Computer Ondersteund Ontwerpen

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 113

Computer onderst eund ontw erpen

2 d e I NG E LE K TR O M E C H AN I C A

Ac a d e m i e j a a r 2 0 0 6 - 2 0 0 7

Studentencursus
Datum eerste versie: 04/06/2007
Eerste auteur: Mathias Vanden Auweele

Technologische Hogeschool Groep T Leuven


Vesaliusstraat, 13
3000 Leuven
Tel. 016.30 10 30

" T o ut c e q ui e s t i m po s s i bl e , r e s t e a c c om p l i r . "
J ul e s V e r n e ( 1 8 2 8 - 1 9 0 5 )

Voorwoord

Beste lezer,
Deze cursus is bedoeld om een leegte aan te vullen in mijn boekenrek. Het was een egostische daad
om mijn eigen notities op orde te zetten zodat ik zelf lekker veel puntjes kon verdienen door uit een
degelijke cursus te blokken. Mijn misdienaargeweten heeft mij echter overtuigd om dit fantastisch
geheel op een even fantastisch forum te plaatsen. Doe ermee wat u wil, maar laat deze moeite niet
onbenut en haal er het beste uit!
Er wordt een aanpasbaar document voorzien zodat iedereen die wil, kan bijdragen aan de
voortzetting van deze cursus. I have a dream, dat de inhoud van dit documentje rechtevenredig is
met het aantal jaar dat het bestaat. Vul het aan met weetjes, quizvragen, (relevante) fotos en
anekdotes en biedt het aan op dezelfde manier als ik, de eerste van u allen, deed.
Deze eerste editie heeft u mede te danken aan Marjolein voor het beschikbaar stellen van notities,
aan Bart voor het stellen van vragen en aanwijzen van fouten, aan Karolien voor het verbeteren en
aanvullen van deze cursus en aan nog vele anderen die via het forum vragen stelden over de inhoud.
Hopelijk volgen er nog veel meer!
Succes!

Mathias Vanden Auweele aka Blue

10/06/2007, 1:18 twee dagen voor het eerste examen en de dag van de federale verkiezingen.

Inhoudsopgave
1

INLEIDING

COMPOSIETMATERIALEN

2.1

2
4
5
7
13
18
20
24
28
32
34
34

2.2

MATERIAALKUNDE VAN COMPOSIETEN


2.1.1
SYNERGIE TUSSEN MATRIX EN VEZELS I.V.M. BROSSE BREUKEN
2.1.2
SYNERGIE TUSSEN MATRIX EN VEZELS I.V.M. BREUKTAAIHEID
2.1.3
LONGITUDINALE EN TRANSVERSALE STIJFHEID
2.1.4
5 STERKTEPARAMETERS EN TSAI-HILL CRITERIUM
2.1.5
PRODUCTIE EN TOEPASSINGEN VAN COMPOSIETEN
LAMINAATTHEORIE
2.2.1
SCHIJFWERKING
2.2.2
PLAATWERKING
2.2.3
EFFECT VAN ASYMMETRIE
2.2.4
STERKTEBEREKENING VOOR PLAATWERKING
2.2.5
STERKTEBEREKENING VOOR SCHIJFWERKING

STRUCTURELE ANALYSE MET EINDIGE ELEMENTEN

35

3.1
3.2
3.3

35
38
39
40
41
42
43
43
44
47
48
49
51
54
67
67
69
72
72
73
79
80
82
84
84
85
85

3.4

3.5

3.6

INLEIDING
ANALOGIE MET DE ELASTICITEITSLEER
DE VEERMETHODE
3.3.1
VOORBEELD
3.3.2
OPMERKINGEN
DRIEHOEKIG SCHIJFELEMENT
3.4.1
DUBIEUZE HYPOTHESES
3.4.2
LINEAIRE INTERPOLATIE
3.4.3
VERPLAATSINGSFUNCTIE
3.4.4
VERBAND: VERPLAATSINGEN EN VERVORMINGEN
3.4.5
VERBAND: VERVORMINGEN EN SPANNINGEN
3.4.6
VERBAND: VERVORMINGEN, SPANNINGEN EN ELASTISCHE ENERGIE
3.4.7
VOORBEELD 1
3.4.8
VOORBEELD 2
SOORTEN EINDIGE ELEMENTEN
3.5.1
VEERELEMENT
3.5.2
BALKELEMENT
3.5.3
DRIEHOEKIG SCHIJFELEMENT
3.5.4
TETRADER ELEMENT
3.5.5
ISOPARAMETRISCH ELEMENT
3.5.6
BRICK ELEMENT
3.5.7
PLAATELEMENTEN
3.5.8
SCHAALELEMENTEN
OVERZICHT
3.6.1
EISEN WAARAAN HET ELEMENT MOET VOLDOEN
3.6.2
OPLOSSINGSMETHODE
3.6.3
NIEUWE FUNCTIES EN MATRICES

ii

SPUITGIETMATRIJZEN

86

4.1

86
86
89
91
95
97
97
98
100
101
103
105

4.2

ANALYSE VAN HET SPUITGIETPROCES


4.1.1
OPBOUW EN FUNCTIES VAN EEN SPUITGIETMACHINE
4.1.2
KRIMPGEDRAG
4.1.3
MATRIJZEN EN MATRIJSDELING
4.1.4
AFKOELINGSEFFECTEN
ANALYSE VOLGENS COMPUTERPROGRAMMA
4.2.1
BEPALING BENODIGDE PINJ
4.2.2
EVOLUTIE VAN HET SMELTFRONT
4.2.3
RUNNER ONTWERP EN UITBALANCERING
4.2.4
GATE PLAATSING
4.2.5
ONTWERP VAN DE KOELING
4.2.6
RESIDUAL STRESS

iii

Lijst met figuren


Figuur 2-1: voorbeeld stijgende vezelsterkte bij kleinere vezelgrootte ............................................................................. 3
Figuur 2-2: optredende schuifspanningen na breuk in een vezel ....................................................................................... 4
Figuur 2-3: synergie tussen matrix en vezels in verband met breuktaaiheid...................................................................... 6
Figuur 2-4: delaminatie, loskomen van verschillende lagen door schuifspanningen......................................................... 6
Figuur 2-5: trekkromme van glas en polyester................................................................................................................... 7
Figuur 2-6: a. longitudaal gedrag, b. transversaal gedrag................................................................................................ 8
Figuur 2-7: hexadiagonale kristalstructuur van koolstof ................................................................................................... 9
Figuur 2-8: stap 1 PAN ................................................................................................................................................... 9
Figuur 2-9: stap 3 cycloseren (rood)............................................................................................................................. 10
Figuur 2-10: stap 4 cycloseren (groen) ......................................................................................................................... 10
Figuur 2-11: stap 5 carboniseren (blauw)..................................................................................................................... 10
Figuur 2-12: inlvoed van de carbonisatietemperatuur..................................................................................................... 11
Figuur 2-13: trekkromme van glas en polyester............................................................................................................... 11
Figuur 2-14: prepreg........................................................................................................................................................ 12
Figuur 2-15: holle buis met vezels in de tangentile richting.......................................................................................... 13
Figuur 2-16: bepaling van de tranversale sterkte door axiale belasting, // ................................................................ 13
Figuur 2-17: bepaling van de tranversale sterkte door radiale belasting, .............................................................. 13
Figuur 2-18: bepaling van de tranversale sterkte door radiale belasting, # ................................................................ 13
Figuur 2-19: drukvat uit composiet .................................................................................................................................. 14
Figuur 2-20: vezelorintatie voor een drukvat ................................................................................................................. 14
Figuur 2-21: omzetten van de hoofdspanning naar longitudale, transversale en schuifspanningen................................ 15
Figuur 2-22: cirkel van mohr, toegepast op het drukvat .................................................................................................. 15
Figuur 2-23: maximale belasting in functie van ............................................................................................................ 16
Figuur 2-24: driedimensionale voorstelling van het Tsai-Hill criterium ......................................................................... 17
Figuur 2-25: handlamineren ............................................................................................................................................ 18
Figuur 2-26: spray-up ...................................................................................................................................................... 18
Figuur 2-27: persgieten .................................................................................................................................................... 18
Figuur 2-28: pultrusie ...................................................................................................................................................... 19
Figuur 2-29: wikkelen....................................................................................................................................................... 19
Figuur 2-30: drukvat uit composiet .................................................................................................................................. 20
Figuur 2-31: krachtwerking op een doorsnede van het drukvat....................................................................................... 20
Figuur 2-32: spanningen per laag.................................................................................................................................... 20
Figuur 2-33: rek in een composietlaag............................................................................................................................. 21
Figuur 2-34: links on-axis, rechts off-axis........................................................................................................................ 22
Figuur 2-35: fysische betekenis van de koppeltermen ...................................................................................................... 23
Figuur 2-36: schijfwerking ............................................................................................................................................... 24
Figuur 2-37: plaatwerking ............................................................................................................................................... 24
Figuur 2-38: composiet met meerdere lagen.................................................................................................................... 25
Figuur 2-39: spanningen in de lagen bij schijfwerking .................................................................................................... 26
Figuur 2-40: plaatwerking in een ski................................................................................................................................ 28
Figuur 2-41: rek in functie van de kromming ................................................................................................................... 29
Figuur 2-42: spanningen in de lagen bij plaatwerking .................................................................................................... 30
Figuur 2-43: kromtrekking door asymmetrie.................................................................................................................... 32
Figuur 2-44: wat kan n kracht op een asymmetrisch composiet tot gevolg hebben?.................................................... 33
Figuur 3-1: situatieschets bij probleem uit de grondmechanica ...................................................................................... 35
Figuur 3-2: voorbeeld uit de grondmechanica - definiren van de eindige elementen .................................................... 36
Figuur 3-3: voorbeeld uit de grondmechanica definiren van bindingskrachten.......................................................... 37
Figuur 3-4: krachten en verplaatsingen op een eindig element........................................................................................ 37
Figuur 3-5: dikwandige cilinder, met de elasticiteitsleer ................................................................................................. 38
Figuur 3-6: dikwandige cilinder, met de eindige elementen methode .............................................................................. 39
Figuur 3-7: vereenvoudiging met de veermethode ........................................................................................................... 39
Figuur 3-8: situatieschets voor het voorbeeld van de veermethode ................................................................................. 40
Figuur 3-9: krachten en verplaatsingen met de veermethode........................................................................................... 40
Figuur 3-10: balk met oplegging ...................................................................................................................................... 41
Figuur 3-11: driehoekig schijfelement.............................................................................................................................. 42
Figuur 3-12: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer........................................................................................... 43
Figuur 3-13: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer........................................................................................... 43
Figuur 3-14: lineaire interpolatie van een willekeurig punt op het eindig element ......................................................... 43

iv

Figuur 3-15: kwadratisch schijfelement ........................................................................................................................... 44


Figuur 3-16: lineaire interpolatie van een willekeurig punt op het eindig element ......................................................... 45
Figuur 3-17: driehoekig schijfelement.............................................................................................................................. 46
Figuur 3-18: infinitesimaal element met verplaatsingen ux en uy ..................................................................................... 47
Figuur 3-19: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer........................................................................................... 48
Figuur 3-20: conventie van de spanningen ...................................................................................................................... 48
Figuur 3-21: situatie van de voorbeeld analyse ............................................................................................................... 51
Figuur 3-22: nieuwe situatie............................................................................................................................................. 52
Figuur 3-23: spanningen in de x-richting in het element ................................................................................................. 53
Figuur 3-24: spanningen in de x-richting in het element ................................................................................................. 53
Figuur 3-25: situatie van de tweede voorbeeld analyse ................................................................................................... 54
Figuur 3-26: definiren van de knooppunten en de elementen......................................................................................... 55
Figuur 3-27: rek is constant bij lineaire interpolatie ....................................................................................................... 55
Figuur 3-28: driehoekig schijfelement.............................................................................................................................. 56
Figuur 3-29: conventie voor het teken van de hoekverdraaiing ....................................................................................... 56
Figuur 3-30: controle tabel N1 ......................................................................................................................................... 58
Figuur 3-31: uitwendige krachten op het systeem ............................................................................................................ 63
Figuur 3-32: grafisch resultaat op element A................................................................................................................... 64
Figuur 3-33: grafisch resultaat op element B................................................................................................................... 65
Figuur 3-34: het aantal eindige elementen verhogen ....................................................................................................... 66
Figuur 3-35: de veermethode ........................................................................................................................................... 67
Figuur 3-36: het balkelement ........................................................................................................................................... 69
Figuur 3-37: de neutrale lijn van het balkelement in vervormde toestand ....................................................................... 69
Figuur 3-38: ingeklemde balk........................................................................................................................................... 71
Figuur 3-39: thetrader element....................................................................................................................................... 72
Figuur 3-40: isoparametrisch element met vier knopen ................................................................................................... 73
Figuur 3-41: definiren van en ................................................................................................................................... 74
Figuur 3-42: conclave vierhoek, voorbeeld van geen bijectie.......................................................................................... 75
Figuur 3-43: nieuwe voorstelling van het isoparametrisch element................................................................................. 75
Figuur 3-44: isoparametrisch element met vier knopen ................................................................................................... 77
Figuur 3-45: spanningsconcentraties bij kerfwerking...................................................................................................... 78
Figuur 3-46: definitie van de driehoekige elementen ....................................................................................................... 79
Figuur 3-47: brick element ............................................................................................................................................... 79
Figuur 3-48: schijfwerking ............................................................................................................................................... 80
Figuur 3-49: plaatwerking ............................................................................................................................................... 80
Figuur 3-50: dun plaatelement ......................................................................................................................................... 81
Figuur 3-51: voorbeeld van structuurstijfheid door kromming ........................................................................................ 82
Figuur 3-52: isoparametrisch schaalelement ................................................................................................................... 82
Figuur 3-53: isoparametrisch schaalelement met constante en . Het middenvlak heeft als cordinaat 0. ............... 83
Figuur 3-54: rotatie van de normaal is bepaald door twee vrijheidsgraden per knooppunt............................................ 83
Figuur 4-1: de spuitkop .................................................................................................................................................... 86
Figuur 4-2: spuitkop en matrijs ........................................................................................................................................ 87
Figuur 4-3: hydraulische weerstand................................................................................................................................. 89
Figuur 4-4: krimp bij een injectiedruk van 40 MPa (rood) .............................................................................................. 90
Figuur 4-5: krimp bij een injectiedruk van 60 MPa (blauw)............................................................................................ 90
Figuur 4-6: 2 vlakplaatmatrijs ......................................................................................................................................... 91
Figuur 4-7: 3 vlakplaatmatrijs ......................................................................................................................................... 91
Figuur 4-8: stroming bij 2 plaatmatrijs............................................................................................................................ 92
Figuur 4-9: stroming bij 3 plaatmatrijs............................................................................................................................ 92
Figuur 4-10: voorbeeld van ondersnijding....................................................................................................................... 92
Figuur 4-11: oplossing van ondersnijding met schuifstukken .......................................................................................... 93
Figuur 4-12: deelvlak, kies goed, kies verstandig! ........................................................................................................... 93
Figuur 4-13: ontwerp bijwerken voor productie .............................................................................................................. 93
Figuur 4-14: nog een herontwerp..................................................................................................................................... 94
Figuur 4-15: matrijs met schroefdraad ontwerp .............................................................................................................. 94
Figuur 4-16: cyclus van het spuitgieten............................................................................................................................ 95
Figuur 4-17: voorwerp met verschillende wanddikte ....................................................................................................... 95
Figuur 4-18: herontwerp met verstevigingen ................................................................................................................... 95
Figuur 4-19: herontwerp van een onnozel ontwerp ..................................................................................................... 96
Figuur 4-20: herontwerp voorbeelden.............................................................................................................................. 96
Figuur 4-21: kromtrekking van grote vlakken .................................................................................................................. 96
Figuur 4-22: drukval over de vloeiwegloop ..................................................................................................................... 97

Figuur 4-23: drukverloop in functie van de vultijd........................................................................................................... 98


Figuur 4-24: snelheidsverloop in een voorwerp............................................................................................................... 99
Figuur 4-25: samenvloeinaad........................................................................................................................................... 99
Figuur 4-26: stromingen laten samenvloeien ................................................................................................................... 99
Figuur 4-27: vorming van vloeinaden (ook te zien: gasinsluiting)................................................................................. 100
Figuur 4-28: vloeinaden vormen minder een probleem als de samensmeltingshoek > 120 is...................................... 100
Figuur 4-29: runner ontwerp.......................................................................................................................................... 100
Figuur 4-30: caviteit van grootte lengte met gate aan de zijkant ................................................................................... 101
Figuur 4-31: caviteit van grootte lengte met gate in het midden.................................................................................... 101
Figuur 4-32: werkingsvenster......................................................................................................................................... 102
Figuur 4-33: resultaat van jetting................................................................................................................................... 102
Figuur 4-34: caviteit van grootte lengte met gate aan de zijkant ................................................................................... 102
Figuur 4-35: kromtrekking door verkeerde koeling ....................................................................................................... 103
Figuur 4-36: extra koelkanalen kunnen kromtrekking vermijden................................................................................... 103
Figuur 4-37: koeling van een rond voorwerp: enkel rechte boringen mogelijk ............................................................. 103
Figuur 4-38: voorstelling van =f(Fo) ........................................................................................................................... 104
Figuur 4-39: effect van flow induced stresses ................................................................................................................ 105
Figuur 4-40: effect van thermal induced stresses........................................................................................................... 105

vi

Inleiding

Er zijn drie niveaus te onderscheiden in het ontwerpen met een computer:






CAD: computer aided design, het uittekenen van ontwerpen op de computer, tegenwoordig ook
in 3D,
CAE: computer aided engineering, het onderzoeken van ontwerpen op ondersnijding, of kans
op koudloop (te snel stollen).
FEA: finite element analysis, het onderzoeken van ontwerpen door het ontwerp onder te
verdelen in een eindig aantal elementen en zodoende de spanningen te bepalen aan de hand van
belastingen.

Deze cursus vangt aan met de studie van composietmaterialen, deze zijn bijna onmogelijk te
ontwerpen zonder een computer. In het labo wordt gebruik gemaakt van het programma Genlam.
Vervolgens wordt de eindige elementen analyse bestudeerd, deze zal voornamelijk worden
toegespitst op sterkteberekeningen van materialen.
Tot slot bestuderen we aan de hand van de eindige elementen analyse het onterpen van een
spuitgietmatrijs en de gehele spuitgiettechniek.

Inleiding

Composietmaterialen

Bij composietmaterialen is de samenwerking tussen twee verschillende materialen heel belangrijk.


Vroeger werd ook al gebruik gemaakt van stro en klei om huizen te bouwen. Dat is niet mogelijk
met alleen stro of alleen klei. De combinatie van beide geeft een zekere stevigheid aan de muren, dit
samenspel van beide noemt men ook de synergie. Zand verliest heel gemakkelijk zijn structuur en
papier op zich kan niet worden gebruikt om een stevige structuur te maken, maar als men kranten
zou oprollen en deze vullen met zand, wordt een ideale structuur bekomen om te belasten op druk.
Tegenwoordig werkt men zeer veel met gewapend beton. Beton op zich is zeer geschikt om te
belasten op druk maar het kan geen trekbelastingen weerstaan. Om deze trek op te vangen worden
stalen staven gebruikt. Hierdoor wordt een structuur bekomen dat lichter en goedkoper is dan een
staalconstructie.
Recentere ontwikkelingen zijn GRP (glas reenforced polyester, glasvezels) die zijn toepassing vindt
in het ontwerpen van boten en CRE (carbon reenforced epoxy, koolstofvezelf) in de vliegtuigbouw.
Structuur
GRP

Materiaal
Polyester
Glas

E-modulus (MPa)
4.800
70.000

CRE

Epoxy
Koolstof

80
200.000 400.000

Kan stijver zijn dan staal voor hetzelfde


gewicht!!!

Tabel 2-1: overzicht materiaaleigenschappen

Uit Tabel 2-1 is het duidelijk dat vooral de vezels (Glas en Koolstof) de stevigheid leveren aan het
composiet materiaal. De vezels zijn als het ware de basis van de composietstructuur.

2.1

Materiaalkunde van composieten

In theorie is glas een van de sterkste materialen maar uit trekproeven blijkt dat de
reproduceerbaarheid heel laag is. Met andere woorden, de ene keer heeft het glas een heel hoge
sterkte terwijl in een andere proef het glas bij een veel lagere trekspanning breekt. Er zijn dus heel
veel verschillen in glasstaven. Maar indien men een bundel glasvezels zou gebruiken vindt men een
gemiddeld verloop zoals weergegeven in Grafiek 2-1.
Glas bestaat uit moleculen die aan elkaar gebonden zijn door middel van een sterke covalente
binding. De trekproeven zijn niet reproduceerbaar omwille van productiefouten, imperfecties in het
materiaal.

Composietmaterialen

N/mm

10-4

10-2

100

vezelgrootte

102

Grafiek 2-1: verloop van de treksterkte in functie van de vezelgrootte

Naarmate de vezelgrootte (vezeldiameter eigenlijk) kleiner wordt en het aantal vezels per
oppervlakte stijgt, neemt ook de sterkte ervan toe. Waaraan is deze toename nu te danken?
Glas

d/100

Glasvezel

Figuur 2-1: voorbeeld stijgende vezelsterkte bij kleinere vezelgrootte

In het voorbeeld van Figuur 2-1 hebben we aan de ene zijde een cilinder van lengte L en diameter d,
aan de andere kant een bundel vezels met elk een diameter van d/100, eveneens met een lengte L.
We onderstellen dat L de lengte is waar statistisch gezien 1 fout in de structuur aanwezig is. De kans
op fouten wordt uitgedrukt in # per m manteloppervlakte. Het is duidelijk dat er in de rechtse
figuur 10.000 vezels aanwezig zijn met elk een kans van 1/100 om een fout te bevatten. Statistisch
gezien zijn er dan 100 keer meer fouten in de vezelbundel dan in de cilinder maar het aantal vezels
zonder fout is wel 9.900. Uiteindelijk zijn er dan veel meer goede vezels die sterkte kunnen leveren.
Waarom is er dan nog een matrix nodig? Wel als de vezelbundel op druk wordt belast dan plooien
de vezels gewoon uit elkaar. Er is dus een medium nodig die de bundel samenhoudt.

Composietmaterialen

2.1.1

Synergie tussen matrix en vezels i.v.m. brosse breuken

Waarvoor dient de matrix:






Keep distance: als er toch een breuk optreedt, voorkomen dat ze overslaat van vezel naar vezel,
Chemische bescherming: het afschermen van de gevoelige vezels tegen de buitenwereld
(abrasie, corrosie),
Opvangen van andere belastingsgevallen dan trek: de maximaal toelaatbare spanning is
evenwel veel lager! (l* = 2000 MPa; t* = 60 MPa; respectievelijk longitudale en transversale
spanning).
EHBO: de matrix overbrugt de spanning tussen twee kapotte stukken vezels, hiervoor is wel
een interfaciale sterkte nodig, een zekere gebondenheid. Anders bekeken zorgt de matrix ervoor
dat de vezels niet worden losgetrokken uit de matrix, deze moet dus in staat zijn om de spanning
te overbruggen. Trekspanningen uitgeoefend op de vezel worden dus omgezet in
schuifspanningen tussen de matrix en het vezeloppervlak. Hieruit kunnen we dan de kritische
lengte van de vezels bepalen.

Dit laatste punt wordt gedemonstreerd in Figuur 2-2:


Breuk
vezel

Lf
f

Df

fn
Figuur 2-2: optredende schuifspanningen na breuk in een vezel

Evenwicht van de krachten vereist:


f

D 2f
4

f Lf
2

(2.1)

Df

Uitwerken geeft:
Lf =

f
Df
f

f 20 f

L f 20 D f

(2.2)

Hieruit kunnen we besluiten dat de sterkte van het composiet met lange vezels dezelfde is als met
vezels die een lengte hebben van 20 keer de diameter van de vezel. Deze lengte Lf wordt ook wel de
kritische lengte genoemd.
Om nog even terug te komen op het derde puntje van de lijst, het opvangen van andere
belastingsgevallen dan trek. Veel hangt af van de richting van de vezels en het vezelgehalte van het
composiet (zie Tabel 2-2).

Composietmaterialen

Vezelgehalte (%)

Richting

l* (MPa)

100
60
60
50
30

Roving (koord)
Unidirectioneel (pultrusie)
Bidirectioneel (cross ply #)
Mat (3D)
Mat (3D)

1200
600
350
150
100

Tabel 2-2: lijst van veelvoorkomende vezelrichtingen en hun longitudale spanningen

Matten zijn eigenlijk kortgehakte vezels die met lijm worden samengehouden. Roving zijn vezels
die samen geweven zijn tot een soort koord.
2.1.2

Synergie tussen matrix en vezels i.v.m. breuktaaiheid

Hoeveel energie is er nodig om een breukvlak te veroorzaken? Voor glasvezel bedraagt dit 10 J/m,
polyester heeft 100 J/m nodig, maar een GRP composiet heeft 100.000 J/m nodig! Vanwaar komt
dit verschil? Dit is te wijten aan twee effecten:



vezel - matrix interactie,


delaminatie.

Het breukmechanisme kunnen we als volgt samenvatten:







er ontstaat een scheur in de matrix, deze leidt tot spanningsconcentraties,


door deze spanningsconcentraties zal de breuk nog verder progpageren,
door de spanningen komt de matrix op een bepaald moment los van de vezel (debounding), dit
proces vraagt zeer veel energie,
het gevolg zijn spanningsconcentraties in de vezel die kunnen leiden tot een breuk (fibercrack)
of de vezel wordt uit de matrix getrokken (pull-out), ook dit laatste vraagt zeer veel energie.

Vezel matrix interactie


Glas en polyester alleen breken bros (gebeurt aan de snelheid van het geluid). Maar GRP
composieten die scheuren helemaal anders. Eerst is er een breuk in de matrix nodig die uitbreidt
waardoor de matrix los komt van de vezel (debounding). Vervolgens treden er
spanningsconcentraties op in de vezel, wat tot een breuk kan leiden op een zwak punt (fibercrack)
of wordt de vezel uit zijn schede getrokken (pull out).

Composietmaterialen

Debounding

Pull out

Figuur 2-3: synergie tussen matrix en vezels in verband met breuktaaiheid

Hieruit volgt dat de matrix en de vezels ook niet te hecht gebonden mogen zijn, idealitair is het
breukvlak borstelvormig. Anders is er teveel kracht nodig voor de pull-out en dan breken de vezels
gewoon (fibercrack).
Delaminatie
Delaminatie kan worden omschreven als het ontstaan van holten tussen twee lagen. Twee lagen van
het composiet gaan onder invloed van een kracht uit elkaar (vraagt veel energie!) en er ontstaat een
luchtbel in het composiet. Vaak is dit uitwendig te zien aan een witte vlek of streep nadat je een
kunststof hebt gebogen dat voorheen transparant was. Dit is een gevolg van de lucht in de holte die
het licht weerkaatst waardoor we een witte schijn waarnemen.

Delaminatie
Figuur 2-4: delaminatie, loskomen van verschillende lagen door schuifspanningen

Hierdoor kunnen grote schokken worden opgevangen zoals het een vogel die tegen een
vliegtuigvleugel vliegt. Gelukkig zal de vleugel zal de schok overleven.

Composietmaterialen

2.1.3

Longitudinale en transversale stijfheid

Glas reenforced polyester

2.100 MPa

glas

72 MPa

polyester

2% 2,5%
Figuur 2-5: trekkromme van glas en polyester

Waarom gebruikt men polyester? Omdat glasvezels mengen met bijvoorbeeld fenolformaldehyde
(PF) niet mogelijk is. PF wordt niet vloeibaar door het te verwarmen (thermoharder),
productietechnisch gezien is het dus interessanter om gebruik te maken van polyester
(thermoplast).
De elasticiteit kan dan worden bepaald:
Eglas =

2.100
N
= 76.000
0,025
mm 2

E polyester =

72
N
= 3.600
0, 02
mm 2

(2.3)

De stijfheid in transversale en longitudale richting moet op verschillende manier worden berekend.


In longitudale richting zijn er over de hele lengte vezels. Men kan de globale stijfheid dus
beschouwen als voornamelijk het gevolg van de stijvere vezels. Dit komt overeen met een
parallelschakeling van veren, de globale stijfheid is dan de som van de stijfheid van vezels en
matrix. (Figuur 2-6 a.) In transversale richting daarentegen is er afwisselend vezels en matrix. De
stijfheid is dus eerder een gevolg van het minst stijve materiaal, de matrix. (Figuur 2-6 b.) Hier
moet men de soepelheden (inverse van de stijfheid) van vezels en matrix bij elkaar optellen om de
globale soepelheid te bekomen.

Composietmaterialen

Stijve veer
a
Zwakke veer

Stijve veer

Zwakke veer

Figuur 2-6: a. longitudaal gedrag, b. transversaal gedrag

Voor de longitudale richting geldt dus (rekenen met stijfheden):


E// = E f v f + Em (1 v f ) = 40.000

(2.4)

En voor de transversale richting geldt benaderend (rekenen met soepelheden):


1
1
1

vf +
(1 v f ) = 6.874
E E f
Em

(2.5)

Wat betreft maximaal toelaatbare spanningen kunnen we het volgende zeggen:


//* = 0,5 2.100 = 1.050 MPa
* + = 20 35 < 72 MPa
* = 90120 > 72 MPa

(2.6)

#* = 45 60 MPa

# is de interlaminaire schuifspanning. De maximaal toelaatbare longitudale spanning wordt


voornamelijk bepaald door de sterkte van de glasvezel. Het verschil tussen de trek- en
drukspanningen in de transversale richting is te verklaren door de spanningsconcentraties die
ontstaan bij trek door de gaten (vezels) in de matrix.

Composietmaterialen

Carbon reenforced epoxy


De sterkte van een koolstofvezel is te danken aan de kristallijn structuur van grafiet. Deze is
voorgesteld op Figuur 2-7. De covalente binding tussen twee atomen is zeer sterk.

Covalente binding
Figuur 2-7: hexadiagonale kristalstructuur van koolstof

E// = 910.000

N
mm 2

E = 30.000

N
mm 2

(2.7)

Met de longitudale elasticiteit wordt de elasticiteit bedoeld in n van de drie richtingen die in het
rood zijn aangegeven op Figuur 2-7. Dit is in de les aangegeven met een index als een omgekeerde
Y maar dit symbool is niet beschikbaar dus wordt // gebruikt. Hoe wordt deze grafietstructuur
gemaakt?
Stap 1: we vertrekken van een precursor: Poly Acryl Nitrile (PAN). Zie Figuur 2-8.
H
H
H

H
C

H
C

H
H

H
C

H
C

C
N

H
H

Figuur 2-8: stap 1 PAN

Stap 2: spinnen, uitrekken. De vezels orinteren zich.


Stap 3: verwarmen tot 250 C zodat de PAN wordt gecyloseerd. Zie Figuur 2-9.

Composietmaterialen

H
H

H
C

H
C

H
C

C
H

Figuur 2-9: stap 3 cycloseren (rood)

Stap 4: oxideren, zuurstof reageert met waterstof tot water. Zie Figuur 2-10.
H
H

H
C

C
C

H
C

C
H

Figuur 2-10: stap 4 cycloseren (groen)

Stap 5: carboniseren (1.000 2.000 C). Zie Figuur 2-11.


H
H
H

H
C

C
C

H
C

H
C

C
C

H
H

Figuur 2-11: stap 5 carboniseren (blauw)

De carbonisatietemperatuur heeft een grootte invloed op de uiteindelijke sterkte en stijfheid van de


carbonstructuur. Naarmate de temperatuur stijgt, zullen de koolstofatomen zich beter orinteren en
ontstaat een sterk anisotroop (dus afhankelijk van de richting!) materiaal [Type II]. Het gevolg van
deze anisotropie is een hoge stijfheid in de orintatierichting maar een lage sterkte. Omgekeerd, als
de temperatuur laag is tijdens carbonisatie, dan is er een grotere willekeur in de orintatie van de
structuur. Het gevolg is een hoge sterkte maar een lage stijfheid.
Composietmaterialen

10

B = 2.700 MPa

E, B

E = 340.000 MPa
Sterkte
Elasticiteit

Type I = sterk

Type II = stijf

1.000

2.000

Carbonisatietemperatuur (C)

Figuur 2-12: inlvoed van de carbonisatietemperatuur

De trekkromme van carbonvezel en epoxy ziet eruit zoals voorgesteld op Figuur 2-5:

2.000 MPa

carbonvezel

epoxy
80 MPa

0,83 %

2%

-200 MPa

Figuur 2-13: trekkromme van glas en polyester

Merk op dat epoxy veel minder bros is dan carbonvezel in tegenstelling tot GRP waar de glasvezel
0,5 % verder kon uitrekken dan de polyester. De elasticiteit van beide is te berekenen met de wet
van hooke:
Ecarbon =

2.000
N
= 240.000
0, 0083
mm 2

Eepoxy =

80
N
= 4.000
0, 02
mm 2

(2.8)

Omdat de vezels een positieve invloed hebben op de sterkte en de elasticiteit van het composiet,
probeert men uiteraard een zo hoog mogelijk vezelgehalte te bekomen. Met de dichtste bolstapeling
is dit mogelijk tot maximaal 86 %.

Composietmaterialen

11

Longitudaal

Transversaal

Figuur 2-14: prepreg

Uitgaande van een prepreg (zo te kopen in de betere winkel, zie Figuur 2-14) met een vezelgehalte
van 75 % kunnen we de elasticiteit in longitudale richting berekenen als (parallel):
E// = f Ecarbon + (1 f ) Eepoxy = 0, 75 240.000 + 0, 25 4.000 = 180.000

N
mm 2

(2.9)

Bijna even stijf als staal! Maar veel lichter In transversale richting (serie):
1
1
1
f
+ (1 f )
E
Ecarbon
Eepoxy

E 15.000

N
mm 2

Eexp eriment = 10.300

N
mm 2

(2.10)

De sterkte wordt ook vooral bepaald door de vezels:


//* = 0, 75 2.000 = 1.500 MPa
* + = 40 < 80 MPa

(2.11)

* = 246 > 200 MPa


#* = 68 MPa

Tabel 2-3 geeft een overzicht tussen CRE, GRP en kevlar wat betreft maximaal toelaatbare
spanningen.
[MPa]

CRE

GRP

Kevlar

*
//

1.500

700

Trek: 1.200 druk: 250 *

*+

80

22

30

200

120

140

68

50

50

#*

Tabel 2-3: vergelijking van de maximaal toelaatbare sterktes voor CRE, GRP en kevlar.

* Vandaar dat surfplanken uit kevlar ingedrukt worden op de plaats waar de surfer staat.

Composietmaterialen

12

2.1.4

5 sterkteparameters en Tsai-Hill criterium

Een anisotroop materiaal zoals een composiet heeft 5 parameters (5 breukcriteria) nodig om de
sterkte ervan uit te drukken:



transversaal: trek & druk,


longitudaal: trek & druk,
//* = 0, 75 2.000 = 1.500 MPa

afschuiving.

* + = 40 < 80 MPa
* = 246 > 200 MPa
#* = 68 MPa

Hoe kunnen we nu deze parameters bepalen? Onderstel hiervoor een holle buis met vezels in de
tangentile richting:

Figuur 2-15: holle buis met vezels in de tangentile richting

Transversale sterkte
We belasten de buis op trek of druk in zijn axiale richting:

Figuur 2-16: bepaling van de tranversale sterkte door axiale belasting, //

Longitudale sterkte
We belasten de buis door een inwendige onder- of bovendruk aan te leggen:

Figuur 2-17: bepaling van de tranversale sterkte door radiale belasting,

Afschuivingssterkte
We belasten de buis op torsie:

Figuur 2-18: bepaling van de tranversale sterkte door radiale belasting, #

Composietmaterialen

13

Dit geeft een intralaminaire spanning. We proberen de vezels in de matrix te verschuiven door het
aanleggen van een torsiekracht. Niet te verwarren met een interlaminaire spanning! Een
interlaminaire spanning is een spanning TUSSEN twee lagen, een intralaminaire spanning is een
spanning IN een laag. Schuifspanningen zijn uiteraard nooit alleen. Het materiaal zal echter
bezwijken aan de tangentile component van de schuifspanning ipv. aan zijn axiale component.
Neem nu een drukvat van de firma Pentair. Onder druk zijn de spanningen in de tangentile richting
dubbel zo groot als in de axiale richting:
2
1
Figuur 2-19: drukvat uit composiet

Logisch zou dan zijn om de vezels zodanig te orinteren dat de composietstructuur ook dubbel zo
sterk is in de tangentile richting ten opzichte van de axiale richting. Dit kan men bekomen door de
vezels onder een hoek van 60 t.o.v. de horizontale te leggen:

Figuur 2-20: vezelorintatie voor een drukvat

Maar stel nu dat we 8 lagen gebruiken, dan moeten we voor iedere laag 5 sterkteparameters bepalen
en nagaan of de spanning die op de laag inwerkt, de maximaal toelaatbare spanning niet
overschrijdt. Bovendien moeten we eerst de tangentile en axiale spanningen zoals voorgesteld op
Figuur 2-19 omzetten naar longitudale en transversale spanningen waarvoor we de toelaatbare
spanning kennen. Figuur 2-21 laat dit zien. We gaan gebruik maken van de cirkel van Mohr om
deze spanningen volgens de vezelrichting te bepalen. De aangelegde spanning is 1.

Composietmaterialen

14

ON-Axis

OFF-Axis
I

//

#
Figuur 2-21: omzetten van de hoofdspanning naar longitudale, transversale en schuifspanningen

2.

//

-#
Figuur 2-22: cirkel van mohr, toegepast op het drukvat

Uit de cirkel van Mohr in Figuur 2-22 volgt dan voor de spanningstoestand:
// = 1 cos 2 ( ) < 1.500 MPa

1 <

1500
cos 2 ( )

(1)

= 1 sin 2 ( ) < 40 MPa

1 <

40
sin 2 ( )

(2)

# = 1 sin ( ) cos ( ) < 68 MPa

1 <

68
sin ( ) cos ( )

(3)

(2.12)

Zoals het spreekwoord zegt: een ketting is zo zwak als zijn zwakste schakel, zal de spanning die
boven de limiet gaat, zorgen voor een breuk. We kunnen nu de maximale belasting I in functie van
uitzetten op grafiek (zie Figuur 2-23):

Composietmaterialen

15

I
(1)
1.500

Vezelbreuk
Afschuiving
Matrixbreuk

(3)

136

(2)

40
45
I

II

90
III

Figuur 2-23: maximale belasting in functie van

Merk op dat er drie belangrijke gebieden zijn. In I (longitudale belasting is kritisch), bij kleine
hoek mag de spanning niet boven 1.500 MPa gaan of er treedt vezelbreuk op. De spanning in
transversale richting en de afschuifspanning zijn voldoende klein om geen problemen op te leveren.
Vanaf een zekere hoek zal de vezelbreuk niet meer het grootste gevaar zijn maar is het gevaar op
afschuiving groter, gebied II (afschuifspanning is kritisch). In gebied III (transversale belasting
is kritisch) bij grote hoek , zal de matrix het meest kritisch belast worden en bestaat de kans op
matrixbreuk.
Merk op dat men best een kleine hoek neemt (zie uitvergroting op Figuur 2-23), de maximaal
toelaatbare spanning is dan net iets hoger omdat de matrix dan ook een klein deel van het werk op
zich neemt.
Natuurlijk zijn dit nog steeds 5 criteria die we moeten nagaan. En of andere chinees heeft eens
zitten goochelen met de formules zodat hij alles in n formule kon gieten. Dit criterium gaat door
het leven met de naam: Tsai-Hill criterium.
Grafisch kunnen we het Tsai-Hill criterium voorstellen door een ellipsode (3D). Indien de belasting
zich binnen deze ellipsode bevindt, is er geen gevaar op breuk. Met deze techniek is het ook
mogelijk om na te gaan, hoeveel de belasting nog mag verhogen. In deze formule wordt immers
rechtstreeks rekening gehouden met de vijf basiscriteria.

Composietmaterialen

16


40

-68

-1.500

1.500

68

//

-246

Figuur 2-24: driedimensionale voorstelling van het Tsai-Hill criterium

In formulevorm voor het drukvat onder trek:


2

// #
1.500 + 40 + 68 1

(2.13)

Of onder druk:
2

// #
1.500 + 246 + 68 1

Composietmaterialen

(2.14)

17

2.1.5

Productie en toepassingen van composieten

We onderscheiden volgende productietechnieken:





Handlamineren: manueel draperen met matten (verlies aan anisotropie in de hoeken),


voornamelijk korte vezels. Bijvoorbeeld bij het zelf maken van een surfplank.
Spray-up techniek: met een soort verfspuit het mengsel, bestaande uit hars en kort gekapte
vezels in een vorm spuiten (glasharstechniek).

Figuur 2-25: handlamineren

Figuur 2-26: spray-up

Persgieten: dit wordt voornamelijk gebruikt in de elektrische industrie, nog steeds met korte
vezels. De matrix is in zijn oorspronkelijke vorm een monomeer dat plastisch vervormd kan
worden (fase 1). Eenmaal in de juiste vorm gaat men het omzetten naar een thermoplast zonder
crosslinking (fase 2). Vervolgens naar een thermoplast met crosslinking (fase 3). Het wordt
nogmaals onderverdeeld in BMC en SMC:
o Bulk molding compound (BMC): glasvezel met een matrix als een kroket maar nog
plastisch vervormbaar.
o Sheet molding compound (SMC): hetzelfde maar dan in de vorm van doeken.

Figuur 2-27: persgieten

Uitharden in vacum: er wordt een folie over het composiet gelegd, dan wordt de lucht onder
de folie weggezogen zodat er geen luchtholten overblijven in het composiet. Hoge vezelfracties
mogelijk!
Autoclaaf: meest gangbare techniek om composieten met lange vezels te maken. Prepregs
(preimpregnated) vallen onder deze categorie. Meestal gebruikt met een bleeder die het
overtollige hars absorbeert om een hoger vezelgehalte te bekomen.

Composietmaterialen

18

Pultrusie: de vezels komen toe op rollen (bobijnen), daarvan haalt men draden af die men
samenvoegt met behulp van een sjabloon. De bundel wordt door een harsbad getrokken en
vervolgens door een matrijs gehaald om het overtollige hars eruit te persen.

Figuur 2-28: pultrusie

Wikkelen: veel terugkomend voorbeeld is het wikkelen van drukvaten. Hiervoor maakt men
eerst de vorm van een drukvat aan in polypropeen waarna men er prepregs rond wikkelt.

Figuur 2-29: wikkelen




Harsinjectie: in een matrijs een wapening (vezels) aanbrengen en vervolgens hars toevoegen.
Veel gebruikte techniek om tennisrackets te maken.
Centrifugaal gieten: hetzelfde als harsinjectie maar door de ronddraaiende matrijs ontstaat een
druk op het mengsel zodat minder hars nodig is om alles bij elkaar te houden.

Composieten vinden hun toepassing in onder andere: de auto-industrie, vliegtuig-industrie, skiliften


(eitjes), skis, tennis rackets, speedboten, chemische industrie (vlinderkleppen, leidingen,
drukvaten), windmolenwieken, rompen van boten, mijnenvegers, dakgoten,

Composietmaterialen

19

2.2

Laminaattheorie

Beschouwen we nogmaals het drukvat met inwendige druk P gemaakt uit composietlagen:
N1
N2
Figuur 2-30: drukvat uit composiet

Figuur 2-31 geeft de krachtwerking op een doorsnede van de tank. Hoe is nu de spanning verdeeld
over de lagen? Hyperstatisch probleem! Figuur 2-32 geeft een mogelijkheid. We zien dat de
spanningen niet gelijkmatig verdeeld zijn. Dit geldt ook binnen 1 laag (verschil matrix-vezels).

1
P
N1

N1

Figuur 2-31: krachtwerking op een doorsnede van het drukvat

Herinner de ketelformules:
2 N1 = P D

N1 =

PD
2

(2.15)

zj

Figuur 2-32: spanningen per laag

Composietmaterialen

20

De som van de krachten op de verschillende lagen geeft ons de normaalkracht:


N
mm

N1 = 1, j z j
j

(2.16)

We weten dus niet hoe de spanningen juist verdeeld zijn. Wat we wel weten is dat de lagen samen
moeten vervormen (zelfde dilatie). Dus de rekken van alle lagen zijn dezelfde. Samen uit, samen
thuis.
N

Vezels aangeduid door


de index f

Matrix aangeduid door


de index m

Figuur 2-33: rek in een composietlaag

Beschouw nu n composietlaag dat wordt onderworpen aan een normaalspanning zoals afgebeeld
in Figuur 2-33. Onder invloed van de normaalspanning zal het materiaal uitrekken en dit gebeurt
met dezelfde rek voor zowel de matrix als de vezels:
(2.17)

= f = m

Met deze rek kunnen dan de normaalspanningen in de vezels en de matrix bepaald worden:
f = f Ef

(2.18)

m = m Em

Is vf de volumefractie van de vezels ten opzichte van de totale structuur dan kunnen we ook
schrijven dat de totale kracht in de composietstructuur gelijk is aan de som van de krachten in de
vezels en de matrix als volgt:

comp Atot = f ( v f Atot ) + m (1 v f ) Atot


comp = f v f + m (1 v f

(2.19)

We kunnen dan de totale composietstijfheid definiren als de som van het product van de elasticiteit
van de vezels met de vezelfractie en het product van de elasticiteit van de matrix met de
matrixfractie. Of eenvoudigweg in formulevorm:

Composietmaterialen

21

Ecomp = E f v f + Em (1 v f

(2.20)

comp = Ecomp comp

Uitgaande van koolstofvezel composieten met een elasticiteit van 240.000 MPa voor de koolstof en
4.000 MPa voor de matrix met een vezelfractie van 0,75 brengt de totale composietstijfheid op
181.000 MPa. De sterke vezels trekken dus de spanningen naar zich toe. Dit is hetzelfde met
staal/beton en glas/polyester.
Naar gelang de richting van de inwerkende belasting onderscheidt men twee soorten. On-axis
belasting, ofwel volgens het vezelgebonden assenkruis en off-axis, volgens het
structuurgebonden assenkruis.

xy

xy

Figuur 2-34: links on-axis, rechts off-axis

In wat volgt gaan we uit van een vezelgebonden assenstelsel. Niet alleen rek in de x-richting maar
ook rek in de y-richting treedt op. De belastingen volgens de x-richting hebben via de cofficint
van Poisson ook een invloed op de rek in de y-richting en vica versa:
x =

x
Ex

y = x

x
Ex

Ey

y
Ey

met y 0, 016

(2.21)
met x 0, 28

Ten gevolge van de afschuifspanningen zal de structuur zich onder een hoek zetten:
xy =

Composietmaterialen

xy
Gxy

met Gxy 7.170

N
mm 2

(2.22)

22

Deze drie relaties ((2.21) en (2.22)) kunnen we ook in matrixvorm uitschrijven:


1

Ex
x
vx
y = E
xy x

0

vy

Ey

1
Ey
0

0

x
0 y

xy
1
G

(2.23)

Merk op dat de matrix die de relatie aangeeft tussen de rekken en de spanningen (de
soepelheidsmatrix) ook een symmetrische matrix is. Volgens de wederkerigheidsstelling van
Maxwell geldt immers:
Ex

Ey

(2.24)

Hiermee kunnen we dan de spanningen in functie van de rekken uitrekenen en de matrix die hierbij
de relatie aangeeft noemen we de stijfheidsmatrix. De noemer zullen we verder in de steeds
verwaarlozen omdat vx en vy beide zeer klein zijn.
Ex

1 x v y
x
E y vx
y = 1 v
x
y
xy

Ex v y
1 x v y
Ey
1 x v y
0


x
y
0

xy
G

1 x v y
0

(2.25)

De termen Ey.x en Ex.y worden de koppeltermen genoemd. Hun fysische betekenis kan als volgt
worden beschreven: leggen we een kracht aan in de horizontale richting zodat de rek in die richting
gelijk wordt aan 100 % dan zal aan de inklemming een spanning ontstaan die gelijk is aan Ex.y.

F zodat
y = 100 %

x = Ex.y

Figuur 2-35: fysische betekenis van de koppeltermen

Composietmaterialen

23

Vullen we enkele waarden in voor het koolstofvezel composiet met vf = 75 % (T300-5208) dan
bekomen we voor de stijfheidsmatrix:
Ex
E v
y x
0

Ex v y
Ey
0

0 181.000 2.900
0
0 = 2.900 10.300
0
G 0
0
7.170

(2.26)

Merk op dat dit een orthotroop materiaal is omdat de eigenschappen van de structuur verschillen
in de x- en in de y-richting. Hier is wederom een verschil met andere materialen! Voor staal is het
bijvoorbeeld voldoende om twee parameters op te geven waaruit de andere eigenschappen bepaald
kunnen worden, maar voor een composietmateriaal moeten we Ex, Ey, x en G kennen.
In de studie naar laminaten zijn er twee belastingsgevallen te onderscheiden:



Schijfwerking: enkel krachten in n vlak (meestal 2 richtingen), normaalkrachten en afschuifkrachten, dit is een vlakspanningstoestand. Er treedt geen kromtrekking op.
Plaatwerking: enkel momenten in het vlak van de plaat zonder inwerkende krachten, dus geen
normaalkracht, dwarskracht of afschuifkracht. De momenten veroorzaken kromtrekking.
y

xy

Wy
Mx

-xy
x

W x My

Wx

-xy

My
Mx

xy
y
Figuur 2-36: schijfwerking

2.2.1

Wy
Figuur 2-37: plaatwerking

Schijfwerking

Beschouw nu een composietstructuur zoals afgebeeld op Figuur 2-38. Dit bestaat uit een
symmetrische samenstelling van lagen die dwars op elkaar liggen. De lagen met de vezels in de
hoofdrichting (1) noemen we de Vlaamse lagen, de lagen met vezels in de richting dwars op de
hoofdrichting (2) noemen we Waalse lagen.

Composietmaterialen

24

Stel N1 = 1.000 N/mm

2
1
1 mm

1 mm

Schuimkern
Waalse lagen

Vlaamse lagen

Figuur 2-38: composiet met meerdere lagen

Voor alle lagen geldt eenzelfde rek in de 1 richting ten gevolge van de kracht N1. De spanning
wordt hoofdzakelijk opgevangen door de Vlaamse lagen, de Waalse zullen ook iets doen maar
weinig vergeleken met de Vlaamse lagen (vandaar de naam):
2 1, vl z = N1

1, vl =

1000
= 500 MPa
2 1

(2.27)

Hieruit volgt de rek in de Vlaamse lagen:


1, vl =

1, vl
E1,vl

500
=0,0028 3
181.000

(2.28)

Deze spanning heeft ook gevolgen voor de rek in de 2de richting:


2 = 2

2
E2

= 0, 28 3 1

met 2 0, 28

(2.29)

Maar omdat de Waalse lagen amper spanningen in de hoofdrichting opvangen gaan die veel minder
willen rekken in de 2de richting. Er ontstaan dus interne afschuifspanningen tussen de lagen. Een
overzicht van de spanningen is weergegeven op Figuur 2-39.

Composietmaterialen

25

Stel N1 = 1.000 N/mm

1
1 mm

1 mm

500

30

500

Figuur 2-39: spanningen in de lagen bij schijfwerking

We kunnen dit ook mathematisch uitwerken:


0 1
1
181.000 2.900
= 2.900 10.300
0 2
2

12 vl 0
0
7.170 12

(2.30)

0 1
1
10.300 2.900
= 2.900 181.000
0 2
2

12 w 0
0
7.170 12

(2.31)

Merk op dat er geen index vermeld is bij de rekken. Het gaat immers over globale rekken van het
laminaat, iedere laag heeft dezelfde vervorming! Herinner dat de matrix die de relatie aangeeft
tussen de spanningen en de vervorming, de stijfheidsmatrix [Q] wordt genoemd.

Composietmaterialen

26

De krachten per mm breedte op het laminaat kunnen we schrijven als de som van het product van
alle spanningen met de hoogte van iedere laag:
N1
1
N = z
j
2
2
T12 # 12 j

(2.32)

Vullen we vergelijkingen (2.30) en (2.31) hierin in, dan bekomen we een vergelijking van de vorm:
N1
1

N =
Q

[ ]j j 2
2

#
T12
12

(2.33)

Merk op dat de vervormingen niet per laag afzonderlijk bepaald worden maar voor het hele
laminaat! Daarom dat de rekken niet in de sommatie voorkomen. De sommatie geeft het verband
aan tussen de krachten op het laminaat en de vervormingen ervan. De resulterende matrix wordt de
globale stijfheidsmatrix [A] genoemd [N/mm]. Er bestaat ook een [A*] matrix die het gemiddelde
weergeeft van de materiaal eigenschappen. Dit is de globale stijfheidsmatrix gedeeld door het aantal
lagen. Invullen van de krachten uit het voorbeeld geeft ons:
0
95.650 2.900
2.900 95.650

A
=
Q

z
=
4

A
=
4

0
[ ] [ ]j j

#
0
0
7.170

(2.34)

Hiermee kunnen de vervormingen bepaald worden:


0 1
1000
95.650 2.900
0 = 4 2.900 95.650
0 2

0
0
0
7.170 12

1 2, 61
= 0, 08
2

12 0

(2.35)

Hieruit blijkt dat onze eerste schatting niet ver van de waarheid zat. In plaats van 1 contractie,
contracteren de Vlaamse slechts 0,1 ! De spanningen off axis:
0 2, 61 472
1
181.000 2.900
= 2.900 10.300
0, 08 = 6,8
0
2

12 vl 0
0
7.170 0 0

(2.36)

0 2, 61 26, 7
1
10.300 2.900
= 2.900 181.000
0 0,08 = 6,8
2

12 w 0
0
7.170 0 0

(2.37)

Aan de hand van maximaal toelaatbare on-axis spanningen uit formule (2.38) vinden we welke offaxis spanningen kritisch zijn voor een CRE composiet:
* = 1.500 MPa

* + = 40 MPa

#* = 68 MPa

* = 248 MPa

(2.38)

We voeren een nieuwe eenheid R in die aangeeft hoever we nog van de toelaatbare spanning zijn
verwijderd, het spanningsratio. Tabel 2-4 geeft deze factor weer en de berekening ervan.

Composietmaterialen

27

Vlaamse
lagen
Waalse
lagen

Off-axis

Richting on-axis

Max. On-axis

1 = 472 MPa

* = 1.500 MPa

3,18

1 = 6,8 MPa

* + = 40 MPa

5,88

12 = 0 MPa

#* = 68 MPa

1 = 26,7 MPa

2 = -6,8 MPa

*


12 = 0 MPa

*+

= 40 MPa

1,50

= 1.500 MPa

221,59

*
#

= 68 MPa

Tabel 2-4: optredende en maximaal toelaatbare spanningen

Merk op dat de spanning loodrecht op de vezels van de Waalse lagen het meest kritisch is. Verhogen
we de belasting met ongeveer de helft dan is er gevaar voor overschrijding van de toelaatbare
spanningen. Deze lagen zijn dus totaal overbodig en zijn meer een blok aan het been dan een hulp
(*kuch*).
Indien de spanningen off-axis te berekenen zijn, kunnen deze omgezet worden in on-axis
spanningen met behulp van de cirkel van Mohr of met matrixtransformaties.
2.2.2

Plaatwerking

Een voorbeeld van plaatwerking is bij skilatten. De samenstelling van de plaat kan er als volgt
uitzien:

My
My

Opvulsel, moet zo licht mogelijk zijn:


uitvoeren in honinggraat structuur.

Figuur 2-40: plaatwerking in een ski

Net zoals de kracht bij schijfwerking wordt ook het moment per eenheid van breedte uitgedrukt
[N.m/m]. We kunnen dan de rek per composietlaag uitdrukken als een functie van de afstand ten
opzichte van de neutrale lijn. We doen dit aan de hand van Figuur 2-41.

Composietmaterialen

28

K1

Figuur 2-41: rek in functie van de kromming

1 = z j K1

(2.39)

Waarbij zj de afstand is van de laag tot de neutrale lijn. Hetzelfde kan men doen voor de
dwarsrichting (2). Ook de scheefstelling is afhankelijk van de plaats ten opzichte van de neutrale
lijn:
12 = z j K12

(2.40)

Hieronder volgt een voorbeeld van een composiet met 8 lagen en een vullaag binnenin. Figuur 2-42
laat de spanningsverdeling zien die we intutief zouden verwachten, rekening houdend met de reeds
gekende effecten van de richting van de vezels.

Composietmaterialen

29

Stel N1 = 1.000 N/mm

1
1 mm

13 mm

1 mm
4
3

2
1

Figuur 2-42: spanningen in de lagen bij plaatwerking

Uit de sterkteleer weten we dat het moment dat ontstaat door een koppel krachten gelijk is aan de
grootte van de kracht vermenigvuldig met de afstand. Hier gaat het over spanningen dus moeten we
nog eerst vermenigvuldigen met de oppervlakte, de dikte van de laag. Het resulterend moment kan
dan geschreven worden als:
M 1 = spanning laagdikte hefboom
j

M 1 = 1 j z z j

(2.41)

Nm

M 1 = 2 ( 472 ) 10 1 + 2 28 9 1 + 2 472 8 1 + 2 28 7 1 16.000


m

10

10

10

Dit geldt ook voor de momenten in de twee andere richtingen van het composiet. We kunnen dit in
matrixvorm als volgt uitdrukken:
1

M1
M = z z
j
j
2
2

M 12 j 12

Composietmaterialen

(2.42)

30

We weten reeds dat de stijfheidsmatrix de relatie definieert tussen de spanningen in het element en
de vervormingen van het element:
1
1
= Q
2 [ ] 2
12
12

(2.43)

Omdat het hier gaat over zuivere plaatwerking, de belasting bestaat enkel uit optredende momenten,
kunnen we de vervormingen uitdrukken als de kromming van het laminaat vermenigvuldigd met de
afstand van de laag:
1
K1
= z K
j
2
2
12
K12

(2.44)

Herschrijven we nu vergelijking (2.42) met behulp van formule (2.44) en (2.43) dan bekomen we:

M1
K1
K1
M = Q K z z 2 = D K
[ ]lam 2
j
j
[ ]j 2
2

M 12 j
K12
K12

(2.45)

Er wordt weer een nieuwe matrix gedefinieerd die de relatie beschrijft tussen de kromming van het
hele laminaat en de inwerkende momenten op het laminaat, deze matrix noemen we de
buigstijfheidsmatrix [D]lam van het laminaat:

[ D ]lam = [Q ] j z j z 2j

(2.46)

We kunnen nu het voorbeeld eens doorrekenen om de krommingen te bepalen. Eerst berekenen we


de buigstijfheidsmatrix door het invullen van formule (2.46):

[ D ]lam

0
0
181.000 2.900
10.300 2.900

2
2
= 2.900 10.300
0 ( 2 10 + 2 8 ) + 2.900 181.000
0 ( 2 92 + 2 7 2 )
0
0
0
7170
0
7170

(2.47)

+ [ 0] ( 2 62 + 2 52 +  + 2 12 )

In plaats van dit helemaal uit te rekenen willen we het geponeerd gemiddelde bepalen. Dit is in feite
hetzelfde als toen we bij schijfwerking spraken over de globale stijfheidsmatrix en de gemiddelde
stijfheidsmatrix. In plaats van het aantal lagen te gebruiken, moeten we hier het traagheidsmoment
berekenen. Dat kan eenvoudigweg door:

2
j

z = 2 (1 102 + 1 92 +  + 1 12 ) =

h3
= 770
12

(2.48)

De buigstijfheidsmatrix wordt dan:

[ D ]lam

Composietmaterialen

0
80500 2.200

= 770 2.200 65.500


0
0
0
5000

(2.49)

31

De matrix waarmee we vermenigvuldigen met 770 wordt aangeduid met [D*]. Hiermee en met
formule (2.45) vinden we de krommingen:
0 K1
16.000
80500 2.200
0 = 770 2.200 65.500
K
0

2
0
0
0
5000 K12

K1 0, 26
K = 0, 01 mrad
]
2
[
K12 0

(2.50)

Net zoals bij schijfwerking, waar rek ontstaat in de richting dwars op de richting van de inwerkende
kracht, ontstaan ook bij plaatwerking krommingen in de richting dwars op de richting van het
inwerkend moment.
Eventueel kunnen we nog de rekken berekenen in iedere laag apart door de kromming te
vermenigvuldigen met de afstand van de laag tot de neutrale lijn.
2.2.3

Effect van asymmetrie

Het is belangrijk om in te zien dat een asymmetrisch laminaat ten gevolge van een normaalkracht
niet alleen schijfwerking gaat vertonen maar ook plaatwerking! Door het orthotroop zijn van de
lagen gaat de ene laag een grote weerstand vertonen tegen rek dan de andere. Hierdoor treedt
kromtrekking op. Er wordt met andere woorden een compromis gezocht tussen de rek van de ene
laag en de rekken van de andere.
Gevolg
verschillende
dwarscontractie
Gevolg
verschillende rek

N
Figuur 2-43: kromtrekking door asymmetrie

En enkele normaalkracht kan dus zowel rek als kromming tot gevolg hebben. Merk op dit ook
geldt voor een normaalkracht in de andere richting en zelfs voor buigmomenten!

Composietmaterialen

32

N1

12

N2 N12 M1 M2 M12

K1

K2

K12

Figuur 2-44: wat kan n kracht op een asymmetrisch composiet tot gevolg hebben?

Hieruit kunnen we dan afleiden dat er een relatie bestaat tussen de inwerkende krachten en de
vervormingen:
N1
N
2
N12 A

=
M 1 B
M2

M 12

1

2
BT 12

D K1
K2

K12

(2.51)

Met:

[ B ] = [Q ] j z z j

(2.52)

Voor een symmetrisch laminaat is er voor iedere laag een antilaag die zich ook juist als zijn
spiegelbeeld zal gedragen. Iedere kromming ten gevolge van een kracht in het vlak van de lagen zal
dan ook worden geneutraliseerd. De koppeling tussen rek en kromming [BT] en [B] verdwijnt.
Willen we een laminaat ontwerpen dat min of meer voorspelbaar is, proberen we altijd gebruik te
maken van symmetrische laminaten.
In sommige gevallen is het toepassen van dergelijke eigenschappen van asymmetrie wel nuttig. Zo
krijgen de wieken van helikopters een grotere kromming als ze sneller draaien onder invloed van de
centrifugaalkracht, wat meer lift opwekt.
Overzicht van de belangrijke matrices:

[ A] = [Q ] j z j

(2.53)

[ D ] = [Q ] j z j z 2j

(2.54)

[ B ] = [Q ] j z z j

(2.55)

Composietmaterialen

33

2.2.4









Bereken met de sterkteleer de krachten per eenheid van lengte op de randen van een elementair
stukje laminaat in een globaal assenkruis,
bepaal voor elke laag de vezelgebonden stijfheidsmatrix,
bereken voor elke laag de stijfheidsmatrices in het globaal coordinatenstelsel,
bereken de stijfheidsmatrix voor het volledige laminaat,
bereken de globale rek van het laminaat,
bereken in elke laag de spanningen volgens het globaal assenstelsel,
bereken in elke laag de spanningen volgens het vezelgebonden assenstelsel,
bereken voor elke laag de spannings-ratios of gebruik het Tsai-Hill criterium.

2.2.5










Sterkteberekening voor zuivere plaatwerking

Sterkteberekening voor zuivere schijfwerking

Bereken met de sterkteleer de momenten per eenheid van lengte op de randen van een
elementair stukje laminaat in een globaal assenkruis,
bepaal voor elke laag de vezelgebonden buigstijfheidsmatrix,
bereken voor elke laag de buigstijfheidsmatrices in het globaal coordinatenstelsel,
bereken de buigstijfheidsmatrix voor het volledige laminaat,
bereken de globale kromming van het laminaat,
bereken in elke laag de kromming volgens het globaal assenstelsel,
bereken in elke laag de spanningen volgens het globaal assenstelsel,
bereken in elke laag de spanningen volgens het vezelgebonden assenstelsel,
bereken voor elke laag de spannings-ratios of gebruik het Tsai-Hill criterium.

Composietmaterialen

34

Structurele analyse met eindige elementen

De methode van de eindige elementen wordt in deze cursus enkel als toepassing op
constructieberekeningen behandeld.

3.1

Inleiding

Beschrijving van de FEA (Finite Element Analysis) aan de hand van een voorbeeld uit de
grondmechanica door Prof. Van Laethem.
De ondergrond van een bepaalde bouw site is onstabiel tot op zekere diepte. Men wil dit probleem
verhelpen door een dam te bouwen die de grond verhindert van te verschuiven. Wat zijn de krachten
die op deze dam zullen inwerken? Figuur 3-1 geeft een overzicht van de situatie.

Constructie

Niet stabiele ondergrond


Dam

Dam

Stabiele ondergrond
Figuur 3-1: situatieschets bij probleem uit de grondmechanica

Eerst en vooral ziet men dat dit probleem symmetrisch is ten opzichte van de verticale middellijn.
We moeten dus maar n zijde te beschouwen in de analyse.
Om dit probleem te definiren in termen van eindige elementen voegt men eerst op regelmatige
plaatsen knooppunten toe (discretiseren), vervolgens kan men deze punten verbinden tot
driehoeken. Er zijn 9 punten en 8 driehoeken. Deze situatie is voorgesteld op Figuur 3-2.

Structurele analyse met eindige elementen

35

y
x

e
b

f
g

Figuur 3-2: voorbeeld uit de grondmechanica - definiren van de eindige elementen

Nu moeten de randvoorwaarden gedefinieerd worden. Deze randvoorwaarden zijn van toepassing


op de grond maar worden teruggebracht naar de knooppunten. Het is duidelijk dat de grond tegen
de stabiele ondergrond niet kan bewegen in de x of y richting. De knooppunten op de symmetrielijn
kunnen net zoals de knooppunten tegen de dam niet verplaatsen in de x-richting. Deze
randvoorwaarden zijn het gevolg van wat men noemt de bindingskrachten (Bi) op de knooppunten.
Ook de belasting van het gebouw kan worden vereenvoudigd. In plaats van een verdeelde belasting
zoals in werkelijkheid, wordt het gebouw verdeeld over 2 knooppunten. De krachten op deze
knooppunten (Pi) zijn in het totaal slechts de helft van het totale gewicht van het gebouw wegens de
symmetrie.
In zijn totaliteit ziet het probleem er met de methode van de eindige elementen uit zoals op Figuur
3-3 te zien is.

Structurele analyse met eindige elementen

36

y
P1

P2

B1

B10
a

e
b

B2

B9
c

g
d

B3

B5
B4

B7
B6

B8

Figuur 3-3: voorbeeld uit de grondmechanica definiren van bindingskrachten

Ieder knooppunt heeft op zijn beurt ook knooppuntkrachten en verplaatsingen. De inwerkende


krachten kunnen overeen komen met de bindingskrachten voorgesteld in Figuur 3-3. Een elementair
deeltje met deze krachten en verplaatsingen is voorgesteld op Figuur 3-4.
u4

u2
u3

S3

u1

S4

S1
S2

u6
u5

S5
S6

Figuur 3-4: krachten en verplaatsingen op een eindig element

Per element zijn er zes onbekenden omdat de verplaatsingen en de knooppuntkrachten in relatie


staan met elkaar door middel van een elementenmatrix [KE]:
S1
u1


 = [ K E ] 
S6
u6

Structurele analyse met eindige elementen

(3.1)

37

Voor ieder knooppunt zijn er nog eens twee extra onbekenden. Ofwel heeft ieder knooppunt twee
verplaatsingen ux en uy, ofwel twee bindingskrachten die verplaatsing verhinderen, ofwel een
combinatie van een bindingskracht en een verplaatsingsvector.
Voor een driehoekige element volgt het aantal onbekenden dus uit vergelijking (3.2):
(3.2)

#onbekenden = 2 #knopen + 6 #elementen

Tussendoortje: Ieder kracht heeft een richting, zin en een grootte. Maar daarbovenop
komt nog eens een aangrijpingspunt, een lijdend voorwerp en wat de kracht uitoefent.

3.2

Analogie met de elasticiteitsleer

De methode van de eindige elementen en de elasticiteitsleer sluiten nauw bij elkaar aan. Een
voorbeeld van de elasticiteitsleer is het krachtenverloop bepalen in een dikwandige cilinder.
r+d r
dr
t

t
r
r

Figuur 3-5: dikwandige cilinder, met de elasticiteitsleer

Uit de statica volgt dat (Fr = 0):


t =

d ( r r )
dr

(3.3)

Uit de elasticiteitsleer volgt dat (wet van Poisson):


t =
r =

t
E

r
E

r
E

(3.4)

Dit probleem is ook op te lossen met de eindige elementen methode!

Structurele analyse met eindige elementen

38

ui

Figuur 3-6: dikwandige cilinder, met de eindige elementen methode

Opmerking: ook hier is er sprake van symmetrie en kan het probleem dus worden teruggebracht op
de berekening van een spie (voorgesteld op Figuur 3-6).
Met acht knooppunten en zes elementaire driehoeken is het aantal onbekenden dat hieruit volgt 52.

3.3

De veermethode
i

k [N/m]
Si

Sj

ui

uj

Figuur 3-7: vereenvoudiging met de veermethode

Het verband tussen de knooppuntkrachten en de verplaatsingen is voor de veermethode heel


eenvoudig uit te schrijven, bijna triviaal. De matrix waarmee de verplaatsingsmatrix wordt
vermenigvuldigd om de knooppuntkrachten te bekomen, noemt men de elementenmatrix [KE].
Si k
=
S j k

Structurele analyse met eindige elementen

k ui

k u j

(3.5)

39

3.3.1

Voorbeeld

Een veersysteem uitgerust met drie veren is verbonden aan een starre muur. Tussen de eerste en de
tweede veer wordt een kracht P uitgeoefend op het systeem. Bepaal de uitwijkingen, krachten, etc.

k1 [N/m]

k2 [N/m]

k3 [N/m]

II

III

P
Sj
uj
Figuur 3-8: situatieschets voor het voorbeeld van de veermethode

De knooppunten en elementen zijn al aangeduid op Figuur 3-8, de volgende stap is het aanbrengen
van de randvoorwaarden, de verplaatsingen en de knooppuntkrachten.

k1 [N/m]

k2 [N/m]

k3 [N/m]

II

III

P
1

SI1

2
k1 [N/m]

u1

SI2
u2

I
Figuur 3-9: krachten en verplaatsingen met de veermethode

Het is duidelijk dat de bindingskrachten B1 en B2 met een beetje intutie te vinden zijn als 2/3P en
1/3P.
Hieruit volgen dan zes hyperstatische vergelijkingen:
S I 1 k1
I =
S 2 k1

k1 u1

k1 u2

S II 2 k2
II =
S 3 k2

S III 3 k3
III =
S 4 k3

k 2 u 2

k2 u3

k3 u3

k3 u4

(3.6)

Dit stelsel kan men ook assembleren tot 1 grote matrix vergelijking:
S I1
k1
I

II
S 2 + S 2 k1
=
II
III
0
S 3 + S 3
III
S
0
4

Structurele analyse met eindige elementen

k1
k1 + k2
k2
0

0
k2
k 2 + k3
k3

0 u1

0 u2

k3 u3

k3 u4

(3.7)

40

De matrix die het verband aangeeft tussen alle knooppuntkrachten en alle verplaatsingen (dus niet
enkel van 1 element maar van de hele structuur) wordt de structuurmatrix genoemd (naar analogie
met de elementenmatrix).
Men kan volgende randvoorwaarden definiren:


knoop 1: S I 1 = B1 en u1 = 0 ,

knoop 2: S I 2 + S II 2 = P ,

knoop 3: S II 3 + S III 3 = 0 ,

knoop 4: S III 4 = B4 en u1 = 0 .

Hieruit volgt dan dat vergelijking (3.7) kan herschreven worden als:
B1 k1
P k
= 1
0 0

B2 0

k1
k1 + k2
k 2
0

0
k2
k2 + k3
k3

0 0
0 u2

k3 u3

k3 0

(3.8)

Merk op dat door het gelijk stellen aan nul van de eerste en de laatste rij van de verplaatsingsmatrix,
de respectievelijke kolommen van de structuurmatrix geschrapt kunnen worden. Hieruit volgen
twee aparte stelsels:
1) de onbekende verplaatsingen kunnen gevonden worden uit de bekende krachten:
P k1 + k2
0 = k

2

k 2 u2

k2 + k3 u3

(3.9)

2) en de onbekende bindingskrachten in functie van de gekende verplaatsingen:


B1 k1
B = 0
2

3.3.2

0 u2

k3 u3

(3.10)

Opmerkingen

Een vakwerk is een tweedimensionaal probleem. Indien men dit wil oplossen met de veermethode
moeten er ook verplaatsingen in de y-richting bepaald worden!
Er moeten voldoende bindingskrachten aanwezig zijn opdat het probleem oplosbaar is. Met de
eindige elementen methode is bijvoorbeeld Figuur 3-10 niet oplosbaar omdat er geen vast punt
aanwezig is dat als referentiepunt kan dienen voor de verplaatsingsfactoren.

Figuur 3-10: balk met oplegging

Structurele analyse met eindige elementen

41

3.4

Driehoekig schijfelement

Het eenvoudigste element na een ndimensionaal veerelement is het driehoekig schijfelement.


Merk op dat naargelang de richting van de optredende spanningen men drie soorten eindige
elementen beschouwt:




n dimensionaal: veerelement waarbij er enkel spanningen in n richting optreden,


twee dimensionaal: er treedt schijfwerking of membraanwerking op, het soort eindig element is
een schijfelement waarbij enkel spanningen optreden in twee richtingen,
drie dimensionaal: er treedt plaatwerking op, het soort eindig element is een schaalelement.

Dit hoofdstuk handelt over het driehoekig schijfelement met een rechte hoek en twee gelijke benen:
u4
u3

S3
S4
u2

u6

u1

S1

u5

S5

S2

S6

Figuur 3-11: driehoekig schijfelement

Wij zoeken een verband tussen de knooppuntkrachten en de verplaatsingen:


S1
u1


 = [ K E ] 
S6
u6

(3.11)

Hierbij is KE de elementenmatrix. Deze wordt opgebouwd uit hypotheses van hoe het element juist
kan vervormen:
1) Hypothese van vervorming veroorzaakt door spanningen (bijvoorbeeld de wet van Hooke
en hypothese van Navier).
Si k
=
S j k

k ui

k u j

(3.12)

2) hypothese van gelijkwaardigheid van energie in de knooppuntkrachten ten opzicht van de


elastische energie in het element.

E=

1
[ S1
2

Structurele analyse met eindige elementen

u1

 S6 ]  =
u6

Energie

42

3.4.1

Dubieuze hypotheses

Bij het oplossen van buigingsproblemen uit de sterkteleer zoals voorgesteld op Figuur 3-12 wordt
verondersteld dat de rek doorheen de balk een functie is van de afstand tot de neutrale lijn.

Figuur 3-12: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer

Verder wordt in de sterkteleer ook verondersteld dat Figuur 3-12 en Figuur 3-13 hetzelfde resultaat
geven. Aangezien de doorsnede van de balk, de grootte van de kracht enzovoort constant blijven,
zijn beide situaties dezelfde.

Figuur 3-13: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer

Uiteraard geldt dit niet lokaal, aan het aangrijpingspunt van de kracht. Daar zal in de eerste situatie
een indrukking van het materiaal optreden, in de tweede figuur wordt het uitgerokken. De
sterkteleer geeft niet de waarheid weer (de Saint Venant).
3.4.2

Lineaire interpolatie

Voor het driehoekig schijfelement vertrekken we van de hypothese dat de verplaatsing van een punt
op de driehoek een lineaire functie is van de plaats van dat punt t.o.v. een vast punt op de driehoek.
y
uy

ux

Figuur 3-14: lineaire interpolatie van een willekeurig punt op het eindig element

Voor dit punt met cordinaten (x,y) geldt dan volgens de hypothese:
ux = a x + b y + c
uy = d x + e y + f

(3.13)

Merk op dat we evengoed een tweedegraadsformule, stelsel (3.14), als hypothese konden
gebruiken! Hoe hoger de graad, hoe beter het model met de werkelijkheid zal overeenstemmen.

Structurele analyse met eindige elementen

43

ux = a x2 + b y 2 + c x + d x y + e y + f

(3.14)

u y = g x2 + h y 2 + i x + j x y + k y + l

Maar in met het eindig element zoals voorgesteld in Figuur 3-14 is het niet mogelijk om een
tweedegraadsvergelijking als hypothese voor de vervorming te gebruiken. Volgende uitleg
verduidelijkt: veronderstel een driehoek zoals in Figuur 3-11 waarvan de hoekpunten A, B en C
genummerd zijn. Er kan dan een matrix worden opgesteld, (3.15), voor deze drie hoekpunten welke
zes vergelijkingen (voor ieder hoekpunt twee) bevat met zes onbekenden (a, b, c, , f). Dit stelsel
is oplosbaar.
u1 = a xA + b y A + c
u2 = d x A + e y A + f
u3 = a xB + b yB + c

(3.15)

u 4 = d xB + e y B + f
u5 = a xC + b yC + c
u6 = d xC + e yC + f

Onderstel nu hetzelfde eindig element maar met de hypothese dat iedere verplaatsing binnen het
element te schrijven is als een kwadratische functie ten opzichte van de plaats van het punt. In dat
geval zijn er twaalf onbekenden en wederom slechts zes vergelijkingen. Dit stelsel is onderbepaald
en dus niet oplosbaar. Om hiermee te kunnen werken is dus een nieuw element verreist met zes
hoekpunten, zoals voorgesteld is op Figuur 3-15.

Figuur 3-15: kwadratisch schijfelement

Dit element benaderd beter de werkelijkheid maar is ook een stuk complexer. Er wordt niet verder
ingegaan op de hypothese van de kwadratische vervorming.
3.4.3

Verplaatsingsfunctie

Uit het stelsel (3.15) kunnen dus de interpolatieconstanten a, b, c, , f bepaald worden. Deze
vormen een functie van u1 tot u6. Algemeen wordt een relatie bekomen tussen de verplaatsing van
een willekeurig punt in het element en de verplaatsing van de hoekpunten. Deze relatie noemt de
interpolatiefunctie en kan worden voorgesteld door (3.16):

u x N1 ( x, y )
0
N 2 ( x, y )
0
N 3 ( x, y )
=
0
N1 ( x, y )
0
N 2 ( x, y )
0
u y

Structurele analyse met eindige elementen

u1
u
2
0
u3

N 3 ( x, y ) u 4
u5

u6

(3.16)

44

De Ni(x,y) zijn functie van de plaats van het onderzochte punt. Deze worden vormfuncties
genoemd.
Het is heel eenvoudig in te zien dat met de interpolatiemethode (Figuur 3-16), de verplaatsing in de
x-richting op de onderste lijn in het midden (groen), het gemiddelde is van de verplaatsingen in de
x-richting aan de buitenste twee punten. Hetzelfde geldt voor de verticale lijn in de y-richting
(rood).
y
1

0,75

0,5

x
1,5

Figuur 3-16: lineaire interpolatie van een willekeurig punt op het eindig element

Veronderstellen we dus dat de benaming van de verplaatsingen volgens Figuur 3-11 is dan geldt in
formulevorm:
u x = u1 +

u5 u1
x
x
x = u1 1 + u5
L
L
L

(3.17)

Hoe zit het nu met de verplaatsing in de x-richting en de afhankelijkheid ervan in de y-richting?


M.a.w. als we het punt in het midden van de verticale lijn beschouwen, welke rol speelt de ycordinaat dan voor de verplaatsing in de x-richting? Als we veronderstellen dat het bovenste punt
van de driehoek een verplaatsing in de x-richting ondergaat van u3 en het onderste punt een
verplaatsing u1 dan is het heel eenvoudig in te zien dat:
u x = u1 +

u3 u1
y
y

y = u1 1 + u3
L
L
L

(3.18)

Bovenstaande redenering is voornamelijk iets wat voorkomt uit logisch denkwerk. Een combinatie
van deze twee vergelijking leidt dan tot een algemene formule voor de verplaatsing in de x-richting:
u x = u1 +

u5 u1
u u
x y
y
x

x + 3 1 y = u1 1 + u3 + u5
L
L
L
L
L
L

(3.19)

Analoog geldt voor de y-richting:


u y = u2 +

u6 u 2
u u
x y
y
x

x + 4 2 y = u 2 1 + u 4 + u6
L
L
L
L
L
L

Structurele analyse met eindige elementen

(3.20)

45

Hieruit volgt dan de interpolatiematrix:


x y
0
1 L L

x y

0
1

L L

y
L

y
L

x
L
0

x
L

(3.21)

Natuurlijk als je niet over voldoende inzicht beschikt om bovenstaande matrix intutief af te leiden
dan zijn er nog de analytische methoden. Beschouw hiervoor Figuur 3-17:
N1 = 0
N2 = 1
N3 = 0

N1 = 0
N2 = 0
N3 = 1

N1 = 1
N2 = 0
N3 = 0
Figuur 3-17: driehoekig schijfelement

Op de drie hoekpunten geldt telkens dat de verplaatsing in de x richting gelijk is aan de


vooropgestelde verplaatsing (voor het punt linksonder dus ux = u1 en uy = u2). Het is duidelijk dat in
ieder hoekpunt bijgevolg twee vormfactoren gelijk zijn aan nul. Op een lijn van het eindig element
is er dus ook altijd 1 vormfactor gelijk aan nul en uit het lineair karakter van de hypothese volgt ook
dat beide andere vormfactoren zich lineair gedragen.
Uiteindelijk kan je ook gewoon het stelsel (3.15) oplossen. Vullen we de waarden in voor de xrichting dan volgt:

a = u1

u1 = a x A + b y A + c u1 = a 0 + b 0 + c

u3 u1



u
=
a

x
+
b

y
+
c

u
=
a

0
+
b

L
+
c

b
=
3
3

B
B
L
u = a x + b y + c u = a L + b 0 + c
5
C
C
5

u5 u1
c = L

(3.22)

En dit resultaat invullen in (3.13) geeft wederom (3.19).

Structurele analyse met eindige elementen

46

3.4.4

Verband: verplaatsingen en vervormingen

Beschouw het volgende infinitesimaal deeltje:


uy + uy/y . dy

ux + ux/y . dy

uy + uy/x . dx

uy
y

ux + ux/x . dx

ux

x
x
Figuur 3-18: infinitesimaal element met verplaatsingen ux en uy

Voor dit element geldt:


x =
y =
xy =

ux
x

(3.23)

u y

(3.24)

u y
x

ux
y

(3.25)

(3.16) invullen in (3.23) geeft de evidentie zelve:


ux ( N1 u1 + N 2 u3 + N 3 u5 )
1
1
=
= u1 + 0 u3 + u5
x
x
L
L
u5 u1
x =
L

x =

(3.26)

Zelfde voor (3.24) en (3.25):


y =
xy =

u y
y

u4 u2
L

(3.27)

u6 u2 u3 u1
+
L
L

(3.28)

Bijgevolg kan de [b] matrix bepaald worden die het verband geeft tussen de verplaatsingen en de
vervormingen:
N1

x x

y = 0
xy
N
1

N1
y
N1
x

Structurele analyse met eindige elementen

N 2
x
0

N 2
y

N 2
y
N 2
x

N 2
x
0

N 3
y

u1
0 u
2
N 3 u3

y u4
N 3 u5

x u6

(3.29)

47

Of in dit geval:
u
1
u2

x
1 0 0 0 1 0 u

1
3
y = L 0 1 0 1 0 0 u

1 1 1 0 0 1 4
xy

u5

u6

(3.30)

Hieruit volgt weer duidelijk welke beperkingen de vooropgestelde lineaire hypothese ons geeft. De
rek (bijvoorbeeld in de x-richting) zou bij driehoekige schijfelementen overal een constante zijn. Dit
is uiteraard in werkelijkheid niet zo.
Indien we de spanningsverdeling in volgende ligger willen berekenen, zullen we slechts een
constante waarde krijgen over ieder eindig element omdat de rek over ieder element gelijk is. De
spanningen zullen dus sprongsgewijs variren. Hier is voor de driehoeken aan de onderkant
weergegeven dat de druk (voorgesteld in het rood) met sprongen afneemt. De snede methode zou
ons een onevenwichtig systeem opleveren. Dit komt omdat we het systeem benaderend bepalen. De
knoopkrachten daarentegen zijn altijd in evenwicht.

Figuur 3-19: voorbeeld van een hypothese uit de sterkteleer

3.4.5

Verband: vervormingen en spanningen

Uit de vervormingen kunnen de spanningen berekend worden. Dit gaat simpelweg met de
stijfheidmatrix (kappa-matrix) van het materiaal. Beschouwen we de conventie volgens Figuur
3-20:
y
xy
x

Figuur 3-20: conventie van de spanningen

Structurele analyse met eindige elementen

48

Dan volgt hieruit:


x
x


y = [ ] y
xy
xy

(3.31)

De kappamatrix wordt ook wel de materiaalmatrix van het element genoemd. Voor een isotroop
(eigenschappen hangen niet van de richting af) en orthotroop (verschillende eigenschappen in de
drie loodrechte richtingen) materiaal geldt:
E

E
0

[ ] = E
3.4.6

0
0
G

(3.32)

Verband: vervormingen, spanningen en elastische energie

Algemeen kan men altijd stellen dat de elementaire energie in een infinitesimaal deeltje geschreven
kan worden als de som van het product van de rekken met de spanningen gedeeld door twee. De
uitwendige arbeid door de krachten op de knooppunten is gelijk aan de inwendige elastische energie
van het deeltje:
dW x x y y xy xy
=
+
+
dV
2
2
2

(3.33)

x

xy y
xy

(3.34)

In matrixvorm wordt dit:


dW 1
= x
dV 2

Maar omdat de spanningen en de rekken over n eindig deeltje (driehoekig schijfelement) overal
dezelfde zijn, is integreren heel eenvoudig. Gewoon vermenigvuldigen met het volume. Algemeen,
voor alle elementaire deeltjes, geldt:
1
W = x
2
V

x

xy y dV
xy

(3.35)

Merk op dat het uitwerken van een integraal van een product van matrices heel simpel is omdat het
product van de matrices een som voorstelt. Of met andere woorden:

a dV
a11 a1n
11


   dV = 
a

am1 dV 
m1  amn

dV

amn dV

1n

(3.36)

Maar in plaats van deze moeilijke integraal uit te rekenen zal een computer zich voornamelijk
bezighouden met het uitrekenen van de energie van bepaalde punten in het elementair deeltje. De
computer vervangt in feite een integraal door een som. (Een integraal is al een oneindige som
natuurlijk maar de computer maakt er een eindige som van).
Structurele analyse met eindige elementen

49

De energie voorgesteld in (3.35) moet dan gelijk zijn aan de energie in de knopen:

Wknopen =

S1
1
[u1  u6 ] 
2
S6

(3.37)

Dus volgt:
S1
1
1
[u1  u6 ]  = x
2
2
V
S6

x

xy y dV
xy

(3.38)

Rekening houden met de getransponeerde van (3.29), vereenvoudig voorgesteld door (3.39):
x

y xy = [u1  u6 ] [ b]

(3.39)

En relatie (3.31), hier nog eens weergegeven:


x
x

y [ ] y
xy
xy

Volgt dan dat (3.38):

[u1

S1
u1
T

 u6 ]  = [u1  u6 ] [b ] [ ] [b ]  dV
V
S6
u6

(3.40)

Hier kunnen we de constante verplaatsingen buiten de integraal brengen en beide kanten van het
gelijkheidsteken (links) vermenigvuldigen met de getransponeerde van deze verplaatsingsmatrix
dan wordt hetvolgende bekomen:
S1
u1
T
 =

[b ] [ ] [b ] dV 
V
S6
u6

(3.41)

Concreet stelt dit een relatie voor tussen de krachten op de hoekpunten en de verplaatsingen van
deze hoekpunten. Het verband tussen deze twee matrices werd gelegd door de elementenmatrix.
Uit (3.41) volgt dus een methode om de elementenmatrix te berekenen!
S1
u1
 = K 
[ E]
S6
u6

(3.42)

[ K E ] = [b] [ ] [b] dV

(3.43)

Met:
T

Toegepast op het driehoekig schijfelement kan men deze elementenmatrix uitrekenen met
vergelijkingen (3.30) en (3.32):

Structurele analyse met eindige elementen

50

1 0 1

0 1 1 E E 0 1 0 0 0 1 0
1 0 0 1
1

E
0 0 1 0 1 0 0 dV
[ K E ] =
E
0 1 0
L
V L
0
G 1 1 1 0 0 1
1 0 0 0

0 0 1

(3.44)

Dit zijn allemaal constanten en kunnen uit de integraal gebracht worden. Met V = L.t/2 (L = de
lengte; t = de dikte) wordt de elementenmatrix dan (enkel de twee laatste kolommen zijn van belang
voor het vervolg van de berekening):

t
[ KE ] =
2

3.4.7

E G
E G
0
G

E
0
E
0

0
G

(3.45)

Voorbeeld 1

Om de werkwijze aan te tonen volgt hieronder een voorbeeld van een structuur met slechts n
elementair element De situatie is voorgesteld in Figuur 3-21:
B

P
A

C
L

Figuur 3-21: situatie van de voorbeeld analyse

Met dezelfde verplaatsingsvectoren als in Figuur 3-11 kunnen volgende randvoorwaarden opgesteld
worden:
u1 = u2 = u3 = u4 = 0
S5 = 0
S6 = P

(3.46)
(3.47)

Met deze randvoorwaarden in het achterhoofd wordt de relatie tussen de knooppuntkrachten en


verplaatsingen zoals in (3.42):

Structurele analyse met eindige elementen

51

E G 0
E G 0
0
G 0

E
0 0
E
0 u5

0
G u6

S1

S3 t
=
S4 2
0

(3.48)

Hieruit volgt waarom in de elementenmatrix alleen de laatste twee kolommen van belang zijn. Dit
uitwerken geeft voor de verplaatsingen u5 en u6:
u5 = 0

u6 =

2P
t G

(3.49)

De bindingskrachten (die in dit geval gelijk zijn aan de knooppuntkrachten in A en B) kunnen ook
bepaald worden:
S1 = P

S2 = P

S4 = 0

S3 = P

(3.50)

De situatie na belasting kan dan voorgesteld worden volgens Figuur 3-22


P

C
P

2P/tG

P
Figuur 3-22: nieuwe situatie

Merk op dat er tussen de knooppunten A en B geen rek in de y-richting mogelijk is. Omdat het punt
C geen verplaatsing in de x-richting ondergaat is de rek tussen A en C in de x-richting ook nul. Met
de lineaire interpolatie methode volgt dat de rek over het hele eindige element gelijk is aan nul. Wat
uiteraard niet mogelijk is met een beetje gezond verstand. De hoekvervormingsfactor daarentegen is
niet nul:
x = 0
y = 0
xy =

(3.51)

2 P
t G L

Het volstaat dus om n rek te berekenen over n lijn om de rek over het hele element te vinden.
Merk op dat dit probleem met de sterkteleer niet oplosbaar is omdat het een hyperstatisch probleem
betreft. In de eindige elementen analyse is het zo dat hoe meer hyperstatisch een probleem is, hoe
gemakkelijker oplosbaar. Er zijn dan namelijk meer randvoorwaarden en die vereenvoudigen de
vergelijking (3.48) alleen maar!
Structurele analyse met eindige elementen

52

De rekken kunnen natuurlijk ook analytisch berekend worden:


0
x
1 0 0 0 1 0 

1

y = L 0 1 0 1 0 0 0


1 1 1 0 0 1 2 P
xy
t G

(3.52)

Dan kunnen ook de spanningen worden gevonden met:

x E E 0 x E E 0 0



E
0 y = E
E
0 0
y = E
xy 0
0
G xy 0
0
G 2 P

t G L

(3.53)

Hieruit volgt dat er enkel afschuiving optreedt in het vakwerk en geen spanningen in de x of y
richting! Ergens is dit nog niet zon slechte berekening omdat gemiddeld genomen deze spanningen
ook nul zijn! Beschouw hiervoor Figuur 3-23:
x

Figuur 3-23: spanningen in de x-richting in het element

Merk ook op dat uit de statica zou volgen dat de schuifspanning naar oneindig gaat in het punt C
omdat daar de kracht inwerk op een oneindig klein oppervlak:

x
Figuur 3-24: spanningen in de x-richting in het element

Ook buigspanningen kunnen omwille van de hypothese niet aanwezig zijn in het element. Er zijn
immers geen spanningen in de x-richting
Examenvraag: stel dat B een roloplegging is, wat wordt de situatie dan?

Structurele analyse met eindige elementen

53

3.4.8

Voorbeeld 2

Om de werkwijze aan te tonen volgt hieronder nog een voorbeeld van een structuur maar deze keer
met twee elementaire elementen. De startsituatie is voorgesteld in Figuur 3-25:
Een ingeklemde balk van lengte 2 m en hoogte 1 m ondervindt een kracht P aan het uiteinde. Wat
zijn de krachten aan de inklemming en het spanningsverloop doorheen de balk?

Dikte = 1 m
= 0,2
E = E / (1- ) = 10

A
H=1m
B

P=1

L=2m
Figuur 3-25: situatie van de tweede voorbeeld analyse

De opbouw van de oplossing van dit probleem is als volgt:


Stap 1: keuze van het soort eindig element
Stap 2: knopen en elementen bepalen
Stap 3: randvoorwaarden bepalen
Stap 4a: [b] matrix van element A
Stap 4b: [b] matrix van element B
Stap 5: [] matrix
Stap 6a: [KE] matrix van A
Stap 6b: [KE] matrix van B
Stap 7: structuur matrix
Stap 8a: uitwerken van de onbekende verplaatsingen
Stap 8b: uitwerken van de onbekende bindingskrachten
Stap 8c: uitwerken van de rekken en spanningen in element A
Stap 8c: uitwerken van de rekken en spanningen in element B
Stap 8d: vergelijking FEA en de sterkteleer

54
55
55
55
59
60
61
61
62
62
63
63
64
65

Stap 1: keuze van het soort eindig element


De optredende spanningen zijn twee dimensionaal en dus een geval van schijfwerking. We kiezen
voor een lineair element, het zogenaamd driehoekig schijfelement.

Structurele analyse met eindige elementen

54

Stap 2: knopen en elementen bepalen


De knopen en elementen worden gedefinieerd volgens Figuur 3-26:
P
1

A
y
B
x

2
Figuur 3-26: definiren van de knooppunten en de elementen

Stap 3: randvoorwaarden bepalen


De balk is aan de linkerkant ingeklemd dus de verplaatsingen van de knooppunten 1 en 2 zijn gelijk
aan nul:
u1 = u2 = v1 = v2 = 0

(3.54)

We beschouwen ui als de verplaatsing in de x-richting van het knooppunt i en vi als de verplaatsing


van knooppunt i in de y-richting.
Stap 4a: [b] matrix van element A
De intuitive methode: eerst en vooral moet je opmerken dat de rek een constante is in een element
waarbij de verplaatsingen een lineaire functie zijn van de positie van het punt. Dit is al eerder
gezegd geweest maar om dit nogmaals aan te tonen, beschouw Figuur 3-27:

u + du

x + dx

Figuur 3-27: rek is constant bij lineaire interpolatie

Op een positie x is de verplaatsing gelijk aan u. Op een positie x + dx is de nieuwe verplaatsing


u + du. De rek in de x richting is dan te schrijven als:
x =

Structurele analyse met eindige elementen

u
x

(3.55)

55

Aangezien dat de verplaatsing u een eerste graadsfunctie is van de positie van het punt waar die
verplaatsing optreedt, zal de afgeleide naar x resulteren in een constante waarde. Hetzelfde kan
worden gedaan voor de y-richting en de hoekverplaatsing:
v
y

(3.56)

u v
+
y x

(3.57)

y =
x =

De [b]-matrix van het element A intutief bepalen gaat aan de hand van volgende figuur:
v3

v1
u1

u3

v2
u2
Figuur 3-28: driehoekig schijfelement

Intutief kan men zien dat:


u3 u1 u3 u1
=
L
2

(3.58)

v1 v2 v1 v2
=
( = 0)
H
1

(3.59)

v3 v1 u1 u2
v v u u
+
= 3 1 + 1 2
L
H
2
1

(3.60)

x =
y =
x =

Voor de hoekverdraaiing onderstellen we volgende conventie:


+

Figuur 3-29: conventie voor het teken van de hoekverdraaiing

Uit bovenstaande drie vergelijkingen volgt dan volgend stelsel:


1

x 2

y = 0
xy
1

1
1
2

1
0
2
1 0

u1
v
0 1
u
0 2
v
1 2
u3
2
v3

(3.61)

Het stelsel dat het verband legt tussen de rekken en de verplaatsingen is de [b]-matrix.
Structurele analyse met eindige elementen

56

De computer methode: dit alles kan uiteraard ook analytisch gebeuren op een omslachtige manier.
Deze methode wordt hieronder nog eens gedemonstreerd.
In formule (3.16) hadden we gezien dat met behulp van de lineaire interpolatiemethode, de
verplaatsing van ieder punt op het eindig element geschreven kan worden als een lineaire functie
van de plaats van dat punt in de driehoek. We kunnen dus nogmaals schrijven dat:

0
N 2 ( x, y )
0
N 3 ( x, y )
u N1 ( x, y )
v = 0
N1 ( x, y )
0
N 2 ( x, y )
0

u1
v
1
0
u2

N 3 ( x, y ) v 2
u3

v3

(3.62)

Ter herinnering, dit stelsel komt voort uit de algemene formules voor de lineaire interpolatie:
u( x , y ) = a x + b y + c

(3.63)

v( x , y ) = d x + e y + f

Toegepast op de drie hoekpunten van het element A geeft dit:


u1 = a x1 + b y1 + c

u2 = a x2 + b y2 + c

u3 = a x3 + b y3 + c

v1 = d x1 + e y1 + f

v2 = d x2 + e y2 + f

v3 = d x1 + e y1 + f

(3.64)

Dit stelsel bevat 6 vergelijkingen en 6 onbekenden en is dus oplosbaar naar a, b, c, d, e en f. We


lossen op voor de verplaatsingen in de x-richting:
u1
u2
u
a= 3
x1
x2
x3

y1
y2
y3
y1
y2
y3

1
1
1 u3 ( y1 y2 ) u3 ( y1 y2 )
=
=
1
2 opp
2
1
1

(3.65)

x1
x2
x
b= 3
x1
x2
x3

u1
u2
u3
y1
y2
y3

1
1
1 u3 ( x1 x2 ) u3 ( x1 x2 )
=
=
1
2 opp
2
1
1

(3.66)

u1
u2
u3 u3 ( x1 y2 x2 y1 ) u3 ( x1 y2 x2 y1 )
=
=
1
2 opp
2
1
1

(3.67)

x1 y1
x2 y2
x y3
c= 3
x1 y1
x2 y 2
x3 y3

Structurele analyse met eindige elementen

57

Met deze oplossing kan vervolgens de hoofdvergelijking worden ingevuld:


u( x , y ) =

u3 ( y1 y2 )
2

u3 ( x1 x2 )

x+

y+

u3 ( x1 y2 x2 y1 )
2

(3.68)

Met:
(3.69)

x1 = x2 = y2 = 0 en y1 = 1 m

Dan wordt (3.68) de logica zelve:


u( x , y ) =

u3 x
2

(3.70)

De verplaatsingsvector in de x-richting op een positie (x,y) is de helft van de verplaatsing in de xrichting in het derde punt vermenigvuldigd met de x-positie van het punt (x,y). Is x = 1 dan bevindt
het punt zich juist tussen punt 1 en 3 en is de verplaatsing dus de helft van punt 3.
De vormfactor N3 is gelijk aan x/2. Dit volgt uit een nadere beschouwing van (3.70) en (3.62).
De vormfactoren zijn zelf ook een lineaire functie van x en y. We kunnen dus evengoed stellen dat:
(3.71)

N1( x , y ) = x + y +

Voor knoop 1 is deze vormfactor gelijk aan 1 maar voor de andere is ze 0. Schrijven we dit uit dan
bekomen we een stelsel van drie vergelijkingen met drie onbekenden. Oplossen op dezelfde manier
als (3.65), dan bekomen we voor alpha, bta en gamma:
=

y2 y3
1
=
2 opp
2

x3 x1
=1
2 opp

x2 y3 x3 y2
=0
2 opp

(3.72)

Hieruit volgt dat vergelijking (3.71) te schrijven is als:


1
N1( x , y ) = x + y
2

(3.73)

Ter controle, Figuur 3-30, de N1 waarden zijn correct met vergelijking (3.73):
Punt
1
2
3

Cordinaten van het punt


x

0
0
2

1
0
1

N1
1
0
0

Figuur 3-30: controle tabel N1

Structurele analyse met eindige elementen

58

Op dezelfde manier kunnen de vergelijkingen voor N2 en N3 opgesteld worden.


1
N1( x , y ) = x + y
2
N 2( x, y ) = 1 y
N 3( x , y ) =

(3.74)

1
x
2

Nu zijn we er nog niet maar moet nog de [b]-matrix worden bepaald aan de hand van deze
vormfuncties. De [b]-matrix geeft het verband tussen de verplaatsingen in de hoekpunten en de
rekken van het element. Zoals eerder al is duidelijk gemaakt (paragraaf 3.4.4), is deze matrix te
schrijven als:
N1

[b ] = 0

N1

0
N1
y
N1
x

N 2
x
0
N 2
y

0
N 2
y
N 2
x

N 3

y
N 3

N 2
x
0
N 3
y

(3.75)

Deze afgeleiden zijn uiteraard snel bepaald en al vlug volgt dat stelsel (3.61) de juiste oplossing
geeft. Hieruit blijkt weer eens de superioriteit van het menselijk brein. (n.v.d.r. of het
ondergeschikte brein van een programmeur die niet weet hoe hij een computer intutief moet laten
werken?)
Stap 4b: [b] matrix van element B
Men kan de [b]-matrix van het element B afleiden op dezelfde manier als de [b]-matrix van A. Maar
in dit geval is B eigenlijk een rotatie van A. Hierbij komen de hoekpunten van A dimensioneel
overeen met die van B als volgt:
Hoekpunt van A

Hoekpunt van B

1
2
3

4
3
2

Tabel 3-1: overeenkomstige hoekpunten

Dus hoekpunt 4 van het element B stelt de rechte hoek voor, in element A is dit het hoekpunt 1.
Voor het element A schrijven we dat:

x

y = a
xy

Structurele analyse met eindige elementen

u1
v
1
u
c 2
v2
u3

v3

(3.76)

59

Hetzelfde geldt voor het element B maar dan met andere hoekverplaatsingen (waarbij het hoekpunt
1 dus overeenkomt met 4, etc). Ook moet men onthouden dat door de rotatie, de assen ook 180
gekanteld zijn. De rekken volgens B zijn dus in tegengestelde richting gedefinieerd als die van A.
Om met hetzelfde assenstelsel verder te werken, introduceren we een min-teken:

y = a
xy

u 4
v
4
u
c 3
v3
u 2

v2

(3.77)

De [b]-matrix van het element B kan dan worden geschreven als (na omwisseling van de
hoekpunten in de juiste numerieke volgorde (2 3 4):

[b]B = c

(3.78)

Dit komt numeriek overeen met:

[ b ]B

1
2

= 0

0
1
2

1
2
0

1
1

2

(3.79)

Stap 5: [] matrix
De kappa-matrix van het materiaal is min of meer opgegeven. Het gaat over een isotroop materiaal
en dus kan de kappa-matrix geschreven worden als (de noemer kan verwaarloosd worden):
E E 0 10 2 0
[ ] = E E 0 = 2 10 0
0
0
G 0 0 4

(3.80)

Merk op dat de glijdingsmodulus berekend kan worden als:


G=

Structurele analyse met eindige elementen

E
2 (1 + )

(3.81)

60

Stap 6a: [KE] matrix van A


De afleiding van de elementenmatrix volgt uit formule (3.43):

[ K E ]A

1
2

0
=
0

1
2

1
1
1

10
2
0

2
0 1

2 10 0 0
1 0
0 0 4
1
0
0

1
0
2
0

1
2
1 0

0
1

0 11 2
2

(3.82)

Uitgewerkt geeft dit:

[ K E ]A

6,5 3 4 1 2,5 2

11
2 10
1
1
3
a
4
2
4
0
0
2
=
=d
0
10 0 10
1
1
2,5 1
0
1 2,5 0 g

0
1
1 2 0
2

b
e
h

(3.83)

Deze matrix gaf het verband aan tussen de knooppuntkrachten en de knooppuntverplaatsingen:


SA
1
A
S2
A
S
3


a

=d
g

b
e
h

c u1

f u2

i u3

(3.84)

Stap 6b: [KE] matrix van B


Op dezelfde manier zoals de [b]-matrix van B is bepaald kan nu ook de elementenmatrix van B
worden bepaald uit die van A:
SB
4
B
S3
B
S
2


a

=d
g

b
e
h

c u4

f u3

i u2

(3.85)

Om deze volgorde aan te passen wordt op eenzelfde manier tewerk gegaan als voor de [b]-matrix.
De eerste en laatste kolom worden verwisseld en de eerste en de laatste rij ook. Dit geeft:
SB
2
B
S3
B
S
4

i


= f
c

Structurele analyse met eindige elementen

h
e
b

g u2

d u3

a u4

(3.86)

61

Stap 7: structuur matrix


De structuurmatrix geeft het verband tussen de krachten op de hoekpunten van het totale voorwerp
en de verplaatsingen van de hoekpunten.
Eigenlijk is dit gewoon op de juiste manier assembleren van formules (3.86) en (3.84):
SA
1
SA
2
A
S3
0

0
B
S2
+
S3B

SB
4

a

d
=
g

0

0 u1

0 u2

0 u3

0 u4

0

0
+
0

0

0 u1

g u2

d u3

a u4

(3.87)

Deze som is te herschrijven als:

S1A

SA + SB
2
2
A
B
S3 + S3

S4B

a

=d

g

0

e+i

f + h

h+ f

i +e

0 u1

g u2

d u3

a u4

(3.88)

Dus kan de structuurmatrix geschreven worden als:


a

d
[K ] =
g

e+i

f + h

h+ f

i +e

(3.89)

Stap 8a: uitwerken van de onbekende verplaatsingen


Het uitwerken van de onbekende verplaatsingen gebeurt met een deel van formule (3.88) waar de
randvoorwaarden zijn ingevuld. De verplaatsingen van de punten 1 en 2 zijn nul en enkel in S2y
werkte een kracht -P:
0
P i + e
=
0 b

0

ux
3y
d u3

a u4x
y
u4

(3.90)

Dit uitwerken geeft voor de onbekende verplaatsingen:


u3x 0,152
y

u3 = 0,808
u4x 0,152
y

u4 0,804

Structurele analyse met eindige elementen

(3.91)

62

Stap 8b: uitwerken van de onbekende bindingskrachten


Het uitwerken van de onbekende verplaatsingen gebeurt met een deel van formule (3.88) waar de
randvoorwaarden zijn ingevuld. De verplaatsingen van de punten 1 en 2 zijn nul en enkel in S2y
werkt een kracht -P:
Bx
1y
B1

B2x
y
B2

c
=
f + h

0,152

0 0,808

g 0,152

0,804

(3.92)

Dit uitwerken geeft voor de onbekende krachten:


B3x 2
y

B3 = 0,96
B4x 2
y

B4 0, 04

(3.93)

Concreet wil dit zeggen dat de situatie eruit zal zien zoals voorgesteld op Figuur 3-31.
P
2P
0,96 P
A
B
2P
0,04 P
Figuur 3-31: uitwendige krachten op het systeem

Stap 8c: uitwerken van de rekken en spanningen in element A


Uit (3.91) kunnen dan de rekken van element A worden berekend met formule (3.61):
1

x 2


y = 0
xy
1

1
0
2
1 0

1
2

Structurele analyse met eindige elementen

0
0
0
0, 076
0

0
= 0
0
0, 404
1

0,152
2

0,808

(3.94)

63

En de spanningen met behulp van de kappa matrix:


x 10 2 0 0, 076 0, 760


y = 2 10 0 0 = 0,142
xy 0 0 4 0, 404 1, 616

(3.95)

0,152
0,808
A
0,4 rad

Figuur 3-32: grafisch resultaat op element A

Stap 8c: uitwerken van de rekken en spanningen in element B


Uit (3.91) kunnen dan de rekken van element B worden berekend met formule (3.61):
1

x 2

y = 0
xy
0

0
0
0 0 0
0
0, 076
0,152

1
0 0 1
= 0

0,808
0,1
1
1

1 0 1
0,152
2
2

0,804
1
2
0

(3.96)

En de spanningen met behulp van de kappa matrix:


x 10 2 0 0, 076 0, 760


y = 2 10 0 0 = 0,142
xy 0 0 4 0,1 0, 400

Structurele analyse met eindige elementen

(3.97)

64

0,152
0,808

0,152
0,804

0,1 rad

Figuur 3-33: grafisch resultaat op element B

Merk op 1: dat er slechts twee krachten inwerken op het element B (knoop 2 en 3). Indien we de
knooppuntkrachten nodig zouden hebben, weten we uit de mechanica dat de twee krachten die
inwerken op B in elkaars verlengde liggen.
Merk op 2: dat in de structuur er een rek is van 7,6 % bovenaan en een indrukking van 7,6 %
onderaan. Het element A ondervindt voornamelijk een scheefsteling en element B een rotatie.
Merk op 3: dat de eindige elementen analyse iets blootstelt wat zelfs de sterkteleer niet kan
aangeven. Namelijk de dwarscontractie (y) van 0,142 N/m. Dit is ten gevolge van de inklemming
aan de muur. Men verhindert daardoor namelijk de verplaatsing van de punten 1 en 2 en dit wordt
gecompenseerd door een inwendige kracht. Herinner ook dat de sterkteleer geen mogelijkheid had
om trek en drukkrachten van elkaar te onderscheiden zoals op Figuur 3-19 is aangetoond.
Stap 8d: vergelijking FEA en de sterkteleer
Een vergelijking tussen de spanningen in de x-richting is hieronder te vinden. Het is duidelijk dat er
spanningsconcentraties ontstaan aan de hoekpunten van de balk. Deze komen niet terug in de
eindige elementen analyse omdat er over 1 element een constante spanning optreedt.

Structurele analyse met eindige elementen

65

12

(Verwacht patroon)

9
6

M y ( P x) y
=
= Cte x y
I
b h3
12
max = 12 P

=
-6
-9
-12

(Patroon volgens FEA)

0,77
-0,77

A = Cte = 0, 77
B = Cte = 0, 77

Op het eerste zicht zou men dus kunnen besluiten dat de FEA hier een heel onnauwkeurig resultaat
aflevert. Als men echter het gemiddelde zou nemen van de uit de sterkteleer bekomen spanningen
over het element A dan bekomt men 0,77 N/m. Dit is dus toch niet zon slecht resultaat. Het enige
wat we moeten doen is het aantal elementen in de balk verhogen om een nauwkeurigere uitkomst te
bekomen. Bijvoorbeeld volgens Figuur 3-34.

Figuur 3-34: het aantal eindige elementen verhogen

We weten al dat de sterkteleer geen dwarscontractie aangeeft en de eindige elementen analyse wel.
Voor de schuifspanningen te vergelijken kunnen we op eenzelfde manier tewerk gaan als het
bepalen van de normaalspanningen. Hieruit volgt eveneens dat de FEA een gemiddelde zal geven
per eindig element.

Structurele analyse met eindige elementen

66

3.5

Soorten eindige elementen

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste eindige elementen overlopen en getoetst aan de algemene
oplossingsmethode.
3.5.1

Veerelement

De veermethode is reeds gezien in hoofdstuk 3.3. Omdat het zoeken van de elementenmatrix voor
de veermethode heel triviaal is, zie formule (3.5), is het niet logisch om alle stappen te volgen. We
gaan er hier echter toch even op ingaan.
L
i

k [N/m]
Si

Sj

ui

uj

Figuur 3-35: de veermethode

Stap 1: [b] matrix bepalen


We werken met de lineaire hypothese die zegt dat de verplaatsing van een punt van het systeem een
lineaire functie is van de positie van dat punt in het systeem.
u( x , y ) = a x + c

(3.98)

Dit kan worden toegepast voor de twee knooppunten en worden herschreven zodat u(x) een functie
wordt van de knooppuntverplaatsingen.

[u ] = Ni ( x )

ui
N j ( x )
u j

(3.99)

Met:
Ni ( x ) = 1
N j ( x) =

x
L

x
L

(3.100)

Indien men niet zeker is van de juistheid van deze vormfuncties kan men deze controleren door de
cordinaten van de hoekpunten in te geven. De vormfunctie in het respectievelijk hoekpunt is dan
gelijk aan 1, en de andere vormfuncties zijn nul.

Structurele analyse met eindige elementen

67

We weten reeds dat de rek in de x-richting geschreven kan worden als de afgeleide van de
verplaatsing in de x-richting:

(x)

ui
N i ( x ) N j ( x )
u
u j = N i ( x )
=
=

x
x
x

N j ( x ) ui

x u j

(3.101)

Het resultaat is dan vanzelfsprekend:

[ ] =

1
L

1 ui

L u j

of

u j ui
L

(3.102)

Stap 2: [] matrix
De kappa-matrix van het materiaal is de materiaalmatrix. Het gaat over een isotroop materiaal met
een uniaxiale spanningstoestand en dus kan de kappa-matrix geschreven worden als:

[ ] = E

(3.103)

[ K E ] = [b ] [ ] [b ] dV

(3.104)

Stap 3: [KE] matrix


Er is reeds bepaald dat:
T

De [b] en [] matrix zijn beide onafhankelijk van de x-positie. Er moet dan enkel vermenigvuldigd
worden met het volume en na uitwerken bekomen we:

[ KE ] =

A E 1
A E 1 1
[ 1 1] =

L 1
L 1 1

(3.105)

Wordt de veerconstante nu gedefinieerd als zijnde de kracht nodig om een eenheidsverplaatsing te


geven:
k=

F
A E
=
F L
L
A E

(3.106)

Dan volgt hieruit dat de elementenmatrix geschreven wordt als:


k
k

[ KE ] =

Structurele analyse met eindige elementen

k
k

(3.107)

68

3.5.2

Balkelement

Naast het veerelement bestaat er ook een balkelement met vier vrijheidsgraden. De y-as heeft als
nulpunt de neutrale lijn. De bindingskrachten zijn voorgesteld in het rood.
i

Mi

Mj
Qi

Qj
j

y
vi

vj
Figuur 3-36: het balkelement

Beschouwen we de neutrale lijn in vervormde toestand:


i
vj
i

vi

Figuur 3-37: de neutrale lijn van het balkelement in vervormde toestand

Stap 1: [b] matrix bepalen


De verplaatsingshypothese is deze keer niet lineair. Wiskundig gezien beschikken we over 2
(aantal punten) x 2 (aantal vrijheidsgraden) = 4 vergelijkingen waarvan (x) de afgeleide is van de
u(x) naar x. Met deze vier vergelijkingen kunnen ook vier onbekende bepaald worden. Het
verplaatsingsstelsel ziet er dan uit als volgt:
v( x ) = a + b x + c x 2 + d x 3

( x ) =

dv( x )
dx

= b + 2 c x + 3 d x2

(3.108)

Er zijn dus vier vormfuncties te bepalen, voor de verplaatsing in de y-richting geeft dit:

[ v ] = N1 ( x )

N 2 ( x ) N3 ( x )

Hiervan is N1 uitgerekend als voorbeeld: N1 ( x ) = 1

Structurele analyse met eindige elementen

vi

i
N 4 ( x )
v j

j

(3.109)

3 2 2 3
x + 3 x
L2
L

69

Als controle worden de cordinaten van het punt i en j ingevuld en bekomt men respectievelijk 1 en
0. De vergelijking van de hoek in functie van de positie wordt dan:

dN1 ( x )

dN 2 ( x )

dN 3 ( x )

dx

dx

dx

[ ] =

dN1 ( x )

Hiervan is dN1/dx uitgerekend als voorbeeld:

dx

vi

dN 4 ( x ) i

dx v j

j

(3.110)

6
6
x + 3 x2
2
L
L

dN1 ( x )

Merk hierbij op dat als we de cordinaten voor i in

dx

invullen, dat deze vormfunctie nul

wordt. De verplaatsing in de y-richting benvloedt de hoekverdraaiing dus niet.


De rek volgt uit de hypothese van Navier die stelt dat de rekken in een gebogen balk evenredig
zijn met de kromming en de afstand tot de neutrale lijn:
x ( x, y ) = y

2v
x 2

(3.111)

Hierbij veronderstellen we een uniaxiale rek (en dus spanningstoestand), in werkelijkheid is deze
biaxiaal! Er zijn immers ook schuifspanningen. Tot nu toe zijn we uitgegaan van drie hypotheses:




verplaatsingsveld,
hypothese van Navier,
uniaxiale spanningstoestand.

De [b] matrix volgt hier dan uit:

d N1 ( x )
2

x( x, y) = y

dx

d N2 ( x )

dx

d N3 ( x )
dx 2

vi

d N 4 ( x ) i

dx 2 v j

j
2

(3.112)

Stap 2: [] matrix
De kappa-matrix van het materiaal is de materiaalmatrix. Het gaat over een isotroop materiaal met
een uniaxiale spanningstoestand en dus kan de kappa-matrix geschreven worden als:

[ ] = E

(3.113)

[ K E ] = [b ] [ ] [b ] dV

(3.114)

Stap 3: [KE] matrix


Er is reeds bepaald dat:
T

De [b] matrix is afhankelijk van de x-positie maar niet van de positie op een doorsnede (y en zpositie). De integraal wordt dan gesplitst in het product van de afhankelijkheid naar y en naar x.

Structurele analyse met eindige elementen

70

d 2 N1 ( x )
d 2 N ( x)

 dV
[ K E ] = ( y ) dx 2 E ( y ) 1 2
dx

V


(3.115)

d 2 N1 ( x )
2
2

d N1 ( x )  dx
2
K
=
E

y
dA

[ E]

A
0 dx dx 2



L

De eerste integraal is wat we vroeger al gedefinieerd hadden als het oppervlakte traagheidsmoment.
De tweede integraal is uit te rekenen, het eerste element (met

d 2 N1 ( x )
dx

6 12
+ x ) is als voorbeeld
L2 L3

genomen:
6 12
L2 + L3 x 6 + 12 x  dx +
0

L2 L3

(3.116)

12
6 12
2 + 3 x dx = 3
L
L
L

Dan volgt hieruit dat de elementenmatrix geschreven wordt als:


12

E I
=
K
[ E] 3
L

6 L
6 L 2 L2
12
6 L

6 L 4 L2

12

(3.117)

Hieronder lossen we het probleem van de ingeklemde balk uit 3.4.8 nogmaals op met als eindig
element een balk. De krachten worden gedefinieerd als:
Q2
M

M2

Q1

Q2

x
y
Figuur 3-38: ingeklemde balk

Q1 = ?
M = ?
1
= EI
Q2 = P
L3

M 2 = 0

Structurele analyse met eindige elementen

12

6 L v1 = 0
6 L 2 L2 1 = 0

12
6 L v2 = ?


6 L 4 L2 2 = ?

12

(3.118)

71

Dit probleem wordt wederom opgesplitst in het bepalen van de onbekende verplaatsingen uit de
bekende bindingskrachten en in het bepalen van de onbekende bindingskrachten uit de bekende
verplaatsingen. Eerst bepalen we de onbekende verplaatsingen:
EI
(12 v2 + ( 6 L ) 2 )
L3
EI
0 = 3 ( 6 L v2 + 4 L2 2 )
L

P L2
2 E I
P L3
v2 =
3 E I

2 =

P=

(3.119)

Dan de onbekende bindingskrachten:


Q1 = P

(3.120)

M 2 = P L

Merk op dat met dit eindig element de resultaten vanuit de sterkteleer te vinden zijn met slechts 1
element terwijl er oneindig veel driehoekige schijfelementen nodig zijn. Bij driehoekige
schijfelementen daarentegen kunnen de dwarsspanningen wel berekend worden.
3.5.3

Driehoekig schijfelement

Dit element is reeds uitvoerig besproken in hoofdstuk 3.4.


3.5.4

Tetrader element
3
10

9
4
6

8
7

2
Figuur 3-39: thetrader element

Dit is een driedimensionaal element waarbij ieder knooppunt 3 vrijheidsgraden heeft. In totaal zijn
er dus 12 vrijheidsgraden waarmee ook 12 onbekenden bepaald kunnen worden. Omdat er drie
vergelijkingen zijn per knooppunt (u(x,y,z), v(x,y,z), w(x,y,z)) met elk hun onbekenden is de
verplaatsingsvergelijking een lineaire vergelijking in functie van de plaats van het punt.
Voor een kwadratische vergelijking moet het tetrader element extra punten krijgen (voorgesteld in
het blauw).

Structurele analyse met eindige elementen

72

Merk op dat de [b]-matrix deze keer bepaald moet worden voor 12 verplaatsingsvectoren:
u
x x
u1


v

y
1

z 
w
= [b ] 1
=
yz v + w

zx z y


w4
xy

(3.121)

De materiaal matrix is een 6x6 matrix:


x

y
z
1
=
2
yz 1
zx

xy

3.5.5

E E E

E E
E
E E
E


x
0
y

z
G 0 0 yz

0 G 0 zx
0 0 G xy

(3.122)

Isoparametrisch element
Examenvraag: Wat is een isoparametrisch vierhoekig schijfelement? Voldoet het aan de
eisen van conformiteit, invariant en volledigheid?

Wat is een isoparametrisch element?


In Figuur 3-40 is een isoparametrisch element te zien met vier totaal willekeurige knopen. Dit is een
twee dimensionaal element waarbij iedere knoop twee vrijheidsgraden heeft. Het totaal aantal
onbekenden die hieruit bepaald kunnen worden is dus acht. Let op dat de vierhoek die gevormd
wordt, convex dient te zijn. Dit wil zeggen dat alle hoekpunten naar buiten toe wijzen. Het
tegengestelde van convex is conclaaf. Een manier om het verschil te zien is door de diagonalen te
trekken en indien deze snijden in de vierhoek, is het een convexe vierhoek.
3

4
1
Figuur 3-40: isoparametrisch element met vier knopen

8 onbekenden in 2 vergelijking geeft ons:


u( x , y ) = a + b x + c y + d x y
v( x , y ) = e + f x + g y + h x y

Structurele analyse met eindige elementen

(3.123)

73

Tussendoor: zonder de constante termen a en e is het element niet volledig (zie 3.6.1), alleen een x
afhankelijkheid zonder y geeft ons geen invariant element. Vandaar dat er gewerkt wordt met x.y en
niet x of y. Eigenlijk is dit een gehandicapte kwadratische verplaatsingshypothese. Dit soort
interpolatie wordt ook bilineaire interpolatie genoemd.
Hieruit kunnen dan vier vormfactoren bepaald worden:

0
N 2 ( x, y )
0
N 3 ( x, y )
0
N 4 ( x, y )
u N1 ( x, y )
v =
0
N1 ( x, y )
0
N 2 ( x, y )
0
N 3 ( x, y )
0

u1
v
1
u 2

0
v2

N 4 ( x , y ) u3

v3
u
4
v4

(3.124)

Het geniale van het isoparametrisch element volgt wanneer we de vormfuncties schrijven in functie
van en . We definiren deze twee variabelen als volgt en :

= -1
2

=1
=1

3
4

= -1

Figuur 3-41: definiren van en

Op deze manier creren we een bijectie, dit is een groot woord voor iets doodeenvoudig. Een
functie is een bijectie als bij iedere x waarde slechts 1 y waarde hoort. In dit geval is de bijectie te
vinden uit de combinatie van x en y. Bij iedere (x, y) cordinaat hoort slechts n (, ) paar. Uit
bovenstaande definitie van de en lijnen volgt dan ook de benaming van het element.
Isoparametrisch betekent letterlijk zelfde parameter. Net zoals op een landkaart definiren we hier
ook lijnen van constante en parameter. Daarom moet de vierhoek ook convex zijn, uit een
conclave vierhoek volgt geen bijectie tussen en enerzijds en x en y anderzijds.

Structurele analyse met eindige elementen

74

=1
= -1

=1
= -1

Figuur 3-42: conclave vierhoek, voorbeeld van geen bijectie

In Figuur 3-42 wordt deze redenering duidelijk. We zien dat na het bepalen van = -1 en = 1 dat
de eenduidigheid van de punten binnen de vierhoek verdwijnt. Dit fenomeen is zeer duidelijk op
de punten aangeduid door de cirkels. Daar heeft het punt van de vierhoek zowel een cordinaat
gelijk aan 1 als -1.
In dit nieuwe assenstelsel kan het eindig element uit Figuur 3-41 worden verschaald:

-1

1
-1

Figuur 3-43: nieuwe voorstelling van het isoparametrisch element

In tabelvorm:
Knooppunt

N1

N2

N3

N4

1
2
3
4

1
-1
-1
1

1
1
-1
-1

1
0
0
0

0
1
0
0

0
0
1
0

0
0
0
1

Tabel 3-2: omzetting van N(x,y) naar N(, )

Met een beetje logisch inzicht is direct duidelijk dat de vormfuncties geschreven worden als:
N1( , ) =
N 2( , ) =

(1 + ) (1 + )
4

(1 ) (1 + )
4

Structurele analyse met eindige elementen

N 3( , ) =
N 4( , ) =

(1 ) (1 )
4

(1 + ) (1 )

(3.125)

75

Dit is dan ook de kracht van een isoparametrisch element. De vormfuncties zijn heel gemakkelijk te
vinden. Bij het bepalen van de [b] matrix moet men er wel rekening mee houden dat de
vormfuncties uitgedrukt zijn in en en dus niet meer in x en y:
u1
u
v

1
x x N1 N1 N1




u



x x
y = x = x

xy



u v

+

y x
v4

(3.126)

Ook in de bepaling van de elementenmatrix lopen we vast, hier moeten we ook integreren over en
maar ook rekening houden met een schaalaanpassing die optreedt door het overschakelen van
(x,y) naar (, ).

[ K E ] = [b] [ ] [b] dV
T

[ K E ] = t [b] [ ] [b] dx dy
T

(3.127)

[ K E ] = t [b] [ ] [b] det [ J ] d d


T

Hierbij is det[J] de determinant van de Jacobiaan matrix die corrigeert voor de schaalverandering.
Als gevolg van de bijectie is deze schaalfactor in ieder punt van het element anders. Dit is meteen
het grote nadeel van dit eindig element, men moet een numerieke methode gebruiken om de
integraal op te lossen. De oplossing is wel juist in deze integratiepunten maar de fout wordt groter
naarmate het punt verder van de integratiepunten verwijderd is.
Voldoet het isoparametrisch element aan de eisen?
Een duidelijke beschrijving van de eisen is te vinden in hoofdstuk 3.6.1.
De gemeenschappelijke knooppunten van twee aangrenzende eindige elementen maken dezelfde
verplaatsing. Als we kunnen aantonen dat de rand tussen twee knooppunten een rechte vormt dan
voldoet het isoparametrisch element aan de eis van conformiteit. Een rechte blijft immers een
rechte na vervorming van de hoekpunten.
Bekijken we het probleem vanuit het (, ) assenstelsel: Voor de rand van het eindig element is n
van beide paramaters constant. In dit stelsel weten we reeds dat de randen lineair zijn. Geldt dit ook
in het (x,y) assenstelsel? In deze bijectie zijn de x en y cordinaten van een punt, bilinaire functies
van de en cordinaten van dat punt:
x = f ( , ) = c1 + c2 + c3 + c4
y = g ( , ) = c5 + c6 + c7 + c8

(3.128)

Of indien we dit uitwerken en de vormfuncties gebruiken:


x = N1( , ) x1 + N 2( , ) x2 + N 3( , ) x3 + N 4( , ) x4
y = N1( , ) y1 + N 2( , ) y2 + N 3( , ) y3 + N 4( , ) y4

Structurele analyse met eindige elementen

(3.129)

76

Beschouwen we nu de rand met = 1 en zoeken we hiervoor de vergelijking in het (x,y)


assenstelsel dan zijn de x en y cordinaten lineair afhankelijk van en wordt y(x) een lineaire
vergelijking naar :
x = N1( ) x1 + N 2( ) x2 + N3( ) x3 + N 4( ) x4

(3.130)

y = N1( ) y1 + N 2( ) y2 + N3( ) y3 + N 4( ) y4

Dit stelsel is de parametervergelijking van een rechte. Men kan dit ook verder uitwerken om y in
functie van x te bekomen.
Bovenstaande redering heeft aangetoond dat het element conform is. Nu gaan we de volledigheid
van het element controleren. Met andere woorden, kan de spanning over het element nul worden?
Als alle punten van het element dezelfde verplaatsing ondergaan, een starre verplaatsing, dan is er
geen rek in het element en dus ook geen spanning. Deze situatie is mogelijk omdat er constante
termen aanwezig zijn in de verplaatsingsformules. Deze verplaatsingsformules zijn immers
bilineaire functies naar en in het gelijknamige assenstelsel. Als alle evenredigheidscofficinten
nul zijn, buiten de constante cofficinten (in dit geval c1 en c5) hebben we te maken met een
gelijke verplaatsing van alle punten van het element.
Dan rest ons nog te bewijzen dat het element ook invariant is. Omdat bij iedere x en y positie
binnen het element slechts 1 en cordinaat hoort (bijectie) zal een rotatie of verschuiving van
het x, y assenstelsel geen invloed hebben op deze parameteromzetting. Met iedere nieuwe x, y
cordinaat zal dus opnieuw een unieke en cordinaat overeenstemmen.
Beschouwen we nu een isoparametrisch element met extra knooppunten in het midden van de
randen:

=1

=0
6

= -1

5
=0
1
=1

= -1
3

4
8

Figuur 3-44: isoparametrisch element met vier knopen

Hiervoor kunnen nieuwe vormfuncties gezocht worden.

Structurele analyse met eindige elementen

77

Knooppunt

N1

N2

N3

N4

N5

N6

N7

N8

1
2
3
4
5
6
7
8

1
-1
-1
1
1
0
-1
0

1
1
-1
-1
0
-1
0
1

1
0
0
0
0
0
0
0

0
1
0
0
0
0
0
0

0
0
1
0
0
0
0
0

0
0
0
1
0
0
0
0

0
0
0
0
1
0
0
0

0
0
0
0
0
1
0
0

0
0
0
0
0
0
1
0

0
0
0
0
0
0
0
1

Tabel 3-3: omzetting van N(x,y) naar N(, )

Enkele van de nieuwe vormfuncties zijn dan weer door logisch nadenken te vinden als:

(1 ) (1 + )
2

N 5( , ) =
N8( , ) =

2
(1 + ) (1 + 2 )

(3.131)

Nu moeten de vormfuncties van de hoekpunten 1 tot 4 nog aangepast worden uit stelsel (3.125),
voor de nieuwe hoekpunten geven deze immers verkeerde waarden aan en moeten ze herleid
worden naar nul. Als we vormfunctie N1 zouden uitrekenen in de nieuwe punten bekomen we in
5 en 8 en nul in 6 en 7. Het is duidelijk dat het aanpassen van N1 als volgt kan:
N1( , ) =

(1 + ) (1 + )
4

N 5( , )
2

N8( , )
2

(3.132)

Merk op: dat de vormfuncties enkel aangepast moeten worden met de helft van de vormfuncties
van de aangrenzende nieuwe punten.
Merk op 2: de randen van dit nieuwe isoparametrisch element worden niet door ons bepaald en
kunnen vele vormen aannemen! Kwadratisch kan rare dingen doen.
Tussendoor: kerfwerking
Beschouw een plaatje met een gat in het midden waar een verdeelde belasting op inwerkt aan de
beide uiteinden. Volgens de sterkteleer zullen er spanningsconcentraties ontstaan boven en onder het
gat zoals voorgesteld in Figuur 3-45.

Figuur 3-45: spanningsconcentraties bij kerfwerking

Structurele analyse met eindige elementen

78

Eerst en vooral is het belangrijk van in te zien dat hier twee symmetrievlakken aanwezig zijn. Het
probleem kan dus opgesplitst worden in vier delen. Een vierde deel bouwen we dan op uit
driehoekige schijfelementen. Deze dienen talrijker te zijn in het midden dan aan de buitenkanten.

Figuur 3-46: definitie van de driehoekige elementen

Een eerste opmerking is dat het gat dat normaal cirkelvormig is, nu wordt benaderd door rechten.
We kunnen eventueel de driehoekige schijfelementen vervangen door kwadratische elementen maar
we zijn dan niet zeker dat de rand wel cirkelvormig wordt.
Ten tweede wordt de verdeelde belasting teruggebracht tot krachten in de knooppunten, dit is
uiteraard minder nauwkeurig omdat we de verdeelde belasting herleiden naar puntkrachten.
Bij de berekening zullen er ook spanningen resulteren in de elementen die het gat vormen. Dit is het
gevolg van het constant zijn van de spanningen over de elementen. Deze spanningen kunnen niet
worden opgevangen in het gat en dus is het resultaat niet juist. De conclusie die we dus kunnen
maken is dat we altijd wantrouwig moeten zijn ten opzichte van computers.
3.5.6

Brick element

Een brick element is een driedimensionaal isoparametrisch eindig element. Het heeft in totaal 20
knooppunten waarvan ieder knooppunt 3 vrijheidsgraden telt. Hieruit volgt dus een totaal van 60
vergelijking en dus ook 60 oplosbare onbekende cofficinten. Omgezet naar het (,,) assenstelsel
wordt het voorgesteld door Figuur 3-47. Knooppunt 1 heeft bijvoorbeeld de cordinaten (1,1,1).

9
1

12

17

Figuur 3-47: brick element

Structurele analyse met eindige elementen

79

Net zoals in het 2D isoparametrisch element met 8 knooppunten moeten ook hier de vormfuncties
van de hoofdknooppunten worden aangepast met de vormfuncties van de aangrenzende
knooppunten:
N1( , ) =

(1 + ) (1 + ) (1 + )
8

N17 ( , )
2

N12( , )
2

N9( , )

(3.133)

De knooppunten in het midden van de randen zijn te schrijven als:


N17 ( , ) =

(1 + ) (1 + ) (1 2 )

(3.134)

Wederom kunnen x,y,z en u,v,w worden genterpoleerd uit de vormfuncties op eenzelfde manier:
x = Ni xi

u = N i ui

y = Ni yi

u = N i vi

z = N i zi

w = N i wi

(3.135)

Met 1 brick element kunnen soms betere resultaten behaald worden dan met 1000 tetrader
elementen. Dit is dus eigenlijk zoals roestvrij staal is, vergeleken met gewoon constructiestaal. Het
beste van het beste is soms te goed om het werk te doen. Een goede ingenieur durft risicos te
nemen.
3.5.7

Plaatelementen

Herinner vanuit de laminaattheorie dat men twee soorten krachtwerking onderscheidt:





Schijfwerking: enkel krachten in het vlak van de schijf, normaalkrachten en afschuifkrachten,


dit is een vlakspanningstoestand. Er treedt geen kromtrekking op.
Plaatwerking: enkel momenten in het vlak van de plaat zonder inwerkende krachten, dus geen
normaalkracht, dwarskracht of afschuifkracht. De momenten veroorzaken kromtrekking.
y

xy

Wy
Mx

-xy
x

W x My

Wx

-xy

My
Mx

xy
y
Figuur 3-48: schijfwerking

Wy
Figuur 3-49: plaatwerking

De plaatelementen kan men naar gelang de dikte nog eens onderverdelen in drie elementen, dunne,
zeer dunne en dikke plaatelementen.

Structurele analyse met eindige elementen

80

Dunne plaatelementen
Bij de dunne plaatelementen worden de vervormingen door schijfwerking en dwarskrachten
verwaarloosd. Men neemt hierbij de hypothese aan dat alle punten die op de normaal van het
middenvlak liggen, ook na vervorming op die normaal blijven liggen. De vervorming is dus
helemaal te wijten aan buiging (plaatwerking).
Deze hypothese heeft meerdere gevolgen. Allereerst is de vervorming van de plaat onafhankelijk
van dwarskrachten en ten tweede zijn de verplaatsingen u (volgens de x-as) en v (volgens de y-as)
volledig bepaald door de zakking w (verplaatsing volgens de z-as). We gaan er hierbij vanuit dat de
zakking w onafhankelijk is van de z-positie.
z
y
Middenvlak van de
plaat

x
w(x,y)
Figuur 3-50: dun plaatelement

De ligging boven het middenvlak bepaalt dus de vervorming:


u = z

w
x

v = z

w
y

(3.136)

Dit heeft ook als gevolg dat de rekken en de hoekvervorming geschreven kunnen worden als:
2 w
u

2
x

x x
2 w
v
y = y = z y 2

xy
u v

2w
2

+
y x
x y

(3.137)

Zeer dunne plaatelementen


Buiging heeft interactie met schijfwerking. Door de plaatwerking treedt buiging op en deze
resulteert in schijfwerking. Men kan dit probleem oplossen door ontkoppeling maar hierbij zullen
elementen worden gebruikt van hogere orde.
Dikke plaatelementen
Bij de dikke plaatelementen wordt zowel rekening gehouden met plaatwerking als met
schijfwerking en met de dwarskrachten.

Structurele analyse met eindige elementen

81

3.5.8

Schaalelementen

Schaalelementen zijn in weze gekromde plaatelementen waarbij de krachten onder te verdelen zijn
in primaire krachten en secundaire. De primaire krachten, normaalkrachten en afschuifkrachten,
volstaan om de belastingen op te vangen bij goed ontworpen schaalconstructies. De secundaire
krachten, zoals buigmomenten, torsiemomenten en dwarskrachten zijn heel wat kleiner dan de
primaire krachten.
Het principe van een schaalelement is heel simpel uit te leggen met het voorbeeld van een blad
papier. Onderstel dat blad niet gekromd is en horizontaal wordt vastgehouden, leggen we er dan een
licht voorwerp op dan zal het blad plooien en het voorwerp eraf vallen. In deze situatie is het blad
niet stijf genoeg om het de belasting te kunnen dragen. Houden we het blad gekromd dan zal het
voorwerp er niet meer afvallen. Op zich gebeurt er hier niets met het materiaal maar wel met de
structuur, we creren structuurstijfheid die verduidelijkt kan worden aan de hand van Figuur 3-51:

Neutrale lijn
Figuur 3-51: voorbeeld van structuurstijfheid door kromming

We weten dat het traagheidsmoment van een structuur geschreven kan worden als:
I = y 2 dA

(3.138)

In het linkse geval waarbij het blad niet is gekromd, is de afstand tot de neutrale lijn over heel het
element vrij klein. Introduceren we een kromming dan vergroot de afstand tot de neutrale lijn en
wordt de structuur dus stijver.
Bij schaalelementen is het grootste probleem de discontinuteit van de krachten aan de randen, bij
de inklemming. Daar treden lokale verbuigingen op die kunnen leiden tot scheuren.
Als schaalelement beschouwen we volgend isoparametrisch eindig element waarbij de schaaldikte
mag variren:
z
2

y
x

6
1
3

4
Figuur 3-52: isoparametrisch schaalelement

Structurele analyse met eindige elementen

82

Hierbij kunnen we lijnen (eigenlijk vlakken) van constante en parameter bepalen:


=1

2
5
6

=0

= -1

3
= -1

=0

4
=1

Figuur 3-53: isoparametrisch schaalelement met constante en . Het middenvlak heeft als cordinaat 0.

Het aantal vrijheidsgraden per knooppunt:





3 voor de drie verplaatsingen (u,v,w).


2 om de normaal op het middenvlak te beschrijven, deze wordt bepaald aan de hand van drie
richtingsparameters i, i en i, de zogenaamde richtingscosinussen. Maar omdat we dit kunnen
reduceren tot twee rotaties (volgens de x-as en de y-as) zijn er slechts 2 vrijheidsgraden nodig
per knoop (zie Figuur 3-54).
1 voor de schaaldikte, die kan op ieder punt variren. De schaaldikte wordt op dezelfde manier
genterpoleerd als de verplaatsingen. Merk wel op dat we deze niet in de hand hebben, de
computer bepaalt de vorm van het schaalelement! Omdat deze niet in de elementenmatrix
voorkomt wordt het niet echt beschouwd als een vrijheidsgraad van een knooppunt waar
onbekende cofficinten voor worden bepaald.
2

5
6

1
3

4
Figuur 3-54: rotatie van de normaal is bepaald door twee vrijheidsgraden per knooppunt

Per knooppunt zijn er dus 5 vrijheidsgraden die terugkomen in de elementenmatrix. Hiermee


stemmen ook 5 bindingskrachten overeen: 3 krachten en 2 momenten. Merk wel op dat de assen
verschillen van plaats tot plaats en de randvoorwaarden moeten dan ook op deze manier
gedefinieerd worden.

Structurele analyse met eindige elementen

83

Na een afleiding die niet te kennen is bekomen we de interpolatiefunctie van de verplaatsingen:


ui

u
ti
i

v =
Ni vi + ( v1,i v2,i )

2
i
w
w 8
i

(3.139)

Deze formule is heel anders dan wat we tot nu toe aan interpolatiefuncties hebben gezien. Voor
punten in het middenvlak is er geen probleem want is daar nul maar punten van het element die
niet in het middenvlak liggen krijgen een verschillend van nul en daar bij moet rekening gehouden
worden met de invloed van de buiging van de schaal. Hoe verder boven het midden, hoe groter deze
afwijking.

3.6

Overzicht

Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsmethode en de meest gebruikte functies en


matrices.
3.6.1

Eisen waaraan het element moet voldoen

Invariant
Het draaien van het assenkruis mag geen invloed hebben op het resultaat.
Conformiteit
Samen vervormen, de randen van naburige elementen vervormen op dezelfde wijze. (Daarom zijn
de spanningen nog niet gelijk!) Er mogen dus geen spleten ontstaan door vervorming tussen twee
elementen. De verplaatsingen van de rand van het ene eindige element zijn gelijk aan de rand van
het aangrenzende eindige element.
Merk op dat de vorm van de randen niet in onze handen ligt. Indien het element bestaat uit drie
knooppunten zoals bij het driehoekig schijfelement, dan zullen de randen rechten zijn. Maar bij
kwadratische schijfelementen kiest de computer zelf de vorm van de randen (de vorm kiezen van de
hyperbool).
Volledigheid
De spanningen in een element moeten gelijk kunnen zijn aan nul of aan een constante.

Structurele analyse met eindige elementen

84

3.6.2

Oplossingsmethode

Om aan een eindige elementen analyse te doen moet men dus volgende stappen ondernemen:
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)

keuze van het soort eindig element (schijfwerking of plaatwerking),


definiren van de knooppunten en elementen,
randvoorwaarden opstellen,
zoeken naar de vormfuncties, opstellen van de b-matrix,
kappa-matrix opstellen,
elementenmatrices opstellen,
structuurmatrix opstellen.
uitwerken en interpreteren van de resultaten

3.6.3

Nieuwe functies en matrices


Vormfunctie: Geeft de relatie tussen de verplaatsing in een willekeurig punt en de
verplaatsing van de hoekpunten van het eindig element.
N ( x, y )

b-matrix: Geeft de relatie tussen de verplaatsingen en de vervormingen van een eindig


element.

[b ]

Kappamatrix: Geeft de relatie tussen de spanningen en de vervorming van een eindig


element.

[ ]

Elementenmatrix: Geeft de relatie tussen de krachten in de knooppunten van een


element en de verplaatsingen van die knooppunten.

[ KE ]

Structuurmatrix: Geeft de relatie tussen de krachten in de knooppunten van de


structuur en de verplaatsingen van die knooppunten.

[K ]

Structurele analyse met eindige elementen

85

Spuitgietmatrijzen

Bij het spuitgieten zijn er vier grote aan elkaar gerelateerde domeinen:





product,
materiaal,
matrijs,
spuitgietmachine (bv. ARBURG 220-90-350).

Het gereedschap is enorm duur, de spuitgietmachine zelf is vaak even duur als een matrijs. De
matrijs is gemaakt van hoogwaardig staal dat bewerkt wordt met vonkerosie wat op zich al een heel
duur proces is. Dat is dan ook meteen de reden waarom we matrijzen gaan ontwerpen met de
computer. We kunnen immers beter de matrijs op voorhand testen en correcties maken aan het
ontwerp in plaats van de matrijs zonder meer weg te moeten smijten.
Spuitgieten is een productieproces dat pas de laatste tien jaar een opmars kent. Deze
spitstechnologie heeft een grote ontwikkeling doorgemaakt in Itali.
Doorheen dit hoofdstuk worden vaak bepaalde maten gebruikt. Tenzij anders vermeld gaat het over
de spuitgietmachine die het nummer 220-90-350 meekrijgt.

4.1
4.1.1

Analyse van het spuitgietproces


Opbouw en functies van een spuitgietmachine
Kunststof invoer

18-30

Elektrische verwarming

Schroef van Archimedes

Figuur 4-1: de spuitkop

De spuitkop plastificeert de kunststof aan de hand van inwendige wrijving door de schroef. Er is
ook een elektrische verwarming aanwezig maar die levert alleen een beetje hulpwarmte. Kunststof
is een goede isolator, en dus zouden er zonder inwendige wrijving grote temperatuursgradinten
ontstaan met als gevolg dat de kunststof gaat verbranden.

Spuitgietmatrijzen

86

Vast matrijsdeel
Geleiding

Trekstang
Trekstang

P1

A1

A2

P2

M
Linkse cilinder,
levert de sluitkracht

Sprue,
aanspuitkanaal
Opspanplaat
Beweegbaar matrijsdeel

Sluitgroep

Motor levert
vermogen voor de
wrijvingsverwarming
van de kunststof

Rechtse cilinder,
levert de injectiedruk m.b.v. een
oliepomp

Spuitgroep

Figuur 4-2: spuitkop en matrijs

Spuitgietmatrijzen

87

De trekstangen zijn nodig om de spanningen op te vangen van het inspuiten van de kunststof. Zo
kan er door de druk P2 en het oppervlak A2 een kracht op de trekstang werken van 90 kN. Door de
druk P1, die vaak door dezelfde pomp wordt geleverd als P2 en dus even groot is als P2, en het
oppervlak A1 ontstaat er een kracht van 350 kN. Merk op dat deze twee getallen overeen komen met
de laatste twee getallen in het kennummer van de spuitgietmachine.
De benodigde injectiedruk bedraagt ongeveer 50 MPa. Willen we een voorwerp van 1 m
(loodrecht op de spuitrichting) spuitgieten, dan bedraagt de benodigde sluitkracht om beide
matrijshelften tegen elkaar te houden 5.000 ton. Er zijn dus 5.000 mercedessen nodig om zon
voorwerp te spuitgieten.
Stel dat we een maximale sluitkracht van 350 kN kunnen realiseren en een injectiedruk nodig
hebben van 35 MPa dan kunnen we voorwerpen spuitgieten van maximaal 100 cm (oppervlakte
loodrecht op de spuitrichting).
De maximale injectiedruk kan worden berekend met de kracht die rechts op de schroef werkt en de
diameter van de inspuitkop:
Pinj =

90.000

= 354 MPa

3 2

(18 10 )
4

(4.1)

Deze 354 MPa is ruim voldoende want vaak is 35 MPa al genoeg voor de meeste spuitgietstukken.
De aanlegkracht, de kracht tussen de spuitneus en de matrijs, is vrij klein omdat het oppervlakte
klein is. Hier is dus geen beperking.
Nog een beperking is de slaglengte van de linkse cilinder (275 mm). Deze bepaalt de maximale
inbouwhoogte van de matrijs. Met trekstangen die 475 mm lang zijn is men verplicht een mal te
gebruiken van 200 mm om de beide matrijshelften te kunnen sluiten. De ruimte moet groot genoeg
zijn om de matrijs te kunnen openen en het product uit te stoten. Ook de rechtste cilinder heeft een
maximale slaglengte (95 mm). Deze laatste bepaalt het maximaal shotvolume aan kunststof dat in
de matrijs kan worden gespoten. Met een schroefdiameter van 30 mm wordt het shotvolume
berekend:
Vinj = 95

302
= 67.000 mm3 = 67 cc
4

(4.2)

Hiermee is dan ook het maximaal volume van het te spuiten voorwerp bepaald. Vergelijk dit met
een pint van 250 cc (25 cl) en je hebt een idee van de grootte van het voorwerp.
Tot slot hebben we nog het pompdebiet. De 67 cc kunststof moet in een beperkte tijd (0,67 s)
worden ingespoten. Hier is het pompdebiet belangrijk. Vaak is het oppervlakte van de plunjer aan
de rechterkant tien keer groter dan de schroefdiameter om voldoende kracht te kunnen leveren. Het
pompdebiet is dus minstens 670 cc in 0,67 s.

Spuitgietmatrijzen

88

Om nog even terug te komen op de machinenaam: 220-90-350. Het eerste getal geeft de afstand aan
tussen de holmen (= trekstangen), het tweede geeft de maximale spuitkracht en als derde de
maximale sluitkracht. Het totaal vermogen van de machine bedraagt 14 kW maar gemiddeld
verbruikt het maar 11 kW.
De functies van de spuitgietmachine kunnen we samenvatten:






plasticeren van de kunststof,


ontwikkelen van de injectiedruk,
creren van de sluitkracht,
koeling van de ingespoten kunststof,
uitwerpen van het afgekoelde product.

4.1.2

Krimpgedrag

Waarom is zon hoge injectiedruk nodig?


De reden is tweeledig. Allereerst zal bij dunwandige delen een grote hydraulische weerstand
ontstaan zodat bij lage injectiedruk, de vulling niet goed verloopt. Hiervoor bestaan formules die de
benodigde druk kunnen uitrekenen:
P = 32 VF s

L
= 10 MPa
H2

(4.3)

Met voor Figuur 4-3:








VF = 30 cm/s is de vulsnelheid,
s = 250 Pa.s is de viscositeit,
= 1,5 [-] is een vormfactor,
L = 10 cm is de lengte van de vernauwing,
H = 2.(w.t)/(w+t) = 2 mm is de hydraulische diameter.

t
w
Figuur 4-3: hydraulische weerstand

Dit is echter niet het hele verhaal. 10 MPa is slechts een fractie van de benodigde 35 MPa. Naast
deze hydraulische weerstand is er ook de krimp bij afkoeling van de kunststof die door een hogere
injectiedruk veel kleiner is. Deze redenering wordt aangetoond door Figuur 4-4, waar het soortelijk
volume is uitgezet in functie van de temperatuur. Op de grafiek zijn ook isobaren aangegeven van 0
tot 60 MPa.

Spuitgietmatrijzen

89

0 MPa

Isobaren:
u (cm/g)

20 MPa

40 MPa

60 MPa

Krimp
2
5
T (C)
Tejectie 50
C

Tinjectie 200 C

Figuur 4-4: krimp bij een injectiedruk van 40 MPa (rood)





1-2: de plastische kunststof wordt ingespoten, de druk stijgt tot de injectiedruk en het soortelijk
volume daalt,
2-3: de temperatuur daalt door de koeling maar er kan nog wat kunststof bij ingespoten worden,
3-4: de gate is vastgevroren, er kan dus geen extra kunststof meer bij, de temperatuur blijft
verder dalen en zodoende ook de druk tot de druk 0 MPa heeft bereikt. (Druk kan niet negatief
gaan duh) = isochoor proces,
4-5: de temperatuur blijft verder dalen maar de druk kan niet dalen. De kunststof zal dus
krimpen tot de temperatuur bereikt is waar het voorwerp wordt uitgestoten.

Wat de krimp wordt bij een hogere injectiedruk is te zien op Figuur 4-5.
0 MPa

Isobaren:
u (cm/g)

20 MPa

40 MPa

60 MPa

Krimp
5

2
T (C)

Tejectie 50
C

Tinjectie 200 C

Figuur 4-5: krimp bij een injectiedruk van 60 MPa (blauw)

Spuitgietmatrijzen

90

4.1.3

Matrijzen en matrijsdeling

De gate is het stukje in de matrijs van de runner (zie verder) tot aan de holte. Wordt deze te nauw
gemaakt dan kan de kunststof plaatselijk gaan verbranden, wordt ze te wijd gemaakt dan zal de
kunststof in de gate te vlug stollen. Bij het ontwerp van een matrijs wordt de gate vaak te nauw
genomen om deze achteraf te verbreden.

Figuur 6: illustratie van de sproe, gate en runners

Men noemt de sproe het stukje materiaal in de neus van de machine. Omdat ook een deel hiervan
stolt moet men de neus conisch maken om het materiaal er gemakkelijk uit te halen. Het stuk van
aan de neus tot de caviteit noemt men de runner. Het materiaal dat hierin stolt is uiteraard om weg
te smijten (scrap). Tegenwoordig zijn er ook hot runners waarbij de runner niet iedere keer stolt.
Hierbij is de machine zo ontworpen dat er een luchtspouw is tussen de neus en de matrijs zodat de
neus niet afkoelt.
Hieronder zijn twee typen matrijzen afgebeeld (Figuur 4-7 en Figuur 4-8), een 2 platenmatrijs en
een 3 platenmatrijs. Beide spuiten op de figuren twee caviteiten (dus ook twee voorwerpen). Het
voordeel van de 3 platenmatrijs is dat de producten in het midden worden aangespoten en niet op de
zijkant.

Runner

Figuur 4-7: 2 vlakplaatmatrijs

Spuitgietmatrijzen

Runner

Figuur 4-8: 3 vlakplaatmatrijs

91

Het belang van dit voordeel wordt aangetoond in Figuur 4-9 en Figuur 4-10. De stroming bepaalt
deels hoe de moleculen georinteerd gaan zijn. In het geval van een twee plaatmatrijs zal het
voorwerp gemakkelijker krimpen in de richting loodrecht op de molecuulorintatie. Hierdoor treedt
scheeftrekking op. Als er in het midden wordt genjecteerd zoals bij een drie plaatmatrijs, gebeurt
de orintatie in meer verschillende richtingen en zal scheeftrekking minder voorkomen.
Gate
Gate
Stroming

Stroming

Figuur 4-9: stroming bij 2 plaatmatrijs

Figuur 4-10: stroming bij 3 plaatmatrijs

Een ander aspect in de matrijsbouw waar men rekening mee moet houden is ondersnijding.
Ondersnijding treedt op wanneer het product niet uit de matrijs gehaald kan worden zonder het te
beschadigen. Figuur 4-11 is hier een voorbeeld van. Het blauw gearceerd gedeelte stelt de vaste
matrijshelft voor. Wat links wit is gelaten, is de beweegbare helft en zal transleren naar links bij het
openen van de matrijs.

Figuur 4-11: voorbeeld van ondersnijding

Het probleem van ondersnijding in Figuur 4-11 kan worden opgelost door beweegbare
schuifstukken in te voeren, zie Figuur 4-12. De schuifstukken hangen vast aan de beweegbare
matrijshelft maar kunnen we transleren in de verticale richting. Ze worden mechanisch aangestuurd
omdat elektronica toch alleen maar problemen geeft Een dergelijke matrijs is nog wel eens een
M duurder.

Spuitgietmatrijzen

92

Figuur 4-12: oplossing van ondersnijding met schuifstukken

Men kan ondersnijding in vele gevallen gemakkelijk vermijden door het deelvlak juist te kiezen. Op
Figuur 4-13 wordt bijvoorbeeld het deelvlak best vanboven gekozen.

Figuur 4-13: deelvlak, kies goed, kies verstandig!

Figuur 4-14 toont hoe het ontwerp van het voorwerp kan worden bijgewerkt zodat ondersnijding
wordt voorkomen. Door het voorzien van een (niet functioneel) gat in het voorwerp kan er een stuk
van de matrijs door het voorwerp.
Zij aanzicht

Voor aanzicht

Figuur 4-14: ontwerp bijwerken voor productie

Spuitgietmatrijzen

93

Zij aanzicht

Voor aanzicht

Figuur 4-15: nog een herontwerp

Een speciaal geval van matrijsontwerp is een van schroefdraad voorzien ontwerp. Hierbij wordt een
stuk van de matrijs uit het product gedraaid. De matrijs is voorzien van een spil dat wordt
aangedreven door een tandwiel. Figuur 4-16 geeft hier een voorbeeld van.

Breed tandwiel

Smal tandwiel zodat


translatie mogelijk is

Product

Figuur 4-16: matrijs met schroefdraad ontwerp

In de matrijzenbouw is er dus expertise nodig voor:






nauwkeurige afmetingen te bekomen,


ondersnijding te voorkomen,
rekening te houden met de afkoeling.

Spuitgietmatrijzen

94

4.1.4

Afkoelingseffecten

Voor dit derde puntje is het belangrijk om te weten dat de koeltijd rechtevenredig is met het
kwadraat van de dikte:
(4.4)

koeltijd ~ dikte2

En als we nog beseffen dat de cyclustijd voor een groot deel afhangt van de koeltijd kunnen we de
link wel leggen. Dit is weergegeven in Figuur 4-17.
dicht
uitstoot

injectie
Nadruk (dwell time)

open

Nadruk (dwell time)


Koeltijd
Gate dichtgevroren
Figuur 4-17: cyclus van het spuitgieten

Merk op dat het plasticeren van de kunststof niet is opgenomen in de cyclus. Dit gebeurt erbuiten.
Men mag erop rekenen dat de kunststof 7 10 shots op voorhand begint te smelten.
Hieronder volgen enkele herontwerpen om de dikte en dus de koeltijd zo constant mogelijk te
houden over het hele voorwerp. Bij verdikkingen ontstaan ook heel gemakkelijk slinkgaten. Deze
zijn vooral zichtbaar bij stoelen waar het plastic zitvlak verbonden is aan de poten.
t2
t1

Figuur 4-18: voorwerp met verschillende wanddikte

Figuur 4-19: herontwerp met verstevigingen

Spuitgietmatrijzen

95

Figuur 4-20: herontwerp van een onnozel ontwerp

Figuur 4-21: herontwerp voorbeelden

Grote vlakken kunnen ook belangrijke kromtrekking vertonen na koeling. Men kan hier een mouw
aanpassen door reeds een kromming te voorzien in het ontwerp. Zo lijkt het minder een procesfout
maar alsof dit de bedoeling is.
Verder worden ook scherpe hoeken en kanten beter vermeden bij het spuitgieten.
Matrijsvorm

Voorwerp na koeling

Figuur 4-22: kromtrekking van grote vlakken

Spuitgietmatrijzen

96

4.2

Analyse volgens computerprogramma

Het belangrijkste programma voor het ontwerpen van matrijzen is Mold-Flow. Er bestaat een
afgeslankte versie van dit programma in NX genaamd Part Advisor.
4.2.1

Bepaling benodigde Pinj

Uit Figuur 4-23 blijkt dat de geometrie van de matrijs heel belangrijk is. De grootte van de gate
bijvoorbeeld bepaald de drukval die ontstaat. Naarmate de tijd vordert zal de reeds ingespoten
kunststof stollen zodat de doorgang kleiner wordt. Er is dus meer druk nodig om extra kunststof in
te spuiten.
Sproe
Runner

Gate

Caviteit

T0
T1
T2

x
Figuur 4-23: drukval over de vloeiwegloop

Ook de vultijd speelt een belangrijke rol. Hoe sneller we vullen hoe minder ongewenste stolling er
optreedt maar de vulsnelheid wordt ook groter. Dit volgt uit formule (4.3):
P = 32 VF s

L
= 10 MPa
H2

(4.5)

De benodigde injectiedruk vertoont dus een verloop zoals te zien is op Figuur 4-24.

Spuitgietmatrijzen

97

Pinj

VF groot

H verkleint
vultijd

Figuur 4-24: drukverloop in functie van de vultijd

De viscositeit is op zich ook nog eens temperatuursafhankelijk. Hoe lager de matrijstemperatuur,


hoe hoger de viscositeit wordt en dus hoe hoger de benodigde injectiedruk wordt.
Een computerprogramma zal voor de berekening van de injectiedruk gebruik maken van
controlevolumes. Van ieder controlevolume wordt de temperatuur bepaald, de oorspronkelijke
grootte van de opening en wat er van die opening nog overblijft na stolling. Deze berekeningen
gebeuren a.d.h.v. behoud van energie en materie en andere basisformules.
Pinj is afhankelijk van:







geometrie van de caviteit (dikte van het voorwerp, oppervlakte)


ontwerp van de matrijs (grootte van de gate, lengte van de runners),
vultijd,
smelttemperatuur,
matrijstemperatuur,
injectiesnelheid.

4.2.2

Evolutie van het smeltfront

De evolutie van het smeltfront is van belang indien er bepaalde delen van het product niet gevuld
geraken door vroegtijdige stolling of gewoon te laat gevuld geraken zodat spanningsverschillen en
dus vervormingen ontstaan.
Figuur 4-25 toont het snelheidsverloop in een voorwerp met een kern in het midden. De snelheid
van de kunststof langs de kern is hoger dan voor de kern. Door dit verschil in snelheid is er ook een
verschil in stolling. Het is daarom beter om de snelheid van het smeltfront constant te houden door
de plunjer trager te laten bewegen eenmaal het smeltfront aan de vernauwing komt. Dit kan
bijvoorbeeld door het computerprogramma worden onderzocht.
Vroeger maakte men gebruik van de short shot techniek om te zien hoe de matrijs wordt gevuld.
Men injecteert dan onvoldoende kunststof in de matrijs. Natuurlijk is het bestuderen van het
Spuitgietmatrijzen

98

smeltfront nadat de matrijs is ontworpen minder interessant. Het is beter om het ontwerp van de
matrijs nog te kunnen aanpassen.
Snelheid is hoger!

VF

Figuur 4-25: snelheidsverloop in een voorwerp

De studie van het smeltfront geeft ook aan waar de samenvloeinaden (Figuur 4-26) zich bevinden.
Op deze plaatsen raken de kunststofstromen elkaar en indien ze al tever gestold zijn, zal zich een
zwakke plek vormen eenmaal het voorwerp is afgekoeld.
Vloeistofstroming
Samenvloeinaad

Gate

Figuur 4-26: samenvloeinaad

Het is beter om de stromingen elkaar te laten raken dan om ze frontaal te laten botsen (Figuur 4-27).

Niet goed

Wel goed

Figuur 4-27: stromingen laten samenvloeien

Spuitgietmatrijzen

99

Figuur 4-28: vorming van vloeinaden (ook te zien: gasinsluiting)

Figuur 4-29: vloeinaden vormen minder een probleem als de samensmeltingshoek > 120 is

4.2.3

Runner ontwerp en uitbalancering

De runners spelen een rol indien er meerdere caviteiten te vullen zijn. We nemen Figuur 4-30 als
voorbeeld.
Goed runner ontwerp

Slecht runner ontwerp

Figuur 4-30: runner ontwerp

Door de verschillen in afstand dat de kunststof moet doorlopen om tot bij de buitenste caviteiten te
komen van het slechte ontwerp, zal de kunststof verder afgekoeld zijn dan voor de binnenste
caviteiten. Het is beter om alle caviteiten op het zelfde moment en dus op dezelfde manier te vullen
om braam en lossingsproblemen te voorkomen.

Spuitgietmatrijzen

100

Indien het niet mogelijk is om de linkse figuur te gebruiken, kan men de kanalen van de rechtse
figuur, voor de buitenste caviteiten, ook iets vergroten. Wat dat betreft is de koeling uiteraard ook
zeer belangrijk.
4.2.4

Gate plaatsing

De plaatsing van de gate is vooral belangrijk bij lange voorwerpen zoals Figuur 4-31. In het geval
waarbij we de gate aan een zijkant in de lengte zouden plaatsen, is er een hoge injectiedruk nodig
om de kunststof in te spuiten. Dit kan worden opgevangen door extra gates te plaatsen (maar dan is
er een samenvloeinaad), of door de gate in het midden te plaatsen (maar een 3-platenmatrijs nodig)
zoals op Figuur 4-32.

L1

Gate
Figuur 4-31: caviteit van grootte lengte met gate aan de zijkant

Gate
L2

Figuur 4-32: caviteit van grootte lengte met gate in het midden

Door het halveren van de lengte van het voorwerp zal het werkingsvenster vergroten. Het
werkingsvenster geeft de grenzen aan van smelttemperatuur en injectiedruk waarin gewerkt kan
worden.
Deze grenzen worden bepaald door:




Tsmelt te hoog geeft braamvorming,


Pinj te laag betekent onvolledige vulling,
de andere grenzen worden bepaald door machine beperkingen.

Hiermee kan een optimum bepaald worden. Een voorbeeld van dit venster is te vinden in Figuur
4-33. Hierop is ook aangegeven wat een halvering van de lengte van de caviteit betekent voor het
venster.

Spuitgietmatrijzen

101

L2 < L1
Tsmelt

L1

Pinj
Figuur 4-33: werkingsvenster

Bovendien is de orintatie van de vezels van belang voor de nauwkeurigheid achteraf. Dit is reeds
besproken in Figuur 4-9 en Figuur 4-10.
Voor langwerpige voorwerpen is er met een opstelling zoals in Figuur 4-31 ook gevaar voor jetting.
Jetting is het fenomeen dat optreedt als de vloeistofstroming turbulent wordt in plaats van laminair.
Er worden dan stromingspatronen gevormd aan het oppervlakte.

Figuur 4-34: resultaat van jetting

Het probleem van jetting is voor een lange lat op te lossen door het ontwerp van het voorwerp te
voorzien van een holte voor de gate. Het gaatje in een lat dient dus niet om het aan op te hangen.
Zie Figuur 4-35.

Gate

Gate
Figuur 4-35: caviteit van grootte lengte met gate aan de zijkant

Spuitgietmatrijzen

102

4.2.5

Ontwerp van de koeling

Het ontwerp van de koeling kan belangrijk zijn om kromtrekking van het voorwerp te vermijden. In
Figuur 4-36 bijvoorbeeld, stelt de rode lijn de kromtrekking voor. Dit kan vermeden worden door
extra koelkanalen in te voeren die een uniformere verdeling verzorgen.

Figuur 4-36: kromtrekking door verkeerde koeling

Een gecorrigeerd ontwerp is te zien in Figuur 4-37.

Figuur 4-37: extra koelkanalen kunnen kromtrekking vermijden.

Uiteraard zijn er ook ontwerpen zoals Figuur 4-38 die zeer moeilijk uniform te koelen zijn. Het is
niet mogelijk om ronde holten te voorzien waardoor koelvloeistof kan vloeien.
In

Uit

Boringen
Stoppen

Figuur 4-38: koeling van een rond voorwerp: enkel rechte boringen mogelijk

Spuitgietmatrijzen

103

Aan de koelingstijd kan ook een berekening worden gekoppeld die gebaseerd is op formule (4.6):
tc =

t2

(4.6)

Met:




tc [s] de koeltijd,
t [m] de dikte,
[m/s] de thermische difusiteit.

Stel een matrijstemperatuur Tw = 50 C en een vloeistoftemperatuur van T(t) = 250 C, we


veronderstellen de matrijstemperatuur constant.
=

2
T Tw
8
= f ( Fo ) = 2 e Fo
Ti Tw

(4.7)

Met Fo het Fourrier getal. gaat in functie van de tijd van 1 (T = Ti) naar 0.
=

90 50
= 0, 20
250 50

(4.8)

Volgens formule (4.7) en Figuur 4-39 hoort hierbij een Fo getal van 0,12.

0,20

0,12

Fo

Figuur 4-39: voorstelling van =f(Fo)

Met een dikte van 6 mm en een thermische diffusiteit van 1,08 x 10^5 m/s is de benodigde
afkoeltijd uit te rekenen met formule (4.9):
Fo =

t
dikte 2

(4.9)

Hieruit volgt dat er 40 seconden nodig zijn om het voorwerp af te koelen.

Spuitgietmatrijzen

104

4.2.6

Residual stress

Er zijn twee soorten residual stesses:





spanningen door stroming (flow induced stresses),


spanningen door krimp (thermal induced stresses).

De eerste vorm van residual stress door de stroming heeft alles te maken met de orintatie van de
moleculen. Aan de buitenkant waar de kunststof snel stolt door de koelere matrijs, zullen de
moleculen zich orinteren volgens de stromingsrichting. In normale toestand is een polymeerketen
in een willekeurige orintatie gericht. Door de isolerende eigenschappen, zal de temperatuur aan de
binnenkant minder snel dalen, de moleculen richten zich daar volgens een willekeurige orintatie.
Het gevolg is dat er schuifspanningen ontstaan in het materiaal: er ontstaat druk op de buitenlagen
en trek op de binnenlagen zoals te zien is op Figuur 4-40
+
Figuur 4-40: effect van flow induced stresses

Daarnaast zijn er ook spanningen die ontstaan ten gevolge van de krimp. Hierbij speelt wederom
de koeling een grote rol. Figuur 4-41 laat zien hoe door slecht uitgebalanceerde koeling, het
evenwicht wordt verstoord van de lagen die op trek en op druk worden belast. De rechterkant is
tengevolge van een vluggere stolling, beter uitgericht en zal een drukbelasting ondervinden. Het
gevolg is een buigend moment.

Figuur 4-41: effect van thermal induced stresses

Spuitgietmatrijzen

105

You might also like