Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 2

Ros | Ploeger

advocaten
Verbintenissenrecht. Een door het fitnesscentrum bepaalde opzegtermijn van drie
maanden voor een fitnessabonnement is onredelijk lang, zeker indien de klant
slechts n week heeft geprofiteerd.
Samenvatting annotatie onder Kantonrechter Rotterdam 2 augustus 2007, Prg. 2008/37
(LJN BB6555)
Het betreft hier een oude zaak in verband met de nieuwe wettelijk toegestane
opzegtermijnen van bepaalde abonnementen. Met ingang van 1 december 2011 is er
immers een nieuwe regeling van kracht, die bepaalt dat een opzegtermijn voor
bepaalde langdurige abonnementen maximaal n maand mag zijn. Voor meer
informatie over deze nieuwe regeling, lees hier verder.
In deze kwestie van 2007 oordeelde de kantonrechter dat een fitnessondernemer geen
beroep kon doen op de in zijn algemene voorwaarde bepaalde opzegtermijn van drie
maanden, omdat dit beding onredelijk bezwarend zou zijn in verband met de zgn. Blauwe
Lijst in de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten 93/13/EEG, Pb
EG 1993, L 95/29 (een bijlage onder aan de richtlijn). Daarbij weegt volgens de rechter
mee dat de consument slechts n week gebruik heeft gemaakt van de fitnessfaciliteiten
Het in deze zaak betwiste beding valt volgens de kantonrechter onder punt h van de
Blauwe lijst. Echter art. 3 lid 3 van de richtlijn bepaalt dat een beding onder h onredelijk
bezwarend kan zijn. Verder bepaalt overweging 17 van de richtlijn dat de lijst van
bedingen slechts een indicatief karakter heeft. Ter ondersteuning van de indicatieve status
van deze lijst kan gewezen worden op de arresten Commissie/Zweden (HvJEG 7 mei
2005, zaak C-478/99) en Freiburger Kommunalbauten/Hofstetter (HvJEG 1 april 2004,
zaak C-237-02). Daarin overweegt het Hof onder meer dat het feit dat een beding op de
blauwe lijst staat, niet noodzakelijkerwijs met zich brengt dat het als oneerlijk moet
worden beschouwd.
Er bestaat dus nog een zekere discretionaire bevoegdheid voor de nationale autoriteit om
de aard van het beding te beoordelen volgens de in artikelen 3 lid 1 en 4 van de richtlijn
gegeven criteria. Aangenomen kan worden dat de huidige regeling van afd. 6.5.3. BW
geheel in overeenstemming is met de richtlijn. Art. 6:237 sub 1 BW bepaalt dat alleen een
opzegtermijn, die langer is dan drie maanden, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn.
In deze zaak moet de gehanteerde opzegtermijn van maximaal drie maanden dus niet als
onredelijk bezwarend worden aangemerkt, maar dient de ondernemer te bewijzen dat hier
sprake van is (omgekeerde bewijslast).
Verder bepaalt eerder genoemd art. 4 van de richtlijn, dat bij het onderzoek naar het
eventueel onredelijk bezwarend zijn van een beding, de omstandigheden op het moment
van sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen moeten worden. Daarbij past
niet het standpunt van de kantonrechter dat het nauwelijks gebruik maken van de
fitnessfaciliteiten na sluiting van de overeenkomst bijdraagt aan de onredelijkheid van het
beding.
Wat betreft de werking van de richtlijn, kan men van mening zijn dat de kantonrechter ten
onrechte richtlijnconform interpreteert, omdat richtlijnconforme interpretatie alleen aan de

orde is, indien de nationale wet niet of onvoldoende aan de richtlijn is aangepast, dat wil
zeggen dat de bepaalde richtlijn onvoldoende in de nationale wetgeving van de lidstaat is
gemplementeerd. Afd. 6.5.3. BW is echter wel volledig aan de bedoelde richtlijn
aangepast. Verder is het vaste rechtspraak dat een richtlijn in beginsel geen directe
werking heeft (Faccini Dori HvJEG 14 juli 1994, zaak C-91/92 en El Corte Ingles HvJEG 7
maart 1996, zaak C-192/94). Het lijkt er dus op dat de ondernemer in deze kwestie in het
gelijk had moeten worden gesteld.
Het volledige artikel is te raadplegen bij Kluwer (inloggen bij abonnementen), of neem
contact op met ons kantoor.

You might also like