Professional Documents
Culture Documents
Capital Value - Woningbeleggingsmarkt in Beeld 2015
Capital Value - Woningbeleggingsmarkt in Beeld 2015
Capital Value - Woningbeleggingsmarkt in Beeld 2015
De woning(beleggings)markt
in beeld 2015
Voorwoord
Voor u ligt het onderzoek De woning(beleggings)markt in beeld 2015. Dit onderzoek is onderdeel van de
Shared Value reeks en is tot stand gekomen in samenwerking met ABF Research. Net als in de vorige edities is
de doelstelling van dit onderzoek om actuele trends en ontwikkelingen op de woning(beleggings)markt in beeld
te brengen.
De komende jaren bieden demografische, economische en beleidsontwikkelingen in Nederland voldoende
opgaven en kansen aan alle spelers op de Nederlandse woning(beleggings)markt. De belangrijkste boodschap
is dat de Nederlandse markt een groeimarkt is en dit de komende jaren ook zal blijven. Samenwerking tussen
betrokken partijen en goede afstemming van taken zijn echter essentieel om de kansen van de groeimarkt
daadwerkelijk te benutten.
De afgelopen vier maanden heeft Capital Value onderzoek uitgevoerd onder een grote groep beleggers in Nederlandse huurwoningen. Zowel institutionele, particuliere als internationale beleggers zijn gevraagd naar hun visie
op de woningbeleggingsmarkt en hun beleggingsbeleid voor de nabije toekomst. Daarnaast is een groot deel van
de woningcorporaties in Nederland gevraagd naar de ontwikkelingen binnen het corporatiebezit, de invloed van
beleidsontwikkelingen op de bedrijfsvoering en het toekomstige verkoopbeleid. Ook zijn gesprekken gevoerd
met belangenorganisaties en een aantal financiers van woningbeleggingen.
ABF Research heeft met behulp van diverse rekenmodellen een toekomstbeeld geschetst van de woningmarkt
voor de komende 5 tot 10 jaar, waardoor een compleet beeld kan worden gegeven van de kansen en knelpunten
op de woning(beleggings)markt voor de komende jaren.
Capital Value streeft ernaar middels onderzoek een bijdrage te leveren aan transparantie en professionalisering
van de woning(beleggings)markt.
Wij stellen uw eventuele reactie zeer op prijs.
Directeur
Directeur
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting
1.2
1.3
Opbouw rapport
Maatschappelijke ontwikkelingen
2.2
9
14
Landelijke trends
15
3.2
Regionale verschillen
17
21
4.2
23
4.3
Studentenhuisvesting
23
26
De woningbeleggingsmarkt 2014
27
6.2
Institutionele beleggers
28
6.3
Particuliere beleggers
31
6.4
Internationale beleggers
34
Hoofdstuk 7: Woningcorporaties 38
7.1
38
7.2
39
7.3
40
7.4
41
7.5
43
45
8.2
Internationale belangstelling
45
8.3
45
8.4
46
47
Samenvatting
Het medio 2013 ingezette herstel op de woningmarkt is in 2014 verder doorgezet. Het aantal woningverkopen is
toegenomen en verkoopprijzen zijn gestegen. Ook wanneer naar ontwikkelingen op de langere termijn gekeken
wordt, is het sentiment positief. De Nederlandse woningmarkt is nog steeds een groeimarkt.
De bouwproductie blijft echter nog steeds achter bij de vraag. Sinds 2010 is de productie sterk teruggelopen
met een dieptepunt van 35.000 woningen in 2013. De komende jaren zal het bouwvolume naar verwachting
weer groeien van 56.000 nieuw te bouwen woningen in 2015, oplopend naar 70.000 rond 2020.
Naar verwachting zal de totale woningvoorraad tussen 2015 en 2020 groeien met circa 260.000 woningen.
Volgens berekeningen van ABF Research zal 60% van de nieuwbouw gerealiseerd worden in de koopsector en
40% in de huursector. Dit komt neer op 125.000 nieuwbouw huurwoningen. Van deze huurwoningen zullen
naar verwachting 85.000 woningen gebouwd worden voor het gereguleerde huursegment. Het initiatief voor
de ontwikkeling van deze woningen zal hoofdzakelijk bij woningcorporaties liggen. Daarnaast zal met name
privaat kapitaal noodzakelijk zijn voor de realisatie van 40.000 woningen voor het geliberaliseerde huursegment. Verder vinden er mutaties plaats tussen de huur- en koopsector middels uitponding. Jaarlijks zullen
circa 15.000 woningen aan het (gereguleerde) huursegment onttrokken worden door verkoop aan eigenaarbewoners. Woningcorporaties zijn hierbij relatief gezien de grootste uitponders.
gers tot de Nederlandse woningbeleggingsmarkt. Internationale partijen hebben in 2014 een recordvolume van
circa 1,5 miljard euro in Nederlandse woningen belegd. Deze trend komt overeen met de uitkomsten van het
onderzoek van vorig jaar.
Voor 2015 geven institutionele, particuliere en internationale beleggers aan gezamenlijk circa 5 miljard euro
beschikbaar te hebben voor nieuwe investeringen in de Nederlandse woningmarkt. Nog steeds wordt door
beleggers het risico-rendementsprofiel van woningbeleggingen ten opzichte van andere segmenten als zeer
positief ervaren. De bereidheid onder beleggers om in Nederlandse huurwoningen te investeren is ten opzichte
van 2014 sterk toegenomen. De verwachting is echter dat er onvoldoende geschikt product op de markt zal
komen om het beschikbare kapitaal daadwerkelijk aan te wenden. Het risico bestaat dat met name buitenlandse beleggers de focus op Nederland verliezen bij te weinig geschikt aanbod.
De investeringsprofielen van de verschillende beleggers zijn complementair aan elkaar. Institutionele beleggers
zijn met name op zoek naar nieuwbouwontwikkelingen binnen stedelijke groeiregios. Particuliere beleggers
zijn vaker regionaal actief en daarnaast hoofdzakelijk genteresseerd in kleinere portefeuilles met bestaande
bouw (bouwjaar voor 2005). Het beleggingsbeleid van internationale beleggers is gericht op de acquisitie van
portefeuilles van substantieel volume verspreid over heel Nederland, waarbij ook sociale huurwoningen tot de
interesse behoren. Voor een volledig beeld van het investeringsprofiel van de internationale beleggers verwijzen
wij graag naar het rapport: The investment policy of international residential investors - 2015.
uit complexgewijze verkoop te willen gebruiken voor herinvesteringen in woningbouw binnen het gereguleerde
huursegment. Deze bouwopgave voor het gereguleerde huursegment is 85.000 woningen tot 2020.
Huur = 42%
Circa 3.200.000 eenheden
Koop = 57%
Circa 4.300.000 eenheden
90% gereguleerd
10% niet-gereguleerd
Corporaties = 72%
Circa 2.300.000 eenheden
Beleggers = 19%
Circa 590.000 eenheden
Overig = 9%
Circa 288.000 eenheden
94% gereguleerd
6% niet-gereguleerd
Institutioneel = 23%
Circa 135.000 eenheden
45% gereguleerd
55% niet-gereguleerd
jaar uitgegaan van een herstel van de markt door een grotere inkomensstijging, meer animo voor de koopsector
en een grotere bouwproductie. Deel 2 van het rapport gaat vervolgens in op de Nederlandse markt voor woningbeleggingen en de recente ontwikkelingen op deze markt. Tevens zal in dit deel van het onderzoek worden
ingegaan op de karakteristieken van de verschillende spelers op de Nederlandse woningbeleggingsmarkt.
Deel 1
Allereerst wordt in hoofdstuk twee stilgestaan bij de belangrijkste maatschappelijke- en beleidsontwikkelingen
op de woningmarkt en de nieuwbouwproductie. Hoofdstuk drie zal de belangrijkste te verwachten ontwikkelingen op de landelijke en regionale woningmarkt in kaart brengen. Hoofdstuk vier gaat meer kwalitatief in op deze
ontwikkelingen, aan de hand van enkele themas. Zo wordt aandacht geschonken aan de vraag van starters op
de woningmarkt en wordt stilgestaan bij de ontwikkelingen op de markt voor studentenhuisvesting.
Deel 2
Hoofdstuk zes gaat allereerst in op het afgelopen woningbeleggingsjaar. Vervolgens wordt het beleggingsbeleid
van de Nederlandse institutionele en particuliere beleggers toegelicht. Hoofdstuk zeven presenteert de resultaten van onderzoek dat door Capital Value is uitgevoerd onder woningcorporaties. In dit hoofdstuk wordt nagegaan wat het effect van beleidsontwikkelingen zal hebben op de bedrijfsvoering van woningcorporaties. Tevens
worden de verkoopdoelstellingen van corporaties toegelicht. Tot slot zal hoofdstuk acht aandacht besteden aan
de financieringsmarkt voor (woning)beleggingen.
100
8,5
90
80
8,0
Duizenden
Miljoenen
Figuur 2.1: Het aantal huishoudens en de groei van het aantal huishoudens, 1995-2030
70
60
7,5
50
40
7,0
30
20
6,5
10
6,0
0
1995
2000
2005
2010
2015
2020
2025
2029
Tot 2025 zal de grootste groei worden vertegenwoordigd door eenpersoonshuishoudens. De verwachting is dat
deze groep zal groeien van 2,8 miljoen tot 3,3 miljoen huishoudens in 2025 (CBS, 2014) (figuur 2.2). Deze
groep wordt voornamelijk vertegenwoordigd door mensen die 65 jaar of ouder zijn. Naar verwachting zal in 2019
de helft van alle volwassenen boven de 50 jaar zijn. Daarnaast zien we een ontwikkeling dat jongere mensen
vaker eerst op zichzelf wonen, voor ze gaan samenwonen met een partner. Dit resulteert in meer alleenstaanden
van jonge en middelbare leeftijd en dus ook meer eenpersoonshuishoudens. Ook de groep Paren zonder kinderen groeit, terwijl de groep Paren met kinderen naar verwachting zal dalen met 80.000 tot 2025.
Miljoenen
Figuur 2.2: Groei van het aantal huishoudens per categorie, 2015-2060
5
4
3
2
1
0
Eenpersoonshuishoudens
2015
2025
Paren
(met en zonder
kinderen)
2040
Eenouderhuishoudens
2060
De demografische ontwikkelingen vertonen regionale verschillen. In landelijke gebieden neemt het aantal ouderen toe en zal het aantal huishoudens minder snel stijgen. In stedelijke gebieden, voornamelijk in de vier
grootste steden, zal minder vergrijzing plaatsvinden door een stabiele toestroom van jongeren en allochtonen.
Deze groepen worden aangetrokken door de faciliteiten die de steden te bieden hebben, zoals onderwijs en
werkgelegenheid. Figuur 2.3 toont de groei van huishoudens per regio.
De inkomensontwikkeling
Voor 2014 en 2015 verwacht het CPB een herstel van de huishoudinkomens met een groei van 1,5% respectievelijk 0,5% per jaar. Daarmee wordt de inkomensdaling van de afgelopen jaren afgesloten. Voor de middellange
termijn wordt gerekend op een blijvende inkomensgroei van 0,5% per jaar. Deze beperkte inkomensgroei sluit
aan bij de lange termijn inkomensgroei van 0,3% per jaar (boven inflatie) over de periode 1972-2012 (figuur 2.4).
Duizenden
1980
CBS
1990
2000
2010
2020
2030
Herstel
Figuur 2.5: Ontwikkeling van het percentage woningzoekenden dat bij verhuizing wil kopen
100%
80%
60%
40%
20%
0%
1986
1990
Starters
1994 1998
2002
Huurders
bedrijven sterk afgenomen met als dieptepunt de jaren 2013 en 2014. In deze jaren werden slechts tussen de
35.000 en 40.000 nieuwbouwwoningen opgeleverd, een dieptepunt sinds 1948 (figuur 2.6).
Duizenden
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
1975
1970
1965
1960
1955
1948
1950
Na een forse terugval in de bouwproductie in de afgelopen jaren, wordt nu rekening gehouden met een herstel
in de productie, waardoor het totaal aantal nieuwe woningen weer kan gaan oplopen. In de prognoses wordt
rekening gehouden met 56.000 nieuw te bouwen woningen in 2015 oplopend naar 70.000 rond 2020. Verder
worden naar verwachting jaarlijks 7.000 woningen toegevoegd onder andere door verbouw en transformatie
(figuur 2.7).
Duizenden
Overige toevoegingen
Onttrekkingen
Bron:
CBSCapital
en Socrates,
Bron:
Value, 2014
2015
Het CBS is recent overgestapt op de Basis Administratie Gebouwen (BAG) voor de woningstatistiek. Als gevolg
daarvan wordt nu gewerkt met een nieuwe definitie (verblijfsobjecten met een woonfunctie) waarbij ook kleine
eenheden van bijvoorbeeld 20 m2 worden meegeteld. Dit heeft geresulteerd in een groot aantal administratieve
toevoegingen aan de voorraad in 2012. De nieuwe cijfers leiden daarmee tot een trendbreuk in vergelijking met
eerdere cijfers, ook waar het gaat om de verdeling van de voorraad over huur en koopsector.
Een eerste indicatie van deze toenemende bouwproductie is de afgifte van vergunningen voor nieuw te bouwen woningen. Het aantal nieuw afgegeven bouwvergunningen loopt in 2014 weer geleidelijk op (figuur 2.8).
Aanleiding voor de stijging in het aantal afgegeven bouwvergunningen is de opwaartse ontwikkeling van de
Duizenden
00
01
02
Totaal
03
04
05
06
07
Koopwoningen
08
09
10
11
12
13
14
Huurwoningen
huizenprijzen. Ten opzichte van de top van de markt eind 2008, is de gemiddelde prijs van een koopwoning
de laatste jaren met bijna 20% gedaald (zonder nog rekening te houden met inflatie). Inmiddels lijkt de markt
de bodem bereikt te hebben en zijn de prijzen in 2014 weer gestegen.
Het aantal transacties van koopwoningen is gestegen met 28,9% in het derde kwartaal van 2014, vergeleken
met hetzelfde kwartaal in 2013 (figuur 2.9). Dit stijgende aantal transacties is een indicatie van het groeiende
consumentenvertrouwen. Daarnaast zijn Nederlandse banken meer bereid om hypotheken te financieren. Het
is echter zinvol om deze positieve ontwikkeling in perspectief te plaatsen. In 2014 was een aantal maatregelen
van kracht die de financiering van een huis of het doen van een gift vereenvoudigden. Deze maatregelen zijn
in 2015 niet langer van kracht, dit zal van invloed zijn op de groei van het aantal transacties. Een toename in
consumenten- en marktvertrouwen kunnen dit echter compenseren, maar enige terughoudendheid met de
voorspellingen wordt geadviseerd.
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11
1e kw.
2e kw.
3e kw.
4e kw.
12 13 14
Figuur 2.9: Ontwikkeling gemiddelde verkoopprijs per kwartaal en aantal verkopen per jaar, 2000-2014
Aantal verkopen
Ter vergelijking: tussen 1978 en 1985 daalden de (lopende) prijzen met 30% en gecorrigeerd voor inflatie
daalde de gemiddelde woningprijs toen met 50%.
Op de huurmarkt zijn de huren in 2014 sneller gestegen. Deze snellere stijging wordt veroorzaakt door de inko-
mensafhankelijke huurverhoging, waarbij de huurstijging wordt gekoppeld aan het inkomen van de huurder.
Hierdoor mogen de huren van huurders met hogere huishoudinkomens in sociale huurwoningen meer stijgen
dan de inflatie.
Figuur 3.1: Omvang van de voorraad (2015) en toe- of afname van de voorraad (2015-2020),
naar type en prijssegment, 2015-2020
Miljoenen
0
Huur eengezins
Huur meergezins
Koop eengezins
Koop meergezins
Huur <361
Huur 361-460
Huur 460-554
Huur 554-652
Huur 652-800
Huur >800
Koop <168.000
Koop 168-200.000
Koop 200-250.000
Koop 250-320.000
Koop 320-430.000
Koop >430.000
Voorraad 2015
Groei/afname 2015-2020
Bron: Socrates,
20142015
Capital Value,
De groei en afname van de voorraad zijn enerzijds het gevolg van toevoegingen aan de voorraad via nieuwbouw
en anderzijds van onttrekkingen aan de voorraad via sloop. Verder zorgt de verkoop van huurwoningen voor
toevoegingen aan de koopsector maar onttrekkingen aan de huursector. In werkelijkheid hangen deze processen met elkaar samen. Wanneer veel gesloopt wordt, moet ook meer gebouwd worden. En als een beperkt
aantal huurwoningen verkocht wordt dan zal een groeiende vraag naar koopwoningen geheel via nieuwbouw
beantwoord moeten worden. De volgende paragraaf gaat verder in op deze mutaties.
Procentueel gezien is de grootste toename van de voorraad te verwachten in het huursegment net onder de
liberalisatiegrens. Dat prijssegment groeit met bijna 50% in omvang. De sterkste afname is te verwachten bij het
laagste prijssegment in de huursector waar de voorraad met bijna 30% afneemt. In de koopsector is de grootste
groei (bijna 10%) te verwachten in het segment net onder 200.000 euro.
De in dit rapport genoemde prijsgrenzen voor huur- en koopsector zijn nog ontleend aan het WoON 2012. De
inflatie is niet verwerkt in de naamgeving van de prijssegmenten: de labels van de prijsklassen verwijzen daardoor naar het prijsniveau 2012. Op dat moment lag de liberalisatiegrens op 652 euro per maand. Begin 2015
geldt een liberalisatiegrens van 710 euro per maand.
Mutaties in de woningvoorraad
Figuur 3.2 toont het bouw-, sloop- en verkoopprogramma voor de komende vijf jaar per segment van de
woningmarkt. Uit het figuur blijkt dat door toevoegingen (350.000 woningen) en onttrekkingen (90.000) de
woningvoorraad per saldo met het genoemde aantal van 260.000 woningen zal groeien tot en met 2020.
Daarnaast zorgt de verkoop van 75.000 huurwoningen voor een afname van de huursector en een groei van
de koopsector. Ten slotte zorgt het boveninflatoire huurbeleid in combinatie met huurharmonisatie bij nieuwe
verhuringen voor een opwaartse prijsverschuiving binnen de huursector. Duidelijk mag overigens zijn dat
de hierbij aangehouden verkoop van 75.000 huurwoningen de komende jaren alleen mogelijk is als er ook
vraag is naar koopwoningen (zoals hier verwacht wordt) en als er ook voldoende verhuisd wordt binnen de
huursector. Verkoop van huurwoningen vindt immers doorgaans plaats bij mutatie en maar zeer beperkt aan
zittende bewoners.
-40
-20
20
40
60
80
Huur <361
Huur 361-460
Huur 460-554
Huur 554-652
Huur 652-800
Huur >800
Koop <168.000
Koop 168-200.000
Koop 200-250.000
Koop 250-320.000
Koop 320-430.000
Koop >430.000
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
Bron: Socrates,
20142015
Capital Value,
Figuur 3.3: Bouw, sloop en verkoopprogramma aangevuld met het huurprijsbeleid, 2015-2020
Duizenden
-300
-200
-100
100
200
300
400
Huur <361
Huur 361-460
Huur 460-554
Huur 554-652
Huur 652-800
Huur >800
Koop <168.000
Koop 168-200.000
Koop 200-250.000
Koop 250-320.000
Koop 320-430.000
Koop >430.000
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
Prijsaanpassingen
Bron: Socrates,
20142015
Capital Value,
Figuur 3.3 laat zien dat het effect van de huurprijsaanpassingen in bepaalde segmenten veel groter is dan het
effect van het bouw- en sloopprogramma. Van de circa 500.000 huurwoningen in het laagste prijssegment
verdwijnen circa 30.000 door sloop en verkoop van huurwoningen. De huurprijsaanpassingen zorgen er echter
voor dat 125.000 woningen uit dit prijssegment doorschuiven naar een duurdere prijsklasse. Doordat de liberalisatiegrens doorgaans alleen bij mutatie zal worden overschreden, hopen deze prijsverschuivingen zich op net
onder de liberalisatiegrens.
Als gevolg van het ophopen van de huurverhogingen net onder de liberalisatiegrens, zal er in dat prijssegment
een flink aanbod ontstaan binnen de bestaande voorraad. Veel huurwoningen hebben namelijk een zodanige
kwaliteit, dat zij deze huur mogelijk maken. Maar als gevolg van dit grote aanbod binnen de bestaande voorraad,
zal er in dat segment heel weinig meer nieuw gebouwd hoeven te worden (zie figuur 3.3).
De nieuwbouwopgave in de huursector kent daarmee een tweedeling: (a) 85.000 huurwoningen onder de liberalisatiegrens met een beperkte grootte en kwaliteit die een uitdaging vormen voor de sociale verhuurders en
(b) ruim 40.000 huurwoningen boven de liberalisatiegrens met meer kwaliteit; een uitdaging voor particuliere
investeerders.
Discrepanties tussen vraag en aanbod
Het aantal huishoudens groeit tussen 2015 en 2020 met 294.000. In deze periode worden echter slechts
260.000 woningen bijgebouwd. Dit betekent dat er extra ruimte gemaakt moet worden voor 34.000 huishoudens. Dat gebeurt doordat de leegstand met 11.000 woningen afneemt en 23.000 extra huishoudens buiten
de reguliere woningmarkt gehuisvest zullen worden (in bewoonde andere ruimten (BAR) zoals woonboten, op
kamer, anti-kraak, gezamenlijk in een niet verkochte koopwoning etc.). Toch loopt het percentage van alle 7,7
miljoen huishoudens dat niet in een gewone woning woont beperkt op (figuur 3.4). In absolute aantallen stijgt
het aantal huishoudens dat in een BAR woont van 421.000 in 2015 naar 444.000 in 2020. Daarnaast vormt
het percentage huishoudens dat in een BAR woont een goede indicatie van de krapte op de woningmarkt,
welke volgens deze gegevens nog verder zal toenemen.
Figuur 3.4: Aandeel van de huishoudens woonachtig in een BAR en het aandeel van de voorraad
dat leegstaat, 2013-2025
6%
5%
4%
3%
2%
1%
0%
13
14
15
16
17
18
% Huishoudens in BAR
19
20
21
22
23
24
25
Kwalitatief gezien is het zo dat dat de zogenoemde restvraag (zoekende huishoudens) in de huursector hoger
ligt dan in de koopsector (figuur 3.5). Bovendien is het restaanbod (minder in trek zijnde woningen) in de
huursector ook groter dan in de koopsector. De discrepanties tussen kwalitatieve restvraag en restaanbod zijn
daarmee in de huursector groter dan in de koopsector. Dat komt doordat er in de koopsector die nog groeit
meer aanbod is voor huishoudens die willen verhuizen dan in de huursector het geval is.
provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Flevoland laten een groei in het aantal huishoudens zien. In deze
gebieden zal de bouwopgave dan ook relatief groter zijn.
15
16
17
18
19
20
21
22
Restvraag Huur
Restvraag Koop
Restaanbod Huur
Restaanbod Koop
23
24
25
Figuur 3.6: Toe- of afname van het aantal huishoudens per gemeente in procenten, 2015-2020
< 0.0
0.0 < 1.0
1.0 < 2.0
2.0 < 3.0
3.0 < 4.0
4.0 < 5.0
5.0 < 6.0
6.0 < 7.0
7.0 < 8.0
>= 8.0
NVT
Bevat prognoses of voorlopige cijfers
Figuur 3.7: Bestaande voorraad naar eigendom (2015) en toename van de voorraad
naar eigendom per provincie, 2015-2020
Duizenden
-500
500
1.000
1.500
2.000
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Koop
Huur
Toename Koop
Toename Huur
In de huursector (figuur 3.8) is er een evenwicht tussen de afname via sloop en verkoop en de toename via
nieuwbouw. Per saldo neemt de huursector in Limburg met 2% af en in Flevoland met 4% toe. Deze zeer
beperkte verschuivingen zijn in de grafiek amper zichtbaar.
In de koopsector (figuur 3.9) is sprake van groei, zowel door nieuwbouw als door verkoop van huurwoningen. In
Limburg groeit de koopsector met 2%; in Noord-Holland en Flevoland met 10%.
-20
20
40
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
20
40
60
80
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
Figuur 3.10: Regionale toename van het woningtekort per Corop-gebied, 2012-2020
0%
1%
2%
3%
4%
5%
6%
7%
Groot-Amsterdam
Delft en Westland
Utrecht
Overig Groningen
Agglomeratie
Leiden en Bollenstreek
Agglomeratie Haarlem
Flevoland
Agglomeratie 's-Gravenhage
Zaanstreek
Groot-Rijnmond
Nederland totaal
Huidig woningtekort (2012)
Bron: Primos, 2014
8%
9%
Figuur 4.1: Bouw, sloop en verkoopprogramma voor het gereguleerde huursegment, 2015-2020
Duizenden
-60
-40
-20
20
40
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
Prijsaanpassingen
Figuur 4.2: Bouw, sloop en verkoopprogramma voor het geliberaliseerde huursegment, 2015-2020
Duizenden
-10
-5
10
15
20
25
30
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Nieuwbouw
Sloop
Verkoop huurwoningen
Prijsaanpassingen
10
15
20
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Gereguleerd
Geliberaliseerd
De eerder besproken indicator restvraag | zoekende huishoudens geeft aan dat er ruim voldoende vragers in
de markt zijn om deze woningen aan te kunnen verkopen. In figuur 4.4 is aangegeven hoe groot deze restvraag
is ten opzichte van het aantal huishoudens dat jaarlijks een koopwoning zoekt. Globaal gaat het hierbij om ongeveer 30% van de potentile kopers, die in een jaar tijd niet de juiste koopwoning vinden.
Figuur 4.4: Restvraag naar koopwoningen in procenten van het jaarlijkse aantal zoekers per provincie, 2015
0%
10%
20%
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
<= 200.000
>= 200.000
30%
40%
50%
Figuur 4.5: Aantal jonge woningzoekers naar een koopwoning per provincie, 2015
Duizenden
0
10
15
20
25
30
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Eengezinswoning
Appartement
Om de vraag van jonge woningzoekende huishoudens beter in kaart te brengen is hier ingezoomd op de (5-groei)
provincies, waarbij een nader onderscheid is gemaakt naar het woonmilieu: Figuur 4.6 laat het zoekprofiel van
jonge huishoudens zien die een koopwoning zoeken, figuur 4.7 van de jonge huishoudens die een huurwoning
zoeken. Uit deze resultaten blijkt dat jonge huishoudens hun eerste koopwoning vooral zoeken in een stedelijk
woonmilieu en wel voor een prijs tot 250.000 euro. Degenen die een huurwoning zoeken, zijn nog meer op
stedelijke woonmilieus gericht en zoeken daar een huurwoning tot 550 euro.
4.3 Studentenhuisvesting
Het aantal studenten aan HBO en WO instellingen neemt de komende acht jaar (de periode 2014-2022) toe
met 54.000. Dat is (gegeven de 630.000 studenten van dit moment) een groei van circa 9%. Een en ander is
terug te lezen in de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting. De nieuwste prognose uit deze Monitor laat zien
dat het aantal studenten in vrijwel in alle steden zal groeien. In Amsterdam met 12.000 gevolgd door Den Haag
(+4.800) en Rotterdam (+6.000). Verhoudingsgewijs wordt een sterke groei (van meer dan 20%) verwacht in
Almere, Wageningen en Amersfoort. Een afname van het aantal studenten wordt verwacht in enkele kleine
studentensteden zoals bijvoorbeeld Gouda, Helmond en Sittard-Geleen.
Het aantal studenten dat uitwoont in de stad waar men studeert, zal naar verwachting toenemen met 11.500.
Bovendien komen er naar verwachting 7.500 buitenlandse studenten bij die ook wonen in de stad waar ze
studeren. Totaal resulteert dit in een gewenste toename van de voorraad studentenwoonruimte met 19.000.
Figuur 4.6: Aantal jonge woningzoekers naar een koopwoning in Gelderland, Noord-Holland,
Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Brabant naar woonmilieu, 2015
Duizenden
0
10
15
20
25
30
35
Centrum Stedelijk
Stedelijk
Groen Stedelijk
Dorps
Landelijk
Koop < 168.000
Koop 168-200.000
Koop 200-250.000
Koop 250-320.000
Koop 320-430.000
Koop >430.000
Figuur 4.7: Aantal jonge woningzoekers naar een huurwoning in Gelderland, Noord-Holland,
Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Brabant naar woonmilieu, 2015
Duizenden
0
20
40
60
80
100
120
Centrum Stedelijk
Stedelijk
Groen Stedelijk
Dorps
Landelijk
Huur <361
Huur 361-460
Huur 460-554
Huur 554-652
Huur 652-800
Koop >800
Bron: Socrates,
20142015
Capital Value,
Voor de steden waarvoor er voldoende respons geweest is op de landelijke enqute kan deze gewenste toename
van het aanbod kwalitatief ingekleurd worden. Figuur 4.8 geeft een beeld van het gewenste extra aanbod studentenwoningen afgestemd op de woonwensen van deze studenten voor 18 studentensteden.
In deze 18 steden zouden er 16.000 extra woonruimten bij moeten komen. Daarbij is er weinig behoefte aan
gewone kamers met gedeelde voorzieningen. In sommige steden dreigt zelfs een zeker aanbod overschot van
dit soort kamers. Er zouden vooral kamers met eigen voorzieningen toegevoegd moeten worden (7.000) en er
zouden zelfstandige woningen bij moeten komen voor studenten (9.000).
Figuur 4.8: Gewenst extra aanbod afgestemd op de woonwensen van uitwonende studenten, 2014-2022
Duizenden
-2
-1
Groningen
Leeuwarden
Deventer
Enschede
Arnhem
Ede
Nijmegen
Wageningen
Utrecht
Amsterdam
Delft
Leiden
Rotterdam
Breda
Eindhoven
s-Hertogenbosch
Tilburg
Maastricht
Kamers gedeelde vz <300
Zelfstandig <400
Zelfstandig >400
Daarmee lijkt studentenhuisvesting een groeimarkt te zijn, maar of dat de komende jaren ook echt het geval
zal zijn, is onzeker. In de cijfers zoals die hiervoor gepresenteerd zijn, is namelijk nog geen rekening gehouden
met eventuele (vanaf 2015 optredende) effecten van de aangekondigde Kabinetsmaatregelen voor het hoger
onderwijs. Het aangekondigde leenstelsel zou ervoor kunnen zorgen dat (a) minder studenten gaan studeren
en (b) studenten zuiniger zullen moeten omgaan met hun geld en daardoor wellicht langer thuis blijven wonen,
in plaats van op kamers te gaan. Vooralsnog is onzeker in welke mate deze maatregelen zullen doorwerken. In
de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting is een variant gepresenteerd waarbij het effect van het leenstelsel
ingeschat wordt. In dat geval zou het zo kunnen zijn dat het aantal studenten tussen 2014 en 2022 niet toeneemt met 54.000 maar met slechts 46.000 en dat de primaire doelgroep niet toeneemt met 19.000 maar juist
afneemt met 14.000.
Overigens is de groei van het aantal studenten op langere termijn eindig. Hoewel het moeilijk is voorspellingen te
doen ten aanzien van schoolkeuze op lange termijn, laat de zogenoemde Referentieraming van OC&W zien dat
het aantal studenten vanaf 2024 waarschijnlijk licht zal gaan afnemen. Tussen 2022 en 2030 wordt een lichte
daling verwacht van zon 10.000 studenten.
Kortom, investeringen in studentenhuisvesting zullen kritisch bezien moeten worden met in het achterhoofd het
besef dat het beeld van stad tot stad verschilt. Wel geldt vanzelfsprekend dat in steden met een grote druk op
de markt, kwalitatief aantrekkelijke studentenhuisvesting ook kan worden ingezet voor starters.
Deel 2: De woningbeleggingsmarkt
Hoofdstuk 5: Inleiding woningbeleggingsmarkt
Deel 2 van dit onderzoek richt zich op ontwikkelingen binnen de Nederlandse woningbeleggingsmarkt. Daarbij
wordt gekeken naar verleden, heden en toekomst. Besproken wordt onder andere het woningbeleggingsjaar
2014. Welke transacties hebben plaatsgevonden en welke invloed heeft het overheidsbeleid op de bedrijfsvoering van de belangrijkste actoren op de woningbeleggingsmarkt (particuliere beleggers, institutionele beleggers,
internationale beleggers en woningcorporaties)? Daarnaast zal in dit deel van het rapport een beeld worden
geschetst van de huidige beleggingsprofielen en -strategien van de verschillende woningbeleggers en hun
ambities voor 2015.
Voor dit onderzoek heeft Capital Value meer dan 100 van de grootste woningbeleggers benaderd en 45
van de grootste woningcorporaties. Middels enqutes en interviews zijn zij gevraagd naar hun visie op de
woning(beleggings)markt. Het onderzoek vond plaats tussen oktober 2014 en januari 2015.
In dit rapport wordt daarnaast gebruik gemaakt van het onderzoek onder internationale beleggers dat door Capital Value in februari 2015 zal worden gepresenteerd en waar het investeringsbeleid van circa 40 internationale
beleggers met interesse in de Nederlandse woningmarkt in beeld is gebracht.
Hoofdstuk 6 bespreekt de woningbeleggingsmarkt anno 2014-2015. Hierbij wordt allereerst teruggekeken naar
het beleggingsjaar 2014. Daarnaast wordt het investeringsbeleid voor 2015 van de verschillende beleggers
in kaart gebracht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de positie van woningcorporaties binnen de
woningmarkt, hun toekomstige huisvestingsopgave, verkoopbeleid en de invloed van de Herziene Woningwet
op hun bedrijfsvoering. Afsluitend zal in hoofdstuk 8 ingegaan worden op de huidige stand van zaken van de
financieringsmarkt voor (woning)beleggingen.
Miljard
0
2006
2007
2008
Totale volume
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Woningbeleggingen
2014 was niet alleen een historisch jaar wat betreft belegd volume. Het jaar stond ook in het teken van de toetreding van internationale beleggers tot de Nederlandse woningbeleggingsmarkt. Tezamen waren deze internationale partijen goed voor circa 1,5 miljard euro aan woningbeleggingen in 2014. Patrizia was betrokken bij de
grootste beleggingstransactie van 2014. Het Duitse beleggingsfonds acquireerde een portefeuille van woningcorporatie Vestia voor 577 miljoen euro (circa 5.500 eenheden). Andere internationale beleggers betrokken bij
acquisities op de Nederlandse woningbeleggingsmarkt waren BNP Paribas REIM, Round Hill Capital, LaSalle
Investments, Heitman en Aventicum.
Nederlandse institutionele beleggers investeerden in 2014 voor circa 850 miljoen euro in Nederlandse woningen. Dit deden zij hoofdzakelijk in nieuwbouwprojecten. Institutionele beleggers gaven aan in het onderzoek van
vorig jaar circa 1,1 miljard euro beschikbaar te hebben voor woningbeleggingen in 2014. Dit verschil in beschikbaar budget en uiteindelijk gerealiseerde aankopen duidt op een kwalitatieve en kwantitatieve mismatch tussen
aangeboden product en vraag van institutionele beleggers. Paragraaf 6.2 zal nader ingaan op deze mismatch.
Particuliere beleggers investeerden in 2014 voor circa 700 miljoen euro in woningbeleggingen. Dit waren hoofdzakelijk beleggingen in bestaande bouw. Particuliere beleggers waren daarnaast goed vertegenwoordigd bij
beleggingen in kleine en middelgrote steden.
Nog steeds wordt het risico-rendementsprofiel van woningenbeleggingen ten opzichte van andere segmenten
als zeer positief ervaren door beleggers. Het gemiddelde rendement van woningbeleggingen in 2014 is met 4%
het hoogste in vergelijking met andere vastgoedsegmenten (IPD 2014). Met name het direct rendement van
woningbeleggingen wordt door beleggers als gunstig en stabiel ervaren. Verder voorzien zij dat de negatieve
cyclus met betrekking tot het indirect rendement ten einde loopt en dat het indirect rendement op woningbeleggingen de komende jaren zal gaan stijgen.
Kopersmarkt of verkopersmarkt
De markt voor woningbeleggingen was in 2012 en 2013 meer te typeren als een kopersmarkt dan een verkopersmarkt. Meer huurwoningen werden aangeboden dan opgenomen in deze periode. De woningbeleggingsmarkt is zich nu meer aan het diversifiren. Dit komt mede door de toenemende aandacht van beleggers in
woningvastgoed. Een kanttekening daarbij is wel dat volume en geografische ligging van aangeboden portefeuilles bepalender worden voor de mate van interesse. In Randstedelijke gebieden en provinciesteden zijn de bruto
aanvangsrendementen gestabiliseerd. De bruto aanvangsrendementen van portefeuilles in buitenstedelijke
regios stegen het afgelopen jaar licht.
Figuur 6.2: Acquisities institutionele beleggers in 2014 naar bouwperiode (meerdere antwoorden mogelijk)
0%
10%
20%
30%
Toekomstige
nieuwbouwontwikkelingen
Nieuwbouw
(bouwjaar na 2005)
Bestaande bouw
(bouwjaar voor 2005)
40%
50%
60%
70%
beleggers geven aan dat in bijna alle gevallen (circa 83%) de verkochte portefeuilles een gemiddeld bouwjaar
hadden van vr 2005.
In 2014 hebben institutionele beleggers voor circa 850 miljoen euro aan huurwoningen aangekocht. Zoals
figuur 6.2 laat zien ging het bij deze nieuwe investeringen hoofdzakelijk om nieuwbouwwoningen en toekomstige ontwikkelingsprojecten.
De institutionele beleggers hadden bij deze acquisities een sterke focus voor beleggingen in de Randstad. Bouwinvest investeerde in juni 2014 bijvoorbeeld voor circa 150 miljoen euro in huurwoningen in de regios Amsterdam,
Den Haag en Rotterdam. De activiteiten van institutionele beleggers in 2014 waren daarmee sterk in lijn met hun
aangekondigde portefeuillestrategie om de portefeuilleomvang in balans te houden door middel van verjonging,
waarbij oudere delen van de portefeuille werden verkocht en nieuwbouwprojecten werden aangekocht.
Vooruitblik 2015
De genquteerde institutionele beleggers geven aan in 2015 meer dan 1,5 miljard euro beschikbaar te hebben voor nieuwe investeringen in Nederlandse huurwoningen. Daarmee wordt het vertrouwen van deze groep
in Nederlandse woningbeleggingen nogmaals bevestigd. Uit de gesprekken met verschillende institutionele
beleggers blijkt daarnaast dat zij in de nabije toekomst nog sterker vraaggericht zullen investeren. Dit betekent
dat institutionele beleggers zich nog meer zullen gaan richten op die regios waar de vraag naar huurwoningen
onder hun doelgroep (huishoudens met midden en hogere inkomens) zal gaan toenemen. Daarnaast geven
de institutionele beleggers aan zich meer te willen gaan richten op woningprojecten voor speciale doelgroepen
zoals studenten en ouderen.
De institutionele beleggers geven aan voldoende kapitaal beschikbaar te hebben voor investeringen in de
Nederlandse woningmarkt. Echter een meerderheid van de institutionele beleggers vreest dat in 2015 net als in
2014 onvoldoende product beschikbaar zal zijn waarvoor dit beschikbare kapitaal aangewend kan worden. De
concurrentie voor woningprojecten met een sterk institutioneel profiel zal daarom groot zijn. De ondervraagde
beleggers geven hierbij aan dat het minimale bestedingsbedrag per investering op circa 5 miljoen euro ligt.
Mismatch dreigt te ontstaan
Institutionele beleggers vormen de belangrijkste aanjagers voor de ontwikkeling van de huurmarkt boven de
liberalisatiegrens. Van alle beleggers verwerft deze groep de meeste woningen in dit segment. Uit onderzoek
naar het beschikbaar budget onder institutionele beleggers en transacties door institutionele beleggers blijkt
dat voor 2013 en 2014 de feitelijke investeringen lager waren dan het gebudgetteerde volume voor deze jaren.
Uit onderzoek van ABF Research, gepresenteerd in hoofdstuk drie, blijkt dat de bouwopgave voor het geliberaliseerde huursegment uit 40.000 woningen bestaat voor de komende vijf jaar. Dit komt neer op circa
8.000 woningen per jaar. Gebaseerd op het beschikbare kapitaal van institutionele beleggers voor 2015 en de
ervaringen van de afgelopen jaren blijkt dat een discrepantie zal ontstaan. De afgelopen jaren kon deze groep
van investeerders maximaal circa 3.500 woningen per jaar verwerven. Hierdoor is in 2013 en 2014 circa 650
miljoen euro niet aangewend.
Het is echter de vraag of zonder extra maatregelen van gemeenten en marktpartijen ter bevordering van de
bouwproductie van dit huursegment, de geprognosticeerde bouwopgave van 40.000 huurwoningen in het geliberaliseerde segment over vijf jaar behaald zal worden. Capital Value heeft in eerdere onderzoeken reeds geconstateerd dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Binnen de sector wordt echter nog te weinig prioriteit aan dit
marktsegment gegeven. Dit komt mede doordat gemeenten en marktpartijen de voorkeur geven aan financieel
aantrekkelijker te realiseren koopwoningen. Door deze ontwikkeling zal de druk op het geliberaliseerde deel van
de huurmarkt de komende jaren verder toenemen. Inspanning van alle betrokken partijen is daarom noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling van dit deel van de huurwoningmarkt.
Middeldure huur
( 710-850)
Eengezinswoningen
Dure huur
(> 850)
Geen uitbreiding
Meergezinswoningen
De prioriteit van institutionele beleggers bij uitbreiding van de portefeuille ligt nadrukkelijk bij het middeldure
huursegment (710-850 euro per maand). Over dit type woning hoeft geen verhuurderheffing afgedragen te
worden, wat tevens een belangrijke reden is voor institutionele beleggers om niet in het sociale segment van de
huurmarkt te investeren. Circa 50% van de ondervraagde beleggers geeft aan dat haar beleggingsactiviteiten
nog verder zijn opgeschoven naar het vrije sector huursegment als gevolg van de verhuurderheffing. Daarnaast
verwachten de beleggers dat er in de nabije toekomst een grote mismatch zal ontstaan in vraag en aanbod naar
(meergezins)woningen in het middeldure huursegment. Deze krapte zal naar verwachting met name ontstaan
op de huurmarkten van de belangrijkste stedelijke groeiregios van Nederland. Institutionele beleggers geven
aan voor deze vraag te willen ontwikkelen en zullen hun beleggingsbeleid daarom ook sterker regiogericht gaan
sturen.
Van institutionele beleggers is al langer bekend dat zij een zeer sterke voorkeur hebben voor investeringen
in nieuwbouwwoningen (zowel ontwikkelingsprojecten als nieuwbouwwoningen met een bouwjaar n 2005).
Echter in het onderzoek van vorig jaar werd al gewezen op het feit dat de interesse onder institutionele beleggers voor bestaande bouw groeiende is. Uit figuur 6.4 blijkt dat deze interesse gehandhaafd blijft. Van de
ondervraagde institutionele beleggers geeft circa 33% aan interesse te hebben in beleggingsmogelijkheden in
bestaande bouw. Nieuwbouw geniet echter nog steeds de voorkeur. Circa 83% van de ondervraagden geeft aan
interesse te hebben in dergelijke investeringsmogelijkheden.
Figuur 6.4 geeft ook de interesse weer van institutionele beleggers in huurwoningen voor specifieke doelgroepen. Met name investeringsmogelijkheden in seniorencomplexen krijgen de aandacht van institutionele beleggers. De vraag naar passende woongelegenheden voor senioren zal door de snel toenemende vergrijzing in de
toekomst alleen maar toenemen. Circa 83% van de beleggers toont interesse in dit type woningen. De interesse
in zorgwoningen (of zorgvastgoed) en studentenwoningen is beperkter. Studentenwoningen zijn sterk geregu-
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Bestaande bouw
Nieuwbouw woningen
Seniorenwoningen
Studentenwoningen
Zorgwoningen
Nee
Ja
leerd en worden daardoor als minder aantrekkelijk gezien. Echter hoofdstuk vier liet al zien dat de verwachting
is dat vraag naar studentenwoningen de komende vijf jaar verder op zal lopen. Binnen dit segment geniet met
name Amsterdam veel interesse onder institutionele beleggers. De vraag naar zorgvastgoed zal in de toekomst,
net als bij seniorenwoningen, door de vergrijzing sterk gaan toenemen. Voor institutionele beleggers is het daarmee een interessante assetclass om in te investeren. De gevolgen van de herstructurering in de zorg door de
overheid moeten zich echter nog uitkristalliseren. Institutionele beleggers hebben daarom op dit moment een
afwachtende houding met betrekking tot zorgvastgoed, maar houden de ontwikkelingen binnen deze sector
nauwlettend in de gaten. De verwachting is dan ook dat meer institutionele beleggers deze markt in de toekomst
zullen betreden.
Figuur 6.5 laat de geografische beleggingsvoorkeur van particuliere beleggers zien op provincieniveau. De
meerderheid van de beleggers geeft aan vooral naar beleggingsmogelijkheden te kijken in de provincies ZuidHolland (50%), Noord-Holland (47,3%) en Utrecht (42,7%). Slechts 15% van de ondervraagde beleggers zegt
op landelijk niveau actief te zijn. Dit zijn hoofdzakelijk de grotere particuliere beleggers. Kleinere particuliere
beleggers zijn vaker regionaal georinteerd vanwege hun kennis van de lokale marktsituatie. Dit geeft hen het
voordeel om gericht in te spelen op de regionale ontwikkelingen in vraag naar huurwoningen. Particuliere beleggers waren in 2014 veelal de beste bieder bij woningtransacties in hun thuisregio. De interesse van particuliere
beleggers is door hun regionale activiteiten complementair aan die van institutionele en internationale beleggers.
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Flevoland
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Geheel Nederland
Ontwikkelingen in 2014
De groep particuliere beleggers heeft in 2014 circa 700 miljoen euro belegd in Nederlandse woningen. Dit is een
significante toename in vergelijking met 2013 (circa 300 miljoen euro). Dit bevestigt de sterk groeiende rol van
deze groep beleggers. Particuliere beleggers kochten in 2014 met name portefeuilles of complexen met woningen
met een bouwjaar van vr 2005. Het grootste deel van de transacties betrof aankopen met een volume tussen
de 5 en 10 miljoen euro. Beleggingstransacties in 2014 met particuliere beleggers vonden verspreid over heel
Nederland plaats. Particuliere beleggers geven aan sterke interesse te hebben in stedelijke gebieden zoals provinciale hoofdsteden. Echter uit de gepasseerde transacties in 2014 blijkt dat onder particuliere beleggers een grote
bereidheid bestaat om in de periferie te investeren. Zij zijn hierbij vooral actief in beleggingen in hun thuisregio.
Particuliere beleggers zien namelijk kansen om door intensief asset management (gevoed door lokale marktkennis)
de bezettingsgraad en huurstromen te verbeteren en daarmee de waarde van hun initile investering te vergroten.
Vooruitblik 2015
De ondervraagde beleggers geven aan voor 2015 meer dan 650 miljoen euro beschikbaar te hebben om te
investeren in Nederlandse huurwoningen. Aangezien de populatie van particuliere beleggers groter is dan het
aantal deelnemende respondenten aan dit onderzoek is het waarschijnlijk dat dit beschikbare bedrag in de
realiteit hoger uit zal vallen. Echter, net als bij de andere groepen beleggers, is het van belang dat het juiste
product dat binnen het beleggingsprofiel van deze particuliere beleggers valt daadwerkelijk aangeboden wordt.
Uit gesprekken met particuliere beleggers blijkt dat de bereidheid om te investeren in huurwoningen met een
huur net boven de liberalisatiegrens (710,68 euro per maand) is gegroeid. Reden hiervoor is het voor drie jaar
bevriezen van deze liberalisatiegrens door de overheid. Dit geeft beleggers meer zekerheid met betrekking tot
hun investering. Daarnaast zien zij het als voordeel dat voor dergelijke woning geen verhuurderheffing afgedragen hoeft te worden.
< 5 mln
5 - 10 mln
10 - 20 mln
> 20 mln
Particuliere beleggers hebben hierbij een duidelijke voorkeur voor een- en meergezinswoningen uit het middeldure huursegment (figuur 6.7). Hierbij hebben beleggers een iets sterkere voorkeur voor eengezinswoningen
ten opzichte van meergezinswoningen. Van de ondervraagde particuliere beleggers geeft 29% aan te willen
investeren in meergezinswoningen met een sociale huur.
Sociale huur
(< 710)
Middeldure huur
( 710 - 850)
Eengezinswoningen
Dure huur
(> 850)
Geen uitbreiding
Meergezinswoningen
Particuliere beleggers zijn ook gevraagd naar overige belangrijke beslissingscriteria bij nieuwe investeringsmogelijkheden. Figuur 6.8 laat zien dat vrijwel alle particuliere beleggers (83%) naar de locatie van het complex
kijken, gevolgd door de categorien kwaliteit van het vastgoed (75%) en huurniveau van het complex (54%).
Potentie in huurprijzen is een belangrijke incentive voor beleggers om in het goedkope huursegment te investe-
ren. Beleggers kijken dan met name naar huurwoningen met een sociaal huurniveau maar die op basis van het
aantal WWS-punten te liberaliseren zijn. Of een complex is aangebroken wordt door particuliere beleggers als
minder belangrijk beschouwd. Dit beeld sluit daarmee aan op het beleggingsbeleid van particuliere beleggers
om complexen in latere fases uit te ponden.
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Figuur 6.9: Land van herkomst van internationale beleggers met interesse in de Nederlandse woningmarkt
Verenigde Staten
8%
5%
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
38%
20%
Midden-Oosten
Overig
30%
Value 2015
Bron: Capital Value,
2015
De groep internationale beleggers is zeer divers met verschillende investeringsprofielen. Partijen actief met private equity hebben ruime ervaring met woningbeleggingen op het Europees continent. Deze private equity partijen zoeken met name naar investeringsmogelijkheden binnen de Nederlandse woningmarkt van een omvangrijk volume en met een opportunistisch investeringsprofiel. De strategie van deze partijen is hoofdzakelijk gericht
op de korte tot middellange termijn. Geprobeerd wordt om de waarde van de belegging te optimaliseren door
middel van actief management om deze portefeuille daarna weer te verkopen met het doel een hoog indirect
rendement te behalen.
Partijen die beleggen met institutioneel kapitaal hebben een investeringsstrategie die overwegend gebaseerd is
op de lange termijn. Onder deze groep zijn veel Duitse beleggers te vinden. Deze partijen richten zich veelal op
investeringsmogelijkheden met een laag risicoprofiel die gepaard gaan met lagere rendementen. De focus van
hun investering ligt dan ook meer op het behalen van direct rendement.
Ontwikkelingen in 2014
In 2014 hebben internationale beleggers voor circa 1,5 miljard euro direct genvesteerd in Nederlandse woningen. Zij acquireerden daarmee het grootste aandeel van het totaalvolume woningbeleggingen (circa 50%). BNP
Paribas REIM was halverwege 2014 de eerste internationale partij die door de acquisitie van een Amvest-portefeuille toetrad tot de Nederlandse markt. Patrizia was betrokken bij de grootste vastgoedbelegging van 2014.
Het Duitse beleggingsfonds nam circa 5.500 woningen over van woningcorporatie Vestia voor 577 miljoen euro.
Round Hill Capital investeerde van alle (internationale) beleggers het meest in Nederlands woningvastgoed. De
partij uit London was betrokken bij vier transacties met een totaalvolume van 679 miljoen euro. Wat opvalt bij
deze transacties is dat het minimum bestedingsbedrag van internationale beleggers rond de 40 miljoen euro ligt.
Koper
Volume in mln.
# eenheden
Vestia Patrizia
577 5.500
WIF
365
3.786
CBRE GI
180
1.534
Bouwinvest Aventicum
90
723
Propertize
89
976
Private belegger(s)
Heitman
76
400
Internationale beleggers hebben op de Nederlandse markt in 2014 circa 14.000 woningen aangekocht. Van
deze woningen heeft circa 52% een maximale huurprijs van minder dan 710,68 euro per maand. Daardoor valt
dit deel binnen het blijvend gereguleerde huursegment. Het overige deel van de verworven woningen valt in het
vrije sector huursegment of is op basis van het aantal WWS-punten te liberaliseren.
De Nederlandse woningmarkt verloor aan interesse onder internationale beleggers met een opportunistische
beleggingsstrategie. De Nederlandse woningmarkt biedt weinig kansen voor dergelijke beleggers doordat Nederlands woningvastgoed in het algemeen van goede kwaliteit is. Hierdoor heeft zich een duidelijke mismatch
afgetekend tussen beleggers met een opportunistische beleggingsstrategie en de Nederlandse woningmarkt.
Vooruitblik 2015
Internationale beleggers hadden in 2014 veel kapitaal beschikbaar voor investeringen in de Nederlandse
woningmarkt. Veel internationale partijen hebben actief meegeboden op de verschillende woningportefeuil-
les die het afgelopen jaar op de markt zijn aangeboden. Uit onderzoek van Capital Value onder internationale
beleggers, blijkt dat deze partijen nog steeds veel kapitaal beschikbaar hebben voor Nederlandse woningbeleggingen. Cijfers over het beschikbare kapitaal en de investeringsprofielen van internationale beleggers worden
gepresenteerd in het onderzoek The investment policy of international residential investors Focus on the
Dutch market. Echter, er moet wel voldoende product worden aangeboden dat past binnen het investeringsprofiel van deze internationale beleggers. Internationale beleggers zoeken met name portefeuilles van substantieel
volume zoals die van het Wooninvesteringsfonds (WIF) en Vestia. Het aanbod van dergelijke portefeuilles is
echter zeer beperkt en de concurrentie tussen internationale beleggers is daardoor groot.
Beleggingsbeleid internationale beleggers
Internationale beleggers is gevraagd naar hun beleggingstermijn voor de Nederlandse markt en welk rendement
zij hierbij verwachten te behalen. Deze twee variabelen gecombineerd geven een duidelijk investeringsprofiel
van de verschillende internationale beleggers (figuur 6.11). Het figuur laat zien dat beleggers met een opportunistische strategie een korte investeringstermijn hanteren waarbij een hoog rendement behaald wordt. Beleggers met een Core strategie hebben een langere investeringstermijn (7 jaar en langer) en kunnen daarom ook
genoegen nemen met een lager rendement.
IRR
15%
10%
5%
0%
10
12
14
Investeringstermijn in jaren
Bron: Capital Value, 2015
Bron: Capital Value, 2015
De enquteresultaten en transacties met internationale beleggers uit 2014 laten zien dat internationale beleggers een brede interesse hebben in de verschillende segmenten van de Nederlandse woningmarkt. Wat opvalt,
is dat internationale beleggers een duidelijke voorkeur hebben voor beleggingen in bestaande bouw (figuur
6.12). Een veel genoemd voordeel is dat dergelijke beleggingen direct rendement opleveren, voortkomend uit
lopende huurstromen, en dat meer marktinformatie omtrent deze portefeuilles beschikbaar is. De beleggers
hebben daarbij geen duidelijke voorkeur voor het type woningen waaruit de portefeuille moet bestaan. 81% van
de ondervraagde beleggers zegt in zowel appartementen als eengezinswoningen te willen investeren. De overige
19% geeft aan enkel in appartementen te willen investeren. De groeiende vraag naar appartementen voor de
toekomst en lagere onderhoudskosten voor dit type woningen zijn hierbij de belangrijkste motieven.
De ondervraagde internationale beleggers geven aan dat zij met name kijken naar beleggingsmogelijkheden
binnenstedelijke gebieden, zoals de Randstad en andere provinciale hoofdsteden, waarvan verwacht wordt dat
de druk op de lokale huurmarkten zal toenemen. Recente transacties laten echter zien dat onder internationale
beleggers ook grote bereidheid is om in de periferie te investeren.
Figuur 6.12: Interesse internationale beleggers naar type woningproduct (meerdere antwoorden mogelijk)
100%
80%
60%
40%
20%
0%
Nieuwbouwontwikkelingen
Turn-key
(nieuwbouw)
Bestaande
bouw (niet ouder
dan 10 jaar)
Bestaande
bouw (ouder
dan 10 jaar)
Bron:
2015
Bron: Capital
Capital Value,
Value 2015
Hoofdstuk 7: Woningcorporaties
7.1 Invloed van beleid op bedrijfsvoering
Het kabinet heeft de afgelopen jaren meerdere beleidsmaatregelen genomen om de woningmarkt te hervormen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de belangrijkste maatregelen voor de huurwoningmarkt voortkomend uit
het Woonakkoord (2013) en de Herziening Woningwet (2014/2015) welke in de loop van 2015 in werking zal
treden. Gekeken zal worden naar de impact van deze maatregelen op de bedrijfsvoering van woningcorporaties. In oktober van 2013 is daarnaast ook de Circulaire verkoop corporatiewoningen (MG 2013-02) in werking
getreden. Deze nieuwe circulaire heeft het voor corporaties makkelijker gemaakt delen van hun bezit aan derden te verkopen. Paragraaf 7.3 van dit hoofdstuk zal dieper ingaan op de inhoud en effecten van deze nieuwe
circulaire.
De Eerste Kamer heeft in december 2013 ingestemd met het Woonakkoord. De belangrijkste maatregelen uit
dit akkoord voor de huurwoningmarkt zijn als volgt:
1. Het is verhuurders toegestaan boven inflatoire huurverhogingen door te voeren aan huishoudens met midden en hogere inkomens.
Figuur 7.1 laat de maximaal mogelijke huurverhoging zien en in hoeverre corporaties hier gebruik van hebben
gemaakt in 2014. Uit deze cijfers blijkt dat woningcorporaties ruim maar niet volledig gebruik hebben gemaakt
van deze mogelijkheden.
Maximaal mogelijke
Huurverhoging door
huurverhoging
corporaties in 2014
Tot 34.085
4,0%
3,6%
4,5%
4,1%
Vanaf 43.602
6,5%
5,6%
2. Verhuurders met meer dan 10 woningen in het gereguleerde huursegment moeten een verhuurderheffing
betalen over het gereguleerde deel van hun portfolio.
In 2014 lag het af te dragen bedrag voor verhuurders op 0,449% van de WOZ-waarde van het gereguleerde deel
van de portefeuille, verminderd met de gemiddelde WOZ-waarde van 10 eenheden. Volgens de Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft deze verhuurderheffing een beperkend effect op de investeringsruimte van woningcorporaties. Woningcorporaties is daarom gevraagd hoe zij de verhuurderheffing in 2014 hebben bekostigd en hoe
zij dit in 2015 denken te doen. Deze resultaten zijn weergegeven in figuur 7.2. Het figuur laat duidelijk zien dat
woningcorporaties vooral de bedrijfslasten willen verlagen en besparen op onderhoudskosten. In 2014 was huurverhoging nog een veel gebruikt middel. Corporaties geven echter aan hier in 2015 minder gebruik van te zullen
maken. De voorgenomen verkoop van bezit aan beleggers stijgt van 5% in 2014 naar 14% in 2015.
In 2015 zal naar alle waarschijnlijkheid de Herziene Woningwet worden ingevoerd. In deze nieuwe woningwet
zullen de volkshuisvestelijke taken van woningcorporaties duidelijker gedefinieerd worden. De voornaamste
maatregel is de verplichte (administratieve of juridische) splitsing van de DAEB en niet-DAEB activiteiten van
woningcorporaties. Op deze manier ontstaan twee op zichzelf staande entiteiten binnen een woningcorporatie.
Voor het niet-DAEB deel van de corporatie geldt dat deze moet opereren onder marktomstandigheden. Dit
betekent onder andere dat niet-DAEB activiteiten geen aanspraak maken op een WSW-geborgde lening. Ontwikkeling van niet-DAEB activiteiten wordt voor woningcorporaties op deze manier veel minder aantrekkelijk.
20%
40%
60%
80%
100%
2015
Woningcorporaties zullen onder de Herziene Woningwet minder in staat zijn op eigen kracht woningprojecten te
ontwikkelen die bestaan uit DAEB en niet-DAEB activiteiten. Samenwerking met beleggers voor de ontwikkeling
van multifunctionele (woning)projecten kan in de toekomst een optie zijn. Beleggers nemen hierbij het nietDAEB deel voor hun rekening en woningcorporaties het DAEB gedeelte. Uit rondvraag blijkt dat circa 85% van
de institutionele beleggers samenwerking met woningcorporaties als een realistische optie ziet. Bij woningcorporaties ligt dit aandeel op 49%. Verder onderzoek is nodig om te bepalen hoe aan deze vorm van samenwerking
in de toekomst gestalte kan worden gegeven.
Duizenden
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
Uit de meest recente cijfers blijkt dat woningcorporaties in de toekomst minder nieuwbouw woningen zullen
toevoegen aan hun portefeuille en zich meer zullen richten op het renoveren en verduurzamen van hun huidige
woningbezit (ABF Research 2014). Een eerste indicatie voor deze ontwikkeling is het aantal aan woningcorporaties afgegeven nieuwbouwvergunningen. Dat aantal daalt sinds 2009 sterk. In 2009 werden nog circa 25.000
vergunningen afgegeven aan woningcorporaties. De voorlopige prognose voor 2014 is dat het aandeel verleende
vergunningen op circa 6.200 zal uitkomen (CBS 2015) (figuur 7.3).
Eind 2014 heeft ABF Research de volkshuisvestelijke voornemens van woningcorporaties onderzocht. Woningcorporaties hebben in dit onderzoek aangegeven wat hun bouwvoornemens voor de periode 2014-2018 zullen
zijn. Uit de resultaten, verwerkt in figuur 7.4, blijkt dat woningcorporaties in vijf jaar tijd circa 117.000 wooneenheden verwachten bij te bouwen (circa 23.500 per jaar). Het effect van de lagere nieuwbouwprognoses is
dat woningcorporaties hun sloopplannen voor de toekomst naar beneden bijstellen en vaker zullen kiezen voor
grondige renovatie van bezit. Op dit moment ligt het aandeel nieuw gebouwde wooneenheden met een DAEB
bestemming op circa 89% (peildatum 2013). Onder de huidige prognose 2014-2018 zal het aandeel DAEB in
nieuwbouwplannen toenemen tot circa 95% (ABF Research 2014). Deze ontwikkeling staat mogelijkerwijs in
verband met de door het kabinet aangekondigde Herziene Woningwet.
Duizenden
09
10
Gerealiseerd
11
12
13
14
15
16
17
18
Prognose
Uit onderzoek van ABF Research, gepresenteerd in hoofdstuk drie, blijkt dat de bouwopgave voor het gereguleerde huursegment voor de komende vijf jaar uit circa 85.000 woningen bestaat. Woningcorporaties zullen de
belangrijkste opdrachtgevers zijn voor de realisatie van deze huurwoningen. Het is echter de vraag of woningcorporaties in staat zullen zijn deze geprognosticeerde bouwopgave in de toekomst te realiseren gezien de
beperkte hoeveelheid afgegeven nieuwbouwvergunningen aan woningcorporaties. Voor een gezonde samenstelling van de huurmarkt is het van belang dat goede huurwoningen net onder de liberalisatiegrens worden
toegevoegd aan de huidige voorraad. Samenwerking en afstemming tussen woningcorporaties, gemeenten en
beleggers is daarbij noodzakelijk om voldoende woningen in ieder huursegment te realiseren. De huurmarkt
zal verder onder druk komen te staan wanneer niet genoeg initiatieven ontplooid zullen worden. Meer huishoudens zullen dan genoodzaakt zijn hun onderkomen te zoeken in het souterrain (BAR) van de Nederlandse
woningmarkt.
Individuele verkoop
Woningcorporaties beschouwen individuele verkoop van wooneenheden aan eigenaar-bewoners als een effectief instrument om inkomsten te genereren ten bate van herinvesteringen en het bekostigen van de verhuurderheffing. Daarnaast draagt individuele verkoop bij aan de diversifiring van wijken wat ten bate komt aan
de leefbaarheid van buurten. Het WSW heeft becijferd dat in 2013 bijna 16.000 woningen zijn verkocht aan
eigenaar-bewoners (WSW 2014). In deel 1 van dit onderzoek werd al aangegeven dat de verwachting bestaat
dat de komende vijf jaar circa 75.000 huurwoningen (15.000 per jaar) individueel verkocht zullen worden aan
eigenaar-bewoners. De verwachting is dat het leeuwendeel van deze verkopen door corporaties gedaan zal worden. Zij vormen daarmee de grootste groep uitponders op de Nederlandse woningmarkt.
Complexgewijze verkoop
Per 1 oktober 2013 is de Circulaire verkoop corporatiewoningen in werking getreden, de MG 2013-02. Met deze
circulaire beoogt het kabinet verkoop van met name geliberaliseerde en te liberaliseren huurwoningen eenvoudiger te maken en de groei van de particuliere huursector te bespoedigen.
Met de vaststelling van de circulaire hebben woningcorporaties een nieuw instrument tot hun beschikking
gekregen voor de uitvoer van hun dispositie- en acquisitiebeleid. Woningcorporaties kunnen immers enerzijds op een relatief snelle wijze extra liquiditeiten genereren voor bijvoorbeeld herinvesteringen in nieuwbouw.
Anderzijds kunnen zij makkelijker delen afstoten die niet tot hun kernportefeuille behoren.
De circulaire is nu meer dan een jaar van kracht en diverse corporaties hebben reeds onder deze nieuwe circulaire delen van hun bezit complexgewijs aan beleggers verkocht. Woningcorporaties Vestia en WIF verkochten
in 2014 grote portefeuilles aan buitenlandse beleggers. Andere woningcorporaties die kleinere portefeuilles
verkochten waren onder ander ZVH, Servatius en Viveste.
In de praktijk blijkt dat de nieuwe circulaire complexgewijze verkoop een ruimere mogelijkheid biedt aan corporaties om woningen complexgewijs aan beleggers te verkopen. Recente transacties laten zien dat met name
het geliberaliseerd en mogelijk te liberaliseren bezit van woningcorporaties nu beter verkoopbaar is. Het feit
dat deze woningen tegen minimaal de marktwaarde verkocht kunnen worden speelt hierbij een belangrijke rol.
De door Vestia en WIF verkochte portefeuilles tonen echter aan dat beleggers ook interesse hebben in blijvend
gereguleerd bezit. Met name internationale beleggers tonen veel interesse in blijvend gereguleerd bezit. Dit zijn
partijen die veel ervaring hebben met dit huursegment, onder meer in Duitsland. En van de redenen is dat zij
het risicoprofiel voor dergelijke woningportefeuilles zeer laag inschatten en hierdoor ook goede financieringsmogelijkheden kunnen verwerven. Een belangrijke voorwaarde hierbij is wel dat dit blijvend gereguleerd bezit tegen
minimaal 75% van de leegwaarde verkocht dient te worden. De bijkomende exploitatie verplichting (7 jaar) en
met name de winstdeling (30 jaar) drukken bij verkoop onder 75% van de leegwaarde immers te sterk op de
exploitatielast van beleggers.
het sociale segment van de markt mogelijk te maken. Circa 57% van de ondervraagden geeft aan dat de te verkopen complexen niet binnen de doelgroep passen. Dit sluit aan bij de maatregelen van de overheid die ervoor
moeten zorgen dat woningcorporaties zich meer gaan richten op hun kerntaken.
Figuur 7.5: Redenen voor woningcorporaties voor complexgewijze verkoop (meerdere antwoorden mogelijk)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Woningcorporaties is ook gevraagd tot welke huursegmenten de geselecteerde complexen behoren. Van de
ondervraagden geeft 69% aan dat men van plan is reeds geliberaliseerde huurwoningen complexgewijs te
willen verkopen, gevolgd door te liberaliseren huurwoningen (54%). Van de ondervraagde woningcorporaties
geeft 38% aan ook blijvend gereguleerde huurwoningen in de toekomst te willen verkopen (figuur 7.6). Zoals
al eerder aangegeven zijn dergelijke woningen onder de huidige regelgeving moeilijker verkoopbaar aan derden (beleggers). Echter deze regelgeving geldt niet voor onderlinge verkoop tussen woningcorporaties. Het
is daarom goed mogelijk dat woningcorporaties blijvend gereguleerde complexen die buiten hun geografisch
werkgebied vallen willen verkopen aan collega woningcorporaties.
Figuur 7.6: Gewenste verkoop van complexen naar huursegment (meerdere antwoorden mogelijk)
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Sociaal verhuurde
woningen (niet te
liberaliseren)
Te liberaliseren
huurwoningen
Geliberaliseerde
huurwoningen
Nieuwbouwprojecten
Een deel van de woningcorporaties geeft aan dat complexgewijze verkoop op dit moment nog geen onderdeel is
van hun portefeuillestrategie. Zij verwachten dan ook niet de komende twee jaar complexgewijs bezit te zullen
verkopen. Het ontbreken van een financile noodzaak om tot complexgewijze verkoop over te gaan is een veel
gehoord argument. Een ander deel van de respondenten geeft aan dat binnen de organisatie de voorkeur wordt
gegeven aan de individuele verkoop van huurwoningen aan zittende huurders of starters op de woningmarkt.
Voordeel van een dergelijk proces is dat een gemiddeld hogere waarde bij verkoop behaald wordt. Bijkomend
nadeel is dat het uitpondproces een vaak langdurig traject beslaat dat daardoor meer kosten met zich meebrengt. Daarnaast is uitgepond restbezit in een aantal gevallen minder optimaal te verkopen aan beleggers. Tot
slot geven sommige woningcorporaties aan op het moment bezig te zijn met het herdefiniren van de portefeuillestrategie. Daardoor kunnen zij niet bepalen of complexgewijze verkoop een optie voor de toekomst is.
Anders
Goede verhuurbaarheid
Geen
Goede locaties
Institutionele beleggers
Potentie in de huurprijzen
Particuliere beleggers
Beleggers zien ook nadelen ten opzichte van de acquisitie van aangeboden corporatiewoningen. Deze resultaten liggen in lijn met de resultaten van vorig jaar, waarbij de categorien met betrekking tot overheidsbeleid het
hoogst scoren. Institutionele beleggers zien vooral de onzekerheid met betrekking tot landelijke regelgeving als
belangrijkste nadeel/risico. Van de ondervraagde institutionele beleggers geeft 67% aan dat dit een belangrijk
nadeel is. Dit geldt voor 39% van de particuliere beleggers. Ook het feit dat het overgrote deel van de corporatiewoningen nog verhuurderheffingsplichtig zijn wordt als groot nadeel gezien (institutionele beleggers 50%
particuliere beleggers 52%). Onder de huidige regelgeving zullen de kosten van de verhuurderheffing tot 2017
alleen nog maar verder oplopen. De lage leefbaarheid van de buurten waarin het corporatiebezit ligt speelt ook
een belangrijke rol. Deze leefbaarheid is immers van grote invloed op het indirect rendement van het vastgoed.
Anders
Geen
Verhuurderheffingsplichtig
Particuliere beleggers
Bronnen:
- ABF Research (2014), www.abfresearch.nl
- Apollo Online (2014), www.kences.nl
- Brancheorganisatie voor woningcorporaties Aedes (2014), www.aedes.nl
- Centraal Bureau voor de Statistiek (2015), www.cbs.nl
- Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (2014) Sectorbeeld 2014, www.cfv.nl
- Centraal Planbureau (2014), www.cpb.nl
- Investment Property Bank (2014), www.ipd.com
- Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland (2014), www.ivbn.nl
- Kadaster (2015), www.kadaster.nl
- Nederlandse Vereniging van Makelaars (2015), www.nvm.nl
- Planbureau voor de Leefomgeving (2014), www.pbl.nl
- Primos (2014), www.primos.datawonen.nl
- Rijksoverheid (2014), www.rijksoverheid.nl
- SEO Economisch Onderzoek (2011), www.seo.nl
- Waarborgfonds Sociale Woningbouw (2014), www.wsw.nl
Copyright & disclaimer
De in deze publicatie neergelegde resultaten en opvattingen zijn gebaseerd op de door Capital Value betrouwbaar geachte gegevens en informatie, die op zorgvuldige wijze in analyses en prognoses zijn verwerkt. Noch
Capital Value, noch degene die aan dit onderzoek hebben meegewerkt kunnen aansprakelijk gesteld worden
voor in deze publicatie eventueel aanwezige onjuistheden. De weergegeven opvattingen, prognoses en analyses
houden niet meer in dan onze eigen visie danwel de visie van derden en kunnen zonder nadere aankondiging
worden gewijzigd. Aangezien het prognoses betreffen zijn vanzelfsprekend afwijkingen mogelijk. Het gebruik
van tekst en/of cijfers is uitsluitend toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. (Bron: Capital Value 2015).
Research
A Capital Value production
In samenwerking met:
Capital Value B.V. Maliebaan 85 3581 CG Utrecht T +31 (0)30 72 71 700 E info@capitalvalue.nl www.capitalvalue.nl