Professional Documents
Culture Documents
Proeftoets Bachelor Immunologie Gezondheidwetenschappen
Proeftoets Bachelor Immunologie Gezondheidwetenschappen
10. Met welke van de volgende eigenschappen onderscheiden dendritische cellen zich van
macrofagen:
A. Ze kunnen fagocyteren
B. Het zijn leukocyten
C. Zij transporteren antigenen van de epitheliale weefsels naar de lymfeklieren
D. Zij breken pathogenen af
11. Het proces dat we _____________noemen leidt tot een verandering van de zware keten van de
antilichamen: hierdoor verandert de effector functie en de transport eigenschappen van de
antilichamen
A. complement fixatie
B. neutralisatie
C. isotype switching
D. somatische hypermutatie
12. De _______ dragen bij aan antigen specificiteit van immuunglobulinen en de_______ bepalen de
meer geconserveerde aangrenzende gebieden:
A.
hypervariable regionen; framework regionen
B.
constante gebieden; variabele gebieden
C.
zware ketens; lichte ketens
D.
antigene determinanten; complementarity determining regionen.
13. In tegenstelling tot antilichamen herkennen T cel receptoren epitopen die aanwezig zijn
op_____antigenen
A. carbohydraat
B. lipide
C. eiwit
D. carbobydraat, lipiden, en eiwit
14. Welke van de volgende kenmerken hebben T cel receptoren en immunoglobuline met elkaar
gemeen?
A. Somatische recombinatie van V, D en J segmenten is verantwoordelijk voor de diversiteit van
antigeenbindende plaatsen
B. Somatische hypermutatie verandert de affiniteit van antigeenbindende plaatsen en draagt bij aan
verdere diversificatie
C. Verandering van klasse maakt verandering mogelijk in effector functie
D. De antigeen receptor is samengesteld uit twee identieke zware-ketens en twee identieke lichteketens.
15. Welk van onderstaande opmerkingen is JUIST?
A. CD8 bindt aan MHC klasse II
B. CD4 bindt aan MHC klasse I
C. CD4 bindt aan MHC klasse II
D. CD8 bindt LFA-1
16. Which of the following cell-surface markers differentiates hematopoietic stem cells from other cell
constituents in the bone marrow?
A.
pre-B-cell receptor
B.
BAFF receptor
C.
CD34
D.
CD4
17. De menselijke thymus begint al vanaf het eerste levensjaar te degenereren. Dit proces heet ____
van de thymus en wordt gekenmerkt door de ophoping van ____ op de plaatsen waar ooit thymocyten
hebben gezeten.
A. Involutie; thymus stroma
B. Involutie; vet
C. Differentiatie; T cellen
D. Negatieve selectie; T cellen
18. T cellen die niet gestimuleerd worden verlaten de lymfeklier via de _____________
A. Kiemcentra
B. Bloedbaan
C. Afferente lymfe
D. Efferente lymfe
19. Vul aan: T helper 1 cellen
A. activeren macrofagen
B. activeren neutrofielen
C. activeren B cellen
D. induceren cytotoxie
20. Welk van onderstaande is JUIST:
A. NK cellen kunnen met hun inhiberende receptoren virus geinfecteerde cellen doden
B. NK cellen doden alleen cellen die weinig of geen MHC klasse I moleculen hebben
C. NK cellen doden alleen cellen die een hoge expressie van MHC klasse I moleculen hebben
D. NK cellen doden nooit andere cellen
21. Wat is NIET noodzakelijk voor ADCC (Antibody Dependent Cellular Cytotoxicity)
A. Antilichamen
B. Fc receptor binding
C. Fagocytose
D. Degranulerende cellen
22. In een lymfeklier vindt de primaire activatie van een B cel
A. plaats in het T cel gebied
B. plaats in de primaire follikel
C. in de mergstrengen plaats
D. nooit plaats
23. In het rijksvaccinatie programma zit nu (30-01-10) standaard vaccinatie tegen
A. hepatitus B
B. TBC
C. rotavirus
D. HPV voor meisjes van 12 jaar
24. Het HPV vaccin gebruikt in Nederland beschermt tegen
A. Type HPV 6 en 11
B. Type HPV 16 en 18
C. Type HPV 11 en 18
D. Type HPV 6, 11, 16 en 18