Professional Documents
Culture Documents
Kamuih Atjèh
Kamuih Atjèh
Kamuih Atjèh
(ATJHSCH-NEDERLANDSCH)
ATJHSCH HANDWOORDENBOEK
(ATJHSCH-NEDERLANDSCH)
DOOR
J, K R E E M E R
ARCHIVARIS V. H. A T J H - I N S T I T U U T
N.V. B O E K H A N D E L E N D R U K K E R I J
VOORHEEN E. J. B R I L L , L E I D E N
1931
VOORBERICHT.
Het is wel opvallend, dat, terwijl van het Gajsch
waarvan we vr 1900 nog 200 goed als niemendal wisten
reeds zeven jaar later een voortreffelijk woordenboek
verscheen, de taal der Atjhers n van de oudst ons
bekende volken in den Archipel in dat opzicht nog zoo
stiefmoederlijk is bedeeld.
W l verscheen in 1889 het Woordenboek van K . F. H .
van Langen, maar de gebrekkige spelling der woorden
maakt het, vooral voor oningewijden, niet gemakkelijk te
hanteeren. Uitgaande van de met Arabische karakters
geschreven taal, moest de schrijver telkens komen tot een
onjuiste weergave der Atjhsche klanken.
Eerst door de baanbrekende studin van Dr. Snouck
Hurgronje aangaande de Atjhers en hun taal werd ons
een schrijfmethode aan de hand gedaan, die het mogelijk
maakt, de Atjhsche woorden te reproduceeren, zooals ze
worden uitgesproken. Die schrijfwijze van het Atjhsch
met Latijnsch letterschrift moge op het eerste gezicht
eenigszins ingewikkeld schijnen," z werd reeds
vroeger opgemerkt (zie Atjh", dl. II, p. 680) bij
nadere kennismaking blijkt zij juist zeer eenvoudig en
duidelijk te zijn, z duidelijk, dat een eenigszins ontwikkeld Atjher, die onze letters kent, een volgens die
schrijfwijze opgesteld geschrift terstond, zonder eenige
moeite leest." Het is dan ook niet te verwonderen, dat
deze beproefde phonetische-schrijfwijze" door de latere
schrijvers, die zich met het Atjhsch hebben bezig gehouden, trouw gevolgd werd, en dat ook in de ondervolgende
bladzijden daarvan niet is afgeweken.
Het gemis van een practisch bruikbaar woordenboek,
VI
VII
T O E L I C H T I N G .
I.
D E
U I T S P R A A K .
a. Klinkers.
a
eu
oe
IX
b. Medeklinkers.
1. Keelklanken.
"
h
g
k
2. Tongklanken.
d
t
dj
tj
s
3. Vloeiklanken.
1
r
4. Lipklanken.
b
p
5. Neusklanken.
m
n
ng
nj
6. Halfklinkers.
w
j
als de Engeldsche w.
als in het Maleisch.
IL D E WOORDCONSTRUCTE.
De meeste Atjhsche stamwoorden bestaan uit n of
twee lettergrepen. De vorming van afgeleide woorden
uit stamwoorden geschiedt door reduplicatie en woordherhaling, door samenstelling en door aanhechting van
voor-, in- en achtervoegsels.
A.
REDUPLICATIE
EN
WOORDHERHALING.
De reduplicatie d.i. de herhaling van de beginlettergreep van een woord komt in het Atjhsch slechts
spaarzaam voor. Daar zij in karakter met de woordherhaling overeenkomt bij nlettergrepige woorden valt
het verschil geheel weg wordt hierbij niet afzonderlijk
stilgestaan.
Woordherhaling (al of niet met klankverwisseling)
komt o.a. voor:
1. bij woorden die geluid uitdrukken, waarbij de herhaalde vorm de
versterking of de vermenigvuldiging van het geluid uitdrukt, bijv.
grh-grh = snurken, knorren, tang-tng, of tjrang-tjrng
=
rinkelen, rammelen, tb-tb = druppelen, tjham-tjhoem = plassen.
2. om herhaling, voortduring, intensiteit, of wederkeerigheid te kennen te geven, bijv. teutahe~tahe = al maar op n punt staren,
meuthn-thn = jaren lang, teugn-teugn = al maar met de
handen drukken, meukaln~kaln = elkaar fixeeren, toelngmoelng, of toemph-moemph
= wederkeerig hulpbetoon.
3. om veelheid of verscheidenheid uit te drukken, bijv. matjammatjam = allerlei soorten, meureuth-veuth = honderden.
XI
B. SAMENSTELLING.
Soms worden twee woorden, die verschillende begrippen
uitdrukken, eenvoudig aan elkaar gekoppeld, bijv. mataoer = zon, aneu -djar = vinger. Z i j n de woorden
synoniemen, dan is de beteekenis een versterking, bijv.
th~krng = kurkdroog, krit-keudeukt
= aartsgierig.
Vormen zij tegenstellingen, dan is de beteekenis een verzwakking, bijv. d)a -w
= lett. komen en gaan, ook:
weifelen, toela'-tar*
= lett. afstooten en aantrekken,
ook: aarzelen.
c
XII
geutanj
kam
j wordt ra = wij (met insluiting der aangesproI kenen), bijv. geutanj ka tadja" = wij zijn
gegaan.
wordt mi, meu, of moe wij (met uitsluiting
der aangesprokenen), bijv. kam ka meudja"
(of -midja ).
wordt neu = hij, zij, Zijn Edele, bijv. drneu
ka neudja" hij (zij) is gegaan.
c
drneu
XIII
3. peu (poe).
I Vormt vr werkw. causatieven, in den regel aanduidend
het doen", of laten" verrichten van datgene, wat door
het stamwoord wordt uitgedrukt, bijv. poebeut (v. beut,
reciteeren) = laten reciteeren, onderwijzen, peukawn (v.
kawn, trouwen) = doen huwen, in den echt verbinden, peudjeut (v. djeut, worden) = doen worden, scheppen.
II vormt werkw. van zelfstandige naamw., bijv. peudjar =
overhandigen, poebeud (v. beud, geweer) schieten, petfoebat (v. oebat, geneesmiddel) = medicineeren, peuteumn
(v. teumn, slaaf) = tot slaaf maken.
III vormt werkw. van bijvoeglijke naamw. en bijw., bijv. poepoengh (v. poengh, gek) = gek maken, peurata (v. rata,
gelijk) = gelijk maken, peusigta (v. sigra, vlug) = bespoedigen, peule (v. Ie, veel) = vermeerderen.
IV vormt werkw. van persoonlijke voornaamw. bijv. peuk
= zich jegens iemand k noemen, peukah = iemand met kah
toespreken, peudjih = iemand met djih aanduiden.
4. teu (toe).
I Vormt vr werkw. z.g. accidenteel passieve vormen, weer
te geven door uitdrukkingen als: bij ongeluk", onwillekeurig", bij vergissing", zoo maar", toevallig", onopzettelijk", terloops" geraakt of gebracht zijn in den door het
grondw. aangeduiden toestand, bijv. teutoeka = bij ongeluk
verwisseld, teubh = bij vergissing weggeworpen, teudeung
= toevallig vernemen.
II met voorafgaande negatie is de beteekenis: een onmogelijkheid, ongeoorloofdheid van hetgeen het grondw. aanduidt, bijv.
han djeut teutamng = niet mogelijk in te steken, han
toeb = de stank is niet uit te houden.
5. sa.
I Voorvoegsel van gelijkheid in den zin van gelijk", n en
hetzelfde", evenzeer", bijv. sajoem = gelijk in prijs, sab
= van denzelfden geur, si'oek = van n maat.
II in tal van afleidingen, zooals: sab = gelijk v. grootte, omvang, saban = gelijk van uiterlijk, sadjan = gelijk van tijd,
gelijktijdig, enz.
6. si.
I Een tot voorvoegsel geworden telwoord (n) vr maten
en gewichten en vr hulptelw. en aanwijzende voornaamw.,
bijv. siblah = elf, sithn = een jaar, sinalh = een inhoudsmaat, sij" = een vlaktemaat, sihah m een el, sipikj a een
pikoel, beuneung sfoerat = een draadje garen, sinan = daar,
sin = hier.
II voorvoegsel tot vorming van eigennamen en bijnamen, bijv.
Si'Oenh = Jonas, si-poemadan = de verleider.
XIV
b. Invoegsels.
1. eun.
Vormt zelfstandige naamw., bijv. beunal (v. bl, koopen)
= koop, meunat (v. mat, dood) = kosten der begrafenis, meunetfn (v. meu'n, spelen) = speelgoed, peunanjang
(v. panjang, lang) se lengte, meunanjang (v. manjang, hoog)
= hoogte, seunoerat (v. soerat, schrijven) = schrift, peunih
(v. pih, rusten) = rustplaats.
2. eum (oem).
Vormt werkw. en z.g. toestandsw., bijv. seumoerat (v. soerat,
schrijven) = te boek stellen, oereung geumad (v. gade,
bedelen) = bedelaar zijn, poemadjh (v. padjh, eten) = de
maaltijd, het eten, poemath (v. path, gehoorzamen) volgzaam zijn, poemoela (v. poela, planten) = planter zijn. Is
het grondw. nlettergrepig, dan wordt het om phonetische
redenen eerst tweelettergrepig gemaakt, bijv. keumeukoe (v.
koe, knoop) = een knoop leggen, keumeukh (v. kh, snijden) = (rijst) oogsten, (hout) hakken, oereung tjeumeutjoe
(v. tjoe, stelen) = dief, tjeumeureuh
(v. tjreuh, hark,
egge) = eggen, harken.
c. Achtervoegsels.
1. Possessief achtervoegsels achter zelfstandige naamw.
Deze drukken ongeveer alles uit wat wij met bezittelijke voornaamw. te kennen geven en onderscheiden zich alleen door vocaalverzwakking van de
pronominale voorvoegsels (ta wordt feu; ka wordt
keu; mi, moe, wordt meu). Bijv.
Persoonlijk
voornaamw.
k
oeln, of ln
XV
kah
gata
drneu
djih
gbnjan
geutanj
kam
drneu
XVI
{v. sangkt, verhindering) = door verhindering getroffen.
Ook de met peu-an gevormde afleidingen komen voor ter vorming van zelfstandige naamw. bijv. peutoedahan = spuwbak,
kwispeldoor, bal peungadapan audintiezaal, peuroesahan
(v. oeseuha, arbeid) = werk, bemoeienis.
4. keu.
Achtervoegsel van versterking, of nadruk (Mal. lah), bijv.
kakeu = afgedaan, klaar (Mal. soedahlah), nakeu = het geschiedde dat (Mal. adalah), soengghkeu = het is heusch
waar.
5. I.
Achtervoegsel van versterking, of nadruk (evenals keu), bijv.
bahl (of bahkeu) = laat het zijn, laat maar (Mal. biavlah),
thatl = zeer sterk.
6. pi.
Achtervoegsel van nadruk (Mal. poen), bijv. sidrpi tan =
niemand, meunanpi djeut = z kan het ook, njpi meunan = dit is evenzoo.
7. keuh.
Vraagwoord achter het hoofdwoord van het gezegde geplaatst,
om aan den zin een vragende beteekenis te geven (Mal.
kah), bijv. nakeuh atawa hana = is het er of is het er niet?
T e n slotte zij nog gewezen op de groote vrijheid der
A t j h s c h e taal om bepalingen of betrekkingen, die in het
zinsverband niet volstrekt noodzakelijk zijn, achterwege
te laten.
A
A, oudere zuster (of iemand, die men
daarmede gelijkstelt), vgl. da, tjoet
da, p da, da p, tjoet p, bijv. a
teulinteung ad ba* na = terwijl
de oudere zuster nog maar op haar
rug kan liggen, moge de jongere
geboren worden.
A - a , kraai.
Ab-ab, meu'ab-ab, klanknab. v. h. gekwaak van eenden, kwaken.
Abang, oudere broeder (of iemand,
dien men daarmede gelijkstelt), vgl.
adoen, dalem, lm, tjoet lm, p
lm, tjoet bang.
Abat (v. Arab. abad), het (eeuwige,
onveranderlijke door God toebeschikte) lot, noodlot, lotsbestemming,
fatum, voorbeschikking, vgl. feukeudi, kada, kalakada, adjaj, bagi,
oentng, bijv. abatdji djeut keukaja
= hij was voorbestemd om rijk te
worden.
Abdi, dienaar, slaaf, vgl. teumn,
namit, hamba, oeln, bijv. poemadka abdi = slaven bevrijden.
Abdra* h (v. Arab. Abdoerva' oef),
Maleisch godgeleerde, die omstreeks
het midden der 17e eeuw in Atjh
optrad, door de Atjhers als n
der voornaamste invoerders v. d.
Islam in hun land wordt beschouwd
en na zijn dood onder den naam
Teungkoe di Kceala als heilig wordt
vereerd.
Ab (Mal. aboe), stof, asch, vgl.
dhj, brh, bijv. man" keupng
lam ab = de kippen graven zich
in het stof, dhj ab tika stof
v. d. mat, ab pasi = stuifzand,
strandzand (vgl. an pasi), ab
f
Adab
zaak z zijnde, ada* djeut = als
dat gebeurt, ada* han = als het
niet is, ada* sb = als het genoeg
is, ada* na sajang keu oeln als
gij medelijden met mij hebt, ada*
sinan als het daar is, ada* na
toeah indien men geluk heeft, ada*
na kadja* rant blah barat = wanneer gij de rant's der Westkust
langs gaat, ada* binatang pi na tjit
inseuh sajang zelfs een dier
heeft wel deernis en medelijden,
ada* joh na aroeah N. = toen N .
nog leefde, ada* mat ln di adji
= mocht ik sterven op de bedevaart, ada* teukeudi sakt aneu*
ln = mocht door Gods beschikking mijn kind ziek worden, ada*
tika meuligan al werd de mat
ook vuil.
Adab, of hadab (Mal. hadap), I: met
het front (de voorzijde) naar iemand
of iets toegekeerd zijn, vgl. keu,
en nab, bijv. dihadapan = vr;
adab seumajang oe kiblat = zich
bij de godsdienstoefening met het
gelaat naar Mekka richten, meuhadab ngn Pteu Alah = vr
onzen Heer God verschijnen, hana
meutatah adabdji = hij is niet beleefd in zijn optreden (bijv. tegenover gasten), pint niba* roemh
ln adab oe timoe = de deur van
mijn huis 'staat op het Oosten, zie
ook ngadab; II: beleefd (vgl.
Mal. hormat), beleefdheidsvormen,
bijv. hana adab, of koereung adab
= onbeleefd, gebrek aan gards,
vgl. tatah.
Adakala, I: f (verbindend vw. in bijzinnen, wier inhoud als onzeker gedacht wordt), bijv. ln hana ln
toepeu adakala lndja* ik weet
niet, of ik ga; II: wanneer, indien, als, voor het geval dat, vgl.
meung, meunjng, djakal, bijv.
adakala hana oedjeun lndja* =
ik kom, wanneer het niet regent;
III: meu*adakala = nu en dan,
met tusschenpoozen, afwisselend,
soms eens, vgl. meudjan-djan.
Adam, Adam, de eerste mensen.
Adat
Adan (v. Arab. adzan) = formule
der oproeping tot de verplichte
godsdienstoefeningen, vgl. bang.
Adang, roet, zwart aanzetsel, zwart,
donkerkleurig, vgl. itam, bijv. leukat
adang = donkerkleurige kleefrijst.
Adara, of andara (vgl. M a l . indeta,
kenderaan),
hemel, godenverblijf
bijv. nanggr adara = hemelrijk,
oereung adara = hemelbewoner,
geest, tvh oe adara = tot in het
godenverblijf.
Adat (Arab. adah), I adat, de ongeschreven wet (in tegenstelling met
de hoekm = de godsdienstige
wet), wat bij monde van oudsher
overgeleverd is, zede, gewoonte,
gewoonterecht, oude instellingen,
volksrecht, landsgebruik, traditie,
gebruiken en instellingen die van
het eene geslacht op het andere zijn
overgegaan, gewone gang van zaken, manieren (vgl. biasa, oet*,
kajm, deureuhm of deureuhiman,
reusam, atran, kanoen, kaidah),
bijv. adat keureudja = de gewoonten bij huwelijksfeesten, adat radja
= de (zeven) Soeltansprerogatieven, aciaf meulangga = oud gebruik bij de Atjhers om geschillen
uit den weg te ruimen door het
leveren van een schijngevecht, adat
kanoen = de overgeleverde adat,
adat deureuhm nanggr = de
landsgewoonten, adat dnja nj
= de instellingen v. deze wereld
(in tegenstelling v. d. ordening in
het hiernamaals), aciar Meukoeta
Alam, of adat pteu meureuhm =
het gewoonterecht van Atjh, dat
men van Soeltan Iskandar Moeda
( = Meukoeta Alam) afleidt, adatlah de Allah welgevallige
adat, meu*adat = de gewoonte
hebben om, meulingkeu adat =
de adat overtreden, salah adat =
door de adat niet getolereerd, hana
toepeu adat = ongemanierd, onfatsoenlijk, II belasting, heffing,
gedwongen opbrengst, vgl. ha*,
was, has, bijv. adat blang =
vroegere belasting v. rijstvelden die
c
'
[
|
Ad
Adoe
Adoen
ngadoean = een klacht (eisch) inbrengen.
Adoen, oudere broeder (of iemand
dien men daarmede gelijkstelt, 3e
pers.), vgl. dalm, lm, tjoet lm,
p lm, abang, tjoet bang, bijv.
ad adoen = broeders en zusters.
Aga , I denken, meenen, gissen, raden, vermoeden, oordeelen, schatten, het er voor houden, gissing,
berekening, schatting, vgl. pik,
sangka, kica, djangka, takat, bijv.
aga*ln oer nj hana oedjeun
= ik geloof dat het vandaag niet
zal regenen, aga*-aga" naar
gissing, II iemand (met iets)
dreigen, iets naar iemand richten
(om vrees aan te jagen), bijv. aga*
ngn kaj = met een stok dreigen, vgl. arafi.
Agah (Mal. agas), e. s. v. kleine
mug of muskiet, vgl. reungt,
djam", bijv. Ie that agah djikab
geutanj = er zijn veel kleine
muggen die ons bijten.
Agam (soms verkort tot gam), man,
mannelijk, tot het mannelijk geslacht
behoorend (vgl. lak, opp. inng),
ook: echtgenoot, gehuwd man (alleen in de 3e pers.), peu"agam =
zich paren, dekken, bespringen, bevruchten (v. dieren), bijv. agam
sab agam inng sab inng
mannen (behooren) onder mannen,
vrouwen (behooren) onder vrouwen, aneu" agam (vgl. sigam,
sinja") = zoon, jongen, knaap,
kamng agam = bok, leum agam
= stier, man* agam = haan,
agam bal = weduwnaar, nisan
agam = grafsteen voor mannen,
keubeu ln djipeu'agam keubeu
gata = mijn buffel heeft den uwen
besprongen.
Agama, godsdienst, bijv. agama Bseulam = de Mohammedaansche godsdienst, roekoen agama de wortelen v. d. godsdienst, si djah
pan agama zij die God niet
kennen waar is . hun godsdienst?,
meu'agama = godsdienstig, zijn
godsdienstplichten getrouw nakos
Ajamajbid
men, agama sisat een dwaalgodsdienst,
nitln
boemanjang
agama = mijn verlangen is dat de
godsdienst hoog worde gehouden.
Ag*, of bh ag ', een hol cylindrisch
instrumentje of plaatje, dat kinderen aan een halssnoer op de borst
dragen.
Ah-ah, verwenschen, bijv. dji ah-ah
drdji = hij verwenschte zichzelf.
Ahli, bedreven, bekwaam in iets, de
aangewezen man voor iets, berekend, geschikt voor iets, bevoegd,
geoefend, deskundig, knap, schrander, ervaren, vgl. oeth,
pand,
tjarng, tjeudah, bidja", rantja ,
tjeureud*.
Aja , of haja , zeef (v. gevlochten
bamboe, of v. metaaldraad, of een
uitgespannen doek), zeven, ziften,
builen (v. meel), door een zeef laten loopen, vgl. seurk, bijv. aja
teupng = meel ziften, builen,
meuhaja* = schudden (onoverg.),
heen en weer bewegen (bijv. v. h.
water in een klapper, v. e. huis bij
aardbeving, v. boomen door den
wind, enz.), zich verspreiden, vgl.
j, g^-g", j"-j", goentjang, bijv.
meuhaja" haba oe
djeub-djeub
nanggr = het gerucht verspreidde zich naar alle dorpen, boetdji
meuhaja" = zijn gedragingen zijn
berucht, slecht befaamd, tjmpala p
meuhaja" dnja = als de kwikstaart
vliegt, schudt de wereld ervan,
meugra* gakidji meuhaja" nanggr
= beweegt hij zijn voeten dan
schudt het land, peuhaja* doen
schudden.
Ajah, of ijah, vader, vgl. koe, doe,
toe, eumbah, oereung tjhi", bijv.
ajah oej, of ajah patjoen = stiefvader, ajah wa of ajah ngah =
oom (oudere broeder v. vader of
moeder), ajah tjoet, of ajah moeda,
of ajah d" oom (jongere broeder v. vader of moeder), n ajah
= grootvader (ook broeders v.
grootmoeder of grootvader).
Ajamajbid fv. Arab. aj'jamoe'?-6d/i),
de z.g. dagen der witte nachten"
s
Ajapan
op den 13en, H e n en 15en v. iedere
maand, wanneer de maan 's nachts
het meeste licht verspreidt.
Ajapan, of japan, de rest die v. e.
feestmaaltijd overblijft.
Ajat (v. A r a b . ajah), vers, couplet,
zinsnede, bijv. a/ar toedjh
het
uit zeven verzen bestaande aan
vangshoofdstuk v . d. K o r a n , ajat
koersi = het vers v a n den troon
( K o r a n 1 1 : 2 5 6 ) , ln beut
ajat
hadih Nabi = i k z a l een vers v o o r lezen uit de overlevering des P r o feets.
Aj, A t j . uitspraak v. M a l . air of ajiv,
komt v o o r i n enkele samenstellingen, bijv. Djamb
aj naam v .
e. rivier, Paga aj = naam v . e.
moekim buiten het sagi-gebied.
Ajb ( M a l . aib), fout, misslag, gebrek, smet, schande, schandelijk,
v g l . keudji.
Ajeum, I sussen, stillen, bevredigen,
doen bedaren, bijv. ajeum
aneu*
mit = een klein kind (in slaap)
sussen, II langzaam, traag, v g l .
badam, III speelgoed, v g l . meuneu*n, bijv. djeut keu ajeum
toean
poetr
=
tot speelgoed kunnen
dienen v a n de prinses,
ajeum
djar
euntjin
sipatah
ajeum
babah eumping
ngn goela = een
streeling (bevrediging) v o o r de v i n gers is een ring met hoeken, een
streeling v o o r de tong is emping
(rijstkorrels i n den bolster geroost
en gestampt) met suiker,
ajeum
goemba* = haarsieraad links en
rechts v . h. hoofd gedragen en bestaande uit een ruitvormig middenstuk aan welks hoeken kleinere
ruitvormige voorwerpjes en andere
figuurtjes aan kettinkjes bengelen,
ajeum pad = allerlei zaken hangende aan over een rijstveld gespannen touwen om vogels te verschrikken.
Ajoe-ajoe, randversiering v . allerlei
aanhangselen, bijv. ajoe-ajoe tir =
gordijn of voorhangsel v o o r z i e n v a n
een bovenrand v a n afhangende lapjes, ajoe-ajoe dalng
= band v a n
Akeuma
Akh
Akh (v. Arab. akhir), einde, slot,
laatste gedeelte, laat, te laat, later,
naderhand (vgl. doed, keuneuIheuh, opp. awaj, asaj, dil, moela,
oeram, peutama, phn, st), bijv.
awaj ngn akh = het begin en het
einde, njang akh = de laatste,
djipeugah bandoem keulakoean asaj
oesoej ni phn awaj hingga akh
= hij vertelde alle gebeurtenissen
van het begin tot het einde, ba*
akh-akh = ten slotte, pad akh
= vroegrijpe rijst, akh leuh =
het laatste deel v. d. middag, akh
asa = het laatste deel v. d. namiddag, Rabi*j akh = 4e maand
v. h. Mohamm. jaar, Djamad akh
= 6e maand v. h. Mohamm. jaar.
Akhrat, of akirat (v. Arab. achirah),
het hiernamaals, de andere wereld,
na den dood, het toekomstig leven,
bijv. peulikt dnja pcukeu akhrat = de aardsche wereld achter
zich en het hiernamaals vr zich
hebben (d.i. sterven), leur. akhrat = de wetenschap aangaande
het toekomstig leven, printah akhrat = de ordening in het hiernamaals.
Akidat (v. Arab. aqdat), catechismus, vragenboek, bijv. akidat thid
= catechismus der geloofsleer.
Akikah (v. Arab. aqqah), offerdier
(dat ten behoeve v. e. pasgeboren
kind wordt geslacht, liefst op den
7en dag).
Akirat, zie akhrat.
Alah I (Arab. Allah), God, het Opperwezen, de Heer, ook als uitroep
bij
gemoedsaandoeningen,
vgl.
Toehan, Rabi, bijv. Alah Ta*ala
God de Verhevene, Pteu Alah =
onze Heer God, ntja Alah (in
sja'llah) = zoo God wil, keureuna
Alah = om Gods wil, om niet, pro
Deo, alhamdoe lilah (al-Hamdoe
lillah) = Goddank, walah bilah
(wallahi billahi) = bij God, bseumlah (bismillah) = in Gods
Naam, Rasoej Alah (Rasoel Allah)
= de Gezant v. Allah, ka geuw
ba* rahmat Alah = teruggekeerd
c
Alangan
tot de genade Gods (d.i. gestorven),
meu*ah ba* pteu Alah = vergeving is bij onzen Heer God, tatoelng ln ja Alah = help mij o
God, sbeuhan Alah = Gode zij
lof, astagapiroelah (astagh'iroe'
llah) = God beware, Alahoeakeuba = God is groot, b* salah oeln
ba* Alah moge het geen vergrijp zijn jegens God, Alah ln ka
san kab = ach ik ben door een
san (kwade geest) gebeten, Alah
tjitjm nj gt that roepa = God
wat ziet deze vogel er mooi uit,
II nanggr Alah = het Alasland.
Alam, I (Arab. a/am),- wereld, heelal,
vgl. dnja, bijv. Toehan njang peudjeut alam nj = God heeft deze
wereld geschapen, Tjahi alam (Mal.
sjah alam), of toehan raboej alamin
= Heer der wereld, II (Arab.
alam), vlag, banier, vaandel, standaard, bijv. alam prang of alam
mirah = oorlogsvlag, alam poeth
= de witte vredesvlag, alam radja
of alam tjab peudeung = de vroegere roode Atjhsche rijksvlag met
het dubbele zwaard v. A l i .
c
Alat
bijv. meu'ara*
alangan
=
een
alangan optocht.
Alat (v. A r a b . alat),
gereedschap,
tuig,
benoodigdheden, instrumenten, wapens, v g l . peukakah, bijv. I
alat oemng,
of alat meug
=
landbouwgereedschap, alat ranoeb
al het benoodigde v o o r een s i rihpruim ( v g l . dabeuh
ranoeb),
alat roemh
huisraad, alat tenpeun
= onderdeden v . e. weeftoestel, alat pand = gereedschappen v . d. goudsmid, alat seunjata
habh djitj"
alle wapenen n a men ze in.
A l ( M a l . aloe), rijststamper, bijv.
al leusng
= stamper v . e. rijstblok, al djeungki = stamper v .
e. djeungki, tb al eumping
Aloe
sche alfabet heeft 29 letters, ln
bangsat
hana ln toepeu
alh
poentng
i k ben
analfabeet,
ik k a n geen a v a n een b onderscheiden, alh ba = het alfabet,
het abc, de beginselen, sara* alhba = de beginselen der M o s l i m sche wet.
A l m (v. A r a b . talim), geleerd, kundig, wetend, v g l . malm,
arh,
koetoeb, opp. djah, bangsat, bijv.
oereung
alm = geleerde, wijze,
wetgeleerde, geletterde, godsgeleerde, schriftgeleerde, v g l . oelama.
A l n , een stuk
pinangbladscheede
(sifoe*) waarop offerspijzen w o r den neergelegd en dan in de 'rivier
of i n het bosch wordt gedeponeerd,
cfm.
geunijeung.
A l e u , vloer, huisvloer, bijv.
aleu
papeun
=
planken vloer, tika
aleu = vloermat.
Aleuham, naam v . h. eerste dertigste
deel (djoeh)
v . d. K o r a n z genoemd naar de beginlettergrepen
(al-hamdoe) v a n het eerste hoofdstuk (patihah)
v . d. heilige boek.
Aleuhat (v. A r a b . al-ahad), Z o n d a g .
Alhamdoe lilah (v. A r a b .
al-Hamdoe
lillah)
= lof zij A l l a h , Goddank,
G o d zij geloofd (de eerste woorden
v . d. K o r a n ) , v g l . soek.
A U , I (v. A r a b . ^Ali), schoonzoon v .
M o h a m m e d een der eerste 4 chaliefen, II de kleinste der beide
peervormige verlengstukken w a a r i n
een poekat (zegen) uitloopt, III
een klein soort v . kruisnet, v g l .
njab.
Ali-ali, slinger.
A l - a l a h , zuchten, steunen, kreunen
(bijv. v . e. z i e k e ) , v g l .
peulheuh
napah
rajeu".
Aloe-aloe, zeevisch met sterk verlengde kaken (Spyraena, ten o n rechte weieens zeesnoek genoemd),
bijv. eungkt
aloe-aloe njang han
djeut
padjh
l soek
Tjoet
Sandang
= het is de S p y r a e n a
welke niet mag w o r d e n gegeten
door het geslacht Tjoet Sandang.
A l o e ( M a l . a/oer), beek, kleine r i -
Alh
Ampng
nabsoe amarah = men volge niet
zijn booze lusten.
Amat, I zeer, erg, buitengewoon, bovenmate, vgl. sangat, that, toendjaj,
boekn boebarang, bijv. amat pcukasa zeer dapper, II eigennaam (v. Arab. Ahmad).
Ambng, draagmand, pakmand (op
den rug gedragen met een band
over het hoofd), meu ambng
=
met behulp v. e. draagmand op den
rug dragen.
Amdah, Hamzah, wapheut Amdah di
goenng Hoet = Hamzah sneuvelde bij den berg Oehoed.
Amin (v. Arab. amn), amen (bijv.
na Koranreciet).
Amph, afleiden, keeren, bijv. tabh
amph batjoet mangat dji
i
lam oemng = maak een kleine
afleiding opdat het water gemakkelijk op het rijstveld vloeie.
Ampeung, plechtig afhalen, inhalen,
te gemoet gaan, vgl. toeng.
Ampeut, drempel, dorpel, bijv. b
kadoe" ba' ampeut reunjeun =
ga niet zitten op den drempel v. d.
trap, ampeut pint = dorpel v. d.
deur, vgl. neudoe" pint.
Ampilan, beschutting, dekking.
Amplah (Mal. amplas), polijsten,
glanzen, glans geven.
Ampn, I vergeving, vergiffenis, verschooning, kwijtschelding, genade,
pardon (vgl. meu ah), bijv. lak
ampn = vergiffenis vragen, ampn dsa = vergeving v. zonden,
ampn haj radja meurib ampn
== vergeving o koning duizende
keeren vergeving, ka oeln peu ampn = ik heb reeds vergiffenis
geschonken, II praedicaat achter teukoe (zoowel in den 3en als
in den 2en pers.), bijv. teukoe ampn ka geuph ln = t. a. heeft
mij geslagen, teukoe ampn b*
marah = t. a. wil niet boos worden.
Ampng (Mal. apoeng), dobber, op
het water drijvend voorwerp, vgl.
galng, apng, meu'ampng = op
het water drijven, dobberen, bijv.
12
Analan
meu"ampng-ampng
lam la"t =
dobberen op de zee.
Analan, gezegd van iemand die niets
dan goede eigenschappen heeft,
volkomen goed, volmaakt.
Andam, het gedeeltelijk knippen, snijden v. h. haar, meu"andam = de
plechtige haarsnijding der vrouw bij
haar huwelijk, andam ba" dh
het haar ge-andamd op het voorhoofd, kh (of -peugt-) andam
het kortknippen der voorhoofdsharen bij de bruid op den andam-dag
(oer meu'andam), lag meu"andam == melodie der gebruikelijke
muziekinstrumenten bij de andamoperatie, basi andam aanduiding
v. d. bruid als de bruidegom op
den andam-dag niet verschijnt.
Andara, zie adara.
Andjng, een los met de hoofdwoning
(aan de O.- of W.-zijde) als verlengde der achtergalerij verbonden
bijgebouw waar een deel der familie in woont.
Aneuh (Mal. nenas), plant en vrucht
(ba"-, bh-) v. d. ananas.
Aneu* (Mal. aria*), I kind, jong
spruit, II pit, steen, korrel, zaad,
III onderdeel v. iets, iets in het
klein, verder in tal v. samenstellingen, bijv. aneu" ln = mijn kind,
aneu" agam = zoon, jongen, aneu"
inng = dochter, meisje, aneu"
mit = een klein kind, aneu"
manja" = zuigeling, aneu" lam
toemp (of -teump) = een kind
dat nog luiers draagt, aneu' djasad
een eigen kind, aneu" oe] of
aneu" m = stiefkind, aneu" geutoeng, of aneu" seubt, of aneu"
tj' = een aangenomen-, adoptief
kind, aneu" phn, of aneu" oel
bara, of aneu" beureu"h = eerste, oudste kind; aneu" toelt, of
aneu" boengsoe = jongste kind,
jongst geborene, benjamin, aneu"
tjoetj = kleinkind, achterneef of
-nicht,
nageslacht,
nakomeling,
aneu" keumbeu = tweeling, aneu"
(of oel-)
data =
huwbare
maagd, aneu' jatim = vaderloos
Aneu'
Angan-angan
10
Angh
Anianja
11
zengd, aangebrand,
verschroeid
(vgl. toetng,
tt).
Anianja, of inanja (Mal. aniaja),
onrecht, geweld, mishandeling, onrechtvaardige bejegening, onderdrukking, onrechtvaardig behandelen, verdrukken, mishandelen, verongelijken, geweld aandoen, knevelen, onderdrukken, bijv. oereung
mat njang geuanianja
= een
gewelddadig omgekomen persoon.
Anjt, zie hanjt.
An (Mal. anoe), dinges, een zekere,
zeker iemand, iets dat men niet noemen wil of kan, vgl. poelan, poelin,
bijv. an nj = jij, dinges, (deze,
dit) hier, an njan jij, dinges
(die, dat) daar, an djh = jij,
dinges (gene) ginds.
An, zand, rivierzand, stuifzand,
bijv. an pasi binh la't het
zand aan den oever der zee (vgl.
ab pasi).
Ansa (Mal. angsa), gans, ook it"
ansa.
Antam (Mal. hentam), met kracht
slaan, omver stooten.
Antara, tusschen, tusschenruimte, tus- !
schentijd, vgl. djareung,
bla,
Iheung, roe'eung, bijv. ba* anfara
= laat staan (vgl. b"an), antara
roemh gbnjan ngn roemh ln
= tusschen zijn en mijn huis, b"
antara ln ph gb meung teusrh
lam at ln pi tjit hana = laat staan
dat ik iemand zou dooden zelfs de
gedachte daaraan is nooit bij mij
opgekomen.
Antat, zie euntat.
Antng, slingerend afhangen, bijv.
boengng
djeumpa
meu'antngantng = haarsieraad bestaande uit
aan kettinkjes bengelende figuurtjes vr in de ffaarwrong bevestigd, antng-antng gloenjoeng = j
oorhangertjes, oorbelletjes.
Anteuna, ons woord ambtenaar".
Antja*, horde, rek, rooster, waarop
men iets in de zon laat drogen.
Antj, zie hantj.
Ant*, I ergens tegen aan stooten, bijv.
oel ln meu'ant" tamh mijn I
Apt
hoofd stootte tegen een der huisstijlen, II cfm. ar, III zie
pakh* ant".
Antoesan (Mal. oeroesan), gezant, afgezant, afgevaardigde, bode.
A*oe, leven, geraas, gedruisch, kabaal,
getier, rumoer, lawaai, drukte, vgl.
gabra, reujh, kirh, rijh, soebra,
kiam, opp. im, bijv. peu*a*oe =
leven, drukte maken, in rep en roer
brengen, b' a"oe gb keumeung
seumajang = maak geen leven de
menschen willen de godsdienstoefening verrichten.
Apa*, muf, duf, in lang niet gebruikt,
niet frisch meer, bijv. rr apa =
een in lang niet begane weg (waar
reeds gras op gegroeid is), dara
apa* ' een oude vrijster, idja njan
ka apa lam geudng hana lagt
l = die kleedjes zijn muf geworden in het magazijn, ze zijn niet
meer gewild (vgl. banga, basi, br',
danh).
Apam, I ronde platte koekjes, e. s. v.
poffertjes (te vergelijken met het
zielenbrood" en de zieltjeskoeken" bij ons), boeleun apam, of
kanoeri apam 7e maand v. h.
Mohamm. jaar (vgl. Radjab) z
genaamd omdat de Atjhers in die
maand ten behoeve hunner voorouders en overleden bloedverwanten bedoelde koekjes plegen te bakken en als offergaven uit te deelen,
II vrouwelijk schaamdeel, vagina, vgl. poek, nab, p*. brt,
meunal, teuna", part.
Apt, I klem, knijper, geklemd, gekneld zijn, tusschen twee voorwerpen vast zitten (meu*apr), (vgl.
seupt, tjeupt, djeumpt), peu"~
apt = klemmen, boeleun meu apt (of mapt) = de 11e maand
v. h. Mohamm. jaar z genoemd
omdat zij tusschen de twee groote
feestmaanden v. d. Islam ingesloten" is, II helper, assistent, adjudant, apt tjhh sadati de helpers v. d. leidsman v. e. sadatigezelschap, vgl. banta, poebantoe,
beunantoe.
f
Apeurt
12
Ar
Apoen, iets sterk verlangen, begeeren,
reikhalzen naar iets (doch het niet
bekomen), heimwee naar iets, bijv.
oereung gasin mat apoen = de
arme sterft verlangende (naar hetgeen hij niet krijgt).
Apng, op het water drijvende, licht,
voos, poreus, vgl. ampng.
Ara , in staatsie of in optocht ronddragen, rondvoeren, rondleiden, begeleiden, voortschrijden, vgl. euntat,
antat, ntat, ngn, irng, bijv. ara"
lingka nanggr = in optocht de
stad rondvoeren, meu'ara" alangan
= een alangan-optoclit (met suikerrietstekken
als
vaandeltjes),
awan meu"ara"-ara" = de wolken
trekken statig voorbij, peurakan
(Mal. perarakan) =
versierde
baar (om eetwaren in staatsie te
vervoeren), vgl. djeunadah.
Arab, Arabisch, Arabi, oereung"
^4ra6 = Arabier.
Arah, richting, koers, streek, gedeelte
v. e. gebied, naar iemand richten,
iemand dreigen, vgl. agra*.
Arah (v. Arab. ars;), de goddelijke
troon, de troon v. Allah.
Aram-aram, grenspaal, grensteeken,
merkteeken.
Ar at, eng, nauw, nauwsluitend (bijv.
v. e. kleedingstuk), dicht opn
(bijv. v. e. menschenmassa), stroef
(bijv. v. d. scheede v. e. wapen),
benauwend (v. e. schuld), moeilijk
(v. e. bevalling), onwrikbaar, stevig
vastgebonden (vgl. seusa",
pitj",
seuleusa", leubat, opp.
goeroe", reunggang), bijv. arat
that peugoeroe" batjoet = het is
erg nauw maak het wat wijder,
peunh
oereung
bandoem arat
meusoesn-soesn = vol menschen
allen dicht opn gepakt, sikin ln
arat that lam sarong = mijn mes
zit te nauw in de scheede, arar that
oetang ln = mijn schuld benauwt
mij zeer, dji'ikat arat het is
stevig vastgebonden.
Ar, maat voor droge waren, lar
rijst = het gewicht v. 48 Spaansche dollars ( 1300 gram) =
Arh
13
Asah
N . nog leefde, malam djeumeu"at
aroeah w = Donderdagavonds
waren de geesten der overledenen
rond, doe"a aroeah Rasoej gebed aan den geest v. d. Profeet.
Arh, I (Mal. aroes), stroom, strooming, zeestraat, zeengte, zeepassage, II (Mal. haroes), zie
harh.
Arn, casuarine-boom, tjemara, bh
arn = blaassteen, n arn = de
aromatische naaldvormige bladeren
v. e. heester (Baeckea frutescens
L.) als drogerij in de geneeskunde
toegepast.
Arng, oversteken, overtrekken, doorwaden, doortrekken, vgl. djeumeurang, bijv. arng rimba, kroeng,
paja, blang, goenng =
een bosch doortrekken, een rivier,
een moeras oversteken (doorwaden), een rijstveld oversteken, een
berg overtrekken, doea boeleun
arng lam la't njan = twee
maanden duurt het om die zee over
te steken.
Arpah (v. Arab. cArafah), Arafat,
poeasa arpah = de aanbevolen
Vasten op den dag van Arafat"
v. d. bedevaart.
Asa, I hoop, vertrouwen, verwachting, bijv. poeth asa = wanhopig, mismoedig, teleurgesteld, b"
poeth asa ba" rahmat lah =
laat uw hoop en vertrouwen opAllah's genade niet varen, II
(Arab. acr), middag, namiddag,
namiddaggodsdienstoefening,
bijv.
wa"t asa oer = middag, awaj
asa = begin v. d. voor de namiddag-godsdienstoefening
bestemden
tijd ( 3 /2 uur n.m.), akh asa
= het laatste deel dier tijdsruimte
( 5 /2 uur n.m.).
Asab, rook, lampezwart, walm, damp,
stoom, meu"asab = door den rook
aangeslagen, oet asab = den rook
bij het rooken inhalen.
Asah, slijpen, aanzetten, scherpen, afvijlen (v. d. tanden), vgl. tjan,
bijv. asah sikin ba' bat meu"'
asah een mes slijpen op een
c
Asaj
As
zonderling (vgl. adjajb),
masng
= elk afzonderlijk, elk voor zich,
elk zijn eigen, een ieder (vgl.
djeub-djeub).
Aseuka, soldaat (vgl. seudada, sidadoe, sipa'i).
Aseutana, of atana (Mal. istana),
paleis, vorstelijke
verblijfplaats,
vorstelijke woning, vgl. dalam,
meulig.
Asi, het geldt" (uitroep als waarschuwing bij sommige spelen, als
het Eng. play"), hana asi = het
geldt niet.
As (Mal. isi), inhoud, vulsel, lading, vleesch (levend of dood maar
niet geslacht), ook het vleezige gedeelte v. vruchten, bijv. oereung
as roemhln = alle menschen
die zich in mijn huis bevinden,
as gampng = de inwoners v.
e. kampoeng, as dnja = de
menschheid, as nanggr = de
bevolking v. e. land, stedelingen,
kant as sikaj = rijstpot waarin
slechts n kaj rijst gekookt kan
worden, as dalam de ingewanden (v. e. geslacht dier met uitzondering v. h. eigenlijke vleesch),
mangat as = lett. lekker, aangenaam v. vleesch, d.i. gezond
(vgl. sihat), krt-kreut as =
gevoel waarbij het net is of de
huid zich inwendig samenkrimpt,
zooals na groote vermoeienis, as
oe = klappervleesch,
meu'as
ergens in zijn, inhoud hebben,
bijv. ln teungh meu'as babah
= ik heb juist wat in den mond,
pad meu"as
=
goedgevulde
padi, ln teungh meu'as djar
= ik ben juist aan iets bezig, ik
heb juist wat omhanden, pas =
iets ergens indoen, vullen, laden,
volpakken, vetmesten,
opsluiten
(vgl. peutamng, peulb), bijv. pas beud = het geweer ergens indoen, pas oebat lam beud = het
geweer laden, djipas pad lam
brandang = hij borg de rijst op in
de rijstschuur, djipas (of djiplof djitoeang-) i dalam kant == hij
At
goot water in den rijstpot, pas
oereung poeng lam neunh
een krankzinnige in het blk opsluiten, geutanj han " tapas
hoekm Blanda = wij kunnen niet
betalen naar de bevelen v. d. Hollanders.
At, in de uitdrukkingen ba"at nj en
si"at nj = op dit oogenblik, stat
nj = ook: daar op het oogenblik, zooeven.
Ata, I cfm. arra en areuta, zie aldaar,
II (v. Arab. athar) in minjeu"
ata = welriekende olie, odeur.
Atana, cfm. aseutana.
Atawa, of (ter verbinding v. twee
zinnen of zinsdeelen, waarvan er
slechts n aan de werkelijkheid kan
beantwoorden) bijv. na atawa han?
= is het er of is het er niet?, agam
atawa inng? = is het een jongen
(man) of een meisje (vrouw)?,
salh oereung atawa djn? = is
het soms een mensch of een geest?
At, of riaf, (Mal. hati), hart, gemoed, inborst, karakter, gevoelen,
meening, oordeel, inzicht, gezindheid, binnenste, innerlijk (vgl. batin), ook maag, lever en verder in
allerlei beelden om de gevoelens v.
h. hart aan te duiden, bijv. meutoeb-toeb at het kloppen v.
h. hart, de hartslag, de polsslag,
djantng at, of bh at, of tangk
at = harteliefje, ar gga = onrustig v. hart, halh at = zuiver
v. hart, teuboeka at = verruimd
v. hart, ar N. soesahdji that =
het gemoed v. N . is vol kommer,
teuka inseuh sajang lam atdji =
deernis en medelijden kwamen in
haar gemoed op, ba" at ln =
volgens mijn inzicht, ik denk, ik
gis (vgl. aga" ln, sangka ln),
hana meukeunng ba" at ln =
het bevalt mij niet, aneu" ln trang
that atdji djibeut Koeroe"an =
mijn kind leert vlug den Koran reciteeren, tji at het karakter op
de proef stellen, teusrh lam at ln
= de gedachte is bij mij opgekoc
15
Ateuh
men, h geupeugah meunan han
djitm m ba" at ln = toen men
dit vertelde wilde het er bij mij niet
in, djikheun lam atdji = hij zeide
bij zichzelf, djipik lam at drdji
= hij dacht bij zichzelf, oel at
= maagholte, sakt oel at maagkramp, oela"-oela' at = misselijk, gala" at = verzot zijn op,
veel houden van, seunang at, of
sidjoe" at, of mangat at, of dasah
at tevreden, dankbaar gestemd, vergenoegd, gerust zijn, zijn
zin hebben, srab at = vertrouwen, poeth at = goedgezind,
sakt at = gergerd, gegriefd,
spijtig, wrokkig, vertoornd, peusakt at beleedigen, sj" at
argwaan, twijfel, achterdocht koesteren, db at onbevattelijk, af
oeb bleut = laf, bang, sajang
at medelijden, seu"oem at
= boos, kwaadaardig, nijdig, gebelgd, driftig, salah at = onrechtvaardig of met te weinig gards
bejegend achtend, zich gekrenkt,
verongelijkt voelend, reum" at of
roesa" at = ter neer geslagen,
diep bedroefd, ongelukkig, r at
= weinig lust hebben om, masa"
at - diep ongelukkig, at bha"bh" = ontsteld, huiverig, weuh
at = bedroefd, goendah at =
bezorgd, bekommerd, ongerust, peungeuh at = het geestelijk oog
(waardoor men in zijn verbeelding
iets ziet), br" at = terneergeslagen, k"h at = afgunstig.
Ateuh (Mal. atas), op, boven, hoog
(vgl. manjang, tjng, di, ba"), ook:
aangaande, wat betreft, volgens,
inzake, ten aanzien van (vgl.
njang), bijv. dja" oe ateuh =
naar boven gaan, (een huis) binnengaan, di ateuh para na brh
poeth = op het zoldertje (boven
de stookplaats) staat allerlei vaatwerk, meu'ateuh = hoog, ateuh
peugt ln angk (of ateuh
ln) = wat het maken betreft dat
neem ik op mij, daarvoor neem ik
de zorg op mij, peu takeumeung
Ateung
16
Awa'
Atlhah (v. Arab. atlas) = e. s. v.
zijden stof (atlas-zijde).
At (Mal. afoer), orde, regel, regeling, rangschikking, leefregel, gewoonte, ordenen, regelen, rangschikken, in volgorde opstellen,
atran = regeling, orde, schikking,
meunan atran = z is de gewoonte, at boet het werk regelen, gt that meu'at = zeer
goed geregeld, at toern niba"
moela ordenen naar de van den
oorsprong af overgeleverde wijze.
V g l . teureutib.
Att, geleding (tusschen twee gewrichten of knobbels), lid, ledemaat, schakel, bijv. att tring =
bamboegeleding, att teub = geleding v. suikerriet, aff djar =
vingerlid, tal keu'ing
si'att
sapeu = gordel uit schakels v.
verschillende metalen samengesteld.
V g l . roe'eung.
Atra (cfm. het daaruit ontstane ara),
I omzetting v. areufa ,zie aldaar,
bijv. atra ba' koe goed dat men
van zijn vader heeft, vaderlijk goed,
arra sihareukat, of atra meutjarikat
=
gemeenschappelijk verworven
goed, atra gb pakn katj" =
waarom neem jij het goed van anderen?, na atra vermogend, welvarend, II possessief aanwijzer,
bijv. lamph njan atra teukoe
Banta = die tuin is van t. B., afra
oeln (of afra k) = het mijne,
het is mijn eigen, atra kam (of
a. geutanj)
ons goed, het
onze, arra kah (of a. gata, of a.
drneu) = jouw, uw goed, het
jouwe, het uwe, atra djih (of a.
gbnjan, of a. drneu)
zijn
goed, het zijne, afra ngn njawng
= goed en ziel, III redegevend
voegwoord: daar, dewijl, omdat,
toch, immers, terwijl, vgl. kareuna,
sabab, bijv. afra hana goena l
daar het tot niets meer dient, peugah reudjang ba" ln atra tjit hawakoe that = zeg het mij snel daar
ik er toch heel veel trek in heb.
Awa*, lichaam, lijf, persoon, beman-
Awa)
17
Ba*
Aweut, vore v. d. ploeg, ploegsnede.
Awih, of hawih, een samengebonden
doek, tot een pak samenbinden,
boengkh awih een tot een pak
samengebonden doek, meu'awih
dragen in een draagdoek (op den
rug).
Aw, I bal, meu'aw = een balspel
met een bal (bh aw) gevlochten
v. klapperbladeren, II naleung
aw een kleverige grassoort,
III een kleine vischsoort vooral gedroogd genuttigd.
Awh (Mal. aoes), mager, vermagerd, uitgeteerd, vermageren, uitteren, vgl. pidjoet, bijv. ka awh
badandji = zijn geheele lichaam is
vermagerd, bat" awh = hoesten
met vermagering, tering, tring
awh ~ bamboesoort met zeer
dunnen stengel.
B
Bab
18
wat betreft, enz., soms ook samengesteld met oe, di, na, ni tot oeba',
diba", naba", niba", bijv. ba" si"
oer = eens op een dag, op zekeren dag, ba" simalam = eens op
een avond, r* ba" sabh nanggr
= gekomen bij zeker rijk, ba"
oel reunjeun = boven de huistrap, loedah ba" tanh = op den
grond spuwen, s" eungkt ba"
iseung = den visch door zijn
kieuwen steken, maf ba" prang
sneven in den oorlog, tadja" ba"
teungkoe ga naar den teungkoe,
ba" sabh masa op zekeren tijd,
ikat ba" pad = met een padistengel bijeen binden, ba" ln wat
mij betreft, oeba" beuklam malam
= in den afgeloopen nacht, dng
diba" tanh = op den grond staan,
oereung wakeuh niba" radja =
wakeuh-lieden bij den vorst, III
bijwoord v. concessie: laat maar,
laat gebeuren, laat begaan, moge
het zijn (cfm. beu, boe, bah, bhah),
bijv. ba" rimoeng kab = laat den
tijger (mij) bijten (als ik lieg), ba"
na = laat het zijn, het moet zijn,
ba" b" = het zij dan niet", laat
het dan niet" zijn, ba that = laat
het krachtig zijn, laat het zoo wezen, ba" meutoeah = dat het (u)
welga, (u) zij gezegend, vgl. bah.
Bab (v. Arab. bab), hoofdstuk, artikel, paragraaf, onderdeel.
Bab-bb, zie bb.
Babah, mond, muil, bek, snavel (vgl.
parh), mondvormige opening, toegang, ingang, monding, bijv. babah
rt = uitmonding v. e. dorpspad in
den grooten weg, babah kroeng
. riviermonding (vgl. koeala),
babah pint = deuropening, ingang
v. e. poort, babah weu = ingang
v. e. stal, babah koepiah open
zijde v. e. mutsje, babah boeb ' =
mond v. e. fuik, babah meuteujam
(of beud) = mond v. e. kanon
(of geweer), babah geudoemba'
het ronde met geitenvel overtrokken boveneinde v. e. (zandloopervormige) trom, i babah =
Badja
speeksel, kwijl, mondslijm, babah
it" --' e. s. v. kleine nijptang, mamh babah = vleitaal.
Babat, op elkaar gelijkend, voor elkander passend, wedergade, gelijke,
evenknie, span, paar, koppel, bijv.
ban njang babat masng-masng =
ieder naar eigen vermogen. V g l .
bagc, bandng, pasang, djoed.
Bada, I boom (Zizyphus Jujuba,
Lamk.) waarvan de bladeren schuimen als zeep, II e. s. v. lekkernij.
Badaj (v. Arab. badal), plaatsvervanger, een plaatsvervanger stellen,
beunadaj opvolger, vgl. gant,
waki, bijv. badaj radja banta = de
banta is de plaatsvervanger v. d.
vorst, djih badaj sidr oereung
" hadji hij stelde een plaatsvervanger die de bedevaart voor hem
deed, drneu njang beunadaj ajah
oelntoean = u die de plaatsvervanger mijns vaders zijt.
Badam, langzaam, traag (in den arbeid), bijv. badam djar = traag
in het werk (vgl. ajeum, beu",
malah, batjoet-batjoet, opp. bagah
sigra, pantah, batja).
Badan, lichaam, lijf, romp, vgl. tocbh,
awa', anggta, ook figuurlijk, bijv.
hana mangat badan zich onwel
gevoelen, badan sh of b. boelat
zonder iets (versterking) bij zich,
mat badan = verlamd, sroej boel badan = het te berge rijzen der
haren, kippenvel krijgen, badan idja
= het middenstuk v. e. weefsel,
badan boeb het buikige gedeelte v. e. fuik.
Bad, storm, orkaan, wind, vgl. angn
ribt, toepheun, bijv. djiba pt l
bad ra/a = meegevoerd door den
grooten storm.
Bad , e. s. v. kleine dolk, dolkmes .
Badeu (Mal. bada'), neushoorn, rhinoceros, soemboe badeu" = de
hoorn v. e. rhinoceros.
Badja, I tandzwartsel, bestaande uit
den aanslag v. e. brandenden klapperdop of v. e. of andere houtsoort
tegen een ijzeren voorwerp, badja
r
Badja"
19
Bagi
Bagia
20
raseuki meudjeumba-djeumba =
het geluk is bij de menschen verdeeld evenals hun welstand (levensonderhoud), fanh moebagi =
land dat bij de verdeeling (v. e. nalatenschap) is toegewezen, II
voor, ten behoeve van, bijv. bagi
gata = voor u.
Bagia of bahgia, geluk, heil, tevredenheid, fortuin, voorspoed, vgl.
toeah, oentng, dlat, seunang,
mangat, seulamat, n"mat, moedj,
loerng, sidjoe', pahla, beureukat,
opp. tjilaka, palh, malang, soesah,
seu'oem, meularat, katam, neuhah,
bijv. djih na toeah-bagia hij
heeft geluk, moebagia = gelukkig,
gelukzalig, ba* moebagia = u zij
geluk.
Bag , e. s. v. zeevisch (meerval) met
doorns waarmede het dier venijnig
steken kan.
Bag (Mal. bagai), soort, aard, wijze,
manier, alsof, net als, gelijk als, vgl.
matjam, ban, sang, kvi, lag,
minseu, mis, oepama, sipeurti,
bijv. sibag van dezelfde soort,
limng bag = vijf soorten, meurife bag = duizende soorten,
hana bag = zonder weerga (vgl.
hana lawan), tip tjtan le that
bag = de listen des duivels zijn
zeer veelsoortig, la"n bag =
een andere, een nieuwe methode.
Bah, I (Arab. bahth) in uitdrukkingen
als pakriban djin bah djh
hoe staat het nu met die quaestie?,
njan la'n bah = dat is wat anders, een andere quaestie, II of
bhah, of ba", of beu, of boe, bijw.
v. concessie: laat maar, laat het
maar gebeuren, laat maar begaan,
voor mijn part mag het, moge het
zijn; wacht maar, pas op maar (bij
wijze van waarschuwing voor
wraak); welaan, welaan dan, bijv.
bah meunan ' laat het maar zoo
(gebeuren), laat het zoo zijn, ka
mat bah mat = indien hij dood
is voor mijn part (of peu peudoeli
bah mat, vgl. M a l . mati biat mati),
bah djeut koetaph = wacht ik
c
Bajang
zal je doodslaan, bah ntja Alah
Ta"ala = welaan dan als Allah
de Verhevene wil, bahl (Mal.
biavlah) = laat maar, ba" na, of
beuna = laat het zijn, het moet
zijn, beugt = laat het goed zijn,
zoo goed mogelijk, boeb" (of ba
b', of bah b') = het zij dan
niet", laat het dan niet" zijn, vgl.
ba".
Bahgia, zie bagia.
Bahi, gekleed en zich gedragend als een modegek, fat, fatterig, overdreven opgesierd.
Bahja, zie baja.
Bahl (vgl. M a l . biaclah), zie bah.
Bah, schouder, bijv. soej" bah =
afhangende schouders, djigoelam
boeban siblah-blah bahdji = op
eiken schouder droeg hij een vracht.
Bahra, zie bata.
Bahri, in krh bahvi = een zeer lange
soort kris.
Baja, of bahja (Mal. feahaja), gevaar,
onheil, onraad, ramp, ongeluk, mara-baja = rampen en gevaren, ba"
djara" baja = moge het onheil
verre zijn, meutoemp" baja = gevaren ontmoeten, djiseulamat Iheuh
lam baja taja zij waren behouden ontkomen aan het groote gevaar (vgl. bala, mata).
Bajah (Mal. bajas), een palmsoort
(Oncosperma horridum, Scheff.).
Bajam, spinazie-achtige groente, oebat
aneu" bajam = kruit als bajamzaad (d.i. een fijne qualiteit kruit),
bajam mitah = een gecultiveerde
roode soort Indische spinazie".
Bajan (v. Arab. bajan), leer der versbouw, ook: duidelijk maken, verklaren, ophelderen, fang- ln bajan =
luistert dat ik het u verklare, lapaj
hadih han ln bajan = den tekst
v. d. overlevering demonstreer ik
niet.
Bajang, of boebajang, schaduw, schaduwbeeld, spiegelbeeld, vgl. tjheu,
teulj, bijv. moebajang-bajang
zweven, jh njan teuka lag roepa
geunteut taja moebajang-bajang =
toen kwam er iets als een groot
Baj*
spook aanzweven, boebajang teugidng oel men staat op de
schaduw van zijn eigen hoofd d.i.
klokke 12 als de zon in het zenith
staat (vgl. seunang mata oer,
mata oer lam mn), dijoeb boebajang peudeung Toehan neukeubah tjeuroega = in de schaduw v.
h. zwaard stelde God het paradijs.
Baj* (Mal. bai ), goed, mooi, gezond, bijv. badan lintng baj"
roepa = welgevormd en schoon v.
uiterlijk.
Bajeu (Mal. bajar), betalen, voldoen
(in geld), kwijten, storten, moeajeu-bajeu
oetang =
eikaars
schulden betalen, padoem ln bajeu
hoeveel zal ik (u daarvoor) betalen?, padjan takeumeung bajeu
=
wanneer wilt ge betalen?,
oetang bajeu ngoej poelang = de
schuld betaalt men het geleende
geeft men terug, oetang bajeu peu"oetang toengg = een schuld moet
men betalen om een inschuld moet
men manen.
Bajeun (Mal. bajan), e. s. v. parkiet, vgl. seurindt, tani, kh"-kh''.
Baji, e. s. v. plant (Adenanthera pavonina L.) waarvan de platte paarsroode zaden (aneu" baji) als gewicht worden gebruikt.
Baj (Mal. bajoer), naam v. e. boom
(Pterospermum javanicum, Jungh.),
waarvan het hout bij den scheepsbouw wordt gebruikt.
Bajng, donker, duister, vgl. seupt,
pad*.
Baka, naam voor rhizophoren-soorten
waarvan de looistofrijke bast (koelt baka) in gebruik is tot het tanen
v. netten.
Bakaj (Mal. bakal), wat iets moet
worden, grondstof, grondvorm, poeman bakaj = de voorloopige
wassching v. e. lijk onmiddellijk na
den dood.
Bakat, I indruksel, afdruksel, overblijfsel, spoor, voetspoor, het spoor zoeken (v. honden), vgl. beukah,
tapa", paleut, eunt, euntjit, bijv.
areuta njang gadh na moebakat
c
21
Balam
de verdwenen goederen hebben
sporen achtergelaten, bakat oereung
dja" == voetsporen v. menschen,
bakat keubeu = karbouwensporen, II golven, branding, vgl.
gloembang, atja', tjeuratjeu', aln,
boera-boera.
Bakeuti (Skr. bhaqti), eerbied, eerbetoon, eerbewijs, dienstbetoon, hulde,
vereering, aanbidding, vgl. meulia,
hreumat, teuseulm.
Bakh, e. s. v. vogel.
Bakng (Mal. tembakau), tabak, bijv.
bakng peunilh = uitgezochte eerste soort tabak, bakng barang
gewone alledaagsche tweede kwaliteits tabak, bakng
meutoeleung
= tabak met de steelen er aan,
bakng meugoelng in pakjes
ongerolde tabak, bakng meulila
(Manila?) = een goede soort tabak, bakng doea n twee bladeren tabak, tjang bakng = kerven
v. tabak, bakng teupoeta = als
touw inngewonden tabak, bakng
sabh goelng, of bakng sabh
balt = een pak tabak.
Bala, I (v. Arab. bala), ramp, onheil, bezoeking, ziekte, epidemie,
vgl. baja, bijv. toela" bala afweren v. rampen, keunng bala pag
doed = getroffen door onheil op
den dag des oordeels later, II
(Skr. bala), het volk, de groote
massa, oereung bala de groote
hoop, de onderhoorigen (vgl.
oereung le, aneu" rajat of a.
boeah).
Bala*, moebala", dicht opeen als haren
op het lichaam, samengepakt, opeengehoopt.
Balah (Mal. balas), wreken, wraak
nemen, vergelden, beloonen, vergoeden, beantwoorden, vgl. bila,
bijv. radja poelang meureutabat
balah goena gt keu rakan drdji
bandoem de vorst begiftigde al
zijn makkers met waardigheden ter
vergelding van hun diensten, beunalah = vergelding.
Balam, algemeene naam voor getahpertja leverende boomsoorten.
Bal
22
Balt
weduwegeld, poelang bal = het
recht v. d. man om zonder bruidschat een nieuw huwelijk aan te
gaan met een zuster zijner overleden
vrouw.
Balh (v. Arab. baligh), volwassen,
mondig, huwbaar, manbaar, meerderjarig, bijv. aneu* ln ka balh =
mijn kind is al volwassen (vgl. ka
trh oemoe), akaj balh (Arab.
caqi! baligh) = meerderjarig volgens de Wet, balh as nog
niet geheel, nog nauwelijks volwassen (v. e. maagd), vgl. beuth.
Bali, ook keumoerah-, of poemocraih
bali = een lang soort van donderbus met wijden mond.
Bal (Mal. baloer), in de zon gedroogd vleesch, dengdeng
(si
bal).
Baloem, zak, reiszak, tasch, buidel,
vgl. kb, eumpang, bijv. baloem
badj = zak v. e. jas, baloem
siloeeu ~ zak v. e. broek, baloem png = geldzak, baloem
oebat = medicijnzak, baloem radjt = tasch je of netje van geknoopt touw, baloem beud =
naam v. e. boozen geest belust op
het inslikken v. menschen en dieren.
Baloehan, huisje op den rug v. d. olifant.
Baloen, in baloen mcudjra, e. s. v.
leum waardoor men bij het daboes-spel onkwetsbaar is.
Balm, dof, mat, vgl. reudm.
Balt, omgeven, omwikkelen, omwinden, zwachtelen, inwikkelen, verpakken, platteeren (omwikkelen,
bekleeden v. koperen voorwerpen
met een laagje soeasa), vgl. bart,
boengkh
goelng, moebalt
omwikkeld, verpakt, bijv. bakng
sabh balt = een baal tabak,
balt soerat omslag, enveloppe
v. e. brief, eungkt moebalt lam
poekat = de visschen raakten verward in het net, timphan geubalt
lam n timphan (e. s. v. kleefrijst-lekkernij) wordt in bladeren
verpakt,
manjt
geubalt
lam
kaphan = een lijk wikkelt men in
Bam
een doodskleed, gleung moebalt
= een koperen armband met soeasa-bekleedseh
Bam, zie boem.
Bambang, I bambang- of mambang
koenng = rood, geel, geelzucht,
bijv. oer ka bambang koenng =
de zon is al rood-geel (tegen zonsondergang), II bambang, of
bangbang, vlinder, kapel, bijv.
bambang djam of b. kapaj =
groote vlinder (de atlas?) die door
het binnenvliegen gasten aankondigt, bambang soetra = zijdevlinder.
Ban, I wijze, manier, soort; gelijk, als,
zooals, evenals, (vgl. bag, kri,
lag, matjam, minseu, mis, oepama, sipeurti) bijv. njban, njanban, djhban = op deze, op die, op
gene wijze, meun ban = op deze
manier, meunan ban of njan ban
= z is de zaak, meunankeu ban
z leek het, paban = op wat
manier?, toeban = de natuur, den
aard, de wijze van iets kennen,
saban = gelijk, eender (vgl. sa"h), batanggaban = op allerlei
wijze, ban stat = in een oogenblik, meurib ban duizenden
soorten, duizenderlei, la'n ban
het overige, hanban = op geen
wijze, onmogelijk, hanban tapeugah
= onbeschrijfelijk, sidjoe" ban i
= zoo koud als water, leumi" ban
timah = zoo week als lood, af
ban aneu" reuteu" = steenen als
erwten, ban hoekm drneu =
naar uwen wil, sabt ban kheun
geutanj het is zooals u zegt,
djipeuroepa drdji ban goenng
= zij namen de gedaante aan van
bergen, ban-ban poel =6 op eilanden gelijken, takheun ban bit =
zeg het naar waarheid, ban njang
gala" gata = naar uw genoegen,
ban siseun lingka = overal in den
omtrek gelijkelijk, II zooeven,
juist, pas, net, daarjuist, zoopas
(vgl. bar, boen), bijv. pad ban
kh = pasgeoogste rijst, ln ban
trh = ik ben daarjuist aangeko-
23
Bandoea
Bandoem
24
Bangsat
donkere weefsels, ngeu bangka =
kool v. bangka-hout.
Bangkah (Mal. hangkas), lichtbruin
(v. d. veeren v. e. kip of haan).
Bankang, iets met n slag doorhakken.
Bangk, lijk (v. niet-Mohammedanen
en beesten), kreng, aas, vgl. manjt.
Bangkit, ophalen (v. oude zaken),
verwijten.
Bangkoeang, een groote pandan-soort
met minder doorns dan de gewone
pandan (seuk).
Bang (Mal. bangau), e. s. v. reiger
(vgl. bleuk").
Bang (Mal. wangi), geurig, welriekend, bijv. seuk bang = geurige
pandan.
Bangn (Mal. bangoen), gestalte, gedaante, houding, bouw, figuur, postuur, bijv. oereung njan bangndji
saban ngn ajahln = die man
heeft hetzelfde figuur als mijn vader, meun bangn djitj" = aldus gaan zij tewerk om te stelen,
meunan bangn printah akhrat =
aldus is de ordening in het hiernamaals.
Bangsa, geslacht, familie, stam, volk,
stand, landaard, soort, afkomst, adel
(vgl. bi", kawm, soek, koeroe,
soenoet), moebangsa = van afkomst (vgl. meukoeroe, meukawm).
Bangsat, iemand die van God noch
gebod weet, wereldsche-, of lichtzinnige lieden, wereldling, iemand
die los van zeden is, iemand die zijn
godsdienstplichten
niet
nakomt,
deugniet, vagebond, schurk, schelm,
schavuit, nietsdoener, analphabeet
(spec. wie den Koran niet kan reciteeren), vgl. pas", tjaba", djah,
opp. malm, leub, paki, bijv.
radja bangsat = een vorst die van
God noch zijn gebod weet, k han
koedoe" ngn radja bangsat ngn
la'lm = ik blijf niet bij een koning die lichtzinnig en tyranniek is,
N ngn X sab bangsat sab malm = N en X zijn in gelijke mate
Bangsi
wereldlingen en godsdienstige lieden, makn geutjart makn bangsat
aneu" nj = hoe meer men dit
kind beknort des te ondeugender
wordt het.
Bangsi, bamboe-fluit met mondstuk.
Bangta, zie banta.
Bani ( M a l . bank), plankvormige uitw a s onder aan den stam v . sommige boomen (bijv. v. d. ara, ofoempang, enz.), ook: luchtwortels ( v g l .
oetoem,
toendjang).
Banta, of bangta, helper (uit de naaste
familieleden v . e. oelbalang),
in
verhalen ongeveer = prins, jonker
( v g l . Banta Bcuransah, Banta Beusiah, enz.), v g l . apf,
poebantoe,
beunantoe.
Bantah, twist, geschil, onmin, oneenigheid, ruzie, moebantah = redetwisten, kibbelen, kijven, krakeelen,
ruzie hebben, oneenig zijn, tegenspreken, zich verzetten tegen (de
bevelen v . ouders, leermeester, enz.),
bijv. tamarit b" moebantah men
spreke zonder gekijf, bantah goe~
r = tegen zijn leermeester k r a keelen.
Bantaj ( M a l . bantal), I ( h o o f d k u s sen, bijv. bantaj meusadeu
=
leunkussen, bantaj oel hoofdkussen, bantaj soesn
=
opgestapelde kussens, II een knot garen,
doeaplh
sapaj sibantaj twintig
strengen (garen) vormen n knot.
Bantji ( M a l . bentji),
haat, afkeer,
wrok, afschuw, hekel, haten, v g l .
deungki, kianat, dam, k"h,
bijv.
djibantji keu ln = hij haat mij,
poebantji = middel om tweedracht
of scheiding (tusschen man en
v r o u w ) teweeg te brengen.
Bantoe, hulp, bijstand, ondersteuning,
( v g l . toelng, toemph),
moebantoe
= helpen, bijstaan, poebantoe, of
beunantoe
= helper, bondgenoot,
bijv. lak bantoe om bijstand
vragen, taw" bantoe = om hulp
roepen, meudjandji
bantoe = een
verbond sluiten, bantoe prang sabi
'
hulp i n den strijd tegen de on-
25
Barang
geloovigen, tabantoe pt
boengng
= help bloemen plukken.
Bantt, in de o n t w i k k e l i n g of den
voortgang gestuit,
tegengehouden,
gestaakt, achtergebleven, niet doorgegaan, bijv. doe"a moebantt
=
bezweringsformulier
uitgesproken
opdat (een ontstane bloedzweer)
zich niet verder ontwikkele, oereung moebantt
= iemand die zulk
een formulier kent.
B a oe ( M a l . baoer), dooreen, vermengd, djampoe
ba'oe =
alles
door elkaar, schots en scheef doorn, v g l . djampoe, katjh,
law".
Bapa, oudere man, v g l . lm.
Bara, I (of bahra, v . S k r . bhara)
=
gewichtsmaat v o o r pinang ( =
3
pikj 300 kat), ook: zeer veel,
heel erg, v g l . barlah,
bijv. fcara
that oereung = een groote menigte
menschen, II i n aneu" oel
bara, (of aneu" oel
beureu'h,
of aneu" phn)
= oudste kind,
III horizontale verbindingsbalken
boven in een huis, bijv. feara boedj
= langsbovensloof, feara lintang =
dwarsbovensloof.
Barah, zweren, puisten, gezwellen,
bijv. barah tjitja" = een gezwel in
een der lichaamsholten (bijv. in de
lies, of okselholte, of achter het
o o r ) , barah oeleu = slangvormig
gezwel op de dijen, barah tjanggoe" = k i k k e r v o r m i g gezwel aan
de binnenzijde der dijen.
Barah ( M a l . baras), een huidziekte.
Barang, I goed, goederen, waren, v g l .
areuta, atra, ata, mil',
laba, ha",
bijv. Ie that barangdji hij bezit
veel goederen, is zeer rijk, II gew o o n , alledaagsch, bijv.
oereung
barang = een willekeurig persoon,
een gewoon mensch (niet iemand
v . aanzien), ook: de menigte, 6akng barang = alledaagsche-, niet
de beste, soort tabak, djim boe*
kn boebarang
hij weende heviglijk, buitengewoon,
beunghdji
boekn boebarang = hij w e r d zeer
woedend, III geeft een algemeenheid aan
(barang,
beurang.
f
Barat
26
Barolah
Barng, iets (een vaag gerucht) vernemen, bijv. ka na moebarng-barng er is al iets vernomen.
Bar, nieuw, versch, pas, eerst, zooeven, vgl. ban, boen, lag, opp.
trb, bijv. roemh bar = een
nieuw huis, pad bar = pas geoogste rijst, idja bar = een nieuw
kleed, aneu' bar na = een pasgeboren kind, dara bar bruid, jh
njan bar toen eerst, fcar djiw
di gl = pas was hij uit het gebergte teruggekeerd, hka geuw
bandoem njan bar djitm padjh
= nadat allen naar huis gegaan
waren toen eerst wilde hij eten,
oereung bar = nieuweling, beginner, baar, kaja bar han m
tameu'oetang malm bar han m
tameugoer = van een parvenu
moet men geen geld te leen vragen,
een nieuwbakken schriftgeleerde
moet men zich niet tot leeraar nemen.
Bar, gisteren, bijv. njang bar =
die van gisteren, wat gisteren betreft,
bar sa = eergisteren,
bar sa djh = vreergisteren,
bar beungh = gisteren ochtend,
sindja bar = gisteren avond,
malam bar = gisteren nacht,
fcar kn = van gisteren af.
Baroeh, I waterzuchtigheid, beri-beri,
vgl. tjaroeh, badm, bas, biribiri, II e. s. v. wilde manggistan
waarvan de in azijn fijngemaakte
bladeren tegen beri-beri worden gebruikt.
Barh, onder, beneden, benedenstrooms, benedenlanden, vgl. joeb,
opp. toenng, bijv. oereung barh
= benedenlanders, dibarh = onder, oe barh = naar beneden,
stroomafwaarts, ba dibarh sabh
tit' = (de letter) ba heeft van
onder n punt.
Barh ( M a l . Baroes), kaph Barh
= kamfer (v. Baros).
Barlah (v. Arab. bahr-oellah) , in
zeer groot aantal, zeer veel, vgl.
ara, bahra, bijv. kaja barlah =
schatrijk, la't barlah mil' Toe-
Barm
27
Bat
vruchtbaar, tanh bas = al te
vette aarde (vgl. klit, leukit).
Bata, baksteen, ook: dijk, bedijking,
omwalling, bijv. oemng na ateung
par" na bata = een rijstveld heeft
een dijkje een gracht heeft een bedijking, boebng bata = pannen
dak.
Bata , Batak's onderscheiden in: B.
Kar, B. Pa' pa", B. Toeba, B.
Maljling, enz.
Batat, verstijfd, hard blijvend, niet
meer rijp of zacht willende worden
v. vruchten), ongevoelig (voor
vermaning en straf), niet tot betere
gevoelens te brengen, hardhoofdig,
ongeschikt voor onderwijs of dressuur, bijv. teu't ngn singk ka
batat = knien en ellebogen waren
verstijfd, aneu" nj batat that =
dit kind wil maar niet naar vermaningen luisteren, vgl. kreuh oel.
Bat (Mal. batil), bakje, kommetje,
bijv. bat ranoeb = sirihbakje,
ranoeb bat = sirihaanbieding in
een bat, zooals bij officieele uitnoodigingen gebruikelijk is, bat i
= drinkbakje, drinknap, lap" bat
kleedje in een sirihbakje.
Bat (Mal. batoe), steen, rots, klip,
bijv. feaf apoej, of fcaf beud
= vuursteen, bat asah gig =
steen om de tanden te slijpen, bat
meu"asah = slijpsteen, bat djeu
= loodjes v. e. werpnet, bat
kaw = zinklood v. e. hengel,
bat nisan of bat djeurat = opstaande grafsteen, bat badan =
liggende langwerpige grafsteen van
het hoofd tot de voeten, bat tjan
= draaibare slijpsteen, fcaf timoe = puimsteen, bat peulham
= loodjes of steentjes ter bezwaring (v. e. net), bat neuph, of
bat piph, of bat lada = wrijfof maalsteen, bat oedj = toetssteen, proefsteen, gapoe bat =
klonterige uit kalksteen gebrande
kalk, sira bat = steenzout, grofzout, rhm ngn bat = met steenen werpen, bat g tjandoe de
kop v. e. opiumpijp, poela bat =
1
Bateu
28
B*
droge hoest, bat" davah = bloed
opgeven bij het hoesten.
Bawang, ui, look, bijv. bawang mah
sjalot, bawang poeth = de gewone witte ui, bawang pia = de
groote Bombay-ui, bawang sreu= e. s. v. look.
Bawas, haemorroden.
Baw* (Mal. baoe"), baard.
B (of oeb, of boeb), duidt de
grootte, den omvang aan, zooveel
(zoo groot-, zoo breed-, zoo dik-,
zoover-) als, zoo weinig (zoo
klein-, zoo smal-) als, bijv. sagaj
b = het geheel, ka ln dja" mita
sagaj b ik ben reeds overal
wezen zoeken, oeb la"t = groot
als de zee, oeb hama = weinig
als een kippeluis, oeb bteuh
klein als een rijstkorrel, oeb meu"
= weinig als een vonkje, neurajadji
oeb-b gl = hij is zoo groot als
een berg, mata oeb koembang =
oog en zoo klein als torretjes, oebb geulit" = zoo groot als een
pink, tj"ma oeb-b ba" oe
knotsen zoo groot als klapperstammen, oefc neumat drneu = zoover als zijn gebied zich uitstrekt,
oefc njang na zooveel als er
waren, nj (of njan-, of djh-) b
van deze (of: die-, of: gene-)
grootte, pan (of pana) oeb =
hoe groot?, meun (of meuna) oeb
= bekend, bepaald (v. grootte,
omvang), bijv. hana meun oeb l
= er is niets om mee te vergelijken; foen oeb = weten hoe groot,
sab = gelijk, ook: altijd, voortdurend; pan oeb rajeu" aneu" gata
= hoe groot is je kind?, kir a-kir a
na oeb aneu" gata = ongeveer
van de grootte van uw kind.
B (ba" b), Melastoma-soorten.
B*, ter uitdrukking v. e. verbod: opdat niet, doe niet, je moet niet, er
zij niet, pas op dat niet (vgl. M a l .
djangan, opp. han djeut han), b"
antara, of b" an = laat staan dat,
daargelaten dat, boeb" (uit beub",
voor bah b") het zij dan niet",
meung b" (ook wel samengetrok-
Bb
29
Beuda'
Beud
30
hun schaamtegevoel
kwam op, pakri haj gbnjan djeu*
n na moebeudh atawa na djitrn hoe is het thans met hem
gaat het vooruit of achteruit met
hem?, bandoem gata tabeudh ba"
reudjang staat gij allen snel op,
aneu" ln ka djeut djibeudh dng
c
Beugi
= mijn kind kan zich al oprichten
en staan, djibeudh sagb = een
nevel steeg op, djibeudh i la"'
t = het water der zee borrelde op,
beudh dabh (of mcudabh)
=
het bekende onkwetsbaarheidsspel
dat zijn naam draagt naar een ijzeren priem (bh dabh) die als
voornaamste verwondingswerktuig
dienst pleegt te doen.
Beu', de maag, de krop v. vogels, vgl.
paweu.
Beut (Mal. batja), reciteeren, het
rhythmisch op zangerig gerekten
toon voordragen, opzeggen, opdreunen, lezen v. gewijde teksten
en litanin, maar ook van alle
Atjhsche gedichten d.i. van nagenoeg alle Atjhsche letterkundige
werken, ook: bestudeeren, bijv.
beut kitab = boeken lezen, bestudeeren, beut doe"a = gebeden,
formulieren opzeggen, opdreunen,
' beut kteubah == de Vrijdagpreek
houden, beuf soeraf = brieven
lezen, fceur Koeroe"an = reciteeren v. d. Koran, pvoen beut
(Koran-) reciet leeren, euntat beut
naar school brengen (v. e.
kind), tamat feeur = den cursus in
Koran-reciet voleindigen,
toentt
beut = het Koran-onderwijs volgen, poephn beut = aanvang v.
h. Koran-onderwijs, poebeut
onderwijzen, onderwijs geven, poemoebeut of seumoebeut = onderwijzer zijn, goer poemoebeut
=
Koran-onderwijzer,
kanoeri
beut boe = een kleine heilmaaltijd (waarbij de teungkoe de rijst
met zijn gebed wijdt), beut didjeu*
rat = Koran-reciet houden op een
graf (na sterfgeval), beut peut
plh peut = het 44 dagen na het
overlijden Koran-reciet houden op
een graf, beut siseun tamat den
geheelen Koran reciteeren.
Beugt ( = bah gt), laat het goed
zijn, zoo goed mogelijk, zie bah, beu.
Beugi, karakter, inborst, aard, vgl.
ar, peurang, peurasat, bijv. gt
Beuha
31
Beunar
that beugidji = hij heeft een uitkostgeld ter bestrijding v. d. uitgastekend karakter.
ven voor den jong getrouwden man
Beuha*, zie pha".
gedurende zijn maandelijksch verBeukah, breken, doorbreken, gebroken,
blijf ten huize zijner schoonouders
stuk, kapot, verbroken, afgebroken
gemaakt, beulandja mat (of meu(vgl. pitjah, bitjah, patah, poeth.
nat) = begrafeniskosten, blandja
wiet), gescheurd
(vgl.
toeb',
prang = oorlogsuitgaven.
tjri"), verspreid, verstrooid, uiteen- Beulangkah, zie koelangkah.
gegaan (v. e. vergadering), bijv.
Beularam, keelholte, peunjakt beulaoeln ka beukah oel-oel
=
ram keelpijn.
mijn heele hoofd is stuk, gewond,
Beulasah, zie meunasah.
ban lami beukah mata oer
Beulatjan, conserf v. gedroogde vischzoodra de zon doorbrak, beukah
jes of garnalen (op Java trasi), vgl.
goek inscheuren v. d. nagel,
boedh, peuda.
kongsi ka beukah = de maatschapBeuleubah (Mal. belebas), de horipij is uiteengegaan, ontbonden,
zontale latten warop de dakbedekbeukah idjaln meutjawi' (of meuking v. e. huis wordt gelegd.
keumat-) ba' pageu = mijn kleed
is ingescheurd daar het aan de heiBeuleuha*, bh beuleuha' = graning is blijven haken, poebeukah
naat, vgl. bh beureuth.
== iets breken.
Beuleutng, e. s. v. fuik voor kleine
vischvangst.
Beukah (Mal. bekas), spoor, voetBeulingg, zie blingg.
spoor, voetstap, nagelaten indruk,
overblijfsel, vgl. tapa',
paleut, Beulisah, onrustig, angstig.
eunt (nt), ntjit, bakat.
Beuloedoe (Mal. beledoe), fluweel.
Beukaj (Mal. ' bekal), reisvoorraad,
Beuloeka, zie bloeka.
leeftocht, proviand, bijv. ka as Beuloerang, roode vechthaan met witte
beukaj boengka = de leeftocht
pooten.
voor de reis was gereed, amaj beu- Beum, e. s. v. boom waarvan de bitkaj mat = goede werken als leeftere bladeren voor medicinale doeltocht voor den doode.
einden worden aangewend.
Beukam, hoornen laatkop (voor bloedBeuna, I (Mal. benar) waar, echt,
aftapping), aderlaten, koppen, bijv.
wezenlijk, zeker, juist, gewis, oppib beukam = aan een laatkop
recht, braaf, deugdelijk, rechtvaarzuigen (om bloed af te tappen),
dig, eerlijk, waarachtig, billijk,
oereung moebeukam = iemand
recht, vgl. beutj, teupat, bit, teundie koppen zet.
t, meuhat, djat,
soenggh,
that, opp. soelt, r, ilat, bijv. oedb
Beukeumeunan (beu + keu -4- meumoebeuna mat meutjoetji = men
nan), indien dit zoo is, vgl. bah, beu.
moet tijdens zijn leven braaf zijn en
Beuklam, vannacht, afgeloopen nacht,
bij zijn sterven gereinigd worden,
den vorigen avond, gisteravond,
beuna neu'ikt = volgt het ware,
vgl. malam nj, bijv. djih na dji II opkomen (v. h. zeewater),
tjeumeutjoe beuklam = hij heeft
bijv. i la't dji'' beuna oe darat
vannacht gestolen.
= het water v. d. zee overstroomBeukoem, e. s. v. kogelvisch.
de het land, III uit ba' na, zie
Beulal, zie beural.
ba'.
Beulanda, zie Blanda.
Beulandja, of blandja, uitgaven, kosBeuna*, stompzinnig, bot, dom, onbeten, onkosten, voorschot, huishoudvattelijk, traag v. begrip, vgl. d
geld, reiskosten, enz., vgl. biaja,
at, doeng, beubaj, ngeut, boed,
pangkaj, raseuki, hareukat, bijv.
bingng, tahe.
beulandja boeleun = e. s. v.
Beunar, of meunar (Mal. benda-
Beunasah
32
Beura(h)la
beungh oer = 's morgens, singh-beungh
= morgenochtend,
h soebh beungh oer = als
het ochtend werd, bar beungh
= gisteren ochtend, boen beungh = van ochtend (vgl. M a l .
tadi pagi), sindja (of seupf-) kn
t"an beungh = van den avond
tot den morgen, beungh Seunanjan = Maandagmorgen, ban lami
beungh oer = zoodra het ochtend was, II gelijken op, overeenkomen met, evenaren, aarden
naar, bijv. aneu" ln djibeungh
nang oer doed = mijn kind
zal later zijn moeder evenaren.
Beun, naam v. e. boozen geest die
nachtmerrie veroorzaakt.
Beunteung (Mal. bentang), dwarsspannen, uitspannen, strekken, uitspreiden, ook horizontale stok waaraan men zich vasthoudt (zooals bijv.
de dorschers gebruiken), beunteung
pageu = horizontale latten v. e.
omheining, beunteung
tal =
dwarstouw.
Beu , lui, traag, loom, vgl. malah,
badam, ajeum, opp. djcumt, bijv.
oereung beu" lagna = een
aartsluiaard, poesa ba" voeng alamat beu' = een haarkronkel op
den rug is een aanwijzing v. e. luien
aard.
Beu*oet, zie bt.
Beu*t, zie bt.
Beuradoe (Mal. bevadoe), slapen (v.
voorname personen), tadja" beuradoe siklb mata = ga even slapen,
dji'h sadjan djibeuvadoe = zij
leggen zich te slapen.
Beurakah, of brakah, bluffen, opsnijden, grap, scherts, grappig, belachelijk, (vgl. boereu), bijv. oereung
beurakah = opsnijder, grappenmaker, clown, marit brakah = een
loopje (met iemand) nemen, narit
(of haba-) brakah = schertsend
gezegde, tjit meuhat na ban ln
peugah kn beurakah = het is
heusch juist als ik zeg ik snijd niet
op.
Beura(h)la (Mal. berhala), afgod,
r
Beural
33
Beuth
Beutng
34
Bidja*
(6. toedjh) dag v. h. huwelijk,
biaja* (of beulandja-) boeleun =
e. s. v. kostgeld dat de jonggetrouwde man maandelijks meebrengt
ter bestrijding v. d. uitgaven voor
hem gemaakt gedurende zijn maandelijksch verblijf ten huize zijner
schoonouders, biaja malam sikoereung = wat de jonggetrouwde
man op den 9en dag voor zijn
vrouw meebrengt, biaja peukan =
op de markt gekochte zaken, biaja
meuntah = geschenk in geld, biaja
masa" = geschenk in lekkernijen.
Biasa, gewoon, plegen, gebruikelijk,
gewend, ervaren, geoefend, vgl.
adat, kajm, deureuhm, reusam,
atran, kanoen, kaidah, ahli, oetoih,
pand, tjarng, tjeudah,
bidja",
tantja', tjeureud',
bijv. groena
biasa vroed en ervaren.
Bi*at (v. Arab. bai at), geheime kennis (bijv. verkregen door aanwijzingen v. d. goeroe).
Bibeu, draaien (draden tot touw),
inndraaien, twijnen, vgl. reu ,
rngr, srng, poeta, djal, enz.
Bibeuh (Mal. bbas), vrij, onbelemmerd, onafhankelijk, vrijheerlijk,
vgl. wakeuh.
Bibi (Mal. bibir), lip, bijv. liph bibi
= lett.: dunlippig zijn, d.i. kwaadspreken, lasteren, teubaj bibi =
diklip, d.i. naam v. e. zeevisch,
tjoemh bibi = hazenlip, bibi mata
=
oogleden, bibi poek
schaamlippen v. e. vrouw.
Bibit, op het uiterste puntje of randje
c
(zitten of staan).
Bida, I (Mal. bda), verschil, onderscheid, II slecht, boos.
Bidan, vroedvrouw, verloskundige,
vgl. blin.
Bideung (Mal. bidang), breed, breedte, uitgespannen, uitgespreid, bijv.
idjaln bideung doea hah ' mijn
kleed is twee el breed, tika sibideung = mat v. een breedte,
smalle ligmat.
Bidja*, knap, ervaren, kundig, vernuftig, bekwaam, schrander, vgl. bidja"sana, ahli, oetoih, pand, tjarng.
Bidja'sana
35
Bimaran
Bieu (Mal. biar), laat zijn, laat maar,
vgl. ba', bah, beu.
Bika, I verwachting, gissing, plan,
moebika =
verwachten, aneu"
njan hana djeurh bikadji = dat
kind heeft geen goede inborst,
II passer, ook: goentng bika, vgl.
djangka.
Bila (Mal. bla), de persoon die
rechtens het voorwerp is van
bloedwraak, bloedschuldoffer, bijv.
toentt* (of seutt*) bila = bloedwraak eischen, bila gb een aan
doodslag schuldige (lett.: bloedschuldoffer v. anderen).
Bilahi, zie Walahi.
Bilah (Mal. bilis), ontstoken (v. d.
oogen), bilah mata - ontstoken,
loopende oogen.
Bil*, kamer, vertrek, vgl. djoer,
bijv. djeub'djeub bil" na lntamng = al de vertrekken ben ik
binnengegaan.
Bilh, een kleine vischsoort (e. s. v.
ansjovis op Java tri) vooral gedroogd genuttigd.
Bileu (Arab. bilal), moskeebeambte
die de oproepingen tot de godsdienstoefeningen doet en voor het
onderhoud der moskee zorgt.
Bileung, I (Mal. bilang) tellen, opsommen, opnoemen, rekenen, vgl.
fa'ra, itng, bijv. bileung teunggt
= geld tellen, bileung sa n
voor n tellen, II (Mal. gelang)
postelein (Portulaca oleracea, L.).
Bili, e. s. v. heester (Clinogyne
dichotoma, Salisb), waarvan de
schors gebruikt wordt voor het
vlechten v. manden enz.
Bimaran, e. s. v. geesten die het vooral op kleine kinderen begrepen hebben, hun dikwijls stuipen en toevallen bezorgen en die men dan tracht
gunstig te stemmen door hun te
geven waarom zij vragen, bijv.
aneu" njan kadang na bimaran =
dat kind is misschien door een bimaran bezeten, lak bimaran =
datgene waarom een bimaran
vraagt.
Bimba
36
Bih
vlochten of gespannen is voor de
stevigte), bingk geundrang (rapa"i) = randhoepel v. e. trom (tamboerijn), vgl. gheub.
Bingkng, lichtgeraakt, driftig, vgl.
tjikn, bingt, toenoe, opp. reumh.
Bingkcj ( M a l . bngko"), krom, gebogen, bijv. kaj moebingk"
=
(door vocht) kromgetrokken hout,
poebingk'
krombuigen, vgl.
boengk", kiwing, lingkang, lingkng, lingk".
Bingng (Mal. bingoeng), dom, onnoozel, in de war, verbijsterd, versuft, bedremmeld, soezen, vgl.
boed, tahe, d at, doeng, beubaj, boebaj, ngeut, beuna", opp.
tjeureud".
Binit, val (om dieren te vangen),
bijv. binit rimoeng = tijgerval,
binit boe = apenval, binit boej
= wilde varkensval.
Bin (Mal. bini), echtgenoote, vrouw,
vrouwelijk, vgl. proemh, seutiri,
bijv. aneu" bin = dochter.
Bintang, ster, ridderorde, bijv. bintang
meu"ikoe = staartster, komeet, "
bintang = vallende ster, kaln
bintang = geluksberekening, bintang timoe = morgenster, bintang
.roesa (of: bintang pantjoeri) =
avondster, bintang toedjh
(of
bintang oereung le) = zevengesternte, de Plejaden, bintang Ih
(of bintang pad) gordel v.
Orion, bintang sikoereung de
planeet Venus, bintang par (of
bintang glajang toekng)
het
Zuiderkruis.
Binten, I leuning, waar men zich aan
vasthoudt, vgl. teumpat moemat, of
ba" moemat, bijv. binth titi =
brugleuning, II wand, omwanding, beschot, bijv. binth papeun
(b. tring, b. meureuja, b. bleut)
= omwanding v. planken ( v. bamboe, v. d. bladstelen v. d. sagopalm,
v. gevlochten klapperbladeren).
Bioela (Mal. biola), viool (v. Europ.
maaksel), bijv. geus' bioela =
viool spelen, vgl. hareubab.
Bih, dysenterie, bloeddiarrhee, buik-
Birah
37
Blah
Blah
38
Blingg
Bling
(ba"-, bh-) v. Feronica elephantum Corr.
Bling (Mal. belioeng), een groote
soort dissel, vgl. rimbah, tjeukh,
keutjoebng.
Bid", een geest als onze boeman",
waarmede men kinderen bang
maakt.
Bl, moebl (Mal. beli), koopen,
poebl = verkoopen, beuneul
= koop, bijv.: ln keumeung bl
sabh keubeu ba" gata = ik kom
een buffel bij je koopen, peu njang
tabl di peukan = wat hebt ge
op de markt gekocht?, bl poebl
= koop en verkoop, bl akat =
koop met recht v. wederinkoop,
ngn bl i teub, of: ngn bl
ranoeb lett. (geld) om suikerrietsap (of sirih) te koopen, d.i. een
fooi, drinkgeld, bl joem sadjan
koopen met contante betaling,
bl tanggh = koopen op crtdiet,
ln poebl keu drneu oemngln
= ik verkoop u mijn rijstveld, ln
keumeung poebl keubeu == ik
ga den buffel verkoopen.
Bloeka, of beuloeka (Mal. beloekar),
kreupelhout, vgl. tamah.
Bih, gaan, loopen, stappen, ergens
ingaan (bijv. in het gras, in het rijstveld, in het water, in het bosch, enz.),
bijv.: djiblh lam la"ot = zij stapten in de zee, poeblh keubeu lam
oemng = het veld injagen v. karbouwen (om den grond om te woelen), djiblh lam prang = hij begaf zich in den strijd.
Blj, zie bl.
Bb-bb, klanknab. v. h. opborrelen
v. water.
Bb, I schrijfboek (gevormd uit het
Ned. boek", of Eng. book"),
II bab-bb, klanknab. v. h. doffe geluid v. vallen en slaan.
B'bang, bekommerd, verdrietig.
Bb, babbelen, si-bb = babbelaar,
vgl. brt-brt.
Boe, I in water gekookte rijst, boe
koelah = rijst in pakjes van pisangblad als leeftocht op reis meegenomen, boe krb-krb = in de
39
Boeb
zon gedroogde gekookte rijst, fcoe
bit gewone gekookte rijst, boe
leukat = gestoomde kleefrijst, fcoe
teubli == droge rijst, boe leumi"
zachte rijst die in te veel water
gekookt heeft, boe koenjt geelgekleurde rijst, boe minjeu" = eerst
met water gekookte en daarna met
klapperolie overgoten rijst, fcoe
teulheu = drooggebakken gekookte rijst, fcoe reuteu" rijst met
de zaden v. Phaseolus radiatus, L .
suiker en fijn geraspten klapper samen gekookt, fcoe leungkoet =
rijst gekookt van bij het stampen
gebroken korrels, tagoen boe
rijst koken, padjh boe = rijst
eten, kanoeri boe = achtste maand
v. h. Mohamm. jaar, dja" ba boe,
of dja" m boe = rijst gaan brengen, m boe pagal = het brengen
van pagal-rijst v. d. zijde des mans
naar het huis der bruid een paar
dagen vr de bruiloft, wa't boe
= etenstijd (als tijdsbep. 8 a 9
uur v.m.), idja kaphan moeboe =
gestijfseld wit katoen voor lijkkleeden gebruikt, bh boe het eten
opbrengen, teumn boe, of lawan
boe, of ngn padjh boe toespijzen bij de rijst, II zie bah.
Boebadji, e. s. v. zuigvisch.
Boebaj, zie beubaj.
Boebajang, zie bajang.
Boebalt, een wijd geknoopt spits toeloopend net dat als een fuik ergens
in de modder wordt gelegd om
grondels te vangen.
Boeban (Mal. beban), vracht, last,
pak, bijv. brat that djim boeban =
een zware vracht bracht hij mee.
Boebarang, zie barang.
Boebari, e. s. v. vlieg of mug.
Boeb, zie 6.
Boeb', zie b".
Boeb (Mal. boeboe), e. s. v. fuik
(soorten: b. djareung, b. dm, b.
krab, 6. la"t, b. kroeng, enz.),
bijv. boeb doea babah = fuik
met twee monden, theun boeb =
fuiken uitzetten, rhoeng boeb =
de fuiken inhalen.
Boebeu
40
Boet
Boed , melaatschheid, lepra, vgl.
peunjakt djheut, bijv. ka lah djisakt boed' het is al te zien
dat hij melaatsch is.
Boedoeng, een haringsoort.
Boedj, zonder staart (v. e. kip).
Boe, aap, boe angn luiaard,
tjoegng boe = gezwel aan de
onderkaak (als de wangzak v. e.
aap).
Boeh (Mal. 6oeas), wild, woest, geil,
vgl. ganah, lah, kleut (opp.
seu'it), poeboeh = wild maken.
Boeng, moeras, vgl. pa/a.
Boet (Mal. boeat), werk, arbeid, bezigheid; zaak, quaestie, aangelegenheid; handeling, handelwijze, gedraging, daad, ook: wat voegzaam
is, bijv. at boet = het werk regelen; ln djin na boet = ik
heb thans werk; dja' boet
een
werk ondernemen; peu boet =
wat werk?, ook: waartoe, waarvoor,
tot wat? (vgl. keupeu), bijv. peu
boet gata wat werk doet ge,
wat hebt ge te doen?, peu boetkeu
keun = wat doe je hier?, peulakoe boet = een zaak bewerkstelligen, boetdji djitt
naleung
= hij hield zich bezig met gras
branden, fcoef djn = hetgeen een
booze geest doet (bijv. als men
over de plek loopt, waar hij huist),
b' s toepeu boet njan = laat
niemand van die zaak weten, ln
that boet s= ik heb veel te doen,
geunab oer boetdji djidja' geumad eiken dag was zijn werk
uit bedelen gaan, boet han has
ijdel werk, meun boet == op
deze wijze, keuneulheuh
djeut
lm boet = daar komt later weer
moeite (een rechtszaak) van, dji"ingat boetdji dil = hij dacht
terug aan zijn vroegere handelwijze, meulingkeu boet = het voegzame overtreden, sirng boet =
slechte gedragingen, meunan peuneugah, njang boet hana lntoepeu = zoo zegt men, maar of het
werkelijk zoo is (het werk, de zaak
zelf) weet ik niet, boet djheut
1
Boega
41
Boel
peuhah, plh, bijv. nj ka teuboeka at geutanj = thans is
ons hart verruimd, boeka poeasa
de vasten verbreken, de ontnuchtering na de vasten (Arab. [atoer),
poeka pint de deur openen,
djih na djipoeka rasialn
hij
heeft mijn geheim geopenbaard.
Boeket (Mal. boekit), berg.
Boekn (Mal. boekan), vaak verkort
tot kn (zie aldaar), niet, iets niet
zijn, is het niet?, immers?, boekn
boebarang = zeer, hevig, buitengewoon, voorbeeldeloos, bijv. dalam
Tjeuroega boekn peungeuh le
in het Paradijs hoe heerlijk licht,
boekn sajang hoe jammer, of:
is het niet jammer?, djim boekn
boebarang = hij weende heviglijk,
beunghdji boekn boebarang =
hij werd zeer woedend.
Boekng, kaal, kaalgeschoren, haarloos, hoornloos, blootshoofds, vgl.
koepng, bijv. tjoek boekng =
kaalscheren, leum boekng = een
rund zonder hoorns, pakn tadja"
oel boekng = waarom gaat ge
blootshoofds?
Boekt, bedekking v. nipah-bladeren
over per prauw vervoerde goederen.
Boela, I uitpuilen, vgl. boedjaj, toembh, bijv. mata boela = uitpuilende
oogen, II e. s. v. zeevisch.
Boelat, rond, bol, zonder hoeken of
kanten, ovaal, cylindervormig, geheel, vgl. boentaj, bijv. tring boelat
= een geheele (niet gespleten)
bamboe, pineung boelat een geheele (niet gehalveerde of in stukjes gehakte) pinangnoot.
Boel
(Mal. boeloe),
huidhaar
(hoofdhaar = "), veeren bij vogels,
wol v. schapen, stekels v. e. stekelvarken, enz., bijv. boel keunng
= wenkbrauwen, boel geuti' =
okselharen, boel bh = schaamharen, boel beuth = haar op de
kuiten, boel mata = oogharen,
boel idng = neusharen, boel
gloenjoeng
= oorharen, boel
mis = snorharen, boel " =
;
Boeleun
42
Boendri
v. id., boeleun hadji = 12e maand
v. id.
Boeliadari, of boediadari (Mal. bidadari), hemelnimf, nimf, hemelprinses.
Boelit, (tot balletjes, pillen) kneden,
ineendraaien, bijv. boelit tjandoe
= opiumbolletje, boelit idja =
een kleed tot een bal draaien.
Boeloeng, deel, aandeel, vgl. bagi,
djeumba, bagian, bheu',
bijv.
boeloengln b" tabri keu gb
geef mijn deel niet aan anderen,
boeloeng prang sabi deel v. d.
djakat voor den heiligen oorlog bestemd.
Boeloet, nat, vochtig, vgl. basah,
boetjh, djoem, opp. th.
Boelh (Mal. boeloeh), een bamboesoort o.a. gebruikt voor blaasroeren, kokers, spoelen, voetangels
enz., bijv. boelh geunampj = de
spoelvormige bamboekokertjes of
klossen waarop de te weven zijde
wordt gewonden, tjatja" boelh, of
tjoetj" boelh = klossenstandaard
waarop voormelde kokertjes worden gestoken om het garen naar
het scheerraam over te brengen.
Boem, of bam, klanknab. v. e. dof geluid bijv. v. h. in het water ploffen
v. zware voorwerpen.
Boembam (Mal. bembam), poffen,
vgl. Iheu, teut, dadeung, panggang.
Boem, iemand die de geheime wetenschap kent om tijgers te vangen.
Boem (Mal. boemi), aarde (als hemellichaam), aardrijk, bijv. joeb
boem = onderwereld, boem
peut ha'ih de plek aarde van
vier el lang (waarin men begraven
wordt), langt ngn boem neupeudjeut l pteu Alah = hemel
en aarde zijn door onzen Heer God
geschapen.
Boendi, zie boeni.
Boendri, krullend, gekruld, gekroesd
(van haar), vgl. patah manjam,
bijv. 'dji boendri = zij heeft
krulhaar.
Boengng
Boengng, opgezet, vgl. bas, badm,
teumbn, beutng, boent", boesng.
Boengka, I vertrekken, wegzeilen, reizen of opbreken naar een andere
plaats, bijv. boengka oe gl = opbreken naar het gebergte, kapaj ka
djiboengka = het schip is reeds
vertrokken, h djiboengka Si N =
waarheen is N . vertrokken?, boengka ba" prang = ten oorlog uittrekken, II omvallen, omvervallen, vgl. reubah, bijv. boengka kaj
rimba oeb-b taja = de woudboomen vielen om zoo groot als zij
waren.
Boengkah, ergens uit opduiken, boven
(water) komen, voor den dag komen, poeboengkah
= water opwerpen (zooals bijv. een krokodil,
een visch doet).
Boengkaj, I (Mal. boengkal), een
goudgewicht = 16 manjam = 2
dollars ( 54 gram); bij huwelijksgiften geldt 1 boengkaj (als waardebepaling) = 25 dollars = 5 tah
= 25 peuha (tegenwoordig 25)
en bij weddenschappen, 1 boengkaj
- 5 tah = 20 peuha = 20 dollars (tegenwoordig / 20), gleung
gaki sipasang nam boengkaj brat
= een paar voetbanden ter zwaarte
van 6 boengkaj's, II verhuur
(v. tuinen).
Boengk* (Mal. boengkoe"), bochel,
bult, bultig, krom, gebogen, gekromd (vgl. lingkang,
lingkng,
lingk", bingk", leunt",
tjeuk",
kiwing, opp. teupat), bijv. boengk" oedeung = met gebogen rug
of hooge schouders, si-boengk" =
de bultenaar, poeboengk" = krom
buigen.
Boengkoeh, een kleine vischsoort.
Boengkh (Mal. boengkoes), pak,
baal, bundel, inpakken, inwikkelen,
ineenwinden, oprollen, bijv. idja
boengkh = een opgerolde doek,
djidj" boengkh ranoeb keu djam = hij reikte zijn sirihdoek aan
den gast, aneu" boengkh = quasi
instrumentjes welke als tegenwicht
aan een sirihdoek hangen, boengkh
43
Boenj
boera" = doek zooals vrouwen als
hoofdbedekking plegen te gebruiken.
Boeng (Mal. boengoer), boomsoort
met goed hout.
Boengng (Mal. boenga), bloem, bloesem, bloemfiguur, bloempatroon,
bloemmotief (siermotief bij weefsels, borduurwerk,
houtsnijwerk,
sieraden, enz.), rente, interest (vgl.
laba, oedjng), bijv. boengng lawang = kruidnagelen, boengng
lada peperbloesem,
boengng
peukan = bloemen die steeds op
de markt verkocht worden, boengng apoej = vuurwerk, boengng
oer = de stralen der pas opkomende zon, boengng
djar
handgift, geschenk, huldeblijk, moeboengng
=
bloemen dragen,
bloeiperiode, boengng tadj" =
al wat ter versiering of om den
aangenamen
geur in het haar
wordt gedragen, boengng soentng
bloemvormig gouden haarsieraad dat aan een haakvormig omgebogen naald achter het oor wordt
bevestigd, boengng preu', of b.
pri" = gouden ruitvormige voorwerpjes waaraan kleinere figuurtjes
aan kettinkjes hangen (als sieraad
links en rechts v. h. oor gedragen),
boengng karang djeu, of b. djeumpa meu" antng-antng
= dergelijk sieraad als het vorige waarvan echter maar n voor in de
haarwrong wordt bevestigd, boengng reunggt rente, interest
v. geld, poeboengng(of padjh
boengng-) reunggt = geld tegen
interest uitleenen of uitzetten.
Boengsoe, jongste kind, laatstgeborene,
vgl. toelt, opp. oel bara.
Boeni, of boendi, een boomsoort, paleut djar lag n boendi =
handpalmen in vorm gelijk aan
boendi-bladeren.
Boenj (Mal. boenji), geluid, klank,
toon, gerucht, vgl. soe, bijv. 6oenj-boenjjan = muziek, boenj
sangat soebra = een geweldig leven, trh oe djeu"h doem moe-
Boen
44
Boeth
Boer* (Mal. bor"), gespikkeld, vgl.
roenf*.
Boereu, bluffen, opsnijden, vgl. beurakah.
Boer*, zichtbare klip, vgl. kareung,
loengkab, boesng.
Boeroe, jagen, opdrijven, bijv. dja"
moeboeroe = gaan jagen, as
poeboeroe = jachthonden, hantoe
boeroe = e. s. v. booze geest (de
wilde jagersman).
Boerng, I de geest v. e. overleden
kraamvrouw, kwelgeest v. kraamvrouwen, peutrn boerng de
kraamvrouwduivel naar beneden
brengen (d.i. bezweren), ba" boerng peutrn keu moge de boerng je halen, tamng boerng =
door de boerng bezeten, boerng
poendjt = geest v. e. in de kraam
gestorven vrouw bij wier begrafenis men verzuimd heeft vr de
sluiting v. h. graf de lijkwindselen
los te maken, II aannemen (v.
e. werk), uitvoeren tegen een
vooraf bedongen loon (Mal. borong).
Boerot (Mal. boeroer), breuk, vergroot scrotum.
Boes*, oud uitheemsch zilveren muntje (in Atjh vroeger ook wel nagemaakt, 1 boes" = ]/ goepang).
Boesoe, of poesoe (Mal. boesoer),
spanboog, aneu" boesoe = pijl, vgl.
gand.
Boesng, I, of poesng (Mal. boesoeng) .zuchtige zwelling (v. d.
buik),
vgl. beutng,
boentng,
boent", bas, badm, teumbn,
II zandbank, klib, vgl. loengkab,
kareung, boer".
Boeta, blind, boefa toel = blind en
doof, boefa siblah = aan n oog
blind, seupt boeta = stikdonker.
Boetjh (Mal. botjor), kletsnat, doorweekt, nat, vgl. basah, boelt,
djoem, bijv. abh boetjh idjaln
keunng oedjeun bandoem al
mijn kleeren zijn nat door den regen.
Boeth, penis, mannelijk geslachtsdeel
(vgl. bh, daka, meunal), boeth
Klng, of bh Klng = een zwarte
2
Bh
45
Bh
houten schijfjes gebruikt bij e. s. v.
werpspel, bh poelt = houten
ringen bij het z.g. ratb poelt gebruikt, bh langai = het lichaam
v. d. ploeg, bh tjeudh = rugplankje door de weefster gebruikt,
bh gng = slagknuppel v. e.
gong, ook grendel v. e. geweer, bh
dabh = ijzeren priem bij het onkwetsbaarheidsspel gebruikt, bh
roem, of b. Malaka, of b. tjeuk"
malm, of b. peukhm teungkoe
e. s. v. lekkernij, moebh = vruchtdragend.
Bh, I leggen, zetten, stellen, plaatsen,
aanbrengen, instellen, aanstellen,
(vgl. Mal. boeboeh), bijv. bh
tadj = (een vechthaan)
de
kunstsporen aan de pooten binden,
bh keukang (een paard) het
gebit aandoen, bh tjawardi =
emailleeren, bh dama, of b. gala
= dichten met hars (bijv. v. e. lek
vaartuig), bh- (of theun-) geutah
gom plaatsen (om vogels te
vangen), bh boe = het eten opbrengen, bh boe lam pinggan =
gekookte rijst op den schotel doen,
bh goel lam tjawan = de sajoer
in de kom doen, bh ma'na = de
beteekenis aangeven, geubh ngn
mata = met edelsteenen gezet, bh
gatja = met hinna besmeren, bh
taw = staken opzetten, plaatsen,
bh- (of peudjeut-) keu panglima
= tot panglima aanstellen, bh
marit = het woord voeren, een
quaestie voordragen, bh deunda
== een boete opleggen, bh tambh
= opmerkingen maken, bh boengng = offeren v. bloemen (op
een graf), bh boengng lam
= bloemen in het haar steken,
bh- (of theun-) arng, tarn, peuleunt"
netten, strikken, vallen
spannen, bh tal = met een touw
vastbinden, bh nan (of peunan,
of rasi nan) = een naam geven,
djibh lakoean njang hana gt ba'
geutanj = hij gebruikte onbetamelijke gedragingen jegens ons, bh
s/ra = zout doen op of bij, poebh
c
Bhroem
46
Brakah
(v. runderen), sissen (v. slangen).
Bj, I boeten, verstellen v. netten (vgl.
M a l . boeboel), II e. s. v. kolombijngebak.
Bng, zie dng.
Bt, tcubt, I achterwaarts gebogen,
achterover hellend, kromgetrokken,
vgl. leunt", opp. boengk',
bijv.
han peuteupat l njang teubt
nj het kromme ervan wil niet
meer recht worden, djidoe' boengk' taph, dji'h boengk' tima,
djidja" teubt, peunjakt st djiriwng teuma = hij zit zoo krom als
een klappervezel, hij ligt zoo krom
als een waterschepper, hij loopt
achterwaarts gebogen, de oude ziekten komen terug, II bt, teubtbt, zich uitrekken, bijv. teubt-bt
tanda beu
= het zich telkens
uitrekken is een teeken van luiheid.
Bt, I, of beut, of beuoet,
opheffen, oplichten, optillen, opnemen,
vgl. poebeudh, angkat, angkt,
bijv. djih han " djibt sidv =
hij kan het niet alleen optillen, bt
djar een handgroet wisselen
waarbij beide handen of n van
beide vr het gelaat wordt gebracht, doemna peunadjh
habh
djibt = allemogelijke lekkernijen
discht hij op, feufof = opgelicht,
II uittrekken, uitrukken, met de
hand van onkruid zuiveren, wieden,
vgl. oereuh, eump, en M a l . rjaboet, boeboet, bijv. bt geutah =
rubber inzamelen, bt boel man
= een kip plukken, bt gig =
kiezen trekken, bt ' haren uittrekken (bijv. met een tangetje),
III bt, of bht (ons woord
boot") = boot, sloep, schuitje.
Brab-broeb, met zijn velen zich richten tot, bijv. brab-broeb man
djip ateuh ba' bringin = de
vogels vliegen alle af op den waringin-boom, brab-broeb oereung
ba" teungkoe njan = de menschen
richten zich in grooten getale tot
dien teungkoe.
Brag, specht.
Brakah, zie beurakah.
c
Bram
47
Broe*
Broeh
48
Dagang
Dagoe
49
Dam-dam
Dalaj, knecht.
Dalam, I, ook: lam, in, binnen, binnenste, opp. loea, diep, diepte (vgl.
Ih"), diepzinnig, bijv. dalam peut = in de kist, dalam gampng
= in de kampoeng, dalam kroeng
in de rivier, maf lam prang =
in den strijd gesneuveld, troh lam
oeteun = in het bosch aangekomen, dalam that akajdji = hij is
erg diepzinnig (knap), leum
dalam = de geheime mystieke wetenschap (vgl. leum batin, sb,
teusawh, rajb), II paleis, verblijfplaats v. d. soeltan, vgl.
atana, aseutana, meulig, bijv.
djitamng oe dalam ba" radja =
zij gingen naar het paleis, naar den
soeltan.
Dalh (Mal. dalih), uitvlucht, voorwendsel, peudalh = uitvluchten
zoeken.
Dalem, oudere broeder (of iemand
dien men daarmede gelijk stelt),
vgl. fyoer bang, abang, lm, tjoet
lm, p lm, adoen.
Dali (Mal. dalil), leidsman, bewijs,
bewijsstuk, bewijsplaats, argument,
bijv. oeln 'tikeut koeat dali Ha*
napi = ik ben overtuigd v. d.
kracht der Hanafitische argumenten, dali keu tjeuroega de wegwijzing naar het paradijs.
Daloepa, Si-Daloepa, de vermomde,
de door opzettelijke vermomming
onherkenbare.
Dalng, etensblad van messing voorzien v. e. hollen voet v. hetzelfde
metaal welken men gewoonlijk van
het bovenblad (n dalng) los kan
maken.
Dam, of damdam (Mal. dendam),
wraak, wrok, verbittering, grief,
vgl. bantji, deungki, kianat, k h,
djoengkat, bijv. trh damdam =
wrok koesteren.
Dama (Mal. damar), hars, vgl. gala,
mal, bijv. panjt dama, of soelh
dama = kaars, toorts, fakkel,
flambouw.
Dam-dam (Mal. djam-djam), de heic
Dam
lige Zamzam-bron te Mekka, i
dam-dam = water uit dien bron.
Dam (Mal. damai), vrede, meudam
= vrede sluiten.
Dami, bij (in eeden), dami Alah =
bij God.
Damideun, zie ramideun.
Damh, zveel, zeer veel, een menigte.
Damroet (v. Arab. zamroed), smaragd.
Dana, hulpbehoevend, vgl. meuseukin, gasin, papa.
Dandan, slagtanden v. d. zeekoe.
Dan, regenboog, vgl. beuneung
Radja Timh.
Daneuj, vruchtwater dat vr de bevalling uitstroomt, vgl. keutoeban.
Dang-dang, I, ook: dadang, terwijl,
inmiddels, intusschen, ondertusschen,
in afwachting dat, zoolang nog,
bijv. dang-dang djimeudawa ka
seupt = terwijl zij nog aan het
twisten waren werd het donker,
neupvh tanggh
oemoe limng
oer treu' dang-dang leungka rt
heb nog vijf dagen geduld in
afwachting dat de weg klaar is,
II groote koperen rijstpot (Mal.
dandang), bijv. dja" m dang-dang
= een grooten rijstpot gaan brengen.
Danh, etter, vgl. basi, bijv. danhdarah = dysenterie,
meudanh
goesi = ontstoken tandvleesch,
sab djiteubii danh ba" loekaln
= er komt al maar etter uit mijn
wond.
Da oem, zie ta"oem.
Dapoe (Mal. dapoer), keuken, stookplaats, bijv. roemh dapoe bijbouwing met eigen dak dienende
als keuken, dapoe pand smidsoven, patang dapoe = keukenhakmes, ook: vrouwelijke volgeling
(vgl. ngn, rakan, oereung sadjan), oereung dapoe afstammelingen v. slaven (vgl. o. lam
roemh, aneu" meuh), oereung didapoe kraamvrouw (gedurende
de ovenperiode), mat didapoe
overleden in het kraambed, doe"
c
50
Daroet
Daroerah
51
Daw*
Daroerah (v. Arab. dharoerah), noodaangeklaagde, da'wa da'wi = aandwang, noodzaak, overmacht, vgl.
klacht en verdediging, oel meularrat, bijv. kali daroerah een
da"wa = de hoofdklager, keunng
kali die aan de door de W e t geda"wa aangeklaagd, da"wa sj"
stelde eischen slechts ten deele vol= een twijfelachtige aanklacht, peuna
doet, maar waarin men door noodda"wa = quaesties opperen, sjarat
dwang berust.
da"wa = een volledige en duideDarhaka (Mal. doerhaka), vloeklijke aanklacht, da'wa gh sb =
waardig (vgl. toelah, teumeurka,
een onvolledige aanklacht, mcuda"seurapa), weerspannig, oneerbiedig,
wa = tegenspartelen, tegenspreongehoorzaam, opstandig, oproerig,
ken, disputeeren, djiseuk'
s
bijv. fa6ri oeln tbat niba" ma"njang meuda'wa = ze slaan wie
sit darhaka = geel dat ik mij
tegenstribbelt, oereung teuga meubekeere v. d. ondeugd der ongeda'wa iemand die altijd tegenhoorzaamheid.
spreekt, die altijd in de contramine
is, hana oeln meuda'wa ik zal
Darh, meudarih (v. Arab. darasa),
geen bezwaar maken, peu takeuhet gemeenschappelijk maar om
meung da'wa ateuh gbnjan? na
beurten reciteeren v. d. Koran,
limng peu = waarover wilt ge
peutamat darh = beindiging v.
een proces tegen hem beginnen?
h. Koranreciet (vgl. meuhatam,
over vijfderlei zaken, meuda'wa
beut, aphaj).
joem = afdingen, b" djeut da'wa
Dasah, vergenoegd, genoegen schepoer doed = opdat er naderpen in, b" that dasahteu keu nanghand geen quaestie over komt, hana
gr - stel niet uw genoegen in
de wereld, geudoe" lam dasah < l sagaj da'wa ba'oeln = ik zal
er volstrekt geen bedenking meer
njang path Alah zij zetelen in
tegen maken, ban njang gala" drvrede die gelooven in God, at
neu hana da'wa ba' ln = tegen
dasah - gelukkig.
wat gij wilt zal ik mij niet verzetDaseut, regeling, rangschikking, vgl. I
ten.
atran, teureutib.
Dat (v. Arab. dzat), het wezen (v. Da'wa, zie dawa.
God).
Dawaj, krankzinnig, vgl. poeng.
Data (Mal. datar), effen, vlak, gelijk,
Daweut (Mal. dawat), inkt.
vlakte, vgl. panton, padang.
D a w , steeds, immer, altijd, aldoor,
Datjng (Mal. datjing), unster, weegbestendig (vgl. sab), ook: geheel
stok.
opgaan in iets, aan niets anders
Dato*, zie datoe.
denken, vgl. lal, lal, tawan, bijv.
Datoe, of dat" (ook afgekort t"),
daw" meutjandoe = aan niets angroot- of voorvader, ook: betiteling
ders denkend dan aan opium schuivoor oude lieden (ons oudje"),
ven, daw" djidja" tjoe areuta
ook: titel van adathoofden ter
gb steeds gingen zij anderWestkust, ook: betiteling van heilig
mans goed stelen, daw" djim =
geachte of bijzonder gevreesde diesteeds weende hij, daw" djidja"oe
ren of voorwerpen, datoe nini
gl = steeds gingen zij in het gevoorouders (vgl. n" moejang, n- j
bergte, daw" djitjeumat" sab =
datoe, djad madjad, mp, dja).
steeds was hij aan het schoffelen,
Dawa, of da'wa (v. Arab. da"wa),
hana teudh daw" djim sab =
klacht, aanklacht, rechtsvordering,
zij weende zonder te bedaren steeds
vordering, eisch, zich verzetten, tedoor, di keutjhi" daw" peutimang
genspraak, bezwaar, bedenking,
nanggr = de kampoenghoofden
quaestie, reclame, njang dawa =
doen niet dan besturen.
de aanklager, njang geudawa = de
:
Dawot
Dawt, David, Nabi Dawt = de
Profeet David.
D, ondiep (v. e. bord, prauw, enz.
waarvan de wanden uitstaan), bijv.
pinggan d = een ondiep bord
(vgl. deu, opp. Ih", dalam).
D , zie t'.
D* (afkorting van ad"), woord
waarmede jongere broeders of zusters worden aangesproken, ajah d"
(of ajah tjoet, of ajah moeda)
oom (jongere broeder v. vader of
moeder), ma'd' (of ma'tjoet)
.
tante (jongere zuster v. vader of
moeder).
Dah, zie d"ah.
Db, zie oedb.
Dd, meadd, rondzwerven, gaan
reizen, vgl. dagang, garib, bh
dr, meudjadja.
D*ah, of dah (v. Arab. zawijah),
dorpsgodsdiensthuis
(op steenen
fundament), vgl. meunasah.
Dlat (Mal. daulat), eigenl. beteekenis: heil, voorspoed, geluk, vroeger
gebezigd in de aanspraak tot den
Soeltan (zooveel als ja Uwe M a jesteit"), vgl. stjpada.
Dsa (Mal. dosa), zonde, misdaad,
kwaad, schuld, bijv. ampn dsa
= vergeving van zonden, meu"ah
dsaln = vergeving voor mijn
zonden, meudsa = zondigen, ba"
Alah ln takt dsa = tegenover
God vrees ik te zondigen.
Dh, of djh, gene, gindsche, daar,
ginds, bijv. lamph djh = gene
tuin, oer djh op gindschen
dag, jh djh of djan dh = te
genen tijde, in dien tijd, rr djh =
langs gindschen weg, gindslangs,
blah djh, of bladh aan gindschen kant, aan gene zijde, thn
djh = het vorige jaar, djh na
sdaraln teuka keun = daar
komt mijn broeder aan, sidh (of:
hidh, of disidh) = ginds, van
ginds, van ginds afkomstig, sidh
sin = ginds en (of) hier, nidh
= van ginds, van gindschen kant,
meurandh = aan gene zijde, ter
overzijde (v. e. water), keudh of
52
Deuh
oedh = gindsheen, daarheen, derwaarts, daarginds, keun keudh
= her en derwaarts, bar sa djh
=
vooreergisteren, meudh, of
lag djh op gene wijze, meu
dh meun pi djeut het kan
zoowel op gene als op deze wijze,
meudh roepa = in gene gedaante,
zoodanig, doemdh
= zooveel,
zoodanig, zulk, ditdh = zoo gering als gene, hdh = zoo lang
(hoog) als gene, tdh zoo kort
(laag) als gene, oeb-, (of boeb-)
dh zoo groot als gene, oefof
dh zoo klein als gene, pdjh
= gindsche baas (minachtend),
djhpat = ginds, djhh = gindsheen, djhn = vanginds, djhban
= op gene wijze, djhb = van
gene grootte, djhh te gener
hoogte of lengte (v. ruimte of tijd),
djht = te gener laagte, zoo kort
als het gene.
Dndajang, hofdame, hofjuffer, gezelschapsdame, vrouwelijke volgeling.
Dn-dn, glazemaker of juffertje (e.
s. v. insect).
Dt (het Ned. dek"), dek v. e. schip.
Deudah, roosteren, (eieren) bakken,
vgl. Iheu, bijv. bh man" deudah
= een gebakken ei.
Deu, ondiep, vgl. d, opp. Ih".
Deu , honger, hongerig, verhongeren,
hongersnood, opp. fr, bijv. ln
deu" = ik heb honger, proetkoe
deu" boe hana l = ik heb honger
er is geen rijst meer, mat koe aneu"
deu" = als vader dood is verhongeren de kinderen.
Deuh, licht klaar, helder, duidelijk,
zichtbaar, vgl. peungeuh,
il",
djeureunh, sarh, njata, leumah,
trang, lah, opp. seupt,
bajng.
pad", bijv. mata oer ka deuh
teuma == de zon is weer helder
(bijv. doorgebroken door de wolken), njan ka deuh dat is duidelijk, fa'eu ba" deuh = ziet wel
toe, deuh that leumah oereung
moeprang disin = het is duidelijk te zien dat men hier oorlog
voert, pit digl deuh
djikaln
1
Deuka
53
Dham
Dhet
54
Dina
worden aangesproken met Teungkoe Di).
Diarah (v. Arab. zijarah), bezoek
aan-, of bedevaart naar een heilig
graf, bijv. diarah koeboe Nabi di
Madinah = bezoek aan het graf v.
d. Profeet te Medina.
Dib, of meudib-dib = boordevol,
vgl. peunh, seudt, meusa", leubat.
Din (Mal. di'an), kaars, was, vgl.
liln.
Dit (Mal. diat), bloedprijs, smartegeld.
Dih, ons woord ,.dienst".
Dihn (v. Arab. dihn), geest, binnenste.
Dik, of lik (v. Arab. dzikr), godsdienstige litanie, uitspreken van
godsdienstige formules, lofvermelding.
Dilah, zie lidah.
Dil (Mal. dahoeloe), vroeger, eertijds, voorheen, eerst, vooreerst,
vooraf, vooruit, vorige, gewezen,
vgl. djameun, phn-phn, bijv. njang
dil het vroegere, wat vroeger
betreft, djameun dil in den
ouden tijd, dil kn van vroeger af aan, van voorheen af, boeleun dil (of b. likt, of b. ka
abh) = de vorige maand, jh
masa dil = van vroeger, dil
hana geupeugt djin ka geupeugt = vroeger deed men het niet
thans doet men het, tadja" oe peukan
dil = ga gij maar eerst naar de
markt, dil-dil kn tjit ka meunan adat = reeds van oudsher is
dat de gewoonte.
Dili, Deli.
Dina, I (v. Arab. zina), ontucht,
overspel, meudina = overspel, ontucht plegen, vgl. djalang, meu'n,
moemoekah, meureusam, bijv. inng
meudina = lichtekooi, hoer, djimeuloemp
djimeudina =
hij
droomde dat hij overspel pleegde,
djipeutrh nabsoe djimeudina =
zij voldoen maar aan hun lusten en
plegen ontucht, ka meudina dilikt
lak je hebt een minnaar achter
den rug van je man, II dinar
Dindang
55
Djaban
Djabat
56
Djakal
Djakeun
het niet komt halen dan zullen wij
het u komen brengen.
Djakeun, herkauwen.
Djakeut, de in de M o h a m m . W e t
zakat genoemde in den v o r m eener
belasting geregelde plicht der m i l d dadigheid maar die in de practijk
het karakter heeft v. een vrijwillig
liefdewerk, djakeut
arta =
individueel opgebrachte belasting op de
goederen, djakeut
toebh
(of pitrah) = door de gezinshoofden opgebrachte belasting in rijst v o o r
zich en v o o r allen i n wier onderhoud zij hebben te v o o r z i e n .
D j a k h , of ' djakh
= tandvuil,
v u i l der tanden.
Djala , in man'djala"
= een met
zwarte en witte veeren geteekende
kemphaan.
Djalala, majesteit ( G o d s ) , v g l . halarat.
Djalan, weg, v g l . rt, djoerng,
bijv.
djalan simpang peut = kruisweg,
viersprong, ook in overdrachtelijken
z i n : middel, wijze, manier, bijv.
ln mita djalan raseuki = i k zoek
een middel tot levensonderhoud,
ln mita djalan dil
=
ik z a l
eerst zien er w a t op te vinden,
djalan hareukat
- middel tot levensonderhoud, de w e g des gewins, djalan sisat d w a a l w e g .
Djalang, een ontuchtig leven leiden
(v. e. v r o u w ) , manziek, geil, bijv.
inng djalang = lichtekooi, hoer,
aneu" djalang = een kind uit w i l den echt ( v g l . a. hareum
djadah),
inng
njan djalang bit-bit na limng nam moekahdji die v r o u w
leeft zeer onzedelijk zij heeft w e l
vijf of zes minnaars ( v g l . meudina,
meu'n, moemoekah,
meureusam).
Djal, of djali (v. A r a b . djalil), m a jestueus,
indrukwekkend, ontzagwekkend, voortreffelijk, P d r
rabn djal = onze Heer de uitstekende G o d .
Djali, zie djal.
D j a l ( M a l . djaloer), een langwerpige
smalle soort k a n o v a n zeer geringen diepgang uit n boomstam uit1
57
Djam
gehold, soorten zijn d. kaw,
d.
koesangka, d.
klibeut.
D j a l , argwaan, achterdocht, v g l .
sangka, s", bijv. b" tadjal"
Djameun
58
Djandji
Djanng
gbnjan
ln ka abh djandji
=
met hem heb ik reeds een afspraak
gemaakt.
D j a n n g , e. s. v. knolgewas met doornige takken.
D j a n g , horde, staketsel, latwerk v.
bamboe stokjes opgesteld om de
visch binnen een soort
doolhof
(fuikvormige
ruimte)
te leiden
w a a r ze niet meer uit kan.
Djanga*, I dief, stelen, v g l . fjoe, pantjoeri, II een kleine wespensoort
die men veel in het gras aantreft.
Djangeun, of
meudjangeun-djangeun
= n e u r i n , binnensmonds of halfluid zingen, v g l . njanj,
njai-njai,
moepantn,
meuddi.
Djanggaj ( M a l . djanggal),
gebrekkig,
onwelluidend, slecht iets verrichtend, onvatbaar v o o r dressuur, bijv.
djanggaj that djibeut
= hij reciteert
zeer
gebrekkig,
keubeu(goeda-) djanggaj
= een buffel
(paard) dat niet vatbaar is v o o r
dressuur.
Djanggi, zie bij pa"h.
D j a n g g t , kinbaard, sik, v g l . baw",
bijv. djanggt
leubat = een volle
baard, djanggt
djn
= e. s. v .
korstmos.
D j a n g k a , I bij berekening of schatting
bepalen, berekenen, schatten, v g l .
aga', sangka, kira, ba" at, bijv.
meunjng
oereung
tagoen
boe i
geudjangka
= wanneer men rijst
w i l koken bepaalt men op de gis
hoeveel water men moet opzetten,
oereung
tjb n aw
geudjangka
als men bladeren aaneenrijgt
(n.1. v o o r dakbedekking) dan bepaalt men bij schatting hoeveel rotan
er noodig is, pantang
meudjangka
langkah = het is verboden om berekeningen te maken over den duur
eener reis, II naam v o o r allerlei
werktuigen bijv. passer, kerfbank
v o o r tabak, een v o r k v o r m i g instrument bij het uithollen v . w a p e n scheeden gebruikt, toestelletje, v o o r
het i n n d r a a i e n v. touw, enz.
Djantang, vastbinden (v. e. grazend
dier b.v. aan een p a a l ) , v g l . peu-
59
Djar
tal, ikat, tjaroeh,
bijv.
keubeuln meutjaroeh
drdji
keu tal
djantang
= mijn buffel heeft zich
met zijn pooten i n het bindtouw
verward.
D j a n t n g , hart, v g l . at, djantng
at
= hartediefje, bh djantng
pisang
de hartvormige punt v . d. p i sangbloemtros.
D j a r a , zie djira.
Djara*, ver, veraf, verwijderd, op verren afstand, v g l . djeu'h,
bijv. pa"h na- (of pana h na-) djara" =
hoe ver?, ba" djara" baja ver
zij het onheil, pan h hat djara'
hoe ver wel?, pan t hat djara"
= hoe ver maar?, hana lntoen
t
djara" i k weet niet hoever.
D j a r e u n g ( M a l . djarang), I wijd uiteen, ver v a n elkaar, met wijde tusschenruimten, ijl, dun gezaaid, zelden, zeldzaam, schaars, bijv. goek
djareung
=
wijdgespleten
hoeven, aleu djareung
vloer
w a a r v a n de planken of latten wijd
uiteen liggen, boeb djareung
=
fuik met wijde openingen,
idja
djareung
=
los geweven stof,
aja" djareung
= grove zeef, "
djareung
= dun geplant hoofdhaar, pageu djareung
= een heining met wijde tusschenruimten, taboe djareung
= ijl zaaien, hana
djareung
= zonder tusschenruimte, v g l . teuhah, teuleung,
bla, tjrbr, opp. rapat, krab, rab, t, teubaj, le, II langzaam, bijv. lag
djareung
= langzaam, langgerekt
tempo (waarop men reciteert).
D j a r ( M a l . djari),
hand, vinger,
arm, mouw, bijv. aneu" djar
=
vinger, djar git", of d.
geulit",
of d. geugit"
= pink, djar manh = ringvinger, radja djar
=
middelste vinger, djar
teuloenj",
of d. teunoenj"
= wijsvinger,
inng djar
= duim, aneu" djar leunt"
= buitenwaarts omgebogen vingers, teukab djar
=
met de vingers tusschen de tanden
geklemd
(uiting v . v e r b a z i n g ) ,
sidjar
= een vingerbreed, djar
Djaroemoedi
60
Djn
siblah
= de eene hand,
djar
Djar ( M a l . djati),
I echt, waar,
doea blah beide handen, moewezenlijk,
zuiver, oorspronkelijk,
mat djar = eikaars handen vat- j
onvervalscht, v g l . beuna, beutj, bit,
ten (bij wijze v . groet), bt djar
teunt,
meuhat, teupat,
soenggh,
= wijze v . groet, waarbij de hankhng, that, bijv. breuh djat
=
den even v r het gelaat worden
gewone gepelde rijst, II kaj
gebracht, leung djar = de handjat
= de djati-boom.
den ophouden (als biddend), kaln
Djawa, Java, oereung Djawa = Jaoerat djar = het bekijken v . d.
vaan.
lijnen der hand, deuka-, of djaban-,
Djawardi, of djawareudi, zie tjawardi.
of sidjoe" djar = een gelukkiD j a w e u b ( M a l . djawab),
antwoord,
ge hand, malang-,
of soe"-,
of
bescheid, v g l . seu't,
bijv.
tadjasoeang-, of scu'oem
djar
= !
weub ladjoe naritln
= antwoord
een ongelukkige hand, srah djar
dadelijk op mijn woorden, hana ln
=
(de ceremonieele)
handwastoekri djaweub
= i k weet niet
sching, peusidjoe"
djar
gehoe te antwoorden.
schenken (aan deskundigen), boeD j a w i , linksch, alles met de linkerngng
djar
= handgift,
gehand doen, averechts, juist andersschenk, huldeblijk, badam
djar
om dan gewoonlijk, vgL soengsang.
= traag in het werk, pantah-,
of
D j a w ( M a l . djawi), M a l e i s c h , v g l .
panjang djar
=
steelsch, diefMeulajoe,
bijv. oereung
Djaw
achtig, lange vingers hebbend, tal
= M a l e i e r , Djaw
barat ~
de
djar = slappe polsketting, gleuM a l e i e r s der W e s t k u s t , basa Djang
djar
== polsring,
badj
w = de M a l e i s c h e taal, beut
panjang(paneu'-)
djar
= i
kitab djaw
het bestudeeren
baadje met lange (korte-) mouwen,
v a n M a l e i s c h e boeken over den
djar ranoeb = de takjes v . d.
M o h a m m . godsdienst.
sirihplant, peudjar
= overhandiD j b , of djib, drinken, bijv. Si Poegen, peudjar
blandja
=
geldelan ka djidjb i = N . heeft water
lijke bijdrage betalen.
gedronken, tabri i keu ln
lnDjaroemoedi
(Mal.
djoeroemoedi),
meung djb geeft mij water i k
stuurman.
w i l drinken, peudjb i = water te
Djarm, naald, djarm rind = speld,
drinken geven, soempah peudjb
i
djarm
alh
=
een fijne naald,
aneu" beud
== den kogeleed v .
djarm kilang = naald v. e. naaitrouw zweren waarbij de zwerenden
machine, djarm tjina naainaald,
gezamenlijk water drinken w a a r i n
djarm seumeurat naald bij het
een kogel is gedompeld, djb
teuknoopen v. netten gebruikt,
padb = suikerriet uitzuigen.
ln ka meudjarm
mijn padi is
D j b r a ' i (v. A r a b . Djabra'l),
de
reeds uitgekomen (is reeds scherp
aartsengel G a b r i l , Djbra"i
sahbat
en puntig), poenggng
djarm
Djng
=
geestenplaats (die men dus
vreest en mijdt), kaj meudjn =
bezeten boomen, salh
oereung
atawa djn = is het soms een
mensch of een geest?, poedja djn
= de geesten vereeren, verzorgen
(met offers, gebeden, enz.), meuroemp"-, of meurampt-, of teukeunng djn getroffen door een
geest.
Djng, schuins oplichten, bijv. meunj as th i" djidjng pha =
als een hond urineert licht hij zijn
poot op.
Djeu'a, mesthoop, mestvaalt, vgl.
adn, loebeung.
Djeubeut, of djibeut (Mal. djebat),
muskus, civet, muskusdier, ook
moesang djeubeut (e. s. v. bunzing).
Djeudjarng, traliewerk.
Djeu (Mal. djala), werpnet, meudjeu = met een werpnet visschen.
Djeub, meestal djeub-djeub (Mal.
tiap-tiap), elk, ieder, bijv. djeub*
djeub nanggr = alle landen,
djeub-djeub
beungh = eiken
ochtend, djeub-djeub g = telkens, dikwijls (vgl. geunab g),
djeub-djeub pat = overal, op alle mogelijke plaatsen, djeub-djeub
roemh na lnoerh = huis voor
huis heb ik uitgenoodigd, djeubdjeub bil" na lntamng al
de vertrekken ben ik binnengegaan.
Djeu', of dji", rijstwan.
Djeum (Mal. djam), uur, klok, horloge, bijv. djeumln ngn djeum
gata sab = mijn horloge loopt
gelijk met het uwe; in oude verhalen en spreekwijzen komt soms een
verdeeling voor van dag en nacht
in vier deelen (si'oer
peut
djeum, simalam peut djeum).
Djeut (vgl. M a l . djadi), I worden,
ontstaan, gebeuren, vgl. djadh,
bijv. djih ka djeut keu goer
hij is leeraar geworden, adjeumat
ka djeut = een amulet (bestaande uit iets dat tot steen of ijzer) is
geworden,
keubeuln
teungh
61
Djeula''
djeut = mijn buffels nemen in
aantal toe, njang djeut ln taw'
drneu = de reden dat ik U liet
roepen, masa djeut dnja " de
tijd v. h. ontstaan der wereld,
peudjeut = doen worden, scheppen, maken, bijv. peudjeut
keu
radja (-keu krani) = tot radja
(schrijver)
gemaakt,
aangesteld,
Toehan njang peudjeut alam nj
= de Heer heeft deze wereld geschapen, h neupeudjeut
langt
ngn boem l Pteu Alah = toen
onze Heer God hemel en aarde
schiep, peudjeut
dr keu (of
peuroepa dr ban) = de gedaante aannemen van, II gelukken,
mogelijk zijn, in staat zijn, kunnen,
slagen, vgl. ', bijv. djih han
djeut djidja" = hij kan niet loopen, ln ka djeut ln seumoerat
(-beut Koeroe"an) = ik kan al
schrijven (den Koran reciteeren),
han djeut djih = hij is niet in
staat, hij kan niet, njang djeut
sakri = slechts op n manier is
het mogelijk, kada sikaj han djeut
sitjoepa" = hij wiens lot het is
een kaj te ontvangen krijgt geen
tjoepa", III geoorloofd, goed, ja,
vgl. nj, gt, bh, bijv. djeut
oereung tamng keun? mag
men hier binnengaan?, njang ba" ln
djeut wat mij betreft is het
goed, voor mijn part ja, toert adat
han djeut toert hoekm
djeut
= volgens de adat mag het niet
(maar) volgens de Moslimsche Wet
is het geoorloofd, s njang sakt
djeut lak oebat keunan = alwie
ziek is mag daar geneesmiddelen
vragen, I V durven, bijv. drneu djidjeut tjartneu = u durft hij
onaangename woorden toevoegen,
uit te schelden.
Djeula, glad, glibberig, vgl. gla,
gloe, djloe, bijv. rf nj djeula
that han djeut tadja" = deze
weg is zeer glad gij kunt er niet op
loopen.
Djeula , moede, beu zijn,
hebben, vgl. gla'.
1
tegenzin
Djeulah
Djeulah, of djlah (Mal. djelas),
vereffend,
afbetaald,
afgedaan,
ook: zonder belemmering of verhindering, opp. meusangkt, meukeumat, vgl. glah, bijv. geusangka
' djlah niba" Toehan han geumoeprang niba' sabi = men waant
een geffende rekening te kunnen
hebben met den Heer zonder dat
men oorlog voert op Zijn weg!,
rf djeuneulah = de weg ter vereffening.
Djeulatang, brandnetel.
Djeulng, zie djlng.
Djeumala (soms: djeumala alam),
hoofd (alleen in deftigen stijl),
narif drneu ateuh djeumala alam
ln = wat U gezeg heeft neem ik
eerbiedig aan (op mijn hoofd).
Djeumba, deel, aandeel, vgl. bagi,
bagian, bheu',
boeloeng,
bijv.
bandoem tjit ka meudjeumba-djeumba = allen hadden al hun deel
gekregen.
Djeumeu'at (v. Arab. djoem^ah),
Vrijdag, sig djeumeu'at = lett.
nmaal Vrijdag, d.i. n week, na
kada siseun djeumeu'at = omstreeks een week later, seumajang
djeumeu'at = gemeenschappelijke
Vrijdagdienst in de moskee, malam
djeumeu'at aroeah w = Donderdagavonds waren de geesten
der afgestorvenen rond.
Djeumeulah (Mal. djoemlah), som,
bedrag, totaal, opsomming, getal,
aantal, optelling.
Djeumeurang
(Mal. menjeberang),
oversteken, naar den overkant
gaan, vgl. arng, bijv. peudjeumeurang = overzetten (vgl. poemeuIheuh), djal peudjeumeurang =
een overzetprauw, adat peudjeumeurang = een soort overzetrecht
op plaatsen a. d. rivier waar van
een overzetprauw werd gebruik gemaakt (vgl. sibrang).
Djeumoedjoe, of djoemoedjoe, karwijzaad, komijn.
Djeumt, ijverig, naarstig, vgl. gigh,
opp. beu', malah, badam, ajeum,
bijv. djeumt ba' poemoeboet
62
Djeungkaj
ijverig in het werk, djipeudjeumt
drdji hij deed zijn best.
Djeumpa, de welriekende gele en witte bloemen v. Micheliasoorten,
djeumpa keubiroe = de witte
bloemen v. Plumiera acutifolia,
Poir.
Djeumpt (Mal. djempoet), met de
vingers iets nemen, sidjeumpt =
zooveel als men met de vingertoppen vatten kan.
Djeumphan, zie timphan.
Djeumpng, stroo, padistroo, padistoppels (v. d. uitgetrapte padi),
vgl. djeundrang.
Djeunadah (v. Arab. djinazah, begrafenis, lijk, baar), I e. s. v. ark
welks houten geraamte met rood
doek is omgeven en na afloop der
begrafenis (speciaal bij den dood
v. kinderen, jonggetrouwden, of
kraamvrouwen) op het graf wordt
gezet, II de stellage welke bij
de Hasan-Hoesain-feesten wordt
rondgedragen, vgl. taboet, III
de draagbaar voor feestgerechten
en sirih bij bijzondere gelegenheden, vgl. peurakan.
Djeunam, zie djinam.
Djeundran, zie djindran.
Djeundrang, stoppels (v. padi welke
na den rijstoogst op het rijstveld
achterblijven), vgl. djeumpng.
Djeunh, of djinh (Mal. djenis),
soort, aard, slag, vgl. roepa, matjam, bangsa, bag, bijv. meudjeunh-djeunh
= allerlei, koebri
djeunh n'mat = ik geef allerlei
soorten lekkernijen.
Djeuneuki , landengte.
Djeuneurb, de verticaal geplante takken v. e. omheining.
Djeungeu', of tjeungeu', of tjingeu',
zien, kijken (vooral naar beneden of
reikhalzend kijken), bijv. djeungeu"
lam mn in den put kijken.
Djeungkaj (Mal. djengkal), een span
met den duim en den middelsten
vinger ( = /
hah),
djeungkaj
git" = een span met den pink
en den duim, djeungkaj teuloenj"
1
Djeungki
63
Djeureunh
II
( M a l . djerat),
strik (om herten,
vogels te v a n g e n ) , strikken, stevig
vastbinden, v g l . tarn,
arng.
Djeurng, zie djrng.
Djeureudja* ( M a l . djerdja'),
tralin,
dunne latten evenwijdig aan elkaar
(tot afsluiting v. e. venster, of v. d.
open v a k k e n boven de wanden v .
d. v o o r - en achtergalerij).
Djeureuka, of djeureukha,
rad, w i e l ,
drijfwiel, v l i e g w i e l , ook een toestel
v o o r het draaien v . touw, djeureuka
i = waterrad, djeureuka
meuraw
=
haspel
of
garenwinder,
djeureuka soetra of d.
seumeurng
== spinnewiel.
Djeureukha, zie djeureuka.
Djeureulah, meudjeureulah, stralend.
Djeureumaj, I ( M a l . djermal), e. s. v .
visscherij in zee met groote kruisnetten w a a r v a n de hoekpunten op
in den grond gestoken staken rusten, II beuneung djeureumaj
=
i n allerlei kleur voorkomende geimporteerde katoenen garens.
Djeureumeu, k a m v. e. haan, bijv.
man'
djeureumeu
silaph
geusoen han djimeult
= een enkel
gekamde haan is vreesachtig en w i l
niet vechten.
Djeureunang ( M a l . djernang),
drakenbloed, verkregen v . e. rotansoort: de aw djeureunang
(een
Daemonorops-soort).
Djeureunh ( M a l . djernih),
helder,
zuiver, rein, klaar, v g l . il",
deuh,
peungeuh,
sarh, njata, trang, opp.
tjeuk, bijv. moekadji na djeureunh teunt
djih na djirasa meunangat = zijn gelaat glimt ( v a n
genoegen) hij heeft zeker een fortuintje gehad.
Djeureung
64
Djeureung ( M a l . djerangau),
kalmoeswortel.
Djeurh, of djrh, goed, mooi, schoon,
fraai, gunstig, in orde, hersteld, genezen,
vgl.
tjeudah,
tjarng,
lintng, nh, gt, meudjeulh,
patt,
laja", opp. br , bijv. o e r djeurh
mooi weer, djeurh
roepa
=
schoon v a n uiterlijk, poetr
djeurh = een mooie prinses, makanan
njang djrh-djrh
allerlei lekker
eten, oereung
djrh-djrh
= lieden v . goeden huize.
Djheut ( M a l . djahat), slecht, k w a a d ,
boos, leelijk,
misdadig, gemeen,
baldadig, v g l . djoengkat, br", bis, eungka'-eungka';
sirng,
dsa,
opp.
badje", gt,
djeurh,
bijv.
oereung
djheut deugniet, bandiet, onverlaat, boet
djheut
=
slechte daad, misdaad, ontucht,
peunjakt
djheut = lett. de booze
ziekte, d.i. melaatschheid,
oereung
djeun
djheut that akajdji de
hedendaagsche
menschen
hebben
zeer veel booze streken, peudjheut
= k w a a d spreken.
D j h , D j o h o r (op het schiereiland
Malaka).
Djhoeng, I den kop v. buffels of runderen oplichten door middel v a n
het door den neus gebrachte t o u w
om die dieren het stooten of trappen te beletten of ze met eten v o l
te proppen of te medicineeren, II
het aanwenden v . toovermiddelen
(die men ergens o p h a n g t ) .
Dji, zie djih.
Djibeut, zie
djeubeut.
Djidjaj ( M a l . djedjal),
dichtstoppen,
instoppen,
inproppen,
breeuwen,
kalfaten, waterdicht maken, v g l .
d, pakaj, tampaj.
D j i , half rot, wormstekig.
Djib, zie djb.
D j i ' , zie
djeu'.
Djih, I v n w . 3e pers.: hij, zij, hem,
zijn, haar, hen, hun, v g l .
gbnjan,
drneu
(als pronominaal v o o r voegsel v . werkwoordstammen en
als achtervoegsel v. zelfstandige
n a a m w . en w e r k w o o r d e n v e r v a n -
Djlik
gen door dji), bijv. le peu ka lnbri keu djih veel heb ik hem
reeds gegeven, djih na gash
keu
ln = hij heeft mij lief, djih ka
djidjb
i = hij heeft water gedronken, djih han djitm
moepakat
= hij w i l niet overleggen, aneu"ln djiph l djih = hij sloeg mijn
kind, b" djitamng
= laat hem
niet binnenkomen, ln djikab
l
goeda = ik ben door een paard
gebeten, pngdji
ka gadh
= zijn
geld is zoek, trbdji = de duur erv a n , akajdji = zijn overleg, koekalndji
'
i k zie hem, koe ba
plongdji
boen
= i k heb hem
zooeven medegevoerd, II men
( v g l . oereung,
geu, ta, gb),
bijv.
djikheun
= ze zeggen, men zegt,
III sidjih njan = die kerel, die
vent (geringschattend).
Djihad (v. A r a b . djihad), de heilige
oorlog, de oorlog tegen de ongeloovigen, v g l . prang sabi.
Djimat, amulet, talisman, v g l . adjeumat, bijv. djimat panah sa"tian =
wonderpijl.
Djinam, of djeunam,
bruidschat,
huwelijksgift,
v g l . meuhaj,
bijv.
djiba djinam
ba" le = hij bracht
een hoogen bruidschat mede.
Djindran, of djeundran,
ons w o o r d
generaal".
Djinh, zie djeunh.
Djinoe, zie djeunoe.
Djin, zie djeun.
D j i n h , zie
djeunh.
D j i ' h , zie
djeu'h.
Djira, of djara, of djeura, de naam
v . verschillende aromatische zaden
en vruchten als drogerijen in de
geneeskunde gebruikt, djira
poeth
= komijn, djira manh = venkel,
djira koesani = de kleine vruchten
v . V e r n o n i a anthelmintica W i l l d .
Djirat, zie djeurat.
Djiwit, taai, hard, v g l . kreuh, opp.
leump",
raph,
bijv. si
djiwit
= taai vleesch.
Djlah, zie djeulah.
Djlik, of glik, of glink, of
geulink,
of klik, een spoel- of r i n g v o r m i g
Djloe
65
Djoed
= een woeste kwade" bok, keubeu djoeah een kwaadaardige
buffel, djoeah ban rimoeng Daja
= woest als een Dajasche tijger.
Djoeara, ceremoniemeester, vgl. ba",
peutoeha, oel rintah, tjhh, peutimang djam, bijv. djoeara sabng,
of d. geulanggang = ceremoniemeester, scheidsrechter bij hanengevechten.
Djoebah, of badj djoebah, lange jas
met wijde mouwen (tabbaard) naar
Mekkaansch model door hadji's gedragen.
Djoeb, zie loeb.
Djoedah, Djedda, tjitjm Djoedah
struisvogel.
Djoedi, dobbelspel, hazardspel, meudjoedi dobbelen, peudjoedi =
verdobbelen, Si meudjoedi s= de
dobbelaar, bat djoedi = dobbelsteenen, djamb djoedi = speelloods, dobbelloods, p djoedi =
eigenaar v. e. speelloods, djoedi
bat e. s. v. bankspel, b"
tameudjoedi = wacht u voor het
spelen, bi" meudjoedi = het geslacht der dobbelaars, pngln bandoem ka abh lndjoedi ik heb
al mijn geld verspeeld, lal ba"
djoedi = aan het spel verslaafd.
Djoedj, zie doedj.
Djoedjoet, zuigen, uitzuigen, vgl.
pib, djb.
Djoed (Mal. djodoh), paar, stel, wederga, pendant, partner, wederhelft,
echtgenoot, vgl. pasang, babat, bag, bandng, z noemt de man
zijn vrouw en de vrouw haar man,
hana meudjoed geen paren vormend, peut geunab limng gandj
meunj meuhimpn hana meudjoed
vier is even vijf is oneven, doet
men dit bijn dan vormt het geen
paren (geen veelvoud van twee),
grafa nj ln toeng keu djoed
aneu"ln ik neem u aan als aanstaanden van mijn dochter, ranoeb
krakab pineung toep rt ba" ln
tan djoed pan djiteuka = zelfs
stambladeren van de sirih en door
eekhoorns aangevreten
pinang's,
5
Djoedoe
66
Djoengkat
Djoeng
67
D
djreun-djreun i mata de oogen
vulden zich met tranen.
Djroe* (vgl. M a l . djeroe"), algemeene naam voor wat in het zuur of in
de pekel gezet is, in het bijzonder
e. s. v. zuur gemaakt v. d. jonge
uitspruitsels v. bamboe en v. d.
spruiten en bloemen v. d. kala in
azijn en suiker, djroe" drin =
doerian in het zuur, bh it djroe"
= ingezouten eendeneieren, peudjroe" = in het zuur of in de
pekel zetten.
Djroen, I ba djroen, e. s. v. plant
met gele bloemen, II e. s. v. patrijs of kwartel.
Djroekh, een bedekking v. pinangbladscheede (sifoe*) om het l i chaam bij den veldarbeid tegen zon
en regen te beschutten, vgl. saroe".
Djrh, zie djeurh.
Djrm, meudjrm, in massa, opeengehoopt, in drommen, vgl. djaj, djab,
reula, krab, rapat.
D
(uit Arab. daoeq =
smaak,
vooral de smaak v. goddelijke zaken
der mystieken), bezwijmd, in onmacht, in zwijm, flauw gevallen,
buiten kennis.
Ddaidi, dodijnen, reflexwoord v. d.
beweging v. schommel of wieg, vgl.
ddi.
Ddi, sussende klanken, neuriewoorden, refrein v. wiegeliederen, meuddi = sussen, met wiegeliedjes in
slaap zingen of neurin, vgl. meudjangeun-djangeun, ddaidi.
Doe, I vader, vgl. koe, toe, eumbah,
ajah, oereung tjhi', II plat liggen, zich bukken, zich buigen, teudoe-doe = neergebogen, neergestrekt, ook: achter iets verscholen,
verborgen (vgl. teundab).
D, I verstopt, gedempt, opgevuld,
vol, dicht, massief, vgl. Ihb, meutheun, opp. sh, bijv. d idng =
verstopt in den neus, d that
atdji = hij is weinig bevattelijk,
proet d blinde darm, gleung
d = massieve ring, pad d =
halfvolle rijstkorrels, peud,
=
verstoppen, verbergen, opschorten,
c
Doea
68
Doedoe
Doed
69
Doejn
Doekhi
70
Dom
D"ma
nj = ge kunt op deze plaats niet
overnachten, lak dm = vragen
om te blijven overnachten, barm
Ih malam dm laja keu tika =
biezen blijven drie nachten liggen
om tot vlechtwerk voor matten opgezet te worden.
D'ma, groote gouden puntige kegelvormige knoop zoowel door mannen
als vrouwen boven het baadje aan
den hals als sieraad gedragen.
Dng, I staan, opstaan, verblijf houden, vgl. doe", bijv. dng di loea
= buiten staan, dng
teupeung
gaki = wijdbeens staan, dng moepalet gaki met n been opgeheven en tegen het andere gekruist
staan, pakn tadng disin =
waarom staat gij hier?, santeut dng
= ter lichaamslengte, lndng djin di K. = ik woon thans te K.,
dalam oeteun nj han djidng
rimoeng = in dit bosch huizen
geen tijgers, ln han " lndng di
Gaj leubh seunang lndng di
Atjh = ik kan het in het Gajland niet uithouden ik houd liever
verblijf in Atjh, peudng = oprichten, bouwen, overeind zetten,
tot staan brengen, peudng roengka
roemh = het gebindte v. e. huis
opzetten, doe"a peudng darah =
formulier om een bloeding tot staan
te brengen, bloedstelpingsformulier,
peudng tja"si = tot getuige nemen, teudng = recht overeind
staand, stilstaand, blijvend, voor
vast, gevestigd, ln han teudng
png = het geld wil niet bij mij
blijven, ik kan niet sparen, djih
djin na teudng pangkaj 100
reunggt = hij had nu een bedrijfskapitaal van 100 dollars, neudng = schering, kettingzijde, v. e.
weefgetouw, soetra neudng
=
kettingzijde.
Dng, of bng, geluid v. e. gong.
Dnja (v. Arab. doenja), de wereld,
het heelal, het wereldsche, het leven
op aarde, vgl. alam, djoehan, opp.
akhrat, bijv. dnja akhrat = in
deze en in de andere wereld, voor
71
Dr
tijd en eeuwigheid, voor nu en hiernamaals, in leven en dood, masa
djeut dnja tijd v. h. ontstaan
der wereld, sagaj dnja = de geheele wereld, leum dnja = lett.
de wetenschap van deze wereld, d.i.
de geheime wetenschap, adat dnja
nj = de instellingen v. deze wereld, keureuna dnja = beweegredenen v. wereldschen aard, as
dnja de menschheid.
Dseuta (Mal. doesra), leugen, onwaarheid, liegen, djikheun oereung
njan ri dseuta = zij zeggen dat
die man wat lijkt te liegen.
Drah, I leergang, II meudrah-drah,
ver naar beneden reikend, vgl. rh.
Drah (Mal. deras), snel (v. beweging), ras, rad, sterk (v. stroom),
vgl. kreuh, tadjam, bagah, sigra,
pantah, batja, dhab-dhab, reudjang.
Drang, een heester die als onkruid bij
heiningen opschiet.
Drin of deureujan (Mal. doerian),
boom en vrucht (ba"-, bh-) v. d.
doerian (Durio zibethinus, L . ) , bh
drin Blanda = zuurzak (Anona
muricata, L . ) .
Dring, meudring, tegen iets of iemand
aan schuren, langs iets schuren.
Drb, vangen, pakken, grijpen, vatten,
gevangen nemen, arresteeren, in
hechtenis nemen, bijv. drfe keubeuh = (verwilderde) buffels opvangen, drb tjitjm = vogels vangen, drb daroet = sprinkhanen
vangen, drb eungkt = visch vangen, kamngln beuklam djidrb l
rimoeng = mijn geit is vannacht
door een tijger weggehaald, oereung geudrb lam prang = krijgsgevangene (vgl. tawanan), ka geudrb pantjoeri l gbnjan = hij
heeft den dief al gevangen.
Dr (Mal. diri), persoon, lui,
mensch, wezen, zelf, eigen, ook:
hulptelw. voor personen, bijv. doea
dr ni sidr ni agam sidr ni
inng = twee oude menschen een
oude man en een oude vrouw, padoem dr = hoeveel lieden?, ban
Ih dr (of ban Ihdji) = met
Dr
hun drien, ka djeut dr = zelfstandig geworden, djak drdji
= hij vroeg verlof heen te mogen
gaan, na sitib dr er zijn
duizend personen, peut dr, of
peut dr oereung, of oereung
peut dr = vier menschen, padoem dr oereung dja" boen
= hoeveel man zijn er zooeven gegaan?, ph dr =
zelfmoord,
drneu = pers. vnw. 2e en 3e
pers. (gij, hij), drneu b" neupoebeungh oeln = u moet niet
boos op mij worden, drneu ka
neudja" oe peukan = hij is naar
de markt gegaan, njang areuta- (of
atra-, of ara-) drdji ka djiba
wat hemzelf toebehoort heeft hij
meegenomen, ln lnkaln dr lam
tjeureumn = ik bekijk mijzelf in
den spiegel, oereung njan tjit
sidr mantng = die man houdt
zich almaar op zichzelf, djipik lam
at drdji hij dacht bij zichzelf, djiw oe roemh drdji =
hij ging terug naar zijn eigen huis,
keudr (Mal. kendiri of sendiri)
- zelf, eigen, vanzelf, alleen, A:
keudr = ikzelf, njang joe radja
keudr = het is de vorst zelf die
het bevolen heeft, ln keumeung
dja" keudr = ik zal zelf gaan,
han th keudr = zijn plaats niet
weten, gadh keudr = vanzelf
verdwenen, pint teuhah keudr
= de deur is vanzelf opengegaan,
dja" keudr alleen gaan, kaj
nj meungklh keudr deze
boom staat alleen, sab keudr
elkander, ook: gelijken, standgenooten, familieleden, eigen lieden, djimoeph sab keudr - zij slaan
elkander, ln moepakat sab keudr-dr = ik pleeg overleg met
mijn naaste familieleden, sidr =
een persoon, iemand, ieder, alleen,
zelf, sidr oereung meukat een
koopman, na sidr di roemh =
is er iemand in huis?, hana sidr,
of sidr pi tan (vgl. hana s) =
niemand, hana meung sidr
niet ook maar n enkele, sidr
72
*
sah ieder naar zijn kant, in
verschillende richtingen, sidrdji
= in zijn eentje.
Drneu, gij, U , U w Edele, Uw; hij,
Zijn Edele, zijn, hem, haar (als
voorvoegsel v. werkwoordstammen
en als achtervoegsel v. zelfst.
naamw. en werkw. vervangen door
neu) wordt in de 2e persoon (vgl.
grafa, kah) gebezigd tot meerderen
of tot hen die men beleefdheidshalve als zoodanig aanduidt (de
vrouw tot haar man, kinderen tot
hun ouders, jongere broeders en
zusters tot oudere enz.) en in de
3e persoon (vgl. djih, gbnjan)
van God, van profeten en van
voorname of geerde personen, bijv.
drneu njang ajah oeln = gij
die mijn vader zijt, of: hij die mijn
vader is, drneu njang p ln =
u die mijn meester zijt, of: hij die
mijn meester is, drneu ka neu"h
- U w Edele zijt reeds naar bed
gegaan, of: Zijn Edele is reeds
naar bed gegaan, drneu p, of
afra drneu = de uwe, of: de
zijne, proemh drneu uwe (of
zijne) echtgenoote, drneu njang
radja oelntoean = u die mijn koning zijt, of: hij die mijn koning is.
Drh, meudrh, blaffen, aanblaffen,
keffen, vgl. meurawng,
meukhngkhng, meukoengkng,
meuranggng.
73
h
zijn, v g l . djeut,
bijv. han "
niet tot iets in staat zijn, ln han "
lndja'
l = ik heb geen kracht
meer om te loopen, han ' oebah
onverschietbaar, han " beukah
= onbreekbaar, meung " meutoeah
gata = moge u geluk beschoren
zijn.
d j e u m a (v. A r a b . idjma ), overeenstemmend besluit, eenstemmigheid
v . gevoelen, onderlinge meening.
djeutihat (v. A r a b . idjtihad),
zich
inspannen, moeite doen v o o r iets,
zich beijveren.
d r a ' (v. A r a b . ^Israil), A z r a l (de
engel des doods, n der vier aartsengelen), v g l . mala'ikat
mawt.
lia, of wali (v. A r a b . awlia, mv. v .
wal), heilige, v g l . kramat, bijv. m
ba' peut plh peut lia = naar
44 heiligen brengen (e. s. v . gelofte), koeboe lia = heilig graf
( v g l . koeboe
kramat).
rat (v. A r a b . aurah),
naaktheid,
lichaamsdeel (tusschen de knien
en den navel) dat bedekt behoort
te blijven.
h , I languit liggen om te rusten of te
slapen ( v g l . teungeut), meu'h
=
gaan slapen, peu'h
= te slapen
leggen, neerleggen, in slaap maken,
teumpat h = slaapplaats, tika h
slaapmat, h teulinteung
=
achterover liggen, h meusadeu
=
op den rug liggen, h
teudoegm,
of h tjroeb
= v o o r o v e r op den
buik liggen, h meugeunirng
= op
n zijde liggen, djimeu'h
= hij
ging slapen, gbnjan
ka
geu'h
\\\] is reeds naar bed gegaan, handjan lnh ka teungeut = i k had
nog geen (nauwelijks) den tijd om
te gaan liggen of i k sliep a l , ta'h
ba" teungeut = ga liggen maakt
dat ge slaapt, h tjt oer h Nabi,
h seupt h Jahoedi, h
beungh
h pantjoeri
= slapen midden op
den dag zoo deed de Profeet, slapen in den namiddag z doen de
Joden, slapen in den ochtend z
doen de dieven, oeram
tapeu"h
ba" rt taja = leg den stam neer
1
hoewaj
op den grooten weg, II trekboom v. e. ploeg, III uitroep:
o, o jee.
hoewaj, zie haj.
keulah (v. Arab. ichlag), volkomen
toegewijd, oprecht, goede bedoelingen.
keutieu (v. Arab. ichtijar), eigen
werkzaamheid des menschen, vrije
keuze, vrije beschikking over iets,
eigen oordeel, bezinning, beraming
v. middelen.
keutisa (v. Arab. ichtisar), verkorting, kort begrip, uittreksel, overzicht, samenvatting.
Eleuham, ingeving, goddelijke ingeving.
leum (v. Arab. ilmoe), wetenschap, kunde, kennis, ook: bovennatuurlijke kennis, de geheime
wetenschap (leum rajb); men
onderscheidt: I leum dnja =
de wetenschap v. deze wereld",
de magisch mystische wetenschap
(leum sih, of leum h'xumat
= tooverij, tooverkennis, tooverleer), II leum akhrat = de wetenschap van het leven aan gene zijde van het graf", waartoe behoort
de leum- (of hoekm-) sara",
of leum kitab = de wetenschap
van Allah's wet, de orthodox-Moslimsche wetenschap (vgl. hoekm);
de laatste rekent men ook tot de
leum lah of zichtbare" wetenschap die voor alle geloovigen
geldt ,in tegenstelling met de leum batin, of leum sb, of leum dalam (of teusawh), d.i. de
verborgen" of voleindigde" wetenschap of mystiek, die alleen aan
de ingewijden bekend is, leum
noedjm = wichelkunst, wichelarij,
leum sikin = de wetenschap der
wapenen, leum baloen meudjra
= de wetenschap waardoor men bij
het daboes-spel onkwetsbaar is,
leum keubaj =
onkwetsbaarheidswetenschap, leum panika =
de wetenschap waardoor men bewerkt dat men in het gevecht niet
getroffen wordt, leum sangkilat
74
ntoe
= ook e. s. v. onkwetsbaarheidswetenschap, leum koelat '" de
paddenstoelen-wetenschap, leum
bal" mata = goochelarij, leum
peurasat gelaatkunde, karakterkunde, leum phaj = waarzeggerij met behulp v. boeken, leum
toeba de wetenschap der vergiften, leum djhoeng = de kennis
van opgehangen" toovermiddelen,
leum teumanm = de kennis
van begraven" toovermiddelen,
leum nahoe = de spraakkunst,
leum pikah = de wetgeleerdheid, leum sal' de wetenschap der kettersche mystiek, leum meuvtabat toedjh leer v
d. zeven rangen v. h. Zijn, toentt
leum of mita leum een
geheime wetenschap (tooverkennis)
trachten te verwerven, djih kn djilawan si njan deungn teugah badandji teutapi djilawan deungn
leum = hij weerstond hem niet
met zijn lichaamskracht, maar met
tooverkunsten, pakri na neumeu"leum drneu nj bandoem atawa hana = weet gij lieden hier
daarvan of niet?
n, zie ntoe.
ndah (Mal. indah), fraai, kostbaar,
merkwaardig, bijv. peungeuh tjeuroega ndah that = de schittering
v. h. zeer schoone paradijs.
ndaj, zaadschieting.
ndatoe, zie ntoe.
ndj, zie nfoe.
nsan (Mal. insan), mensch, vgl. ma noesia, man'ih, oereung, dr, bijv.
peu njan djn atawa nsan
wat is het een geest of een mensch?,
djeub-djeub
geutanj doemna
nsan na mata trang = ieder v.
ons menschen heeft een helderziend
oog.
ntja Alah (v. Arab. in sja 'llah),
als Allah de verhevene wil, als God
wil.
ntoe, of ndatoe, of n, of ndj, of
ntoe nini, of datoe nini = voorouders, voorvaderen, vgl. eump,
n moejang, djad madjad, dja, p
c
seulam
75
Eumping
duidelijk, han tapath dja" eu keudr gelooft ge het niet gaat dan
zelf zien.
Eu, I onvruchtbaar, vgl. mal, II
grens, lijn (meest bij kinderspelen),
vgl. tjeu, peureunggan, bijv. eu
linteung = dwarslijnen, meuta"tham eu galah = e. s. v. vechtspel, eu linteung = dwarslijnen.
Euj, kruipen, voortkruipen (ook: v.
h. vuur, v. e. slang of worm, v. e.
kruipplant, v. e. ziekte, enz.), vgl.
lata, bijv. aneu' ln teungh dji"euj = mijn kind kruipt nog, ban
djeut dji'euj = het kan juist
kruipen, narif meu'euj bij het
praten telkens op een ander onderwerp overgaan.
Eumbah, of mbah, vader, vgl. koe,
doe, toe, ajah, oereung tjhi", bijv.
nang eumbah = vader en moeder.
Eumbh, zie mbh.
Eumbn, zie mbn.
Eumpah (Mal. empas), slaan, beuken, kastijden.
Eumpang, I van biezen gevlochten
zak, mand, tasch, vgl. baloem,
kb, bijv. eumpang pad, eumpang
breuh = rijstzak, eumpang eumping = zakje tot berging van geroosterde en daarna plat gestampte
rijst, eumpang ranoeb = sirihzakje,
II kippenloop, vgl. sriweun.
Eump, zie mp.
Eumpng, of mpng, knikker, vgl.
katj".
Eumpt, portemonnaie (ingevoerd),
vgl. bb, tomp".
Eumpeu*, verzamelnaam voor allerlei
knolgewassen.
Eumpeun, of mpeun (vgl. M a l .
oempan), eten, voedsel, spijs, voeder, aas, lokaas, vgl. peunadjh,
makanan, bijv. djidja" mita eumpeun = zij gingen voedsel zoeken,
bri eumpeun = te eten geven,
voederen (v. dieren).
Eumpi, aanspraakwoord tot e n
naamgenoot.
Eumping (Mal. emping), eerst geweekte daarna geroosterde en vervolgens gestampte ongepelde rijst,
Eump*
bijv. leukat adang geutb keu'
eumping = donkerkleurige kleefrijst maken ze tot eumping.
Eump* (Mal. empoe"), vermolmd,
vergaan, verteerd, vgl. raph.
Eumpoe, met kracht in stukken slaan,
kloven, klieven.
Euop, of oemp, wieden, vgl. bf,
oeteuh, ook: kloppen, slaan, hakken, er op los slaan.
Eumpoeng, nest, hok, kooi, spinneweb, enz., bijv. peugt eumpoeng
= een nest maken, eumpoeng man" = hoenderhok, eumpoeng it"
== eendenkooi, eumpoeng ting =
beo-nest, eumpoeng oen = bijennest, eumpoeng Ihang wespennest, eumpoeng mata euntjin =
kas waarin de steen v. e. ring is
gevat, eumpoeng aneu" = baarmoeder.
Eumph, of mph, zie lamph.
Eungka*-eungka*, ondeugend, schelmachtig, vgl. djheut, djoengkat, bis, bijv. oereung eungka"-eungka"
= een deugniet.
Eungkh, of ingkh = hinkend, meu"eungkh, of meungkh, of meu"ingkh = hinken, hinkebaantje spelen, vgl. goendjng.
Eungkh, of ingkh, slaan, klieven.
Eungkj, e. s. v. lekkernij.
Eungkng, of ngkng = de Lampongsche kortstaart- of klapperaap.
Eungkt, visch, bijv. eungkt la"t
zeevisch, eungkt kvoeng
riviervisch, eungkt paja moerasvisch, eungkt th = gedroogde
visch, eungkt masn = gepekelde
visch, eungkt teunagoen = gekookte visch, eungkt reundang '
in vet gebraden visch, eungkt toemh = in buffelmelk gestoofde
visch, eungkt pa"h = in pisangblad gewikkelde visch in heete
asch gaar gemaakt, eungkt panggang = visch aan een spit boven
het vuur geroost, eungkt Iheu
= visch in de pan geroost (zonder vet), eungkt teuteut visch
boven vlammend vuur gepoft, mn
eungkt
= uitgediepte vischput
1
76
Euntoe*
(op een rijstveld), drb eungkt =
visschen.
Eunta (Mal. oenta), kameel, bijv. bh
meusabah toeleung eunta rozenkranskralen v. kameelbeen.
Euntam (Mal. hentam), met kracht
slaan, hard slaan, met kracht aanvatten, meu" euntam-euntam = elkaar hard slaan, elkaar klappen geven,
vechten, dji'euntam
djih
ateuh oel = hij sloeg hem op
het hoofd.
Euntat, of nfaf, of antat, of meuntat
(v. meu"euntat), geleiden, begeleiden, vergezellen, wegbrengen, brengen, overbrengen, vgl. ba, m, ngn,
ara", irng, bijv. dji"euntat oeln
oe P. = hij geleidt mij naar P.,
koe"euntat gata oe P. ik breng
U naar P., euntat beut naar
school brengen (v. e. kind), peuntat (v. peu'euntat) lett. medegeven, techn. het medegeven v. d.
geloofsbelijdenis aan den stervende
als versterking bij het onderzoek
der grafengelen, euntat lint = den
bruidegom vergezellen (bij den
nachtelijken optocht), euntat mampleu = zich aansluiten bij den
bruigomsstoet.
Eunt, of nt, I spoor, rest, overblijfsel, vgl. euntjit, tapa", paleut,
bakat, beukah, II in den vorm
van dwaallichten spokende dooden.
Eunteu*, zie euntreu'.
Eunth, wrijven, schuren, vgl. euntreut, geus", dring.
Euntjh*, stooten, stompen.
Euntjin (Mal. tjintjin), vingerring,
euntjin sipasang = een paar ringen.
Euntjit, of ntjit, spoor, indruk, afdruk,
overblijfsel, vgl. eunt, tapa", paleut, bakat, beukah, bijv. as djitjm b euntjit roesa = de hond
besnuffelt het spoor van het hert,
han l tinggaj pi meung euntjit =
er blijft geen spoor ook maar over,
bh euntjit = het spoor verwijderen, uitwisschen.
Euntoe*, collier van aaneengeregen
kraalvormige voorwerpen, bh eun-
Euntong
77
Gadh
Gadng
te verdwijnen, oebat ngn peugadh peunjakt = een geneesmiddel
om de ziekte te doen verdwijnen.
Gadng, verschillende soorten v. eetbare aardvruchten, knolgewassen.
Gaga*, kraai.
Gagab, stotteren, stamelen, hakkelen.
Gagah, sterk, krachtig, vgl. koeat,
koekh, teuga, kng, teugh, gab,
sasa, dta'ih, bijv. gagah brani =
sterk en dapper, heldhaftig.
Ga* g*, op de beenen heen en weer
schommelen (v. e. klein kind).
Gah, roem, faam, reputatie, meugah
bekend, beroemd, befaamd, vgl.
meuseuh, bijv. hana gt gah =
geen goeden naam hebben, meugah
trh mata de roem van helderziendheid, jh njan meugah ba"
oereung nanggr = toen werd
het aan de bewoners v. h. land bekend, meugah djrh that roepadji
= de roep ging dat zij zeer schoon
was, meugah doemh overal bekend.
Gah, gas, minjeu gah '
petroleum.
Gajb (v. Arab. ghaib), verborgen,
verstopt, verdwenen, vgl. rajb, bijv.
gajb di mata aan het oog onttrokken, 6a* gajb = heimelijk.
Gaki (Mal. kaki), voet (v. e. mensch,
v e. berg, v. e. lamp, enz.), poot
(v. e. dier, v. e. stoel, v. e. tafel,
enz.), been, ondereinde (v. e. huisstijl, v. d. huistrap enz.), bijv. gleung gaki = enkelring, gaki keu
= voorpoot, gaki likt = achterpoot, gaki reunjeun = ondereinde
v. d. trap, gaki siloeeu = pijpen
v. e. broek, mata gaki = enkel,
n gaki = voetbladeren (bijv. v. d.
tabak), sigaki = n voet (lengtemaat), tjrah gaki oppervlakkige
kloven in de voetzolen, srah gaki
= (ceremonieele) voetwassching,
i srah gaki lak = voetwaschwater v. d. echtgenoot.
Gala, I geumala, in pand nemen, ook:
bankier, peugala = verpanden, in
pand geven, gala of geunala =
pand, gala meulaba = geldleening
78
Galng
met onderpand, zekerheidspand,
II hars, bh gala = dichten, breeuwen, kalfaten (v. vaartuigen) met
hars..
Gala*, blijde, verheugd, vroolijk, houdend van, gesteld op, belust op, begeeren, graag (iets doende), uitgelaten, dol v. blijdschap, een hartstocht hebbend voor, behagen scheppen in, bijv. ln gala" lnpadjh
pisang = ik houd veel v. pisangs,
Zon gala" ln meug = ik houd
veel v. veldarbeid, ln rindoe gala'
keu gata = ik ben verlangend in
mijn smachten naar u, djigala" at
keu aneu'dji hij houdt erg veel
van ziin kind, gala" han s
buitensporig verheugd, soeka gala"
= welgevallen en behagen, gala"gala" ln boengka-boengka ik
verlang er zoo naar om te reizen,
meugala" -gala" =
in vroolijke
stemming, zich vermaken, peugala"
= (iemand, vooral een kind) door
een of ander lokmiddel overhalen
meetroonen of lokken.
Galagar, e. s. v. alo in den drogerijen-handel als geneesmiddel verkrijgbaar.
Galah, duwboom (om een prauw
voort te boomen), lange stok, eu
galah = de middenstreep bij het
meuta"tham-spe\, meugalah
=
boomen (v. e. vaartuig), sigalah
oer = de zon staat een polsstok
hoog aan den hemel (als tijdsbep.,
d.i. 7 uur v.m.).
Galang, korte breede bijl (vnl. om
brandhout te splijten), vgl. kapa',
batji, srn.
Galng, geheel en al zwart, vgl. itam,
seudng, soekla.
Galeun, lichtgekleurd, bijv. boeja galeun = een lichtgekleurde krokodil, keubeu galeun = een lichtgekleurde (rosachtige) buffel.
Gal, of banggal, haarwrong, vgl.
sanggj.
Galh, een insect (vlinder?).
Galng, groote dobbers bij een zegen
(poekat), vgl. ampng.
Gam
79
Gantjng
het met de geurige dampen te parde klos w a a r o p tot een k l u w e n gefumeeren, bijv. ganggang
idja =
wonden wordt, geunampj
soetra
het met wierookdamp parfumeeren
klos om zijde op te winden,
v . e. kleedingstuk ( v g l . hj
idja),
boelh geunampj
spoelvormige
pineung ganggang
geurig gebamboeklossen w a a r v a n de te w e maakte pinang (bij kanoeri's v o o r v e n garens naar het scheerraam
gezet).
worden overgebracht.
Gangk, zie angk.
G a m p n g ( M a l . kampoeng),
dorp,
G a n n g , e. s. v. booze geest, demon.
vaste nederzetting (ter N o o r d k u s t
Gantang, I een niet bestaande i n ook een complex v a n eenige dorhoudsmaat waarmede echter w l
pen), tadoe" sin di gampng
=
gerekend wordt (1 gantang
= 2
laten wij blijven hier i n de k a m ar), II aardappel ( M a l . /eenpoeng.
rang'), v g l . ladng.
Ganah ( M a l . ganas),
kwaadaardig,
Gante, mis, i n de w a r , verdwaasd,
woest, w i l d , onstuimig, v g l . boeh.
verbijsterd, v g l . tahe, bijv. teudja"
Ganda, I tweevoudig, dubbel, verdubteudng
tahe gante lag
oereung
belen, ganda djinam
= lett. de
ka gadh toeah = nu eens liep hij
tweevoudige bruidschat, d.i. de gedan weer stond hij stil verbijsterd en
wone losprijs bij l o s k o o p i n g v . d.
v e r d w a a s d als iemand die zijn ververstooting" die naar landsgebruik
stand verloren heeft.
het dubbele v . d. bruidschat bedraagt, ganda tjaram = lett. het
Ganti, bh ganti, de aromatische wortweevoudige voorschot
(godspentel v. Ligusticum acutilobum, S
ning) door den verkooper verschul6 Z.
digd als hij na het sluiten v . d. koop
Gantjng ( M a l . kantjing),
I haak of
v . d. transactie afziet,
beureuganda
slot (v. e. halsketting), spie, gren( M a l . berganda)
dubbel en
del (v. e. deur), knoopen, sluiten,
dwars, in overvloed, w e l i g tieren,
grendelen,
gesloten,
gegrendeld,
bijv. djigantjng
pint = hij gren II steel, v g l . g, bijv. ganda dadelde de deur, aneu" gantjng
=
jng
= de steel v . e. roeiriem,
grendel, pi'nf teugantjng
= een
ganda sa"h = de steel v . e. angesloten deur, siloeeu
meugantjng
ker, III i n : soetra ganda = ruwe
= een mannenbroek die v r met
zijde.
Gantjhb
80
knoopen gesloten wordt, geunantjng pint - deurklink, II gouden borstsieraad bestaande uit drie
halve manen door kettinkjes aan
elkander verbonden, III (een
debiteur) dringen, manen (zijn
schuld te betalen), ha" gantjng =
gedingpand, waarborgrecht.
Gantjhb, zie kathb.
Gant (Mal. ganti), vervangen, opvolgen, vergoeden, aflossen, wisselen, ruilen, vervanger, opvolger,
vervanging, vergoeding, afwisseling, beurt, vgl. toeka, badaj, waki,
bijv. gant peukajan = andere
kleeren aandoen, gant la"n =
een ander vervangen, gant peunajah = voor een ander invallen,
meugant-gant
= bij beurten,
gant oer = om de beurt (bij
landbouwwerkzaamheden die met
onderling hulpbetoon plegen te geschieden), meugant ba = onderling van vracht wisselen, peugant
= overdragen, afstand doen van
(bijv. v. e. ambt), ook: lokdier, lokvogel, geunant = vergoeding,
vervanger, aflosser, opvolger, ook:
in de plaats van, bijv. geunant
ranoeb = in de plaats van sirih.
Gantoeb, roode zeevisch met draadvormig aanhangsel aan de kin.
Gantoeng, hangen, ophangen, vgl.
Ihat, tjawi", bijv. panjt gantoeng
= hanglamp, lam tjeureuga na
panjt njang meugantoeng keudr
= in het paradijs zijn lampen die
vanzelf hangen, teumpat seumangat
meugantoeng = plaats waaraan de
ziel blijft hangen (bijv. een ringetje, een stukje goud, enz.).
Ganth, met den voet tegen iets aanstooten, ergens met den voet aan
blijven haken, struikelen, bijv. euganth ngn gaki = toevallig
met den voet tegen iets aanstooten.
Gapah, (dierlijk) vet, vgl. leuma",
bijv. gapah Ihan = het vet v. d.
lhan (een gevlekte python-soort),
si meugapah = vleesch met wat
vet eraan.
Gapan, zie kaphan.
Gash
Gapeuh (Mal. kapas), boomwol,
watten, kapok, katoen (als grondstof), gapeuh Pculmbang katoen v. d. katoenheester (van een
of meer Gossypium-soorten afkomstig).
Gapit (Mal. kepit) = onder den
arm of onder den oksel geklemd
dragen, geunapit = spleet (vgl.
loeeu").
Gapoe (Mal. fcapoer), kalk, bijv.
gapoe th = fijne droge kalk (voor
medicijn en sirihpruimen), gapoe bat = klonterige uit kalksteen gebrande kalk, gapoe angn = fijne
kalk v. gebrande schelpen, tt
gapoe = kalk branden, tjoel"- (of
tjoengk-) gapoe = kalklepeltje.
Gapoenaga, zie kapoelaga.
Garib, of rarib, vreemd, vreemdeling,
ongemeen, ongewoon, onbekend,
uitheemsch, ook: zwerven, zwervend, zwerveling, bijv. piha" garib
= een onbekende streek, dagang
njang garib = een zwervende
vreemdeling.
Garoe, I krabben, bijv. meugaroegaroe roeng = elkaar den rug
krabben, II het welriekend kernhout v. Aquilaria en andere boomsoorten, bijv. han m garoe tabh
boengng
= het ware absurd
reukhout met bloemen te parfumeeren.
Gasa (Mal. kasar), grof, ruw, onbeschaafd, onbeleefd.
Gasa , meug asa", met kracht iets
doen, kracht zetten achter, ter dege,
met energie iets doen, vgl. peukreuh, pa"sa.
Gasaj, I (Mal. gasal), oneven, vgl.
gandj, opp. geunab, II bos,
bundel, vgl. beureukah, seunibaj.
Gasang, onhandelbaar, onrustig, wild,
vechtlustig, vgl. gataj, bijv. si njan
gasang that dji'" keudh dji"'
keun hij (bijv. dat kind) is
zeer onrustig dan klimt hij daarin
dan hierin.
Gash (Mal. kasih), liefde, genegenheid, gunst, deernis, ontferming,
erbarming, medelijden, liefhebben,
s
Gasng
81
Ggh
feu), bijv. gata teungh
tapadjh
= gij zijt aan het eten, gata sidr gij alleen, u op uw eentje,
lam doemna gata nj ba" s gata
= onder u allen hier, wie onder u
is het?, aneu" gata = uw kind,
narif gata = uwe woorden, gata
p of afra gata = de uwe, th
nanggrteu welk is uw land?,
b" djitbteu = pas op dat. ze u
niet gevangen zetten.
Gataj (Mal. gatal), jeuk, jeukend,
ook: onrustig, ongedurig, belust,
geil, vgl. moemt-mt, gasang, ganah, djalang, bijv. gataj that djarln djikab l djam" mijn
hand jeukt zoo ik ben door een
muskiet gebeten, gataj tangan =
diefachtig, gataj gaki jeukende
voeten (d.i. wie graag uitloopt),
gataj babah = jeukende mond (d.i.
wie graag kwaadspreekt).
Gatng, zie katng.
Gati, of kati, de langsscheepsche balanceerstokken der vlerken (fjeud") v. e. vlerkprauw.
Garib, of katib (v. Arab. chatb), I
meugatib, trouwen, huwen, huwelijk, echt (volgens de Moslimsche
wet, vgl. nikah, kawn), bijv. malam bar djimeugatib = gisteren
avond is hij getrouwd, peugatib =
in den echt verbinden, uithuwelijken, het huwelijkscontract sluiten,
geupeugatib l teungkoe = de
teungkoe verbond hen in den echt,
II huwelijkssluiter.
Gatja (vgl. M a l . patjar), de z.g.
henna-plant (Lawsonia alba, Lamk.)
uit wier bladeren een roode pap gemaakt wordt om er bij feestelijke
gelegenheden de nagels mede rood
te verven, bh gatja = (de nagels)
met gatja besmeren.
Gatjhb, of gantjhb, zie kathb.
Gat*, zie kat".
Gatm, zie geutm.
Gawh, een klimplant (Coccinia cordifolia, Cogn.) waarvan de bladeren als groente worden genuttigd.
Gaw, omroeren, vgl. tjaw, wt.
Ggh, haastig, overstuur.
6
Gnggng
82
Gnggng, mondtrom.
Gt, of gt, I goed, mooi, schoon,
fraai, in orde, braaf, fatsoenlijk,
behoorlijk, genezen, vgl. djrh, tjeudah, tjarng, patt, laja", lintng,
nh, meudjeulh, djeunh,
djinh,
poelh, opp. br', bijv. gt roepa
= mooi, schoon van uiterlijk, gt
that = zeer goed, uitstekend, oereung gt = een fatsoenlijk man,
iemand van stand, ikat ngn gt =
stevig vastbinden, gt tariwang
keudh = keer liever gindsheen
terug, ka gt = genezen, gezond,
meugt, of meugt = verzoenen,
bijleggen, tot een minnelijke schikking komen, djih hana djitm meugt ngn ln hij wil niet goed
met mij worden, b" tameugt ngn
Oelanda kaph moesh sab moepeusaka verzoenen wij ons niet
met de Hollandsche ongeloovigen,
zij zijn onze erfvijanden ten eeuwigen dage, poemeugt bemiddelend tusschen beiden treden, peugt
=
maken, bouwen, aanleggen,
herstellen, bijv. peugt apoej
vuur aanmaken, peugt
oemng
(-lamph) = een rijstveld (tuin)
aanleggen, peugt roemh = een
huis bouwen, peugt ranoeb = een
sirihpruim gereed maken, peugt
tangkoel" = een hoofddoek in
orde maken, peugt glng = een
kring formeeren, peugt kant, of
peugt tanh =
pottenbakkerij,
peugt pageu = een omheining
aanbrengen, peugt hikajat = een
hikajat maken, djipeugt
sabh
koeta = zij legden een versterking
aan, peuneugt = maaksel, peuneugt oetoih ~ het maaksel v. e.
deskundige, II gt .... gt =
zoowel . . . . als, hetzij . . . . hetzij,
om het even of, onverschillig wie
(wat, welk, hoe), gt dji'" gt
djitrn om het even of het rijst
of daalt, III partikel v. instemming: jawel, goed, vgl. bh, nj,
djeut, bijv. nj gt ja het is
goed.
Geu, I men, bijv. geukheun =
men
Geuheva
zegt, ze zeggen, N. geukheun oereung gt = men zegt dat N . een
fatsoenlijk man is, vgl. ra, gb,
oereung, II vervangt het pers.
voornw. v. d. 3de pers. gbnjan
vr werkwoordstammen (hij, zij,
Zijn Edele) en achter zelfstandige
naamw. (zijn, haar, Zijn Edele's)
en werkwoorden (hem, haar, Zijn
Edele), bijv. gbnjan hana geupath narit geutanj = hij (zij)
schenkt aan onze woorden geen
vertrouwen, ka geungoej badjgeu
= hij heeft zijn jas al aangetrokken, ln hana lntoerigeu = ik ken
hem niet, III als praefix voor
passieve vormen v. h. werkwoord,
bijv. ln geutaw" l djih = ik
werd door hem geroepen, aneu"
geuph l ma'dji = het kind werd
door haar moeder geslagen.
Geudb, meugeudb = knippen (v.
d. oogen), knipoogen, knipoogjes
geven.
Geudeu, meugeudeu-geudcu, e. s. v.
krijgsspel v. groote jongens.
Geudham, stampen (met de voeten),
stampvoeten.
Geud*, I rollend geluid (v. d. golven), II oedeung geud" = e.
s. v. riviergarnaal.
Geudoebang, kapmes (voor het kappen van zwaar hout meestal met
beide handen gehanteerd).
Geudoemba*, een zandloopervormige
trom.
Geudng, I steenen huis, gebouw, pakhuis, winkel, geudng glab = gevangenis, II ingepakt, ingezwachteld, ingebakerd.
Geu, meugeu-geu = naar iets tasten, tastend iets zoeken, rondtasten
(v. e. blinde).
Geum, gleuf, geul (vgl. loeng),
bijv. geum tjakah = gleuf in de
steunpalen v. e. weeftoestel (waarin de kettingboom wordt gelegd).
Geugat, bederf door vocht enz., mot.
Geugoeda, zitbankje.
Geuheu*, rochelen, fluimen opgeven,
geuneuheu" = fluim, rochel, vgl.
Geuheum
83
Geunang
zijn ooren zijn dik (v. iemand die
alles maar aanhoort zonder boos te
worden), gloenjoeng oe sram
likt = met zijn gedachten elders
(in de achtergalerij) zijn (en daarom niet hooren wat er gezegd
wordt).
Geuloepa*, of gloepa" (Mal. keiopa"), hulsel, dekblad, scheede, ook:
kelk- of schildvormige versiering
onder aan het gevest v. zwaarden
en dolken.
Geuloepoe*, in geuloepoe" mata
(-di ateuh, -di joeb), (bovenste,
onderste) ooglid (vgl. M a l . keiopa"
mata).
Geuma (Mal. gemar), genoegen, lust,
vreugde, blijdschap, keurila"an gata
geuma = het moge u behagen dat
mij zulks worde toegestaan.
Geumari, vroolijk.
Geumb (Mal. gemboer), los, losjes,
wijd uiteen (bijv. v. gedraaid of
gevlochten koord of touw), mul,
luchtig (bijv. v. aarde), vgl. loeah,
goeroe", lapang, opp. dah, klit.
Geumeurb, zie geurb.
Geumeut, e. s. v. wesp.
Geumpa, aardbeving, meugeumpa =
dreunen, schudden, beven, bijv. na
neuth geumpa beuklam = heeft
U iets gemerkt van de aardbeving
vannacht?, geubeu"oet djar meugeumpa dnja = heft hij de handen op dan beeft de aarde.
Geunab (Mal. genap), vol, voltallig,
volledig, compleet, even (opp.
gasaj, gandj), meugeunab = met
elkaar overleggen, beraadslagen,
peugeunab voltallig maken,
completeeren, geunab g = dikwijls (vgl. djeub-djeub g), geunab oer dagelijks, geunab
boeleun djisakt hij is geregeld
elke maand ziek, geunab malam =
iederen nacht, gasaj-geunab
=
ons even of oneven" (raadspel),
ka rab geunab = bijna ten einde
zijn, abh djidja" geunab nanggr
= elk land liep hij af.
Geunang, water naar een lager gelegen terrein laten loopen.
Geundt
Geundt (Mal. kendit), buikgordel,
buikband (door naaktloopende jongens gedragen).
Geundrang, groote tonvormige trom,
geundvang tjanggoe" = lett. kikvorschentrom d.i. e. s. v. rammelaar,
g geundrang = trommelstokken,
ph geundrang = slaan, bespelen
v. e. trom, meu'ara' meugeundrang
(of -ngn geundrang) = optocht
met orkestbegeleiding, si meugeundrang hana geupeu'" oe roemh
de muzikanten laat men niet
binnen.
Geuneugm, e. s. v. omgekeerde mand
om in moerassen visch (vooral
batj) te vangen, zie gm.
Geuneuheu*, zie geuheu".
Geuneulng, zie goclng.
Geunggam, vuist (vgl. reugam) maar
slechts in oneigenlijken zin gebezigd, macht .heerschappij (vgl.
neumat), bijv. nanggr Gaj dil
lam geunggam radja Atjh
(of
neumat radja Atjh) = het Gajland stond vroeger onder de heerschappij van den vorst v. Atjh,
aneu" lam geunggam oereung fjhi"
= de kinderen zijn in de macht der
ouders.
Geunijeung, zie alen.
Geunirng, rand, kant, zijde, zoom,
grens, vgl. binh, bingk, blah, eu,
tjeu, bijv. ba" geunirng = naast,
h meugeunitng
= op n zijde
liggen, brat geunirng = aan n
kant doof, goemba" geunirng
=
haarlok links en rechts v. h. hoofd,
tangkoel" kah geunirng
= je
hoofddoek zit scheef (aan n kant,
vgl. singt), meugeunitng = overhellend, peugeunirng
= op zijn
kant leggen, djipeudoe"
papeun
meugeunirng = hij legde de plank
op haar kant.
Geunji, een zoom leggen, geuneunji
= zoom.
Geunoe, I hiel (v. d. voet), vgl.
toemt, II bh geunoe = rhizoom v. Cyperus tuberosus.
Geunoekoe, zie geutoengkoe.
Geunoekoe, zie koe.
84
Geupaj
Geunoelng, zie goclng.
Geunta, klok, bel, schel (vgl. Mal.
genta), beven, rillen, trillen, sidderen, daveren, schudden (vgl. M a l .
gentar), roffelen (v. d. trom), rinkelen (v. e. rapa"i), rommelen (bij
aardbeving), klotsen (door hard te
stampen op den grond), meugeunta
= lett. bellen, schellen, fig. in opschudding, meugeunta oel duizelig (vgl. moemang- en mocpoesng oel), bh geunta klepel,
ook: schaamdeelbedekking bij jongetjes, gleung meugeunta = holle
ringen waarin rinkelende steentjes.
Geuntn, zie geuntn.
Geuntng (Mal. genting), I inkeping,
inkerving, insnijding, vernauwing,
groeve, vgl. tak", tanggam, bijv.
sidm geuntng keu'ing = een
mier met zeer dun middenlijf, sikin
geuntng = een (door lang gebruik) uitgesleten mes, geuntng
loengk ringen of groeven in
de hoorns v. h. hoornvee, II dakpan.
Geunteut, e. s. v. booze geest, spook,
bijv. jh njan teuka lag roepa
geunteut raja moebajang-bajang =
toen kwam er iets als een groot
spook aanzweven.
Geuntjt, met zijn lichaamsgewicht ergens op drukken (zooals bij ivng,
of djeungki), bijv. wng geuntjt
= handpers voor het persen v.
suikerriet.
Geuntn, of geuntn, gedrukt, bezwaard, benauwd, geuneuntn
=
dwarslatten om de dak- en bijsparren v. e. huis te drukken, beun
geuntn, of beun geuntn = de
beun-geesten drukken hem op de
borst (hij wordt door nachtmerrie
gekweld).
Geuntt (Mal. kentoet), I wind,
veest, flatus, th geuntt ~ een
wind laten, II Si-geuntt, een
klimmende Rubiacea-soort waarvan
de kwalijk riekende bladeren als
groente worden genuttigd.
Geupaj (Mal. kepal), klont, kluit
(bijv. v. rijst, aarde, bloed), vgl.
Geupt
85
Geus*
kuchen, het geluid van hm, hm"
maken (als teeken of wenk bijv.
door gasten om hun komst aan te
kondigen, door iemand die zijn gevoeg gaat doen, door den schoonzoon als hij pas na het huwelijk
zijn vrouw zijn gewone bezoeken
komt brengen), vgl. M a l . mendeham.
Geureunggang, e. s. v. timmerhout
(Cratoxylon Blancoi, BI.).
Geureu'b, of geumeWb,
boeren,
oprispingen hebben, bijv. meunj
djigeuteWb b bh drien = als
hij boert komt er een doerian-lucht
uit zijn mond.
Geureuph, I hok voor geiten, schapen, eenden of kippen, vgl. koetng, eumpoeng, stiweun,
weu,
II geuteuph,
of
geutoeph,
luidruchtig, leven maken, bijv. meugeuteuph ban beuteuth nala =
knetteren gelijk het openbarsten van
nala, geutt beud
meugeutoeph
= men loste geweerschoten dat het
een helsch leven was.
Geureuta', (door woord of gebaar)
iemand verschrikken, intimideeren,
vgl. kian.
Geureut', uitslaan, uitschudden, uitkloppen, uitstoffen, geuteut" idja
= zijn kleederen uitschudden.
Geureut, of keuteut, wilde moerbezieheester (Morus Alba, L . ) .
Geureutoet, meugeuteutoet
(vgl.
Mal. menggetoetoe), met oneffenheden, gerimpeld, pukkelig, ruw,
grof, niet glad, opp. djm.
Geuritan, of gtitan (vgl. M a l . A:erta), voertuig op wielen, rijtuig,
geutitan apoej = spoor, geutitan
angn = fiets, geutitan bagah
that djiploeng = het rijtuig reed
bijzonder snel.
Geuroedoe, tang, nijptang, vgl. seupf, peunjeupt,
tjoe'anam, beutjoe, pati geutoedoe.
Geuroegh, golvend (v. h. terrein).
Geuroeph, zie geuteuph.
Geusah-geusoet, de bewegingen v. d.
cotus maken.
Geus , of goesoe" (Mal. goso"),
1
Geusoen
86
Gham-ghoem
Geuteum (Mal. ketam), krabbe,
broe" geuteum krabbeschaal.
Geuti, I met de nagels ergens tegen
aan tikken, knippen met de vingers,
meugeuti, of meugoeti = e. s. v.
knibbelspel, II een boom (Sesbania grandiflora, Pers.) waarvan de
jonge bladeren, bloemen en peulen
als groente worden gegeten, boengng geuti le.tt. geuti-bloemen,
ook: schaamdeelbedekking bij jongetjes in den vorm v. genoemde
bloemen.
Geutib, of geutit, teugeutib, of teugeutit = verzeild raken.
Geuti* of giti" (Mal. ketia"), oksel,
bijv. djigl" geuti" ln = hij kietelt mij onder mijn oksels.
Geutit, zie geutib.
Geutjaj, omspanning met de naar elkaar toegebogen duim en middelvinger van n hand, sigeutjaj =
wat men met duim en middelvinger
kan omspannen, pad doea geutjaj
= twee bosjes rijst, sanggjdji si
geutjaj rajeu" haar haarwrong
is n g. dik, sigeutjaj raja = zooveel als men met de duimen en de
middelvingers van beide handen kan
omspannen.
GeutjhV, zie keutjhi".
Geutji', geumeutji" = gillen, schreeuwen (van pijn), vgl. geurb, kW,
deump", a'oe, soera*.
Geutoe, omspanning met de naar elkaar toegebogen duim en wysvinger
van n hand, ook luttel, weinig,
bijv. ln keumeung meukeureudja
sigeutoe ik wil een klein feest
geven.
Geutoet
(Mal. ketoeat), wrat,
puistje.
Geutoejng, zie keutoejng.
Geutoepat, zie keutoepat.
Geutm, of gatm, een klimmende
heester (Modecca singaporeana,
Mast.) waarvan de bast vezels
levert voor het vervaardigen v.
vischtuig.
Gham-ghoem, klanknabootsend woord
voor een donderend dof geluid,
bijv. kaj rimba djireubah gham-
Gheub
ghoem = de woudboomen vielen
donderend omver.
Gheub, rand of band v. gebogen
rotan die voor de stevigheid om
een rijstwan, om de opening boven
aan een schepnet of een mand
wordt bevestigd, ook de rotan hoepels of duigen binnen tegen den
wand eener fuik gespannen, vgl.
bingk.
Gheum, of geuheum, kies.
Ghoen, dik, gestold, lijmig, vgl.
likat, opp. tjaj, bijv. tagoen beu
ghoen = dik maken door koken,
indikken.
Ghn, of geuhn, zwaar, vgl. brat,
opp. phoej.
Gidoe*, rijden, berijden, bestijgen (n.1.
een rijdier), op den rug van iemand
zitten, ook (grof voor): geslachtsgemeenschap uitoefenen, cohabiteeren, bijv. gidoe goeda = paardrijden, njan goeda teukoe gidoe"
dil dat is het vroeger door
teukoe (mijnheer) bereden paard,
gidoe" kreunda = schrijlings over
de doodkist gaan zitten (n.1. om de
begrafenis tegen te houden zooals
vroeger een schuldeischer wel deed
om de nabestaanden tot betaling
zijner vordering te dwingen).
Gidng, met den voet op iets trappen,
vgl. litjh", gitjh', Ih, gilh, tjatjah, bijv. gidng djeungki = de
djeungki met den voet naar beneden drukken, gidng tja" de
aardkluiten gelijk trappen (bij de
veldbewerking),
ln
teugidng
tjanggoe* = ik heb bij ongeluk
op een kikvorsch getrapt, boebajang teugidng oel = men staat
op de schaduw van zijn eigen
hoofd (als de zon des middags in
het zenith staat), gidng oe i
met den voet onder water houden
(de oorspronkelijke wijze v. doodstraf in Atjh), peugidng = den
grond laten betreden, omwoelen
door buffels (bij wijze v. grondomwerking).
Gi, tasten, betasten, bijv. ln gi
tal = ik tastte naar het touw.
c
87
Gisa
Gisng
links), p meugisa = al vliegende
ronddraaien, oemoe sithn ln gisa
na een jaar keer ik terug, h
Iheuh peudjamoean siklian djijoe
gisa = na afloop v. h. onthaal
zegt hij allen naar huis terug te
keeren, meugisa ba" mata oer
act de zon meedraaien, tanglng
meugisa draaiende Chineesche
papieren lantaarn, ajn meugisa =
Turksche schommel, meugeugisa =
om- en omdraaiend, II gisa, of
kisa, klein sleepnet, zegen.
Gisng, zich ergens tegen aan schuren
(zooals een buffel, of rund, of geit,
of ook een kat wel doet), iets
draaiende langs of over iets doen
schuren of wrijven, bijv. gisng
toemt = op den hiel over den
grond ronddraaien.
Git , of geulit", pink (v. d. hand),
kleine teen (v. d. voet), oeb-b
geulit" = zoo groot als een pink,
si djeungkaj git" = de afstand v.
d. punt v. d. pink tot die v. d.
duim wanneer ze zoo ver mogelijk
uiteengestrekt zijn, een handspan.
Giti', zie geuti".
Gitjh', zie litjh".
Gla, I glad, glibberig, vgl. djloe,
gloe, djeula, litjn, II gla of
geularan, titel, bijnaam, geubh
geularan = getiteld, met den titel
van.
Gla , of geula", afkeerig, een tegenzin hebbend, beu, tegenstaan, iets
moede zijn, er genoeg van hebbend,
vgl. djeula", bijv. ln ka gla" lndja" oe Atjh = ik heb geen lust
meer naar Atjh te gaan, ln ka
gla" keu gata ik heb genoeg
van je.
Glab, donker, duister, vgl. klam-kabt, seupt, pad", bajng, bijv.
glab-goelita =
stikdonker, pikduister, wat peungeuh
lndja"
wat glab lnriwang = terwijl
het nog licht was ging ik heen toen
het al donker begon te worden
keerde ik terug, geudng glab =
gevangenis.
Glahwa, zie glawa.
c
88
Gl
Glah, afgedaan, voldaan, vereffend,
voltooid, afbetaald (vgl. djeulah),
ook: los, uiteen, bijv. oetangln ka
glah = mijn schuld is al voldaan,
peuglah = losmaken, ontwarren
(vgl. peulheuh), peuglah " =
het haar ontwarren, peuglah him
een raadsel oplossen, tapeuglah tal njang meutjoet = ontwar het touw dat verward is.
Glajang, of geulajang (Mal. lajanglajang), vlieger, ook: het vliegwiel
v. e. spinnewiel, bijv. peu"" glajang, of poep glajang, of meuglajang vliegers oplaten, meutoenang glajang = een vliegerwedstrijd houden, glajang kleung =
kiekendiefvormige vlieger, kaw
glajang toekng = vischlijn voorzien v. e. vlieger, vischvangstvlieger, bintang glajang toekng
=
lett. de vlieger-ster" d.i. het Zuiderkruis, ikan glajang = e. s. v.
zonnevisch met buitengewoon lange
rug-, buik- en aarsvinnen en hoog
zijdelings samengedrukt lichaam.
Glang (Mal. gelang), spoelworm,
pier, regenworm, vgl. preun, bijv.
glang tanh = aardworm, peunjakt meuglang = de ingewandswormen ziekte.
Glanggang, zie geulanggang.
Glanteu, bliksem, donder, vgl. goerh, bijv. ta" l glanteu, of keunng
glanteu = door den donder (bliksem) getroffen, glanteu agam =
hevige donderslag, glanteu
tjt
oer = donderslag om 12 uur
's middags, gig glanteu = dondersteen, dondertand (neolithen),
glanteu poemeulah = inslaande
bliksem.
Glaseu, bultige jeukende huiduitslag.
Glawa, of glahwa, of geulahwa, werpen, wegwerpen, gooien, smijten,
vgl. rhm, srm, Ihm, ti", bh,
ook e. s. v. vogelverschrikker, bijv.
djiglawa sabh bat ateuh doe
= zij wierpen een steen op den
nok v. h. dak.
Gl, heuvel, berg, vgl. tjt, goenng,
boekt.
'
Gl*
G l , of geul", kietelen, kittelig, bijv.
geuli keureuna gl" =
griezelen
wegens kietelen, v g l . geuli.
Glh, schoon, helder, zuiver, rein,
glad, zindelijk, bijv. glh that- (of
loen that-) moekadji = zij heeft
een frisch (helder) gezicht,
pad
glh
= geheel gave padikorrels,
peuglh
= schoon (glad) maken,
peuglh
badan =
het
lichaam
schoon maken, peuglh ateung
=
de leidingen zuiveren (v. o n k r u i d ) ,
peuglh dr = zich zuiveren (van
een zware verdenking) door een
zuiveringseed ( = soempah
peuglh
dr),
oereung
meuglh
=
welopgevoede lieden.
1
89
Glng
e. blank wapen of mes, v g l . geunirng, binh,
lambng.
Glik, zie djlik.
Glima, bh glima breuh
= de op
Java genoemde djamboe bidji ( P s i dium G u a j a v a , L . ) , bh
glima
banta, of glima Makah = de granaatappel ( P u n i c a Granatum, L . ) .
Glinggang, een heester (Cassia alata,
L . ) met geneeskrachtige bladeren.
Glink, zie djlik.
Gliwang, e. s. v. houwwapen
of
zwaard, klewang.
Gloe, glad, glibberig, v g l . gla, djloe,
djeula, opp. reukoet,
reukih.
Gloeh, of djloeh,
ree.
Gloeng, meugloeng,
met de voeten
tegen iets steunend, zich schrap
zetten met de voeten, afzetten met
de voeten, v g l . djloeng,
trm.
Gloem, witte vlekken op de huid, v g l .
djloem, leuki, pan,
bijv. gloem
bintang
= huidvlekken die v o o r
schoonheid
doorgaan,
gloem
"
it
= e. s. v. schimmelziekte der
huid.
Gloembang ( M a l . gelombang),
golf,
deining, baren, v g l . bakat, atja",
aln,
tjeuratjeu",
bijv.
djipeu'"
oe darat l gloembang
= hij w e r d
door de golven op het strand geworpen.
Gloempang, snelgroeiende hooge boom
met stinkende bloemen (Sterculia
foetida, L . ) .
Gloendng, e. s. v. struik ( O d i n a
W o d i e r , R o x b . var. W e r t g e n i i ,
E n g l . ) vaak gebruikt voor levende
heiningen.
Gloenjoeng, zie
geuloenjoeng.
Gloepa', zie geuloepa".
Gloera ( M a l . gelora), luidruchtig, onstuimig, branding.
Glng, I in den grond steken, v g l .
djlng, tjoel", bijv. tjeuniglng
=
paaltje dat men in den grond steekt
om er een dier aan vast te binden,
II bamboekoker (om water te
halen of te bewaren), v g l . patj*.
Glng, w i n d i n g , kring, rol, bos (v.
touwvormige voorwerpen die gewonden worden als touw, rotan,
c
90
Goe
schuldige
(lett. bloedschuldoffer
enz.), vgl. lngkang, bijv. tal
van anderen).
sabh glng (of -sabh lingkang)
Gb, meugb-gb, dof dreunend ge een rol touw, peugt glng =
luid maken (als bij een naderende
een kring formeeren, peuglng =
instorting).
winden.
Gbnjan, hij, hem, zijn, zij, haar, hun,
G, I heft, handvat steel, stok, vgl.
hen, eigenlijk: die persoon, zie gb
sapaj ,oel, neumat, bijv. g langai
(als voorvoegsel v. werkwoord= staart v. e. ploeg, g tamb, of
stammen en als achtervoegsel v.
g geundrang = trommelstok, g
zelfstandige naamw. en werkwoorww = houten zwengel waarmede
den vervangen door geu), vgl.
men een spinnewiel draait, g bling
djih, drneu; men benoemt hier= steel v. e. dissel, g tjandoe =
mede personen van wie men met
opiumpijp, g hateubab, of g
eenigen eerbied spreekt (bijv. een
bioela = steel v. e. viool, g kaw
vrouw van haar echtgenoot), ook
= roede v. e. hengel, g toemba"
kan men er de hoogstgeerde we= schacht v. e. lans, boebng si
zens, zooals heiligen, profeten, ja
g = n stok (aaneengeregen)
zelfs God mede aanduiden, bijv.
atapbladeren voor dakbedekking,
peunjakt gbnjan = zijn, haar,
II maal, keer, vgl. blt, seun,
hun ziekte, arra gbnjan = de
bijv. sig nmaal, geunab g,
zijne, de hare, pakriban gbnjan =
of djeub g dikwijls, sirib g
hoe gaat het met hem?, gbnjan
duizendmaal, tadja" sig oe peugeumeung h = hij wil gaan slakan = ga ereis naar de markt, ba"
pen, gbnjan ka geu"h = hij is
g nj, of sig nj = ditmaal.
reeds naar bed gegaan, gbnjan
G, meug-g, heftig schudden (als
hana geupath narit geutanj =
bij een aardbeving).
hij (zij) schenkt aan onze woorden
geen vertrouwen.
Gb, mensch, man, persoon (vgl.
oereung), een ander, een vreemde,
G, verv. peug, wekken, wakker
lui, lieden, men, ook: wisselwoord
maken, opwekken.
voor tijger" (evenals dato"), bijv.
Goeb , zie tjoeb".
gb kheun men zegt, de lui
Goebeu, hoeden, oppassen, bewaken,
(anderen) zeggen, tabri boe keu
zorgen voor (vooral vee), vgl.
gb njan = geef aan die persoon
djaga, kawaj, rab, keumit, bijv.
te eten, boeloengln b" tabri keu
goebeu keubeu = voor de bufgb = geel mijn deel niet aan anfels zorgen, si goebeu goeda =
deren, gb nj, gb njan, gb djh
paardenknecht, hoeder v. paarden,
== deze, die, gene persoon, djipeusi geumoebeu = de veehoeder.
gah gb njang tjoe = hij beweerGoebl, in meutgoebl, naar alle richde dat een ander het gestolen had,
tingen verstrooid vluchten, vgl.
Atjh nj ka hana meuri l ka
meutang ilang.
lag nanggr gb = het tegenGoeda, I (Mal. koeda), paard, bijv.
woordige Atjh is haast niet meer
aneu" goeda veulen, " goeda
te herkennen het ziet er uit als een
= te paard gaan, een paard bestijvreemd land (land van anderen),
gen, gidoe" goeda = paard rijden,
digb " geubl ban njang gala"
te paard, een paard berijden, meudiln hana " = anderen kunnen
goeda-goeda =
paardje spelen,
koopen wat zij maar begeeren ik
goeda (koeat) keumeukab = een
niet, Si Amat ngn ln kn gb =
bijterig paard, II kam v. e. viool
A . is mij niet vreemd (bestaat mij
(hareubab).
bijv. in bloed-of aanverwantschap),
Goe, het palmiet aan den top v. d.
bila gb = een aan doodslag
klapperstam.
s
Goeb
91
Goemba*
in den poel rond, peugoel = iets
omrollen, omkantelen, vgl. toenggng, bal'.
Goel (Mal. goelai), natte toespijs (v.
vruchten en bladeren in water gekookt) bij de rijst, groentennat,
groenten in haar sop (op Java
sa/oer), n goel = groenten.
Goeli, in raZ goeli = een slappe
polsketting aan den rechterpols gedragen.
Goelita, I donker, duister, vgl. glab,
seupt, pad', bajng, klam-kabt,
bijv. glab-goelita = stikdonker,
pikduister, II goelita of goerita
= inktvisch (met lange armen).
Goeloengkoe, zie geuloengkoe.
Goelng, rol, iets dat opgerold is,
oprollen, tot een rol maken, meugoelng = zich oprollen, opgerold zijn, meugeugoelng
= tot
een prop oprollend, verfrommelend,
tika sabh goelng
= een rol
matten, goelng tika = een mat
oprollen, bakng sabh goelng, of
bakng sabh balt = een rol, een
baal tabak, goelng roek'
=
strootjes rollen, een sigaret rollen,
pheut goelng == een gebogen
guts voor het maken van insnijdingen in rubberboomen, djeut ln
meusm tam geunoelng tika nj
= we kunnen ons in deze opgerolde mat verbergen, geunoelng
(of peunggoelng, of geugoelng)
= gordingen die de daksparren
dragen, peunggoelng
= ook: de
kettingboom v. e. weeftoestel, vgl.
Ihh.
Goem, meugoem-goem, scheurend geluidmaken (als bij een ontploffing).
Goemba* (Mal. gomba"), haarlok,
haarbos op het overigens kaal geschoren hoofd bij kinderen, bijv.
goemba" keu, of goemba" poep',
of goemba' mbt-mbt = haarlok
op de kruin v. h. hoofd, goemba'
geunirng
=
haarlok links en
rechts v. h. hoofd, hikajat goemba'
meuih = de geschiedenis v. goudkruintje, ajeum goemba' = een
gouden haarsieraad voor meisjes.
Goemilang
Goemilang, of lang goemilang ( M a l .
gilang-gemilang),
glinsterend, schitterend, bijv. hoe sabab tjahja
meuh
tjoeatja lang goemilang = schitterend wegens den glans v a n het
goud helder en schitterend.
G o e m , vasthouden, stevig en zonder
weer los te laten, goem asab =
dichte opeenvoeging, nevel v a n
rook, angn that meugoem
= de
w i n d heeft i n hooge mate de eigenschap (de korrels) tot een klomp
aaneen te voegen, meugoem
ngn
tot een k l u w e n v e r w a r d met,
meugoem-goem
= i n een aaneengeschakelden
stroom,
meus
goem
= tot een onontwarbaar
kluwen ineengestrengeld.
Goempaj ( M a l . goempal), kluit, klont,
bonk, homp, v g l . geupaj,
bijv.
darah sigoempaj
= bloedklont afkomstig uit een pas geboren k i n derhandje (e. s. v . amulet), meugoempaj-goempaj
= zich samenpakken (bijv. v . w o l k e n ) .
Goempita, een bulderend geluid.
Goena, nut, baat, voordeel, belang,
deugd, weldaad, bestemming, v g l .
banggoena,
has, bijv. keu
peu
goena = waartoe?, hana
goena
gata je bent tot niets nut, boet
nj hana sakn goena = dit werk
dient tot niets, heeft geen enkel
nut, goena biasa = vroed en ervaren, teu'ingat
keu goenadji
=
gedachtig aan zijn goede diensten,
balah goena gt = ter vergelding
v a n diensten, sirib g ln ingat
goena gata = duizend maal denk
ik aan u w weldaden, taja that meugoena hkeumat
njan = dat tooverwerktuig is v a n groot nut.
Goenantan, zie goelantan.
Goendah, bezorgd, bekommerd, beducht, ongerust, bezorgdheid, bijv.
blandja koereung
b"
tagoendah
= weest niet bezorgd over gebrek
aan de noodige middelen, peugoendah at gb = de menschen ongerust maken.
Goend*, bijzit, bijwijf, concubine,
bijv. aneu" goend"
= kinderen v .
92
Goepang
e. concubine; meugoend"
een bijzit
kiezen; dikwijls geeft de A t j h e r , zij
het i n oneigenlijken z i n , den naam
goend" aan v r o u w e n v a n zeer lage
afkomst die meestal slechts korten
tijd de echtgenooten v a n voorname
personen zijn en aan v r o u w e n die
door zulke heeren boven het wettige viertal i n onwettig concubinaat
onderhouden worden.
Goendja*, schoon, fraai, welvarend
( v g l . tangkh,
gt, atja',
djeurh),
meugoendja'
= er fraai uitzien.
Goendjng, meugoendjng
= hinken,
vgl.
eungkh.
G o e n d , zie koend.
Goeni, jutevlas, karng goeni = zak
v . jutevlas.
G o e n n g ( M a l . goenoeng), berg, v g l .
boekt, gl, tjt, bijv. goenng
apoej
= v u l k a a n , goenngan
= naam v .
h. witgepleisterde steenen bouwwerk te K o e t a R a d j a ( v a n onzekere
afkomst).
Goentng, schaar, knippen, afknippen,
goentng
bika = ijzeren passer,
goentng
meuh
= schaar zooals
de goudsmid gebruikt.
Goentja, een niet bestaande inhoudsmaat v o o r rijst waarmede echter w l
gerekend wordt. 1 goentja = 10
nalh =
160 a r =
/i
koejan,
bijv. meuh meugoentja = schepels
goud.
Goentjang, schudden, heen en weer
bewegen, v g l . aja', j, j"-j", g"1
g .
c
Goera
Goera, levendig, druk, opgewekt.
Goerab, e. s. v. prauw.
Goerana, of grahna (Mal. gerhana),
verduistering v. zon of maan, eclips,
vgl. rahb kab, bijv. goerana boeleun = maansverduistering, groerana mata oer zonsverduistering, seumajang goerana = godsdienstoefening bij zons- en maansverduistering.
Goerangsang, onrustig, bewegelijk,
onstuimig, wild, woest, ook: geile
bewegingen makend, goerangsang
inng geumoewa = onstuimig drijft
het de vrouw naar de omhelzing.
Goeranta, uitgelaten en dol in bewegingen, in ijver ontsteken, bijv.
goeranta that kah lag kamng
joem nam goepang = je bent dol
en uitgelaten als een bok van 6
koepang's (d.i. een nauw volwassen bokje dat op alle geiten aanvliegt), ban djileung sabda meunan bandoem oelbalang jh njan
goeranta = toen zij die woorden
hoorden ontstaken alle hoofden in
ijver.
Goer (Mal. goeroe), leeraar, leermeester, onderwijzer (vooral in den
godsdienst), bijv. goer poemoebeut, of goer seumoebeut
=
leermeester in het Koran-onderwijs,
goer di bal = leeraar die de studenten in de bal onderwijst, goer
keubaj = leeraar der onkwetsbaarheidswetenschap (leum keubaj),
meugoer = bij een leeraar in de
leer zijn, keunng srapa goer =
getroffen door den vloek v. e. leermeester.
Goerita, zie goelita.
Goeroe, persoon die langs bovennatuurlijken weg van de een of
andere kunst of wetenschap bijzondere kennis heeft en wiens voorlichting daarom in bepaalde gevallen wordt ingeroepen, bijv. goeroe
rimoeng = iemand over geheime
middelen beschikkend om tijgers te
vangen, goeroe boeja = deskundige in staat om door formulier en
ceremonin de krokodillen uit het
93
Goetji
water naar het droge te brengen,
goeroe prang e. s. v. oorlogswichelaar, goeroe sabng oebat
de persoon die het geheim der kruitbereiding verstaat, beurkat doe'a
goeroekoe njang sah de zegen
van het juiste echte gebed van mijn
leeraar (medicijnmeester, geestenbanner, enz. vgl. pawang).
Goeroe', niet sluitend, niet passend
ergens in of ergens omheen, ruim,
te wijd (b.v. van een scheede, een
kleedingstuk enz.), loszittend, los
samenhangend, uit de voegen geraakt, vgl. reunggang, loeah, lapang, geumb, opp. arat, sa', bijv.
oereung toeha koeit keund toeleung goeroe" mata meu'ab
van een oud mensch is de huid slap
zijn beenderen zitten los en zijn
oogen zijn troebel.
Goerh, donder, gerommel v. d. donder, vgl. glanteu, gg, bijv. meutaga soe na ban goerh raja =
een rommelend geluid gelijk dat
van zwaar dondergerommel.
Goerh (v. Arab. qoeroesj, plur. qirsj
= munt), Mekkaansche munten
veel aan kindercolliers gedragen.
Goesi, tandvleesch, keumng goesi =
gezwollen tandvleesch, meudanh
goesi = ontstoken tandvleesch.
Goesoe', zie geus".
Goet-goet, e. s. v. koekoek.
Goet (Mal. koetoe), vloo, luis, ongedierte, vgl. pit, pidjt, leubng,
moemeut, bijv. mita goet, of kaln goet = luizen, luizen zoeken,
pingkm
goet luizen dood
drukken, tjh goet = luizen fijn
drukken, goet idja, of goet
poeth = kleerluis, goet as =
hondenluis, goet tanh = vloo,
goet ", of goet oel
=
hoofd- of haarluis, goet keubeu
= karbouwenluis, Djawa padjh
goet = luizen etende Javanen
(scheldwoord).
Goetji, groote aarden waterpot of watervat (ingevoerd), tempajan van
gebakken aarde (zooals men vaak
bij de huistrap aantreft om de voe-
Goetjoh
94
Gr
Gr*
Gr*, meugr"-gr" = rammelen, rinkelen, vgl. meugr"-gr", tang-tng,
tjrang-tjring,
ijrng-tjrng.
Gr*, meugr"~gr", rommelen (in
den buik).
Grb, meugrb-grb, met beide voeten te gelijk opspringen, bijv. djigrb lag tjanggoe" = hij kwam
als een kikvorsch aangesprongen,
djigrb reudjang lam i = hij
sprong snel in het water.
Groba*, vrachtkar.
Groebt, benauwd en hardop droomen.
Groed, (Mal. goerdi), drilboor (met
een touw zooals de Chineezen gebruiken), groed toempj = lange
(lett. stompe) drilboor.
Groe, of boel groe, manen (v. e.
paard).
Groepaj, e. s. v. boom van welks hout
men doodkisten maakt.
Groepheung, heester (Vitex trifolia,
L.) met trossen paarse bloemen en
waarvan de aromatische bladeren
voor medische doeleinden worden
gebezigd.
Groeten, gekruld (v. haar), vgl.
boendri, geupn, patah manjam.
Grh, I meugrh-grh, knorren (v. e.
varken), snurken (bij 't slapen),
bijv. dji"h meugrh-grh
lag
leum geusi = hij ligt te snurken
als een os die geslacht wordt, II
ontwikkelingsstadium v. d. klappervrucht als het kiemwit nog waterachtig is.
Grng-grng, buis, goot, pijp (bijv. in
een dijk om het water door te laten), vgl. salran, poeb, palng.
H
Ha* (v. Arab. haqq), recht, wat
iemand toekomt, loon, belooning,
honorarium, betaling (voor gepraesteerd werk), belasting,. vgl.
peunajah, oepah, bijv. ha" moedm
= het loon voor den persoon die
de besnijdenis verricht, ha" tb
gloenjoeng = het loon voor het
doorboren der oorlellen, ha" gaiib,
95
Haba
of ha" nikah het den dorpsteungkoe toekomend huwelijksloon,
ha" oebat het honorarium dat
een geneeskundige ontvangt, ha"
bidan en ha" kh poesat = de belooningen die de vroedvrouw ontvangt voor het doorsnijden v. d.
navelstreng en voor haar assistentie der kraamvrouw gedurende de
ovenperiode, ha" teuleukin = het
loon v. d. dorps-teungkoe voor den
door hem geleiden doodendienst bij
het graf, ha" seulangk = het loon
v. d. huwelijksmakelaar, ha" tal,
ha" kapa", ha" tjng = belooningen
(in vleesch) voor hen die bij de
ritueele slacht behulpzaam zijn, ha"
bal = gerechtskosten, proceskosten, belasting voor de rechtszaal,
ha" pasah = loon voor den rechter
bij het uitspreken v. d. rechterlijke
huwelijksontbinding, ha" pra" =
belooning, belasting bij boedelscheiding, boedelrecht, ha" gantjng
== waarborgrecht, ha" sabi = het
voor den heiligen oorlog bestemde
deel der zakat, ha" bal = weduwegeld, weduwerecht, ha" tjoepng
= het aan het dorpshoofd toekomend loon bij het uithuwelijken
eener vrouw van zijn gampng,
ha" boeka seuhah = ontmaagdingsgeschenk, morgengave (door den
man aan zijn jongetrouwde vrouw
betaald na de eerste uitoefening der
huwelijksgemeenschap), ha" tamat
= belooning voor den godsdienstleeraar bij beindiging v. d. cursus
in Koran-reciet, leubh niba" ha"
Pteu neubri meer dan waar gij
recht op hebt geeft de Heer.
Hab, zie sab.
Haba (v. Arab. chabar), bericht, kennisgeving, mededeeling, boodschap,
tijding, yerhaal, sprookje, overlevering, vertelling (vgl. tjalitra, hikajat, riwajat), ook: het gesprokene,
woorden, gesprek (vgl. narit), bijv.
s njang peugah haba njan = wie
is het die de mededeeling heeft gedaan?, ka soent" haba djaw =
gewend Maleisch te spreken, lag
Habh
96
Hadjarat
vgl. keuneulheuh,
seuneulheuh,
akh, doed.
Habib (v. Arab. habib), beteekent
lett. geliefde" vriend (Gods)",
maar in Atjh wordt dit woord
meestal slechts gebruikt als aanspraakwoord tegenover sajt's (afstammelingen v. d. Profeet) zoowel
valsche als echte, meunan kheun
tjiah habib Alah mpeuti Makah
aldus zeggen de geleerden de
geliefden Gods de moefti's v.
Mekka.
Hadab, zie adab.
Hadah (v. Arab. hadath), accidenteele" wettelijke onreinheid (ontstaat
door een bepaalde handeling of
door het komen in een bepaalden
toestand),
onderscheiden in: I
hadah rajeu" = groote onreinheid
(ontstaat na cohabitatie, menstruatie, bevalling, na iedere effusio seminis, door contact met een lijk,
enz., in al welke gevallen een bad
noodig is =
man djoenoeb,
Arab. ghoesl), II hadah tjoet =
kleine onreinheid (ontstaat door
het doen zijner behoeften, na slaap
of onmacht, door aanraking van
iemand v. andere sekse die geen
naaste bloedverwant is, door aanraking der schaamdeelen, enz. in al
welke gevallen een wassching noodig is = foeng i seumajang,
Arab. woedhoe').
Hadiah (v. Arab. hadjah), geschenk
(bij wijze v. huldebetoon) vgl.
peuseumahan, bijv. nj hadiah lntoean batjoet = dit is een kleine
gave van uw dienaar, jh njan
geubri hadiah l radja keu oereung
njan sirib dina meuh = toen
gaf de koning dien man een geschenk van duizend gouden dinar's.
Hadih (v. Arab. hadith), overlevering, ook: de leer der gewijde overlevering, hadih madja = verhalen,
overleveringen
der vrouwelijke
voorouders, lnbh hadih nabi =
ik citeer de overlevering des profeets, hadih sahh = echte tradities.
Hadjarat (v. Arab. hidjrah), de z.g.
Hadjat
97
Hakikah
Hakikat
98
Han
hali als er geen beletsel (verhindering) komt.
Halia, e. s. v. gember (rhizoom v.
Zingiber officinale, R o s c ) .
Haloea (Mal. halwa), lekkernij, zoetigheid, gebak.
Halh (Mal. haloes), fijn, dun, glad,
teeder, netjes, beschaafd, fatsoenlijk, bijv. djarm halh = een fijne
naald, peuhalh fijn- of gladwrijven.
Hamba, dienaar, bediende, slaaf, onderhoorige, vgl. teumn, oeln, namit, bijv. djidjeut keu hamba gata
= hij wordt uw slaaf.
Hamb (Mal. hamboer), uitstrooien,
ergens doen neervallen, morsen, vgl.
ro, bijv. breuh meuhamb ba"
goeni = de rijst valt uit den zak,
meuhamb reu"hln het zweet
breekt mij uit, " meuhamb = met
de haren los.
Ham (v. Arab. hamil), zwanger, vgl.
boentng, meutieun, teungh brat,
moem, doea haj.
Hamh, I (Mal. hamis), een vieze
(bedorven) lucht, krengenlucht, vgl.
hangt, hanggj, hanji, khi, tjhoeng, tjeungh, II (Mal. kamis)
Donderdag, malam hamh
=
Woensdagavond, III hamh,
meuhamh = vlak er langs, bijna
getroffen (geraakt), vgl. ramph,
geus", salb.
Hampa (Mal. hampar), uitspreiden,
uitgespreid, wijd uiteen, bijv. bat
hampa steen of rots die van
boven uitgestrekt en vlak is, pad
hampa = groeistadium waarbij de
padi reeds geheel uitgekomen is.
Han of hana, niet, neen, geen, zonder,
niet bestaand, niet aanwezig, vgl.
kn, boekn, tan, tan na, opp. na,
nj gt, bh, djeut, bijv. hanban
= onmogelijk, op geen wijze, hana
bag, of hana lawan = zonder
weerga, handjan = geen tijd hebben om, han djeut = onmogelijk,
han djeut han = stellig, noodzakelijk, han " niet kunnen, niet
in staat zijn, ondoenlijk, het is onvoldoende, han hingga = onmete-
Hana
lijk, hana l = niet meer (in leven)
zijn, het is er niet meer, hana l
sapeu = niets meer, han lt
niet lusten, han leumah onzichtbaar, hana meuh = het is niet bekend waarheen, hana meukn =
zonder aanleiding, oorzaak, reden,
hana meunan = niet aldus, hana
pa'idah = nutteloos, hana patt
onbetamelijk, ongepast, hana
peu = het is geen bezwaar, het
is goed, er is niets tegen, het is
niets, het komt er niet op aan, hana
poeth, of hana khali, of hana
soenj, of hana pad, of hana
teudh, of hana teuda = zonder
ophouden, han sab = ongelijk,
hana sadjan = op geen tijd, in het
geheel niet, hana sa't, of hana
sa'h in het geheel niet ver,
hana sagaj = volstrekt niet, hana
sakn = om geen enkele reden,
nergens om, tot niets, hana sakri
= niets bijzonders, hana sapat =
nergens, hana sapeu = niets, zonder, ook: oneens zijn, hana sapeu
mata zonder gevaren (te ondervinden), han sapeu tan
niets ontbrak er aan, han sb
niet genoeg, ontoereikend, hana
s, of hana sidt = niemand,
ook: uitermate, malm han s
uitermate geleerd, han tm = niet
willen, weigerachtig zijn, han tm
= nooit, meuhan = indien niet,
meuhana = zonder, aneu" ln
hana dalam toemh njan = mijn
kind is niet daar in huis, djin
djipeugah hana = nu zegt hij dat
het er niet is, hana phn hana keuneulheuh = zonder begin en zonder einde, oeteung hana koe =
iemand die geen vader heeft, ln
hana png == ik heb geen geld,
hana djitm meuteumeung = het
wilde niet lukken, meuhana njan
han djeut keuteudja zonder dat
is geen feestelijkheid mogelijk.
Hana, zie han.
Hanapi (v. Arab. Hanfah), stichter
eener orthodoxe rechtsschool.
Hanas (v. Arab. anagit), element,
c
99
Harab
grondstof, hanas peut de vier
elementen (aarde, water, vuur,
wind) waaruit alles geschapen is.
Hanbali (v. Arab. Hanbal), stichter
eener orthodoxe rechtsschool.
Hangt (Mal. angit), zweetlucht, bijv.
hangt that b teu'h gata
wat hebt ge een erge zweetlucht
bij u.
Hanggj, bokkelucht (n.1. de lucht v.
e. niet gecastreerden bok).
Hanji (Mal. anjit), sterk v. smaak of
reuk (bijv. v. rauw vleesch, bloed,
visch, enz.).
Hanj, meuhan j (Mal. andjoet),
vooruit stekend, buiten iets uitsteken, vraan, vooruit gaan, te ver
gegaan, bijv. gl njan meuhanj
lam la*t die berg steekt vooruit in de zee.
Hanjt (Mal. hanjoet), wegdrijven,
afdrijven (met den stroom), bijv.
hanjt oe sibtang afdrijven naar
den overwal,
meu''ampng-ampng
hanjt keudh keun = dobberend her en derwaarts drijven,
hanjt
keu bath = met den
stroom meegedreven, afgedreven,
mat hanjt = verdronken (meegesleept door den stroom).
Hanta (Mal. hantat), nederleggen,
lam keuteutah ka ln hanta = op
papier heb ik het neergelegd.
Hantj, of antj (Mal. hantjoet),
verbrijzeld, opgelost,
gesmolten,
verteerd, vergruisd, fijn (vgl. reum , tjh, alh), peuhantj
=
verbrijzelen, verpletteren, oplossen,
smelten, vermorselen, fijn maken,
vergruizen, bijv. peuhantj
ban
ab = vergruizen tot stof, djitjang moeshdji h " hantj hij
hakte zijn vijand tot moes.
Hantoe, spook, booze geest, hantoe
timba = woudgeest, vgl. djn,
tjtan.
Hapit, of apit, heen en weer slingeren, zwaaien, zwiepen.
Haph, zie aph.
Harab, meuhatab, hopen, verwachten,
vertrouwen op, bouwen op, rekenen
op, uitzien naar, verwachting, hoop.
c
Harah
100
Harh
Has
ge wet, vgl. haleu, opp. meukrh),
bijv. oereung harh lieden
waarop het niet aankomt, oetang
meutanggh harh bajeu wadjib
= het is geoorloofd uitstel te vragen maar men moet ze betalen (d.i.
de regel omtrent schulden), harh
oedb wadjib mat = men kan een
zekeren tijd leven doch men moet
sterven (d.i. het leven is slechts
kort en onzeker, het hiernamaals
daar komt het op aan), tang ma"na meu" arh hoort de passende
vertaling.
Has, of as (v. Arab. hagil), in orde,
aanwezig, klaar, gereed (vgl. hal,
leungka), ook: opbrengst, gewin,
oogst, voortbrengsel, inkomsten, belasting (vgl. was, adat), bijv. ka
has kaj roemhln het benoodigde hout voor mijn huis is gereed, ligt al klaar, ka as beukaj
boengka = de leeftocht voor de
reis is gereed, peuhas, of peu'as
=
bezorgen, voortbrengen, opbrengen, gereed maken, in gereedheid brengen, uitrusten, padoempadoem tameunabsoe lnpeuhas
tjit = zooveel ge maar verlangt
zal ik bezorgen, radja joe peu"as doempeu alat keureudja raja
= de koning gelastte al wat voor
een groot feest noodig was in gereedheid te brengen, peu njang
hana as tapeu"as = maak gereed wat niet gereed is, has nanggr = de belastingen des lands,
as djeumeulah = bij elkaar opbrengen, boet han has = ijdel
werk, has pahla tjahit = het goddelijk loon v. d. geloofsgetuige.
Hat (v. Arab. hadd), grens (vooral
van ruimte of tijd), vgl. hingga,
adjaj, ook: gevangenis, bijv. pan
h hat hoe laat?, wanneer?,
pan h hat djara" = hoe ver wel?,
pan t hat djara" = hoe ver
maar?, pan hat trh keu dh =
hoe laat zijn we daar?, ka trh hat
= den levensgrens bereikt hebben
(d.i. gestorven), h trh hat wa"t asa oer = eerst tegen den
101
102
Hina
bod en aanname), vgl. beuneuri,
hadiah, peuseumahan.
Hidajah, leiding.
Hidh, ginds, vgl. dh, djh, sidh.
Hidja, meuhidja (Mal. dja), spellen,
spelling, speloefeningen.
Hidj, zie idj.
Hih, I (Mal. hias), versieren, tooien,
smukken, piasan = volksfeesten,
wereldsche vermakelijkheden, II
snuiten, vgl. tjrih.
Him, raadsel, meuhim = zich met
raadsels
bezighouden,
peuglah
him = raadsels oplossen, nj na
sabh him haj rakan = hier is
een raadsel, o vrienden.
Hihi, zie hh.
Hikajat, of ikajat (v. Arab. hikajat),
nagenoeg elk literatuurproduct dat
in dichtmaat (sandja') is opgesteld
(wereldsche romans, geschiedverhalen, godsdienstige legenden, zedelessen, leerboekjes, enz.), lag
hikajat (of sandja") '
versmaat,
hikajat roeh = humoreske, nj
hikajat moeprang sabi = dit is een
hikajat over het voeren v. d. heiligen oorlog.
Himat (Mal. hmat), overleg, berekening, zuinigheid, voorzichtig, spaarzaam, overleggend, berekenend, opp.
rampang, ramph, bijv. himat that
naritdji = hij is zeer voorzichtig
(spaarzaam)
met zijn woorden,
himat keu png = zuinig met geld.
Himb, de zwarte gibbon, vgl. si amang.
Himpn, meuhimpn, verzameld, vergaderd, bijn, verzamelen, vergaderen, bijn brengen, vgl. meukoempj, meusapat, meudoe", meutamn, meusah, bijv. ka meuhimpn bandoem keunan ba" radja =
allen waren daar bij den vorst verzameld, meutamn-tamn meuhimpn = bij hoopen, bij stapels, in
massa verzameld, meuhimpn pahla
= hemelloon zamelen.
Hina, laag, gering, van nederige afkomst, van geen beteekenis, min,
verachtelijk, gemeen, peuhina =
gering schatten, minachten, verachc
Hinan
103
Hb
Hoe
104
Hka
Hm
105
I
Ibadaf (v. A r a b . cibadat), de eeredienst, de vijf godsdienstige v e r r i c h tingen (ritueele reiniging, verplichte
godsdienstoefeningen, godsdienstige
belasting, de vasten, de bedevaart)
die tezamen den eeredienst
der
M o s l i m s vormen, godsdienst, godsdienstig, v r o o m , vrome arbeid, soerh halarat ta'ibadat = het gebod
v a n Z i j n Goddelijke Majesteit voere men uit, salh lam ibadat
=
godvruchtig i n het volbrengen der
godsdienstplichten.
Ibarat (v. A r a b . ibatat),
gelijkenis,
zinspeling, leering, voorbeeld, toepassing, strekking, zinnebeeld, v g l .
kih, oepama, mis, miseu,
tams,
bijv. toeng ibatat = ergens leering
uit trekken.
Iblih (v. A r a b . lbls),
de D u i v e l , S a tan, een booze geest, v g l . djn,
hantoe,
tjtan.
c
Idja
Idin (v. A r a b . idin), verlof, toestemming, peu"idin, of bti idin ~ v e r lof geven, veroorloven, vergunnen,
inwilligen, djibri idin ba" ln = hij
gaf mij toestemming, lak idin '
verlof vragen, talak idin keu ln
= v r a a g v o o r mij verlof.
Idja, kleedingstof, kleed, kleeren, gew e v e n stof, lijnwaad, bijv. idja
krng
= heupdoek ( w a a r v a n de
uiteinden aan elkaar zijn genaaid),
idja tb oel hoofddoek (bij
v r o u w e n ) , idja seulimt
= deken
( v g l . idja h), omslagdoek, schouderdoek, idja soengkt
e. s. v .
schouderdoek gedragen door een
bruid, idja simplah e. s. v. sjaal
door een bruid gedragen (om het
middel dan kruislings over den rug
over de schouders en v r inge-
Idjab
stopt), idja doea beuneung = z e i l doek, idja poeth
= gebleekt k a toen, idja lapan plh
= bekend
merk fijn w i t katoen w a a r v a n het
heele stuk 80 el lang is, idja sab
= ongebleekt katoen, keper, idja
kaphan moeboe = gestijfseld w i t
katoen v o o r lijkkleeden, idja itam
gasa = e. s. v . grof zwart goed,
idja itam seunam Klng
=
een
merk fijn z w a r t goed, idja itam Ihab
Poel = e. s. v. zwarte stof, idja
itam Ihab Banggali
=
i d . , idja
moeri = i d idja tjt = e. s. v .
sits, gedrukt katoen, idja
loenggi
soetra = gestreepte zijden stof,
idja plang roesa = zijden stof met
pijlspitsmotieven, idja poetj"
arn
groen gestreepte zijden stof, idja
soekaleut
= laken, idja
toeivt
=
kamgaren, idja beuloedoe
=
fluweel, idja keumeukha = zijden
damast, idja kasambn
= mousseline, idja praj = zwart zijden omslagdoek, idja Mrikan
=
ongebleekt A m e r i k a a n s c h katoen (veel
door
visschers
gedragen),
idja
Mak
soetra
=
Chineesche uit
M a c a o ingevoerde zijde, idja tjpa
bragi = matrassengoed, idja akla'ih,
of idja atlhah = e. s. v. zijde, idja
Palikat = geruite kains v a n P a l i k a t
( Z . O . - k u s t v . V o o r - I n d i ) , idja patanilam schouderdoek v . V o o r Indische batik, idja fjkarm,
of idja
kafjkarm
= id., idja pateunm
=
id. v. N e g a Patnam, idja
pinggang
= heupdoek, idja sawa" = schouderkleed, schouderdoek, slendang, idja
peukrng
= het kleed waarmede
een lijk na de wassching afgedroogd wordt, idja seunoerat
=
getjapte,
bedrukte
doeken,
idja
Tjam = ingevoerde zijden stof
v o o r koepiah's.
Idjab (v. A r a b . idjab), het mondelinge a a n b o d " waartoe de eene
partij bij het sluiten v a n een overeenkomst (ook bij het huwelijkscontract) verplicht is en w a a r o p de
wederpartij de a a n n a m e " moet l a ten volgen.
106
I'
107
ter, i moepoesng
= een draaikolk, i meutjinoe = water uit een
ouderwetschen lepel v . klapperschaal, i moeka = uiterlijk, gezicht, gelaat, glans v . h. gelaat, bijv.
i moekadji na ban boeleun
peut
blah meutjahja-tjahja
= de glans
v . zijn gelaat schitterde gelijk de
maan in den veertienden nacht, i
meuh = verguldsel, i man kramat = water waarmede het lijk v .
e. heilige is gewasschen, i neuradjah, of i teunangkaj
= belezen
water, medicijn, i oedjeun
regenwater, i oen
=
honig, i
pand beus = bluschwater v . d.
smid, i peundang een aftreksel
v . peundang-wortel (Smilax C h i n a ,
L . ) , i vamb boebng
= water
dat langs den dakrand gevloeid
heeft, i roempt Patimah = water
w a a r i n een z.g. R o o s v . Jericho
heeft gelegen, i raja, of i paseung
=
vloedwater, overstrooming, i
srah gaki lak = voetwaschwater
v . d. echtgenoot, i seuleush
=
ontsluitingswater (o.a. ten behoeve
v . barenden), i seuph = mengsel
v . water citroensap en zout tot het
beitsen v . gouden voorwerpen, i
soert ebbe, i saka = suikerwater, i seumajang
= reinigingswater v o o r de ritueele godsdienstoefeningen, i seuneulhab = kleurbad, i teub
=
suikerrietsap,
plah- (of peulheuh-)
i = afvoeren v . (overtollig) water, preut(of prh-)
i = bespuiten of besproeien met (al of niet belezen)
water, tj" i =
water halen,
tjrng i = water putten,
toeng
i seumajang
= lett.: bidwater nemen, d.i. de ritueele wasschingen
verrichten.
I", urine, pis, th i' = urineeren,
wateren, zijn water loozen, een
kleine behoefte doen, th i" sara
dng, of pantja i" = staande u r i neeren (hetgeen i n strijd is met de
W e t ) , oel i' = nuchtere urine
(direct n a het ontwaken geloost),
Ikoe
djitheun i' = niet kunnen urineeren, retentio urinae.
Im ( M a l . diam), stil, stilte, stil zijn,
zwijgen, bedaard zijn, v g l . seungab,
opp. a'oe, reujh, rih, kirh, soebra, bijv. dji'im
hana
sapeu
djikheun l = hij zweeg en zeide
niets meer, peu"im
= tot zwijgen
brengen, stil doen zijn,
tapeu"im
aneu" njan batjoet = laat dat kind
een beetje stil zijn.
Iroepa, E u r o p a .
Igeu, een dunne bamboesoort met
zeer lange geledingen
(gebruikt
v o o r weefspoelen, fluiten, blaasroeren, hengelstokken, enz.).
Ihram (v. A r a b . ihram), kleeding bij
de aankomst te M e k k a en gedurende de bedevaart gedragen.
Vi, een schril geluid, suizen, tuiten,
meu"i" i = oorsuizen, meu'i' i
lag boerng
een schril geluid
als v a n de Kraamvrouwendemon,
v g l . meu'"
, meutiti, meutoengtoeng.
Ijah, zie ajah.
Ikaj, I ( M a l . ikal), dicht in elkaar gedraaid, ook: krullend v . h. haar,
gekruld, II bovenarmring (als
regel op de mouw vastgenaaid),
v g l . poentoe.
Ikajat, zie hikajat.
Ikan, visch (alleen in samenstellingen), bijv. ikan teurbang
= vliegende visch, ikan geulajang
Ikt
108
Indang
Indj
109
Inng
goud gewasschen wordt, meu"in- I Inng (vgl. M a l . inang), vrouw, echtgenoote (vgl. bin, proemh seudang = wasschen (v. goud).
tiri), vrouwelijk (opp. agam), ook:
Indj (Mal. indjil), het Evangelie,
het voornaamste, het belangrijkste,
het nieuwe testament, de bijbel.
het essentieele, oudtijds ook: moeIndra, in pantja indra = de vier
der (vgl. ma", ma, nang), bijv. roewindstreken (oetara, seulatan, timh inng middengedeelte v. e.
moe, barat).
huis, nisam inng = grafsteen
Indrng, de naar buiten uitstekende
voor vrouwen, meu'inng
= een
opstaande planken rand der vloervrouw hebbend, boe bit i bit inng
zoldering eener Atjhsche woning.
inng Atjh = als de echte rijst
Ingat, meu"ingat, herinnering, verals het pure water zoo zijn de Atjhmaning, waarschuwing, leering, trasche vrouwen, inng sab inng
ditie, overlevering, voorzichtig, beagam sab agam vrouwen (behoedzaam, op zijn hoede, zich herhooren) onder vrouwen mannen (beinneren, tot bewustzijn komen, peu"hooren) onder mannen, path inng
ingat, of bei ingat = iemand iets
= zijn vrouw gehoorzamen, tjeuherinneren, opmerkzaam maken,
roega inng dijoeb tapa' gaki lavermanen, gadh ingat = het gek = de hemel voor de vrouw is
heugen verliezen, ln ka rab habh
onder de voetzolen v. haren echtingat = mijn geheugen is nagegenoot, inng moemoekah, of inng
noeg weg, ingat-ingat = behoeddjalang, of inng meudina, of inng
zaam, bedachtzaam, voorzichtig,
meu"n, of inng meureusam, of
oppassen, opletten, steeds gedachtig
inng bidoen = veile vrouw, lichzijn aan, pas op, let op, attentie,
tekooi, inng geutaleu" = een
ingat-ingat euntreu" ba" rt =
verstoeten vrouw, i'nngr geutamwees voorzichtig straks onderweg,
bang een door haar man verlalam ingat = gedachtig, leubh
ten vrouw, inng bal = weduwe,
koereung hana lningat = een
inng dara gehuwde vrouw zoobeetje meer of minder dat herinnelang ze nog geen moeder is, aneu"
ren wij ons niet zoo, djih ka Ihcuh
inng (of si"inng)
= dochter,
geubri ingat = hij is gewaarmeisje, man" inng = hen, wijfschuwd, daw" djim ingat keu
jeshoen, kip, inng man" (-keuoentng dr = steeds weende hij
beu) = een makke kip (-buffel)
denkend aan zijn lot, lam ingat
die de anderen in de kudde of troep
peu njang takheun indachtig
voorgaat (en daarom als geluksdier
aan hetgeen gij gezegd hebt, njanwordt beschouwd), inng' meuh =
keu beuta'ingat = moogt ge dat
stukje goud (min of meer in den
toch onthouden.
vorm v. e. levend wezen) dat de
Ingn (Mal. ingin), begeerig, belust.
goudzoeker zuinig bewaart opdat
Inggoe, zie hinggoe.
het hem bij verdere inzameling tot
Inggrh (Mal. inggeris), Engelsch,
zegen zal zijn, inng reunggt =
Engelschman.
een geluksdollar of gulden herkenIngkeu (Mal. ingkar), loochenen,
baar aan eenig teeken en in de
verloochenen, ontkennen, wederbeurs bewaard in de hoop dat deze
streven, weigeren, zich niet storen
geluk, winst zal aanbrengen, inng
aan het gezag (v. ouders, leermeespeundang = een peundang-wortel
ter, enz.), een band verbreken.
(in vorm eenigszins gelijkend op
Ingkh, zie eungkh.
een mensch) dien de bereider v. d.
Ingkh, zie eungkh.
beroemden medicinalen drank uit
Inim, de harige vezels aan den klapdezen wortel bewaart om succes te
perboom, vgl. boebeu".
hebben bij zijn verder werk, inng
Inoen, een groote soort bloedzuiger.
Inseuh
pad de rijstplantjes waarvan
men na de uitplanting in het kweekbed een handvol op het rijstveld
bijn plant, inng djar = duim,
inng gaki = groote teen, inng
koenjt = de als zaad dienende
kurkuma-wortel, krocng inng =
bovenloop v. e. rivier, inng hb
= oog voor een haakje, inng pageu = de beide verticale stijlen
naast de poort, inng kamoe =
vliegende witte mier.
Inseuh (Mal. insaf), medelijden, medegevoel, deernis, liefde, genegenheid, vgl. sajang, gash,
weuh,
gala", tjhn, beureuhi, bijv. hana
inseuh = ongevoelig, hardvochtig, ada" binatang pi na tjit inseuh sajang = zelfs een dier heeft
wel deernis en medelijden.
Inseun, iets afsmeeken, bijv. djimeu"inseun niba' Toehan P alam =
hij richtte een smeekbede tot God.
Intan, diamant, han tabh intan tatoeng beus = gooi geen diamant weg om ijzer te ontvangen.
Intja Alah, of ln tjalah (v. Arab. in
sja' Ilah), indien Allah wil.
Ing, meu'ing
(Mal. mengjong),
mauwen, miauwen (v. katten).
Iph, plantengif, vgl. toeba, bisa, ratjn.
Iradat, wil (vooral v. God), bijv.
ngn koedrat iradat Pteu Alah =
door de almacht en den wil van
onzen Heer God.
Iram, de ram-heester (Boehmeria
nivea, Gaud) van welks bastvezels
e. s. v. touw wordt gedraaid, vgl.
Mal. rami.
Irang, in irang-irt = schotsch en
scheef.
Irh (Mal. iris), afgesneden stukje,
moot, sneetje, meu'irh (visch) in
reepjes, mootjes, of stukjes snijden.
Irng, in een rij achter elkaar loopen,
volgen, vergezellen, meegaan, begeleiden, een stoet (optocht) vormen
(vgl. ara', seutt, toert), meu'irng = in optocht gaan, begeleiden, irng-irng = naast of achter
110
Israpi
Istiarah
111
Joeb
Joe
hij ging uit zijn huis, oe joeb boem naar de onderwereld.
Joe, I blad dat met den steel in zijn
geheel afvalt (zooals bij palmen en
bij de pisang), ook: hulptelw. voor
groote bladeren, bijv. Ih joe n
pisang = drie pisangbladeren,
II bevelen, gelasten, opdragen, verzoeken, opdracht, bevel, last, boodschap, verzoek bijv. gata geujoe l
radja tadja' de vorst beveelt u
heen te gaan, han djeut dr tajoe
ba" gb = als ge het zelf niet
kunt draagt het dan aan anderen
op, tajoe prh oemoe limng oer
treu' = zeg hun nog vijf dagen te
wachten, ban njang djijoe l koedji hana sagaj oebah = zooals
zijn vader beval zoo deed hij precies, ln joe meun ban meudh
djipculakoe = ik gelastte hem zus
z (d.i. geheel anders) doet hij,
njang joe radja keudr = het is
de vorst zelf die (het) bevolen
heeft, seumbah saleum teukoe keutjhi' X ngn teungkoe geujoe (of
geulak)
langkah drneu
ba'
kandoeri oer njan '
eerbiedige
groet en heilbede van teukoe keutjhi* der gampng X met den
teungkoe, zij verzoeken dat gij ter
kandoeri komt op dien dag, joe
beut boe = (den teungkoe) uitnoodigen de gelegenheidsrijst met
zijn gebed te wijden.
Joem, waarde, prijs, betaling, vgl.
areuga, of hareuga, bijv. joem mat
prijs waarop niet meer valt af
te dingen, meuda'wa joem = op
den prijs afdingen, sajoem = gelijk
in prijs, joem sig, of joem sadjan
= contante betaling, mcujoem =
waardevol (vgl. meuhareuga, brat),
padoem joem euntjin nj = hoeveel is de prijs van dezen ring?,
gh lm meudoem joem lada djeun = nu is de prijs v. d. peper
nog niet bekend.
Jh, tijd, vgl. masa, djan, bijv. jh
njan = te dien tijde, toen, jh nj
= thans, nu (vgl. djeun, oer
nj), jh masa dil = van vroe-
112
Kab
K
Ka, I reeds, al, klaar, afgedaan, ten
einde, uit, afgeloopen, nadat, toen,
vgl. Iheuh, abh, bijv. njang ka =
het verledene, wat het verledene
betreft, lag njang ka-ka = als
geschied is, ka mat = al dood,
ka teuka = reeds gekomen, pngdji
ka gadh = zijn geld is zoek, h
ka = nadat, wanneer, h ka geuw bandoem = nadat allen naar
huis gegaan waren, II vervangt
het pers. voornw. v. d. 2e pers.
kah vr werkwoordstammen (gij,
je, jij), bijv. kah b' kaph = jij
moet niet slaan.
Kab, I bijten, knauwen, happen, verslinden, vreten, steken (v. insecten),
tusschen de tanden houden, kraken,
bijv. ln djikab l goeda lam djarln = jk ben door een paard
in mijn hand gebeten, kab djar
(v. verbazing of verwondering) op
de vingers bijten, kab gig = de
tanden op elkaar drukken, san
kab = door een san gebeten,
rahb kab = door den eclips-demon gebeten (opgeslokt), boeja kab
= door een krokodil gebeten (opgevreten), goeda koeat keumeukab
= een bijterig paard, meukab =
elkaar bijten, bijtend vechten (zooals bijv. krekels doen), peukab =
het laten vechten (v. krekels), peukab apoej = vuur aanleggen, beuneung han djikab i = de draden
nemen het kleurbad niet op, kaj
ka keumeukab oelat = het hout is
al door wurmen aangevreten, II
passen, aaneenvoegen, de uiteinden
elkaar doen raken, doen aansluiten,
bijv. aneu" njan ka djikab pinggang
1
Ka'bah
113
Kadja
idja kada sabh sirng = n
enkel schuin afgesneden stukje
goed, papeun kada sabh kreunda
= n enkel plankje voor de doodkist, na kada siseun djeumeu'at
= omstreeks een week later, II
rang, staat, stand, vgl. djabatan,
nama, pangkat, deureudjat, meureutabat, bijv. meu'at
ban njang
kada niba" djabatan oeb il kada
drdji = geregeld naar den rang
der ambten in de volgorde van
ieders eigen rang, kada waki = de
rang van adjudant, peudjam ban
sikada = een passend onthaal,
boeb kada na kwasa = naar de
mate v. h. vermogen.
Kadam (v. Arab. chadam), dienen,
bedienen, oppassen, verzorgen, dienaar, bediende, dienares, bijv. hadjat di ln tjit ln keumeung kadam
gata = mijn verlangen is slechts
om U te dienen, kadam radja lam
meulig = de dienaren v. d. koning in het paleis.
Kadang, I misschien, wellicht, mogelijk, het kan wel zijn, vgl. alh,
salh, bijv. kadang meuteumeung
oedjeun euntreu" geutanj
=
we konden straks wel eens regen
krijgen, kadang djitm teuka kadang
han djitm misschien komt hij
misschien ook niet, kadang na trh
djam = wellicht komen er wel
gasten; II soms, somtijds, nu en
dan, bijwijlen, veelal, vgl. meudjandjan, meu'adakala, bijv. kadangkadang = soms, een enkele maal,
kadang-kadang djiteuka kadang-kadang hana = soms komt hij soms
ook niet, III gissen, vermoeden,
vgl. sangka, kira, aga", IV beproeven, onderzoeken, vgl. tjoeba.
Kadim (v. Arab. qadim), eeuwig, onveranderlijk, bijv. njang kadim hana
phn hana keuneulheuh
= het
eeuwige heeft geen begin en geen
einde, oedjoet kadim hana meu"oebah = het eeuwige zijn verandert niet.
Kadja, dik touw of rotan band om
den rand v. e. net, een strik, een
8
Kadji
114
Kalam
e. weefgetouw, gh lm sb
kaj
oe roemhln
= er is nog niet hout
genoeg (gehaald) v o o r mijn huis,
II blok lijnwaad, bijv. idja sikaj een blok wit goed.
Kajm, dikwijls, vaak, herhaaldelijk,
voortdurend, steeds, gewend, gew o o n (iets te doen), v g l . geunab
g, djeub djeub g, soent",
bijv.
kajm that djidja" keun
= wat
komt hij dikwijls hier, gbnjan
geubeut kitab kajm malam oer
=
hij zit steeds kitab's te lezen nacht
en dag.
Kajh, keumajh,
pagaajen, peungajh = pagaai, korte schepriem.
Kakab, i n mafa kakab =
opening
aan de kiel v . e. vaartuig w a a r door men het binnengekomen water
laat wegloopen.
Kala, I schorpioen, bintang kala
=
het sterrenbeeld d e Schorpioen",
II (v. A r a b . qadha),
het later
inhalen v. verzuimde godsdienstplichten, ook in het algemeen: inhalen (v. iets dat men verzuimd
heeft), bijv. seumajang(of poeasa-) tinggaj geukala = een verzuimde godsdienstoefening (of vastendag) haalt men in, III e. s. v .
heester ( N i c o l a i a speciosa, H o r a n . )
w a a r v a n de uitspruitsels en de
fraaie roode bloemen tot groente
gekookt bij de rijst worden gegeten.
Kalabiloe, zie kalawiloe.
Kalakada (v. A r a b . qadha en qadat),
het toebeschikte lot, bijv. ka meun kalakada geutanj
= dat is
n u eenmaal ons lot, v g l . kada, teukeudi, abat, adjaj, bagi, khoet.
Kalam, I (v. A r a b . qalam),
pen,
schrijfpen, kalam. poerh = pen gemaakt v . d. harde vezel v . d. arenpalm, kalam beus = stalen pen,
II kalam, of kaleum
(v. A r a b .
kalam),
w o o r d , plechtig w o o r d ,
eed, bijv. kalam oelah = het w o o r d
G o d s (d.i. de K o r a n ) ,
djipeudjajh
kaleum Rabi == zij geringschatten
's Heeren w o o r d , tahe
manfng
hana kalam = sprakeloos v . verbazing, han ln toepeu
tameuka-
Kalang
115
Kalot
'Ilah) v . d. geloofsbelijdenis w a a r i n
de nheid v . A l l a h (thid)
wordt
uitgedrukt, kalimah
rasoej = de
tweede
zinsnede
(luidende:
wa
asjhadoe anna Moehammad
rasoel
Allah) v. d. geloofsbelijdenis w a a r in getuigd wordt dat M o h a m m e d
A l l a h ' s gezant is.
K a l i p a h (v. A r a b . chalfah),
titel v .
d. man die het d a b h - s p e l en het
r a p a i - s p e l leidt.
K a l o e t (v. A r a b . chalwat),
godsdienstige afzondering, ascese, boetedoening (in eenzamheid), v g l .
tapa, bijv. djih soent' dalam
kaloet
=
hij leefde voortdurend in een
staat v. godvruchtige afzondering.
K a l n , zien, aanzien, kijken, beschouwen, bekijken (ook w a t voor de
waarneming met de gewone zintuigen verborgen i s ) , v g l . nging,
eu,
pandang,
leumah, bijv.
meukalnkaln = elkaar fixeeren, bri koekaln
= laat het mij zien, kaln
goet = luizen ( v g l . mifa
goet),
boen lnkaln
oereung
ploeng
keudh
= zooeven zag ik menschen in gindsche richting v l u c h ten, gh lm lnkaln
sarh = ik
zie het nog niet duidelijk,
djikaln
dr lam tjeureumn
= hij bekeek
zichzelf in den spiegel,
oereung
keumaln
= e. s. v . shamaan, een
door onstoffelijke wezens g e n s p i reerde waarzegster, een sibylle, een
profetes, een zieneres, kaln
bintang =
geluksberekening,
kaln
koetika = berekening v. gunstige
tijdstippen, kaln oerat djar
=
het bekijken v . d. lijnen v . d. handpalm, kaln poesa = het bekijken
der haarwervels, dja" keumaln
=
een ziener gaan raadplegen, s
njang kaln tcutjeungang
= iedereen die het zag was verbluft, peukaln = laten bekijken (bijv. een
ziek k i n d door den medicijnmeester).
f
Karna
116
Kandji
Kando
1 17
Kangkong
Kanoen
lastig dier laat h a n g e n ( o m het i n
z i j n b e w e g i n g e n te
belemmeren),
I I i n soeda
kangkng
=
twee
kruislings over elkaar
geplaatste
voetangels met scherpe punten, v g l .
soeda
meusilang.
K a n o e n ( v . A r a b . qanoen),
gewoonte,
v g l . a d a r , biasa, oet",
kajm,
deureuhm,
deureuhiman,
reusam,
atran, ka'idah,
b i j v . adat kanoen
=
de o v e r g e l e v e r d e a d a t .
118
Karam
K a p h a n , o f gapan,
lijkkleed, lijkwade,
b i j v . manjt
geubalt
ngn
kaphan
=
een l i j k w o r d t i n e e n l i j k k l e e d
g e w i k k e l d , peukaphan
=
i n een
lijkkleed
w i k k e l e n , sikr"
kaphan
sabh
kreunda
=
n (zij
ons)
lijkkleed n (onze) doodkist,
oedb
sar
mat
sadjan
idja
sigapan
oeroe"
sikoeboe
samen leven
s a m e n s t e r v e n n l i j k w a d e en n
grafkuil.
K a p h ( v . A r a b . qafi),
ongeloovige,
Kanoeri, zie
kandoeri.
E u r o p e a a n , b i j v . b" tameugt
ngn
K a n t , zie
kant.
Oelanda
kaph
moesh
sab
moeKanteul, ons w o o r d c o n t r o l e u r " .
peusaka
v e r z o e n t u n i e t m e t de
Kantje
( M a l . kantjil),
ondeugend,
H o l l a n d s c h e o n g e l o o v i g e n zij z i j n
stout, loos, v g l .
eungka"-eungka",
o n z e erfvijanden ten e e u w i g e n dage,
b i j v . hikajat
pland"
kantj
=
geNabi
neuprang
kaph
=
de P r o schiedenis v . h. looze dwerghert.
feet
bestreed
de
ongeloovigen,
Kantjt, aan elkaar vastmaken, aan- I
kaph
as
= ongeloovige honden
eennaaien, dicht maken.
( s c h e l d w o o r d ) , kaph
pind,
of
K a ' j ( v . A r a b . qaul),
I v r o m e gekaph
palh
=
onheilige
kafir,
l o f t e , v g l . nada,
hadjat,
b i j v . meukaph
koetoe"
=
gevloekte kafir.
ka'j
=
een
gelofte
afleggen,
peulheuh
ka"j
== e e n
gelofte
K a p h ( M a l . kapoer),
kamfer,
kaph
v e r v u l l e n , geusi
kamng
geupeuBarh
=
kamfer v. Baros,
kaj
Iheuh
ka"j
=
m e n slachtte een
kaph
=
het h o u t v . d. k a m f e r b o k o m e e n g e l o f t e te v e r v u l l e n ,
boom
(Dryobalanops
aromatica,
ratb
ka"j
=
r a t b ter v o l d o e Gaertn.).
n i n g a a n e e n g e l o f t e , ka'j
keu
K a p o e l a g a , o f gapoenaga,
de v r u c h t Pangoel
=
gelofte a a n den P r o jes v . d . E n g . Indische lange k a r feet, poeasa
ka'j
=
v a s t e n ten i
demom
(Elettaria
cardamomum,
g e v o l g e eener gelofte, II geleerW h i t e ) als d r o g e r i j i n de geneesde tekst.
kunde gebruikt.
Ka't, wenk of beweging
(met
de
h a n d ) o m i e m a n d te r o e p e n , si ka"t,
of
djika"t
=
ons
woord
schout", vgl.
lamb.
K a p a ' , I e. s. v . w e r p l a n s , w e r p s p i e s ,
v g l . leumbng,
II k o r t e bijl ( o m
h o u t te k l o v e n ) , v g l . galang,
batji ,
srn.
K a p a j ( M a l . fcapa), s c h i p , v a a r t u i g ,
b i j v . siri kapaj
ka" " =
met w a t
v o o r s c h i p g a a t gij o p r e i s ? , ln "
ba" kapaj lajeu
=
i k g a met een
z e i l s c h i p , ln boengka
ngn
kapaj
mn
=
i k vertrek per
mailboot,
kapaj
meuneukat
=
koopvaardijs c h i p , h a n d e l s v a a r t u i g , kapaj
prang
=
o o r l o g s c h i p , kapaj
apoej
s t o o m b o o t , kapaj karam,
een v e r o n gelukt (gezonken) schip.
Karah,
I kostbare
ovale
zilveren
(dikwijls met g o u d
gemonteerde)
sirihdoos
(v. buitenlandsch
fabrik a a t ) , I I e. s. v . l e k k e r n i j .
K a r a m , v e r o n g e l u k t , v e r g a a n , te g r o n de gegaan, g e z o n k e n , i n het v e r d e r f
geraakt,
verderf,
ongeluk,
schipb r e u k , o n d e r g a n g , karam
kapaj
=
s c h i p b r e u k , karam
apoej
=
brand,
ba karam
=
ongeluk
brengend,
veroorzakend
( v g l . ba
meularat),
karam
that atln
=
ik ben diep
bedroefd,
oen
karam
kab
=
bijen
die d o o r een
ongeluk
get r o f f e n z i j n s t e k e n , kapaj karam
=
g e z o n k e n s c h i p , djal
moepalng
reudjang
karam
= een s m a l u i t g e holde k a n o zal licht omslaan (verg a a n ) , peukaram
verderven, in
Karang
119
Kasab
Kasambon
120
Kawaj
Kawan
121
Kb
Kb
122
Keubah
bijv. njkeu
= inderdaad,
matkeu
zijne uitspraak, beslissing), praatkah = crepeer dan maar, nakeu
jes, gezeur, veel noten op zijn zang
( v g l . M a l . adalah)
= het is een
hebben.
feit dat, het geschiedde dat, kaken
K w a s a ( M a l . koeasa), macht, aan- i
( v g l . M a l . soedahlah)
= afgedaan,
zien, vermogen, machtig, krachtig,
klaar, uit ermee, bijv. nakeu kirasterk, p geutanj kwasaneu
that
kira limng boeleun
= het duurde
= onze heer is zeer machtig, oereuongeveer vijf maanden, njankeu sa n g njang na kwasa
= valide
bab = dat is de reden,
soengghmannen, boeb kada na kwasa
Keubaj
zijt?, b" takeubah ln di loea =
laat mij niet buiten blijven,
pngdji
djikeubah dalam peut = hij legde zijn geld in de kist, dijoeb boebajang peudeung
Toehan neukeubah
tjeuroega = i n de schaduw v . h.
z w a a r d stelde G o d het paradijs,
keuneubah (of teuneurh)
het
bewaarde (geld of goed), keumeubah (of teumeurh)
= iets in bew a r i n g geven.
Keubaj, onkwetsbaar, leum
keubaj
= wetenschap of tooverkunst der
onkwetsbaarheid, keubaj noeh
=
onkwetsbaar v o o r het blanke w a pen, peutamng
ra"sa keubaj
=
inwrijven v a n k w i k (in de huid)
om onkwetsbaar te worden, minjeu"
keubaj si"oer
= e. s. v . olie die
v o o r n dag onkwetsbaar maakt.
Keubeu
( M a l . ketbau),
karbouw,
buffel, bijv. keubeu
agam buffelstier, keubeu
inng
=
buffelkoe, inng keubeu
== buffel die
de kudde v r g a a t , aneu"
keubeu
= buffelkalf, keubeu boel tjitja"
=
grijze buffel, keubeu
poeth
tala" blesbuffel, keubeu
djagad
=
albino-buffel, keubeu
oeteun
= in het w i l d rondloopende buffel, keubeu
djoeah,
of
keubeu
tjeubeuh,
of keubeu
boeh = een
wilde buffel, drb keubeu
= opvangen v . (verwilderde) buffels,
keubeu
p" = vechtbuffel, si
keubeu
= buffelvleesch, ook: buffels slachten, keubeu
meukawan
= een kudde karbouwen,
keubeu
tjrab =
span v a n twee buffels
(bijv. v o o r ploeg of egge),
keubeu
peunoelang = buffel die de pas getrouwde v r o u w v a n haar schoonmoeder ontvangt bij haar eerste
bezoek.
Keubeung, v a k v . e. rijstveld, v g l .
tip", bijv. padoem keubeung
njang
ka tapoela = hoeveel v a k k e n saw a h hebt ge reeds beplant?
Keub, v a n pandanbladeren of biezen
gevlochten doos met deksel.
Keubh, opgezwollen (v. d. beenen).
Keubh, z.g.n. slaap in de ledematen,
123
Keudji
Keudjt
124
Keuloearga
Keuloebong
125
Keumeung
Keumi*
126
i
j
Keunda*
Keundo
127
kahnda" peukawn
poetr ngn
kraniln = ik wil de prinses uithuwelijken aan mijn schrijver.
Keund (Mal. kendocr), slap, los, niet
gespannen, vgl. goeroe",
opp.
tar*, bijv. oereung toeha koeit
keund = van een oud mensch is
de huid slap.
Keunng (Mal. kening), of boel
keunng
=
wenkbrauwen, frn
keunng = de wenkbrauwen fronsen (v. toorn), meutangkb keunng = elkaar (boven den neus)
rakende wenkbrauwen, sakt keunng = hoofdpijn boven de oogen.
Keuneulheuh, zie Iheuh.
Keuneuroekam, wierookhars (?).
Keung, vruchten met de tanden schillen, vgl. tjb.
Keunjt, een plotselinge beweging maken (v. schrik of pijn).
Keunjoet, samengetrokken, verschrompeld, ineengekrompen, vgl. keu*t.
Keunng (Mal. kena), geraakt, getroffen, raak, goed getroffen, -geslaagd, geschikt, in orde, goed,
mooi, ook: behagen, bekoren, welgevallen, behagen scheppend in,
houdend van (vgl. M a l . kenan),
bijv. meunan gh tjit keunng =
zoo is het nog niet in orde, hana
meukeunng ba* atln = het bevalt mij niet, keunng that atln
keu aneu* njan = ik vind dat kind
zeer aardig, ik schep behagen (heb
schik) in dat kind, keunng beud
= door een geweer getroffen, geraakt, keunng
ta* of keunng
tjang = door zwaardhouwen getroffen, een houw gekregen hebbend, keunng
oedjeun = nat
geregend, keunng glanteu = door
den donder (bliksem) getroffen,
keunng da*wa = aangeklaagd,
keunng narit, of keunng peukara
in een proces gewikkeld zijn,
djih ka keunng padan = hij heeft
zich laten overhalen, keunng seurapa oereung tjhi* = getroffen
door den vloek van ouders, keunng nadjih == in aanraking gekomen met iets wat volgens de W e t
Keupo*
onrein is, keunng tjheu = in de
schaduw staand, keunng doe*a
door het gebed getroffen (bezworen) worden, keunng tawa =
onder den invloed van bezwering
zijn, keunng koelat = getroffen
door paddenstoelen-tooverij, keunng hkeumat = betooverd, peukeunng = toovermiddel, betooveren, treffen, aanraken, peukeunng
ngn sig panah met n pijlschot treffen, peukeunng gb
het betooveren v. d. medemensen,
gb peukeunng een betooverde,
teukeunng = geraakt, getroffen,
betooverd, oereung teukeunng =
iemand die betooverd is, teukeunng djn = door een geest getroffen; keunng heet ook de jaarberekening op grond v. ontmoetingen" van het sterrebeeld de
Schorpioen en de Maan, soebra ban
oedjeun keunng sa = een rumoer
als de regen van keunng I, keunng siblah taboe djareung keunng sikoereung taboe rata = in
de keunng 11 wordt hier en daar
in keunng 9 overal zonder onderscheid gezaaid.
Keuzot, krimpen (van goed na gewasschen te zijn), verschrompelen, vgl.
keunjoet.
Keupa*, of keupra*, vleugel, vlerk,
meukeupa*-keupa* (Mal. mengepa*ngepa*), klapwieken, met de vleugels slaan, keupa* badj = borstsieraad bestaande uit twee vleugelvormige helften door een spie
vereenigd (vgl. kiambang badj).
Keupala, hoofd (hoofdman).
Keupng (Mal. keping), hulptelw.
voor dunne platte voorwerpen, bijv.
peut keupng
papeun = vier
planken.
Keupeu, zie peu.
Keup', I slaan met de vlakke hand,
kloppen of klappen op iets, vgl.
p , teup*, tampa, p", ph, ph,
II groote cylindervormige korf
v. boomschors of van bamboe gevlochten staande op een verhoogden vloer (neudoe* keup*) onder
c
Keupoela
128
Keuta
Keuta'-keut*
129
Khalh
Khali
130
Khianat
Khm, of km, lachen, ook: hinniken,
vgl. meukh*-kh*,
meuhah-hah,
bijv. djikhm h gleun = hij lachte tot hem de tranen over de wangen liepen, khm-khm = al maar
lachen, khm meuhah-hah = schaterend lachen, luidkeels lachen,
khm teusinjm = eventjes (steelsgewijze) lachen, glimlachen, meesmuilen, peukhm
= iemand uitlachen, toelachen, om iets of iemand
lachen, peukhm l gb = door de
menschen uitgelachen.
Khm-khm, ruzie hebben.
Khng-khng, klanknab. v. h. gejank
v. e. hond, janken, vgl. rawng,
ranggng, koengkng, drh.
Kheun, zie khcun.
Kheut, hand van schrijven, bijv.
kheutdji djrh that = hij schreef
een zeer fraaie hand.
Kheun, of kheun, zeggen, spreken,
praten, vertellen, vermelden, beweren, ook: meenen, wanen, houden
voor, vgl. peugah, mant, toet,
bijv. kheun tan = neen zeggen,
kah b* kaph djikheun = jij moet
niet slaan zei hij, ln hana png
lnkheun = ik heb geen geld zei
ik, ka neukhcun = u heeft al gezegd, ln kheun mcun djikheun
meudh ik spreek zus en hij zoo,
b* meunan takheun = spreek niet
z, kheun nan = den naam vermelden, gala* that atdji ka w
aneu*dji njang djikheun ka mat
= hij was zeer verheugd dat zijn
kind terug was dat hij voor dood
had gehouden, meus Alah neukheun dalam Koeroe*an = zooals
God het zegt in den Koran.
Kheunda*, zie keunda*.
Kheureuma (v. Arab. choerma), dadel, bijv. poela djabt ngn kheureuma = rozijnen en dadels planten.
KhT-khi*, meukhi*-khi*, gichelen, in
de vuist lachen, vgl. meukh*-kh*,
meuhah-hah, khm, bijv. djikhm
meukhi*-khi* = hij lachte gichelend.
Khianat, zie kianat.
Khi
131
Kilang
Kilat
132
Kirh
Kirong-kirong
133
Klh
Kl^kl*
gen v. d. jong getrouwde vrouw
door haar ouders aan de hoede
haars mans), djih ka djipeungklh
bandoem aneu"dji hij heeft reeds
al zijn dochters uitgezet, ka meungklh techn.: reeds uitgezet"
(aan de hoede haars mans overgedragen) .
KlTkl , wispelturig, onvertrouwbaar.
Klng, Klinganees, Zuid-Indier, vgl.
dagang, oereung Koedjteut, Tjoelia, ook: donkerkleurig, bijv. daroet Klng = donkerkleurige krekel, boeth Klng, of bh Klng
= een zwarte soort zee-komkommer, of tripang, badja Klng
= een donkere soort tandpoeder,
idja Klng Voor-Indische doeken (zoowel gebatikt als aan n
of aan beide zijden getjapt).
Kleung (Mal. elang, lang), roofvogel,
kiekendief, sperwer; soorten zijn: k.
klab, k. poeth oel, k. itam, enz.
Kleut, wild, schuw, ongetemd, vgl.
lah, boeh, gasang, djoeah, tjeubeuh, opp. seu"it, bijv. keubeu
kleut = een ongetemde buffel,
kleut-kleut reukoeng = watertanden .verlekkerd op (spijzen die
men vr zich ziet maar niet kan
krijgen), vgl. tidjh i babah.
Kleumba', fijngewreven sandelhout
(waarmede men het gelaat bestrijkt
bij offermaaltijden, enz.).
Kleumboe (Mal. kelamboe), gordijn,
muskietengordijn, bijv. djih djilb
kleumboe = hij sloeg het gordijn
op, dja" tatamng lam kleumboe
= ga de klamboe binnen.
Klw, e. s. v. vlerkprauw, vgl. bid",
kroewh, leulajan.
K l i , schreeuwen, gillen, krijschen,
roepen, vgl. deump'',a"oe,
geutji',
geurb, soera", rawng, bijv. meukli'-kli" = schreeuwen v. meerderen tegelijk, peukli" = aan het gillen brengen.
Klibeut
(Mal. kelibat), dubbele
schepriem, pagaai met een blad aan
beide einden, djal klibeut = kano
met n dubbele schepriem voortbewogen.
1
134
Koe
Klit (Mal. haf), vet, taai, kleverig,
(v. aarde, opp. geumb),
tanh
klit = leem, klei, vette aarde, pottebakkersaarde, vgl. tanh bas,
tanh leukit.
Klik, zie djlik.
Kl (Mal. keloe), stom, sprakeloos.
kl-toel = doofstom.
Kl , I met de als tot een klauw gebogen vingers of nagels knijpen, klauwen, vgl. klng, bijv. Si N. mat
geukl" l rimoeng = N . is door
een tijger verscheurd, meukl" =
het vechten met de nagels der tot
klauwen gebogen teenen, peukl"
tjimpala = het laten vechten van
tjimpala's (e. s. v. lijsters), II
de hand ergens instoppen, peukl'
minjeu" = indompeling v. d. hand
in (kokende) olie (e. s. v. godsgericht).
Kloeloe, of kculoeloe, kleine phosphoriseerende soort duizendpoot, vgl.
limpeun, seupah, tradj, poepeusan.
Kloesng, zakje v. e. blad of v. papier
gedraaid, peperhuisje.
Klng, met de nagels knijpen, klauwen, verscheuren, vgl. kl", bijv.
soearadji meuklng-klng that geumeuntam = zijn stem was verscheurend en deed alles rondom
daveren.
K, opzet, met opzet, met voorbedachten raad, ook: opzettelijk volgen,
met opzet dringen.
Kb, meukb-kb, bij zichzelf boos
mompelen, pruttelen, mopperen.
Kb, zie khb.
Koe, I vader (vgl. doe, toe, mbah,
ajah, ijah), koe wa = oom (oudere
broeder v. vader of moeder), II
raspen, bijv. oe teukoe het geraspte vruchtvleesch v. d. klapper,
geunoekoe rasp, III vervangt
het pers. voornw. v. d. 1ste pers.
enkelvoud fc vr werkwoordstammen (ik) en achter zelfstandige
naamw. (mijn) en werkwoorden
(me, mij), bijv. k ka koedja" =
ik ben gegaan, n" koe hana l =
mijn grootvader is niet meer (in
Koea
135
Koed
Koedrang
136
Koelam
Koelangkah
137
Koelangkah, of beulangkah, of peulangkah, e. s. v. zwaard (het midden houdend tusschen een sabel en
een sikin panjang).
Koelat, paddenstoel, zwam, leum
koelai = paddenstoel wetenschap
(e. s. v. tooverij), oereung meukoelat =
giftbereider,
keunng
koelat == getroffen door paddenstoel tooverij.
Koele', e. s. v. laad-, handels-, of
transportvaartuig.
Koeit, huid, bast, schil, vel, schors,
leer, bijv. geundt koeit = een lederen gordel, hana meukoelt atdji
ba oeln = hij heeft geen geheimen voor mij, hij verbergt mij niets,
koeit kaj boomschors, koeit
oer ~ opperhuid, buitenste schil,
koeit mamh = kassiabast, koeit
baka = de bast v. rhizophorensoorten, koeit teunga = de bast v.
Ceriops-soorten, koeit nirh de
bast v. Carapa obovata, BI., koeit
lawang = de bast v. Cinnamomum
soorten, koeit srapat = de bast v
Parameria barbata, Schum., koeit
meusoei = masooi-bast,
koeit
salasari = de bast v. Alyxia stellata, R. & S.
Koeli, goede houtsoort voor stijlen,
balken, planken, enz.
Koeloe, e. s. v. broodvruchtboom (Artocarpus incisa, L. f.), vgl. soekn.
Koeloeb, voorhuid, bijv.
oereung
geupeusoenat hana meukoeloeb l
= iemand die besneden is heeft
geen voorhuid meer.
Koelh, e. s. v. heester (Orchipeda
sumatrana, Miq.) met eetbare vruchten die veel op mangga's gelijken.
Koembang, I boom en vrucht (ba -,
bh) v. e. citrus-soort waarvan de
vrucht uit de hand wordt gegeten,
II tor, kever, hommel, bijv. mafa
oeb koembang = oogen zoo klein
als torretjes, loeng koembang =
de vierkante opening nabij het
mondstuk v. e. fluit (bangsi).
Koembb, met vollen gesloten mond,
als pruilend.
Koemb, half ontloken, ontluikend,
c
Koenjt
Koenjng
138
Koereung
Koer
139
Koeta
Koeta*
HO
Kh
K -k*
f
141
Kng
Kongseu
142
versterken, peukng
pageu
een \
omheining versterken, peukng
agama den godsdienst versterken,
peukng
narit = de afspraak versterken d.i. iemand officieel ten huwelijk vragen, het officieele huwelijksaanzoek doen ( v g l . meuseuleungeuj).
K o n g s e u , ons w o o r d c o n s u l " .
K n s a (v. A r a b . choenca),
hermaphrodiet, ongeschikt v o o r den bijslaap.
K o p i , koffie, v g l . kawa.
K t , nauw, eng, bekrompen, benepen,
v g l . pitje', arat, seusa',
koentjb,
opp. loeah, goeroe',
lapang, keumang, bijv. moesm kt- (of pit j')
blang z seizoen, w a a r i n het v e l d
n a u w " of gesloten is.
K t , of badj kt (v. E n g . coat),
baadje dat v r geheel open is als
een kabaja ( v g l . badj plah dada).
K t e u b a h (v. A r a b . choetbah),
preek,
toespraak, beut kteubah
= een
preek houden, kteubah
nikah
=
preek bij de huwelijkssluiting, kteubah djeumeu'ah
= de V r i j d a g preek, kteubah
seumajang
goerana
= de preek bij eclipsen,
kteubah
lak oedjeun
de preek bij de
calat om regen te verkrijgen (bij
groote droogte), kteubah
seumajang oer ra ja = de preek bij de
calat's op de beide officieele feestdagen v . d. Islam.
K r a * , I de harde kern, het hart v . h.
hout, bijv. kra" ba' mh = het
hart v . d. tamarindeboom, II
brok, stuk, afgesneden
gedeelte
( v g l . M a l . ketat),
ook: hulptelw o o r d , sikra" = een gedeelte, een
afgesneden stuk ( v g l . grh),
sikra'(doea kra'-, Ih kra"-, enz.) pineung masa'
= n (twee, drie, |
enz.) stukje rijpe pinang, doea plh
kra" idja = twintig stukken lijn- |
w a a d ( = 1 koed),
papeun
sikra" (of si"n), doea kra" (of doea I
Krakab
n), enz. = n, twee, enz. planken ( v g l . keupng),
apin
sikra"
= n bol ruwe opium, oedb ba"
sar mat ba" sadjan sikra" kaphan
sabh kreunda
= laat ons bijeen
leven laat ons samen sterven n
zij ons lijkkleed n onze doodkist,
kra"oe = stukjes klapper (bijv. die
bij 't raspen achterblijven), III
aanbrandsel,
aangebrande
korst
(bijv. v. rijst) in den pot ( M a l .
kera").
K r a b , I ( M a l . kerap), dicht bij elkaar,
dichtbij, vlakbij, v g l . t, rab, rapat,
djab, reula, opp. djeu'h,
of
dji'h,
djara',
mcusoet,
djareung,
bla,
bijv. krab roemhdji
ngn
rocmhln zijn huis staat dichtbij het
mijne, krab-krab(of t-t-)
toemt op de hielen volgen, djidoe" krab keu oeln
= hij zat
v l a k bij mij, t'hana djab krab hana
rapat = aangekomen maar er niet
v l a k tegen aan dichtbij maar niet
aansluitend, boeb
krab = fuik
met nauwe openingen, II meukrab-krab, of meukrb-krb,
kraken.
K r a b a t ( M a l . karabat), bloedverwanten.
K r a d j e u n ( M a l . keradjaan),
koninkrijk, regeering, bijv. disinan
na
sidr radja raja loeah that kradjeun
= daar woonde een machtige koning, wiens rijk zeer uitgestrekt was, meureuth-reuth
radja
njang mat kradjeun
= honderden
regeerende vorsten.
K r a h , keumeurah, oproepen, bijeenroepen, verzamelen v . v o l k (bijv. tot
't verrichten v . werkzaamheden in
't belang der gemeenschap), bijv.
radja neukrah bandoem ra'jat
de koning verzamelde al het volk.
K r a k a b , de bladeren die aan den jongen sirihstam groeien (gelden als
oneetbaar, alleen de bladeren v . d.
zijtakken worden geplukt), bijv.:
ranoeb krakab pineung
toep
rt
ba' ln tan djoed
pan
djiteuka
= (zelfs) stambladeren v. d. sirih
en door eekhoorns aangevreten p i -
Kraleub
143
Kreujaj
felen (ook het gedruisch v. iemand
die om ons heendraait of naar iets
loopt te zoeken).
Krh (Mal. keris), kris, dolk, krh
meudoelang = een kris met een
handbeschermer aan het gevest,
krh meulingk" = een kris met
bochten, krh bahri = een zeer
lange soort v. kris.
Krng, in idja peukrng, doek waarmede een lijk na de wassching afgedroogd is en dat later den dorpsteungkoe wordt geschonken.
Krt, I meukrt-krt
(Mal. gerat),
klanknab. v. e. knarsend geluid,
knarsen (bijv. v. d. tanden), II
krt (Mal. kerat), snijden, splijten
(v. pinang, stokvisch, enz.).
Kreuh (Mal. keras), hard, stevig,
hevig, sterk, luid, ook: geweld,
dwang, vgl. kng, teuga, teugh,
koeat, gagah, sasa, koekh, bagah,
batat, taw", drah, tadjam, opp.
leumh, leumi", leump", leupn,
raph, bijv. boe kreuh = droog
gekookte rijst, kreuh aneu' beuddji = zijn geweer draagt ver,
angn kreuh een harde wind,
peunjakt
kreuh = een hevige
ziekte, i kreuh = odeur, aneu"
njan kreuh that oeldji = dat
kind is zeer stijfhoofdig, boel badandji kreuh lag djarm = de
haren op haar lichaam zijn hard als
naalden, peukreuh = met kracht
iets doen, dwingen, noodzaken, forceeren, met kracht aandringen (vgl.
pa"sa, meugasa"),
djipeukreuh
atdji = hij vermande zich.
Kreung (Mal. kerang), klein schelpdier (zoowel in zee als in brak water levend), roe* kreung (of
fcroe* reu'r) = de knieschijf.
Kreujaj, randboordsel, randsnoer v.
metaaldraad, meukreujaj = van
zulk een randboordsel voorzien
(bijv. aan een hoofddoek, aan een
sirihdoek, aan een bruidsbaadje,
enz.), p" kreujaj = vervaardigen
v. randboordsel, tjakah kreujaj =
werktuigje om randboordsel te maken (vgl. soeri kreujaj).
Krcunda
H4
Kroentjng
Krb, in toeleung krb-krb = neusmiddenschot.
Kroe (Mal. toer), klanknab. v. h. geluid waarmee men kippen en in navolging daarvan ook de ontvloden
ziel terugroept, bijv. kroe seumangat
= terugroepen v. d. ziel, ook gebezigd in den zin van: God behoede
U ! , God beware!
Kroeb, e. s. v. zee- en lagunevisch.
Kroeng, rivier, stroom, beek, kreek,
kanaal, bijv. dja' oe kroeng =
lett. naar de rivier gaan, d.i. zijn
gevoeg doen (vgl. dja" oe mn,
th ', dja' oe bagan), toenng
kroeng bovenloop eener rivier,
kroeng i tabeu = zoetwaterrivieren, kroeng i masin = zoutwaterkreek, binh
kroeng
=
oever v. e. rivier, kroeng mat =
door verlegging der rivier drooggelegde bedding, kroeng- (of toea/a-) d = dichtgeslibde of dichtgemaakte riviermonding, kroeng
geukoeh
=
gegraven kanaal
(bijv. om een bocht af te snijden),
babah kroeng = riviermonding
(vgl. koeala),
meukroeng-kroeng
= e. s. v. vechtspel vaak aan de
oevers v. rivieren gespeeld.
Kroengkng, e. s. v. landkrab (vgl.
bingkng).
Kroet, bh kroet, bultige citrussoort
(Citrus Hystrix, D C . ) dienende om
geur of smaak v. spijzen te veraangenamen of tot reinigingsmiddel terwijl zij in de Inlandsche magie een
groote rol speelt, kh kroet = het
doorsnijden v. e. citroen (alswichelmethode).
Kroemboe, hoog opgestapelde kegel v.
brandhout dien men in lichterlaaie
laat opgaan, cfm. toefa boengng
apoej.
Kroenjng, de lengte v. d. voeten tot
de toppen der vingers indien de arm
recht naar boven wordt uitgestrekt.
Kroentjng (Mal. kerontjong), een
rammelend geluid maken, bijv.
gleung kroentjng = door kinderen gedragen holle enkelringen
waarbinnen steentjes
(keureus')
Kroepng
145
L
Laba, winst, gewin, voordeel, baat,
rente, vgl. boengng, oedjng, opp.
roeg, bijv. meuteumeung laba =
winst maken, laba reunggt, of laba
toeleung = rente of winst met
geld gemaakt, meulaba = rente,
winst opbrengen, winstgevend zijn
(vgl. moeboengng, meu oedjng),
peulaba = winst nemen, rente
eischen v. iemand, winstgevend
maken, productief maken (vgl. poeboengng, peu oedjng),
laba-lib
= winst op winst, rente op (van)
rente, woekerwinst (vgl. riba),
peulaba reunggt = geld uitleenen
tegen rente (vgl. sambt, ngoej
reunggt,
peu'oedjng
reunggt,
poeboengng reunggt, padjh boen-
Laboh
gng reunggt), reunggt meulaba
= tegen rente uitgeleend geld, ln
ka lnbri pangkaj keu djih soepaja
djimeuteum laba = ik gaf hem
bedrijfskapitaal opdat hij daarmee
winst zou kunnen maken, reunggt
njang lnpeulaba ka moeboengng
= het geld dat ik tegen rente heb
uitgeleend heeft al rente opgebracht,
meung na lagt na keu laba
waar vraag naar iets is daar is
winst te halen, meudoea laba =
de winst in twee gelijke deelen verdeelen (vgl. meudoea hareukat,
mawah), bagi laba, of moeweu"
laba de winst deelen, laba- (of
atra-) sihareukat, of laba- (of afra-)
meutjarikat =
gemeenschappelijk
verworven goed, gala meulaba =
geldleening met onderpand, oereung tj" reunggt meulaba = woekeraar.
Labah, zorgeloos, zonder zorgen
(opp. soesah).
Labang, spijker, nagel, labang sikrb
(Mal. sekeroep) = schroef, labang
poentja = ijzeren haak waaraan
iets hangt (bijv. een lamp), tjabt
labang = spijkers uittrekken.
Labeun, (een visch) afmatten door het
hengeltouw nu eens aan te trekken
dan weer te vieren.
Lab (Mal. laboer), bestrijken, besmeren, aanstrijken, verven, smeersel, bijv. roemh njan meulab itam
= dat huis is zwart geverfd, lab
meuh = vergulden, tabh lab
= zet er een smeersel op.
Laboe, kalebas, pompoen, soorten zijn:
laboe i (groen en langwerpig), laboe keulid" (gevlekt), laboe poeth (wit), laboe minjeu" (geel),
laboe bit (meloenvormig en gevlekt), laboe pha gadjah (fleschvormig en gevlekt), laboe moendam
(meloenvormig en vaal geel), laboe
tjoet (kleine soort), laboe pht (bitter), laboe atjoean (geelgroen), laboe sang (klein en meloenvormig).
Labh, ankeren, doen zakken, nederlaten (vgl. ti"), bijv. labh poekat
= een net uitwerpen, labh sa"h
10
Lada
= het anker laten vallen,
labhan
ankerplaats, reede, haven, baai
( v g l . Ih"), adat labhan
eertijds een recht geheven v . alle
vaartuigen die in een baai v o o r
anker kwamen.
Lada, peper, lada soelah of lada poeth = witte peper (zonder schil),
moeka lada = stengeluiteinde v . d.
peperplant, kanoeri boengng
lada
= peperkandoeri gehouden als de
peper in bloei staat, poephn
poela
lada = de eerstelingen v. d. peperaanplant, lamph
lada =
pepertuin.
Ladang, pas ontgonnen b o u w l a n d , een
leeggekapt stuk grond, peugt
ladang
=
een ladang aanleggen,
meuladang ladangbouw drijven,
tinggaj ladang = een ladang verlaten (verwaarloozen), oereung
ladang = ladangbebouwer.
Ladat (v. A r a b . lazat), lekker, smakelijk, heerlijk, v g l . n'mat,
bijv.
koebri keu gata djeunh
n'mat
njang ladat = ik geef u allerlei
soorten heerlijke lekkernijen.
Ladm (v. A r a b . lazim), noodzakelijk, dringend, noodwendig, verplicht.
Ladi'ng ( M a l . lading), e. s. v. h o u w w a p e n w a a r v a n de punt v . h.
scherp terugwijkt.
Ladjoe, snel, vlug, gezwind, dadelijk,
terstond, zonder ouhouden, v g l .
hana teudh, bagah, sigra,
pantah,
batja, reudjang, opp. landh,
lambat, trb, l", bijv. b" tadja"
landh
that tadja" ladjoe = loop toch niet
zoo langzaam vooruit snel, narit
ladjoe = eenvoudige rede (zonder
gebruik
te maken v a n
deftige
w o o r d e n ) , tadjaweub
ladjoe
=
antwoord dadelijk, djih ladjoe djimeusah-sah = zij zitten aldoor met
elkaar te fluisteren,
meuladjoe-ladjoe = wedstrijd, wedijver (vooral
in snelheid, bijv. bij hardloopen,
zwemmen, varen, enz.), tadja" ladjoe b" trb doed
= gaat meteen doet het niet later.
Ladoeb, zie ladoem.
146
La*n
Ladoeni (v. A r a b . ladoeni), w a t v a n
G o d komt, wat men v a n G o d verkrijgt.
Ladoem, of ladoeb, een deel, een gedeelte, deels, sommigen, sommigen
. . . anderen, deels . . . deels, gedeeltelijk . . . gedeeltelijk, bijv.
neutj"
nj ladoem dil singh
lndj"
abh hier hebt ge vast een deel
morgen betaal ik geheel af,
poeth
ladoem = gedeeltelijk grijs, ladoem
keunng ladoem hana = sommigen
werden getroffen anderen niet, ladoem m arng ladoem m as =
sommigen met netten anderen met
honden bij zich, ladoem
roepa
oereung
inng
ladoem
keunng
roepa agam = sommigen hadden
het v o o r k o m e n v . v r o u w e n anderen
droegen een meer mannelijk karakter.
Laga*
147
Lah
Lah
148
Lak
Lakoe
149
Lal
trekken, djilak
drdji
=
hij
vroeg verlof heen te mogen gaan,
lak
w = vragen om huiswaarts te keeren, lak dm
=
vragen om te blijven overnachten,
lak gad
aalmoezen vragen,
lak ampn = vergiffenis vragen,
lak oetang = om een schuld manen ( v g l . toengg),
lak meu"oetang geld te leen vragen,
lak bimaran datgene w a a r o m
een bimaran vraagt, lak w (of
tj"-) seumangat = terugroepen (of
v a n g e n " ) v. e. (ontvloden) levensgeest, poepeunh
lak = een
wensch vervullen, lak
koereung,
of lak moerah '
afdingen ( v g l .
taba, meuda'wa
joem), ph broe"
lak
oedjeun
=
het slaan op
klapperdoppen om regen te vragen,
djimeulak
ba" Alah = zij zond
een gebed tot G o d .
agam),
lak
bin
=
man en
v r o u w , meulak
= gehuwd zijn,
getrouwd zijn, ook: paren, ka na
lak
= een man hebben (v. d.
v r o u w sprekende), verloofd zijn,
peulak
uithuwelijken (v. e.
dochter), i srah gaki lak
voetwaschwater v. d. echtgenoot
(geldt als bijzonder heilzaam), lak i = e. s. v. waterspin die
Zich snel over het watervlak heenbeweegt, naleung
lak
= hoog
rietgras ( M a l . ilalang), lak
aleu
vloerbalken.
Lakm, e. s. v. wilde wingerd ( V i t i s
trifolia, L . ) met jeuk veroorzakende bladeren en vruchten, bijv. kah
lag kateuph
bh lakm han "
teutab sagaj = je doet alsof je een
l a k m - v r u c h t hebt aangeraakt
je
kunt maar niet stilstaan (v. d.
jeuk).
Lak
( M a l . laki),
echtgenoot
(vgl.
La'lm
150
Lampoesng
waarmede men den ploeg bestuurt,
II lamat, of namat, het touw v.
d. eenen vleugel v. e. sleepnet
(poekat) dat men op den oever in
de hand houdt (vgl. roend").
Lamba , ineengedrongen (bijv. v. l i chaamsgestalte) .
Lambaga, oorspronkelijke vorm, het
begin van iets, bijv. lambaga Adam
niba" tanh = Adam werd uit aarde gevormd.
Lambajng, donker purper, donker
violet (naar de donker paarse bladeren en stengels v. e. klimopsoort
van dien naam).
Lambat, langzaam, lang toevend, lang
durend, talmend, laat, traag, vgl.
frfe, l", pleuheun-pleuheun, landh,
badam, opp. bagah, sigra, pantah,
batja, reudjang, tadjam.
Lambatoe, of rambatoc, e. s. v. muskaatduif.
Lamb, I wenken, wuiven, vgl. ka't,
II verbodsteeken (zooals men
op rijstvelden in tuinen enz. aantreft om aan te duiden dat men
daar geen gras mag snijden, geen
boomen mag kappen enz.).
Lambng, I kwabbe (onder aan den
hals v. e. rund), lel, halslel (v. e.
haan), II zie leumbng.
Lambng, I omhoog werpen, opwerpen, vgl. ti', II zijde, flank (v.
mensch of dier), de platte kanten
(v. e. mes), vgl. Ihoeng, III
hoog opgaand (v. e. huis, v. e.
boom, v. e. berg, enz.).
Lami, in ban lami, zoodra, vgl. h
ban, ban sar, bijv. ban lami djitrh oe pasi = zoodra zij aan het
strand aankwamen, h ban lami
djitrh keunan = pas kwam hij
daar aan.
Lamideun, zie ramideun.
Lampeudoe (Mal. empedoe), gal, galblaas, vgl. pht.
Lampoe, lamp (gemporteerde petroleumlamp) , vgl. panjt.
Lampoedng, e. s. v. kruipplant.
Lampoejang, wilde gember, rhizoom
v. Zingiber Zerumbet, Rosc.
Lampoesng, e. s. v. kleine bloedzuic
Lamph
151
ger, die wel in den neus v. kinderen, honden, buffels enz. kruipt als
ze water in de rivier drinken.
Lamph, of eumph, of mph, tuin,
aanplanting, bijv. peugt
lamph
= een tuin aanleggen, oereung
meulamph landbouwer, tuinier,
lamph teub = suikerriettuin,
lamph lada = peperaanplanting,
pepertuin.
Lampng, dobber aan een hengel
(veelal v. s/rn-hout), drijver aan
een net (veelal van kurkhout).
La'nat, vloek, vervloeking, vervloeken, verdoemen, vgl. srapa, tjart,
bijv. ba" dji h la'nat verwijderd zij de vloek, si la'natoelah =
de door Allah gevloekten.
Lauda , stekelvarken, boel landa"
= de stekels v. e. stekelvarken.
Landah (Mal. landas), aanbeeld.
Landang, ergens ten oorlog heentrekken.
Landh, langzaam, traag, talmend,
laat, vgl. lambat, trb, l', badam,
opp. ladjoe, bagah, sigra, pantah,
batja, reudjang, bijv. b" tadja"
landh
= loop niet langzaam,
landh that tateuka = wat komt
ge laat.
Landja, terstond, spoedig, vlug, snel,
rad, vlot, rechtstreeks, vgl. ladjoe,
bagah, sigra, pantah, batja, reudjang, opp. landh, lambat, trb,
l", badam, bijv. landja djidja'sm
keubeu njan = terstond gingen zij
dien buffel verstoppen, radja neujoe bandoem trn landja oe dalam
= de vorst gelastte allen rechtstreeks in het paleis te komen, peu
meuteumeung landja djitj" = wat
zij vinden nemen zij meteen.
Landjoet, langdurig, langzaam wegstervend (v. e. geluid), landjoet
oemoeteu = lang zij uw leven.
Land*, of rand", langharig (v. e.
niet gecastreerden bok).
Laneu, meulaneu,
zacht hellend,
glooiend, vgl. sideu, opp. teureubh,
tjt.
Lang, meulang-lang, zweven.
Langai, ploeg, mata langai = lemmet
c
Langkah
v. d. ploegschaar, bh langai =
schoenvormig blok hout (meestal
manA-hout) v. e. ploeg (het l i chaam v. e. ploeg).
Langt (Mal. langit), hemel, lucht,
uitspansel, zwerk, bijv. djip doem
oe langt = zij vlogen allen de
lucht in, h neupeudjeut
langt
ngn boem l Pteu Alah =
toen onze Heer God hemel en aarde
schiep, njeum-njeum langt srt =
het was alsof de hemel inviel, leulangt = verhemelte, ook: hemel
v. e. ledikant en zolderingbedekking (vgl. ri'r dilangt).
Langga (Mal. langgar), tegen iets
aanstooten, aanloopen, aanvaren,
tegen iets zondigen, inbreuk maken
op, overtreden, in strijd handelen
met, bijv. prang meulangga, of adat
meulangga schijnoorlog, of schijnaanval waarbij de dorpshoofden
als bijleggers v. h. geschil optreden,
meulangga pantang = een pantang-verbod overtreden, meulangga
adat ngn hoekm = in strijd handelen met gewoonte en wet, teulangga ka pasi = stranden.
Langgam, omtrek, grens, bijv. di kaj
njan kn t disin langgam lamphln = van die boomen tot hier
strekt mijn tuin zich uit.
Langgh, I in beslag nemen, onteigenen, met geweld afnemen, aanspraak maken op, iemand in zijn
recht aantasten, usurpeeren, knevelen, vgl. sag, bijv.
langgh
oemng = het in den ban doen v.
e. rijstveld, akkerban, djih djilanggh keubeu nj s= hij maakte
aanspraak op dezen buffel, II
overslaan (bij een telling), bijv.
b" tameulingkeu oerh b tameulanggh bandja = men mag niet
over de lijn heengaan men mag
geen regel overslaan (zegt de onderwijzer tot zijn leerlingen bij de
schrijfles).
Langkab, een palmsoort (Arenga obtusifolia, Mart.).
Langkah, pas, schrede, stap, tred,
trede, gang, reis, meulangkah =
c
Langk*
152
Lap
sleepnetten te visschen, lantjang ook: e. s. v . offerprauw v e r v a a r digd v . d. bladscheede v. d. pinang
die men een rivier laat afdrijven om
een ziekte uit te bannen, bh lantjang zulk een offerprauw loslaten, II lantjang sira, de plaats
waar men zout kookt, zoutkeet.
Lantj*, puntig, spits, met spitsen top
(v. e. b e r g ) , v g l . firf,
rantjng,
lantjng,
pantjng,
opp.
boegam,
toempj.
Lantjng, puntig, spits, v g l . lantj",
rantjng,
mantjng,
pantjng,
firf,
opp. boegam,
toempj.
Lantoej, I e. s. v. rivierschildpad, II
groote houten hamer, v g l . pal,
noega.
L a t ( M a l . laoet), I zee, meer, bijv.
la't raja = de wijde zee, de oceaan, aneu' la't naam v . e. k r a termeer op P o e l W , fcanoeri la't = zeekandoeri, boeb la't
=
zeefuik, eungkt
la't zeevisch,
i la't
= zeewater, i la't
Ih"
" tadjoel"
at ma'noesia
han "
tadoega = de diepte v. d. oceaan
is te peilen maar 's menschen hart
laat zich niet peilen, II uitheemsch, v a n overzee, v g l . blajat,
opp. tanh, bijv. oebat beud
la"t
uitheemsch kruit, kruit v . overzee aangebracht, III N o o r d (in
windstreken), bijv. timoe la't
=
N o o r d - O o s t , barat la't = N o o r d West.
Lapah, in stukken of in reepen snijden, v g l . kh.
Lapaj (v. A r a b . la[th), uitspraak v .
e. w o o r d , tekst, v g l . matan, bijv.
lapaj ma'na = tekst en vertaling.
Lapan ( M a l . delapan), acht, bijv. lapanblah
= 18, lapanplh
80,
lapan reuth
800, lapan rib
=. 8000, lapan oer acht d a gen, lapan dr acht man, lapan
g = acht maal, sikin lapan sag
z w a a r d met achthoekig gevest.
Lapang, wijd, ruim, vlak, vrij v. belemmering, open, onbegroeid, v g l .
loeah.
Lap, verlamd, v g l . badm, lasa, mat
Lap*
153
Lata
Latah
154
Le
lawi, trb, bijv. lawt that boet
nj = dit werk duurt zeer lang,
lawt that wdji di Makah = het
duurt zeer lang eer hij uit Mekka
terugkeert, lawt oemoedji = hij
geniet een lang leven, seulawt
lndja" djidoe"di roemh = zoo
lang als ik op reis was bleef hij
thuis, seulawt lnmeuladang han
tm oedjeun = zoolang ik aan het
ladangs aanleggen ben heeft het
nog niet geregend, na padoem lawt
Iheung niba" njan = eenigen tijd
daarna, lawt lawat = ten langen
leste, na verloop v. langen tijd.
Laweut, litteeken, schram, vgl. part,
bijv. doemnan laweut niba' badandji hana lapang meung b pad
hij had zveel litteekens op het
lichaam dat er geen plekje zoo
groot als een rijstkorrel was vrijgebleven.
Lawi, I lang geleden, vgl. lawt, trb,
II het gedeelte v. e. werpnet
(djeu) boven de ringetjes die moeten dienen om het net te doen
zinken.
Law , meulaw", mengen, vermengen, vermengd, dooreengemengd,
vgl. katjh, djampoe, ba'oe, bijv.
keumamah teurawt
geulaw"sira
= snippers gedroogde stokvisch
met zout vermengd.
Le, veel, vele, talrijk, menigvuldig,
opp. dit, nit, mit, batjoet, bijv. le
blt = vele malen, le that = zeer
talrijk, le akaj = knap, bedreven, le
peu = er is veel, vele soorten,
velerlei, hana lntoedoem le = ik
weet niet hoeveel, le oereung =
vele menschen, oereung le = de
menigte, de groote massa, de meerderheid, ook: de Plejaden, na le
oereung lam gampng nj = er
wonen vele menschen in deze kampoeng, oereung le ka djidja" oe
keureudja de menigte (de groote
massa, de meerderheid) is al naar
het feest vertrokken, di kroeng le
that boeja = in de kreken zijn veel
krokodillen, le peu famng lam
neumat gbnjan = er is veel dat
f
155
Leub
Leubh
groote massa, vromen, v g l . paki,
opp. pas", bangsat.
Leubh ( M a l . lebih), meer, in hooge
mate, overschot, het meerdere, opp.
koereung,
bijv. leubh
koereung
=
ongeveer, min of meer ( v g l .
kira-kira,
batjoet sah), djih leubh
rajeu" batjoet niba" ln = hij is
een beetje grooter dan ik, tadjam
leubh
niba" sikin peunjoek
156
Leukang
uitgespreid, ontrold ( v g l . djareung,
teuhah),
goek
teuleung
(of
teuhah,
of djareung)
= wijd
gespleten hoeven.
Leugat, snel, vlug, in n richting
voortgaande, v g l . bagah,
sigra,
ladjoe,
pantah,
batja,
rcudjang,
bijv. tatamng
leugat b"
tadng
dijoeb = k o m gauw binnen blijf
niet beneden (het huis) staan, djiw ladjoe leugat = zij keert fluks
huiswaarts, soetra leugat ruwe
zijde
(handelsterm,
vgl.
soetra
ganda, soetra meukaj).
Leug*, e. s. v. rijstgebak.
Leugt, of leunggt,
of reunggt,
reiken naar iets, iets naar zich toehalen, ombuigen (bijv. v. e. tak om
de vruchten te p l u k k e n ) , v g l . tar',
opp. toela', bijv. ln han trh
lnleugt bh pisang njan = ik k a n
niet reiken bij die pisangs,
djileugt
tjabeung
ba" mamplam = hij trok
den tak v . d. mang ga-boom naar
zich toe (bijv. om de vruchten te
kunnen p l u k k e n ) .
Leukat
157
Leumoeng
Leumh
158
Leunt*
Leupa*
haar ooghaartjes zijn naar boven
omgebogen, parang leunt" = een
kapmes met opwaarts gebogen lemmet, II veerkrachtig, peuleunt"
val om dieren te vangen.
Leupa*, of leupa'-leup'klanknab.
v.
h. geluid v. d. tegen de horens aanklepperende ooren v. e. buffel, vgl.
leup".
Leupah, vertrokken, voorbij, gepasseerd, bereids, al, er voorbij, er
over heen, te ver, al te, vgl. Iheuh,
bijv. ka leupah = al vertrokken,
hka djileupah = waar zijn ze
heen vertrokken?, h leupah djoerng = door het dorpspad heen
zijn, na siboeleun leupah djidja"
- het was een maand nadat hij
was vertrokken, na oereung leupah dikeu roemhln boen =
er ging zooeven iemand vr langs
mijn huis voorbij, leupah toeha =
al te oud, djheut that leupah =
meer dan slecht.
Leupat, e. s. v. lekkernij (in pisangblad gewikkeld gaargestoomd).
Leup*, zie leupa".
Leuph, omvouwen, boorden, zoomen
(bijv. bij vlechtwerk), bekleeden,
bijv. leuph pira" = bekleeding v.
zilver.
Leupeut, de houten plak waarmede
bij 't vormen v. aarden potten de
specie wordt geklopt, vgl. dadeub.
Leupi, I koud, stijf (bijv. v. rijst),
boe leupi = koude rijst, II
week, vgl. leumi", bijv. leupi ban
timah = zoo week als lood.
Leup*, I meuleup" = slap in de
lendenen, II
leupa"-leup",
klanknab. v. e. ploffend geluid, vgl.
leupa".
Leupoe, gesloten voorgalerij v. e.
Atjhsch huis.
Leupoeb, vermolmd (v. hout).
Leupm, of leubm, dik, vet, log, vgl.
teumbn.
Leupn, zacht, slap, week, vgl. leumi", leumh, leupi, bijv. tanh
leupn ~ weeke grond, kas leupn = een zachte matras.
Leush, welgemaakt, flink, zich we-
159
Lham
lig voordoende, bijv. panjang leush = slank v. gestalte, leush reubng boelh -- welig staat de
jonge boelh-bamboe.
Leusng, vijzel, stampblok, mortier,
bijv. leusng djeungki = het rijstblok waarin de rijst gestampt
wordt bij een djeungki, leusng djar = stampblok waarin men met
een handstamper stampt, leusng
beud = de afsluiter v. e. geweer,
leusng ranoeb = houten of steenen mortier waarin de klaargemaakte sirihpruim met een stamper
wordt fijn gestampt (door tandelooze ouden, vgl. tjoeb").
Leut*, in minjeu'leut"
= uit versche klappermelk gekookte klapperolie.
Leuth, afgemat, vermoeid, zwak, mat,
vgl. keudjang, pajah, tr", h".
Lha, spaander, vgl. Ihoe, bijv. pilh
Iha = de spaanders oprapen (die
bij hout hakken, kappen of beitelen
v. h. hout afspringen).
Lhab, I of Ihb, of tjculb, of tjeureulb (Mal. tjeloep), indompelen,
indoopen (vooral in een verfbad),
het verven v. stoffen, bijv. i seuneulhab = een verfbad, kleurbad,
neulhab = verving, verf, II
herhaaldelijk, bij herhaling, telkens,
vgl. meu" oelang-oelang, bijv. sidjoe'ln ka djilhab lm (of
meu"oelang lm) = mijn koude
koorts komt telkens weer opzetten,
djeub-djeub
aneu" boeleun ln
djilhab sidjoe' = bij het begin
der maand krijg ik telkens een aanval van koorts.
Lhah, uithalen, uittrekken, opp. saj,
bijv. lhah- (of seumeulhah-) pad
= padi dunnen (waar ze te dicht
gezaaid is), seuneulhah = de bij
het dunnen uitgetrokken padi, lhah
t", of lhah mm = spenen (v. e.
zuigeling).
Lham, I zinken, gezonken (in 't water), ondergedompeld, opp. timoe,
bijv. bat nj ka lham = deze
steen is al gezonken, peulham
onder water houden, onder water
Lhan
160
Lheuh
oer lh toen het tot den derden dag was gekomen, lh g ka
lnkawn
=
ik ben a l driemaal
getrouwd geweest.
Lheu , met de handen vaneen scheiden (zoodat er een opening, een
scheiding k o m t ) , v g l . koeja", bijv.
djih djilheu" boebng
hij maakte
een opening in de dakbedekking
(bijv. om erdoor te kunnen z i e n ) .
Lheu, I roosteren (zonder v e t ) , v g l .
tt, deudah,
sal, laj, bijv. oe
lheu == geroosterde geraspte klapper, fcoe teulheu
= droog gebakken gekookte rijst, djagng
teulheu
=
geroosterde m a s , sag
teulheu
geroosterde sago, eungkt lheu = visch zonder verwijdering v . schubben en ingewanden
in een pan droog geroosterd, II
kweekbed, lheu
scunculng
=
kweekbed w a a r o p de zaailingen v.
d. rijst w o r d e n gekweekt, III e.
s. v. zeevisch.
Lheuh, I los, losgekomen, losgegaan,
vrij, bevrijd, ontsnapt, ontvlucht,
ontkomen, v g l . plh, leungka, leupah,
bijv. hari djeut
lheuh
Lheung
161
Lh*
Lhb
162
Ling leuhad
Lit
163
Lindong
Lilh, afdruipen, smelten (v. e. kaars
bijv.).
Liln, was, kaars (vgl. din), meuliln
= met was bestreken, peuliln =
met was bestrijken, minjeu'liln =
kaarsvet.
Lilt, kronkeling, spiraal, meulilt =
zich rondom iets kronkelen, na oeleu djimeulilt gakikoe = een
slang kronkelt zich om mijn voet,
peulilt = om iets heen slingeren,
kronkelen, omstrengelen, om iets
heen binden (vgl. poepalt), oereung meulilt (of o. moepalt)
=
iemand die draait.
Lili, I staande met een lange roeispaan roeiende sturen, II koperen buis boven het mondstuk v. e.
klarinet.
Limeuh, uitdiepen of schoonmaken
(bijv. een waterleiding v. h. rijstveld), limeuh mn de put
schoonmaken.
Limng (Mal. lima), vijf, limng
blah = vijftien, limng plh
vijftig, limng reuth vijf honderd, limng rib = vijf duizend,
limng blt (of /. g, of l. seun) =
vijfmaal, seumajang limng wa"t
de vijf dagelijks te verrichten
godsdienstoefeningen, roekoen limng de vijf zuilen (v. d. Islam) .
Limpa, lever.
Limpah, overvloeien, overloopen (v.
vocht in een vat, ook: v. tranen).
Limpng, e. s. v. lekkernij.
Limpeun (Mal. lipan), de gevreesde
duizendpoot (die met zijn kaakpooten knijpende zijn vergif in de wond
uitstort), limpeun tanh = een
niet vergiftige soort duizendpoot
kleiner dan de gewone, djih na
limpeun lam sapaj badjdji
=
hij heeft een duizendpoot in zijn
jasmouw, d.i. hij heeft het achter
de mouw (vgl. seupah, kloeloe, tradj, poepeusan).
Lindng, beschut, beschermd, beveiligd, steun, heul, toeverlaat, bijv.
oemngln geulindng gl = mijn
rijstveld wordt door het gebergte
Linggang
164
Lintng
Linteung
165
Lb
Lb
166
Loedah
Loeb
onder 't huis, oereung njan djiroedah ba" tanh keureuna loeat =
die menschen spuwden op den
grond uit afkeer, peuloedahan, of
poedahan, of soedahan spuwbak,
kwispedoor (door A t j h e r s bijna niet
gebruikt).
Loeb, ingevallen (v. mond of wangen
tengevolge v . tandenverlies).
Loem, bespieden, begluren, loeren,
beluisteren, luistervink spelen, v g l .
deumab, bijv.: ba"gt taloem pan
oereung njan = ga op den loer
liggen en zie goed toe v a n w a a r die
persoon komt, djiloem sidara =
hij beloert het meisje (bijv. om haar
alleen te kunnen ontmoeten).
Loen, frisch, glanzend (bijv. v . e. gelaat), v g l . glh, bijv. loen that
moekadji = zij heeft een glanzend,
frisch gezichtje.
Loeng, gat, gleuf, goot, kanaal, w a terleiding, v g l . reuhoeng,
par",
bijv. loeng oemng waterleiding
v . e. rijstveld, loeng bata = leiding v . gebakken steen, loeng- (of
reuhoeng-) idng = de neusgaten,
loeng gloenjoeng
de gaten in
de ooren, loeng pheut a= beitelgat, beud loeng moepoeta = geweer met getrokken loop, loeng
soelng (bangsi) = de gaten v . e.
dwarsfluit (fluit), peuglh
loeng
167
Loempang
voorkomende)
godsdienstoefening
v o o r welke de tijd tusschen zonsopgang en middag (meestal ongeveer 7 /2 uur) is aangewezen.
Loeka, w o n d , kwetsuur, gewond, gekwetst, bijv. loeka oeldji - gew o n d aan zijn hoofd, loeka lh"
een diepe wonde, peuloeka = een
w o n d toebrengen.
Loekat, uittrekken, lichten, aftrekken,
retireeren, bijv. djiloekat sa'h
=
hij lichtte het anker.
Loekh ( M a l . loekis), graveeren, met
geteekende figuren voorzien, bijv.
poerh
loekh een teekenstift
gesneden uit een harde aren-vezel.
Loelh, zie doelh.
Loelh, e. s. v . zeevisch.
Loelh ( M a l . loeloes), ruimte hebben
om ergens i n of door te gaan, i n gang vinden, bijv. han loelh l
oereung
tamng
dalam
roemh
njan = er kunnen geen menschen
meer i n dat huis, djidja" meuseuleungeuj hana loelh l zijn h u welijksaanzoeken vinden geen i n gang meer.
Loeln, spinnen (met het spinnewiel),
ook: een rolletje gezuiverde katoen,
ook: cocon, meuloeln
= katoenvezels uitrekken, uitpluizen door ze
om een kaardstokje (aneu'lt)
te
rollen o m er vervolgens met behulp
v . h . spinnewiel draad v a n te spinnen, meuloeln soetra = het spinnen v . zijden draad, loeln geuwng
ngn djeureuka = het uitgetrokken (om een kaardstokje gerolde)
katoen wordt met behulp v . h . spinnewiel gesponnen.
Loemat, fijn, teeder.
Loemba, I wedstrijd, wedijver, II
bruinvisch.
Loemb, zie leumb.
Loempang ( v g l . M a l . toempang), een
onderkomen, tijdelijk verblijf, logeeren, bijv. oereung meuloempang =
een vreemde gast, peuloempang =
een onderkomen geven, huisvesten,
tapeuloempang ln ba" malam nj
=
geef mij vannacht een onderkomen.
l
Loempat
168
Lh
binnenkant naar beneden, ondersteboven, vgl. doegm, loegm, tjroeb, sabng, opp. tangah, teulinteung.
Loenti, e. s. v. kleine vleermuis, vgl.
seumantng.
Loepa, vergeten, beutapik b' taloepa = wilt bedenken en vergeet het
niet.
Loept, vergeten, verbijsterd, vgl.
silab, toew, bijv. s njang kaln
at loept = ieder die het zag was
verbijsterd.
Loerh, of roerh, afvallen (v. vruchten, bladeren, bloesems, ook v.
lichaamsdeelen bijv. v. e. lepralijder), uitvallen (v. h. haar, enz.),
ruien (v. vogels), bijv. loerh boel ' = uitvallen der nestharen,
boengng
djeumpa roerh mala
niba'tal tjampaka's ontbladerd
en verwelkt aan den draad, doemna dsa geuloerh meus ban na
aneu' boen = alle zonden worden uitgewischt als ware men zoo
juist geboren.
Loerng, I verwend, vgl. loe, peuloerng = verwennen, aneu'geuloerng ' een verwend kind, II
voorspoedig, gezegend, gelukkig,
voorspoed, geluk, vgl. bagia, moedj, toeah, n'mat, gt, mangat,
seunang, seulamat, sidjoe',
bijv.
oeln
teungh
moedj
loerng
Toehan oer nj = het gaat mij
tegenwoordig door Gods gunst
voorspoedig.
Loesa, overmorgen, toesa-raja =
over-overmorgen, bijv. loesa lndja'
= overmorgen ga ik weg.
Loesng, offer, bijv. boengng toedjh
keu loesng = een offer van zeven
pakjes bloemen.
Loetng, I e. s. v. langstaartige
grauwharige aap, II loetng, of
ikoe loetng ' e. s. v. kleine kanonnetjes waarvan het uiteinde niet
druifvormig maar langgerekt is als
een apestaart".
Logat, taal, woord, vertaling, kitab
logat = woordenboek.
Lh, zie lhh.
Lh
169
Lh, kaal, zonder haar, zonder veeren, zonder bladeren, zonder kleeren, onttakeld, berooid.
Lh, Holl. loods, vgl. oereung ba
rt.
Ljang, messing, metaalmengsel v. koper en zink, vgl. teumaga koenng.
Ll, schitteren, meull = schitterend.
Llmah (v. Arab. zoeloemat), duisternis.
Lm, meer, nog meer, weer, wederom,
bovendien, daarenboven, nogmaals,
bijv. gh lm = nog niet, hana
meu'h lm = het is nog niet vast,
djin oedjeun lm nu regent
het weer, lm djipeutjr' weer
zetten zij het (wild) na, sidjoe" ln
meu'oelang lm = mijn koude
koorts komt telkens weer opzetten,
na sidr noedjoem tjeudah that
keumaln lm ngn trh mata
er is een wichelaar die zeer kundig
is in het geven van aanwijzingen
omtrent verborgen zaken en bovendien helderziend is, ln meuseukin
lm ngn hina ik ben arm en
bovendien van nederige afkomst,
kaj njang raja lm njang manjang = een boom die groot en
daarbij hoog is.
Ln, I (verkort uit oeln, zie aldaar),
pers. vnw. 1ste pers. enkelv.: ik,
mij, me (beleefd doch niet nederig),
vgl. k, verder pronominaal voorvoegsel 1ste pers. enkelv. voor
werkwoordstammen en eindelijk bezit- en object aanduidend achtervoegsel v. d. lsten pers. enkelv. v.
zelfstandige naamw. en werkw.,
bijv. ln hana png = ik heb geen
geld, ln ka lndja" = ik ben gegaan, oelln = mijn hoofd, rab
djitjang ln hij heeft me haast
gehouwen, ln keudr = ikzelf,
ln bandoem = wij, wij allen, II
ln, of ln, uitgedoofd, gebluscht,
peuln, of peuln = blusschen,
dooven, apoej ka djipeuln == het
vuur is al gedoofd, peuln panjt
= het licht uitdoen, peuln apoej
= een brand blusschen.
Maba
M
M a , zie ma'.
Ma', of ma, I moeder (2e en 3e pers.),
vgl. nja', nang, bijv: ma oej
stiefmoeder, ma rajeu", of ma wa,
of tjoet ma = tante (oudere zuster
v. vader of moeder), ma tjoet, of
ma d', of ma lt, of ma tj =
tante (jongere zuster v. vader of
moeder), ma oebat = kruidenmoeder, geneesmeesteres, II moema'ma" = flikkerend, bijv. lang-goemilang tjahja moema'-ma'
=
schitterend met een flikkerende
schittering.
Ma'ani (v. Arab. ma an), rhetorica.
Maba, uitnoodigen, aansporen, aanmoedigen, opwekken, bijv. tamaba
si-Gam oe peukan spoort si-Gam
aan om naar de markt te gaan, h
tamaba djipoewajang = wanneer
men hem opwekt maakt hij grapc
Mab*
170
Majakani
Makah
171
Malang
Mal
172
Ma'meugang
Ma'moe
173
Manjam
seunang, salamat, bijv. mangat rasa
= smakelijk, 6 mangat w e l riekend, mangat oentng
= gelukk i g , mangat at = tevreden, vergenoegd, zijn z i n hebbend, mangat
as = gezond, sakt mangat =
lief en leed, padjh
mangat
=
smullen, djih mangat that djiteumagoen = zij kan erg lekker koken,
badanln
hana mangat = ik v o e l
me onlekker, onwel, mangat that
boe nj = w a t is deze rijst lekker,
hana mangat = de maandstonden
hebben ( v g l . leumah-, kaln-, aneu*boeleun),
hana mangat sagaj naritdji = hij spreekt volstrekt niet
beleefd, t r n mangat soesah =
dalen is gemakkelijk stijgen moeilijk, sakt mangat v r en tegen,
peutoert
mangat zijn lusten
volgen, meunangat = iets aangenaams, een gelukje, een fortuintje,
rasa meunangat == een fortuintje
hebben, II opdat, ten einde, bijv.
ba'na aneu"agam mangat na s
gant
mat kradjeun
drdji
=
moge er een zoon komen opdat er
iemand z a l zijn om hem in de regeering te vervangen,
djigeura"
ba kaj mangat rt bhdji = hij
schudde aan den boom opdat de
vruchten zouden afvallen.
c
Mangghta,
of
manggjta
(Mal.
manggis,
manggoesta),
boom en
vrucht (ba -, bh-)
v . d. manggistan ( G a r c i n i a M a n g o s t a n a , L . ) .
Manggjta, zie
mangghta.
M a n g k n g ( M a l . mangkoe"),
ronde
k o m v . aardewerk (grooter dan de
tjawan).
Mani, sperma, mannelijk zaad (v.
menschen en dieren), v g l . i bh.
Ma'nikam, juweel, edelsteen, ook: het
essentieele, de kiem v. h. toekomstig
leven, bijv. ma'nikamdji
hana gt
= hij is v . slechte inborst.
Manja', zuigeling, bijv.
peunjakt
manja' = de zuigelingenziekte.
Manjam, I ( M a l . majang), bloesem,
bloemtros (v. klappers, p i n a n g ) ,
bloemkolf, bloeisel, patah manjam
=
golvend (v. h. haar eener
c
Manjang
174
Mante
Manth*
175
aneu'mante = boschmensch.
Manth* (v. Arab. mantiq), logica.
Mantjang, boom en vrucht (ba*-,
bh-) v. e. manggasoort met sterken terpentijngeur (Mangifera foetida, Lour.), vgl. mamplam.
Mantjeu, ondeugend, stout.
Mantjng, puntig, spits, vgl. pantjng,
lantjng, rantjng, bijv. idng mantjng = een spitstoeloopende neus.
Mantng, slechts, maar, alleen, alleen
maar, nog, nog altijd, vgl. tjit, bijv.
aneu* inng mantng
= alleen
maar dochters, njang mantng tinggaj de eenige die nog over was,
ln keumeung dja* keudr (of sidr) mantng = ik zal alleen
gaan, Pteu Alah mantng njang
peutrh
hadjat gata = het is
slechts God die uw wensch kan
verhooren.
Mapt - mewapt, zie apt.
Mara, leed, ongeluk, onheil, ramp, gevaar, verhindering, vgl. baja, bala,
bijv. b* tadja* keunan na mara
njan pat = ga daar niet heen er
dreigt daar een gevaar, meung b*
peu mara singh lnteuka = indien er niets is dat verhindert kom |
ik morgen, marabaja rampen en
gevaren.
Marah, boos, boosheid, gramschap,
toorn, toornig, drift, driftig, nijd, j
nijdig, knorrig, ongenoegen, kwaad,
vgl. beungh, seu*oem at.
Marh (v. Arab. marich), slokdarm,
halsslagader.
Ma riphat (v. Arab. ma ri[ah), kennis, wetenschap (vooral over God),
mystieke kennis, bijv. ma*riphat
beus = de kennis v. h. geheimste wezen v. h. ijzer.
Marit, zeggen, spreken, praten, beraadslagen, bespreken, discuteeren,
een redevoering houden, vgl. kheun,
peugah, toet, bijv. b* tamarit
meunan = spreek niet zoo, bar
ln ka lnmarit ngn djih = gisteren sprak ik reeds met hem, ln
keumeung marit sabh patah = ik
wensch een woordje te spreken,
djimarit sab keudrdji
= zij
Masa'alah
Masam
176
Mata
Matan
177
" =
het Oosten,
mata
meudjh-djh,
of
mafa meudjh-djh
=
tranende,
etterende oogen, mafa meugra"gra", of mafa moemt-mt
= trillen
v. d. oogleden, bilah mata = ontstoken en rood v. d. oogen, sap(of seupf-, of meu"ab-)
mata =
sar
mat
sadjan
Mawt
oer
mat
sterfdag, maf
phn
de ceremonieele lijkbezorging v.
h. lijk v. h. eerstgestorven kind,
maf didapoe = overleden in het
kraambed, maf badan = verlamd,
maf sikhan = nzijdig verlamd,
mat-mata
= geheel en al uitgestorven, abh mat = morsdood,
amaj beukaj mat
goede werken
lag,
ban, sang,
mala'ikat mawt
=
de doodsengel, ka mawt matdji padjh l
rimoeng
Mbah
vonden door een tijger verslonden.
Mbah, zie eumbah.
Mb', geit, schaap,
moemb'-mb"
(Mal. embi"), blaten (v. klein vee).
Mbh, of eumbih (Mal. cmboes),
aanblazen, op iets blazen, wegblazen, vgl. jb, prh, pt, bijv. mbh
apoej - het vuur aanblazen.
Mbn, of eumbn (Mal. emboen),
dauw, i mbn dauwwater, bijv.
beungh oer bandoem naleung
na i mbn = 's morgens is al het
gras met dauw overdekt (nat v. d.
dauw), II mbn-mbn (Mal.
oeboen-oeboen), de plaats midden
boven het voorhoofd, kruin v. h.
hoofd, fontanel, vgl. mbt-mbt.
Mbng, verwaand, verwaten, ingebeeld, opgeblazen, pedant, trotsch,
uit de hoogte, minachtend (vgl.
oegh, angkara, bhe, djoengkat, teukab), si-mbng een pochhans.
Mbt, kruin v. h. hoofd, fontanel, vgl.
mbn, bijv. goemba' mbt-mbt =
haarlok midden boven het voorhoofd.
M, I brengen, medebrengen, medenemen, wegbrengen, geleiden, vgl. ba,
euntat, ngn, bijv. dja" m boe (of
dja" ba boe) = rijst gaan brengen
(d.i. het plechtig bezoek van de
moeder des mans bij haar schoondochter in de 4e a 6e maand der
zwangerschap), m-m dabeuh
rondventen v. koopwaar, djim
aneu'dji oe kroeng = zij nam
haar kind mee naar de rivier, fam
sikin nj oe roemhln breng
dit mes naar mijn huis, m tanda
kng narit brengen v. h. verlovingsgeschenk, h tam boe doemn - waar brengt ge zooveel
rijst heen?, djim makanan meurib ban =. hij bracht duizenderlei
spijzen mee, hana sapeu lnm
ik heb niets meegebracht, neum
hetgeen men medeneemt, geschenken, II (ba'-bh-) m = hout,
peulen v. d. tamarinde.
M, voegzaam, passend, behoorlijk,
betamelijk (vgl. patt, laja", lakoe),
han m onbehoorlijk, absurd,
178
Meu
Meu
179
Meudjeulih
elkaar fixeeren, moeprh-prh =
op elkaar wachten, I X praefix
in tal v. samenstellingen als: meuci
(meur), meudjan, meun, meukri,
moeban, meukn, meus, moepeu,
moepat, meuth, meuh,
meu"h,
meu"t, meudoem, meudit, meun,
meunan, meudh (zie aldaar).
Meu*, vonk, bijv. oeb meu" = weinig als een vonkje, meu" sikin =
de vonken uit een mes (als men er
tegen aanslaat).
Meu'ah (v. Arab. ma'af), vergeving,
vergiffenis, verontschuldiging, verschooning,
toegevendheid,
bijv.
lak meu"ah = vergiffenis vragen
aan, de toegevendheid inroepen van,
poemeuah verlof, vergiffenis
schenken, meu"ah dsaln = vergeving voor mijn zonden, meu'ah
ba" Pteu Alah = vergeving is bij
onzen Heer God, neupoemeu'ah =
vergeving!, excuus!, neupoemeu"ah
lnkeumeung dja" = pardon ik
wilde graag even passeeren, neupoemeu"ah lnkeumeung
peudoe"
nj pardon ik wilde dit even
neerzetten.
Meudabah, e. s. v. visch.
Meudali, e. s. v. blaasinstrument.
Meudang, verzamelnaam v. e. aantal
boomsoorten meest uit de familie
der Lauracen.
Meudang-ara, e. s. v. laad-, handels-,
of transportprauw.
Meudeuhab (v. Arab.
madzhab),
fiqr/r-school, orthodoxe wetsschool,
de Mohamm. ritus waartoe een M o hammedaan behoort, na peut meudeuhab: Tjapi"i, Hanapi, Maliki,
Hanbali = er zijn vier fiqh-scholen:
de Sjafi itische, de Hanafitische, de
Malikitische en de Hanbalitische,
bal" meudeuhab = verandering v.
ritus (vgl. teukeulit).
Meudeuloej, aangewezen, bewezen,
bewijs.
Meudeun, rustig, kalm, fraai.
Meudinah, cfm. Madinah.
Meudjan, dysenterie.
Meudjeulih (Mal. madjelis), deftig,
ordelijk, beleefd, netjes, overgelec
Meudjeumaj
verde gebruiken en instellingen,
vgl. teureutib, reusam, laja", patt,
bijv. oereung meuteureutib meudjeulih = een fatsoenlijk, ordelijk,
net mensch, meudjeulih hoekm
'
de adat en de wetten, de inzettingen, h lheuh adat meudjeulih
reusam toen aan de voorschriften der adat voldaan was.
Meudjeumaj (v. Arab. moedjmal),
vereenigd, nstemmig, nparig,
het onderling eens zijnde (bij beraadslaging), vgl. sipakat, sapeu
pakat, bijv. oereung njan moepasaj-pasaj pakat, hana meudjeumaj
= die lieden hebben ieder een
eigen meening, zijn niet nstemmig.
Meu*n, of moemeun
(Mal. main),
spelen, iets doen voor zijn genoegen of afleiding, zich met iets bezig houden, op iets passen, ook:
wandelen, bijv. meu"n silat =
schermen, meu'n moeda = vrijen,
een minnarijtje hebben, inng meu"n == lichtekooi, meuneu"n
=
spel, speelgoed, djipoemeu'n
tjitjm l aneu" njan = het kind
speelde met een vogel, bh at poemeu"n mata = hartje dat tot
wellust v. h. oog strekt!, na neumeu'n keun teukoe = zijt ge
herwaarts komen wandelen teukoe?,
djipoemeu"n aneu"dji = zij speelde met haar kind, paste op haar
kind.
Meugah, zie gah,
Meug, bebouwen, het rijstveld -bewerken, veldarbeid, sawahbouw
drijven, bijv. meug oemng bagi
lh = den akker bewerken voor
/ 3 v. d. oogst, oereung meug
= landbouwer, pangoel hareukat
meug = de meester v. alle soorten v. broodwinning is de landbouw.
Meuhaj, I (Mal. mahal), schaars,
zeldzaam, duur, vgl. djareung, bijv.
djibl ka lheuh meuhaj hareuga
=
hij kocht buitensporig duur,
II (v. Arab. mahr), huwelijksgift, vgl. djinam.
180
Meukat
Meukeusoet
man, oereung meukat aweuh =
koopman in drogerijen, kapaj meuneukat handelsvaartuig, koopvaardijschip.
Meukeusoet (v. Arab. maqgoed), bedoeling, doel, oogmerk, voornemen,
wensch, vgl. kasad, nit, bijv. peu
meukeusoetdji = wat zou zijn bedoeling zijn?, ln na meukeusoet
meung moebl keubeu = ik ben
van plan buffels te koopen, peu
meukeusoetteu t" keun = wat
komt ge hier doen?, hana trh- (of
hana t"-) meukeusoetdji zijn
doel is niet bereikt, peu meukeusoet tjit has l == wat men
wenscht meteen is het er.
Meukeutoeb, beschreven, bijv. koepiah
meukeutoeb = een mutsje voorzien
v. gestyleerde kalimah versiering en
(Arab. letterteekens).
Meukoeta (Mal. makota), kroon, bijv.
meukoeta Soeljman = de kroon
v. Salomo (den koning-profeet).
Meukroeh (v. Arab. makroeh), afkeurenswaardig (volgens de Moslimsche wet), opp. soenat.
Meulabari, Malabar.
Meulajoe, Maleisch, vgl. Djaw,
bijv. oereung Meulajoe = M a leier, basa Meulajoe = de Maleische taal.
Meulaka, Malaka.
Meulara, zie meunara.
Meularat, ellendig, ongelukkig, door
ellende vervolgd, bijv. ba meularat
= ongeluk brengend (vgl. ba karam).
Meulasah, zie meunasah.
Meuleuha, vermaard, beroemd, bekend, vgl. gah, meuseuh.
Meulia (Mal. moelia), eerbiedwaardig, met onderscheiding (eerbied)
bejegend, waardevol, hooggeschat,
op prijs gesteld, aanzienlijk, luisterrijk, doorluchtig, eerwaardig, edel,
waardig, deftig, prachtig, grootsch,
achtbaar, achtenswaardig, vgl. hreumat, bijv. tjarat meulia == bewijs van achting, harab meulia =
Uwe Majesteit (lett. heerlijkheid zij
toegewenscht), tanh meulia =
181
Meunara
Meunari
182
Meura
Meuraba
183
Meus
Meusn
184
Ming
Mit
185
Mita
186
Moedim
Moedj
soon die de besnijdenis verricht bij
knapen.
Moedj, een heestersoort (Peristrophe tinctqria, Nees) welke een
roode verfstof oplevert o.a. gebruikt voor het kleuren v. vlechtmateriaal.
Moedj (Mal. moed/oer), voorspoedig, gelukkig (op de jacht, in het
spel, enz.), voorspoed, geluk, bijv.
teungh
moedj that djimeukat
brh-brh pi djeut keu png
het gaat hem tegenwoordig zeer
voorspoedig in den handel zelfs
vuil wordt bij hem tot geld.
Moe', (rijst) met de vingers in den
mond werpen (zooals naar de A t jhers zeggen de Maleiers doen),
bijv. poemoe" breuh = het laten
happen v. rauwe rijst (een vroeger
godsgericht).
Moen, puistjes uitslag in het gezicht.
Moeng, schoot, op den schoot nemen,
op den schoot houden, steunen, bijv.
moeng aneu" = een kind op den
schoot nemen (vgl.
leumoeng),
djimoeng oel gata = zij steunt
uw hoofd, poemoeng = op den
schoot zetten.
Moeg, vischopkooper.
Moegl, wortelstok v. Zingiber Cassumunar Roxb.
Moegrb (v. Arab. maghrib), zonsondergang, het Westen, avondschemering, vgl. sindja, opp. tjrb,
bijv. seumajang moegrb = zonsondergangs-godsdienstoefening.
Moehamat, Mohammed, bijv. Pangoel geutanj nabi Moehamat
onze hoogvereerde Heer de Profeet Mohammed.
Moeharam, zie Mhram.
Moejang, overgrootouders,
n'moejang = de voorouders, vgl. n datoe, datoe-nini, ndj, ntoe, djadmadjad, enz,
Moeka, I aangezicht, gelaat, vrkant, vrzijde, bijv. moekadji tatoeri = zijn gezicht kennen we,
masam moekadji = hij heeft een
zuur gezicht, glh moekadji = zij
heeft een glanzend, frisch gelaat,
187
Moemang
Moero
188
Moesm
Moesh
]89
Mseulimin
Mseutaha'
190
N
Na, zijn, aanwezig, voorhanden, bestaan, geboren, opp. hana, fan, bijv.
na gata di roemh = zijt ge thuis?,
meung sidr pi tan na = geen
een was er, na sidr radja, radja
njan hana meu'aneu' - er was
eens een koning, die koning had
geen kinderen, na tm = ooit, lajeu th na drneu == in welken
tijd is u geboren?, sig na = tegelijk geboren, peuna = doen zijn,
verwezenlijken, tot stand brengen,
stichten, verwekken, veroorzaken,
opperen, peu njang tan tapeuna
= wat er niet is zorgt dat het er
is, peuna da'wa = quaesties opperen, peuna hadjat een wensch
verwerkelijken, njang tan b" tapeuna verklaar niet het niet bestaande voor bestaand, d.i. vertel
geen leugens, na oedjeun djin
batjoet = het regent nu een beetje,
Nabsoe
Nada
(of ka trh-) nabsoedji = zijn
wensch is vervuld, b' tameunabsoe
keu dnja nj - stelt uw verlangen niet op deze wereld, b" tapath nabsoe amarah - men volge
niet zijn booze lusten.
Nada (v. Arab. nadzr), gelofte, vgl.
hadjat, nit, ka'j, bijv. peulheuh
nada = een gelofte vervullen.
Nada', op sterven liggen, vgl. adjaj,
soekreut, meukarat, meugrit, bijv.
djisakt nada' = hij is gevaarlijk
ziek, hij ligt op het uiterste (vgl.
djih teungh pajah).
Nadjih (v. Arab. nadjis), essentieel
onrein (volgens de Mosl. W e t ) ,
keunng nadjih = in aanraking
geweest met iets wat volgens de
Wet onrein is.
Naga, I (mythische) draak, ook:
oeleu naga = lett. de naga-slang,
naga njan djiseumb bisadji lam
babahdji teubit lag apoej hoe
meunjala-njala = de naga's spuwden hun gif uit hun bek dat gelijk
vuur te voorschijn kwam schitterend
en vlammend, II naga, of neunaga, steunpunten v. d. roeibanken
in een vaartuig.
Nagasari, of djeumpa gadng, Micheliasoort met witte bloemen.
Nahi, zie ama.
Nahoe, de spraakkunst.
Nahoeda (Mal. nachoda), zeevarend
koopman, schipper, scheepskapitein, vgl. djeuragan.
Nala, gierst (Andropogon sorghum),
dat als voedsel wel geplant wordt
tusschen de rijst.
Nalam (v. Arab. nazm), geschriften
die in eene, een Arabische dichtmaat nabootsende, maat zijn gesteld.
Nalh, een inhoudsmaat voor gepelde
of ongepelde rauwe rijst, 1 nalh =
/ i o goentja = 16 ar = 8 gantang;
men heeft mandjes die juist n
nalh inhouden.
Naleung, gras, bijv. naleung lak
alang-gras, naleung tjeumeutjoet = e. s. v. stekelgras waarvan
het zaad zich aan de kleederen
1
191
a n
Nang
192
Nasihat
Nasrani
193
Neu
Neu'
194
Ngoej
Ngm
195
Niba'
Nibng
196
Nja'
Njab
dochter sinja" en de kleinkinderen
tjoet j), V I v r de eigennamen v a n eenigszins deftige lieden
die geen ambtstitel hebben, VII
de combinatie n j a ' fjoet (of si
tjoet) beteekent lett. k l e i n t j e " en
dient als naam voor een klein kind
w a a r v o o r nog geen naam is vastgesteld, de combinatie Tjoet Nja"
wordt v r de namen v . (getrouwde of ongetrouwde) v r o u w e n v .
hoogen stand gevoegd.
Njab, I keelsluiting achter in den
mond v. e. fuik bestaande uit een
trechtervormigen krans v . dunne
reepen gespleten bamboe die naar
den kant v. d. opening der fuik wijd
openstaan doch naar den kant v a n
haar gesloten einde vlak o p n sluiten, II kruisnet, totebel, v g l . ali,
III meunjab-njab op en neer
zwiepen.
Njaba', meunjaba', het vermelden v .
d. naam v . d. overledene met beschrijving zijner deugden zooals de
v r o u w doet bij den dood v a n een
kind of na-familielid.
Njai-njai, zie njanj.
Njala, v l a m , v g l . hoe, bijv. lag apoej
hoe meunjala-njala
= gelijk v u u r
schitterend en vlammend.
Njampang, of jampang, indien eens,
als soms eens, ingeval.
Njan, of nan, I aanw. v n w . die, dat,
daar, bijv. panjt njan = die lamp,
oer njan op dien dag, fhn
njan in dat jaar, jh njan = te
dien tijde, rt njan = langs dien
w e g , daarlangs, blah njan aan
dien kant, lag njan == op die
manier, njang njan = wat dat betreft, lheuh njan = daarna, II
bijw. dan, in dat geval, toen, bijv.
h ka gcuw
bandoem njan bar
djitm padjh
= nadat allen naar
huis gegaan waren toen eerst wilde
hij eten, meunj koeph
njan bar
djitoepeu
keudr
= als ik hem
sla dan eerst kent hij zijn plaats,
197
Njang
ninan, of disinan kn = vandaar,
v a n dien kant, blanan = aan die
zijde, keunan daarheen,
rtnan
=
daarlangs, djanan
= te dien
tijde ( v g l . jh njan), meunan, of
beunan op die wijze, zooals dat,
v g l . meunj,
bijv. meunan
atran
= zoo is de gewoonte, na padoem
lawt njang moemeunan eenigen
tijd duurde het z , meunan mantng = z maar, meunj
meunan
= als het zoo is, meunan lakoe =
zulks, kn meunan is het z
niet?, lheuh
meunan =
vervolgens, djeut keu meunan = het zij
zoo, nj pi meunan tjit dit is
evenzoo, ka meunan bagi = zoo
is nu eenmaal het lot, bit pi meunan
= het is werkelijk zoo, b" tamarit
meunan = spreek niet z , meunan
lag =- op die wijze, boet meunan han djeut ln ngoej = zulk
werk k a n i k niet gebruiken, ocreung meunan =
zulke menschen,
tjit meunan adat z is de adat,
meunan sab = steeds aldus, beukeumeunan
=
indien dit zoo is,
doemnjan
zooveel, zoodanig,
zulk, ditnan zoo gering als die,
of dat, hnan = zoo lang (hoog)
als die, of dat, tnan zoo kort
(laag) als die, of dat, oeb(boeb-) nan = zoo groot als die, of
dat, oebitnan zoo klein als die,
of dat, djih njan = hij daar, sidjih
njan, of njang djih njan die
vent daar, die man daar, p njan
=
die baas (minachtend!), njan
paf = daar, dat is de plaats, njan
h = daarheen, dat is de richting,
njan n = vandaar, dat is de afkomst, njan ban = op die wijze,
dat is de wijze, njan b (of oeb,
boeb)
= v a n die grootte, dat is
de maat, njan h = te dier hoogte,
of lengte (v. ruimte of tijd), njan
t = te dier laagte, zoo kort als
dat, gbnjan
= hij (lett. die persoon) .
Njanji
198
Njhh
deuh, trang, lah, beutj, bijv. njata that maritdji = hij spreekt zeer
duidelijk, ba* moepat areuta
dil
doed niba* njan tadja*
peunjata
pantjoeri = laat eerst blijken w a a r
het (gestolene) goed zich bevindt
daarna kunnen wij naar den dief
gaan zoeken, deuh njata trang =
klaar en duidelijk, sakt
mangat
geupcunjata
lam
Koeroe*an
=
w a t pijnt en wat verzoent wordt
i n den K o r a n toegelicht.
N j a w n g ( M a l . njawa), de persoonlijke ziel, levensbeginsel, levensgeest, v g l . scumangat, bijv. ka habh njawng,
of ka poeth
njawng,
of ka teubit
njawng
=
dood, het is met de ziel (d.i. met
het leven) gedaan, mat
njang
meunjawng
al w a t een ziel
heeft sterft, oetang njawng
= afkoopsom v o o r doodslag,
peulheuh
njawng
= lett. zijn ziel bevrijden, d.i. zijn leven redden, tal
njawng
=
testikels, scrotum,
areuta ngn njawng
= have en
ziel.
N j n , stadium in den groei v. d. p i nangnoot, pineung njn = n o g niet
goed rijpe pinang.
Njeuh, of jeuh, afbijten.
Njeum, of njoem, gevoelen, gewaarw o r d i n g , meening, v g l . rasa, bijv.
ba* njeumln
== naar mijn gevoelen, oereung
boen
njeum ln
pantjoeri = de man v a n zooeven
was geloof ik een dief, ka meu. njeum sroej boel badandji -= hij
voelde dat hij k i p p e v e l kreeg, njeum
gli = een kitteling voelen, njeum
salah = schuld gevoelen, njcumnjeum djajh ln teuka = het is of
ik w o r d geringschat w a a r i k kom,
na njeum djimoeng
boeleun
peunama = het was hem als hield hij
op zijn schoot de volle maan,
peungeuh
tjeuroega meungnj
tan
pajah na njeum han meukri de
schittering v . h. paradijs op wie
zich niet vermoeid hebben maakt
ze geen indruk.
Njhh,
schaaf,
schaven
(meunjhh),
Njhb
bijv. kaj nj sar that djinjhh
dit hout heeft hij zeer vlak geschaafd.
Njhb, zie njb.
Njhoe, of njoe, ver uitsteken, bijv.
man* panggang teunjhoe lam
pinggan = een kippebout die buiten (den rand van) het bord uitsteekt, doe* meunjhoe
= met
voor zich uitgestrekte beenen zitten
(zooals de weefster zit), teunjhoe
= uitstekend (buiten een zekere
begrensde ruimte), neunjhoe
het uitstekende voetstuk v. e. spinnewiel (vgl. neudoe*).
Njindra, slapen (in hikajat's).
Nj, ja, jawel, juist, inderdaad, werkelijk, z is het, vgl. bh, gt, na,
opp. han, hana, tan, kn, bijv. nj
keu = inderdaad, bit nj ban
kheun gata het is werkelijk zooals ge gezegd hebt, salh bit nj
djn - misschien is het werkelijk
een geest, ada* nj keubit gata
indien het werkelijk gij zijt.
Nj, of n (Mal. ini), I aanw.
vnw.: deze, dit, bijv. roemh nj
dit huis, oer nj = heden,
vandaag, g nj = ditmaal (vgl.
sig nj), jh nj t= te dezen
tijde, nu (vgl. djin,
djeun),
rt nj = langs dezen weg, hierlangs, blah nj (of blahn)
=
aan dezen kant, malam nj =
vanavond, II hier, bijv. nj na
png gata = hier is uw geld, III
nu, thans, bijv. nj ka teuboeka
at geutanj = thans is ons hart
verruimd, IV in samenstellingen:
sin (of hin of disin) = hier,
vanhier, vanhier afkomstig, deump* sin deump* sidh = geschreeuw hier geschreeuw daar,
disin kn = van hier, ln ka
siplh oer disin = ik ben al
tien dagen hier, nin = vanhier,
van dezen kant, meuran = deze
zijde (v. e. water), keun hierheen, ba*at nj (of si*at nj)
op dit oogenblik, boen =
zooeven (zie aldaar), meun =
zoo, op deze wijze (vgl. lag
199
Noeboet
Noedjoem
200
O
*, of boe**, hoofdhaar (vgl. boel, haar in het algemeen), bijv. *
meusj-sj verwarde haren, peuglah * = het haar (met de handen) ontwarren, soegf * = het
haar (met den kam) ontwarren, uitkammen, kh * = het haar af-
Oebah
Oebat
201
Oedjeun
sagaj = laat het volstrekt niet an= het in de cassave-knollen verders zijn, hana meu*oebah l ba"
vatte zetmeel (dat ook wordt geln = het zal voor mij niet meer
nuttigd) .
veranderen, oebah moekadji = zijn
Oebiri, zie boebiri.
gelaat is van kleur verschoten
Oebit, klein, vgl. tjoet, bijv. oebit n,
(bleek of rood geworden wegens
oebit nan, oebit dh = zoo klein
pijn, schaamte, of toorn), idja oebah
als deze, dit, die, gene (persoon of
= een kleed dat aan verschieten
zaak), pana- (of pan-) oebit na
onderhevig is.
aneu*teu = hoe klein is uw kind?
Oebat (Mal. obat), geneesmiddel,
Oeb, hoofdwortel (vgl. oekheu
heelkruid, medicijn, toovermiddel,
toenggaj).
kruit, bijv. na oebat geus* (of
Oebh, ons woord overste".
geusamph)
na oebat geupadjh
Oebn, I meu*oebn, eeren, vereeren,
(of geudjb) = er zijn medicijnen
hoogachten, II oefen-oen,
die worden uitgestreken (uitwendig)
kruin v. h. hoofd, fontanel.
andere die worden gegeten of geOedahdi, nu en dan, soms wel eens,
dronken (inwendig), s sakt djeusomtijds, vgl. kadang, meudjant lak oebat keunan = al wie
djan.
ziek is mag daar geneesmiddelen
Oed', of mirahmata, e. s. v. visch met
vragen, oereung meu*oebat
roode oogen.
geneeskundige, medicijnmeester, ma
Oedb, of db, leven, opkomen (v.
oebat kruidenmoeder, geneesplanten), bijv. Araj oedb keudr
meesteres, oereung njan aneu* oe in het wild groeiende boomen,
batln = die man is mijn patint,
oedb doea nanggr = (dieren
kitab oebat boekjes handelende
die) zoowel op het land als in het
over het vervaardigen v. medicijwater leven, amphibien, oedb njang
nen, amuletten, enz., baloem oebat
keukaj = het eeuwige leven, oedb
= medicijnenzak, peu oebat tamat = in leven en dood, oedb
ngoej- (of tabh-) poelh peunjakt
sar mat sadjan samen leven
njan = welk geneesmiddel wendt
samen sterven, peu*oedb, of poe
gij aan (of appliceert gij) tegen die
db, of peudb ' in het leven hou
ziekte? ,oebat bitjah darah = lett.
den, levend maken, onderhouden,
geneesmiddel om het bloed fijn te
verbouwen, kweeken,
peu*oedb
maken, d.i. een soort kraamdrank,
apoej vuur aanblazen of aanoebat b* meu'aneu*, of oebat djaleggen (vgl. peuhoe apoej, peukab
reung aneu" = anticonceptioneele
apoej, peugt apoej, prh apoej),
middelen, oebat bh aneu* = aborneupeu*oedbln b* neuphln =
tiefmiddelen, oebat teuga = opspaar mijn leven dood mij niet.
sterkend middel, peu*oebat = meOedh (oe -4/- dh), gindsheen (alleen
dicineeren, ln ka geupeu*oebat
gebezigd bij aansporingen, vgl.
l thabib ik ben gemedicineerd
bh), bijv. oedh geutanj
=
door den geneeskundige, peu'oebat
(laat) ons gindsheen (gaan), oedr zichzelf cureeren, oebat
dh- (of bh-) tadja* oe Atjh =
beud kruit, oebat blajat, of
komaan laten wij naar Atjh gaan.
oebat blanda, of oebat peungala*
Europeesch kruit, oebat aneu* Oedeung (Mal. oedang), garnaal,
bijv. boengk* oedeung = met
bajam fijn kruit, oebat meureugebogen rug of hooge schouders,
jam = grof kruit, sabng oebat =
radja oedeung e. s. v. ijsvogel.
kruitbereiding.
Oedjeun (Mal. hoedjan), regen, bijv.
Oeb, zie b.
na oedjeun, of djith oedjeun =
het regent, na oedjeun raja = het
Oebi, de cassave, of maniok (Manihot
regent hard, oedjeun leubat
utilissima, Pohl.), sag bh oebi
Oedj
202
Oet
ding, II rente, interest, winst,
toevoegsel, vgl. boengng,
laba,
bijv. oedjng reunggt de rente
van, de winst behaald met geld,
peu''oedjng- (of peulaba-) reunggt = zijn geld tegen interest uitleenen, ln meu" oetang ba" djih
png meu'oedjng = ik leen geld
van hem tegen interest.
Oed (v. Arab. oedzr), verontschuldiging, verhindering.
Oe, I in de brokken blijven steken,
zich verslikken, vgl. sr*, bijv. djimat oe leukat toeleung eungkt
lam reukoengdji = hij is gestikt
in een vischgraat, II levend, vgl.
oedb, bijv. n oe = een levend
blad, meu oe = ploegen, landbouw drijven, oereung meu'oe di
blang lieden die hun sawah
bewerken, meuneu'oe
ploeggereedschap, plh meuneu'oe
=
( de tijd van) het losmaken v. h.
ploeggereedschap, d.i. 10 uur
v.m., III aneu' oe, een jonge
buffel, vgl. aneu* w*.
Oe , de witte houtwurm (de larve
v. e. insect in hout of ook in kaf v.
padi), ook: de larve v. d. klappertor.
Oeh (Mal. aoes), kaal, haarloos, afgesleten, afgeschuurd, ontveld, bijv.
rf oeh = een weg die veel betreden is, ka oeh reunjeunln = mijn
huistrap .is afgesleten (door de vele
gasten), krandam oeh = een kalkpotje dat geheel glad is, oeldji ka
oeh = zijn hoofd is al kaal.
Oem, zie oe*eum.
Oet, I opslokken, inslikken, opslikken, verslinden, vgl. peureulan,
bijv. oet oebat = medicijn inslikken (innemen), nabi Oenh geu oet l eungkt raja = de profeet
Jonas werd door een grooten visch
opgeslokt, oeleu
meu*oet
Oe'eum
203
Oel
Oel
204
Oeln
Oema
205
Oen
Oenh
206
Oeram
Oerat
207
Oereung
Oeri
208
Oer
5en, 7en, lOen dag en de sluitingskandoeri op den 44en dag na de
begrafenis, oer nj = vandaag,
heden (vgl. djin, djeun), geunab oer =s dagelijks, eiken dag,
oer doed = voortaan, oer
maf = sterfdag, na padoem oer
= het duurde eenige dagen, ln ka
siplh oer disin = ik ben al
10 dagen hier, si'oer simalam '
een dag en een nacht, een etmaal,
si*oer sig, of ba" si"oer =
eens op een dag, si'oer seupt
een geheele dag, sikhan oer
= een halve dag, lheung si'oer
= om den anderen dag, een tusschenruimte van n dag, h s i oer ba" si oer = van dag tot
dag, beungh oer = ochtend, h
soebh beungh oer = als het
ochtend werd, oer malam dag
en nacht, oer djidja* malam
djiw =s overdag ging hij en
's avonds kwam hij terug, oer ka
rab malam ss het werd bijna avond,
h seupt oer = tegen den
avond, sicoer peut djeum si
malam peut djeum = de vier
stonden v. d. dag en de vier stonden v. d. nacht, ka trang-, of ka
peungeuh-, of ka deuh-, of ka
beukah-, of ka poeth oer = het
is al licht, de dag is al aangebroken, boengng oer = de stralen
der pas opkomende zon, oer mirah roode gloed na zonsondergang, ban beukah mata oer -=
met het doorbreken der zon, seunang oer (de zon is tevreden),
of oer lam mn (de zon in den
put), of fjf oer (de zon in top)
= 12 uur 's middags, oer =
rijzende zon (d.i. vr den middag),
ook: het Oosten, ka lb mata oer
= de zon is al ondergegaan, oer
ka peusam = het begint al warm
te worden ( 7 uur v.m.), oer
ka reubah leuh = de zon helt al
naar het Westen ( 2J4 uur n.m.),
sigalah oer = de zon staat een
polsstok hoog aan den hemel ( 7
uur v.m.).
c
Oeroe*
209
Oeroe', kuil, gat, oeroe* ba* oereung mat een gegraven kuil
(graf) voor den doode (zoolang
het gereed maar nog ledig is, later
djeurat), oeroe* tjoeka* (of -tjat,
of -djoengka") kuiltjes v. h.
bakspel.
Oerh, meu*oevh, of moerh, uitnoodigen (tot een feest, of gastmaal, of godsdienstigen maaltijd),
vgl. toeng, taw*, hj, bijv. si djih
lndja* oerh ba" keureudja aneu"
ln = hem zal ik uitnoodigen bij
het huwelijk van mijn kind, ln na
geudja* meu"oerh- (of moerh-)
l doea blah piha = zij hebben
mij wederzijds genoodigd (zoowel
de familie v. d. bruidegom als die
v. d. bruid), meu"oerh-oerh
=
elkaar wederkeerig
uitnoodigen,
s nan gata geu*oerh = hoe is
de naam waarbij gij wordt genoemd?
c
Oetang
Oetara
210
Olah
211
Padan
vgl. meu*i*i, meutiti, meutoengtoeng.
seubah (v. Arab. agabah), natuurlijke erfgenamen (mannelijke bloedverwanten in de manlijke lijn),
seubah keu dr (Arab. agabah
bi-nafsihi) = erfgenaam door zich
zeiven, seubah l oereung la*n
(Arab. c g bah bi 'l ghairi) = erfgenaam door een ander.
seuman (v. Arab. Oethman), n
der eerste vier chaliefen.
c
P
Pa (of poe) vraagt naar iets (evenals peu), bijv. poeboet gata keun = waarvoor komt ge hier?, en
komt verder voor in eenige samenstellingen (vraagwoorden): pan,
pana, pa*h, pa*t, pakri (of pakriban), paban, padoem, padit, padjan, pakn (zie aldaar).
Pab (grof voor:) cohabiteeren, den
bijslaap uitoefenen, paren, bijv.
aneu* si geupab = hoerekind (vgl.
aneu* badjeung, aneu* hareum,
aneu* hareum djadah), sigeupab
een vrouw die zich door iedereen laat gebruiken; komt verder in
verschillende scheldwoorden voor
zooals: geupab madji == men cohabiteert zijn moeder, si geupab ma
= hij wiens moeder men cohabiteert, si geupab bin = hij wiens
vrouw men cohabiteert, si geupab
bin mbah = hij wiens vaders
echtgenoote men cohabiteert.
Paban, wat is eraan te doen?, op wat
manier?, bijv. paban tabah = wat
zouden we daaraan doen?, hoe zouden we dat kunnen veranderen (bij
gedane zaken), meung na toelng
niba* Alah djipaban bah l nsan
= als door God bijstand wordt
verleend staan menschen machteloos.
Pabri , ons woord fabriek".
Pada haj, zie haj.
Padan, I bepraten, trachten over te
halen, verleiden, vgl. pajoe, bijv.
djih ka keunng padan hij heeft
Padang
zich laten verleiden (om iets verkeerds te doen), si poemadan
=
de verleider, II gelijk, goed bij
elkaar passend, wedergade, gelijke,
sipadan = bij elkaar passend ( v g l .
siwadan,
meusambt,
sisapeu),
atdji beureuhi hana padan = zijn
hart w e r d onzegbaar verlangend,
III raad, hulp, middel, bijv. ln
na sabh padan = i k weet raad.
Padang, I veld, vlakte, v g l . data,
panton, II in timoe padang
=
Zuid-Oost.
P a d ( M a l . padi), de rijst als plant,
de rijst in den halm, de rijst in den
bolster, bijv. pad teunaboe gezaaide padi, pad peunoela = geplante padi, pad awaj = de laatrijpe rijst (die het eerst wordt uitgezaaid), pad akh = de v r o e g rijpe rijst (die het laatst wordt uitgezaaid), pad teungh
de rijst
die het midden houdt tusschen de
beide vorige, pad sh = ledige
rijstbolsters, pad d =
halfvolle
rijstbolsters, pad glh
=
geheel
gave rijstkorrels, oel(of peunoephn-)
pad de eerstelingen
v . d. rijstoogst, pad gasaj = p a d i
i n bossen, sig pad = n rijstjaar, keumit
pad = bewaken v .
d. rijst (als het gewas in bloei
staat), bintang
pad
(of bintang
lh)
= de drie helder glanzende
sterren in het midden v . O r i o n .
P a d , weerhouden, belet, verhinderd,
hana pad gbnjan
geuprang
=
zonder ophouden streden zij.
Padiah (v. A r a b . fidjah),
zoengeld,
losprijs, boete v o o r verzuimde verplichte
godsdienstoefeningen
en
vasten.
Padit, zie dit.
Padja (v. A r a b . fadjr), het aanbreken
v . d. dag, morgenschemering, morgenstond, ochtendgloren, dageraad,
het vertoonen der eerste lichtstrepen
i n het Oosten, v g l . moerh,
soebh,
opp. sindja, moegrb,
bijv. padja
gadjah = de valsche dageraad, het
bedriegelijke schijnsel dat zich omstreeks 4 uur v . m . vertoont en direct
212
Padjoh
Pad*
213
Pahla
(mijn verstand wilde het niet slikPa*h (Mal. pais), visch, vleesch, of
ken), peunadjh = lett. spijs, maar
kleefrijst in een pisangblad gewikin het spraakgebruik: lekkernijen,
keld boven heete asch geroosterd,
snoeperijen, zoetigheden (vgl. reubijv. eungkt pa*h = aldus toem ) , peunadjh th = e. s. v.
bereide visch.
broodachtig droog gebak, doemna
Pa*t, z:: f.
peunadjh habh djibt = alle mo- Pagab, omsingelen, insluiten, vgl.
gelijke lekkernijen discht hij op,
keupng, roemp*, bijv. djipagab
poemadjh = het eten, de maaltijd,
meukeupng-keupng
= zij trachook: naar lucht happen (zooals
ten het (wild) van alle kanten den
bijv. visschen doen), lheuh poemaweg af te snijden.
djh = na het eten.
Pagal, in fcoe pagal, een idang gele
Pad , verscholen, verborgen, vaag
kleefrijst met toebehooren bij huwezichtbaar, onduidelijk, aan het gelijken v. voorname personen een
zicht onttrokken, verschuilen, verpaar dagen vr de bruiloft in
bergen, keeren (bijv, v. d. wind
groote plechtigheid naar het huis v.
door een schut te plaatsen), belemd. bruid gebracht.
meren v. h. gezicht, bijv. boeleun
Pag, zie pagi.
geupad* l mbn de maan
Pageu (Mal. pagar), omheining, heg,
wordt door dauw aan het oog onthaag, bijv. pageu roemh (-oetrokken, tapad* ln niba* meunan
mng, -lamph) de omheining
= beschut mij voor zoo iets, poe- j v. e. huis (rijstveld, groententuin),
pad* = iets aan het gezicht ontpageu koeta de omwalling v.
trekken.
e. versterking, rf nj ka geupaPad*, I houten of van rotan gevlochgeu deze weg is al afgesloten,
ten klos waaromheen de lijn gewonversperd, inng pageu = de beide
den wordt die de visscher gebruikt,
verticale stijlen naast de poort v.
vgl. pacoe*, II vruchtpit, gelde. omheining, prang pageu
=
stuk, of steen waarmede het moeschijnvertooning waarbij de eene
pad* genaamde knikkerspel wordt
vijandeliijke partij quasi iets vergespeeld, vgl. meutjvoe*.
nielde of verbrandde wat de andere
toebehoorde om daarmede de laatPad, hana pad, voortdurend, onste symbolisch te kennen te geven
ophoudelijk, vgl. hana khali, hana
dat men gekomen was om de aansoenj, hana teudh, hana reuda.
plantingen en eigendommen v. d.
Padoem, of padoeb, I vrag. telw.:
schuldige te verwoesten als 'van
hoeveel? (vgl. M a l . berapa, opp.
hem geen genoegdoening werd verpadit), bijv. padoem ph = hoekregen (vgl. meulangga), poemaveel uur (slag) is het?, padoem g
geu = een omheining maken, om. = hoeveel maal?, padoem joem =
heinen.
hoeveel kost het?, padoem oer
boeleun
= de hoeveelste der
Pagi, of pag, de dag des oordeels,
maand is het?, padoem na tapt bh
bijv. hantm moerib djilawan goer
drien hoeveel doerian's hebt ge
pagi djimeuteum dalam nraka
geplukt?, padoem na keubeudji =
ongehoord is het dat een leerling
hoeveel buffels heeft hij?, padoem j zich tegen zijn leeraar verzet, op
dr oereung na di meuseugit =
den oordeelsdag zal een zoodanige
hoeveel menschen zijn er in de moster helle varen, keunng bala pag
kee?, II onbep. telw.: eenige
= getroffen door onheil op den
(vgl. M a l . beberapa), bijv. padoem
dag des oordeels.
oer treu* = over eenige dagen.
Pagoe, zolder, zoldering, vgl. para,
sandng.
Pa*, de gekko-hagedis.
Pahla (v. Arab. fahala), goddelijke
Pa*dah, zie pa*idah.
e
Pahna
214
Pak*
tocht naar de w o n i n g zijner bruid
w o r d t geleid, boven de b r u i d als
deze zich na de bruiloft i n processie naar de g a m p n g haars mans
begeeft),
gloempang
pajong
=
schaduwrijke gloempang-boomen.
Pakaj ( M a l . pakal), breeuwen (v. e.
schip), kalfaten, waterdicht maken, v g l . djidjaj, d, tampaj.
Pakat, moepakat (v. A r a b . moewafaqat), overleg, plan, raad, besluit,
beraadslaging, onderhandeling, bespreking, overeenkomst,
afspraak,
raad geven, overleggen, overleg
plegen, bepraten, bespreken, besluiten, enz., v g l . meudjeumaj, meusa*
warat, meusapat, bijv. sipakat, of
sapeu
pakat = eenstemmig, n
v a n z i n , het eens zijn ( v g l . sisapeu), sipakat peut sag
gampng
algemeen overleg in de gamp n g , djimoepasaj-pasaj
pakat hana
djimeudjeumaj
= zij hebben ieder
een eigen meening, zijn niet eenstemmig, h lheuh pakat = toen
het overleg afgeloopen was, h
lheuh pakat niba" radja = toen
de koning zijn raad h a d gegeven,
djih han djitm
moepakat
=
hij
w i l niet overleggen,
tamoepakat
ngn gbnjan
patt tjit = het is
w e l betamelijk dat ge met hem
overlegt.
P a k , twist, moepak
= twisten.
Pakh (v. A r a b . faqih),
wetgeleerde.
Pakh*, I zie pak',
II
pakh"
ant", onnoozel, dom.
Paki (v. A r a b . f a q r ) , v a a k in de samenstelling paki-meuseukin
= (vrome) armen, behoeftigen, zij die
t r o u w hun godsdienstplichten vervullen, zij die werkelijk of voorgew e n d gebrek aan een religieus leven
paren ( v g l . leub,
opp. bangsat,
pas"), peudjam
paki het onthalen v . e. aantal vrome armen (bij
wijze v . verzoening bij een teruggenomen verstooting).
P a k , of pakh", I verleiden, overhalen, verlokken, v g l . pajoe,
padan,
II pakh",
poepakh",
iets in
elkaar zetten, bijv. hana salah ln
f
Pakoe
215
njang poepakh"
= geen schuld
treft mij die dit i n elkaar zet.
Pakoe, I de varen (plant), bijv. pakoe gadjah = een oneetbare v a rensoort, pakoe bit = een eetbare
varensoort, II (touw) draaien,
twijnen, v g l . poeta, poeti,
rng,
svng, wng, gisa, gisng,
poesng,
soe,
djal,
bibeu,
bijv.
pakoe
taph = touw draaien v . klappervezels.
P a k n , I v r a g . v n w . : waarom?, hoe
komt het dat? ( v g l . peu
sabab),
bijv. pakn
meunan = hoe komt
het zoo?, pakn kam = w a a r o m
huil je?, pakn takheun meunan =
w a a r o m zegt ge aldus?, pakn gata
njang djeut moemeun
= waarom is het dat ge in dezen toestand
gekomen zijt?, pakn
tam batjoet
that = w a a r o m brengt ge z o o ' n
klein beetje?, pakn
hana
tadja"
bar = hoe komt het dat ge gisteren niet gekomen zijt?, pakn gata
hana tadja" = w a a r o m gaat ge niet
heen?, haj pakn meunan gata poetjat = w a t hebt ge dat ge zoo bleek
ziet?, pakn
takh
idja njan
=
w a a r o m snijdt ge dat kleed stuk?,
II voegw.: w a a r o m , bijv. hana
djitm peugah pakn djiph
addji
hij w i l niet zeggen w a a r o m hij
zijn jongeren broeder gedood heeft.
Pakri, of pakriban,
hoe?, op welke
wijze?, op w a t v o o r manier?, v g l .
paban, bijv. pakri lakoe
=
hoe
moet er gehandeld worden?, pakri
lntoekri
= hoe z o u i k weten hoe?,
pakriban roepa hoe ziet het er
uit?, pakriban geutanj
djin
=
w a t moeten wij n u aanvangen?, pakriban " oe ateuh
hoe komt
men boven?, pakriban teuma djin
= hoe is het ermee gesteld?
Pala, b o o m en vrucht {ba"-, bh) v .
d. notemuskaat.
Pala* (v. A r a b . falak), hemel, hemelgewelf, leum
pala" =
sterrenkunde, astronomie.
Palang, of poepalang,
iets dat dient
tot afsluiting, dwarsboom, dwarsbalk, grendel, schutting, heining,
Paleut
bijv. palang mn = de tot afsluiting dienende omwanding v . e. put.
Palawan ( M a l . pahlawan),
ridder,
held, voorvechter, bijv.
Djoehan
palawan = naam v . e. hikajat-held,
ook titel v . T e u k o e O e m a na zijn
onderwerping aan het G o u v e r n e ment in 1893.
P a l ( M a l . paloe), ijzeren hamer,
v g l . noega, lantoej, bijv.
djiseuk"
ngn pal beus = hij sloeg met
een ijzeren hamer.
Palh ( M a l . palis), ongelukkig, rampzalig, ellendeling, ongeluk, v g l . fjilaka, malang, sm, opp. toeah, bijv.
oereung
palh
= ongeluksvogel,
lawan palh
meutoeah tegenover ongeluk staat geluk, si geuph
palh ellendig galgebrok!, kaph
palh = ongelukkige ongeloovige!,
kah aneu" palh == jij bent een o n gelukskind, palh inng hana lak
palh nanggr la"lm radja ongelukkig de v r o u w die geen man
heeft, ongelukkig het land waar de
vorst een despoot is, palh
blang
han djeut pad palh gl han djeut nala = ongelukkig het rijstveld
w a a r de rijst niet gedijt, ongelukkig
het bergland w a a r de gierst niet
tiert.
Palng, wenden, keeren, zwenken, afwenden, lajeu palng
=
achterzeil.
Palt, omwinden, omwikkelen, o m snoeren, om iets heen strengelen,
v g l . Wt, bijv. dng moepalt
gaki
= met n been opgeheven en tegen het andere gekruist staan.
Palt-palt, tobben, rust noch duur
hebben.
Paleut, of paleut djar, handpalm,
si paleut
(als lengtemaat) = de
breedte der handpalm beneden de
vier vingers zonder den duim, idja
oebit paleut
= een stukje goed
zoo klein als de handpalm (soms
bescheidenlijk gezegd om een stuk
geweven goed aan te duiden dat
men iemand als lendenkleed ten geschenke geeft), sabh
paleut
=
zooveel als men in de geopende h o l -
Palikat
216
Pandita
Pandj
217
Pangk
Panglima
218
hoofd der X X I I
moekim's
(Panglima
Plm),
panglima
pawang, of panglima la't
= chef
v . e. pawang-gilde, panglima
gadjah = persoon die specialiteit is
i n het jagen op olifanten, panglima
prang = veldoverste, panglima kawm = hoofd v . e. geslacht.
P a n g o e l ( M a l . penghoeloe),
hoofd,
heer, leidsman, hoogvereerde titel
v . d. Profeet, ook: aanspraakw o o r d v o o r sajt's ( v g l . habib),
bijv.
Pangoel
geutanj
nabi
Moehamat
onze hoogvereerde
Heer
de
profeet
Mohammed,
Pangoelteu
onze Heer, leidsman, ka'j
keu Pangoel
= gelofte aan den Profeet, hadjat batjoet keu Pangoel
een kleinigheid ter eere v . d. Profeet.
Pangsa, vakjes, partjes w a a r i n sommige vruchten zijn verdeeld (bijv.
doerian), v g l . oelah.
Pangsan, bewusteloos, flauw gevallen,
in onmacht
gevallen, bezwijmd,
v g l . pitam, bijv. reubah pangsan
=
flauw vallen, teungeut pangsan
=
in diepen slaap liggen.
Pangsi, of pansi, een toespeling op
iets of iemand maken, zinspelen,
v g l . ta'wi.
Panika ( M a l . pendkar),
(door bedrevenheid in het schermen) niet te
raken, niet te treffen, bijv.
leum
panika = de geheime wetenschap
w a a r d o o r men bewerkt dat men i n
het gevecht niet getroffen wordt,
tjarng
panika = knap, bedreven
i n voormelde wetenschap.
Panita, zie pandita.
Panjang ( M a l . pandjang),
lang, ver
(opp. paneu', singkat),
bijv. sikin
panjang = de lange sikin (zwaard,
het gewone A t j h s c h e v e c h t w a p e n ) ,
Pantang
badj
panjang
djar
= baadje
met lange mouwen, siloeeu
panjang
=
broek met lange pijpen, idja
pinggang
panjang
=
heupdoek
welke lang (tot beneden de knien
afhangend) wordt gedragen, sipanjang rt = den heelen w e g langs,
panjang djar,
of pantah
djar
=
lett. lange, snelle vingers, d.i.
diefachtig, nj h panjang,
njan
h panjang, djh h panjang = te
dezer, te dier, te gener hoogte of
lengte (v. ruimte of tijd, v g l . har),
panjang
narit = lang v a n stof,
poepanjang
verlengen, langer
maken, peunanjang
= lengte.
Panjt, lamp, licht, v g l .
lampoe,
tanglng,
bijv. panjt dng
(-gantoeng)
=
staande
(hangende)
lamp, panjt
tanh
=
aarden
lampje, panjt
teumaga lampje
v . koper, panjt dama = damarkaars ( v g l . soelh
dama),
panjt
tjiri' = trekpotvormig lampje, tt
panjt
= licht aansteken,
peuln
panjt = licht uitdoen.
Pansi, zie
pangsi.
Panta, moepanta, e. s. v . knikkerspel
gespeeld met een halfbolletje v .
hoorn of ivoor of met een eenigszins afgeslepen pinangnoot
(bh
panta), v g l . meukat',
meugat'.
Panta , met geweld ergens in drijven,
i n duwen, v g l . pas,
bijv. geupanta' oe dalam apoej nraka
=
geduwd in het hellevuur.
Pantah ( M a l . pantas), v l u g , spoedig,
snel, rap, gezwind, handig, behendig, v g l . sigra, bagah,
reudjang,
poej, tadjam,
opp. meul",
bijv.
pantah djar = steelsch, diefachtig, aneu' ln ka pantah
djiploeng = mijn k i n d loopt a l v l u g ,
pantah
lag kilat = snel als de
bliksem, tadeung
pantah
= luistert fluks!
Pantang, verboden (volgens de adat),
onder een ban liggend, verbod,
verbodsbepaling,
vgl.
poemal,
bijv. pantang toedjh
oer = 7daagsche pantangperiode (7 dagen
allerlei verbodsvoorschriften in acht
1
Pant
219
vijf
metalen,
pantja wama = vijfkleurig (ook:
pantja rna), III met een straal
uitspuiten ( v g l . M a l . pantjar), bijv.
pantja
i* staande urineeren
( v g l . th i* sara
dng).
Pantj, moepantj,
naar beneden uitspuiten ( v g l . M a l . pantjoer).
Pantjoeri, dief, v g l . oereung
tjeumeutjoe, bijv. ka geudrb
pantjoeri l
gbnjan
= hij heeft den dief al
gevangen, oereung
boen
njeumln pantjoeri = de man v a n z o o even was geloof i k een dief, ph
pantjoeri
=
den dief doodslaan,
peusah pantjoeri = de juistheid v .
d. diefstal ter plaatse constateeren,
ba* moepat areuta dil
doed
niba* njan tadja* peunjata
pantjoeri
= laat eerst blijken w a a r het (gestolene) goed zich bevindt daarna
Parang
kunnen wij naar den dief gaan zoeken, bintang pantjoeri
de planeet V e n u s als avondster ( v g l .
bintang
roesa).
Pantjng, moepantjng,
met een punt
vooruitstekend, spits, v g l . mantjng, rantjng,
lantjng.
Panton, of pantn, vlakte, dal, laagte,
vallei, v g l . padang,
data,
palh,
lh*,
loengki*.
Panton, gedichten die voorgedragen
worden in het verkeer der minnenden, bij officieele redevoeringen, bij
sadati-spelen, bij de wieg, enz., v g l .
sja*, bijv. panton meukarang
=
gesprekken i n pantoen-vorm, moepantn = pantoen's zingen.
P a h , zie h.
P a ' h , e. s. v . wilde mangga, pa*h
djanggi '
de z.g. coco de mer, of
dubbelnoot
( L o d o i c e a callipyge,
C o m m . ) , die een enkele maal aan
het strand aanspoelt en een gezocht
i n g r e d i n t vormt v o o r sommige medicijnen.
Pa*n, het Engelsche of T u r k s c h e
p o n d " (soms tot borstspeld gemaakt), bijv. pa*n seutambj
=
het T u r k s c h e pond.
P a t , I verbogen, k r o m getrokken,
II het doen wenden v . e. bootje
met een roeispaan.
Papa, arm, behoeftig, ellendig, v g l .
gasin, meuseukin,
paki.
P a p e u n ( M a l . papan),
plank, bijv.
papeun
kreunda = planken v . e.
doodkist, papeun
khb de beide planken die soms bij wijze v .
afdak op het graf worden geplaatst
als geen grafkamer wordt gebruikt,
tarah papeun
= planken bekappen.
Para, I zoldering (onder het d a k ) ,
horde, rasterwerk, v g l . sandng,
pagoe, II ronde vormschijf v . gebakken aarde met cylindrisch handvat.
Para*, onderscheid, verschil, bijv. la'n para* niba* dil = het is een
groot verschil met vroeger.
Parang, hakmes, parang
dapoe
=
keukenhakmes, ook: volgeling, hulp
f
Par*
220
Pasang
Pas
221
P a s , de P a s - s t r e e k (n.1. de geheele
landstreek
tusschen de
Kroeng
Peusangan en de K r o e n g D j a m b
Aj).
P a s * (v. A r a b . [asiq), v a n slechten
levenswandel, v a n ongodsdienstigen
handel en wandel, goddeloos, zondig, v g l . bangsat, opp. leub,
paki,
bijv. oereung
pas
= een G o d loochenaar.
Pash
( M a l . pasih),
welsprekend,
pash lidah = v a n tong welsprekend.
Paset (v. A r a b . fasid),
bederven,
vernietigen,
te
gronde
richten,
dwarsboomen,
ongeldig
(v.
e.
rechtshandeling).
P a s e u n g ( M a l . pasang), vloed v . d.
zee, wassen v . h. water, opkomen
v . h. water, bijv. i paseung
tamng djal = het vloedwater komt
in de kano.
P a s i ( M a l . pasir),
zeestrand, zand,
v g l . pant, teupi, bijv. ab pasi =
stuifzand, teulangga
oe pasi b=
stranden.
Pasoe, aarden pot, k o m , bijv. pasoe
saka = kegelvormige aarden pot
met een gat i n den bodem w a a r i n
de ingedampte suikerstroop wordt
gedaan opdat het vocht daaruit
druipt en de suiker k a n stollen.
P a s , zie as.
P a s n g , blok v o o r gevangenen of
krankzinnigen, v g l . neunh,
bijv.
pas oereung poeng lam pasng
= een krankzinnige in het blok opsluiten.
P a t (uit teumpat), I (zelfst. naamw.)
plaats, bijv. djeub pat overal,
op alle plaatsen, sapat =
n
plaats, dezelfde plaats, ook: ergens
(zie a l d a a r ) , nj pat (nj
leupat),
njan pat (njan leupat),
djh
pat
(djh leupat) = hier, daar, ginds,
na djh pat = daar ginds is het,
doempat = overal, II (vragend
bijw. v . plaats) waar?, op welke
plaats?, v g l . th, h ka, bijv. pat
alh euntjinln
= w a a r is toch
mijn ring?, pat djidoe"
= w a a r zit
(of woont) hij?, paf lntoeng
=
c
Pat*
w a a r z o u i k het vandaan hebben?,
paf kakeubah afkeu
= waar heb
je je hart gelaten?, paf
nanggrteu = w a a r is u w land?, paf tatj'
= w a a r hebt ge het gehaald?, dipat = waar?, III (onbep. bijw.
v . plaats) waar, alwaar, w a a r ook,
bijv. paf tapeudoe'
ln lndoe" tjit
= w a a r ge mij ook plaatst daar
w i l i k w o n e n (zitten), paf njang
kam sm moepeugah ba" gata
w a a r wij het verborgen zullen hebben zullen wij je zeggen, I V in
de samenstellingen: moepat, toepat
(=
weten waar) en
barangpat
(zie bij barang), bijv.
gampngdji
moepat
nandji
meus
=
zijn
woonplaats en zijn naam zijn bekend, ba" moepat areuta dil
=
laat eerst blijken w a a r het goed
zich bevindt, ka moepat
djeun
= is het nu gebleken w a a r het is?,
roemh
gbnjan
tatoepat l gata
== weet ge w a a r zijn huis staat?,
ka lntoepat
djidoe"
= i k weet al
w a a r hij zit.
Path
222
tanjng
ba" ma pat"
= laat ik
het aan mijn moeder vragen, II
( M a l . bati") gebatikt, bijv. idja
pat" = een gebatikt kleedje, tangkoel'
pat"
=
een
gebatikte
hoofddoek, pat" Peutawi
Javaansche batik's.
Path ( M a l . patih),
volgzaam, gehoorzaam, vertrouwen, opvolgen,
gelooven, v g l . peutjaja,
twakaj,
bijv. path inng = zijn v r o u w gehoorzamen, hana path djandji
=
de overeenkomst
niet
nakomen,
path narit gb = geloof hechten
aan de praatjes v . d. menschen,
gbnjan
hana geupath
narit geutanj
= hij schenkt aan onze
woorden geen vertrouwen, hij geeft
aan onze woorden geen gehoor,
peu njang neukheun l nabi kaph
hana djipathneu
= wat de profeet ook zeide de ongeloovigen w i l den niet naar hem hooren,
poemath
= v o l g z a a m , djipath
peungadjaran koedji = hij gaf gehoor aan de
vermaningen zijns vaders,
tapath
peu njang djikheun
= wij vertrouwen w a t zij zeggen, han
tapath
tip tjtan
= luister niet naar
duivelsche listen, wadjib
tapath
Alah ngn Nabi = het is plicht
te vertrouwen op G o d en den P r o feet.
Patng, houten pinnen die in een
boom geslagen worden om er tegen
op te kunnen klimmen.
Pateun, halfrijp,
halfwassen, v g l .
moeda, poet",
badj",
batat, bijv.
oe pateun
= halfrijpe klapper (als
het water reeds te drinken i s ) , leub pateun
= een halfwassen (niet
volwaardige) leub.
Pateuln (ons p a n t a l o n " ) , mannenbroek welke v a n voren met knoopjes gesloten wordt.
Pateunm (Patnam =
Negapatnam
op de O.-kust v . V o o r - I n d i ) , idja
pateunm
= e. s. v . V o o r - I n d i s c h e
batikdoeken.
Pati geuroedoe, cfm. geuroedoe.
Patihah (v. A r a b . fatihah), het eerste
Patt
hoofdstuk v . d. K o r a n , v g l . aleuham.
Patimah (v. A r a b . Fatimah),
Mohammed's dochter (die met Al
geh u w d w a s ) , roempf Patimah
-'
de roos v . Jericho.
Patisah, e. s. v. lekkernij.
Patja\ spit, braadspit, bijv.
eungkt
sipatja"
=
een speetje vischjes
( v g l . tjoet j").
Patjah, v o o r alles gebruikt, niet ontzien (en daardoor volgens de bestemming onbruikbaar geworden),
bijv. o.a. gezegd v . e. plaats w a a r
vroeger geesten w a r e n maar w a a r
zij n u door het drukke verkeer niet
meer zijn, v . e. scheermes dat niet
genoeg is ontzien en daarom n u bot
is, v a n een w e g die door het drukke verkeer geheel afgereden is, enz.
Patjaj ( M a l . patjal), of patjaj njang
hina, aanduiding v . d. l e pers.: i k
( v o o r a l i n de litteratuur of b i z o n der plechtige spreektaal), v g l . pat", saki.
Patjang ( M a l . pantjang),
paal, staak.
Patjat, kleine springbloedzuiger.
Patjih, I schelp, II e. s. v . spel met
schelpjes op een k r u i s v o r m i g bord
of geborduurden lap met v a k k e n
gespeeld, moepatjih inng = e. s.
v . knibbelspel, v g l . meugeuti.
Patj , houten grendel v . e. deur.
Patj*, bamboekoker (bijv. om water
te halen, om er a r n - s a p in te verzamelen, enz.), v g l . glng.
Patjoen, stiefvader.
Patjrt, moepatjct,
spatten, spuiten,
spuit, v g l . fjrf.
P a t , de haan v. e. geweer,
beud
moepat"
=
geweer met haan,
voorlaadgeweer.
Patoe*, moepatoe"
( M a l . patoe"),
pikken, bijten, patoe"
man"
=
pikken v . e. k i p .
Patong, pop, beeld, afbeeldsel, bijv.
patong
beurahla
=
afgodsbeeld,
moeka patong = masker,
reunggt
patong
- - Spaansche dollar met
beeltenis.
Patt, betamelijk, behoorlijk, gepast,
geschikt, voegzaam, oorbaar, billijk,
c
Patra
223
Png
Png-png
224
Peu
Peu
225
kaln = wat hebt ge gezien, peu(of s-) nan gata hoe heet
ge?, peu njang koereung = wat
ontbreekt er aan?, peu keureuna
= waarom?, om welke reden? (vgl.
peu sabab, pakn),
peu gata
loemp wat hebt ge gedroomd?,
peu hadjatteu = wat is uw verlangen?, peu tadja" mita wat
zijt ge aan het zoeken?, peu tameunabsoe = wat begeert ge?, peu
njan = wat is dat?, peu lm kaprh = waar wacht je nog op?,
peu tapeugah boen = wat zeidet ge zooeven?, peu d, of peu
r = wat toch?, peu oer =
welke dag?, peu boet gata djin
= wat doet ge op het oogenblik?,
keupeu, of peu boet, of poeboet
waartoe?, tot wat?, waarvoor?,
wat geeft het?, keupeu tadja" teumagoen = waartoe (tot wat) gaat
ge koken?, poeboet- (of peu boet-) tadja" keunan ~ waartoe gaat
ge derwaarts?, II zaak, soort
(vgl. matjam), ook onbep. vnw.:
iets, bijv. padoem peu na tam
hoeveel soorten hebt ge medegebracht?, limng peu = vijfderlei
zaken, peu-peu = iets, le peu
veel, veel soorten, velerlei, doem
peu = alles, alle soorten, allerlei,
dit peu = weinig, han peu
zonder, han peu pik = zonder
nadenken, hana peu = het is niets,
er is niets tegen, het heeft niets te
ieteekenen, het komt er niet op
aan, het is geen bezwaar, het is
goed, na peu l/i keumeung peugah ba" gata = er is iets dat ik u
wil mededeelen, le peu tamng lam
neumat gbnjan = er is veel dat
valt binnen zijn gebied, dif peu
lnpoeboet oer nj = ik heb
vandaag weinig uitgevoerd, hana
peu lnbri keu gbnjan ik heb
niets om hem te geven, hana sapeu = niets, III redewoord om
vragende zinnen in te leiden (als
Jav. apa), bijv. peu tatoeri keutjhi" = kent gij het dorpshoofd?,
I V het verwondering uitdruk-
Peugah
kende: hoe?, hoe zou het?, bijv.
peu hana pajah hoe, zou hij
niet vermoeid zijn?, peu na tangoej
adjeumat wat, hebt ge een amulet bij u?, haj peu gata sakt =
wel zijt ge ziek?, V in samenstellingen als moepeu, toepeu, sapeu, leupeu, bijv. han moepeu
peu, of hana moepeu sabab =
zonder eenige aanleiding, zonder
eenige reden, hana lntoepeu gadh ik weet niet wat er verloren
is, djih ngn ln sapeu pakat- (of
sisapeu-) tjit hij en ik zijn het
volkomen eens.
Peu*, zie preu*.
Peut (Mal. empaf), vier, bijv. peut
sag = vierkant, peutplh
=
veertig, peut pantja indra = de
vier windstreken, djalan simpang
peut kruisweg, viersprong, boem peut hah de plek aarde
van vier el lang (waarin men begraven wordt, de grafkuil), aweuh,
peutplh peut = de vier en veertig kruiden, hanas peut, of i nas
peut = de vier elementen (waaruit alles geschapen is), roekn
agama peut = de vier wortelen v.
d. godsdienst (n.1. iman, seulam,
thit, ma'ripat), toeha peut = de
vier dorpsoudsten, of ouderlingen
(vgl. oereung toeha).
Peu*t, zenden, poemeu"t = de afzender, peuneu"t het gezondene, dat wat gezonden wordt, peu't
soerat = een brief zenden, djipeu"t seumbah keu gata = hij zendt
u zijn eerbiedigen groet.
Peugaga, paardevoet, of Indische waternavel (Centella asiatica Urban),
een liggend kruid waarvan de bladeren als groente worden gegeten.
Peugah, zeggen, vertellen, verhalen,
mededeelen, verslag doen, oplossen,
vgl. kheun, toet, marit, tjalitra,
peuth, bri th, bijv. djin djipeugah hana = nu zegt hij dat het er
niet is, djipeugah ba" sab keudr
= zij hebben (de zaak) aan elkander medegedeeld, peugah dr =
zichzelf aangeven, zichzelf verraden,
15
Peugaw
226
Peukroej
broek, een gordel, een lendendoek,
een rentjong en een lans, peukajan
oereung inng: tjeumara, soebang,
badj, siloeeu, idja pinggang,
gleung gaki, idja sawa' = tot het
toilet v. e. vrouw behooren: een
chignon, oorknoppen, een baadje,
een broek, een lendendoek, enkelringen en een omslagdoek, peukajan
lint = het bruidegomstoilet, peukajan dara bar = het bruidstoilet,
peukajan goeda =
paardentuig,
peukajanln ka br' = mijn kleeren zijn versleten.
Peukakah (Mal. perkakas), werktuig,
gereedschap, benoodigdheden, materiaal, tuig, gerei, vgl. alat, bijv.
peukakah roemh huisraad, peukakah pand meuh = de gereedschappen v. d. goudsmid, kandoeri
peusidjoe' peukakah = offermaaltijd bij het voor de eerste maal in
gebruik nemen v. ambachtsgereedschap.
Peukan (Mal. pekan), markt, marktplaats, bijv. dja' oe peukan =
marktwaarts gaan, peu njang tabl di peukan wat hebt ge op
de markt gekocht?, adat peukan
marktbelasting, fe/aja peukan = op
de markt gekochte zaken.
Peukara (Mal. perkara), zaak, ding,
geval, punt, opzicht, geschil, quaestie, onderwerp, omstandigheid, bijv.
hareum mteula' peut peukara =
er zijn vier gevallen van absoluut
verbod.
Peukasa (Mal. perkasa),
dapper,
moedig, vgl. bhe, tjeubeuh, angkara, brani.
Peuk, iets met opzet, met voorbedachten rade, met een bepaalde bedoeling doen, bijv. makn geularang
makn djipeuk = hoe meer hij
verboden wordt hoe meer hij het
expres doet, djipeuk drdji = hij
bleef koppig.
Peukoela, zie keupoela.
Peukroej, of keumeurcej, het ziften v.
padi door die bij handen vol v. e.
hoogte te laten vallen wanneer er
een flinke wind waait, vgl. peu-
Peulahra
227
Peungeut
Peungis*
228
lingk',
tip, taki, bijv. hana djeut
tapeungeut = niet te misleiden, te
verschalken, kah kapeungeut
k
= je hebt mij v o o r den gek gehouden.
Peungis*, strijkstok (v. e. v i o o l ) .
Peungklh, zie klh.
Peunibeu, bamboelatje dat aan beide
uiteinden gespleten is en als spoel
w o r d t gehanteerd bij het draaien
(bibeu)
v . touw.
Peunjamph, zie samph.
Peunjeuha, boom ( K l e i n h o v i a hospita,
L . ) welks jonge bladeren als groente worden genuttigd.
Peunji, zie pinji.
Peunj , lade of sabel v. e. weeftoestel
om den ingeslagen draad aan te
schuiven.
Peunoeman, of poeloeman,
of poelman, aarden waterkan, ook: waterpul v. Chineesch porselein.
Peunh ( M a l . penoeh), v o l , gevuld,
beladen, v g l . sa*, opp. sh, bijv.
oemngln
ka peunh
i = mijn
rijstveld staat v o l water,
poepeunh(of peukaboej-) lak een wensch
vervullen, boeleun
peunh
(of b.
peunama) = volle maan.
Peuntat, zie euntat.
Peurangeu, of peurang
( M a l . perangai), aard, karakter, inborst, geaardheid, v g l . peurasat, beugi, at,
bijv. djrh that peurangeudji
=
hij is goedaardig, moepeuvang
=
kurig ( v g l . moepeurasat).
Peurang, zie
peurangeu.
Peuransh, F r a n s c h .
Peurasan, zie piasan.
Peurasat (v. A r a b . firasah), karakter,
gelaat, v g l . peurangeu,
beugi, at,
bijv. leum
peurasat
=
gelaatkunde, karakterkunde,
moepeurasat
== k u r i g , n u k k i g ( v g l . moepeurang).
Peurat, i peurat, het sap i n de b u i tenste (groene) schil v. d. citroen.
P e u r a w t , zie rawt.
Peureuda ( M a l . per ada), bladgoud,
bladmetaal, valsch goud, klatergoud
(vaak tusschen de voering en de
Peureumping
a-jour
gewerkte
buitenzijde
v.
vlechtwerk).
Peureud ( M a l . perdoe),
stoel of
struik (v. planten die uitstoelen),
peureud
kaj = het dikke gedeelte onder aan den stam v . e.
boom w a a r de wortels beginnen,
tring
sabh
peureud
een
bamboestoel, pl i ba"
peureud
ba" = water uitstorten op den w o r tel v . e. boom, lingka peureud
=
rondom den stam.
Peureugi ( M a l . pergi),
gaan, w e g gaan.
Peureuja, of preuja, of pria, klimplant
(Momordica Charantia, L.) waarv a n de vruchten worden gegeten.
Peureulan ( M a l . perlan),
inslikken,
opslokken, verslinden, v g l . oef.
Peureul
( M a l . perloe),
noodig,
noodzakelijk, noodwendig, verplicht,
geboden, onmisbaar, v g l .
wadjib,
ook: koranische erfgenamen, bijv.
peureul
ln dja"djin
ik moet
thans gaan, seumajang
peureul
= verplichte godsdienstoefeningen,
peureul
kipajah
(vgl.
Arab.
fardh al-kifajah),
de verplichting
welke in het algemeen op de geloovigen rust maar in dier voege
dat wanneer een voldoend aantal
M o s l i m ' s v o o r de v e r v u i l i n g v . dien
plicht z o r g draagt de overigen zich
daarvan ontheven mogen beschouwen, peureul
n, de verplichting
welke op ieder geloovige individueel
rust, individueele verplichting (v.
A r a b . fardh
al- ain).
c
Peureunggan
229
Peuteumoen
Peuteunah
230
Ph
Phoej
231
Piha*
niet, meunanpi djeut = zoo kan
het ook, djh njpi djeut gene
of deze, de een of de ander, het is
al om het even, bahl meunanpi =
laat het ook zoo zijn, njpi meunan
tjit = dit is evenzoo, djidja'pi
djeut lndja'pi djeut zoowel
hij als ik gaan, b' peurih disin
maritpi b' = men mag hier geen
leven maken zelfs niet praten, II
pi-oe = door broeiing tot rotting
gebracht klappervleesch (waaruit
de z.g. stinkende klapperolie wordt
geperst), III naam voor luffa's
en andere door de Atjhers tot dezelfde soort gerekende vruchten.
Piala, een klein kommetje, piala sira
= zoutvaatje.
Piasan, of peurasan (Mal. perhiasan),
opsiering, opluistering, wereldsche
vermakelijkheden, volksfeesten, bijv.
doempeu piasan = allerlei (alle
soorten van) vermakelijkheden, keureudja raja geumoepiasan = een
groot feest werd gevierd, vgl. hih,
ra.
Pib-pib, roode aarden fluitjes (door
Klinganeezen ingevoerd).
Pidi, Pedir.
Pidjt (Mal. pidjat), stink- of wandluis, weegluis.
Pidjoet, mager, schraal, vgl. awh,
opp. teumbn, bijv. badandji pidjoet that hij is erg mager.
P i (v. Arab. fi l), daad, werk.
Pi", een klimplant waarvan de knollen worden gegeten.
Pib, I zuigen, inzuigen, opzuigen, opslurpen, rooken, schuiven, vgl. hitb, rhib, srib, djoedjoet, bijv.
pib tjandoe = opium schuiven,
pib bakng = tabak rooken, pib
darah = bloed opzuigen, pib t",
of pib mm = zuigen aan de
moederborst (v. e. kind), pib roek" = een sigaar rooken, pib beukam = aan een laatkop zuigen,
II kogelhoorn.
Pit, luis, vgl. goet, leubng, moemeut, pidjt..
Piha , kant, zijde, richting, streek, partij, wijze, opzicht, vgl. blah, binh,
f
Pikah
232
Pingkm
Pinji
233
Pith
Pitjah
234
Pleuheun
Pl*
235
P
berecht, II eigenaar, bezitter,
ook: bezitaanduidend aanhechtsel
(vgl. mil", M a l . poenja of ampoenja), bijv. p tanh = de eigenaar
v. e. land, njang p euntjin njan
ma ln = de eigenares v. dien
ring is mijn moeder, p djoedi =
de eigenaar v. e. dobbel-loods, roemh nj oeln p (of oeln njang
p) = van dit huis ben ik de eigenaar, ook: dit huis is het mijne,
kam p het onze, drneu p
= het uwe, djih p e= het zijne
(ook: gbnjan p),seup
(voor
s p. M a l . siapa poenja)
wiens?, seup- (of s p-) roemh
njan = wiens huis is dat?, III
vr verwantschapsnamen, bijv. p
lm = oudere broeder (ook titel
v. h. sagi-hoofd der X X I I Moekim's), p dja, p ni grootouders, voorouders, ook: oude man
en oude vrouw, p ni = ook:
naam v. d. pokkengeest, p da, of
da p, of tjoet p = oudere zuster, haj p ma = o, moeder! (zoo
ook: p adoen, p ad, enz.),
I V in andere samenstellingen, bijv.
p tjoet = titel voor mannen en
vrouwen v. aanzien zooals vrouwen en dochters v. oelbalang's en
mannelijke afstammelingen v. e.
Soeltan's dochter, p meurah =
euphemisme voor olifant (zie meurah), V tot aanduiding v. d.
afkomst, bijv. P Ba't = aanspraakwoord voor iemand uit het
district Ba t; sommigen noemen
zich na hun huwelijk P Kroeng,
of P Gampng, of P Blang, of
P Peukan, soms met aanduiding v.
d. rivier, kampoeng, blang, marktplaats, enz. waarnaar de betrokkene
zich noemt bijv. P kroeng Teupin
Raja, enz. V I vliegen, vgl. teureubang, bijv. ba p met iets
wegvliegen, bijv. kleung ka djiba
p sabh aneu" man" ln = de
kiekendief is weggevlogen met een
kuiken van mij, p meugisa = al
vliegend ronddraaien, djip hana
meuh l ' hij vloog zonder dat
f
236
Poeasa
Poebl
237
Poela
Poelam
238
Poenggah
stand teruggekeerd, hersteld, genezen, weer beter, opgefleurd, onttooverd, weer tot bewustzijn gekomen,
vgl. gt, sihat, djrh, bijv. peunjakt njan han poelh l = die ziekte
geneest niet meer, boengng meuloe
nj ka mala h keunng mbn
bar poelh = deze melatibloem is
reeds verwelkt eerst wanneer ze in
de dauw gezet wordt zal ze weer
opfleuren, poelh keudjang hersteld v. vermoeienis, meung ka
poelh kah - als je weer beter
bent, poepoelh = doen herstellen,
genezen, peunoelh = middel ter
onttoovering, doe'a peunoelh
=
tooverformulier om genezing te bewerken, een herstellingsformule.
Poelt, iets binnenste buiten keeren,
de randen van iets ombuigen, ratb
poelt e. s. v. ratb waarbij de
daarbij gebruikelijke ringen (broe"
poelt, of bh poelt, of tjoe" poelt) door de bewegingen der deelnemers telkens als het ware omgedraaid worden, aneu' mit moepoelt = de jongens die aan voormelde ratb deelnemen.
Poeli*, schillen, pellen, vgl. s', soeli", ploe", bijv. poeli" bh giti
(bh oe, pineung, pisang, enz.) =
een pompelmoes (pinang, klapper,
pisang, enz.) schillen, poeli' neudjeu = een paling de huid afstroopen.
Poelin, zie poelan.
Poelman, zie peunoeman.
Poel (Mal. poelau), eiland, bijv.
Poel Breuh, Poel Pinang, enz.,
beuneung Poel = van Pinang (v.
d. Overwal) ingevoerd garen.
Poeloeman, zie peunoeman.
Poelt, e. s. v. lekkernij.
Poemeusan, zie peusan.
Poemoerah, zie keumoerah.
Poenah, dood, gestorven, (grof), vgl.
mat, mawt, tjeukang, km, wapheut, ka oe kandang, ka dja",
ook: op, niets meer voorhanden.
Poenggah, lossen, overschepen, ontschepen, bijv. poenggah as prah
de lading uit een prauw lossen.
Poengg*
239
Poepalh
Poengg*, e. s. v. nachtroofvogel,
nachtuil, bijv. lag
poengg'
tindoe keu boeleun = verliefd als
de nachtuil op de maan.
Poenggng, achterste, achterdeel v.
iets, de posteriora (bij mensch en
dier), bodem (v. e. flesch, put, r i vier, enz.), onderkant (v. e. zak,
v. e. fuik, enz.), ook: het verst v.
d. steel verwijderde gedeelte v.
vruchten, bijv. bh
poenggngdji
boeb raga = haar achterste had
den omvang v. e. teenen mand,
poenggng katja = de bodem v. e.
flesch, poenggng boeb = het
gesloten uiteinde v. e. fuik, poenggng geudoemba" = het zes- of
achthoekige benedenstuk
v. e.
(zandloopervormige) trom, poenggng bangsi = het open uiteinde
v. e. bamboe-fluit, poenggng meureujam = achterdeel v. e. kanon,
poenggng djarm = oog v. e.
naald (vgl. reuhm djarm), padjh
poenggng = paederastie uitoefenen (grof, vgl. meu"ad angkat,
meurakan, meu"aneu' mit).
Poepeusari
240
Poesng
Poesoe
241
Poetj'
geheel en al wit, ka poeth oer
de dag is aangebroken, ln poeth
atln keu djih = ik ben volkomen openhartig, sta volkomen zuiver tegenover hem.
Poetng, puntig uiteinde, of stift, of
pin (dat in iets anders bevestigd
is), overgebleven stompje of eindje,
mondstuk, speen, bijv. poetng kaj apoej = een stuk brandhout
waarvan reeds een groot gedeelte
is afgebrand, poetng roek" een
stompje of restantje v. e. gedeeltelijk opgerookt strootje, een eindje
sigaar, poetng aneu" kh een
uitgebrande lucifer, poetng g
tjandoe = het mondstuk v. e.
opiumpijp, poetng t" de tepels,
poetng tamh = het aangepunte
bovenste gedeelte v. e. huisstijl,
angn poetng bling = wervelwind, stormwind, parang poetng
= een kapmes zonder heft (waar
de stift hoort te zitten).
Poeti, in de rondte draaien, winden,
syn. met poeta.
Poetja* (Mal. poentja"), top, topstuk,
kruin, punt, spits, bijv. poetja' gl
= de top v. e. berg, poetja" meuseugit = het topstuk boven op het
dak v. e. moskee, sanggj poetja"
oel = haarwrong op de kruin v.
h. hoofd, vgl. poetj".
Poetjat, bleek, flets, verbleeken, bijv.
poetjat ngn i moekadji na ban
koelat sindja hij werd zoo bleek
als een paddestoel bij avond.
Poetj', I puntig uiteinde, kruin, top,
spits, jonge spruit, loot, ook: hulptelw. voor vuurwapens, sieraden,
enz., vgl. poetja", oedjng, toenah,
tjeuding, tar", opp. oeram, moela,
asaj, pangkaj, phn, bijv. poetj"
doer = doornpunt, dji"" oe
poetj" = hij klom naar den top,
poetj'
reubng = kruin v. e.
(bamboe) uitspruitsel, ook: e. s. v.
toempal-motief bij weefsels, ook:
een gouden armplaat (bestaande uit
twee helften door scharnieren verbonden), poetj' djeu = de spits
v. e. werpnet, poetj" kroeng '
16
Poeth
242
Pra'ik
Pram
243
Pri*
Prih
244
Rab
R
Rab, dichtbij, nabij, bijna, nagenoeg,
haast, dicht ophanden, aanstaande,
vgl. t, rapat, krab, opp. dji"h,
djeu'h, djara", meusoet, djareung, reunggang, bijv. ln ka rab
habh ingatkoe = mijn geheugen is
nagenoeg weg, oer ka rab malam het werd bijna avond,
teungh rab djeut djidja' = het
(kind) begint te loopen, rab gadh
Raba
245
= bijna verdwenen, ra6 meuteumeung = bijna verkregen, rab djifjangkoe = hij heeft me haast (met
een slag wapen) gehouwen, rab sadit ngn bijna even zoo weinig
als, aneu" njan ka rab moepinggang
of ka rab meu'aneu"
Radjah
n week (vooral gebezigd als periode v. afzondering van zeven dagen omdat zij op een Woensdag
aanvangt en den daaropvolgenden
Woensdag eindigt), Raboe abh =
de laatste Woensdag v. e. maand
(een ongeluksdag), Raboe
(v.
Arab.
nahas)
neuhah
ongeluks-
Woensdag.
djali =
titel v. d. vroe-
oe dalam ba'
kawaj, bijv.
lndja"
rab
naar
radja =
pteu
apam,
Radjah, tooverspreuken, tooverformules (ook: teekenen, figuren) die opgeschreven als amuletten en uitgesproken ter bestrijding v. ziekten
(ter belezing) dienen, vgl. tangkaj,
Radjawali
246
Raja
Ra'jat
247
Rambeu
Ramboej
248
Raniboej, een door geesten (rambaloej) verwekte ziekte zich openbarend in bewusteloosheid, stijfheid v
h. lichaam en het vast gesloten zijn
der tanden.
Rambng, de inheemsche rubberboom
(Ficus elastica, Roxb.).
Rambot, boom en vrucht (ba"-, bh-)
v. d. ramboetan (Nephelium lappaceum, L . ) .
Ram (Mal. ramai), druk, levendig,
vroolijk, druk bezocht, volkrijk,
vgl. ramin, opp. seungoe, bijv.
Pidi ram oereung = Pedir is
levendig, goed bevolkt, daar wonen
veel menschen, banda njang ram
= een drukke koopstad, koekoe"
man" ram het voortdurend
kraaien der hanen.
Ramt, e. s. v. dreg bestaande uit een
stok waaraan een koperdraad met
weerhaken om inktvisschen te vangen.
Rameun,
uitvlucht, voorwendsel,
voorgeven, bijv. binatang palh kah
le that rameun = ellendig beest
met al je streken.
Ramideun, of lamideun, of damideun, e. s. v. zwarte kruisspin die
haar web spint aan de daken, in
boomen, enz.
Ramin (Mal. keramaian), drukte, levendigheid, vroolijkheid,
vertier,
gejoel, vermakelijkheid (vgl. ram),
meuramin, gezellig samenzijn, buitenpartijtje, pic-nic, gezellige maaltijd, spelemeien, dja" meuramin =
in optocht gaan (vgl. mampleu,
euntat, ara", irng), singh geutanj tadja" meuramin oe pasi =
morgen gaan wij met zijn velen
naar het strand om aan een buitenpartijtje deel te nemen.
Ramoelan (v. Arab. Ramadhan), of
ramaZan = de Vastenmaand, vgl.
poeasa.
Rampa', dicht (v. h. loof der boomen, of v. h. haar), uitgebreid,
breedgetakt, in de breedte uitgestrekt, breed uitloopend (bijv. v. h.
gevest v. e. dolk), ook: uitblinkend
boven soortgelijken (bijv. v. klee-
Rampt
Ranab
249
Ranoeb
Rant
250
Rasa
Ra'sa
251
Ratb
Rat
252
Rh
253
Reudm
Reu
254
Reukoeng
Reukoet
Reukoet, ruig, stroef, vgl. reakih,
opp. gloe, bijv. djibh tanh keu
oel sikindji nameung reukoet
hij deed aarde op het gevest van
zijn mes opdat het stroef zou zijn,
peureukoet stroef maken.
Reula, I plat, met het geheele vlak op
den grond staande, bijv. v. d. voet,
V. e. huisstijl die niet op een onderlegsteen of neut staat, vgl. djab,
bijv. tamh njan djimeureula- (of
djidjab*) ba" tanh = die huisstijlen staan plat op den grond (niet
op neuten), II over den grond
sleepen, bijv. b" tameureula idjaln
ba" tanh = sleep mijn kleed niet
over den grond, ba" nj djimeureula dheun oe tjng seulasa
deze boom werpt schaduw (lett.
takken) tot op de zitplaats boven de
huistrap.
Reul, zie teul'ih.
Reuleu, zie lareu.
Reuleut, zie roeleut.
Reuling, in teub reuling, een donkerkleurige suikerrietsoort met zeer
dunne lange geledingen die z
hard zijn dat men er wel voetangels
van maakt.
Reulh, steken, stooten (bijv. met een
stok, lans, enz.), bijv. gakiln meu*
reulh keunng soeda = mijn voet
is door een voetangel doorstoken.
Reulh, of reul, instorten, invallen,
in elkaar zakken (bijv. v. e. berg,
een aardhoop, een huis, enz.), vgl.
roenth, reubah, roebh, bijv. roemhln ka reulh mijn huis is
ingestort tot puin, peureulh =
doen instorten, ongedaan maken,
doen mislukken, afbreken, omver
halen, sloopen, atdji reulh meung
dji"ingat aneu'dji mat = haar
hart brak als ze dacht dat haar kind
dood was, hoekm gadh adat reul
= de goddelijke wet verzwindt de
adat vervalt.
Reulj, schaduw, vgl. tjheu, bajang,
bijv. na reulj dijoeb ba" njan
er is schaduw onder dien boom,
meureulj oe ateuh tika = een
schaduw werpen op de mat.
255
Reundam
Reumbang, juist, getroffen, doeltreffend, geschikt, vgl. rA, bijv. reumbang pa"sa juist de goede tijd
voor iets, reumbang gt lnpoe*
beud dalam matadji = ik heb
hem (met mijn geweerschot) net in
zijn oog geraakt, hana reumbang ln
ngn djih = wij kunnen het niet
best samen vinden, nanggr Pidi
reumbang peut sag = het land
Pedir is juist vierhoekig, meutan
pajah hankeu reumbang = zoo men
zich niet inspant komt men er niet,
taseutt njang reumbang di at =
men volge zijn eigen smaak, dji*
peureumbai.g keumoed
= hij
hield het roer in de goede richting.
Reumh, opgeruimd, goed gehumeurd,
minzaam, vriendelijk, opp. tjikn,
bingt, bingkng, toenoe, bijv. moeka reumh = een blij gelaat.
Reumib, ingedrukt, ingedeukt, bijv.
idng reumib = een ingedrukte
neus, keumoerah reumib = een
donderbus met ovalen (als ingedeukten) mond.
Reum , I lekkernijen, zoetigheden,
vgl. peunadjh, II (Mal. remoe")
verbrijzeld, vermorzeld, vergruisd,
kort en klein, bijv. reum" that atln = ik ben terneer geslagen, diep
bedroefd, ongelukkig.
Reurnn, bont en blauw (geslagen),
vgl. leumbam, bijv. reurnn badandji keunng ph = hij is bont en
blauw z is hij geslagen.
Reumpah, een geurig mengsel v. allerlei welriekende bloemen soms nog
onder toevoeging v. geurige olie om
er het lichaam mede in te wrijven.
Reundah, nederig, laag, onderdanig,
klein, opp. manjang, bijv. gl reundah = een lage berg, ba" kaj
reundah een lage boom, oereung reundah = een geringe.
Reundam, te weeken zetten, in het
water zetten, meureundam = onder water zijn, ook: het verdwijnen
v. zon, maan en sterren, vgl. lb,
bijv. mafa oer ka reundam =
de zon is reeds verdwenen, reundam
bidjh = weeken v. zaadpadi.
1
Reundang
256
Reuntang
Reunt*
257
Ri
Ria
258
Rila
Riman
259
Rinta*
Rintah
260
Roedia
Roedh
261
e. stuk goed, stuk v. e. oude versleten kain, vod, bijv. idjadji pi roedja-roedja == zijn kleed bestaat uit
aan elkaar gelapte lompen, mat
ma"keu ba" doe' dapoe mat koekeu ba" oet roedja = je moeder
is in de kraam gestorven en je vader heeft zich aan de lappen (waarmede de opiumpijp wordt schoongemaakt en waaraan zich dus
opiumresten hebben vastgehecht)
dood gezogen.
Roedh (Mal. roedoes), e. s. v. klewang, zwaard, houwwapen (zonder
scheede gedragen).
Roe', I gat, kuil, uitholling, gleuf,
vgl. loeng, ling, reuhm, reuhoeng, roe'eung, loeeu', bijv. koeh
roe" = een gat (kuil) graven,
II uitgedroogd, verschrompeld,
samengetrokken, inn gekrompen,
dunner geworden, vgl. ri", reung,
bijv. pineung roe' = pinangnoten
die z droog zijn dat ze rammelen, ' roe' = droog, dor haar
(waar lang geen olie op is gedaan) .
Roeng, rug (ook v. h. lemmet v. e.
blank wapen of mes), vgl. likt,
poenggng, opp. nab, keu, bijv.
meugaroe-garoe roeng = elkaar
den rug krabben, roeng boerng
reuhng ~ in den rug v. d. boerng
is een holte (een gat), djidoe"
ateuh roeng eungkt raja = zij
zaten op den rug v. e. grooten visch,
ioeleung roeng = ruggegraat,
ook: nokbalk v. e. huis, di nab ban
peuleuntng di roeng that meuragam '- van voren gelijkend op een
Ifriet van achteren meersoortig v.
vorm.
Roet, vast aantrekken, stijf binden,
bijv. taroet siloeeuteu = bind uw
broek goed vast.
Roe'eung (Mal. roeang), ruimte tusschen twee zaken, tusschenruimte,
ook: vakken tusschen de hoofdspanten v. e. huis, bijv. drneu neubri
roe'eung sadati tamng = geeft
wat ruimte dat de sadati binnentrede, roemh lh- (limng-, la-
Roekoe*
Roekon
262
Roendo*
Roeneu
263
Roepa
Roepiah
gbnjan mijn buffel gelijkt precies op zijn buffel, djn djipeuroepa
drdji ban manoesia = de djn
nam de gedaante aan v. e. mensch,
meuneukat roepa-roepa = allerlei
soorten koopwaar, roepa il" sang
boeleun trang = schoon v. uiterlijk als de heldere maan.
Roepiah, gulden.
Roerh, zie loerh.
Roesa, het geweidragende hert, roesa
dara = een jong wijfjeshert, si
roesa hertevleesch, dja" meuroesa = op de hertenjacht gaan, pawang roesa = leider v. e. jachtgezelschap, bintang roesa = avondster (vgl. bintang pantjoeri).
Roesa', I beschadigd, gewond, bedorven, geschonden, gehavend, vernield, stuk, roesa" at zeer bedroefd, peuroesa' = beschadigen,
bederven, vernielen, schenden, stuk
maken, schaden, II in plang roesa", d.i. het pijl- of dolkspitspatroon
bij zijden weefsels.
Roesia, zie rasia.
Roes', I ribben (v. h. lichaam, v. e.
blad, v. h. dak), toeleung roes"
= hoofdader v. e. blad, II kant,
zijde, strook, bijv. roes* tir =
strooken waaruit een tir (wandbekleeding, voorhangsel) is samengesteld.
Roesh, I opschudding, onrust, onlusten, wanorde, oproer, getier, geraas,
peuroesh = in opschudding brengen, onrust stoken, bijv. djipeuroesh nanggr = hij brengt het land
in opschudding, vgl. faroe, gadh,
opp. aman, seuninja, II met iets
scherps of puntigs steken, vgl.
tjoel", tb, glng.
Rh, I (v. Arab. roeh), geest, ziel v.
e. afgestorvene, vgl. aroeah, mala"ikat, II braakliggend, niet bebouwd, bijv. djipeurh
oemngdji
= hij liet zijn rijstveld braak liggen, oemng rh braakliggend
rijstveld, ph rh = het openkappen v. e. met gras of riet dicht gegroeide sawah, " rh = droog
haar (waar lang geen olie in is
264
Rt
Roti
265
|
i
:
|
Sabab
naar voren dringen, op zij duwen,
bijv. djisa' gapeuh lam bantaj =
hij vult het kussen met kapok,
djisa' teub lam wng hij
steekt de suikerrietstengels tusschen
de pers, sa" ngn djar = met de
hand inproppen (bijv. het eten in
den mond v. e. klein kind), sa"
ngn gaki met den voet instampen (bijv. het gesneden gras in een
mand), djisa" sikin lam sarong =
hij stak het mes in de scheede, djisa" drdji keunan = hij drong
zich daar in, gata b" tasa" drteu
keun = dring u hier niet in,
djisa" oereung le soepaja mangat
djimeuteum teumpat doe" = hij
drong de menigte op zij opdat hij
gemakkelijk een plaats zou vinden
om te staan, meusa" = vol, boordevol, overvol, nauw, dicht op elkaar, opgedrongen bijeen (vgl.
peunh, arat, sarat), bijv. roemh
ka meusa" = het huis is al boordevol (er kan niemand meer bij),
meusa"-sa" = elkaar verdringen,
oereung meusa"-sa" di roemh =
de menschen verdringen elkaar in
huis, peusa' = stoppen, iets ergens
in dringen (vgl. peutamng, pas,
peulb),
ook: opdringen, peusa"
oentng = lett. zijn lot samenpakken, d.i. het er maar op wagen.
Sa'at, zie si'af.
Saban
266
Sabt
Sabi
267
Sadeu
Sadeub
268
Sag
Sagob
269
Sajang
Sajt
270
Sakn
Sakri
271
Sal*
gevaren, gered, behouden, goed bekomen, vgl. saleum, seunang,
mangat, sidjoe",
bagia, toeah,
oentng, opp. tjilaka, palh, malang,
bijv. doe"a salamat = heilgebed,
ba" silamat = er zij heil, meung "
seulamat ba" aln nj = mocht
(ik) veilig te voorschijn komen uit
deze golven, ba" seulamatkeu h
njang kadja" = dat het u goed
moge gaan waarheen ge gaat, foedjh bh baja njang taseulamat =
uit zeven gevaren zijn we reeds gered, bri seulamat geluk wenschen, tapeuseulamat njawng darah ln = beveilig mijn leven en
mijn bloed.
Salang, van rotan of touw gevlochten
hangers tot opberging van eetwaar,
salang blangng = hanger waarin
men een braadpan zet, djigantoeng
salang pinggan di binth = zij hing
de bordenhanger aan den wand.
Salasari (Mal. poelasari), e. s. v. wilde liaan (Alyxia stellata, R. & S.)
van welks hout tandzwartsel wordt
gemaakt en welks geurige bast
(koeit salasari) als drogerij in de
geneeskunde in gebruik is en als
reukhout tot parfum dient.
Salat (v. Arab. galat), ritueele godsdienstoefening, vgl. seumajang.
Salawal (v. Arab. galloe alaih), doet
de calat over hem (den Profeet),
galla 'llahoe alaihi wasallam, de
Arabische sacramenteele heilbede
over den Profeet, het inroepen van
Allah's galat over den Profeet, zegenwensen na den naam v. d. Profeet.
Sal (Mal. salai), boven het vuur rooken, roosteren, in den rook laten
hangen (om uit te drogen), vgl.
dadeung, ad, bijv. pisang sal
efe aldus gerookte en gedroogde
pisang, meusal = op een boven
een zacht vuur geplaatste rustbank
gaan liggen om uit te drogen (bijv.
door rheumatiek-lijders of wondzieken).
Sal* (v. Arab. salik = wandelaar op
den weg = tarqah, naar het hoogc
Salb
272
.Sama
Samah
273
Samn
Sampa*
djisamn l djn = door een geest
van den weg gebracht, geroofd,
peunjamn
= roover, bandiet,
strooper, II zenuwtoeval.
Sampa*, metalen beslag (ring, of
band) aan den schacht of het heft
v. e. wapen, bijv. sampa" oel sikin
== metalen beslag om het handvat
v. e. zwaard.
Sampan, een visschers- of verkeersvaartuig, sampan poekat == vischvaartuig speciaal om met zegens
(poekat) te visschen.
Sampang, I af, afgedaan, voltooid, beindigd, vgl. habh, lheuh, II
vernis, vernissen (bijv. de scheede
of het gevest v. wapens).
Samp (Mal. sampai), genoeg, voldoende, toereikend, tot aan toe, ten
einde brengen, volbrengen, vervullen, vgl. samp, sb, tjoekb, tr,
leungkab, poeh, bijv. wah aneu'
tangk at hana meusamp ln
oeseuha = o harteliefje dat ik niet
genoeg kan verzorgen, masa koelak koe"aga" meusamp h ad
bh at djeut keusdara = toen
ik om u vroeg meende ik dat het
voor langen duur zou zijn broertje,
hartje! dat ge tot een broeder voor
mij zoudt worden, kaja meuh hana
meusamp kaja pad
meusampreuna = rijkdom aan goud is niet
voldoende rijkdom aan rijst is volmaakt, ln heunda" w han meusamp = ijdel (nutteloos) was mijn
wensch om terug te keeren.
Samp (samentrekking v. sa + eump),
van dezelfde voorouders,
bloedverwanten, vgl. mp.
Samp (Mal. sampai), bereiken, tot
stand komen, vervuld worden, tot
aan toe, vgl. samp, bijv. ba" djin si'at b" taw meung gh \
lm samp oe ateuh tika = wilt
toch nu vooreerst niet terugkeeren
voordat gij op de mat gekomen zijt,
samp hadjat = een wensch vervullen, meugh t' hat samp
adjaj = wanneer de stervensure
nog niet daar is, hingga samp
274
San
Sang
275
Sangkeu*
Sangga, stut, steun, ook: bovenarmring (die als het ware de ikaj ondersteunt), stutten, steunen, ondersteunen, ophouden (als steun), tegenhouden, afweren, weerstaan, vgl.
theun, tham, lawan, toempang, bijv.
barangri nanggr han s theun
sangga = in geen land is iemand
die (hem) kan weerstaan.
Sanggas, in de war zijn, suffen,
zoodat men geen juist begrip meer
heeft van zijn daden, bijv. ln sanggas mataln klam = ik ben in
de war mijn oogen zijn verblind.
Sangg*, driekant schepnet, vgl. roeleu, soed", saw'.
Sanggj, I (Mal. sanggoel), ook seunanggj, opgebonden haarwrong,
vgl. gal, banggal, bijv. sanggj koed" = haarwrong achter op
het hoofd, sanggj singt = haarwrong links opzij v. h. hoofd, sanggj dh, of sanggj keu haarwrong op het voorhoofd, sanggj
tjt, of sanggj poetja" oel
haarwrong op de kruin (top) v. h.
hoofd, sanggj teuplah, of sanggj
meukipah = dubbele haarwrong,
tjoetj" sanggj = haarnaald (als
diadeem vr in de haarwrong gestoken), II het omgebogen boveneinde v. d. steel v. e. dissel.
Sanggng, pad srh sanggng, padi
die te snel is uitgegroeid waardoor
de halmen ledig blijven.
Sangka, vermoeden, meenen, denken,
wanen, verbeelden, verdenken, meening, gevoelen, onderstelling, verbeelding, vermoeden, verdenking,
waan, argwaan, achterdocht, vgl.
s", djal", kadang, aga", waham,
bijv. sangka ngn waham = gedachten en vermoedens, sangkaln
kaja djih = ik dacht dat hij rijk
was, sangkadji kam meutjeumeutjoe paddji = hij verdenkt ons
dat wij zijn padi gestolen hebben,
djisangka i lh" = hij waande dat
het water diep was.
Sangkeu*, mandje van bamboe of rotan (bijv. voor het verzamelen v.
Sangkilat
276
Sapa
Sapaj
277
djam =
gasten verwelkomen,
saleum dil doed sapa = eerst
den heilgroet brengen daarna verwelkomen, djidja" sapa ajahdji =
hij ging zijn vader verwelkomen,
seumapa = begroet, vriendelijk
toegesproken (door een boozen
geest).
Sapaj, I arm, mouw (vgl. djar),
dwarslat (bijv. die welke bij een
weeftoestel de steunpalen verbindt),
as (bijv. v. e. spinnewiel), steel
(vgl. g), bijv. bh sapaj = benedenarm, badj t- (of sikhan-, of
paneu"-) sapaj = baadje met korte
mouwen, sapaj- (of g-) hareubab
= steel v. e. viool, sapaj tjeud"
== de dwarsscheepsche latten der
vlerken v. e. vlerkprauw, II
maat voor uit Penang ingevoerd
garen, bijv. beuneung sisapaj =
n streng garen, doeaplh sapaj
sibantaj twintig strengen vormen
n knot.
Sapat, sa + paf, n plaats, dezelfde
plaats, verzameld, vereenigd, vergaderd, bijeen, ergens, bijv. djidoe'
pi sapat djidja' pi sah == zij verblijven op dezelfde plaatsen en gaan
naar dezelfde plaatsen heen, hana
sapat = nergens, na sapat treu"
nog ergens, ka lndja" mita sira
hana sapat djimeukat = ik ben al
aan het zoeken geweest naar zout
maar heb het niet kunnen krijgen
ze verkoopen het nergens, na sapat
djimeukat er is wel een plaats
waar zij het verkoopen, meusapat
vergaderen, op n en dezelfde
plaats komen, of zijn, vereenigd,
verzameld, oereung njan ka meusapat = die menschen zijn bijn,
vereenigd, peusapat ~ verzamelen,
vereenigen, djipeusapat keubeudji
hij verzamelde zijn buffels, sigala atra djipeusapat = hij verzamelde het geheele bezit, zie paf.
Saph (v. Arab. safh), onnoozel.
Sapeu, sa -4- peu, I e g e l i j k , bij elkaar
passend, met elkaar overeenkomend,
eensgezind, van hetzelfde gevoelen,
vgl. saban, padan, bijv. sisapeu I
Sara
(vgl. sipadan), bij elkaar passen,
ook: het met elkaar eens zijn, nstemmig, overeenstemming (ook:
sapeu pakat), sapeu nan = gelijk van naam, sapeu bangsa
n van stam, sapeu narit = gelijke verhalen, ook: het eens zijn (in
een quaestie), sapeu boet = hetzelfde werk, hana sapeu ongelijk, oneens, II onbep. vnw.: iets,
wat, n uit vele (vgl. sabh), bijv.
pilh sapeu n uitkiezen, sabh sapeu = onderling verschillend, sikra" sapeu = verschillende
stukken, hana sapeu tan niets
ontbrak er aan, hana sapeu na
volstrekt niets hebben, zonder iets,
na sapeu treu" = er is nog iets,
batjoet sapeu = van alles wat,
hana sapeu lnm = ik heb niets
meegebracht, b' na srf sapeu
dat er niets valle, Za'n hana djipoeboet sapeu = anders deed hij
niets, euntjin si'oerat sapeu
een ring uit verschillende metalen
samengesmeed, faf keu'ing
si'att sapeu een gordel uit schakels van verschillende metalen samengesteld.
Sara*
278
Sareu*
gestopt, kabat teurhat netwerk
v. metaaldraad ter versterking of
versiering (bijv. bij den greep v. e.
zwaard), I V vastzitten in de
mazen v. e. net.
Sar, I (voor sari = sa + ri), lett.
van n en dezelfde gedaante of
vorm, gelijk, effen, vlak, in dezelfde
mate, tezamen, allen gelijkelijk, vgl.
sab, saban, sama, sadjan, rata, bijv.
sar-sar = altegader, oedb sar
mat sadjan = samen leven samen
sterven, bandoem sar = allen gelijkelijk, allen te zamen, tanh njan
hana sar = die grond is niet effen, sidadoe djidja" sar that = de
soldaten loopen zeer gelijk, tameuhj sar = laat ons als uit nen
mond roepen, sar that peunoedi(of peunatr-) gbnjan = mooi
gelijk gesoldeerd is al wat hij maakt,
kaj nj sar that djinjhh = dit
hout heeft hij zeer vlak geschaafd,
ka tob h sar loekadji = zijn
wond heeft zich al mooi gesloten,
II toen, ten tijde van, wanneer,
als, vgl. h, takala, bijv. sar seupt oer = toen het donker werd,
ban sar (of ban lami) = zoodra,
ban sar djitrh oe peukan zoodra zij op de markt aankwamen, h
sar lheuh haba djipeugah = nadat hij had uitverteld.
Sarib
279
S*
Sb
280
Seudalinggam
Seudang
281
Seuladang
genzin hebben of toonen, vgl. loeat,
geuli, bijv. le njang seugan oeba"
at = bij velen wil het er niet in.
Seuhab, dekkleedje over het deksel
(sang) v. e. presenteerblad (dalng), seuhab tamh =
geborduurde dekkleedjes op de hoofdstijlen v. voornamere huizen, ha"
boeka seuhab = lett. belooning
voor het openen v. h. dekkleed, d.i.
het ontmaagdingsgeschenk.
Seu'i, lusteloos, onwel, vgl. kroetkreut, bijv. seu"i badanln = ik
voel mij onwel.
Seu'it, zie sief.
Seukati (Javaansch), groote gamelan.
Seuk, pandan (in soorten), vgl.
bangkoeang, bijv. n seuk pandanblad, seuk moesang, of seuk
bang = geurige pandan, doer
seuk
pandan-doorn, ook: het
onderste haakvormig gedeelte v. h.
lemmet v. e. rentjong, fi/ca seuk =
pandanmat.
Seukeu, linialen of kruisingsstaven v.
e. weeftoestel.
Seukeum (Mal. sekam), kaf, padibolsters, zemelen, vgl. lh".
Seukitng, heup.
Seukcy, slaan, vgl. eumpah, euntam,
ph, ph, paloe, toemb", sakaj,
tampa, tap', teup', keup", bijv.
djiseuk"-seuk" ngn pal beus
= hij sloeg aldoor met een ijzeren
hamer, djiseuk' s njang meuda'wa = ze slaan wie tegenstribbelt.
Seukoet, glad strijken, glad maken,
ngn seumeukoet
= werktuig
(bijv. een langwerpig bamboeplaatje) voor het gladstrijken (bijv.
v. pandan dat voor mattenvlechten
gebezigd wordt).
Seukolah, school.
Seulabh, foetus (als de ledematen
nog niet zijn gevormd), vgl. aneu"
rht, tieun, bijv. meuseulabh =
een miskraam hebben, ontijdig bevallen.
Seuladan, zie teuladan.
Seuladang, open loods, niet ommuurde, niet afgeschoten ruimte, vgl.
seung.
:
Seulaloe
282
Seuleus
Seulig
283
Seumajang
(met de samengelegde handen tot
het voorhoofd opgeheven) als betuiging van eerbied, hulde of ondergeschiktheid, peuseumbah iets
eerbiedig overreiken, overbrengen,
aanbieden,
schenken,
berichten,
seumbah oeln toean = uws dienaars eerbiedige groet, seumbah keu
Pteu Alah = eerbiedige groeten
komen onzen Heer Allah toe, seumah ba" teu't = zich eerbiedig
aan iemands knien buigen, seumah
tingj
- de plechtige groet dien
de bruid brengt bij de knie van
haar gemaal als blijk v. echtelijke
gehoorzaamheid, seumah pintjng
= de zevenvoudige eerbiedige begroeting door de bruid aan den
bruidegom gebracht na afbetaling
V. d. bruidschat, seumah soengk
: de sembah waarbij men den voet
van dengeen aan wien men hulde
bewijst op het eigen hoofd plaatst
ten teeken v. groote onderdanigheid,
seumah ba gaki = de sembah gebracht aan de voeten (bijv. v. e.
oelbalang), oer seumeumah =
de dag na de beindiging v. d. Vasten waarop de noodige bezoeken v.
gelukwensching met de voorgeschreven sembah's worden gebracht,
seuneumbah = de geschenken die
de bruidegom in de eerste 7 avonden na de huwelijkssluiting aan zijn
bruid geeft als belooning voor haar
sembah's, koeseumah nama Toehankoe ik eer den naam van mijnen
Heer, djidj peuseumahan =s zij
overhandigden eerbiedig de meegebrachte geschenken.
Seumajang, de ritueele godsdienstoefening, vgl. salat, bijv. seumajang limng wat = de vijf dagelijks op
bepaald aangewezen tijden te verrichten s., seumajang meu'imeum
=
gemeenschappelijke s. (onder
een voorganger),seumajang djama"
= samenvoeging van s. (voor zieken, reizigers en ouden v. dagen),
seumajang djeumeu'at de gemeenschappelijke Vrijdags s. in de
moskee, seumajang manjt = de
c
Seumamboe
284
Seumng
Seumpeuna
285
Seungam
Seungh
286
Seu oem
Seu n
s
287
Seupt
Seupt
288
'
Seureupa
Seureusan
289
Seutj
19
Si
290
r a u w gegeten en d i e n e n o o k w e l
v o o r het z u u r m a k e n v . spijzen.
Seutt, zie
seutt.
S i , I n ( t e l w o o r d ) , v g l . sa,
sabh,
b i j v . sireunggt
= n
rijksdaalder,
sidr
oereung
n mensch,
II n ( e e n t o t p r a e f i x g e w o r d e n
t e l w o o r d v o o r z . g . telmaten, tijdsmaten, inhoudsmaten,
vlaktematen,
lengtematen,
gewichten, hulptelw.,
en a a n w i j z e n d v o o r n a a m w . )
bijv.
siplh
=
t i e n , siblah
=
e l f , si
koereung
= n e g e n , siteungh
=
d e h e l f t , sig, o f siseun
= nmaal,
n k e e r , eens, tegelijk,
siboeleun
=
n
maand,
simalam
=
n
a v o n d , sibeungh
=
n
morgen
( b i j v . p l o e g e n s ) , sithn
= n j a a r ,
si'oer
si malam
=
n
etmaal,
sikoetika,
o f sisa'at,
o f si'at,
of
sidjamng,
o f sikeudjab,
of
sikoetjb
mata,
o f siklb
mata
=
n
o o g e n b l i k , si'ar,
sigantang,
sinalh,
sigoentja,
sikoejan,
sitjoepa",
sikaj,
enz.
=
n dier
inhoudsmaten,
sij"
=
een
zekere vlakte-uitges t r e k t h e i d , sideupa
=
n vadem,
sihah
= n e l , sidjeungkaj
= n
h a n d s p a n , sidjar
=
n vingerb r e e d , siboengkaj,
simanjam,
sisaga,
sitah,
sipeuha,
sibahra,
sipikj,
si
kat,
enz. = n d i e r g e w i c h t s m a t e n , i d j a sikaj
n b l o k w i t
g o e d , pineung
sikra"
=
n
afges n e d e n s t u k j e p i n a n g , gapoe
sitjlt
=
n
v e e g k a l k , beuneung
si"oerat = n d r a a d j e g a r e n ,
bakng
sisoeg
=
n r o l l e t j e t a b a k ,
kaj
sipangk
=
n
armvracht
h o u t , papeun
si'n
=
n plank,
eungkt
sipatja"
=
n
speetje
v i s c h j e s , boe sisoeb
= n
hapje
r i j s t , breuh
sitjeukoe
= n h a n d vol
gepelde
r i j s t , sititb
=
n
d r u p p e l , sinan
=
daar,
vandaar,
sin
h i e r , v a n h i e r , sidh
=
g i n d s , v a n g i n d s , III n e n d e zelfde, z o o (veel, groot, l a n g , enz.)
a l s , b i j v . silajeu
=
v a n denzelfden
tijd,
even oud,
si'oemoeln
=
z o o l a n g a l s i k leef, si'oek
v a n n maat, I V v o r m t eigen-
Si at
f
helder.
Si*at, of
sa'af
(v. A r a b .
sa af),
o o g e n b l i k , sisa'at
=
n oogenb l i k , e v e n ( v g l . sidjamng,
sikoetika, sabh
wa't,
sikeudjab,
siklb
mata,
sikoetjb
mata),
han
djan
si'at
= het duurde geen o o g e n b l i k ,
singh
tadja"
keun
si'at
=
kom
m o r g e n e v e n h i e r , si'at
treu'
=
n o g e e n o o g e n b l i k , leumah
si'at
een o o g e n b l i k z i c h t b a a r , s i ' a f
nj
c
o p dit o o g e n b l i k , ook: z o o e v e n ,
daar o p het o o g e n b l i k ( v g l .
ba'at
nj),
ban
si'at
=
net
zooeven,
taprh
si'at = w a c h t e v e n ,
barangdoem tagash
la'n
ba' Toehan
si'at han djan ka hana l = a l w a t
Si'awan
291
Si
Sib
292
Signg
Sigra
293
Silang
Silat
silang twee kruiselings over elkaar geplaatste voetangels
(v.
bamboe met scherpe punten).
Silat, meu'n silat, schermen.
Sil, meusil, zich ergens achter verschuilen, vgl. meusm, bijv. mata
oer ka meusil ngn awan =
de zon is achter wolken verscholen.
Sili , inwrijven, insmeren (v. geneesmiddelen) .
Silo, of siloe, seumiloe (Mal. siloe),
verblindend (v. h. licht), verblind
(door het licht), schel voor de
oogen, bijv. seumiloe that mata
oer = het zonnelicht is verblindend.
Sil*-bal , geheel en al, heelemaal,
alles (vgl. bandoem), ook: zeer veel
bijeen, bijv. habh sil'-bal"- (of
habh bandoem-) djipeugah = hij
heeft het alles (of: geheel en al)
verteld, oereung (areuta) sil'bal" = zeer veel personen (schatten) bijeen.
Silb, meusilb, omgevouwen, omgekruld.
Siloe, seumiloe, zie silo.
Siloeeu, of seuloeeu, of loeeu (Mal.
seloear), broek, siloeeu Atjh =
de karakteristieke wijde Atjhsche
broek, siloeeu pateuln broek
van voren met knoopjes gesloten
(ons woord pantalon"), siloeeu
pha gadjah broek met nauw sluitende pijpen die echter beneden wijd
uitloopen (als onze Pierrot-broeken), siloeeu bal" soedja = broek
met omgekeerd inzetstuk, s" siloeeu een broek aantrekken, soet
siloeeu = een broek uittrekken.
Silsilah, geslachtsboom, geslachtslijst,
stamboom, volgreeks, keten van
geslachten.
Sima* (v. Arab. sama.c), toeluisteren,
toehooren (bij het Koranreciet),
bijv. teungkoe kheun geutanj sima" = de meester spreekt wij hooren toe.
Simban, flink, fraai, voldaan, gelukkig,
vgl. seubat, bijv. simban that paddji thn nj = zijn rijstaanplant
staat mooi dit jaar, koeta ba' sim1
294
Simpreu
Sinampang
295
Sinjh*
Sinj*
296
Sirib
Sirn
297
S*
Sobeuhan
298
Soebang
Soeb*
299
Soe
borduursel, vgl. teukat, bijv. soemoedj kasab mbn = geborduurd met gouddraad glinsterend
als dauw, idjadji
meuseunoedj
kasab zijn kleed is met gouddraad gestikt.
Soedjoet, I (v. Arab. soedjoed), zich
met het hoofd ter aarde buigen,
zich prosterneeren, zich eerbiedig
nederbuigen (n der bewegingen
bij een godsdienstoefening), niba"
radja oeln soedjoet vol ootmoed buig ik mij voor Zijne M a jesteit, soedjoet soek = de prosternatie bij wijze v. e. aanbiddenden
groet aan het Opperwezen (als
dank waar men in gevaarvolle omstandigheden is geweest en uitkomst
is verkregen), soedjoet tilawat =
de prosternatie welke bij het reciteeren v. bepaalde Koran-verzen
wordt te pas gebracht, II zich
op iets neder zetten, neerstrijken
(als een vogel op een tak), bijv.
landja tjitjm bandoem djisocdjoet
oe ateuh kaj terstond streken
al de vogels op den boom neer.
Soed , I (Mal. sodo"), met iets optillen, opbeuren, opnemen, opheffen,
opscheppen, oplichten (bijv. een
kind in de wieg door de handen
onder het lijf te schuiven; apamkoekjes met behulp v. e. ondergeschoven spaan, enz.), wegschoffelen, uitgraven (met een schop
waarmede men iets wegschept),
ook: e. s. v. schop, of schep, vgl.
tjangkj, koekj, tjat', lham, II
e. s. v. schepnet, vgl. saw", sangg", roeleu.
Soedoe, aarden braadpan met steel
(om visch enz. te braden).
Soedng (Mal. foedng),
dat wat
men ter beschutting boven het
hoofd houdt, bijv.
meusoedng
ngn n pisang = een pisangblad
als hoofdbedekking gebruikende (tegen den regen).
Soe, afval, overschot, wat er van
iets overblijft nadat de bruikbare
bestanddeelen er aan ontnomen zijn,
bijv. soe teub de droge platte
c
Soe*
300
suikerrietstengels die overblijven nadat het sap er uit geperst of gezogen is, soe kh = een afgebrand
eindje lucifer, soe ggadj
=
zaagsel.
Soe , tegenspoed, teleurstelling, ongeluk, vgl. soeang, malang, opp. deuka, rakt, sidjoe', bijv. soe* djar = een ongelukkige, noodlottige hand hebben, oereung soe" =
een ongeluksvogel.
Soeb, I (Mal. soeap), hap, mondvol, bete, bij hapjes met de hand
in den mond stoppen, met de handen eten, toetasten, bijv. >oe sisoeb = een hapje rijst, teungh
djipadjh
djisoeb
landja stabsroeb al etende stak zij gulzig
smakkend snel het voedsel met de
hand in den mond, padjh soeb
= lett. een hapje eten", d.i. zich
laten omkoopen, II de longen,
bijv. soeb keubeu hana mangat
rasadji = longen v. e. buffel smaken niet lekker, III meusoeb,
een bepaalde manier om het tjatspel te spelen.
Soet, I uitdoen, uittrekken, uithalen,
losmaken, losgelaten (van iets dat
ergens in of aan iets anders bevestigd was, opp. s"), loszittend, bijv.
soef siloeeu = een broek uittrekken, soef reuntjng = het dolkmes
trekken, soef sarong = vervellen
(v. e. slang), soef soebang = de
oorknoppen uitdoen, afleggen, soef
euntjin = een ring uittrekken, uitdoen, soef keubeu een buffel
(uit den stal) halen, soef badj
'
een baadje uitdoen, soet- (of
far*-) napah = adem halen, djisoet drdji oe loea = hij trekt
zichzelf naar buiten, d.i.: hij onttrekt zich aan de gemeenschap, aan
het gemeenschappelijk overleg, geutah pisang teusoet = draadvormig
uitgerekte gom v. jonge pisang's,
gigln ka teusoet = mijn tand
zit los, oel sikinln ka teusoet
= het heft van mijn mes zit los,
mata teusoet = uitpuilende oogen,
II soef, meusoet, afgelegen, I
Soeka
Soekaleut
301
Soeli'
Soekn, boom en vrucht [ba"-, bh-)
v. Artocarpus incisa, L. (zonder
stekels en zaden), gekookt als toespijs gegeten, vgl. koeloe.
Soekreut (v. Arab. sakarat), doodsstrijd, doodsangst, si sakt teungh
soekreut de zieke verkeert in
doodsstrijd, ligt op het uiterste.
Soela, spietsen (oude adatstraf), si
geusoela (ook verkort tot si soela),
de tot spietsen veroordeelde.
Soelah, kaal, zonder schil, haarloos,
bijv. lada soelah (of /. lhn) =
ontbolsterde peper, witte peper (die
geen schil heeft), si meusoelah =
die geen haar op het voorhoofd
heeft (geldt als teeken v. geleerdheid).
Soelam, borduren, vgl. soedj, teukat.
Soelng, dwarsfluit (v. bamboe).
Soelt, leugen, onwaarheid, bedrog,
misleiding, leugenachtig, onbetrouwbaar, onwaar, valsch, liegen, bedriegen, misleiden, jokken, onwaarheid spreken, vgl. r, ilat, toe, opp.
soenggh,
beuna, bijv. oereung
soelt = een leugenaar, kah kasoelt bandoem = je hebt het alles
gelogen, ka trang djih na djisoelt
= het is gebleken dat hij gelogen
heeft, soeZf lag boej ( lag
Bata', lag Klng) leugenachtig als een zwijn (als een Batak,
als een Kling), pan reusam meusoelt meunan wat is dat voor
manier om z te jokken, pakn
lnmeusoelt ba' gata = waarom
zou ik u bedriegen?, peusoelt boet
= iemand wat voorliegen.
Soeleung (Mal. soelang), iemand
iets in den mond stoppen (een kind
of een dier) om het te voederen, of
vet te mesten, bijv. djisoeleung
aneu'dji = zij voerde haar kind
(door het eten in den mond te
stoppen, vgl. soempaj).
Soeli, blazen, aanblazen (v. h. vuur),
bijv. soeli apoej het vuur aanblazen, ook: holle bamboe om het
vuur aan te blazen, blaasbalg.
Soeli', schillen, pellen, vgl. poeli',
s', ploe',bi)v. soeli' bh pisang
0 e
'
302
Soenat
/ 2
Soenda*
303
Soentng
njan ka meusoengkt-soengkt
=
de tanden van dien ouden man zitten al erg los, seunoengkt = een
stok als hefboom, II in iets steken, vgl. soedb, bijv. djisoengkt
peudeung lam loeeu" ba" arn =
hij stak het zwaard in een spleet v.
d. arn-boom, III zoodanig sturen dat de steven (v. e. kano) naar
links wendt (opp. kab), soengkt
kab = lett. naar links en naar
rechts sturen, d.i. het besturen v.
e. bootje met een korte roeispaan
achteruit en vrij uit de hand.
Soengk (Mal. soengkoer), diepe nederbuiging v. h. hoofd (als huldebetoon), voorovergebogen, met ter
aarde gebogen hoofd, seumah
soengk aan de hikajat-taal ontleende wijze v. eerbiedige begroeting waarbij men den voet v. dengeen aan wien men hulde bewijst
op het eigen hoofd plaatst.
Soengkb, meusoengkb,
voorover
vallen, struikelen (vgl. reubah oe
keu).
Soenglab (Mal. soelap, silap), goochelarij, goochelaar.
Soengsang, tegen den draad in, tegen
het beloop in, averechts, bijv. aw
soengsang = amulet bestaande uit
een stukje rotan waarvan twee op
elkaar volgende knoopen naar elkaar toe zijn gekeerd, man" soengsang een kip waarvan de veeren
verkeerd (tegen de gewone richting
in) staan.
Soeninja, zie seunia.
Soenj (Mal. soenji), verlaten, stil,
heimelijk, vgl. khali, teudh, reuda,
pad, bijv. narit soenj = een
heimelijk gesprek, hana soenj n'mat Toehan = zonder ophouden
zijn de genietingen Gods.
Soenoet, geslacht, vgl. kawm, keuloearga, koeroe, bangsa, bi", bijv.
kam ka na peut soenoet disin
= wij zijn hier al vier geslachten
gevestigd.
Soentng, wat achter het oor gestoken
of
gesmeerd
wordt,
boengng
soentng = een bloemvormig gou-
Soenti
304
den haarsieraad dat aan een haakvormig omgebogen naald achter het
oor wordt bevestigd, peusoentng
= het strijken van een weinig door
kurkuma geel gekleurde kleefrijst
achter de ooren als verkoelingsceremonie bij bepaalde plechtigheden.
Soenti, gedroogde Averrhoa-soorten
(op Java belimbing) voor het zuur
maken v. spijzen.
Soent', dikwijls, onafgebroken, herhaaldelijk, telkens, gewend, gewoon
zijn (iets te doen), voortdurend,
eeuwig, bijv. ka soent" haba Meulajoe == gewend Maleisch te spreken, soent" roenth = in eeuwig
verval, simalam- (si"oer-) soent" = den geheelen nacht (dag)
door, oeln ka soent" lndja" oe
Dili ik ben al dikwijls naar D.
geweest, soent" sakt aneu" ln =
mijn kind is telkens ziek.
Soepa', witte huidvlekken.
Soera , I (Mal. sora"), gejuich, geschreeuw, toejuichen, jubelen, vreugdekreten slaken, meusoera"-soera"
luidkeels schreeuwen, een verward geschreeuw aanheffen, II
verkeerd, anders dan gewoon is, vgl.
soengsang.
Soerat, geschrift, geschreven stuk,
brief, ook: hoofdstuk v. d. Koran,
seumoerat = schrijven, te boek stel- j
len, boekstaven,
seunoerat =
schrift, soerat koetika = wichelboek, wicheltabel, soerat taleu" =
verstootingsbrief, soerat langkah =
wichelboek om te weten op welken
dag en tijd men een reis moet aanvangen, soerat rasi, of soerat bh \
nan = naamwichelboek, soerat teu- I
leukin = boekje waaruit wordt
voorgelezen bij den doodendienst,
soerat ta'b loemp =
boekje
over droomuitlegkunde, soerat phaj,
of soerat th, of soerat kaln bin- !
tang = boekjes over geluksbereke- |
ning en duiding v. meteorologische
gebeurtenissen (allegaartje over gebeden, formulieren, amuletten, recepten,
aphrodisiaca,
medische
voorschriften en andere varia op
Soerng
Soerot
305
Sm
ven, vgl. soesb, bijv. soerng kanjang soetji that = de zeer reine
j oe ateuh roemh == stukken
God, maha soetji v. d. hoogste
hout naar boven op het huis lichreinheid.
ten, djisoerng kaj lam seunoengSoetra, zijde (stof), idja soetra = zijk == hij stak het hout in de
den kleed, soetra ganda = ruwe
treeft.
zijde, soetra meukaj, of soetra ZeuSoert, achteruit gaan, wijken, zich
gat handelsnamen voor ruwe
terugtrekken, retireeren, vermindezijde, soetra meuntah = de nog onren, vallen v. h. water, ebbe, vgl.
gekleurde zijde, meuloeln soetra =
soesr, bijv. fasoert keudh ba"
het spinnen v. zijden draad, bamreudjang trekt gij u gauw gindsbang soetra = zijdevlinder, soetra
heen terug, djisoert lh langkah
neudng = kettingzijde, soetra teu= hij deed drie stappen achterneun = inslagzijde.
waarts, i soert = ebbe (v. d.
Soew, draaien, wenden (om een midzee).
delpunt), vgl. gisa, poesng, enz.,
seusoew, of sisoew, of soewSoesah, of ssah, moeite, last, komsoew een windmolentje, bijv.
mer, zorg, verdriet, tegenspoed,
sisoewln gisa oe wi = mijn
hinder, drukte, moeilijk, lastig, vgl.
windmolen draait linksom, ln ka
pajah, soeka, bijv. ln djin soesah
meusoew ba" atln = ik ben van
that ik verkeer thans in groote
gevoelen veranderd.
moeilijkheid, soesah that beut
Koetoe"an = het is erg moeilijk
Sh, ledig, loos, voos, hol, ijdel, teden Koran te reciteeren, rt dja* oe
vergeefs, ook: verlaten, eenzaam
S. soesah that = de weg naar S. is
(v. e. kampoeng, een huis, enz.),
zeer moeilijk (begaanbaar), atln
vgl. koesng, opp. peunh, d,
soesah = ik gevoel mij bekommerd,
meu"as, bijv. pad sh = looze,
b" soesah weest niet bekomledige rijstbolsters, gleung sh =
merd.
een holle armband of enkelring,
dja" sh een vergeefsche tocht,
Soesb, iets ergens onder schuiven,
badan sh == zonder iets bij zich
steken, stoppen, verbergen, vgl.
(vgl. badan boelat), peush = lesoerngr.
digen.
Soesh, natuurlijke hanespoor, vgl.
tadj.
Sh, stompen, vgl. foemfc*.
Sj, verward, in de war, vgl. koest,
Soesn, stapel, laag, verdieping, op
bijv. " meusj-sj
verward
elkaar stapelen, opeen stapelen
haar.
(vgl.. laph), meusoesn = opge- I
stapeld, stapels vormend, ook: geSojda, heer, meester, sang teumn
plooid, bijv. bantaj meusoesn =
peunamit sjda het ware als
een stapel rolkussens, ranoeb sabh
knechtte de slaaf zijn heer.
soesn = een stapeltje sirihbladeSjdina (v. Arab: sajjidoena), onze
ren, bandoem dji"" h meusoesn
Heer, onze Meestr (vgl. Toean== allen drongen ze voorwaarts dat
teu, Pteu), Sjdina Moehamat =
ze stapels vormden, badj meusoeonze Heer Mohammed, hadih Sjsn = een op de borst geplooid
dina = de tradities van onzen
baadje.
Meester.
Soest, I afnemen, verminderen, slinSm, iets verbergen, verstoppen, verken, vermageren, achteruitgaan, vgl.
borgen, verscholen, ook: in het gesoerr, rit, srit, II ontvelling,
heim, heimelijk, in stilte, ongemerkt,
ontvellen (aan de palmen der hanter sluiks, vgl. ndab, loem, deuden of aan de voetzolen).
mab, tjoe, sil, bijv. gata sm ln
mita = gij verstopt ik zoek, meuSoetji, rein, zuiver, vlekkeloos, smetsm rasia = een geheim bewaren,
teloos, kuisch, louter, heilig, Alah
20
Sm
306
*.
Sreung
waschwater v. Zijne Majesteit, i
srah gaki lak voetwaschwater
v. d. echtgenoot (kunstmiddel om
de in barensnood verkeerende vrouw
te helpen), II overgeven, toevertrouwen, overleveren, uitleveren,
beutapeusrah areuta ngn njawng
di Pteu Alah =s wilt have en goed
opdragen aan onzen Heer God.
Sram (Mal. serambi), galerij (v. e.
huis), sram likt = de achtergalerij (het eigenlijk vrouwenverblijf), sram reunjeun - lett. de
trapgalerij, d.i. de voorgalerij,
gloenjoengdji oe sram likt =
hij is met zijn gedachten elders, hij
is verstrooid, hij is wat doof, vgl.
seurambi.
Srang abrang, in het wilde weg gaan.
Srapa, zie seurapa.
Srapat, koeit srapat, de bast v. Parameria barbata, Schum., als drogerij
in de geneeskunde gebruikt.
Srat, zie sarat.
Srng, meusrng, draaien, omdraaien,
aandraaien, in elkaar draaien, inn
strengelen, twijnen, tweernen, vgl.
rngr, reu", bibeu, djal, poeta,
enz., bijv. srng- (of poeta-) dadoe
het omdraaien v. h. tolletje bij
het hazardspel, djeureuka seumeurng = spinnewiel (om draden te
maken uit vezels), proetln djisrng (of: djipoeta) ik heb
kramp in mijn buik, bh peunjeurng = wat dient ter bezwaring
aan twee draden die men inn wil
draaien bevestigd, bh srng = een
knikkergroote citrussoort (als medicijn gebruikt), meusrng beuneung
twee draden in elkaar draaien,
meusrng = ook: e. s. v. bankspel
waarbij de bankier een muntstuk
verticaal op een bord laat draaien.
Sreu, of rheu (Mal. serai), een welriekende grassoort (Andropogonsoort), als reuk-, of geneesmiddel en
als kruiderij bij de spijsbereiding gebruikt, bawang sreu e. s. v. look
(op Java koetjai).
Sreung,
meusreung,
vastraken,
vastloopen, stranden, schipbreuk lij-
Sreut
307
Ta
en in het algemeen v. gewassen
waarbij de bloesem uit den top v. d.
stam te voorschijn komt), pad srh
sanggng = padi die te snel is uitgegroeid (waardoor de halmen ledig
blijven), II srh,
seumeurh,
rijst voor de tweede maal stampen
(om ze wit te krijgen), ook een
oude adatstraf waarbij het hoofd v.
d. veroordeelde in een rijstblok werd
vermorseld.
Srjkaja, of skaja, eieren met klappermelk en kruiden gaar gestoomd.
Srjpada, of srpada, of sripada, of
sipada. Uwe Majesteit, vgl. dlat,
haram lia, bijv. laman- (of hamba-)
srjpada = de dienaar Uwer M a jesteit, ban njang hadjat ngn titah
niba" Srjpada bandoem teudjoendjng meuseu'n di ateuh oel
kam bandoem njang hambaneu
= al wat Uwe Majesteit wenscht
en beveelt nemen wij allen die Uwe
dienaren zijn eerbiedig ter uitvoering in ontvangst.
Srm, of rhm, of rm, gooien, werpen, smijten, vgl. glawa, ti', bh,
hng, seumpm,
lambng,
bijv.
srm ngn bat = met steenen
gooien, steenigen, djisrm bat oe
blah dh kroeng = hij wierp den
steen naar den overkant v. d. r i vier, sikin njan tasrm ba" tanh =
gooi dat mes op den grond, kaj
seumeurm = een veerend bamboelatje waarmede men leemen kogeltjes afschiet (bijv. tot verdrijving v.
rijstvogeltjes).
Srn, e. s. v. wigvormige bijl (voor
het kloven v. hout), vgl. galang,
kapa", batji.
Srng, insteken, door een opening steken, vgl. s", bijv. srng beuneung
ba' poenggng
djarm
=
een
draad door het oog eener naald
steken.
Srt, zie rt.
T
Ta, I vervangt het pers. voornw. v. d.
2e pers. gata (gij, u) en het pers.
Ta*
308
Taboe
Tadah
309
Tahe
Tah
310
Takcd
Takoe
311
Tal
Tamah
312
Tamba*
Tamban
313
Tampaj
Tampang
314
Tandi
de dakvlakken samen komen) tot
afsluiting.
Tams (Mal. tamsil), vergelijking,
gelijkenis, vgl. mis, miseu, ta"wi,
pangsi, timpla", bijv. tams oereung meukoe di blang = het is
ermede als met de lieden die hun
sawah bewerken.
Tam-toem, klanknab. v. h. geluid v.
geweerschoten, dreunend, grommend
geluid.
Tan, neen, niet (vgl. hana, kn, opp.
na, nj, gt, bh), bijv. tan na
niet zijn, kheun tan = neen zeggen, peutan = ontkennen, loochenen, meung sidr pi tan na =
geen een was er, han sapeu tan =
niets ontbrak er aan, tan boeb
seuma ln meulaba = niet zooveel
als een schurftdiertje neem ik
winst, peu njang tan tapeuna =
wat er niet is zorg dat het er is,
njang na b* tapeutan njang tan
b* tapeuna = loochen het bestaande niet en verklaar het niet
bestaande niet voor bestaand, d.i.
vertel geen leugens, meutan pajah
hankeu reumbang = zoo men zich
niet inspant komt men er niet, i tan
djidjb boe tan djipadjh = hij
had noch te drinken noch te eten.
Tanda, teeken, kenteeken, voorteeken,
bewijs, blijk, stuk v. overtuiging,
merk, kenmerk, ook: moedervlek,
bijv. tanda poemeulia = een huldebewijs, een geschenk uit achting,
tanda hreumat = een teeken v.
eerbied, eerbewijs, tanda kng narit
teeken dat de afspraak v. kracht
is (d.i. het verlovingsgeschenk),
tanda kiamat = de teekenen v. h.
laatste oordeel, tanda jakin teeken v. oprechtheid, tanda djar =
handteekening, th tanda tabri keu
ln = welk teeken geeft ge mij?
Tandah, latrine, vgl. bagan.
Tandang, rond slenteren, uit kuieren
gaan (doelloos).
Tandi (Mal. tandil), komt nog als titel
v. hoofden op de Westkust voor
(Teukoe Tandi, Keudjroen Tandi,
Tandja'
315
Tangkb
Tangkoelo*
316
Tanm
Tantra
317
Tarikat
Tar
318
Tawah
Tawakaj
319
Th
nen, v. d. borst afnemen, t" oeb
bantaj = borsten zoo groot als
kussens, t" peuris = de half bolvormige koperen knoppen op een
Atjhsch schild, II klein, nietig,
bijv. na batjoet t" een klein
beetje, III f*-f* (Mal. keti"),
tikken v. e. geluidmakend voorwerp
(bijv. een klok).
T'-t", e. s. v. rijstvogeltjes.
Tb, meutb-tb, druppelen, vgl. titb,
titb, tidjh, bijv. i meutb-tb di
djardji = het water druppelt van
zijn handen, ka meutb-tb reu'hdji = het zweet loopt hem langs
het lichaam.
Tb-lb, beud tb-lb, repeteergeweer.
Tbat (v. Arab. taubat), bekeering,
inkeer, berouw, zich bekeeren, berouw hebben, tot inkeer komen, bijv.
drneu neujoe tbat
oereung
njan = hij gelastte die lieden zich
te bekeeren (van hun zonden),
meungnj lm ln poeboet lag
njang ka-ka ba" hareum tbat =
als ik weer handel als geschied is
moge mijn berouw dan door God
verfoeid worden!, wah tbat pi
hana ln m = God beware mij
(daarvoor) ik heb het heusch niet
meegenomen, fafcri reudjang oeln
tbat a= geef dat ik mij spoedig
bekeere.
Thid, zie thid.
Tlan (Mal. tolan), vriend, makker,
kameraad, vgl. rakan, sahbat, ngn.
Twakaj, of tawakaj, vertrouwen,
vertrouwen hebbend in of op (spec.
op God), vgl. path, peutjaja, bijv.
Zon twakaj keu Alah ik stel
mijn onwrikbaar vertrouwen op
God, oereung twakaj
hantm
binasa = die op Allah vertrouwen
worden nooit rampzalig.
Th, I (v. Arab. tib), soerat th,
wichelboek (bevat behalve allerlei
over geluksberekening en duiding
v. meteorologische gebeurtenissen
een allegaartje over gebeden, formulieren, amuletten, recepten, aphrodisiaca, medische voorschriften en
Tm
320
Teubang
naamw. (uw, onze, ons) en werkwoorden (u, ons), bijv. roemhteu
geutt = ons huis verbranden ze,
th nanggrteu = welk is uw
land?, djimoepoeblteu
= hij wil
ons verkoopen, b" djitbteu
pas op dat ze u niet gevangen zetten II teu (voor lipletters toe)
vormt als voorvoegsel vr werkwoordelijke stammen z.g.n. accidenteel-passieve vormen, vaak weer te
geven door uitdrukkingen als: bij
ongeluk, onwillekeurig, bij vergissing, zoo maar, toevallig, onopzettelijk, terloops (geraakt of gebracht
zijn in den door het grondwoord
aangeduiden toestand), bijv. teudeung haba = toevallig een bericht vernemen, teubh = bij vergissing weggeworpen, nj ka teuboeka at geutanj = thans is ons
hart verruimd, ka teutjri' idjaln
mijn kleed is gescheurd; met
voorafgaande negatie is de beteekenis: een onmogelijkheid, onuitvoerbaarheid, ongeoorloofdheid v. hetgeen het grondwoord aanduidt, bijv.
han ' toeb l b manjt nj
de stank v. dit lijk is niet meer
uit te houden, sikin njan han djeut
teutamng l lam sarngdji = dat
mes kan niet meer in de scheede
worden gedaan.
Teu*, zie treu*.
Teubaj (Mal. tebal), dik (v. papier,
stof, enz.), opp. irpn, dicht bij (op)
een, opp. djareung, bijv. idja teubaj = een dik kleed, dik goed,
aleu teubaj == een vloer waarvan
de planken (of latten) dicht bij elkaar liggen, oedjeun teubaj = een
dichte regen, lidah teubaj = moeilijk kunnen spreken, moeka teubaj
:
onbeschaamd, niet fijngevoelig,
een harde huid hebben, gloenjoeng
teubaj = ongevoelig voor vermaningen, onverschillig, van alles aanhooren zonder boos te worden.
Teubang, of toebang, vellen (v. boomen), kappen, omhakken, weghakken, openkappen, rooien, vgl. tjah,
kh, bijv. tateubang kaj njan si-
Teub
321
Teuga
de schacht v. e. lans (waarin het
lemmet bevestigd wordt).
Teubh, zie bh.
Teubh (Mal. teboes), loskoopen, inlossen (v. e. pand), vrijkoopen (v.
e. slaaf), bijv. teubh teumn =
een slaaf vrijkoopen, teubh taleu"
= loskooping v. e. verstooting
(door de vrouw), him geuteubh
= een raadsel wordt ingelost, ka
lnteubh oemngln njang lnpeugala = ik heb mijn rijstveld dat
ik verpand had al ingelost, teubh
njawng = losprijs voor iemands
leven, teubsan losprijs.
Teubt, zie bt.
Teudh, bedaard, geluwd, kalm, rustend, ergens mee ophouden, tot rust
gekomen (v. wind, regen, enz.),
rust nemen, uitrusten, vgl. reuda,
pih, pirang, bijv. djiteudh dijoeb
ba" kaj rajeu" hij rustte uit
onder een grooten boom, ka teudh
m aneu'dji = haar kind heeft
opgehouden met huilen, peunjakt
ka teudh = de ziekte is geluwd,
geweken, prang ka teudh de
strijd is geindigd, la"t ka teudh
= de zee is al rustig geworden,
hana teudh = zonder bedaren,
zonder ophouden, onophoudelijk,
steeds, aldoor (vgl. hana reuda,
hana khali, hana soenj, hana poeth, hana pad, ladjoe, sab,
daw"),
djidja" geumad
keudh
keun hana teudh = hij ging
steeds her- en derwaarts uit bedelen, hana teudh daw" djim sab
= zij weende zonder te bedaren
steeds door.
Teu, ba" teu, lontarpalm (Borassus
flabellifer, L.).
Teut, poffen, in de heete asch braden
(bijv. de vruchtkolven v. d. mas),
vgl. boembam, lheu,
dadeung,
panggang, bijv. eungkt teuteut =
visch in de heete asch gepoft (zonder verwijdering v. schubben en ingewanden).
Teuga (Mal. tegar), hard, stijf, krachtig, sterk, gespierd, vgl. teugh,
kng, gagah, kreuh, koeat, rhng,
21
Teugah
322
Teukeudi
Teukeulit
323
Teuma
Teumaga
324
d, lheuh, lm, bijv. pakriban teuma djin hoe is het ermee gesteld, hoe staat het er mee, hoe zit
het?, na sidr oereung meufcaf idja
teuma djidja' oe peukan = er
was een kleerenkoopman die ging
naar de markt, teuma Nabi neu
prang kaph = toen bestreed de
Profeet de ongeloovigen, teuma
doed = ten slotte, sakt teuma
= opnieuw ziek zijn, meuteumeung
teuma = terugvinden.
Teumaga (Mal. tembaga), koper, tew
maga mirah = roodkoper, teumaga
poeth = tin, zink, blik, teumaga
koenng
=
geelkoper, teumaga
ljang = metaalmengsel v. koper
en zink (messing).
Teumalang, een tot een emmertje of
kegelvormig korfje gevouwen schutblad v. d. pinangpalm
(seutoe"),
zooals o.a. in gebruik is bij het uithalen v. bijennesten.
Teumbn (Mal. tamboen), vet, dik,
vleezig, goed in het vleesch, vgl.
leupm, opp. pidjoet, bijv. teumbn bas = ongezond dik en gezwollen, peuteumbn = vetmesten
(bijv. een buffel of kip om later te
slachten).
Teum, meuteum,
of teumeung,
meuteumeung (Mal. temoe), ontmoeten, tegenkomen, vinden, ondervinden, bevinden, uitvinden, aantreffen, betrappen, ervaren, beleven,
bijwonen, verkrijgen, bekomen, erlangen, verwerven, beetkrijgen, raken, vangen (v. wild, visch, enz.),
ook: tijd of gelegenheid voor iets
hebben, het schikt, bijv. hana djitm
meuteum (meuteumeung') = het
wilde niet lukken
(ontmoeten),
boen meuteum- (meuteumeung-)
ln ngn djih ba" djalan = zooeven kwam ik hem tegen op den
weg, ln na lnmeuteum- (meuteumeung-) areuta gb peurt
ik heb iets gevonden wat iemand
heeft laten vallen, proemh kah na
koeteum- (teumeung-) djimeudina = ik heb je vrouw op overspel
betrapt, padit na tateum- (teu-
Teumn
meung-) pad thn nj = hoeveel (eig. hoe weinig) padi hebt ge
dit jaar maar verkregen?, meuteum- (meuteumeung-) peusaka =
erfgoed verwerven, erven, meuteum seunang at = vrede des gemoeds
verwerven,
meuteum(meuteumeung-) tjitjm = vogels
vangen, malang that boeb nj
han tm meuteum(meuteumeung-) sapeu = met deze vischfuik vangt men nooit wat, eunfreu*euntreu" tadja' mantng djin ln
hana meuteum (meuteumeung)
= kom later maar eens terug nu
heb ik geen tijd (vgl. han djan),
ln hana meuteum(meuteumeung-) oer nj ln that boet
= ik heb vandaag geen tijd ik heb
erg veel te doen, njang meuteum
(meuteumeung)
=z
opbrengst,
oogst, voordeel, winst, inkomen, inkomsten, verdiensten,
peuteum
(peuteumeung) = doen ontmoeten,
samenbrengen, in den ouden staat
herstellen, verzoenen, han * peuteum- (peuteumeung-) oereung
nj ngn oereung njan = het is
niet mogelijk deze beide lieden met
elkaar te verzoenen, peuteumoen
(Mal. pertemoean) = ontmoeting,
samenkomst, aanraking ondervinding.
Teumng, scherp
stukje
bamboe
(spaander) om iets door te snijden
(bijv. de navelstreng v. e. pasgeboren kind).
Teumeung, zie teum.
Teumeuntoe*, het aanbieden v. geschenken door genoodigde gasten
op een huwelijksfeest.
Teumeureuka, zie meureuka.
Teumika (Mal. tembikar), scherf (v.
e. gebroken pot, bord, kom, kruik,
of glas), bijv. teumika kant
scherf v. e. rijstpot, teumika katja
= glasscherven.
Teum", scheppen, opscheppen, vgl.
seut, tib', tjrng, bijv. teum'
goel ngn tjamtja groentennat
opscheppen met een lepel.
Teumn, I wat behoort bij, vgl. ngn,
Teumpa
325
Teungh
Teungh
teungh malam = middernacht, di
teungh la't midden in zee,
di teungh leun = midden op het
voorerf, di teungh rt = onderweg, teungh doea reuth = honderd vijftig, moekim teungh Ihplh = de X X V Moekim's, peuteungahan (Mal. pettengahan) =
het midden v. iets, halverwege,
oereung peuteungahan de middenstand, peuteungahan leuh =
het midden v. d. tijdsruimte waarbinnen de middag-godsdienstoefening moet plaats hebben ( 2 uur
n.m.), II terwijl, juist, net, pas,
juist bezig met, onder het.. . , terwijl juist. . . , vgl. ban, dalam, seulama, seulawt, dangdang, sira, sara,
bijv. teungh njan = op dat tijdstip, destijds, toen, teungh aneu"
lam kandng ka mat ajahdji =
terwijl het kind nog niet geboren
was stierf de vader, teungh prang
in oorlog zijn, djih teungh djiw = hij was op den terugweg,
teungh soekreut in doodstrijd
verkeeren, pad teungh
koenng
= de padi is geel (nog niet volkomen rijp), geufanj' teungh takh
pad wij zijn juist aan het padisnijden, proemhln teungh madeung mijn vrouw is aan het
uitdrogen", d.i. pas bevallen, ln
teungh lnpadjh boe = ik ben
aan het eten, aneu" njan teungh
rab djeut djidja" = dat kind begint te loopen, djiteungh i =
watervloed, overstrooming (vgl. i
paseung, i raja), djiph addji
teungh teungeut = hij doodde zijn
broeder terwijl deze sliep, teungh
moedj that djimeukat = het gaat
hem tegenwoordig zeer voorspoedig
in den handel, III opwaarts gaan
(uit een lagere naar een hoogere
plaats), bestijgen, beklimmen (v. e.
berg), uitstijgen (uit een vaartuig),
enz., vgl. ", teubit, bijv. teungh
oe darat = aan wal (aan land)
komen, teungh lam djal = uit
een kano komen, doe'a peuteungh
boeja = bezweringsformulier om
326
Teupang
Teupat
327
Teureukj
Teureula'
328
Tham
That
329
Theun
Th
330
Tieun
-boeb, -kaw) strikken (val- Thng, of thng, het zeer laag neerhangende kruis v. e. Atjhsche
len, fuiken, hengels) uitzetten, theun
broek.
soeda voetangels plaatsen, theun
geutah lijmstokken neerleggen
Tiamm (v. Arab. tajammoem), be(om vogels te vangen).
strijking v. gelaat handen en voorarmen v. e. overleden nog niet beTh, droog, dor, uitgedroogd, opgesnedene met zuiver droog zand in
droogd, verdord (vgl. ktng, kroeplaats v. d. lijkwassching (wat de
sng, opp. basah, meu"i), ook:
Moslimsche wet in sommige gevalniets bezitten, platzak zijn (opp.
len toelaat).
basah), bijv. kaj th = droog
hout, idja ka th = het goed is
Tib', (water of een andere vloeistof)
droog, gapoe th = droge, ongemet een scheplepel (tjinoe, aweu")
bluschte kalk, oemngfn ka th =
uitscheppen, opscheppen, vgl. tjtng,
mijn rijstveld is opgedroogd (omteum", seut, bijv. tib" goel ba"
dat het in lang niet geregend
blangng = sajoer uit de pot
heeft), haleukmln th that =
scheppen.
mijn keel is erg droog, eungkt th
Tidji', in de neerhangende hand of
= gedroogde visch, peunadjh th
tusschen de vingers hangend dra= e. s. v. droog kolombijn-gebak, |
gen (bijv. een waterkruik, een mes,
oe th (of tjeunoel" ) = copra,
een parapluie, een wandelstok,
peuth droogmaken, afdrogen
enz.).
(vgl. peuktng),
peuth
i
Tidjh, of tidjh, afdruipen, druppedroogleggen (bijv. v. e. rivier, een
len, sijpelen, vgl. tb, titb, bijv.
rijstveld, enz.), peuth reu"h =
tidjh- (of teubit-) i babah
het zweet afdrogen, th kvng =
kwijlen, watertanden, verlekkerd
kurkdroog, geheel en al droog, ka
zijn op iets (vgl. kleut-kleut reuth ln hana sapeu l = ik heb
koeng), i mata srf tidjh = de
totaal niets meer (heb alles verlotranen druppelden gestadig neer.
ren), ka th ln digb la'n basah
Ti*, I werpen, wegwerpen, uitwer= ik ben platzak de anderen zijn
pen, gooien, vgl. srm, bh, bijv.
rijk beladen.
ti" djeu het net uitwerpen,
ti'- (of labh-, of lhm-) sa"h =
Th', inpletten, indrukken v. figuren
het anker uitwerpen, ti"- (of srm-,
in metaal, beus th" ' ijzeren of
of bh-) oe tanh op den grond
houten stempel daarvoor gebruikt.
gooien, meuti" = e. s. v. gooispel,
Th , e. s. v. zeevisch.
meufi'-fi* = naar elkaar toeThoe, het gedeelte v. d. voet boven
gooien, sarong sikin djiti" oe likt
de hiel (geunoe, toemt), enkel,
hana djitakt weuh keu mat =
vgl. gat" gaki, mata gaki, bijv.
de zwaardschede wierp hij achter
oeraf thoe = Achilles-pees.
zich hij vreesde niet hij verlangde
Thn ( M a l . tahoen), jaar, bijv. ffin
naar den dood, djiti" dr dalam
nj = dit jaar, thn teungh ==
la't = zij wierpen zich in zee,
het volgend jaar, thn dil (of |
II achterlaten, verlaten (vgl. ting djh, of njang ka) = verlegaj), bijv. idjaln teuti" lam roeden jaar, f* fhn = afloop v. h.
mhln mijn kleed heb ik (bij
jaar, ook: jaardag (v. e. heilige),
ongeluk) in mijn huis achtergelasithn n jaar,
meuthn-thn
ten.
= jaren lang, h trh ba" thn
= toen de tijd daarvoor gekomen
Tit, pijnlijk, vgl. reukam.
was, kanoeri t" thn = godsd. Tieun, ongeboren vrucht, foetus (vgl.
maaltijd wegens den jaardag v. h.
aneu" rht, seulabh),
meutieun
overlijden (v. e. heilige).
=
zwanger, teukeudirlah
lm
meutieun toean poetr = door
Thng, zie thng.
Tihang
331
Timba*
Timoe
332
Tingkah
Tingkeum
333
Titb
di langt tegen de zoldering gespannen kleed.
Tir ( M a l . tiroe), nadoen, nabootsen, namaken, v g l . teuladan, bijv.
djitir boetln
hij maakte mijn
werk na.
Tirh, lek, lekken (v. e. huis, een dak,
enz.), bijv. roemhln
tirh that =
mijn huis lekt erg, prah tirh
geugala = een lek vaartuig w o r d t met
hars dichtgestopt, oemng tirh
=
rijstveld dat op een poreuzen bodem is aangelegd, tirh
djardji
hij kan geen geld bewaren (lett.
zijn handen zijn l e k ) .
Tirm ( M a l . tiram), oester.
Tirt ( M a l . tiroes), naar het uiteinde
toe dun of smal uitloopend, opp.
keumoerah,
bijv. boeleun
tirt
=
afnemende maan
(vgl.
boeleun
trn), oedjng
djar tirt = dun
toeloopende vingers, djikab
gloenjoeng
poetr
batjoet-batjoet
hingga tirt au-h teuma
poeth
net zoo lang beten ze i n de
ooren der prinses tot deze steeds
dunner wordend tenslotte uitscheurden.
Tit, aneu' tit, clitoris, kittelaar.
Titah, bevel, w o o r d (v. e. v o r s t ) , ban
njang titah niba" Srjpada
bandoem
teudjoendjng
meuseu'n
di
ateuh
oel kam doem =s al wat U w e
Majesteit beveelt nemen wij allen
eerbiedig ter uitvoering in ontvangst.
Tit", punt, stip, spikkel, druppel, bijv.
tit" ba sabh tit" fa doea alh han
tit" = de letter ba heeft n, de
fa twee en de alif geen stippen,
meutit'-tit"
= gestippeld, gespikkeld, tit" i mata, weenen, huilen,
i sitit" didalam paleut s
oeth
djeut
man
lam tjahja =
n
druppel water in de handpalm wie
verstaat de kunst zich i n den glans
d a a r v a n te baden?
T i t ' , smeren, smeersel, v g l . f i p ' ,
poep".
T i t b , of fiffc, druppel, afdruppelen,
afdruipen, i sititb == een druppel
water, peutitb, of peutitb
= (wa-
Titb
334
Tjah
Tjahdat
335
Tjampli
dji geutjang = zijn lichaam zit v o l
hakken en houwen (is als hetware
tot moes gehakt).
Tjakab, I mooi, fraai, v g l . il", indah,
nh, lintng, enz. bijv. babah pint
boekn
that tjakab = de ingang
der poort is zeer fraai, II klaar,
gereed, v g l . sb, keumah,
bijv.
aneu" radja bandoem tjit ka tjakab
ngn alat = a l de prinsen w a r e n
reeds klaar met wapens.
Tjakah, de rechtopstaande steunpalen
v . e. weeftoestel, tjakah kreujaj
werktuigje v o o r het maken v . randboordsel.
Tjake, scheef, v g l . irt, singt, opp.
timang.
Tjakeu*, fraaie blauwe vogel met
witte borst.
T j a k , aneu* tjak, de ophaler v . e.
weefgetouw (een lat w a a r a a n met
lussen de kettingdraden bevestigd
zijn), aneu" tjak- (of sar*-) kasab
= afzonderlijke ophalers als bij het
w e v e n met metaaldraad w o r d e n gebruikt.
Tjakra, I rad, w i e l , v g l . tjintra, bijv.
tjakra dnja, lett. r a d der w e r e l d " ,
naam v . e. groote antieke k l o k te
K o e t a R a d j a , II tjakra- of meutjakra ngn, omgaan met, omgang
onderhouden met, v g l .
meurakan,
bijv. b" tameutjakra
ngn
kaph
=
onderhoudt geen omgang met
ongeloovigen.
Tjakri, meutjakri, e. s. v . reciet dat
slechts bij het ratb Saman en uitsluitend door v r o u w e n wordt v o o r gedragen.
Tjalitra ( M a l . tjeritera), verhaal, v e r telling, geschiedenis, verhalen, vertellen, v g l . peugah, haba,
hikajat,
riwajat, bijv. djitjalitra
oentngdji
ba' ln = hij vertelde mij zijn lotgevallen.
Tjam (v. A r a b . Sjam),
S y r i , idja
Tjam = lett. stof uit S y r i , w a a r v a n de A t j h s c h e koepiah's w o r d e n
gemaakt.
Tjama ( M a l . tjamar), zeezwaluw.
T j a m b , zweep.
Tjampli, of tjapli, verzamelnaam v o o r
1
Tjamtja
336
Tjangkj
Tjant*
337
Tjarng
22
Tjart
338
Tjawi'
(in de modder) stampen, of trappen, bijv. oereung
ph kant
djitjatjah tanh = de pottenbaksters
trappen met de voeten in de aarde
(n.1. om de specie te mengen), v g l .
lh, gilh,
gidng.
Tjatjat, lichaamsgebrek, v g l . tjidra,
bijv. oereung
njan na tjatjat
die man heeft een lichaamsgebrek,
peutjatjat iemand verminken, een
w o n d toebrengen die het verlies v .
h. gebruik v . n of meer ledematen ten gevolge heeft.
T j a t ' , I e. s. v . hak of spade om den
grond om te werken, tjeumat"
=
omspitten, schoffelen, v g l .
tjangkj,
lham, toekj, soed", II zie tjoet'.
Tjat ( M a l . tjatoer), schaakspel ( a l leen door voorname hoofden beoefend),
bakspel
(vgl.
tjoeka',
djoengka'),
ook: e. s. v . belegeringsspel, tjat rimoeng
( v g l . meu
rimoeng-rimoeng).
Tjawaj (v. A r a b . Sjawwal),
de 10e
maand v . h . Moslimsche jaar (meer
gebruikelijk: boeleun
oer
raja).
Tjawan, k o m , schotel v. E u r o p . aardewerk of porselein (kleiner dan
de mangkng),
tjawan tanh
=
kom v . inheemsch aardewerk, fjawan broe'
k o m v . e. klapperschaal.
Tjawardi, of tjawaroedi, of djawardi,
of djawareudi,
of radjawardi,
glazuursel, email (voor het emailleeren
v. gouden v o o r w e r p e n ) , bh tjawardi = inbrengen v. glazuursel,
emailleeren, brandschilderen.
Tjawaroedi, zie tjawardi.
Tjawat, schaamgordel (om het middel
geslagen en tusschen de beenen
doorgehaald), tjawat toep
= de
gedroogde penis v . d. eekhoorn als
amulet om het lichaam gehangen
(middel tot verhooging der geslachtsdrift) .
T j a w , overwegen, overdenken, bijv.
tjoeba tjaw naritln nj tracht
mijn woorden te overwegen.
T j a w i ' , haken, ophangen aan een
haak, meutjawi"
=
ergens aan
Tjaw
339
blijven haken
(vgl.
meukeumat,
meusangkt),
tjeunawi"
=
haak,
hanger, kapstok, bijv. beukah idjaln meutjawi"
ba' pageu mijn
kleed is gescheurd daar het aan de
heining is blijven haken.
T j a w , roeren, omroeren, v g l . gaw,
wt, bijv. tjaw kandji = rijstepap
(bij het koken) omroeren, Zao
meutjaw
atln
=
het is alsof
mijn hart wordt omgeroerd, i k ben
bekommerd, ongerust.
Tj*, meutj",
het aantal v . e. greep
i n een hoop kopergeld of steentjes
gissen, raden.
T j b , (padi, pinang, enz.) met de tanden v . d. bolster ontdoen en dan de
korrels opeten
(zooals kinderen
graag doen), v g l . keung.
T)'-br',
een boom (Cassia siamea,
L a m . ) uit w e l k s hars w e l e. s. v .
zwarte inkt wordt gemaakt.
Tjdaga, zie
sdaga.
Tjdara, zie sdara.
Tjtan, of stan,
of tjtan
(v.
A r a b . sjaitan), satan, duivel, booze
geest, v g l . djn, bijv. han " djitip
l tjtan
= de duivel vermocht
hen niet te verschalken, han
tapath
stan = luister niet naar den duivel.
Tjh, I fijn (-maken, -stampen, - w r i j ven, -drukken), v g l . hantj,
alh,
bijv. pad ka tjh geutb
= de
padi is al fijn gestampt (tot
breuh),
ka tjh lndja" nanggr Atjh bandoem ik heb geheel A t j h al
platgetreden (d.i. i n alle richtingen
doorkruist), tjh goet
= luizen
fijn drukken, tjh ranoeb si- (doea-,
lh-) gapoe = het fijnstampen v .
n (twee-, drie-) sirihpruimpjes
(als tijdsbepaling), tjeumeutjh
=z
padi v o o r de laatste maal fijn dorschen, peutjh
= fijn maken, pellen, breken ( v g l . peuhantj,
prh,
poebeukah)
bijv. v . d. eierschaal
door de moederkip, v . d. rijst door
die te stampen, enz., II fjft, of
tjhh, v g l . siah (v. A r a b .
asjjach,
m v . v . sjaich), leidsman, regelaar,
chef, v g l . oel, ba", pangkaj, djoe-
Tjeuding
Tjeudh
340
njang le mafa = moogt gij kinderen krijgen als een telkens weer uitspruitende plant als bamboe met
vele geledingen.
Tjeudh, of tjidh,
of tjidh,
bh tjeu-
Tjeumbj
kiwing, bingk", boengk",
lingk",
lingkng,
lingkang, enz. opp. teupat, beutj, II tjeuk", tjeumeu-
k", hikken.
Tjeuk, troebel, drabbig, onzuiver,
opp. djeureunh,
bijv. aneu" mit
taman
tjeuk
i tapadjh
boe
habh
eungkt
= als men zich
houden
(vgl. sabh
paleut).
blauwachtige
Tjeumeutjt
341
talen doosje (aan den sirihdoek bevestigd) tot berging v. tabak, gambir, enz., ook: het zakje waarin de
muskusrat haar muskus (djibeut)
bergt, ook: het zakje met olie dat
naar men meent in het l i chaam v. d. python aanwezig is.
Tjeumeutjt, naleung tjeumeutjt, e.
s. v. stekelgras waarvan het zaad
zich aan de kleederen hecht.
Tjeumoeroe (Mal. tjemboeroe), jaloersch, afgunstig, ijverzuchtig, benijdend, naijverig, achterdochtig,
vgl. ngeurn, bijv. djih tjeumoeroe
keu abangdji njang kaja = hij is
ijverzuchtig op zijn rijken ouderen
broeder.
Tjeumpaga, of tjmpaga, tanh tjeumpaga, zwavel.
Tjeunana, of tjeundana, sandelhout,
het reukhout v. Santalum album, L.
Tjeundana, zie tjeunana.
Tjeundrng (Mal. tjenderoeng), overhellend, overneigend.
Tjeuneuroet, e. s. v. geleiachtige brij
v. kleefrijst.
Tjeungaj (Mal. tjengal), een goede
houtsoort.
Tjeungang, of tjeungng, teutjeungang, teutjeungng, verbluft, verstomd, verbaasd, verwonderd (vgl.
tahe, hireun, teuk", adjajb), peutjeungang =
toovermiddel om
iemand te overbluffen, s njang
kaln doem teutjeungng = iedereen die het aanschouwde was verbluft.
Tjeungh, I (Mal. tjengis), stinkend,
walgelijk (v. reuk), vgl. tjhoeng,
khing, khb, khb, khi, meuhng,
hamh,
hangt,
hanggj,
hanji,
khh, II nurksch, niet voorkomend, bijv, tjeungh that roemandji
hij ziet er erg nurksch uit.
Tjeungeu', zie djeungeu'.
Tjeungklt, zie tjingklt.
Tjeunitjah, zie tjitjah.
Tjeupt, zie seupt.
Tjeuradi, zie tjradi.
Tjeurah, of tjrah (Mal. tjelah), barst,
scheur, reet, spleet, kloof, gespleten, gescheurd, vgl. reungat, bijv.
Tjeuroega
papeun tjeurah - een gespleten
plank, moesm khoeng tanh meutjeurah in den drogen moesson
vertoonen zich scheuren in den
grond, tjvah gaki = oppervlakkige
kloven in de voetzolen.
Tjeurana, sirihblad.
Tjeurap, e. s. v. wezel (die slangen
doodt).
Tjeuratjeu', rimpelend water, kabbelende golfjes.
Tjeureubng, overdekt logies op een
vaartuig.
Tjeureud', schrander, slim, geslepen,
listig, sluw, vernuftig, verstandig,
knap, gevat, snedig, vgl. meu"akaj,
bidja", tjarng, tjeudah, enz. opp.
boed, bingng, doeng, beubaj,
ngeut, enz., bijv. narit tjeureud" =
een snedig gezegde.
Tjeureuga, zie tjeuroega.
Tjeureulb, zie Ihab.
Tjeureumat, ordelijk, nauwgezet, nauwkeurig, stipt, zorgvuldig, bijv. sab
boetdji tjeureumat that = steeds
was hij zeer ordelijk in zijn werk.
Tjeureumn (Mal. tjermin), spiegel,
spiegeldoosje, tjeureumn mata =
bril, djih djikaln drdji tam tjeureumn = hij bekeek zichzelf in den
spiegel, lag tjeureumn meukilatkilat schitterend gelijk een spiegel, meutjeureumn = een bril dragen.
Tjeureum, boom en vrucht (ba"-,
bh-)
v. Phyllanthus distichus,
Muell.
Tjeureupa, zie tjeuleupa.
Tjeureupoe, I zie tjeuleupa, II
(Mal. tjerpoe), sandalen.
Tjeureutja, beleedigen, smaden, smalen, laken, verguizen, honen, schimpen, vgl. peusakt at, bijv. b"
djeut gb tjeureutja ln laat
het er niet toe komen dat men mij
beleedigt.
Tjeuroega, of tjeureuga, of seuroega
(Mal. soerpa), de hemel, het paradijs, bijv. tjeuroega oereung inng
dijoeb tapa" gaki lak = de hemel
voor de vrouw is onder de voetzolen van haar man, dalam tjeuroega
Tjeuroepa
342
Tji*
koe, mbah, enz.), ouders, ook: voorouders (vgl. ndatoe, datoe nini,
djad madjad, n' moejang), bijv.
kanoeri keu' oereung tjhi' = een
offermaaltijd ten bate v. zijn voorouders, Teungkoe-, of Teukoe Tjhi'
(met bijvoeging v. h. gebied) is ter
Oostkust v. Atjh een zeer gebruikelijke titel v. hoofden (bijv. Tjhi"
Samalanga, Tjhi" Peusangan, Tjhi'
Tjoenda, Tjhi' Geureut, enz.) en
was ook een titelnaam v. h. vroegere geleerde Tir-geslacht, keutjhi"
= dorpshoofd, vgl. ook M a l . tji"
verkorting v. entji".
Tjh, het spreken v. iemand die geen
of een zieken neus heeft, djitjh
soedji meung h b" geutoeh l
oereung = hij sprak (expres) door
den neus opdat de menschen hem
niet zouden herkennen.
Tjh', zie s".
Tjhoeng, urinelucht, b tjhoeng =
naar urine riekend.
Tjhh, het geluid bij het afschieten v.
e. geweer gehoord als het kruit
nat is.
Tjhn, springen, vgl. loempat, grb.
Tji, beproeven, op de proef stellen,
toetsen, keuren, vgl. tjoeba, oedj,
bijv. djimeung tji at aneu" njan
= hij wilde het karakter van dat
kind op de proef stellen.
Tjiah, zie siah.
Tjidh, zie tjeudh.
Tjidh, zie tjeudh.
Tjidra (Mal. tjedera), letsel, gebrek,
ongemak, schade, nadeel, tjidra
djar oeneun = een misvormde
(mismaakte) rechterhand, vgl. tja. tjat.
Tji', I meutji", schreeuwen, gillen,
vgl. geurb, kli", deump", a'oe,
soera", bijv. djigeumeutji'
gadjah
meutaga-taga
=
doordringend
schreeuwen de olifanten, II
tji'-tjoe',
van alles door elkaar,
tji'-tjoe'
that oereung
disin
= iedereen loopt hier maar in en
uit, heen en weer, djimarit tji'tjoe" that = hij praat van alles en
Tjib
343
Tjintjoe
nen (bijv. omdat hij in een doorn
heeft getrapt), gakikeu
kapeudjab
ba" tanh b" katjeungklt
= zet
je voet plat op den grond loop niet
op je teenen.
Tjinitjah, zie tjitjah.
Tjin, narif fjin, w o o r d of uitdrukking w a a r v a n de vermelding de gevoeligheid opwekt v . zekere lieden
omdat zij daardoor herinnerd w o r den aan een vroeger door hun v o o r ouders gepleegde daad waarover zij
zich schamen (meestal omdat die
hen belachelijk maakte).
T j i n , zijn neiging eerst verbergen en
als het oogenblik gunstig is zijn slag
slaan, de kat eerst uit den boom
zien, een afwachtende houding aannemen, eerst wegen dan wagen.
Tjinoe, een v . e. heelen klapperdop
vervaardigde
waterschepper
met
steel, i meutjinoe = water uit zulk
een ouderwetschen schepper
geschept (geldt als bijzonder heilzaam).
Tjinta, I zedelijke verplichting, plicht
v . piteit (v. ouders tegenover k i n deren en omgekeerd), bijv. tjinta
oereung
tjhi" keu aneu"geu
peut
peukara
=
de verplichtingen v.
ouders tegenover hun kinderen zijn
vier in getal, II tjinta, of fjifa,
behoefte,
lust,
trek,
verlangen,
wensch, begeerte, neiging, v g l .
keunda", nabsoe, teugian, bijv. ln
hana tjinta padjh
= ik heb geen
trek in eten, ook: minnares, vrijster,
bijv. djih na sabh tjinta di gampng djh = hij heeft een minnares
in gindsche kampoeng, ook: de z i n nen op iets richten, iets i n zijn gedachten oproepen, door een v o o r stelling iets doen ontstaan, bijv.
djitjintal
parang sa"ti trhl
keunan sigra hij riep in zijn gedachten het wondermes en oogenblikkelijk k w a m het daar.
Tjintjoe, I naar het uiteinde toe zich
versmallend, puntig, spits (bijv. v .
d. hoorns v. e. buffel, v . e. lans,
enz.), v g l . tirt, lantjng,
opp. boe-
Tjintra
344
Tj*
Tjb
345
veel, pan tatj" sikin njan = vanwaar hebt ge dat zwaard genomen?,
meutj'-tj" aneu" = e. s. v. kinderspel waarbij n der medespelenden als dief fungeert en de anderen
n voor n moet trachten te stelen", tadja" tj" keubeuln ba"
tjt djh = ga eens mijn buffels
' van gindschen berg halen, djitj"
diloea peut = hij nam het uit de
kist, djitj" kam djim keun
= hij greep ons en bracht ons hierheen, II tj", of tjh', zie s",
Tjb, tjeumeutjb, naaien, tjb tika
bantaj = het naaien v. matten en
kussens, tjb n = bladeren aann naaien, aann rijgen (voor
dakbedekking), oeth
tjeumeutjb
= naaister, neutjb naaisel,
naad, siloeeu doea neutjb een
broek met twee naden.
Tjoe, I angel (bijv. v. e. bij of wesp),
met den angel steken, vgl. oekam,
II, ba" tjoe, een boom van
welks week hout men wapenscheeden vervaardigt.
Tj (v. Arab. sjaj), zaak, ding, iets.
Tjoe'aj, rotanstrikken zooals de inhalers v. e. zegen (poekat) om het
middel dragen.
Tjoe'anam, zie koe"anam.
Tjoe'atja, helder, vgl. peungeuh, sarh, djeureunh, bijv. hoe sabab
tjahja meuh tjoe"atja lang-goemilang = schitterend wegens den
glans v. h. goud helder en schitterend.
Tjoeba (Mal. tjoba), proeven, beproeven, probeeren, pogen (vgl. tji),
ook: partikel v. aansporing, bijv.
tjoeba badj = een baadje aanpassen, tjoeba geutanj tapeusabng man"teu = kom laten wij
onze hanen eens laten vechten,
bahl ln tjoeba padjh dil =
laat ik maar eerst proeven, tjoeba
tadja" oe peukan = ga eens naar
de markt.
Tjoeban, e. s. v. spoel voor het draaien
v. touw.
Tjoefa', of goeb", sirihvijzeltje, langwerpig metalen vijzeltje om daarin
Tjoet
Tjoega*
346
Tjoengkh
Tjoepa*
347
Tjoetj*
ma tjoet = tante, jongere zuster v.
vader of moeder, n'
tjoet
=
grootvader, nja' tjoet =
dochter
( in de 2e pers.), tjoet lm, of tjoet
bang = oudere broeder, tjoet da,
of tjoet p oudere zuster, p
tjoet = titel v o o r mannen en v r o u wen v . aanzien.
Tjtan, zie tjtan.
Tjoett, zie tjoebt.
Tjoetja, met de hand fijnwrijven, v g l .
ph, bijv. pisang teutjoetja
met
de hand fijngewreven pisang.
Tjoetji, zuiver, schoon, rein ( v g l .
glh),
zuiveren, reinigen, schoon
maken, wasschen (ook:
peutjoetji,
v g l . srah, man),
koeloemp
koedja'
oe adji koedja'
meutjoetji
nanggr
meulia = i k droomde ter
bedevaart te gaan dat ik mij ging
reinigen in de edele stad ( M e k k a ) ,
peutjoetji(of poeman-)
manjt
= een lijk wasschen, teumpat tjoetji = reine (heilige) plaatsen (waar
men niets onreins mag doen), oedb
moebeuna mat meutjoetji = men
moet tijdens zijn leven braaf zijn en
bij zijn sterven gereinigd worden.
Tjoetj, of tj ( M a l . tjoetjoe), kleinkind, kleinzoon, kleindochter, aneu"
tjoetj
Tjoetj*
348
Tjt
Tjt
349
jouw
ooren
staan wijd uit (jij hoort alles, let op
elk geluid).
T j t , met een langen stok (bovenaan
voorzien v . e. haak) bloemen of
vruchten aftrekken, plukken ( v g l .
reunng,
tjoengkh).
T j t j a n g , zie
tj'jang.
T j r a b , span, gezamenlijk, v l a k bij elkaar, inspannen (bijv. v r den
ploeg, de egge, den wagen, enz.),
keubeu tjrab een tweespan buffels, ka lntjrab
keubeuln
= ik
heb mijn buffel
al ingespannen
(voor ploeg of egge gespannen).
T j r a d i , of tjeuradi, afhangende rand,
e. s. v. knipwerk, bestaande uit aaneengenaaide
ruitvormige
stukjes
goed v . verschillende kleur tot versieringsdoeleinden, ook:
mirahpati
genoemd, bijv. p o e t r
geupeudoe"
lam oesng
meutjeuradi
=
men
deed de prinses plaats nemen i n een
draagstoel versierd met afhangenden rand.
T j r a h , zie tjeurah.
T j r a n g - t j r i n g , of tjrng, of tjring, of
tjrang-tjrng,
rinkelen, rammelen,
v g l . tang-tng,
bijv. gleung
meutjrang-tjring
rinkelende armbanden, png tjring = lett. klinkende
munt, d.z. g e m p o r t e e r d e koperen
munten.
T j r a t j e u , w a t e r v a l , v g l . i rt.
T j r , meutjr ( M a l . tjerai), uit elkaar,
v a n elkaar, gescheiden, scheiden,
uiteengaan, zich afscheiden, uit (of
van-) elkaar gaan, uit (of van-)
een gaan, scheiding, breuk, v g l .
moeweu",
meungklh,
meulheuh,
opp. meusapat, bijv. ln ka lntjr
niba' proemhln
= i k ben al v a n
miin v r o u w aescheiden, f/'r bantji,
of tjr oedb = k w a a d w i l l i g e scheiding (wegens twist of haat), tjr
gash, of tjr maf = scheiding i n
liefde (door den d o o d ) , tjr-br
overal, naar alle kanten heen verspreid, ka djimeutjr
ad
ngn
adoen = de oudere en de jongere
Tjri*
Tjrih
350
Tb
Tb
351
Toeba
Toeban
352
Toeng
Toeng
353
Toeh
Toei
weet niet waar het gebleven is, ka
lntoeh djidja' = ik weet al waarheen hij gegaan is, peu tatoeh
djalan di A oe B = kent gij den
weg van A naar B?, ln hana lntoeh l ik weet hem niet meer.
Toei, diepe plaats, kolk of kom in de
rivier, vgl. brawang.
Toeka, meutoeka (Mal. toekat), ruilen, wisselen, verwisselen, vgl.
gant, bijv. roe/ca sikin = van mes
ruilen, aneu" ln ka djitoeka gig
= mijn kind heeft al tanden gewisseld, roe/ca png wisselen v.
geld, toeAra tambah = ruilen met
toegift, roe/ca sali = gelijk op ruilen, ruilen met gesloten beurzen,
roe/ca tak = onderling ruilen,
over en weer ruilen, pingganln
ngn pinggandji ka
teutoeka-tak
= zijn en mijn borden zijn verwisseld, door elkaar geraakt.
Toekah (Mal. foeAras), valsch beschuldigen, betichten, vgl. toedh.
Toekaj, zie doegaj.
Toekang, iemand ervaren, bedreven in
een of ander handwerk, baas, deskundige, werkman, ambachtsman,
vgl. oeth, pand.
Toek , I de scheedevormige voet
waarmede de groote bladstelen
(peuleupeu')
v. d. klapper aan
den stam zijn gehecht, II badj
toek" baadje zonder mouwen,
vest.
Toekj, een kleine soort hak voor het
wieden v. e. rijstveld, vgl. tjangkj,
tjat", soed', lham.
Toekn, (het begin, de oorzaak) weten, of kennen, weten waarom, pakn djim? hana lntoekn
=
waarom huilt hij? ik weet de oorzaak niet, A:a lntoekn djiph oereung njan fc= ik weet al waarom
hij dien man geslagen heeft.
Toekng, in glajang toekng = vlieger, kaw glajang toekng = de
vischvangstvlieger, bintang glajang
toekng = het Zuiderkruis.
Toekri, (de wijze van zijn, het hoe
van iets) weten, of kennen, hana
lntoekri = ik weet niet hoe, pakri
1
354
Toeleung
Toel
355
Toempang
Toemp
356
i
I
'
:
'
I
j
]
Toenggaj
Toenggara
357
eenling,
vgl. sidr,
keudr,
meungklh, bijv. gadjah toenggaj =
een olifant die alleen afgescheiden
v. d. troep loopt, aneu" toenggaj =
een eenig kind, oekheu toenggaj
= hoofd- of penwortel.
Toenggara (Mal. tenggara), Zuidoosten, vgl. timoe-padang.
Toengg, toemoengg,
manen om
betaling (v. e. schuld), vgl. tagi,
bijv. toengg oetang = om geld
(om een schuld) manen, oereung
toemoengg iemand die om een
schuld maant, oetang hana geutoengg schulden waarom niet
gemaand wordt (n.1. de schulden
aan Allah), ha" toemoengg
het recht voor het manen (n.1. het
meerdere dat bij crediet-verstrekking altijd betaald wordt).
Toenggng, meutoenggng, naar n
kant overhellen, op n kant gevallen (bijv. v. d. rijstpot omdat n
der steenen v. d. treeft gekanteld
is), vgl. goel, bal".
Toengkang (Mal. tongkang), een Chineesche jonk, vgl. wangkang, seu~
nat.
Toengkat, I meutoengkat, voorwaardelijk, met voorbehoud, II (Mal.
tongkat), stok, staf, kruk, stut,
toengkat beus ' een ijzeren
staaf.
Toengk, zie soengk.
Toengkj, een tuiltje, een bouquetje,
een ruikertje (v. bloemen), feoengng sitoengkj djeumpa lh tal
= een bouquetje bloemen waaronder drie ruikertjes djeumpa-bloemen
(1 toengkj =e 10 tal; 1 tal,
of karang = 10 bijeengebonden
bloemen), zie karang.
Toeng, toeng apoej, brandhout
(vgl. kaj apoej, kaj magoen,
kaj boe, doedj).
Toeng-toeng, meutoeng-toeng, suizen,
tuiten, gonzen, ruischen (vgl. meu"", meutiti, meu"i"i), bijv. ln
meutoeng-toeng that
gloenjoeng
= mijn ooren suizen zeer.
Toenj , of toendj" (Mal. toendjoe"),
of peutoenj", aanwijzen, aandui1
J
|
!
\
j
Toepat
Toep
358
Toetng
Toett
359
sirihkalk),
vgl. seu'oem,
tot,
angh, bijv. toetng that oer
nj = het is vandaag erg heet,
toetng seu'oem
apoej =
de
brandende gloed v. h. vuur, nanggr ka toetng = de stad stond in
brand, kaj di gl habh toetng
= de boomen in het gebergte verbrandden, apoej mirah toetng raja
= rood vuur gloeiend heet.
Toett, blijven steken, in de war geraken, vgl. sangsj, koest.
Toewa', gegist palmsap, palmwijn
(vgl. nira).
Toewh, e. s. v. zeevisch.
Toewt, kamgaren.
Toewi, diepte, kom (in een rivier),
vgl. lh'.
Toew, vergeten, vgl. loept, silab,
bijv. ln ka toew hana lningat l
= ik ben het vergeten ik herinner
het mij niet meer, oereung toemoew ss een vergeetachtig mensch,
ln hana toew sagaj ik ben het
volstrekt niet vergeten, b" toew
printah Toean vergeet niet het
bestel des Heeren.
Th, I vragend vnw.: welk? (vgl.
pat, siri, sir), bijv. binh (of
blah) th aan welken kant?,
lajeu th na drneu s= in welken
tijd is u geboren?, th (of paf-)
gampngteu ss waar is uw dorp?,
th nanggr drneu ss welk is
zijn land?, njang th (of njang
siri) koe gata welke is uw vader?, th njang keumeung dja'oe
Pidi = welke is het die naar Pedir zal gaan?, th tanda tabri keu
ln welk teeken geeft ge mij?,
th njang gt welke is het beste?, th masa drneu van welken tijd is u?, th bitjara = wat is
nu de (juiste) raad?, th roemh
keutjhi" welke van deze huizen
is dat v. h. dorpshoofd?, meuth =
weten welke, lam kawan leum njan
keu ln sabh; djeut tapi ba' meuth b" tatj" baranggath = van
dien troep runderen (wensch ik) er
n voor mij; goed maar dan moet
vaststaan welk (rund) ge moogt
Tng-tng
Tt
360
Treu*
Tring
361
Troeng
Troesi
362
Trn
hadjatdji)
=
hij heeft zijn I
Wa
363
Wah
Wajang
364
Wali
Waloeha
365
Wh
Wn-wn
366
367
ning die weer tot den oorspronkelijken toestand v. wildernis is teruggekeerd, moew ba' st = tot den
ouden toestand terugkeeren, w di
Makah = teruggekeerd uit Mekka,
ka geuw ba" Pteu Alah = teruggekeerd tot onzen Heer God (d.i.
overleden), ka geuw oe nanggr njang keukaj baka = teruggekeerd tot het eeuwige land (d.i.
overleden), ka geuw oe rahmatlah = teruggekeerd tot de genade
Gods (d.i. overleden), w oe roemh = naar huis gaan, h ka geuw bandoem njan bar djitm padjh = nadat allen naar huis gegaan waren toen eerst wilde hij
eten, kawn mantng hana w =
slechts getrouwd zijn maar niet
thuiskomen (het huwelijk is formeel
gesloten maar de echtelijke bezoeken v. d. man worden tot later uitgesteld), djimoew-w ba' teumpat drdji masng-masng
= zij
keerden terug ieder naar zijn woonplaats, w boeleun de maandelijksche bezoeken v. d, pasgehuwden man aan zijn vrouw, lak
w - vragen om huiswaarts te
Wt
keeren, malam djeumeu'at aroeah
w = Donderdag-avonds keeren
de geesten der afgestorvenen naar
hun vroegere haardsteden terug,
w ba' meunar terugkeer v.
d. jong getrouwde vrouw na haar
eerste bezoek bij haar schoonouders,
poew = doen terugkeeren, thuisbrengen, terugbrengen, poew si
= vleesch thuisbrengen, poeii>
hareuga de waarde terugkrijgen,
peu njang na peunoew = al het
medegebrachte, II w, of w,
het gebogen hout v. e. suikermolen
dat door een buffel gedraaid wordt,
de houten kruk of zwengel waarmede het vliegwiel v. e. spinnewiel
wordt rondgedraaid, vgl. wt, en
wt-wt.
Woeloe (v. Arab. woedhoe), de wassching vr de godsdienstoefeningen voorgeschreven aan iemand die
verkeert in den toestand eener z.g.
kleine onreinheid" (hadah tjoet),
meer gebruikelijk toeng i seumajang genoemd.
Wn-wn, zie wn-wn.
W t , I omroeren, roeren, vgl. gaw,
tjaw, II wt, of wt, zie wt.