Kamuih Atjèh

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 388

ATJHSCH H A N D W O O R D E N B O E K

(ATJHSCH-NEDERLANDSCH)

ATJHSCH HANDWOORDENBOEK
(ATJHSCH-NEDERLANDSCH)

DOOR

J, K R E E M E R
ARCHIVARIS V. H. A T J H - I N S T I T U U T

N.V. B O E K H A N D E L E N D R U K K E R I J
VOORHEEN E. J. B R I L L , L E I D E N
1931

VOORBERICHT.
Het is wel opvallend, dat, terwijl van het Gajsch
waarvan we vr 1900 nog 200 goed als niemendal wisten
reeds zeven jaar later een voortreffelijk woordenboek
verscheen, de taal der Atjhers n van de oudst ons
bekende volken in den Archipel in dat opzicht nog zoo
stiefmoederlijk is bedeeld.
W l verscheen in 1889 het Woordenboek van K . F. H .
van Langen, maar de gebrekkige spelling der woorden
maakt het, vooral voor oningewijden, niet gemakkelijk te
hanteeren. Uitgaande van de met Arabische karakters
geschreven taal, moest de schrijver telkens komen tot een
onjuiste weergave der Atjhsche klanken.
Eerst door de baanbrekende studin van Dr. Snouck
Hurgronje aangaande de Atjhers en hun taal werd ons
een schrijfmethode aan de hand gedaan, die het mogelijk
maakt, de Atjhsche woorden te reproduceeren, zooals ze
worden uitgesproken. Die schrijfwijze van het Atjhsch
met Latijnsch letterschrift moge op het eerste gezicht
eenigszins ingewikkeld schijnen," z werd reeds
vroeger opgemerkt (zie Atjh", dl. II, p. 680) bij
nadere kennismaking blijkt zij juist zeer eenvoudig en
duidelijk te zijn, z duidelijk, dat een eenigszins ontwikkeld Atjher, die onze letters kent, een volgens die
schrijfwijze opgesteld geschrift terstond, zonder eenige
moeite leest." Het is dan ook niet te verwonderen, dat
deze beproefde phonetische-schrijfwijze" door de latere
schrijvers, die zich met het Atjhsch hebben bezig gehouden, trouw gevolgd werd, en dat ook in de ondervolgende
bladzijden daarvan niet is afgeweken.
Het gemis van een practisch bruikbaar woordenboek,

VI

als hulpmiddel voor het aanleeren van het Atjhsch,


wordt steeds dringender. D i t is ook door ondergeteekende
tijdens zijn verblijf in Atjh maar al te zeer gevoeld. Hij
heeft toen hetzelfde gedaan, wat reeds velen vr hem
deden, n.1. het zelf noteeren en determineeren van een
zoo groot mogelijk aantal woorden en zegswijzen, die hij
in de Benedenlanden van Groot-Atjh uit den mond des
volks kon opvangen. Z i j n Atjhsche raadsels" (in V o l kenkundige opstellen, II, uitgave K o l . Instituut, 1928)
waren er reeds een voorproefje van.
Hetgeen aldus tot stand kwam diende uitsluitend voor
eigen gebruik. Allerminst werd er toen aan gedacht, dat
dit eenmaal den grondslag zou vormen van een in druk
uit te geven woordenboek, of voor iets wat daarop ook
maar zou lijken. Deze zelf begonnen woordenlijst werd
later in ruime mate aangevuld met gegevens, geput uit
gedrukte stukken, waarin over het Atjhsch wordt gehandeld ).
Dat onder die omstandigheden nimmer een woordenboek
kon groeien geheel naar den eisch, spreekt wel vanzelf.
M a a r het Bestuur van het Atjh-Instituut meende toch,
dat het voorhandene al dadelijk van nut zou kunnen zijn
voor hen, die in Atjh werkzaam zijn, misschien wel
indachtig aan de bekende woorden: dictionaries are like
watches, the worst is better than none." M a a r ook wanneer het lang verbeide, van Regeeringswege toegezegde,
woordenboek van Prof. D r . A r i o Hoesein Djajadiningrat
verschenen zal zijn z meende het Atjh-Instituut
zal dit boekske, dat in den jaszak in het terrein kan
1

) Deze hulpbronnen zijn de volgende: Dr. C. Snouck Hurgronje,


Studin over Atjhsche klank- en schriftleer, Tijdschr. Bat. Gen.
dl. 35 (1892) p. 346 vg. (Verspreide geschriften", dl. V p. 171 vg.);
Dezelfde, De Atjhers 2 dln 1893/94; Dezelfde, Atjhsche taalstudin,
Tijdschr. Bat. Gen. dl. 42 (1900) p. 144 vg. (Verspreide geschriften", dl. V p. 287 vg.); het viertal door Dr. Hoesein in tekst en in
vertaling uitgegeven Atjhsche Si Meuseukin verhalen in Tijdschr.
Bat. Gen. dl. 57 (1916); de door H . T . Damst in tekst en vertaling
uitgegeven Hikajat Prang Sabi in de Bijdragen T . L . en V k . dl. 84
(1928); Dr. M . C. H . Amshoff, Goudkruintje, proefschrift, 1929.
1

VII

worden medegenomen, zijn diensten kunnen bewijzen, en


aldus zijn reden van bestaan kunnen vinden naast het
groote, meer wetenschappelijk opgezette, standaardwerk.
T o e n ook de uitgever zich met deze zienswijze kon vereenigen, was het pleit spoedig beslist, en stond aan de
verschijning van dit H a n d w o o r d e n b o e k " niets meer in
den weg. M o g e het aan zijn bescheiden roeping blijken
te beantwoorden!
Correctie en aanvulling blijven noodzakelijk. Mochten
zij, die daartoe ter plaatse in de gelegenheid zijn, ook de
lust gevoelen, daaraan mede te werken, opgewekt door
het Atjhsche gezegde: peu njang tan tapeuna, peu
njang han sb tapeusb (d.i. wat er niet is, zorgt dat het
er komt, wat niet voldoende is, maakt dat het voldoende
wordt!).
Daar in dit werk in het algemeen alleen de stamwoorden
zijn opgenomen, scheen het ten gerieve van de gebruikers
wenschelijk, om in een zeer korte, hierop volgende, T o e lichting" niet alleen iets aangaande de uitspraak, maar
ook de hoofdzaken omtrent de Atjhsche woordconstructie op te nemen.
J. K R E E M E R ,
Archivaris v. h. Atjh-Instituut.

's-Gravenhage, October 1931.

T O E L I C H T I N G .

I.

D E

U I T S P R A A K .

a. Klinkers.
a
eu

oe

in open lettergrepen als ons ga, i n geslotene als in man.


lijkt eenigszins op onze z.g. stomme e in begin ( v o o r a l niet
uit te spreken als onze eu).
in open lettergrepen als i n het Fransche vers, i n geslotene
als in het N e d e r l . met.
als i n zeep.
als onze z.g. stomme e i n begonnen.
een kleurlooze v o c a a l (als tusschen ons rij en en in tijen
wordt gehoord), die alleen v o o r k o m t als verlenging na de
klinkers: eu, , i, oe, en , dus i n : eu (vaak beantwoordend
aan Maleische a, bijv. A t j . oeteun
= M a l . oetan),
(beantwoordend aan Maleische oe, bijv. A t j . oel M a l .
oeloe), i, oe, (beantwoordend aan Maleische i, bijv.
A t j . dfr = M a l . diri).
als onze ie in tien.
heeft hetzelfde vluchtige karakter als , en komt alleen
voor in de laatste lettergreep v a n woorden, die op h eindigen, dus i n h (beantwoordend aan de Maleische sluit-s,
bijv. A t j . trh = M a l . rroes).
als bij ons.
in open lettergrepen als i n zoo, in geslotene als i n het E n g e l sche boat.
in open lettergrepen als i n het Fransche fort, in geslotene als
in ons por (vaak beantwoordend aan Maleische a, bijv. A t j .
tanh = M a l . tanah).

IX

b. Medeklinkers.
1. Keelklanken.
"

h
g
k

het Arabische teeken hamzah. Deze klank, welke in het


midden van een woord door ons soms met een trema (bijv.
geerd) wordt aangeduid, komt in het Atjhsch ook aan
het einde van woorden voor als een z.g. opgeslokte" sluiter, bijv. aneu".
als bij ons, maar wordt ook op het einde van lettergrepen
duidelijk hoorbaar uitgesproken,
als de Fransche gr.
als de onze.

2. Tongklanken.
d
t
dj
tj
s

als bij ons, maar fijner,


als bij ons, maar fijner,
als in het Maleisch.
als in het Maleisch.
als de Engelsche th in think, een weinig tusschen de tanden
uitgesproken (geen eigenlijke sisklank).

3. Vloeiklanken.
1
r

fijner dan de onze.


zacht gebrouwd.

4. Lipklanken.
b
p

als bij ons, maar nog wat zachter,


als de onze.

5. Neusklanken.
m
n
ng
nj

als bij ons, maar meer nasaal,


fijner dan de onze.
als bij ons, maar meer nasaal,
als gn in het Fransche agneau.

6. Halfklinkers.
w
j

als de Engeldsche w.
als in het Maleisch.

De door Dr. Snouck Hurgronje gevolgde gewoonte om


de nasaal uitgesproken medeklinkers en de genasaleerde

hamzah door bijzondere lettertypen aan te duiden, om


ze van hun niet nasale varianten te onderscheiden, kon,
zonder het werk van den zetter te zeer te bezwaren, in
dit boek niet worden gevolgd. Daar de hier bedoelde
phonetische teekens betrekkelijk zelden voorkomen
scheen hun verwaarloozing geen groot bezwaar.

IL D E WOORDCONSTRUCTE.
De meeste Atjhsche stamwoorden bestaan uit n of
twee lettergrepen. De vorming van afgeleide woorden
uit stamwoorden geschiedt door reduplicatie en woordherhaling, door samenstelling en door aanhechting van
voor-, in- en achtervoegsels.
A.

REDUPLICATIE

EN

WOORDHERHALING.

De reduplicatie d.i. de herhaling van de beginlettergreep van een woord komt in het Atjhsch slechts
spaarzaam voor. Daar zij in karakter met de woordherhaling overeenkomt bij nlettergrepige woorden valt
het verschil geheel weg wordt hierbij niet afzonderlijk
stilgestaan.
Woordherhaling (al of niet met klankverwisseling)
komt o.a. voor:
1. bij woorden die geluid uitdrukken, waarbij de herhaalde vorm de
versterking of de vermenigvuldiging van het geluid uitdrukt, bijv.
grh-grh = snurken, knorren, tang-tng, of tjrang-tjrng
=
rinkelen, rammelen, tb-tb = druppelen, tjham-tjhoem = plassen.
2. om herhaling, voortduring, intensiteit, of wederkeerigheid te kennen te geven, bijv. teutahe~tahe = al maar op n punt staren,
meuthn-thn = jaren lang, teugn-teugn = al maar met de
handen drukken, meukaln~kaln = elkaar fixeeren, toelngmoelng, of toemph-moemph
= wederkeerig hulpbetoon.
3. om veelheid of verscheidenheid uit te drukken, bijv. matjammatjam = allerlei soorten, meureuth-veuth = honderden.

XI

B. SAMENSTELLING.
Soms worden twee woorden, die verschillende begrippen
uitdrukken, eenvoudig aan elkaar gekoppeld, bijv. mataoer = zon, aneu -djar = vinger. Z i j n de woorden
synoniemen, dan is de beteekenis een versterking, bijv.
th~krng = kurkdroog, krit-keudeukt
= aartsgierig.
Vormen zij tegenstellingen, dan is de beteekenis een verzwakking, bijv. d)a -w
= lett. komen en gaan, ook:
weifelen, toela'-tar*
= lett. afstooten en aantrekken,
ook: aarzelen.
c

C. VOOR-, IN-, E N ACHTERVOEGSELS.


a. Voorvoegsels.
1. Pronominale voorvoegsels v r werkwoorden.

W a a r in het Atjhsch een subject wordt voorgesteld,


als de door een werkwoordstam aangeduide handeling verrichtend, is zulk een pronominaal voorvoegsel
in het algemeen gebruikelijk. A l s zulke voorvoegsels
treden op de persoonlijke voornaamw. in verkorten
vorm, of wanneer deze voornaamw. zich daartoe niet
leenen, verliezen ze hun accent. Bijv.
Persoonlijk
voornaamw.
k
oeln, of ln
kah
gata
drneu
djih
gbnjan

' Bijbehoorend pronominaal voorvoegsel.


wordt koe = ik, bijv. k ka koedja
= ik ben
gegaan.
' blijft ln = ik, bijv. ln ka lndja" = ik ben
gegaan.
w o r d t ka = je, jij, gij, bijv. kah ka kadja" =
je bent gegaan.
I wordt ra == gij, u, bijv. gata ka tadja" = gij
zijt gegaan.
wordt neu = u, U Edele, bijv. drneu ka neudja" u is gegaan,
wordt dji = hij, zij, bijv. djih ka djidja* = hij
(zij) is gegaan.
wordt geu = hij, zij, Z i j n Edele, bijv.
gbnjan
ka geodja* = hij (zij) is gegaan.

XII

geutanj

kam

j wordt ra = wij (met insluiting der aangesproI kenen), bijv. geutanj ka tadja" = wij zijn
gegaan.
wordt mi, meu, of moe wij (met uitsluiting
der aangesprokenen), bijv. kam ka meudja"
(of -midja ).
wordt neu = hij, zij, Zijn Edele, bijv. drneu
ka neudja" hij (zij) is gegaan.
c

drneu

Opmerking: de werkwoordstam met de voorvoegsels


ta, of geu, komt ook voor, waar wij het onbepaald
voornaamw. m e n " bezigen (ook te vertalen door
gb, of oereung),
bijv. N. geukheun oereung gt
= men zegt, dat N . een fatsoenlijk man is, rt njan
han djeut tadja" = die weg is niet begaanbaar (
kan men niet gaan).
2. meu (moe).
I Vormt bijvoeglijke naamw. van zelfstandige naamw. met de
beteekenis van voorzien van", hebbend", bezittend", datgene wat het grondwoord aanduidt, bijv. meugoena (v. goena,
nut) = nuttig, moepng (v. png, geld) = geld hebbend, rijk,
meu akaj (v. akaj, list) = list hebbend, listig.
II vormt werkw. van zelfstandige naamw., bijv. meudjoedi (v.
djoedi, dobbelspel) = dobbelen, meutjandoe, of moemadat (v.
tjandoe, madat, opium) = opium schuiven, moebeud (v. beud,
geweer) schieten, moeprang (v. prang, oorlog) beoorlogen.
III vormt toestandswoorden met de beteekenissen van geworden tot", zijnde", gelijkend op", zich voordoen als", gaan
doen", datgene wat het grondwoord aanduidt, bijv. meusabh
(v. sabh, n) = tot n geworden, meusadeu (v. sadeu,
leunen) = leunende zijn, meurimoeng (v. rimoeng, tijger) =
op een tijger gelijken, zich als een tijger voordoen, moepoekat
(v. poekat, zegen) visschen met een zegen.
IV vormt neutrale verleden deelw., bijv. meusiseu (v. siseu,
verspreid) = uitgestrooid, moebl (v. bl, koopen) = gekocht.
V vormt wederkeerige werkw. (waarbij vaak het grondw. herhaald wordt), bijv. meurab (v. rab, dichtbij) = elkaar naderen,
moeprh-prh (v. prh, wachten) = op elkaar wachten, meusoegt-soegt (v. soegt, kam) = elkaar kammen.
V I in tal v. samenstellingen met de beteekenis van bekend
met", bijv. meuri, meudjan, meun, enz.
c

XIII

3. peu (poe).
I Vormt vr werkw. causatieven, in den regel aanduidend
het doen", of laten" verrichten van datgene, wat door
het stamwoord wordt uitgedrukt, bijv. poebeut (v. beut,
reciteeren) = laten reciteeren, onderwijzen, peukawn (v.
kawn, trouwen) = doen huwen, in den echt verbinden, peudjeut (v. djeut, worden) = doen worden, scheppen.
II vormt werkw. van zelfstandige naamw., bijv. peudjar =
overhandigen, poebeud (v. beud, geweer) schieten, petfoebat (v. oebat, geneesmiddel) = medicineeren, peuteumn
(v. teumn, slaaf) = tot slaaf maken.
III vormt werkw. van bijvoeglijke naamw. en bijw., bijv. poepoengh (v. poengh, gek) = gek maken, peurata (v. rata,
gelijk) = gelijk maken, peusigta (v. sigra, vlug) = bespoedigen, peule (v. Ie, veel) = vermeerderen.
IV vormt werkw. van persoonlijke voornaamw. bijv. peuk
= zich jegens iemand k noemen, peukah = iemand met kah
toespreken, peudjih = iemand met djih aanduiden.
4. teu (toe).
I Vormt vr werkw. z.g. accidenteel passieve vormen, weer
te geven door uitdrukkingen als: bij ongeluk", onwillekeurig", bij vergissing", zoo maar", toevallig", onopzettelijk", terloops" geraakt of gebracht zijn in den door het
grondw. aangeduiden toestand, bijv. teutoeka = bij ongeluk
verwisseld, teubh = bij vergissing weggeworpen, teudeung
= toevallig vernemen.
II met voorafgaande negatie is de beteekenis: een onmogelijkheid, ongeoorloofdheid van hetgeen het grondw. aanduidt, bijv.
han djeut teutamng = niet mogelijk in te steken, han
toeb = de stank is niet uit te houden.
5. sa.
I Voorvoegsel van gelijkheid in den zin van gelijk", n en
hetzelfde", evenzeer", bijv. sajoem = gelijk in prijs, sab
= van denzelfden geur, si'oek = van n maat.
II in tal van afleidingen, zooals: sab = gelijk v. grootte, omvang, saban = gelijk van uiterlijk, sadjan = gelijk van tijd,
gelijktijdig, enz.
6. si.
I Een tot voorvoegsel geworden telwoord (n) vr maten
en gewichten en vr hulptelw. en aanwijzende voornaamw.,
bijv. siblah = elf, sithn = een jaar, sinalh = een inhoudsmaat, sij" = een vlaktemaat, sihah m een el, sipikj a een
pikoel, beuneung sfoerat = een draadje garen, sinan = daar,
sin = hier.
II voorvoegsel tot vorming van eigennamen en bijnamen, bijv.
Si'Oenh = Jonas, si-poemadan = de verleider.

XIV

7. bah, of ba , of beu, of boe.


Voorvoegsel met de kracht van een bijw. van concessie, bijv.
bah meunan = laat het z zijn, ba"na, of beuna = laat het
zijn, het moet zijn, boeb" = laat het dan niet" zijn, beugt
= laat het goed zijn.
s

b. Invoegsels.
1. eun.
Vormt zelfstandige naamw., bijv. beunal (v. bl, koopen)
= koop, meunat (v. mat, dood) = kosten der begrafenis, meunetfn (v. meu'n, spelen) = speelgoed, peunanjang
(v. panjang, lang) se lengte, meunanjang (v. manjang, hoog)
= hoogte, seunoerat (v. soerat, schrijven) = schrift, peunih
(v. pih, rusten) = rustplaats.
2. eum (oem).
Vormt werkw. en z.g. toestandsw., bijv. seumoerat (v. soerat,
schrijven) = te boek stellen, oereung geumad (v. gade,
bedelen) = bedelaar zijn, poemadjh (v. padjh, eten) = de
maaltijd, het eten, poemath (v. path, gehoorzamen) volgzaam zijn, poemoela (v. poela, planten) = planter zijn. Is
het grondw. nlettergrepig, dan wordt het om phonetische
redenen eerst tweelettergrepig gemaakt, bijv. keumeukoe (v.
koe, knoop) = een knoop leggen, keumeukh (v. kh, snijden) = (rijst) oogsten, (hout) hakken, oereung tjeumeutjoe
(v. tjoe, stelen) = dief, tjeumeureuh
(v. tjreuh, hark,
egge) = eggen, harken.

c. Achtervoegsels.
1. Possessief achtervoegsels achter zelfstandige naamw.

Deze drukken ongeveer alles uit wat wij met bezittelijke voornaamw. te kennen geven en onderscheiden zich alleen door vocaalverzwakking van de
pronominale voorvoegsels (ta wordt feu; ka wordt
keu; mi, moe, wordt meu). Bijv.
Persoonlijk
voornaamw.
k
oeln, of ln

Bijbehoorend possessief achtervoegsel.


wordt koe = mijn, bijv. roemhkoe = mijn
huis.
j blijft ln = mijn, bijv. roemhln = mijn huis.

XV
kah
gata
drneu
djih
gbnjan
geutanj
kam
drneu

wordt keu = je, jouw, bijv. roemhkeu


=
jouw huis.
wordt reu = uw, bijv. roemhteu = uw huis.
wordt neu = Uw, U w Edele's, bijv. roemhneu
- U w huis.
wordt dji = zijn, haar, hun, bijv. roemhdji =
zijn (haar, hun) huis.
wordt geu = zijn, haar hun, Zijn Edele's, bijv.
roemhgeu = zijn (haar, hun) huis.
wordt reu = onze, ons (incl.), bijv. roemhteu
ons huis.
wordt meu onze, ons (excl.), bijv. roemhmeu = ons huis.
wordt neu = zijn, haar, hun, Zijn Edele's, bijv.
roemhneu zijn (haar, hun) huis.

Opmerking: vaak kan inplaats van het possessieve


achtervoegsel ook het volle voornaamw. dienst doen,
dus: roemh k, roemh oeln, roemh kah, enz.
2. Objectief achtervoegsels achter werkw.
Deze duiden het voorwerp der handeling aan en zijn
geheel aan de possessief aanhechtsels gelijk, bijv.
djiphteu
= hij slaat ons, tatjartneu
= gij scheldt
ons, koekalndji
= ik zie hem, enz.
Opmerking: ook hier kan het volle naamw. in plaats
van het objectief aanhechtsel worden gebruikt, dus
djiph geutanj,
tatjart drneu,
koekaln
djih,
enz.
3

Deze uitgang kennelijk aan het Maleisch ontleend vormt


zelfstandige naamw. van werkwoorden, bijv. harapan (v.
harab hopen) = hoop, hoekman (v. hoekm, straffen)
straf, minman (v. minm, drinken) = drank, pikiran (v.
pik, denken) = gedachte. Soms komt het achtervoegsel an
voor in verbinding met het voorvoegsel keu, of ka; deze afleidingen hebben in den regel de beteekenis van: in hooge mate
voorzien van", getroffen door" datgeen wat het grondw.
aanduidt, bijv. keumeulia'an (v. meulia, eerbied) = eerbiedbewijs, katrangan (v. trang, duidelijk) = opheldering, keuhv
na*an (v. hina, laag, gering) = vernederd worden, keumati an
(v mati dood = getroffen door een sterfgeval, keusangkotan

XVI
{v. sangkt, verhindering) = door verhindering getroffen.
Ook de met peu-an gevormde afleidingen komen voor ter vorming van zelfstandige naamw. bijv. peutoedahan = spuwbak,
kwispeldoor, bal peungadapan audintiezaal, peuroesahan
(v. oeseuha, arbeid) = werk, bemoeienis.
4. keu.
Achtervoegsel van versterking, of nadruk (Mal. lah), bijv.
kakeu = afgedaan, klaar (Mal. soedahlah), nakeu = het geschiedde dat (Mal. adalah), soengghkeu = het is heusch
waar.
5. I.
Achtervoegsel van versterking, of nadruk (evenals keu), bijv.
bahl (of bahkeu) = laat het zijn, laat maar (Mal. biavlah),
thatl = zeer sterk.
6. pi.
Achtervoegsel van nadruk (Mal. poen), bijv. sidrpi tan =
niemand, meunanpi djeut = z kan het ook, njpi meunan = dit is evenzoo.
7. keuh.
Vraagwoord achter het hoofdwoord van het gezegde geplaatst,
om aan den zin een vragende beteekenis te geven (Mal.
kah), bijv. nakeuh atawa hana = is het er of is het er niet?
T e n slotte zij nog gewezen op de groote vrijheid der
A t j h s c h e taal om bepalingen of betrekkingen, die in het
zinsverband niet volstrekt noodzakelijk zijn, achterwege
te laten.

A
A, oudere zuster (of iemand, die men
daarmede gelijkstelt), vgl. da, tjoet
da, p da, da p, tjoet p, bijv. a
teulinteung ad ba* na = terwijl
de oudere zuster nog maar op haar
rug kan liggen, moge de jongere
geboren worden.
A - a , kraai.
Ab-ab, meu'ab-ab, klanknab. v. h. gekwaak van eenden, kwaken.
Abang, oudere broeder (of iemand,
dien men daarmede gelijkstelt), vgl.
adoen, dalem, lm, tjoet lm, p
lm, tjoet bang.
Abat (v. Arab. abad), het (eeuwige,
onveranderlijke door God toebeschikte) lot, noodlot, lotsbestemming,
fatum, voorbeschikking, vgl. feukeudi, kada, kalakada, adjaj, bagi,
oentng, bijv. abatdji djeut keukaja
= hij was voorbestemd om rijk te
worden.
Abdi, dienaar, slaaf, vgl. teumn,
namit, hamba, oeln, bijv. poemadka abdi = slaven bevrijden.
Abdra* h (v. Arab. Abdoerva' oef),
Maleisch godgeleerde, die omstreeks
het midden der 17e eeuw in Atjh
optrad, door de Atjhers als n
der voornaamste invoerders v. d.
Islam in hun land wordt beschouwd
en na zijn dood onder den naam
Teungkoe di Kceala als heilig wordt
vereerd.
Ab (Mal. aboe), stof, asch, vgl.
dhj, brh, bijv. man" keupng
lam ab = de kippen graven zich
in het stof, dhj ab tika stof
v. d. mat, ab pasi = stuifzand,
strandzand (vgl. an pasi), ab
f

dapoe = keukenasch, ab meusica


= asch met zout (en water voor
het pekelen v. eieren), meu*ab
mata = beneveld v. d. oogen (vgl.
seupt mata, sap mata), aneu*
meu'n lam ab = de kinderen
spelen in het stof (zand).
Abh, zie habh.
Abeudjad (Arab. abdjad), cijferwaarde der Arabische letters van namen,
waarmede bij het wichelen berekeningen worden gemaakt.
Abeung-abeung, e. s. v. boom.
Abeusi (v. Arab. habasji), Abyssinir,
ook: Afrikaan, neger in het algemeen.
Abi , jonge kikvorsch (nog gestaart).
Abin, uier, tepel, borst, vgl. t", d",
mom; i abin = melk (v. dieren),
pisang abin = pisangsoort (die als
feestgave in de adat een groote
plaats inneemt).
Abla* (Mal. abra"), mica, glimmer
(delfstof).
Ab, e. s. v. slak (in moerassen levend en. eetbaar maar meest aan
eenden tot voer gegeven), vgl. tjoe,
oemt, sipt, bijv. at gata lag
ab meu" meutrn uw gemoed
is veranderlijk als de op- en neer
gaande ab-slak.
Aboe Baka (v. Arab. Aboe Bakr),
de eerste der vier z.g. rechtvaardige chaliefen.
Aboen, overwicht, het meerdere dat
men bij het inkoopen van handelswaren ontvangt, vgl. tjoetj, tindh.
Ab*, molm, gruis, stof, zaagsel, afschraapsel.
Ada , of adat, indien, als, wanneer,
al . . . ook, zelfs, vgl. adakala,
meung, meunjng, djakal, bijv.
ada* meunan = als het z is, de
1

Adab
zaak z zijnde, ada* djeut = als
dat gebeurt, ada* han = als het
niet is, ada* sb = als het genoeg
is, ada* na sajang keu oeln als
gij medelijden met mij hebt, ada*
sinan als het daar is, ada* na
toeah indien men geluk heeft, ada*
na kadja* rant blah barat = wanneer gij de rant's der Westkust
langs gaat, ada* binatang pi na tjit
inseuh sajang zelfs een dier
heeft wel deernis en medelijden,
ada* joh na aroeah N. = toen N .
nog leefde, ada* mat ln di adji
= mocht ik sterven op de bedevaart, ada* teukeudi sakt aneu*
ln = mocht door Gods beschikking mijn kind ziek worden, ada*
tika meuligan al werd de mat
ook vuil.
Adab, of hadab (Mal. hadap), I: met
het front (de voorzijde) naar iemand
of iets toegekeerd zijn, vgl. keu,
en nab, bijv. dihadapan = vr;
adab seumajang oe kiblat = zich
bij de godsdienstoefening met het
gelaat naar Mekka richten, meuhadab ngn Pteu Alah = vr
onzen Heer God verschijnen, hana
meutatah adabdji = hij is niet beleefd in zijn optreden (bijv. tegenover gasten), pint niba* roemh
ln adab oe timoe = de deur van
mijn huis 'staat op het Oosten, zie
ook ngadab; II: beleefd (vgl.
Mal. hormat), beleefdheidsvormen,
bijv. hana adab, of koereung adab
= onbeleefd, gebrek aan gards,
vgl. tatah.
Adakala, I: f (verbindend vw. in bijzinnen, wier inhoud als onzeker gedacht wordt), bijv. ln hana ln
toepeu adakala lndja* ik weet
niet, of ik ga; II: wanneer, indien, als, voor het geval dat, vgl.
meung, meunjng, djakal, bijv.
adakala hana oedjeun lndja* =
ik kom, wanneer het niet regent;
III: meu*adakala = nu en dan,
met tusschenpoozen, afwisselend,
soms eens, vgl. meudjan-djan.
Adam, Adam, de eerste mensen.

Adat
Adan (v. Arab. adzan) = formule
der oproeping tot de verplichte
godsdienstoefeningen, vgl. bang.
Adang, roet, zwart aanzetsel, zwart,
donkerkleurig, vgl. itam, bijv. leukat
adang = donkerkleurige kleefrijst.
Adara, of andara (vgl. M a l . indeta,
kenderaan),
hemel, godenverblijf
bijv. nanggr adara = hemelrijk,
oereung adara = hemelbewoner,
geest, tvh oe adara = tot in het
godenverblijf.
Adat (Arab. adah), I adat, de ongeschreven wet (in tegenstelling met
de hoekm = de godsdienstige
wet), wat bij monde van oudsher
overgeleverd is, zede, gewoonte,
gewoonterecht, oude instellingen,
volksrecht, landsgebruik, traditie,
gebruiken en instellingen die van
het eene geslacht op het andere zijn
overgegaan, gewone gang van zaken, manieren (vgl. biasa, oet*,
kajm, deureuhm of deureuhiman,
reusam, atran, kanoen, kaidah),
bijv. adat keureudja = de gewoonten bij huwelijksfeesten, adat radja
= de (zeven) Soeltansprerogatieven, aciaf meulangga = oud gebruik bij de Atjhers om geschillen
uit den weg te ruimen door het
leveren van een schijngevecht, adat
kanoen = de overgeleverde adat,
adat deureuhm nanggr = de
landsgewoonten, adat dnja nj
= de instellingen v. deze wereld
(in tegenstelling v. d. ordening in
het hiernamaals), aciar Meukoeta
Alam, of adat pteu meureuhm =
het gewoonterecht van Atjh, dat
men van Soeltan Iskandar Moeda
( = Meukoeta Alam) afleidt, adatlah de Allah welgevallige
adat, meu*adat = de gewoonte
hebben om, meulingkeu adat =
de adat overtreden, salah adat =
door de adat niet getolereerd, hana
toepeu adat = ongemanierd, onfatsoenlijk, II belasting, heffing,
gedwongen opbrengst, vgl. ha*,
was, has, bijv. adat blang =
vroegere belasting v. rijstvelden die
c

'

[
|

Ad

Adoe

levenseinde, stervensuur, levensterkunstmatig besproeid worden, adat


mijn, levensduur, het toebedeelde
gl vroegere belasting op boschlot, bijv. ka trh adjaj = de toeproducten, adar kamsn vroeger
bedeelde levenstermijn bereikt hebcommissieloon v . op de markt verben, d.i. gestorven ( v g l . ka trh
kochte producten, adat koeala
hat.ka trh oemoe.ka trh masa).
vroegere belasting op door een r i viermonding uitgevoerde producten,
Adjajb (v. A r a b . ^adjaib), wonderadat Ih* = vroegere belasting op
lijk, ongewoon, vreemd, wondervaartuigen die in een baai ten anker
baar, zonderling, verwonderd, v g l .
kwamen, enz., III cfm. ada', zie
asng,
bijv.
hireun
adjajb
saldaar.
beuhan Alah = o wonderlijke dingen G o d e zij lof.
A d (v. A r a b . cgdil), rechtvaardig,
rechtmatig, billijk, eerlijk, onpartijAdjeudan, ons w o o r d a d j u d a n t " .
dig, v g l . beuna, bijv. radja njang
Adjeumat (of djimat, A r a b .
Cazmat),
ad =
een rechtvaardig vorst,
amulet,
talisman,
toovermiddel,
addji that peutimang nanggr
=
voorbehoedmiddel, v g l .
peugaw,
hij was zeer rechtvaardig i n het |
peungeulih,
peularh,
bijv. adjeubesturen v a n het land.
mat djoesan = amulet, bestaande
A d , of d" ( M a l . adi"), jongere
uit een verpakt
stukje
papier,
broeder of zuster (of iemand daarw a a r o p gedeelten v a n de 30 djoeh
mede gelijkgesteld, 2e en 3e pers.),
(gedeelten) v. d. K o r a n geschreven
v g l . ad.
zijn, adjeumat angka cijferamuA d , m e u ' a d , drogen in zonnelet, adjeumat ka djeut = tot mewarmte, aan de zonnehitte bloottaal of steen geworden amulet.
stellen, droog laten worden, ook:
Adji,
zie hadji.
zich koesteren in de zonnewarmte
Adjn, ons w o o r d a d j u n c t " , bijv.
(zooals zieken w e l doen), tika meu adjn-dja" sah = adjunct-djaksa.
ad = droogmat (bijv. om padi
A d , jongere broeder of zuster (of
te drogen), pad ln ad ka masa*
iemand dien men daarmede gelijk= de padi die i k te drogen heb
stelt, alleen 3de persoon), v g l .
gelegd is reeds droog, idja ln
ad", of d", ook placenta, nagenjang keunng
oedjeun
ln meu*boorte, bijv. ad adoen = broead = mijn natgeregende kleededers en zusters ( v g l .
sdara),
ren hang ik te drogen.
ad angkat = lett. aangenomen
A d ' e u n d a ( M a l . adinda),
jongere
jongere broeder, d.i. het gewone
broeder of zuster (v. vorstelijke
euphemisme v o o r paederast-knaapje
personen).
( v g l . aneu* mit, rakan), mat meuA d n , mestvaalt, v g l . djeu'a en loekeumat ad = gestorven daar de
beung.
jongere broer (de placenta) vast
Adeub (v. A r a b . 'adzab),
foltering,
bleef zitten.
strafoefening, marteling, kwelling,
Adoe, I wedijveren, bijv. sab
dji v g l . s*sa, bijv. han djitakt
adeub
adoe sa'tian
=
ze wedijverden
Alah = zij vreezen niet de straffen
met elkander in toovermacht, II
Gods.
klagen (over aangedaan onrecht),
Adi-adi, cicade (insect).
een klacht inbrengen, een aanklacht
Adja, I ( M a l . adjar), onderwijs, o n indienen, ka lnadoe
keu
oelbaderricht, studie, les, v g l .
peuroen,
lang
da'waln
=
ik heb
de
bijv. djibri adja keu ln = hij gaf
quaestie (het geschil, de zaak) al
mij onderricht, vermaande mij,
voor den oefbalang
gebracht,
II praedicaat v r den naam v.
peungadoean
= beklag, aanklacht,
v r o u w e n v . sajt's, v g l . Tjoet-wan.
klacht, beschuldiging, peu'*
peuAdjaj (v. A r a b . adjal), (voorbestemd)
1

Adoen
ngadoean = een klacht (eisch) inbrengen.
Adoen, oudere broeder (of iemand
dien men daarmede gelijkstelt, 3e
pers.), vgl. dalm, lm, tjoet lm,
p lm, abang, tjoet bang, bijv.
ad adoen = broeders en zusters.
Aga , I denken, meenen, gissen, raden, vermoeden, oordeelen, schatten, het er voor houden, gissing,
berekening, schatting, vgl. pik,
sangka, kica, djangka, takat, bijv.
aga*ln oer nj hana oedjeun
= ik geloof dat het vandaag niet
zal regenen, aga*-aga" naar
gissing, II iemand (met iets)
dreigen, iets naar iemand richten
(om vrees aan te jagen), bijv. aga*
ngn kaj = met een stok dreigen, vgl. arafi.
Agah (Mal. agas), e. s. v. kleine
mug of muskiet, vgl. reungt,
djam", bijv. Ie that agah djikab
geutanj = er zijn veel kleine
muggen die ons bijten.
Agam (soms verkort tot gam), man,
mannelijk, tot het mannelijk geslacht
behoorend (vgl. lak, opp. inng),
ook: echtgenoot, gehuwd man (alleen in de 3e pers.), peu"agam =
zich paren, dekken, bespringen, bevruchten (v. dieren), bijv. agam
sab agam inng sab inng
mannen (behooren) onder mannen,
vrouwen (behooren) onder vrouwen, aneu" agam (vgl. sigam,
sinja") = zoon, jongen, knaap,
kamng agam = bok, leum agam
= stier, man* agam = haan,
agam bal = weduwnaar, nisan
agam = grafsteen voor mannen,
keubeu ln djipeu'agam keubeu
gata = mijn buffel heeft den uwen
besprongen.
Agama, godsdienst, bijv. agama Bseulam = de Mohammedaansche godsdienst, roekoen agama de wortelen v. d. godsdienst, si djah
pan agama zij die God niet
kennen waar is . hun godsdienst?,
meu'agama = godsdienstig, zijn
godsdienstplichten getrouw nakos

Ajamajbid
men, agama sisat een dwaalgodsdienst,
nitln
boemanjang
agama = mijn verlangen is dat de
godsdienst hoog worde gehouden.
Ag*, of bh ag ', een hol cylindrisch
instrumentje of plaatje, dat kinderen aan een halssnoer op de borst
dragen.
Ah-ah, verwenschen, bijv. dji ah-ah
drdji = hij verwenschte zichzelf.
Ahli, bedreven, bekwaam in iets, de
aangewezen man voor iets, berekend, geschikt voor iets, bevoegd,
geoefend, deskundig, knap, schrander, ervaren, vgl. oeth,
pand,
tjarng, tjeudah, bidja", rantja ,
tjeureud*.
Aja , of haja , zeef (v. gevlochten
bamboe, of v. metaaldraad, of een
uitgespannen doek), zeven, ziften,
builen (v. meel), door een zeef laten loopen, vgl. seurk, bijv. aja
teupng = meel ziften, builen,
meuhaja* = schudden (onoverg.),
heen en weer bewegen (bijv. v. h.
water in een klapper, v. e. huis bij
aardbeving, v. boomen door den
wind, enz.), zich verspreiden, vgl.
j, g^-g", j"-j", goentjang, bijv.
meuhaja" haba oe
djeub-djeub
nanggr = het gerucht verspreidde zich naar alle dorpen, boetdji
meuhaja" = zijn gedragingen zijn
berucht, slecht befaamd, tjmpala p
meuhaja" dnja = als de kwikstaart
vliegt, schudt de wereld ervan,
meugra* gakidji meuhaja" nanggr
= beweegt hij zijn voeten dan
schudt het land, peuhaja* doen
schudden.
Ajah, of ijah, vader, vgl. koe, doe,
toe, eumbah, oereung tjhi", bijv.
ajah oej, of ajah patjoen = stiefvader, ajah wa of ajah ngah =
oom (oudere broeder v. vader of
moeder), ajah tjoet, of ajah moeda,
of ajah d" oom (jongere broeder v. vader of moeder), n ajah
= grootvader (ook broeders v.
grootmoeder of grootvader).
Ajamajbid fv. Arab. aj'jamoe'?-6d/i),
de z.g. dagen der witte nachten"
s

Ajapan
op den 13en, H e n en 15en v. iedere
maand, wanneer de maan 's nachts
het meeste licht verspreidt.
Ajapan, of japan, de rest die v. e.
feestmaaltijd overblijft.
Ajat (v. A r a b . ajah), vers, couplet,
zinsnede, bijv. a/ar toedjh
het
uit zeven verzen bestaande aan
vangshoofdstuk v . d. K o r a n , ajat
koersi = het vers v a n den troon
( K o r a n 1 1 : 2 5 6 ) , ln beut
ajat
hadih Nabi = i k z a l een vers v o o r lezen uit de overlevering des P r o feets.
Aj, A t j . uitspraak v. M a l . air of ajiv,
komt v o o r i n enkele samenstellingen, bijv. Djamb
aj naam v .
e. rivier, Paga aj = naam v . e.
moekim buiten het sagi-gebied.
Ajb ( M a l . aib), fout, misslag, gebrek, smet, schande, schandelijk,
v g l . keudji.
Ajeum, I sussen, stillen, bevredigen,
doen bedaren, bijv. ajeum
aneu*
mit = een klein kind (in slaap)
sussen, II langzaam, traag, v g l .
badam, III speelgoed, v g l . meuneu*n, bijv. djeut keu ajeum
toean
poetr
=
tot speelgoed kunnen
dienen v a n de prinses,
ajeum
djar
euntjin
sipatah
ajeum
babah eumping
ngn goela = een
streeling (bevrediging) v o o r de v i n gers is een ring met hoeken, een
streeling v o o r de tong is emping
(rijstkorrels i n den bolster geroost
en gestampt) met suiker,
ajeum
goemba* = haarsieraad links en
rechts v . h. hoofd gedragen en bestaande uit een ruitvormig middenstuk aan welks hoeken kleinere
ruitvormige voorwerpjes en andere
figuurtjes aan kettinkjes bengelen,
ajeum pad = allerlei zaken hangende aan over een rijstveld gespannen touwen om vogels te verschrikken.
Ajoe-ajoe, randversiering v . allerlei
aanhangselen, bijv. ajoe-ajoe tir =
gordijn of voorhangsel v o o r z i e n v a n
een bovenrand v a n afhangende lapjes, ajoe-ajoe dalng
= band v a n

Akeuma

borduurwerk met gekleurde wollen


kwastjes, glaskralen, enz. hangende
om den rand v . h. b l a d v . e.
dalng.
Ajoeh, uitroep tot aansporing of bemoediging.
Ajn, wieg (meestal een langwerpig
mandje v . gevlochten rotan met kussens o p g e v u l d ) , schommel, draagstoel, bijv. ajn meugisa T u r k sche schommel, meu*ajn
= wiegen, schommelen, heen en weer
slingeren.
Aka ( M a l . akav), wortel, bijv. aka
mamh = zoethoutwortel.
Akaj ( M a l . akal), verstand, begrip,
overleg, inzicht, doorzicht, vernuft,
beleid, oordeel, bevatting, schranderheid, list, i n v a l , aard, meu*akaj
of le akaj = verstandig, knap, bedreven, wijs, scherpzinnig, slim,
sluw, listig, schrander, streken hebben, djheut that akajdji
=
hij
heeft booze, leelijke, gemeene streken, hij heeft het achter de mouwen, oereung
hana gt akaj =
iemand wiens overleggingen niet
goed zijn, akajdji ka ln toe*h
=
zijn streken ken i k door en door,
ngoej akaj = een list aanwenden,
oeth akaj = slim in het bedenken, gh meuteum
akaj = er nog
niets op gevonden hebben, han djitm
padjh ba* akaj ln = het wilde
er bij mij niet in, mijn verstand kon
het niet opnemen, ik k a n er mij geen
begrip v a n vormen, ba* ln na
sabh
akaj = ik weet een list,
toempj akajdji = hij is bot (dom).
Akan, i n si* akan-akan
( M a l . seakanakan) = nagenoeg, ongeveer, ten
naastenbij, zooals, bijv.
si*akanakan boeleun
peut blah = als
ware het volle maan.
Akat (v. A r a b . 'aqd), overeenkomst,
i n bl akat = geldschieterij in den
v o r m v a n koop met recht v a n wederinkoop.
A k (v. A r a b . 'aqq),
agaat, k o r n a lijn, karneool.
Akeuma* (v. A r a b . ahmaq), o n w e l willend, ongunstig gezind.
f

Akh
Akh (v. Arab. akhir), einde, slot,
laatste gedeelte, laat, te laat, later,
naderhand (vgl. doed, keuneuIheuh, opp. awaj, asaj, dil, moela,
oeram, peutama, phn, st), bijv.
awaj ngn akh = het begin en het
einde, njang akh = de laatste,
djipeugah bandoem keulakoean asaj
oesoej ni phn awaj hingga akh
= hij vertelde alle gebeurtenissen
van het begin tot het einde, ba*
akh-akh = ten slotte, pad akh
= vroegrijpe rijst, akh leuh =
het laatste deel v. d. middag, akh
asa = het laatste deel v. d. namiddag, Rabi*j akh = 4e maand
v. h. Mohamm. jaar, Djamad akh
= 6e maand v. h. Mohamm. jaar.
Akhrat, of akirat (v. Arab. achirah),
het hiernamaals, de andere wereld,
na den dood, het toekomstig leven,
bijv. peulikt dnja pcukeu akhrat = de aardsche wereld achter
zich en het hiernamaals vr zich
hebben (d.i. sterven), leur. akhrat = de wetenschap aangaande
het toekomstig leven, printah akhrat = de ordening in het hiernamaals.
Akidat (v. Arab. aqdat), catechismus, vragenboek, bijv. akidat thid
= catechismus der geloofsleer.
Akikah (v. Arab. aqqah), offerdier
(dat ten behoeve v. e. pasgeboren
kind wordt geslacht, liefst op den
7en dag).
Akirat, zie akhrat.
Alah I (Arab. Allah), God, het Opperwezen, de Heer, ook als uitroep
bij
gemoedsaandoeningen,
vgl.
Toehan, Rabi, bijv. Alah Ta*ala
God de Verhevene, Pteu Alah =
onze Heer God, ntja Alah (in
sja'llah) = zoo God wil, keureuna
Alah = om Gods wil, om niet, pro
Deo, alhamdoe lilah (al-Hamdoe
lillah) = Goddank, walah bilah
(wallahi billahi) = bij God, bseumlah (bismillah) = in Gods
Naam, Rasoej Alah (Rasoel Allah)
= de Gezant v. Allah, ka geuw
ba* rahmat Alah = teruggekeerd
c

Alangan
tot de genade Gods (d.i. gestorven),
meu*ah ba* pteu Alah = vergeving is bij onzen Heer God, tatoelng ln ja Alah = help mij o
God, sbeuhan Alah = Gode zij
lof, astagapiroelah (astagh'iroe'
llah) = God beware, Alahoeakeuba = God is groot, b* salah oeln
ba* Alah moge het geen vergrijp zijn jegens God, Alah ln ka
san kab = ach ik ben door een
san (kwade geest) gebeten, Alah
tjitjm nj gt that roepa = God
wat ziet deze vogel er mooi uit,
II nanggr Alah = het Alasland.
Alam, I (Arab. a/am),- wereld, heelal,
vgl. dnja, bijv. Toehan njang peudjeut alam nj = God heeft deze
wereld geschapen, Tjahi alam (Mal.
sjah alam), of toehan raboej alamin
= Heer der wereld, II (Arab.
alam), vlag, banier, vaandel, standaard, bijv. alam prang of alam
mirah = oorlogsvlag, alam poeth
= de witte vredesvlag, alam radja
of alam tjab peudeung = de vroegere roode Atjhsche rijksvlag met
het dubbele zwaard v. A l i .
c

Alamat, teeken, kenteeken, merk, kenmerk, onderscheidingsteeken, voorteeken,


aandenken,
aanwijzing,
adres, bijv. alamat geumpa = voorteeken v. aardbeving, alamat nanggr keu akh = een teeken dat
de wereld op haar eind loopt, alamat oereung mat = (een of ander kleedingstuk v. e. overledene
als) doodsbericht, alamat boengng
djar = een aandenken tot geschenk, alamat soerat opschrift,
adres v. e. brief.
Alang, te kort, te weinig, onvoldoende, ontoereikend, onvolledig, waaraan nog iets ontbreekt, bijv. alang
keupalang = ontoereikend, keureutah batjoet daweut pi alang =
papier is er slechts weinig inkt
komt te kort.
Alangan, suikerrietstokken met de
bladeren er aan die als vaandeltjes
in optochten worden meegedragen,

Alat

bijv. meu'ara*
alangan
=
een
alangan optocht.
Alat (v. A r a b . alat),
gereedschap,
tuig,
benoodigdheden, instrumenten, wapens, v g l . peukakah, bijv. I
alat oemng,
of alat meug
=
landbouwgereedschap, alat ranoeb
al het benoodigde v o o r een s i rihpruim ( v g l . dabeuh
ranoeb),
alat roemh
huisraad, alat tenpeun
= onderdeden v . e. weeftoestel, alat pand = gereedschappen v . d. goudsmid, alat seunjata
habh djitj"
alle wapenen n a men ze in.
A l ( M a l . aloe), rijststamper, bijv.
al leusng
= stamper v . e. rijstblok, al djeungki = stamper v .
e. djeungki, tb al eumping

e. s. v . rijstblokconcert, waartoe een


aantal meisjes bij volle maan bijeenkomen gewapend met aren-bladstelen waarmede zij gezamenlijk op
bepaalde wijzen in het rijstblok
stampen w a a r i n v o o r a l
eumping
( M a l . emping) wordt gestampt.
A l h , I niet i n evenwicht, naar n
kant overhellend, overslaande (v. |
e. weegschaal), v g l . angit, II
zwaaien met de armen bij het gaan,
v g l . linggang,
III misschien,
wellicht, mogelijk, 't lijkt w e l , 't k o n
w e l eens zijn dat, v g l . salh,
kadang, bijv. alh na alh hana
=
mogelijk is het er mogelijk niet,
alh sabab djoela ln teuka = misschien omdat i k laat ben gekomen,
euntreu"
geutanj
meuteumeung
oedjeun
= we konden straks w e l
eens regen krijgen, I V nadrukspartikel in vraagzinnen in den z i n
v a n ons toch ( v g l . d, M a l . tah),
bijv. man
peu njan alh? = wat
mag dat toch v o o r een vogel zijn?,
h djidja" alh? = w a a r mag hij
toch heen gegaan zijn?, pat
alh
euntjin ln? = w a a r is toch mijn
ring gebleven?
A l h (v. A r a b . alif), de eerste letter
v . h. A r a b . alfabet, bijv. harah
alh-ba koereung
sa Ih plh het (den A t j h e r s bekende) A r a b i c

Aloe
sche alfabet heeft 29 letters, ln
bangsat
hana ln toepeu
alh
poentng
i k ben
analfabeet,
ik k a n geen a v a n een b onderscheiden, alh ba = het alfabet,
het abc, de beginselen, sara* alhba = de beginselen der M o s l i m sche wet.
A l m (v. A r a b . talim), geleerd, kundig, wetend, v g l . malm,
arh,
koetoeb, opp. djah, bangsat, bijv.
oereung
alm = geleerde, wijze,
wetgeleerde, geletterde, godsgeleerde, schriftgeleerde, v g l . oelama.
A l n , een stuk
pinangbladscheede
(sifoe*) waarop offerspijzen w o r den neergelegd en dan in de 'rivier
of i n het bosch wordt gedeponeerd,
cfm.
geunijeung.
A l e u , vloer, huisvloer, bijv.
aleu
papeun
=
planken vloer, tika
aleu = vloermat.
Aleuham, naam v . h. eerste dertigste
deel (djoeh)
v . d. K o r a n z genoemd naar de beginlettergrepen
(al-hamdoe) v a n het eerste hoofdstuk (patihah)
v . d. heilige boek.
Aleuhat (v. A r a b . al-ahad), Z o n d a g .
Alhamdoe lilah (v. A r a b .
al-Hamdoe
lillah)
= lof zij A l l a h , Goddank,
G o d zij geloofd (de eerste woorden
v . d. K o r a n ) , v g l . soek.
A U , I (v. A r a b . ^Ali), schoonzoon v .
M o h a m m e d een der eerste 4 chaliefen, II de kleinste der beide
peervormige verlengstukken w a a r i n
een poekat (zegen) uitloopt, III
een klein soort v . kruisnet, v g l .
njab.
Ali-ali, slinger.
A l - a l a h , zuchten, steunen, kreunen
(bijv. v . e. z i e k e ) , v g l .
peulheuh
napah
rajeu".
Aloe-aloe, zeevisch met sterk verlengde kaken (Spyraena, ten o n rechte weieens zeesnoek genoemd),
bijv. eungkt
aloe-aloe njang han
djeut
padjh
l soek
Tjoet
Sandang
= het is de S p y r a e n a
welke niet mag w o r d e n gegeten
door het geslacht Tjoet Sandang.
A l o e ( M a l . a/oer), beek, kleine r i -

Alh

vier, zijstroom, zijrivier, vgl. fcroeng.


Alh (Mal. haloes), fijn, dun, teeder,
netjes, beschaafd, vgl. banda.
Aln, I slechts, vgl. mantng, tjit,
bijv. sig (of siseun)- aln nj
deze ne keer slechts, II golf,
deining, vgl. gloembang, boeraboera, bakat, ar/a*; tjeuratjeu", bijv.
seulamat ba aln nj = veilig
te voorschijn komen uit deze golven.
Ama (v. Arab. amar), bevel, gebod,
(vgl. joe, soerh) in de uitdrukking: ama nahi = bevel en verbod,
wadjib takabj ama ngn nahi =
het is plicht gebod en verbod in
acht te nemen.
Ama*, schepemmer (voor het uithoozen v. water bijv. uit een prauw).
Amaba'd, vervolg, vervolgens, amaba*d doed niba njan daarna.
Amaj, droom, vgl. loemp, bijv. nit
meu"amaj = een aanwijzing of
openbaring afwachten in een droom
alvorens iets te doen (vgl. nit
meuloemp),
amaj kart = een
verwarde droom, II (Arab.
amal), verdienstelijk, goed werk
(in religieuzen zin), bijv. amaj
beukaj mat = goede werken als
leeftocht voor een doode, dji amaj
bandoem hkeumat lag raja =
hij beoefende al de geheime wetenschappen op ijverige wijze, njankeu
amaj njang that keunng = dat is
een zeer nuttige arbeid.
Aman (v. Arab. aman), veilig, welvarend (v. e. land, dorp, enz.), vgl.
sidjahtra, bijv. baranggari gampng
hana aman = in geen enkel dorp
is het veilig.
Amanat (v. Arab. amanat), I trouw,
toevertrouwd goed, vgl. seutia, bijv.
amanat b" neutoeka = laat de
goede trouw (bijv. aan een afspraak) niet veranderen, II voorschrift, vermaning, opdracht, last,
laatste wil, vgl. poemeusan, wa sit, bijv. amanat goetln = een
voorschrift van mijn leeraar.
Amarah, boos, toornig, b
tapath
p

Ampng
nabsoe amarah = men volge niet
zijn booze lusten.
Amat, I zeer, erg, buitengewoon, bovenmate, vgl. sangat, that, toendjaj,
boekn boebarang, bijv. amat pcukasa zeer dapper, II eigennaam (v. Arab. Ahmad).
Ambng, draagmand, pakmand (op
den rug gedragen met een band
over het hoofd), meu ambng
=
met behulp v. e. draagmand op den
rug dragen.
Amdah, Hamzah, wapheut Amdah di
goenng Hoet = Hamzah sneuvelde bij den berg Oehoed.
Amin (v. Arab. amn), amen (bijv.
na Koranreciet).
Amph, afleiden, keeren, bijv. tabh
amph batjoet mangat dji
i
lam oemng = maak een kleine
afleiding opdat het water gemakkelijk op het rijstveld vloeie.
Ampeung, plechtig afhalen, inhalen,
te gemoet gaan, vgl. toeng.
Ampeut, drempel, dorpel, bijv. b
kadoe" ba' ampeut reunjeun =
ga niet zitten op den drempel v. d.
trap, ampeut pint = dorpel v. d.
deur, vgl. neudoe" pint.
Ampilan, beschutting, dekking.
Amplah (Mal. amplas), polijsten,
glanzen, glans geven.
Ampn, I vergeving, vergiffenis, verschooning, kwijtschelding, genade,
pardon (vgl. meu ah), bijv. lak
ampn = vergiffenis vragen, ampn dsa = vergeving v. zonden,
ampn haj radja meurib ampn
== vergeving o koning duizende
keeren vergeving, ka oeln peu ampn = ik heb reeds vergiffenis
geschonken, II praedicaat achter teukoe (zoowel in den 3en als
in den 2en pers.), bijv. teukoe ampn ka geuph ln = t. a. heeft
mij geslagen, teukoe ampn b*
marah = t. a. wil niet boos worden.
Ampng (Mal. apoeng), dobber, op
het water drijvend voorwerp, vgl.
galng, apng, meu'ampng = op
het water drijven, dobberen, bijv.
12

Analan
meu"ampng-ampng
lam la"t =
dobberen op de zee.
Analan, gezegd van iemand die niets
dan goede eigenschappen heeft,
volkomen goed, volmaakt.
Andam, het gedeeltelijk knippen, snijden v. h. haar, meu"andam = de
plechtige haarsnijding der vrouw bij
haar huwelijk, andam ba" dh
het haar ge-andamd op het voorhoofd, kh (of -peugt-) andam
het kortknippen der voorhoofdsharen bij de bruid op den andam-dag
(oer meu'andam), lag meu"andam == melodie der gebruikelijke
muziekinstrumenten bij de andamoperatie, basi andam aanduiding
v. d. bruid als de bruidegom op
den andam-dag niet verschijnt.
Andara, zie adara.
Andjng, een los met de hoofdwoning
(aan de O.- of W.-zijde) als verlengde der achtergalerij verbonden
bijgebouw waar een deel der familie in woont.
Aneuh (Mal. nenas), plant en vrucht
(ba"-, bh-) v. d. ananas.
Aneu* (Mal. aria*), I kind, jong
spruit, II pit, steen, korrel, zaad,
III onderdeel v. iets, iets in het
klein, verder in tal v. samenstellingen, bijv. aneu" ln = mijn kind,
aneu" agam = zoon, jongen, aneu"
inng = dochter, meisje, aneu"
mit = een klein kind, aneu"
manja" = zuigeling, aneu" lam
toemp (of -teump) = een kind
dat nog luiers draagt, aneu' djasad
een eigen kind, aneu" oe] of
aneu" m = stiefkind, aneu" geutoeng, of aneu" seubt, of aneu"
tj' = een aangenomen-, adoptief
kind, aneu" phn, of aneu" oel
bara, of aneu" beureu"h = eerste, oudste kind; aneu" toelt, of
aneu" boengsoe = jongste kind,
jongst geborene, benjamin, aneu"
tjoetj = kleinkind, achterneef of
-nicht,
nageslacht,
nakomeling,
aneu" keumbeu = tweeling, aneu"
(of oel-)
data =
huwbare
maagd, aneu' jatim = vaderloos

Aneu'

kind, aneu* meuntj = moederloos


kind, aneu" jatim-meuntj = wees,
aneu" doe'
= inwonend kind,
aneu" goend" = kind v. e. concubine, aneu" meuh = afstammelingen v. slaven, aneu" djam
lett. afstammelingen v. gasten d. z.
lieden behoorende tot de Maleische
bevolking der Westkust, aneu" ban
na, of aneu" ban lah = pasgeboren kind, aneu" rht foetus,
eumpoeng aneu" = baarmoeder,
aneu" badjeung, of aneu" haveum,
of aneu* haveum djadah = hoerekind, aneu' poek ma = kind van
je moers vagina (scheldwoord),
meu'ancu", of maneu" baren,
bevallen, jongen werpen, hana
meu"aneu" geen kinderen hebben, oebat b" meu"aneu" s= anticonceptioneele middelen, oebat
bh aneu" = abortief middelen,
aneu" moerib = leerling, aneu"
rajat, of aneu' boeah, of aneu" bala
.
onderdaan, onderhoorige, ondergeschikte, aneu' (of awa'-) poekat bemanning, schepelingen v.
e. poekat, aneu' drneu = uw nederige dienaar, aneu" as jong
v. e. hond, aneu' pisang = de
jonge uitspruitsels v. e. pisangboom, aneu" breuh = rijstkorrel,
aneu' bat Ih aneu' = drie
steentjes, peu goena ba" si'aneu'aneu' njan? = wat voor nut zit in
elk dier steentjes?, aneu" tjeuka" =
de huig, aneu" tit = clitoris, aneu"
(of bidjh-) mata = pupil v. h.
oog, aneu" djar = vingers, aneu"
gaki = teenen, aneu" keumiro, of
aneu' krh
scrotum, balzak,
aneu' bat neuph = wrijfcylinder behoorende bij een wrijfsteen,
aneu' beud = geweerkogel, aneu'
peutintj'
= hagelkorrels (v. e.
geweer),, aneu' kh =
lucifers,
aneu' goentji = sleutel, aneu"
gantjng = grendel, aneu" seunoempt = pijltje v. e. blaasroer,
aneu" soegt = tanden v. e. kam,
aneu" tatn = de aangepunte bamboe stokjes v. e. vogelstrik, aneu"

Angan-angan

10

Angh

bollen (bijv. door ouderdom of slalt = kaarde, kaardstokje, aneu"


perigheid), ook van ja" knikken
soeti de bamboe-tanden v. d.
kam v. e. weeftoestel, aneu" tjreuh
(ter bevestiging of toestemming).
= de tanden v. e. egge, aneu" . Angit, naar n zijde overhellend (v.
geunta = klepel v. e. klok of bel,
e. weegschaal), vgl. alh, bijv.
aneu" veunjeun = trede v. e. trap,
tjng nj dji"angit siblah = deze
aneu" boeleun = de eerste helft,
weegschaal helt naar n zijde over,
het begin v. d. maand, aneu" la"t
oengat-angit = naar alle kanten
= een meer in het klein, klein
overhellend, bouwvallig.
meer.
Angka, cijfer, nommer, teeken, bijv.
Angan-angan, plan, voornemen, bijv. '
adjeumat angka ~= cijferamulet.
barkn ln angan-angan ln keuAngkara, vermetel, stout, verwaand,
meung dja" pet bh djamb =
moedwillig, brutaal, vermetelheid,
van gisteren af was het mijn plan
verwaandheid,
stoutheid
(vgl.
djamboe-vruchten te gaan plukken.
djoengkat, bhe, tjeubeuh, peukasa,
Angn (Mal. angin) = wind, tocht,
brani, opp. geusoen, takt, goenook wisselwoord voor ta"eun (=
dah, koejt, koejoe), bijv. hamba
epidemie), bijv. angn kreuh of:
.hana sagaj angkara dr = ik heb
angn bagah harde wind, angn
mij volstrekt niet vermetel of vertibt = stormwind, angn poetng
waten gedragen.
bling = wervelwind, (vgl. fead),
Angkat, opnemen, opheffen, optillen,
angn moeph = lett. elkaar weaannemen als, vgl. angkt, poebeuderstrevende winden, d. z. de kentedh, bijv. ad angkat = lett.
ringen (vgl. moesm oel angn),
aangenomen als jongere broeder,
angn sinj" = rukwind, mata
d.i. het gewone euphemisme voor
angn = windstreek, angn ka
een paederast-knaapje, vgl. aneu"
teudh = de wind is gaan liggen,
mit, rakan, meu"ad angkat =
angn lawan = tegenwind, peu"er zulk een knaapje op na houden,
angn
pad
=
padi wannen
angkatan = volgelingen, gevolg,
(waarbij de ledige schillen en het
vgl. rakan, ngn, oereung sadjan.
vuil verwaaien), vgl. peukroe j,
Angk, of gangk (Mal. akoe), beangn timoe padang, of angn
kennen, erkennen (opp. moengki),
toenggara Z.O.-wind, angninstaan voor, zich borgstellen (borg
angn = toovermiddel bestaande
blijven-) voor, waarborgen, de veruit een beschreven papiertje dat j
antwoordelijkheid voor iets op zich
men boven het vuur laat waaien
nemen (vgl. tanggng), bijv. ln
om een dief tot teruggave v. h. geangk oetangdji ik sta (stel
stolene te noopen, djipt angn =
mij) borg voor zijn schuld.
het waait, de wind waait, haba
angn = een los gerucht, gapoe
Angkb, knijpertje, tangetje, ook:
angn = fijne kalk (v. gebrande
sterk gebogen bovenwaarts gekeerschelpen), toela" angn de plande hoornstand (bij hoornvee), waarken die den geveldriehoek v. h. dak
bij de toppen der hoorns elkaar
v. e. huis afsluiten om regen en
bijna raken, bijv. aneu" angkb bt
wind den toegang te beletten, meu"djanggt = tangetje om zich de
angn-angn
= zich aan tocht
baardharen uit te trekken.
blootstellen.
Angkt, opnemen en wegdragen, opheffen, oplichten, optillen, vervoeAnggta (Mal. anggota), lid, -liren, verplaatsen, wegbrengen, overchaamsdeel, vgl. badan, toebh.
brengen, verhuizen, vgl. angkat,
Angg', knikken met het hoofd, het
poebeudh.
hoofd heen en weer schudden (zooAngh (Mal. angoes), verbrand, verals bij rarfc-uitvoeringen), knikke-

Anianja

11

zengd, aangebrand,
verschroeid
(vgl. toetng,
tt).
Anianja, of inanja (Mal. aniaja),
onrecht, geweld, mishandeling, onrechtvaardige bejegening, onderdrukking, onrechtvaardig behandelen, verdrukken, mishandelen, verongelijken, geweld aandoen, knevelen, onderdrukken, bijv. oereung
mat njang geuanianja
= een
gewelddadig omgekomen persoon.
Anjt, zie hanjt.
An (Mal. anoe), dinges, een zekere,
zeker iemand, iets dat men niet noemen wil of kan, vgl. poelan, poelin,
bijv. an nj = jij, dinges, (deze,
dit) hier, an njan jij, dinges
(die, dat) daar, an djh = jij,
dinges (gene) ginds.
An, zand, rivierzand, stuifzand,
bijv. an pasi binh la't het
zand aan den oever der zee (vgl.
ab pasi).
Ansa (Mal. angsa), gans, ook it"
ansa.
Antam (Mal. hentam), met kracht
slaan, omver stooten.
Antara, tusschen, tusschenruimte, tus- !
schentijd, vgl. djareung,
bla,
Iheung, roe'eung, bijv. ba* anfara
= laat staan (vgl. b"an), antara
roemh gbnjan ngn roemh ln
= tusschen zijn en mijn huis, b"
antara ln ph gb meung teusrh
lam at ln pi tjit hana = laat staan
dat ik iemand zou dooden zelfs de
gedachte daaraan is nooit bij mij
opgekomen.
Antat, zie euntat.
Antng, slingerend afhangen, bijv.
boengng
djeumpa
meu'antngantng = haarsieraad bestaande uit
aan kettinkjes bengelende figuurtjes vr in de ffaarwrong bevestigd, antng-antng gloenjoeng = j
oorhangertjes, oorbelletjes.
Anteuna, ons woord ambtenaar".
Antja*, horde, rek, rooster, waarop
men iets in de zon laat drogen.
Antj, zie hantj.
Ant*, I ergens tegen aan stooten, bijv.
oel ln meu'ant" tamh mijn I

Apt
hoofd stootte tegen een der huisstijlen, II cfm. ar, III zie
pakh* ant".
Antoesan (Mal. oeroesan), gezant, afgezant, afgevaardigde, bode.
A*oe, leven, geraas, gedruisch, kabaal,
getier, rumoer, lawaai, drukte, vgl.
gabra, reujh, kirh, rijh, soebra,
kiam, opp. im, bijv. peu*a*oe =
leven, drukte maken, in rep en roer
brengen, b' a"oe gb keumeung
seumajang = maak geen leven de
menschen willen de godsdienstoefening verrichten.
Apa*, muf, duf, in lang niet gebruikt,
niet frisch meer, bijv. rr apa =
een in lang niet begane weg (waar
reeds gras op gegroeid is), dara
apa* ' een oude vrijster, idja njan
ka apa lam geudng hana lagt
l = die kleedjes zijn muf geworden in het magazijn, ze zijn niet
meer gewild (vgl. banga, basi, br',
danh).
Apam, I ronde platte koekjes, e. s. v.
poffertjes (te vergelijken met het
zielenbrood" en de zieltjeskoeken" bij ons), boeleun apam, of
kanoeri apam 7e maand v. h.
Mohamm. jaar (vgl. Radjab) z
genaamd omdat de Atjhers in die
maand ten behoeve hunner voorouders en overleden bloedverwanten bedoelde koekjes plegen te bakken en als offergaven uit te deelen,
II vrouwelijk schaamdeel, vagina, vgl. poek, nab, p*. brt,
meunal, teuna", part.
Apt, I klem, knijper, geklemd, gekneld zijn, tusschen twee voorwerpen vast zitten (meu*apr), (vgl.
seupt, tjeupt, djeumpt), peu"~
apt = klemmen, boeleun meu apt (of mapt) = de 11e maand
v. h. Mohamm. jaar z genoemd
omdat zij tusschen de twee groote
feestmaanden v. d. Islam ingesloten" is, II helper, assistent, adjudant, apt tjhh sadati de helpers v. d. leidsman v. e. sadatigezelschap, vgl. banta, poebantoe,
beunantoe.
f

Apeurt

12

Apeurt (v. Arab. afrit), in djn


apeurt = zwarte geest, demon,
spook, duivel.
Aphaj (v. Arab. hafaz), uit het ge- |
heugen opzeggen, uit het hoofd
leeren, van buiten kennen, meu"~
aphaj = voordragen, reciteeren v.
iets wat men van buiten geleerd
heeft, improviseeren.
Apit, zie hapit.
Apioen, ruwe opium, ook apioen
meuntah genoemd, vgl. madat,
tjandoe; bidjh apioen = maanzaad
(Papaver somniferum, L . ) .
Apoej (Mal. api), vuur, aangestoken
licht, brand, meu"apoej branden, vonken, bijv. kaj njan mantng meu'apoej = die balk brandt
nog, lag apoej hoe meunjalanjala = gelijk schitterend en vlammend vuur, bat apoej = vuursteen, teumpa apoej vuurboor,
kb apoej = vuurslaan, ngeu apoej
kool, kapaj apoej = stoomboot,
goenng apoej = vulkaan, boengng apoej = vuurwerk, kaj
apoej = brandhout (vgl. doedj),
koepiah apoej = roode muts, fez, [
peudoe". ba" apoej = te vuur zetten, peuln (of peuln-) apoej =
het vuur blusschen, uitdooven
(droog), tjrh apoej = het vuur
blusschen, uitdooven (met water),
ph apoej = een brand blusschen,
peugt apoej, of peudb (of peu"oedb-) apoej = het vuur aanmaken, aanleggen, aansteken, doen
ontsteken, peuhoe apoej, of peukab
apoej = het vuur doen vlammen,
joeb apoej, of mbh apoej, of prh
apoej het vuur aanblazen, apoej
meulb-lb smeulend vuur, apoej
mirah = roodgloeiend (niet smeulend) vuur, apoej ka meugoempaj
het vuur stijgt hoog op, apoej
nraka = hellevuur.
Aph, of haph (Mal. apoes), verzinken, wegzinken, er onder, ondergedompeld, vgl. ngb, bijv. padoem na Ih" i nj, aph oeln
hoe diep is dit water? ik
zink er in weg.
c

Ar
Apoen, iets sterk verlangen, begeeren,
reikhalzen naar iets (doch het niet
bekomen), heimwee naar iets, bijv.
oereung gasin mat apoen = de
arme sterft verlangende (naar hetgeen hij niet krijgt).
Apng, op het water drijvende, licht,
voos, poreus, vgl. ampng.
Ara , in staatsie of in optocht ronddragen, rondvoeren, rondleiden, begeleiden, voortschrijden, vgl. euntat,
antat, ntat, ngn, irng, bijv. ara"
lingka nanggr = in optocht de
stad rondvoeren, meu'ara" alangan
= een alangan-optoclit (met suikerrietstekken
als
vaandeltjes),
awan meu"ara"-ara" = de wolken
trekken statig voorbij, peurakan
(Mal. perarakan) =
versierde
baar (om eetwaren in staatsie te
vervoeren), vgl. djeunadah.
Arab, Arabisch, Arabi, oereung"
^4ra6 = Arabier.
Arah, richting, koers, streek, gedeelte
v. e. gebied, naar iemand richten,
iemand dreigen, vgl. agra*.
Arah (v. Arab. ars;), de goddelijke
troon, de troon v. Allah.
Aram-aram, grenspaal, grensteeken,
merkteeken.
Ar at, eng, nauw, nauwsluitend (bijv.
v. e. kleedingstuk), dicht opn
(bijv. v. e. menschenmassa), stroef
(bijv. v. d. scheede v. e. wapen),
benauwend (v. e. schuld), moeilijk
(v. e. bevalling), onwrikbaar, stevig
vastgebonden (vgl. seusa",
pitj",
seuleusa", leubat, opp.
goeroe", reunggang), bijv. arat
that peugoeroe" batjoet = het is
erg nauw maak het wat wijder,
peunh
oereung
bandoem arat
meusoesn-soesn = vol menschen
allen dicht opn gepakt, sikin ln
arat that lam sarong = mijn mes
zit te nauw in de scheede, arar that
oetang ln = mijn schuld benauwt
mij zeer, dji'ikat arat het is
stevig vastgebonden.
Ar, maat voor droge waren, lar
rijst = het gewicht v. 48 Spaansche dollars ( 1300 gram) =

Arh

13

4 kaj -- lic, nalh = / I G O goentja


=
/ 2 gantang, doea ar meu"'
oel (of -tjoetj) = twee ar's
z vol gemeten dat er een kegelvormige kop op staat, oeleu ar
= (geen slang maar) e. s. v. amphybie (aan voor- en achtereinde
even dik evenals een ar).
Arh (v. Arab. arif), kundig, deskundig, geleerd, knap in de godsdienstwetenschappen, vgl. bidja",
tjarng, oeth, ahli, pand, tjeudah, rantja", tjeureud', alm, koetoeb, meu'akaj.
Arng, I strik om herten te vangen,
meu'arng = jagen, strikken, met
een strik vangen, vgl. meuroesa,
moeboeroe, bijv. ln dja" meu"'
arng roesa = ik ga op de hertenjacht, II het breedere ondereinde
v. h. lemmet v. e. kris met puntige
uitsteeksels.
Areuga, zie hareuga.
Areuta, of hareuta, of (met omzetting): atra, ata (Mal. harta o[
reta), goederen, bezittingen, eigendommen, schatten, geld, vermogen,
vgl. mil", laba, ha", batang, bijv.
euntjin nj kn areuta oeln =
die ring is niet mijn eigendom, hana
sapeu na areutadji = niets bezat
hij, areuta hana sapeu na = volstrekt geen middelen hebben, areuta
gbnjan
bandoem ka djiba l
pantjoeri = al zijn goed hebben de
dieven weggehaald, tadja" keunan
dil tatj" areuta njan = ga eerst
derwaarts om die zaak te halen,
areuta ngn njawng = have en
ziel.
Areut, zie hareut.
Arit, I plooien in de huid, meu"arit
= met plooien, II iets dat lang
en cylindervormig is in stukken
snijden, bijv. arir teub = suikerriet in stukken snijden.
Ar*, begeerte hebben naar, verliefd,
belust op, vgl. hawa, nabsoe, hadjat,
tjinta, deundam, gala", keunda".
Aroeah (Arab. arwah), geest, ziel v.
e. afgestorvene, vgl. rh, mala'ikat,
bijv. adat jh na aroeah N. = toen
1

Asah
N . nog leefde, malam djeumeu"at
aroeah w = Donderdagavonds
waren de geesten der overledenen
rond, doe"a aroeah Rasoej gebed aan den geest v. d. Profeet.
Arh, I (Mal. aroes), stroom, strooming, zeestraat, zeengte, zeepassage, II (Mal. haroes), zie
harh.
Arn, casuarine-boom, tjemara, bh
arn = blaassteen, n arn = de
aromatische naaldvormige bladeren
v. e. heester (Baeckea frutescens
L.) als drogerij in de geneeskunde
toegepast.
Arng, oversteken, overtrekken, doorwaden, doortrekken, vgl. djeumeurang, bijv. arng rimba, kroeng,
paja, blang, goenng =
een bosch doortrekken, een rivier,
een moeras oversteken (doorwaden), een rijstveld oversteken, een
berg overtrekken, doea boeleun
arng lam la't njan = twee
maanden duurt het om die zee over
te steken.
Arpah (v. Arab. cArafah), Arafat,
poeasa arpah = de aanbevolen
Vasten op den dag van Arafat"
v. d. bedevaart.
Asa, I hoop, vertrouwen, verwachting, bijv. poeth asa = wanhopig, mismoedig, teleurgesteld, b"
poeth asa ba" rahmat lah =
laat uw hoop en vertrouwen opAllah's genade niet varen, II
(Arab. acr), middag, namiddag,
namiddaggodsdienstoefening,
bijv.
wa"t asa oer = middag, awaj
asa = begin v. d. voor de namiddag-godsdienstoefening
bestemden
tijd ( 3 /2 uur n.m.), akh asa
= het laatste deel dier tijdsruimte
( 5 /2 uur n.m.).
Asab, rook, lampezwart, walm, damp,
stoom, meu"asab = door den rook
aangeslagen, oet asab = den rook
bij het rooken inhalen.
Asah, slijpen, aanzetten, scherpen, afvijlen (v. d. tanden), vgl. tjan,
bijv. asah sikin ba' bat meu"'
asah een mes slijpen op een
c

Asaj

slijpsteen, oereung asah gig =


persoon die de tandvijling verricht.
Asaj (v. Arab. agl), I oorsprong, afkomst, afstamming, herkomst, oorzaak, aanleiding, begin, aanvang,
(vgl. awaj, st, moela, phn, poephn, pangkaj, oeram), bijv. asajoesoej alle bijzonderheden,
grondslagen, beginselen, asaj phn
= van den beginne af, oereung
meu'asaj = menschen v. goede
afkomst
(vgl. oereung
oel),
keutjhi" asaj = een uit een oude
keutjhi"-familie voortgekomen dorpshoofd, sabh asaj = van n oorsprong, ln njang hana geutoepeu
asaj == ik wiens afkomst men niet
kent, II mits, alsmaar, op voorwaarde, bijv. asaj meung ka tatm
als ge maar wilt.
Asam, zuur, wrang, rinsch, zuur maken, met citroensap insmeren (bijv.
het lemmet v. e. wapen om het
blank te maken), ook: soortnaam
voor de vruchten v. citrussoorten,
i asam = citroensap, masam =
zuur van smaak (opp.
mamh),
bh slimng keu'asam eungkt
de blimbing (Averrhoa-soort) dient
tot het zuur maken v. visch.
Asan, I naam v. e. grooten boom
(Pterocarpus indicus, Willd) met
uitmuntend bouw- en meubelhout
(zonnehout"), II (Arab. H a san), kleinzoon v. Mohammed,
Asan-Oesn = de eerste maand v.
h. Mohamm. jaar, vgl. atjoera,
oesn.
As, zie has.
As*, met het hoofd (den kop) schudden, van neen" knikken, opp.
angg',
bijv. keubeu
meu'as'as" oel = de buffel schudt al
maar met zijn kop (hij is vechtlustig).
As (Jav. asoe), hond, bijv. as
gasi = een gecastreerde hond, as
poeboeroe een jachthond, as
oeteun = een wilde hond, gig
as ~ snijtanden.
Asng, afzonderlijk, afgezonderd, afgescheiden, vreemd, uitheemsch,

As
zonderling (vgl. adjajb),
masng
= elk afzonderlijk, elk voor zich,
elk zijn eigen, een ieder (vgl.
djeub-djeub).
Aseuka, soldaat (vgl. seudada, sidadoe, sipa'i).
Aseutana, of atana (Mal. istana),
paleis, vorstelijke
verblijfplaats,
vorstelijke woning, vgl. dalam,
meulig.
Asi, het geldt" (uitroep als waarschuwing bij sommige spelen, als
het Eng. play"), hana asi = het
geldt niet.
As (Mal. isi), inhoud, vulsel, lading, vleesch (levend of dood maar
niet geslacht), ook het vleezige gedeelte v. vruchten, bijv. oereung
as roemhln = alle menschen
die zich in mijn huis bevinden,
as gampng = de inwoners v.
e. kampoeng, as dnja = de
menschheid, as nanggr = de
bevolking v. e. land, stedelingen,
kant as sikaj = rijstpot waarin
slechts n kaj rijst gekookt kan
worden, as dalam de ingewanden (v. e. geslacht dier met uitzondering v. h. eigenlijke vleesch),
mangat as = lett. lekker, aangenaam v. vleesch, d.i. gezond
(vgl. sihat), krt-kreut as =
gevoel waarbij het net is of de
huid zich inwendig samenkrimpt,
zooals na groote vermoeienis, as
oe = klappervleesch,
meu'as
ergens in zijn, inhoud hebben,
bijv. ln teungh meu'as babah
= ik heb juist wat in den mond,
pad meu"as
=
goedgevulde
padi, ln teungh meu'as djar
= ik ben juist aan iets bezig, ik
heb juist wat omhanden, pas =
iets ergens indoen, vullen, laden,
volpakken, vetmesten,
opsluiten
(vgl. peutamng, peulb), bijv. pas beud = het geweer ergens indoen, pas oebat lam beud = het
geweer laden, djipas pad lam
brandang = hij borg de rijst op in
de rijstschuur, djipas (of djiplof djitoeang-) i dalam kant == hij

At
goot water in den rijstpot, pas
oereung poeng lam neunh
een krankzinnige in het blk opsluiten, geutanj han " tapas
hoekm Blanda = wij kunnen niet
betalen naar de bevelen v. d. Hollanders.
At, in de uitdrukkingen ba"at nj en
si"at nj = op dit oogenblik, stat
nj = ook: daar op het oogenblik, zooeven.
Ata, I cfm. arra en areuta, zie aldaar,
II (v. Arab. athar) in minjeu"
ata = welriekende olie, odeur.
Atana, cfm. aseutana.
Atawa, of (ter verbinding v. twee
zinnen of zinsdeelen, waarvan er
slechts n aan de werkelijkheid kan
beantwoorden) bijv. na atawa han?
= is het er of is het er niet?, agam
atawa inng? = is het een jongen
(man) of een meisje (vrouw)?,
salh oereung atawa djn? = is
het soms een mensch of een geest?
At, of riaf, (Mal. hati), hart, gemoed, inborst, karakter, gevoelen,
meening, oordeel, inzicht, gezindheid, binnenste, innerlijk (vgl. batin), ook maag, lever en verder in
allerlei beelden om de gevoelens v.
h. hart aan te duiden, bijv. meutoeb-toeb at het kloppen v.
h. hart, de hartslag, de polsslag,
djantng at, of bh at, of tangk
at = harteliefje, ar gga = onrustig v. hart, halh at = zuiver
v. hart, teuboeka at = verruimd
v. hart, ar N. soesahdji that =
het gemoed v. N . is vol kommer,
teuka inseuh sajang lam atdji =
deernis en medelijden kwamen in
haar gemoed op, ba" at ln =
volgens mijn inzicht, ik denk, ik
gis (vgl. aga" ln, sangka ln),
hana meukeunng ba" at ln =
het bevalt mij niet, aneu" ln trang
that atdji djibeut Koeroe"an =
mijn kind leert vlug den Koran reciteeren, tji at het karakter op
de proef stellen, teusrh lam at ln
= de gedachte is bij mij opgekoc

15

Ateuh
men, h geupeugah meunan han
djitm m ba" at ln = toen men
dit vertelde wilde het er bij mij niet
in, djikheun lam atdji = hij zeide
bij zichzelf, djipik lam at drdji
= hij dacht bij zichzelf, oel at
= maagholte, sakt oel at maagkramp, oela"-oela' at = misselijk, gala" at = verzot zijn op,
veel houden van, seunang at, of
sidjoe" at, of mangat at, of dasah
at tevreden, dankbaar gestemd, vergenoegd, gerust zijn, zijn
zin hebben, srab at = vertrouwen, poeth at = goedgezind,
sakt at = gergerd, gegriefd,
spijtig, wrokkig, vertoornd, peusakt at beleedigen, sj" at
argwaan, twijfel, achterdocht koesteren, db at onbevattelijk, af
oeb bleut = laf, bang, sajang
at medelijden, seu"oem at
= boos, kwaadaardig, nijdig, gebelgd, driftig, salah at = onrechtvaardig of met te weinig gards
bejegend achtend, zich gekrenkt,
verongelijkt voelend, reum" at of
roesa" at = ter neer geslagen,
diep bedroefd, ongelukkig, r at
= weinig lust hebben om, masa"
at - diep ongelukkig, at bha"bh" = ontsteld, huiverig, weuh
at = bedroefd, goendah at =
bezorgd, bekommerd, ongerust, peungeuh at = het geestelijk oog
(waardoor men in zijn verbeelding
iets ziet), br" at = terneergeslagen, k"h at = afgunstig.
Ateuh (Mal. atas), op, boven, hoog
(vgl. manjang, tjng, di, ba"), ook:
aangaande, wat betreft, volgens,
inzake, ten aanzien van (vgl.
njang), bijv. dja" oe ateuh =
naar boven gaan, (een huis) binnengaan, di ateuh para na brh
poeth = op het zoldertje (boven
de stookplaats) staat allerlei vaatwerk, meu'ateuh = hoog, ateuh
peugt ln angk (of ateuh
ln) = wat het maken betreft dat
neem ik op mij, daarvoor neem ik
de zorg op mij, peu takeumeung

Ateung

16

da'wa ateuh gbnjan? = waarover wilt ge een proces tegen hem


beginnen?
Ateung, dijkje in nat rijstveld, sawahdijkje, bijv. oemng
meu'ateung
lamph moepaga = een rijstveld
is met dijkjes omgeven een tuin met
een heining, pcugt ateung = de
sawahdijkjes schoonmaken, effenen,
tamba" ateung = de sawahdijkjes
ophoogen.
Atja , I schoon voorkomen (v. menschen, dieren, huizen, vaartuigen),
vgl. djeurh, siga", II kleine
golf, meu'atja'-atja" = met kleine
golfjes, vgl. gloembang, bakat, tjeuratjeu', aln, boera-boera.
Atjh, nanggr Atjh = het land
Atjh, oereung Atjh = Atjher,
basa Atjh = het Atjhsch, de Atjhsche taal, koeala Atjh = de monding v. d. Atjh rivier, banda Atjh
= de vroegere hoofd- of handelsstad v. Atjh, radja Atjh = de
soeltan van Atjh, siloeeu Atjh
de karakteristieke wijde Atjhsche broek, djandji Atjh = een
Atjhsche belofte (smalend voor
een belofte die men niet nakomt),
Atjh seutambi Makah = Atjh
is het voorportaal des Heiligen
Lands.
Atji* (v. Arab. asjiq), zinbekorend,
bekoord, begeerig, verliefd, bijv.
atji" that djibeut koeroe'an = hij
reciteert verrukkelijk den Koran.
Atjoe, in schijn iets doen, een schijnbeweging maken, het gebaar maken
van, doen alsof, vgl. katja".
Atjoean, model, voorbeeld, vorm,
leest, bijv. atjoean goela = bamboe-ringvorm
om schijfvormige
stukken aren-suiker te gieten.
Atjoera, (v. Arab. as;'oera'), de eerste
maand v. h. Mohamm. jaar, vgl.
Asan-Oesn, kandji Atjoera het
op den Atjoera-dag (d.i. de 10e
dag dezer maand) uitverkoren bijzondere gerecht, doe'a Atjoera
het gebed dat gepreveld wordt over
bedoeld gerecht, vgl. asan, oesn.

Awa'
Atlhah (v. Arab. atlas) = e. s. v.
zijden stof (atlas-zijde).
At (Mal. afoer), orde, regel, regeling, rangschikking, leefregel, gewoonte, ordenen, regelen, rangschikken, in volgorde opstellen,
atran = regeling, orde, schikking,
meunan atran = z is de gewoonte, at boet het werk regelen, gt that meu'at = zeer
goed geregeld, at toern niba"
moela ordenen naar de van den
oorsprong af overgeleverde wijze.
V g l . teureutib.
Att, geleding (tusschen twee gewrichten of knobbels), lid, ledemaat, schakel, bijv. att tring =
bamboegeleding, att teub = geleding v. suikerriet, aff djar =
vingerlid, tal keu'ing
si'att
sapeu = gordel uit schakels v.
verschillende metalen samengesteld.
V g l . roe'eung.
Atra (cfm. het daaruit ontstane ara),
I omzetting v. areufa ,zie aldaar,
bijv. atra ba' koe goed dat men
van zijn vader heeft, vaderlijk goed,
arra sihareukat, of atra meutjarikat
=
gemeenschappelijk verworven
goed, atra gb pakn katj" =
waarom neem jij het goed van anderen?, na atra vermogend, welvarend, II possessief aanwijzer,
bijv. lamph njan atra teukoe
Banta = die tuin is van t. B., afra
oeln (of afra k) = het mijne,
het is mijn eigen, atra kam (of
a. geutanj)
ons goed, het
onze, arra kah (of a. gata, of a.
drneu) = jouw, uw goed, het
jouwe, het uwe, atra djih (of a.
gbnjan, of a. drneu)
zijn
goed, het zijne, afra ngn njawng
= goed en ziel, III redegevend
voegwoord: daar, dewijl, omdat,
toch, immers, terwijl, vgl. kareuna,
sabab, bijv. afra hana goena l
daar het tot niets meer dient, peugah reudjang ba" ln atra tjit hawakoe that = zeg het mij snel daar
ik er toch heel veel trek in heb.
Awa*, lichaam, lijf, persoon, beman-

Awa)

17

ning, vgl. badan, toebh, bijv. awa'


prah = bemanning v. e. prauw.
Awaj (v. Arab. awwal), begin, aanvang, oorsprong, oorspronkelijk, de
eerste, de oudste, vgl. asaj, dil,
moela, oeram, peutama, phn, poephn, st, opp. akh, doed, keu~
neulheuh, bijv. awaj ngn akh =
het begin en het einde, njang awaj
= de eerste, pad awaj = de laatrijpe rijst, awaj asa begin v. d.
namiddag, awaj leuh = begin v.
d. middag, Rabi"j awaj == 3e
maand v. h. Mohamm. jaar, Djamad awaj = 5e maand v. id.
Awam, de groote hoop, de menigte,
het publiek, de leeken, vgl. oereung
le, bijv. keu oereung awam oeln
hitab = leeken spreek ik toe.
Awan, wolk, wolkvormige versiering,
lofwerk, vgl. miga, bijv. awan meu"'
ara"-ara" = voorbijtrekkende wolken, boengng awan-awan = het
wolken", of spiralen", of arabesken"-motief bij weefsels.
Aw, rotan, bijv. aw soengsang =
stukje rotan waarvan twee op elkaar
volgende knoopen naar elkaar zijn [
toegekeerd (als amulet gebruikt),
aw plah peut = een aan het uiteinde in vieren gespleten rotan door
den godsdienstonderwijzer als tuchtmiddel gebruikt, mita aw of meu"aw = rotan zoeken, inzamelen.
Aweu*, scheplepel, pollepel (v. klapperdop), bijv. aweu" boe rijstlepel, n si aweu'-aweu"
= lett.
lepelblad, d.i. gele sawahsla (Limnocharis flava, Buchenau).
Aweuh, kruiderijen, specerijen, dro- i
gerijen, in het bijzonder korianderzaad (ook keutoemba genoemd),
peu'aweuh
=
van
kruiden
voorzien, aweuh-Poel = uit Poel-Pinang ingevoerde specerijen,
aweuh lamph = in de groententuinen gekweekte kruiderijen,
aweuh peut plh peut = de 44
kruiden (onmisbaar bestanddeel v.
tal v. recepten), oereung meukat
aweuh drogist, kruidenhandelaar.

Ba*
Aweut, vore v. d. ploeg, ploegsnede.
Awih, of hawih, een samengebonden
doek, tot een pak samenbinden,
boengkh awih een tot een pak
samengebonden doek, meu'awih
dragen in een draagdoek (op den
rug).
Aw, I bal, meu'aw = een balspel
met een bal (bh aw) gevlochten
v. klapperbladeren, II naleung
aw een kleverige grassoort,
III een kleine vischsoort vooral gedroogd genuttigd.
Awh (Mal. aoes), mager, vermagerd, uitgeteerd, vermageren, uitteren, vgl. pidjoet, bijv. ka awh
badandji = zijn geheele lichaam is
vermagerd, bat" awh = hoesten
met vermagering, tering, tring
awh ~ bamboesoort met zeer
dunnen stengel.
B

Ba, moeba (Mal. bawa), brengen,


meenemen, meedragen, meebrengen,
ergens heen brengen, geleiden, vgl.
m, euntat, bijv. ba boe = rijst
brengen, ba ploeng = meevoeren,
wegvoeren, schaken, djiba aneu'dji oe kroeng - zij nam haar kind
mee naar de rivier, ba-ba = rondventen, als marskramer handeldrijven, kaw poeba (of k. peudja')
= een hengel waarmede men langs
den oever v. e. rivier voortloopt.
Ba*, I boom, stam, stengel, halm (vgl.
bateung), ook: de hoofdzaak, het
hoofdbestanddeel v. iets, de hoofdsom, het kapitaal (tegenover de
winst), ook: hoofd, chef, leider, regelaar, ceremoniemeester (vgl. djoeara, peutoeha, oel, tjhh), bijv.
ba" kaj = boom, ba" oe = klapperstam, ba" pad = padihalm
(nog niet gesneden), tarh ba" =
de hoofdinzet der spelers (bij spel
of weddenschap), ba" sadati
regelaar bij het sadatispel, II
voorzetsel: te, in, door, bij, op, aan,
voor, naar, en in uitdrukkingen als:
ten behoeve van, van de zijde van,
2

Bab

18

wat betreft, enz., soms ook samengesteld met oe, di, na, ni tot oeba',
diba", naba", niba", bijv. ba" si"
oer = eens op een dag, op zekeren dag, ba" simalam = eens op
een avond, r* ba" sabh nanggr
= gekomen bij zeker rijk, ba"
oel reunjeun = boven de huistrap, loedah ba" tanh = op den
grond spuwen, s" eungkt ba"
iseung = den visch door zijn
kieuwen steken, maf ba" prang
sneven in den oorlog, tadja" ba"
teungkoe ga naar den teungkoe,
ba" sabh masa op zekeren tijd,
ikat ba" pad = met een padistengel bijeen binden, ba" ln wat
mij betreft, oeba" beuklam malam
= in den afgeloopen nacht, dng
diba" tanh = op den grond staan,
oereung wakeuh niba" radja =
wakeuh-lieden bij den vorst, III
bijwoord v. concessie: laat maar,
laat gebeuren, laat begaan, moge
het zijn (cfm. beu, boe, bah, bhah),
bijv. ba" rimoeng kab = laat den
tijger (mij) bijten (als ik lieg), ba"
na = laat het zijn, het moet zijn,
ba" b" = het zij dan niet", laat
het dan niet" zijn, ba that = laat
het krachtig zijn, laat het zoo wezen, ba" meutoeah = dat het (u)
welga, (u) zij gezegend, vgl. bah.
Bab (v. Arab. bab), hoofdstuk, artikel, paragraaf, onderdeel.
Bab-bb, zie bb.
Babah, mond, muil, bek, snavel (vgl.
parh), mondvormige opening, toegang, ingang, monding, bijv. babah
rt = uitmonding v. e. dorpspad in
den grooten weg, babah kroeng
. riviermonding (vgl. koeala),
babah pint = deuropening, ingang
v. e. poort, babah weu = ingang
v. e. stal, babah koepiah open
zijde v. e. mutsje, babah boeb ' =
mond v. e. fuik, babah meuteujam
(of beud) = mond v. e. kanon
(of geweer), babah geudoemba'
het ronde met geitenvel overtrokken boveneinde v. e. (zandloopervormige) trom, i babah =

Badja
speeksel, kwijl, mondslijm, babah
it" --' e. s. v. kleine nijptang, mamh babah = vleitaal.
Babat, op elkaar gelijkend, voor elkander passend, wedergade, gelijke,
evenknie, span, paar, koppel, bijv.
ban njang babat masng-masng =
ieder naar eigen vermogen. V g l .
bagc, bandng, pasang, djoed.
Bada, I boom (Zizyphus Jujuba,
Lamk.) waarvan de bladeren schuimen als zeep, II e. s. v. lekkernij.
Badaj (v. Arab. badal), plaatsvervanger, een plaatsvervanger stellen,
beunadaj opvolger, vgl. gant,
waki, bijv. badaj radja banta = de
banta is de plaatsvervanger v. d.
vorst, djih badaj sidr oereung
" hadji hij stelde een plaatsvervanger die de bedevaart voor hem
deed, drneu njang beunadaj ajah
oelntoean = u die de plaatsvervanger mijns vaders zijt.
Badam, langzaam, traag (in den arbeid), bijv. badam djar = traag
in het werk (vgl. ajeum, beu",
malah, batjoet-batjoet, opp. bagah
sigra, pantah, batja).
Badan, lichaam, lijf, romp, vgl. tocbh,
awa', anggta, ook figuurlijk, bijv.
hana mangat badan zich onwel
gevoelen, badan sh of b. boelat
zonder iets (versterking) bij zich,
mat badan = verlamd, sroej boel badan = het te berge rijzen der
haren, kippenvel krijgen, badan idja
= het middenstuk v. e. weefsel,
badan boeb het buikige gedeelte v. e. fuik.
Bad, storm, orkaan, wind, vgl. angn
ribt, toepheun, bijv. djiba pt l
bad ra/a = meegevoerd door den
grooten storm.
Bad , e. s. v. kleine dolk, dolkmes .
Badeu (Mal. bada'), neushoorn, rhinoceros, soemboe badeu" = de
hoorn v. e. rhinoceros.
Badja, I tandzwartsel, bestaande uit
den aanslag v. e. brandenden klapperdop of v. e. of andere houtsoort
tegen een ijzeren voorwerp, badja
r

Badja"

19

Klng = een ingevoerd grijs poeder dienende tot tandreiniging,


II mest, badja pad = meststof
voor de padi.
Badja*, of padja* (Mal. padjeg),
pacht, belasting, vgl. tjoek, as,
oepati.
Badje*, I onrijp, jong (v. vruchten)
vgl. beungkaj, moeda, poeti; pateun, batat, II goed, keubadjikan
(Mal. kebadjikan) = het goede,
deugd, welvaren, bijv.
oereung
njang poeboet keubadjikan keu
geutanj = de persoon die ons
diensten bewezen heeft, tabri ln
poeboet keubadjikan = geel dat
ik betracht alle deugden.
Badj (Mal. badjoe), baadje, jasje,
bijv. badj panjang djar =
baadje met lange mouwen, badj
paneu" djar, of b. t sapaj =
baadje met korte mouwen, badj
poentng, of b. toek' = baadje
zonder mouwen, badj plah dada
= baadje dat van voren geheel
open is, kabaja, badj koerng =
baadje met slechts n opening voor
het hoofd, badj kt (v. Eng.
coat) . jas v. Europ. model,
badj sadariah = Arabisch vest,
badj djoebah = tabbaard, lang
kleed door hadji's gedragen, badj \
roeleu = borstrok, nethemd, badj gh = ouderwetsche gewatteerde vechtjas, badj data bar =
ouderwetsch baadje door bruiden
vroeger gedragen van donkerblauw
katoen met goudgalon om hals- en
borstopening en einde der mouwen,
moebadj = een baadje aanhebben, kiambang- (of keupa"-) badj
= gouden broche bestaande uit
twee helften door een spie vereenigd, toendjng badj = een ruitvormig gouden broche, bh badj
= knoopen v. e. baadje.
Badjeung, slechts gebruikt als scheldwoord, aneu" badjeung = hoerenkind (vgl. aneu* harcum, aneu"
hareum djadah, aneu" sigeupab),
kaph badjeung = ongeloovigenhoerenkinderen.

Bagi

Badj (Mal. badji), wig, keg, bijv.


parang tarah badj = kapmes om
een keg of wig te bekappen.
Badoe, als scheldwoord gebruikt,
eigenlijk Bedowien.
Ba*doe, later, verder, daarna, vgl.
doed.
Badoesi, zie madjoesi.
Badm, waterzuchtig (in lichteren
graad dan bas), ook verlamd, vgl.
lap, lasa, mat badan.
Ba*e, weeklagen, jammeren, huilen,
klaagzangen (bij sterfgeval), poeba'e = aan het huilen maken (z^oals vrouwen bij condoleanties na
overlijden doen), bijv. teu'ingat
keu goena lakdji djiba'e = gedachtig aan de goede diensten v.
haar echtgenoot jammerde zij (vgl.
m, saba ).
Bagah (Mal. bagas), snel, hard, vlug,
spoedig, gauw, schielijk, vgl. sigra,
teudjang, batja, dhab-dhab, pantah,
opp. pleuheun, bijv. lag bagah
= snel tempo, goeda ln bagah
that djiploeng = mijn paard loopt
zeer snel, bagah meu'itng
=
vlug kunnen rekenen, angn bagah
= een harde wind (vgl. angn
kreuh), dja" bagah = snel loopen.
Bagaj (Mal. bagal), muilezel.
Bagan, huisje of vlot waarbinnen of
waarboven men zijn behoeften doet,
privaat, latrine, sekreet, bestekamer,
bagan * = latrine voor groote behoeften, bagan i = latrine voor
kleine behoeften.
Bagi, I verdeelen, uitdeelen (vgl.
weu ), deel, aandeel (vgl. djeumba, bheu", boeloeng), lot (vgl.
oentng), bagian = deel, aandeel,
gedeelte, bestanddeel, bijv. bagi sa
= de helft (bij mengsels), bagi
doea = de helft (bij aandeelen),
in tween deelen, bagi Ih, bagi
peut, enz. = verdeeling in reden
v. / 3 , U enz., bagi laba = de
winst verdeelen, bagi sab = gelijkelijk verdeelen, gelijk op deelen,
ka meunan bagi = zoo is nu eenmaal het lot, toeah moebagi-bagi
c

Bagia

20

raseuki meudjeumba-djeumba =
het geluk is bij de menschen verdeeld evenals hun welstand (levensonderhoud), fanh moebagi =
land dat bij de verdeeling (v. e. nalatenschap) is toegewezen, II
voor, ten behoeve van, bijv. bagi
gata = voor u.
Bagia of bahgia, geluk, heil, tevredenheid, fortuin, voorspoed, vgl.
toeah, oentng, dlat, seunang,
mangat, seulamat, n"mat, moedj,
loerng, sidjoe', pahla, beureukat,
opp. tjilaka, palh, malang, soesah,
seu'oem, meularat, katam, neuhah,
bijv. djih na toeah-bagia hij
heeft geluk, moebagia = gelukkig,
gelukzalig, ba* moebagia = u zij
geluk.
Bag , e. s. v. zeevisch (meerval) met
doorns waarmede het dier venijnig
steken kan.
Bag (Mal. bagai), soort, aard, wijze,
manier, alsof, net als, gelijk als, vgl.
matjam, ban, sang, kvi, lag,
minseu, mis, oepama, sipeurti,
bijv. sibag van dezelfde soort,
limng bag = vijf soorten, meurife bag = duizende soorten,
hana bag = zonder weerga (vgl.
hana lawan), tip tjtan le that
bag = de listen des duivels zijn
zeer veelsoortig, la"n bag =
een andere, een nieuwe methode.
Bah, I (Arab. bahth) in uitdrukkingen
als pakriban djin bah djh
hoe staat het nu met die quaestie?,
njan la'n bah = dat is wat anders, een andere quaestie, II of
bhah, of ba", of beu, of boe, bijw.
v. concessie: laat maar, laat het
maar gebeuren, laat maar begaan,
voor mijn part mag het, moge het
zijn; wacht maar, pas op maar (bij
wijze van waarschuwing voor
wraak); welaan, welaan dan, bijv.
bah meunan ' laat het maar zoo
(gebeuren), laat het zoo zijn, ka
mat bah mat = indien hij dood
is voor mijn part (of peu peudoeli
bah mat, vgl. M a l . mati biat mati),
bah djeut koetaph = wacht ik
c

Bajang
zal je doodslaan, bah ntja Alah
Ta"ala = welaan dan als Allah
de Verhevene wil, bahl (Mal.
biavlah) = laat maar, ba" na, of
beuna = laat het zijn, het moet
zijn, beugt = laat het goed zijn,
zoo goed mogelijk, boeb" (of ba
b', of bah b') = het zij dan
niet", laat het dan niet" zijn, vgl.
ba".
Bahgia, zie bagia.
Bahi, gekleed en zich gedragend als een modegek, fat, fatterig, overdreven opgesierd.
Bahja, zie baja.
Bahl (vgl. M a l . biaclah), zie bah.
Bah, schouder, bijv. soej" bah =
afhangende schouders, djigoelam
boeban siblah-blah bahdji = op
eiken schouder droeg hij een vracht.
Bahra, zie bata.
Bahri, in krh bahvi = een zeer lange
soort kris.
Baja, of bahja (Mal. feahaja), gevaar,
onheil, onraad, ramp, ongeluk, mara-baja = rampen en gevaren, ba"
djara" baja = moge het onheil
verre zijn, meutoemp" baja = gevaren ontmoeten, djiseulamat Iheuh
lam baja taja zij waren behouden ontkomen aan het groote gevaar (vgl. bala, mata).
Bajah (Mal. bajas), een palmsoort
(Oncosperma horridum, Scheff.).
Bajam, spinazie-achtige groente, oebat
aneu" bajam = kruit als bajamzaad (d.i. een fijne qualiteit kruit),
bajam mitah = een gecultiveerde
roode soort Indische spinazie".
Bajan (v. Arab. bajan), leer der versbouw, ook: duidelijk maken, verklaren, ophelderen, fang- ln bajan =
luistert dat ik het u verklare, lapaj
hadih han ln bajan = den tekst
v. d. overlevering demonstreer ik
niet.
Bajang, of boebajang, schaduw, schaduwbeeld, spiegelbeeld, vgl. tjheu,
teulj, bijv. moebajang-bajang
zweven, jh njan teuka lag roepa
geunteut taja moebajang-bajang =
toen kwam er iets als een groot

Baj*
spook aanzweven, boebajang teugidng oel men staat op de
schaduw van zijn eigen hoofd d.i.
klokke 12 als de zon in het zenith
staat (vgl. seunang mata oer,
mata oer lam mn), dijoeb boebajang peudeung Toehan neukeubah tjeuroega = in de schaduw v.
h. zwaard stelde God het paradijs.
Baj* (Mal. bai ), goed, mooi, gezond, bijv. badan lintng baj"
roepa = welgevormd en schoon v.
uiterlijk.
Bajeu (Mal. bajar), betalen, voldoen
(in geld), kwijten, storten, moeajeu-bajeu
oetang =
eikaars
schulden betalen, padoem ln bajeu
hoeveel zal ik (u daarvoor) betalen?, padjan takeumeung bajeu
=
wanneer wilt ge betalen?,
oetang bajeu ngoej poelang = de
schuld betaalt men het geleende
geeft men terug, oetang bajeu peu"oetang toengg = een schuld moet
men betalen om een inschuld moet
men manen.
Bajeun (Mal. bajan), e. s. v. parkiet, vgl. seurindt, tani, kh"-kh''.
Baji, e. s. v. plant (Adenanthera pavonina L.) waarvan de platte paarsroode zaden (aneu" baji) als gewicht worden gebruikt.
Baj (Mal. bajoer), naam v. e. boom
(Pterospermum javanicum, Jungh.),
waarvan het hout bij den scheepsbouw wordt gebruikt.
Bajng, donker, duister, vgl. seupt,
pad*.
Baka, naam voor rhizophoren-soorten
waarvan de looistofrijke bast (koelt baka) in gebruik is tot het tanen
v. netten.
Bakaj (Mal. bakal), wat iets moet
worden, grondstof, grondvorm, poeman bakaj = de voorloopige
wassching v. e. lijk onmiddellijk na
den dood.
Bakat, I indruksel, afdruksel, overblijfsel, spoor, voetspoor, het spoor zoeken (v. honden), vgl. beukah,
tapa", paleut, eunt, euntjit, bijv.
areuta njang gadh na moebakat
c

21

Balam
de verdwenen goederen hebben
sporen achtergelaten, bakat oereung
dja" == voetsporen v. menschen,
bakat keubeu = karbouwensporen, II golven, branding, vgl.
gloembang, atja', tjeuratjeu', aln,
boera-boera.
Bakeuti (Skr. bhaqti), eerbied, eerbetoon, eerbewijs, dienstbetoon, hulde,
vereering, aanbidding, vgl. meulia,
hreumat, teuseulm.
Bakh, e. s. v. vogel.
Bakng (Mal. tembakau), tabak, bijv.
bakng peunilh = uitgezochte eerste soort tabak, bakng barang
gewone alledaagsche tweede kwaliteits tabak, bakng
meutoeleung
= tabak met de steelen er aan,
bakng meugoelng in pakjes
ongerolde tabak, bakng meulila
(Manila?) = een goede soort tabak, bakng doea n twee bladeren tabak, tjang bakng = kerven
v. tabak, bakng teupoeta = als
touw inngewonden tabak, bakng
sabh goelng, of bakng sabh
balt = een pak tabak.
Bala, I (v. Arab. bala), ramp, onheil, bezoeking, ziekte, epidemie,
vgl. baja, bijv. toela" bala afweren v. rampen, keunng bala pag
doed = getroffen door onheil op
den dag des oordeels later, II
(Skr. bala), het volk, de groote
massa, oereung bala de groote
hoop, de onderhoorigen (vgl.
oereung le, aneu" rajat of a.
boeah).
Bala*, moebala", dicht opeen als haren
op het lichaam, samengepakt, opeengehoopt.
Balah (Mal. balas), wreken, wraak
nemen, vergelden, beloonen, vergoeden, beantwoorden, vgl. bila,
bijv. radja poelang meureutabat
balah goena gt keu rakan drdji
bandoem de vorst begiftigde al
zijn makkers met waardigheden ter
vergelding van hun diensten, beunalah = vergelding.
Balam, algemeene naam voor getahpertja leverende boomsoorten.

Bal

22

Bal (Mal. balai), I open huis (zonder


wanden en zonder verhoogde vloer),
overdekte zitplaats, bijv. bal meunasah = hulpgebouw v. h. dorpsgodsdiensthuis, bal meuseugit =
hulpgebouw v. e. moskee, bal
roemh = een particuliere bal bij
een woning, bal koeboe = loodsje
bij een heilig graf, bal soemoebeut
= plaats waar de Mohamm. godsdienstleeraar zijn onderwijs geeft,
bal di blang = loodsje op een
rijstveld om er uit te rusten of zijn
godsdienstoefeningen te verrichten,
bal pand of b. teumpeun
=
smidse, smederij, bal rm (Mal.
balairoeng) = plaats waar de
vroegere soeltan's hun gasten ontvingen, ontvangzaal, audintiezaal,
bal ra"sa ontspanningszaal (in
verhalen), II rechtbank, vonnis,
bijv. bal meusapaf = plaats waaide moesapat" wordt gehouden, ha"
bal = gerechtskosten, ka djitoela"
balln oe kroeng = hij heeft
mijn vonnis in den wind geslagen
(lett. in de rivier geworpen).
Bal, of bahl, zie bah.
Bal*, moebal', omgekeerd, onderste
boven, omgedraaid, omgewenteld,
poebal" omkeeren, omdraaien,
onderste boven keeren, wenden,
bal" roepa = van gedaante verwisselen, siloeeu bal" soedja =
broek met omgekeerd, inzetstuk,
6aZ* meudeuhab = van rechtsschool, van ritus veranderen (vgl.
teukeulit), bal" mata = gezichtsbedrog, goochelarij, bal" at
van plan veranderen, ontrouw plegen, narit moebal" = euphemisme, wisselwoord, moebal" narit =
zijn woorden verdraaien, basa bal"
= dieventaal, meunj kon lag
ln peugah tabal" nan = indien
ik niet de waarheid spreek moogt
ge mijn naam veranderen (gezegd
ter versterking v. e. bewering).
Bal (Mal. baloe), weduwe, weduwnaar, ook: gescheiden vrouw, bijv.
inng bal = weduwe, agam
bal weduwnaar, ha" bal =

Balt
weduwegeld, poelang bal = het
recht v. d. man om zonder bruidschat een nieuw huwelijk aan te
gaan met een zuster zijner overleden
vrouw.
Balh (v. Arab. baligh), volwassen,
mondig, huwbaar, manbaar, meerderjarig, bijv. aneu* ln ka balh =
mijn kind is al volwassen (vgl. ka
trh oemoe), akaj balh (Arab.
caqi! baligh) = meerderjarig volgens de Wet, balh as nog
niet geheel, nog nauwelijks volwassen (v. e. maagd), vgl. beuth.
Bali, ook keumoerah-, of poemocraih
bali = een lang soort van donderbus met wijden mond.
Bal (Mal. baloer), in de zon gedroogd vleesch, dengdeng
(si
bal).
Baloem, zak, reiszak, tasch, buidel,
vgl. kb, eumpang, bijv. baloem
badj = zak v. e. jas, baloem
siloeeu ~ zak v. e. broek, baloem png = geldzak, baloem
oebat = medicijnzak, baloem radjt = tasch je of netje van geknoopt touw, baloem beud =
naam v. e. boozen geest belust op
het inslikken v. menschen en dieren.
Baloehan, huisje op den rug v. d. olifant.
Baloen, in baloen mcudjra, e. s. v.
leum waardoor men bij het daboes-spel onkwetsbaar is.
Balm, dof, mat, vgl. reudm.
Balt, omgeven, omwikkelen, omwinden, zwachtelen, inwikkelen, verpakken, platteeren (omwikkelen,
bekleeden v. koperen voorwerpen
met een laagje soeasa), vgl. bart,
boengkh
goelng, moebalt
omwikkeld, verpakt, bijv. bakng
sabh balt = een baal tabak,
balt soerat omslag, enveloppe
v. e. brief, eungkt moebalt lam
poekat = de visschen raakten verward in het net, timphan geubalt
lam n timphan (e. s. v. kleefrijst-lekkernij) wordt in bladeren
verpakt,
manjt
geubalt
lam
kaphan = een lijk wikkelt men in

Bam
een doodskleed, gleung moebalt
= een koperen armband met soeasa-bekleedseh
Bam, zie boem.
Bambang, I bambang- of mambang
koenng = rood, geel, geelzucht,
bijv. oer ka bambang koenng =
de zon is al rood-geel (tegen zonsondergang), II bambang, of
bangbang, vlinder, kapel, bijv.
bambang djam of b. kapaj =
groote vlinder (de atlas?) die door
het binnenvliegen gasten aankondigt, bambang soetra = zijdevlinder.
Ban, I wijze, manier, soort; gelijk, als,
zooals, evenals, (vgl. bag, kri,
lag, matjam, minseu, mis, oepama, sipeurti) bijv. njban, njanban, djhban = op deze, op die, op
gene wijze, meun ban = op deze
manier, meunan ban of njan ban
= z is de zaak, meunankeu ban
z leek het, paban = op wat
manier?, toeban = de natuur, den
aard, de wijze van iets kennen,
saban = gelijk, eender (vgl. sa"h), batanggaban = op allerlei
wijze, ban stat = in een oogenblik, meurib ban duizenden
soorten, duizenderlei, la'n ban
het overige, hanban = op geen
wijze, onmogelijk, hanban tapeugah
= onbeschrijfelijk, sidjoe" ban i
= zoo koud als water, leumi" ban
timah = zoo week als lood, af
ban aneu" reuteu" = steenen als
erwten, ban hoekm drneu =
naar uwen wil, sabt ban kheun
geutanj het is zooals u zegt,
djipeuroepa drdji ban goenng
= zij namen de gedaante aan van
bergen, ban-ban poel =6 op eilanden gelijken, takheun ban bit =
zeg het naar waarheid, ban njang
gala" gata = naar uw genoegen,
ban siseun lingka = overal in den
omtrek gelijkelijk, II zooeven,
juist, pas, net, daarjuist, zoopas
(vgl. bar, boen), bijv. pad ban
kh = pasgeoogste rijst, ln ban
trh = ik ben daarjuist aangeko-

23

Bandoea

men, ban ln padjh = ik heb net


gegeten, aneu" ban na = een pasgeboren kind, ban ln h = ik ben
zooeven pas gaan slapen, boen
(of tjit-) ban pas, onlangs, nog
niet lang geleden, III zoodra,
ook: h ban, ban lami, ban sar,
bijv. ban djileung meunan = zoodra hij dat gehoord had, h ban
t zoodra zij genaderd waren,
ban sar (of b. lami-) djitrh oe
pasi zoodra' zij aan het strand
aankwamen, han moeban-ban =
plotseling, I V de geheelheid ervan (voor woorden, die een hoeveelheid aanduiden) bijv. bandoem
= alle, bandoea = beide, djar
bandoea blah = beide handen,
banlh dr of banlhdji = met
hun drien, ban sabh nanggr
het geheele land, ban njang titah
niba" Srjpada = al wat Uwe
Majesteit beveelt.
Banda (Mal. bandar), I subst.: handelsplaats, havenplaats, marktplaats,
koopstad, verkeerscentrum, bijv.
banda Atjh = de vroegere hoofdof handelsstad Atjh (ons: Koeta
Radja), banda doesn stad en
land, banda njang ram = een
drukke koopstad, banda njang moe*
dah = een comfortabele haven,
tjabanda (Mal. sjahbandar) havenmeester, II adject: druk, levendig, waar veel verkeer is, ook:
beschaafd, hoofsch, steedsch, wereldwijs (opp. doesn).
Bandng, evenbeeld, weerga, gelijke,
vgl. babat, bag, pasang, djoed.
Bandja (Mal. bandjar), rij, reeks, ge. lid, regel, vgl. barh, seuh, ranj,
reuntang, riti, santeut, bijv.: bandja
roemh = rij huizen, keup" pad
toedjh sibandja = zeven rijstkorven op n rij, b" meulingkeu
oerh, b" meulanggh bandja =
men mag niet over de lijn heengaan, men mag geen regel overslaan (zegt bijv. de onderwijzer tot
zijn leerling bij de schrijfles), moebandja = in n rechte lijn.
Bandoea (ban + doea), beide, alle-

Bandoem

24

bei, bijv. gbnjan san bandoea =


zij zijn beiden van dezelfde plaats.
Bandoem (ban -4- doem), alle, alles,
gezamenlijk, alles bij elkaar, geheel i
en al, vgl. sigala, sikeulian, sinar,
bijv. oeln (gata*, djih*) bandoem
= wij (gij, zij) allen, bandoem
sar == allen gelijkelijk, allen te
zamen, abh bandoem allen zon*
der uitzondering, bandoem njan
dat alles, sig bandoem = allen te
gelijk, ka na bandoem = voltallig
bijn, bandoem gampng = al de
kampoeng's, bandoem oereung na I
djipeugah ba" ln = alle menschen
hebben (het) mij gezegd, apoej ka
ln bandoem = het vuur is geheel
en al uitgedoofd, nj bandoem
koeboe = dit zijn allemaal graven,
bandoem geutanj
taw
ba"
Toehan = allen keeren wij terug
tot God.
Banng, woudschildpad.
Bang, I formule der oproeping tot de
verplichte godsdienstoefeningen, vgl.
adan, II verkorting v. abang.
Banga (Mal. bangar), bedorven, rot,
duf, muf (vgl. basi, danh, apa",
br").
Bangbang, I zie bambang, II naam
v. e. borduursel aan de uiteinden
der pijpen v. e. Atjhsche broek.
Banggali, Bengaleesch;
oereung
Banggali Bengalees.
Banggal, zie gal.
Banggi, of bangi, I aan opium verslaafd, bijv. si*banggi opiumschuiver, banggi oet" = hevig aan
opium verslaafd, II in pineung
bangi = een zeer groote pinangsoort.
Banggoena, in leu" banggoena, een
gelukaanbrengende tortel, vgl. toeah,
goena.
Bangi, zie banggi.
Bangka, verzamelnaam v. eenige rhizophorensoorten, waarvan het zeer
harde en sterke hout gebezigd wordt
tot brandhout en voor huisstijlen en
waarvan de bast (koeit bangka)
dient tot het kleurvast maken v.
:

Bangsat
donkere weefsels, ngeu bangka =
kool v. bangka-hout.
Bangkah (Mal. hangkas), lichtbruin
(v. d. veeren v. e. kip of haan).
Bankang, iets met n slag doorhakken.
Bangk, lijk (v. niet-Mohammedanen
en beesten), kreng, aas, vgl. manjt.
Bangkit, ophalen (v. oude zaken),
verwijten.
Bangkoeang, een groote pandan-soort
met minder doorns dan de gewone
pandan (seuk).
Bang (Mal. bangau), e. s. v. reiger
(vgl. bleuk").
Bang (Mal. wangi), geurig, welriekend, bijv. seuk bang = geurige
pandan.
Bangn (Mal. bangoen), gestalte, gedaante, houding, bouw, figuur, postuur, bijv. oereung njan bangndji
saban ngn ajahln = die man
heeft hetzelfde figuur als mijn vader, meun bangn djitj" = aldus gaan zij tewerk om te stelen,
meunan bangn printah akhrat =
aldus is de ordening in het hiernamaals.
Bangsa, geslacht, familie, stam, volk,
stand, landaard, soort, afkomst, adel
(vgl. bi", kawm, soek, koeroe,
soenoet), moebangsa = van afkomst (vgl. meukoeroe, meukawm).
Bangsat, iemand die van God noch
gebod weet, wereldsche-, of lichtzinnige lieden, wereldling, iemand
die los van zeden is, iemand die zijn
godsdienstplichten
niet
nakomt,
deugniet, vagebond, schurk, schelm,
schavuit, nietsdoener, analphabeet
(spec. wie den Koran niet kan reciteeren), vgl. pas", tjaba", djah,
opp. malm, leub, paki, bijv.
radja bangsat = een vorst die van
God noch zijn gebod weet, k han
koedoe" ngn radja bangsat ngn
la'lm = ik blijf niet bij een koning die lichtzinnig en tyranniek is,
N ngn X sab bangsat sab malm = N en X zijn in gelijke mate

Bangsi
wereldlingen en godsdienstige lieden, makn geutjart makn bangsat
aneu" nj = hoe meer men dit
kind beknort des te ondeugender
wordt het.
Bangsi, bamboe-fluit met mondstuk.
Bangta, zie banta.
Bani ( M a l . bank), plankvormige uitw a s onder aan den stam v . sommige boomen (bijv. v. d. ara, ofoempang, enz.), ook: luchtwortels ( v g l .
oetoem,
toendjang).
Banta, of bangta, helper (uit de naaste
familieleden v . e. oelbalang),
in
verhalen ongeveer = prins, jonker
( v g l . Banta Bcuransah, Banta Beusiah, enz.), v g l . apf,
poebantoe,
beunantoe.
Bantah, twist, geschil, onmin, oneenigheid, ruzie, moebantah = redetwisten, kibbelen, kijven, krakeelen,
ruzie hebben, oneenig zijn, tegenspreken, zich verzetten tegen (de
bevelen v . ouders, leermeester, enz.),
bijv. tamarit b" moebantah men
spreke zonder gekijf, bantah goe~
r = tegen zijn leermeester k r a keelen.
Bantaj ( M a l . bantal), I ( h o o f d k u s sen, bijv. bantaj meusadeu
=
leunkussen, bantaj oel hoofdkussen, bantaj soesn
=
opgestapelde kussens, II een knot garen,
doeaplh
sapaj sibantaj twintig
strengen (garen) vormen n knot.
Bantji ( M a l . bentji),
haat, afkeer,
wrok, afschuw, hekel, haten, v g l .
deungki, kianat, dam, k"h,
bijv.
djibantji keu ln = hij haat mij,
poebantji = middel om tweedracht
of scheiding (tusschen man en
v r o u w ) teweeg te brengen.
Bantoe, hulp, bijstand, ondersteuning,
( v g l . toelng, toemph),
moebantoe
= helpen, bijstaan, poebantoe, of
beunantoe
= helper, bondgenoot,
bijv. lak bantoe om bijstand
vragen, taw" bantoe = om hulp
roepen, meudjandji
bantoe = een
verbond sluiten, bantoe prang sabi
'
hulp i n den strijd tegen de on-

25

Barang

geloovigen, tabantoe pt
boengng
= help bloemen plukken.
Bantt, in de o n t w i k k e l i n g of den
voortgang gestuit,
tegengehouden,
gestaakt, achtergebleven, niet doorgegaan, bijv. doe"a moebantt
=
bezweringsformulier
uitgesproken
opdat (een ontstane bloedzweer)
zich niet verder ontwikkele, oereung moebantt
= iemand die zulk
een formulier kent.
B a oe ( M a l . baoer), dooreen, vermengd, djampoe
ba'oe =
alles
door elkaar, schots en scheef doorn, v g l . djampoe, katjh,
law".
Bapa, oudere man, v g l . lm.
Bara, I (of bahra, v . S k r . bhara)
=
gewichtsmaat v o o r pinang ( =
3
pikj 300 kat), ook: zeer veel,
heel erg, v g l . barlah,
bijv. fcara
that oereung = een groote menigte
menschen, II i n aneu" oel
bara, (of aneu" oel
beureu'h,
of aneu" phn)
= oudste kind,
III horizontale verbindingsbalken
boven in een huis, bijv. feara boedj
= langsbovensloof, feara lintang =
dwarsbovensloof.
Barah, zweren, puisten, gezwellen,
bijv. barah tjitja" = een gezwel in
een der lichaamsholten (bijv. in de
lies, of okselholte, of achter het
o o r ) , barah oeleu = slangvormig
gezwel op de dijen, barah tjanggoe" = k i k k e r v o r m i g gezwel aan
de binnenzijde der dijen.
Barah ( M a l . baras), een huidziekte.
Barang, I goed, goederen, waren, v g l .
areuta, atra, ata, mil',
laba, ha",
bijv. Ie that barangdji hij bezit
veel goederen, is zeer rijk, II gew o o n , alledaagsch, bijv.
oereung
barang = een willekeurig persoon,
een gewoon mensch (niet iemand
v . aanzien), ook: de menigte, 6akng barang = alledaagsche-, niet
de beste, soort tabak, djim boe*
kn boebarang
hij weende heviglijk, buitengewoon,
beunghdji
boekn boebarang = hij w e r d zeer
woedend, III geeft een algemeenheid aan
(barang,
beurang.
f

Barat

26

marang, meurang, bacangga, beu- \


rangga, marangga, meuvangga),
bijv. barangri (baranggari, enz.) =
wie ook, welke ook, bijv. barangri
oereung disin hana lntoeri
ik ken hier niemand hoegenaamd,
barangth (baranggath, enz.) =
wie ook, welke ook, bijv. barangth gampng hana aman in geen
enkel dorp is het veilig, barangs \
(baranggas, enz.) = allen, een
ieder, wie ook, alwie, bijv. barangs tjeumeutjoe tjit geuhoekm
al wie steelt wordt gestraft, oereung' baranggas (of o. barang, of
o. Ie) = de menigte, barangpcu
(baranggapeu,
enz.) = onverschillig wat, al wat, wat ook, bijv.
baranggapeu na lam roemh nj
b' tatj' neem niets van hetgeen in dit huis is, barangpat
(baranggapat, enz.) = op allerlei
plaats zonder onderscheid, op onverschillig welke plaats, waar ook,
overal, bijv. ka lntanjng baranggapat = ik heb het overal gevraagd, barangdjan (baranggadjan,
enz.) = wanneer ook, barangdoem
(baranggadoem, enz.) = hoeveel
ook, batangkri (baranggakri, enz.)
= hoe ook, bijv. baranggakri la"n han djeut = op welke andere
wijze ook kan het niet, barangkn
(baranggakn,
enz.) = waarom
ook, barangh (baranggah, enz.)
= overal heen, bijv. baranggah
pi ln seutt = waarheen ook, ik
zal u volgen, baranggaban = op
allerlei wijze.
Barat, West, Westen, bijv. angn
barat Westenwind, moesm
barat, of oel meunang barat =
Westmoesson, barat la't
=
Noordwest, barat daja = Zuidwest.
Barh (Mal. baris), streep, lijn, rij,
reeks, gelid, ook de streepjes als
vocaalteekens, bijv. barh teupat =
een rechte streep, barh diateuh
= klinkerteeken van boven, barh
dibarh == klinkerteeken van onder, moebarh = exerceeren.

Barolah
Barng, iets (een vaag gerucht) vernemen, bijv. ka na moebarng-barng er is al iets vernomen.
Bar, nieuw, versch, pas, eerst, zooeven, vgl. ban, boen, lag, opp.
trb, bijv. roemh bar = een
nieuw huis, pad bar = pas geoogste rijst, idja bar = een nieuw
kleed, aneu' bar na = een pasgeboren kind, dara bar bruid, jh
njan bar toen eerst, fcar djiw
di gl = pas was hij uit het gebergte teruggekeerd, hka geuw
bandoem njan bar djitm padjh
= nadat allen naar huis gegaan
waren toen eerst wilde hij eten,
oereung bar = nieuweling, beginner, baar, kaja bar han m
tameu'oetang malm bar han m
tameugoer = van een parvenu
moet men geen geld te leen vragen,
een nieuwbakken schriftgeleerde
moet men zich niet tot leeraar nemen.
Bar, gisteren, bijv. njang bar =
die van gisteren, wat gisteren betreft,
bar sa = eergisteren,
bar sa djh = vreergisteren,
bar beungh = gisteren ochtend,
sindja bar = gisteren avond,
malam bar = gisteren nacht,
fcar kn = van gisteren af.
Baroeh, I waterzuchtigheid, beri-beri,
vgl. tjaroeh, badm, bas, biribiri, II e. s. v. wilde manggistan
waarvan de in azijn fijngemaakte
bladeren tegen beri-beri worden gebruikt.
Barh, onder, beneden, benedenstrooms, benedenlanden, vgl. joeb,
opp. toenng, bijv. oereung barh
= benedenlanders, dibarh = onder, oe barh = naar beneden,
stroomafwaarts, ba dibarh sabh
tit' = (de letter) ba heeft van
onder n punt.
Barh ( M a l . Baroes), kaph Barh
= kamfer (v. Baros).
Barlah (v. Arab. bahr-oellah) , in
zeer groot aantal, zeer veel, vgl.
ara, bahra, bijv. kaja barlah =
schatrijk, la't barlah mil' Toe-

Barm

27

hankoe = de oneindige zee is het


gebied van mijnen Heer.
Barm, een biezensoort gebruikt voor
grof vlechtwerk.
Barnabeut (v. Arab. bahc an- noeboewah = de zee v. h. profeetschap), e. s. v. amulet om het middel gedragen.
Bart, zwachtel, windsel, kompres,
verband, omwinden, omzwachtelen,
verbinden, vgl. balt, goelng.
Basa (Mal. bahasa), I taal, spraak,
bijv. peu nan nj lam basa Atjh?
= hoe heet dit in het Atjhsch?,
basa bal" = e. s. v. dieventaaltje,
basa Meulajoe, of basa Djaw =
de Maleische taal, djih tjarng basa
Atjh = hij is bedreven in het
Atjhsch, II goede manieren, beleefdheid, moebasa : goede manieren hebben, han gt lakoe djheut
that basa = het zou niet staan het
zou getuigen v. zeer slechte manieren.
Basah, nat, vochtig
(vgl. boelt,
boetjh, djoem, opp. th), ook:
een goed gevulden buidel hebben,
bijv. idja basah een badkleed,
djipoebasah oeldji = zij wiesch
haar hoofd, ka th ln digb la"n
basah = ik ben platzak de anderen
zijn rijk beladen.
Basi, I bedorven, gistend, goor, ook:
etter, vgl. br', apa", danh, bijv.
boe basi han djeut padjh = bedorven rijst kan men niet eten, basi
andam = spotnaam voor de bruid
op den andam-dag als de bruigom
dan niet verschijnt, i t" basi =
het eerste zog dat als bedorven
geldt, II agio, interest, opgeld,
bijv. basi reunggt = het voordeelig agio dat de Atjhsche dollars
vroeger deden bij inwisseling te
Penang, meudoea basi = het agio
halveeren.
Bas, opgezet, waterzuchtig (in erger
graad dan badm), bijv. teumbn
bas = ongezond dik en opgezet,
vgl. boesng, badm, teumbn, beutng, boent'.
Bas, al te weelderig en vandaar on- I

Bat
vruchtbaar, tanh bas = al te
vette aarde (vgl. klit, leukit).
Bata, baksteen, ook: dijk, bedijking,
omwalling, bijv. oemng na ateung
par" na bata = een rijstveld heeft
een dijkje een gracht heeft een bedijking, boebng bata = pannen
dak.
Bata , Batak's onderscheiden in: B.
Kar, B. Pa' pa", B. Toeba, B.
Maljling, enz.
Batat, verstijfd, hard blijvend, niet
meer rijp of zacht willende worden
v. vruchten), ongevoelig (voor
vermaning en straf), niet tot betere
gevoelens te brengen, hardhoofdig,
ongeschikt voor onderwijs of dressuur, bijv. teu't ngn singk ka
batat = knien en ellebogen waren
verstijfd, aneu" nj batat that =
dit kind wil maar niet naar vermaningen luisteren, vgl. kreuh oel.
Bat (Mal. batil), bakje, kommetje,
bijv. bat ranoeb = sirihbakje,
ranoeb bat = sirihaanbieding in
een bat, zooals bij officieele uitnoodigingen gebruikelijk is, bat i
= drinkbakje, drinknap, lap" bat
kleedje in een sirihbakje.
Bat (Mal. batoe), steen, rots, klip,
bijv. feaf apoej, of fcaf beud
= vuursteen, bat asah gig =
steen om de tanden te slijpen, bat
meu"asah = slijpsteen, bat djeu
= loodjes v. e. werpnet, bat
kaw = zinklood v. e. hengel,
bat nisan of bat djeurat = opstaande grafsteen, bat badan =
liggende langwerpige grafsteen van
het hoofd tot de voeten, bat tjan
= draaibare slijpsteen, fcaf timoe = puimsteen, bat peulham
= loodjes of steentjes ter bezwaring (v. e. net), bat neuph, of
bat piph, of bat lada = wrijfof maalsteen, bat oedj = toetssteen, proefsteen, gapoe bat =
klonterige uit kalksteen gebrande
kalk, sira bat = steenzout, grofzout, rhm ngn bat = met steenen werpen, bat g tjandoe de
kop v. e. opiumpijp, poela bat =
1

Bateu

28

het plaatsen der grafsteenen, kh


bat, of djoedi bat e. s. v.
bankspel, fcaf tabaj cfm. beuranda seumah.
Bateu (Mal. batal), ongeldig, ijdel,
vergeefsch, nutteloos, vruchteloos,
nietig (opp. sah), vgl. han has.
Bateung (Mal. batang), stam (ba")
wanneer die geveld is, bijv. bateung toeng = ruggegraat, keubatangan = als een boomstam
(lijk) geworden, roerloos, verstijfd,
mar doem teudoedoe lag bateung allen dood voorover liggend gelijk boomstammen.
Batin (v. Arab. batin), inwendig, innerlijk, verborgen, geheim, vgl.
rajb, opp. lah, bijv. na njeum
lam batin = inwendig vermoeden,
leum batin = esoterische leer,
kaba batin = een geheime tijding.
Batja (Mal. batjar), vlug, snel loopend, snel zich voortbewegend, vgl.
reudjang, bagah, sigra, pantah,
dhab-dhab, opp. badam, bijv. bafja
batjoet tadja" = loop wat snel.
Batj, e. s. v. modder-visch, grondel
(op Java ga&oes), vgl. djaloe.
Batji, een klein soort bijl zooals timmerlieden gebruiken, vgl, galang,
srn, Zcapa*.
Batjoet (ba + tjoet), een weinig, een
beetje; langzaam aan, vgl. dit, nit, \
mit, mit, tjoet, sigitoe, sigeutoe,
sigeutoet; meul", pleuheun, opp.
Ie, tadjam, bijv. batjoet-batjoet
bij beetjes, langzaam aan, * batjoet
zachtjes stijgen, na batjoet t", of
na batjoet that = een klein beetje,
batjoet sah = ongeveer, plus minus, nagenoeg, pakn tam batjoet
= waarom brengt ge zoo'n beetje?,
hana sajang meung batjoet = niet
het geringste medelijden hebben,
djisoert batjoet = zij trokken zich
een beetje terug, oel ln na sakt
batjoet = mijn hoofd is een weinig
pijnlijk.
Bat* (Mal. batoe"), hoest, hoesten,
bijv. bat" awh hoesten met
vermagering, tering, bat" sh =

B*
droge hoest, bat" davah = bloed
opgeven bij het hoesten.
Bawang, ui, look, bijv. bawang mah
sjalot, bawang poeth = de gewone witte ui, bawang pia = de
groote Bombay-ui, bawang sreu= e. s. v. look.
Bawas, haemorroden.
Baw* (Mal. baoe"), baard.
B (of oeb, of boeb), duidt de
grootte, den omvang aan, zooveel
(zoo groot-, zoo breed-, zoo dik-,
zoover-) als, zoo weinig (zoo
klein-, zoo smal-) als, bijv. sagaj
b = het geheel, ka ln dja" mita
sagaj b ik ben reeds overal
wezen zoeken, oeb la"t = groot
als de zee, oeb hama = weinig
als een kippeluis, oeb bteuh
klein als een rijstkorrel, oeb meu"
= weinig als een vonkje, neurajadji
oeb-b gl = hij is zoo groot als
een berg, mata oeb koembang =
oog en zoo klein als torretjes, oebb geulit" = zoo groot als een
pink, tj"ma oeb-b ba" oe
knotsen zoo groot als klapperstammen, oefc neumat drneu = zoover als zijn gebied zich uitstrekt,
oefc njang na zooveel als er
waren, nj (of njan-, of djh-) b
van deze (of: die-, of: gene-)
grootte, pan (of pana) oeb =
hoe groot?, meun (of meuna) oeb
= bekend, bepaald (v. grootte,
omvang), bijv. hana meun oeb l
= er is niets om mee te vergelijken; foen oeb = weten hoe groot,
sab = gelijk, ook: altijd, voortdurend; pan oeb rajeu" aneu" gata
= hoe groot is je kind?, kir a-kir a
na oeb aneu" gata = ongeveer
van de grootte van uw kind.
B (ba" b), Melastoma-soorten.
B*, ter uitdrukking v. e. verbod: opdat niet, doe niet, je moet niet, er
zij niet, pas op dat niet (vgl. M a l .
djangan, opp. han djeut han), b"
antara, of b" an = laat staan dat,
daargelaten dat, boeb" (uit beub",
voor bah b") het zij dan niet",
meung b" (ook wel samengetrok-

Bb

29

Beuda'

ken tot moeb") = indien niet,


te houden, kreuh b nj ngn
b" meunan = niet aldus, bijv. b'
b njan = deze (bloem) riekt
na srt sapeu = opdat er niets
sterker dan die, oer b boej
valle, b' tadja" keunan ga daar
malam b as = op den dag stinniet heen, b" kadoe" ba" mata
ken als een varken 's nachts als een
oer = ga niet in de zon zitten,
hond, hangt that b reu'h gata
b" s tamng = laat niemand
= ge hebt een erge zweetlucht
binnengaan, b" tamarit meunan
bij u.
spreek niet z, spreek niet op die
Bhtra (of btra. M a l . bahtera), I
manier, tamarit b" moebanta
zeilschip, vaartuig (alleen in vermen spreke zonder gekijf, b" dji~
halen), II wagen.
tbteu = pas op dat ze u niet geBn, zie bntara.
vangen zetten, b' antara ln ph
Bntara (Mal. bentara), een titel ter
gb meung teusrh lam at ln pi
Noord-, Oost-, en Westkust v.
tjit hana = laat staan dat we
Atjh (Bn en Bn Tjoet), bntara
iemand zouden dooden zelfs de geblang veldopzichter.
dachte daaraan is nooit bij ons opBntjalang, e. s. v. laad-, handels-, of
gekomen, b" an peut thn ada"
transportvaartuig.
limng thn pi oeln prh tjit =
Bseult, ons woord besluit".
laat staan vier jaren waren het ook
Bseumlah (v. Arab. bismillah), in
vijf ik zou toch wachten, meung
naam v. Allah (de formule die de
b" peu mara singh lnteuka = |
Islam ter inleiding v. alle gewichtige
indien er niets is dat verhindert
zaken voorschrijft), ook gebezigd
kom ik morgen.
bij wijze v. uitnoodiging (bijv. tot
Bb, een leelijk gezicht trekken (v.
een gast om met eten aan te vane. kind dat op het punt is in huilen
gen), bijv. bseumlah bh taploeuit te barsten), grimassen maken
ng = kom laten wij nu vluchten,
(v. e. aap), bijv. aneu" nj sab \
bseumlahirahmanirahim
(Arab.
teubb-bb dit kind trekt altijd
bismi Lhahi Rahmani r Rahm) =
een leelijk gezicht.
in naam van God den Barmhartige
en Goedertierene.
Bb, portemonnaie, vgl. tomp', eumpt.
Beu (voor lipklanken boe), vgl. bah,
B (Mal. baoe), geur, lucht, reuk,
ba" en bieu, bijv. beu moedah
stank, ruiken, moeb = rieken,
raseuki gata = moogt gij gemakbijv. b bh drin = een doeriankelijk uw levensonderhoud vinden,
lucht, b peungt stank van
beub" (of boeb', of ba" b', of
aangebrand eten, b angh
bah b') = het zij dan niet",
brandlucht, b khb = walgelijke
laat het dan niet" zijn, beuna (of
reuk, b tjeungh reuk v. geba" na) = laat het zijn, het moet
brand haar of hoorn, b tjhoeng
zijn, beu sigra = met spoed, ra= pislucht, b khing = walgelijk
goen beu ghoen = door koken
stinken, b hangt = zweetlucht,
dik, gestold, lijmig maken, njankeu
b hanggj = bokkelucht, b
beuta'ingat = moogt ge dat toch
hanji = vischlucht, b khh =
onthouden.
muf, vunzig, b khi = stank v.
Beubaj, of boebaj (Mal. bebal), dom,
gebraden olie, b-bwan = reuklomp, onhandig, ruw, ongemanierd,
werk, welriekende zaken, as
onbeschaafd, vgl. boedaj, doeng,
djitjm b ntjit roesa de hond
ngeut, beuna", boed,
bingng,
ruikt het spoor v. e. hert, di ln
tahe, opp. ahli, oeth,
pand,
hana b sapeu = ik ruik niets,
tjarng, tjeudah, bidja', rantja',
han " toeb l b manjt nj
tjeureud", meu'akaj.
= de stank van dit lijk is niet uit |
Beuda* (Mal. beda"), blanketsel,

Beud

30

smeersel, wrijfsel (waarmede men


het zieke lichaam inwrijft bij wijze
v. medicijn).
Beud (Mal. bedil), geweer, geschut,
vgl. sinampang, bijv. beud inng
of beud patah = geweer met wigsluiting, beud keumoerah of beud
poemoerah = donderbus, beud
moebat of beud mcudapoe
vuursteengeweer, beud meutjeureu*
pa, of beud teureula" (achterlaadgeweer), of beud tangk laboe
geweer met beugel (in het bijzonder Beaumontgeweer), beud moepat', of beud meukb = voorlaadgeweer, beud doea lara'ih
dubbelloopgeweer, beud tb leb
repeteergeweer, aneu" beud = geweerkogel, oefcar beud = kruit,
beud Tjina, of beud
keuteutah
klapper, voetzoeker, poebeud,
of ph beud, of ff beud, of
timba" beud = een geweer afschieten, beud rawa" in het
wilde weg een schot lossen.
Beudeu'ah (v. Arab. bid^a), heidensch gebruik, ketterij, afkeurenswaardige practijken, vgl. kaph.
Beudjaba*, e. s. v. leguaan.
Beudoekang, een zoetwatervisch (soort
meerval).
Beudh, opstaan, opkomen, zich opheffen, opstijgen, ontwaken, oplaaien (v. vuur), opborrelen (v.
water), (vgl. , teungh,
opp.
trn), poebeudh = opheffen, optillen, moebeudh
= opgelicht,
bijv. beudh h = uit den slaap
ontwaken, beudh doe" = opstaan v. h. zitten, peu tadoe" lm
hana tabeudh = waarom zit ge
nog en staat ge niet op?, djagng
ln gt that djibeudh
= mijn
mas komt prachtig op, djibeudh
mal

hun schaamtegevoel
kwam op, pakri haj gbnjan djeu*
n na moebeudh atawa na djitrn hoe is het thans met hem
gaat het vooruit of achteruit met
hem?, bandoem gata tabeudh ba"
reudjang staat gij allen snel op,
aneu" ln ka djeut djibeudh dng
c

Beugi
= mijn kind kan zich al oprichten
en staan, djibeudh sagb = een
nevel steeg op, djibeudh i la"'
t = het water der zee borrelde op,
beudh dabh (of mcudabh)
=
het bekende onkwetsbaarheidsspel
dat zijn naam draagt naar een ijzeren priem (bh dabh) die als
voornaamste verwondingswerktuig
dienst pleegt te doen.
Beu', de maag, de krop v. vogels, vgl.
paweu.
Beut (Mal. batja), reciteeren, het
rhythmisch op zangerig gerekten
toon voordragen, opzeggen, opdreunen, lezen v. gewijde teksten
en litanin, maar ook van alle
Atjhsche gedichten d.i. van nagenoeg alle Atjhsche letterkundige
werken, ook: bestudeeren, bijv.
beut kitab = boeken lezen, bestudeeren, beut doe"a = gebeden,
formulieren opzeggen, opdreunen,
' beut kteubah == de Vrijdagpreek
houden, beuf soeraf = brieven
lezen, fceur Koeroe"an = reciteeren v. d. Koran, pvoen beut
(Koran-) reciet leeren, euntat beut
naar school brengen (v. e.
kind), tamat feeur = den cursus in
Koran-reciet voleindigen,
toentt
beut = het Koran-onderwijs volgen, poephn beut = aanvang v.
h. Koran-onderwijs, poebeut
onderwijzen, onderwijs geven, poemoebeut of seumoebeut = onderwijzer zijn, goer poemoebeut
=
Koran-onderwijzer,
kanoeri
beut boe = een kleine heilmaaltijd (waarbij de teungkoe de rijst
met zijn gebed wijdt), beut didjeu*
rat = Koran-reciet houden op een
graf (na sterfgeval), beut peut
plh peut = het 44 dagen na het
overlijden Koran-reciet houden op
een graf, beut siseun tamat den
geheelen Koran reciteeren.
Beugt ( = bah gt), laat het goed
zijn, zoo goed mogelijk, zie bah, beu.
Beugi, karakter, inborst, aard, vgl.
ar, peurang, peurasat, bijv. gt

Beuha

31

Beunar

that beugidji = hij heeft een uitkostgeld ter bestrijding v. d. uitgastekend karakter.
ven voor den jong getrouwden man
Beuha*, zie pha".
gedurende zijn maandelijksch verBeukah, breken, doorbreken, gebroken,
blijf ten huize zijner schoonouders
stuk, kapot, verbroken, afgebroken
gemaakt, beulandja mat (of meu(vgl. pitjah, bitjah, patah, poeth.
nat) = begrafeniskosten, blandja
wiet), gescheurd
(vgl.
toeb',
prang = oorlogsuitgaven.
tjri"), verspreid, verstrooid, uiteen- Beulangkah, zie koelangkah.
gegaan (v. e. vergadering), bijv.
Beularam, keelholte, peunjakt beulaoeln ka beukah oel-oel
=
ram keelpijn.
mijn heele hoofd is stuk, gewond,
Beulasah, zie meunasah.
ban lami beukah mata oer
Beulatjan, conserf v. gedroogde vischzoodra de zon doorbrak, beukah
jes of garnalen (op Java trasi), vgl.
goek inscheuren v. d. nagel,
boedh, peuda.
kongsi ka beukah = de maatschapBeuleubah (Mal. belebas), de horipij is uiteengegaan, ontbonden,
zontale latten warop de dakbedekbeukah idjaln meutjawi' (of meuking v. e. huis wordt gelegd.
keumat-) ba' pageu = mijn kleed
is ingescheurd daar het aan de heiBeuleuha*, bh beuleuha' = graning is blijven haken, poebeukah
naat, vgl. bh beureuth.
== iets breken.
Beuleutng, e. s. v. fuik voor kleine
vischvangst.
Beukah (Mal. bekas), spoor, voetBeulingg, zie blingg.
spoor, voetstap, nagelaten indruk,
overblijfsel, vgl. tapa',
paleut, Beulisah, onrustig, angstig.
eunt (nt), ntjit, bakat.
Beuloedoe (Mal. beledoe), fluweel.
Beukaj (Mal. ' bekal), reisvoorraad,
Beuloeka, zie bloeka.
leeftocht, proviand, bijv. ka as Beuloerang, roode vechthaan met witte
beukaj boengka = de leeftocht
pooten.
voor de reis was gereed, amaj beu- Beum, e. s. v. boom waarvan de bitkaj mat = goede werken als leeftere bladeren voor medicinale doeltocht voor den doode.
einden worden aangewend.
Beukam, hoornen laatkop (voor bloedBeuna, I (Mal. benar) waar, echt,
aftapping), aderlaten, koppen, bijv.
wezenlijk, zeker, juist, gewis, oppib beukam = aan een laatkop
recht, braaf, deugdelijk, rechtvaarzuigen (om bloed af te tappen),
dig, eerlijk, waarachtig, billijk,
oereung moebeukam = iemand
recht, vgl. beutj, teupat, bit, teundie koppen zet.
t, meuhat, djat,
soenggh,
that, opp. soelt, r, ilat, bijv. oedb
Beukeumeunan (beu + keu -4- meumoebeuna mat meutjoetji = men
nan), indien dit zoo is, vgl. bah, beu.
moet tijdens zijn leven braaf zijn en
Beuklam, vannacht, afgeloopen nacht,
bij zijn sterven gereinigd worden,
den vorigen avond, gisteravond,
beuna neu'ikt = volgt het ware,
vgl. malam nj, bijv. djih na dji II opkomen (v. h. zeewater),
tjeumeutjoe beuklam = hij heeft
bijv. i la't dji'' beuna oe darat
vannacht gestolen.
= het water v. d. zee overstroomBeukoem, e. s. v. kogelvisch.
de het land, III uit ba' na, zie
Beulal, zie beural.
ba'.
Beulanda, zie Blanda.
Beulandja, of blandja, uitgaven, kosBeuna*, stompzinnig, bot, dom, onbeten, onkosten, voorschot, huishoudvattelijk, traag v. begrip, vgl. d
geld, reiskosten, enz., vgl. biaja,
at, doeng, beubaj, ngeut, boed,
pangkaj, raseuki, hareukat, bijv.
bingng, tahe.
beulandja boeleun = e. s. v.
Beunar, of meunar (Mal. benda-

Beunasah

32

hari), een ouderwetsche titel (lett.


schatbewaarder).
Beunasah, zie meunasah.
Beunda, voorwerp, ding, zaak, zichtbaar bewijs, zichtbaar teeken, vgl. |
tanda, bijv. beunda haleu beunda
haveum (tot menschelijk voedsel) geoorloofde en ongeoorloofde
dieren, oedb doea nanggr beunda haveum amphibin mogen
niet als spijs genuttigd worden.
Beuneung (Mal. benang), draad, garen, bijv. beuneung Poel = van
Pinang ingevoerd garen, beuneung
avang = met houtskool zwart ge- j
maakt garen (gebruikt om zwarte
strepen te trekken op te bekappen
hout), beuneung vadja timh =
regenboog, beuneung taph = klappervezel, beuneung peut" plang =
door middel van veerkracht veelkleurig gemaakte draden, beuneung
kilang = naaimachinegaren, idja
doea beuneung = zeildoek, beuneung sabh sapaj = n streng
garen, beuneung pantjawavna =
vijfkleurige draden.
Beungh (Mal. bengis), boos, toornig, nijdig, kwaadaardig, bits, vinnig, vgl. seu oem at, bijv.
drneu b" neupoebeungh
oeln
= u moet niet boos op mij worden, hingga makn beungh ajahdji
= toen werd zijn vader nog boozer, b" beungh hana lnsadja =
wees niet boos ik deed het niet met
opzet.
Beungka (Mal. bengkar), de oorgaten (eener vrouw) verwijden, bijv.
tabeungka gloenjoeng
gata gh
lm rajeu" mangat djeut tangocj
soebang = ge moet uw oorgaten
verwijden zij zijn nog niet groot
genoeg om gemakkelijk uw oorschijven te dragen.
Beungkaj, of meungkaj, half rijp, rijpende, nog hard zijn (v. vruchten),
vgl. moeda, poeti', pateun, badje",
batat, masa", leubah, roengk".
Beungh, I ochtend (opp. seupt,
sindja), morgen; bijv.
beunghbeungh vroeg in den morgen,
c

Beura(h)la
beungh oer = 's morgens, singh-beungh
= morgenochtend,
h soebh beungh oer = als
het ochtend werd, bar beungh
= gisteren ochtend, boen beungh = van ochtend (vgl. M a l .
tadi pagi), sindja (of seupf-) kn
t"an beungh = van den avond
tot den morgen, beungh Seunanjan = Maandagmorgen, ban lami
beungh oer = zoodra het ochtend was, II gelijken op, overeenkomen met, evenaren, aarden
naar, bijv. aneu" ln djibeungh
nang oer doed = mijn kind
zal later zijn moeder evenaren.
Beun, naam v. e. boozen geest die
nachtmerrie veroorzaakt.
Beunteung (Mal. bentang), dwarsspannen, uitspannen, strekken, uitspreiden, ook horizontale stok waaraan men zich vasthoudt (zooals bijv.
de dorschers gebruiken), beunteung
pageu = horizontale latten v. e.
omheining, beunteung
tal =
dwarstouw.
Beu , lui, traag, loom, vgl. malah,
badam, ajeum, opp. djcumt, bijv.
oereung beu" lagna = een
aartsluiaard, poesa ba" voeng alamat beu' = een haarkronkel op
den rug is een aanwijzing v. e. luien
aard.
Beu*oet, zie bt.
Beu*t, zie bt.
Beuradoe (Mal. bevadoe), slapen (v.
voorname personen), tadja" beuradoe siklb mata = ga even slapen,
dji'h sadjan djibeuvadoe = zij
leggen zich te slapen.
Beurakah, of brakah, bluffen, opsnijden, grap, scherts, grappig, belachelijk, (vgl. boereu), bijv. oereung
beurakah = opsnijder, grappenmaker, clown, marit brakah = een
loopje (met iemand) nemen, narit
(of haba-) brakah = schertsend
gezegde, tjit meuhat na ban ln
peugah kn beurakah = het is
heusch juist als ik zeg ik snijd niet
op.
Beura(h)la (Mal. berhala), afgod,
r

Beural

33

Beuth

bijv. teumpat beucahla = heidenBeureumbong, de aan den bezaanssche tempel.


mast bevestigde boom.
Beural of beulal
( M a l . bclalai),
Beureun, gekorrelde sago.
snuit v . e. olifant.
Beureunng, e. s. v. veeziekte.
Beurama, een veelkleurige vechthaan.
Beureu* h , in oel beureu' h =
oudste kind, v g l . oel bara en
Beuram, een als groente genuttigde
aneu" phn.
plant.
Beuranda (of branda-) seumah, steeBeureusn ( M a l . bersin), niezen.
nen estrade binnen den vroegeren
Beureuth ( M a l . bertih), openbarsten
kraton w a a r de inhuldiging v. e.
(vgl.
beureuth),
door
poffen
nieuwen Sultan plaats had, ook:
opengesprongen ongebolsterde rijst
pra"na seumah, bat tabaj.
( v g l . keumeung, of keumeu), bijv.
Beurangkah, een wilde kastanje-soort.
beureuth
nala == openbarsten v .
Beureukat, in malam beureu'at ( A r a b .
nala (als men die poft), meugeulailat al-bara 'ah), de heilige nacht
roeph
ban beureuth
breuh
=
v r den 15en der 8e maand.
knetteren als bij het openbarsten v .
rijst die men poft.
Beureudn, een in het w i l d v o o r k o mende palmsoort.
Beureuth ( M a l . meietoes), ontplofBeureugoe, signaalhoorn.
fen, uiteenspringen, openspringen,
barsten, v g l . beureuth,
bijv. bh
Beureugm ( M a l . petgam), e. s. v.
beureuth
= granaat, bom ( v g l .
wilde duif, muskaatduif.
bh beuleuha"), kant ln ka beu*
Beureuhi ( M a l . berahi), verliefd, verreuth
= mijn rijstpot is gebarzot, v g l . inseuh,
sajang,
weuh,
sten, peunjakt
beureuth
= een
gala', tjhn, at', gash, bijv. atdji
kunstmatig verwekte ziekte waarbij
beureuhi hana padan = zijn hart
de buik v . d. getroffene zou o p werd onzegbaar verlangend.
zwellen en barsten.
Beureukah
( M a l . berkas),
bos,
schoof, garf, bundel, tot bossen, ; Beurkat, zie beureukat.
bundels samenbinden, v g l . ikat,
Beuroea*, e. s. v. waterhoen met z w a r gasaj, seunibaj, peud, bijv. kaj
te bovenveeren en witten borst.
njang gt th krng
djibeureukah
Beuroeroe, e. s. v. groote boom w a a r oeb " djim == v a n het hout dat
v a n de wortels kropgezwellen z o u goed droog was maakte hij bundels
den veroorzaken.
zoo groot als hij kon dragen.
Beurn, zie brn.
Beureukat, of beur kat (v. A r a b . baBeus, een ziekteduivel die er uitziet
raka), zegen, heil, gezegend, voorals een hond en wiens beet verspoedig,
bijv.
beureukat
doe'a
lamt.
Nabi = door den zegen v . h. geB e u s ( M a l . besi), ijzer, bijv. beus
bed v . d. Profeet, beureukat
goer
mirah - brandijzer, beus kb =
= door den zegen v a n den leeraar, i
halvemaanvormig stukje ijzer bij het
beureukat kramat si N. = door den
vuurslaan in gebruik, beus
feuzegen en de wondermacht v . N . ,
noeang = gietijzer, beus
teuph
reuta'dji
hana beureukat
=
het
= smeedijzer.
gaat hem niet gezegend, beureukat
Beust, gat i n iets, met een gat of v o l
that oemoedji = hij heeft een gegaten, lek, bijv. sikin beust ba" =
zegenden ouderdom (bereikt), has
een blank w a p e n met een gaatje in
beureukat soeka'an
Toehan
neubri
de basis v . h. lemmer, prah
nj
= de zegen en de genietingen die
ka beust = deze p r a u w is lek.
de H e e r brengt.
Beuth ( M a l . betis), kuitbeen, het o n Beureuki* ( M a l . berki"), e. s. v . snip.
derbeen onder de knie, bh
beuth
Beureulang, e. s. v. zeevisch.
= de eigenlijke kuit, koer
beuth
3

Beutng

34

= geaderde kuiten (gelden als onheilspellend).


Beutng, tijdelijke opzwelling, opzetting, v. d. buik, vgl. boesng, keumng, boentng,
boent',
bas,
badm, teumbn.
Beuthat, uit ba" that, zie ba'.
Beutjoe, nijptang, schroefbankje, vgl.
seupt, peunjeupt, geucoedoe, tjoe"anam, babah it.
Beutjh, zie bitjh.
Beuth, volwassen (v. meisjes), ook:
v. bamboe en suikerriet die nog
nimmer gesneden werd, aneu* dara
njan beuth that die maagd is
inderdaad volwassen, vgl. balh.
Beutj (Mal. betoel), juist, echt, recht, waar, strikt, oprecht, gewis,
werkelijk, wezenlijk, vgl. beuna,
teupat, bit, teunt, meuhat, djat,
soenggh, khng, that, opp. poerapoera, wajang, kiwing, tjeuk".
Beutm, zie bij tring.
Bha*, zie pha".
Bhah, zie bah.
Bhah (v. Arab. bahth), afdeeling (v.
e. hikajat).
Bhan, met kracht van boven naar be- |
neden slaan.
Bhe, flink, kloek, moedig, stoutmoedig,
onversaagd, onvervaard, dapper,
vgl. tjeubeuh, peukasa, angkara,
bvani, opp. geusoen, takt, goendah,
koejt, koejoe.
Bheu*, deel, gedeelte, aandeel, maat,
bijv. njang sin' bheu' gata = welk
is uw aandeel?
Bh, boor.
Bhoe*, verdrinken, oereung bhoe"
= drenkeling.
Bh*-bh', kloppen (v. h. hart), bijv.
atdji daw' moebh'-bh" sab =
zijn hart klopte steeds hevig door,
vgl. meutoeb-toeb at.
Bhm, familiegraf.
Biaja, uitgaven, kosten, onkosten,
vertering, geschenk, vgl. beulandja,
pangkaj, bijv. biaja kawn = een
v. d. bruidschat afhankelijk geldgeschenk dat de bruidegom voor de
bruid meebrengt op den 3den (b.
Ih), 5den (b. limng) en 7den

Bidja*
(6. toedjh) dag v. h. huwelijk,
biaja* (of beulandja-) boeleun =
e. s. v. kostgeld dat de jonggetrouwde man maandelijks meebrengt
ter bestrijding v. d. uitgaven voor
hem gemaakt gedurende zijn maandelijksch verblijf ten huize zijner
schoonouders, biaja malam sikoereung = wat de jonggetrouwde
man op den 9en dag voor zijn
vrouw meebrengt, biaja peukan =
op de markt gekochte zaken, biaja
meuntah = geschenk in geld, biaja
masa" = geschenk in lekkernijen.
Biasa, gewoon, plegen, gebruikelijk,
gewend, ervaren, geoefend, vgl.
adat, kajm, deureuhm, reusam,
atran, kanoen, kaidah, ahli, oetoih,
pand, tjarng, tjeudah,
bidja",
tantja', tjeureud',
bijv. groena
biasa vroed en ervaren.
Bi*at (v. Arab. bai at), geheime kennis (bijv. verkregen door aanwijzingen v. d. goeroe).
Bibeu, draaien (draden tot touw),
inndraaien, twijnen, vgl. reu ,
rngr, srng, poeta, djal, enz.
Bibeuh (Mal. bbas), vrij, onbelemmerd, onafhankelijk, vrijheerlijk,
vgl. wakeuh.
Bibi (Mal. bibir), lip, bijv. liph bibi
= lett.: dunlippig zijn, d.i. kwaadspreken, lasteren, teubaj bibi =
diklip, d.i. naam v. e. zeevisch,
tjoemh bibi = hazenlip, bibi mata
=
oogleden, bibi poek

schaamlippen v. e. vrouw.
Bibit, op het uiterste puntje of randje
c

(zitten of staan).
Bida, I (Mal. bda), verschil, onderscheid, II slecht, boos.
Bidan, vroedvrouw, verloskundige,
vgl. blin.
Bideung (Mal. bidang), breed, breedte, uitgespannen, uitgespreid, bijv.
idjaln bideung doea hah ' mijn
kleed is twee el breed, tika sibideung = mat v. een breedte,
smalle ligmat.
Bidja*, knap, ervaren, kundig, vernuftig, bekwaam, schrander, vgl. bidja"sana, ahli, oetoih, pand, tjarng.

Bidja'sana

35

tjeudah, rantja ", tjeureud", meu"*


akaj, alm, malm, arh.
Bidja^ana, schrander, scherpzinnig,
knap, bekwaam, beleidvol, welopgevoed, vgl. bidja", oetoih, tjeudah,
le akaj, tjeureud", lis", tjarng.
Bidjh (Mal. bidji), korrel, pit, zaad,
zaailingen, bijv. bidjh saga =
sagapitjes, bidjh kaj een
stekje, bidjh mata = oogappel,
taboe bidjh = zaadpadi uitstrooien,
keubeu bidjh buffelkoe die
ieder jaar kalft, toeha bidjh de
oudste familietak, aneu" siblah
bidjh kinderen uit een huwelijk
waar de moeder v. minderen stand
is.
Bid , e. s. v. vlerkprauw, vgl. klw,
kroewh, leulajan.
Bidoen (Mal. bidoean), lichtekooi,
hoer, prostituee, vgl. syn. bij inng.
Bie, boom en vrucht (ba"*, bh*) v.
Aegle Marmelos, Corr. (op Java
madja).
Bi*, geslacht, stam, soort, volk, ras,
vgl. roekn, bangsa, kawm, soek,
bijv. kaph bi" Blanda ongeloovigen v. Hollandsch ras, Nih
koemoed
bi" hana mal =
Niassers bengkoedoe-liefhebbers ras
dat zich voor niets schaamt, bi"
hiweun-hiweun
== al wat dier is,
alle dieren, bi" bangsa tjitjm =
al wat vogel is, het vogelenheir,
na bi" roekn bh kaj = er
waren soorten v. boomvruchten,
siklian bi" meusaka = allerlei
soort zoetigheden.
Bing, krab, bijv. bing geuteum =
de gewone zwemkrab of kepiting,
bing tjakah = kleine eetbare
krabsoort, bing randjngan of b.
ajngan = e. s. v. langpootige zeekrab, bing kng, of b. ktoeng*
kng = oneetbare aan het strand
levende krabsoort die in den moerassigen grond gaten maakt en de
uitgegraven aarde ophoopt, bing
bangka e. s. v. moeraskrab,
bing meuh = naam v. e. gouden halssieraad voor kinderen.

Bimaran
Bieu (Mal. biar), laat zijn, laat maar,
vgl. ba', bah, beu.
Bika, I verwachting, gissing, plan,
moebika =
verwachten, aneu"
njan hana djeurh bikadji = dat
kind heeft geen goede inborst,
II passer, ook: goentng bika, vgl.
djangka.
Bila (Mal. bla), de persoon die
rechtens het voorwerp is van
bloedwraak, bloedschuldoffer, bijv.
toentt* (of seutt*) bila = bloedwraak eischen, bila gb een aan
doodslag schuldige (lett.: bloedschuldoffer v. anderen).
Bilahi, zie Walahi.
Bilah (Mal. bilis), ontstoken (v. d.
oogen), bilah mata - ontstoken,
loopende oogen.
Bil*, kamer, vertrek, vgl. djoer,
bijv. djeub'djeub bil" na lntamng = al de vertrekken ben ik
binnengegaan.
Bilh, een kleine vischsoort (e. s. v.
ansjovis op Java tri) vooral gedroogd genuttigd.
Bileu (Arab. bilal), moskeebeambte
die de oproepingen tot de godsdienstoefeningen doet en voor het
onderhoud der moskee zorgt.
Bileung, I (Mal. bilang) tellen, opsommen, opnoemen, rekenen, vgl.
fa'ra, itng, bijv. bileung teunggt
= geld tellen, bileung sa n
voor n tellen, II (Mal. gelang)
postelein (Portulaca oleracea, L.).
Bili, e. s. v. heester (Clinogyne
dichotoma, Salisb), waarvan de
schors gebruikt wordt voor het
vlechten v. manden enz.
Bimaran, e. s. v. geesten die het vooral op kleine kinderen begrepen hebben, hun dikwijls stuipen en toevallen bezorgen en die men dan tracht
gunstig te stemmen door hun te
geven waarom zij vragen, bijv.
aneu" njan kadang na bimaran =
dat kind is misschien door een bimaran bezeten, lak bimaran =
datgene waarom een bimaran
vraagt.

Bimba

36

Bimba, of mimba (v. Arab. minibar),


preekstoel in de moskee.
Bimbang, ongerust, bezorgd, bijv.
atln bimbang = mijn hart is onrustig.
Binasa, vernield, bedorven, verwoest,
vernietigd, vergaan, te gronde
gaan, te niet gaan, omkomen, ondergaan,
vernielen, verwoesten,
verdelgen, in het verderf storten,
bijv. twakaj hana binasa vertrouwen wordt niet beschaamd,
harab b" binasa = laat de hoop
niet ijdel zijn, meung kn gata njang
toelng ln meuhat binasa = als
gij het niet zijt die mij helpt dan
ben ik zeker verloren, 6inasa an
sibag = schade lijden in alles.
Binasah, zie meunasah.
Binatang, dier, beest, vee (opp. ma"~
noesia = mensch), bijv. binatang
oeteun = wouddier, de dieren des
wouds, peulara binatang = er vee
op na houden, binatang han djeut
tatjart = dieren die men niet uit
moet schelden (omdat ze anders
gevaarlijk zijn).
Binh, kant, zijde, rand, oever, strand,
zoom, boord, grens, (vgl. bingk,
blah), ook: de platte zijden v. h.
lemmet v. e. blank wapen of mes,
bijv. di binh roemhln = op zij
van mijn huis, dibinh la't (of:
-pasi) aan het zeestrand, di
binh blang = aan den rand v. h.
veld, di binh djoerng = aan de
zijde v. d. dorpsweg, di binh
kroeng = aan den oever v. d.
rivier, binh nanggr = de grens
v. h. land, binh (of: blah) th? =
aan welken kant?, binh idja = de
zoom v. e. kleed.
Bineuh, dansen, tandakken.
Binga, teubinga-binga, de bezinning
verloren hebbend, buiten bewustzijn.
Bingt, kregelig,
korzelig,
lastig,
kwaadaardig (v. dieren), vgl. toenoe, bingkng, tjikn, beungh, opp.
reumh.
Bingk (Mal. bingkai), rand, boord,
lijst, raam (bijv. om iets dat ge

Bih
vlochten of gespannen is voor de
stevigte), bingk geundrang (rapa"i) = randhoepel v. e. trom (tamboerijn), vgl. gheub.
Bingkng, lichtgeraakt, driftig, vgl.
tjikn, bingt, toenoe, opp. reumh.
Bingkcj ( M a l . bngko"), krom, gebogen, bijv. kaj moebingk"
=
(door vocht) kromgetrokken hout,
poebingk'
krombuigen, vgl.
boengk", kiwing, lingkang, lingkng, lingk".
Bingng (Mal. bingoeng), dom, onnoozel, in de war, verbijsterd, versuft, bedremmeld, soezen, vgl.
boed, tahe, d at, doeng, beubaj, boebaj, ngeut, beuna", opp.
tjeureud".
Binit, val (om dieren te vangen),
bijv. binit rimoeng = tijgerval,
binit boe = apenval, binit boej
= wilde varkensval.
Bin (Mal. bini), echtgenoote, vrouw,
vrouwelijk, vgl. proemh, seutiri,
bijv. aneu" bin = dochter.
Bintang, ster, ridderorde, bijv. bintang
meu"ikoe = staartster, komeet, "
bintang = vallende ster, kaln
bintang = geluksberekening, bintang timoe = morgenster, bintang
.roesa (of: bintang pantjoeri) =
avondster, bintang toedjh
(of
bintang oereung le) = zevengesternte, de Plejaden, bintang Ih
(of bintang pad) gordel v.
Orion, bintang sikoereung de
planeet Venus, bintang par (of
bintang glajang toekng)
het
Zuiderkruis.
Binten, I leuning, waar men zich aan
vasthoudt, vgl. teumpat moemat, of
ba" moemat, bijv. binth titi =
brugleuning, II wand, omwanding, beschot, bijv. binth papeun
(b. tring, b. meureuja, b. bleut)
= omwanding v. planken ( v. bamboe, v. d. bladstelen v. d. sagopalm,
v. gevlochten klapperbladeren).
Bioela (Mal. biola), viool (v. Europ.
maaksel), bijv. geus' bioela =
viool spelen, vgl. hareubab.
Bih, dysenterie, bloeddiarrhee, buik-

Birah

37

Blah

loop, v g l . meudjan, th datah, da* I


M a l . bahwasanja),
takheun ban bit
nh davah, tjirt.
(of: ban teupat) = zeg het naar
Birah, I kleinzeerig, overgevoelig,
waarheid, bit-bit
(of:
soenggh-)
II een Alocasia-soort.
ban djipeugah
het is volkomen
Birahpati, zie mirahpati.
waar wat hij zegt, sab- (of: saban-)
Biram, een mythische slang v . schittebit-bit- (of: that-) panjang djih =
rende kleur, euntjin teumpa biram
ze zijn precies even lang, djin
een ring in den v o r m v . zulk
djimeulh
bit-bit
= zij vochten
een slang.
thans meenens, ka ln peusab bitbit = ik heb al nauwkeurig verBira^sa, boom en vrucht (ba"*, bh-)
geleken, bitpi meunan = het is
v . d. boeah nona ( A n o n a reticulata,
werkelijk zoo, meunj keubit narit
L . ) , v g l . seureuba rasa.
njan = als die woorden gemeend
Birng, I zweer onder de oksels, II
zijn, ada" keubit gata indien het
geelachtig rood (v. e. h a a n ) .
werkelijk gij zijt, keubit niba" at
Biri-biri, beri-beri, v g l . baroeh,
tja= echt gemeend.
roeh, badm,
bas.
Bitja*, blusschen
(v. k a l k ) , v g l .
Bisa, vergif, venijn ( v o o r a l v. dieren),
peuln.
v g l . iph, toeba, ratjn, bijv. oeleu
bisa = vergiftige slang, naga njan
Bitjah ( M a l . petjah), stuk, kapot, gedjiseumb
bisadji lam babahdji
=
broken, fijn maken, breken, v g l .
de naga's spuwden hun gif uit hun
pitjah, beukah, patah, poeth,
wit,
bek.
bijv.: roekn blah bitjah = breekBisan ( M a l . bsan),
de betrekking v .
bare waar, aardewerk, oebat bitjah
ouders wier kinderen met elkaar
darah = lett.: medicijn om het
gehuwd zijn (de bisan's v . d. bruid
bloed fijn te maken (d.i. een soort
zijn dus de bloedverwanten v . haar
kraamdrank).
gemaal), moebisan
ngn
=
aanBitjara, raad, raadgeving, beraadslaverwantschap hebben met, ook: parging, overleg, overweging, meening,
tij zijn voor.
gevoelen, bedoeling, oordeel, ( v g l .
Bis*, of lis", of sis" ( M a l . bisi"),
akaj, at, aga", sangka),
onderhanfluisteren, bijv. narit bis" heideling, bespreking, ook: zorgen
melijke, vertrouwelijke besprekinvoor, bijv.: th bitjara? = w a t is
gen
(die
een
huwelijksaanzoek
nu de (juiste) raad?, pakri bitjara
voorafgaan).
gata? = hoe denkt u erover, w a t
raadt u?, gadh bitjara ten einde
Bisng ( M a l . bising), verdoofd, soe- j
raad zijn, tatjoeba peugah, peu na
zerig, dommelig.
bitjara = zeg toch, wat u w bedoeBis, slecht, boos, schelmachtig, misling is, djih hana djibitjara peuna*
dadig, v g l . djheut, djoengkat, eung*
djh keu aneu" = hij zorgt niet
ka"*eungka",
bijv. aneu" bis
=
v o o r den kost v a n zijn kind, toelng
schelm, fcoef oereung bis = het
ngn bitjara hulp met raad.
werk v . deugnieten.
Bit, juist, precies, waar, werkelijk, w e Bitjh, of beutjh,
puist, bult, blaar
zenlijk, waarachtig, heusch, zeker,
op de huid, v g l . barah.
stellig, gewis, bepaald, i n waarheid,
Bla, tusschenruimte, v g l .
djareung,
inderdaad, deugdelijk, feitelijk, geantara,
Iheung,
roe"eung,
opp.
grond, echt, onvervalscht, v g l . beu*
rapat, krab, rab, t, djab, reula,
tj, beuna, teupat, teunt,
meuhat,
bijv. hana bla = zonder tusschendjat, soenggh,
khng, that, opp.
ruimten; poebla scheiden
(v.
poera-poeva, bijv.: maf bit = goed
vechtenden), tusschenbeiden treden,
dood, mal bit = echte (d.i. ingehanban poebla = onmogelijk te
voerde) lakhars, bit-bit = in waarscheiden.
heid, inderdaad, v o o r w a a r , ( v g l .
Blah ( M a l . belah), I splijten, k l i e v e n ,

Blah

38

Blingg

en pannen, blangng ideung


kloven, hakken, openspouwen, gebraadpan met ooren.
kloofd, gespleten, vgl. plah, bijv.
Bl, moebl, of blj, moeblj, flitsen,
bat blah = een gespleten steen,
blah kaj (of blakaj) = 14 kaj, II,
flikkeren (v. d. bliksem).
zijde, kant, vgl. binh, bijv. Bl*, moebl", knippen met de oogen,
njang blah oeneun = die aan de
vgl. blt.
rechterzijde is, aw siblah een
Blt, I blik (metaal), II knippen
gehalveerde rotan, djar doea blah
met de oogen, vgl. bl", bijv. sig
= beide handen, boeta siblah =
blt = n oogknip, blt-blt =
aan n oog blind, siblah-blah
flikkeren, schitteren, v. vele plaatbahdji = op elk van zijn schousen tegelijk (bijv. v. borduurwerk
ders, ikan siblah = platvisch (schol,
dat met schitterende loovertjes is
bot, schar, tong enz.), blahn =
bezet).
aan deze zijde, blahdh aan gene
Blt, keer, maal, vgl. g, seun, bijv.
zijde, blah th = aan welken kant?
siblt = eenmaal, eens, le blt
Blah (Mal. belas), vormt de telwoorvele malen.
den van 1119, bijv. siblah =
Bleut, ruw vlechtwerk van bamboe-,
elf, doea blah twaalf, sikoeriet- of klapperbladeren
(bleut
reung blah (cfm. koereung sa
tring, bleut, ba" rab, enz.), moe*
doea plh) negentien.
bleut = maken v. ruw vlechtwerk,
Blajat (v. Arab. wilajat), uitheemsch,
at oeb bleut = laf, bang.
vreemd, exotisch, vgl.
adjajb,
Bleuk*, e. s. v. witte reiger, vgl.
asng, la't, opp. tanh, bijv. kasab
bang.
blajat e. s. v. ingevoerd metaalBleut, het opslaan of openen der
draad, oebat blajat ~ Europeesch
oogen, ook: zichtbaar worden, bijv.
kruit.
ka djibleut matadji = hij heeft zijn
Blakaj, zie blah.
oogen opgeslagen (v. e. zieke), ka
Blanda, of Beulanda, of Oelanda, de
djibleut mata oer = de zon
Hollanders, Hollandsch, Holland,
breekt door (de wolken), djipoe*
bijv. b" tameugt ngn Blanda
Wetir mataln = zij spalkten mij de
kaph = verzoenen wij ons niet
oogen open.
met de Hollandsche ongeloovigen!,
Blibh, spoel waarlangs bij het netOelanda poela laboe = Hollandtenknoopen de steken gelegd worsche laboe-planters (schimpnaam).
den en die de wijdte der mazen
Blandja, zie beulandja.
bepaalt.
Blaneu , e. s. v. visch (Mugil-soort).
Blida, plankjes waarlangs bij het
Blang, het veld, complex van rijstvelknoopen v. netten de steken gelegd
den die bij n dorp behooren, bijv.
worden, ook: dwarslatten waartuskanoeri blang =
godsdienstige
schen de beide ronde zuilen (wng)
maaltijd des velds, loeah blang =
v. d. suikermolen zijn geklemd.
open, vrij zijn der velden, pitj"*
Blideung, e. s. v. zeevisch.
(of kt~) blang = nauw, gesloten
Bli, I boos aankijken, aanstaren,
zijn der velden, mar di blang =
II boe teubli = droge rijst.
sneven in het veld.
Bli* (Mal. belia"), wijdgeopend,
Blangng (Mal. belanga), pot, pan !
opengesperd (v. d. oogen).
(v. aarde, koper of ijzer), bijv.
Blin, vroedvrouw, verloskundige, vgl.
blangng dara = groote aarden
bidan.
pot, blangng meulisan = ijzeren
Blimbng, de in elkaar grijpende tanpot om suikerstroop te koken,
den v. d. cylinders v. e. suikerpersblangng ra/a = zeer groote ijzemolen.
ren pot, kant blangng = potten
Blingg, of beulingg, boom en vrucht
1

Bling
(ba"-, bh-) v. Feronica elephantum Corr.
Bling (Mal. belioeng), een groote
soort dissel, vgl. rimbah, tjeukh,
keutjoebng.
Bid", een geest als onze boeman",
waarmede men kinderen bang
maakt.
Bl, moebl (Mal. beli), koopen,
poebl = verkoopen, beuneul
= koop, bijv.: ln keumeung bl
sabh keubeu ba" gata = ik kom
een buffel bij je koopen, peu njang
tabl di peukan = wat hebt ge
op de markt gekocht?, bl poebl
= koop en verkoop, bl akat =
koop met recht v. wederinkoop,
ngn bl i teub, of: ngn bl
ranoeb lett. (geld) om suikerrietsap (of sirih) te koopen, d.i. een
fooi, drinkgeld, bl joem sadjan
koopen met contante betaling,
bl tanggh = koopen op crtdiet,
ln poebl keu drneu oemngln
= ik verkoop u mijn rijstveld, ln
keumeung poebl keubeu == ik
ga den buffel verkoopen.
Bloeka, of beuloeka (Mal. beloekar),
kreupelhout, vgl. tamah.
Bih, gaan, loopen, stappen, ergens
ingaan (bijv. in het gras, in het rijstveld, in het water, in het bosch, enz.),
bijv.: djiblh lam la"ot = zij stapten in de zee, poeblh keubeu lam
oemng = het veld injagen v. karbouwen (om den grond om te woelen), djiblh lam prang = hij begaf zich in den strijd.
Blj, zie bl.
Bb-bb, klanknab. v. h. opborrelen
v. water.
Bb, I schrijfboek (gevormd uit het
Ned. boek", of Eng. book"),
II bab-bb, klanknab. v. h. doffe geluid v. vallen en slaan.
B'bang, bekommerd, verdrietig.
Bb, babbelen, si-bb = babbelaar,
vgl. brt-brt.
Boe, I in water gekookte rijst, boe
koelah = rijst in pakjes van pisangblad als leeftocht op reis meegenomen, boe krb-krb = in de

39

Boeb
zon gedroogde gekookte rijst, fcoe
bit gewone gekookte rijst, boe
leukat = gestoomde kleefrijst, fcoe
teubli == droge rijst, boe leumi"
zachte rijst die in te veel water
gekookt heeft, boe koenjt geelgekleurde rijst, boe minjeu" = eerst
met water gekookte en daarna met
klapperolie overgoten rijst, fcoe
teulheu = drooggebakken gekookte rijst, fcoe reuteu" rijst met
de zaden v. Phaseolus radiatus, L .
suiker en fijn geraspten klapper samen gekookt, fcoe leungkoet =
rijst gekookt van bij het stampen
gebroken korrels, tagoen boe
rijst koken, padjh boe = rijst
eten, kanoeri boe = achtste maand
v. h. Mohamm. jaar, dja" ba boe,
of dja" m boe = rijst gaan brengen, m boe pagal = het brengen
van pagal-rijst v. d. zijde des mans
naar het huis der bruid een paar
dagen vr de bruiloft, wa't boe
= etenstijd (als tijdsbep. 8 a 9
uur v.m.), idja kaphan moeboe =
gestijfseld wit katoen voor lijkkleeden gebruikt, bh boe het eten
opbrengen, teumn boe, of lawan
boe, of ngn padjh boe toespijzen bij de rijst, II zie bah.
Boebadji, e. s. v. zuigvisch.
Boebaj, zie beubaj.
Boebajang, zie bajang.
Boebalt, een wijd geknoopt spits toeloopend net dat als een fuik ergens
in de modder wordt gelegd om
grondels te vangen.
Boeban (Mal. beban), vracht, last,
pak, bijv. brat that djim boeban =
een zware vracht bracht hij mee.
Boebarang, zie barang.
Boebari, e. s. v. vlieg of mug.
Boeb, zie 6.
Boeb', zie b".
Boeb (Mal. boeboe), e. s. v. fuik
(soorten: b. djareung, b. dm, b.
krab, 6. la"t, b. kroeng, enz.),
bijv. boeb doea babah = fuik
met twee monden, theun boeb =
fuiken uitzetten, rhoeng boeb =
de fuiken inhalen.

Boebeu

40

Boebeu, droge klapperbladeren.


Boebeu*, de paardenhaarachtige bekleedselen tegen palmstammen, vgl.
inim, djoengka, riman, boel dj'.
Boebiri, of oebiri, of koebiri (Mal.
biri-biri), schaap, ram, boebiri p"
= vechtram.
Boeb, vr den buik dragen.
Boebh, lek, lekken, uit een opening
vloeien, vgl. tirh.
Boebng, dak, dakbedekking (vgl.
Mal. boeboeng = top, nok), bijv.
na peu srt di boebng = er is
iets v. h. dak gevallen, peudab boebng = aanbrengen v. d. dakbedekking, djeurat moeboebng: een
graf met een dak er boven.
Boebrang (Mal. berang-berang), e. s.
v. otter.
Boeda*, kind, wicht, knaapje, jongen.
Boedaj, I dom, onnoozel, stom, vgl.
doeng,
boebaj, ngeut, beuna",
boed, bingng, tahe, bijv. boedaj
that kah = wat ben jij een stommeling, II, een vischsoort.
Boedh (Mal. boedoe), e. s. v. trasi
v. kleine visch in pekel (in Da ja
veel gegeten), vgl. beulatjan, peuda.
Boedi, of boediman, zich goed gedragen, verstandig, wijs.
Boediadari, zie boeliadari.
Boediman, zie boedi.
Boedjaj (Mal. boedjal), uitpuilend,
uitstekend gedeelte van iets, ronde
verhevenheid op een gng, tjanang,
enz., verg. toembh, boela.
Boedjang, vrijgezel, heraut, page,
schildknaap, boedjang radja = des
konings heraut.
Boedj (Mal. bocdjoer), rechtuit,
rechttoe, in de lengte, languit, langwerpig (opp. linteung), ook: de
schering (bij een vlechtpatroon),
bijv. bara boedj = de overlangsche balken boven in het huis,
moeka boedj = een langwerpig
(ovaal) gezicht.
Boed (Mal. bodoh), dom, onnoozel,
vgl. boedaj, beubaj, boebaj, doeng, ngeut, beuna', bingng, tahe,
d at.

Boet
Boed , melaatschheid, lepra, vgl.
peunjakt djheut, bijv. ka lah djisakt boed' het is al te zien
dat hij melaatsch is.
Boedoeng, een haringsoort.
Boedj, zonder staart (v. e. kip).
Boe, aap, boe angn luiaard,
tjoegng boe = gezwel aan de
onderkaak (als de wangzak v. e.
aap).
Boeh (Mal. 6oeas), wild, woest, geil,
vgl. ganah, lah, kleut (opp.
seu'it), poeboeh = wild maken.
Boeng, moeras, vgl. pa/a.
Boet (Mal. boeat), werk, arbeid, bezigheid; zaak, quaestie, aangelegenheid; handeling, handelwijze, gedraging, daad, ook: wat voegzaam
is, bijv. at boet = het werk regelen; ln djin na boet = ik
heb thans werk; dja' boet
een
werk ondernemen; peu boet =
wat werk?, ook: waartoe, waarvoor,
tot wat? (vgl. keupeu), bijv. peu
boet gata wat werk doet ge,
wat hebt ge te doen?, peu boetkeu
keun = wat doe je hier?, peulakoe boet = een zaak bewerkstelligen, boetdji djitt
naleung
= hij hield zich bezig met gras
branden, fcoef djn = hetgeen een
booze geest doet (bijv. als men
over de plek loopt, waar hij huist),
b' s toepeu boet njan = laat
niemand van die zaak weten, ln
that boet s= ik heb veel te doen,
geunab oer boetdji djidja' geumad eiken dag was zijn werk
uit bedelen gaan, boet han has
ijdel werk, meun boet == op
deze wijze, keuneulheuh
djeut
lm boet = daar komt later weer
moeite (een rechtszaak) van, dji"ingat boetdji dil = hij dacht
terug aan zijn vroegere handelwijze, meulingkeu boet = het voegzame overtreden, sirng boet =
slechte gedragingen, meunan peuneugah, njang boet hana lntoepeu = zoo zegt men, maar of het
werkelijk zoo is (het werk, de zaak
zelf) weet ik niet, boet djheut
1

Boega

41

slechte daad, misdaad, ontucht,


boet nj ghlm lnbri th ba'
ajahln deze quaestie heb ik
nog niet aan mijn vader medegedeeld, poeboet, of poemoeboet
werken, doen, handelen, vervaardigen, poeboet = ook: een samentrekking v. peu boet (zie boven),
bijv. poeboet tadja" keunan =
waartoe gaat ge derwaarts?, la"n
hana djipoeboet sapeu anders
deed hij niets, beutapocboet ban
ln peugah = wilt handelen naar
ik zeg, Iheuh djimoeboet = nadat
hij met zijn werk klaar was, djeumt ba" poemoeboet = ijverig in
het werk, poeboet oemng = het
rijstveld bewerken, dit peu lnpoeboet oer nj = weinig is hetgeen ik vandaag heb uitgevoerd,
poeboet-boet
= ook: fijn voor
cohabiteeren".
Boega, naam v. e. boom behoorend
tot de fam. der Euphorbiacen,
tapa" gaki lag n boega = voetZolen in vorm gelijkend op boegabladeren (geldt als vrouwelijke
schoonheid).
Boegam, met een breed stomp uiteinde, onvoltooid, opp.
rantjng,
lantj", tirt, lantjng, tjintjoe, vgl.
toempj, bijv. tand" boegam
hoorns stomp en niet uitgegroeid
(bij hoornvee).
Boej, I varken, zwijn, bijv. ranf boej
= lett. varkensketting d.i. een soort
amulet, poeng boej = lett. varkenswaanzin d.i. een soort vallende
ziekte, II de neut welke men
onder een hefboom
(seunoengkt)
schuift als men hiermede iets wil
oplichten.
Boeja (Mal. boeaja), krokodil (boeja
galeun = een lichtgekleurde soort,
b. itam = een donkergekleurde
soort, b. tjanggoe" = een kleine
soort met breeden snoet), boeja
kab = door krokodillen opgevreten, di kroeng le that boeja = in
de kreken zijn veel krokodillen.
Boeka, open, poeboeka of poeka = |
openen, openmaken, losmaken, vgl. i

Boel
peuhah, plh, bijv. nj ka teuboeka at geutanj = thans is
ons hart verruimd, boeka poeasa
de vasten verbreken, de ontnuchtering na de vasten (Arab. [atoer),
poeka pint de deur openen,
djih na djipoeka rasialn
hij
heeft mijn geheim geopenbaard.
Boeket (Mal. boekit), berg.
Boekn (Mal. boekan), vaak verkort
tot kn (zie aldaar), niet, iets niet
zijn, is het niet?, immers?, boekn
boebarang = zeer, hevig, buitengewoon, voorbeeldeloos, bijv. dalam
Tjeuroega boekn peungeuh le
in het Paradijs hoe heerlijk licht,
boekn sajang hoe jammer, of:
is het niet jammer?, djim boekn
boebarang = hij weende heviglijk,
beunghdji boekn boebarang =
hij werd zeer woedend.
Boekng, kaal, kaalgeschoren, haarloos, hoornloos, blootshoofds, vgl.
koepng, bijv. tjoek boekng =
kaalscheren, leum boekng = een
rund zonder hoorns, pakn tadja"
oel boekng = waarom gaat ge
blootshoofds?
Boekt, bedekking v. nipah-bladeren
over per prauw vervoerde goederen.
Boela, I uitpuilen, vgl. boedjaj, toembh, bijv. mata boela = uitpuilende
oogen, II e. s. v. zeevisch.
Boelat, rond, bol, zonder hoeken of
kanten, ovaal, cylindervormig, geheel, vgl. boentaj, bijv. tring boelat
= een geheele (niet gespleten)
bamboe, pineung boelat een geheele (niet gehalveerde of in stukjes gehakte) pinangnoot.
Boel
(Mal. boeloe),
huidhaar
(hoofdhaar = "), veeren bij vogels,
wol v. schapen, stekels v. e. stekelvarken, enz., bijv. boel keunng
= wenkbrauwen, boel geuti' =
okselharen, boel bh = schaamharen, boel beuth = haar op de
kuiten, boel mata = oogharen,
boel idng = neusharen, boel
gloenjoeng
= oorharen, boel
mis = snorharen, boel " =
;

Boeleun

42

nestharen, boel peur eumping =


haarlokken bij de slapen v. h. hoofd
eener jonggetrouwde vrouw, sroej
boel badan het te berge rijzen
der haren, kippenvel krijgen, boel
groe = manen v. e. paard, boel
landa' = pennen of stekels v. e.
egel of stekelvarken, boel man"
= kippenveeren, boel kamng =
geitenhaar, boel dj" = arenvezels, boel djagng = het roodachtige haar v. mas, boel iika =
pluisjes v. e. mat, boel boebng
= dakstroo.
Boeleun
(Mal. boelan),
maan,
maand, bijv. padoem oer boe*
leun = de hoeveelste der maand
is het?, si"oer boeleun = de
eerste der maand, boeleun leumah
= den eersten der volgende maand,
d.i. als de maan zichtbaar is, 6oeleun likt, of b. dil, of b. ka abh
de vorige maand, boeleun peu*
nama, of b. peunh, of b. trang =
volle maan, boeleun ", of b. moeda = opkomende, wassende maan,
boeleun trn, of b. titt = afnemende maan, grahna boeleun, of
b. ka tahb kab = maansverduistering, boeleun si"oer = de
nieuwe maan (lett. de maan v. n
dag), il" sang boeleun trang =
zoo helder als de volle maan,
moeboeleun-boeleun
= maanden
lang, biaja boeleun, of beulandja
boeleun = e. s. v. kostgeld ter
bestrijding v. d. uitgaven voor den
jonggehuwden man gedurende zijn
maandelijksch
verblijf
bij zijn
schoonouders gemaakt, poeng djiIhab aneu" boeleun = aanvallen
v. krankzinnigheid bij het begin der
maand, leumah boeleun, of kaln
b. of aneu" boeleun de maandstonden, menstruatie hebben, boeleun bh kaj = 6e maand v. h.
Mohamm. jaar, boeleun apam =
7e maand v. id., boeleun kanoeri
boe = 8e maand v. id., boeleun
oer raja = 10e maand v. id.,
boeleun meu"apt = 11e maand

Boendri
v. id., boeleun hadji = 12e maand
v. id.
Boeliadari, of boediadari (Mal. bidadari), hemelnimf, nimf, hemelprinses.
Boelit, (tot balletjes, pillen) kneden,
ineendraaien, bijv. boelit tjandoe
= opiumbolletje, boelit idja =
een kleed tot een bal draaien.
Boeloeng, deel, aandeel, vgl. bagi,
djeumba, bagian, bheu',
bijv.
boeloengln b" tabri keu gb
geef mijn deel niet aan anderen,
boeloeng prang sabi deel v. d.
djakat voor den heiligen oorlog bestemd.
Boeloet, nat, vochtig, vgl. basah,
boetjh, djoem, opp. th.
Boelh (Mal. boeloeh), een bamboesoort o.a. gebruikt voor blaasroeren, kokers, spoelen, voetangels
enz., bijv. boelh geunampj = de
spoelvormige bamboekokertjes of
klossen waarop de te weven zijde
wordt gewonden, tjatja" boelh, of
tjoetj" boelh = klossenstandaard
waarop voormelde kokertjes worden gestoken om het garen naar
het scheerraam over te brengen.
Boem, of bam, klanknab. v. e. dof geluid bijv. v. h. in het water ploffen
v. zware voorwerpen.
Boembam (Mal. bembam), poffen,
vgl. Iheu, teut, dadeung, panggang.
Boem, iemand die de geheime wetenschap kent om tijgers te vangen.
Boem (Mal. boemi), aarde (als hemellichaam), aardrijk, bijv. joeb
boem = onderwereld, boem
peut ha'ih de plek aarde van
vier el lang (waarin men begraven
wordt), langt ngn boem neupeudjeut l pteu Alah = hemel
en aarde zijn door onzen Heer God
geschapen.
Boendi, zie boeni.
Boendri, krullend, gekruld, gekroesd
(van haar), vgl. patah manjam,
bijv. 'dji boendri = zij heeft
krulhaar.

Boengng
Boengng, opgezet, vgl. bas, badm,
teumbn, beutng, boent", boesng.
Boengka, I vertrekken, wegzeilen, reizen of opbreken naar een andere
plaats, bijv. boengka oe gl = opbreken naar het gebergte, kapaj ka
djiboengka = het schip is reeds
vertrokken, h djiboengka Si N =
waarheen is N . vertrokken?, boengka ba" prang = ten oorlog uittrekken, II omvallen, omvervallen, vgl. reubah, bijv. boengka kaj
rimba oeb-b taja = de woudboomen vielen om zoo groot als zij
waren.
Boengkah, ergens uit opduiken, boven
(water) komen, voor den dag komen, poeboengkah
= water opwerpen (zooals bijv. een krokodil,
een visch doet).
Boengkaj, I (Mal. boengkal), een
goudgewicht = 16 manjam = 2
dollars ( 54 gram); bij huwelijksgiften geldt 1 boengkaj (als waardebepaling) = 25 dollars = 5 tah
= 25 peuha (tegenwoordig 25)
en bij weddenschappen, 1 boengkaj
- 5 tah = 20 peuha = 20 dollars (tegenwoordig / 20), gleung
gaki sipasang nam boengkaj brat
= een paar voetbanden ter zwaarte
van 6 boengkaj's, II verhuur
(v. tuinen).
Boengk* (Mal. boengkoe"), bochel,
bult, bultig, krom, gebogen, gekromd (vgl. lingkang,
lingkng,
lingk", bingk", leunt",
tjeuk",
kiwing, opp. teupat), bijv. boengk" oedeung = met gebogen rug
of hooge schouders, si-boengk" =
de bultenaar, poeboengk" = krom
buigen.
Boengkoeh, een kleine vischsoort.
Boengkh (Mal. boengkoes), pak,
baal, bundel, inpakken, inwikkelen,
ineenwinden, oprollen, bijv. idja
boengkh = een opgerolde doek,
djidj" boengkh ranoeb keu djam = hij reikte zijn sirihdoek aan
den gast, aneu" boengkh = quasi
instrumentjes welke als tegenwicht
aan een sirihdoek hangen, boengkh

43

Boenj
boera" = doek zooals vrouwen als
hoofdbedekking plegen te gebruiken.
Boeng (Mal. boengoer), boomsoort
met goed hout.
Boengng (Mal. boenga), bloem, bloesem, bloemfiguur, bloempatroon,
bloemmotief (siermotief bij weefsels, borduurwerk,
houtsnijwerk,
sieraden, enz.), rente, interest (vgl.
laba, oedjng), bijv. boengng lawang = kruidnagelen, boengng
lada peperbloesem,
boengng
peukan = bloemen die steeds op
de markt verkocht worden, boengng apoej = vuurwerk, boengng
oer = de stralen der pas opkomende zon, boengng
djar
handgift, geschenk, huldeblijk, moeboengng
=
bloemen dragen,
bloeiperiode, boengng tadj" =
al wat ter versiering of om den
aangenamen
geur in het haar
wordt gedragen, boengng soentng
bloemvormig gouden haarsieraad dat aan een haakvormig omgebogen naald achter het oor wordt
bevestigd, boengng preu', of b.
pri" = gouden ruitvormige voorwerpjes waaraan kleinere figuurtjes
aan kettinkjes hangen (als sieraad
links en rechts v. h. oor gedragen),
boengng karang djeu, of b. djeumpa meu" antng-antng
= dergelijk sieraad als het vorige waarvan echter maar n voor in de
haarwrong wordt bevestigd, boengng reunggt rente, interest
v. geld, poeboengng(of padjh
boengng-) reunggt = geld tegen
interest uitleenen of uitzetten.
Boengsoe, jongste kind, laatstgeborene,
vgl. toelt, opp. oel bara.
Boeni, of boendi, een boomsoort, paleut djar lag n boendi =
handpalmen in vorm gelijk aan
boendi-bladeren.
Boenj (Mal. boenji), geluid, klank,
toon, gerucht, vgl. soe, bijv. 6oenj-boenjjan = muziek, boenj
sangat soebra = een geweldig leven, trh oe djeu"h doem moe-

Boen

44

boenj meugah trh mata = tot


heelemaal in verre streken ging het
gerucht van zijn roem van helderziendheid.
Boen, zooeven, zoopas, zoojuist,
van zooeven, de bewuste (vgl. M a l .
tadi), boen ban = net zooeven,
njang boen die van zooeven,
boen beungh = vanochtend,
gepasseerde ochtend, boen na ln
kaln oereung ploeng keudh =
zooeven zag ik menschen in gindsche richting hard loopen of vluchten, oereung boen njeum ln
pantjoeri = de man van zooeven was
geloof ik een dief, peu tapeugah
boen wat deeldet gij daareven
mede?, pan tadja" boen = waar
zijt ge zooeven heen geweest?
Boentaj (Mal. boental), langwerpig
rond, ovaal, vgl. boelat.
Boentng (Mal. boenting), zwanger,
drachtig, bevrucht (ook v. d. rijst
als de aar op het punt staat te
voorschijn te komen), vgl. meu*
tieun, teungh brat, moem, ham,
doea haj, bijv. ka rab boentng =
bijna zwanger, boentng ka sarat
= hoogzwanger, keubeu boentng
= een drachtige buffel.
Boentjt, opgezet, gezwollen (v. d.
buik), vgl. bas, badm, teumbn,
beutng,
boent", boesng, boengng.
Boentji, zie poentji.
Boent*, opgezet, gezwollen, dik, vgl.
beutng, teumbn, boesng, badm,
bas, boentng.
Boe**, zie *.
Boera-boera, groote golven, vgl. aln,
gloembang, bakat, atja", tjeuratjeu', bijv. djibeudh
i la"t
moeboera-boeva sabng-meunjabng
= het water der zee borrelde op
in groote golven die tegen elkaar
in gingen.
Boera*, I (v. Arab. boeraq), fabelachtig dier dat Mohammed in den
nacht v. zijn hemelvaart besteeg,
II boengkh boera" = hoofddoek
voor vrouwen.

Boeth
Boer* (Mal. bor"), gespikkeld, vgl.
roenf*.
Boereu, bluffen, opsnijden, vgl. beurakah.
Boer*, zichtbare klip, vgl. kareung,
loengkab, boesng.
Boeroe, jagen, opdrijven, bijv. dja"
moeboeroe = gaan jagen, as
poeboeroe = jachthonden, hantoe
boeroe = e. s. v. booze geest (de
wilde jagersman).
Boerng, I de geest v. e. overleden
kraamvrouw, kwelgeest v. kraamvrouwen, peutrn boerng de
kraamvrouwduivel naar beneden
brengen (d.i. bezweren), ba" boerng peutrn keu moge de boerng je halen, tamng boerng =
door de boerng bezeten, boerng
poendjt = geest v. e. in de kraam
gestorven vrouw bij wier begrafenis men verzuimd heeft vr de
sluiting v. h. graf de lijkwindselen
los te maken, II aannemen (v.
e. werk), uitvoeren tegen een
vooraf bedongen loon (Mal. borong).
Boerot (Mal. boeroer), breuk, vergroot scrotum.
Boes*, oud uitheemsch zilveren muntje (in Atjh vroeger ook wel nagemaakt, 1 boes" = ]/ goepang).
Boesoe, of poesoe (Mal. boesoer),
spanboog, aneu" boesoe = pijl, vgl.
gand.
Boesng, I, of poesng (Mal. boesoeng) .zuchtige zwelling (v. d.
buik),
vgl. beutng,
boentng,
boent", bas, badm, teumbn,
II zandbank, klib, vgl. loengkab,
kareung, boer".
Boeta, blind, boefa toel = blind en
doof, boefa siblah = aan n oog
blind, seupt boeta = stikdonker.
Boetjh (Mal. botjor), kletsnat, doorweekt, nat, vgl. basah, boelt,
djoem, bijv. abh boetjh idjaln
keunng oedjeun bandoem al
mijn kleeren zijn nat door den regen.
Boeth, penis, mannelijk geslachtsdeel
(vgl. bh, daka, meunal), boeth
Klng, of bh Klng = een zwarte
2

Bh

45

oneetbare soort v. zeekomkommer


of tripang.
Bh (Mal. boeah), vrucht, knop, pit,
noot, knoop, gewicht, bol, bal, ei,
kuit, neet, tuit (v. e. kruik), penis,
mannelijk geslachtsdeel, ook: hulptelw., ook: in benamingen van
lichaamsdeelen, ook: voorwerpen
waarmede gespeeld of gedobbeld
wordt, verder in tal v. figuurl. beteekenissen, bijv. bh kaj =
vrucht, bh pala = notemuskaat,
bh kvh, of b. keumir = oliehoudende noot (op Java kemiri),
ook testikels v. menschen, bh meusabah = rozenkrans, bh badj
~ knoop v. e. baadje, bh at =
liefkoozend woord, harteliefje, bh
arn = tjemara-vrucht, ook: blaassteen, bh tjng = gewichten v. e.
weegschaal, bh beureuth of b.
beuleuha" = granaat, bh meureujam kanonskogel, bh peunjeurng of b. p spintolletje om
touw te draaien, bh man" kippenei, bh pinji schildpad-ei,
bh goet = neet, ei v. e. luis,
bh eungkt = kuit v. visschen,
bh eungkt agam hom in den
buik v. visschen, bh poeth eiwit, bh mirah = eidooier, th bh
eieren leggen, kuit schieten, kh
bh = besnijdenis (grof, vgl. peusoenat en katan), bh Klng
lett. penis v. e. Kling, d.i. een tripangsoort, zeekomkommer, bh as
= hondenpenis, ook grendel v. e.
geweer, sabh = n, tot n geworden, bh beuth kuit (v. e.
been), bh poenggng = achterste,
achterdeel, posteriora, bh pisang
= bovenarm, bh sapaj = benedenarm, bh haleukm = adamsappel, vooruitstekend gedeelte v. h.
strottenhoofd, bh geunta of b. gr gr' kleine belletjes dienende tot
schaambedekking bij naaktloopende
jongetjes, bh koepa" = belletjes
aan kettinkjes aan de polsen gedragen, bh roe = kraalvormig sieraad v. e. sirihdoek, bh kat of
b. gat' of b. panta = hoornen of
c

Bh
houten schijfjes gebruikt bij e. s. v.
werpspel, bh poelt = houten
ringen bij het z.g. ratb poelt gebruikt, bh langai = het lichaam
v. d. ploeg, bh tjeudh = rugplankje door de weefster gebruikt,
bh gng = slagknuppel v. e.
gong, ook grendel v. e. geweer, bh
dabh = ijzeren priem bij het onkwetsbaarheidsspel gebruikt, bh
roem, of b. Malaka, of b. tjeuk"
malm, of b. peukhm teungkoe
e. s. v. lekkernij, moebh = vruchtdragend.
Bh, I leggen, zetten, stellen, plaatsen,
aanbrengen, instellen, aanstellen,
(vgl. Mal. boeboeh), bijv. bh
tadj = (een vechthaan)
de
kunstsporen aan de pooten binden,
bh keukang (een paard) het
gebit aandoen, bh tjawardi =
emailleeren, bh dama, of b. gala
= dichten met hars (bijv. v. e. lek
vaartuig), bh- (of theun-) geutah
gom plaatsen (om vogels te
vangen), bh boe = het eten opbrengen, bh boe lam pinggan =
gekookte rijst op den schotel doen,
bh goel lam tjawan = de sajoer
in de kom doen, bh ma'na = de
beteekenis aangeven, geubh ngn
mata = met edelsteenen gezet, bh
gatja = met hinna besmeren, bh
taw = staken opzetten, plaatsen,
bh- (of peudjeut-) keu panglima
= tot panglima aanstellen, bh
marit = het woord voeren, een
quaestie voordragen, bh deunda
== een boete opleggen, bh tambh
= opmerkingen maken, bh boengng = offeren v. bloemen (op
een graf), bh boengng lam
= bloemen in het haar steken,
bh- (of theun-) arng, tarn, peuleunt"
netten, strikken, vallen
spannen, bh tal = met een touw
vastbinden, bh nan (of peunan,
of rasi nan) = een naam geven,
djibh lakoean njang hana gt ba'
geutanj = hij gebruikte onbetamelijke gedragingen jegens ons, bh
s/ra = zout doen op of bij, poebh
c

Bhroem

46

= kwaadspreken, narit poebh =


laster, s bh gata = wie heeft u
zwanger gemaakt?, II partikel v.
aansporing: vooruit!, komaan!, welaan!, bijv. bh- (of ocdh-) tadja'oe
Atjh komaan, laten wij naar
Atjh gaan, III partikel v. instemming: jawel, goed, het is goed,
vooral als toestemmend antwoord
op een bevel of een verzoek, vgl.
nj, gt, djeut, bijv. bh djin
= goed dan nu!, bh tj" goed
neem het!
Bhroem, e. s. v. gebak.
Bh, I (vgl. M a l . boeang), wegwerpen, weggooien, weg doen, wegnemen, verwerpen, verwijderen, afdanken, afschaffen, bannen, verbannen,
opmaken, verspillen, verkwisten,
verbreken (v. e. overeenkomst), vgl.
ti*, Ihm, srm, bijv. bh oe tanh
= op den grond werpen, bh
sa h = het anker werpen, bh
brh = het afval (stof) wegwerpen, padjh ranoeb bh seupah =
bij het sirihpruimen wordt de uitgekauwde pruim
weggeworpen,
bh dapoe = den oven wegdoen
( na de bevalling), bh malang
= het malang" wegdoen, bh
hadah rajeu' de groote onreinheid wegnemen (nl. door een bad),
bh euntjit = het spoor verwijderen, uitwisschen, bh peunjakt =
een ziekte verbannen, bh lantjang
=
een offerprauw loslaten (in
ziektegevallen), han tabh meuh
tatoeng beus = gooi geen goud
weg om ijzer te ontvangen, atra
gata b tabh baranggah
=
gooi uw goed niet overal heen, vermors uw goed niet op allerlei manieren, ka abh djibh png = hij
heeft al het geld opgemaakt, bh
hareuta = zijn goed verkwisten,
bh dr = zwerven,
teubh
weggeworpen, ook: bevuilen,
bederven, bijv. teubh ka meuleuhb met modder bevuild geraakt,
teubh idja zijn kleeren bevuilen, b" tapeuteubh kitabln
=
bederf mijn boek niet, II loeien
c

Brakah
(v. runderen), sissen (v. slangen).
Bj, I boeten, verstellen v. netten (vgl.
M a l . boeboel), II e. s. v. kolombijngebak.
Bng, zie dng.
Bt, tcubt, I achterwaarts gebogen,
achterover hellend, kromgetrokken,
vgl. leunt", opp. boengk',
bijv.
han peuteupat l njang teubt
nj het kromme ervan wil niet
meer recht worden, djidoe' boengk' taph, dji'h boengk' tima,
djidja" teubt, peunjakt st djiriwng teuma = hij zit zoo krom als
een klappervezel, hij ligt zoo krom
als een waterschepper, hij loopt
achterwaarts gebogen, de oude ziekten komen terug, II bt, teubtbt, zich uitrekken, bijv. teubt-bt
tanda beu
= het zich telkens
uitrekken is een teeken van luiheid.
Bt, I, of beut, of beuoet,
opheffen, oplichten, optillen, opnemen,
vgl. poebeudh, angkat, angkt,
bijv. djih han " djibt sidv =
hij kan het niet alleen optillen, bt
djar een handgroet wisselen
waarbij beide handen of n van
beide vr het gelaat wordt gebracht, doemna peunadjh
habh
djibt = allemogelijke lekkernijen
discht hij op, feufof = opgelicht,
II uittrekken, uitrukken, met de
hand van onkruid zuiveren, wieden,
vgl. oereuh, eump, en M a l . rjaboet, boeboet, bijv. bt geutah =
rubber inzamelen, bt boel man
= een kip plukken, bt gig =
kiezen trekken, bt ' haren uittrekken (bijv. met een tangetje),
III bt, of bht (ons woord
boot") = boot, sloep, schuitje.
Brab-broeb, met zijn velen zich richten tot, bijv. brab-broeb man
djip ateuh ba' bringin = de
vogels vliegen alle af op den waringin-boom, brab-broeb oereung
ba" teungkoe njan = de menschen
richten zich in grooten getale tot
dien teungkoe.
Brag, specht.
Brakah, zie beurakah.
c

Bram

47

Bram, moebram-bram, neervallen met


doffen klank.
Branda, zie beuranda.
Brandang, houten rijstschuurtje, vgl.
keup", krng.
Brangkat, zich op weg begeven, weggaan, vertrekken, opbreken, (alleen
gebezigd v. d. vorst), bijv. teuma
Radja pi neubrangkat = ook de
Koning brak toen op.
Brani, moedig, stoutmoedig, dapper,
vermetel, driest, onbeschroomd, durven, boud, vgl. bhe, tjeubeuh, peukasa, angkara, opp. geusoen, takt,
goendah, koejt, koejoe.
Brat, I zwaar, waardevol, van waarde,
gewichtig, zwanger, vgl. ghn, of !
gcuhn, opp. phoej, bijv. feraf sipikj = een pikoel wegend, brat
poenggng = traag, feraf lidah =
moeilijk spreken, zwijgzaam, feraf
toeleung = vadsig, brat geuni-
rng, of brat gloenjoeng hardhoorig, beuncurat = gewicht, beuneurat na limng pikj = vijf
pikoel zwaar, brat that djim boeban
= een zware vracht bracht hij I
mee, pad brat = gepelde rijstkorrels gebezigd als goudgewicht,
proemhln teungh lam brat
mijn vrouw is in de helft der zwangerschapsperiode, II verantwoordelijk voor, bijv. brat keu aneu
proemh = verantwoordelijk zijn
voor vrouw en kinderen.
Brawang, diepe plaats, kolk of kom
in de rivier, ook een draaikolk in
zee, vgl. roei.
Brt-brt, babbelen, doorslaan, praten
zonder zin, vgl. bb, toet kart.
Breuh (Mal. feeras), gepelde-, ontbolsterde rijst, neu"- (of aneu"-)
breuh = rijstkorrel, breuh leukat
= gepelde kleefrijst, breuh koenjt
= geel gekleurde rijst, breuh bit of
breuh djat = gepeld zaad van
rijst (dus niet van een andere
graansoort).
Bri, of feeuri (Mal. beri), geven, begiftigen, bedeelen, schenken, toestaan, veroorloven, toelaten, vergunnen, vgl. dj ", bijv. feri idin =
2

Broe*

toestemming-, verlof geven, feri


mm, of fe. te' = zoogen, de borst
geven, feri boe == te eten geven,
moebri saleum = den heilgroet
brengen, moebri-bri ranoeb = elkaar sirih aanbieden, moebri th
= kennis geven, vertellen, mededeelen, faferi boe keu gbnjan =
geef aan die persoon te eten, b"
tabri djipeugah ba" radja = laten
wij verhinderen dat hij tot den koning spreekt, ajahln han geubri
dja" ln oe rant = vader staat
mij niet toe naar de kust te gaan,
beuneuri = geschenk, ln dj" beuneuri keu geunashln ik zal een
geschenk geven aan mijn beminde,
kamng njan neubri keu ln = wil
mij die geit schenken.
Brieung, e. s. v. fuik die men in snel
stroomend water met de opening
naar bovenstrooms hellend gericht
uitzet.
Bringan, rondhouten waarmede een
zeil gespannen is.
Bringn, ba' bringn, waringin-boom.
Br* (Mal. boeroe'), verrot, vergaan,
versleten, vervallen, bedorven, bouwvallig, haveloos, schamel, vuil, leelijk, tot ontbinding overgegaan, vgl.
basi, banga, apa", danh, djheut,
khb, opp. meudjeulih, patt, laja",
bijv. minjeu' br" = verrotte (uit
gegist klappervleesch geperste) olie,
manjt br" = het lijk ging tot ontbinding over, i babah br' = lett.
bedorven- (d.i. nuchter-) speeksel,
fe fer* (of 6. khb) = stank,
fer* that roepadji zij is erg leelijk, br" at =
terneergeslagen
(door verdriet of rampen), rf nj
br' that = deze weg is erg vuil,
peukajanln br' = mijn kleederen
zijn versleten.
Broedjoe*, e. s. v. vogel (Mal. merbah), bijv. lag broedjoe" beukah
eumpoeng = als een b. vogel die
zijn nest vernielt.
Broe*, eigenl. klapperdop maar wordt
ook voor allerlei andere voorwerpen
gebezigd, die iets dopachtigs hebben, bijv. oel broe" = dat deel

Broeh

48

Dagang

Da', in nood verkeerend, in het nauw


gebracht, bijv. Zon da hana sapeu
na l = ik bezit niets meer.
Dab, I e. s. v. tamboerijn, vgl. rapa'i,
rapana, II peudab, bedekken,
aanbrengen, plaatsen, bijv. peudab
boebng = dakbedekking aanbrengen.
Dabeuh, wat men bij zich draagt,
koopwaren, waren die men rondvent (ook eetwaren), vgl. meuneu*
kat, mcudjadja, bijv. dabeuh peukan
= goed v. d. markt (bijv. snoeperijen), meudabeuh = het bij zich
hebben v. koopwaar, dabeuh ra*
noeb = al het benoodigde voor een
sirihpruim, vgl. aZaf ranoeb.
Dabh, of bh dabh (Mal. daboes),
priem bij mystieke zelfverwondingen gebruikt, meudabh, of beudh dabh = het onkwetsbaarheidsspel spelen.
Daboe, de Psalmen Davids.
Dada, borst, badj plah dada de
gewone kabaja.
Dadang, zie dang-dang.
Dadh, gestremde buffelmelk, zure
melk, geutah dadh = kleefmiddel
bereid uit gestremde buffelmelk, ook
naam v. e. rubber leverende liaan,
oe dadh = e. s. v. klapper waarbij het brokkelige weeke kiemwit
geheel als moes met het klapperwater is vermengd.
Dadeub, de houten plak waarmede
bij 't vormen v. aarden potten de
specie wordt geklopt, vgl. leupeut.
Dadeung, over het vuur drogen,
schroeien, roosteren, vgl. panggang,
zie ook madeung (verkorte vorm
v. deumadeung).
Dadjeu (v. Arab. dadjdjal), de z.g.
Antichrist (mythische persoonlijkheid der Mohamm. Eschatologie),
bedrieger.
Dadoe, dobbelsteen, tolletje bij het hazardspel, bijv. srng'- (of poeta-)
D
dadoe = het omdraaien v. zulk een
tolletje.
Da, benaming voor een oudere vrouw
Dagang, vreemdeling (vooral op Klin(vgl. ma), da, tjoet da, p da, da
ganeezen toegepast), meudagang
p = oudere zuster (vgl. a), dalem
= ergens als vreemdeling verkee= oudere broeder.

v. d. klapperdop waar de kiem


doorbreekt, poenggng broe" =
het andere deel v. d. klapperdop,
broe* i = waterschepoer, drinknap v. e. kokosdop, broe' koentji
= het slot v. e. hangslot, feroe*
kreung schelp, broe" teubt,
of broe" kreung = knieschijf,
broe' pinji = het schild v. d.
schildpad, broe bh man" de
schaal v. e. kippenei, broe" oel,
of b. tangkocra" = de schedel v.
mensch of dier, hersenpan, broe'
nab = het gedeelte v. d. buik boven
de schaamdeelen, broe" bing, of
b. geuteum = de schaal v. e. krab,
broe* hateubab = klankbord v. e.
viool, ph broe" lak oedjeun
op klapperdoppen slaan om regen
te vragen, moebroe" = op halve
klapperdoppen loopen.
Broeh, plotseling, opeens, ineens, bijv.
broeh djidng = plotseling stond
hij op, broeh djiploeng = opeens
rende hij weg, broeh djiteubit =
ineens kwam hij te voorschijn.
Brh, droog vuil, afval, stof, vgl.
dhj, bijv. tamn brh = vuilnishoop, brh apoej = brandbaar afval, brh poeth = huisraad, peufamn brh = het vuilnis op een
hoop vegen, teungh moedj that
djimeukat brh-brh tjit djeut keu
png = het gaat hem tegenwoordig
zeer voorspoedig in den handel zelfs
vuil wordt geld in zijn hand.
Bron, of beurn, zich lusteloos, onwel
gevoelen, bijv. diln oer nj
bron that as han ln dja" meu*
kat = ik gevoel mij vandaag zeer
onwel ik kan niet gaan handel drijven.
Brt, vrouwelijk schaamdeel, vgl. poe*
k, nab, p", apam, meunal,
teuna", parot.
c

Dagoe

49

ren, reizen, trekken, en meer spe- |


ciaal op studie zijn", oereung'
meudagang in het bijzonder
Klinganees, ook student, bijv. bi"
dagang palh = zoo'n ellendige
vreemdeling, dagang njang garib
een zwervende vreemdeling,
koedja" meudagang Ih seun poeasa
= ik ga drie jaren lang studeeren.
Dagoe, I het boveneinde v. d. kiel v.
e. schip, II teunjeun dagoe =
trapleer bij peperplukkers in gebruik.
Dah, vast aangestampt, vastgetreden,
opp. geumb, bijv. tanh ba"djalan
ka dah that = de aarde op den
weg is vastgetreden.
Dahga (Mal. dahaga), dorst, dorstig,
vgl. grah, bijv. poepoeh dahga =
zijn dorst verzadigen, stillen, lessen en.
Dahid, kluizenaar, iemand die een
vroom leven leidt.
Dahpeudah, een kruid (wellicht venkel), vgl. djira manh.
Dahtja, verbaasd, beangst, ontsteld,
verslagen.
Dah, pit, lont, of kousje v. gedraaid
katoen, dah panjt lampepit,
oef dah = het steken v. e. brandende lont in mond en keel (bij het
onkwetsbaarheidsspel).
Da'irah (Mal. darah), grondgebied,
omtrek, land, staat, vgl. nanggr,
darat.
Daja, I Zuid, in barat da ja, Zuidwest,
II streek op de W.-kust waartoe
behooren de landschappen Kloeang,
Koeala Daja, Lambeus en Oenga,
III list, bedrog, bedriegen, misleiden, foppen, verschalken, verstrikken, vgl. taki, tip, bijv. aneu"
rakjat pi ka djidaja = het volk
hebben zij misleid.
Dajng, lange roeispaan, lange roeiriem (vgl. peunganjh of peungajh),
oereung
meudajng
=
roeier, meudajng = roeien (met
lange riemen), toeleung dajng =
schouderblad.
Daka (Arab. dzakar), penis, vgl.
bh, meunal.

Dam-dam
Dalaj, knecht.
Dalam, I, ook: lam, in, binnen, binnenste, opp. loea, diep, diepte (vgl.
Ih"), diepzinnig, bijv. dalam peut = in de kist, dalam gampng
= in de kampoeng, dalam kroeng
in de rivier, maf lam prang =
in den strijd gesneuveld, troh lam
oeteun = in het bosch aangekomen, dalam that akajdji = hij is
erg diepzinnig (knap), leum
dalam = de geheime mystieke wetenschap (vgl. leum batin, sb,
teusawh, rajb), II paleis, verblijfplaats v. d. soeltan, vgl.
atana, aseutana, meulig, bijv.
djitamng oe dalam ba" radja =
zij gingen naar het paleis, naar den
soeltan.
Dalh (Mal. dalih), uitvlucht, voorwendsel, peudalh = uitvluchten
zoeken.
Dalem, oudere broeder (of iemand
dien men daarmede gelijk stelt),
vgl. fyoer bang, abang, lm, tjoet
lm, p lm, adoen.
Dali (Mal. dalil), leidsman, bewijs,
bewijsstuk, bewijsplaats, argument,
bijv. oeln 'tikeut koeat dali Ha*
napi = ik ben overtuigd v. d.
kracht der Hanafitische argumenten, dali keu tjeuroega de wegwijzing naar het paradijs.
Daloepa, Si-Daloepa, de vermomde,
de door opzettelijke vermomming
onherkenbare.
Dalng, etensblad van messing voorzien v. e. hollen voet v. hetzelfde
metaal welken men gewoonlijk van
het bovenblad (n dalng) los kan
maken.
Dam, of damdam (Mal. dendam),
wraak, wrok, verbittering, grief,
vgl. bantji, deungki, kianat, k h,
djoengkat, bijv. trh damdam =
wrok koesteren.
Dama (Mal. damar), hars, vgl. gala,
mal, bijv. panjt dama, of soelh
dama = kaars, toorts, fakkel,
flambouw.
Dam-dam (Mal. djam-djam), de heic

Dam
lige Zamzam-bron te Mekka, i
dam-dam = water uit dien bron.
Dam (Mal. damai), vrede, meudam
= vrede sluiten.
Dami, bij (in eeden), dami Alah =
bij God.
Damideun, zie ramideun.
Damh, zveel, zeer veel, een menigte.
Damroet (v. Arab. zamroed), smaragd.
Dana, hulpbehoevend, vgl. meuseukin, gasin, papa.
Dandan, slagtanden v. d. zeekoe.
Dan, regenboog, vgl. beuneung
Radja Timh.
Daneuj, vruchtwater dat vr de bevalling uitstroomt, vgl. keutoeban.
Dang-dang, I, ook: dadang, terwijl,
inmiddels, intusschen, ondertusschen,
in afwachting dat, zoolang nog,
bijv. dang-dang djimeudawa ka
seupt = terwijl zij nog aan het
twisten waren werd het donker,
neupvh tanggh
oemoe limng
oer treu' dang-dang leungka rt
heb nog vijf dagen geduld in
afwachting dat de weg klaar is,
II groote koperen rijstpot (Mal.
dandang), bijv. dja" m dang-dang
= een grooten rijstpot gaan brengen.
Danh, etter, vgl. basi, bijv. danhdarah = dysenterie,
meudanh
goesi = ontstoken tandvleesch,
sab djiteubii danh ba" loekaln
= er komt al maar etter uit mijn
wond.
Da oem, zie ta"oem.
Dapoe (Mal. dapoer), keuken, stookplaats, bijv. roemh dapoe bijbouwing met eigen dak dienende
als keuken, dapoe pand smidsoven, patang dapoe = keukenhakmes, ook: vrouwelijke volgeling
(vgl. ngn, rakan, oereung sadjan), oereung dapoe afstammelingen v. slaven (vgl. o. lam
roemh, aneu" meuh), oereung didapoe kraamvrouw (gedurende
de ovenperiode), mat didapoe
overleden in het kraambed, doe"
c

50

Daroet

didapoe = bevallen, baren (vgl.


meu'aneu", mat tal,
madeung),
bh dapoe = den oven wegdoen
(op den 44en dag na de bevalling),
beud meudapoe = vuursteengeweer.
Dara, maagd, maagdelijk, maagdom,
huwbaar, bijv. aneu" dara, of oel
dara = huwbare maagd, inng
dara = gehuwde vrouw zoolang ze
nog geen moeder is, dara ar =
bruid, dara apa" = oude vrijster,
dara seudang = pas volwassen
maagd, dara rajeu' of dara beuth
= geheel en al volwassen maagd,
aneu" ln ka dara = mijn dochter
is reeds maagd, huwbaar, roesa
dara = jong wijfjeshert, dara tjandn (of poetr tjandn) = gezwollen halsklieren.
Darah, bloed, bijv. danh darah, of
th darah = dysenterie, bloeddiarrhee, bat" darah hoesten
gepaard met opgeven van bloed,
gemeuheu" darah = bloed opgeven, darah si goempaj = klonters
bloed in de handen v. e. pasgeboren kind aangetroffen, doe"a peudng darah = bloedstelpingsformulier, peusidjoe" darah = lett. verkoeling v. h. bloed, d.i. schadevergoeding (smartegeld) bij kleine
verwondingen, padjh darah gb
= iemand uitzuigen (geldelijk benadeelen), meudarah = bloedend,
bebloed, idngln meudarah mijn
neus bloedt, gakikeu meudarah
je voeten zijn bebloed.
Darat, land, vaste wal, vgl. nanggr,
da"irah, opp. la"t, bijv. dja"
meudarat = over land gaan, "
oe darat aan wal gaan, teusreung oe darat = aan wal gespoeld,
djiteungh oe darat = zij gingen
aan wal.
Dar, impotent.
Darh, doornachtige heester vaak
voor heiningen gebruikt.
Daroet, sprinkhaan, krekel, dr6
daroet sprinkhanen vangen,
boelh daroet ~ bamboekoker tot
bewaring v. vechtkrekels.

Daroerah

51

Daw*

Daroerah (v. Arab. dharoerah), noodaangeklaagde, da'wa da'wi = aandwang, noodzaak, overmacht, vgl.
klacht en verdediging, oel meularrat, bijv. kali daroerah een
da"wa = de hoofdklager, keunng
kali die aan de door de W e t geda"wa aangeklaagd, da"wa sj"
stelde eischen slechts ten deele vol= een twijfelachtige aanklacht, peuna
doet, maar waarin men door noodda"wa = quaesties opperen, sjarat
dwang berust.
da"wa = een volledige en duideDarhaka (Mal. doerhaka), vloeklijke aanklacht, da'wa gh sb =
waardig (vgl. toelah, teumeurka,
een onvolledige aanklacht, mcuda"seurapa), weerspannig, oneerbiedig,
wa = tegenspartelen, tegenspreongehoorzaam, opstandig, oproerig,
ken, disputeeren, djiseuk'
s
bijv. fa6ri oeln tbat niba" ma"njang meuda'wa = ze slaan wie
sit darhaka = geel dat ik mij
tegenstribbelt, oereung teuga meubekeere v. d. ondeugd der ongeda'wa iemand die altijd tegenhoorzaamheid.
spreekt, die altijd in de contramine
is, hana oeln meuda'wa ik zal
Darh, meudarih (v. Arab. darasa),
geen bezwaar maken, peu takeuhet gemeenschappelijk maar om
meung da'wa ateuh gbnjan? na
beurten reciteeren v. d. Koran,
limng peu = waarover wilt ge
peutamat darh = beindiging v.
een proces tegen hem beginnen?
h. Koranreciet (vgl. meuhatam,
over vijfderlei zaken, meuda'wa
beut, aphaj).
joem = afdingen, b" djeut da'wa
Dasah, vergenoegd, genoegen schepoer doed = opdat er naderpen in, b" that dasahteu keu nanghand geen quaestie over komt, hana
gr - stel niet uw genoegen in
de wereld, geudoe" lam dasah < l sagaj da'wa ba'oeln = ik zal
er volstrekt geen bedenking meer
njang path Alah zij zetelen in
tegen maken, ban njang gala" drvrede die gelooven in God, at
neu hana da'wa ba' ln = tegen
dasah - gelukkig.
wat gij wilt zal ik mij niet verzetDaseut, regeling, rangschikking, vgl. I
ten.
atran, teureutib.
Dat (v. Arab. dzat), het wezen (v. Da'wa, zie dawa.
God).
Dawaj, krankzinnig, vgl. poeng.
Data (Mal. datar), effen, vlak, gelijk,
Daweut (Mal. dawat), inkt.
vlakte, vgl. panton, padang.
D a w , steeds, immer, altijd, aldoor,
Datjng (Mal. datjing), unster, weegbestendig (vgl. sab), ook: geheel
stok.
opgaan in iets, aan niets anders
Dato*, zie datoe.
denken, vgl. lal, lal, tawan, bijv.
Datoe, of dat" (ook afgekort t"),
daw" meutjandoe = aan niets angroot- of voorvader, ook: betiteling
ders denkend dan aan opium schuivoor oude lieden (ons oudje"),
ven, daw" djidja" tjoe areuta
ook: titel van adathoofden ter
gb steeds gingen zij anderWestkust, ook: betiteling van heilig
mans goed stelen, daw" djim =
geachte of bijzonder gevreesde diesteeds weende hij, daw" djidja"oe
ren of voorwerpen, datoe nini
gl = steeds gingen zij in het gevoorouders (vgl. n" moejang, n- j
bergte, daw" djitjeumat" sab =
datoe, djad madjad, mp, dja).
steeds was hij aan het schoffelen,
Dawa, of da'wa (v. Arab. da"wa),
hana teudh daw" djim sab =
klacht, aanklacht, rechtsvordering,
zij weende zonder te bedaren steeds
vordering, eisch, zich verzetten, tedoor, di keutjhi" daw" peutimang
genspraak, bezwaar, bedenking,
nanggr = de kampoenghoofden
quaestie, reclame, njang dawa =
doen niet dan besturen.
de aanklager, njang geudawa = de
:

Dawot
Dawt, David, Nabi Dawt = de
Profeet David.
D, ondiep (v. e. bord, prauw, enz.
waarvan de wanden uitstaan), bijv.
pinggan d = een ondiep bord
(vgl. deu, opp. Ih", dalam).
D , zie t'.
D* (afkorting van ad"), woord
waarmede jongere broeders of zusters worden aangesproken, ajah d"
(of ajah tjoet, of ajah moeda)
oom (jongere broeder v. vader of
moeder), ma'd' (of ma'tjoet)
.
tante (jongere zuster v. vader of
moeder).
Dah, zie d"ah.
Db, zie oedb.
Dd, meadd, rondzwerven, gaan
reizen, vgl. dagang, garib, bh
dr, meudjadja.
D*ah, of dah (v. Arab. zawijah),
dorpsgodsdiensthuis
(op steenen
fundament), vgl. meunasah.
Dlat (Mal. daulat), eigenl. beteekenis: heil, voorspoed, geluk, vroeger
gebezigd in de aanspraak tot den
Soeltan (zooveel als ja Uwe M a jesteit"), vgl. stjpada.
Dsa (Mal. dosa), zonde, misdaad,
kwaad, schuld, bijv. ampn dsa
= vergeving van zonden, meu"ah
dsaln = vergeving voor mijn
zonden, meudsa = zondigen, ba"
Alah ln takt dsa = tegenover
God vrees ik te zondigen.
Dh, of djh, gene, gindsche, daar,
ginds, bijv. lamph djh = gene
tuin, oer djh op gindschen
dag, jh djh of djan dh = te
genen tijde, in dien tijd, rr djh =
langs gindschen weg, gindslangs,
blah djh, of bladh aan gindschen kant, aan gene zijde, thn
djh = het vorige jaar, djh na
sdaraln teuka keun = daar
komt mijn broeder aan, sidh (of:
hidh, of disidh) = ginds, van
ginds, van ginds afkomstig, sidh
sin = ginds en (of) hier, nidh
= van ginds, van gindschen kant,
meurandh = aan gene zijde, ter
overzijde (v. e. water), keudh of

52

Deuh
oedh = gindsheen, daarheen, derwaarts, daarginds, keun keudh
= her en derwaarts, bar sa djh
=
vooreergisteren, meudh, of
lag djh op gene wijze, meu
dh meun pi djeut het kan
zoowel op gene als op deze wijze,
meudh roepa = in gene gedaante,
zoodanig, doemdh
= zooveel,
zoodanig, zulk, ditdh = zoo gering als gene, hdh = zoo lang
(hoog) als gene, tdh zoo kort
(laag) als gene, oeb-, (of boeb-)
dh zoo groot als gene, oefof
dh zoo klein als gene, pdjh
= gindsche baas (minachtend),
djhpat = ginds, djhh = gindsheen, djhn = vanginds, djhban
= op gene wijze, djhb = van
gene grootte, djhh te gener
hoogte of lengte (v. ruimte of tijd),
djht = te gener laagte, zoo kort
als het gene.
Dndajang, hofdame, hofjuffer, gezelschapsdame, vrouwelijke volgeling.
Dn-dn, glazemaker of juffertje (e.
s. v. insect).
Dt (het Ned. dek"), dek v. e. schip.
Deudah, roosteren, (eieren) bakken,
vgl. Iheu, bijv. bh man" deudah
= een gebakken ei.
Deu, ondiep, vgl. d, opp. Ih".
Deu , honger, hongerig, verhongeren,
hongersnood, opp. fr, bijv. ln
deu" = ik heb honger, proetkoe
deu" boe hana l = ik heb honger
er is geen rijst meer, mat koe aneu"
deu" = als vader dood is verhongeren de kinderen.
Deuh, licht klaar, helder, duidelijk,
zichtbaar, vgl. peungeuh,
il",
djeureunh, sarh, njata, leumah,
trang, lah, opp. seupt,
bajng.
pad", bijv. mata oer ka deuh
teuma == de zon is weer helder
(bijv. doorgebroken door de wolken), njan ka deuh dat is duidelijk, fa'eu ba" deuh = ziet wel
toe, deuh that leumah oereung
moeprang disin = het is duidelijk te zien dat men hier oorlog
voert, pit digl deuh
djikaln
1

Deuka

53

Dham

gadjah dikeu hana leumah de I


gloenjoeng == luistert niet slechts
luis op den berg duidelijk zien
met de ooren.
maar den olifant vlak voor zich niet
Deungn (Mal. dengan),en, met, door
zien.
middel van, door toedoen van, met
Deuka, gelukkig in 't treffen, in het
behulp van, vgl. ngn, bijv. ma
vangen, enz., vgl. rakt, djaban,
deungn koeln ka mat = mijn
keukaj, sidjoe", opp. malang, soe",
moeder en mijn vader zijn dood.
soeang, seu'oem, bijv. deuka dja- Deungng (Mal. dengoeng), dreunen,
r = een gelukkige hand hebben,
loeien, gonzen, weergalmen, snortoemba" deuka een gelukshans,
ren, brommen, bijv. deungng glaeen goed treffende lans, mata deuka
jang = boogvormig bamboe stokje
- gelukkige speuroogen.
dat aan een vlieger bevestigd door
Deumab, ook: h deumab, op de loer
den wind een brommend geluid
liggen, loeren, vgl. loem.
maakt, meudeungng ~ dat geluid
Deumam, koorts, koortsig, vgl. simaken.
djoe" -seu" oem,
Deupa, vadem, deupa meunara = afDeump*, schreeuwen, gillen, vgl.
stand v. d. voeten tot aan de topkW, soera', geutji', geurb, bijv.
pen der naar boven uitgestrekte
deump" ngn soera" meutaga-taga
hand.
= het geschreeuw en gejuich don- Deureudjat (v. Arab.
daradjat),
derden herhaaldelijk,
djideump'
graad, rang, stand, trap, ook: de
meutaga-taga na ban glanteu poeplooitjes v. e. koepiah, vgl. meumeulah = hij hief een geschreeuw
reutabat, nama, pangkat.
aan dat klonk gelijk een inslaande
Deureuham (v. Arab. dirham), oud
bliksem.
inheemsch gouden muntstukje ter
Deunda, boete, vgl. salah, bijv. bh
waarde v. 34 Spaansche dollar,
deunda beboeten, bekeuren.
areuta meurib deureuham een
Deundam, hevig
verlangen, vgl. |
geldsom ten bedrage van duizenhawa, nabsoe, hadjat, manjh, tjinta, \ den dirham's.
ar', gala".
Deureuhm, of deureuhiman, gebruik,
Deundang, e. s. v. wilde eend of duigewoonte, gebruikelijk, vgl. adat,
ker.
reusam, enz., bijv. meunan adat
Deungkng, snauwend, barsch en ruw
deureuhm nanggr z zijn de
toespreken, hooge woorden hebben,
landsgebruiken.
vgl. dht, dhet.
Deureuhiman, zie deureuhm.
Deungki, haat, wrok, veete, nijd, nijDeureujan, zie drin.
dig, kwaadaardig, afgunst, afgunDeut, I teupeudeut = met de borst
stig, vgl. bantji, dam, kianat.
vooruit, II e. s. v. visch die in
Deung, of leung, of ng (Mal.
lagunes wordt aangetroffen.
dengar), hooren, luisteren, vernemen, Dewaj, steenen of gemetselde ringbijv. deung soe een geluid
muur, aarden of steenen wal.
hooren, malam bar
lndeung
Dha^-dh*, zingen (v. kokend wahaba ka mat aneu'dji gisteren
ter).
avond vernam ik dat zijn kind geDhab-dhab, vlug, snel, haastig, vgl.
storven was, ln teudeung haba
reudjang, bagah, sigra, pantah,
= ik heb toevallig het bericht verbatja, bijv. teuma trnl madji teunomen, kah hana gloenjoeng hana
dhab-dhab = toen kwam zijn moekah deung = heb je geen ooren,
der haastig beneden, pakn meukan je niet hooren?, djideung (of
grit ri teudhab-dhab waarom
djipath-) peungadjaran koedji =
zich zenuwachtig te haasten?
hij gaf gehoor aan de vermaningen
Dham, in tal dham = touw waarzijns vaders, b" meu tang ngn
mede het juk v. d. buffel met den

Dhet

54

ploeg verbonden is, vgl. tal linggang, of tal neu.


Dhet, of dht, afsnauwen, ruw toespreken, vgl. deungkng, bijv. djidhet oeln = hij spreekt mij op
ruwe wijze toe.
Dheun, I (Mal. dahan), tak, vgl.
tjabeung, vantng, bijv. meudheundheun oer doed Toehan gant peu njang tan l = met vertakkingen (d.i. met rente) zal later
de Heer vergoeden wat ge niet
meer hebt, II dheun-dheun
voorloopig, vgl. bakaj, bijv. pageu
dheun-dheun = voorloopige omheining.
Dh% I een bonte reigersoort, II
e. s. v. zwaardvisch, vgl. lajavan.
Dh (Mal. dahi), voorhoofd, vgl.
tala', bijv. patam dh ~ gouden
voorhoofdsplaat, sanggj dh (of
s. keu) = haarwrong op het
voorhoofd.
Dhj, stof, vuil, vgl. ab, brh, ab",
bijv. idjaln peunh ngn dhj
mijn kleed zit vol stof, dhj-ab
tika stof van de mat, dhj tapa"
het stof der voetzolen.
Dht, zie dhet.
Di, I praep. v. plaats: in, te, op, bij,
uit, van, bijv. di keu = vr, van
voren, di likt = achter, van achteren, di ateuh = op, bovenop,
van boven, di joeb, of di barh =
beneden, onder, vanonder, dihin,
of disin = hier, vanhier, disidh,
of disinan = daar, vandaar, didji'. h van verre, di loea buiten,
diba', of niba' = bestaan uit, dipat
= waar?, srt diboebng = van
het dak gevallen, di loea gampng
buiten het dorp, teukoe dikeu
kam dilikt = teukoe vooruit wij
achteraan, II nadrukswijzer bijv.
di ln na doe'a keubaj sabh =
ik ben in het bezit v. e. onkwetsbaarheidsformulier, digb ' geubl ban njang gala", diln han '
anderen kunnen koopen wat zij
maar begeeren, ik niet, III praedicaat vr den naam v. sajt's,
vgl. wan, bijv. teungkoe Di AU (zij

Dina
worden aangesproken met Teungkoe Di).
Diarah (v. Arab. zijarah), bezoek
aan-, of bedevaart naar een heilig
graf, bijv. diarah koeboe Nabi di
Madinah = bezoek aan het graf v.
d. Profeet te Medina.
Dib, of meudib-dib = boordevol,
vgl. peunh, seudt, meusa", leubat.
Din (Mal. di'an), kaars, was, vgl.
liln.
Dit (Mal. diat), bloedprijs, smartegeld.
Dih, ons woord ,.dienst".
Dihn (v. Arab. dihn), geest, binnenste.
Dik, of lik (v. Arab. dzikr), godsdienstige litanie, uitspreken van
godsdienstige formules, lofvermelding.
Dilah, zie lidah.
Dil (Mal. dahoeloe), vroeger, eertijds, voorheen, eerst, vooreerst,
vooraf, vooruit, vorige, gewezen,
vgl. djameun, phn-phn, bijv. njang
dil het vroegere, wat vroeger
betreft, djameun dil in den
ouden tijd, dil kn van vroeger af aan, van voorheen af, boeleun dil (of b. likt, of b. ka
abh) = de vorige maand, jh
masa dil = van vroeger, dil
hana geupeugt djin ka geupeugt = vroeger deed men het niet
thans doet men het, tadja" oe peukan
dil = ga gij maar eerst naar de
markt, dil-dil kn tjit ka meunan adat = reeds van oudsher is
dat de gewoonte.
Dili, Deli.
Dina, I (v. Arab. zina), ontucht,
overspel, meudina = overspel, ontucht plegen, vgl. djalang, meu'n,
moemoekah, meureusam, bijv. inng
meudina = lichtekooi, hoer, djimeuloemp
djimeudina =
hij
droomde dat hij overspel pleegde,
djipeutrh nabsoe djimeudina =
zij voldoen maar aan hun lusten en
plegen ontucht, ka meudina dilikt
lak je hebt een minnaar achter
den rug van je man, II dinar

Dindang

55

Djaban

(gouden munt, v. Arab. dinar), bijv.


de markt gaan, aneu'ln ka djeut
joem sirib dina meuh = de prijs
djidja" = mijn kind kan al loopen,
van duizend gouden dinar's.
dja"oe mn, of dja"oe bagan, of
Dindang, zingen, gezang, liedje, vgl.
dja"oe kroeng = naar zekere
meudjangeun-djangeun, moepantn,
plaats gaan, zijn gevoeg doen, dja"
meuddi.
ba' prang = ten strijde trekken,
Diri, nokstijlen (tot steun v. d. nokka djidja' hij is reeds heengebalk v. e. huis).
gaan, ook: hij is gestorven, dja"Diroej, liefelijk.
dja" = wandelen, ba" djidja" njan
Disinan, zie njan.
= op dien tocht, dja" lint (of
Disin, zie nj.
mampleu)
den bruidegom in
Dit, of nit, of mit, weinig, gering,
optocht geleiden,
meudja'-moew
klein, vgl. batjoet, mit, tjoet, sigi heen en weer gaan, gaan en
toe, sigeutoe, opp. le, bijv. padit =
komen, ook: aarzelen, weifelen,
hoe weinig?, meudit = bekend, bedja" w = naar huis gaan, dja"
paald (v. e. geringe hoeveelheid),
bri ranoeb = sirih gaan aanbieden,
padi'f na oereung lam gampng
dja'm (of ba-) boe = rijst gaan
gata?, hana meudit lm = hoeveel
brengen, dja" moeboeroe gaan
menschen zijn er maar in uw dorp?,
jagen, peudja" doen loopen,
dat is nog niet berekend, padi'f na
doen gaan, kaw peudja" = wijze
tateum pad thn nj = hoe- !
v. hengelen, waarbij de hengelaar
veel padi hebt ge maar verkregen
langzaam langs den oever voortdit jaar?, foedi'f = weten hoe weiloopt, dja" = ook: kom! welaan!,
nig, sadif = evenzoo weinig, een
bijv. dja" koetimang tjrang welgeringe hoeveelheid, dit s gash
aan! ik schommel (je n.1. het gewiegde kind) op en neer, hopla!
er zijn maar weinigen die deernis hebben, pakn tam dit that =
Djab, I nabij, dichtbij, plat of vlak
waarom brengt ze zoo heel weinig?,
tegen iets raken, rakend, (zoodat
Pteu djeun dit rakanneu = de I
er geen tusschenruimte is), vgl.
Sultan heeft thans weinig volgelinreula, rapat, krab, rab, t, bijv. t"
gen, ditn, ditnan, ditdh wijzen
hana djab krab hana rapat = aanop hoeveelheden: zoo gering als
gekomen maar er niet tegenaan,
deze, die, gene.
dichtbij maar niet aansluitend, faDiwa, I e. s. v. geesten in hikajat's,
mh njan djab (of meureula) ba"
II een gewichtsmaat (1 diwa =
tanh = die huisstijlen staan plat
150 kat) voor stokvisch, III
op den grond (niet op neuten),
nanggr Diwa = Hindoestan.
gakikeu kapeudjab ba" tanh b"
katjeungklt = zet je voet plat op
Dja, of pdja, voorvader, voorouders,
den grond loop niet op je teenen,
ook toegepast op gewijde als per II kiel of vernauwing achter in
sonen gedachte zaken, heilige hooden mond v. e. fuik.
rnen, putten, rotsen, klippen, enz.,
vgl. datoe, dat", t", eump, n, Djaba, meudjaba, klokken (kakelen)
ntoe, ndatoe, ndj, ntoe nini,
van een hen die zich voorbereidt
datoe nini, n" moejang, djad maom een ei te gaan leggen, vgl. meudjad, bijv. koe dja = overoverk"-k", keuteu".
grootvader, ma dja overover- Djaban, gelukkig in het treffen, vangrootmoeder.
gen, planten, enz., vgl. deuka, raDja*, gaan, weggaan, vertrekken, lookt, keukaj, bijv. djaban djar (of
pen, zich op weg begeven, op reis
deuka d., of rakt d., of keukaj d.)
gaan, opp. w, bijv. dja"oe rant
= een gelukkige hand hebben, oef
= naar de kust (speciaal de Westthat djaban djar si Poelan njan
kust) gaan, dja'oe peukan = naar I
peu njang djipoela reudjang timh
1

Djabat

56

Djakal

hout halen, II w a k k e r , ontwaakt,


= die N . bezit een gelukkige hand
waken, w a k e n d (opp.
teungeut),
w a t hij plant komt snel op.
ook feest vieren, bijv. wa"t
njan
Djabat, vatten, aanvatten, uitoefenen,
djidjaga
ba" dji'h
=
toen ontaanvaarden, besturen ( v g l . moewaakte hij uit zijn slaap, geupoemar), djabatan = ambt, beroep, bephnl djaga-meudjaga
peut
plh
trekking, bijv. masng -masng' djaoer peut plh malam = zij bebatan = ieder met een eigen ambt.
gonnen feest te vieren gedurende
Djabt, rozijnen, djabt korma roveertig dagen en veertig nachten.
zijnen en dadels.
Djagad, geheel en al w i t , witachtig,
Djadah, geboren, in samenstellingen
albino, v g l . poeth,
bijv.
sarang
als: hateum
djadah
(v. A r a b .
djagad w i t a c h t i g eetbare vogelharam zadah) = bastaard, i n o n nesten, keubeu
djagad = albinotucht geboren.
buffel, ab djagad = e. s. v . grooDjadam stellig, zeker, in waarheid.
te witte slakken.
Djadh ( M a l . djadi), ervan komen,
D j a g n g , m a s , T u r k s c h e tarwe, pt
gebeuren,
geschieden,
doorgaan,
djagng
= m a s plukken, leukang
v g l . djeut, bijv. ba" beungh
njan
djagng
= pellen v a n djagoeng,
djadh
ln boengka
op dien
reuf djagng
poffen v. m a s morgen komt het tot mijn vertrek,
k o l v e n in het vuur, djagng
teulheu
hana
djadh
=
niet doorgaan,
i n een pan geroosterde m a s .
hana djadh
gatib aneu' ln lam
D j a h (v. A r a b . djahil),
onwetend,
boeleun
nj ' = het huwelijk v a n
in strijd handelend met de godsmijn dochter gaat deze maand niet
dienstige wet, slecht, onrechtvaardoor.
dig, gewelddadig, bijv. Si
djah
Djadi, het M a l . w o o r d v o o r worden,
pan agama = die G o d niet kenontstaan, geboren worden in enkele
nen, w a a r is hun godsdienst?, radja
uitdrukkingen, bijv. " meudjadi, of
djah een slechte koning.
" moela djadi = de eerste uitwerpselen v a n pas geboren kinderen (me- ; Djaht (v. A r a b . za^id), toenemen.
Djaheu*, i n voetligging geboren, met
conium).
de voeten vooruit ter wereld k o Djadja, meudjadja, I met iets rondgaan
men.
om het uit te deelen of om het te
Djahnam ( M a l . djehanam),
hel, v g l .
verkoopen, rondventen, te koop aannraka.
bieden, v g l . ba-ba, meudabeuh,
bijv.
Djaj, zeer veel, talrijk, een menigte,
djipeudjadja
barang
djeub-djeub
dicht o p n , v g l . le, djrm,
leubat,
roemh
= hij ging huis aan huis
bijv. "dji djaj that = hij heeft
zijn koopwaren rondventen, II
zeer veel haar.
n u eens hier dan eens daar zijn,
zwerven, bijv. aneu" meudjadja
Djajh (v. A r a b . dja'iz), geringschateen k i n d w a a r niemand zich om betend, oneerbiedig, minachtend, w e i kommert, dat nu eens hier dan eens
nig egard's betoonend, bijv.
djajh
daar is.
that atdji ba" oeln = hij gedraagt
zich minachtend, onverschillig, teDjad madjad, voorouders, voorvader,
genover mij, djipeudjajh
kaleum
zie dja.
Rabi = zij geringschatten 's H e e D j a t ( M a l . djahit), naaien.
ren w o o r d .
Djaga, I bewaken, behoeden, bescherD j a k a l ( M a l . djikalau), indien, als,
men, de wacht houden, letten op,
v g l . adakala,
meung,
meunjng,
toezicht houden op, ook: hoeden (v.
ada", sangkira, bijv. djakal
meuh. v e e ) , v g l . prh, kawaj,
keumit,
nan = indien het zoo is,
djakal
goebeu,
kaln, bijv. kah
kadjaga
hana neudja" tj" tjit kam
dja"
ad" keu, koe dja" tj" kaj
tagoen
euntat keu drneu
= indien gij
= let jij op je broertje, i k ga b r a n d ,

Djakeun
het niet komt halen dan zullen wij
het u komen brengen.
Djakeun, herkauwen.
Djakeut, de in de M o h a m m . W e t
zakat genoemde in den v o r m eener
belasting geregelde plicht der m i l d dadigheid maar die in de practijk
het karakter heeft v. een vrijwillig
liefdewerk, djakeut
arta =
individueel opgebrachte belasting op de
goederen, djakeut
toebh
(of pitrah) = door de gezinshoofden opgebrachte belasting in rijst v o o r
zich en v o o r allen i n wier onderhoud zij hebben te v o o r z i e n .
D j a k h , of ' djakh
= tandvuil,
v u i l der tanden.
Djala , in man'djala"
= een met
zwarte en witte veeren geteekende
kemphaan.
Djalala, majesteit ( G o d s ) , v g l . halarat.
Djalan, weg, v g l . rt, djoerng,
bijv.
djalan simpang peut = kruisweg,
viersprong, ook in overdrachtelijken
z i n : middel, wijze, manier, bijv.
ln mita djalan raseuki = i k zoek
een middel tot levensonderhoud,
ln mita djalan dil
=
ik z a l
eerst zien er w a t op te vinden,
djalan hareukat
- middel tot levensonderhoud, de w e g des gewins, djalan sisat d w a a l w e g .
Djalang, een ontuchtig leven leiden
(v. e. v r o u w ) , manziek, geil, bijv.
inng djalang = lichtekooi, hoer,
aneu" djalang = een kind uit w i l den echt ( v g l . a. hareum
djadah),
inng
njan djalang bit-bit na limng nam moekahdji die v r o u w
leeft zeer onzedelijk zij heeft w e l
vijf of zes minnaars ( v g l . meudina,
meu'n, moemoekah,
meureusam).
Djal, of djali (v. A r a b . djalil), m a jestueus,
indrukwekkend, ontzagwekkend, voortreffelijk, P d r
rabn djal = onze Heer de uitstekende G o d .
Djali, zie djal.
D j a l ( M a l . djaloer), een langwerpige
smalle soort k a n o v a n zeer geringen diepgang uit n boomstam uit1

57

Djam
gehold, soorten zijn d. kaw,
d.
koesangka, d.
klibeut.
D j a l , argwaan, achterdocht, v g l .
sangka, s", bijv. b" tadjal"

hebt geen argwaan.


Djal, draaien, inn draaien, twijnen, tweernen, v g l . poera, reu*,
wt, rng, stng, bibeu, bijv. A:a;
djal
=
kruishout
voor
het
draaien v. touw ( v g l . kaj
wtwt).
Djaloe, e. s. v . grondel, v g l . batj.
Djama*, samenvatten,
samenvoegen,
vereenigen, verbinden, combineeren,
bijn, tezamen, bijv.
seumajang
djama" = gecombineerde ritueele
godsdienstoefeningen, djama"
sig
= in n keer samenvatten, alles bij
elkaar, te zamen genomen.
D j a m a d awaj (v. A r a b .
Djoemada'lawwal),
vijfde maand v . h. M o hamm. jaar, v g l . M'lt
seuneuIheuh en Madika
phn.
D j a m a d akh (v. A r a b .
Djoemada'lachir),
zesde maand v . h. M o hamm. jaar, v g l . Boeleun
bh kaj en Madika
seuneulheuh.
Djambang, het breede gedeelte v . e.
krisscheede bij de opening w a a r
men het w a p e n insteekt.
D j a m b , zie djamb.
D j a m b ( M a l . djamboe),
boom en
vrucht (ba'-, bh-) v . d. djamboe.
Djamb,
of
djamb,
hut,
loods,
kraam, stulp, keet, tijdelijke verblijfplaats, bijv. djamb ba" rt =
hut v o o r nachtverblijf langs den
w e g , djamb djoedi = speelloods,
djamb
tadj, of d.
geulanggang
=
loods v o o r
hanengevechten,
djamb
madat =
hut w a a r men
opium schuift, djamb
meukat
=
handelskraam, djamb
oemng
=
wachthuisje op het rijstveld, v g l .
rangkang.
D j a m ( M a l . djamoe), gast, vreemdeling, helper of helpster bij eenig
werk, meudjam
gasten hebben
of krijgen, peudjam
= het aanbieden, geven, v. e. gastmaal, onthalen, als gasten ontvangen, peudjamoean
=
onthaal,
gastmaal,
1

Djameun

58

Djandji

meuhj-, of meu"oerh-, of taw'sabh baja = ik wil mij althans


djam = gasten noodigen, invidoor n gevaar heenwerken.
teeren, peutimang djam = cereDjan, tijd, gelegenheid (om iets te
moniemeester bij een feest, fadoen), vgl. jh, masa, lajeu, wa"w'(of hj-) djam ba" boet, bijv. hana djan ln = ik heb
t nj = helpers bij dit werk
geen tijd, handjan tath ka t" =
noodigen, aneu" djam = lett. afvoordat we het wisten waren we
stammelingen v. gasten (e. s. v.
al aangekomen, handjan si'at
scheldwoord voor de bevolking v.
het duurde geen oogenblik, djin
d. Westkust), djinam (v. djeuteungh na djan lndja" = thans
nam) = de gave die de gast
heb ik tijd (gelegenheid) om te
(i. c. de bruidegom) aanbiedt aan
gaan, djeun
(djin),
djanan,
hen die hem gastvrijheid verleenen
djandh = nu, thans, toen, te dien
(i. c. de ouders der bruid), gasttijde, destijds, padjan = wanneer?
mansgave, peudjam pa/a' = het
(zie aldaar), meudjan = vaststaan,
onthalen v. e. aantal vrome armen,
meudjan-djan - soms, nu en dan,
euntteu" malam na trh djam
van tijd tot tijd, met tusschenpooba" ln = ik krijg vanavond gas- |
zen, toedjan = den tijd weten, weten bij mij, bangbang djam =
ten wanneer, sadjan = tezamen,
groote vlinder (de atlas?) die door
gelijk met, op n tijd, djih meuhet binnenvliegen gasten aankondjandjan gadh ingat = na en dan
digt.
begeeft hem het geheugen, meudjandjan oedjeun,
meudjandjan
Djameun (Mal. djaman, zaman), de
hana = het regent met tusschenoude tijd, van vroeger tijd, vgl.
poozen, dil djih na meudjandjan
dil, phn-phn, bijv. djameun di- I
djidja" roemhln
=
vroeger
l = in den heel ouden tijd, in :
kwam hij mij weieens opzoeken,
vroegeren tijd, in de dagen v. Olim,
peukajan meudjandjan = kleedena sabh haba niba'
oereung
ren die men zorgvuldig bewaart,
djameun = er is een verhaal v.
meudjan rt lam pa ja meudjan rt
menschen uit den ouden tijd.
lam rimba = nu eens gingen zij
Djam* (Mal. njamoe"), mug, musdoor moerassen dan weer door
kiet, vgl. agah, bijv. djam" seuba
bosschen, meudjan meun meudjan
= de muskieten vreten (ons) op.
meudh = nu eens zus dan weer
Djamng, oogenblik, bijv. si djamng
zoo.
== een oogenblik, een wijle, even,
vgl, sikoetika, sabh wat, sisa'at, Djandji, afspraak, belofte, overeensi'at, sikeudjab, siklb mata, sikoekomst, verbond, voorwaarde, betjb mata, sig blt.
ding, termijn, uitstel (vgl. akat),
Djampaj, (Mal. djampal), oude zilmeudjandji = beloven, overeenkoveren Hindoestan-ropij (muntstuk
men, afspreken, toezeggen, djandji
v. Y dollar).
ka kng = de afspraak is verzeDjamp , e. s. v. nachtuil (de Atjhkerd, path djandji of peut" djandji
sche jobsbode).
. de overeenkomst nakomen,
oebah- (of meu"oengki-) djandji
Djampoe (Mal. tjampoer), mengen,
=
de overeenkomst verbreken,
vermengd, dooreen, vgl. law", ,
schenden, contractbreuk
plegen,
ba"oe, katjh, djampoe ba"oe
lak djandji = uitstel vragen,
alles door elkaar, prah peuding
soerat djandji = een schriftelijke
deureujan djampoe mangjta '= een \
overeenkomst, meudjandji bantoe
prauw geladen met doerians en
= een verbond sluiten, koeseutt
manggistans er doorheen.
sapeu djandji ngn gata = ik blijf
Djamprng, op goed geluk iets doen,
in vast verbond u volgen, ngn
bijv. koetjoeba djamprng meung
2
1

Djanng
gbnjan
ln ka abh djandji
=
met hem heb ik reeds een afspraak
gemaakt.
D j a n n g , e. s. v. knolgewas met doornige takken.
D j a n g , horde, staketsel, latwerk v.
bamboe stokjes opgesteld om de
visch binnen een soort
doolhof
(fuikvormige
ruimte)
te leiden
w a a r ze niet meer uit kan.
Djanga*, I dief, stelen, v g l . fjoe, pantjoeri, II een kleine wespensoort
die men veel in het gras aantreft.
Djangeun, of
meudjangeun-djangeun
= n e u r i n , binnensmonds of halfluid zingen, v g l . njanj,
njai-njai,
moepantn,
meuddi.
Djanggaj ( M a l . djanggal),
gebrekkig,
onwelluidend, slecht iets verrichtend, onvatbaar v o o r dressuur, bijv.
djanggaj that djibeut
= hij reciteert
zeer
gebrekkig,
keubeu(goeda-) djanggaj
= een buffel
(paard) dat niet vatbaar is v o o r
dressuur.
Djanggi, zie bij pa"h.
D j a n g g t , kinbaard, sik, v g l . baw",
bijv. djanggt
leubat = een volle
baard, djanggt
djn
= e. s. v .
korstmos.
D j a n g k a , I bij berekening of schatting
bepalen, berekenen, schatten, v g l .
aga', sangka, kira, ba" at, bijv.
meunjng
oereung
tagoen
boe i
geudjangka
= wanneer men rijst
w i l koken bepaalt men op de gis
hoeveel water men moet opzetten,
oereung
tjb n aw
geudjangka
als men bladeren aaneenrijgt
(n.1. v o o r dakbedekking) dan bepaalt men bij schatting hoeveel rotan
er noodig is, pantang
meudjangka
langkah = het is verboden om berekeningen te maken over den duur
eener reis, II naam v o o r allerlei
werktuigen bijv. passer, kerfbank
v o o r tabak, een v o r k v o r m i g instrument bij het uithollen v . w a p e n scheeden gebruikt, toestelletje, v o o r
het i n n d r a a i e n v. touw, enz.
Djantang, vastbinden (v. e. grazend
dier b.v. aan een p a a l ) , v g l . peu-

59

Djar
tal, ikat, tjaroeh,
bijv.
keubeuln meutjaroeh
drdji
keu tal
djantang
= mijn buffel heeft zich
met zijn pooten i n het bindtouw
verward.
D j a n t n g , hart, v g l . at, djantng
at
= hartediefje, bh djantng
pisang
de hartvormige punt v . d. p i sangbloemtros.
D j a r a , zie djira.
Djara*, ver, veraf, verwijderd, op verren afstand, v g l . djeu'h,
bijv. pa"h na- (of pana h na-) djara" =
hoe ver?, ba" djara" baja ver
zij het onheil, pan h hat djara'
hoe ver wel?, pan t hat djara"
= hoe ver maar?, hana lntoen
t
djara" i k weet niet hoever.
D j a r e u n g ( M a l . djarang), I wijd uiteen, ver v a n elkaar, met wijde tusschenruimten, ijl, dun gezaaid, zelden, zeldzaam, schaars, bijv. goek
djareung
=
wijdgespleten
hoeven, aleu djareung
vloer
w a a r v a n de planken of latten wijd
uiteen liggen, boeb djareung
=
fuik met wijde openingen,
idja
djareung
=
los geweven stof,
aja" djareung
= grove zeef, "
djareung
= dun geplant hoofdhaar, pageu djareung
= een heining met wijde tusschenruimten, taboe djareung
= ijl zaaien, hana
djareung
= zonder tusschenruimte, v g l . teuhah, teuleung,
bla, tjrbr, opp. rapat, krab, rab, t, teubaj, le, II langzaam, bijv. lag
djareung
= langzaam, langgerekt
tempo (waarop men reciteert).
D j a r ( M a l . djari),
hand, vinger,
arm, mouw, bijv. aneu" djar
=
vinger, djar git", of d.
geulit",
of d. geugit"
= pink, djar manh = ringvinger, radja djar
=
middelste vinger, djar
teuloenj",
of d. teunoenj"
= wijsvinger,
inng djar
= duim, aneu" djar leunt"
= buitenwaarts omgebogen vingers, teukab djar
=
met de vingers tusschen de tanden
geklemd
(uiting v . v e r b a z i n g ) ,
sidjar
= een vingerbreed, djar

Djaroemoedi

60

Djn

siblah
= de eene hand,
djar
Djar ( M a l . djati),
I echt, waar,
doea blah beide handen, moewezenlijk,
zuiver, oorspronkelijk,
mat djar = eikaars handen vat- j
onvervalscht, v g l . beuna, beutj, bit,
ten (bij wijze v . groet), bt djar
teunt,
meuhat, teupat,
soenggh,
= wijze v . groet, waarbij de hankhng, that, bijv. breuh djat
=
den even v r het gelaat worden
gewone gepelde rijst, II kaj
gebracht, leung djar = de handjat
= de djati-boom.
den ophouden (als biddend), kaln
Djawa, Java, oereung Djawa = Jaoerat djar = het bekijken v . d.
vaan.
lijnen der hand, deuka-, of djaban-,
Djawardi, of djawareudi, zie tjawardi.
of sidjoe" djar = een gelukkiD j a w e u b ( M a l . djawab),
antwoord,
ge hand, malang-,
of soe"-,
of
bescheid, v g l . seu't,
bijv.
tadjasoeang-, of scu'oem
djar
= !
weub ladjoe naritln
= antwoord
een ongelukkige hand, srah djar
dadelijk op mijn woorden, hana ln
=
(de ceremonieele)
handwastoekri djaweub
= i k weet niet
sching, peusidjoe"
djar
gehoe te antwoorden.
schenken (aan deskundigen), boeD j a w i , linksch, alles met de linkerngng
djar
= handgift,
gehand doen, averechts, juist andersschenk, huldeblijk, badam
djar
om dan gewoonlijk, vgL soengsang.
= traag in het werk, pantah-,
of
D j a w ( M a l . djawi), M a l e i s c h , v g l .
panjang djar
=
steelsch, diefMeulajoe,
bijv. oereung
Djaw
achtig, lange vingers hebbend, tal
= M a l e i e r , Djaw
barat ~
de
djar = slappe polsketting, gleuM a l e i e r s der W e s t k u s t , basa Djang
djar
== polsring,
badj
w = de M a l e i s c h e taal, beut
panjang(paneu'-)
djar
= i
kitab djaw
het bestudeeren
baadje met lange (korte-) mouwen,
v a n M a l e i s c h e boeken over den
djar ranoeb = de takjes v . d.
M o h a m m . godsdienst.
sirihplant, peudjar
= overhandiD j b , of djib, drinken, bijv. Si Poegen, peudjar
blandja
=
geldelan ka djidjb i = N . heeft water
lijke bijdrage betalen.
gedronken, tabri i keu ln
lnDjaroemoedi
(Mal.
djoeroemoedi),
meung djb geeft mij water i k
stuurman.
w i l drinken, peudjb i = water te
Djarm, naald, djarm rind = speld,
drinken geven, soempah peudjb
i
djarm
alh
=
een fijne naald,
aneu" beud
== den kogeleed v .
djarm kilang = naald v. e. naaitrouw zweren waarbij de zwerenden
machine, djarm tjina naainaald,
gezamenlijk water drinken w a a r i n
djarm seumeurat naald bij het
een kogel is gedompeld, djb
teuknoopen v. netten gebruikt,
padb = suikerriet uitzuigen.
ln ka meudjarm
mijn padi is
D j b r a ' i (v. A r a b . Djabra'l),
de
reeds uitgekomen (is reeds scherp
aartsengel G a b r i l , Djbra"i
sahbat
en puntig), poenggng
djarm

Toehan = de engel G a b r i l is een


het oog v. e. naald, sabh
poengvriend v a n den Heer.
gng djarm
= zooveel garen als
D j h , zie dh.
men door het oog v. e. naald doet
Djh-djh, zie
djh-djh.
om te naaien.
Djm, e. s. v. pseudo metaaldraad
Djasad (v. A r a b . djasad),
lichaam,
veel gebruikt bij versiering v . kusaneu" djasad, of aneu" njang lam
sens, kleedjes en mutsjes.
djasad = een eigen kind, een k i n d
D j n (v. A r a b . djinn), booze geest,
v a n eigen vleesch en bloed (tegenspook, v g l . hantoe, tjtan,
tjtan,
over een aangenomen
kind
=
boerng,
bijv. meudjn
= bezeten,
aneu"
geutoeng).
in geheime betrekking staan tot een
Dja'sah, djaksa.
geest of spook, teumpat
meudjn

Djng
=
geestenplaats (die men dus
vreest en mijdt), kaj meudjn =
bezeten boomen, salh
oereung
atawa djn = is het soms een
mensch of een geest?, poedja djn
= de geesten vereeren, verzorgen
(met offers, gebeden, enz.), meuroemp"-, of meurampt-, of teukeunng djn getroffen door een
geest.
Djng, schuins oplichten, bijv. meunj as th i" djidjng pha =
als een hond urineert licht hij zijn
poot op.
Djeu'a, mesthoop, mestvaalt, vgl.
adn, loebeung.
Djeubeut, of djibeut (Mal. djebat),
muskus, civet, muskusdier, ook
moesang djeubeut (e. s. v. bunzing).
Djeudjarng, traliewerk.
Djeu (Mal. djala), werpnet, meudjeu = met een werpnet visschen.
Djeub, meestal djeub-djeub (Mal.
tiap-tiap), elk, ieder, bijv. djeub*
djeub nanggr = alle landen,
djeub-djeub
beungh = eiken
ochtend, djeub-djeub g = telkens, dikwijls (vgl. geunab g),
djeub-djeub pat = overal, op alle mogelijke plaatsen, djeub-djeub
roemh na lnoerh = huis voor
huis heb ik uitgenoodigd, djeubdjeub bil" na lntamng al
de vertrekken ben ik binnengegaan.
Djeu', of dji", rijstwan.
Djeum (Mal. djam), uur, klok, horloge, bijv. djeumln ngn djeum
gata sab = mijn horloge loopt
gelijk met het uwe; in oude verhalen en spreekwijzen komt soms een
verdeeling voor van dag en nacht
in vier deelen (si'oer
peut
djeum, simalam peut djeum).
Djeut (vgl. M a l . djadi), I worden,
ontstaan, gebeuren, vgl. djadh,
bijv. djih ka djeut keu goer
hij is leeraar geworden, adjeumat
ka djeut = een amulet (bestaande uit iets dat tot steen of ijzer) is
geworden,
keubeuln
teungh

61

Djeula''
djeut = mijn buffels nemen in
aantal toe, njang djeut ln taw'
drneu = de reden dat ik U liet
roepen, masa djeut dnja " de
tijd v. h. ontstaan der wereld,
peudjeut = doen worden, scheppen, maken, bijv. peudjeut
keu
radja (-keu krani) = tot radja
(schrijver)
gemaakt,
aangesteld,
Toehan njang peudjeut alam nj
= de Heer heeft deze wereld geschapen, h neupeudjeut
langt
ngn boem l Pteu Alah = toen
onze Heer God hemel en aarde
schiep, peudjeut
dr keu (of
peuroepa dr ban) = de gedaante aannemen van, II gelukken,
mogelijk zijn, in staat zijn, kunnen,
slagen, vgl. ', bijv. djih han
djeut djidja" = hij kan niet loopen, ln ka djeut ln seumoerat
(-beut Koeroe"an) = ik kan al
schrijven (den Koran reciteeren),
han djeut djih = hij is niet in
staat, hij kan niet, njang djeut
sakri = slechts op n manier is
het mogelijk, kada sikaj han djeut
sitjoepa" = hij wiens lot het is
een kaj te ontvangen krijgt geen
tjoepa", III geoorloofd, goed, ja,
vgl. nj, gt, bh, bijv. djeut
oereung tamng keun? mag
men hier binnengaan?, njang ba" ln
djeut wat mij betreft is het
goed, voor mijn part ja, toert adat
han djeut toert hoekm
djeut
= volgens de adat mag het niet
(maar) volgens de Moslimsche Wet
is het geoorloofd, s njang sakt
djeut lak oebat keunan = alwie
ziek is mag daar geneesmiddelen
vragen, I V durven, bijv. drneu djidjeut tjartneu = u durft hij
onaangename woorden toevoegen,
uit te schelden.
Djeula, glad, glibberig, vgl. gla,
gloe, djloe, bijv. rf nj djeula
that han djeut tadja" = deze
weg is zeer glad gij kunt er niet op
loopen.
Djeula , moede, beu zijn,
hebben, vgl. gla'.
1

tegenzin

Djeulah
Djeulah, of djlah (Mal. djelas),
vereffend,
afbetaald,
afgedaan,
ook: zonder belemmering of verhindering, opp. meusangkt, meukeumat, vgl. glah, bijv. geusangka
' djlah niba" Toehan han geumoeprang niba' sabi = men waant
een geffende rekening te kunnen
hebben met den Heer zonder dat
men oorlog voert op Zijn weg!,
rf djeuneulah = de weg ter vereffening.
Djeulatang, brandnetel.
Djeulng, zie djlng.
Djeumala (soms: djeumala alam),
hoofd (alleen in deftigen stijl),
narif drneu ateuh djeumala alam
ln = wat U gezeg heeft neem ik
eerbiedig aan (op mijn hoofd).
Djeumba, deel, aandeel, vgl. bagi,
bagian, bheu',
boeloeng,
bijv.
bandoem tjit ka meudjeumba-djeumba = allen hadden al hun deel
gekregen.
Djeumeu'at (v. Arab. djoem^ah),
Vrijdag, sig djeumeu'at = lett.
nmaal Vrijdag, d.i. n week, na
kada siseun djeumeu'at = omstreeks een week later, seumajang
djeumeu'at = gemeenschappelijke
Vrijdagdienst in de moskee, malam
djeumeu'at aroeah w = Donderdagavonds waren de geesten
der afgestorvenen rond.
Djeumeulah (Mal. djoemlah), som,
bedrag, totaal, opsomming, getal,
aantal, optelling.
Djeumeurang
(Mal. menjeberang),
oversteken, naar den overkant
gaan, vgl. arng, bijv. peudjeumeurang = overzetten (vgl. poemeuIheuh), djal peudjeumeurang =
een overzetprauw, adat peudjeumeurang = een soort overzetrecht
op plaatsen a. d. rivier waar van
een overzetprauw werd gebruik gemaakt (vgl. sibrang).
Djeumoedjoe, of djoemoedjoe, karwijzaad, komijn.
Djeumt, ijverig, naarstig, vgl. gigh,
opp. beu', malah, badam, ajeum,
bijv. djeumt ba' poemoeboet

62

Djeungkaj
ijverig in het werk, djipeudjeumt
drdji hij deed zijn best.
Djeumpa, de welriekende gele en witte bloemen v. Micheliasoorten,
djeumpa keubiroe = de witte
bloemen v. Plumiera acutifolia,
Poir.
Djeumpt (Mal. djempoet), met de
vingers iets nemen, sidjeumpt =
zooveel als men met de vingertoppen vatten kan.
Djeumphan, zie timphan.
Djeumpng, stroo, padistroo, padistoppels (v. d. uitgetrapte padi),
vgl. djeundrang.
Djeunadah (v. Arab. djinazah, begrafenis, lijk, baar), I e. s. v. ark
welks houten geraamte met rood
doek is omgeven en na afloop der
begrafenis (speciaal bij den dood
v. kinderen, jonggetrouwden, of
kraamvrouwen) op het graf wordt
gezet, II de stellage welke bij
de Hasan-Hoesain-feesten wordt
rondgedragen, vgl. taboet, III
de draagbaar voor feestgerechten
en sirih bij bijzondere gelegenheden, vgl. peurakan.
Djeunam, zie djinam.
Djeundran, zie djindran.
Djeundrang, stoppels (v. padi welke
na den rijstoogst op het rijstveld
achterblijven), vgl. djeumpng.
Djeunh, of djinh (Mal. djenis),
soort, aard, slag, vgl. roepa, matjam, bangsa, bag, bijv. meudjeunh-djeunh
= allerlei, koebri
djeunh n'mat = ik geef allerlei
soorten lekkernijen.
Djeuneuki , landengte.
Djeuneurb, de verticaal geplante takken v. e. omheining.
Djeungeu', of tjeungeu', of tjingeu',
zien, kijken (vooral naar beneden of
reikhalzend kijken), bijv. djeungeu"
lam mn in den put kijken.
Djeungkaj (Mal. djengkal), een span
met den duim en den middelsten
vinger ( = /
hah),
djeungkaj
git" = een span met den pink
en den duim, djeungkaj teuloenj"
1

Djeungki

63

= een span met den wijsvinger en


den duim, v g l . tjeuka".
Djeungki, rijstwip, w i p p l a n k , waaraan de rijststamper (al)
waarmede de p a d i in het rijstblok (leusng) gestampt wordt.
Djeunoe, of djinoe, plant (Derris elliptica, Benth.) met giftigen wortel
gebruikt v o o r bedwelming v . v i s schen (bij de v i s c h v a n g s t ) .
D j e u n , of djin, heden, nu, thans,
v g l . oer nj, djanan,
djandh,
bijv. pakriban djeun
= hoe gaat
het nu?
D j e u n h , of djinh, I hersteld, genezen, v g l . poelh, II willen, bijv.
hana koedjinh
= i k vertik het,
hana koedjinh
dja' mita soesah
ik w i l mij geen last op den hals
halen.
Djeunt, dienstvaardig, behulpzaam.
D j e u ' h , of dji'h
( M a l . djaoeh),
ver, veraf, afgelegen, v g l . meusoet, djara", opp. t, rab, krab,
rapat, reula, djab, bijv. gata
b'
djeu'h
disinan = sta niet daar
zoo ver af, pana h na
djeu'h
(of -djara") = hoe v e r is het?
Djeura, I (Mal. djera), afgeschrikt,
afgeleerd, er den schrik v a n beet
hebbend, peudjeura
den schrik
erin brengen, iemand iets afleeren
(door te maken dat hij er den
schrik v a n beet krijgt), II
djeura, of djira ( M a l . djintan),
zie
djira.
Djeurabat, I (een landbouwwerktuig)
door o m w i n d i n g met rotan aan zijn
houten steel verbinden, de om den
steel gemaakte omwinding, II
halster, halsriem (bij paarden).
Djeuragan ( M a l . djoeragan),
gezagvoerder, schipper, v g l . nahoeda.
Djeurakat, in pineung djeurakat

onrijpe, halfrijpe pinangnoot.


Djeurambah, aanbouwsel v . e. meunasah.
Djeuram, zie iram.
Djeurangkhng, achterover gebogen,
v g l . tjangkng,
bt, teubt, leunt',
i
djng.
Djeurat* of djirat, I (v. A r a b . zija- I

Djeureunh

rah), graf, v g l . koeboe,


kandang,
bijv. dja' ba' djeurat = grafwaarts
gaan, >euf di djeurat = K o r a n reciet houden op een graf (na
sterfgeval), bat
djeurat
(of b.
nisan) = grafsteen, keumit
di
djeurat = w a k e n bij een graf ( v a n af
den
begrafenisdag
tot
den
eerstvolgenden
Vrijdag),

II
( M a l . djerat),
strik (om herten,
vogels te v a n g e n ) , strikken, stevig
vastbinden, v g l . tarn,
arng.
Djeurng, zie djrng.
Djeureudja* ( M a l . djerdja'),
tralin,
dunne latten evenwijdig aan elkaar
(tot afsluiting v. e. venster, of v. d.
open v a k k e n boven de wanden v .
d. v o o r - en achtergalerij).
Djeureuka, of djeureukha,
rad, w i e l ,
drijfwiel, v l i e g w i e l , ook een toestel
v o o r het draaien v . touw, djeureuka
i = waterrad, djeureuka
meuraw
=
haspel
of
garenwinder,
djeureuka soetra of d.
seumeurng
== spinnewiel.
Djeureukha, zie djeureuka.
Djeureulah, meudjeureulah, stralend.
Djeureumaj, I ( M a l . djermal), e. s. v .
visscherij in zee met groote kruisnetten w a a r v a n de hoekpunten op
in den grond gestoken staken rusten, II beuneung djeureumaj
=
i n allerlei kleur voorkomende geimporteerde katoenen garens.
Djeureumeu, k a m v. e. haan, bijv.
man'
djeureumeu
silaph
geusoen han djimeult
= een enkel
gekamde haan is vreesachtig en w i l
niet vechten.
Djeureunang ( M a l . djernang),
drakenbloed, verkregen v . e. rotansoort: de aw djeureunang
(een
Daemonorops-soort).
Djeureunh ( M a l . djernih),
helder,
zuiver, rein, klaar, v g l . il",
deuh,
peungeuh,
sarh, njata, trang, opp.
tjeuk, bijv. moekadji na djeureunh teunt
djih na djirasa meunangat = zijn gelaat glimt ( v a n
genoegen) hij heeft zeker een fortuintje gehad.

Djeureung

64

Djeureung ( M a l . djerangau),
kalmoeswortel.
Djeurh, of djrh, goed, mooi, schoon,
fraai, gunstig, in orde, hersteld, genezen,
vgl.
tjeudah,
tjarng,
lintng, nh, gt, meudjeulh,
patt,
laja", opp. br , bijv. o e r djeurh
mooi weer, djeurh
roepa
=
schoon v a n uiterlijk, poetr
djeurh = een mooie prinses, makanan
njang djrh-djrh
allerlei lekker
eten, oereung
djrh-djrh
= lieden v . goeden huize.
Djheut ( M a l . djahat), slecht, k w a a d ,
boos, leelijk,
misdadig, gemeen,
baldadig, v g l . djoengkat, br", bis, eungka'-eungka';
sirng,
dsa,
opp.
badje", gt,
djeurh,
bijv.
oereung
djheut deugniet, bandiet, onverlaat, boet
djheut
=
slechte daad, misdaad, ontucht,
peunjakt
djheut = lett. de booze
ziekte, d.i. melaatschheid,
oereung
djeun
djheut that akajdji de
hedendaagsche
menschen
hebben
zeer veel booze streken, peudjheut
= k w a a d spreken.
D j h , D j o h o r (op het schiereiland
Malaka).
Djhoeng, I den kop v. buffels of runderen oplichten door middel v a n
het door den neus gebrachte t o u w
om die dieren het stooten of trappen te beletten of ze met eten v o l
te proppen of te medicineeren, II
het aanwenden v . toovermiddelen
(die men ergens o p h a n g t ) .
Dji, zie djih.
Djibeut, zie
djeubeut.
Djidjaj ( M a l . djedjal),
dichtstoppen,
instoppen,
inproppen,
breeuwen,
kalfaten, waterdicht maken, v g l .
d, pakaj, tampaj.
D j i , half rot, wormstekig.
Djib, zie djb.
D j i ' , zie
djeu'.
Djih, I v n w . 3e pers.: hij, zij, hem,
zijn, haar, hen, hun, v g l .
gbnjan,
drneu
(als pronominaal v o o r voegsel v . werkwoordstammen en
als achtervoegsel v. zelfstandige
n a a m w . en w e r k w o o r d e n v e r v a n -

Djlik
gen door dji), bijv. le peu ka lnbri keu djih veel heb ik hem
reeds gegeven, djih na gash
keu
ln = hij heeft mij lief, djih ka
djidjb
i = hij heeft water gedronken, djih han djitm
moepakat
= hij w i l niet overleggen, aneu"ln djiph l djih = hij sloeg mijn
kind, b" djitamng
= laat hem
niet binnenkomen, ln djikab
l
goeda = ik ben door een paard
gebeten, pngdji
ka gadh
= zijn
geld is zoek, trbdji = de duur erv a n , akajdji = zijn overleg, koekalndji
'
i k zie hem, koe ba
plongdji
boen
= i k heb hem
zooeven medegevoerd, II men
( v g l . oereung,
geu, ta, gb),
bijv.
djikheun
= ze zeggen, men zegt,
III sidjih njan = die kerel, die
vent (geringschattend).
Djihad (v. A r a b . djihad), de heilige
oorlog, de oorlog tegen de ongeloovigen, v g l . prang sabi.
Djimat, amulet, talisman, v g l . adjeumat, bijv. djimat panah sa"tian =
wonderpijl.
Djinam, of djeunam,
bruidschat,
huwelijksgift,
v g l . meuhaj,
bijv.
djiba djinam
ba" le = hij bracht
een hoogen bruidschat mede.
Djindran, of djeundran,
ons w o o r d
generaal".
Djinh, zie djeunh.
Djinoe, zie djeunoe.
Djin, zie djeun.
D j i n h , zie
djeunh.
D j i ' h , zie
djeu'h.
Djira, of djara, of djeura, de naam
v . verschillende aromatische zaden
en vruchten als drogerijen in de
geneeskunde gebruikt, djira
poeth
= komijn, djira manh = venkel,
djira koesani = de kleine vruchten
v . V e r n o n i a anthelmintica W i l l d .
Djirat, zie djeurat.
Djiwit, taai, hard, v g l . kreuh, opp.
leump",
raph,
bijv. si
djiwit
= taai vleesch.
Djlah, zie djeulah.
Djlik, of glik, of glink, of
geulink,
of klik, een spoel- of r i n g v o r m i g

Djloe

65

doorboord stukje hoorn, waardoor


een snoer gestoken wordt, opdat
dit niet verward zal geraken.
Djloe, glad, glibberig, vgl. gloe,
djeula.
Djloeh, zie gloeh.
Djloeng, met den opgeheven voet
schoppen, trappen, trap, schop,
vgl. gloeng.
Djloem, lichte plekken op de huid,
vgl. gloem, leuki, pan.
Djlng, of djeulng, in den grond steken, vgl. glng, djeuneulng = stok
dien men verticaal in den grond
steekt (bijv. om er eenig voorwerp
of een dier aan vast te binden of
vast te leggen), tadjlng kaj njan
lam tanh = steek dien staak in
den grond.
Dj , I geven, aangeven, aanreiken,
afgeven, aanbieden, overhandigen,
overreiken, vgl. bti, m, ba, peudjar, bijv. dj" beuneuti = een
geschenk geven, dj" ranoeb =
sirih toereiken, dj" djar =s de
hand reiken, meudj'-dj"
ranoeb
= elkaar sirih presenteeren, djih
djidj" dr = hij biedt zichzelf
aan, peudj" = iemand iets toevertrouwen, overgeven, overhandigen, bijv. peudj" dr = zich
overwonnen geven, tapeudj" dr
oeba' Toehan = geeft u over aan
God, peudj" moerib keu goer
= den leerling overgeven aan de
zorg v. d. leermeester, tapeudj"
soerat nj ba" teukoe = geel teukoe dezen brief, II (vgl. M a l .
idjoe"), de aren- of suikerpalm, i(of m'ra-) dj = arensap, palmsap, boel dj" vezels aan den
stam v. d. arenpalm, poerh dj"
= harde pennen tusschen de arenvezels, ph dj" = arenkloppen,
saka dj" ' arensuiker.
Djoe, borrelen, wasemen, dampen
(van iets dat kookt), bijv. i ka
djoe = het water dampt (kookt)
al.
Djoeah, wild, woest, schuw, vgl.
boeh, lah, gasang,
tjeubeuh,
opp. seu'it, bijv. kamng djoeah
f

Djoed
= een woeste kwade" bok, keubeu djoeah een kwaadaardige
buffel, djoeah ban rimoeng Daja
= woest als een Dajasche tijger.
Djoeara, ceremoniemeester, vgl. ba",
peutoeha, oel rintah, tjhh, peutimang djam, bijv. djoeara sabng,
of d. geulanggang = ceremoniemeester, scheidsrechter bij hanengevechten.
Djoebah, of badj djoebah, lange jas
met wijde mouwen (tabbaard) naar
Mekkaansch model door hadji's gedragen.
Djoeb, zie loeb.
Djoedah, Djedda, tjitjm Djoedah
struisvogel.
Djoedi, dobbelspel, hazardspel, meudjoedi dobbelen, peudjoedi =
verdobbelen, Si meudjoedi s= de
dobbelaar, bat djoedi = dobbelsteenen, djamb djoedi = speelloods, dobbelloods, p djoedi =
eigenaar v. e. speelloods, djoedi
bat e. s. v. bankspel, b"
tameudjoedi = wacht u voor het
spelen, bi" meudjoedi = het geslacht der dobbelaars, pngln bandoem ka abh lndjoedi ik heb
al mijn geld verspeeld, lal ba"
djoedi = aan het spel verslaafd.
Djoedj, zie doedj.
Djoedjoet, zuigen, uitzuigen, vgl.
pib, djb.
Djoed (Mal. djodoh), paar, stel, wederga, pendant, partner, wederhelft,
echtgenoot, vgl. pasang, babat, bag, bandng, z noemt de man
zijn vrouw en de vrouw haar man,
hana meudjoed geen paren vormend, peut geunab limng gandj
meunj meuhimpn hana meudjoed
vier is even vijf is oneven, doet
men dit bijn dan vormt het geen
paren (geen veelvoud van twee),
grafa nj ln toeng keu djoed
aneu"ln ik neem u aan als aanstaanden van mijn dochter, ranoeb
krakab pineung toep rt ba" ln
tan djoed pan djiteuka = zelfs
stambladeren van de sirih en door
eekhoorns aangevreten
pinang's,
5

Djoedoe

66

waar moeten ze vandaan komen nu


ik geen man meer heb (z weeklaagt bijv. een vrouw bij den dood
haars mans), djih na nabsoe keu
djoed = hij verlangt naar een
echtvriendin.
Djoedoe, in djoedoe pra = tabellen v. erfrecht.
Djoem, I vochtig, nat, drassig, week,
vgl. basah, boelt, boetjh, opp.
th, bijv. s/ra nj ka djoem =
dit zout is al week geworden, gesmolten, II futloos, zonder energie, bijv. oereung njan djoem that
poeboetdji = die man werkt niet
met energie.
Djoega, zie doega.
Djoegt (Mal. djogt), dansmeid, vgl.
si meunari.
Djoeha (Mal. djauhar), juweel, vgl.
ma'nikam.
Djoehan (Mal. djohan), wereld, vgl.
alam, vooral in titels (bijv. Djoehan
pahlawan, groote held, de titel v. |
e. hikajat-vorst).
Djoehang, een puntsnuitige soort haairog, ook e. s. v. toempal-motief bij ]
weefsels.
Djoeh (v. Arab. djoez'), de dertig
deelen of afdeelingen v. d. Koran,
djoeh ama = de afdeeling <Amma v. d. Koran (d.i. het laatste
deel), djoeh taba, d.i. het voorlaatste deel, adjeumat djoesan
een amulet bestaande uit een op de
eene of andere wijze verpakt stukje
papier waarop gedeelten v. d. 30
afdeelingen v. d. Koran geschreven
zijn.
Djoela, laat, bijv. djoela malam =
ver in den nacht, djoela oer =
laat in den morgen, malam ka djoela = het is al laat in den avond,
djoela ln teuka = ik kom laat,
tadja* beureudjang b h djoela
= gaat snel en wacht niet tot het
donker wordt.
Djoelab, purgeeren, purgeermiddel,
purgatief.
Djoelng, scheel, loensch, vgl. sar ,
bijv. djoelng tjoe = nu en dan
scheel zien.
c

Djoengkat

Djoel , I peilen, doorgronden, vgl.


doega, djoega, bijv. djoel* kroeng
== het water (de diepte v. e. r i vier) peilen (met den voet of met
een stok), i Ih' tatoe'h djoel"
at lam proet gb hana tatoepeu
= diep water laat zich peilen maar
niet het hart in 's menschen ingewand, II naleung djoel" e.
s. v. gras.
Djoemoedjoe, zie djeumoedjoe.
Djoemh, vooruitstekende snuit, snoet,
bijv. babahdji meudjoemh
lag
djoemh boej = zijn mond steekt
vooruit als de snuit van een varken.
Djoendjng, lett. op het hoofd nemen,
leggen, dragen (vgl. meuseu'n)
d.i. aanvaarden, opvolgen v. e. bevel, bijv. ban njang titah niba"
Srjpada
bandoem teudjoendjng
meuseu'n di ateuh oel kam
doem njang hambaneu : al wat
Uwe Majesteit beveelt nemen wij
allen die Uwe dienaren zijn eerbiedig ter uitvoering in ontvangst,
djoendjoengan rasoej Rabi = des
Heeren geerden gezant.
Djoenga, omheining, hekversperring
v. puntige staken.
Djoenggreuh, de hoofdas v. d. bloeikolf bij palmen, vgl. moe.
Djoengka, I kaak, toeleung djoengka
= kaakbeen, II harde stevige
draadsoort door kloppen verkregen
uit het ondereinde v. d. groote bladstelen (peuleupeu*)
v. d. arenpalm, vgl. riman.
Djoengka', of tjoeka", bakspel waarbij
gebruik wordt gemaakt v. e. schuitvormig
houten
blok
(oeroe*
djoengka*) met 14 komvormige
kuiltjes en een aantal pitjes of
steentjes, vgl. tjat, op Java dakon
of tjngkla*.
Djoengkat, I aanmatigend, verwaand,
ijdel, pedant, blufferig, kwasterig,
ingebeeld, opgeblazen, vgl. oegh,
oedjb, ria, teukab, mbng, bijv.
djidja" djoengkat that = hij loopt
erg verwaand, oereung djoengkat
= schelm, schurk, vgl. o. djheut,
o. eungka'-eungka'; II opwip1

Djoeng

67

pen, wippen (bijv. v. e. djeungki),


meudjoengkat ikoe = den staart in
de hoogte steken (zooals karbouwen wel doen), kaj meudjoengkat
= wipplank.
Djoeng (Mal. djoengoet), vooruitstekende spriet v. e. vaartuig, lajeu
djoeng driehoekig stagzeil aan
den boegspriet verbonden.
Djoenoeb, zie djoenoet.
Djoenoet, of djoenoeb (v. Arab. djoe~
noeb), heet iemand verkeerend in
den toestand eener z.g. groote onreinheid (hadah rajeu') bijv. door
den dood, door iedere zaaduitstorting, menstruatie, bevalling, op
Vrijdagen enz.; man djoenoet
(Arab. ghoesl) is het ritueele bad,
dat de W e t voorschrijft in het geval eener groote onreinheid.
Djoenn, teudjoenn, verwezen staan
te kijken.
Djoent (Mal. djoentai), nederhangen, afhangen, bijv. pvoetdji meudjoent = hij heeft een hangbuik,
doe" meudjoent = zitten met afhangende beenen.
Djoer, slaapkamer, slaapvertrek.
Djoerng, voetpad in een kampoeng,
dorpspad, vgl. rt, djalan.
Djoethoe', het wasschen v. kleedingstukken door ze telkens op een
steen of plank te drukken, vgl. ph
idja.
Djh-djh, of djh-djh, uit een opening naar buiten komen, sijpelen,
uitvloeien, etteren, mafa meudjhdjh = ontstoken oogen, vgl. meudanh.
Djm, gelijk, glad, effen, netjes, mooi,
goed af, ook: grof voor gestorven,
gecrepeerd, bijv. djitatah kaj njan
djm that = hij kapte die balken
mooi gelijk, djm that oetoih nj
peugt roemh = deze bouwmeester bouwt erg netjes.
Djrng, of djeurng, boom met kwalijk
riekende zaden (Mal. djengkol).
Djreun, vloeien (v. tranen), stroomen, meudjreun-djreun = bij menigten (vgl. meureun-reun), meu-

D
djreun-djreun i mata de oogen
vulden zich met tranen.
Djroe* (vgl. M a l . djeroe"), algemeene naam voor wat in het zuur of in
de pekel gezet is, in het bijzonder
e. s. v. zuur gemaakt v. d. jonge
uitspruitsels v. bamboe en v. d.
spruiten en bloemen v. d. kala in
azijn en suiker, djroe" drin =
doerian in het zuur, bh it djroe"
= ingezouten eendeneieren, peudjroe" = in het zuur of in de
pekel zetten.
Djroen, I ba djroen, e. s. v. plant
met gele bloemen, II e. s. v. patrijs of kwartel.
Djroekh, een bedekking v. pinangbladscheede (sifoe*) om het l i chaam bij den veldarbeid tegen zon
en regen te beschutten, vgl. saroe".
Djrh, zie djeurh.
Djrm, meudjrm, in massa, opeengehoopt, in drommen, vgl. djaj, djab,
reula, krab, rapat.
D
(uit Arab. daoeq =
smaak,
vooral de smaak v. goddelijke zaken
der mystieken), bezwijmd, in onmacht, in zwijm, flauw gevallen,
buiten kennis.
Ddaidi, dodijnen, reflexwoord v. d.
beweging v. schommel of wieg, vgl.
ddi.
Ddi, sussende klanken, neuriewoorden, refrein v. wiegeliederen, meuddi = sussen, met wiegeliedjes in
slaap zingen of neurin, vgl. meudjangeun-djangeun, ddaidi.
Doe, I vader, vgl. koe, toe, eumbah,
ajah, oereung tjhi', II plat liggen, zich bukken, zich buigen, teudoe-doe = neergebogen, neergestrekt, ook: achter iets verscholen,
verborgen (vgl. teundab).
D, I verstopt, gedempt, opgevuld,
vol, dicht, massief, vgl. Ihb, meutheun, opp. sh, bijv. d idng =
verstopt in den neus, d that
atdji = hij is weinig bevattelijk,
proet d blinde darm, gleung
d = massieve ring, pad d =
halfvolle rijstkorrels, peud,
=
verstoppen, verbergen, opschorten,
c

Doea

68

Doedoe

poelang sakat formulier om toopeureaman Toehan hana peud =


verij te doen teruggaan op den
's Heeren woord kent geen opschorverwekker, doe^a peularh = forting, II toch, heusch, soms (als
mulier om handelswaar gewild te
versterking eener vraag), bijv. peu
maken, doe*a poepangsan = ford = wat toch?, vgl. r, alh.
mulier om iemand bewusteloos te
Doea, twee, doeablah
=
twaalf,
maken, doe"a poemanh = formudoeaplh twintig, doea g, of
lier om er bekoorlijk uit te zien,
d. blt, of d. seun tweemaal,
doe'a oeleu tjintramani formusapar doea beiden bijn, banlier om voorspoed te verwerven,
doea, of doea blah = beide, meudoe a oerh la'seumana e. s.
doea, of blah doea, of bagi doea =
toovercirkel-formulier, doe'a moehalveeren, in tween verdeelen,
bantt = formulier tot het stuiten
njang keudoea = de tweede, of ten
tweede, meudoea laba of meudoea j v. d. groei v. huidaandoeningen,
hateukat = de winst in twee gelijke
doe'a poemeukab = formulier om de
deelen verdeelen, ook: halfbouw,
randen v. e. wond tot elkaar te brenhalfwinning (vgl. mawah), meugen, doe a peuteungeut, of doe*a
doea basi het agio (bij geldwispeuranab = formulier om de menselen) gelijkelijk deelen, peudoea
schen in vasten slaap te brengen,
halveeren, peusadoea = ceremodoe"a ajat toedjh het uit zeven
nieele telling tot zeven.
verzen bestaande aanvangshoofdstuk v. d. Koran, doe'a nikah =
Doe'a (v. Arab. doe a), gebed (niet
huwelijksgebed, doe^a teuleukin =
ritueel), zegenbede, zegenwensch,
het grafgebed, doe^a seulamat =
prevelgebed, tooverformulier, belezingsformulier, verlof, toestemming j heilgebed, doe a koeboe = formuvragen, vgl. tangkaj, radja, bijv.
lier bij het gaan langs een graf,
beut doe a = gebeden opzeggen,
doe a keu Nabi of doe'a aroeah
reciteeren, fc meung doe'a keu
Rasoej gebed over den Profeet,
kah hana poeth = ik zal zonder
doe'a toela" bala gebed tot afophouden voor je bidden, doe a
weer v. rampen, doe'a Atjoera =
seuloesh = formulier ter bevordeformulier uitgesproken over de rijsring v. e. gemakkelijke baring of tot
tepap op den Atjoeradag, doe"a
opening v. kisten, koffers enz. zonbeurdandji of doe"a tjarapha het
der sleutel, doe'a peudng darah
gebed bij de Morlot-viering, doe^a
bloedstelpingsformulier, doe"a
man djoenoeb = gebed bij het
keubaj = onkwetsbaarheidsformubad noodig voor het wegnemen
lier, doe a lak oedjeun foreener groote onreinheid, doe^a poemulier om regen te krijgen, doe'a
asa = nachtgebed in de Vastenoelat = formulier tegen (tand)maand, doe a hatam = het slotgeworm, doe'a peutrn kamoe =
bed bij kanoeri's, doe a beut boe
formulier om witte mieren uit het
= gebed door den teungkoe opgehout te krijgen, doe'a poepoeng =
zegd over de rijst tot heil der dooformulier om iemand krankzinnig te
den, neulak doe*a keu ln = ik
maken, doe"a reuhat = formulier
vraag u verlof.
om iemand wonden te bezorgen,
Doeb, zie doem.
doe'a peutjeungang = formulier
om iemand te overbluffen, doe a
Doedj, of djoedj, brandhout, vgl.
peugash = formulier om liefde op ; fcaj apoej, kaj tagoen, kaj
te wekken, doe^a peunoelh = forboe, bijv. doedj apoej nraka =
mulier om tooverij krachteloos te
brandhout voor de hel.
maken, doe'a poebantji = formuDoedoe, voorover, bijv. mat doem
lier om tweedracht te zaaien, doe'a
teudoedoe lag bateung = allen
r

Doed

69

Doejn

dood voorover liggend gelijk boom- I


mangat- (of -seunang) lndoe'
stammen.
disin = ik kan hier niet aarden,
Doed, daarna, vervolgens, later, nadoe" didapoe = in de kraam zijn
derhand, vgl. akh, ba'doe, keu(vgl. madeung), gata tadoe" disineulheuh,
Iheuh njan, teuma,
nan = blijft gij daar?, doe* oetang
hingga-hingga, opp. dil, bijv. doe= pandelingschap, oereung doe"
d niba" njan daarna (vgl.
oetang = pandeling, meudoe" =
Mal. kemoedian daripada itoe),
vergaderen, bijn zijn, meudoe'njang doed = het latere, wat
doe" = gezellig bijn zitten, peulater aangaat, teuma doed = ten
doe" = neerzetten, neerleggen,
slotte, doea malam doed = twee
toevertrouwen (vgl. peudj", keunachten (dagen) daarna, saleum
bah, trh), bewaren, leenen, in pand
dil doed sapa = eerst den
geven, ook techn.: e. s. v. droge
heilgroet brengen daarna verwelkofomentatie waaraan een kraamvrouw
men, ba" moepat areuta dil, doewordt onderworpen als de meer
d niba" njan tadja" peunjata
ouderwetsche kraamroostering (mapantjoeri = laat eerst blijken waar
deung) niet wordt toegepast, peuhet (gestolen) goed zich bevindt
doe" ba" apoej = op het vuur
daarna kunnen wij naar den dief
zetten, teudoe' = vast geworden,
gaan zoeken, han l koepoeboet
voorgoed (gevestigd), neudoe' =
meunan ba" oer doed = ik zal
basis, voetstuk, onderstuk, neudoe'
in het vervolg niet meer aldus hanpint = deurdorpel, drempel (vgl.
delen.
ampeut), peuneudoe" = waarborg (onderpand) voor geleend
Doe, nok v. e. dak, bijv. mirahpati
geld.
djidng ateuh doe = een duif
zit op den nok v. h. dak.
Doe*t (Mal. doet), duit, geld, doe't
Doe* (Mal. doedoe"), zitten, woman' = haantjesduit.
nen, verblijven, vertoeven, vestigen,
Doega, of djoega, peilen, doorgronook: met laag zacht hellend dak v.
den, vgl. djoel', bijv. bat doega
e. huis (opp. tjoetj), bijv. doe"
= peillood, tal doega = Joodmeudjoent = zitten met afhantouw, af ma'noesia han " tadoegende beenen (bijv. op een stoel),
ga de harten der menschen zijn
doe' simpan = zitten met de beeniet te doorgronden.
nen kruiselings onder zich, doe* Doegaj, I of toekaj (Mal. toegal),
tinggng = hurken, doe* moepootstok, vgl. goek kamng,
pheung, of doe" teupheung
=
II vormen waarop de goudsmid alwijdbeens zitten, doe'
meunjhoe
lerlei sieraden modelleert.
= zitten met recht voor zich uit- Doegm, of loegm, voorover, op den
gestrekte beenen, doe' sila zitbuik liggend, omgekeerd, omgekanten met het rechterbeen horizontaal
teld, ondersteboven, vgl. tjroeb,
op het gevouwen linkerbeen, doe'
teugm, loengkb, opp. linteung,
timph = zitten met beide beenen
bijv. meudoegm = omkeeren, omnaar rechts onder het lichaam gekantelen, aneu" ln kadjeut doevouwen, doe' peudng teu't =
gm = mijn kind kan zich al omzitten met n knie opgetrokken,
kantelen, meudoegm prah = het
doe' seumeumah = zitten met geomkantelen v. e. prauw, h teudoevouwen knien op de hielen, doe'
gm = voorover op den buik ligmeureuntang = in rijen zitten,
gen.
doe" di roemh = thuis blijven,
Doejon (Mal. doejoeng), zeekoe, i
doe" ba" Koeta Radja = zich te
mata doejn = tranen v. d. zeekoe
K. R. vestigen, paf djidoe"
(gelden als bestaand geheimmiddel
waar houdt hij verblijf?, ln han "
om genegenheid op te wekken),

Doekhi

70

Dom

wedergade z schoon was ze, na


dandan doejn = slagtanden v. d.
neuteuka teukoe doemna zijt ge
zeekoe.
allen gekomen teukoe's?, si doemDoekhi, of doekh, geheel opgaand
doem gata = iemand als gij, na
in, verzot op, vgl. lal.
doem meulila = gelijken op staal.
Doekng, dragen op den rug (bijv. een
Doemdh, zie doem.
kind).
Doemnan, zie doem.
Doelang, ondiepe bak, presenteerblad,
Doemn, zie doem.
meudoelang lett. als een preDoeng, dom, stompzinnig, bot, vgl.
senteerblad, welig (v. planten), bijv.
beubaj, boebaj, boedaj, ngeut, boekrh meudoelang een kris met
d, bingng, tahe, boena", d at,
een handbeschermer aan het gevest,
bijv. si doeng mangat djitoepeu
pisang meudoelang = een pisang= de domme verstaat het gemakkeboom die weilig bloeit.
lijk.
Doeli, de vorst, Zijne Majesteit.
Doeng*, cfm. doeng.
Doelh of loelh, e. s. v. groote rivierDoera*, gemporteerde aarden watervisch, vooral gezocht om de kuit.
kruik met tuit (Mal. kendi), vgl.
Doeln, cocon, pop v. d. zijderups.
koesa.
Doem, of doeb, duidt hoeveelheid,
Doer (Mal. doen), doorn, stekel,
soms ook gelijkenis aan, bijv. banmeudoer = doorns hebbend, van
doem = alle (zie aldaar), padoem
doorns voorzien, doer seuk =
(of padoeb) = hoeveel?, eenige
doorn v. d. pandan, ook: het haak(zie aldaar), ladoem (of ladoeb)
vormige onderste gedeelte v. h. lem= een deel, gedeeltelijk, sommigen,
met v. e. rentjong.
ladoem na di gampng ladoem na di
meuseugit, een deel is in de kamDoesn, het platte land, de v. d. verpoeng en een deel in de moskee,
keerscentra afgelegen streken, en in
sadoem (of sadoeb) = evenveel,
afgeleide beteekenis: dorpsch, onbeiets, hana sadoem = niets, barang- I
schaafd, onwetend, opp. banda,
doem, = hoe ook, wat ook, babijv. oereung doesn = benedenranggadoem = zooveel als er is,
lander (opp. oereung
toenng),
doem si barang = van alles, doem
banda doesn = stad en land.
si barang geutanj wij allen,
Dj-dj (Mal. dodol), e. s. v. lekdoem peu = alles, alle soorten,
kernij.
doem h = overal heen, in alle
Djka^idah (v. Arab. Dzoe 'l-qa^dah).
richtingen, doem pat = overal,
de elfde maand v. h. Mohamm.
meudoem = bekend, ghlm meujaar, vgl. boeleun meu"apt.
doem joem lada djin = nu is de
Djkeureun (v. Arab. Dzoe 'l-qarprijs van de peper nog niet bekend,
nain), Alexander de Groote.
toedoem weten hoeveel, de hoeDjpaka (v. Arab. Dzoe 'l-faqar), de
veelheid kennen, doemn, doemnaam v. h. zwaard v. A l i .
nan, doemdh = zooveel (zooda- Djtoen, olijf, minjeu" djtoen
=
nig-, zulk-) als dit, als dat, als
olijfolie.
gene, doemnj le =
zooveel,
Dm, overnachten, blijven slapen,
doemn oereung han " ln bri
blijven liggen, bijv. djidja" dm ba"
boe = aan zooveel menschen kan
oereung madeung == zij gaat
ik niet te eten geven, tadja" bl
overnachten bij een kraamvrouw,
breuh doemn = ga gepelde
malam djidm oer djidja" = des
rijst zooals deze koopen, di poetr
nachts sliep hij overdag liep hij,
njan gt that roepa hana laivan daboeb dm = een fuik die met een
lam dnja doemnankeu djrh roepa
zwaren steen wordt belast zoodat
= de prinses was zeer schoon van
die op den bodem der zee blijft liguiterlijk zij had op de wereld geen
gen, han djeut tadm ba" teumpat

D"ma
nj = ge kunt op deze plaats niet
overnachten, lak dm = vragen
om te blijven overnachten, barm
Ih malam dm laja keu tika =
biezen blijven drie nachten liggen
om tot vlechtwerk voor matten opgezet te worden.
D'ma, groote gouden puntige kegelvormige knoop zoowel door mannen
als vrouwen boven het baadje aan
den hals als sieraad gedragen.
Dng, I staan, opstaan, verblijf houden, vgl. doe", bijv. dng di loea
= buiten staan, dng
teupeung
gaki = wijdbeens staan, dng moepalet gaki met n been opgeheven en tegen het andere gekruist
staan, pakn tadng disin =
waarom staat gij hier?, santeut dng
= ter lichaamslengte, lndng djin di K. = ik woon thans te K.,
dalam oeteun nj han djidng
rimoeng = in dit bosch huizen
geen tijgers, ln han " lndng di
Gaj leubh seunang lndng di
Atjh = ik kan het in het Gajland niet uithouden ik houd liever
verblijf in Atjh, peudng = oprichten, bouwen, overeind zetten,
tot staan brengen, peudng roengka
roemh = het gebindte v. e. huis
opzetten, doe"a peudng darah =
formulier om een bloeding tot staan
te brengen, bloedstelpingsformulier,
peudng tja"si = tot getuige nemen, teudng = recht overeind
staand, stilstaand, blijvend, voor
vast, gevestigd, ln han teudng
png = het geld wil niet bij mij
blijven, ik kan niet sparen, djih
djin na teudng pangkaj 100
reunggt = hij had nu een bedrijfskapitaal van 100 dollars, neudng = schering, kettingzijde, v. e.
weefgetouw, soetra neudng
=
kettingzijde.
Dng, of bng, geluid v. e. gong.
Dnja (v. Arab. doenja), de wereld,
het heelal, het wereldsche, het leven
op aarde, vgl. alam, djoehan, opp.
akhrat, bijv. dnja akhrat = in
deze en in de andere wereld, voor

71

Dr
tijd en eeuwigheid, voor nu en hiernamaals, in leven en dood, masa
djeut dnja tijd v. h. ontstaan
der wereld, sagaj dnja = de geheele wereld, leum dnja = lett.
de wetenschap van deze wereld, d.i.
de geheime wetenschap, adat dnja
nj = de instellingen v. deze wereld, keureuna dnja = beweegredenen v. wereldschen aard, as
dnja de menschheid.
Dseuta (Mal. doesra), leugen, onwaarheid, liegen, djikheun oereung
njan ri dseuta = zij zeggen dat
die man wat lijkt te liegen.
Drah, I leergang, II meudrah-drah,
ver naar beneden reikend, vgl. rh.
Drah (Mal. deras), snel (v. beweging), ras, rad, sterk (v. stroom),
vgl. kreuh, tadjam, bagah, sigra,
pantah, batja, dhab-dhab, reudjang.
Drang, een heester die als onkruid bij
heiningen opschiet.
Drin of deureujan (Mal. doerian),
boom en vrucht (ba"-, bh-) v. d.
doerian (Durio zibethinus, L . ) , bh
drin Blanda = zuurzak (Anona
muricata, L . ) .
Dring, meudring, tegen iets of iemand
aan schuren, langs iets schuren.
Drb, vangen, pakken, grijpen, vatten,
gevangen nemen, arresteeren, in
hechtenis nemen, bijv. drfe keubeuh = (verwilderde) buffels opvangen, drb tjitjm = vogels vangen, drb daroet = sprinkhanen
vangen, drb eungkt = visch vangen, kamngln beuklam djidrb l
rimoeng = mijn geit is vannacht
door een tijger weggehaald, oereung geudrb lam prang = krijgsgevangene (vgl. tawanan), ka geudrb pantjoeri l gbnjan = hij
heeft den dief al gevangen.
Dr (Mal. diri), persoon, lui,
mensch, wezen, zelf, eigen, ook:
hulptelw. voor personen, bijv. doea
dr ni sidr ni agam sidr ni
inng = twee oude menschen een
oude man en een oude vrouw, padoem dr = hoeveel lieden?, ban
Ih dr (of ban Ihdji) = met

Dr
hun drien, ka djeut dr = zelfstandig geworden, djak drdji
= hij vroeg verlof heen te mogen
gaan, na sitib dr er zijn
duizend personen, peut dr, of
peut dr oereung, of oereung
peut dr = vier menschen, padoem dr oereung dja" boen
= hoeveel man zijn er zooeven gegaan?, ph dr =
zelfmoord,
drneu = pers. vnw. 2e en 3e
pers. (gij, hij), drneu b" neupoebeungh oeln = u moet niet
boos op mij worden, drneu ka
neudja" oe peukan = hij is naar
de markt gegaan, njang areuta- (of
atra-, of ara-) drdji ka djiba
wat hemzelf toebehoort heeft hij
meegenomen, ln lnkaln dr lam
tjeureumn = ik bekijk mijzelf in
den spiegel, oereung njan tjit
sidr mantng = die man houdt
zich almaar op zichzelf, djipik lam
at drdji hij dacht bij zichzelf, djiw oe roemh drdji =
hij ging terug naar zijn eigen huis,
keudr (Mal. kendiri of sendiri)
- zelf, eigen, vanzelf, alleen, A:
keudr = ikzelf, njang joe radja
keudr = het is de vorst zelf die
het bevolen heeft, ln keumeung
dja" keudr = ik zal zelf gaan,
han th keudr = zijn plaats niet
weten, gadh keudr = vanzelf
verdwenen, pint teuhah keudr
= de deur is vanzelf opengegaan,
dja" keudr alleen gaan, kaj
nj meungklh keudr deze
boom staat alleen, sab keudr
elkander, ook: gelijken, standgenooten, familieleden, eigen lieden, djimoeph sab keudr - zij slaan
elkander, ln moepakat sab keudr-dr = ik pleeg overleg met
mijn naaste familieleden, sidr =
een persoon, iemand, ieder, alleen,
zelf, sidr oereung meukat een
koopman, na sidr di roemh =
is er iemand in huis?, hana sidr,
of sidr pi tan (vgl. hana s) =
niemand, hana meung sidr
niet ook maar n enkele, sidr

72

*
sah ieder naar zijn kant, in
verschillende richtingen, sidrdji
= in zijn eentje.
Drneu, gij, U , U w Edele, Uw; hij,
Zijn Edele, zijn, hem, haar (als
voorvoegsel v. werkwoordstammen
en als achtervoegsel v. zelfst.
naamw. en werkw. vervangen door
neu) wordt in de 2e persoon (vgl.
grafa, kah) gebezigd tot meerderen
of tot hen die men beleefdheidshalve als zoodanig aanduidt (de
vrouw tot haar man, kinderen tot
hun ouders, jongere broeders en
zusters tot oudere enz.) en in de
3e persoon (vgl. djih, gbnjan)
van God, van profeten en van
voorname of geerde personen, bijv.
drneu njang ajah oeln = gij
die mijn vader zijt, of: hij die mijn
vader is, drneu njang p ln =
u die mijn meester zijt, of: hij die
mijn meester is, drneu ka neu"h
- U w Edele zijt reeds naar bed
gegaan, of: Zijn Edele is reeds
naar bed gegaan, drneu p, of
afra drneu = de uwe, of: de
zijne, proemh drneu uwe (of
zijne) echtgenoote, drneu njang
radja oelntoean = u die mijn koning zijt, of: hij die mijn koning is.
Drh, meudrh, blaffen, aanblaffen,
keffen, vgl. meurawng,
meukhngkhng, meukoengkng,
meuranggng.

i", I drek, ontlasting, uitwerpselen,


excrementen, faeces, bijv. " djakh = tandvuil, " idng = neusvuil, " mata = oogvuil, " gloenjoeng = oorsmeer, ' beus =
ijzerroest (vgl. geuratan), ' lalat
= sproeten, pigmentvlekken, moedervlekken, vlekken of stippen
(bijv. aan den romp v. e. buffel, in
het linnengoed, enz.), " tjandoe
de halfverbrande opium of djitjing,
'meudjadi, of " moela djadi =
de eerste uitwerpselen v. e. pasgeboren kind (kinderpek, meconium),
" mal = bezinksel v. gomlak,

73

th " = zijn behoefte doen, zich


ontlasten, zich naar een zekere
plaats begeven ( v g l . dja"oe
mn,
dja"oe kroeng,
dja"oe bagan), "
bintang = vallende ster, ' meudarah = bloedafgang, teubit
"dji moeprt-prt
= hij had hoorbaar ontlasting, kaj "~
stinkhout (afkomstig v. Celtis-soorten),
" " = nesthaar, moetah
=
faeces braken, djitheun " = c o n stipatie, ka djiph teubit " aneu"
glima = hij werd zoo geranseld
dat hij er diarrhee v a n kreeg, II
aneu" ", zie w".
", I stijgen, omhoog gaan, opstijgen,
klimmen, opklimmen, opkomen, opgaan, naar boven gaan, voorwaarts
dringen, v g l . beudh, teungh,
opp.
trn, bijv. " goenng
= een berg
bestijgen, " oe gl = naar het
gebergte gaan, " oe darat = aan
w a l komen, boengng
apoej " =
vuurpijl, boeleun
(oer)
"
wassende maan (zon), trn mangat
" soesah = dalen is gemakkelijk,
stijgen moelijk, " goeda
'
te
paard stijgen, ' kapaj = aan boord
gaan, ' roemh
een huis bestijgen (d.i. binnengaan), " adji =
ter bedevaart naar M e k k a gaan,
" tja"si getuigenis afleggen,
bandoem dji"" h meusoesn
=
zij drongen allen in dichte gelederen voorwaarts, ka"" bandoem oe
keu = dringt allen voorwaarts!,
meu"" naar boven gaan, peu"" = naar boven brengen, opstuwen, peu"" glajang
== een v l i e ger oplaten, peu""
lint = den
bruidegom opleiden (n.1. in de w o ning zijner b r u i d ) , djipeu""
oe
darat l gloembang = door de golven op het strand geworpen, peu"" i irrigeeren, besproeien (v.
velden), peu'"
prang
strijd
voeren, ten strijde trekken, i peuneu"'
= bevloeiingswater, peuneu""
=
lett. hetgeen men opbrengt, d.z. de geschenken die men
meebrengt als men v o o r het eerst
ergens komt, II kunnen, in staat
c

h
zijn, v g l . djeut,
bijv. han "
niet tot iets in staat zijn, ln han "
lndja'
l = ik heb geen kracht
meer om te loopen, han ' oebah
onverschietbaar, han " beukah
= onbreekbaar, meung " meutoeah
gata = moge u geluk beschoren
zijn.
d j e u m a (v. A r a b . idjma ), overeenstemmend besluit, eenstemmigheid
v . gevoelen, onderlinge meening.
djeutihat (v. A r a b . idjtihad),
zich
inspannen, moeite doen v o o r iets,
zich beijveren.
d r a ' (v. A r a b . ^Israil), A z r a l (de
engel des doods, n der vier aartsengelen), v g l . mala'ikat
mawt.
lia, of wali (v. A r a b . awlia, mv. v .
wal), heilige, v g l . kramat, bijv. m
ba' peut plh peut lia = naar
44 heiligen brengen (e. s. v . gelofte), koeboe lia = heilig graf
( v g l . koeboe
kramat).
rat (v. A r a b . aurah),
naaktheid,
lichaamsdeel (tusschen de knien
en den navel) dat bedekt behoort
te blijven.
h , I languit liggen om te rusten of te
slapen ( v g l . teungeut), meu'h
=
gaan slapen, peu'h
= te slapen
leggen, neerleggen, in slaap maken,
teumpat h = slaapplaats, tika h
slaapmat, h teulinteung
=
achterover liggen, h meusadeu
=
op den rug liggen, h
teudoegm,
of h tjroeb
= v o o r o v e r op den
buik liggen, h meugeunirng
= op
n zijde liggen, djimeu'h
= hij
ging slapen, gbnjan
ka
geu'h
\\\] is reeds naar bed gegaan, handjan lnh ka teungeut = i k had
nog geen (nauwelijks) den tijd om
te gaan liggen of i k sliep a l , ta'h
ba" teungeut = ga liggen maakt
dat ge slaapt, h tjt oer h Nabi,
h seupt h Jahoedi, h
beungh
h pantjoeri
= slapen midden op
den dag zoo deed de Profeet, slapen in den namiddag z doen de
Joden, slapen in den ochtend z
doen de dieven, oeram
tapeu"h
ba" rt taja = leg den stam neer
1

hoewaj
op den grooten weg, II trekboom v. e. ploeg, III uitroep:
o, o jee.
hoewaj, zie haj.
keulah (v. Arab. ichlag), volkomen
toegewijd, oprecht, goede bedoelingen.
keutieu (v. Arab. ichtijar), eigen
werkzaamheid des menschen, vrije
keuze, vrije beschikking over iets,
eigen oordeel, bezinning, beraming
v. middelen.
keutisa (v. Arab. ichtisar), verkorting, kort begrip, uittreksel, overzicht, samenvatting.
Eleuham, ingeving, goddelijke ingeving.
leum (v. Arab. ilmoe), wetenschap, kunde, kennis, ook: bovennatuurlijke kennis, de geheime
wetenschap (leum rajb); men
onderscheidt: I leum dnja =
de wetenschap v. deze wereld",
de magisch mystische wetenschap
(leum sih, of leum h'xumat
= tooverij, tooverkennis, tooverleer), II leum akhrat = de wetenschap van het leven aan gene zijde van het graf", waartoe behoort
de leum- (of hoekm-) sara",
of leum kitab = de wetenschap
van Allah's wet, de orthodox-Moslimsche wetenschap (vgl. hoekm);
de laatste rekent men ook tot de
leum lah of zichtbare" wetenschap die voor alle geloovigen
geldt ,in tegenstelling met de leum batin, of leum sb, of leum dalam (of teusawh), d.i. de
verborgen" of voleindigde" wetenschap of mystiek, die alleen aan
de ingewijden bekend is, leum
noedjm = wichelkunst, wichelarij,
leum sikin = de wetenschap der
wapenen, leum baloen meudjra
= de wetenschap waardoor men bij
het daboes-spel onkwetsbaar is,
leum keubaj =
onkwetsbaarheidswetenschap, leum panika =
de wetenschap waardoor men bewerkt dat men in het gevecht niet
getroffen wordt, leum sangkilat

74

ntoe
= ook e. s. v. onkwetsbaarheidswetenschap, leum koelat '" de
paddenstoelen-wetenschap, leum
bal" mata = goochelarij, leum
peurasat gelaatkunde, karakterkunde, leum phaj = waarzeggerij met behulp v. boeken, leum
toeba de wetenschap der vergiften, leum djhoeng = de kennis
van opgehangen" toovermiddelen,
leum teumanm = de kennis
van begraven" toovermiddelen,
leum nahoe = de spraakkunst,
leum pikah = de wetgeleerdheid, leum sal' de wetenschap der kettersche mystiek, leum meuvtabat toedjh leer v
d. zeven rangen v. h. Zijn, toentt
leum of mita leum een
geheime wetenschap (tooverkennis)
trachten te verwerven, djih kn djilawan si njan deungn teugah badandji teutapi djilawan deungn
leum = hij weerstond hem niet
met zijn lichaamskracht, maar met
tooverkunsten, pakri na neumeu"leum drneu nj bandoem atawa hana = weet gij lieden hier
daarvan of niet?
n, zie ntoe.
ndah (Mal. indah), fraai, kostbaar,
merkwaardig, bijv. peungeuh tjeuroega ndah that = de schittering
v. h. zeer schoone paradijs.
ndaj, zaadschieting.
ndatoe, zie ntoe.
ndj, zie nfoe.
nsan (Mal. insan), mensch, vgl. ma noesia, man'ih, oereung, dr, bijv.
peu njan djn atawa nsan
wat is het een geest of een mensch?,
djeub-djeub
geutanj doemna
nsan na mata trang = ieder v.
ons menschen heeft een helderziend
oog.
ntja Alah (v. Arab. in sja 'llah),
als Allah de verhevene wil, als God
wil.
ntoe, of ndatoe, of n, of ndj, of
ntoe nini, of datoe nini = voorouders, voorvaderen, vgl. eump,
n moejang, djad madjad, dja, p
c

seulam

75

dja, t", dato', bijv. teumpat toeleung ntoe = de plaats waar de


voorouders gewoond hebben, asaj
poetr njan ntoedji oereung adara = de prinses stamde af van een
voorvader die hemelbewoner was.
seulam (v. Arab. Islam), de Islam,
de Mohammedaansche godsdienst,
oereung seulam een Moslim,
Mohammedaan, Muzelman (vgl.
Mseulimin), agama seulam = de
godsdienst v. d. Islam.
seutambj, Stamboel, Constantinopel,
vgl. Roem, Toeroeki, bijv. pa"n
seutambj = het Turksche pond.
seutiri (Mal. isteri), echtgenoote,
vrouw (gehuwde).
t, lengte, hoogte, afstand (die men
als gering wil aanduiden), vgl. h,
bijv. badj t sapaj baadje met
korte mouwen, nj t (of fn),
njan t (of tnan), djh t (of t'
dh) = zoo kort (laag) als deze,
als die of dat, als gene (persoon of
zaak), bijv. fn panjang = z
kort maar, fn mantng, of hana
sa"t = slechts tot hier, trh t,
of trh h = tot aan toe, proemhln t- (of h-) takoeln =
mijn vrouw reikt mij tot aan mijn
nek, pa*f = hoe ver slechts?,
wat afstand maar?, pa f (of pana
t, of pan t) djara" = hoe ver is
het maar?, disin oe Gampng
Blang pa't na djara" = hoe ver
is het maar van hier tot G . B.?,
meun t = bekend zijn met de
geringe lengte (hoogte, afstand,
enz.) v. e. persoon of zaak, toen
t weten hoe gering de lengte
(hoogte, afstand, enz.) van iemand
of iets is, sa"t = geringe lengte
(hoogte, afstand, enz.).
'tikeut (v. Arab. i^tiqad), geloof,
gelooven, meun ta""tikeut
=
aldus gelooven wij, vgl. njeum,
iman.
Eu, zien, vgl. kaln, nging, pandang,
djeungeu', leumah, bijv. meung na
ta"eu ziet ge nog?, ta'eu ba"
deuh = ziet wel toe, leumah dji"cu l ajahdji = zijn vader zag het
f

Eumping
duidelijk, han tapath dja" eu keudr gelooft ge het niet gaat dan
zelf zien.
Eu, I onvruchtbaar, vgl. mal, II
grens, lijn (meest bij kinderspelen),
vgl. tjeu, peureunggan, bijv. eu
linteung = dwarslijnen, meuta"tham eu galah = e. s. v. vechtspel, eu linteung = dwarslijnen.
Euj, kruipen, voortkruipen (ook: v.
h. vuur, v. e. slang of worm, v. e.
kruipplant, v. e. ziekte, enz.), vgl.
lata, bijv. aneu' ln teungh dji"euj = mijn kind kruipt nog, ban
djeut dji'euj = het kan juist
kruipen, narif meu'euj bij het
praten telkens op een ander onderwerp overgaan.
Eumbah, of mbah, vader, vgl. koe,
doe, toe, ajah, oereung tjhi", bijv.
nang eumbah = vader en moeder.
Eumbh, zie mbh.
Eumbn, zie mbn.
Eumpah (Mal. empas), slaan, beuken, kastijden.
Eumpang, I van biezen gevlochten
zak, mand, tasch, vgl. baloem,
kb, bijv. eumpang pad, eumpang
breuh = rijstzak, eumpang eumping = zakje tot berging van geroosterde en daarna plat gestampte
rijst, eumpang ranoeb = sirihzakje,
II kippenloop, vgl. sriweun.
Eump, zie mp.
Eumpng, of mpng, knikker, vgl.
katj".
Eumpt, portemonnaie (ingevoerd),
vgl. bb, tomp".
Eumpeu*, verzamelnaam voor allerlei
knolgewassen.
Eumpeun, of mpeun (vgl. M a l .
oempan), eten, voedsel, spijs, voeder, aas, lokaas, vgl. peunadjh,
makanan, bijv. djidja" mita eumpeun = zij gingen voedsel zoeken,
bri eumpeun = te eten geven,
voederen (v. dieren).
Eumpi, aanspraakwoord tot e n
naamgenoot.
Eumping (Mal. emping), eerst geweekte daarna geroosterde en vervolgens gestampte ongepelde rijst,

Eump*
bijv. leukat adang geutb keu'
eumping = donkerkleurige kleefrijst maken ze tot eumping.
Eump* (Mal. empoe"), vermolmd,
vergaan, verteerd, vgl. raph.
Eumpoe, met kracht in stukken slaan,
kloven, klieven.
Euop, of oemp, wieden, vgl. bf,
oeteuh, ook: kloppen, slaan, hakken, er op los slaan.
Eumpoeng, nest, hok, kooi, spinneweb, enz., bijv. peugt eumpoeng
= een nest maken, eumpoeng man" = hoenderhok, eumpoeng it"
== eendenkooi, eumpoeng ting =
beo-nest, eumpoeng oen = bijennest, eumpoeng Ihang wespennest, eumpoeng mata euntjin =
kas waarin de steen v. e. ring is
gevat, eumpoeng aneu" = baarmoeder.
Eumph, of mph, zie lamph.
Eungka*-eungka*, ondeugend, schelmachtig, vgl. djheut, djoengkat, bis, bijv. oereung eungka"-eungka"
= een deugniet.
Eungkh, of ingkh = hinkend, meu"eungkh, of meungkh, of meu"ingkh = hinken, hinkebaantje spelen, vgl. goendjng.
Eungkh, of ingkh, slaan, klieven.
Eungkj, e. s. v. lekkernij.
Eungkng, of ngkng = de Lampongsche kortstaart- of klapperaap.
Eungkt, visch, bijv. eungkt la"t
zeevisch, eungkt kvoeng
riviervisch, eungkt paja moerasvisch, eungkt th = gedroogde
visch, eungkt masn = gepekelde
visch, eungkt teunagoen = gekookte visch, eungkt reundang '
in vet gebraden visch, eungkt toemh = in buffelmelk gestoofde
visch, eungkt pa"h = in pisangblad gewikkelde visch in heete
asch gaar gemaakt, eungkt panggang = visch aan een spit boven
het vuur geroost, eungkt Iheu
= visch in de pan geroost (zonder vet), eungkt teuteut visch
boven vlammend vuur gepoft, mn
eungkt
= uitgediepte vischput
1

76

Euntoe*
(op een rijstveld), drb eungkt =
visschen.
Eunta (Mal. oenta), kameel, bijv. bh
meusabah toeleung eunta rozenkranskralen v. kameelbeen.
Euntam (Mal. hentam), met kracht
slaan, hard slaan, met kracht aanvatten, meu" euntam-euntam = elkaar hard slaan, elkaar klappen geven,
vechten, dji'euntam
djih
ateuh oel = hij sloeg hem op
het hoofd.
Euntat, of nfaf, of antat, of meuntat
(v. meu"euntat), geleiden, begeleiden, vergezellen, wegbrengen, brengen, overbrengen, vgl. ba, m, ngn,
ara", irng, bijv. dji"euntat oeln
oe P. = hij geleidt mij naar P.,
koe"euntat gata oe P. ik breng
U naar P., euntat beut naar
school brengen (v. e. kind), peuntat (v. peu'euntat) lett. medegeven, techn. het medegeven v. d.
geloofsbelijdenis aan den stervende
als versterking bij het onderzoek
der grafengelen, euntat lint = den
bruidegom vergezellen (bij den
nachtelijken optocht), euntat mampleu = zich aansluiten bij den
bruigomsstoet.
Eunt, of nt, I spoor, rest, overblijfsel, vgl. euntjit, tapa", paleut,
bakat, beukah, II in den vorm
van dwaallichten spokende dooden.
Eunteu*, zie euntreu'.
Eunth, wrijven, schuren, vgl. euntreut, geus", dring.
Euntjh*, stooten, stompen.
Euntjin (Mal. tjintjin), vingerring,
euntjin sipasang = een paar ringen.
Euntjit, of ntjit, spoor, indruk, afdruk,
overblijfsel, vgl. eunt, tapa", paleut, bakat, beukah, bijv. as djitjm b euntjit roesa = de hond
besnuffelt het spoor van het hert,
han l tinggaj pi meung euntjit =
er blijft geen spoor ook maar over,
bh euntjit = het spoor verwijderen, uitwisschen.
Euntoe*, collier van aaneengeregen
kraalvormige voorwerpen, bh eun-

Euntong

77

toe = een dergelijk kraalvormig


voorwerp aan de voorslip v. d.
sirihdoek bevestigd.
Euntng, het zakvormig gedeelte v. e.
zegen (poekat).
Euntreu , of eunteu", of treu -treu,
zie treu'.
Euntreut, of ntveut, wrijven, schuren,
vgl. eunth, geus , dring.
seukanda (Mal. lskandar), Alexander, seukanda Djkeureun
=
Alexander de Groote.
'tidaj (v. Arab. i tidal), zich oprichten (n der posities v. d. ritueele godsdienstoefening).

Gadh

tair, gadjah meukawan = in een


kudde loopende olifanten, beural
gadjah slurf v. e. olifant, pit di
gl deuh djikaln gadjah dikeu
hana leumah = de luis op den berg
duidelijk onderscheiden maar den
olifant vlak vr zich niet opmerken; wisselwoorden voor gadjah
zijn: P Meurah en oereung p
teumpat eigenaar v. d. plaats.
Gadji, traktement, bezoldiging, salaris,
inkomen, soldij, gage, padjh gadji
= bezoldiging genieten, loon trekken.
Gadh, drukte, opschudding, rumoer,
kabaal, gerucht, gedruisch, getier,
tumult, geraas, lawaai, leven, vgl.
G
a*oe, soebra, reujh, kirh, gabra,
Gab, I stevig, sterk, vast, vgl. koekh,
rih, kiam, karoe, bijv. gadh
sasa, kng, teugh, teuga, gagah,
nanggr A ngn nanggr B. =
II gab-gab, of gamgam klophet land A . ligt met het land B.
pen v. h. hart, ontroerd zijn.
overhoop.
Gabaj, plomp, log, grof, niet goed geGadh, verdwijnen, weg, weggeraakt,
proportioneerd, opp. rampng.
verloren, zoek zijn, vgl. leunjab,
Gabha, zie kabha.
wh, peudjam, bijv. pngdji ka
Gabh (Mal. gaboes), aanzetten (v.
gadh = zijn geld is zoek, sikinln
e. mes), kaj gabh = aanzetgadh = mijn mes is weg, rab
plankje (meestal v. half vermolmd
gadh = bijna verdwenen, gadh
hout = kaj eump").
toeah zijn verstand verliezen,
gadh saba = het geduld verlieGabra, drukte, opschudding, rumoer,
zen, gadh ingat het geheugen
kabaal, gerucht, gedruisch, getier,
verliezen, gadh soemangat het
tumult, geraas, lawaai, leven, vgl. :
bewustzijn verliezen, bewusteloos,
soebra, a"oe, veujh, kirh, gadh,
gadh rasa = verlies v. smaak,
rih, kiam, karoe, bijv. rih gabra,
gadh koeat = verlies v. krachten,
of kiam gabra = leven en kabaal,
gadh keudr = het (de ziekte
Si Gabra = de schreeuwleelijk.
bijv.) is vanzelf (zonder geneesmidGad, of geumad, of lak gad =
delen) verdwenen, gadh ba" mata
bedelen, aalmoezen vragen, oereu= uit het oog verdwijnen, ka gang geumad, of Si Geumad =
dh tima-tima ngn peu tatjrng i
bedelaar, oereung Atjh geumad
= de heele emmer is zoek waarba" as de Atjhers bedelen v.
mede zullen we nu water putten?,
d. honden (spotgezegde v. d. lieden
njang gadh geumita wanneer
v. Daja).
iets verdwenen (verloren geraakt)
Gadng, I olifantstand, ivoor, II
is gaat men het zoeken, oereung
gadng, of geunadng, de spanten
njang geumadh = de bestolene,
v. e. prauw die kiel en romp te
peugadh = weg maken, (geld)
zamen houden.
opmaken, djih peugadh
hartaln
Gadjah, olifant, bijv. gadjah kng =
= hij heeft mijn goederen weggeeen kleine kwaadaardige soort v.
maakt, oereung
kramat djeut
olifanten, gadjah meureugh = een
geupeugadh dr = een heilige
volwassen olifant, gadjah toenggaj
heeft het vermogen om nu en dan
= een alleenloopende olifant, soli- |
c

Gadng
te verdwijnen, oebat ngn peugadh peunjakt = een geneesmiddel
om de ziekte te doen verdwijnen.
Gadng, verschillende soorten v. eetbare aardvruchten, knolgewassen.
Gaga*, kraai.
Gagab, stotteren, stamelen, hakkelen.
Gagah, sterk, krachtig, vgl. koeat,
koekh, teuga, kng, teugh, gab,
sasa, dta'ih, bijv. gagah brani =
sterk en dapper, heldhaftig.
Ga* g*, op de beenen heen en weer
schommelen (v. e. klein kind).
Gah, roem, faam, reputatie, meugah
bekend, beroemd, befaamd, vgl.
meuseuh, bijv. hana gt gah =
geen goeden naam hebben, meugah
trh mata de roem van helderziendheid, jh njan meugah ba"
oereung nanggr = toen werd
het aan de bewoners v. h. land bekend, meugah djrh that roepadji
= de roep ging dat zij zeer schoon
was, meugah doemh overal bekend.
Gah, gas, minjeu gah '
petroleum.
Gajb (v. Arab. ghaib), verborgen,
verstopt, verdwenen, vgl. rajb, bijv.
gajb di mata aan het oog onttrokken, 6a* gajb = heimelijk.
Gaki (Mal. kaki), voet (v. e. mensch,
v e. berg, v. e. lamp, enz.), poot
(v. e. dier, v. e. stoel, v. e. tafel,
enz.), been, ondereinde (v. e. huisstijl, v. d. huistrap enz.), bijv. gleung gaki = enkelring, gaki keu
= voorpoot, gaki likt = achterpoot, gaki reunjeun = ondereinde
v. d. trap, gaki siloeeu = pijpen
v. e. broek, mata gaki = enkel,
n gaki = voetbladeren (bijv. v. d.
tabak), sigaki = n voet (lengtemaat), tjrah gaki oppervlakkige
kloven in de voetzolen, srah gaki
= (ceremonieele) voetwassching,
i srah gaki lak = voetwaschwater v. d. echtgenoot.
Gala, I geumala, in pand nemen, ook:
bankier, peugala = verpanden, in
pand geven, gala of geunala =
pand, gala meulaba = geldleening

78

Galng
met onderpand, zekerheidspand,
II hars, bh gala = dichten, breeuwen, kalfaten (v. vaartuigen) met
hars..
Gala*, blijde, verheugd, vroolijk, houdend van, gesteld op, belust op, begeeren, graag (iets doende), uitgelaten, dol v. blijdschap, een hartstocht hebbend voor, behagen scheppen in, bijv. ln gala" lnpadjh
pisang = ik houd veel v. pisangs,
Zon gala" ln meug = ik houd
veel v. veldarbeid, ln rindoe gala'
keu gata = ik ben verlangend in
mijn smachten naar u, djigala" at
keu aneu'dji hij houdt erg veel
van ziin kind, gala" han s
buitensporig verheugd, soeka gala"
= welgevallen en behagen, gala"gala" ln boengka-boengka ik
verlang er zoo naar om te reizen,
meugala" -gala" =
in vroolijke
stemming, zich vermaken, peugala"
= (iemand, vooral een kind) door
een of ander lokmiddel overhalen
meetroonen of lokken.
Galagar, e. s. v. alo in den drogerijen-handel als geneesmiddel verkrijgbaar.
Galah, duwboom (om een prauw
voort te boomen), lange stok, eu
galah = de middenstreep bij het
meuta"tham-spe\, meugalah
=
boomen (v. e. vaartuig), sigalah
oer = de zon staat een polsstok
hoog aan den hemel (als tijdsbep.,
d.i. 7 uur v.m.).
Galang, korte breede bijl (vnl. om
brandhout te splijten), vgl. kapa',
batji, srn.
Galng, geheel en al zwart, vgl. itam,
seudng, soekla.
Galeun, lichtgekleurd, bijv. boeja galeun = een lichtgekleurde krokodil, keubeu galeun = een lichtgekleurde (rosachtige) buffel.
Gal, of banggal, haarwrong, vgl.
sanggj.
Galh, een insect (vlinder?).
Galng, groote dobbers bij een zegen
(poekat), vgl. ampng.

Gam

79

Gantjng

Gam, I afkorting v. agam, II gamGandja, de Indische hennep (Clerogam, zie gab-gab.


dendron Siphonanthus, R . B r . ) ,
roek" gandja een sigaret met
Gamba ( M a l . gambar), plaat, prent,
dekblad v . pisang- of nipahblad en
afbeelding, beeld, beeltenis, teekebinnengoed v a n tabak en gandja,
ning, kaart, schilderij, portret, v g l .
oekah gandja, of tjoelm gandja =
patong.
e. s. v . waterpijp ( M a l . Perz. hoGambang, harmonica.
qah) v o o r het rooken v. tabak met
G a m b ( M a l . gambir),
de gambirgandja.
plant en het product
(Uncaria
Gandj ( M a l . gandjil),
oneven, v g l .
G a m b i r , R o x b . ) , v g l . katjoe, bijv.
gasaj, opp. geunab.
padjh
ranoeb ngn gamb
sirihpruimen met gambir.
G a n d , catapult, boog ( v g l . boesoe),
peugand
met een slingersteen
Gamt ( M a l . gamit), de trekker v . e.
j
werpen.
geweer, v g l . lidah
ting.
G a n d m , koren, tarwe, graan, teupng
Gampt, gevlochten mandje,
zakje,
gandm
= meel daarvan.
vgl.
reuleut.
Ganggang, I de welriekende gele bloeG a m p j , tot een k l u w e n w i n d e n (op
men v . Pergularia-soorten, II iets
een k l o s ) , meugampj
= tot een
bij brandende b e n z o houden o m
kluwen opgewonden, geunampj

het met de geurige dampen te parde klos w a a r o p tot een k l u w e n gefumeeren, bijv. ganggang
idja =
wonden wordt, geunampj
soetra
het met wierookdamp parfumeeren
klos om zijde op te winden,
v . e. kleedingstuk ( v g l . hj
idja),
boelh geunampj
spoelvormige
pineung ganggang
geurig gebamboeklossen w a a r v a n de te w e maakte pinang (bij kanoeri's v o o r v e n garens naar het scheerraam
gezet).
worden overgebracht.
Gangk, zie angk.
G a m p n g ( M a l . kampoeng),
dorp,
G a n n g , e. s. v. booze geest, demon.
vaste nederzetting (ter N o o r d k u s t
Gantang, I een niet bestaande i n ook een complex v a n eenige dorhoudsmaat waarmede echter w l
pen), tadoe" sin di gampng
=
gerekend wordt (1 gantang
= 2
laten wij blijven hier i n de k a m ar), II aardappel ( M a l . /eenpoeng.
rang'), v g l . ladng.
Ganah ( M a l . ganas),
kwaadaardig,
Gante, mis, i n de w a r , verdwaasd,
woest, w i l d , onstuimig, v g l . boeh.
verbijsterd, v g l . tahe, bijv. teudja"
Ganda, I tweevoudig, dubbel, verdubteudng
tahe gante lag
oereung
belen, ganda djinam
= lett. de
ka gadh toeah = nu eens liep hij
tweevoudige bruidschat, d.i. de gedan weer stond hij stil verbijsterd en
wone losprijs bij l o s k o o p i n g v . d.
v e r d w a a s d als iemand die zijn ververstooting" die naar landsgebruik
stand verloren heeft.
het dubbele v . d. bruidschat bedraagt, ganda tjaram = lett. het
Ganti, bh ganti, de aromatische wortweevoudige voorschot
(godspentel v. Ligusticum acutilobum, S
ning) door den verkooper verschul6 Z.
digd als hij na het sluiten v . d. koop
Gantjng ( M a l . kantjing),
I haak of
v . d. transactie afziet,
beureuganda
slot (v. e. halsketting), spie, gren( M a l . berganda)
dubbel en
del (v. e. deur), knoopen, sluiten,
dwars, in overvloed, w e l i g tieren,
grendelen,
gesloten,
gegrendeld,
bijv. djigantjng
pint = hij gren II steel, v g l . g, bijv. ganda dadelde de deur, aneu" gantjng
=
jng
= de steel v . e. roeiriem,
grendel, pi'nf teugantjng
= een
ganda sa"h = de steel v . e. angesloten deur, siloeeu
meugantjng
ker, III i n : soetra ganda = ruwe
= een mannenbroek die v r met
zijde.

Gantjhb

80

knoopen gesloten wordt, geunantjng pint - deurklink, II gouden borstsieraad bestaande uit drie
halve manen door kettinkjes aan
elkander verbonden, III (een
debiteur) dringen, manen (zijn
schuld te betalen), ha" gantjng =
gedingpand, waarborgrecht.
Gantjhb, zie kathb.
Gant (Mal. ganti), vervangen, opvolgen, vergoeden, aflossen, wisselen, ruilen, vervanger, opvolger,
vervanging, vergoeding, afwisseling, beurt, vgl. toeka, badaj, waki,
bijv. gant peukajan = andere
kleeren aandoen, gant la"n =
een ander vervangen, gant peunajah = voor een ander invallen,
meugant-gant
= bij beurten,
gant oer = om de beurt (bij
landbouwwerkzaamheden die met
onderling hulpbetoon plegen te geschieden), meugant ba = onderling van vracht wisselen, peugant
= overdragen, afstand doen van
(bijv. v. e. ambt), ook: lokdier, lokvogel, geunant = vergoeding,
vervanger, aflosser, opvolger, ook:
in de plaats van, bijv. geunant
ranoeb = in de plaats van sirih.
Gantoeb, roode zeevisch met draadvormig aanhangsel aan de kin.
Gantoeng, hangen, ophangen, vgl.
Ihat, tjawi", bijv. panjt gantoeng
= hanglamp, lam tjeureuga na
panjt njang meugantoeng keudr
= in het paradijs zijn lampen die
vanzelf hangen, teumpat seumangat
meugantoeng = plaats waaraan de
ziel blijft hangen (bijv. een ringetje, een stukje goud, enz.).
Ganth, met den voet tegen iets aanstooten, ergens met den voet aan
blijven haken, struikelen, bijv. euganth ngn gaki = toevallig
met den voet tegen iets aanstooten.
Gapah, (dierlijk) vet, vgl. leuma",
bijv. gapah Ihan = het vet v. d.
lhan (een gevlekte python-soort),
si meugapah = vleesch met wat
vet eraan.
Gapan, zie kaphan.

Gash
Gapeuh (Mal. kapas), boomwol,
watten, kapok, katoen (als grondstof), gapeuh Pculmbang katoen v. d. katoenheester (van een
of meer Gossypium-soorten afkomstig).
Gapit (Mal. kepit) = onder den
arm of onder den oksel geklemd
dragen, geunapit = spleet (vgl.
loeeu").
Gapoe (Mal. fcapoer), kalk, bijv.
gapoe th = fijne droge kalk (voor
medicijn en sirihpruimen), gapoe bat = klonterige uit kalksteen gebrande kalk, gapoe angn = fijne
kalk v. gebrande schelpen, tt
gapoe = kalk branden, tjoel"- (of
tjoengk-) gapoe = kalklepeltje.
Gapoenaga, zie kapoelaga.
Garib, of rarib, vreemd, vreemdeling,
ongemeen, ongewoon, onbekend,
uitheemsch, ook: zwerven, zwervend, zwerveling, bijv. piha" garib
= een onbekende streek, dagang
njang garib = een zwervende
vreemdeling.
Garoe, I krabben, bijv. meugaroegaroe roeng = elkaar den rug
krabben, II het welriekend kernhout v. Aquilaria en andere boomsoorten, bijv. han m garoe tabh
boengng
= het ware absurd
reukhout met bloemen te parfumeeren.
Gasa (Mal. kasar), grof, ruw, onbeschaafd, onbeleefd.
Gasa , meug asa", met kracht iets
doen, kracht zetten achter, ter dege,
met energie iets doen, vgl. peukreuh, pa"sa.
Gasaj, I (Mal. gasal), oneven, vgl.
gandj, opp. geunab, II bos,
bundel, vgl. beureukah, seunibaj.
Gasang, onhandelbaar, onrustig, wild,
vechtlustig, vgl. gataj, bijv. si njan
gasang that dji'" keudh dji"'
keun hij (bijv. dat kind) is
zeer onrustig dan klimt hij daarin
dan hierin.
Gash (Mal. kasih), liefde, genegenheid, gunst, deernis, ontferming,
erbarming, medelijden, liefhebben,
s

Gasng

81

houden van, genegen zijn, beminnen, vgl. weah, inseuh, sajang,


gala", tjhn, beureuhi, bijv. djih na
gash keu ln = hij heeft mij lief,
djigash that keu aneu"dji = zij
hielden heel veel van hun kind,
gash sajang = liefde en deernis,
meungnj na tagash = als gij ons
genegen zijt, dit s gash = er
zijn maar weinigen die (met mij)
deernis hebben, geunash beminde, gunsteling, man" poeth geunash Nabi = witte hoenders waren de gunstelingen v. d. Profeet,
peugash = e. s. v. amulet om
succes in de liefde te hebben, liefdewekkend middel.
Gasng, priktol, speeltol, ook: den
vorm hebbend van gedraaid beeldwerk, bijv. gasng agam = hooge,
lange tol (van onderen puntig eindigend), gasng inng = korte tol
(niet in een punt eindigend), gasng kaj = houten priktol, gasng Djawa = een bamboe-bromtol, meugasng
= tollen, tolspel
spelen, gasng hareubab = stemschroeven v. e. Inlandsche viool,
boengng gasng = naam v. e.
patroon bij weefsels (als gedraaid
beeldwerk).
Gaseu, of gasi, hoofddaksparren v.
e. huis.
Gasi, gecastreerd, castreeren, snijden,
lubben, ook: enten, stekken, bijv.
as gasi een gecastreerde hond,
leum gasi = os, kamng gasi =
een gecastreerde bok.
Gasi, zie gaseu.
Gasin, I (Mal. kasihan), arm, behoeftig, ellendig, vgl. meuseukin,
papa, paki, bijv. hana patt sabab
kam oereung gasin = het past
niet, daar wij maar arme lui zijn,
gasin meuseukin = arm en behoeftig, doodarm, II in toeleung
gasin = scheenbeen.
Gata, gij, u, uw, vgl. kah, drneu
(als pronominaal voorvoegsel v.
werkwoordstammen vervangen door
fa en als achtervoegsel v. zelfstandige naamw. en werkwoorden door

Ggh
feu), bijv. gata teungh
tapadjh
= gij zijt aan het eten, gata sidr gij alleen, u op uw eentje,
lam doemna gata nj ba" s gata
= onder u allen hier, wie onder u
is het?, aneu" gata = uw kind,
narif gata = uwe woorden, gata
p of afra gata = de uwe, th
nanggrteu welk is uw land?,
b" djitbteu = pas op dat. ze u
niet gevangen zetten.
Gataj (Mal. gatal), jeuk, jeukend,
ook: onrustig, ongedurig, belust,
geil, vgl. moemt-mt, gasang, ganah, djalang, bijv. gataj that djarln djikab l djam" mijn
hand jeukt zoo ik ben door een
muskiet gebeten, gataj tangan =
diefachtig, gataj gaki jeukende
voeten (d.i. wie graag uitloopt),
gataj babah = jeukende mond (d.i.
wie graag kwaadspreekt).
Gatng, zie katng.
Gati, of kati, de langsscheepsche balanceerstokken der vlerken (fjeud") v. e. vlerkprauw.
Garib, of katib (v. Arab. chatb), I
meugatib, trouwen, huwen, huwelijk, echt (volgens de Moslimsche
wet, vgl. nikah, kawn), bijv. malam bar djimeugatib = gisteren
avond is hij getrouwd, peugatib =
in den echt verbinden, uithuwelijken, het huwelijkscontract sluiten,
geupeugatib l teungkoe = de
teungkoe verbond hen in den echt,
II huwelijkssluiter.
Gatja (vgl. M a l . patjar), de z.g.
henna-plant (Lawsonia alba, Lamk.)
uit wier bladeren een roode pap gemaakt wordt om er bij feestelijke
gelegenheden de nagels mede rood
te verven, bh gatja = (de nagels)
met gatja besmeren.
Gatjhb, of gantjhb, zie kathb.
Gat*, zie kat".
Gatm, zie geutm.
Gawh, een klimplant (Coccinia cordifolia, Cogn.) waarvan de bladeren als groente worden genuttigd.
Gaw, omroeren, vgl. tjaw, wt.
Ggh, haastig, overstuur.
6

Gnggng

82

Gnggng, mondtrom.
Gt, of gt, I goed, mooi, schoon,
fraai, in orde, braaf, fatsoenlijk,
behoorlijk, genezen, vgl. djrh, tjeudah, tjarng, patt, laja", lintng,
nh, meudjeulh, djeunh,
djinh,
poelh, opp. br', bijv. gt roepa
= mooi, schoon van uiterlijk, gt
that = zeer goed, uitstekend, oereung gt = een fatsoenlijk man,
iemand van stand, ikat ngn gt =
stevig vastbinden, gt tariwang
keudh = keer liever gindsheen
terug, ka gt = genezen, gezond,
meugt, of meugt = verzoenen,
bijleggen, tot een minnelijke schikking komen, djih hana djitm meugt ngn ln hij wil niet goed
met mij worden, b" tameugt ngn
Oelanda kaph moesh sab moepeusaka verzoenen wij ons niet
met de Hollandsche ongeloovigen,
zij zijn onze erfvijanden ten eeuwigen dage, poemeugt bemiddelend tusschen beiden treden, peugt
=
maken, bouwen, aanleggen,
herstellen, bijv. peugt apoej
vuur aanmaken, peugt
oemng
(-lamph) = een rijstveld (tuin)
aanleggen, peugt roemh = een
huis bouwen, peugt ranoeb = een
sirihpruim gereed maken, peugt
tangkoel" = een hoofddoek in
orde maken, peugt glng = een
kring formeeren, peugt kant, of
peugt tanh =
pottenbakkerij,
peugt pageu = een omheining
aanbrengen, peugt hikajat = een
hikajat maken, djipeugt
sabh
koeta = zij legden een versterking
aan, peuneugt = maaksel, peuneugt oetoih ~ het maaksel v. e.
deskundige, II gt .... gt =
zoowel . . . . als, hetzij . . . . hetzij,
om het even of, onverschillig wie
(wat, welk, hoe), gt dji'" gt
djitrn om het even of het rijst
of daalt, III partikel v. instemming: jawel, goed, vgl. bh, nj,
djeut, bijv. nj gt ja het is
goed.
Geu, I men, bijv. geukheun =

men

Geuheva
zegt, ze zeggen, N. geukheun oereung gt = men zegt dat N . een
fatsoenlijk man is, vgl. ra, gb,
oereung, II vervangt het pers.
voornw. v. d. 3de pers. gbnjan
vr werkwoordstammen (hij, zij,
Zijn Edele) en achter zelfstandige
naamw. (zijn, haar, Zijn Edele's)
en werkwoorden (hem, haar, Zijn
Edele), bijv. gbnjan hana geupath narit geutanj = hij (zij)
schenkt aan onze woorden geen
vertrouwen, ka geungoej badjgeu
= hij heeft zijn jas al aangetrokken, ln hana lntoerigeu = ik ken
hem niet, III als praefix voor
passieve vormen v. h. werkwoord,
bijv. ln geutaw" l djih = ik
werd door hem geroepen, aneu"
geuph l ma'dji = het kind werd
door haar moeder geslagen.
Geudb, meugeudb = knippen (v.
d. oogen), knipoogen, knipoogjes
geven.

Geudeu, meugeudeu-geudcu, e. s. v.
krijgsspel v. groote jongens.
Geudham, stampen (met de voeten),
stampvoeten.
Geud*, I rollend geluid (v. d. golven), II oedeung geud" = e.
s. v. riviergarnaal.
Geudoebang, kapmes (voor het kappen van zwaar hout meestal met
beide handen gehanteerd).
Geudoemba*, een zandloopervormige
trom.
Geudng, I steenen huis, gebouw, pakhuis, winkel, geudng glab = gevangenis, II ingepakt, ingezwachteld, ingebakerd.
Geu, meugeu-geu = naar iets tasten, tastend iets zoeken, rondtasten
(v. e. blinde).
Geum, gleuf, geul (vgl. loeng),
bijv. geum tjakah = gleuf in de
steunpalen v. e. weeftoestel (waarin de kettingboom wordt gelegd).
Geugat, bederf door vocht enz., mot.
Geugoeda, zitbankje.
Geuheu*, rochelen, fluimen opgeven,
geuneuheu" = fluim, rochel, vgl.

Geuheum

83

klh, bijv. geumeuheu" teubit darah


= bloed opgeven.
Geuheum, zie gheum.
Geuhn, zie ghn.
Geula , zie gla".
Geulabah, spinneweb, vgl. eumpoeng.
Geulahwa, zie glawa.
Geulajang, zie gtajang.
Geulanggang, of glanggang, kampplaats, strijdperk (voor dierengevechten), kringvormige plaats of
ruimte, geulanggang tadj
=
kampplaats waar men hanengevechten houdt, djamb geulanggang
open loods voor dierengevechten,
peutoeha- (of djoeara-) geulanggang = ceremoniemeester bij dierengevechten, ram that geulanggang ba" oer njan = het was op
dien dag zeer druk op de vechtplaats, glanggang prang = slagveld.
Geulantan, zie goelantan.
Geularan, zie gla.
Geul*, zie gl".
Geuli, of gli, kitteling, kittelen, kittelig (vgl. geul"), afkeer, afschuw,
afgrijzen, griezelen, walgen (vgl.
loeat, teukeuta-keuta), njeum gli
geunta = een kitteling en een beving voelen.
Geulink, zie djlik.
Geulit*, zie git".
Geuloekoe, zie geuloengkoc.
Geuloengkoe, of geuloekoe, of goeloengkoe, of geunoekoe (v. koe =
raspen), klapperrasp.
Geuloenjoeng, of goeloenjocng, of
gloenjoeng, oor, bijv. tjoel"- (of
tjoengk-)
geuloenjoeng
= oorpeuter, antng-antng
geuloenjoeng
= oorbelletjes, " geuloenjoeng
= oorsmeer, oorvuil, tb geuloenjoeng = doorboren der ooren
(oorlellen), peukab geuloenjoeng =
heelen v. e. gescheurde oorlel, brat
geuloenjoeng = hardhoorig (vgl.
peuka", brat geunirng), ln meutoeng-toeng- (of meu oe*oe-, of
meutiti-) geuloenjoeng = het suist
mij in de ooren, ik heb suizing in
de ooren, geuloenjoengdjiteubaj
=
1

Geunang
zijn ooren zijn dik (v. iemand die
alles maar aanhoort zonder boos te
worden), gloenjoeng oe sram
likt = met zijn gedachten elders
(in de achtergalerij) zijn (en daarom niet hooren wat er gezegd
wordt).
Geuloepa*, of gloepa" (Mal. keiopa"), hulsel, dekblad, scheede, ook:
kelk- of schildvormige versiering
onder aan het gevest v. zwaarden
en dolken.
Geuloepoe*, in geuloepoe" mata
(-di ateuh, -di joeb), (bovenste,
onderste) ooglid (vgl. M a l . keiopa"
mata).
Geuma (Mal. gemar), genoegen, lust,
vreugde, blijdschap, keurila"an gata
geuma = het moge u behagen dat
mij zulks worde toegestaan.
Geumari, vroolijk.
Geumb (Mal. gemboer), los, losjes,
wijd uiteen (bijv. v. gedraaid of
gevlochten koord of touw), mul,
luchtig (bijv. v. aarde), vgl. loeah,
goeroe", lapang, opp. dah, klit.
Geumeurb, zie geurb.
Geumeut, e. s. v. wesp.
Geumpa, aardbeving, meugeumpa =
dreunen, schudden, beven, bijv. na
neuth geumpa beuklam = heeft
U iets gemerkt van de aardbeving
vannacht?, geubeu"oet djar meugeumpa dnja = heft hij de handen op dan beeft de aarde.
Geunab (Mal. genap), vol, voltallig,
volledig, compleet, even (opp.
gasaj, gandj), meugeunab = met
elkaar overleggen, beraadslagen,
peugeunab voltallig maken,
completeeren, geunab g = dikwijls (vgl. djeub-djeub g), geunab oer dagelijks, geunab
boeleun djisakt hij is geregeld
elke maand ziek, geunab malam =
iederen nacht, gasaj-geunab
=
ons even of oneven" (raadspel),
ka rab geunab = bijna ten einde
zijn, abh djidja" geunab nanggr
= elk land liep hij af.
Geunang, water naar een lager gelegen terrein laten loopen.

Geundt
Geundt (Mal. kendit), buikgordel,
buikband (door naaktloopende jongens gedragen).
Geundrang, groote tonvormige trom,
geundvang tjanggoe" = lett. kikvorschentrom d.i. e. s. v. rammelaar,
g geundrang = trommelstokken,
ph geundrang = slaan, bespelen
v. e. trom, meu'ara' meugeundrang
(of -ngn geundrang) = optocht
met orkestbegeleiding, si meugeundrang hana geupeu'" oe roemh
de muzikanten laat men niet
binnen.
Geuneugm, e. s. v. omgekeerde mand
om in moerassen visch (vooral
batj) te vangen, zie gm.
Geuneuheu*, zie geuheu".
Geuneulng, zie goclng.
Geunggam, vuist (vgl. reugam) maar
slechts in oneigenlijken zin gebezigd, macht .heerschappij (vgl.
neumat), bijv. nanggr Gaj dil
lam geunggam radja Atjh
(of
neumat radja Atjh) = het Gajland stond vroeger onder de heerschappij van den vorst v. Atjh,
aneu" lam geunggam oereung fjhi"
= de kinderen zijn in de macht der
ouders.
Geunijeung, zie alen.
Geunirng, rand, kant, zijde, zoom,
grens, vgl. binh, bingk, blah, eu,
tjeu, bijv. ba" geunirng = naast,
h meugeunitng
= op n zijde
liggen, brat geunirng = aan n
kant doof, goemba" geunirng
=
haarlok links en rechts v. h. hoofd,
tangkoel" kah geunirng
= je
hoofddoek zit scheef (aan n kant,
vgl. singt), meugeunitng = overhellend, peugeunirng
= op zijn
kant leggen, djipeudoe"
papeun
meugeunirng = hij legde de plank
op haar kant.
Geunji, een zoom leggen, geuneunji
= zoom.
Geunoe, I hiel (v. d. voet), vgl.
toemt, II bh geunoe = rhizoom v. Cyperus tuberosus.
Geunoekoe, zie geutoengkoe.
Geunoekoe, zie koe.

84

Geupaj
Geunoelng, zie goclng.
Geunta, klok, bel, schel (vgl. Mal.
genta), beven, rillen, trillen, sidderen, daveren, schudden (vgl. M a l .
gentar), roffelen (v. d. trom), rinkelen (v. e. rapa"i), rommelen (bij
aardbeving), klotsen (door hard te
stampen op den grond), meugeunta
= lett. bellen, schellen, fig. in opschudding, meugeunta oel duizelig (vgl. moemang- en mocpoesng oel), bh geunta klepel,
ook: schaamdeelbedekking bij jongetjes, gleung meugeunta = holle
ringen waarin rinkelende steentjes.
Geuntn, zie geuntn.
Geuntng (Mal. genting), I inkeping,
inkerving, insnijding, vernauwing,
groeve, vgl. tak", tanggam, bijv.
sidm geuntng keu'ing = een
mier met zeer dun middenlijf, sikin
geuntng = een (door lang gebruik) uitgesleten mes, geuntng
loengk ringen of groeven in
de hoorns v. h. hoornvee, II dakpan.
Geunteut, e. s. v. booze geest, spook,
bijv. jh njan teuka lag roepa
geunteut raja moebajang-bajang =
toen kwam er iets als een groot
spook aanzweven.
Geuntjt, met zijn lichaamsgewicht ergens op drukken (zooals bij ivng,
of djeungki), bijv. wng geuntjt
= handpers voor het persen v.
suikerriet.
Geuntn, of geuntn, gedrukt, bezwaard, benauwd, geuneuntn
=
dwarslatten om de dak- en bijsparren v. e. huis te drukken, beun
geuntn, of beun geuntn = de
beun-geesten drukken hem op de
borst (hij wordt door nachtmerrie
gekweld).
Geuntt (Mal. kentoet), I wind,
veest, flatus, th geuntt ~ een
wind laten, II Si-geuntt, een
klimmende Rubiacea-soort waarvan
de kwalijk riekende bladeren als
groente worden genuttigd.
Geupaj (Mal. kepal), klont, kluit
(bijv. v. rijst, aarde, bloed), vgl.

Geupt

85

goempaj, bijv. sigeupaj = een


klont.
Geupt, aarden watervat met deksel
(eigen fabrikaat, vgl. tajeun, keutoe jng), geupt pineung = aarden pot met gaatjes in den bodem
tot het geurig maken v. pinang.
Geura', of gta (Mal. geta ), bewegen, schudden, verroeren, trillen,
bijv. djigeuta" ba" kaj mangat
rt bhdji = hij schudde aan den
boom opdat de vruchten zouden afvallen, geuta" Alah = door Gods
beschikking, ka meugta" oe batat
= al opgemaakt (d.i. al vertrokken) om naar de Kust te gaan,
meugva" gaki meuhaja" nanggr
= beweegt hij zijn voeten dan
schudt het land, hana sagaj meung
ln meugta" = ik heb mij zelfs
heelemaal niet verroerd, mafa meugra -gta" = trillen v. d. oogleden,
atdji meugta" djilawan kaph =
zijn hart gaat er naar uit te vechten tegen de ongeloovigen, h takaln malakoej mawt at meugta"gta" zoodra men de doodsengelen ziet bonst het hart.
Geuracan, of gtatan, I (Mal. katatan), roest, vgl. beus, II
balken dienende om de vloerbalkjes
te dragen.
Geurbang, met los neerhangend haar,
bijv. djiploeng ngn " teugeutbang
= zij vluchtte met loshangende
haren.
Geurb, geumeurb, gillen, schreeuwen uit angst, ook: het klagend
huilen v. e. haan, vgl. geutji", kW,
deump", a oe, soera".
Geureuda, I gulzig, schrokkerig (in
het eten), vgl. teungab-ngab, waba,
haleumab, loebha, II (Mal. garoeda) de mythologische menschenverslindende reuzenvogel garoeda,
veelvraat.
Geureuda', e. s. v. zeevisch (meerval).
Geureud*, klanknab. v. h. geluid dat
de djeungki bij het rijststampen
maakt.
Geureuhm, of gteuhm, (opzettelijk)
c

Geus*
kuchen, het geluid van hm, hm"
maken (als teeken of wenk bijv.
door gasten om hun komst aan te
kondigen, door iemand die zijn gevoeg gaat doen, door den schoonzoon als hij pas na het huwelijk
zijn vrouw zijn gewone bezoeken
komt brengen), vgl. M a l . mendeham.
Geureunggang, e. s. v. timmerhout
(Cratoxylon Blancoi, BI.).
Geureu'b, of geumeWb,
boeren,
oprispingen hebben, bijv. meunj
djigeuteWb b bh drien = als
hij boert komt er een doerian-lucht
uit zijn mond.
Geureuph, I hok voor geiten, schapen, eenden of kippen, vgl. koetng, eumpoeng, stiweun,
weu,
II geuteuph,
of
geutoeph,
luidruchtig, leven maken, bijv. meugeuteuph ban beuteuth nala =
knetteren gelijk het openbarsten van
nala, geutt beud
meugeutoeph
= men loste geweerschoten dat het
een helsch leven was.
Geureuta', (door woord of gebaar)
iemand verschrikken, intimideeren,
vgl. kian.
Geureut', uitslaan, uitschudden, uitkloppen, uitstoffen, geuteut" idja
= zijn kleederen uitschudden.
Geureut, of keuteut, wilde moerbezieheester (Morus Alba, L . ) .
Geureutoet, meugeuteutoet
(vgl.
Mal. menggetoetoe), met oneffenheden, gerimpeld, pukkelig, ruw,
grof, niet glad, opp. djm.
Geuritan, of gtitan (vgl. M a l . A:erta), voertuig op wielen, rijtuig,
geutitan apoej = spoor, geutitan
angn = fiets, geutitan bagah
that djiploeng = het rijtuig reed
bijzonder snel.
Geuroedoe, tang, nijptang, vgl. seupf, peunjeupt,
tjoe'anam, beutjoe, pati geutoedoe.
Geuroegh, golvend (v. h. terrein).
Geuroeph, zie geuteuph.
Geusah-geusoet, de bewegingen v. d.
cotus maken.
Geus , of goesoe" (Mal. goso"),
1

Geusoen

86

wrijven, schuren, poetsen, smeren,


strijken, vgl. oet, pleu, sil*,
samph, silab, bijv. geus" bioela
= viool spelen, goesoe* meulisan
ba roeng = het achter den mouw
hebben (lett. zoetigheid op den rug
smeren).
Geusoen, vrees, bevreesd, bang,
vreezen, laf, angstig, vgl. goendah,
takt, koejt, koejoe, opp. tjeubeuh, bhe, peukasa, brani, angkara.
Geusng, stinkwants (op Java walang
sangit).
Geutah, gom (v. planten), plantensap, vogellijm, rubber, meugeutah
= kleverig, zich bezig houden met i
getah zoeken, dja" meugeutah =
getah zoeken, ta geutah getah
tappen, getah winnen (door insnijdingen in den stam), theun geutah,
of bh geutah = plaatsen, uitzetten j
v. lijmstokjes met getah besmeerd !
(om vogels te vangen), geutah
dadh = kleefmiddel bereid uit gestremde buffelmelk, geutah Para
= hevea-rubber.
Geutang, I overtrek (v. boomblad of
katoen bijv.) over den mond v. e.
pot tot afsluiting, bijv. geutang b'
teuhah = het deksel zij niet open,
II een kain als bedekking v. h.
bovenlijf voor vrouwen (bij het
verrichten v. huiswerk), vgl. M a l .
koetang.
Geutanj (vgl. M a l . kita ini), wij,
ons, onze, wij menschen, men (de
aangesprokene
ingesloten), vgl. i
kam (als pronominaal voorvoegsel v. werkwoordstammen vervangen door ra en als achtervoegsel v.
zelfstandige naamw. en werkwoorden door reu), bijv. geutanj ka
tadja" wij zijn gegaan, roemhteu geutt = ons huis verbranden ze, ajah geutanj = onze
vader, geutanj p, of atra geutanj = de onze, djimoepoeblteu = hij wil ons verkoopen.
Geutapang (Mal. ketapang), een hooge boomsoort (Ferminalia Catappa,
L.).
c

Gham-ghoem
Geuteum (Mal. ketam), krabbe,
broe" geuteum krabbeschaal.
Geuti, I met de nagels ergens tegen
aan tikken, knippen met de vingers,
meugeuti, of meugoeti = e. s. v.
knibbelspel, II een boom (Sesbania grandiflora, Pers.) waarvan de
jonge bladeren, bloemen en peulen
als groente worden gegeten, boengng geuti le.tt. geuti-bloemen,
ook: schaamdeelbedekking bij jongetjes in den vorm v. genoemde
bloemen.
Geutib, of geutit, teugeutib, of teugeutit = verzeild raken.
Geuti* of giti" (Mal. ketia"), oksel,
bijv. djigl" geuti" ln = hij kietelt mij onder mijn oksels.
Geutit, zie geutib.
Geutjaj, omspanning met de naar elkaar toegebogen duim en middelvinger van n hand, sigeutjaj =
wat men met duim en middelvinger
kan omspannen, pad doea geutjaj
= twee bosjes rijst, sanggjdji si
geutjaj rajeu" haar haarwrong
is n g. dik, sigeutjaj raja = zooveel als men met de duimen en de
middelvingers van beide handen kan
omspannen.
GeutjhV, zie keutjhi".
Geutji', geumeutji" = gillen, schreeuwen (van pijn), vgl. geurb, kW,
deump", a'oe, soera*.
Geutoe, omspanning met de naar elkaar toegebogen duim en wysvinger
van n hand, ook luttel, weinig,
bijv. ln keumeung meukeureudja
sigeutoe ik wil een klein feest
geven.
Geutoet
(Mal. ketoeat), wrat,
puistje.
Geutoejng, zie keutoejng.
Geutoepat, zie keutoepat.
Geutm, of gatm, een klimmende
heester (Modecca singaporeana,
Mast.) waarvan de bast vezels
levert voor het vervaardigen v.
vischtuig.
Gham-ghoem, klanknabootsend woord
voor een donderend dof geluid,
bijv. kaj rimba djireubah gham-

Gheub
ghoem = de woudboomen vielen
donderend omver.
Gheub, rand of band v. gebogen
rotan die voor de stevigheid om
een rijstwan, om de opening boven
aan een schepnet of een mand
wordt bevestigd, ook de rotan hoepels of duigen binnen tegen den
wand eener fuik gespannen, vgl.
bingk.
Gheum, of geuheum, kies.
Ghoen, dik, gestold, lijmig, vgl.
likat, opp. tjaj, bijv. tagoen beu
ghoen = dik maken door koken,
indikken.
Ghn, of geuhn, zwaar, vgl. brat,
opp. phoej.
Gidoe*, rijden, berijden, bestijgen (n.1.
een rijdier), op den rug van iemand
zitten, ook (grof voor): geslachtsgemeenschap uitoefenen, cohabiteeren, bijv. gidoe goeda = paardrijden, njan goeda teukoe gidoe"
dil dat is het vroeger door
teukoe (mijnheer) bereden paard,
gidoe" kreunda = schrijlings over
de doodkist gaan zitten (n.1. om de
begrafenis tegen te houden zooals
vroeger een schuldeischer wel deed
om de nabestaanden tot betaling
zijner vordering te dwingen).
Gidng, met den voet op iets trappen,
vgl. litjh", gitjh', Ih, gilh, tjatjah, bijv. gidng djeungki = de
djeungki met den voet naar beneden drukken, gidng tja" de
aardkluiten gelijk trappen (bij de
veldbewerking),
ln
teugidng
tjanggoe* = ik heb bij ongeluk
op een kikvorsch getrapt, boebajang teugidng oel = men staat
op de schaduw van zijn eigen
hoofd (als de zon des middags in
het zenith staat), gidng oe i
met den voet onder water houden
(de oorspronkelijke wijze v. doodstraf in Atjh), peugidng = den
grond laten betreden, omwoelen
door buffels (bij wijze v. grondomwerking).
Gi, tasten, betasten, bijv. ln gi
tal = ik tastte naar het touw.
c

87

Gisa

Gigh, kracht, energie, krachtig, energiek, werkzaam, onvermoeid, vgl.


koeat, djeumt.
Gigng, boos, verdrietig, wrevelig,
baloorig.
Gig (Mal. gigi), tand, ook: de tanden v. e. klapperrasp, bijv. gig di
ateuh = boventanden, gig di
meujoeb = benedentanden, gig
as = lett. hondetanden, d.z. de
hoektanden, gig ra jeu" de bovenvoortanden, gig di keu, of
gig deun = voortanden, kareung gig = tandsteen, kh
gig = tandvijling, bt gig =
tanden trekken, tjoengk- (of tjoel -) gig = tandenstoker, kab
gig = de tanden op elkaar drukken, teulhh gig tanden wisselen, sakt gig = tandpijn, gig
glanteu = lett. dondertanden, d.z.
dondersteenen.
Gilab, flikkering, schittering, glans,
blinken, flikkeren, schitteren, vgl.
kilat, tjeuhaja.
Gilang-goemilang, glinsterend, schitterend, gilang-goemilang tjahja moema'-ma" = schitterend met een
flikkerende schittering, vgl. gilab,
kilat, tjeuhaja.
Gil', in euntjin gil", een ouderwetsche ring met kegelvormige knopjes door kleine tusschenruimten van
elkaar gescheiden.
Gilh, met den voet op iets trappen,
vgl. Ih, gidng, tjatjah, bijv. gilh
tanh = de aarde met de voeten
aanstampen.
Girang, I durven, dapper, moedig,
II blij, uitgelaten.
Gir', e. s. v. vogel.
Gir', zie kir".
Giri, boom en vrucht (ba -, bh-) v.
d. pompelmoes (Citrus decumana,
Murr.).
Gisa, I (Mal. kisar), draaien, wenden, zich omkeeren, ronddraaien,
terugkeeren, vgl. rng, srng, bibeu, rheu", poeta, pakoe, poeti,
djal, wng, gisng, poesng, soe,
bijv. seusoeln gisa oe wi = mijn
windmolen draait linksom (naar
c

Gisng
links), p meugisa = al vliegende
ronddraaien, oemoe sithn ln gisa
na een jaar keer ik terug, h
Iheuh peudjamoean siklian djijoe
gisa = na afloop v. h. onthaal
zegt hij allen naar huis terug te
keeren, meugisa ba" mata oer
act de zon meedraaien, tanglng
meugisa draaiende Chineesche
papieren lantaarn, ajn meugisa =
Turksche schommel, meugeugisa =
om- en omdraaiend, II gisa, of
kisa, klein sleepnet, zegen.
Gisng, zich ergens tegen aan schuren
(zooals een buffel, of rund, of geit,
of ook een kat wel doet), iets
draaiende langs of over iets doen
schuren of wrijven, bijv. gisng
toemt = op den hiel over den
grond ronddraaien.
Git , of geulit", pink (v. d. hand),
kleine teen (v. d. voet), oeb-b
geulit" = zoo groot als een pink,
si djeungkaj git" = de afstand v.
d. punt v. d. pink tot die v. d.
duim wanneer ze zoo ver mogelijk
uiteengestrekt zijn, een handspan.
Giti', zie geuti".
Gitjh', zie litjh".
Gla, I glad, glibberig, vgl. djloe,
gloe, djeula, litjn, II gla of
geularan, titel, bijnaam, geubh
geularan = getiteld, met den titel
van.
Gla , of geula", afkeerig, een tegenzin hebbend, beu, tegenstaan, iets
moede zijn, er genoeg van hebbend,
vgl. djeula", bijv. ln ka gla" lndja" oe Atjh = ik heb geen lust
meer naar Atjh te gaan, ln ka
gla" keu gata ik heb genoeg
van je.
Glab, donker, duister, vgl. klam-kabt, seupt, pad", bajng, bijv.
glab-goelita =
stikdonker, pikduister, wat peungeuh
lndja"
wat glab lnriwang = terwijl
het nog licht was ging ik heen toen
het al donker begon te worden
keerde ik terug, geudng glab =
gevangenis.
Glahwa, zie glawa.
c

88

Gl
Glah, afgedaan, voldaan, vereffend,
voltooid, afbetaald (vgl. djeulah),
ook: los, uiteen, bijv. oetangln ka
glah = mijn schuld is al voldaan,
peuglah = losmaken, ontwarren
(vgl. peulheuh), peuglah " =
het haar ontwarren, peuglah him
een raadsel oplossen, tapeuglah tal njang meutjoet = ontwar het touw dat verward is.
Glajang, of geulajang (Mal. lajanglajang), vlieger, ook: het vliegwiel
v. e. spinnewiel, bijv. peu"" glajang, of poep glajang, of meuglajang vliegers oplaten, meutoenang glajang = een vliegerwedstrijd houden, glajang kleung =
kiekendiefvormige vlieger, kaw
glajang toekng = vischlijn voorzien v. e. vlieger, vischvangstvlieger, bintang glajang toekng
=
lett. de vlieger-ster" d.i. het Zuiderkruis, ikan glajang = e. s. v.
zonnevisch met buitengewoon lange
rug-, buik- en aarsvinnen en hoog
zijdelings samengedrukt lichaam.
Glang (Mal. gelang), spoelworm,
pier, regenworm, vgl. preun, bijv.
glang tanh = aardworm, peunjakt meuglang = de ingewandswormen ziekte.
Glanggang, zie geulanggang.
Glanteu, bliksem, donder, vgl. goerh, bijv. ta" l glanteu, of keunng
glanteu = door den donder (bliksem) getroffen, glanteu agam =
hevige donderslag, glanteu
tjt
oer = donderslag om 12 uur
's middags, gig glanteu = dondersteen, dondertand (neolithen),
glanteu poemeulah = inslaande
bliksem.
Glaseu, bultige jeukende huiduitslag.
Glawa, of glahwa, of geulahwa, werpen, wegwerpen, gooien, smijten,
vgl. rhm, srm, Ihm, ti", bh,
ook e. s. v. vogelverschrikker, bijv.
djiglawa sabh bat ateuh doe
= zij wierpen een steen op den
nok v. h. dak.
Gl, heuvel, berg, vgl. tjt, goenng,
boekt.
'

Gl*
G l , of geul", kietelen, kittelig, bijv.
geuli keureuna gl" =
griezelen
wegens kietelen, v g l . geuli.
Glh, schoon, helder, zuiver, rein,
glad, zindelijk, bijv. glh that- (of
loen that-) moekadji = zij heeft
een frisch (helder) gezicht,
pad
glh
= geheel gave padikorrels,
peuglh
= schoon (glad) maken,
peuglh
badan =
het
lichaam
schoon maken, peuglh ateung
=
de leidingen zuiveren (v. o n k r u i d ) ,
peuglh dr = zich zuiveren (van
een zware verdenking) door een
zuiveringseed ( = soempah
peuglh
dr),
oereung
meuglh
=
welopgevoede lieden.
1

Glm, I of glng, rijstsnijmesje, II


bh glm = z.g. J o b s t r a n e n " d.z.
de porseleinachtige zaden v . C o i x
L a c r y m a Jobi, L . , ook: de scherpe
kromme angel v . d. schorpioen.
Glng, zie glm.
Git, glad (gelijk af) strijken, kaj
geuneult
= stokje waarmee men
glad strijkt.
Gleum, boom (Melaleuca Leucadendron, L . ) w a a r v a n de celluleuze
schors gebruikt wordt voor het
breeuwen v . vaartuigen
en als
bloedstillend middel.
Gleun, z lachen of huilen dat men
niet meer spreken kan, bijv. djikhm
h gleun = hij lachte zoodat hem
de tranen over de wangen liepen,
djikhm
h gleundji
sar = hij
lachte dat hij er bijna in stikte.
Gleung
( M a l . gelang),
armband,
voetring, gleung
djar
=
armband, polsring, gleung
gaki =
voetring, enkelring, gleung d =
massieve arm- of voetring,
gleung
sh
=
holle arm- of voetring,
gleung
meugeunta = holle armof
voetring
waarin
rinkelende
steentjes, gleung beukah = groote
ring tot bezwaring v. d. sirihdoek
(als tegenwicht v . d. op den rug
afhangende s i r i h i n g r e d i n t e n ) .
Gli, zie geuli.
Gliba, de platte zijde v . h. lemmet v .

89

Glng
e. blank wapen of mes, v g l . geunirng, binh,
lambng.
Glik, zie djlik.
Glima, bh glima breuh
= de op
Java genoemde djamboe bidji ( P s i dium G u a j a v a , L . ) , bh
glima
banta, of glima Makah = de granaatappel ( P u n i c a Granatum, L . ) .
Glinggang, een heester (Cassia alata,
L . ) met geneeskrachtige bladeren.
Glink, zie djlik.
Gliwang, e. s. v. houwwapen
of
zwaard, klewang.
Gloe, glad, glibberig, v g l . gla, djloe,
djeula, opp. reukoet,
reukih.
Gloeh, of djloeh,
ree.
Gloeng, meugloeng,
met de voeten
tegen iets steunend, zich schrap
zetten met de voeten, afzetten met
de voeten, v g l . djloeng,
trm.
Gloem, witte vlekken op de huid, v g l .
djloem, leuki, pan,
bijv. gloem
bintang
= huidvlekken die v o o r
schoonheid
doorgaan,
gloem
"
it
= e. s. v. schimmelziekte der
huid.
Gloembang ( M a l . gelombang),
golf,
deining, baren, v g l . bakat, atja",
aln,
tjeuratjeu",
bijv.
djipeu'"
oe darat l gloembang
= hij w e r d
door de golven op het strand geworpen.
Gloempang, snelgroeiende hooge boom
met stinkende bloemen (Sterculia
foetida, L . ) .
Gloendng, e. s. v. struik ( O d i n a
W o d i e r , R o x b . var. W e r t g e n i i ,
E n g l . ) vaak gebruikt voor levende
heiningen.
Gloenjoeng, zie
geuloenjoeng.
Gloepa', zie geuloepa".
Gloera ( M a l . gelora), luidruchtig, onstuimig, branding.
Glng, I in den grond steken, v g l .
djlng, tjoel", bijv. tjeuniglng
=
paaltje dat men in den grond steekt
om er een dier aan vast te binden,
II bamboekoker (om water te
halen of te bewaren), v g l . patj*.
Glng, w i n d i n g , kring, rol, bos (v.
touwvormige voorwerpen die gewonden worden als touw, rotan,
c

90

Goe

schuldige
(lett. bloedschuldoffer
enz.), vgl. lngkang, bijv. tal
van anderen).
sabh glng (of -sabh lingkang)
Gb, meugb-gb, dof dreunend ge een rol touw, peugt glng =
luid maken (als bij een naderende
een kring formeeren, peuglng =
instorting).
winden.
Gbnjan, hij, hem, zijn, zij, haar, hun,
G, I heft, handvat steel, stok, vgl.
hen, eigenlijk: die persoon, zie gb
sapaj ,oel, neumat, bijv. g langai
(als voorvoegsel v. werkwoord= staart v. e. ploeg, g tamb, of
stammen en als achtervoegsel v.
g geundrang = trommelstok, g
zelfstandige naamw. en werkwoorww = houten zwengel waarmede
den vervangen door geu), vgl.
men een spinnewiel draait, g bling
djih, drneu; men benoemt hier= steel v. e. dissel, g tjandoe =
mede personen van wie men met
opiumpijp, g hateubab, of g
eenigen eerbied spreekt (bijv. een
bioela = steel v. e. viool, g kaw
vrouw van haar echtgenoot), ook
= roede v. e. hengel, g toemba"
kan men er de hoogstgeerde we= schacht v. e. lans, boebng si
zens, zooals heiligen, profeten, ja
g = n stok (aaneengeregen)
zelfs God mede aanduiden, bijv.
atapbladeren voor dakbedekking,
peunjakt gbnjan = zijn, haar,
II maal, keer, vgl. blt, seun,
hun ziekte, arra gbnjan = de
bijv. sig nmaal, geunab g,
zijne, de hare, pakriban gbnjan =
of djeub g dikwijls, sirib g
hoe gaat het met hem?, gbnjan
duizendmaal, tadja" sig oe peugeumeung h = hij wil gaan slakan = ga ereis naar de markt, ba"
pen, gbnjan ka geu"h = hij is
g nj, of sig nj = ditmaal.
reeds naar bed gegaan, gbnjan
G, meug-g, heftig schudden (als
hana geupath narit geutanj =
bij een aardbeving).
hij (zij) schenkt aan onze woorden
geen vertrouwen.
Gb, mensch, man, persoon (vgl.
oereung), een ander, een vreemde,
G, verv. peug, wekken, wakker
lui, lieden, men, ook: wisselwoord
maken, opwekken.
voor tijger" (evenals dato"), bijv.
Goeb , zie tjoeb".
gb kheun men zegt, de lui
Goebeu, hoeden, oppassen, bewaken,
(anderen) zeggen, tabri boe keu
zorgen voor (vooral vee), vgl.
gb njan = geef aan die persoon
djaga, kawaj, rab, keumit, bijv.
te eten, boeloengln b" tabri keu
goebeu keubeu = voor de bufgb = geel mijn deel niet aan anfels zorgen, si goebeu goeda =
deren, gb nj, gb njan, gb djh
paardenknecht, hoeder v. paarden,
== deze, die, gene persoon, djipeusi geumoebeu = de veehoeder.
gah gb njang tjoe = hij beweerGoebl, in meutgoebl, naar alle richde dat een ander het gestolen had,
tingen verstrooid vluchten, vgl.
Atjh nj ka hana meuri l ka
meutang ilang.
lag nanggr gb = het tegenGoeda, I (Mal. koeda), paard, bijv.
woordige Atjh is haast niet meer
aneu" goeda veulen, " goeda
te herkennen het ziet er uit als een
= te paard gaan, een paard bestijvreemd land (land van anderen),
gen, gidoe" goeda = paard rijden,
digb " geubl ban njang gala"
te paard, een paard berijden, meudiln hana " = anderen kunnen
goeda-goeda =
paardje spelen,
koopen wat zij maar begeeren ik
goeda (koeat) keumeukab = een
niet, Si Amat ngn ln kn gb =
bijterig paard, II kam v. e. viool
A . is mij niet vreemd (bestaat mij
(hareubab).
bijv. in bloed-of aanverwantschap),
Goe, het palmiet aan den top v. d.
bila gb = een aan doodslag
klapperstam.
s

Goeb

91

Goeb, I spruw (vgl. M a l . goeam),


II ontwikkelingsstadium v. d.
klappervrucht als het vruchtvleesch
hard is maar de kiem nog niet is
doorgebroken.
Goegb, geraas, gerommel.
Goeha (Mal. goea), grot, spelonk, hol,
vloergat (vloerspleet in de achtergalerij v. e. huis dienende om allerlei vuil door te werpen en voor de
lijkwassching), bijv. tadja' th i"
keudh ba' goeha ga daar op
het vloergat wateren.
Goek (Mal. koekoe), nagel, klauw,
hoef, saraf goek = het vleesch
onder de nagels, goek tjoet = de
twee nagelachtige uitsteeksels aan
den achterkant v. d. pooten vlak
boven de hoef v. spleethoevige dieren (buffels, runderen, geiten, enz.),
goek rimoeng = een tijgernagel
(met goud of soeasa gemonteerd
door kinderen aan een halssnoer als
amulet op de borst gedragen),
goek djareung, of goek tew
leung, of goek teuhah = wijdgespleten hoeven, goek kamng
e. s. v. pootstok (waarvan het
uiteinde aan een geitenhoef" herinnert).
Goekoet, zie koekoet.
Goela, suiker (palmsuiker, vgl. saka),
goela dj' = arensuiker, goela
nipah = nipahsuiker, goela tar'
= stengelsgewijze uitgetrokken suiker (op Java goelali), meusalb
deungn goela = met suiker er om
heen.
Goelam, iets over den schouder dragen, bijv. djigoelam boeban siblahblah bahdji = op eiken schouder
droeg hij een vracht, geunoelam =
stok om daaraan iets over den
schouder te dragen.
Goelantan, of geulantan, of goenantan, haan met witte veeren, snavel
en pooten aldus gelijkend op den
geheel witten hemelschen haan van
dien naam.
Goel, rollen, wentelen, kantelen, bijv.
keubeu njan djigoel-goel
lam
koebang die buffel wentelt zich

Goemba*
in den poel rond, peugoel = iets
omrollen, omkantelen, vgl. toenggng, bal'.
Goel (Mal. goelai), natte toespijs (v.
vruchten en bladeren in water gekookt) bij de rijst, groentennat,
groenten in haar sop (op Java
sa/oer), n goel = groenten.
Goeli, in raZ goeli = een slappe
polsketting aan den rechterpols gedragen.
Goelita, I donker, duister, vgl. glab,
seupt, pad', bajng, klam-kabt,
bijv. glab-goelita = stikdonker,
pikduister, II goelita of goerita
= inktvisch (met lange armen).
Goeloengkoe, zie geuloengkoe.
Goelng, rol, iets dat opgerold is,
oprollen, tot een rol maken, meugoelng = zich oprollen, opgerold zijn, meugeugoelng
= tot
een prop oprollend, verfrommelend,
tika sabh goelng
= een rol
matten, goelng tika = een mat
oprollen, bakng sabh goelng, of
bakng sabh balt = een rol, een
baal tabak, goelng roek'
=
strootjes rollen, een sigaret rollen,
pheut goelng == een gebogen
guts voor het maken van insnijdingen in rubberboomen, djeut ln
meusm tam geunoelng tika nj
= we kunnen ons in deze opgerolde mat verbergen, geunoelng
(of peunggoelng, of geugoelng)
= gordingen die de daksparren
dragen, peunggoelng
= ook: de
kettingboom v. e. weeftoestel, vgl.
Ihh.
Goem, meugoem-goem, scheurend geluidmaken (als bij een ontploffing).
Goemba* (Mal. gomba"), haarlok,
haarbos op het overigens kaal geschoren hoofd bij kinderen, bijv.
goemba" keu, of goemba" poep',
of goemba' mbt-mbt = haarlok
op de kruin v. h. hoofd, goemba'
geunirng
=
haarlok links en
rechts v. h. hoofd, hikajat goemba'
meuih = de geschiedenis v. goudkruintje, ajeum goemba' = een
gouden haarsieraad voor meisjes.

Goemilang
Goemilang, of lang goemilang ( M a l .
gilang-gemilang),
glinsterend, schitterend, bijv. hoe sabab tjahja
meuh
tjoeatja lang goemilang = schitterend wegens den glans v a n het
goud helder en schitterend.
G o e m , vasthouden, stevig en zonder
weer los te laten, goem asab =
dichte opeenvoeging, nevel v a n
rook, angn that meugoem
= de
w i n d heeft i n hooge mate de eigenschap (de korrels) tot een klomp
aaneen te voegen, meugoem
ngn
tot een k l u w e n v e r w a r d met,
meugoem-goem
= i n een aaneengeschakelden
stroom,
meus
goem
= tot een onontwarbaar
kluwen ineengestrengeld.
Goempaj ( M a l . goempal), kluit, klont,
bonk, homp, v g l . geupaj,
bijv.
darah sigoempaj
= bloedklont afkomstig uit een pas geboren k i n derhandje (e. s. v . amulet), meugoempaj-goempaj
= zich samenpakken (bijv. v . w o l k e n ) .
Goempita, een bulderend geluid.
Goena, nut, baat, voordeel, belang,
deugd, weldaad, bestemming, v g l .
banggoena,
has, bijv. keu
peu
goena = waartoe?, hana
goena
gata je bent tot niets nut, boet
nj hana sakn goena = dit werk
dient tot niets, heeft geen enkel
nut, goena biasa = vroed en ervaren, teu'ingat
keu goenadji
=
gedachtig aan zijn goede diensten,
balah goena gt = ter vergelding
v a n diensten, sirib g ln ingat
goena gata = duizend maal denk
ik aan u w weldaden, taja that meugoena hkeumat
njan = dat tooverwerktuig is v a n groot nut.
Goenantan, zie goelantan.
Goendah, bezorgd, bekommerd, beducht, ongerust, bezorgdheid, bijv.
blandja koereung
b"
tagoendah
= weest niet bezorgd over gebrek
aan de noodige middelen, peugoendah at gb = de menschen ongerust maken.
Goend*, bijzit, bijwijf, concubine,
bijv. aneu" goend"
= kinderen v .

92

Goepang

e. concubine; meugoend"
een bijzit
kiezen; dikwijls geeft de A t j h e r , zij
het i n oneigenlijken z i n , den naam
goend" aan v r o u w e n v a n zeer lage
afkomst die meestal slechts korten
tijd de echtgenooten v a n voorname
personen zijn en aan v r o u w e n die
door zulke heeren boven het wettige viertal i n onwettig concubinaat
onderhouden worden.
Goendja*, schoon, fraai, welvarend
( v g l . tangkh,
gt, atja',
djeurh),
meugoendja'
= er fraai uitzien.
Goendjng, meugoendjng
= hinken,
vgl.
eungkh.
G o e n d , zie koend.
Goeni, jutevlas, karng goeni = zak
v . jutevlas.
G o e n n g ( M a l . goenoeng), berg, v g l .
boekt, gl, tjt, bijv. goenng
apoej
= v u l k a a n , goenngan
= naam v .
h. witgepleisterde steenen bouwwerk te K o e t a R a d j a ( v a n onzekere
afkomst).
Goentng, schaar, knippen, afknippen,
goentng
bika = ijzeren passer,
goentng
meuh
= schaar zooals
de goudsmid gebruikt.
Goentja, een niet bestaande inhoudsmaat v o o r rijst waarmede echter w l
gerekend wordt. 1 goentja = 10
nalh =
160 a r =
/i
koejan,
bijv. meuh meugoentja = schepels
goud.
Goentjang, schudden, heen en weer
bewegen, v g l . aja', j, j"-j", g"1

g .
c

Goentj, de slippen v . e. hoofddoek.


Goetji, of koentji, slot, sleutel, p a l inrichting v . e. geweer, sluiten met
een slot, aneu' goentji = sleutel,
djigoentji
peut
= hij sloot de
kist met een sleutel, broe"
goentji
= slot (v. e. hangslot).
Goent, op iets losstormen.
Goepang, een oude zilveren pasmunt
v . 2 anna's door de E n g . O.I.
C o m p . in 17581759 v o o r A r k a t
( M a d r a s ) geslagen en i n A t j h tot
/ i 6 dollar gemaakt en aldaar v r o e ger ook veel nagemaakt
(thans
zeldzaam), 1 goepang = 2 boes'.
1

Goera
Goera, levendig, druk, opgewekt.
Goerab, e. s. v. prauw.
Goerana, of grahna (Mal. gerhana),
verduistering v. zon of maan, eclips,
vgl. rahb kab, bijv. goerana boeleun = maansverduistering, groerana mata oer zonsverduistering, seumajang goerana = godsdienstoefening bij zons- en maansverduistering.
Goerangsang, onrustig, bewegelijk,
onstuimig, wild, woest, ook: geile
bewegingen makend, goerangsang
inng geumoewa = onstuimig drijft
het de vrouw naar de omhelzing.
Goeranta, uitgelaten en dol in bewegingen, in ijver ontsteken, bijv.
goeranta that kah lag kamng
joem nam goepang = je bent dol
en uitgelaten als een bok van 6
koepang's (d.i. een nauw volwassen bokje dat op alle geiten aanvliegt), ban djileung sabda meunan bandoem oelbalang jh njan
goeranta = toen zij die woorden
hoorden ontstaken alle hoofden in
ijver.
Goer (Mal. goeroe), leeraar, leermeester, onderwijzer (vooral in den
godsdienst), bijv. goer poemoebeut, of goer seumoebeut
=
leermeester in het Koran-onderwijs,
goer di bal = leeraar die de studenten in de bal onderwijst, goer
keubaj = leeraar der onkwetsbaarheidswetenschap (leum keubaj),
meugoer = bij een leeraar in de
leer zijn, keunng srapa goer =
getroffen door den vloek v. e. leermeester.
Goerita, zie goelita.
Goeroe, persoon die langs bovennatuurlijken weg van de een of
andere kunst of wetenschap bijzondere kennis heeft en wiens voorlichting daarom in bepaalde gevallen wordt ingeroepen, bijv. goeroe
rimoeng = iemand over geheime
middelen beschikkend om tijgers te
vangen, goeroe boeja = deskundige in staat om door formulier en
ceremonin de krokodillen uit het

93

Goetji
water naar het droge te brengen,
goeroe prang e. s. v. oorlogswichelaar, goeroe sabng oebat
de persoon die het geheim der kruitbereiding verstaat, beurkat doe'a
goeroekoe njang sah de zegen
van het juiste echte gebed van mijn
leeraar (medicijnmeester, geestenbanner, enz. vgl. pawang).
Goeroe', niet sluitend, niet passend
ergens in of ergens omheen, ruim,
te wijd (b.v. van een scheede, een
kleedingstuk enz.), loszittend, los
samenhangend, uit de voegen geraakt, vgl. reunggang, loeah, lapang, geumb, opp. arat, sa', bijv.
oereung toeha koeit keund toeleung goeroe" mata meu'ab
van een oud mensch is de huid slap
zijn beenderen zitten los en zijn
oogen zijn troebel.
Goerh, donder, gerommel v. d. donder, vgl. glanteu, gg, bijv. meutaga soe na ban goerh raja =
een rommelend geluid gelijk dat
van zwaar dondergerommel.
Goerh (v. Arab. qoeroesj, plur. qirsj
= munt), Mekkaansche munten
veel aan kindercolliers gedragen.
Goesi, tandvleesch, keumng goesi =
gezwollen tandvleesch, meudanh
goesi = ontstoken tandvleesch.
Goesoe', zie geus".
Goet-goet, e. s. v. koekoek.
Goet (Mal. koetoe), vloo, luis, ongedierte, vgl. pit, pidjt, leubng,
moemeut, bijv. mita goet, of kaln goet = luizen, luizen zoeken,
pingkm
goet luizen dood
drukken, tjh goet = luizen fijn
drukken, goet idja, of goet
poeth = kleerluis, goet as =
hondenluis, goet tanh = vloo,
goet ", of goet oel
=
hoofd- of haarluis, goet keubeu
= karbouwenluis, Djawa padjh
goet = luizen etende Javanen
(scheldwoord).
Goetji, groote aarden waterpot of watervat (ingevoerd), tempajan van
gebakken aarde (zooals men vaak
bij de huistrap aantreft om de voe-

Goetjoh

94

Gr

pel v. e. gong, ook: grendel v. e.


ten te reinigen), vgl. tajeun, geu~
geweer.
toejng, geupt.
Gt, naar zich toetrekken, naar zich
Goetjh, met elkaar worstelen, zich
toehalen, bijv. djigt keumoed =
met elkaar meten.
zij trokken het roer aan.
Goet , enkel, vgl. gat , mata gaki.
Gra', zie geura*.
Gga, onrustig, verwarring, verGrah, dorst, dorstig, dorst hebben,
strooiing, schudding, bijv. atln
vgl. dahga, bijv. haleukmln th
gga = mijn hart is onrustig, begrah that = mijn keel is droog ik
angst, bekommerd.
heb ergen dorst.
Ggadj (Mal. gergadji), zaag,
Grahna, zie goerana.
handzaag, zagen.
Grap, e. s. v. zeevisch.
Ggasi (Mal. gergasi), woudreus, fa- Gratan, zie geuratan.
belachtig reuzengeslacht.
Gr', meugr"-gr", rinkelen, rammeGg, gerommel v. d. donder, schudlen, bellen, vgl. tang-tng, tjrangden (v. d. aarde), beven, trillen,
tjring, tjrng-tjrng, meugr'-gr ,
rillen (bij ziekte, schrik, angst), vgl.
bijv. bh gr'-gr" ' kleine rinkej, j'-j", g ~g ,
goerh.
lende belletjes dienende tot schaamG'-g', schudden, vgl. j,
j -j ,
bedekking bij jongetjes (vgl. bh
goentjang, bijv. g*-g kaj
geunta, bh koepa").
een boom schudden (opdat de
Grb-grb, een biezensoort voor
vruchten vallen), g ~g" dnja =
vlechten gebezigd.
de wereld doen schudden.
Gr, meugr-gr, schor, heesch, vgl.
Goh, of gh lm = nog niet, opp.
par, opp. njarng.
ka, bijv. goeda ka lnbl gritan
Grh, een afgesneden, afgehouwen of
gh = een paard heb ik al gekocht
afgezaagd brok, stuk, vgl. kra".
een rijtuig nog niet, njang gh =
Greuhm, zie geureuhm.
het toekomstige, wat de toekomst
Greut, meugreut-greut = schuifelend.
aangaat, gh tjit keunng = zoo
Griet, meugrit, benauwend, dringend,
is het nog niet in orde, gh lm
moeilijk, in het nauw brengen, drinmeudoem joem lada djeun = nu
gen, manen (vgl. karat), op het
is de prijs v. d. peper nog niet beuiterste liggen (als de doodstrijd inkend, meugh sa meugrit ngn
treedt), bijv.
meugrit
trn
oereung dil han tateum sew
mangat = klimmen is moeilijk danang at = zoolang gij u nog niet
len gaat gemakkelijk, meugrit that
evenzeer vermoeid hebt als de lieboetln djin = ik heb op 't
den v. vroeger tijd verwerft gij geen
oogenblik dringend werk, meugrit
vrede des gemoeds.
that soekreutdji = hij heeft een
Gh, bult, verdikking op den nek v. h.
langen en moeilijken doodstrijd,
Atjhsche rund, bijv. gh leum
meugrit that djimeu''aneu = zij
bult v. e. stier, badj gh = een
heeft een zeer moeilijke bevalling,
ouderwetsche gewatteerde vechtjas.
ln meugrit that djipagab l moe~
sh boen = ik was zeer beGom, met het gezicht of met den holnauwd toen ik zooeven door den
len kant voorover, roet de opening
vijand omsingeld werd, mar tjahit
naar beneden (vgl. doegm, loehana meugrit sterven als gegm, opp. linteung),
teugm
loofsgetuige is niet benauwend,
voorover vallen (vgl. loengkb,
pakn meugrit ri teudhah-dhab ~
soengkb), zie ook: geuneugm.
waarom zich zenuwachtig te haasGmpeuni, zie kmpeuni.
ten?
Gng, gong, metalen slagbekken
(grooter dan de tjanang), bh
Gritan, zie geuritan.
gng, of mata gng = slagknupGr, e. s. v. zoetwatervischje.
s

Gr*
Gr*, meugr"-gr" = rammelen, rinkelen, vgl. meugr"-gr", tang-tng,
tjrang-tjring,
ijrng-tjrng.
Gr*, meugr"~gr", rommelen (in
den buik).
Grb, meugrb-grb, met beide voeten te gelijk opspringen, bijv. djigrb lag tjanggoe" = hij kwam
als een kikvorsch aangesprongen,
djigrb reudjang lam i = hij
sprong snel in het water.
Groba*, vrachtkar.
Groebt, benauwd en hardop droomen.
Groed, (Mal. goerdi), drilboor (met
een touw zooals de Chineezen gebruiken), groed toempj = lange
(lett. stompe) drilboor.
Groe, of boel groe, manen (v. e.
paard).
Groepaj, e. s. v. boom van welks hout
men doodkisten maakt.
Groepheung, heester (Vitex trifolia,
L.) met trossen paarse bloemen en
waarvan de aromatische bladeren
voor medische doeleinden worden
gebezigd.
Groeten, gekruld (v. haar), vgl.
boendri, geupn, patah manjam.
Grh, I meugrh-grh, knorren (v. e.
varken), snurken (bij 't slapen),
bijv. dji"h meugrh-grh
lag
leum geusi = hij ligt te snurken
als een os die geslacht wordt, II
ontwikkelingsstadium v. d. klappervrucht als het kiemwit nog waterachtig is.
Grng-grng, buis, goot, pijp (bijv. in
een dijk om het water door te laten), vgl. salran, poeb, palng.

H
Ha* (v. Arab. haqq), recht, wat
iemand toekomt, loon, belooning,
honorarium, betaling (voor gepraesteerd werk), belasting,. vgl.
peunajah, oepah, bijv. ha" moedm
= het loon voor den persoon die
de besnijdenis verricht, ha" tb
gloenjoeng = het loon voor het
doorboren der oorlellen, ha" gaiib,

95

Haba
of ha" nikah het den dorpsteungkoe toekomend huwelijksloon,
ha" oebat het honorarium dat
een geneeskundige ontvangt, ha"
bidan en ha" kh poesat = de belooningen die de vroedvrouw ontvangt voor het doorsnijden v. d.
navelstreng en voor haar assistentie der kraamvrouw gedurende de
ovenperiode, ha" teuleukin = het
loon v. d. dorps-teungkoe voor den
door hem geleiden doodendienst bij
het graf, ha" seulangk = het loon
v. d. huwelijksmakelaar, ha" tal,
ha" kapa", ha" tjng = belooningen
(in vleesch) voor hen die bij de
ritueele slacht behulpzaam zijn, ha"
bal = gerechtskosten, proceskosten, belasting voor de rechtszaal,
ha" pasah = loon voor den rechter
bij het uitspreken v. d. rechterlijke
huwelijksontbinding, ha" pra" =
belooning, belasting bij boedelscheiding, boedelrecht, ha" gantjng
== waarborgrecht, ha" sabi = het
voor den heiligen oorlog bestemde
deel der zakat, ha" bal = weduwegeld, weduwerecht, ha" tjoepng
= het aan het dorpshoofd toekomend loon bij het uithuwelijken
eener vrouw van zijn gampng,
ha" boeka seuhah = ontmaagdingsgeschenk, morgengave (door den
man aan zijn jongetrouwde vrouw
betaald na de eerste uitoefening der
huwelijksgemeenschap), ha" tamat
= belooning voor den godsdienstleeraar bij beindiging v. d. cursus
in Koran-reciet, leubh niba" ha"
Pteu neubri meer dan waar gij
recht op hebt geeft de Heer.
Hab, zie sab.
Haba (v. Arab. chabar), bericht, kennisgeving, mededeeling, boodschap,
tijding, yerhaal, sprookje, overlevering, vertelling (vgl. tjalitra, hikajat, riwajat), ook: het gesprokene,
woorden, gesprek (vgl. narit), bijv.
s njang peugah haba njan = wie
is het die de mededeeling heeft gedaan?, ka soent" haba djaw =
gewend Maleisch te spreken, lag

Habh

96

haba oereung tocha zooals de


ouderlingen plegen te zeggen, malam bar lndeung haba ka mat
aneu" dji = gisteren avond vernam
ik het bericht dat zijn kind gestorven was, ln teudcung haba =
mij kwam toevallig ter oore, haba
angn pt = een los gerucht, haba
roeh = verhaal dat lach verwekt
en een of ander persoon of voorval tot object v. spot kiest, haba
djameun = verhalen v, d. ouden
tijd, haba moetawat = aanwijzingen (feiten die een misdrijf of den
dader aanwijzen), habh haba
het verhaal is uit, meuhaba = een
redevoering houden, aan het praten
zijn, peuhaba = iets verhalen, berichten, mededeelen, rapporteeren,
oereung peuhaba = de menschen
vertellen het.
Habh, of abh (Mal. habis), af, afgeloopen, ten einde, op, uit, geheel
en al, afgedaan, de uiterste, vgl.
leungka, Iheuh, sb, sampang, bijv.
habh bandoem = geheel en al op,
verdwenen, ranoeb ln ka habh =
mijn sirih is op, ka habh pngln
= mijn geld is op, ka habh ln j
peugah hikajat = mijn verhaal is
uit, ka habh mat = morsdood,
ln ka lndja" lam nanggr nj
h habh = dit geheele land heb
ik bezocht, ka habh balh = geheel volwassen, rab habh = bijna
op, bijna verdwenen, habh rajeu"
= het grootst, habh hireun =
geheel en al verbaasd, tjoek habh
geheel kaal scheren, ka habh
raseuki, of ka habh njawng, of |
ka habh oemoe = verbloemde uitdrukkingen voor dood", gestorven", peuhabh = een einde aan
iets maken, iets afmaken, voleindigen, eindigen, besluiten, volbrengen,
voltooien, afwerken, opmaken, djipeuhabh bandoem pngdji = hij
heeft al zijn geld opgemaakt, njang
bar hana habh oer nj lnpeuhabh = wat ik gisteren onafgedaan liet zal ik heden afmaken,
habisan = einde, afloop, besluit, |

Hadjarat

vgl. keuneulheuh,
seuneulheuh,
akh, doed.
Habib (v. Arab. habib), beteekent
lett. geliefde" vriend (Gods)",
maar in Atjh wordt dit woord
meestal slechts gebruikt als aanspraakwoord tegenover sajt's (afstammelingen v. d. Profeet) zoowel
valsche als echte, meunan kheun
tjiah habib Alah mpeuti Makah
aldus zeggen de geleerden de
geliefden Gods de moefti's v.
Mekka.
Hadab, zie adab.
Hadah (v. Arab. hadath), accidenteele" wettelijke onreinheid (ontstaat
door een bepaalde handeling of
door het komen in een bepaalden
toestand),
onderscheiden in: I
hadah rajeu" = groote onreinheid
(ontstaat na cohabitatie, menstruatie, bevalling, na iedere effusio seminis, door contact met een lijk,
enz., in al welke gevallen een bad
noodig is =
man djoenoeb,
Arab. ghoesl), II hadah tjoet =
kleine onreinheid (ontstaat door
het doen zijner behoeften, na slaap
of onmacht, door aanraking van
iemand v. andere sekse die geen
naaste bloedverwant is, door aanraking der schaamdeelen, enz. in al
welke gevallen een wassching noodig is = foeng i seumajang,
Arab. woedhoe').
Hadiah (v. Arab. hadjah), geschenk
(bij wijze v. huldebetoon) vgl.
peuseumahan, bijv. nj hadiah lntoean batjoet = dit is een kleine
gave van uw dienaar, jh njan
geubri hadiah l radja keu oereung
njan sirib dina meuh = toen
gaf de koning dien man een geschenk van duizend gouden dinar's.
Hadih (v. Arab. hadith), overlevering, ook: de leer der gewijde overlevering, hadih madja = verhalen,
overleveringen
der vrouwelijke
voorouders, lnbh hadih nabi =
ik citeer de overlevering des profeets, hadih sahh = echte tradities.
Hadjarat (v. Arab. hidjrah), de z.g.

Hadjat

97

Hakikah

huis), II el (v. d. elleboog tot


vlucht" van Mohammed uit Mekka
de punt v. d. middelsten vinger,
naar Medinah.
vgl. M a l . hasta), sihah n el,
Hadjat (v. Arab. hadjah), behoefte,
idja sihah panjang = een stuk
vereischte, verlangen, wensch (vgl. I
goed ter lengte v. n el, ba" b"
hawa, nabsoe, tjinta, deundam,
djittimng l boem peut hah =
keunda"), vroom voornemen, gelofmogen de vier el aarde (waarin ik
te (vgl. nada, nit, ka'j),
bijv.
zal begraven worden) mij (als ik
samp hadjat = een wensch verdood ben) niet aannemen (als ik
vullen, peugah ba" kam hadjat
lieg).
digata = zeg ons uw verlangen,
wensch, seumajang hadjat = gods- Haj, I interjectie waarmee men iemand
dienstoefening als inleiding tot bijaanroept, vgl. h, ivah, bijv. haj
zondere verzoeken aan Allah, na
s dja" keudh = h wie gaat
hadjat batjoet keu Pangoel
daar?, dja" keun haj si pantjoeri
wij hebben hier een kleinigheid ter
= kom hier gij dief!, b" kam
eere van den Profeet, hadjat keu
haj nja" ln ajn = schrei toch
pahla = verlangen naar goddelijk
niet mijn kleintje ik wieg je, nj
loon.
na sabh him haj rakan = hier is
een raadsel o vrienden; II toeHadji, of adji (v. Arab. haddj), bedestand, staat, omstandigheid (Mal.
vaartganger naar Mekka, ook de
hal), bijv. pakri haj gata djeun
bedevaart zelve, ook de laatste
= hoe is het thans met u?, hajln
maand v. h. Mohammedaansche
djin teungh meuseukin that =
jaar, ' hadji, of dja" oe hadji =
ik verkeer op het oogenblik in zeer
ter bedevaart naar Mekka gaan,
armoedige omstandigheden, ln keuoer raja hadji = de tiende dag
meung peugah haj dr oeln =
v. d. bedevaartsmaand, tjh hadji
ik wil mijn eigen lotgevallen ver= gids of leider voor zijn landgehalen, pada haj = terwijl, immers,
nooten bij de bedevaart te Mekka,
ofschoon eigenlijk, hoewel toch
badaj hadji =
plaatsvervanger
(vgl. atra), djipeugah gb njang
voor de bedevaart naar Mekka.
tjoe pada haj djih = hij beweerde
Hah, meuhah-hah, luid lachen, vgl.
!
dat een ander het gestolen had terkhm, kh"-kh', khi"-khi".
wijl hij het gest len heeft, haj hoeHah, I open, peuhah = openen,
waj (Mal. hal-ihwal) = wederontsluiten, losmaken (vgl. boeka,
waardigheden, omstandigheden, lotplh), teuhah openstaand, met
gevallen, bijzonderheden, gebeurtewijde opening (vgl. keumang, opp.
nis, djipeugah ba" ln bandoem
koentjb),
bijv. pakn
tapeuhah
hajhoewaj = hij vertelde mij alle
pint = waarom hebt gij de deur
wederwaardigheden, doea haj =
geopend?, hana lnpeuhah tjit teuzwanger (vgl. teungh brat, boenhah keudr = ik heb ze niet getng, meutieun, moem, ham).
opend ze is vanzelf open gegaan,
Haja', zie aja'.
peuhah pajong = het regenscherm
opzetten, teuhah babah kah sab
Hajak, in hajak toedjh = de ze jouw mond staat al maar open,
ven haikal's" door Mohammed
je huilt maar aldoor, geutang b"
aan zijn gezellen als onfeilbaar
teuhah het deksel zij niet open,
amulet aanbevolen.
goek teuhah = wijdgespleten
Hajeu*, dreigend opheffen, dreigen
hoeven (vgl. goek
djareung,
(bijv. met een mes of een stok).
goek teuleung, goek teupheuHajt, duizelig, duizeligheid, vgl.
ng), teuhah = ook: niet ommoemang, moepoesng oel, peuheind, niet van wanden voorzien
nng oel, meugeunta oel.
(v. e. tuin, v. e. in aanbouw zijnd
Hakikah (v. Arab. taqqah), slacht-

Hakikat

98

offer (gewoonlijk een schaap) voor


pasgeborenen liefst op den 7en dag
na de geboorte.
Hakikat (v. Arab. haqqah), waarheid, de hoogste werkelijkheid, oereung hakikat een waarachtig
mensch.
Hakim (v. Arab. hakm), rechter, de
overheid, geleerde, wijze, ook soms
een titel v. oelbalang's (bijv. in
de onderafd. Lh* Soekn).
Halarat (v. Arab. hadlavat), tegenwoordigheid, ook: Zijne Goddelijke
Majesteit, vgl. djalala.
Hal (v. Arab. hadlir), aanwezig,
voorhanden, tegenwoordig, gereed,
bereid, vgl. leungka, has, bijv.
kanoeri ka hal = de offermaaltijd
staat al gereed, boet njan ka Iheuh
hal ln peunjata = dat werk heb
ik bereids belicht, toegelicht.
Halh (v. Arab. chalig), zuiver, bijv.
halh at zuiver van hart.
Haleuba (Mal. halba), fenegriekzaad.
Haleu (v. Arab. halal), I volgens
de Wet geoorloofd, wettig, vgl.
harh, opp. hareum, bijv. daroet
ngn eungkt haleu = sprinkhanen en visschen zijn geoorloofd (als
voedsel), beunda haleu beunda hareum = (tot voedsel) geoorloofde en ongeoorloofde dieren, II
beletsel, bezwaar, hindernis, vgl.
hali, sangkt,
Haleumeu, een der vier traditioneele
. kenteekenen of bewijzen noodig om
een zaak voor het gerecht tot klaarheid te brengen (n.1. het corpus
delicti aangetroffen in het bezit v.
d. aangeklaagde).
Haleukm (v. Arab. hoelqoem), keel,
strot, vgl. reukoeng, takoe, bijv.
bh haleukm = ademsappel, haleukmln th that = mijn keel is
erg droog.
Haleumab, gulzig (in het eten, in het
samenschrapen v. schatten enz.),
vgl. geureuda, teungab-ngab, waba,
loebha.
Hali, beletsel, bezwaar, hindernis, vgl.
haleu, sangkt, bijv. meunj hana

Han
hali als er geen beletsel (verhindering) komt.
Halia, e. s. v. gember (rhizoom v.
Zingiber officinale, R o s c ) .
Haloea (Mal. halwa), lekkernij, zoetigheid, gebak.
Halh (Mal. haloes), fijn, dun, glad,
teeder, netjes, beschaafd, fatsoenlijk, bijv. djarm halh = een fijne
naald, peuhalh fijn- of gladwrijven.
Hamba, dienaar, bediende, slaaf, onderhoorige, vgl. teumn, oeln, namit, bijv. djidjeut keu hamba gata
= hij wordt uw slaaf.
Hamb (Mal. hamboer), uitstrooien,
ergens doen neervallen, morsen, vgl.
ro, bijv. breuh meuhamb ba"
goeni = de rijst valt uit den zak,
meuhamb reu"hln het zweet
breekt mij uit, " meuhamb = met
de haren los.
Ham (v. Arab. hamil), zwanger, vgl.
boentng, meutieun, teungh brat,
moem, doea haj.
Hamh, I (Mal. hamis), een vieze
(bedorven) lucht, krengenlucht, vgl.
hangt, hanggj, hanji, khi, tjhoeng, tjeungh, II (Mal. kamis)
Donderdag, malam hamh
=
Woensdagavond, III hamh,
meuhamh = vlak er langs, bijna
getroffen (geraakt), vgl. ramph,
geus", salb.
Hampa (Mal. hampar), uitspreiden,
uitgespreid, wijd uiteen, bijv. bat
hampa steen of rots die van
boven uitgestrekt en vlak is, pad
hampa = groeistadium waarbij de
padi reeds geheel uitgekomen is.
Han of hana, niet, neen, geen, zonder,
niet bestaand, niet aanwezig, vgl.
kn, boekn, tan, tan na, opp. na,
nj gt, bh, djeut, bijv. hanban
= onmogelijk, op geen wijze, hana
bag, of hana lawan = zonder
weerga, handjan = geen tijd hebben om, han djeut = onmogelijk,
han djeut han = stellig, noodzakelijk, han " niet kunnen, niet
in staat zijn, ondoenlijk, het is onvoldoende, han hingga = onmete-

Hana
lijk, hana l = niet meer (in leven)
zijn, het is er niet meer, hana l
sapeu = niets meer, han lt
niet lusten, han leumah onzichtbaar, hana meuh = het is niet bekend waarheen, hana meukn =
zonder aanleiding, oorzaak, reden,
hana meunan = niet aldus, hana
pa'idah = nutteloos, hana patt
onbetamelijk, ongepast, hana
peu = het is geen bezwaar, het
is goed, er is niets tegen, het is
niets, het komt er niet op aan, hana
poeth, of hana khali, of hana
soenj, of hana pad, of hana
teudh, of hana teuda = zonder
ophouden, han sab = ongelijk,
hana sadjan = op geen tijd, in het
geheel niet, hana sa't, of hana
sa'h in het geheel niet ver,
hana sagaj = volstrekt niet, hana
sakn = om geen enkele reden,
nergens om, tot niets, hana sakri
= niets bijzonders, hana sapat =
nergens, hana sapeu = niets, zonder, ook: oneens zijn, hana sapeu
mata zonder gevaren (te ondervinden), han sapeu tan
niets ontbrak er aan, han sb
niet genoeg, ontoereikend, hana
s, of hana sidt = niemand,
ook: uitermate, malm han s
uitermate geleerd, han tm = niet
willen, weigerachtig zijn, han tm
= nooit, meuhan = indien niet,
meuhana = zonder, aneu" ln
hana dalam toemh njan = mijn
kind is niet daar in huis, djin
djipeugah hana = nu zegt hij dat
het er niet is, hana phn hana keuneulheuh = zonder begin en zonder einde, oeteung hana koe =
iemand die geen vader heeft, ln
hana png == ik heb geen geld,
hana djitm meuteumeung = het
wilde niet lukken, meuhana njan
han djeut keuteudja zonder dat
is geen feestelijkheid mogelijk.
Hana, zie han.
Hanapi (v. Arab. Hanfah), stichter
eener orthodoxe rechtsschool.
Hanas (v. Arab. anagit), element,
c

99

Harab
grondstof, hanas peut de vier
elementen (aarde, water, vuur,
wind) waaruit alles geschapen is.
Hanbali (v. Arab. Hanbal), stichter
eener orthodoxe rechtsschool.
Hangt (Mal. angit), zweetlucht, bijv.
hangt that b teu'h gata
wat hebt ge een erge zweetlucht
bij u.
Hanggj, bokkelucht (n.1. de lucht v.
e. niet gecastreerden bok).
Hanji (Mal. anjit), sterk v. smaak of
reuk (bijv. v. rauw vleesch, bloed,
visch, enz.).
Hanj, meuhan j (Mal. andjoet),
vooruit stekend, buiten iets uitsteken, vraan, vooruit gaan, te ver
gegaan, bijv. gl njan meuhanj
lam la*t die berg steekt vooruit in de zee.
Hanjt (Mal. hanjoet), wegdrijven,
afdrijven (met den stroom), bijv.
hanjt oe sibtang afdrijven naar
den overwal,
meu''ampng-ampng
hanjt keudh keun = dobberend her en derwaarts drijven,
hanjt
keu bath = met den
stroom meegedreven, afgedreven,
mat hanjt = verdronken (meegesleept door den stroom).
Hanta (Mal. hantat), nederleggen,
lam keuteutah ka ln hanta = op
papier heb ik het neergelegd.
Hantj, of antj (Mal. hantjoet),
verbrijzeld, opgelost,
gesmolten,
verteerd, vergruisd, fijn (vgl. reum , tjh, alh), peuhantj
=
verbrijzelen, verpletteren, oplossen,
smelten, vermorselen, fijn maken,
vergruizen, bijv. peuhantj
ban
ab = vergruizen tot stof, djitjang moeshdji h " hantj hij
hakte zijn vijand tot moes.
Hantoe, spook, booze geest, hantoe
timba = woudgeest, vgl. djn,
tjtan.
Hapit, of apit, heen en weer slingeren, zwaaien, zwiepen.
Haph, zie aph.
Harab, meuhatab, hopen, verwachten,
vertrouwen op, bouwen op, rekenen
op, uitzien naar, verwachting, hoop.
c

Harah

100

Harh

met, ajahln keu N. areuga aneu'


vertrouwen, bijv. harab b
binasa
mijn vader is voor N . als (voor)
=
laat de hoop niet ijdel zijn
een (eigen) kind, kah areuga tjitja'
njang ln harab tjit meung keu gata
poeth
= jij bent als een witte
= mijn hoop heb i k alleen op u
tjitjak (die zijn tjt-tjt doet hoogevestigd, oereung
njan harapanren als de menschen aan het spreln = op dien man heb i k mijn
ken zijn en hen aldus altijd i n de
vertrouwen gevestigd, harab meurede v a l t ) .
lia ( M a l . havap moelia, soms uitgesproken haram Ha) lett. h e e r Hareukat (v. A r a b . harakat belijkheid zij u toegewenscht!", d.i.
w e g i n g ) , broodwinning, bedrijf, amU w e Majesteit (aanspraak tot een
bacht, middel v a n bestaan, een amvorst, v g l . dlat,
srjpada).
bacht of bedrijf uitoefenen, handel
drijven, zijn brood verdienen, op
Harah, of hoevb
(v. A r a b . harf,
winst
uitgaan,
levensonderhoud
plur. hoeroef), letter, schrift, harah
zoeken, kostwinning zoeken, hareualh ba koereung
sa Ih plh
=
kat dr = door eigen vlijt verhet (den A t j h e r s bekende) A r a b i w o r v e n goed, afra- (of laba-) sihasche alfabet heeft 29 letters.
reukat = door gemeenschappelijken
Haram (v. A r a b . haram), heilig, in
arbeid aangewonnen goed ( v g l .
meuseudjidharam
=
de heilige
afra meutjarikat),
pangoel
hamoskee (n.1. die v . M e k k a ) .
reukat meug
= de meester v .
Haramlia, zie harab.
alle soorten v . b r o o d w i n n i n g is de
Hareubab,
of reubab,
Inlandsche
landbouw, njang gt tadja* hareuv i o o l , v g l . bioela.
kat = het beste is dat gij een kostHareu, tegenspoed, iets dat storend
winning gaat zoeken.
tusschenbeide treedt, tegengehouI Hareuta, zie areuta.
den, opgehouden.
( M a l . arfi), beHareum (v. A r a b . haram), verboden ' Hareut, of areut
teekenis, z i n , v e r k l a r i n g , uiteenzet(volgens de godsdienstige wet opp. 1
ten, verklaren, uitleggen, toelichten,
peureul,
wadjib),
ongeoorloofd,
beduiden, begrijpelijk maken, haverfoeid, vervloekt, v g l . pantang,
reut ma'na = de beteekenis verpoemal,
bijv. hareum
mteula"
klaren, den z i n v a n iets vatten,
=
absoluut verboden,
hareum
hadih Nabi njang areut
= de
mteula" peut peukara = vier z a traditie v . d. Profeet licht het toe.
ken zijn absoluut verboden, beunda
hareum
= (tot menschelijk v o e d H a r ' , houden v a n , gesteld op, graag
sel) ongeoorloofde dieren, aneu"
iets doende, v g l . gala".
hareum
djadah = een in ontucht
H a r ' , i n opschudding, i n beweging,
geboren kind ( v g l . aneu"
badjeung,
in wanorde, onveilig, bijv. Za'f
aneu" si geupab),
meungnj
lm
har' = de zee is onstuimig.
ln poeboet
lag njang ka-ka ba"
H a r ' - h a r , aangescherpte bamboehareum
tbat
- als i k weer
speeren of lansen die in de wallen
handel als geschied is moge mijn
der versterkingen werden gestoken.
berouw dan door G o d verfoeid
Haroe-hara, groote v e r w a r r i n g , beroeworden.
ring, getier, rumoer, opschudding,
in rep en roer, alarm ( M a l . hoeroeHareuga, of areuga, I prijs, waarde,
har a).
v g l . joem, bijv. padoem hareuga
Haroeh (v. A r a b . caroedh), metriek
wat: kost het?, toeng hareuga
=
( n der z.g. v e e r t i e n wetenschapde waarde ontvangen, poew
hapen").
reuga = de waarde terugkrijgen,
H a r h , of a r o n ( M a l . haroes), geka Iheuh meuhaj hareuga = buipast, behoorlijk, geoorloofd (of ontensporig duur, II als, net als,
verschillig, volgens de godsdienstizooveel als, evenals, gelijkstaande
c

Has
ge wet, vgl. haleu, opp. meukrh),
bijv. oereung harh lieden
waarop het niet aankomt, oetang
meutanggh harh bajeu wadjib
= het is geoorloofd uitstel te vragen maar men moet ze betalen (d.i.
de regel omtrent schulden), harh
oedb wadjib mat = men kan een
zekeren tijd leven doch men moet
sterven (d.i. het leven is slechts
kort en onzeker, het hiernamaals
daar komt het op aan), tang ma"na meu" arh hoort de passende
vertaling.
Has, of as (v. Arab. hagil), in orde,
aanwezig, klaar, gereed (vgl. hal,
leungka), ook: opbrengst, gewin,
oogst, voortbrengsel, inkomsten, belasting (vgl. was, adat), bijv. ka
has kaj roemhln het benoodigde hout voor mijn huis is gereed, ligt al klaar, ka as beukaj
boengka = de leeftocht voor de
reis is gereed, peuhas, of peu'as
=
bezorgen, voortbrengen, opbrengen, gereed maken, in gereedheid brengen, uitrusten, padoempadoem tameunabsoe lnpeuhas
tjit = zooveel ge maar verlangt
zal ik bezorgen, radja joe peu"as doempeu alat keureudja raja
= de koning gelastte al wat voor
een groot feest noodig was in gereedheid te brengen, peu njang
hana as tapeu"as = maak gereed wat niet gereed is, has nanggr = de belastingen des lands,
as djeumeulah = bij elkaar opbrengen, boet han has = ijdel
werk, has pahla tjahit = het goddelijk loon v. d. geloofsgetuige.
Hat (v. Arab. hadd), grens (vooral
van ruimte of tijd), vgl. hingga,
adjaj, ook: gevangenis, bijv. pan
h hat hoe laat?, wanneer?,
pan h hat djara" = hoe ver wel?,
pan t hat djara" = hoe ver
maar?, pan hat trh keu dh =
hoe laat zijn we daar?, ka trh hat
= den levensgrens bereikt hebben
(d.i. gestorven), h trh hat wa"t asa oer = eerst tegen den

101

middag, hana hat ngn hingga =


grenzen noch perken hebben, meuhat bepaald (zie aldaar), djih
geubh didalam hat zij werden
in de gevangenis gezet.
Hata, naar het blijkt, inderdaad, in
waarheid, eigenlijk, notabene, zoowaar, bijv. hata nj euntjinln
dit is inderdaad mijn ring, ba"
atln oereung la"n hata bangln
ik dacht dat het een ander was
maar het is inderdaad mijn oudere
broeder, djipeugah oereung la'n
tjeumeutjoe hata drdji tjoe =
hij zeide dat een ander het gestolen
had maar inderdaad had hij het zelf
gestolen.
Hatam, meuhatam, het gezamenlijk
(gelijktijdig) reciteeren van Koranstukken (o.a. dienende om wijding
te geven aan godsd. maaltijden),
vgl. meudarh.
Hat, zie at.
Hatib (v. Arab. chatb), moskeebeambte, prediker, die bij den Vrijdagsdienst en den dienst op de beide officieele feestdagen v. d. Islam
de preek voorleest (beut kteubah).
Hawa, I lust, begeerte, verlangen,
hartstocht, begeerig, belust, trek
(zin) hebben in iets, vgl. ar*,
deundam, gala", hadjat, keunda",
nabsoe, tjinta, bijv. hawa-nabsoe
= zinnelijke begeerten, tala" hawa
= naar hartelust verzadigd, poepoeh-, of peulakoe hawa = zijn
hartstocht botvieren, naar zijn lusten te werk gaan, hawakoe that =
ik verlang er erg naar, hawa keu
tap = trek (vooral v. zwangeren)
naar tap (een zuurzoet zwak alcoholisch riekend en smakend gerecht), II klimaat, lucht, luchtruim, vgl. langt, bijv. djimeulocmp djidja" di hawa = hij droomde
dat hij in het luchtruim wandelde,
III E v a (Arab. Hawwa).
Hawih, zie awih.
H, I interjectie bij den vocatief, vgl.
haj, wah, II de maandstonden,
menstruatie hebbend (Arab. haidl),

102

vgl. kaln- (of leumah- of aneu'-)


boeleun,
teuka masa, tinggaj
seumajang, meudarah, tjeuma, hana
mangat.
H , moe, vermoeid, vermoeienis, uitgeput, doodop, niet meer kunnend,
zat (v. eten), vgl. pajah, tr", leuth, keudjang, bijv. peuh" dr =
zich vermoeien, pih niba' h =
uitrusten van vermoeienis, h"-h
=
ook: zeuren, drenzen (vgl.
ngng-ngng),
aneu" mcuhe'-h"
= een zeurig kind.
H, e. s. v. purperkoet (moerasvogel).
Hh, of hihi, hinneken, ook: zwaar
adem halen, ook: luid lachen, uitschateren.
Hej, zie hj.
Hkeumat, of hkeumat
(v. Arab.
hikmat), wijsheid, wetenschap, ook:
bovennatuurlijk vermogen, toovermacht, tooverkunst, tooverwerktuig,
toovermiddel, tooverkennis, wonderkracht, geheime wetenschap, vgl.
leum, sa'ti, sih,
peukeunng,
sarat, sakat, bijv. meuteum leum hkeumat = tooverkennis verkrijgen, toengkat hkeumat = tooverstok, le sa'ti ngn le that hkeumatdji = hij bezat veel bovennatuurlijke vermogens en veel wonderkrachten, hkeumat sih = een
product v. tooverij, beut hkeumat
= een tooverspreuk uitspreken.
Heu , luidkeels schreeuwen, een geschreeuw aanheffen
(v. velen),
heW-heW toel = door schreeuwen de vogels van het rijstveld jagen, vgl. soera", kW, a", deump".
Heunda', willen, wenschen, beoogen,
bedoelen, verlangen.
Hibat, I (Mal. hbat), afschrikwekkend, ontzagwekkend, indrukwekkend, geducht, geweldig, ontzettend,
ontzaglijk, eerbied inboezemend, bijv.
panglima njan hibat that roepa gbnjan = wat ziet die panglima er
afschrikwekkend uit, II (v. Arab.
hibah), schenking (in den door de
W e t aangegeven vorm dus met aanf

Hina
bod en aanname), vgl. beuneuri,
hadiah, peuseumahan.
Hidajah, leiding.
Hidh, ginds, vgl. dh, djh, sidh.
Hidja, meuhidja (Mal. dja), spellen,
spelling, speloefeningen.
Hidj, zie idj.
Hih, I (Mal. hias), versieren, tooien,
smukken, piasan = volksfeesten,
wereldsche vermakelijkheden, II
snuiten, vgl. tjrih.
Him, raadsel, meuhim = zich met
raadsels
bezighouden,
peuglah
him = raadsels oplossen, nj na
sabh him haj rakan = hier is
een raadsel, o vrienden.
Hihi, zie hh.
Hikajat, of ikajat (v. Arab. hikajat),
nagenoeg elk literatuurproduct dat
in dichtmaat (sandja') is opgesteld
(wereldsche romans, geschiedverhalen, godsdienstige legenden, zedelessen, leerboekjes, enz.), lag
hikajat (of sandja") '
versmaat,
hikajat roeh = humoreske, nj
hikajat moeprang sabi = dit is een
hikajat over het voeren v. d. heiligen oorlog.
Himat (Mal. hmat), overleg, berekening, zuinigheid, voorzichtig, spaarzaam, overleggend, berekenend, opp.
rampang, ramph, bijv. himat that
naritdji = hij is zeer voorzichtig
(spaarzaam)
met zijn woorden,
himat keu png = zuinig met geld.
Himb, de zwarte gibbon, vgl. si amang.
Himpn, meuhimpn, verzameld, vergaderd, bijn, verzamelen, vergaderen, bijn brengen, vgl. meukoempj, meusapat, meudoe", meutamn, meusah, bijv. ka meuhimpn bandoem keunan ba" radja =
allen waren daar bij den vorst verzameld, meutamn-tamn meuhimpn = bij hoopen, bij stapels, in
massa verzameld, meuhimpn pahla
= hemelloon zamelen.
Hina, laag, gering, van nederige afkomst, van geen beteekenis, min,
verachtelijk, gemeen, peuhina =
gering schatten, minachten, verachc

Hinan

103

ten, vernederen, verguizen, bijv.


meuseukin lm ngn hina = arm
en bovendien van nederige afkomst,
kam b tapeuhinameu = ons
moet ge niet geringschatten, b"
tapeuhina drteu verlaag uzelf
niet, saki njang hina, of patjaj
njang hina = uw dienaar (slaaf),
keuhina"an = vernederd worden.
Hinan, zie njan.
Hindaj, prop op de lading v. e. geweer.
Hingga, I grens, tot aan, vgl. hat, eu,
tjeu, bijv. Ih" han hingga = onbegrensd (onmetelijk) diep, hana
hat ngn hingga grenzen noch
perken, II toen, en toen, vervolgens, hingga-hingga = na verloop
van tijd, hingga makn
beungh
ajahdji = toen werd zijn vader
nog boozer.
Hinggoe, of inggoe, duivelsdrek, asa
foetida, gomhars v. Ferula-soorten.
Hinoe (Mal. hindoe), niet-Mohammedaansche Voor-Indir.
Hin, zie nj.
Hiram, donker (v. h. gelaat door
woede of schaamte), van kleur veranderen, verschieten (v. h. gelaat).
Hireun .(v. Arab. haitan), verwonderd, verbaasd, vgl. teuk", taheu,
adjajb, bijv. ln hireun that =
het verwondert mij zeer.
Hireut, zich verspreiden (v. e. geur),
bijv. b meuhireut ban sabh
gampng
= de geur verspreidt
zich over de gansche kampoeng.
Hir (Mal. hirau), zich gelegen laten
liggen aan, zich bekommeren om,
zich bemoeien met, om iets geven,
in iets belang stellen, naar iets talen, vgl. isib, peudoeli, poeh, bijv.
peu hir kah = wat gaat het je
aan, wat heb je ermee te maken?
Hirb, inzuigen, inslurpen, opslurpen,
vgl. pib, srib, rhib.
Hisa', meuhisa' (Mal. isap), in: meuhisa" tjandoe = opium schuiven
(vgl. pib tjandoe).
Hisab (Arab. hisab), berekenen, rekening, berekening, telling, astronomische berekening (voor het vaststelc

Hb

len v. d. datums der godsdienstige


feesten), vgl. kira, bijv. tan l hisab
niet meer te berekenen.
Hitlansahit, zie titilantahit.
Hiweun (Mal. hwan), dier, beest,
vee (vgl. binatang), bi" hiweunhiweun = alle dieren, al wat dier
is.
Hli, of sli, of si, slaperig, dommelig, soezen, dutten, sluimeren, bijv.
boen na teusi oeln sidjamng
= zooeven hebben wij een oogenblik gesluimerd.
H, I kant, zijde richting, vgl. blah,
binh, bijv. sah = n kant, dezelfde kant, ook: ergens heen, dezelfde plaats heen (zie aldaar),
doemh = in alle richtingen, baranggah = overal heen, nj h,
njan h, djh h = hierheen, daarheen, gindsheen (vgl. nj leuh,
njan leuh, djh leuh), meuh
weten waarheen, meusah = verzamelen, vereenigen, bijeen, verzameld, vereenigd (vgl. meusapat,
meutamn, meukoempj,
meudoe",
meuhimpn), toeh weten waarheen, hana ln toeh dja" mita l
ik weet niet meer waarheen (ik
zou moeten) gaan om te zoeken,
hka = waar, hka gata = waar
zijt ge?, hana meuhka = niemand
weet waar, hana lntoehka = ik
weet niet waar het gebleven is,
II vragend bijw. v. richting:
waarheen?, h tadja" = waar gaat
ge heen?, h rt " oe ateuh =
langs welken weg komt men boven?,
III onbep. bijw. v. richting:
waarheen, werwaarts, h njang
djidja" ln seutt tjit = waarheen
hij ook ga volg ik (hem), I V al
meer en meer, h rajeu" ladjoe
aneu" nj = dit kind wordt al dikker en dikker, h si"oer ba" si"oer = van dag tot dag.
Hb, ergernis, meuhb = gergerd
zijn, peumeuhb = ergeren, boos
maken.
Hb, haak met oog (aan een baadje)
waarvan dan de haak mata hb en
het oog inng hb heet, badj hb

Hoe

104

Hka

adat mag het niet doch volgens de


= een baadje dat met haken en
Moslimsche wet is het geoorloofd,
oogen gesloten wordt.
hoekm bila = het wraakrecht,
Hoe, I vlammend, schitterend, phoshoekm pasah = het Moslimsche
phoriseerend (vgl. njala, tjahja),
echtscheidingsrecht, hoekm
pra'
peuhoe = in vlam zetten, doen
= het Moslimsche erfrecht, peuopvlammen, bijv. peuhoe apoej =
tth hoekm = een aan Allah's
vuur aanleggen, doen opvlammen
goddelijke wet ontleende beslissing
(vgl. peu'oedb-, peukab-, peugt
geven, lak hoekm = recht vraapoej), apoej ka hoe = het vuur
gen, peurt hoekm = een rechtervlamt al, lag apoej hoe meunjalalijke uitspraak doen, een vonnis velnjala = gelijk vuur schitterend en
len, peuhoekm
= rechtspreken,
vlammend, njang djeut hoe meu(een zaak) berechten, vonnissen,
nan sabab tjahja meuh = dat het
beslissen, een rechterlijke uitspraak
zoo schitterde was wegens den
doen, straffen, veroordeelen, tal
glans van het goud, II Hoe =
hoekm = in een proces verliezen,
Hij (n.1. God) een klank die men
hoekmdji ad hana tava = zijn
bij sommige ratb's telkens hoort.
bestuur is rechtvaardig zonder
Hoedm, omsingelen, omringen, insluiweerga, ban hoekm Teukoe =
ten.
zooals T . wil, beslist, ban hoekm
Hoe, meuhoe, I trekken, voorttrekdrneu = naar uwen wil, beslisken, voortsleepen, voortleiden, vgl.
sing, hoekoeman straf.
toenda, tar', rinta'; sinta', bijv.
Hoenh, loskomen, ergens uit springen.
hoe kaj ba" gl = balken van
H'-ha', meuh''-meuha'', hijgend inhet gebergte (naar huis) sleepen,
en uitademen.
kaw hoe (of kaw toenda) = i
Hj, I meuhj, of hej, meuhej, roepen,
een trekhengel, si-hoe keubeu =
aanroepen, uitnoodigen, vgl. taw',
de voorttrekker, de leider v. e. bufoerh, toeng, ook: lokken (bijv.
fel, II meuhoe-meuhoe = diep
van vogels, vgl. A:oefroeJ, bijv. taademhalen.
meuhj sat laat ons als uit n
Hoe', in de keel blijven steken (bijv.
mond roepen, meuhj sar doem
een graat of ander voorwerp), vgl.
rata-rata = allen te zamen roepen,
oe, sr".
N. njang djih geuhj nama = N .
Hoeng, zwarte houtkever die gaten
wordt hij geheeten, hana geumcuhej
in het hout maakt.
djih = men had hem niet geroepen,
Hoet, meuhoet-hoet,
suizend of
keu peu ka meuhej k = waarruischend geluid v. e. vogel door
voor roep je mij?, si djih ln dja'
de lucht, het zwiepend geluid v. e.
hj- (of taw'-, of oerh-) ba' keuzweep of bamboe, vgl. meu'oe-oe.
reudja aneu' ln = ik ga hem uitHoegb, drukkend heet, zwoel, benoodigen bij het huwelijk van mijn
nauwd.
kind, na geudja" hj ban doea blah
Hoekm (v. Arab. hoekoem), wet,
piha' = men heeft beide zijden
recht, rechtspraak, proces, vonnis,
(zoowel de familie v. d. bruidegom
straf, oordeel, wil, beslissing, ordeals die v. d. bruid) genoodigd, meuning, bestuur, speciaal ook: de
hj-hj = wederkeerig elkaar uitgodsdienstige (Moslimsche) wet,
noodigen, II iets bij brandende
vgl. tjariat, sara', tjara' (tegenover
wierook houden om het z met de
de adat, de ongeschreven menschegeurige dampen te doortrekken
lijke wet), vgl. leum sara", leu(vgl. ganggang), bijv. hj idja =
m kitab, bijv. hoekm ngn adat
het aldus parfumeeren v. e. kleehan djeut tjt wet en adat zijn
dingstuk.
onafscheidelijk, ba' adat han djeut
ba' hoekm djeut = volgens de
Hka, zie h.

Hm

105

H m , niet weten, onbekend, i k weet


het niet ( v g l . hana ln
toepeu),
men k a n niet weten, wie weet, mis- !
schien w e l (geeft in het algemeen
onzekerheid aan), v g l . ntah, bijv. j
hm hana ln
toeh
i k weet
niet waarheen, njang
peuneugah
meunan njang boet hm = het
gerucht is z de werkelijkheid dat
weet i k niet, hm alh na = mis- !
schien bestaat het (is het er) w l .
H n g , I meuhng
= stinkend (v. bedorven zaken), v g l . moeb,
khb,
khing, tjeungh,
tjhoeng,
hamh,
hangt, hanggj,
hanji, khh,
khi,
II werpen, gooien, smijten, v g l .
bh, ti , Ihm, srm, III aan- \
vangssylabe in bezweringsformulieren.
Hreumat ( M a l . hormat), eer, eerbied,
achting, beleefdheidsbewijs, hulde,
vereering, onderscheiding, v g l . meulia, teuseulm,
bakeuti, bijv. tanda
hreumat
= eerbewijs, teeken v a n
eerbied, taja
that keumeulia"an \
ngn
hreumat
buitengewoon
w a r e n de eerbied- en huldebewijzen.
1

I
Ibadaf (v. A r a b . cibadat), de eeredienst, de vijf godsdienstige v e r r i c h tingen (ritueele reiniging, verplichte
godsdienstoefeningen, godsdienstige
belasting, de vasten, de bedevaart)
die tezamen den eeredienst
der
M o s l i m s vormen, godsdienst, godsdienstig, v r o o m , vrome arbeid, soerh halarat ta'ibadat = het gebod
v a n Z i j n Goddelijke Majesteit voere men uit, salh lam ibadat
=
godvruchtig i n het volbrengen der
godsdienstplichten.
Ibarat (v. A r a b . ibatat),
gelijkenis,
zinspeling, leering, voorbeeld, toepassing, strekking, zinnebeeld, v g l .
kih, oepama, mis, miseu,
tams,
bijv. toeng ibatat = ergens leering
uit trekken.
Iblih (v. A r a b . lbls),
de D u i v e l , S a tan, een booze geest, v g l . djn,
hantoe,
tjtan.
c

Idja

Ibh, de gebang-palm ( C o r y p h a G e banga, B I . ) .


Idah (v. A r a b . Hddah), periode gedurende welke een v r o u w niet mag
hertrouwen, n.1. 1 drie maanden en
tien dagen (dus ongeveer 100 dagen) na ontbinding v . h. v o r i g h u welijk, 2 vier maanden en tien
dagen n a den dood v a n haar man.
Idan, kindsch, aan ouderdomsgebreken
lijdend.
Idang ( M a l . hidan), meu'idang,
het
bij plechtige gelegenheden opdoen,
klaarzetten, opdisschen v . d. rijst
met toebehooren op koperen presenteerbladen (dalng),
sabh idang
een stel gerechten, idang lint
bruidegoms-idang, idangr peudjam
=
gasten-idang,
idang
M'lt
= idang op M o h a m m e d ' s
geboortefeest, idang peunadjh
=
idang v . zoetigheden, djih
dji idang boe keu djam = zij dischte
de rijst (het eten) op v o o r haar
gasten, boe ka geu'idang
oe keu
lakdji
= het eten staat al gereed
(opgedischt) v r haar man, idang
ka ttb geupeugt
teutapi
djam
hana tth = het eten staat al lang
gereed maar de gasten komen n o g
maar niet, idang doem meuriti
=
de idang's staan in rijen.
c

Idin (v. A r a b . idin), verlof, toestemming, peu"idin, of bti idin ~ v e r lof geven, veroorloven, vergunnen,
inwilligen, djibri idin ba" ln = hij
gaf mij toestemming, lak idin '
verlof vragen, talak idin keu ln
= v r a a g v o o r mij verlof.
Idja, kleedingstof, kleed, kleeren, gew e v e n stof, lijnwaad, bijv. idja
krng
= heupdoek ( w a a r v a n de
uiteinden aan elkaar zijn genaaid),
idja tb oel hoofddoek (bij
v r o u w e n ) , idja seulimt
= deken
( v g l . idja h), omslagdoek, schouderdoek, idja soengkt
e. s. v .
schouderdoek gedragen door een
bruid, idja simplah e. s. v. sjaal
door een bruid gedragen (om het
middel dan kruislings over den rug
over de schouders en v r inge-

Idjab
stopt), idja doea beuneung = z e i l doek, idja poeth
= gebleekt k a toen, idja lapan plh
= bekend
merk fijn w i t katoen w a a r v a n het
heele stuk 80 el lang is, idja sab
= ongebleekt katoen, keper, idja
kaphan moeboe = gestijfseld w i t
katoen v o o r lijkkleeden, idja itam
gasa = e. s. v . grof zwart goed,
idja itam seunam Klng
=
een
merk fijn z w a r t goed, idja itam Ihab
Poel = e. s. v. zwarte stof, idja
itam Ihab Banggali
=
i d . , idja
moeri = i d idja tjt = e. s. v .
sits, gedrukt katoen, idja
loenggi
soetra = gestreepte zijden stof,
idja plang roesa = zijden stof met
pijlspitsmotieven, idja poetj"
arn
groen gestreepte zijden stof, idja
soekaleut
= laken, idja
toeivt
=
kamgaren, idja beuloedoe
=
fluweel, idja keumeukha = zijden
damast, idja kasambn
= mousseline, idja praj = zwart zijden omslagdoek, idja Mrikan
=
ongebleekt A m e r i k a a n s c h katoen (veel
door
visschers
gedragen),
idja
Mak
soetra
=
Chineesche uit
M a c a o ingevoerde zijde, idja tjpa
bragi = matrassengoed, idja akla'ih,
of idja atlhah = e. s. v. zijde, idja
Palikat = geruite kains v a n P a l i k a t
( Z . O . - k u s t v . V o o r - I n d i ) , idja patanilam schouderdoek v . V o o r Indische batik, idja fjkarm,
of idja
kafjkarm
= id., idja pateunm
=
id. v. N e g a Patnam, idja
pinggang
= heupdoek, idja sawa" = schouderkleed, schouderdoek, slendang, idja
peukrng
= het kleed waarmede
een lijk na de wassching afgedroogd wordt, idja seunoerat
=
getjapte,
bedrukte
doeken,
idja
Tjam = ingevoerde zijden stof
v o o r koepiah's.
Idjab (v. A r a b . idjab), het mondelinge a a n b o d " waartoe de eene
partij bij het sluiten v a n een overeenkomst (ook bij het huwelijkscontract) verplicht is en w a a r o p de
wederpartij de a a n n a m e " moet l a ten volgen.

106

Idjazah, verlof, vergunning (vnl. om


onderwijs te geven).
Idjeuma (v. A r a b . idjma ),
overeenstemming, eenstemmigheid v a n gevoelen, consensus (n.1. der M o s l i m sche geleerden omtrent een v o o r schrift der Plichtenleer).
Idj, of hidj ( M a l . hidjau), blauw,
groen, bijv. n kaj idj =s de
bladeren v . d. boomen zijn groen,
langt idj de hemel is blauw.
Idng ( M a l . hidoeng),
I neus, bijv.
bh idng = neusbeen, tal idng
= neustouw (voor buffels en r u n deren), idngln
d ln
sakt
mn-mn
= mijn neus is verstopt ik
ben verkouden, keubeu
nj
ka
teus" idng = deze buffel heeft
al een touw door zijn neusgaten,
idng par = de neus v . e. rog,
II het oogje v . e. strik
(idng
neukoe),
een lus i n een touw
(idng tal),
enz.
I ( M a l . air), water, vocht, sap, bijv.
i abin = melk (v. dieren), i as
kroeng = het rivierwater komt tot
aan de oevers, i babah = speeksel, kwijl, i boe = rijstnat, rijstwater, i brani = brandy, i breuh
= water w a a r i n de rijst gewasschen is, i bh meusabah = water
w a a r i n een rozenkrans heeft gelegen, i dam-dam = water uit de
Zamzambron te M e k k a , i- (of
nira-) dj" = (ongegist) sap v . d.
arenpalm, i idng
=
neusvocht,
snor, i i" = urine, i kawa
=
koffie, i koebang = water uit een
poel w a a r i n karbouwen
hebben
rondgewenteld, i kroet
limoensap, i kreuh
=
odeur, i
loedah,
of i voedah =
spog,
speeksel, i mamh = stroop ( v g l .
meulisan),
i t", of i mm
=
melk (v. e. v r o u w ) , i mafa
=
traan, mata i = bron,
meu"i
mata = met tranen in de oogen,
i mata doejn = de z.g. tranen v .
d. zeekoe (e. s. v . philtrum), i
maw
= rozenwater, i mal
=
gomlakoplossing, verfbad v . lakhars, i mbn = dauw, d a u w w a c

I'

107

ter, i moepoesng
= een draaikolk, i meutjinoe = water uit een
ouderwetschen lepel v . klapperschaal, i moeka = uiterlijk, gezicht, gelaat, glans v . h. gelaat, bijv.
i moekadji na ban boeleun
peut
blah meutjahja-tjahja
= de glans
v . zijn gelaat schitterde gelijk de
maan in den veertienden nacht, i
meuh = verguldsel, i man kramat = water waarmede het lijk v .
e. heilige is gewasschen, i neuradjah, of i teunangkaj
= belezen
water, medicijn, i oedjeun
regenwater, i oen
=
honig, i
pand beus = bluschwater v . d.
smid, i peundang een aftreksel
v . peundang-wortel (Smilax C h i n a ,
L . ) , i vamb boebng
= water
dat langs den dakrand gevloeid
heeft, i roempt Patimah = water
w a a r i n een z.g. R o o s v . Jericho
heeft gelegen, i raja, of i paseung
=
vloedwater, overstrooming, i
srah gaki lak = voetwaschwater
v . d. echtgenoot, i seuleush
=
ontsluitingswater (o.a. ten behoeve
v . barenden), i seuph = mengsel
v . water citroensap en zout tot het
beitsen v . gouden voorwerpen, i
soert ebbe, i saka = suikerwater, i seumajang
= reinigingswater v o o r de ritueele godsdienstoefeningen, i seuneulhab = kleurbad, i teub
=
suikerrietsap,
plah- (of peulheuh-)
i = afvoeren v . (overtollig) water, preut(of prh-)
i = bespuiten of besproeien met (al of niet belezen)
water, tj" i =
water halen,
tjrng i = water putten,
toeng
i seumajang
= lett.: bidwater nemen, d.i. de ritueele wasschingen
verrichten.
I", urine, pis, th i' = urineeren,
wateren, zijn water loozen, een
kleine behoefte doen, th i" sara
dng, of pantja i" = staande u r i neeren (hetgeen i n strijd is met de
W e t ) , oel i' = nuchtere urine
(direct n a het ontwaken geloost),

Ikoe
djitheun i' = niet kunnen urineeren, retentio urinae.
Im ( M a l . diam), stil, stilte, stil zijn,
zwijgen, bedaard zijn, v g l . seungab,
opp. a'oe, reujh, rih, kirh, soebra, bijv. dji'im
hana
sapeu
djikheun l = hij zweeg en zeide
niets meer, peu"im
= tot zwijgen
brengen, stil doen zijn,
tapeu"im
aneu" njan batjoet = laat dat kind
een beetje stil zijn.
Iroepa, E u r o p a .
Igeu, een dunne bamboesoort met
zeer lange geledingen
(gebruikt
v o o r weefspoelen, fluiten, blaasroeren, hengelstokken, enz.).
Ihram (v. A r a b . ihram), kleeding bij
de aankomst te M e k k a en gedurende de bedevaart gedragen.
Vi, een schril geluid, suizen, tuiten,
meu"i" i = oorsuizen, meu'i' i
lag boerng
een schril geluid
als v a n de Kraamvrouwendemon,
v g l . meu'"
, meutiti, meutoengtoeng.
Ijah, zie ajah.
Ikaj, I ( M a l . ikal), dicht in elkaar gedraaid, ook: krullend v . h. haar,
gekruld, II bovenarmring (als
regel op de mouw vastgenaaid),
v g l . poentoe.
Ikajat, zie hikajat.
Ikan, visch (alleen in samenstellingen), bijv. ikan teurbang
= vliegende visch, ikan geulajang

visch met buitengewoon lange rug-,


buik-, en aarsvinnen, ikan
sroen
= e. s. v . fluitbek, ikan siblah =
platvisch, enz.
Ikat, binden, vastbinden, stevig vastmaken
( v g l . peutal,
tjaroeh,
djantang),
band, bundel, bos ( v g l .
beureukah,
peud),
bijv.
ikat
ngn
gt
=
stevig vastbinden,
teu"ikat
=
vastgebonden,
ikat
boeban ngn tal = een vracht
(pak) met touw dichtbinden, si"ikat ranoeb = een bosje (d.i. vijftig)
sirihbladeren, ikat
keu"ing
= lendengordel.
Ikoe ( M a l . kor),
staart, staartstuk,
achterdeel, v g l . likt,
poenggng,

Ikt

108

Indang

Ilh, e. s. v . a a l of paling, v g l . lidjeu


roeng, bijv. ikoe djeungki = het
of leudjeu, neudjeu, kir,
linng.
achtereinde v . e. djeungki, ikoe j
Ili, zie il.
goeda = paardestaart, ikoe kapaj
= achtersteven v . e. schip, mie kiI l ( M a l . lo"), mooi, fraai, bevallig,
wing
ikoe = een kat met een
sierlijk, schoon, v g l . gt,
tjeudah,
knobbel i n den staart, meu"ikoe
tari, tjarng,
djeurh,
meudjeulh,
gestaart, meu'ikoe-ikoe
= achter
lintng, patt, laja", nh, bijv. il"
iemand aanloopen.
sang boeleun trang = zoo helder
Ikt, volgen, meegaan, achterna gaan,
als de volle maan, roepa il" hana
vergezellen, v g l . seutt, toert bijv.
sakri = onvergelijkelijk schoon v .
beuna ta"ikt
volgt het ware,
uiterlijk.
oeln ikt imeum Hanapi = ik v o l g
Iman (v. A r a b . iman), geloof (in de
(den ritus v a n ) A b o e H a n f a h ,
eerste plaats i n A l l a h ) , vertrouwen,
djidja"
ban Ihdji
meu''ikt-ikt
v g l . 'tikeut,
njeum, path,
bijv.
zij gingen met h u n drien achter
iman oeln kng that mijn geelkaar.
loof is zeer sterk, ln iman naritdji
i k vertrouw w a t hij zegt,
Ila ( M a l . lo), el (de afstand v a n
oereung
meu'iman
geloovig,
het midden v . d. borst tot aan den
geloovige, v r o o m mensch,
roekn
top v . d. middelsten vinger als arm
iman = de vijf z . g . z u i l e n " des
en hand horizontaal uitgestrekt zijn,
Islams, iman Alah ngn Nabi
=
d.i. Y vadem), si'ila
= 2 hah
het geloof i n G o d en den Profeet,
= 4 djeungkaj = Yl deupa.
beuta" iman Alah hebt toch verUah, list, streek, uitweg, bijv. mifa lah
trouwen i n G o d , moe'min meu"= een uitweg zoeken, rf ilah
iman = geloovigen vertrouwen i n
een uitweg, th rt ilah djlah
ngn
God.
Toehan = w a a r is de uitweg naar
1

een zuivere rekening met God?,


daja ilah = listen en lagen.
Hang,
(strengen
garen)
afwinden
(door ze te laten loopen over een
garenwinder of haspel =
ilang),
meutang ilang = rondtollen ( v a n
pijn), ronddraaien i n onophoudelijke beweging, zonder ergens uit te j
kunnen komen, ergens i n v e r w i k keld raken.
Ilat (v. A r a b . hlat), valsch, gemeen,
streken hebben, v g l . r , soelt, bijv.
meu'n
ilat = valsch spelen.
H, of ili ( M a l . hilir), stroomafwaartsof bergafwaarts (gaan), opp. moe- !
d", bijv. il oe koeala = naar de
riviermonding afzakken (per p r a u w
of loopend langs den oever v . e.
r i v i e r ) , il oe barh = naar benedenstrooms gaan, il moed'
sab
a l maar op en neer, stroomop en
stroomafwaarts gaan, ilkeu
darah
silangoe
goeda er stroomde
zooveel bloed dat een paard er i n '
z o u kunnen zwemmen.
\

Imeum (v. A r a b . imam), I ambtsnaam


der moekim-hoofden (onderdistrictshoofden), II imeum meuseugit
= de moskeedienaar die bij de ritueele godsdienstoefeningen als v o o r ganger optreedt, seumajang
meu"imeum == godsdienstoefening o n der een voorganger, III imeum
meudeuhab = de hoofden der vier
orthodoxe wetsscholen (imeum Tjapi"i, imeum Hanapi, imeum
Maliki
en imeum Hanbali), I V imeum
peut
n der vier stammen
w a a r i n het A t j h s c h e v o l k of a l thans een deel v a n haar eertijds
heette te zijn gesplitst.
Inanja, zie anianja.
Indah, fraai, mooi, schoon, prachtig,
kostbaar, belangrijk, merkwaardig,
v g l . il", tjeudah,
tjarng,
djeurh,
meudjeulh,
laja", gt, lintng, bijv.
inng indah that = een zeer schoone v r o u w , indah roepadji
zij
was schoon v . uiterlijk.
Indang, e. s. v . houten w a n w a a r i n

Indj

109

Inng

goud gewasschen wordt, meu"in- I Inng (vgl. M a l . inang), vrouw, echtgenoote (vgl. bin, proemh seudang = wasschen (v. goud).
tiri), vrouwelijk (opp. agam), ook:
Indj (Mal. indjil), het Evangelie,
het voornaamste, het belangrijkste,
het nieuwe testament, de bijbel.
het essentieele, oudtijds ook: moeIndra, in pantja indra = de vier
der (vgl. ma", ma, nang), bijv. roewindstreken (oetara, seulatan, timh inng middengedeelte v. e.
moe, barat).
huis, nisam inng = grafsteen
Indrng, de naar buiten uitstekende
voor vrouwen, meu'inng
= een
opstaande planken rand der vloervrouw hebbend, boe bit i bit inng
zoldering eener Atjhsche woning.
inng Atjh = als de echte rijst
Ingat, meu"ingat, herinnering, verals het pure water zoo zijn de Atjhmaning, waarschuwing, leering, trasche vrouwen, inng sab inng
ditie, overlevering, voorzichtig, beagam sab agam vrouwen (behoedzaam, op zijn hoede, zich herhooren) onder vrouwen mannen (beinneren, tot bewustzijn komen, peu"hooren) onder mannen, path inng
ingat, of bei ingat = iemand iets
= zijn vrouw gehoorzamen, tjeuherinneren, opmerkzaam maken,
roega inng dijoeb tapa' gaki lavermanen, gadh ingat = het gek = de hemel voor de vrouw is
heugen verliezen, ln ka rab habh
onder de voetzolen v. haren echtingat = mijn geheugen is nagegenoot, inng moemoekah, of inng
noeg weg, ingat-ingat = behoeddjalang, of inng meudina, of inng
zaam, bedachtzaam, voorzichtig,
meu"n, of inng meureusam, of
oppassen, opletten, steeds gedachtig
inng bidoen = veile vrouw, lichzijn aan, pas op, let op, attentie,
tekooi, inng geutaleu" = een
ingat-ingat euntreu" ba" rt =
verstoeten vrouw, i'nngr geutamwees voorzichtig straks onderweg,
bang een door haar man verlalam ingat = gedachtig, leubh
ten vrouw, inng bal = weduwe,
koereung hana lningat = een
inng dara gehuwde vrouw zoobeetje meer of minder dat herinnelang ze nog geen moeder is, aneu"
ren wij ons niet zoo, djih ka Ihcuh
inng (of si"inng)
= dochter,
geubri ingat = hij is gewaarmeisje, man" inng = hen, wijfschuwd, daw" djim ingat keu
jeshoen, kip, inng man" (-keuoentng dr = steeds weende hij
beu) = een makke kip (-buffel)
denkend aan zijn lot, lam ingat
die de anderen in de kudde of troep
peu njang takheun indachtig
voorgaat (en daarom als geluksdier
aan hetgeen gij gezegd hebt, njanwordt beschouwd), inng' meuh =
keu beuta'ingat = moogt ge dat
stukje goud (min of meer in den
toch onthouden.
vorm v. e. levend wezen) dat de
Ingn (Mal. ingin), begeerig, belust.
goudzoeker zuinig bewaart opdat
Inggoe, zie hinggoe.
het hem bij verdere inzameling tot
Inggrh (Mal. inggeris), Engelsch,
zegen zal zijn, inng reunggt =
Engelschman.
een geluksdollar of gulden herkenIngkeu (Mal. ingkar), loochenen,
baar aan eenig teeken en in de
verloochenen, ontkennen, wederbeurs bewaard in de hoop dat deze
streven, weigeren, zich niet storen
geluk, winst zal aanbrengen, inng
aan het gezag (v. ouders, leermeespeundang = een peundang-wortel
ter, enz.), een band verbreken.
(in vorm eenigszins gelijkend op
Ingkh, zie eungkh.
een mensch) dien de bereider v. d.
Ingkh, zie eungkh.
beroemden medicinalen drank uit
Inim, de harige vezels aan den klapdezen wortel bewaart om succes te
perboom, vgl. boebeu".
hebben bij zijn verder werk, inng
Inoen, een groote soort bloedzuiger.

Inseuh
pad de rijstplantjes waarvan
men na de uitplanting in het kweekbed een handvol op het rijstveld
bijn plant, inng djar = duim,
inng gaki = groote teen, inng
koenjt = de als zaad dienende
kurkuma-wortel, krocng inng =
bovenloop v. e. rivier, inng hb
= oog voor een haakje, inng pageu = de beide verticale stijlen
naast de poort, inng kamoe =
vliegende witte mier.
Inseuh (Mal. insaf), medelijden, medegevoel, deernis, liefde, genegenheid, vgl. sajang, gash,
weuh,
gala", tjhn, beureuhi, bijv. hana
inseuh = ongevoelig, hardvochtig, ada" binatang pi na tjit inseuh sajang = zelfs een dier heeft
wel deernis en medelijden.
Inseun, iets afsmeeken, bijv. djimeu"inseun niba' Toehan P alam =
hij richtte een smeekbede tot God.
Intan, diamant, han tabh intan tatoeng beus = gooi geen diamant weg om ijzer te ontvangen.
Intja Alah, of ln tjalah (v. Arab. in
sja' Ilah), indien Allah wil.
Ing, meu'ing
(Mal. mengjong),
mauwen, miauwen (v. katten).
Iph, plantengif, vgl. toeba, bisa, ratjn.
Iradat, wil (vooral v. God), bijv.
ngn koedrat iradat Pteu Alah =
door de almacht en den wil van
onzen Heer God.
Iram, de ram-heester (Boehmeria
nivea, Gaud) van welks bastvezels
e. s. v. touw wordt gedraaid, vgl.
Mal. rami.
Irang, in irang-irt = schotsch en
scheef.
Irh (Mal. iris), afgesneden stukje,
moot, sneetje, meu'irh (visch) in
reepjes, mootjes, of stukjes snijden.
Irng, in een rij achter elkaar loopen,
volgen, vergezellen, meegaan, begeleiden, een stoet (optocht) vormen
(vgl. ara', seutt, toert), meu'irng = in optocht gaan, begeleiden, irng-irng = naast of achter

110

Israpi

elkander, oereung irng ~ volgeling, begeleider.


Ireun, handhaspel voor het opwinden v. draden.
Irt (Mal. rof), scheef, verkeerd,
verwrongen, vgl. singt,
sirng,
bijv. babah irt = een scheve
mond, peu'irt = iets scheef maken, pirf = scheve gezichten trekken, irang-irt
=
schotsch en
scheef.
Isa, nabi Isa = de profeet Jezus.
Isa' (Mal. sesa"), aamborstigheid,
asthma, beklemming, bezetting op
de borst, vgl. seuna".
Ism (v. Arab. ism), naam of de namen v. Allah, ism djalala = naam
v. Gods majesteit,
seumoe'alam
(v. Arab. ismoe 'l-a ^tham) een
lijst met de namen van Allah, seumoebada = een boekje met de namen van hen die als martelaren
gesneuveld zijn in den slag bij Badr.
Ist, beschaamd (vgl. mal, simi,
kanjaj), bijv. isr njang meunahma
roeg njang na png simi njang
na bitjara mat njang meunjawng
wie een titel heeft kan tot
schaamte (schande) komen, wie
geld heeft kan verlies lijden, wie
knap (kundig) is kan verlegen (beleedigd) worden, wie een ziel
heeft kan sterven.
Iseung (Mal. insang), kieuw v. e.
visch), weerhaak (b.v. aan een
vischhaak, lans, of spies), bijv.
djis" eungkt ba iseung = hij
stak den visch (bijv. een rotantouw) door zijn kieuwen (om hem
aan dat touw te dragen).
Iseutingkeu (Mal. istinggar), e. s. v.
lontgeweer.
Isib, zich ergens om bekommeren, vgl.
hir, peudoeli, poeh.
Isja, zie itjha.
Ist (Mal. sor), schuiven, voortschuiven, opschuiven, verdringen,
al schuivende voortbewegen of
verplaatsen (vgl. seu").
Israpi (v. Arab. Israfl), n der vier
aartsengelen.
c

Istiarah

111

Joeb

K o r a n (neemt in de mystiek een


Istiarah (v. A r a b . isti arat),
leer der
groote plaats i n ) .
metaphoren.
Jatim, vaderlooze (halve wees), jatimIstoe, de heldergele bloemhoofdjes v .
[
meuntoej = ouderlooze, wees.
A c a c i a farnesiana, W i l l d .
J ( M a l . joe), haai, j rimoeng
=
Itam ( M a l . hitam), I zwart, donkermenschenhaai, j parang e. s.
kleurig, v g l . galng, seudng,
soev . zaagvisch, j rimbah
= hakla, bijv. itam klab
=
donkermerhaai, j boebadji
= e. s. v .
grijs, meu'itam poeth
= kruis of
haairog.
munt-spel, II roet, v g l . adang.
J* jf, meuj" j", wankelend, loszitIt" ( M a l . iti'), eend, babah it'
=
tend, pageu
meuj"
j" =
een
e. s. v . kleine nijptang, it" ansa
wankelende omheining.
gans, it" ara = e. s. v . wilde
Jt, zie sajt.
eend, taling.
Jeuh, zie njeuh.
Itjha, of isja (v. A r a b . isja),
de tijd
J, schudden, beven, sidderen, rillen,
v . d. godsdienstoefening v . d, laten
trillen, v g l . goentjang, j" j", g"
a v o n d d.i. na verdwijning v . h.
g", bijv. h ka ln j taseu"t l
a v o n d r o o d (mata oer mitah) tot
= wanneer i k (uw hand) schud
het begin der morgenschemering
dan moet ge dadelijk antwoorden
(het ochtendgloren padja
sad"),
(zegt de teungkoe bij de huwelijksd.i. vanaf ruim 7 uur tot half vier
sluiting tot den bruidegom), j
's morgens.
ngn att = trillend over alle ledeItng ( M a l . hitoeng),
rekenen, berematen.
kenen, tellen, v g l . bileung,
kiva,
J , I een vlaktemaat v o o r rijstvelden
bijv. bagah
meu'itng
=
vlug
waaronder
gewoonlijk
verstaan
kunnende rekenen.
wordt een oppervlakte grond v o o r
welks bezaaiing n nalh z a a i p a d i
noodig is, II het houten juk boven den nek v . e. ploegbuffel of
rund.
Jad (v. A r a b . jad = hand), een der
vier traditioneele kenteekenen of
Jb, blazen fluiten, waaien ( M a l .
bewijzen noodig om een zaak v o o r
rioep), v g l . mbh, prh, pt, bijv.
het gerecht tot klaarheid te brenjb bangsi (-sroen)
= een fluit
gen (n.1. iemands gedragingen v o o r (-klarinet) bespelen, jfe-(of
prh-)
al zijn gangen).
apoej == vuur aanblazen, aanleggen
( v g l . peuhoe-,
peu"oedb-,
Jahoedi, jood, joodsch, bi" Jahoedi
peukab-, peugt
apoej).
= de Joden.
Jakin, oprechtheid, zekerheid, overtuiJoe, meujoe-joe, heen en weer schudging, vast vertrouwen, ernst, bijv.
den.
tanda jakin = teeken v. oprechtJoeb, onder, beneden, laag, de begane
heid, jakin keu Nabi = een vast
grond, v g l . barh,
opp.
ateuh,
vertrouwen i n den Profeet, beuthat
manjang, bijv. oe joeb = naar bejakin b" l ssah
= weest zeer
neden, d i joeb =
v a n onderen,
toegewijd en hebt geen zorgen
joeb mh (uit: joeb roemh)
= de
meer, jakin that djibeut
= hij
ruimte onder het huis, poemeujoeb
maakt ernst met zijn Koran-reciet.
= laag maken (opp.
poemanjang),
oereung meujoeb = ondergeschikJakoet, naam v o o r verschillende edelten, onderhoorigen ( v g l . aneu" ragesteenten, v g l . poelam.
jat, aneu" boeah, bala),
tamng
Jampang, zie njampang.
leugat b" tadng di joeb = k o m
Japan, zie ajapan.
g a u w binnen blijf niet buiten staan,
Jasin, soerat Jasin (v. A r a b . soerah
djitrn oe joeb = hij daalde^ neder,
ja sin), het 39e hoofdstuk v. d.
c

Joe
hij ging uit zijn huis, oe joeb boem naar de onderwereld.
Joe, I blad dat met den steel in zijn
geheel afvalt (zooals bij palmen en
bij de pisang), ook: hulptelw. voor
groote bladeren, bijv. Ih joe n
pisang = drie pisangbladeren,
II bevelen, gelasten, opdragen, verzoeken, opdracht, bevel, last, boodschap, verzoek bijv. gata geujoe l
radja tadja' de vorst beveelt u
heen te gaan, han djeut dr tajoe
ba" gb = als ge het zelf niet
kunt draagt het dan aan anderen
op, tajoe prh oemoe limng oer
treu' = zeg hun nog vijf dagen te
wachten, ban njang djijoe l koedji hana sagaj oebah = zooals
zijn vader beval zoo deed hij precies, ln joe meun ban meudh
djipculakoe = ik gelastte hem zus
z (d.i. geheel anders) doet hij,
njang joe radja keudr = het is
de vorst zelf die (het) bevolen
heeft, seumbah saleum teukoe keutjhi' X ngn teungkoe geujoe (of
geulak)
langkah drneu
ba'
kandoeri oer njan '
eerbiedige
groet en heilbede van teukoe keutjhi* der gampng X met den
teungkoe, zij verzoeken dat gij ter
kandoeri komt op dien dag, joe
beut boe = (den teungkoe) uitnoodigen de gelegenheidsrijst met
zijn gebed te wijden.
Joem, waarde, prijs, betaling, vgl.
areuga, of hareuga, bijv. joem mat
prijs waarop niet meer valt af
te dingen, meuda'wa joem = op
den prijs afdingen, sajoem = gelijk
in prijs, joem sig, of joem sadjan
= contante betaling, mcujoem =
waardevol (vgl. meuhareuga, brat),
padoem joem euntjin nj = hoeveel is de prijs van dezen ring?,
gh lm meudoem joem lada djeun = nu is de prijs v. d. peper
nog niet bekend.
Jh, tijd, vgl. masa, djan, bijv. jh
njan = te dien tijde, toen, jh nj
= thans, nu (vgl. djeun, oer
nj), jh masa dil = van vroe-

112

Kab

ger, uit vroegeren tijd, adat jh na


aroeah N. = toen N . nog leefde,
jh tjoet sinja" lam ma ddi
zoolang mijn kleintje nog in den
toestand is dat moeder dodi voor
hem zingt.
J )', schudden, vgl. g' g', j,
goentjang.
1

K
Ka, I reeds, al, klaar, afgedaan, ten
einde, uit, afgeloopen, nadat, toen,
vgl. Iheuh, abh, bijv. njang ka =
het verledene, wat het verledene
betreft, lag njang ka-ka = als
geschied is, ka mat = al dood,
ka teuka = reeds gekomen, pngdji
ka gadh = zijn geld is zoek, h
ka = nadat, wanneer, h ka geuw bandoem = nadat allen naar
huis gegaan waren, II vervangt
het pers. voornw. v. d. 2e pers.
kah vr werkwoordstammen (gij,
je, jij), bijv. kah b' kaph = jij
moet niet slaan.
Kab, I bijten, knauwen, happen, verslinden, vreten, steken (v. insecten),
tusschen de tanden houden, kraken,
bijv. ln djikab l goeda lam djarln = jk ben door een paard
in mijn hand gebeten, kab djar
(v. verbazing of verwondering) op
de vingers bijten, kab gig = de
tanden op elkaar drukken, san
kab = door een san gebeten,
rahb kab = door den eclips-demon gebeten (opgeslokt), boeja kab
= door een krokodil gebeten (opgevreten), goeda koeat keumeukab
= een bijterig paard, meukab =
elkaar bijten, bijtend vechten (zooals bijv. krekels doen), peukab =
het laten vechten (v. krekels), peukab apoej = vuur aanleggen, beuneung han djikab i = de draden
nemen het kleurbad niet op, kaj
ka keumeukab oelat = het hout is
al door wurmen aangevreten, II
passen, aaneenvoegen, de uiteinden
elkaar doen raken, doen aansluiten,
bijv. aneu" njan ka djikab pinggang
1

Ka'bah

113

= een lendenkleed past haar al j


(d.i. zij is ongeveer volwassen),
peukab gloenjoeng
= het oor
hechten (n.1. de randen v. e. ingescheurde oorlel), loekaln ka meu. kab = mijn wond heeft zich al gesloten.
Ka'bah, het Mekkaansche heiligdom
(in het midden der moskee), ka"bah Rabi = des Heeren ka'bah.
Kabat, of kawat (Mal. kawat), metaaldraad, koperdraad, ijzerdraad.
Kab (Mal. kabit), naar rechts sturen
of roeien (opp. soengkt), soengkt kab = (een bootje) met een
korte roeispaan besturen (achteruit
en vrij uit de hand).
Kabha, of gabha (Mal. akat bahar),
zeewortel (op rotsen groeiend),
gleung kabha = armring v. be- I
doelde zeeplant gemaakt.
Kaboe, kaj kaboe, een zachte gemakkelijk te bewerken houtsoort.
Kaboej (v. Arab. qaboel), inwilligen,
toestaan, verhooren, goed vinden,
goed keuren, aanvaarden, aannemen, toestemmen, bijv. kaboej lak
=
een verzoek inwilligen (vgl.
poepeunh lak), P ln peukaboej doe"a = mijn Heer verhoort
het gebed, wadjib takaboej ama
ngn nahi = het is plicht gebod en
verbod in acht te nemen.
Kabm, iets (bijv. een pruimpje) in
den mond tusschen kaak en wangen
houden, narit meukabm = binnensmonds spreken, mompelen.
Kabt, donker, duister, nevelachtig,
vgl. klam, glab, goelita, seupt,
pad", bajng, bijv. klam-kabt =
pikdonker.
Kada, I (v. Arab. qadha), voorbeschikking, praedestinatie, het toebeschikte, bestemming, lot, naar
toebeschikt is, naar voorbeschikking,
maar matig, slechts een enkel, ongeveer, omstreeks, vgl. kalakada,
abat, teukeudi, khoet, adjaj, bagi,
bijv. kada niba" Alah Gods beschikking, kada sikaj han djeut
sitjoepa" hij wiens lot het is een
kaj te ontvangen krijgt geentjoepa',

Kadja
idja kada sabh sirng = n
enkel schuin afgesneden stukje
goed, papeun kada sabh kreunda
= n enkel plankje voor de doodkist, na kada siseun djeumeu'at
= omstreeks een week later, II
rang, staat, stand, vgl. djabatan,
nama, pangkat, deureudjat, meureutabat, bijv. meu'at
ban njang
kada niba" djabatan oeb il kada
drdji = geregeld naar den rang
der ambten in de volgorde van
ieders eigen rang, kada waki = de
rang van adjudant, peudjam ban
sikada = een passend onthaal,
boeb kada na kwasa = naar de
mate v. h. vermogen.
Kadam (v. Arab. chadam), dienen,
bedienen, oppassen, verzorgen, dienaar, bediende, dienares, bijv. hadjat di ln tjit ln keumeung kadam
gata = mijn verlangen is slechts
om U te dienen, kadam radja lam
meulig = de dienaren v. d. koning in het paleis.
Kadang, I misschien, wellicht, mogelijk, het kan wel zijn, vgl. alh,
salh, bijv. kadang meuteumeung
oedjeun euntreu" geutanj
=
we konden straks wel eens regen
krijgen, kadang djitm teuka kadang
han djitm misschien komt hij
misschien ook niet, kadang na trh
djam = wellicht komen er wel
gasten; II soms, somtijds, nu en
dan, bijwijlen, veelal, vgl. meudjandjan, meu'adakala, bijv. kadangkadang = soms, een enkele maal,
kadang-kadang djiteuka kadang-kadang hana = soms komt hij soms
ook niet, III gissen, vermoeden,
vgl. sangka, kira, aga", IV beproeven, onderzoeken, vgl. tjoeba.
Kadim (v. Arab. qadim), eeuwig, onveranderlijk, bijv. njang kadim hana
phn hana keuneulheuh
= het
eeuwige heeft geen begin en geen
einde, oedjoet kadim hana meu"oebah = het eeuwige zijn verandert niet.
Kadja, dik touw of rotan band om
den rand v. e. net, een strik, een
8

Kadji

114

zeil, enz. aangebracht (ter versterking).


Kadji, hard loopen.
Kadra, een vischsoort.
Kah, gij, je, jij, j o u w (als voorvoegsel
v . werkwoordstammen vervangen
door ka en als achtervoegsel v .
zelfst. naamw. en w e r k w . door
keu), familiaar gebezigd tot jonge
kinderen, lieden v . d. laagste klasse,
gelijken die men grof toespreekt,
meukahk
=
tutoyeeren,
hka
kah w a a r ben je?, kah p, of
atra kah = j o u w , boet kah
=
j o u w werk, kah kakawaj
keubeu
= pas jij op de buffels, v g l . ka en
keu,
Kahnda*, zie keunda".
Ka'idah (v. A r a b . qa idah), gewoonte, regel, gebruik, ook: voorbeeld,
gelijkenis, bijvoorbeeld, om zoo te
zeggen.
Kaj ( M a l . kal), halve klapperdop n.1.
die helft w a a r i n zich de drie kiemgaten bevinden waardoor hij als i n houdsmaat ook v o o r natte waren is
te gebruiken: door die gaten met
de vingers af te sluiten k a n de afgemeten vloeistof dan gemakkelijk
afvloeien, 1 kaj = 2 blakaj (uit
blah -f- kaj) = stukje klapperdop
v . d. vereischte capaciteit, soetra
meukaj = zijde die per kaj verhandeld wordt, d.i. ruwe zijde.
Kaja, rijk, vermogend, bijv. aneu"
oereung
kaja = een rijkeluiskind,
oereung kaja bar = een parvenu.
Kajab, een besmettelijke huidziekte,
kajab apoej .. een bijzondere soort
v. kajab waarbij de zweren er als
brandwonden zouden uitzien.
K a j ( M a l . kajoe), I hout, boom, j
stok, paal, balk, bijv. kaj
magoen,
of kaj apoej, of kaj boe
=
brandhout ( v g l . doedj),
mata kaj = kwast i n het hout, kra"
kaj =: kernhout, kaj djal
=
kruishout v o o r het draaien v . touw,
kaj " = een z.g. stinkhout (afkomstig v . Celtis-soorten),
kaj
tjeuk" = een kromme boom, kaj
teupeun
= de stokken en latten v .
c

Kalam

e. weefgetouw, gh lm sb
kaj
oe roemhln
= er is nog niet hout
genoeg (gehaald) v o o r mijn huis,
II blok lijnwaad, bijv. idja sikaj een blok wit goed.
Kajm, dikwijls, vaak, herhaaldelijk,
voortdurend, steeds, gewend, gew o o n (iets te doen), v g l . geunab
g, djeub djeub g, soent",
bijv.
kajm that djidja" keun
= wat
komt hij dikwijls hier, gbnjan
geubeut kitab kajm malam oer
=
hij zit steeds kitab's te lezen nacht
en dag.
Kajh, keumajh,
pagaajen, peungajh = pagaai, korte schepriem.
Kakab, i n mafa kakab =
opening
aan de kiel v . e. vaartuig w a a r door men het binnengekomen water
laat wegloopen.
Kala, I schorpioen, bintang kala
=
het sterrenbeeld d e Schorpioen",
II (v. A r a b . qadha),
het later
inhalen v. verzuimde godsdienstplichten, ook in het algemeen: inhalen (v. iets dat men verzuimd
heeft), bijv. seumajang(of poeasa-) tinggaj geukala = een verzuimde godsdienstoefening (of vastendag) haalt men in, III e. s. v .
heester ( N i c o l a i a speciosa, H o r a n . )
w a a r v a n de uitspruitsels en de
fraaie roode bloemen tot groente
gekookt bij de rijst worden gegeten.
Kalabiloe, zie kalawiloe.
Kalakada (v. A r a b . qadha en qadat),
het toebeschikte lot, bijv. ka meun kalakada geutanj
= dat is
n u eenmaal ons lot, v g l . kada, teukeudi, abat, adjaj, bagi, khoet.
Kalam, I (v. A r a b . qalam),
pen,
schrijfpen, kalam. poerh = pen gemaakt v . d. harde vezel v . d. arenpalm, kalam beus = stalen pen,
II kalam, of kaleum
(v. A r a b .
kalam),
w o o r d , plechtig w o o r d ,
eed, bijv. kalam oelah = het w o o r d
G o d s (d.i. de K o r a n ) ,
djipeudjajh
kaleum Rabi == zij geringschatten
's Heeren w o o r d , tahe
manfng
hana kalam = sprakeloos v . verbazing, han ln toepeu
tameuka-

Kalang

115

lam = ik wist niet wat ge zeidet,


meukalam = het w o o r d nemen, het
w o o r d voeren.
K a l a n g , I v u i l op het lichaam, opgedroogd huidvuil (tengevolge v . te
weinig baden), bijv. meukalang
takoedji
zijn hals zit v o l vuil,
djipleu as njang meukalang

hij wiesch het lichaam w a a r a a n het


v u i l kleefde, II kalang kalt, zie
kalot.
K a l a w i l o e , of kalabiloe,
een plant
w a a r v a n men de bladeren w e l i n
het waschwater doet om dit geurig
te maken.
K a l , verkorting v .
djakal.
K a l e u m , zie kalam.
K a l e u n g ( M a l . kalang),
onderlaag,
stut (om iets horizontaal of vast te
doen staan), stutten, steunen, keunaleung
= steunpunt, neuten (onder de stijlen v . e. huis), onderstuk,
meukaleung
= steunen op iets anders, v g l . toempang,
teunoempang.
K a l i (v. A r a b . qadh), hij die te maken heeft met de handhaving der
aan den godsdienst ontleende deelen
v . h. Inlandsch recht, kali
oelbalang = een k a l i v . e. sagi-hoofd,
oelbalang,
of
landschapshoofd,
kali moesapat = een adviseur bij
de moesapat genoemde rechtbanken, kali rabn
djal
(v. A r a b .
qadh rabboel-djall)
= de vroegere
kali v . d. soeltan, kali malikn
ad
(v. A r a b . qadh malikoel adil)
=
voorzitter der vorstelijke rechtbank
tijdens het soeltanaat, e. s. v . hofrechter.
K a l i m a h , geschreven A r a b i s c h w o o r d
of letterteeken, bijv. ba"
oel
oereung
bandoem na
meusoerat
kalimah = op aller menschen hoofd
is met A r a b i s c h e letters iets geschreven, harah alh ba
koereung
sa Ih plh het A r a b i s c h e a l phabet heeft 29 letters,
kalimah
doea
=
de twee bestanddeelen
(lett. w o o r d e n " ) waaruit de geloofsbelijdenis (tjadat) bestaat, kalimah thid = de eerste zinsnede
(luidende: asjihadoe ala ilaha Ma

Kalot
'Ilah) v . d. geloofsbelijdenis w a a r i n
de nheid v . A l l a h (thid)
wordt
uitgedrukt, kalimah
rasoej = de
tweede
zinsnede
(luidende:
wa
asjhadoe anna Moehammad
rasoel
Allah) v. d. geloofsbelijdenis w a a r in getuigd wordt dat M o h a m m e d
A l l a h ' s gezant is.
K a l i p a h (v. A r a b . chalfah),
titel v .
d. man die het d a b h - s p e l en het
r a p a i - s p e l leidt.
K a l o e t (v. A r a b . chalwat),
godsdienstige afzondering, ascese, boetedoening (in eenzamheid), v g l .
tapa, bijv. djih soent' dalam
kaloet
=
hij leefde voortdurend in een
staat v. godvruchtige afzondering.
K a l n , zien, aanzien, kijken, beschouwen, bekijken (ook w a t voor de
waarneming met de gewone zintuigen verborgen i s ) , v g l . nging,
eu,
pandang,
leumah, bijv.
meukalnkaln = elkaar fixeeren, bri koekaln
= laat het mij zien, kaln
goet = luizen ( v g l . mifa
goet),
boen lnkaln
oereung
ploeng
keudh
= zooeven zag ik menschen in gindsche richting v l u c h ten, gh lm lnkaln
sarh = ik
zie het nog niet duidelijk,
djikaln
dr lam tjeureumn
= hij bekeek
zichzelf in den spiegel,
oereung
keumaln
= e. s. v . shamaan, een
door onstoffelijke wezens g e n s p i reerde waarzegster, een sibylle, een
profetes, een zieneres, kaln
bintang =
geluksberekening,
kaln
koetika = berekening v. gunstige
tijdstippen, kaln oerat djar
=
het bekijken v . d. lijnen v . d. handpalm, kaln poesa = het bekijken
der haarwervels, dja" keumaln
=
een ziener gaan raadplegen, s
njang kaln tcutjeungang
= iedereen die het zag was verbluft, peukaln = laten bekijken (bijv. een
ziek k i n d door den medicijnmeester).
f

K a l t , I of kart, v e r w a r d door e l kaar, in v e r w a r r i n g , confuus, in opschudding,


v g l . moepalt,
bijv.
amaj
kalt
=
een
verwarde

Karna

116

droom, narit kalt = een verward


gezegde, kalt that nanggr djin
= het land is thans geheel en al
in verwarring, kalt that atln
ik ben geheel in de war, foer kart
= nonsenstaal, zotteklap, zottepraat (vgl. brt-brt), kalang kalt
= heftig en verward, prang kalang
kalt =
een heftige verwarde
strijd, peukalt = confuus maken,
beschaamd maken, II hinderen,
plagen, lastig vallen, si peukalt
plaaggeest.
Karna (Mal. kamar), maan (in bloemrijken stijl).
Kamaleujang, e. s. v. lekkernij.
Kaman, stopwoord: nog, ook.
Karnat (v. Arab. iqamah), laatste
herinnering vr een godsdienstoefening.
Kambam, (een dier aan een paal)
vastbinden, vastsjorren, keunambam = een paal waaraan men een
dier vastbindt (vgl. leungg", tjew
niglng), tal keunambam = een
draaibare rotanring waaraan een
buffel is vastgebonden (opdat hij
zich naar alle kanten zal kunnen
bewegen).
Kamng (Mal. kambing), geit, kameng inng = geit, kamng agam
= bok, kamng Klng = een langharige geitensoort gelijkende op de
Nubische geit, kamng gasi = gecastreerde bok, kamng ran" (of
rand , of land") = een bok met
lange afhangende haren, kamng
bat = boschgeitantilope, geusi
kamng geupeulheuh ka'j men
slachtte een bok om een gelofte te
vervullen, kamng djoeah = een
woeste bok, goek kamng = geitenboef, ook: pootstok waarvan de
ijzeren punt op een geitenhoef gelijkt.
Kamkha, zie keumeukha.
Kam (Mal. kami), wij, ons, onze
(als pronominaal voorvoegsel v.
werkwoordstammen vervangen door
mi, meu, moe en als achtervoegsel
v. zelfstandige naamw. en werkw.
door meu), de aangesprokene niet

Kandji

ingesloten, vgl. geutanj, bijv. kam ka midja' (of ka meudja") =


wij zijn gegaan, mameu djikh *
= onze moeder heeft hij het haar
afgesneden, kam p, of arra kam = de onze, roemh kam =
ons huis.
Kamoe, witte mier, termiet, inng kamoe = vliegende witte mier.
Kamsn (verbastering v. h. Engelsche
commission"), vroeger een commissieloon van op de markt verkochte producten.
Kandang, I kring om de maan, bijv.
boeleun meukandang = er is een
kring om de maan, II graf, begraafplaats v. vorstelijke personen,
bijv. ka oe kandang = overleden
(v. vorsten).
Kand (Mal. kandil), groote lamp in
de meunasah's in gebruik.
Kandh, boom en vrucht (ba"-, bh-)
v. e. Garcinia-soort met eetbare
vruchten waarvan de zure schil ook
wel gedroogd en in toespijzen gekookt wordt.
Kandt, iets in een zak of in een kleed
vr den buik dragen, keunandt
= de aldus gevormde zak, vgl.
kand.
Kandjaj, beschaamd, vgl. mal, kalt,
ist, simi, bijv. peukandjaj = beschaamd maken, oereung meuglh
hantm kandjaj = welopgevoede
lieden worden nooit beschaamd.
Kandji, brij, pap, dik afkooksel v. iets
(vooral van rijst), bijv. kandji
Atjoera = bijzonder gerecht op
den Atjoera-dag (den lOen v. d.
maand
Asan-Oesn)
toebereid,
kandji roemi = Stamboelsche pap,
kandji i boe peudah drooggebakken rijst vermengd met sagabladeren, mas, peulvruchten, gedroogde visch en kruiden alles fijngestampt en gekookt met zout tot
een papachtige massa, kandji leuma"
= kleefrijst gekookt met bataat en
suiker, kandji nira kleefrijst
eerst geweekt daarna gestampt en
dan gekookt met het sap v. d. arenpalm klappermelk en suiker.

Kando

1 17

Kando, e. s. v. zak vr den buik


gedragen (vgl. kandt), keunand
= een bedelzak.
Kandoeri, of kanoevi, maaltijd met
een godsdienstig doel, gewijde
maaltijd, offermaaltijd, heilmaaltijd,
zulk een maaltijd houden, kandoeri
aroeah = k. voor de geesten der
afgestorvenen, kandoeri toela" bala
k. om een ramp te bezweren,
kandoeri peutamat Koeroe" an =
k. bij beindiging v. d. cursus in
Koran-reciet, kandoeri keu" oereung tjhi' = k. ten bate v. z. voorouders, kandoeri boe = de 8ste
maand v. h. Mohamm. jaar, kandoeri poela bat = k. bij de plaatsing der grafsteenen, kandoeri poephn keud = k. bij het openen v.
e. winkeltje, kandoeri peutrn prah
= k. bij de inwijding eener nieuwe
prauw, kandoeri peusidjoe" peukakah k. bij het voor de eerste
maal in gebruik nemen v. ambachtsgereedschap, kandoeri ladang = k.
vr men tot het aanleggen v. e.
ladang overgaat, kandoeri peudng
seumajang = k. als een meisje op
ongeveer 8-jarigen leeftijd haar
godsdienstoefeningen begint te verrichten, kandoeri poephn beut
k. als een leerling het elementair
Koran-onderwijs aanvangt, kandoeri apam = koekjes-kandoeri (bij
aardbeving), kandoeri tob gloenjoeng = k. bij doorboring der oorlellen, kandoeri si"oer = k. op
den avond v. d. begrafenis, kandoeri bh kaj = vruchten kandoeri op een of anderen dag der 6e
maand in moskee of meunasah,
kandoeri boe = rijstkandoeri op
n der dagen der 8e maand, kandoeri Teungkoe Andjng = jaarlijksche kandoeri bij het graf v. T .
A., kandoeri oel pad = k. tot
wijding v. d. nieuwe rijst, kandoeri
teungh dapoe k. bij het einde
der ovenperiode, kandoeri M"lt
= k. bij Mohammed's geboortefeest, kandoeri t' thn = k. wegens den jaardag (v. e. heilige),

Kangkong

kandoeri beureu"at = k. in den


nacht vr den 15den der 8e
maand, kandoeri peudng roemh
= k. bij de oprichting v. e. pas
afgebouwd huis, kandoeri Ih", of
kandoeri la't = k. bij den aanvang v. h. vischseizoen, kandoeri
blang = k. bij den aanvang der
sawah-werkzaamheden en als de
rijst geslachtsrijp heet, kandoeri
boengng lada = k. als de peper
in bloei staat, kandoeri djakeut =
k. waarbij de vromen hun aandeel
in de djakeut aan den teungkoe
overdragen, kandoeri tjitjab k.
op den 7en dag na de geboorte v.
e. kind, kandoeri peusoenat = k.
bij besnijdenis, kandoeri oereung
w didjeurat = k. der v. h. graf
teruggekeerden, kandoeri oer Ih
(-oer limng, -oer
toedjh,
oer siplh, enz.) = doodenmalen
op den derden (5en, 7en, lOen, enz.)
dag na het overlijden, kandoeri ka
t" oer = de sluitings-kandoeri
op den 44en dag na de begrafenis,
kandoeri lak oedjeun = k. tot
afsmeeking v. regen.
Kandng, moederschoot, baarmoeder,
bijv. teungh aneu" lam kandng
ka mat ajahdji = terwijl het kind
nog niet geboren was stierf de
vader.
Kandran (Mal. kendaraan) = rijdier
(v. e. hikajatheld), bijv. djidja"
kandran = zij gingen te paard.
Kant, of kant, kookpot met deksel
(om rijst te koken), kant teumaga
= rood koperen rijstpot zonder
deksel (ingevoerd), kant as sikaj
= rijstpot waarin slechts n kaj
rijst kan gekookt worden, kant
dangdang = een bijzonder groote
soort rijstpot, kant tagoen minjeu" " = een drieledig aarden vat
voor het koken v. haarolie, kant
keumoenjan = e. s. v. distillatietoestel voor het maken v. wierookolie, kant blangng = potten en
pannen.
Kangkng, I een stuk hout dat men
met een touw aan den hals v. e.

Kanoen
lastig dier laat h a n g e n ( o m het i n
z i j n b e w e g i n g e n te
belemmeren),
I I i n soeda
kangkng
=
twee
kruislings over elkaar
geplaatste
voetangels met scherpe punten, v g l .
soeda
meusilang.
K a n o e n ( v . A r a b . qanoen),
gewoonte,
v g l . a d a r , biasa, oet",
kajm,
deureuhm,
deureuhiman,
reusam,
atran, ka'idah,
b i j v . adat kanoen
=
de o v e r g e l e v e r d e a d a t .

118

Karam

K a p h a n , o f gapan,
lijkkleed, lijkwade,
b i j v . manjt
geubalt
ngn
kaphan
=
een l i j k w o r d t i n e e n l i j k k l e e d
g e w i k k e l d , peukaphan
=
i n een
lijkkleed
w i k k e l e n , sikr"
kaphan
sabh
kreunda
=
n (zij
ons)
lijkkleed n (onze) doodkist,
oedb
sar
mat
sadjan
idja
sigapan
oeroe"
sikoeboe

samen leven
s a m e n s t e r v e n n l i j k w a d e en n
grafkuil.

K a p h ( v . A r a b . qafi),
ongeloovige,
Kanoeri, zie
kandoeri.
E u r o p e a a n , b i j v . b" tameugt
ngn
K a n t , zie
kant.
Oelanda
kaph
moesh
sab
moeKanteul, ons w o o r d c o n t r o l e u r " .
peusaka
v e r z o e n t u n i e t m e t de
Kantje
( M a l . kantjil),
ondeugend,
H o l l a n d s c h e o n g e l o o v i g e n zij z i j n
stout, loos, v g l .
eungka"-eungka",
o n z e erfvijanden ten e e u w i g e n dage,
b i j v . hikajat
pland"
kantj
=
geNabi
neuprang
kaph
=
de P r o schiedenis v . h. looze dwerghert.
feet
bestreed
de
ongeloovigen,
Kantjt, aan elkaar vastmaken, aan- I
kaph
as
= ongeloovige honden
eennaaien, dicht maken.
( s c h e l d w o o r d ) , kaph
pind,
of
K a ' j ( v . A r a b . qaul),
I v r o m e gekaph
palh
=
onheilige
kafir,
l o f t e , v g l . nada,
hadjat,
b i j v . meukaph
koetoe"
=
gevloekte kafir.
ka'j
=
een
gelofte
afleggen,
peulheuh
ka"j
== e e n
gelofte
K a p h ( M a l . kapoer),
kamfer,
kaph
v e r v u l l e n , geusi
kamng
geupeuBarh
=
kamfer v. Baros,
kaj
Iheuh
ka"j
=
m e n slachtte een
kaph
=
het h o u t v . d. k a m f e r b o k o m e e n g e l o f t e te v e r v u l l e n ,
boom
(Dryobalanops
aromatica,
ratb
ka"j
=
r a t b ter v o l d o e Gaertn.).
n i n g a a n e e n g e l o f t e , ka'j
keu
K a p o e l a g a , o f gapoenaga,
de v r u c h t Pangoel
=
gelofte a a n den P r o jes v . d . E n g . Indische lange k a r feet, poeasa
ka'j
=
v a s t e n ten i
demom
(Elettaria
cardamomum,
g e v o l g e eener gelofte, II geleerW h i t e ) als d r o g e r i j i n de geneesde tekst.
kunde gebruikt.
Ka't, wenk of beweging
(met
de
h a n d ) o m i e m a n d te r o e p e n , si ka"t,
of
djika"t
=
ons
woord
schout", vgl.
lamb.
K a p a ' , I e. s. v . w e r p l a n s , w e r p s p i e s ,
v g l . leumbng,
II k o r t e bijl ( o m
h o u t te k l o v e n ) , v g l . galang,
batji ,
srn.
K a p a j ( M a l . fcapa), s c h i p , v a a r t u i g ,
b i j v . siri kapaj
ka" " =
met w a t
v o o r s c h i p g a a t gij o p r e i s ? , ln "
ba" kapaj lajeu
=
i k g a met een
z e i l s c h i p , ln boengka
ngn
kapaj
mn
=
i k vertrek per
mailboot,
kapaj
meuneukat
=
koopvaardijs c h i p , h a n d e l s v a a r t u i g , kapaj
prang
=
o o r l o g s c h i p , kapaj
apoej
s t o o m b o o t , kapaj karam,
een v e r o n gelukt (gezonken) schip.

Karah,
I kostbare
ovale
zilveren
(dikwijls met g o u d
gemonteerde)
sirihdoos
(v. buitenlandsch
fabrik a a t ) , I I e. s. v . l e k k e r n i j .
K a r a m , v e r o n g e l u k t , v e r g a a n , te g r o n de gegaan, g e z o n k e n , i n het v e r d e r f
geraakt,
verderf,
ongeluk,
schipb r e u k , o n d e r g a n g , karam
kapaj
=
s c h i p b r e u k , karam
apoej
=
brand,
ba karam
=
ongeluk
brengend,
veroorzakend
( v g l . ba
meularat),
karam
that atln
=
ik ben diep
bedroefd,
oen
karam
kab
=
bijen
die d o o r een
ongeluk
get r o f f e n z i j n s t e k e n , kapaj karam
=
g e z o n k e n s c h i p , djal
moepalng
reudjang
karam
= een s m a l u i t g e holde k a n o zal licht omslaan (verg a a n ) , peukaram
verderven, in

Karang

119

het verderf storten, te gronde richten, vernielen, verdelgen, vernietigen, verwoesten.


Karang, keumarang, opstellen (v. e.
geschrift), te boek stellen, schikken,
rangschikken, samenstellen, samenstel, schikking, krans (v. bloemen),
tros (v. vruchten), tuiltje, bosje,
bouquetje, ruikertje (bloemen, zie
toengkj),
bijv. djikarang
hikajat
= hij stelde aen verhaal op, karangan, of koerangan = opstel, geschrift, verhandeling, hadih Pangocl meukarang-karang
= de met
elkaar verband houdende overleveringen v . d. Profeet, panton meukarang lett. gerangschikte pantoen's d.z. gesprekken in pantoenv o r m (hetzij tusschen gelieven of
zooals bijv. bij een bruiloft tusschen
gastheeren en gasten), oetoih karang-keumarang
= kundig in het
opstellen v . allerlei stukken, sikarang boengng
= een ruiker bloemen, sikatang bh langsat = een
tros langsat-vruchten, toedjh
bh
nanggr
ka koekarang = v a n zeven landen heb ik al verhaald.
Karat, dringend, i n het n a u w gebracht,
benauwend, in nood verkeeren, v g l .
grit, bijv. meukarat that
oetangln
= mijn schulden benauwen mij, ik
heb dringende schulden, Alah boeleun meukarat that O G o d wat
verkeert de maan i n nood! (uitroep
bij een maaneclips), meukarat that
lndja" oe bagan = i k heb ergen
nood (moet noodig mijn gevoeg
doen), ka meukarat = op het uiterste liggen (v. e. zieke), peu meukarat tadja" il w a t z o u men
zich haasten naar de benedenstreken?
Kar, door middel v. e. rotanband twee
balken verbinden en dan (door m i d del v . e. in 't midden v a n die rotan
bevestigd hout) dezen band z
aandraaien dat de balken goed
a a n n s l u i t e n , ook: een
toegang
(deur) door touw afsluiten, bijv.
pinf ka kar = de huisdeur is
(door een touw) afgesloten.

Kasab

Karh, scheppen, schrapen (n.1. de


rijst uit de rijstpot), bijv. djih djikarh boe ba" pinggan = zij schepte (schraapte) de rijst op de borden.
Karng, gedroogde kleine vischjes
(vooral de soorten bilh,
aw,
enz.).
Kareung ( M a l . karang),
koraalrif,
koraalbank, koraalsteen, klip, rots,
kareung
gig = tandsteen.
Karing, e. s. v. wildhoutboom.
Karoe, in de war, in wanorde, onordelijk, onveilig, onrustig, i n opschudding, v g l . gadh, roesh, opp. aman,
seuninja, bijv. oereung
di roemh
ka karoe = de menschen thuis zijn
in opschudding, nanggr
karoe =
het land is in opschudding, djalan
nj
karoe
djin
na
rimoeng
djoeah = deze w e g is thans onveilig er is een kwaadaardige tijger,
peukaroe
=
onrust stichten, den
boel in de w a r sturen.
Karm, broeien (v. vogels), man"
njan teungh keumarm
die kip
Zit te broeien, karm bh = eieren
uitbroeien, sakt bat karm

inwendige pijn onder den voet


(waardoor men zich slechts op de
teenen k a n voortbewegen).
Karng, I grove zak, baal, mand,
karng
goeni = goeni-zak (zie
krng),
badan na oeb karng
=
een lichaam v . d. grootte v. e.
graanbaal, II de verwanten kring
v . moederszijde, wali-karng
=
alle bloedverwanten z o o w e l v . v a ders- als v a n moederszijde.
Karnja
( M a l . karoenia),
genade,
gunst, gunstbewijs,
genadebewijs,
begunstiging, begunstigen, schenken
(door een meerdere), bijv.
karnja
Toehan
= des Heeren
genade,
geukarnja
areuta l radja keu djih
=
de koning schonk hem geld,
Toehan
karnja
n"mat
=
de
H e e r begunstigt met genietingen.
Karot, zie kalt.
Kasab (v. A r a b . qagab), goud-, z i l ver-, koperdraad, metaaldraad, bijv.
idja meukasab = een kleed met me-

Kasambon

120

taaidraad doorwerkt, kasab idja =


metaaldraad voor kleedingstoffen,
kasab bantaj = metaaldraad voor
borduurwerk (op kussens, enz.),
soemoedj kasab mbn = borduursel met gouddraad glinsterend
als dauw.
Kasambon, in idja kasambon, mousseline.
Kasat (v. Arab. qagd), voornemen,
plan, doel, oogmerk, vgl. meukensoet, nit, bijv. masa dil ln kasat
peugt hikajat indertijd zette ik
mij er toe een hikajat te maken.
Kas, e. s. v. zeevisch.
Kaseutoeri (Mal. kestoeri), muskus,
bijv. tikh kaseutoeri = muskusrat, djloeh kaseutoeri = muskushert.
Kas (Mal. kasoer), matras, vgl. tilam.
Kas', degen.
Katan (v. Arab. chatan), besnijden,
besnijdenis, vgl. soenaf, kh bh.
Katng, of gatng, een van bili gevlochten ronde mand met vierkanten bodem en van bepaalden inhoud, 1 katng = 1 nalh + 4
are = 20 ar, er zijn ook katng
= 1 nalh 16 ar (z.g. katng
sinalh), vgl. krng, keup".
Kathb, of katjhb, of gantjhb, of
gatjhb, klemmen, knippen, schaar,
vgl. rampag.
Katheu', e. s. v. garnaal.
Kati, zie gati.
Katib, zie gatib.
Katimaha, een boomsoort (Kleinhovia
hospita, L . ) .
Katja, Europeesche glazen flesch (ook
als inhoudsmaat), katja peut sag = vierkante jeneverflesch ( =
si"ar = 4 kaj), katja sitjoepa"
= wijnflesch ( = 2 kaj), katja sikaj
=
mineraalwaterfleschje
(i
kaj).
Katjah (v. Arab. kasjf), ontblooting,
onthulling, ook: in andere sferen
vertoevend.
Katja', een gebaar-, een schijnbeweging maken, doen alsof, in schijn
iets doen, vgl. atjoe.

Kawaj

Katjang goerng, aardnoot (vroeger


in Atjh onbekend).
Katjkarm, zie tjkarm.
Katjhb, zie kathb.
Katjh (Mal. katjau), gemengd, vermengd, verward, mengen, dooreenmengen, in de war brengen, vgl.
djampoe, law", ba"oe.
Katjh', een levendig geluid voortbrengen, bijv. djikatjh" dab djiph
tamboe = luide weerklonken de
muziekinstrumenten.
Katj', knikker, meukatj" = knikkeren, vgl. eumpng.
Katjoe, gambir, of catechu, in den
drogerijenhandel als geneesmiddel
verkrijgbaar, vgl. gamb.
Kat', of gat", enkel, vgl. goet",
mata gaki, ook: e. s. v. knikkerspel
(meukat", of meugat", of moepanta) waarbij elk der spelers een
eenigszins afgeslepen pinangnoot of
een halfbolletje v. hoorn of ivoor
(bh kat", of bh gat", of bh
panta) wegschiet, terwijl de verliezer zijn enkel (kat", of gat") als
mikpunt aan de winners moet voorhouden.
Katb, meukatb, gesloten, toe, dicht,
bijv. ka meukatb babahdji = zijn
mond is gesloten, ka meukatb loekadji = zijn wond heeft zich gesloten.
Kat (Mal. kati), I een (niet constante) gewichtsmaat: 1 kat Tjina
het gewicht v. 24 Spaansche
dollars, 100 kat = 1 pikj; 1
kat (als opiumgewicht) = 16
tah = 160 tji = 1600 mafa, 1
kat Atjh = het gewicht v. 36
Spaansche dollar's, ook geldt 1 kat = 12 boengkaj = 12 X 16
manjam, ook rekent men met kat
van 22 dollar's, II waardebepaling bij huwelijksgiften: 1 kat
meuh = 500 reunggt, = 20
boengkaj (tegenwoordig
500),
meukeukat = bij kati's te gelijk.
Kawa, koffie, vgl. kopi.
Kawaj (Mal. kawa), bewaken, de
wacht houden, passen op, wacht,
bescherming, bewaker, ook: het

Kawan

121

door iemand beschermd gebied,


bijv. keumawaj keubeu = op de
buffels passen, djih oereung kawaj
ln = hij is mijn bewaker, Kawaj
XII = een voormalige federatie
van de volgende landschappen:
Reuhat, Pameu, Geumpang, een
meunasah v. d. II Moekim Keumala, Keumala Dalam, een deel van
Tangs, Toengkb, Beunga, Reungeut, Lamjeu, An en A r a .
Kawan, kudde, troep, vriend, kameraad, makker, metgezel, maat, volgeling, bediende, aanhang, meukawan = iemand (als vriend) volgen, gadjah meukawan = een kudde olifanten, meukeukawan = in
troepen, lam kawan leum njan keu
ln sabh = van dien troep runderen (wensch ik) er n voor mij,
tjr ngn kawan = van den troep
gescheiden, sabh kawan = de
heele troep.
Kawat, zie kabat.
Kaw (Mal. kail), hengel, vischlijn,
haak of angel (v. e. hengel of
vischlijn), keumaw hengelen,
met een hengel visschen, djal kaw
vischprauw, kaw darat =
landhengel, kaw la't = zeehengel, zeevischlijn, kaw hoe, of ka- J
w toenda = sleeplijn, kaw ranggng
=
dieplijn met hoornen
dwarsarm, kaw teupah vischlijn met klos (voor zeevischvangst),
kaw theun = id. (voor riviervischvangst), kaw glajang toekng vischlijn met vlieger, kaw
tambang = hengel met lang op een
klos gerold touw, kaw tja"-tja",
of kaw tjh-tjh = hengel dien
men telkens een oogenblik in het
water houdt en dan weer met een
ruk ophaalt, kaw peudja", of kaw
poeba = hengel waarbij de visscher langs den oever voortloopt,
kaw reuntang een beug of samengestelde vischlijn, kaw rimoeng = groote haak om tijgers te
vangen (ook voor krokodillen en
leguanen), i kaw Ihan = water
waarin men eenigen tijd een hengel-

Kb

haak heeft gelegd die reeds door


een visch ingeslikt is geweest (middel tegen pijn bij het slikken).
Kawn, trouwen, huwen, huwelijk,
echt, vgl. nikah, gatib, katib, bijv.
peukawn = doen huwen, uithuwelijken, in den echt verbinden
(vgl. peunikah, peukatib, poemculint), ln geumeung peukawn
ngn poetr ze willen mij met
een prinses laten trouwen, meuhat
geumeukawn ngn sab radja =
hij zal stellig huwen met iemand die
evenzeer (mede) van vorstelijken
bloede is.
Kawt (Mal. kait), haak, weerhaak,
vgl. hb, kaw, iseung, bijv. kawt badj = haakje tot sluiting
v. e. baadje, reunng
meukawt
stok met weerhaak om vruchten
v. d. boomen af te halen, kawt
keureutoih patroontrekker, kawt geunirng = een aan het einde
haakvormig omgebogen staafje ijzer
dienende om houtsplinters uit een
uitgeholde scheede v. e. wapen te
verwijderen, sikin kawt, of sadeub
kawt = sikkel om gras
te
maaien.
Kawi, in tanh kawi = e. s. v. roode
aarde of klei.
Kawh, I schoeisel, schoen, laars,
kawh seumajang = bidsandalen,
II dienst, bijv. hadjatln meung
mat dijoeb kawh gata sin =
mijn verlangen is slechts om in uw
dienst hier te sterven.
Kawj (v. Arab. qaul), geleerde beslissing.
Kawm (v. Arab. qaoem), volk, geslacht (d.z. volgens de oude patriarchale indeeling allen wier geslachtslijst in de mannelijke lijn nagegaan op denzelfden stamvader
uitkomt), vgl. bangsa, bi", soek,
bijv. oereung meukawm = van
ouds gevestigde notabele families,
panglima kawm vroeger hoofd
of leider v. e. kawm,
kawm
seulam = de Moslimsche gemeente.
Kb, zie khb.

Kb

122

Keubah

Kb, zak (v. e. jas), kb badj = j Km, zie khm.


K e u , I gij, je, jij, jouw (als bezitaanzak v . e. baadje.
duidend achtervoegsel achter een
K I ( M a l . koe, akoe), ik, mijn, me,
zelfstandig naamw. of als objectmij (vooral gebezigd tot kinderen,
aanduidend achtervoegsel achter een
tot zijnsgelijken wanneer men die
w e r k w o o r d behoorende bij kah),
r u w toespreekt, tot dienaren, enz.),
bijv. hka tangkoel"keu
waar
v g l . ln, oeln,
oelntoean
(als
is je hoofddoek?, ba" koetjmkeu
=
voorvoegsel v. werkwoordstammen
laat i k je eens zoenen, II v o o r en als achtervoegsel v. zelfstandige
zetsel v. plaats: aan, naar, tot, voor,
naamw. en w e r k w o o r d e n vervangen
om, jegens, aangaande, wat betreft,
door koe), bijv. k keudr
= ikten aanzien v a n , v g l . ba" en M a l .
zelf, k hana png = ik heb geen
akan, bijv. djih na gash keu ln
geld, roemh k = mijn huis, k !
= hij heeft medelijden jegens mij,
p, of atra k = de mijne, k ka
keu peu goena = tot welk nut?,
koedja' = i k ben gegaan, k han
waartoe?, nj keu ln njan keu
koetoepeu
ik weet het niet,
gata djh keu djih = dit is voor
adoen/coe = mijn oudere broeder,
mij, dat is v o o r U en dat daar is
rab djitjangkoe
= hij heeft me
voor hem, keun, keunan,
keudh
haast gehouwen, meukahk
= tu= hierheen, daarheen, gindsheen,
toyeeren, II in oe k, e. s. v.
bijv. p e u boetkeu
keun = w a t
klapper met zeer korten stam en
doe je hier?, keudh-keun
=
kleine groene vruchten die een bijdooreen wriemelen, njang keubit
zonder smakelijk klapperwater gein waarheid, ada' keu meunan =
ven (op J a v a klkpa poejoeh), III
indien het z is, keudr
= zelf,
steentjes of zaden (ook w e l : k a l k eigen, vanzelf, alleen, III v r
streepjes op den w a n d , knoopen in
telwoorden om ranggetallen te v o r een touw, prikken v. gaatjes i n den
men, bijv. keusa, keudoea,
keulh
bladsteel v. d. sagopalm, enz.) ge- r
= ten eerste, ten tweede, ten derde,
bruikt als hulpmiddelen bij het be I V achtervoegsel v a n versterrekenen v. getallen, het afmeten
king of nadruk en aanwijzing v a n
v a n zekere hoeveelheden, enz.
gezegde ( v g l . l en M a l . lah),
Kloehoe (v. A r a b . qaoeloehoe

bijv. njkeu
= inderdaad,
matkeu
zijne uitspraak, beslissing), praatkah = crepeer dan maar, nakeu
jes, gezeur, veel noten op zijn zang
( v g l . M a l . adalah)
= het is een
hebben.
feit dat, het geschiedde dat, kaken
K w a s a ( M a l . koeasa), macht, aan- i
( v g l . M a l . soedahlah)
= afgedaan,
zien, vermogen, machtig, krachtig,
klaar, uit ermee, bijv. nakeu kirasterk, p geutanj kwasaneu
that
kira limng boeleun
= het duurde
= onze heer is zeer machtig, oereuongeveer vijf maanden, njankeu sa n g njang na kwasa
= valide
bab = dat is de reden,
soengghmannen, boeb kada na kwasa

keu = het is heusch waar, njkeu


naar de mate v a n u w vermogen,
labaln = dit is mijn winst, hanakeureuna
kwasa
Toehan
trn
keu = het is er werkelijk niet.
mala'ikat
= door G o d s almacht
Keuba, of keukeuba,
op elkaar gedaalden de engelen neder,
oeln
drukt gestapeld, i n massa's.
hana kwasa
lndja"
= ik heb
Keubah, neerleggen, neerzetten, plaatgeen lust om te gaan.
sen, opbergen, in bewaring geven,
Kh, I of pl'
kh, lucifersdoosje,
toevertrouwen, leenen, in pand geaneu" kh lucifer, soe kh =
ven, v g l . peudoe',
trh, bijv. paf
afgebrande lucifer, II
kh-kh
takeubah ln gata ka tadja'
=
= krabben, krauwen.
waar laat ge mij nu gij weggegaan
K k ' , zie
kh'-kh".

Keubaj
zijt?, b" takeubah ln di loea =
laat mij niet buiten blijven,
pngdji
djikeubah dalam peut = hij legde zijn geld in de kist, dijoeb boebajang peudeung
Toehan neukeubah
tjeuroega = i n de schaduw v . h.
z w a a r d stelde G o d het paradijs,
keuneubah (of teuneurh)
het
bewaarde (geld of goed), keumeubah (of teumeurh)
= iets in bew a r i n g geven.
Keubaj, onkwetsbaar, leum
keubaj
= wetenschap of tooverkunst der
onkwetsbaarheid, keubaj noeh
=
onkwetsbaar v o o r het blanke w a pen, peutamng
ra"sa keubaj
=
inwrijven v a n k w i k (in de huid)
om onkwetsbaar te worden, minjeu"
keubaj si"oer
= e. s. v . olie die
v o o r n dag onkwetsbaar maakt.
Keubeu
( M a l . ketbau),
karbouw,
buffel, bijv. keubeu
agam buffelstier, keubeu
inng
=
buffelkoe, inng keubeu
== buffel die
de kudde v r g a a t , aneu"
keubeu
= buffelkalf, keubeu boel tjitja"
=
grijze buffel, keubeu
poeth
tala" blesbuffel, keubeu
djagad
=
albino-buffel, keubeu
oeteun
= in het w i l d rondloopende buffel, keubeu
djoeah,
of
keubeu
tjeubeuh,
of keubeu
boeh = een
wilde buffel, drb keubeu
= opvangen v . (verwilderde) buffels,
keubeu
p" = vechtbuffel, si
keubeu
= buffelvleesch, ook: buffels slachten, keubeu
meukawan
= een kudde karbouwen,
keubeu
tjrab =
span v a n twee buffels
(bijv. v o o r ploeg of egge),
keubeu
peunoelang = buffel die de pas getrouwde v r o u w v a n haar schoonmoeder ontvangt bij haar eerste
bezoek.
Keubeung, v a k v . e. rijstveld, v g l .
tip", bijv. padoem keubeung
njang
ka tapoela = hoeveel v a k k e n saw a h hebt ge reeds beplant?
Keub, v a n pandanbladeren of biezen
gevlochten doos met deksel.
Keubh, opgezwollen (v. d. beenen).
Keubh, z.g.n. slaap in de ledematen,

123

Keudji

mierenkriewel (een soort v a n verdooving met pijnlijk gevoel, v g l .


M a l . semoeran), bijv. gaki(djar-) ln siblah keubh
=
mijn
eene voet (hand) slaapt.
Keubn ( M a l . keboen), tuin, keubn
boengng
= bloementuin.
Keudab, in i kcudab, het eerste w a ter dat men des morgens vroeg uit
put, bron, of rivier heeft geschept
(dat dus nog door geen hand beroerd is) en dat als bijzonder heilz a a m (geneeskrachtig) wordt beschouwd.
Kedang, zie keudt.
Keudangsa, of kculangsa,
boom en
vrucht (ba"-, bh-) v. e. citrussoort
w a a r v a n de vrucht uit de hand
wordt gegeten.
K e u d a w n g , e. s. v. woudboom (Parkia biglobosa, Benth.), aneu" keudawng = de zaden hiervan welke als
drogerij in de geneeskunde worden
gebruikt.
Keud ( M a l . kedai), markt met stalletjes, kraampjes, winkeltjes (pint)
met bijliggende woningen zooals
men die i n iedere dichtbevolkte
streek aantreft en die daar het centrum v a n vertier vormen.
Keudeuk, bh kcudeuk,
vruchten v .
T e r m i n a l i a arborea, K . & V . als
drogerij in de geneeskunde gebruikt.
Keudeukt,
gierig,
vrekkig
(vgl.
krit), krit-keudeukt
= aartsgierig, buitengewoon gierig.
Keudidi, e. s. v. snip of strandlooper.
Keudjab, knip met de oogen, blik,
sikeudjab
een oogenblik, even,
een wijle, v g l . si'at, sisa'at, sidjamng, siklb mata, sikoetjb
mata,
siklb-siklab,
sikoetika,
sabh
wat, bijv. taprh dil sikeudjab
=
wacht eerst even, ln teubit
sikeudjab i k ga even uit, ln h sikeudjab i k heb een oogenblik
gelegen.
Keudjang, vermoeid, uitgeput, doodop,
v g l . pajah, tr", leuth, h", bijv.
poelh keudjang
zich herstellen
v . vermoeienis, uitrusten, uitgerust.
, Keudji, schande, verguizing, leelijk,

Keudjt

124

laag, slecht, verachtelijk, gemeen,


schandelijk, vgl. ajb, bijv. oeln
ajb mal keudji = ik ben een
voorwerp v. schande en oneer, b"
djeut keudji keu ln laat mij
niet verguizing ten deel vallen.
Keudjt, schrik, teukeudjt verschrikt, opgeschrikt, ontsteld, peukeudjt = doen schrikken.
Keudjroen, titel v. sommige zelfbestuurders in de Onderhoorigheden
(vooral in Meulabh), keudjroen
meuh = vroeger een ambtenaar
v. d. Soeltan belast met het innen
der belasting in goud in de Kawaj
XII.
Keud, vuil, onzindelijk, smerig, onrein, afval v. allerlei aard dat op
het water drijft, vgl. tjeuma, seuma", ligan, teubh, koet, brh,
dhj, br".
Keudoendng, boom met eetbare
vrucht terwijl het hout veel voor
levende heiningen wordt gebruikt.
Keudt, kreuk, rimpel, plooi, kcudangkeudt = kreukelig en gerimpeld.
Keudr, zie dr.
Keu, vr, vgl. adab, nab, opp. likt,
bijv. dikeu roemhln = vr
mijn huis, goemba" keu = haarlok op het voorhoofd, djih dikeu
tamng = hij ging (de anderen)
vr naar binnen, lndja" oe keu
= ik loop vooraan, gig dikeu
= voortanden, Sabtoe dikeu
aanstaande Zaterdag, meukeu =
met het front gericht zijn naar,
meukeu oe timoe = met de voorzijde naar het Oosten gekeerd, peulikt dnja peukeu akhrat
=
deze wereld achter zich en de andere wereld vr zich hebben.
Keuh, oude looden of tinnen inheemsche munt vroeger voor het marktverkeer geslagen en zonder vaste
waarde.
Keung, kin.
Keu'eung, heet, gepeperd, prikkelend,
scherp v. smaak, een brandend of
bijtend gevoel veroorzakend, vgl.
peudah, sia, bijv. goel masam
keu"eung zuur heete goel.

Keuloearga

Keuh, vraagwoord geplaatst achter


het hoofdwoord v. h. gezegde om
aan den zin een vragende beteekenis te geven (vgl. M a l . kah), bijv.
fcoe ka masa" keuh = is de rijst al
gaar?, gbnjan geudja" keuh atawa
han '
gaat hij of gaat hij niet?,
nakeuh atawa hana = is het er of
is het er niet?
Keu'ing, of ki"ing, lendenen, middel, middellijf, vgl. pinggang, bijv.
keu'ing boeb = het vernauwde
dunne gedeelte v. e. fuik, keu'ing
parang = het smalle dikke gedeelte v. h. lemmet v. e. kapmes (dichtbij het gevest), keu"ing djeungki
=
het smallere gedeelte v. e.
djeungki, ikat- (of tal-) keu'ing
= lendengordel.
Keu'h, iets (met de punt v. d. voet of
met 't uiteinde v. e. stok) een
schop of slag geven zoodat het in
de hoogte of een eind weggeslingerd wordt.
Keukaj (Mal. kekal), bestendig, duurzaam, blijvend, eeuwig, voortdurend, onvergankelijk, bijv. ka keukaj djidoe" njan = hij heeft zich
blijvend daar gevestigd, peu njang
keukaj lam dnja nj = wat is er
bestendig in deze wereld?, kcukaj(of rakt-, of djaban-, of deuka-,
(of rakt-, of djaban-, of deuka-,
kige (vaste) hand, Toehan neubri
oedb njang keukaj = God geeft
het eeuwige leven.
Keukang, gebit (v. e. paard), tal
keukang = leidsel, bh keukang
= (een paard) het gebit aandoen.
Keukindang, uitwendige langsplanken
v. d. wand boven den vloer v. e.
huis.
Keukoepa', kinderarmbandjes waarvan de holle ruimte veelal met rinkelende voorwerpjes zijn gevuld.
Keukoera, e. s. v. kleine moerasschildpad, zie koera-koera.
Keukoer', zie /coer'-iroer*.
Keulangsa, zie keudangsa.
Keulasi, matroos.
Keulr', ons woord klerk".
Keuloearga, verwanten (bloed-en aan-

Keuloebong

125

Keumeung

keumat- (of ka kng-) narit = het


verwanten), familie, vgl. wali-ka(huwelijks) aanzoek heeft vastheid
rng, sdara, samp, kawm, koeverkregen (is aangenomen), geuroe, bangsa, bi", soenoet, soek.
tanj ka keunng oedjeun sabah
Keuloebong, dekmantel, sluier, meunjan idjateu meukeumat ba" badan
keuloebng = onder een kleed
wij kregen een regenbui zoodat
verscholen, peukeidocbng = toeonze kleeren op het lichaam kleefdekken, omsluieren, vgl. tb.
den, beukah badjln meukeumat
Keuloekeusah, verdriet, spijt, hartzeer.
ba" pageu = mijn jas is ingeKeuloeloe, zie kloeloe.
scheurd daar ze aan de heining is
Keumah (Mal. kemas), ingepakt, bijblijven haken, Si N. mat meukeueengepakt (v. goederen), gereed,
mat ad = N . (de kraamvrouw)
klaar, in orde gemaakt, toegerust,
is gestorven daar de jongere broer
vgl. sb, tjakab, Iheuh, abh, seuvast bleef zitten.
leus, bijv. ka keumah bavangln
= mijn goed is al ingepakt, keu- Keumbaj (Mal. kembal), in keumbaj
mah that badandji = hij zit goed
boendi = allerlei van papier gein het vleesch, narit ka keumah
knipte voorwerpen die men boven
de besprekingen zijn geindigd, pade wieg v. e. kind ophangt om het
kat ka keumah = het verbond is
zoet te houden.
gesloten, ka keumah kawn aneu"
Keumbeu, of keumeu (Mal. kernsi N = is het huwelijk van N's dochbar), tweeling, zaken die bij elkanter al in orde?, peukeumah einder behooren, pisang- (of pineung-)
digen, klaar maken, pakken (vgl.
meukeumbeu
= tweelingpisang's
peulheuh,
peu"abh),
bandoem
(of pinangnoten), doeln meukeumpeukeumah dr = allen maakten
beu = philippine-cocons.
zich klaar, peukeumah narit =
Keumbng (vgl. M a l . kemboeng,
een afspraak uitvoeren.
gemboeng, gelemboeng), vlies, blaas,
opgeblazen, opgezet, opgezwollen,
Keumala, I edelsteen, wonderkrachtige
gezwollen, bol, vgl. keumng, keusteen, ook: mysterieuze glans, bijv.
bh, beutng, boesng, enz., bijv.
moekadji meutjeuhaja lag keumala
badjln meukeumbng
= mijn
= moekadji meukeumala = haar
baadje is opgeblazen, staat bol
gezicht glanst als een karbonkel.
(bijv. door den wind), keumbng
Keumamah, e. s. v. stokvisch (uit de
i = brandblaar, keumbng proeMalediven ingevoerd).
tln sabab padjh laboe mijn
Keumang (Mal. kembang), ontplooid,
buik is opgezet wegens het eten
geopend, ontloken, open, in bloei,
van laboe's, badan keumbng
=
zich openen, ontplooien, ontluiken,
gezwollen v. h. lichaam, keumbng
vgl. teuhah, koemb, opp. koenmata = gezwollen oogen.
tjb, bijv. boengng keumang =
ontloken bloemen, bloesem, teungh
Keumeu, zie keumeung.
keumang = in vollen bloei (v. Keumeu, zie keumbeu.
bloemen), peukeumang = openen,
Keumeukha, of kamkha = e. s. v.
ontplooien.
zijden damast.
Keumeukh, zie kh.
Keumar (Mal. kemarau), droog
Keumeunan, ons woord kommanjaargetijde, vgl. moesm khoeng.
dant".
Keumat, meukeumat, aan iets blijven
Keumeung, I (bij afkorting ook meu,
haken, blijven kleven, vgl. meumeung), willen, zullen, wenschen,
sangkt, meutjawi", opp. djeulah,
voornemens zijn, van plan zijn, vgl.
bijv. idjaln meukeumat ba" doer
rm, bijv. padjan takeumeung- (of
mijn kleed is aan de doornen
blijven haken, meukeumat ngn geu- j tameung-) bajeu = wanneer wilt
ge betalen?, lnkeumeung- (of lntah = met gom vastzitten, ka meu-

Keumi*

126

meung-) dja' keudr = ik zal


zelf gaan, lnmeung marit ngn
dr = ik wil hem spreken, djih
djikeumeung- (of djimeung-) meulajeu = hij is voornemens op reis
te gaan, peu tameung peugah =
wat wilt ge zeggen?, kam moemeudja' (moe uit kam en meu
meung uit keumeung) = wij
willen of zullen gaan, djipeugt
sabh koeta keureuna djikeumeung
moeprang = zij legden een versterking aan daar ze oorlog gingen
voeren, II keumeung of keumeu
ongepelde rijst geroosterd (bij
voorkeur) in een ouden gebarsten
rijstpot (neuleu'), cfm. beureuth.
Keumi', of kimi', onder den arm
steunende op de heup dragen, in
den arm boven de heup dragen, vgl.
M*.
Keumit, bewaken, de wacht houden,
passen op, vgl. kawaj, djaga, kaln,
bijv. tadja' keumit pad oe blang
= ga de wacht op het rijstveld
houden (opdat de rijstdiefjes de
rijst niet opeten), keumit lamph
= op de tuinen passen, keumit
didjeurat = het bewaken van het
graf (vanaf den begrafenisdag tot
den eerstvolgenden Vrijdag om het
zoo gevreesde bezoek der grafengelen te verijdelen).
Keumili, een eetbaar knolgewas (Coleus tuberosus Benth.).
Keumir, I (Mal. kemiri), een oliehoudende noot v. Aleurites moluccana, Willd., vgl. bh krh, II
bh keumir scrotum, testikels,
vgl. bh krh, tal njawng.
Keumoed, of koemoed, boom en
vrucht (ba -, bh-) v. d. mengkoedoe (Morinda citrifolia, L . ) .
Keumoedi'in (Mal. kemoedian), vervolgens, daarna.
Keumoed (Mal. kemoedi), roer,
stuur (v. e. vaartuig), keumoed
dng = lang roer door n persoon
staande gehanteerd,
keumoed
beud = de kolf v. e. geweer (vgl.
keutjoebng
beud), djigt keumoed = zij trokken het roer om.

i
j

Keunda*

Keumoen, neven en nichten (kinderen v. broeders en zusters of van


volle neven en nichten).
Keumoekh, zie koemoekh.
Keumoendjng, zie koendjng.
Keumoenng,
de kemoening-boom
(Murraya exotica, L.) met licht geel
hard hout.
Keumoenjan, of koemoenjan, of koemeunjan (Mal. kemenjan), benzo,
wierookhars (afkomstig v. Styrax
Benzoin, Dryand en Styrax sumatrana, ]. ]. Sm.), bij offermaaltijden
en bij het verrichten v. allerlei
plechtige handelingen in een wierookpotje als wierook gebrand, roek' keumoenjan = e. s. v. cigaret
waarvan het wikkelblad meestal uit
aren-blad en het binnengoed uit tabak, benzo, poetj', salasaribast en
kruidnagelen bestaat.
Keumoerah, of poemoerah (Mal. pemoeras), donderbus (ouderwetsch
soort geweer aan den mond trechtervormig verwijd).
Keumoereung, roet, bijv. keumoereung kant = roetaanslag v. e.
rijstketel, keumoereung
dama =
hars-, fakkelroet.
Keumng, I opgezet, opgezwollen, opgeblazen, vgl. keumbng,
keubh,
beutng, boesng, bijv. goesi keumng = gezwollen tandvleesch,
mingln keumng = mijn wang is
opgezet, II losgelaten, losgeweekt.
Keunaweut, hut v. takken en bladeren in een boom (zooals rotanzoekers, olifantenjagers, enz. die in het
woud moeten overnachten zich wel
bouwen tot slaapplaats uit vrees
voor wilde dieren).
Keunda', of kheunda', of kahnda'
(Mal. kehenda'), begeerte, verlangen, wensch, wil, vgl. nabsoe, tjinta,
bijv. peu keunda' gata = wat is
uw begeerte?, s na kheunda"
peuneudjeut Toehan boediadari =
wie verlangt naar de door God geschapen hemelnimfen?, han trh
nabsoe ban takheunda' = ge krijgt
niet gedaan wat ge wenscht, ln

Keundo

127

kahnda" peukawn
poetr ngn
kraniln = ik wil de prinses uithuwelijken aan mijn schrijver.
Keund (Mal. kendocr), slap, los, niet
gespannen, vgl. goeroe",
opp.
tar*, bijv. oereung toeha koeit
keund = van een oud mensch is
de huid slap.
Keunng (Mal. kening), of boel
keunng
=
wenkbrauwen, frn
keunng = de wenkbrauwen fronsen (v. toorn), meutangkb keunng = elkaar (boven den neus)
rakende wenkbrauwen, sakt keunng = hoofdpijn boven de oogen.
Keuneulheuh, zie Iheuh.
Keuneuroekam, wierookhars (?).
Keung, vruchten met de tanden schillen, vgl. tjb.
Keunjt, een plotselinge beweging maken (v. schrik of pijn).
Keunjoet, samengetrokken, verschrompeld, ineengekrompen, vgl. keu*t.
Keunng (Mal. kena), geraakt, getroffen, raak, goed getroffen, -geslaagd, geschikt, in orde, goed,
mooi, ook: behagen, bekoren, welgevallen, behagen scheppend in,
houdend van (vgl. M a l . kenan),
bijv. meunan gh tjit keunng =
zoo is het nog niet in orde, hana
meukeunng ba* atln = het bevalt mij niet, keunng that atln
keu aneu* njan = ik vind dat kind
zeer aardig, ik schep behagen (heb
schik) in dat kind, keunng beud
= door een geweer getroffen, geraakt, keunng
ta* of keunng
tjang = door zwaardhouwen getroffen, een houw gekregen hebbend, keunng
oedjeun = nat
geregend, keunng glanteu = door
den donder (bliksem) getroffen,
keunng da*wa = aangeklaagd,
keunng narit, of keunng peukara
in een proces gewikkeld zijn,
djih ka keunng padan = hij heeft
zich laten overhalen, keunng seurapa oereung tjhi* = getroffen
door den vloek van ouders, keunng nadjih == in aanraking gekomen met iets wat volgens de W e t

Keupo*
onrein is, keunng tjheu = in de
schaduw staand, keunng doe*a
door het gebed getroffen (bezworen) worden, keunng tawa =
onder den invloed van bezwering
zijn, keunng koelat = getroffen
door paddenstoelen-tooverij, keunng hkeumat = betooverd, peukeunng = toovermiddel, betooveren, treffen, aanraken, peukeunng
ngn sig panah met n pijlschot treffen, peukeunng gb
het betooveren v. d. medemensen,
gb peukeunng een betooverde,
teukeunng = geraakt, getroffen,
betooverd, oereung teukeunng =
iemand die betooverd is, teukeunng djn = door een geest getroffen; keunng heet ook de jaarberekening op grond v. ontmoetingen" van het sterrebeeld de
Schorpioen en de Maan, soebra ban
oedjeun keunng sa = een rumoer
als de regen van keunng I, keunng siblah taboe djareung keunng sikoereung taboe rata = in
de keunng 11 wordt hier en daar
in keunng 9 overal zonder onderscheid gezaaid.
Keuzot, krimpen (van goed na gewasschen te zijn), verschrompelen, vgl.
keunjoet.
Keupa*, of keupra*, vleugel, vlerk,
meukeupa*-keupa* (Mal. mengepa*ngepa*), klapwieken, met de vleugels slaan, keupa* badj = borstsieraad bestaande uit twee vleugelvormige helften door een spie
vereenigd (vgl. kiambang badj).
Keupala, hoofd (hoofdman).
Keupng (Mal. keping), hulptelw.
voor dunne platte voorwerpen, bijv.
peut keupng
papeun = vier
planken.
Keupeu, zie peu.
Keup', I slaan met de vlakke hand,
kloppen of klappen op iets, vgl.
p , teup*, tampa, p", ph, ph,
II groote cylindervormige korf
v. boomschors of van bamboe gevlochten staande op een verhoogden vloer (neudoe* keup*) onder
c

Keupoela

128

Keuta

loet geheimschrijver des Soeleen afdak (djamb keup*), vgl. j


tan's (een oud hofambt).
krng en katng.
Keureulng (Mal. kerling), zijwaarts
Keupoela, of peukoela, boom en
aanzien, een zijdelingschen blik
vrucht (ba*- bh-) v. Mimusops
werpen, lonken.
Kauki, L . waarvan het bruinroode
Keureuling, een smakelijke rivierzeer vaste kernhout uit den stam
visch met weinig graten.
veel gebezigd wordt voor gevesten
Keureumeuh, afval, overschot, overv. kapmessen terwijl de bruine
blijfsel van iets dat uitgeperst is
boonvormige zaden worden ge(bijv. de geraspte klapperpulp waar
bruikt bij het tjoeka*- of tjat-spel,
de klappermelk uitgeperst is), vgl.
keupoela tjangg = de kleine welMal. ampas.
riekende stervormige bloemen v.
Mimusops Elengi, L . die veel aan
Keureuna, oorzaak, reden, beweegresnoeren worden geregen en in het
den, drijfveer, want, omdat, dewijl,
haar of om den hals gedragen.
toch, immers, vanwege, om der wille van, vgl. sabab, saweub, atra,
Keupng, omsingelen, omringen, beasaj, moela, phn, bijv. peu keulegeren, insluiten, vgl. pagab,
reuna om welke reden?, waarroemp*, bijv. djipagab meukeuom?, keureuna loeat = uit walg,
png-keupng
= ze trachten het
keureuna babahkeu =
vanwege
(wild) van alle kanten den weg af
jouw gepraat, keureuna Alah =
te snijden, man* djikeupng lam
om Gods wil, om niet, pro Deo,
ab = de kippen graven zich in
keureuna dnja = wegens beweeghet stof.
redenen v. wereldschen aard.
Keupra*, zie keupa*.
Keureunn, ons woord kolonel".
Keurawat, sakt keurawat, pijnlijke
Keureus', I (Mal. kersi*), grind,
aandoening in de ledematen, kramp.
grof zand (of andere kleine voorKeureudja (Mal. kevdja), werk, arbeid,
werpjes) die men in holle kindertot stand brengen, volbrengen, verarm- of enkelringen doet opdat deze
richten, ook: feest, feestviering, hubij beweging een rinkelend of ramwelijksfeest, bruiloft, bijv. ln keumelend geluid (kroentjng) maken,
meung meukeuteudja sigeutoe = ik
gleung keureus* = zulk een ring,
wil een klein feest geven, keureudja
vgl. gleung kroentjng, II e. s.
moepiasan = een feest op groote
v. riviervisch.
schaal (met wereldsche vermakelijkKeureutah (Mal. kertas), papier,
heden), roemh keureudja huis
beud keureutah voetzoeker,
waar een (huwelijks-) feest gegeven
klapper, vuurwerk, lam keureutah
wordt, oereung p keureudja =
ka ln hanta = op papier heb ik
de menschen die het feest geven, die
het neergelegd.
bruiloft houden, poephn keureudja
Keureutam-keureutm, krakend geluid.
= beginnen met feestvieren, soerh
Keureut, zie geureut.
halarat takeuveudja = het gebod
van Zijn Goddelijke Majesteit voere Keureuth, patroon v. e. geweer.
Keurimoe, een kleine soort vliegen of
men uit, peu njang Toehan neumuggen die telkens voor de oogen
tham b* takeureudja = wat God
vliegen.
verbiedt brengt dat ook niet tot
Keuseukj, bedelnap.
stand.
Keusib, indruksel (die de huid bij
Keureuka'-keureuk*, allerlei geluivingerdruk vertoont bijv. bij beriden dooreen.
beri) .
Keureukh, beermarter.
Keuta, I (Mal. ketar), beven, trillen,
Keureukn, schrijver, vgl. kvani, o.a.
rillen, sidderen, klepperen, teukeuin den titel Keureukn Katibj Moeta-keuta == griezelen, vgl. geuli,

Keuta'-keut*

129

II zetel, troon (Mal. geta), ook:


houten of ijzeren ledikant (gemporteerd), vgl. koecoesi, singgahsana,
pratah, panteu, bijv. radja neudoe* diateuh keuta = de vorst
zat op den troon.
Keuta'-keutoj , kloppend geluid (bijv.
dat een houthakker laat hooren of
dat v. e. klepper om vogels te verjagen), bijv. geunab oer na meusoe keuta* keut* soe parang oereung teumoebang = eiken dag klonk
het kloppend geluid v. h. kapmes
van iemand die hout kapte.
Keutab, I klappen (met een zweep),
II fraai bewerkte gouden armplaat (ook poetj* reubng genoemd) .
Keutab keutoeb, dof ploffend geluid,
vgl. leubab leuboeb.
Keutam keutoem, het dof gonzen v.
geweervuur, vgl. leu*am leu*oem.
Keutanggi (Mal. istanggi, setanggi),
e. s. v. droog reukwerk om te branden (bestaande uit een mengsel v.
sandelhout, bast v. palasari, garoehout, stinkhout, de gestampte vruchten v. patikala en droge uitgeperste
suikerrietstengels).
Keutapang, hooge boom (Terminalia
Catappa, L.) met eetbare noten (als
amandelen).
Keutapi, of teutapi, of tapi, maar,
doch, echter, evenwel, niettemin,
daarentegen, bijv. djeut tapi b*
tatj* bavanggath = goed dan
maar ge moogt niet zoo maar onverschillig welk nemen.
Keut*, klanknab. v. e. zacht krakend
of rinkelend geluid, hana meukeut*
l = geen geluid meer te hooren.
Keutb, I (Mal. ketip), de beweging
en het geluid dat men maakt door
duim en middelsten vinger tegen elkaar aan te knippen, keutb djar,
vingerbewegingen (bijv. bij het
ratb), II dubbeltje, III oedeung keutb e. s. v. garnaal.
Keuteu* (Mal. ketoe*), kakelen (v.
e. kip die eieren legt), vgl. meuk*k*, meudjaba.
Keutila (Mal. ketla), de bataat (eet- [

Khalh

bare aardvrucht Ipomoea Batatas,


Lamk.).
Keutip*, klanknab. v. h. geplas in 't
water door er met de handen in te
slaan.
KeutjhT, of geutjhi* (Mal. ketji*
ketjil), dorpshoofd.
Keutj*, klutsen.
Keutjoebng, I vliegende eekhoorn (?)
of vliegende kat(?), vgl. meuloe*,
II e. s. v. kromme dissel (met
zwak gebogen lemmer), vgl. n'mbah, III kolf (v. e. geweer),
keutjoebng beud = kolf v. e. geweer, vgl. keumoed beud.
Keutoeban
(Mal.
toeban-toeban),
vruchtwater (dat vr de geboorte
v. h. kind naar buiten vloeit), vgl.
daneuj, ook: het eivlies dat het kind
vr zijn geboorte omsluit, vgl. sarong', bijv. bitjah keutoeban = het
geboortevlies is gesprongen.
Keutoejng, of koetoejng, of geutoejng, aarden watervat, vgl. tajeun,
geupt.
Keutoemba (Mal. ketoembar), korianderzaad, vgl. aweuh.
Keutoembt, een als groente genuttigde plant (Desmodium Scalpe, D C ) .
Keutoemboe, een potje (uitheemsch)
v. messing of zilver zonder deksel
soms dienende tot berging v. allerlei specerijen die bij de sirih wel
worden genuttigd (weinig meer
aangetroffen).
Keutoepat, of geutoepat (Mal. ketoepat), gaargestoomde rijst in een van
kokosbladeren gevlochten kubusvormig zakje verpakt.
Keutoepng, I een ledige klapperdop,
klappervrucht waaruit het klapperwater verwijderd is (bijv. doordat
een klapperrat daarin een gat heeft
gemaakt), II oorlel.
Keutoef*, of kleung keutoet*, e. s.
v. uil (een jobsbode).
Khalap, moekhalap, loeien, rommelend geluid voortbrengen als v. d.
donder.
Khal* (v. Arab. chaliq), Schepper.
Khalh (v. Arab. chalig), zuiver, oprecht.
9

Khali

130

Khali (v. Arab. chali), ledig, eenzaam, hana khali = onophoudelijk,


aanhoudend, vgl. hana soenj,
hana pad, hana teudh, hana reuda, bijv. geuteu*oem asdji hana
khali = men zal roosteren hun
vleesch zonder ophouden, oer
njan prang hana khali op dien
dag werd er onophoudelijk gevochten.
Khalipah (v. Arab. chali'ah), kalief,
vorst, koning, bijv. khalipah nanggr neugcunggam = als koning
heerscht hij over zijn rijk.
Khan, een stuk, de helft, bijv. meukhan-khan = in stukken, abh poeth ba* oe meukhan = kokosboomen worden in tween gespleten,
sikhan = de helft, halverwege, nzijdig, " sikhan oel = een plekje
haar aan n zijde v. d. kruin,
badj sikhan sapaj = een baadje
met halve (tot aan de elleboogen
reikende) mouwen, soef reuntjng
sikhan = een dolk halverwege uit
de schee trekken, mat sikhan =
nzijdig verlamd, sikhan oer =
een halve dag.
Kh^-kh', I meukh*-kh*, lachen,
schaterlachen, luidkeels lachen, vgl.
khm, meuhah-hah, meukhi*-khi*,
II kh*-kh*, of kk*, e. s. v.
parkiet of groene papegaai (Mal.
kk*), vgl. seurindt, tani, bajeun.
Khb, I of kb, vuurslaan, khb
apoej = vuur maken met behulp v. e. vuurslag, beus khb
r= een halvemaanvormig stukje
ijzer om vuur te slaan, beud meukhb = geweer met slaghoedje,
voorlader, II khb, of khb,
stinkend, stank, vgl.
tjeungh,
khing, khi, khh, meuhng, hamh,
hangt, hanggj, hanji, tjhoeng.
Khb-ngab, verstomd (v. e. geluid).
Khh, slaan boven den neus z dat
meestal de dood erop volgt, bijv.
ngn bat neuph koekhh ba*
moeka djih = ik zal hem met een
wrijfsteen op zijn neus den genadeslag geven.

Khianat
Khm, of km, lachen, ook: hinniken,
vgl. meukh*-kh*,
meuhah-hah,
bijv. djikhm h gleun = hij lachte tot hem de tranen over de wangen liepen, khm-khm = al maar
lachen, khm meuhah-hah = schaterend lachen, luidkeels lachen,
khm teusinjm = eventjes (steelsgewijze) lachen, glimlachen, meesmuilen, peukhm
= iemand uitlachen, toelachen, om iets of iemand
lachen, peukhm l gb = door de
menschen uitgelachen.
Khm-khm, ruzie hebben.
Khng-khng, klanknab. v. h. gejank
v. e. hond, janken, vgl. rawng,
ranggng, koengkng, drh.
Kheun, zie khcun.
Kheut, hand van schrijven, bijv.
kheutdji djrh that = hij schreef
een zeer fraaie hand.
Kheun, of kheun, zeggen, spreken,
praten, vertellen, vermelden, beweren, ook: meenen, wanen, houden
voor, vgl. peugah, mant, toet,
bijv. kheun tan = neen zeggen,
kah b* kaph djikheun = jij moet
niet slaan zei hij, ln hana png
lnkheun = ik heb geen geld zei
ik, ka neukhcun = u heeft al gezegd, ln kheun mcun djikheun
meudh ik spreek zus en hij zoo,
b* meunan takheun = spreek niet
z, kheun nan = den naam vermelden, gala* that atdji ka w
aneu*dji njang djikheun ka mat
= hij was zeer verheugd dat zijn
kind terug was dat hij voor dood
had gehouden, meus Alah neukheun dalam Koeroe*an = zooals
God het zegt in den Koran.
Kheunda*, zie keunda*.
Kheureuma (v. Arab. choerma), dadel, bijv. poela djabt ngn kheureuma = rozijnen en dadels planten.
KhT-khi*, meukhi*-khi*, gichelen, in
de vuist lachen, vgl. meukh*-kh*,
meuhah-hah, khm, bijv. djikhm
meukhi*-khi* = hij lachte gichelend.
Khianat, zie kianat.

Khi

131

Khi, rans, ransig, garstig (stank v.


gebraden olie).
Khing, stinkend, stank, walgelijke
reuk, vgl. khi, khh, khb, meuhng, hamh,
hangt,
hanggj,
hanji, fjhoeng, tjeungh.
Khimah (v. Arab. chimah), tent.
Kh , I met zijn snuit wroeten, bijten
(v. e. varken), II tegen iets aan
slaan, tikken, bijv. kh" keung een slag geven tegen de kin.
Khb, zie khb.
Khb, of kb, bedekken of overdekken met iets bolvormigs of iets dat
gewelfd is, bijv. papeun khb
de beide planken die men daksgewijze -over een lijk aanbrengt in
den grafkuil (als geen lijkkist wordt
gebruikt), Pint Khb = het bekende gewelfde poortje te Koeta
Radja, khb heet ook de op hoogst
primitieve wijze van twee gebroken
aarden pannetjes vervaardigde oven
v. d. goudsmid.
Khoeng, droog (v. h. weer), bijv. !
moesm khoeng = de droge moesson (vgl. keumar), khoeng that
hana oedjeun = het is erg droog I
er valt geen regen.
Khoet, de voor iets bepaalde grens
van tijd, maat of behoorlijkheid, het
toebedeelde
lot, lotsbeschikking,
bijv. oer nj gh lm khoet
trh keun = het is vandaag nog
geen tijd om hier te komen, ka meunan khoet lam dnja nj = zoo
is het lot in deze wereld.
Khh, muf, vunzig, stinkend, stank,
vgl. khb, khb, khi, khing, meuhng, hamh,
hangt,
hanggj,
hanji, fjhoeng, tjeungh.
Khjl (v. Arab. Chidhr), de profeet
Elias (de heer v. d. zee).
Khng, zonder iets erbij, onvermengd,
zuiver, zonder bijmengselen, bijv. i
khng = zuiver water, boe khng
- enkele rijst (zonder sajoer),
pira" khng-khng = zuiver zilver
(niet met koper vermengd).
Kht, meukht-kht, rillen v. d. kou,
klappertanden.
Kiam, rumoer, geraas, vgl. gabra,
f

Kilang

soebra, a oe, gadh, reujh, roesh,


rih, karoe, kirh, bijv. kiam gabra
han tatoepeu leung l = een
leven en een drukte dat hooren en
zien je verging.
Kiamat, de opstanding op den oordeelsdag, het vergaan der wereld,
ook: in beroering, in verwarring,
druk, tanda kiamat = de teekenen
v. h. laatste oordeel, oer kiamat
= de oordeelsdag, sang keumeung
kiamat = als zou de wereld vergaan, ka kiamat nanggr njan =
dat land is in verwarring, kiamat
that oetangln = ik zit diep in de
schuld, jh geupeudjeut nabi Adam
hingga kiamat nanggr = vanaf
dat de profeet Adam werd geschapen totdat de wereld zal vergaan.
Kiambang, e. s. v. waterplant, kiambang badj, broche of borstspeld
waarvan de vorm aan deze plant
doet denken, cfm. keupa" badj.
Kian, cfm. geureuta'.
Kianat, of khianat (v. Arab. chianat),
nijdig, wangunstig, valsch, kwaadaardig, verraderlijk, verraad, ontrouw, bedrog, vgl. deungki, bantji,
dam, k'h, bijv. djih njan kianat
keu geutanj = ze gedroegen zich
valsch jegens ons, meukhianat keu
ma'noesia valsch zijn jegens de
menschen, rimoeng kianat = een
kwaadaardige tijger (die menschen
aanvalt), kianat hana matjam =
mateloos bedrog.
Kiblat (v. Arab. qiblah), met het gelaat gewend naar Mekka (richting
in acht te nemen bij het verrichten
der godsdienstoefening en).
Kieb, klanknab. v. h. gekrijsch v. e.
tijger.
Kih (v. Arab. qijas), vergelijking,
zinspeling, toepassing, analogie, vgl.
ibarat, oepama, mis, miseu, tams.
Ki*ing, zie keu'ing.
Kik (Mal. kikir), vijl, keumik =
vijlen.
Kikeu, wroeten, krabben (in den
grond).
Kilang, naaimachine, beuneung kilang
naaimachinegaren.
c

Kilat

132

Kilat, bliksem, weerlicht, weerschijn,


lichtglans, flikkering,
glinstering,
schittering ( v g l . gilab,
tjeuhaja),
meukilat = glinsterend, schitterend,
blinkend, flikkerend, glanzend, bijv.
ban kilat padja = als het weerlicht bij het aanbreken v. d. dag,
lag tjeureumn
meukilat-kilat
=
blinkend gelijk een spiegel, goeda
itam meukilat = een glanzig zwart
paard, oedjeun ngn kilat
glanteu
teuka regen, bliksem en donder
komen op.
Kil* ( M a l . kl"),
op de heup dragen, v g l . keumi".
Kil, stooten, houwen.
K i m i , zie
keumi .
Kinajat (v. A r a b . kinajah
= metaphoor), een der vier traditioneele
kenteekenen of bewijzen noodig om
een zaak v o o r het gerecht tot klaarheid te brengen (n.1. ontleend aan
iemands woorden waardoor achterdocht wordt gewekt).
Kindang, langsplanken v . d. w a n d boven den vloer.
Kngkeung, v e r w a r r i n g , beroering,
v e r w a r d , schots en scheef, hals
over kop, dooreen, v g l .
koest,
sangsj, meusj-sj,
meurawh,
kalt, bijv. djipeukngkeung
agama
= zij ontredderen den godsdienst,
peukngkeung
as dnja
=
de
menschheid i n v e r w a r r i n g brengen.
Kintjt, een kleine hoeveelheid dunne
ontlasting
onwillekeurig geloosd
(bij buikziekte), kintjt man" = e.
s. v. boom (lett.: kippendrek).
Kipah ( M a l . kipas), waaier, meukipah
=
tot een waaier plooien
(bijv.
een hoofddoek),
sanggj
meukipah
Tjina = haarwrong als
een Chineesche waaier, djih
djipt
apoej ngn kipah = hij bewaaide
het v u u r met een waaier.
Kipajah (v. A r a b . kif ajah), in peureul kipajah = een verplichting
welke in het algemeen op de geloov i g e n rust maar i n dier voege dat
wanneer een voldoend aantal M o s lims v o o r de v e r v u l l i n g v a n dien
plicht zorg draagt de overigen zich

Kirh

daarvan ontheven mogen beschouwen ( A r a b . fardh


al-kifajah).
Kiparat (v. A r a b . kaffarah),
verzoening, zoenoffer, poeasa kiparat
=
vasten bij wijze v. verzoening.
Kip, geldzakje dat aan den gordel is
bevestigd.
K i r a , gissing, meening, vermoeden, gedachte, berekening, begrooting, beoordeeling, raming, verwachting,
v g l . hisab,
a'ga", sangka,
ingat,
pik,
oera-oera,
bileung,
itng,
bijv.
kiraln
oer
nj
hana
oedjeun
= i k geloof niet dat het
vandaag z a l regenen, han " kira,
of tan l kira = ondoenlijk te becijferen, niet meer te berekenen,
kira-kira
= ongeveer,
omstreeks,
naar gissing, keumira
=
rekenen
(vgl.
meu"itng),
djih
djikira
oetangdji = hij berekende het bedrag v . zijn schuld, njang
takira
ba" si oedb
= op de levenden
moet men rekenen, ln mat
han
s dja' kira ik sterf zonder
dat iemand v o o r mij rekent (d.i.
zonder dat iemand v o o r mijn lijk
zorg draagt), keunira = rekening.
Kirabat ( M a l . kerabat),
verwanten,
bloedverwanten.
Kir, e. s. v . aal of paling ( v g l . linng,
ilh,
kirng-kirng,
lidjeu,
neudjeu), i kir water w a a r i n
een paling eenigen tijd heeft rondgesparteld
(als heilzaam aangemerkt) .
K i r , of gir", boren, graveeren, peuteren, krieuwelen, v g l . oek,
tjoel",
tjoengk,
tjoer", tjoerh, bijv. kir"
gloenjoeng
ngn boel man" =
met een kippeveer i n de ooren peuteren, keunir'
= eenvoudig handmolentje om de pitten uit het k a pokpluis te verwijderen, ook: graveerstift.
Kirh, rumoer, l a w a a i , getier, geraas,
leven, i n rep en roer, v g l . a'oe,
karoe, kiam, gadh, gabra,
soebra,
reujh, bijv. kirh that aneu" njan
=
wat maken die kinderen een
leven, peukirh
= leven, geraas,
l a w a a i maken.
1

Kirong-kirong

133

Klh

Kirng-kirng, e. s. v. aal of paling,


Klah, metalen of rotan ring of band
vgl. kir, linng, ilh, lidjeu, neu(bijv. om de scheede of 't gevest v.
djeu.
e. wapen, enz.), bijv. sarong sikin
Kisa, zie gisa.
ngn klah piva" = een wapenKisali (v. Arab. qiggah), geschiedenis,
scheede met zilveren banden (als
verhaal, hoofdstuk, episode, onderbeslag), klah lamat langai = rotan
deel der voordracht bij het sadatiring waarmede het lange verticale
spel, verhalen, bijv. taleung lnkihandvat aan het lichaam v. d. ploeg
sah = hoort mij verhalen, djeun
is bevestigd, klah rampag de
kisah la'n ln mcukalam = thans
metalen banden aan de handvatten
verhaal ik een andere episode.
v. e. pinangschaar, klah takoe =
gouden stijve halsband of halskraag.
Kitab (v. Arab. kitab), boek, leerboek v. d. theologie en de wet v.
Klah, kordonbeugel (v. e. geweer).
d. Islam of v. hulpvakken die tot
Klam, donker, duister, (opp. peude studie dier wetenschappen voorngeuh, deuh, il", sarh, njata,
bereiden, beut kitab Djaw
=
trang) klam-kabt = pikdonker,
bestudeering v. Maleische kitab's,
stikduister (vgl. glab-goelita), mamah kitab = volledige kennis der
taln klam mijn oogen zijn blind.
gewijde wetenschappen, ln teureu- Klangkang, lies.
djeumah kitab njan keu hikajat =
Klat, I bras, schoot (tal klat = touw
ik vertolkte dat boek tot een hikaaan den benedenhoek v, e. zeil om
jat, kitab logat = woordenboek.
het te kunnen vieren of reven),
II wrang, samentrekkend (v.
Kitan-, of keukitan png, een door
smaak), bijv. pisang moeda klat
vrouwen gedragen beursgordel.
rasadji jonge pisang smaakt
Kit, e. s. v. aardworm of pier.
wrang, mamh klat = zoet en
Kiwing, of koewing, krom, gebogen,
wrang tegelijk.
met bochten, windingen, kronkelingen, kronkelend, vgl. lingkang, lingKlb (Mal. kelip), flikkeren v. d.
kng, tjeuk", bingk',
boengk",
oogen, vgl. klab, bijv. siklb mata,
lingk", opp. teupat, beutj, soel,
of siklb-siklab = een oogwenk,
bijv. rt kiwing = een bochtige
een oogenblik, een wijle, even (vgl.
weg, mi meukoewing ikoe = een
sikoetjb mata), klb-klb vuurkat met een knoop in den staart,
vlieg, dja" tateungeut siklb mata
kiwing kiwt in allerlei bochten
= ga even slapen.
of krommingen, h meukiwing = ; Klh, fluim, bijv. klh lam reukoengmet opgetrokken beenen liggen,
ln han djitm teubit = de fluipeukiwing krom buigen, oereumen in mijn keel willen er niet uit,
ng kiwing akaj = iemand die
vgl. geuneuheu '.
niet recht door zee gaat.
Klh, meungklh,
afgezonderd, geKlab, I, knippen met de oogen, vgl.
scheiden, uitgezet, weggedaan, apart,
klb, bijv. siklab, of siklb-siklab
eenig, opzichzelf staand, afzonder een oogwenk, een oogenblik,
lijk, vgl. moeweu', meutjr, meueen wijle, even, vgl. siklb mata,
Iheuh, toenggaj, bijv. kaj njan
sikoetjb mata, II meuklab-klab,
meungklh
keudr die boom
smakken met de lippen, mummelen,
staat alleen, roemh meungklh =
djimeuklab-klab bibidji = hij maakeen alleenstaand huis,
teudng
te een smakkend of klokkend geluid
meunklh = alleen, apart staan,
met de lippen, vgl. meutjab-tjab
peungklh
zelfstandig maken,
babah.
afzonderen,
wegdoen,
uitzetten,
scheiden (vgl. poeweu',
peutjr,
Klab (Mal. kelaboe), grijs, grauw,
peulheuh,
ba keudr),
techn.:
aschkleurig.
uitzetten" v. e. dochter (overdraKladi, e. s. v. eetbaar knolgewas.

Kl^kl*
gen v. d. jong getrouwde vrouw
door haar ouders aan de hoede
haars mans), djih ka djipeungklh
bandoem aneu"dji hij heeft reeds
al zijn dochters uitgezet, ka meungklh techn.: reeds uitgezet"
(aan de hoede haars mans overgedragen) .
KlTkl , wispelturig, onvertrouwbaar.
Klng, Klinganees, Zuid-Indier, vgl.
dagang, oereung Koedjteut, Tjoelia, ook: donkerkleurig, bijv. daroet Klng = donkerkleurige krekel, boeth Klng, of bh Klng
= een zwarte soort zee-komkommer, of tripang, badja Klng
= een donkere soort tandpoeder,
idja Klng Voor-Indische doeken (zoowel gebatikt als aan n
of aan beide zijden getjapt).
Kleung (Mal. elang, lang), roofvogel,
kiekendief, sperwer; soorten zijn: k.
klab, k. poeth oel, k. itam, enz.
Kleut, wild, schuw, ongetemd, vgl.
lah, boeh, gasang, djoeah, tjeubeuh, opp. seu"it, bijv. keubeu
kleut = een ongetemde buffel,
kleut-kleut reukoeng = watertanden .verlekkerd op (spijzen die
men vr zich ziet maar niet kan
krijgen), vgl. tidjh i babah.
Kleumba', fijngewreven sandelhout
(waarmede men het gelaat bestrijkt
bij offermaaltijden, enz.).
Kleumboe (Mal. kelamboe), gordijn,
muskietengordijn, bijv. djih djilb
kleumboe = hij sloeg het gordijn
op, dja" tatamng lam kleumboe
= ga de klamboe binnen.
Klw, e. s. v. vlerkprauw, vgl. bid",
kroewh, leulajan.
K l i , schreeuwen, gillen, krijschen,
roepen, vgl. deump'',a"oe,
geutji',
geurb, soera", rawng, bijv. meukli'-kli" = schreeuwen v. meerderen tegelijk, peukli" = aan het gillen brengen.
Klibeut
(Mal. kelibat), dubbele
schepriem, pagaai met een blad aan
beide einden, djal klibeut = kano
met n dubbele schepriem voortbewogen.
1

134

Koe
Klit (Mal. haf), vet, taai, kleverig,
(v. aarde, opp. geumb),
tanh
klit = leem, klei, vette aarde, pottebakkersaarde, vgl. tanh bas,
tanh leukit.
Klik, zie djlik.
Kl (Mal. keloe), stom, sprakeloos.
kl-toel = doofstom.
Kl , I met de als tot een klauw gebogen vingers of nagels knijpen, klauwen, vgl. klng, bijv. Si N. mat
geukl" l rimoeng = N . is door
een tijger verscheurd, meukl" =
het vechten met de nagels der tot
klauwen gebogen teenen, peukl"
tjimpala = het laten vechten van
tjimpala's (e. s. v. lijsters), II
de hand ergens instoppen, peukl'
minjeu" = indompeling v. d. hand
in (kokende) olie (e. s. v. godsgericht).
Kloeloe, of kculoeloe, kleine phosphoriseerende soort duizendpoot, vgl.
limpeun, seupah, tradj, poepeusan.
Kloesng, zakje v. e. blad of v. papier
gedraaid, peperhuisje.
Klng, met de nagels knijpen, klauwen, verscheuren, vgl. kl", bijv.
soearadji meuklng-klng that geumeuntam = zijn stem was verscheurend en deed alles rondom
daveren.
K, opzet, met opzet, met voorbedachten raad, ook: opzettelijk volgen,
met opzet dringen.
Kb, meukb-kb, bij zichzelf boos
mompelen, pruttelen, mopperen.
Kb, zie khb.
Koe, I vader (vgl. doe, toe, mbah,
ajah, ijah), koe wa = oom (oudere
broeder v. vader of moeder), II
raspen, bijv. oe teukoe het geraspte vruchtvleesch v. d. klapper,
geunoekoe rasp, III vervangt
het pers. voornw. v. d. 1ste pers.
enkelvoud fc vr werkwoordstammen (ik) en achter zelfstandige
naamw. (mijn) en werkwoorden
(me, mij), bijv. k ka koedja" =
ik ben gegaan, n" koe hana l =
mijn grootvader is niet meer (in

Koea

135

leven), tab djitjangkoe hij heeft


me haast (met een slagwapen) gehouwen.
Koea, het geluid dat de tortelduif
maakt, vgl. koetoe, bijv. /eu*
banggoena djikoea djat de
tortelduiven geven geluid wanneer
men met de vingers knipt, peukoea
= de dieren op deze wijze geluid
laten maken.
Koeala, riviermonding, haven, vgl.
babah ktoeng, bijv. koeala- (of
ktoeng-) d = dicht geslibde of
dichtgemaakte riviermonding, koeala tjangkj = gegraven monding
of kanaal om een bocht af te snijden, was koeala (eertijds een)
recht geheven van elk roer dat de
rivier opvoer, peu-peu njang teubit ba" koeala njan geutj" was
l Teukoe N. = van al hetgeen
uit die riviermonding gaat heft T .
N . rechten.
Koeali, ijzeren kookpot zonder deksel.
Koe'anam, of tjoe"anam (Mal. tjoenam), ijzeren buigtang, vgl. babah
it", peunjeupt, pati geutoedoe,
geutoedoe tajeu", beutjoe.
Koeat, sterk, krachtig, kracht, taai,
volhardend, volhoudend, de gewoonte hebben van, vgl. wat,
kteuh, teugh, teuga, kng, gagah,
bijv. koeat doe" ( dja", peugah, meug, meuda"wa,
h) lang achtereen kunnende
zitten (loopen, spreken, veldarbeid
verrichten, tegenspreken, slapen),
gadh koeat = verlies v. krachten,
goeda koeat keumeukab = een
paard dat de gewoonte heeft om te
bijten, een bijterig paard, kah koeat
that kath " batanggapat = je
hebt de gewoonte om maar overal
je te ontlasten, aneu" nj koeat
that djim = dit kind is erg huilerig, koeat dali de kracht v. h.
bewijs.
Koebah (v. Arab. qoebbah), koepel,
huisje of afdakje boven een graf
(vgl. djamb-, of bal koeboe),
koebah tjeutoega = de koepel v.
;
h. paradijs.

Koed

Koebajan, bekende oude vrouwenfiguur uit volksverhalen (Mal. kebajan).


Koebang, modderpoel, wed voor buffels, bijv. leuhb koebang modder uit een karbouwenpoel, meukoebang (of goel-goel lam koebang) = zich in de modder rondwentelen (zooals bijv. buffels plegen te doen).
Koebiri, zie boebiti.
Koeboe (v. Arab. qoeboet), graf (v.
voornamen en heiligen), vgl. djeutat, djitat, kandang, bijv. nj bandoem koeboe = dit zijn alle graven, koeboe ktamat, of koeboe lia
= heilig graf, doe"a koeboe
formulier dat men (hardop of binnensmonds) opzegt als men langs
een graf gaat, diatah koeboe Nabi
= het graf v. d. Profeet (te Medina), peukoeboe = begraven (vgl.
tanm).
Koebh, schuim, op 't water drijvend
vuil, oogvocht, bijv. oeteung poeng boej meukoebh i babahdji
= iemand die een toeval heeft
staat het schuim op den mond,
meukeukoebh = terwijl het schuim
opborrelt, meukoebh i matadji =
zijn oogen liepen over.
Koed, ouderwetsche ronde (v. rotan
gevlochten) mand.
Koed (Mal. koedil), e. s. v. huidziekte, schurft, koed boeta = een jeukgevende huidziekte, roode hond.
Koedjreut, Goedjrat (in Britsch-Indi), oeteung Koedjteut lieden
v. Goedjrat, Klinganees, vgl. dagang, oeteung Klng, Tjoelia.
Koed , nek, achterhoofd, nekholte,
sanggj koed" = haarwrong achter op het hoofd, sakt koed" =
pijn in het achterhoofd.
Koed (Mal. kodi), een twintigtal,
snees (bij bedrukte kain's is 1 koed 10 kaj = 20 kta", bij
blokken lijnwaad die per ellemaat
worden verkocht is 1 koed =
20 kaj, bij stukgoederen zooals
sjaal's, heupdoeken, enz. is l koed = 20 kta").

Koedrang

136

Koedrang, geelkleurend verfhout (Cudrania spinosa, Kds.).


Koedrat, almacht, bijv. koedtat iradat
Pteu Alah = de almacht en de
wil van onzen Heer God.
Koe, I knoopen, dichtknoopen, keumeukoe
een knoop leggen,
meukoe geknoopt, neukoe =
knoop (in een touw), meukoe poelh = strik, schuifknoop, neukoe
mat = vaste knoop (die niet
meer kan worden losgemaakt), koe
boengkh = den sirihzak dichtknoopen, gcunoekoe
=
kluit,
sakt meukoe oerat == rheumatiek
(lett. pijn alsof de spieren geknoopt
zijn), II smeltkroes (als door
goudsmeden gebruikt).
Koe", de witte koereiger (de trouwe
gezel v. h. grazende vee).
Koeh, graven, delven, vgl. peulh",
koer", bijv. koeh roe* een
gat (kuil) graven, koeh loeng =
een waterleiding graven, meukoeh
= gegraven, koeh mn = een
put graven, II naam v. e. struik
van welks stam en wortels een geneesmiddel tegen huidaandoeningen
wordt bereid.
Koen, een begroeide plek te midden
v. e. overigens kale ruimte, rimoeng
koen grijs en zwart gestreepte
tijger (panter).
Koet, keumeukoet, wegnemen, weghalen, bijn garen, scheppen, met
de hand naar zich toehalen, graaien,
bijv. koet pad = rijst bijn
garen.
K^h, afgunst, nijd, afgunstig, wraakzuchtig, vgl. deungki, bantji, djoengkat, dam, kianat, bijv. oereung njan
k h atdji ba ln = die man is
afgunstig op mij.
Koeja , gescheurd, scheuren, verscheuren, rijten, vaneen scheiden, openbreken, vgl. Iheu", tjri", pri",
reut, bijv. djikoeja" badjdji
bij scheurde haar baadje vaneen,
meukoeja' idjaln keunng doer
= mijn kleed is door een doorn
vaneen gereten, koeja" bh mangjta \
= een manggistan openbreken.
c

Koelam

Koejan, scheepsruimtemaat voor vrachten ( = 10 goentja of 40 pikj).


Koejoe, bevreesd, angstig, huiverend,
vgl. koejt, takt, geusoen, goendah, opp. bhe, tjeubeuh, brani, pew
kasa.
Koejoen, boom en vrucht (ba -, bh-)
v. e. citrussoort dienende vooral
voor 't kruiden v. spijzen, koejoen
gadjah = de echte citroen, koejoen
pad de z.g. lemmetjes, koeit
lag bh koejoen masa" = een
huidskleur als een rijpe citroen
(geldt als vrouwelijke schoonheid).
Koejt, cfm. koejoe.
Koekoe* (Mal. koko ), klanknab. v.
h. gekraai v. e. haan, bijv. iva"t
koekoe" man
de tijd v. h.
eerste hanengekraai ( 4 uur in
den ochtend), koekoe" man" euntreu" geutanj tapadjh saw =
straks bij het eerste hanengekraai
gebruiken wij het maal vr de
vasten.
Koekoet, of goekoet, het gedeelte v.
d. benedenpoot v. e. dier dat zich
bevindt boven den hoef tot en met
den enkel(?), vgl. goek.
Koekh, stevig, vast, sterk, flink gebouwd, vgl. gab, sasa, kng, teugh,
teuga, gagah, koeat, drah, rhng,
bijv. djipeukoekh lajeu kapaj =
zij versterkten de zeilen der schepen.
Koelah, I (Arab. qoella), gemetselde
waschbak vr moskee of meunasah (is de ruimte v. d. bak 2 koelah
d.i. een kubieke maat waarvan
elke zijde 1 hah, 6 djar = n
el zes duim of meer groot is dan
kan men daaruit zonder angstvalligheid het reinigingswater voor r i tueele wasschingen nemen), vgl.
koelam, II boe koelah, rijst in
een pisangblad gewikkeld om als
leeftocht op reis te dienen.
Koelakama, kroon (volgens verhalen).
Koelam (Mal. kolam), vijver, bassin,
waterkom, waterreservoir, bad- en
reinigingsplaats bij moskee of meunasah, vgl. koelah, neuheun.
c

Koelangkah

137

Koelangkah, of beulangkah, of peulangkah, e. s. v. zwaard (het midden houdend tusschen een sabel en
een sikin panjang).
Koelat, paddenstoel, zwam, leum
koelai = paddenstoel wetenschap
(e. s. v. tooverij), oereung meukoelat =
giftbereider,
keunng
koelat == getroffen door paddenstoel tooverij.
Koele', e. s. v. laad-, handels-, of
transportvaartuig.
Koeit, huid, bast, schil, vel, schors,
leer, bijv. geundt koeit = een lederen gordel, hana meukoelt atdji
ba oeln = hij heeft geen geheimen voor mij, hij verbergt mij niets,
koeit kaj boomschors, koeit
oer ~ opperhuid, buitenste schil,
koeit mamh = kassiabast, koeit
baka = de bast v. rhizophorensoorten, koeit teunga = de bast v.
Ceriops-soorten, koeit nirh de
bast v. Carapa obovata, BI., koeit
lawang = de bast v. Cinnamomum
soorten, koeit srapat = de bast v
Parameria barbata, Schum., koeit
meusoei = masooi-bast,
koeit
salasari = de bast v. Alyxia stellata, R. & S.
Koeli, goede houtsoort voor stijlen,
balken, planken, enz.
Koeloe, e. s. v. broodvruchtboom (Artocarpus incisa, L. f.), vgl. soekn.
Koeloeb, voorhuid, bijv.
oereung
geupeusoenat hana meukoeloeb l
= iemand die besneden is heeft
geen voorhuid meer.
Koelh, e. s. v. heester (Orchipeda
sumatrana, Miq.) met eetbare vruchten die veel op mangga's gelijken.
Koembang, I boom en vrucht (ba -,
bh) v. e. citrus-soort waarvan de
vrucht uit de hand wordt gegeten,
II tor, kever, hommel, bijv. mafa
oeb koembang = oogen zoo klein
als torretjes, loeng koembang =
de vierkante opening nabij het
mondstuk v. e. fluit (bangsi).
Koembb, met vollen gesloten mond,
als pruilend.
Koemb, half ontloken, ontluikend,
c

Koenjt

pas ontloken, bijv. geunab oer


djipt boengng
keumang ngn
koemb lm njang poetf = eiken
dag plukte hij bloemen zoowel ontloken als half ontloken bloemen
zelfs bloemknoppen.
Koemh, ons woord commies".
Koemeun (Mal. koeman), made, mijt,
meukoemeun = een schurftachtige
uitslag.
Koemeunjan, zie keumoenjan.
Koem (Mal. koemoer), den mond
spoelen, gorgelen.
Koemb, mummelen (v. e. oud man).
Koemoed, zie keumoed.
Koemoekh, of keumoekoih (Mal.
kemoekoes), staartpeper (Piper Cubeba, L . f.) (groeit in 't wild tegen
tjemara-boomen speciaal in de onderafd. Tjalang en Meulabh).
Koemoendjng, zie koendjng.
Koemoenjan, zie keumoenjan.
Koempj (Mal. koempoel), verzamelen, inzamelen, zich verzamelen,
vergaderen, bijeenkomen, bijeenbrengen, samenbrengen, vgl. sapat,
tamn, sah, bijv. oereung bandoem ka djikoempj di bal = al
de lieden zijn al bij de bal bijeengekomen.
Koend (Mal. koendai), de hangende
haarlokken vr beide ooren eener
jong getrouwde vrouw, vgl. boel
peureumping.
Koendjng, of koenjng, koemoendjng, of keumoendjng, op rouwbeklag (lijkbezoek) gaan, condoleeren.
Koend, of goend, de was-kalebas.
Koenng (Mal. koening), geel, bijv.
pad teungh koenng = de padi
is geel (nog niet volkomen rijp),
teumaga koenng = geel koper,
messing.
Koengkng, meukoengkng, maanblaffen, vgl. meuranggng,
meudrh,
meurawng,
meukhng-khng.
Koengsi, vereeniging, maatschappij,
genootschap, compagnie, bond, vennootschap, verbond, vgl. tjarikat.
Koenjt (Mal. koenjit), kurkuma, boe
koenjt = geel gekleurde rijst.

Koenjng

138

Koenjng, zie koendjng.


Koen, meukocn, gebogen (onder
een last), voorovergebogen loopend.
Koenoet (v. Arab. qonoet), formule
die bij de godsdienstoefening v. d.
morgenstond wordt uitgesproken.
Koentji, zie goentji.
Koentjb, gesloten, ineengevouwen,
dichtgeslagen (bijv. v. e. bloem, een
pajoeng, een zeil, een net, enz.);
nauw, eng (v. e. opening), opp.
keumang, teuhah,
ook: moeka
koentjb = een boos gezicht.
Koentjng, de grootste der beide puntvormige verlengstukken waarin een
sleepnet (poekat) uitloopt, vgl. ah'.
Koepa*, bh koepa', kleine metalen
belletjes die aan kettinkjes aan de
polsen worden gedragen, vgl. bh
geunta, bh gr^-gr".
Koepalh, zie poepalh.
Koephoe (v. Arab. koef), gelijke in
stand bij huwelijken.
Koepiah (v. Arab. koefijjat), mutsje,
kalotje, koepiah Atjh, k. Arab, k.
Klng = benamingen van in model
eenigszins van elkaar verschillende
veelkleurige en afgeknot kegelvormige geribde mutsjes bij hoofden en
welgestelden algemeen in gebruik,
koepiah meukeutb = mutsjes als
voren maar versierd met gestyleerde fcah'mah-motieven, koepiah aw
= lusvormig a jour gevlochten
rotan-mutsje, koepiah riman =
mutsje gevlochten v. d. zwarte
draadvezels der bladscheede v. d.
arenpalm, koepiah meutamp*
=
kegelvormig geribd mutsje met gouden kruintje, koepiah beuloedoe, of
k. Padang = fluweelen mutsje,
koepiah Toeroeki, of k. apoej, of k.
teureubh = fez, koepiah poeth,
of k. oe teulasn = klein wit mutsje (gedragen door oudere lieden die
hun godsdienstplichten behoorlijk
vervullen), koepiah meutangkoel"
= een met een hoofddoek omwonden mutsje.
Koepitan, ons woord kapitein".

Koereung

Koepng, kaal (v. h. hoofd), vgl.


boekng.
Koepraj, ons woord korporaal".
Koera, I milt, bijv. meunj oereung
deumam mahat rajeu* koeradji =
als iemand koorts heeft is zijn milt
zeker vergroot, teukeudjt koerakoera = doodsbenauwd, II
koera-koera, of keukoera = e. s.
v. moerasschildpad.
Koerab, ringworm, en andere soorten
huidziekten bijv. koerab beus
een voortwoekerende droge huiduitslag die zich in groote ijzerroestkleurige zeer jeukende vlekken op
't lichaam openbaart
(verschaft
naar men meent onkwetsbaarheid
als hij als hetware een gordel om
't middel vormt), koerab bit de
ware koerab d.i. een kringvormige
besmettelijke huidziekte waarbij het
deel v. d. huid dat tusschen de
kringen gelegen is onaangetast
blijft (de puistjes zijn klein en rood
en met waterachtig vocht gevuld),
koerab i = komt overeen met ware koerab maar in lichteren graad.
Koerah, I bamboestijl om bij het opzetten v. e. huis de eerste hoofdstijlen tegen op te trekken, II (Mal.
koeras), een boek papier, ka oeln
peugah lam koerah njang peutama
= ik heb het reeds gezegd in het
eerste boek.
Koeramat, zie kramat.
Koerangan, zie karangan.
Koer (Mal. koerai), aderen, vlammen, strepen, pamor (v. e. blank
wapen), koer beuth = aderen
op de kuiten (geldt als onheilspellend), reuntjng meukoer = een
gedamasceerde rentjong.
Koerng, gestreept (bijv. v. honden,
katten, tijgers), bijv. roeman rimoeng koerng = een tijger heeft
strepen op de huid.
Koereung (Mal. koerang), te weinig,
niet genoeg, onvoldoende, ontoereikend, ontbrekend, minder, min, gebrek aan, opp. leubh, bijv. na koereung batjoet = er ontbreekt een
beetje aan, koereung sa = negen-

Koer

139

tien, sikoereung = negen, si' koe- j


reung-koereung = op zijn minst,
leubh koereung = ongeveer, omstreeks, lak koereung = afdingen, koereung pham = niet goed
begrepen, koereung trimng = on- j
dankbaar, koereung blandja = gebrek aan de noodige middelen,
peutamah peukoereung
= loven
en bieden, oereung koereung
afstammelingen v. slaven (vgl. o.
lam roemh, o. dapoe, aneu" meuh).
Koer, e. s. v. zeevisch met haren of
draden aan de kin.
Koer*, I graven, delven, uithollen,
vgl. koeh, ook: gleuf of groeve in
de lengte v. h. lemmet v. e. mes of
zwaard, bijv. koer' par" ( loe- |
ng, djeurat) = een gracht (waterleiding, graf) graven, meukoer"
at = onoprecht, het achter de
mouw hebben, peudeung Ih koe- [
r" = een sabel voorzien van drie
langsgroeven, II koer"-koer",
of keukoer" (of goet tanh), e.
s. v. vloo die vooral in lossen drogen grond onder de huizen wordt
aangetroffen.
Koeroe, geslacht, familie, vgl. kawm,
keuloearga, bangsa, bi", soenoet,
bijv. Goeroe panglima = het geslacht der panglima's, meukoeroe
= afstammend v. e. bekend geslacht, van goed ras (vgl. moe- j
bangsa, meukawm),
Koeroe*an (v. Arab. qoer'an), de K o ran, de Heilige Schrift der Mohammedanen, beut Koeroe'an = den
Koran reciteeren, rhythmisch op
zangerigen gerekten toon voordragen, peusidjoe" Koeroe'an = geschenk aan den onderwijzer in het
elementair Koran-onderwijs als de
helft van zijn taak is afgeloopen
ter verkoeling v. d. Koran", kanoeri peutamat Koeroe"an = offermaaltijd als de taak v. d. onderwijzer geheel is afgeloopen en de cursus in Koran-reciet is voleindigd,
djakal soelt oeln deungn beurkat Koeroe"an Ih plh djoeh feu- i
meurkaln ba" Pteu Alah als
:

Koeta

ik lieg mag ik met den zegen van


den dertigdeeligen Koran getroffen
worden door den toorn van onzen
Heer God, bah padjh l Koeroe"an
Ih plh djoeh de dertigdeelige
Koran mag mij opeten, peuseu'n
Koeroe"an = den Koran boven het
hoofd (v. d. eedsaflegger) houden.
Koeroebeun (v. Arab. qoerban), het
slachtoffer dat de geloovige op den
Grooten Offerfeestdag den lOen v.
d. bedevaartsmaand offert, in het
Atjhsche spraakgebruik ook in de
beteekenis v. heidensch lawaai".
Koeroesi, of kroesi (Mal. kerosi),
stoel, troon, zetel, vgl. keuta, singgahsana, bijv. djipeudoe" poetr
njan ateuh koeroesi meuh = hij
liet de prinses plaats nemen op een
gouden stoel.
Koerng, opsluiten, gevangen houden
(in hok, kooi, stal, kraal), teumpat
koerng = hok, kooi, stal, bijv.
teumpat koerng goeda = een stal
voor paarden, teumpat koerng man" = hoenderhok, badj koerng
= een baadje dat alleen aan den
hals een wijde opening heeft (zooals onze overhemden).
Koesa, kruikvormig aarden watervat
met tuit (de Javaansche kendi), vgl.
doera".
Koesangka, in djal koesangka, e. s.
v. kano welke behalve voor de visscherij ook gebruikt wordt als handelsprauw tot vervoer v. goederen
op korten afstand hetzij langs de
kust hetzij langs de rivieren.
Koesng (Mal. kosong), ledig, ijdel,
tevergeefsch, vgl. sh, opp. meu"as, peunh, bijv. narit- (of haba-)
koesng = ijdele, nietsbeduidende
taal, keup" koesng = een ledige
rijstbergplaats.
Koest, verward, in de war, vgl. meusj-sj, sangsj, kingkeung, meurawh, kalt, bijv. koest that "dji haar haren zitten erg in de
war.
Koeta (Mal. kota), versterking, versterkte plaats, vesting, fort, omwalling, bijv. pinf koeta de poort

Koeta*

HO

Kh

vgl. toelah, teumeurka, seurapa,


v. h. fort, mat- (of doe"-) koeta
bijv. kaph koetoe" = gevloekte
het bezetten v. e. versterking,
ongeloovige.
gbnjan geupeugt
sabh koeta
Koetoeb (v. Arab. choetoeb), geleerd,
keureuna geukeumeung moeprang
verstandig, vgl. alm, malm, arh,
zij legden een versterking aan
meu"akaj.
(versterkten de kampoeng) daar ze
oorlog wilden voeren, koeta radja
Koetoejng, zie keutoejng.
= vorstelijke versterking, koeta
Koetroe, I klanknab. v. h. gekir v. e.
reuntang = een rij versterkingen,
pareltortel, II lokken v. vogels,
koeta peut sag = een vierhoevgl. meuhj.
kig gesloten geheel v. versterkinKoeweut, lam, stijf, stram, vermoeid
gen, koeta dja" = lett. wandelende
gevoel in de ledematen (bijv. na
forten, d. z. half-cylindervormig
lang zitten of loopen), bijv. gakiomgebogen stukken buffelhuid, die
ln koeweut han ' lndja" l
vroeger in de binnenlandsche oorik heb een mat gevoel in de beelogen als groote schilden voor een j
nen, ik kan niet meer loopen, ln
aantal personen tegelijk dienst de- I
koeweut pangk aneu'ln = ik
den.
ben stijf van het in den arm dragen
v. mijn kind.
Koeta* (Mal. kota"), vak, afdeeling,
vgl. pita".
Koewi, e. s. v. fazant.
Koedka, tijdstip, oogenblik, tijd, stonKoewing, zie kiwing.
de, ook: tijdstabel, wicheltabel, bijv.
Kh, I snijden, afsnijden, stuksnijden,
sikoetika = een oogenblik, vgl.
afhouwen, kappen, hakken, oogsabh wa"t, sisa"at, sidjamng,
sten, vgl. ta', lapah, si, bijv. kh
si"at, sikeudjab, bijv. taprh sikoepad ( neleung, teub,
tika = wacht een oogenblik, prh
barm, enz.) = padi (gras, suikerkoetika wachten op het goede
riet, biezen, enz.) snijden, oogsten,
tijdstip, soerat koetika = wichelkh kaj = hout kappen, kh- (of
boek (vgl. s. phaj, s. kaln bintang,
asah-) gig
tandenvijling,
s. th, s. langkah, s. rasi), kaln
kh ' (-poesat) = het haar (de
koetika berekening v. h. gunnavelstreng) afsnijden, doorsnijden,
stige tijdstip, h trh koetika gt
kh bh =: de besnijdenis (grof
voor peusenat, katan), kh koen toen het goede tijdstip aangejt (-kroet) = een stuk kurkuma
broken was.
(citroen) doorsnijden (bij wijze v.
Koetjb, het sluiten v. d. oogen, bijv.
wichelmethode), kh bat (of
sikoetjb mata = n oogsluiting,
djoedi bat, of meutj") e. s.
een oogenblik, een wijle, even (vgl.
v. bankspel waarbij de bankier telsiklb mata), takoetjb matateu =
kens een greep doet in een hoop
sluit uw oogen, ka meukoetjb makopergeld of steentjes en den spetadji = zijn oogen zijn gesloten.
lers dan laat raden of hun aantal
Koetjoeb (Mal. koetjoep, ketjoep),
even of oneven is, keumeukh
kus, zoen, kussen, zoenen, vgl.
(rijst) oogsten, (hout) hakken,
fjm.
oereung njang keumeukh = houtKoet (Mal. kotor), vuil, onrein, onhakker, s keumeukh dalam rimba
zindelijk, morsig, smerig, vgl. fjeu- '
= wie hakt er hout in het bosch?,
ma", seuma', ligan, teubh, dhj,
pakn takh idja njan = waarom
opp. peureush.
snijdt ge dat kleed stuk?, keuneuKoetoe, kirren, bijv. leu" djikoetoe di
kh = snijding, II van boven
tjng keutapang = de tortelduiven
glad (gelijk af) strijken (zooals de
kirren op den ketapang-boom.
in een maat te meten rijst, zout,
Koet, honderd duizend.
enz.) vgl. git, bijv. djih djikh ar
Koetoe*, vloek, vervloeking, vervloekt,
:

K -k*
f

= hij streek de (met rijst gevulde)


a r v a n boven gelijk af, III khkh, in het geheim, onder elkaar,
zonder getuigen, onder vier oogen,
bijv. boet kh-kh
toeha
padjh
= als een zaak i n het geheim bedisseld wordt dan eet de toeha
(d.w.z. dan krijgt hij de door hen
beloopen boete).
K ' - k * , meuk"-k",
kakelen (v. e.
k i p ) , v g l . keuteu",
meudjaba.
K l n g , een roodachtige stekelige
soort zeekomkommer of tripang.
K m , (ruw w o o r d voor) dood, gecrepeerd, rot, v g l . tjeukang, bijv. djih
ka djikm
= hij is al gecrepeerd,
bh it" km
bedorven, rotte
kippeneieren.
K m k m a ( M a l . komkoma),
safraan
(stempels der bloemen v . C r o c u s
sativus, L . ) .
K m p e u n i , of gmpeuni
( M a l . kompeni, v a n ons C o m p a g n i e " ) , het
Indisch gouvernement, het
Hollandsch bestuur, het gezag, tjtan
djijoe doe" sadjan ngn
gmpeuni
= de duivel beveelt te wonen bij de
kompeni (uit een oorlogs-hikajat).
K n , I (verkort uit boekn,
zie a l daar), niet, iets niet zijn, is het niet?,
immers? ( v g l . han en M a l . boekan,
opp. nj, bh, gt, djeut),
bijv.
kn taja = niet groot, njan kn
oereung
= dat is niet een mensch,
meung kn = als het niet is, ba"
imeum geutanj
han sah meung
kn ba" imeum Hanapi = volgens
onzen imam (as-Sjafi'i) is het niet
geoorloofd het z o u slechts volgens
den imam A b o e H a n f a h kunnen,
keupeu"
tadja" teumagoen
kn ka
tr geutanj
= waartoe gaat ge
koken wij zijn immers al verzadigd,
teungkoe njang kn malm geupeunan teungkoe pateun = een teungkoe die niet malim is noemt men
een halfwassen teungkoe,
peukn
= ontkennen ( v g l . meu"oengki, of
moengki),
II uitgangspunt, begin, oorzaak, reden, aanleiding,
vanaf ( v g l . asaj, awaj, moela, phn,
sabab, saweub,
keureuna),
bijv.

141

Kng

hana djitm peugah kn = hij w i l de de oorzaak niet mededeelen,


tjoet kn = v a n klein af,
beungh
kn = v a n den morgen af, bar
kn = v a n gisteren af, phn
kn
= v a n den aanvang af,
disin(of disinan-, of disidh-)
kn
=
vanhier (of: vandaar, v a n g i n d s ) ,
o e r djh kn = v a n dien dag af,
boen
kn =
v a n zooeven af,
dil kn v a n vroeger af, v a n
oudsher, djameun kn = v a n oude
tijden af, pakn
= waarom?, meukn = zijn reden hebben, hana
meukn-kn
= zonder eenige aanleiding, toekn
= de reden weten,
sakn
= dezelfde reden, dezelfde
afkomst, di. . . kn t" (of r o e ,
of t'an, of trh oe, of trh an)
== v a n a f . . . tot, di Atjh kn t"
Pidi
= v a n A t j h af tot Pedir,
djameun- (of dil-) kn t"an doed (of djeun, of djin)
= van
voorheen af tot later (of: nu) toe,
beungh
kn t"an seupt
= van
den morgen tot den a v o n d .
K n (v. A r a b . kaun), ontstaan, wezen, zijn.
s

K n g , stevig, hecht, vast (ook v . e.


verfstof die niet afgeeft), sterk,
krachtig, v g l . teuga, teugh,
koeat,
gagah, kreuh,
sasa, koekh,
opp.
leumh, raph, leump",
bijv. hana
kng
= onsterk, niet hecht, ondeugdzaam, pageu
(of
roemh)
njan hana kng
= die omheining
(of: dat huis) is niet hecht, aneu"
ln ka kng doe" mijn kind kan
al zitten, aneu" ln ka kng
siloeeu
=
mijn dochtertje draagt al een
broek (is al over de 8 j a a r ) , aneu"
ln ka kng idja pinggang mijn
zoontje draagt al een heupdoek (is
al over de 10 j a a r ) , narit ka kng
= het is vast afgesproken, de afspraak is reeds vast ( v g l . narit ka
meukeumat), techn.: het huwelijksaanzoek, de v e r l o v i n g heeft vastheid verkregen
(is beklonken),
tanda kng narit (ranoeb kng narif, ranoeb kng haba) = de geschenken en de sirih die het offi-

Kongseu

142

cieele huwelijksaanzoek vergezellen,


djandji ka kng (of ka teugh)
=
de afspraak is verzekerd, kng iman
= sterk in het geloof, peukng

versterken, peukng
pageu
een \
omheining versterken, peukng
agama den godsdienst versterken,
peukng
narit = de afspraak versterken d.i. iemand officieel ten huwelijk vragen, het officieele huwelijksaanzoek doen ( v g l . meuseuleungeuj).
K o n g s e u , ons w o o r d c o n s u l " .
K n s a (v. A r a b . choenca),
hermaphrodiet, ongeschikt v o o r den bijslaap.
K o p i , koffie, v g l . kawa.
K t , nauw, eng, bekrompen, benepen,
v g l . pitje', arat, seusa',
koentjb,
opp. loeah, goeroe',
lapang, keumang, bijv. moesm kt- (of pit j')
blang z seizoen, w a a r i n het v e l d
n a u w " of gesloten is.
K t , of badj kt (v. E n g . coat),
baadje dat v r geheel open is als
een kabaja ( v g l . badj plah dada).
K t e u b a h (v. A r a b . choetbah),
preek,
toespraak, beut kteubah
= een
preek houden, kteubah
nikah
=
preek bij de huwelijkssluiting, kteubah djeumeu'ah
= de V r i j d a g preek, kteubah
seumajang
goerana
= de preek bij eclipsen,
kteubah
lak oedjeun
de preek bij de
calat om regen te verkrijgen (bij
groote droogte), kteubah
seumajang oer ra ja = de preek bij de
calat's op de beide officieele feestdagen v . d. Islam.
K r a * , I de harde kern, het hart v . h.
hout, bijv. kra" ba' mh = het
hart v . d. tamarindeboom, II
brok, stuk, afgesneden
gedeelte
( v g l . M a l . ketat),
ook: hulptelw o o r d , sikra" = een gedeelte, een
afgesneden stuk ( v g l . grh),
sikra'(doea kra'-, Ih kra"-, enz.) pineung masa'
= n (twee, drie, |
enz.) stukje rijpe pinang, doea plh
kra" idja = twintig stukken lijn- |
w a a d ( = 1 koed),
papeun
sikra" (of si"n), doea kra" (of doea I

Krakab
n), enz. = n, twee, enz. planken ( v g l . keupng),
apin
sikra"
= n bol ruwe opium, oedb ba"
sar mat ba" sadjan sikra" kaphan
sabh kreunda
= laat ons bijeen
leven laat ons samen sterven n
zij ons lijkkleed n onze doodkist,
kra"oe = stukjes klapper (bijv. die
bij 't raspen achterblijven), III
aanbrandsel,
aangebrande
korst
(bijv. v. rijst) in den pot ( M a l .
kera").
K r a b , I ( M a l . kerap), dicht bij elkaar,
dichtbij, vlakbij, v g l . t, rab, rapat,
djab, reula, opp. djeu'h,
of
dji'h,
djara',
mcusoet,
djareung,
bla,
bijv. krab roemhdji
ngn
rocmhln zijn huis staat dichtbij het
mijne, krab-krab(of t-t-)
toemt op de hielen volgen, djidoe" krab keu oeln
= hij zat
v l a k bij mij, t'hana djab krab hana
rapat = aangekomen maar er niet
v l a k tegen aan dichtbij maar niet
aansluitend, boeb
krab = fuik
met nauwe openingen, II meukrab-krab, of meukrb-krb,
kraken.

K r a b a t ( M a l . karabat), bloedverwanten.
K r a d j e u n ( M a l . keradjaan),
koninkrijk, regeering, bijv. disinan
na
sidr radja raja loeah that kradjeun
= daar woonde een machtige koning, wiens rijk zeer uitgestrekt was, meureuth-reuth
radja
njang mat kradjeun
= honderden
regeerende vorsten.
K r a h , keumeurah, oproepen, bijeenroepen, verzamelen v . v o l k (bijv. tot
't verrichten v . werkzaamheden in
't belang der gemeenschap), bijv.
radja neukrah bandoem ra'jat
de koning verzamelde al het volk.
K r a k a b , de bladeren die aan den jongen sirihstam groeien (gelden als
oneetbaar, alleen de bladeren v . d.
zijtakken worden geplukt), bijv.:
ranoeb krakab pineung
toep
rt
ba' ln tan djoed
pan
djiteuka
= (zelfs) stambladeren v. d. sirih
en door eekhoorns aangevreten p i -

Kraleub

143

nang's waar moeten ze vandaan komen nu ik geen man meer heb?


Kraleub, kakkerlak, kraleub i
zwarte watertor, bh kraleub =
gouden knoopjes voor f eestbaadjes
welke gelijkenis zouden vertoonen
met de eitjes v, e. kakkerlak.
Kramat, of koeramat (v. Arab. karamah), wonderteeken, heilig, heilige,
door wonderen blijkbaar uitverkorene Gods, heiligheid (v. persoon
of plaats), heilig graf, vgl. lia,
bijv. koeboe kramat == heilig graf,
poedja kramat = vereeren v. heiligen (met offers en gebeden), oereung kramat = heilige.
Kramkrm, klanknab. v. hard stappen.
Kran, komfoor, los oventje (v. aardewerk), soort vuurpot, test, kran
meugaki '
komvormige test op
voet.
Krandam, kalkpotje, kalkdoosje (met
deksel), krandam oeh = bolvormig en glad kalkpotje bestaande uit
twee op elkaar passende helften,
krandam meutamp" = kalkpotje
voorzien v. e. kroontje op het deksel, krandam meurant = kalkpotje
waarvan deksel en bodem door een
kettinkje (soms door vele kettinkjes) zijn verbonden.
Krani, schrijver, secretaris, vgl. keureukn.
Krap (Mal. kerpai), patroontasch.
Krawang, open vlecht-, snij-, naald-,
of kantwerk, a jour, ook: kantillewerk, meuh krawang = geslagen
goud.
Krb, meukrb-krb, zie krab.
Krb, in fcoe krb-krb, in de zon gedroogde gekookte rijst.
Krh, I boom en vrucht (ba -, bh-)
v. d. kemiri (Aleurites moluccana,
Willd.) waarvan de oliehoudende
nootjes (bh krh) worden gegeten
en door kinderen als knikkers worden gebruikt (vgl. keumir), bh
krh, of bh keumir, ook: scrotum, testikels (vgl. tal njawng),
II meukrh-krh, of meukrhkrh, of meukrh-krh, klanknab.
v. e. ritselend geluid, ritselen, schuic

Kreujaj
felen (ook het gedruisch v. iemand
die om ons heendraait of naar iets
loopt te zoeken).
Krh (Mal. keris), kris, dolk, krh
meudoelang = een kris met een
handbeschermer aan het gevest,
krh meulingk" = een kris met
bochten, krh bahri = een zeer
lange soort v. kris.
Krng, in idja peukrng, doek waarmede een lijk na de wassching afgedroogd is en dat later den dorpsteungkoe wordt geschonken.
Krt, I meukrt-krt
(Mal. gerat),
klanknab. v. e. knarsend geluid,
knarsen (bijv. v. d. tanden), II
krt (Mal. kerat), snijden, splijten
(v. pinang, stokvisch, enz.).
Kreuh (Mal. keras), hard, stevig,
hevig, sterk, luid, ook: geweld,
dwang, vgl. kng, teuga, teugh,
koeat, gagah, sasa, koekh, bagah,
batat, taw", drah, tadjam, opp.
leumh, leumi", leump", leupn,
raph, bijv. boe kreuh = droog
gekookte rijst, kreuh aneu' beuddji = zijn geweer draagt ver,
angn kreuh een harde wind,
peunjakt
kreuh = een hevige
ziekte, i kreuh = odeur, aneu"
njan kreuh that oeldji = dat
kind is zeer stijfhoofdig, boel badandji kreuh lag djarm = de
haren op haar lichaam zijn hard als
naalden, peukreuh = met kracht
iets doen, dwingen, noodzaken, forceeren, met kracht aandringen (vgl.
pa"sa, meugasa"),
djipeukreuh
atdji = hij vermande zich.
Kreung (Mal. kerang), klein schelpdier (zoowel in zee als in brak water levend), roe* kreung (of
fcroe* reu'r) = de knieschijf.
Kreujaj, randboordsel, randsnoer v.
metaaldraad, meukreujaj = van
zulk een randboordsel voorzien
(bijv. aan een hoofddoek, aan een
sirihdoek, aan een bruidsbaadje,
enz.), p" kreujaj = vervaardigen
v. randboordsel, tjakah kreujaj =
werktuigje om randboordsel te maken (vgl. soeri kreujaj).

Krcunda

H4

Kreunda ( M a l . keranda), doodkist,


lijkkist, lap' kreunda = mat of
karpet welke om de doodkist gebonden en later aan de meunasah
geschonken wordt, gidoc' kreunda \
= schrijlings gaan zitten over de
doodkist
(zooals vroeger
een
schuldeischer wel deed om de begrafenis tegen te houden en de nabestaanden tot betaling zijner vordering te dwingen), sikra" kaphan
sabh kreunda = n zij ons lijkkleed n onze doodkist, tjitjm
kreunda = e. s. v. neushoornvogel
(vgl. nggang).
Kri, wijze v. zijn, aard, natuur, bijv. j
ma'na ln peugah kri = den zin
zal ik verklaren, djidja' peugah kri
= hij ging verslag doen, pafcri, of \
pakriban = hoe?, op welke wijze?,
op wat voor manier?, meukri = :
bepaald, wat de wijze betreft, toekri
= de wijze van iets weten, sakri
: op n wijze, manier, baranggakri = hoe ook, op welke wijze ook,
takheun kri = zeg de wijze, vertel
hoe de vork in den steel zit, kri tjit
narit N. = toen sprak N . aldus,
vervolgens waren aldus de woorden
v. N . , boe'f njan ka meukri = het
is al bepaald, hoe die zaak in elkaar
zit, hoe het in zijn werk zal gaan,
hana lntoekri = ik weet niet hoe,
h ka gbnjan dja" boet meukri
that = als hij een werk onderneemt is het steeds in orde, radja
han meukri = een vorst op wien
men niet aan kan, ka tatoekri =
hebt ge nu goed begrepen?, hana
lntoekri djipeulakoe = ik weet
niet hoe hij (dat) doet.
Krit, gierig, vrekkig, karig, vgl. lit,
keudeukt, bijv. krit keudcukt =
aartsgierig, b" takrit = weest
niet gierig.
Krikaj (Mal. kerikal), presenteerblad
met voet, een soort kleine dalng.
Kriman, in soeraf kriman (Mal. fciriman), zendbrief.
Krimn, e. s. v. zeevisch.
Kript, e. s. v. lekkernij.
1

Kroentjng
Krb, in toeleung krb-krb = neusmiddenschot.
Kroe (Mal. toer), klanknab. v. h. geluid waarmee men kippen en in navolging daarvan ook de ontvloden
ziel terugroept, bijv. kroe seumangat
= terugroepen v. d. ziel, ook gebezigd in den zin van: God behoede
U ! , God beware!
Kroeb, e. s. v. zee- en lagunevisch.
Kroeng, rivier, stroom, beek, kreek,
kanaal, bijv. dja' oe kroeng =
lett. naar de rivier gaan, d.i. zijn
gevoeg doen (vgl. dja" oe mn,
th ', dja' oe bagan), toenng
kroeng bovenloop eener rivier,
kroeng i tabeu = zoetwaterrivieren, kroeng i masin = zoutwaterkreek, binh
kroeng
=
oever v. e. rivier, kroeng mat =
door verlegging der rivier drooggelegde bedding, kroeng- (of toea/a-) d = dichtgeslibde of dichtgemaakte riviermonding, kroeng
geukoeh
=
gegraven kanaal
(bijv. om een bocht af te snijden),
babah kroeng = riviermonding
(vgl. koeala),
meukroeng-kroeng
= e. s. v. vechtspel vaak aan de
oevers v. rivieren gespeeld.
Kroengkng, e. s. v. landkrab (vgl.
bingkng).
Kroet, bh kroet, bultige citrussoort
(Citrus Hystrix, D C . ) dienende om
geur of smaak v. spijzen te veraangenamen of tot reinigingsmiddel terwijl zij in de Inlandsche magie een
groote rol speelt, kh kroet = het
doorsnijden v. e. citroen (alswichelmethode).
Kroemboe, hoog opgestapelde kegel v.
brandhout dien men in lichterlaaie
laat opgaan, cfm. toefa boengng
apoej.
Kroenjng, de lengte v. d. voeten tot
de toppen der vingers indien de arm
recht naar boven wordt uitgestrekt.
Kroentjng (Mal. kerontjong), een
rammelend geluid maken, bijv.
gleung kroentjng = door kinderen gedragen holle enkelringen
waarbinnen steentjes
(keureus')

Kroepng

145

die bij het gaan een rammelend geluid maken.


Kroepng (Mal. keropng),
korst,
roof (op een bijna genezen wond).
Kroesi, zie koeroesi.
Kroesng (Mal. kersang), n kroesng, verdorde droge pisangbladeren die men o.a. gebruikt als pakmateriaal en tot kussenvulling.
Kroet, I afschrapen, afkrabben, uitschrapen, II (Mal. keroet) rimpel, kreukel, plooi, rimpelig, gerimpeld, rimpelen, inkrimpen, verschrompeld, verschrompelen, kroetkreut as = onpleizierig gevoel
waarbij het net is of de huid zich
inwendig samenkrimpt (bijv. na
groote vermoeienis).
Kroewh, e. s. v. vlerkprauw.
Kroewng, goede houtsoort voor huisen scheepsplanken (Dipterocarpus
spec.).
Krh, meukrh-krh, zie krh.
Krng, I kokervormig, met de uiteinden aan elkaar genaaid, peukrng
idja de uiteinden v. e. heupdoek
aannnaaien, II krng, of karong, een mand (grooter dan de
katng en kleiner dan de keup"),
zie karng.

L
Laba, winst, gewin, voordeel, baat,
rente, vgl. boengng, oedjng, opp.
roeg, bijv. meuteumeung laba =
winst maken, laba reunggt, of laba
toeleung = rente of winst met
geld gemaakt, meulaba = rente,
winst opbrengen, winstgevend zijn
(vgl. moeboengng, meu oedjng),
peulaba = winst nemen, rente
eischen v. iemand, winstgevend
maken, productief maken (vgl. poeboengng, peu oedjng),
laba-lib
= winst op winst, rente op (van)
rente, woekerwinst (vgl. riba),
peulaba reunggt = geld uitleenen
tegen rente (vgl. sambt, ngoej
reunggt,
peu'oedjng
reunggt,
poeboengng reunggt, padjh boen-

Laboh
gng reunggt), reunggt meulaba
= tegen rente uitgeleend geld, ln
ka lnbri pangkaj keu djih soepaja
djimeuteum laba = ik gaf hem
bedrijfskapitaal opdat hij daarmee
winst zou kunnen maken, reunggt
njang lnpeulaba ka moeboengng
= het geld dat ik tegen rente heb
uitgeleend heeft al rente opgebracht,
meung na lagt na keu laba
waar vraag naar iets is daar is
winst te halen, meudoea laba =
de winst in twee gelijke deelen verdeelen (vgl. meudoea hareukat,
mawah), bagi laba, of moeweu"
laba de winst deelen, laba- (of
atra-) sihareukat, of laba- (of afra-)
meutjarikat =
gemeenschappelijk
verworven goed, gala meulaba =
geldleening met onderpand, oereung tj" reunggt meulaba = woekeraar.
Labah, zorgeloos, zonder zorgen
(opp. soesah).
Labang, spijker, nagel, labang sikrb
(Mal. sekeroep) = schroef, labang
poentja = ijzeren haak waaraan
iets hangt (bijv. een lamp), tjabt
labang = spijkers uittrekken.
Labeun, (een visch) afmatten door het
hengeltouw nu eens aan te trekken
dan weer te vieren.
Lab (Mal. laboer), bestrijken, besmeren, aanstrijken, verven, smeersel, bijv. roemh njan meulab itam
= dat huis is zwart geverfd, lab
meuh = vergulden, tabh lab
= zet er een smeersel op.
Laboe, kalebas, pompoen, soorten zijn:
laboe i (groen en langwerpig), laboe keulid" (gevlekt), laboe poeth (wit), laboe minjeu" (geel),
laboe bit (meloenvormig en gevlekt), laboe pha gadjah (fleschvormig en gevlekt), laboe moendam
(meloenvormig en vaal geel), laboe
tjoet (kleine soort), laboe pht (bitter), laboe atjoean (geelgroen), laboe sang (klein en meloenvormig).
Labh, ankeren, doen zakken, nederlaten (vgl. ti"), bijv. labh poekat
= een net uitwerpen, labh sa"h
10

Lada
= het anker laten vallen,
labhan
ankerplaats, reede, haven, baai
( v g l . Ih"), adat labhan
eertijds een recht geheven v . alle
vaartuigen die in een baai v o o r
anker kwamen.
Lada, peper, lada soelah of lada poeth = witte peper (zonder schil),
moeka lada = stengeluiteinde v . d.
peperplant, kanoeri boengng
lada
= peperkandoeri gehouden als de
peper in bloei staat, poephn
poela
lada = de eerstelingen v. d. peperaanplant, lamph
lada =
pepertuin.
Ladang, pas ontgonnen b o u w l a n d , een
leeggekapt stuk grond, peugt
ladang
=
een ladang aanleggen,
meuladang ladangbouw drijven,
tinggaj ladang = een ladang verlaten (verwaarloozen), oereung
ladang = ladangbebouwer.
Ladat (v. A r a b . lazat), lekker, smakelijk, heerlijk, v g l . n'mat,
bijv.
koebri keu gata djeunh
n'mat
njang ladat = ik geef u allerlei
soorten heerlijke lekkernijen.
Ladm (v. A r a b . lazim), noodzakelijk, dringend, noodwendig, verplicht.
Ladi'ng ( M a l . lading), e. s. v. h o u w w a p e n w a a r v a n de punt v . h.
scherp terugwijkt.
Ladjoe, snel, vlug, gezwind, dadelijk,
terstond, zonder ouhouden, v g l .
hana teudh, bagah, sigra,
pantah,
batja, reudjang, opp. landh,
lambat, trb, l", bijv. b" tadja"
landh
that tadja" ladjoe = loop toch niet
zoo langzaam vooruit snel, narit
ladjoe = eenvoudige rede (zonder
gebruik
te maken v a n
deftige
w o o r d e n ) , tadjaweub
ladjoe
=
antwoord dadelijk, djih ladjoe djimeusah-sah = zij zitten aldoor met
elkaar te fluisteren,
meuladjoe-ladjoe = wedstrijd, wedijver (vooral
in snelheid, bijv. bij hardloopen,
zwemmen, varen, enz.), tadja" ladjoe b" trb doed
= gaat meteen doet het niet later.
Ladoeb, zie ladoem.

146

La*n
Ladoeni (v. A r a b . ladoeni), w a t v a n
G o d komt, wat men v a n G o d verkrijgt.
Ladoem, of ladoeb, een deel, een gedeelte, deels, sommigen, sommigen
. . . anderen, deels . . . deels, gedeeltelijk . . . gedeeltelijk, bijv.
neutj"
nj ladoem dil singh
lndj"
abh hier hebt ge vast een deel
morgen betaal ik geheel af,
poeth
ladoem = gedeeltelijk grijs, ladoem
keunng ladoem hana = sommigen
werden getroffen anderen niet, ladoem m arng ladoem m as =
sommigen met netten anderen met
honden bij zich, ladoem
roepa
oereung
inng
ladoem
keunng
roepa agam = sommigen hadden
het v o o r k o m e n v . v r o u w e n anderen
droegen een meer mannelijk karakter.

Ladng, I w i l d , schichtig, kuren hebbend, v g l . kleut,


lah,
boeh,
ganah, gasang, djoeah,
tjeubeuh,
II e. s. v. aardappel (grooter
dan
gantang).
L a h , z w a k , v g l . leumh,
leumah,
leumi", leumbt,
opp. teuga, bijv.
la"h
teuga baranggari
bandoem
wadjib geudja" moeprang = z w a k ken en sterken allen moeten gaan
oorlogen.
La'n
( M a l . lain), ander, anders, behalve, bezijden, buitendien, zonder,
bijv. la"n gampng
= een andere
kampoeng, la"n matjam =
van
een andere soort, baranggakri
la"n
han djeut op welke andere w i j ze ook k a n het niet, roepa saban
rasa meula'n
= het aanzien is
constant de smaak wisselt, meula'n-la"n
in groote verscheidenheid, la'n ban njang hoekm
drneu = het overige zij naar u w
beslissing, la'n han s = anders
niemand, la"n niba"njan
een
ander dan die, ook: buitendien,
la'n hana djipoeboet
sapeu
=
anders deed hij niets,
malngkan
( M a l . melainkan)
= slechts, uitgezonderd,
behalve,
behoudens,
daarentegen, maar, mat
bandoem

Laga*

147

Lah

malngkan sidr = allen kwamen


door paalworm wordt aangetast
om op n na.
(Dipterocarpus trinervis, BI.).
Laga*, blufferig,
verwaand, vgl.
Lagi, I vooral in deftige taal wel gedjoengkat, mbng, teukab, ria.
bezigd in plaats v. h. Atjhsche
Lagang, ziltig, brak, eenigszins zout
treu" in den zin van wat meer is",
(v. water), vgl. masn.
daarbij komt nog", II kaatsen,
Lag, I als, alsof, zooals, evenals, ge- !
meulagi = een spel waarbij een
lijk (vgl. ban, sipeurti, kri, mis,
bal door de eene partij opgegooid
minseu, oepama, matjam en M a l .
en door de andere terug geslagen
selakoe), manier, wijze van doen,
wordt.
gedraging, gewoonte, trant, mode
Lag, nieuw, pas, voor het eerst (vgl.
(vgl. M a l . lakoe), bijv. lag nj,
bar, ban, boen), lag na, of
lag njan, lag djh, zooals dit,
silag na, of lag " na = pas,
dat, gene, of: op deze, die, gene
voor het eerst aanwezig, ongehoord,
wijze, lag dil = zooals bij het
buitengewoon, voortreffelijk, zeer,
begin, zooals vroeger, lag djimeuhevig, verbazend, bijv. lag ln
drbln = alsof hij me wilde pakpoebl sabh beureukah = pas
ken, lag aneu" mit = kinderachheb ik een takkenbosch verkocht,
tig, djheut that lagdji (of akajdji)
oedjeun raja that lag na = een
= hij is erg gemeen in zijn manier
buitengewoon zware regen, djrh
van doen, een gemeene vent, b" talag na = uiterst schoon, bit
marit lag njan = spreek niet zoo,
mangat silag na = het is werkeop die manier, roemh njan lag
lijk buitengewoon lekker, beungh
nj tjit = dat huis is evenals dit,
silag na = hevig woedend, oeaan dit gelijk, meunan lag op
reung' beu" lag na = een verdie wijze, b' meunan lag gata
bazend luie kerel, ram silag na
ge moet zoo niet doen, ln mita
zeer druk, lag na djidja"
abh lag = ik heb op alle maprang = uit alle macht toog hij ten
nieren gezocht, djimeulawan lag
strijde.
taja = hij biedt op hevige wijze
Lagt, gewild, goed en spoedig v. d.
tegenstand, II wijze, zangwijze,
hand gaand, vraag naar iets zijn,
melodie, deun, tempo, vgl. laram,
gangbaar zijn, aftrek hebben, ingang
ragam en M a l . lagoe, bijv. lag
vinden, geldig zijn, vgl. larh en
Atjh, of lag Dalam AtjhMal. lakoe, bijv. meung na lagt na
sche of hoofsche wijs, lag Pidi
keu laba = wanneer waar spoedig
= Pedirsche wijs, lag bagah =
van de hand gaat is er winst, ka
snel tempo, lag djareung
=
lagt meuneukatln = mijn kooplangzaam tempo, lag rantja" =
waar heb ik al verkocht, han lagt
vroolijke, levendige wijs, III
reunggt nj = deze dollar is niet
voor iets zorgen, bijv. ka geupeugangbaar, dara njan hana lagt l
lag l oereung p keureudja =
= dat meisje is niet gewild meer
de menschen die het huwelijksfeest
(zal wel niet meer een man vingeven hebben reeds voor alles geden), hana lagt naritdji men
zorgd, I V kuur, gril, luim, nuk,
luistert niet naar hem, zijn woord
bui, dwaze inval (vgl. tingkah),
heeft geen invloed.
bijv. aneu" nj le lagdji = dit
Lah (Mal. lahir), uiterlijk, uitwenkind heeft veel kuren.
dig, openlijk, openbaar, aanschouLagh, in toelh-lagh = redetwisten.
welijk, zichtbaar (vgl. leumah, opp.
Lageum, iets door teekenen of geluibatin), ook: geboren worden (vgl.
den bekend maken.
na), bijv. ka lah djisakt boed"
= het is al te zien dat hij melaatsen
Lageun, hooge boom een uitnemend
is, djilah ba" oer Raboe = hij
timmerhout opleverend dat niet |

Lah

148

Lak

lajeu palng = een achterzeil aan


is op W o e n s d a g geboren, ancu"dji |
den bezaansmast, lajeu djib
=
ngn aneu"ln
malam bar
sig
driekantig
tusschenstagzeil,
gblah (of sig na) zijn k i n d en
njan geukeumeung
meulajeu
=
het mijne zijn gisteren nacht tege- ;
hij is voornemens op reis te gaan,
lijk geboren, leum
lah = de [
peukeumang
(of peuhah-)
lajeu
z i c h t b a r e " wetenschap die v o o r
het zeil spannen (ontplooien),
alle geloovigen geldt (in tegenstelpeukoentjb
lajeu
=
het zeil
ling v . d. leum batin die alleen
reven (inhalen), ln ka
lnmeulaaan de ingewijden bekend i s ) .
jeu oe Poel Pinang = ik ben al
Lah, w i l d , ontembaar, v g l . kleut,
naar P . P . gevaren, II tijd, v g l .
boeh, gasang, ganah, ladng, djoemasa, jh, djan, bijv. silajeu = v.
ah, tjeubeuh,
opp. seu"it.
d. zelfden tijd, th lajeu = w a n Lah, spijt, verdriet, berouw, v g l .
neer?, welke tijd?, kah
silajeu
seusaj, bijv. meulah
atln
pngngn k = jij bent mijn tijdgenoot,
ln bandoem ka abh lndjoedi
=
teungh lajeu kradjeun
Meukoeta
ik heb berouw omdat ik al mijn
Alam = tijdens de regeering v . M .
geld verspeeld heb, lah dr = I
A . , lajeu th-, of lajeu siri-, of
zich berouwen, salahteu teulah gata
siri lajeu na drneu
in welken
= u w schuld z a l u rouwen.
tijd is u geboren?, drneu
th laLaja, opzetten, aanvangen (v. vlechtjeu (of th masa, siri masa)
=
w e r k ) , laja manjeum tika = een
v a n welken tijd is U ? , III tijdevlechtmat opzetten, beginnen, balijk zonder vrucht (v. kokos- of p i rm Ih malam dm laja keu tika
nangboomen), bijv. ba" pineung ln
= de biezen liggen drie nachten
teungh
meulajeu
= mijn pinangom tot vlechtwerk v o o r matten o p boomen zijn nu zonder vrucht.
gezet te worden.
Laj ( M a l . lajoer), iets over het vuur
Laja*, behoorlijk, betamelijk, geschikt,
houden om het te laten drogen, vergepast, w a a r d i g , fatsoenlijk, v o e g schroeien, verzengen, zwart maken
zaam, v g l . patt, meudjeulh,
m,
met roet, v g l . sal, bijv. tjab geugt, opp. br", djheut, bijv. hana
laj keu asab = een stempel of
laja" boetdji
zijn handelwijze
zegel wordt in den rook v . h . vuur
is niet betamelijk.
gehouden (om er roet aan te laten
Lajang, zweven, meulajang-lajang
=
hechten).
heen en weer zweven, glajang
=
Laka ( M a l . lakar), nog niet geheel afvlieger, zie aldaar.
gewerkt, .ook: e. s. v. borduren
Laj ( M a l . la joe),
verwelkt, verwaarbij alleen de omtrek der figuschrompeld, verdord, verlept, verren met gouddraad wordt belegd.
flenst, v g l . mala, bijv.
boengng
Lak, verzoeken, om iets vragen, aflaj = een verwelkte bloem, n
smeeken, verzoek, v r a a g , wensch,
laj
= verdorde bladeren, laj
bijv. gbnjan
geulak
ranoeb ba"
badandji
= hij ziet er schraal en
oeln
= hij vroeg mij om sirih,
mager uit.
lak doe"a bidden (om succes),
Lajeu, I ( M a l . lajar), zeil, meulaook: het vragen om het g e b e d "
jeu = op reis gaan, zeilen, varen,
(v. e. geestelijke d.i. om zijn medeonder zeil zijn, ter zee, te water
w e r k i n g , verlof of zegen bij een ofreizen, peulajavan
= zeereis, reis
fermaaltijd), neulak
doe'a
keu
over water, lajaran
=
e. s. v.
oeln
=
v r a a g mij om zegen"
z w a a r d visch,
lajeu
djoeng
=
(gewone wijze v a n groet als men
driehoekig stagzeil aan den spriet,
een ouderen of een hoogeren i n
lajeu seuringkt
= vierkant fokrang ontmoet), djilak
meu" ah
kezeil aan den fokkemast,
lajeu
dja" = hij vroeg verlof om te versab = zeil v . ongebleekt katoen, |

Lakoe

149

Lal

trekken, djilak
drdji
=
hij
vroeg verlof heen te mogen gaan,
lak
w = vragen om huiswaarts te keeren, lak dm
=
vragen om te blijven overnachten,
lak gad
aalmoezen vragen,
lak ampn = vergiffenis vragen,
lak oetang = om een schuld manen ( v g l . toengg),
lak meu"oetang geld te leen vragen,
lak bimaran datgene w a a r o m
een bimaran vraagt, lak w (of
tj"-) seumangat = terugroepen (of
v a n g e n " ) v. e. (ontvloden) levensgeest, poepeunh
lak = een
wensch vervullen, lak
koereung,
of lak moerah '
afdingen ( v g l .
taba, meuda'wa
joem), ph broe"
lak
oedjeun
=
het slaan op
klapperdoppen om regen te vragen,
djimeulak
ba" Alah = zij zond
een gebed tot G o d .

agam),
lak
bin
=
man en
v r o u w , meulak
= gehuwd zijn,
getrouwd zijn, ook: paren, ka na
lak
= een man hebben (v. d.
v r o u w sprekende), verloofd zijn,
peulak
uithuwelijken (v. e.
dochter), i srah gaki lak

voetwaschwater v. d. echtgenoot
(geldt als bijzonder heilzaam), lak i = e. s. v. waterspin die
Zich snel over het watervlak heenbeweegt, naleung
lak
= hoog
rietgras ( M a l . ilalang), lak
aleu
vloerbalken.
Lakm, e. s. v. wilde wingerd ( V i t i s
trifolia, L . ) met jeuk veroorzakende bladeren en vruchten, bijv. kah
lag kateuph
bh lakm han "
teutab sagaj = je doet alsof je een
l a k m - v r u c h t hebt aangeraakt
je
kunt maar niet stilstaan (v. d.
jeuk).

Lakoe, gedrag, handelwijs, manier v a n


doen, wijze v a n doen, bijv. lakoedji
hana gt zijn gedragingen zijn
niet goed, hana gt lakoe =
het
ziet er niet goed uit, tingkah lakoe
= gedragingen, handel en wandel,
peulakoe
=
doen, handelen, bewerkstelligen, te werk gaan, tot
stand brengen, in orde brengen,
verrichten, zorgen v o o r , bijv. lnjoe meun ban meudh
djipeulakoe = i k gelast hem zus z (d.i.
geheel anders) doet hij, pakn
djipeulakoe meunan = w a a r o m handelde hij aldus?, hana
lntoekri
djipeulakoe
= ik weet niet hoe hij
dat doet, peulakoe
boet
=
een
zaak bewerkstelligen, meunan sab
djipeulakoe
= zoo deed hij steeds,
djipeulakoe ban njang hawa zij
gaan te werk naar hun lusten, s
peulakoe
keubeuln
= wie z a l
voor mijn buffels zorgen?, djipeulakoe matjam-matjam
= op allerhande wijzen ging hij te werk, keulakoean = gedrag, wijze v . optreden, bijv. Iheuh djikaln
bandoem
kculakoean
= nadat zij alles o p genomen hadden.

Lalat, vlieg, soorten zijn: lalat idj =


groene bromvlieg, lalat boe = de
gewone huisvlieg, lalat mirah roeng
= e. s. v . vlieg met rooden rug die
v o o r a l de menschen hindert en zich
moeilijk laat verjagen, daarom ook
w e l gezegd v . e. stokebrand, k w a a d spreker, kah oepama lalat
mirah
roeng = je bent als de vlieg met
rooden rug ( z hinderlijk), " lalat
= pigmentvlekken, sproeten, moedervlekken, ook: stippen of vlekjes
op den romp v . e. buffel.
Lal ( M a l . lalai), geheel opgaande,
verdiept in iets, afgetrokken, afgeleid, onoplettend, achteloos, o n achtzaam, zorgeloos, onverschillig,
slaperig, luchthartig, nalatig, onbedachtzaam, v g l . lal, tawan, daw", bijv. ln teungh
lal ik
was geheel in gedachten verdiept,
geutanj
b' talal padjh
laat
ons niet vergeten te eten, b" tameulal
le areuta streeft niet
naar veel rijkdommen, b" talal l
= beuzelt niet langer, peutal
=
(een kind) sussen, afleiden, bezig
houden (bijv. door het te dragen en
deuntjes v o o r te zingen), passen op
(een k i n d ) , het verzorgen, bijv. dji-

Lak

( M a l . laki),

echtgenoot

(vgl.

La'lm

150

peulal aneu"dji nameting dji'im


= zij speelde met haar kind opdat
het stil zou zijn, peulal at = afleiden, oereung peulal aneu"
kindermeid, baboe.
La'lm (v. Arab. galim), onrechtvaardig, despotisch, tyranniek, oereung la"lm = dwingeland, geweldenaar, despoot, bijv. k han
koedoe" ngn radja la"lm lag
na ik blijf niet bij een vorst die
tyranniek is, palh inng hana lak palh nanggr la'lm radja
= ongelukkig de vrouw die geen
man heeft ongelukkig het land waar
de vorst een despoot is.
Laloe, voorbijgaan, vervolgens, daarna.
Lal, opgaan, verdiept in iets, vgl.
lal, tawan, daw", bijv. djih sab
tjit lam lal ngn tapa oer malam = steeds dag en nacht ging hij
op in zelftuchtiging, di teungkoe
lal ngn kanoeri de dorps
teungkoe's hebben het druk met offermalen, masng-masng daw" lal ba" hareukat = een ieder gaat
maar al op in zijn kostwinning.
Lalrat, nood, nooddwang, drang der
omstandigheden, noodzaak, overmacht, vgl. daroerah, bijv. meung
hana sapeu njang djeut keu lalrat = als er niets is dat nood
geeft, ook: gevaarlijk, bedenkelijk
(v. ziekte), bijv. lalrat that peunjaktdji = hij is gevaarlijk ziek.
Lam, I of dalam, in, binnen, enz., bijv.
mat lam prang = in den strijd
gesneuveld, trh lam oeteun = in
het bosch aangekomen, lam roemh
= binnenshuis, II dorp, vestiging (in plaatsnamen) bijv. Lambard, Lampisang, Lambeus, Lambhoe*, Lamnjng, Lampanah, Lampash, Lamsajoen, enz., III
terwijl, vgl. dadang, atra, bijv. lam
djiplh badj = terwijl hij zijn
jas uittrok.
Laman, in laman sripada (of srpada, of sipada) = de dienaar
Uwer Majesteit.
Lamat, I het lange verticale handvat

Lampoesng
waarmede men den ploeg bestuurt,
II lamat, of namat, het touw v.
d. eenen vleugel v. e. sleepnet
(poekat) dat men op den oever in
de hand houdt (vgl. roend").
Lamba , ineengedrongen (bijv. v. l i chaamsgestalte) .
Lambaga, oorspronkelijke vorm, het
begin van iets, bijv. lambaga Adam
niba" tanh = Adam werd uit aarde gevormd.
Lambajng, donker purper, donker
violet (naar de donker paarse bladeren en stengels v. e. klimopsoort
van dien naam).
Lambat, langzaam, lang toevend, lang
durend, talmend, laat, traag, vgl.
frfe, l", pleuheun-pleuheun, landh,
badam, opp. bagah, sigra, pantah,
batja, reudjang, tadjam.
Lambatoe, of rambatoc, e. s. v. muskaatduif.
Lamb, I wenken, wuiven, vgl. ka't,
II verbodsteeken (zooals men
op rijstvelden in tuinen enz. aantreft om aan te duiden dat men
daar geen gras mag snijden, geen
boomen mag kappen enz.).
Lambng, I kwabbe (onder aan den
hals v. e. rund), lel, halslel (v. e.
haan), II zie leumbng.
Lambng, I omhoog werpen, opwerpen, vgl. ti', II zijde, flank (v.
mensch of dier), de platte kanten
(v. e. mes), vgl. Ihoeng, III
hoog opgaand (v. e. huis, v. e.
boom, v. e. berg, enz.).
Lami, in ban lami, zoodra, vgl. h
ban, ban sar, bijv. ban lami djitrh oe pasi = zoodra zij aan het
strand aankwamen, h ban lami
djitrh keunan = pas kwam hij
daar aan.
Lamideun, zie ramideun.
Lampeudoe (Mal. empedoe), gal, galblaas, vgl. pht.
Lampoe, lamp (gemporteerde petroleumlamp) , vgl. panjt.
Lampoedng, e. s. v. kruipplant.
Lampoejang, wilde gember, rhizoom
v. Zingiber Zerumbet, Rosc.
Lampoesng, e. s. v. kleine bloedzuic

Lamph

151

ger, die wel in den neus v. kinderen, honden, buffels enz. kruipt als
ze water in de rivier drinken.
Lamph, of eumph, of mph, tuin,
aanplanting, bijv. peugt
lamph
= een tuin aanleggen, oereung
meulamph landbouwer, tuinier,
lamph teub = suikerriettuin,
lamph lada = peperaanplanting,
pepertuin.
Lampng, dobber aan een hengel
(veelal v. s/rn-hout), drijver aan
een net (veelal van kurkhout).
La'nat, vloek, vervloeking, vervloeken, verdoemen, vgl. srapa, tjart,
bijv. ba" dji h la'nat verwijderd zij de vloek, si la'natoelah =
de door Allah gevloekten.
Lauda , stekelvarken, boel landa"
= de stekels v. e. stekelvarken.
Landah (Mal. landas), aanbeeld.
Landang, ergens ten oorlog heentrekken.
Landh, langzaam, traag, talmend,
laat, vgl. lambat, trb, l', badam,
opp. ladjoe, bagah, sigra, pantah,
batja, reudjang, bijv. b" tadja"
landh
= loop niet langzaam,
landh that tateuka = wat komt
ge laat.
Landja, terstond, spoedig, vlug, snel,
rad, vlot, rechtstreeks, vgl. ladjoe,
bagah, sigra, pantah, batja, reudjang, opp. landh, lambat, trb,
l", badam, bijv. landja djidja'sm
keubeu njan = terstond gingen zij
dien buffel verstoppen, radja neujoe bandoem trn landja oe dalam
= de vorst gelastte allen rechtstreeks in het paleis te komen, peu
meuteumeung landja djitj" = wat
zij vinden nemen zij meteen.
Landjoet, langdurig, langzaam wegstervend (v. e. geluid), landjoet
oemoeteu = lang zij uw leven.
Land*, of rand", langharig (v. e.
niet gecastreerden bok).
Laneu, meulaneu,
zacht hellend,
glooiend, vgl. sideu, opp. teureubh,
tjt.
Lang, meulang-lang, zweven.
Langai, ploeg, mata langai = lemmet
c

Langkah
v. d. ploegschaar, bh langai =
schoenvormig blok hout (meestal
manA-hout) v. e. ploeg (het l i chaam v. e. ploeg).
Langt (Mal. langit), hemel, lucht,
uitspansel, zwerk, bijv. djip doem
oe langt = zij vlogen allen de
lucht in, h neupeudjeut
langt
ngn boem l Pteu Alah =
toen onze Heer God hemel en aarde
schiep, njeum-njeum langt srt =
het was alsof de hemel inviel, leulangt = verhemelte, ook: hemel
v. e. ledikant en zolderingbedekking (vgl. ri'r dilangt).
Langga (Mal. langgar), tegen iets
aanstooten, aanloopen, aanvaren,
tegen iets zondigen, inbreuk maken
op, overtreden, in strijd handelen
met, bijv. prang meulangga, of adat
meulangga schijnoorlog, of schijnaanval waarbij de dorpshoofden
als bijleggers v. h. geschil optreden,
meulangga pantang = een pantang-verbod overtreden, meulangga
adat ngn hoekm = in strijd handelen met gewoonte en wet, teulangga ka pasi = stranden.
Langgam, omtrek, grens, bijv. di kaj
njan kn t disin langgam lamphln = van die boomen tot hier
strekt mijn tuin zich uit.
Langgh, I in beslag nemen, onteigenen, met geweld afnemen, aanspraak maken op, iemand in zijn
recht aantasten, usurpeeren, knevelen, vgl. sag, bijv.
langgh
oemng = het in den ban doen v.
e. rijstveld, akkerban, djih djilanggh keubeu nj s= hij maakte
aanspraak op dezen buffel, II
overslaan (bij een telling), bijv.
b" tameulingkeu oerh b tameulanggh bandja = men mag niet
over de lijn heengaan men mag
geen regel overslaan (zegt de onderwijzer tot zijn leerlingen bij de
schrijfles).
Langkab, een palmsoort (Arenga obtusifolia, Mart.).
Langkah, pas, schrede, stap, tred,
trede, gang, reis, meulangkah =
c

Langk*

152

gaan, stappen, voorwaarts schrijden, bijv. peu sabab na neulangkah


keu n - wat drijft u herwaarts?,
njang
djeut
lnmeulangkah
keu
n sabab lndja"
kaln gata
=
de reden dat ik hierheen k o m is dat
ik u een bezoek kom brengen, ka
meulinteung
langkahln
sabab i
taja mijn reis is vertraagd door
een
overstrooming, dji'h
that
langkahdji
= hij heeft een verre
reis gemaakt, sitng langkah = v e r keerde gedragingen (ons s c h u i n marcheerder"), singkat langkah
=
achter het net visschen, te laat k o men, soerat langkah = wichelboek
om te weten op welken dag en op
welken tijd men een reis moet aanvangen, meulangkah
ba" trh
oe
ateuh
tika voorwaarts schrijden tot op de zitmat, soerf Ih
langkah
=
drie stappen achterwaarts doen, bahl lndja" h njang
trh langkah ba = laat mij maar
gaan waarheen mijn schreden mij
brengen.
L a n g k ' , e. s. v. zeeschelp w a a r v a n
w e l ringen w o r d e n gemaakt.
Langkoeb, een geelbruine soort snip.
Langkoeeuh ( M a l . lengkoeas),
geneeskrachtig rhizoom v . A l p i n i a
Galanga, Sw.
Langoe, zwemmen, bijv. ln keumeung langoe oe bladh i k ga
naar den overkant (v. d. rivier)
zwemmen, ilkeu
darah
silangoc
goeda
=
er stroomde zooveel
bloed dat een paard er in z o u kunnen zwemmen.
Langng, groote groene vlieg.
Langsat, boom en vrucht [ba"-, bh-)
v . e. v o r m v. L a n s i u m domesticum,
Jack.
Lanta*, vreten, v g l . ngab, rt, scuba,
seungab, bijv. djilanta" lag goeda
= hij vreet als een paard.
Lantng, afgescheiden, afgezonderd,
op zichzelf staand, v g l .
meungklh.
Lantjang, I of rantjang,
vaartuig,
schip, v g l . prah,
sampan,
bijv.
lantjang(of prah-,
of sampan-)
poekat e. s. v . p r a u w om met

Lap
sleepnetten te visschen, lantjang ook: e. s. v . offerprauw v e r v a a r digd v . d. bladscheede v. d. pinang
die men een rivier laat afdrijven om
een ziekte uit te bannen, bh lantjang zulk een offerprauw loslaten, II lantjang sira, de plaats
waar men zout kookt, zoutkeet.
Lantj*, puntig, spits, met spitsen top
(v. e. b e r g ) , v g l . firf,
rantjng,
lantjng,
pantjng,
opp.
boegam,
toempj.
Lantjng, puntig, spits, v g l . lantj",
rantjng,
mantjng,
pantjng,
firf,
opp. boegam,
toempj.
Lantoej, I e. s. v. rivierschildpad, II
groote houten hamer, v g l . pal,
noega.
L a t ( M a l . laoet), I zee, meer, bijv.
la't raja = de wijde zee, de oceaan, aneu' la't naam v . e. k r a termeer op P o e l W , fcanoeri la't = zeekandoeri, boeb la't
=
zeefuik, eungkt
la't zeevisch,
i la't
= zeewater, i la't
Ih"
" tadjoel"
at ma'noesia
han "
tadoega = de diepte v. d. oceaan
is te peilen maar 's menschen hart
laat zich niet peilen, II uitheemsch, v a n overzee, v g l . blajat,
opp. tanh, bijv. oebat beud
la"t
uitheemsch kruit, kruit v . overzee aangebracht, III N o o r d (in
windstreken), bijv. timoe la't
=
N o o r d - O o s t , barat la't = N o o r d West.
Lapah, in stukken of in reepen snijden, v g l . kh.
Lapaj (v. A r a b . la[th), uitspraak v .
e. w o o r d , tekst, v g l . matan, bijv.
lapaj ma'na = tekst en vertaling.
Lapan ( M a l . delapan), acht, bijv. lapanblah
= 18, lapanplh
80,
lapan reuth
800, lapan rib
=. 8000, lapan oer acht d a gen, lapan dr acht man, lapan
g = acht maal, sikin lapan sag
z w a a r d met achthoekig gevest.
Lapang, wijd, ruim, vlak, vrij v. belemmering, open, onbegroeid, v g l .
loeah.
Lap, verlamd, v g l . badm, lasa, mat

Lap*

153

Lata

badan, bijv. lap djardji


siblah
koelarang ik kan het niet tegen= zijn eene arm is verlamd.
houden, hana sidr larang
kaph
Lap*, onderlaag, onderlegsel, dek niet n weerstond de ongelookleedje, bijv. tika lap" = mat met
vigen, han " tatham l talarang
onderlaag, lap" soerat = omslag= niet meer tegen te houden of te
doek tot inwikkeling v . e. brief,
verbieden.
lap" bat = kleedje in een sirihLarangn, schoft v . e. buffel.
bakje, lap" kreunda
= mat (of
Lar*, draaibank, draaien op een
karpet) die om de doodkist gewondraaibank.
den wordt en later als moesala aan
Larh ( M a l . laris), aftrek hebbend,
het dorpsgodsdiensthuis wordt afgewild, goed, gemakkelijk v . d.
gestaan, lap" poesat lett. d e k hand gaande (v. k o o p w a r e n ) , v g l .
kleedje
of onderlegsel
op
den
lagt, bijv. peularh
= geheimmidnavel", fig. geschenk aan de v r o e d del om zijn koopwaar gewild te m a v r o u w na de bevalling.
ken, doe"a peularh
= tooverforLaph ( M a l . lapis), laag v . opeengemulier waardoor bewerkt wordt dat
stapelde zaken, stapel, verdieping
handelswaar goed en gauw ver(bijv. de beide verdiepingen v. h.
kocht wordt.
dak v . e. moskee onder het topLareu, of raleu,
of reuleu,
even
stuk), bekleedsel, voering, maal,
ontkiemd padizaad op een moerasmeulaph
= opgestapeld, in lagen
sig kweekbed uitspreiden, Iheu la( v g l . m e u s o e s n ) , bijv.
boem
reu = een eenigszins droog gelegd
toedjh
laph = de aarde bestaat
stuk moerasbodem w a a r o p men het
uit zeven verdiepingen, toedjh la- \
ontkiemde zaad uitspreidt.
ph pint teugantjng
= een ze- I Lasa, verlamd, v g l . lap, badm,
mat
venvoudig gesloten deur,
siplh
badan.
,
laph koeta beus
= een plaats
La'sa, tienduizend, doea la"sa

omringd v a n tienvoudige wallen v .


20000, meuleula'sa
= bij tienduiijzer, silaph, doea laph, Ih laph
zenden.
=
een, twee, driemaal ( v g l . si-,
La'sana, gelijk, zooals, evenals, bijdoea-, Ih- g, blt, seun),
voorbeeld, v g l . ban, bag,
kri,
idang meulaph
= een idang met
lag, matjam, minseu, mis, oepaveel bordjes op elkaar gestapeld,
ma, sipeurti.
meutindh
laph = zich in lagen
La seumana ( M a l . laksamana), v l o o t opstapelen.
voogd, admiraal, ook: een titel w e l Lapng, e. s. v . boom w a a r v a n het
ke nu nog o.a. door het landschapszeer bijtende sap bij aanraking ophoofd v. N d j n g wordt gevoerd en
zwelling der ledematen veroorzaakt.
eertijds ook op de W e s t k u s t en i n
Groot
Atjh
voorkwam,
doe a
Larah ( M a l . laras), geweerloop, bijv.
oerh la'seumana
een soort toobeud doea larah een dubbelvercirkel-formulier.
loop geweer.
Laram, zangwijs,
stemgeluid, v g l .
Lansen, tien la'sa, honderdduizend, in
ragam,
lag.
't algemeen: ontelbaar veel, bijv.
Larang, verbieden, ontzeggen, tegentantradji
meula'sa-la'sn
=
tienhouden, v g l . tham, teugah, theun,
honderdduizende volgelingen.
sagang, sangga, bijv. apin
ngn
Lasn ( M a l . dasoen), e. s. v. ui, oe
oebat ka geularang
l
kmpeuni
meulasn
= jonge klappervruchten
djeun
= (de v e r k o o p v a n ) ruwe
aan n zijde ui-vormig afgesneden
opium en kruit is thans door het
als huldebetoon in optochten medegouvernement verboden, b
taboet
genomen.
njang geularang
l adat =
doe
Lata, kruipen, voortkruipen (v. dieniet wat de adat u verbiedt, han "
ren en planten), v g l . euj, bijv. geuf

Latah

154

poela koend geupeulata = men


plant kalebas en laat ze voortkruipen.
Latah, in zenuwtoestand (zenuwziekte)
op bepaalde oogenblikken
(vooral bij schrik) alles wat men
hoort en ziet nazeggen en nadoen.
Lat batat, kruipend gedierte, insecten
en delfstoffen.
Latn, meulatn-latn, als een draad
aaneen hangen, bijv. i babahdji
meulatn-latn = zijn spog hangt
als een draad aaneen.
Lawa, golving, ph lawa = de sporen geven, het aanzetten en snelle
voortrennen te paard (lett. golvingen slaan).
Lawan,
tegenstander,
tegenpartij,
vijand, wedergade,
tegenhanger,
pendant, wat behoort bij (vgl.
ngn, teumn), meulawan = weerstand, tegenweer bieden, verweren,
zich verzetten tegen, bestrijden,
weerstreven, bijv. oereung njan le
lawandji = die man heeft veel
vijanden, rajaf djimeulawan radjadji aneu" djimeulawan ajahdji
de onderdanen verzetten zich tegen
hun vorst het kind verzet zich tegen
zijn vader, han " djilawan gata
hij kan u niet weerstaan, lawan
printah = een gebod overtreden,
angn lawan = tegenwind, lawan
marit = tegenspreken, lawan goer = zich tegen zijn leeraar verzetten, panglima njan dil lawanln lam prang die panglima
was vroeger mijn tegenstander in
den oorlog, poetr njan hana lawan- (of hana bag-)
dalam
dnja doemnankeu djrh roepadji
= die prinses had op de wereld
geen wedergade z schoon was
ze, lawan- (of teumn-, of ngn-)
boe = toespijs bij de rijst.
Lawang, koeit lawang, de bast v.
Cinnamomum-soorten, boengng lawang = kruidnagelen (Eugenia
aromatica, O. K . ) , boengng lawang Klng = Japansche steranijs
(Illicium religiosum, S. & Z . ) .
Lawt, langdurig, lang geleden, vgl.

Le
lawi, trb, bijv. lawt that boet
nj = dit werk duurt zeer lang,
lawt that wdji di Makah = het
duurt zeer lang eer hij uit Mekka
terugkeert, lawt oemoedji = hij
geniet een lang leven, seulawt
lndja" djidoe"di roemh = zoo
lang als ik op reis was bleef hij
thuis, seulawt lnmeuladang han
tm oedjeun = zoolang ik aan het
ladangs aanleggen ben heeft het
nog niet geregend, na padoem lawt
Iheung niba" njan = eenigen tijd
daarna, lawt lawat = ten langen
leste, na verloop v. langen tijd.
Laweut, litteeken, schram, vgl. part,
bijv. doemnan laweut niba' badandji hana lapang meung b pad
hij had zveel litteekens op het
lichaam dat er geen plekje zoo
groot als een rijstkorrel was vrijgebleven.
Lawi, I lang geleden, vgl. lawt, trb,
II het gedeelte v. e. werpnet
(djeu) boven de ringetjes die moeten dienen om het net te doen
zinken.
Law , meulaw", mengen, vermengen, vermengd, dooreengemengd,
vgl. katjh, djampoe, ba'oe, bijv.
keumamah teurawt
geulaw"sira
= snippers gedroogde stokvisch
met zout vermengd.
Le, veel, vele, talrijk, menigvuldig,
opp. dit, nit, mit, batjoet, bijv. le
blt = vele malen, le that = zeer
talrijk, le akaj = knap, bedreven, le
peu = er is veel, vele soorten,
velerlei, hana lntoedoem le = ik
weet niet hoeveel, le oereung =
vele menschen, oereung le = de
menigte, de groote massa, de meerderheid, ook: de Plejaden, na le
oereung lam gampng nj = er
wonen vele menschen in deze kampoeng, oereung le ka djidja" oe
keureudja de menigte (de groote
massa, de meerderheid) is al naar
het feest vertrokken, di kroeng le
that boeja = in de kreken zijn veel
krokodillen, le peu famng lam
neumat gbnjan = er is veel dat
f

155

Leub

valt binnen zijn gebied, le s toeoudere broeder, of iemand dien men


long er zijn velen om te helpen,
daarmede gelijkstelt, vgl. dalm,
s le nj ngn djh = wat is
tjoet lm, lm tjoet, plm, abang.
meer dit of dat?, welke van beide
Ln, zie ln.
bevat het meest?, peale = verL'nan, ons woord luitenant".
meerderen.
Lng, schenken, uitschenken, uitgieten,
L, I meer, nog, nog meer, nog steeds,
uitstorten (vgl. pl), bijv. tatng i
bovendien, daarenboven, bijv. ln
batjoet keu ln schenk mij wat
hana lndja" l oe Atjh = ik ga
water in, i matadji meulng-lng
niet meer naar Atjh, djih han dji= zijn tranen komen op, hij gaat
padjh l = hij at niet meer, n"huilen (vgl. m).
koe hana l mijn grootvader is
Lt, ergens in kunnend, ruim genoeg,
niet meer (in leven), s njang ka i
waar genoeg plaats is, ook: lusten,
taph b" tatjart l = wien ge i
houden van, bijv. disinan lt lnh
geslagen hebt moet ge niet bovensidr = is daar voor mij alleen
dien uitschelden, han l koepoeboet
plaats om te slapen?, han lt djitameunan = ik zal niet meer aldus
mng = het kan er niet in, rcuhochandelen, han s l = er is nieng idng lt bh mamplam =
mand meer, hana meuri l = niet
neusgaten waarin een manggavrucht
meer te zien, hana meuh l =
paste, boe-boe han lt djipadjh l
het is niet meer bekend, hana dji= zelfs rijst lust hij niet meer, kan
theun l oereung lam prah nj
hij niet meer naar binnen krijgen, di
gata lt tapadjh bh panah =
er kunnen geen menschen meer
houdt ge van nangka?
in deze prauw, II dadelijk, onmiddellijk, vgl. ladjoe, bijv. taseu"- Lt, nazetten, achtervolgen, vervolgen,
t l = ge moet dadelijk antachterhalen, najagen, peult = jawoorden, III door (wijst de
gen, opdrijven, aanzetten (vgl. peuhandelende persoon aan), bijv.
tjr"), peult lam rimba het
aneu"ln djiph l djih = hij slaat
woud in jagen.
mijn kind, areuta gbnjan bandoem Leu, vormt samenstellingen met peu,
ka djiba l pantjoeri = al zijn goed
pat en h (lupeu, leupat, leuh),
hebben de dieven weggehaald, roebijv. njan leupeu ka t" = daar
mhgeu tatoepat l gata = weet ge
is hij eindelijk, nj leupat tj" =
waar zijn huis staat?, na tam boe l
hier (ligt) het dan neem weg, djh
gata = hebt gij rijst meegebracht?,
leuh djidja' = daar gaat hij immers.
III nadrukswijzer (vgl. keu en
Mal. lah), bijv. bahl, of bahkeu
Leu*am leu'oem, dof gonzen v. ge(Mal. biarlah, zie bah), thatl =
weervuur, vgl. keutam keutoem.
zeer sterk (vgl. ba"that), ban sar
Leuba , of leubha', dof smakkend
trh lam oeteun geuthaml roesa
geluid (veroorzaakt door den val
= zoodra zij in het bosch waren
v. e. lichaam).
gekomen zetten zij dadelijk de toe- Leubab-leuboeb = ploffend, met een
stellen om herten te vangen uit.
plof (dof geluid), vgl. keutab keuL", meul", langzaam, peul" = iets
toeb.
langzaam doen, vgl. lambat, trb, Leubah, overrijp.
landh, badam, locbim, pleuheun- Leubat, dicht opeen, vgl. djaj, djrm,
pleuheun, opp. pantah, tadjam, baopp. reunggang, djareung, bijv.
gah, sigra, batja, reudjang.
oedjeun leubat = dikke, zware reLb. schimachtig, in vage omtrekken,
gen, djanggt leubat = dikke volle
vgl. sap, seupt, reunm, opp.
baard.
sarh, peungeuh, enz.
Leub (Mal. leb ai), lieden die meer
Lm, oudere man (vgl. bapa), ook:
werk v. d. Islam maken dan de

Leubh
groote massa, vromen, v g l . paki,
opp. pas", bangsat.
Leubh ( M a l . lebih), meer, in hooge
mate, overschot, het meerdere, opp.
koereung,
bijv. leubh
koereung
=
ongeveer, min of meer ( v g l .
kira-kira,
batjoet sah), djih leubh
rajeu" batjoet niba" ln = hij is
een beetje grooter dan ik, tadjam
leubh
niba" sikin peunjoek

scherper dan een scheermes, leubh


vaja ba" njang ka = grooter dan
te voren, leubh
koereung
hana
meukira
(of hana meu"ingat)

wat meer of minder dat rekenen wij


niet zoo uit, gata njang leubh
tatoepeu
= u weet het beter, peuleubh = verheffen, bevoordeelen,
bevoorrechten, peuleubh
dr
=
zich verheffen,
meuleubh-leubh
= elkaar trachten te overtreffen.

156

Leukang
uitgespreid, ontrold ( v g l . djareung,
teuhah),
goek
teuleung
(of
teuhah,
of djareung)
= wijd
gespleten hoeven.
Leugat, snel, vlug, in n richting
voortgaande, v g l . bagah,
sigra,
ladjoe,
pantah,
batja,
rcudjang,
bijv. tatamng
leugat b"
tadng
dijoeb = k o m gauw binnen blijf
niet beneden (het huis) staan, djiw ladjoe leugat = zij keert fluks
huiswaarts, soetra leugat ruwe
zijde
(handelsterm,
vgl.
soetra
ganda, soetra meukaj).
Leug*, e. s. v. rijstgebak.
Leugt, of leunggt,
of reunggt,
reiken naar iets, iets naar zich toehalen, ombuigen (bijv. v. e. tak om
de vruchten te p l u k k e n ) , v g l . tar',
opp. toela', bijv. ln han trh
lnleugt bh pisang njan = ik k a n
niet reiken bij die pisangs,
djileugt
tjabeung
ba" mamplam = hij trok
den tak v . d. mang ga-boom naar
zich toe (bijv. om de vruchten te
kunnen p l u k k e n ) .

Leubng, e. s. v. luis die veel op


pluimgedierte
en
vuilnishoopen
voorkomt.
Leubha , zie leuba".
Leubi, smakeloos, v g l . tabeu.
Leuboe, hoog, v g l . manjang,
bijv.
Leuh (v. A r a b . thoehr), of
wa"t
kaj manjang leuboe that = verleuh, de tijd v. d. middag-godsbazend hooge en ver opwaarts rei- |
dienstoefening (d.i. even na 12
kende boomen.
uur tot
334 uur),
seumajang
Leuboej, het dichtvallen der oogen v.
leuh
=
de middag-godsdienstslaap of vermoeidheid.
oefening, awaj leuh = begin v .
Leubm, zie
leupm.
d. middag, peuteungahan
leuh
=
Leudjeu, of lidjeu, of neudjeu, e. s. v .
ongeveer 2 uur, akh leuh = onaal of paling, v g l . kir, linng,
ilh,
geveer 3 uur, o e r ka reubah leukirng-kirng,
bijv. poeli"
koeit
h = de zon helt al naar het
leudjeu = een paling de huid af- |
W e s t e n ( 214 u u r ) .
stroopen.
Leuhb, zie Ihb.
Leu*, pareltortelduif (de A t j h s c h e
Leuhoe, goed opkomen, gedijen, welig
vechtduif), bijv. (eu* peuneutet =
tieren (v. menschen, dieren, p l a n vechtduif, peult
leu"
= tortels
ten).
laten vechten, lcu"banggoena

Leuhm, zie Ihm.


geluksduif, rag meus leu" bangLeu*it, goed gaar (v. rijst), bijv. boe
goena = mak gelijk een geluksgh lm leu"it = de rijst is nog
duif.
niet goed gaar.
Leun, voorerf, v r p l e i n , plein v r
Leukang, los, losmaken, losraken, loshet huis.
laten, pellen, schillen,
aftrekken,
Leung, uitspreiden, openslaan, ontuittrekken, v g l . ploe", bijv. leukang
rollen, bijv. leung tika een mat
niba" tanh = los v. d. grond, leuontrollen, leung djar = de hankang djagng
= m a s pellen, sis"
den ophouden of uitspreiden (als
han " leukang
= de schubben
biddend), teuleung
wijd uiteen,
1

Leukat

157

raakten niet los, leukang dr


Zich losmaken, afzonderen.
Leukat, kleefrijst, breuh leukat
gepelde kleefrijst, pad leukat =
ongepelde kleefrijst, boe leukat =
gekookte kleefrijst.
Leuki, I witte vlekken op de huid die
als litteekens na zekere ziekte achterblijven, vgl. gloem, djloem, pan, II een eetbare Alocasiasoort waarvan de stengel eveneens
witte vlekken vertoont.
Leukit (Mal. lekit), kleverig, taai
(bijv. v. geutah, meel of suiker
welke zich tot draden laat trekken), tanh leukit = kleverige
aarde, leem, klei (vgl. tanh klit,
tanh bas).
Leukoeb, bultjes op de huid.
Leula, rol of blok onder iets geplaatst
om het v. d. grond vrij te houden,
leula rt = bamboe of boomstammen die men op een bemodderden
weg legt bij wijze van vlondertje.
Leulah, open, vrij (bijv. v. e. bosch
waaruit veel boomen zijn gekapt),
oeteun ka leulah geuteubang =
het bosch is reeds opengekapt.
Leulajan, e. s. v. vlerkprauw, vgl.
bid", klw, kroewh.
Leulangt, zie langt.
Leuma*, vet (v. smaak), vgl. gapah,
klit, bas, bijv. goel leuma"
vette, d.i. met klappermelk toebereid groentennat, kandji leuma" =
kleefrijst gekookt met bataat en
suiker.
Leumah, I zien, zichtbaar, te zien, in
het zicht komen, helder, duidelijk,
vgl. kaln, nging, eu, pandang,
sarh, njata, peungeuh,
deuh,
trang, lah, bijv. ka leumah boeleun = de maan is al zichtbaar,
ook: de maandstonden, menstruatie
hebben, tan dji"eu leumah = hij
zag niet duidelijk, ta'bi hana leumah
=
een onverklaarbare droom,
peuleumah = laten zien, vertoonen
(vgl. peutoenj"), bijv. teuma djipeuleumah ba" sab ngn = toen
liet hij het aan zijn metgezellen zien,
II zacht, zwak, broos, slap, vgl.

Leumoeng

leumh, leumi", leumph,


raph,
bijv. leumah- (of leumh-) leumbt
= zacht en liefelijk, zacht en teeder, goedaardig, goedhartig.
Leumang, vooraf geweekte met klappermelk vermengde kleefrijst in een
bamboekoker
(boelh
leumang)
vr het vuur gaar gemaakt.
Leumbam, I murw, bont en blauw (geslagen), vgl. reumn, bijv. leumbam badandji keunng kaj = hij
is bont en blauw geslagen, II
vet, zwaarlijvig (v. menschen).
Leumb, of loemb, een in het wild
voorkomende liaan, Entada scandens, Benth. (het drinken v. water
dat met de wortels dezer plant in
aanraking is geweest zou struma
veroorzaken).
Leumbng, of lambng,
werplans,
werpspies, werpspeer, vgl. toemba",
kapa".
Leumboe, e. s. v. giftige slang.
Leumbt, zacht, week, slap, teeder,
vriendelijk, zachtzinnig, gedwee,
volgzaam (vgl. leumah, leumh,
leumi",
leumph,
raph,
opp.
kreuh, teuga, teugh, kng), leumah-leumbt = zacht en teeder,
zacht en liefelijk, goedhartig.
Leumi*, zacht, week, slap, flauw, ook:
lam, verlamd, vgl. leumh, leupi,
leupn, lap, opp. kreuh, teuga,
bijv. boe leumi" = weeke, zachte,
waterachtige rijst.
Leum (Mal. lemboe), koe, rund,
leum agam = stier, leum inng
= koe, leum gasi = os, leum
Atjh = het gebulte rund, leum
Djawi = het niet gebulte rund.
Leumoeng, schoot, ook: op den schoot
nemen of houden, vgl. moeng, bijv.
lndoe' lam leumoengdji ik
zit op zijn schoot, leumoeng oel
= het hoofd op den schoot nemen,
radja neudoe" diateuh keuta dalam meulig neuleumoeng
poetr = de vorst zat op den troon
in zijn paleis de prinses op den
schoot houdende, sdara sileumoeng = broeders en zusters die in
leeftijd direct op elkaar volgen.

Leumh

158

Leunt*

bijn, een compleet stel kleeren


Leumh (Mal. lemah), week, zacht,
(vgl. peukajan sig-, of siseunslap, zwak (bijv. v. d. beenen ontrn), habh as sileungkapan
der 't loopen), vgl. leumi", leumah,
met alles volkomen gereed, peuleumbt, la'h, opp. kreuh, teuga,
langkab = aanvullen, completeebijv. angn ka leumh = de wind
ren, in orde maken, in gereedheid
is zacht (zwak) geworden, leumh
brengen, uitrusten met iets, h sib
that teu'tln meung lndja" =
leungkab bandoem beukaj toen
mijn knien zijn slap onder het looal het noodige voor den tocht gepen, ka leumh oer nj = het
heel gereed was, tjoekb leungkab
is zachter (minder heet) vandaag,
bandoem = alles geheel ordelijk.
leumh boel mata naar beneden gerichte oogharen (wat op een
Leungkoet, bij 't stampen fijngestoolijdzame natuur zou wijzen), leuten of gebroken rijstkorrels, rijstmh leumbt
=
vriendelijk en
gruis, bijv. leungkoet
eumpeun
zachtzinnig, zacht en teeder, goedman" meu"aneu" =
gebroken
aardig, leumh at = week v.
rijst is 't voeder v. hennen met kiehart.
kens, boe leungkoet = rijst gekookt van bij 't stampen gebroken
Leumpah, smijten, werpen, gooien,
rijstkorrels.
bijv. djileumpah
drdji = zij
smeten zich neer.
Leungkm, een weinig omkrullen,
dubbelvouwen, bijv.
djileungkm
Leumpeut, kneuzen, kneuzing, getangkoel"dji hij krult den rand
kneusd.
van zijn hoofddoek wat om.
Leump', malsch, zacht, goed gaar,
Leungkng, cirkelvormig,
gebogen,
versleten (bijv. v. e. kain), vergewelfd, kronkel, kromming, bocht,
weerd (door regen en wind), vgl.
vgl. lingkang, lingkng,
lingk",
leumah, leumh,
leumi",
bijv.
loengkeung, bijv. oeleu meuleungcumpeu"nj ka leump" = deze
kng = de slang ligt gekronkeld
knollen zijn al gaar gekookt (ze
( in een cirkel).
zijn al zacht), papeun pageu njan j
ka leump" = de planken van die
Leung, I zie deung, II loszittend,
heining zijn verweerd, idjaln ka
schudden (bijv. v. e. tand, v. h.
leump' = mijn kain is versleten
heft v. e. mes, enz.), bijv. ka leung
(niet sterk meer).
gigln = mijn tand zit al los.
Leungga' leungg*, slingeren, schom- j Leungng (Mal. lenga), sesam-zaad
(Sesamum indicum, L . ) .
melen v. e. vaartuig.
Leunjab, weg, verdwenen, vgl. gaLeungg*, een in den grond gestoken
dh, wh, peudjam, bijv. djih ka
paal om er een grazend dier aan
leunjab di nanggr Atjh = hij
vast te binden.
is al weg uit Atjh, peuleunjab =
Leunggt, zie leugt.
wegmaken, doen verdwijnen, oereuLeungka, klaar, afgedaan, voleindigd,
ng kramat djeut geupculeunjab
reeds, ten einde, vgl. abh, Iheuh,
dr = een heilige heeft het versb, bijv. ka leungka boetkoe =
mogen om nu en dan te verdwijnen.
mijn werk is af (klaar), neuprh
limng oer treu" dangdang leungLeuntah leunt, lenig heen en weer
ka rt = wacht nog vijf dagen in
buigen, bevallige losheid van beafwachting dat de weg klaar is.
wegen.
Leungkab, voltallig, volledig, com- Leunt*, I buitenwaarts achterover
gebogen, in het midden ingebogen,
pleet, van alles voorzien, gereed,
concaaf, holrond, bijv. aneu" djauitgerust, toegerust, vgl. tjoekb,
rdji leunt' = haar vingers zijn
sib, bijv. kapaj ka leungkab alat
buitenwaarts om achterover gebo= het schip is volkomen opgegen, boel matadji leunt" =
tuigd, sileungkapan =
volledig

Leupa*
haar ooghaartjes zijn naar boven
omgebogen, parang leunt" = een
kapmes met opwaarts gebogen lemmet, II veerkrachtig, peuleunt"
val om dieren te vangen.
Leupa*, of leupa'-leup'klanknab.
v.
h. geluid v. d. tegen de horens aanklepperende ooren v. e. buffel, vgl.
leup".
Leupah, vertrokken, voorbij, gepasseerd, bereids, al, er voorbij, er
over heen, te ver, al te, vgl. Iheuh,
bijv. ka leupah = al vertrokken,
hka djileupah = waar zijn ze
heen vertrokken?, h leupah djoerng = door het dorpspad heen
zijn, na siboeleun leupah djidja"
- het was een maand nadat hij
was vertrokken, na oereung leupah dikeu roemhln boen =
er ging zooeven iemand vr langs
mijn huis voorbij, leupah toeha =
al te oud, djheut that leupah =
meer dan slecht.
Leupat, e. s. v. lekkernij (in pisangblad gewikkeld gaargestoomd).
Leup*, zie leupa".
Leuph, omvouwen, boorden, zoomen
(bijv. bij vlechtwerk), bekleeden,
bijv. leuph pira" = bekleeding v.
zilver.
Leupeut, de houten plak waarmede
bij 't vormen v. aarden potten de
specie wordt geklopt, vgl. dadeub.
Leupi, I koud, stijf (bijv. v. rijst),
boe leupi = koude rijst, II
week, vgl. leumi", bijv. leupi ban
timah = zoo week als lood.
Leup*, I meuleup" = slap in de
lendenen, II
leupa"-leup",
klanknab. v. e. ploffend geluid, vgl.
leupa".
Leupoe, gesloten voorgalerij v. e.
Atjhsch huis.
Leupoeb, vermolmd (v. hout).
Leupm, of leubm, dik, vet, log, vgl.
teumbn.
Leupn, zacht, slap, week, vgl. leumi", leumh, leupi, bijv. tanh
leupn ~ weeke grond, kas leupn = een zachte matras.
Leush, welgemaakt, flink, zich we-

159

Lham

lig voordoende, bijv. panjang leush = slank v. gestalte, leush reubng boelh -- welig staat de
jonge boelh-bamboe.
Leusng, vijzel, stampblok, mortier,
bijv. leusng djeungki = het rijstblok waarin de rijst gestampt
wordt bij een djeungki, leusng djar = stampblok waarin men met
een handstamper stampt, leusng
beud = de afsluiter v. e. geweer,
leusng ranoeb = houten of steenen mortier waarin de klaargemaakte sirihpruim met een stamper
wordt fijn gestampt (door tandelooze ouden, vgl. tjoeb").
Leut*, in minjeu'leut"
= uit versche klappermelk gekookte klapperolie.
Leuth, afgemat, vermoeid, zwak, mat,
vgl. keudjang, pajah, tr", h".
Lha, spaander, vgl. Ihoe, bijv. pilh
Iha = de spaanders oprapen (die
bij hout hakken, kappen of beitelen
v. h. hout afspringen).
Lhab, I of Ihb, of tjculb, of tjeureulb (Mal. tjeloep), indompelen,
indoopen (vooral in een verfbad),
het verven v. stoffen, bijv. i seuneulhab = een verfbad, kleurbad,
neulhab = verving, verf, II
herhaaldelijk, bij herhaling, telkens,
vgl. meu" oelang-oelang, bijv. sidjoe'ln ka djilhab lm (of
meu"oelang lm) = mijn koude
koorts komt telkens weer opzetten,
djeub-djeub
aneu" boeleun ln
djilhab sidjoe' = bij het begin
der maand krijg ik telkens een aanval van koorts.
Lhah, uithalen, uittrekken, opp. saj,
bijv. lhah- (of seumeulhah-) pad
= padi dunnen (waar ze te dicht
gezaaid is), seuneulhah = de bij
het dunnen uitgetrokken padi, lhah
t", of lhah mm = spenen (v. e.
zuigeling).
Lham, I zinken, gezonken (in 't water), ondergedompeld, opp. timoe,
bijv. bat nj ka lham = deze
steen is al gezonken, peulham
onder water houden, onder water

Lhan

160

laten loopen, bat


peulham

loodjes of steentjes ter bezwaring


v. e. drijfnet, II ijzeren schop,
of spade (om pootgaten te graven
en om de waterleidingen der sawah's langs de kanten recht af te
steken), v g l . soed".
Lhan, I ( M a l . telan), inslikken, doorslikken, opslokken, verslinden, v g l .
oet, bijv. kaw lhan = een (door
een visch) ingeslikte hengelhaak,
lhan oebat = medicijn inslikken
(innemen), Nabi Ocnh
geulhan
l eungkt raja = de profeet jonas
w e r d door een groote visch opgeslokt, II oeleu lhan, een gevlekte pythonsoort (die zelfs grootere dieren zooals geitjes enz. verslindt), gapah lhan = het vet v a n
dat dier.
Lhang, e. s. v . zwarte wesp die haar
nest (eumpoeng) gaarne onder het
dak of onder den huisvloer maakt.
Lhat, iets ergens i n - of aan- of tusschensteken, of bevestigen, of klemmen, of hangen (bijv. een wapen
in de scheede of in den gordel, een
spiegel aan den w a n d , een orde op
de borst, enz.), seuneuZhaf
=
haak, kapstok, talhat sikinteu lam
oel
steek u w z w a a r d in de
scheede, neulhat tjeureumn
njan di
binth
= steekt dien spiegel aan
de omwanding, niba'reunjeun
djiIhat koepiah = bij de trap hingen
ze hun hoed op.
L h (uit tl, v g l . Jav. teloe), drie,
bijv. keulh
de derde, of ten
derde, blah lh, of bagi lh = in
drien verdeelen, lh oer drie
dagen, lh dr drie man, lh
g drie maal, Ihblah
= dertien, Ihplh
=
dertig,
teungh
Ihplh
= vijf en twintig, oeraf
lh = de beide halsslagaderen
(lett.: drie slagaderen omdat de
strot als slagader wordt medegeteld), taleu" lh = de driemalige
(dus onherroepelijke) verstooting,
bintang lh (of b. pad)
= de
drie helder glanzende sterren in het
midden v . O r i o n , h s a r t ba"
c

Lheuh
oer lh toen het tot den derden dag was gekomen, lh g ka
lnkawn
=
ik ben a l driemaal
getrouwd geweest.
Lheu , met de handen vaneen scheiden (zoodat er een opening, een
scheiding k o m t ) , v g l . koeja", bijv.
djih djilheu" boebng
hij maakte
een opening in de dakbedekking
(bijv. om erdoor te kunnen z i e n ) .
Lheu, I roosteren (zonder v e t ) , v g l .
tt, deudah,
sal, laj, bijv. oe
lheu == geroosterde geraspte klapper, fcoe teulheu
= droog gebakken gekookte rijst, djagng
teulheu
=
geroosterde m a s , sag
teulheu
geroosterde sago, eungkt lheu = visch zonder verwijdering v . schubben en ingewanden
in een pan droog geroosterd, II
kweekbed, lheu
scunculng
=
kweekbed w a a r o p de zaailingen v.
d. rijst w o r d e n gekweekt, III e.
s. v. zeevisch.
Lheuh, I los, losgekomen, losgegaan,
vrij, bevrijd, ontsnapt, ontvlucht,
ontkomen, v g l . plh, leungka, leupah,
bijv. hari djeut
lheuh

niet los kunnen, fa/ ka lheuh


het touw is losgegaan, ra/a sirang
njarng nj lheuh eungkt
= de
mazen v a n dat net zijn groot de
visschen ontsnappen er door, ka
lheuh tjitjm lam eumpoeng = de
vogel is ontsnapt uit de kooi, pantang ka lheuh = het pantang (de
ban) is opgeheven, peulheuh
=
loslaten, losmaken, verlossen, vrij
laten, bevrijden, doen ontkomen,
redden, ontlasten, afschieten, peulheuh glajang = een vlieger oplaten, peulheuh
teumn
=
een
slaaf vrijlaten, peulheuh
i = het
water afvoeren, peulheuh
pantang
= den ban (het verbod) opheffen,
peulheuh
njawng
=
het leven
zoeken te redden, peulheuh
him
=
raadsels oplossen,
peulheuh
rant = uit de boeien bevrijden,
poemeulheuh
overzetten ( v g l .
peudjeumeurang),
djal
poemeulheuh = een overzetprauw, II
r

Lheung

161

Lh*

bijv. djilhit beud = zij laadden


klaar, af, afgedaan, beindigd, ten
de geweren.
einde, voltooid, reeds, uit, na afloop van, nadat, toen (vgl. ka, Lh, I worstelen, vechten, twisten, elkaar in de haren zitten (vgl. reusampang, habh), lheuh njan =
pah, p", lt, sabng), meulh =
daarna, h lheuh (of h ka, of h
met elkaar vechten, worstelgevecht,
habh) = zoodra, nadat, wanneer,
peulh laten vechten, II trapna afloop van, ban lheuh = pas,
pen op iets, stampen met de voeten,
ka lheuh boctln = mijn werk is
dorschen met de voeten (ook fjeuaf (klaar), roengka roemh nj ka
meulh, vgl. gidng, gilh, tjatjah),
lheuh het geraamte van dit huis
peulh doen intrappen, plantis al in elkaar gezet, ba' lheuh lam
klaar doen trappen (bijv. v. d.
limng oer = laat het in vijf
grond door buffels).
dagen klaar zijn, lheuh meuhimpn
bandoem keunan = nadat allen
Lh', rijstzemelen, rijstbolsters, vgl.
daar verzameld waren, lheuh meuseukeum.
g = na afloop v. d. veldarbeid
Lh', I (Mal. teloe"), diep, hol, diep(v. d. oogst), lheuh boeleun nj
te, inzinking v. e. terrein, baai, in= als deze maand om is, h lheuh
ham, bocht, zeeboezem, haven, anpakat = toen het overleg afgelookerplaats, vgl. dalam, opp. deu,
pen was, peulheuh = een einde
bijv. Ih'han hingga = onmetelijk
aan iets maken, beindigen, voleindiep, kroeng nj siplh deupa
digen, volbrengen, voltooien, afmalh" = deze rivier is tien vaam
ken, afdoen, afwerken, besluiten,
diep, djih na sabh loeka lh" =
gereed maken, vervullen, uitmaken, i
hij heeft een diepe wonde, pinggan
opheffen,
bevrijden,
verstooten,
lh' een diep bord, djalan njan
peulheuh nit een gelofte verle that lh' = die weg zit vol holvullen, ka djipeulheuh
proemhdji
ten, oemng lh" een sawah
= hij heeft zijn vrouw verstooten
aangelegd in een terreininzinking,
(vgl. peutjr,
taleu"), keuneui lh' tatoe'h djoel' at lam
Iheuh, of seuneulheuh, of teuneuproet gb hana tatoepeu = diep
Iheuh = einde, afloop, besluit,
water laat zich peilen maar niet het
slot, gevolg, ten slotte, hana phn
harte in 's menschen ingewand, lh'
hana keuneulheuh = zonder beGloempang, lh" Kroet, lh' Tagin en zonder einde, taleu" seupa' Toean, enz. = de baai v.
neulheuh = derde of laatste verGloempang, v. Kroet, v. T a p a
stooting, M'lt seuneulheuh
=
Toean, enz., lh" koed" = diepe
vijfde maand v. h. Mohamm. jaar.
plooi of holte in den nek (kenmerk
v. e. vrek), lh" dada = kuil in
Lheung, of seudeung, of sleung,
de maagstreek (gunstig kenteeken),
of seulang (Mal. selang), tusschenpeulh'
=
uitdiepen, uithollen
ruimte, tusschentijd, tusschenpoos,
(vgl.
koeh,
koer'),
djipeulh"
er tusschen in, bijv. lheung si"'
roe' peut hah lh" = zij groeoer = om den anderen dag,
ven een kuil van vier el diepte, II
lheung doea oer = om de 3 daiets om iets anders heenslaan (bijv.
gen, telkens met 2 dagen tusscheneen touw om een paal), of door elruimte, meulheung
= met tuskaar heenslaan, ineen slingeren, in
schenpoozen, lheung sabh lamelkaar vlechten (v. mandenwerk),
ph deungn roemhln
een
vouwen (v. d. handen), dooreen
plaats die door n tuin van mijn
winden, zich met een ander associhuis gescheiden is, Iheung-lheung
eeren, bijv. idja lh" = dooreensithn = telkens om het jaar, seugewonden doeken, meulh" inlang doea = in tween splitsen.
eengevlochten, geassocieerd.
Lhit, aansteken v. d. lont, afvuren,
11
1

Lhb

162

Ling leuhad

zich spiegelen, seumeulhh


Lhb, of leuhb I, modder, slijk, slib,
bezig zijn met kunstlicht te zoeken,
slik, modderig, bijv. idjaln peunh
djitj' teuroepng djilhh dji'eu
leuhb = mijn kleed zit vol modkoeta meureuth = hij nam een
der, tanh leuhb =s modderige
verrekijker en zag honderde vergrond, meuleuhb badandji zijn
sterkingen.
lichaam werd door modder bespat,
keubeuln djigoel-goel lam koeLhm, I (ook leuhm), staketsel waarbang bandoem habh teubh ka
in men visch vangt, II laten valmeuleuhb = mijn buffel wentelde
len, lhm oe barh = naar beneden
zich in een karbouwenpoel zoodat
laten vallen, lhm tir de gorhij geheel met modder bevuild gedijnen laten vallen, lhm- (of laraakte, moesm oedjeun djalan
bh-, of ti"-) sa"h = het anker
meuleuhb = in den regentijd zijn
laten vallen, djilhm sampan zij
de wegen modderig, II afdamlieten de vaartuigen te water.
men (bijv. v. e. rivier), bedijken,
Lhn, I naakt, bloot, onbedekt, zonder
schoeien, seuneulhb = dijk, dam,
schil, bast, bolster, kaal, bijv. lada
schoeiing (vgl. teunamba").
lhn (of l. soelah) ontbolsterde
peper, peulhn ontkleeden, II
Lhb, zie Ihab.
slechts even geopend, bijna geheel
Lhoe, e. s. v. ontsteking waarbij de
gesloten.
huid als met blazen bedekt is.
Lhoe, I zaagsel, houtkrullen, spaan- Lhng, een groote vleermuis- of kalongsoort, vgl. seumantng, loenti.
ders (als men werkt met zaag,
schaaf, beitel, enz.), vgl. Iha, II
Lhng, of lng, in een kweekbed
vloerbalken v. e. huis, oel lhoe
zaaien, seuneulng = zaailingen v.
d. rijst, lheu seuneulng = een
de uiteinden der vloerbalken.
kweekbed waarop de zaailingen v.
Lhoe , silhoe' = de afstand v. d.
d. rijst worden gekweekt.
oksel tot aan den top v. d. middelLib, in laba-lib = winst op winst,
sten vinger.
rente op (van) rente, woekerwinst
Lhoeng, zijde, flank, vgl. lambng,
(vgl. riba).
bijv. sakt lhoeng = pijn in de
zijde.
Lidah, of dilah, tong (ook fig.), bijv.
lidah ting = trekker v. e. geweer
Lhh, I kettingboom v. e. weeftoestel
(lett. beo-tong), lidah neuratja =
(waaromheen het nog niet geweven
naald v. e. weegschaal, Jidah sroen
gedeelte der scheringdraden is ge= mondstuk v. e. klarinet, lidah
wonden, vgl. peunggoelng), II
teubaj = moeilijk kunnen spreken.
(Arab. lauh) alphabet-plankje voor
het Koran-onderwijs, lhh pita" =
Lidjeu, zie leudjeu.
zilveren (beschreven) plaat, zooals
Lih, likken, aflikken, bijv. miteu djinaar men zegt vroeger door de Sullih gakidji = onze kat likt zich
tans v. Atjh aan sommige hoofden
zijn pooten, lih lham het (bij
werd geschonken (o.a. was er
het onkwetsbaarheidsspel)
likken
vroeger een in Pidi), III afbre- j
aan een (gloeiend gemaakte) ijzeken (v. e. huis), uiteenhalen, omren spade, lih beus = het likken
verhalen, teulhh, of teumeulhh
van (gloeiend) ijzer (een vroeger
gewisseld (v. tanden, v. h. gewei
godsoordeel).
v. e. hert, v. d. horens v. e. buffel,
Lim, verschrompeld, voos.
enz.), aneu'ln ka teulhh gigdji
Ling leuhad (Mal. liang lahad, v.
Arab. lahd), de grafkamer (zijde mijn kind heeft al tanden gewislingsche nis) in het Moslimsche
seld, lhh roemh ' een huis af- j
graf (zoodat de later in het graf
breken, sloopen.
geworpen aarde den doode wl opLhh (Mal. soeloeh), iets met kunstzij maar niet van boven bedekt).
licht zoeken, meulhh, of lhh dr
1

Lit

163

Lit, gierig, vrekkig, inhalig, schraapzuchtig, vgl. krit, keudeukt, bijv.


tanda oereung lit lh" koed' =
een vrek (gierigaard) is hieraan te
herkennen dat zijn nek een inzinking vertoont.
Ligan, vuil, onrein, smerig (vgl.
tjeuma, koet, teubh), meuligan
= bevuild, peuligan = vuil maken, bijv. peuligan tika = de mat
bevuilen.
Libi (Mal. lhr), hals, vgl. takoe,
bijv. tal lihi = halstouw (voor
een ploegdier).
Lakat, dik,
gestold, . lijmig, vgl.
ghoen, opp. tjaj, bijv. tagoen
boe beu likat = rijst zlang koken
tot ze ingedikt is.
Lik, of dik (v. Arab. dikr), de verheerlijking v. Allah door bepaalde
"woorden die op ritueel vastgestelde
wijze telkens herhaald worden,
tjh- (of tjhh-) lik de leider
bij het dikir-reciet, lik M"lt =
het reciteeren v. d. Mohammedlegende op zijn geboortefeest, lik
Alah b" na reuda = laat het melden van Allah's lof nooit stagneeren.
Lik', het doorn draaien der handen bij de ratb, ook: de ratb zelf.
Likt, achter, achterkant, achterzijde,
achterste deel, rug, vgl. ikoe,
poenggng, roeng, opp. keu, bijv.
likt djar = de rug v. d. hand,
likt pinggang de bodem v. e.
schotel, boeleun likt (of b. dil,
of b. ka abh) = verleden maand,
de vorige maand, likt mh (uit
roemh) = achtererf, likt sampan
(of ikoe s.) = achtersteven v. e.
vaartuig, likt oe timoe = met den
achterkant naar het Oosten gekeerd,
sram likt = achtergalerij, peulikt = met den achterkant (met den
rug) naar iemand of iets toegekeerd, peulikt dnja peukeu akhrat = de aardsche wereld achter
en het hiernamaals vr zich hebben (d.i. sterven).
Lila, I klein ouderwetsch kanonnetje,
II lila-lila, zingen.

Lindong
Lilh, afdruipen, smelten (v. e. kaars
bijv.).
Liln, was, kaars (vgl. din), meuliln
= met was bestreken, peuliln =
met was bestrijken, minjeu'liln =
kaarsvet.
Lilt, kronkeling, spiraal, meulilt =
zich rondom iets kronkelen, na oeleu djimeulilt gakikoe = een
slang kronkelt zich om mijn voet,
peulilt = om iets heen slingeren,
kronkelen, omstrengelen, om iets
heen binden (vgl. poepalt), oereung meulilt (of o. moepalt)
=
iemand die draait.
Lili, I staande met een lange roeispaan roeiende sturen, II koperen buis boven het mondstuk v. e.
klarinet.
Limeuh, uitdiepen of schoonmaken
(bijv. een waterleiding v. h. rijstveld), limeuh mn de put
schoonmaken.
Limng (Mal. lima), vijf, limng
blah = vijftien, limng plh
vijftig, limng reuth vijf honderd, limng rib = vijf duizend,
limng blt (of /. g, of l. seun) =
vijfmaal, seumajang limng wa"t
de vijf dagelijks te verrichten
godsdienstoefeningen, roekoen limng de vijf zuilen (v. d. Islam) .
Limpa, lever.
Limpah, overvloeien, overloopen (v.
vocht in een vat, ook: v. tranen).
Limpng, e. s. v. lekkernij.
Limpeun (Mal. lipan), de gevreesde
duizendpoot (die met zijn kaakpooten knijpende zijn vergif in de wond
uitstort), limpeun tanh = een
niet vergiftige soort duizendpoot
kleiner dan de gewone, djih na
limpeun lam sapaj badjdji
=
hij heeft een duizendpoot in zijn
jasmouw, d.i. hij heeft het achter
de mouw (vgl. seupah, kloeloe, tradj, poepeusan).
Lindng, beschut, beschermd, beveiligd, steun, heul, toeverlaat, bijv.
oemngln geulindng gl = mijn
rijstveld wordt door het gebergte

Linggang

164

beschut (tegen den wind), aneu'


rajat geulindng ba'radja = de
onderdanen vinden heul en steun
bij den vorst, meulindng ba" Toean
zich verlaten op God, neulindng ln haj ja Rabi bewaar
mij ervoor Heer.
Linggang, zwaaien, slingeren, meulinggang met de armen zwaaien
onder het loopen, terwijl het bovenlijf zacht meewiegt, djinavi ngn
djilinggang = zij danste zacht
heupwiegend, tal linggang =
het touw waarmede het juk aan
den ploeg verbonden is (vgl. tal
dham).
Linggng, zie lingkang.
Lingi', het lichaam fatterig (coquet)
heen en weer bewegend.
Lingka
(Mal. lingkar),
kronkel,
bocht, kring, rondom, in het rond,
kronkelen, omsingelen, een omgang
maken ,vgl. lingkang,
lingkng,
lingk", leungkng, kculilng, glng,
bijv. moesh ka djilingka roemhln
= de vijand is al rondom mijn
huis, heeft mijn huis al omsingeld,
lingka lamphln
ka
geupeugt
pagcu = rondom mijn tuin is een
heining gemaakt, oereung bandoem
djidoe" lingka = al de menschen
zaten in een gesloten kring, silingka roemh = rondom het huis,
lingka peureud = rondom den
stam, ban siseun lingka ka geupoela = overal in den omtrek (overal
in het rond) is men aan het uitplanten, lingka koeboe = omgangen doen om een graf, ara* lingka
nanggr = in optocht de stad
rondvoeren.
Lingkang, of lingkng, of linggng,
rond, cirkelvormig, gekromd, winding, streng (garen), rol (v. touwvormige voorwerpen die gewonden
worden als touw, rotan, enz.), vgl.
leungkng, lingka, lingk", loengkeung, bijv. tjitjm noen' lingkang
babah = een papegaai gekromd
van bek, meulingkang, of meulingkng = gekronkeld, peulingkng
= ombuigen, omsingelen, omringen.

Lintng

Lingkeu (Mal. langkah), over iets


of iemand heenstappen, overschrijden, overtreden, djih
djilingkeu
pageu = hij stapte over de omheining heen, pantang talingkeu
boe (-oel oereung h) = het
is pantang over gekookte (en opgedischte) rijst (over het hoofd v.
e. slapende) heen te stappen, lingkeu Koeroe"an = over een Koran
heenstappen, meulingkeu boet =
het voegzame overtreden, meulingkeu atran (-adat) = wat geregeld is (de adat) overtreden, adji
gh lm meukawn ad ka meukawn djeut keu meulingkeu that
boet = haar oudere zuster is nog
niet getrouwd haar jongere wl,
zulks overtreedt het voegzame.
Lingk', krom, gebogen, bocht, kronkeling, vgl. loengkeung,
lingkng,
lingkang, lingka, bingk', boengk", kiwing, bijv. kaj djimeulingk" sabab keunng oedjeun =
het hout is kromgetrokken omdat
het is nat geregend, krh- (toem6a*-) meulingk"
=
een kris
(lans) met bochten, peulingk'
=
iemand om den tuin leiden, met
mooie praatjes afschepen (vgl.
peungeut, tip, taki).
Lingkng, zie lingkang.
Linj, door vocht bedorven.
Linng, e. s. v. aal of paling, vgl. ilh,
lidjeu, neudjeu, kir, kirng-kirng.
Lint, e. s. v. kleine stekende bijen of
wespen.
Lintah, bloedzuiger (vgl. lampoesng,
inoen, patjat), lintah beud =
bandveer v. e. geweer.
Lintah, meulintah, voorbij, gepasseerd, iemand voorbijgaan, heen en
weer loopen, bijv. na meulintah
lam atln = ik denk er over na,
djeub-djeub oer djilintah nj
pat hij gaat eiken dag hier
voorbij.
Lintng, mooi (v. uiterlijk), fraai,
goed, frisch (er uitziend), vgl.
djrh, tjeudah, tjarng, gt, nh,
il", tari, bijv. badan lintng baj'

Linteung

165

Lb

roepa welgevormd en schoon v.


prh lint = het opwachten v. d.
uiterlijk.
bruidegom
(bij
dien
optocht),
Linteung
( M a l . lintang),
in de :
toeng lint = het uitnoodigen v .
dwarste, dwars op iets gericht,
d. bruidegom (door zijn schoondwars, overdwars, ook: de inslag
ouders om bij zijn v r o u w te komen
v. e. vlechtpatroon (opp. teupat,
ongeveer een maand na het huweboedj,
soeloe), meulinteung
=
lijksfeest).
met het gezicht of met den hollen
Lipat, v o u w , vouwen, gevouwen, dubkant naar boven gericht (opp. teubel, bijv. lipat doea = in t w e e n
gm),
dwars i n den w e g liggen,
gevouwen, lipat teu"t = de knievertragen, bemoeilijken, verhindeholte, lipat singk de elleboogsren, in den w e g treden ( v g l . meuholte, lipat kadjang
= in rugligtheun),
teulinteung
= naar boging (geboren w o r d e n ) .
ven gericht, rechtuit achterover l i g L i p h ( M a l . nipis, tipis), dun, fijn,
gen, op den rug slapen, dwars over
plat, mager
(opp. teubaj),
bijv.
iets heen gelegd, bijv. eu
linteung
liph bibi = lett. dunne lippen, d.i.
= dwarslijnen, bara linteung
=
k w a a d spreken, lasteren,
peuliph
dwarsbovensloof
(verbindingsbalk
= dun, dunner maken,
djipeuliph
boven in het huis), linteung
oe
sarong sikindji
= hij maakte de
keu = iemand v r zijn, vooruit
schede v a n zijn mes dunner, baloopen, na sabh oeleu
meulinteudandji liph = haar lichaam w a s
ng ba' djalan rajeu" = er ligt een
mager.
slang dwars over den grooten weg,
L i r e u , muffe kleederen dragen.
ka meulinteung
langkahln
sabab
L i r e u n , omwinden, v g l . balt,
bijv.
i raja = door een overstrooming
talireun
bakng
njan deungn
tais mijn reis vertraagd, paleuf teul b" teuplh
o m w i n d die
linteung
lnlak
doe"a =
mijn
tabak met touw opdat zij niet uit
handpalmen zijn naar boven gericht
elkaar valle.
om te bidden, adat takheun le peu
Lis*, I vlug v a n begrip, bevattelijk,
linteung
bandoem tjtan gata djischrander, vernuftig, knap, akaj
taki = zoo ge spreekt v . velerlei
lis" v l u g v a n begrip, schranverhindering zijn het allemaal d u i der, v g l . tjeureud",
bidja'sana,
vels die u te pakken hebben, b"
oetoih, le akaj, tjeudah,
tjarng,
neulinteung
sangkt
pawt
leg
II zie bis".
geen hinderpalen in den w e g waarL i s i , meulisi, langs iets loopen.
door i k opgehouden w o r d , ln linLitjn, glad, glibberig ( v g l . gla, glh,
teung gl ln arng nanggr

djloe, gloe, djeula, litjh"),


peudwars door gebergten ben i k gelitjn = glad maken.
trokken rijken heb i k doorkruist.
L i t j h ' , I of gitjh',
trappen i n iets,
v g l . gidng, lh, gilh, tjatjah, II
Lintjeut, bespat, besprenkeld, spatof litjh", glibberig, v g l . litjn.
ten, sprenkelen, bijv. h
djimarit
lintjeut i babah als hij spreekt
Litjb, blaar (bijv. op de tong of op
spat er speeksel uit zijn mond.
de lippen veroorzaakt door 't branden v . s i r i h k a l k ) .
L i n t , bruidegom, peu'" lint = het
L , meul-l,
schitterend, v g l . bltdoen opstijgen v . d. bruidegom naar
blt, reun", bijv. meul-l
meureu(d.i. de binnenkomst in) het huis
n"-reun"
lag i meuh = schitv . d. bruid, dja" lint = het gaan
terend en glanzend gelijk v e r g u l d v . d. bruidegom (n.1. bij den plechsel.
tigen nachtelijken optocht naar het
huis der bruid, v g l .
mampleu),
L b , omslaan, opslaan, omkrullen, opeuntat lint het vergezellen v .
v o u w e n , oplichten, opschorten, w e g d. bruidegom (bij dien optocht), I
schuiven, teulb
=
omgeslagen

Lb

166

Loedah

meul-l = mommelend viel hij


(bijv. een mat door den wind, het
in zwijm.
blad v. e. boek enz.), djilb kleumLoea (Mal. loear), buiten (opp. daboe hij sloeg het gordijn op,
lam), bijv. oe loea naar buiten,
geutanj talb tika wij lichtten
dng diloea buiten staan, diloea
de mat op( bijv. om er onder te
gampng buiten het dorp, tj"
kunnen zien), djih djilb idjadji
diloea peut = uit de kist halen.
meung arng kroeng = zij schortte haar lendenkleed op om de rivier
Loeah (Mal. loeas), wijd, ruim, vrij,
te doorwaden, djilb soerat koetika
open, uitgestrekt, onbelemmerd, uitprang = hij sloeg het boek op tot
gebreid, opp. pitj", arat, kt, seuberekening v. h. juiste oogenblik
sa", grit, bijv. moesm loeah blang
voor het aanbreken v. d. oorlog.
= seizoen v. vrijheid d.i. het open
zijn v. h. veld, het jaargetijde dat
Lb, (door een nauwe opening) binhet veld voor menschen en dieren
nengaan,
binnenkruipen, onderopenstaat, peuloeah = wijder groogaan (v. zon en maan, opp. teuter maken (bijv. v. e. rijstveld),
bit), wegduiken, wegkruipen, zich
loeah ban langt boem = wijd
verschuilen, bijv. man" ka djilb
als hemel en aarde.
lam eumpoeng = de kippen zijn al
in het hok gegaan, gh lm djilb
Loeat, een afkeer (griezel) hebbend
lam reuhng goeha hij is de grot
van, walgen van, misselijk van, hanog niet binnengekropen, geulanteu
tend, vgl. geuli, teukeuta-keuta, seudjilb lam roemhln = de blikgan, bijv. loeat that atln ba"djih
sem slaat in mijn huis, ka djilb
== ik heb een hevigen afkeer van
mata oer (-boeleun)
= de
hem, oereung njan djiroedah ba'
zon (maan) is al onder gegaan,
tanh keureuna loeat = die men6oej' djilb lam tamah = het varschen spuwden op den grond uit afken dook weg in het struikgewas,
keer (walg).
tikh djilb lam reuhng = de
Loebeu'ng, de smerige drassige poel
muis kruipt in (door) het gat, djiop den grond onder het huis (waar
lb pageu hij kroop binnen de
al het vuil, afval en het vuile water
heining (door een gat), of: hij kroop
uit het huis neervalt en zich verza(gebukt) onder de omheining door,
melt), vgl. adn, djeu'a, bijv. dijoeb
peulb = iets ergens indoen, inmhteu loebeung that hana th
steken, inbrengen (vgl. pas, peusagaj de grond onder uw huis is
tamng), djipeulb tjitjm lam tjineen ware vuilnis-poel er is geen
tra hij zette den vogel in een
droog plekje.
kooi, djipeulb sikin lam sarong =
Loebha, gulzig, inhalig, begeerig, vgl.
hij stak het mes in de scheede, lnfeungab-ngab, waba, haleumab,
peulb beuneung lam poenggng
geureuda, bijv. loebha that djipadjarm = ik deed de draad door
djh takt hana tr = hij eet erg
het oog v. d. naald, meulb-lb = ,
gulzig uit vrees niet genoeg te
met zijn velen ergens schuilen.
krijgen.
Loebim, I langzaam, traag, treuzelig,
Loe, gehecht, vertrouwelijk, familiaar,
zeurig, opp. pantah, batja, bagah,
vertroeteld, verwend, aneu"loe
ladjoe, leugat, reudjang, II e. s.
een verwend kind (vgl. aneu" geuv. hoornvisch.
loerng), peuloe aneu" = een kind
Loeb, of djoeb (Mal. doeoer),
verwennen, ln loe that ba" ajahln
aars, aarsopening, endeldarm.
= ik draag mijn vader groote toegenegenheid toe, ik ben zeer aan
Loedah, of roedah, speeksel (vgl. i
mijn vader gehecht.
babah), spuwen, bijv. djiloedah i
babah mirah oe joeb roemh = hij
L, meul-l = stamelen, mommespuwt zijn sirihspeeksel uit naar
len, mummelen, bijv. djipangsan I

Loeb
onder 't huis, oereung njan djiroedah ba" tanh keureuna loeat =
die menschen spuwden op den
grond uit afkeer, peuloedahan, of
poedahan, of soedahan spuwbak,
kwispedoor (door A t j h e r s bijna niet
gebruikt).
Loeb, ingevallen (v. mond of wangen
tengevolge v . tandenverlies).
Loem, bespieden, begluren, loeren,
beluisteren, luistervink spelen, v g l .
deumab, bijv.: ba"gt taloem pan
oereung njan = ga op den loer
liggen en zie goed toe v a n w a a r die
persoon komt, djiloem sidara =
hij beloert het meisje (bijv. om haar
alleen te kunnen ontmoeten).
Loen, frisch, glanzend (bijv. v . e. gelaat), v g l . glh, bijv. loen that
moekadji = zij heeft een glanzend,
frisch gezichtje.
Loeng, gat, gleuf, goot, kanaal, w a terleiding, v g l . reuhoeng,
par",
bijv. loeng oemng waterleiding
v . e. rijstveld, loeng bata = leiding v . gebakken steen, loeng- (of
reuhoeng-) idng = de neusgaten,
loeng gloenjoeng
de gaten in
de ooren, loeng pheut a= beitelgat, beud loeng moepoeta = geweer met getrokken loop, loeng
soelng (bangsi) = de gaten v . e.
dwarsfluit (fluit), peuglh
loeng

een waterleiding v . onkruid


zuiveren, loeng lhh = de breede
gleuf i n de steunpalen v . e. weeftoestel w a a r i n de kettingboom kan
worden gelegd, peuloeng
= een
waterleiding maken.
Loeeu, zie siloeeu.
L o e e u ' , ruimte, tusschenruimte, spleet,
v g l . reuhoeng,
reuhm,
loeng,
goeroe", reunggang, loengki", bijv.
tabri loeeu" batjoet ln meung tamng = maak een weinig plaats ik
wensch binnen te treden, djisoengkt peudeung lam loeeu" ba" arn
hij stak het z w a a r d i n een spleet
v. e. a r n - b o o m .
L o e g m , zie doegm.
Loeha (v. A r a b . dhoeha), i n seumajang loeha = een (maar zelden

167

Loempang

voorkomende)
godsdienstoefening
v o o r welke de tijd tusschen zonsopgang en middag (meestal ongeveer 7 /2 uur) is aangewezen.
Loeka, w o n d , kwetsuur, gewond, gekwetst, bijv. loeka oeldji - gew o n d aan zijn hoofd, loeka lh"
een diepe wonde, peuloeka = een
w o n d toebrengen.
Loekat, uittrekken, lichten, aftrekken,
retireeren, bijv. djiloekat sa'h
=
hij lichtte het anker.
Loekh ( M a l . loekis), graveeren, met
geteekende figuren voorzien, bijv.
poerh
loekh een teekenstift
gesneden uit een harde aren-vezel.
Loelh, zie doelh.
Loelh, e. s. v . zeevisch.
Loelh ( M a l . loeloes), ruimte hebben
om ergens i n of door te gaan, i n gang vinden, bijv. han loelh l
oereung
tamng
dalam
roemh
njan = er kunnen geen menschen
meer i n dat huis, djidja" meuseuleungeuj hana loelh l zijn h u welijksaanzoeken vinden geen i n gang meer.
Loeln, spinnen (met het spinnewiel),
ook: een rolletje gezuiverde katoen,
ook: cocon, meuloeln
= katoenvezels uitrekken, uitpluizen door ze
om een kaardstokje (aneu'lt)
te
rollen o m er vervolgens met behulp
v . h . spinnewiel draad v a n te spinnen, meuloeln soetra = het spinnen v . zijden draad, loeln geuwng
ngn djeureuka = het uitgetrokken (om een kaardstokje gerolde)
katoen wordt met behulp v . h . spinnewiel gesponnen.
Loemat, fijn, teeder.
Loemba, I wedstrijd, wedijver, II
bruinvisch.
Loemb, zie leumb.
Loempang ( v g l . M a l . toempang), een
onderkomen, tijdelijk verblijf, logeeren, bijv. oereung meuloempang =
een vreemde gast, peuloempang =
een onderkomen geven, huisvesten,
tapeuloempang ln ba" malam nj
=
geef mij vannacht een onderkomen.
l

Loempat

168

Loempat, sprong, meuloempat =


springen, peuloempat = doen springen (bijv. v. e. paard), lntoempaf
par" njan = ik sprong over die
sloot, kamng nj djiloempat pageu = deze bok sprong over de
omheining, meuloempat-loempat
galoppeeren,
huppelen,
dartele
sprongen maken (bijv. v. veulens,
jonge geitjes), idja plang toedjh
loempat = een bonte doek met het
zeven sprongen" patroon, djiloempat grb oe loea = zij sprongen
naar buiten.
Loemp, droom (vgl. amaj), meuloemp = droomen, ook: polluties
in den slaap, na peu lnloemp
= ik heb wat gedroomd, peu gata
na tameuloemp = waarvan hebt
ge gedroomd?, nit meuloemp =
in een droom een openbaring zoeken te ontvangen (vgl. nit meu'amaj), djimeuloemp
djimeudina
= hij droomde dat hij ontucht
pleegde, ta"bi loemp, of ma"na
loemp droomuitlegkunde.
Loenah (Mal. loenas), kiel v. e.
schip.
Loenggi, zijden weefsel v. gestreept
patroon, ook: bepaalde kleur, rood
en geel dooreengemengd.
Loengkab, onzichtbare klip in zee,
blinde klip, vgl. kareung,
boer',
boesng.
Loengk, horens, gewei, vgl. tand',
bijv. loengk roesa meutjabeungtjabeung = een hertengewei met
vele takken, tak"- (of: geuntng-)
loengk = ringen of groeven in
de horens v. h. horenvee.
Loengkeung, rondom, in het rond,
omgeven, vgl. leungkng, lingkang,
lingkng, lingk", lingka.
Loengki', holte, inham, spleet, kloof,
dal, vgl. panton, lh", palh, reuhoeng, reuhm, loe'eu',
reunggang, goeroe', bijv. loengki' gl
= dal tusschen twee bergen, ingesloten bergdal, insnijding, holte in
den bergwand, loengki' gloenjoeng = de holte in de oorschelp.
Loengkb, voorover liggen, met den

Lh
binnenkant naar beneden, ondersteboven, vgl. doegm, loegm, tjroeb, sabng, opp. tangah, teulinteung.
Loenti, e. s. v. kleine vleermuis, vgl.
seumantng.
Loepa, vergeten, beutapik b' taloepa = wilt bedenken en vergeet het
niet.
Loept, vergeten, verbijsterd, vgl.
silab, toew, bijv. s njang kaln
at loept = ieder die het zag was
verbijsterd.
Loerh, of roerh, afvallen (v. vruchten, bladeren, bloesems, ook v.
lichaamsdeelen bijv. v. e. lepralijder), uitvallen (v. h. haar, enz.),
ruien (v. vogels), bijv. loerh boel ' = uitvallen der nestharen,
boengng
djeumpa roerh mala
niba'tal tjampaka's ontbladerd
en verwelkt aan den draad, doemna dsa geuloerh meus ban na
aneu' boen = alle zonden worden uitgewischt als ware men zoo
juist geboren.
Loerng, I verwend, vgl. loe, peuloerng = verwennen, aneu'geuloerng ' een verwend kind, II
voorspoedig, gezegend, gelukkig,
voorspoed, geluk, vgl. bagia, moedj, toeah, n'mat, gt, mangat,
seunang, seulamat, sidjoe',
bijv.
oeln
teungh
moedj
loerng
Toehan oer nj = het gaat mij
tegenwoordig door Gods gunst
voorspoedig.
Loesa, overmorgen, toesa-raja =
over-overmorgen, bijv. loesa lndja'
= overmorgen ga ik weg.
Loesng, offer, bijv. boengng toedjh
keu loesng = een offer van zeven
pakjes bloemen.
Loetng, I e. s. v. langstaartige
grauwharige aap, II loetng, of
ikoe loetng ' e. s. v. kleine kanonnetjes waarvan het uiteinde niet
druifvormig maar langgerekt is als
een apestaart".
Logat, taal, woord, vertaling, kitab
logat = woordenboek.
Lh, zie lhh.

Lh

169

Lh, kaal, zonder haar, zonder veeren, zonder bladeren, zonder kleeren, onttakeld, berooid.
Lh, Holl. loods, vgl. oereung ba
rt.
Ljang, messing, metaalmengsel v. koper en zink, vgl. teumaga koenng.
Ll, schitteren, meull = schitterend.
Llmah (v. Arab. zoeloemat), duisternis.
Lm, meer, nog meer, weer, wederom,
bovendien, daarenboven, nogmaals,
bijv. gh lm = nog niet, hana
meu'h lm = het is nog niet vast,
djin oedjeun lm nu regent
het weer, lm djipeutjr' weer
zetten zij het (wild) na, sidjoe" ln
meu'oelang lm = mijn koude
koorts komt telkens weer opzetten,
na sidr noedjoem tjeudah that
keumaln lm ngn trh mata
er is een wichelaar die zeer kundig
is in het geven van aanwijzingen
omtrent verborgen zaken en bovendien helderziend is, ln meuseukin
lm ngn hina ik ben arm en
bovendien van nederige afkomst,
kaj njang raja lm njang manjang = een boom die groot en
daarbij hoog is.
Ln, I (verkort uit oeln, zie aldaar),
pers. vnw. 1ste pers. enkelv.: ik,
mij, me (beleefd doch niet nederig),
vgl. k, verder pronominaal voorvoegsel 1ste pers. enkelv. voor
werkwoordstammen en eindelijk bezit- en object aanduidend achtervoegsel v. d. lsten pers. enkelv. v.
zelfstandige naamw. en werkw.,
bijv. ln hana png = ik heb geen
geld, ln ka lndja" = ik ben gegaan, oelln = mijn hoofd, rab
djitjang ln hij heeft me haast
gehouwen, ln keudr = ikzelf,
ln bandoem = wij, wij allen, II
ln, of ln, uitgedoofd, gebluscht,
peuln, of peuln = blusschen,
dooven, apoej ka djipeuln == het
vuur is al gedoofd, peuln panjt
= het licht uitdoen, peuln apoej
= een brand blusschen.

Maba

Lng, I zie lhng, II samentrekk.


uit ln meung = ik wil, zal.
Lrat, taalkundige aanteekening.
Lt (bijvorm v. lt), kwetsbaar, aantastbaar, doordringbaar, opp. keubaj, bijv. panglima njan han lt ta'~
l = die panglima is niet kwetsbaar voor blanke wapenen, han lt
beus onkwetsbaar voor ijzer,
diln beus hana lt = ik ben
iemand waar ijzer niet doorheen
gaat.
Lot, I meult = het vechten v. vogels, bijv. poejh meult = vechtende kwartels (ook naam v .e.
sterrenbeeld), man" peult, of
m. peuneult vechthaan, leu"
peuneult vechtduif, peutadj
man' meult = hanen met kunstsporen laten vechten, II uittrekken, uitplukken, v. kleine zaken
(gras, tanden, haar, veeren, enz.),
vgl. tjabt, III amandel, I V
aneu'lt
= kaarde, kaardstokje
(rond houten stokje waarop de gezuiverde boomwol met de hand
wordt gerold, waarna met het spinnen kan worden begonnen).

M
M a , zie ma'.
Ma', of ma, I moeder (2e en 3e pers.),
vgl. nja', nang, bijv: ma oej
stiefmoeder, ma rajeu", of ma wa,
of tjoet ma = tante (oudere zuster
v. vader of moeder), ma tjoet, of
ma d', of ma lt, of ma tj =
tante (jongere zuster v. vader of
moeder), ma oebat = kruidenmoeder, geneesmeesteres, II moema'ma" = flikkerend, bijv. lang-goemilang tjahja moema'-ma'
=
schitterend met een flikkerende
schittering.
Ma'ani (v. Arab. ma an), rhetorica.
Maba, uitnoodigen, aansporen, aanmoedigen, opwekken, bijv. tamaba
si-Gam oe peukan spoort si-Gam
aan om naar de markt te gaan, h
tamaba djipoewajang = wanneer
men hem opwekt maakt hij grapc

Mab*

170

pen, deungn maba = met toewij- j


ding.
Mab , dronken, bedwelmd, beschonken, zich wee gevoelen, vgl. moemang, bijv. mab*pineung = bedwelmd van sommige pinangsoorten, mab*la*t = zeeziek, mab*
darah = zich wee gevoelen bij het
zien v. veel bloed, mab*bakng =
bedwelmd door tabak, mab* gandja = bedwelmd door hennep,
mab*pib tjandoe = bedwelmd
door opium schuiven.
Ma'boet, aangebeden, vereerd.
Madat, I bereide opium, moemadaf
= opium schuiven (vgl. pib-, of
meuhisa* tjandoe), II e. s. v.
bastions op de hoeken der wallen v.
d. voormalige versterkingen.
Madka, of meureudka = vrij (v.
slavernij), vrijgelaten (v. e. slaaf),
vrij van dienst, onafhankelijk, bijv.
oereung madka = vrije, vrij man
(opp. namit, teumn, hamba, oe- \
ln), Madka phn naam v. d.
5e maand v. h. M o h . jaar (vgl.
M*lt seuneulheuh, of Djamad
awaj), Madka seuneulheuh
=
naam v. d. 6e maand v. h. Moh.
jaar (vgl. Boeleun bh kaj, of
Djamad akh), poemadka dr
= zich als vrij gedragen, poemadka abdi een slaaf bevrijden.
Madeung (verkorte vorm v. deumadeung = dadeung + infix eum),
zich.bij een vuur- (of met den rug
naar het vuur-) warmen (zooals
oude lieden vaak doen; in het bijzonder v. d. kraamvrouw, die de i
eerste 40 dagen na de bevalling nu
en dan met de achterzijde naar een
vuur toegekeerd ligt om aldus uit
te drogen), bijv. sidjoe* that djin
lndja" madeung ba" dapoe het
is erg koud ik ga mij bij den oven
warmen, proemhln ban madeung
(of teungh madeung)
= mijn
vrouw is aan het uitdrogen", d.i.
pas bevallen (vgl. doe* didapoe,
meu* aneu", mat tal), poemadeung = voormelde roosterkuur
doen ondergaan.
f

Majakani

Madinah, Medina, bijv. diarah koeboe


Nabi di Madinah = bezoek aan
het graf v. d. Profeet te Medina.
Madja, vrouwelijke voorouders, hadih
madja = overleveringen der vrouwelijke voorouders.
Madji, e. s. v. lichte huiduitslag.
Madjoen, een door de Klinganeezen
uit gandja bereid geneesmiddel
waaraan o.a. een erotische werking
wordt toegeschreven.
Madjoesi, of masoes, of badoesi,
verbasteringen v. ons woord marchaussee"; ook de uitspraak v. h.
Arab. madjoes = Magir (de
naam v. d. erfelijke priesterkaste v.
Perzi), tadja* prang moesh kaph
bi* badoesi = ga ten oorlog tegen
de vijanden de ongeloovigen v. h.
ras der marchausse-vuuraanbidders.
Madoe, mede-vrouw, mede-echtgenoote v. denzelfden man.
Magoen, koken, cfm. tagoen, bijv.
kaj magoen - brandhout (vgl.
kaj boe, kaj apoej, doedj).
Maha, groot, in hoogste mate (in titels en hoogdravende uitdrukkingen), bijv. maha soetji v. d.
hoogste reinheid, zie maharadja.
Maharadja, titel nu nog slechts gedragen door het landschapshoofd v.
L h Seumaw.
Mahat, zie meuhat.
Mah (Mal. mahir), bekwaam, kundig, iets van buiten kennen, bijv.
mah kitab = volledige kennis v.
d. werken over de theologie en de
wet v. d. Islam, bekwaam in de gewijde wetenschappen.
Ma'idah, maag, vgl. proet rajeu',
paweu, beu.
Mah, I goud (als prijsbepaling, vgl.
meuh), samah = de waarde v.
34 dollar in zilver, II mahmah, of meuh-meuh = e. s. v.
struik met gele bloemen en stinkenden bast.
Majakani, bh majakani, de galnoten
v. Quercus lusitanica, Lamk. als
drogerij in de geneeskunde gebruikt.
s

Makah

171

Makah, Mekka, bijv. Atjh seurambi


Makah = Atjh is het voorportaal
des Heiligen Lands, w di Makah
= teruggekeerd uit Mekka.
Makam, plaats, verblijf, bijv. diba*
makam gata sin = hier op uw
plaats.
Makanan, eten, spijzen (alle eetwaren
anders dan rijst), bijv. meuhat djim makanan keu gata zeker zullen ze eten voor U meebrengen, djidja* padjh makanan = hij ging
eten, djim makanan meuvib ban
= hij bracht duizenderlei spijzen
mee.
Makn, I nog meer, zooveel te meer,
destemeer, hoe . . . hoe (met vergel.
trap der bijv. nw.), bijv. hingga
makn beungh ajahdji = toen
werd zijn vader nog boozer, makn
soenggh niba*njang ka = met
nog meer ijver dan te voren, makn
raja ba* njang ka = grooter dan te
voren, ban djikaln meunan makn
gala*dji keu aneu* njan toen hij
dat zag hield hij des te meer v. h.
kind, makn geutjart makn bangsat
aneu*nj = hoe meer men dit kind
beknort des te ondeugender wordt
het, makn trb makn dji*h =
hoe langer hoe verder, makn geularang makn djipeuk = hoe meer
hij verboden wordt hoe meer hij het
expres doet, II bh makn, een
kleine bultige citrus-soort die in de
keuken toepassing vindt bij het zuur
maken v. spijzen.
Makeun, eten (fijner dan padjh),
bijv. hana makeun hana minm
= zonder te eten en te drinken.
Mala, verwelkt, uitgebloeid (vgl. laj), bijv. boengng meuloe nj
ka mala = deze melatibloem is
reeds verwelkt, lingka peureud
boengng ka mala = om den stam
heen liggen de verwelkte bloemen.
Malah (Mal. malas), lui, traag, loom,
lusteloos, vgl. beu*, badam, ajeum, bijv. han m malah taprang
kaph het is niet gepast traag te
zijn met te vechten tegen de ongeloovigen.

Malang

Mala'ikat (v. Arab. mala'ikah), engel,


ook: de geest v. e. afgestorvene,
vgl. aroeah, rh, bijv. mala'ikat
ajahln = wijlen mijn vader, mala*ikat mawt, of malakoej mawt
de doodsengel, h trh malakoej
mawt geudja*. tj*njawng = als
de doodsengel de ziel komt halen.
Malakat, tooversteen (vgl. keumala),
toovermiddelen, bijv. geutanj tatjoe malakat njan = wij hebben
dien tooversteen gestolen.
Malam, nacht, avond, naavond, vgl.
klam, opp. oer, bijv. malam bar
= gisteren nacht, malam barsa
= eergisterennacht, malam nj
gepasseerde avond, of nacht
(vgl. beuklam), singh malam =
morgen avond, of nacht, teungh
malam = middernacht, djoela malam = laat in den nacht, euntreu*
malam = aanstaande nacht, de naderende nacht, simalam soent* =
den geheelen nacht door, si'oer
simalam een etmaal, doea malam
doed = twee nachten daarna, ka
doea malam = reeds twee nachten,
malam nj ngn singh beungh
= deze avond en de volgende ochtend, malam djeumeu'at aroeah w
=
Donderdagavonds keeren de
geesten der afgestorvenen naar hun
haardsteden terug, malam seupt
boeta = de nacht is stikdonker,
malam beureu*at = de heilige
nacht van het midden der 8e maand
Sja'ban (Arab. lailat al-bara ah),
malam doeaplh toedjh = de 27e
nacht der Vastenmaand, de nacht
v. h. goddelijk raadsbesluit (Arab.
lailat al-qadar), oer djidja* malam djiw overdag ging hij
heen 's avonds kwam hij terug.
Malang, tegenspoed, onheil, ongeluk,
vgl. tjilaka, palh, karam, meularat,
soe*. soeang, soesah, hareu, seu*oem, opp. bagia, toeah, n*mat,
deuka, djaban, rakt, loerng, mangat, sidjoe*, oentng, bijv. oentngln teungh malang = de fortuin is mij tegenwoordig niet gunstig, malang that boeb nj han

Mal

172

tm meuteumung sapeu met


deze ongeluks-vischfuik vangt men
nooit wat, oereung malang = ongeluksvogel, bh malang het
malang" wegdoen (n.1. door magische middelen), malang ln ba"
oer nj = ik heb vandaag geen
geluk, malang djar een ongelukkige hand (vgl. soe* djar,
soeang djar).
Mal, onvruchtbaar, ongeschikt tot
voortplanting, kinderloos, vgl. eu.
Mal (Mal. maloe), beschaamd,
bloode,
bedeesd, schroomvallig,
schuchter, verlegen, meunaf
schaamte, beschaamdheid, schande,
smaad, beschaming, ook fijn voor:
geslachtsdeel, schaamdeel (bij mannen en vrouwen), poemal = beschaamd maken, aneu"mal = een
braaf fatsoenlijk meisje, djibeudh
mal het schaamtegevoel kwam
op, goena png ngn tb meunal
=
het geld dient om de beschaamdheid te bedekken, poemal mata = de oogen beschaamd
maken, toentt meunal voldoening eischen voor aangedanen
smaad.
Malm (v. Arab. moc allim = leermeester, meester, baas), geletterde,
geleerde, ook in het algemeen
iemand die (evenals een leub)
meer werk v. d. godsdienst maakt
dan de groote massa, vgl. alm,
bijv. ln hana malm ik ben geen
geleerde, malm han s uitermate geleerd, teungkoe njang malm = een teungkoe die geletterd
is, oereung malm = een geleerd
man, iemand die als autoriteit
geldt op het gebied v. godsdienstige
wet en leer (vgl. alm, opp.
bangsat).
Malngkan
(v. M a l . melainkan),
slechts, uitgezonderd, alleenlijk, behalve, behoudens, vgl. la"n, bijv.
hana la"n malngkan = niets anders dan, malngkan harab kam
nj oeba" drneu = onze hoop
is alleen op U gevestigd, hana "
s kira malngkan Alah njang
c

Ma'meugang

th = niemand zou ze kunnen tellen alleen God wist het.


Maliki (v. Arab. Malik), stichter v.
e. der vier orthodoxe wetsscholen.
Mal, gomlak, lakhars (tot rood verven v. garens), mal sdm = een
harssoort verkregen uit mierennesten, mal Sim (Siameesche lakhars) = aniline kleurstoffen, i
mal een verfbad v. lakhars,
mal bit (echte mal), of mal peukan (marktmal), of mal Klng
(Klinganeesche mal) = het ingevoerde gomlak, mal kaj (houtmal), mal tjampli boeta =
(lange peper mal) = het inheemsche gomlak.
Ma'loem, bekend, weten, geweten,
aanvaard, aangenomen, vgl. th,
toepeu, bijv. ka ma'loem drneu
= het is u al bekend, u weet het
al, zooals u wel weet, ateuh boet
njan hana ma'loem oeln = wat
die zaak betreft daar weet ik niet
van, reunggt bar hana ma'loem
= de dollar van gisteren is niet
gangbaar.
Malri, gele welriekende bloemen V.
e. groote boomsoort.
Mam, woord door kinderen gebezigd
om gebak aan te duiden.
Mambang, e. s. v. geesten, spoken,
hemelbewoners.
Mamh (Mal. mariis), zoet, lief, vriendelijk (opp. pht, masam, klat),
bijv. mamh klat = zoet en wrang
tegelijk, masam mamh = zoet en
zuur tegelijk, mamh narit, of mamh babah =
vleitaal, mooie
praatjes (om iemand tot iets over
te halen), koeit mamh = kassiabast, aA:a mamh = zoethoutwortel, rasa mamh = zoet v. smaak.
Ma'meugang, de drie slachtdagen (een
driedaagsche kermis) vr het begin der Vasten (ma'meugang Poeasa), bij het einde der Vasten
(ma'meugang oer raja) en vr
het begin v. h. i^oeroefceun-feest
(v. h. Arab. qoerban = offer) in
de maand Hadji (ma'meugang
oer raja Hadji).

Ma'moe

173

Ma'moe, bewoond, levendig, bevolkt,


bloeiend, volkrijk, welvarend, druk
bezocht, v g l . sculamat,
tangkoeh,
goendja*, aman.
M a m h ( M a l . mamah), kauwen, bijv.
mamh bakng
= tabak kauwen.
Mamplam, boom en vrucht
(ba*-,
bh-) v . d. mangga ( M a n g i f e r a i n dica, L . ) , v g l . mantjang.
M a m p l e u ( v g l . M a l . mempelai
=
bruid, bruidegom), bruigomsstoet,
bruigomsoptocht, poemampleu
=
den bruidegom in de bruigomsstoet
begeleiden ( v g l . dja
lint),
bijv.
djidja*
gt
that meu'at
lag
oereung
euntat mampleu
lint
bar = ze gingen zeer goed geregeld gelijk menschen in een bruigomsoptocht.
Ma'na (v. A r a b . i d . ) , beteekenis, bedoeling, oplossing, bijv.
hareut(of bh-) ma*na = de beteekenis
uitleggen, de uitlegging mededeelen,
ma*na- (of ta*b-)
loemp
= j
droomuitlegging, ma na
lnpeugah
kri = den z i n z a l ik verklaren,
lapaj ma"na tekst en vertaling.
M a n d a , de steelring bij een kris.
M a n , harde duurzame houtsoort ( V i - I
tex pubescens,
Vahl.),
gebruikt
voor huisstijlen, roeren, roeispanen,
ploegscharen, ploegjukken, spanten
voor prauwen, suikerrietpersen, enz.
Man*, I ( M a l . mani ), kralen, bijv.
s'man*
= kralen rijgen, man"- j
meurdjan = glaskralen (ingevoerd),
II man"man
= e. s. v . verkoelingsplantje.
M a n h ( M a l . manis), lief, vriendelijk,
goedig, innemend, bekoorlijk, liefelijk, v g l . tjandn, bijv. manh
narit,
of manh haba = vriendelijkheid in
woorden (opp. sakt narit, of sakt
haba), doe"a poemanh
= toover- i
formulier om er in het oog der
v r o u w e n bekoorlijk uit te zien,
aneu*djar
manh
de vierde
vinger ( r i n g v i n g e r ) .
Maneu', = meu"aneu', zie aneu*.
Mangat, I lekker, smakelijk, aangenaam (v. gevoel, geur en smaak),
gemakkelijk , v g l . djrh,
sidjoe , I
c

Manjam
seunang, salamat, bijv. mangat rasa
= smakelijk, 6 mangat w e l riekend, mangat oentng
= gelukk i g , mangat at = tevreden, vergenoegd, zijn z i n hebbend, mangat
as = gezond, sakt mangat =
lief en leed, padjh
mangat
=
smullen, djih mangat that djiteumagoen = zij kan erg lekker koken,
badanln
hana mangat = ik v o e l
me onlekker, onwel, mangat that
boe nj = w a t is deze rijst lekker,
hana mangat = de maandstonden
hebben ( v g l . leumah-, kaln-, aneu*boeleun),
hana mangat sagaj naritdji = hij spreekt volstrekt niet
beleefd, t r n mangat soesah =
dalen is gemakkelijk stijgen moeilijk, sakt mangat v r en tegen,
peutoert
mangat zijn lusten
volgen, meunangat = iets aangenaams, een gelukje, een fortuintje,
rasa meunangat == een fortuintje
hebben, II opdat, ten einde, bijv.
ba'na aneu"agam mangat na s
gant
mat kradjeun
drdji
=
moge er een zoon komen opdat er
iemand z a l zijn om hem in de regeering te vervangen,
djigeura"
ba kaj mangat rt bhdji = hij
schudde aan den boom opdat de
vruchten zouden afvallen.
c

Mangghta,
of
manggjta
(Mal.
manggis,
manggoesta),
boom en
vrucht (ba -, bh-)
v . d. manggistan ( G a r c i n i a M a n g o s t a n a , L . ) .
Manggjta, zie
mangghta.
M a n g k n g ( M a l . mangkoe"),
ronde
k o m v . aardewerk (grooter dan de
tjawan).
Mani, sperma, mannelijk zaad (v.
menschen en dieren), v g l . i bh.
Ma'nikam, juweel, edelsteen, ook: het
essentieele, de kiem v. h. toekomstig
leven, bijv. ma'nikamdji
hana gt
= hij is v . slechte inborst.
Manja', zuigeling, bijv.
peunjakt
manja' = de zuigelingenziekte.
Manjam, I ( M a l . majang), bloesem,
bloemtros (v. klappers, p i n a n g ) ,
bloemkolf, bloeisel, patah manjam
=
golvend (v. h. haar eener
c

Manjang

174

vrouw), II zeker goudgewicht


= / i c boengkaj = 12 baji (d.z.
de steenroode zaden v. Adenanthera pavonina L.) = 24 saga (d.z.
de rood en zwart gekleurde zaden
v. Abrus precatorius L . ) .
Manjang, hoog, boven, ook: binnenshuis (vgl. ateuh, opp. joe, reundah), bijv. pana h na manjang
hoe hoog?, tanh manjang hooge grond, gl manjang = een
hooge berg, moemanjang-manjang
= wedijveren wie (zijn vlieger)
het hoogst (kan laten staan), poemanjang = hoog maken, meunanjang = hoogte, bijv. radja djipeugt sabh meulig raja ngn
meunanjangdji santeut ngn gl =
de koning bouwde een groot paleis
waarvan de hoogte gelijk die v. e.
berg was, peunjakt dimanjang =
lett. ziekte v. boven" d.i. veroorzaakt door bovenaardsche machten,
nif lam atln boemanjang agama
= mijn hartelijk verlangen is dat
hoog worde gehouden de godsdienst.
Manjt (Mal. majat), lijk (v. M o hammedanen, vgl. bangk), seumajang manjt = de lijkdienst, poeman- (of peutjoetji-) manjt =
de ritueele lijkwassching.
Manjeum, of manjoem (Mal. anjam),
vlechten, vgl. reu , bijv. lnmanjeum tika = ik vlecht matten.
Manj, ons woord majoor".
Manjoem, zie manjeum.
Manjh, hartstochtelijk verlangen, vgl.
beureuhi, bijv. manjh deundam =
zeer hevig verlangen, manjh meutjhn = minnend verlangen, ln
manjh kaln roepadji = ik verlang zeer haar te zien.
Man' (Mal. manoe*), kip, hoen,
bijv. man"agam haan, man*
inng kip, inng man* =
makke kip die de andere kippen
vrgaat, aneu* man* = kuiken,
man* goelantan = een geheel
witte vechthaan (z genoemd omdat hij gelijken zou op den geheel
witten hemelschen haan van dien
1

Mante

naam), man* peult


=
een
vechthaan, man* meutoeah = een
gelukshaan, man* oeteun
=
boschhoen, man* djeuvoen = e.
s. v. partijs of kwartel, man* panggang = geroosterde kip, koekoe*
man* = de tijd v. h. eerste hanengekraai, man* pocth geunash
Nabi witte hoenders waren de
gunstelingen v. d. Profeet.
Man (Mal. mandi), zich baden, een
bad nemen, vgl. srah, tjoetji, bijv.
man oer raja = een bad op
den feestdag na den Vasten, man
djoenoet = het ritueele bad dat de
Wet voorschrijft in het geval eener
groote onreinheid, man Raboe
abh = het ritueele bad op den
laatsten Woensdag v. d. 2e maand
Sapha, tjarat man = voorwaarden voor een ritueele wassching,
tendja* man oe kroeng = ik ga
in de rivier baden, man peut
plh peut = bad bij beindiging
v. d. kraamtijd (44 dagen na de
bevalling), poeman = een ander
baden, poeman
bakaj =
de
voorloopige wassching v. h. lijk
door de huisgenooten onmiddellijk
na den dood, poeman manjt =
lijkwassching, poeman tamat =
het baden (v. d. leerling) wegens
beindiging v. h. Koranreciet, poeman ngn minjeu*ata = laten
baden in reukolie (e. s. v. gelofte),
teumpat meunan = badplaats,
badkuip, lheuh seuman = na
het bad.
Ma'noesia, of manoesia, of manoetjia,
mensch (tegenover andere wezens,
vgl. oereung, nsan, manh), bijv.
peu njan djn atawa ma*noesia
= wat is het een geest of een
mensch?
Manoetjia, zie ma'noesia.
Manh, mensch (vgl. ma*noesia, oereung, nsan), ook: een zwarte
soort aap, bijv. pat sang-sang na
b manh = waar is het of het
naar een mensch ruikt?
Mante, of mant, e. s. v. legendarische staartmenschen, boschmenschen,

Manth*

175

aneu'mante = boschmensch.
Manth* (v. Arab. mantiq), logica.
Mantjang, boom en vrucht (ba*-,
bh-) v. e. manggasoort met sterken terpentijngeur (Mangifera foetida, Lour.), vgl. mamplam.
Mantjeu, ondeugend, stout.
Mantjng, puntig, spits, vgl. pantjng,
lantjng, rantjng, bijv. idng mantjng = een spitstoeloopende neus.
Mantng, slechts, maar, alleen, alleen
maar, nog, nog altijd, vgl. tjit, bijv.
aneu* inng mantng
= alleen
maar dochters, njang mantng tinggaj de eenige die nog over was,
ln keumeung dja* keudr (of sidr) mantng = ik zal alleen
gaan, Pteu Alah mantng njang
peutrh
hadjat gata = het is
slechts God die uw wensch kan
verhooren.
Mapt - mewapt, zie apt.
Mara, leed, ongeluk, onheil, ramp, gevaar, verhindering, vgl. baja, bala,
bijv. b* tadja* keunan na mara
njan pat = ga daar niet heen er
dreigt daar een gevaar, meung b*
peu mara singh lnteuka = indien er niets is dat verhindert kom |
ik morgen, marabaja rampen en
gevaren.
Marah, boos, boosheid, gramschap,
toorn, toornig, drift, driftig, nijd, j
nijdig, knorrig, ongenoegen, kwaad,
vgl. beungh, seu*oem at.
Marh (v. Arab. marich), slokdarm,
halsslagader.
Ma riphat (v. Arab. ma ri[ah), kennis, wetenschap (vooral over God),
mystieke kennis, bijv. ma*riphat
beus = de kennis v. h. geheimste wezen v. h. ijzer.
Marit, zeggen, spreken, praten, beraadslagen, bespreken, discuteeren,
een redevoering houden, vgl. kheun,
peugah, toet, bijv. b* tamarit
meunan = spreek niet zoo, bar
ln ka lnmarit ngn djih = gisteren sprak ik reeds met hem, ln
keumeung marit sabh patah = ik
wensch een woordje te spreken,
djimarit sab keudrdji
= zij

Masa'alah

overlegden onder elkaar, djimarit


ngn madji = hij praatte met zijn
moeder, tamarit b* moebantah =
men spreke zonder gekijf, p marit
= de heer (leider) v. e. gemeenschappelijk overleg, oetoih marit
= redenaarstalent, spraakvaardigheid, tjarng marit = handig in
het debat, bh marit een quaestie voordragen, marit-marit ngn
= zich onderhouden met, maritmarit = al maar praten, babbelen,
si-marit = babbelaar, lawan marit
= tegenspreken, teumarit = zoo
maar losweg iets zeggen.
Ma^roeh, bekend, gebleken.
Masa, I tijd, tijdstip, tijdperk; ten tijde
dat, toen, vgl. moesm, pa*sa, djameun, wat, lajeu, jh, djan, bijv.
th masa, of siri masa wanneer?, van welke tijd?, ba*masa njan
= toen, te dien tijde, jh masa dil = van vroeger, uit vroegeren
tijd, ba*sabh masa = op zekeren
tijd, masa tjoet gata = toen ge
nog klein waart, masa djeut dnja
= de tijd v. h. ontstaan der wereld,
dil masa na Nabi = vroeger in
de dagen v. d. Profeet, r'-r^masa
= telken keere, masa oemoe samp = het laatste levensuur is geslagen, ka trh masa = al dood,
reu/ca masa = de maandstonden,
menstruatie hebben, II de plaats
des laatsten oordeels, zie matjha.
Masa , of tasa', rijp, gaar, ook: donker (v. kleur), vgl. leubah, roengk*. beungkaj, meungkaj, opp.
meuntah, bijv. pisangln ka masa*
= mijn pisangs zijn al rijp, boe ka
masa* = de rijst is gaar, mirah
masa* - donkerrood, minjeu* masa* = opgekookte (stinkende)
klapperolie, pineung masa* = rijpe
pinang, masa* that atln ik
gevoel mij als gaar gekookt" d.i.
ik gevoel mij diep ongelukkig, poemasa*, of peutasa* = gaar maken,
koken (vgl. tagoen).
Masa'alah
(v. Arab.
mas'alah),
vraag, vraagpunt, quaestie ter oplossing voorgelegd, strikvraag, bijv.
1

Masam

176

Mata

een eind vasthouden v. h. touw dat


oeln ikt imeum Hanapi ba* madoor den neus v. h. dier gestoken
sa*alah nj = ik volg den Hanais, njang' maf moekim lapan teungfitischen Imam in deze quaestie,
koe A = die de VIII Moekims beb* tatanjng masa*alah = stel mij
stuurt is teungkoe A , neumat
geen wetenschappelijke vragen.
het vastgehoudene, gebied, gezagsMasam, zuur (ook v. h. gezicht),
sfeer, bijv. oeb neumat drneu =
stroef, stuursch, wrang (opp. mazoover als zijn gebied zich uitmh), bijv. goel nj masam that i
strekt, le peu tamng lam neumat
= deze sajoer is erg zuur, masam !
gbnjan = et is veel dat binnen
moekadji = hij zet een zuur, somzijn gebied valt, II afkorting v.
ber gezicht.
Moehamat en wordt Ma* in samenMasn, zout, gepekeld, hartig, ziltig,
gestelde eigennamen, bijv. Ma*
brak, ook fig. in den zin v. bitter,
Amin.
verbitterd, vgl. sita, lagang, opp.
tabeu, bijv. eungkt masn = in- Mata, oog, kiem v. e. zaadkorrel, gewricht (bij stengels die uit geledingezouten visch, sira masn rasadji
gen bestaan), edelgesteente, enz.,
zout smaakt ziltig, i masn =
bijv. mata apoej = de ruimte boven
zoutwater, prang makn
masn
het vuur waar eetwaren in den rook
niba* njang ka ~ de strijd werd
gehangen worden om ze voor vochnog bitterder dan te voren.
tig worden te vrijwaren, mafa boeMasng, ieder afzonderlijk, een ieder,
leun = hulpwoord om maanden
bijv. masng-masng
djabatan =
te tellen (met voorafgaand telieder met een eigen ambt, djiw
woord), mafa dapoe, of mata teumasng-masng oe teumpat drdji
noengk
- openingen v. e. treeft
= ieder ging naar zijn eigen woonof komfoor, mafa gt-gt = edelplaats terug.
steenen, mata euntjin = steenen in
Maseukah, collier v. gouden en steeeen ring, moemata, of geubh ngn
nen kralen.
mata = met edelsteenen bezet,
Ma'sit, ondeugd, boosheid, ongeeumpoeng mata = buisjes waarin
hoorzaamheid (in 't bizonder tegen
de edelsteenen zijn gevat, mafa gaki
God) .goddeloos, bijv. si-ma*sit
= enkel, mafa ggadj = tanden
hana djipik = goddeloozen denv. e. zaag, mafa gng = slagknobken niet na, fabri oefrc tbat niba*
bel v. e. gong, mafa i = bron,
ma'sit darhaka = geef dat ik
wel, oorsprong v. e. rivier, i mata
mij bekeere v. d. ondeugd der on= tranen, mafa ifam = pupil v.
gehoorzaamheid.
e. oog, mafa bh leu* = e. s. v.
Masoes, zie madjoesi.
oogziekte waarbij de pupil 'met een
Mat, I vasthouden, aanpakken, aanwit vlies als gesluierd is, mata kavatten, in de hand houden, grijpen,
kab = opening aan de kiel v. e.
beheeren, besturen, bijv. maf keuvaartuig waardoor men het binnenbeu = den buffel vasthouden,
gekomen water laat wegloopen,
mat- (of moemat-) djar = de
mafa kaj kwast, knoest in het
handen vatten, bij de hand houden,
hout, mata kaw = de scherpe punt
een handgroet wisselen, maf koeta
v. e. vischhaak, mata kroeng =
= het bezetten v. e. versterking,
bron v. e. rivier, mafa langai =
teumpat- (of ba*-) moemat = leulemmet v. d. ploeg, mafa njarng
ning, maf- (of moemat-) tal =
( poekat, djeu, saw*.
lett. het touw vasthouden, d.i. ba njab, enz.) = mazen v. e. net,
ren, bevallen (vgl. meuaneu*,
mafa oe = kiemgaten in een klapdoe* didapoe), ook: het symbol.
perschaal, oe sabh mata = klapsluiten v. d. koop v. buffel of rund
pernoot met slechts n kiemgat
waarbij kooper en verkooper elk

Matan

177

(geldt als amulet), mata oer


zon, mata oer

" =

het Oosten,

mafa panjt = gleuven in den oliehouder v. e. lamp (waarin de pitten


liggen), mata poeth = het oogwit,
mafa seu'oem
= onheilbrengende
blik, booze oog, mafa seurampang
= tanden v. e. harpoen, mafa sikin
= het lemmet, in 't bijzonder de
scherpe kant v. e. mes, mafa tjng
= maatstrepen op een weegstok,
mata tjoeb' = de ijzeren stamper
behoorende bij een sirihvijzel, mafa
timh = witte korrel in de iris v.
h. oog, mata-mata = spion, mafa
geunoekoe = het voorste van tanden voorziene gedeelte v. e. klapperrasp, mafa mangat = oogontsteking,

mata

meudjh-djh,

of

mafa meudjh-djh
=
tranende,
etterende oogen, mafa meugra"gra", of mafa moemt-mt
= trillen
v. d. oogleden, bilah mata = ontstoken en rood v. d. oogen, sap(of seupf-, of meu"ab-)

mata =

beneveld v. d. oogen, aneu" mata, of


bidjh
mata = oogappel,
trh
mata =
helderziend, siklb(of
sikoetjb-)
mata = n oogsluiting,
n oogenblik, siblah mata = n

der beide oogen, n oog, mafa


peungeuh
=
goede
(heldere)
oogen.

Matan (v. Arab. matn), tekst (v. e.


kitab), vgl. lapaj.

Matang, hooger gelegen terrein te midden v. e. vlakte, verhooging v. e.


terrein.
Mat (Mal. mati), dood, gestorven,
sterven, omkomen, sneuvelen, vgl.
ka dja", ka oe kandang, wapheuf,
tjeukang, km, mawt, poenah, opp.
oedb, bijv. mat lam prang = in

den strijd gesneuveld, mat tjahit =


gesneuveld in den strijd tegen de

ongeloovigen, si mat geutjang (of:


geutb, of: geuta") = dien

men ter dood hakt (of: steekt, of:


houwt), oedb mat = in leven en
dood, oedb

sar

mat

sadjan

samen leven samen sterven, ph mat = dooden, ter dood brengen,

Mawt
oer

mat

sterfdag, maf

phn

de ceremonieele lijkbezorging v.
h. lijk v. h. eerstgestorven kind,
maf didapoe = overleden in het
kraambed, maf badan = verlamd,
maf sikhan = nzijdig verlamd,
mat-mata
= geheel en al uitgestorven, abh mat = morsdood,
amaj beukaj mat

goede werken

als leeftocht voor een doode, ba"


kaj mat = een verdorde, doode
boom, poemat
= dooden, dood
maken, ombrengen (vgl. ph), meunat = dooding, ook: het Arab.
djazmah-teeken, ook: kosten der begrafenis
(vgl. beulandja
mat),
mat agam inng tanm mat inng
agam tanm = de kosten der be-

grafenis komen voor rekening van


de(n) overlevende (n) echtgenoot
(Atjhsche adatregel).
Matjam, soort, staal, model, monster,
slag, vgl. bag,

lag,

ban, sang,

bi", bijv. le matjam verschillende soorten, modellen, ia n matjam


= een andere soort, een ander model, meunan matjam = iets dergelijks, matjam-matjam = allerlei,
veelsoortig, op allerhande wijzen
p

(vgl. roepa-roepa), sigala matjam,

of bandoem matjam = ' alle mogelijke soorten, raja han matjam =


mateloos groot.
Matjha, of masa, de plaats des laatsten oordeels, bijv. padang matjha
= de vlakte der opstanding.
Mawah, I (Mal. mawas), de orang
oetan, II andermans vee onderhouden voor /i der te werpen jongen, of zijn rijstvelden bewerken
voor Y2 van den oogst (vgl. meudoea laba), halfwinning, deelbouw,
poemawah
(zijn velden) in
deelbouw in bewerking geven.
Maw (Mal. mawar), roos, i maw
= rozenwater.
Mawt (Mal. maoet), de dood, het
sterven, vgl. maf, poenah, bijv.
x

mala'ikat mawt
=
de doodsengel, ka mawt matdji padjh l

rimoeng

= hij heeft den dood ge12

Mbah
vonden door een tijger verslonden.
Mbah, zie eumbah.
Mb', geit, schaap,
moemb'-mb"
(Mal. embi"), blaten (v. klein vee).
Mbh, of eumbih (Mal. cmboes),
aanblazen, op iets blazen, wegblazen, vgl. jb, prh, pt, bijv. mbh
apoej - het vuur aanblazen.
Mbn, of eumbn (Mal. emboen),
dauw, i mbn dauwwater, bijv.
beungh oer bandoem naleung
na i mbn = 's morgens is al het
gras met dauw overdekt (nat v. d.
dauw), II mbn-mbn (Mal.
oeboen-oeboen), de plaats midden
boven het voorhoofd, kruin v. h.
hoofd, fontanel, vgl. mbt-mbt.
Mbng, verwaand, verwaten, ingebeeld, opgeblazen, pedant, trotsch,
uit de hoogte, minachtend (vgl.
oegh, angkara, bhe, djoengkat, teukab), si-mbng een pochhans.
Mbt, kruin v. h. hoofd, fontanel, vgl.
mbn, bijv. goemba' mbt-mbt =
haarlok midden boven het voorhoofd.
M, I brengen, medebrengen, medenemen, wegbrengen, geleiden, vgl. ba,
euntat, ngn, bijv. dja" m boe (of
dja" ba boe) = rijst gaan brengen
(d.i. het plechtig bezoek van de
moeder des mans bij haar schoondochter in de 4e a 6e maand der
zwangerschap), m-m dabeuh
rondventen v. koopwaar, djim
aneu'dji oe kroeng = zij nam
haar kind mee naar de rivier, fam
sikin nj oe roemhln breng
dit mes naar mijn huis, m tanda
kng narit brengen v. h. verlovingsgeschenk, h tam boe doemn - waar brengt ge zooveel
rijst heen?, djim makanan meurib ban =. hij bracht duizenderlei
spijzen mee, hana sapeu lnm
ik heb niets meegebracht, neum
hetgeen men medeneemt, geschenken, II (ba'-bh-) m = hout,
peulen v. d. tamarinde.
M, voegzaam, passend, behoorlijk,
betamelijk (vgl. patt, laja", lakoe),
han m onbehoorlijk, absurd,

178

Meu

ba" m = laat het als betamelijk


gelden, A:a;a fear han m tameu"oetang = van hem die pas rijk geworden is past het niet geld te leen
te vragen, nakeu m tj" keu beuneul gaat het aan verdenking
te koesteren tegen den koop?, han
m tabh i lam mn het is
absurd water te doen in de put.
Mlana, zie mlana.
Mh-mh, druk in de weer, verwarring, herrie.
Mhrab, of mrab (v. Arab. mihrab),
nis in een dah- of moskeemuur om
de richting naar Mekka aan te
geven.
Mhram, of Moeharam (v. Arab.
Moeharram), naam v. d. eerste
maand v. h. Moslimsche jaar (vgl.
Asan-Oesn).
Mn, ons woord mail".
Mrab, zie mhrab.
M'reut (v. Arab. miradj), hemelvaart, bijv. hikajat m'reut = de
geschiedenis v. Mohammed's nachtelijke hemelvaart.
Mt, moemt-mt, zich bewegen, zich
verroeren, lichte bewegingen maken,
stuiptrekken, ook: manziek, geil
(vgl. gataj, ganah, djalang), bijv.:
mataln moemt-mt = mijn ooglid
trilt, ka moemt-mt lampng kaw
= de dobber v. d. hengel maakt
schokkende bewegingen (er trekt
een visch aan), moemt-mt babah
= mummelen, prevelen, de lippen
geluidloos heen en weer bewegen,
b"na sagaj moemt = laat er niet
de minste beweging zijn.
Meu, I afkorting v. meung, keumeung,
willen, zullen, zie keumeung, li
afkorting v. meung, als, indien, zie
meung, III praefix meu (moe,
mi) vervangende het pers. voornw.
v. d. le pers. meerv. kam vr
werkwoordstammen (wij) en achter
zelfst. naamw. (ons, onze) en
werkwoorden (ons), bijv. kam ka
meudja" (of midja") = wij zijn gegaan, kam ka moebeut = wij
hebben gereciteerd, mameu djikh
= onze moeder heeft hij het
c

Meu

179

haar afgesneden, b' tapeuhinameu


= ons moet ge niet gering schatten, I V praefix meu (voor lipletters moe) vormende bijvoeglijke
naamw. v. zelfst. naamw. met de
algemeene beteekenis v. voorzien
van", hebbend", bezittend" datgene wat het grondwoord aanduidt,
bijv. meugoena = nut hebbend,
nuttig, meugah = beroemd, befaamd, meu'akaj = slim, moebh
vruchtdragend, meu"oetang
schuld hebbend, meuoentng

gelukkig, V praefix vormende


werkw., bijv. meudjoedi dobbelen, meutjandoe, of moemadat =
opium schuiven, moemoekah =
ontucht bedrijven, V I praefix
vormende toestandswoorden met de
beteekenis
v. geworden
tot",
zijnde", gelijkend op", zich
voordoen of gedragen als", voorwenden", of gaan doen" datgene
wat het grondwoord aanduidt, bijv.
meusabh tot n geworden,
meusadeu = leunende zijn, moeploeng vluchtende zijn, meutanh grondeigenaar zijn, land bezittend, meurimoeng = gelijkend
op een tijger, zich als een tijger
voordoen, zich aanstellen of men
een tijger is, meu"idng par =
als de neus v. e. rog, moeboeleun
si"oer = gelijken op de nieuwe
maan, meudjeundtang pad = gelijkend op , zoo (dun) als padistroo, meugeutah, meu"aw, moepoekat = getah, rotan gaan zoeken, visschen gaan vangen, V I I
praefix vormende neutrale verleden
deelw., bijv. meusiseu = uitgestrooid, verspreid, meusambat =
gelascht, moebl = gekocht, meukoeh = gegraven, VIII praefix
vormende wederkeerige werkw. met
de beteekenis: wederkeerig elkaar
of voor elkaar doen datgene wat
het grondw. uitdrukt (waarbij dikwijls het grondwoord herhaald
wordt), bijv. moemat elkander
vasthouden, meukahk = elkander tutoyeeren, meukaln-kaln
=

Meudjeulih
elkaar fixeeren, moeprh-prh =
op elkaar wachten, I X praefix
in tal v. samenstellingen als: meuci
(meur), meudjan, meun, meukri,
moeban, meukn, meus, moepeu,
moepat, meuth, meuh,
meu"h,
meu"t, meudoem, meudit, meun,
meunan, meudh (zie aldaar).
Meu*, vonk, bijv. oeb meu" = weinig als een vonkje, meu" sikin =
de vonken uit een mes (als men er
tegen aanslaat).
Meu'ah (v. Arab. ma'af), vergeving,
vergiffenis, verontschuldiging, verschooning,
toegevendheid,
bijv.
lak meu"ah = vergiffenis vragen
aan, de toegevendheid inroepen van,
poemeuah verlof, vergiffenis
schenken, meu"ah dsaln = vergeving voor mijn zonden, meu'ah
ba" Pteu Alah = vergeving is bij
onzen Heer God, neupoemeu'ah =
vergeving!, excuus!, neupoemeu"ah
lnkeumeung dja" = pardon ik
wilde graag even passeeren, neupoemeu"ah lnkeumeung
peudoe"
nj pardon ik wilde dit even
neerzetten.
Meudabah, e. s. v. visch.
Meudali, e. s. v. blaasinstrument.
Meudang, verzamelnaam v. e. aantal
boomsoorten meest uit de familie
der Lauracen.
Meudang-ara, e. s. v. laad-, handels-,
of transportprauw.
Meudeuhab (v. Arab.
madzhab),
fiqr/r-school, orthodoxe wetsschool,
de Mohamm. ritus waartoe een M o hammedaan behoort, na peut meudeuhab: Tjapi"i, Hanapi, Maliki,
Hanbali = er zijn vier fiqh-scholen:
de Sjafi itische, de Hanafitische, de
Malikitische en de Hanbalitische,
bal" meudeuhab = verandering v.
ritus (vgl. teukeulit).
Meudeuloej, aangewezen, bewezen,
bewijs.
Meudeun, rustig, kalm, fraai.
Meudinah, cfm. Madinah.
Meudjan, dysenterie.
Meudjeulih (Mal. madjelis), deftig,
ordelijk, beleefd, netjes, overgelec

Meudjeumaj
verde gebruiken en instellingen,
vgl. teureutib, reusam, laja", patt,
bijv. oereung meuteureutib meudjeulih = een fatsoenlijk, ordelijk,
net mensch, meudjeulih hoekm
'
de adat en de wetten, de inzettingen, h lheuh adat meudjeulih
reusam toen aan de voorschriften der adat voldaan was.
Meudjeumaj (v. Arab. moedjmal),
vereenigd, nstemmig, nparig,
het onderling eens zijnde (bij beraadslaging), vgl. sipakat, sapeu
pakat, bijv. oereung njan moepasaj-pasaj pakat, hana meudjeumaj
= die lieden hebben ieder een
eigen meening, zijn niet nstemmig.
Meu*n, of moemeun
(Mal. main),
spelen, iets doen voor zijn genoegen of afleiding, zich met iets bezig houden, op iets passen, ook:
wandelen, bijv. meu"n silat =
schermen, meu'n moeda = vrijen,
een minnarijtje hebben, inng meu"n == lichtekooi, meuneu"n
=
spel, speelgoed, djipoemeu'n
tjitjm l aneu" njan = het kind
speelde met een vogel, bh at poemeu"n mata = hartje dat tot
wellust v. h. oog strekt!, na neumeu'n keun teukoe = zijt ge
herwaarts komen wandelen teukoe?,
djipoemeu"n aneu"dji = zij speelde met haar kind, paste op haar
kind.
Meugah, zie gah,
Meug, bebouwen, het rijstveld -bewerken, veldarbeid, sawahbouw
drijven, bijv. meug oemng bagi
lh = den akker bewerken voor
/ 3 v. d. oogst, oereung meug
= landbouwer, pangoel hareukat
meug = de meester v. alle soorten v. broodwinning is de landbouw.
Meuhaj, I (Mal. mahal), schaars,
zeldzaam, duur, vgl. djareung, bijv.
djibl ka lheuh meuhaj hareuga
=
hij kocht buitensporig duur,
II (v. Arab. mahr), huwelijksgift, vgl. djinam.

180

Meukat

Meuhat, of mahat, stellig, bepaald,


zeker, vaststaand, vgl. sabt, teunt, bijv. gh lm meudoem joem
lada djeun siboeleun treu" meuhat meudoem nu is de prijs v. d.
peper nog niet bekend over een
maand staat hij zeker vast, meuhat
reumbang njang soerh Toehan =
bepaald en juist passend zijn de
lastgevingen v. d. Heer.
Meuheut, of meuhet, verlangen, begeerte, lust, vgl. hawa, bijv. njang
that meuheutln tjit meung keu si
roesa = waar ik erg naar verlang
is enkel naar hertevleesch, peu
njang meuhet na di tjeuroega =
al wat begeerlijk is vindt men in
het paradijs.
Meuhn (Mal. memohon), eerbiedig
verzoeken, smeeken, vragen, vgl.
lak ampn, bijv. djimeuhn drdji ba" radja hij vroeg aan den
koning verlof heen te gaan, meuhn rahmat niba" Alah genade
afsmeeken v. Allah.
Meuhng,
scherpe
doordringende
lucht, sterk rieken, stinken, vgl. h
br", b khb.
Meuh (Mal. mas), goud (als metaal, vgl. mah), meuh oer, of
meuh meuntah stofgoud, i
meuh = verguldsel, lab meuh
= vergulden, oereung
moemeuh
= een rijk man, tjahja meuh =
goudglans, pand meuh = goudsmid, aneu" meuh = afstammeling
v. e. slaaf, kaj meuh-meuh
=
een houtsoort met stinkenden bast.
Meu ing, of mi"ng, of m"ng,
miauwen (eener kat).
Meuj, I prijzen, loven, bijv. keunng
meuj babah gb = getroffen door
de loftuitingen v. h. publiek, sakt
ka gb meuj = ziek geworden
door den lof v. menschen, II
tal meuj, drijftouw v. e. spinnewiel.
Meukat, kleinhandel, waren rondventen, te koop bieden, meuneukaf =
koopwaar, handelswaar,
djamb
meukat = handelskraam, oereung
meukat idja = een kleerenkoops

Meukeusoet
man, oereung meukat aweuh =
koopman in drogerijen, kapaj meuneukat handelsvaartuig, koopvaardijschip.
Meukeusoet (v. Arab. maqgoed), bedoeling, doel, oogmerk, voornemen,
wensch, vgl. kasad, nit, bijv. peu
meukeusoetdji = wat zou zijn bedoeling zijn?, ln na meukeusoet
meung moebl keubeu = ik ben
van plan buffels te koopen, peu
meukeusoetteu t" keun = wat
komt ge hier doen?, hana trh- (of
hana t"-) meukeusoetdji zijn
doel is niet bereikt, peu meukeusoet tjit has l == wat men
wenscht meteen is het er.
Meukeutoeb, beschreven, bijv. koepiah
meukeutoeb = een mutsje voorzien
v. gestyleerde kalimah versiering en
(Arab. letterteekens).
Meukoeta (Mal. makota), kroon, bijv.
meukoeta Soeljman = de kroon
v. Salomo (den koning-profeet).
Meukroeh (v. Arab. makroeh), afkeurenswaardig (volgens de Moslimsche wet), opp. soenat.
Meulabari, Malabar.
Meulajoe, Maleisch, vgl. Djaw,
bijv. oereung Meulajoe = M a leier, basa Meulajoe = de Maleische taal.
Meulaka, Malaka.
Meulara, zie meunara.
Meularat, ellendig, ongelukkig, door
ellende vervolgd, bijv. ba meularat
= ongeluk brengend (vgl. ba karam).
Meulasah, zie meunasah.
Meuleuha, vermaard, beroemd, bekend, vgl. gah, meuseuh.
Meulia (Mal. moelia), eerbiedwaardig, met onderscheiding (eerbied)
bejegend, waardevol, hooggeschat,
op prijs gesteld, aanzienlijk, luisterrijk, doorluchtig, eerwaardig, edel,
waardig, deftig, prachtig, grootsch,
achtbaar, achtenswaardig, vgl. hreumat, bijv. tjarat meulia == bewijs van achting, harab meulia =
Uwe Majesteit (lett. heerlijkheid zij
toegewenscht), tanh meulia =

181

Meunara

eerbiedwaardige grond (d.i. Mekka), poemeulia = verheerlijken,


vereeren, hoogschatten, met onderscheiding ontvangen, eerbied bewijzen, keumeulia"an = eerbiedbewijs.
Meulig (Mal. maligai), paleis, vgl.
dalam, atana, aseutana, bijv. "
dalam meulig = het paleis binnen gaan, meulig sadjan djn pari
ba = haar paleis droegen djn's
en pari's haar achterna, b" taweuh
keu teumpat djrh bahl gadh
beuthat meulig = geef niet om
een mooi huis laat het verdwijnen
al is het ook een paleis.
Meulila, staal, bijv. sis" naga njan
na doem meulila = de schubben
der naga's gelijken op staal.
Meulint, schoondochter, schoonzoon
(3e pers.; in de 2e pers. zegt men
gewoonlijk si nja", tot ouderen wel
p nja", of eenvoudig den persoonsnaam), moemeulint = een
kind uithuwelijken.
Meulin, millioen.
Meulisan, suikerstroop (uit rietsuiker), meulisan dj" suikerstroop
v. d. arenpalm, goesoe' meulisan
ba" roeng lett. zoetigheid op
den rug smeren, d.i. mooie praatjes
maken, het achter den mouw hebben.
Meuloe, melati, of jasmijn, meuloe
Tjina, of meuloe tjoet = de geurige witte bloemen v. Jasminum
Sambac, Ait.
Meuloe*, vliegende kat (Galeopithe.cus volans), vgl. keutjoebng.
Meunan, zie njan.
Meunang, winnen, overwinnen, zegevieren, verslaan, veroveren, ten onder brengen, overmeesteren, opp.
tal, bijv. oel meunang barat =
het begin v. d. Westmoesson, foeng meuneunang = de overwinning behalen.
Meunara, I (v. Arab. manarah), minaret (v. e. moskee), II deupa
meunara, of meulara =. de afstand
der vingertoppen als men de armen
zoo ver mogelijk naar achteren
buigt (dus meer dan n vadem).

Meunari

182

Meunari, zie nari.


Meunar (waarschijnlijk v. mar =
bar + infix eun), het eerste be- |
zoek der pasgetrouwde vrouw aan
haar schoonouders, (oeng meunat = het afhalen der jonggetrouwde vrouw om dat eerste bezoek te
brengen, w ba" meunat terugkeeren v. dat bezoek.
Meunasah, of beunasah, of beulasah, of meulasah, of binasah (v.
Arab. madtasah), dorpsgodsdiensthuis, dorpsmoskee (vgl. dah, of
d'ah),
ook (n.1. ter Oostkust):
de kleinste territoriale eenheid,
bijv. sabh meunasah het dorp
als territoriale eenheid.
Meun, zie n.
Meuneung, iets hebben van, de eigenschap vertoonen van, gelijkend op.
Meung, I (bij afkorting ook meu of
moe) uit keumeung, zie aldaar,
II meung (of bij afkorting
meu) als, indien (vgl. adakala,
meunj, meungnj, meunjng, moenj, djakal, ada"), zelfs, opdat,
slechts (vgl. tjit), bijv. meung kn
als het niet is, hana meung sidr = er was geen enkele, meung
b'- (ook wel samengetrokken tot
moe6 ) peu mara singh lnteuka
= als er geen verhindering is kom
ik morgen, hana sapeu na ba" badandji meung idja pi tan == niets
had hij aan het lichaam zelfs niet
een lendenkleed, han tm meung
sig = nooit zelfs niet n keer,
hana sajang meung batjoet = zelfs
niet het geringste medelijden hebben, b" meu tang ngn gloenjoeng = luistert niet slechts met de
ooren, zie nameung.
Meungab, e. s. v. ziekteduivel (die
met lamheid slaat).
Meungkaj, zie beungkaj.
Meungkh, of mingkh, op n been
springen, hinken.
Meungklh, zie klh.
Meuniaga (Mal. betniaga), handelen, handel drijven, vgl. meukat,
bijv. djih djimeuniaga meuneukatdji
oe gampng djh = hij bood zijn
f

Meura

waar in die kampoeng te koop aan.


Meunj, of meungnj, of meunjng,
of moenj = indien, wanneer, als
(vgl. djakal, sangkita, adakala,
meu), bijv. meunj ka = indien
reeds, meunj djeut, of meunj "
= indien het mogelijk is, meunj
ttang boeleun = als het lichte
maan is, meunj meunan lndja"
als het z is, in dat geval ga ik
weg, meunj han b" tapeugah na
= als het er niet is zeg dan niet
dat het er wl is, meunj koeph
ba' tangkoeta' njan bat djitoepeu
keudt = als ik hem op zijn kop
sla dan eerst kent hij zijn plaats.
Meun, zie nj.
Meunm, e. s. v. waterral.
Meunta, I wild, woedend, vgl. lah,
boeh,
gasang, ladng,
ganah,
djoeah, tjeubeuh, opp. seu'it, bijv.
gadjah meunta een wilde olifant,
II schuim, bijv. meunta bat =
lett. steenschuim d.i. n der simplicia v. d. drogerijenhandel.
Meuntah, rauw, onrijp, ongekookt,
ongebleekt, onbewerkt, opp. masa',
bijv. soetra meuntah = onbewerkte
zijde, beuneung meuntah ongekleurd, onbewerkt garen, meuh
meuntah, of meuh oet = ruw
goud, stofgoud, apin meuntah =
ruwe opium, boe nj meuntah
mantng deze rijst is nog niet
gaar.
Meuntat (v. meu'euntat), zie euntat.
Meuntja*, e. s. v. zwaardendans uitvoeren, schermen met dansbewegingen.
Meuntoej, moederlooze (halve wees,
vgl. jatim), jatim-meuntoej = wees
(volslagen wees zonder vader of
moeder).
Meuntr (Mal. menreri), titel v. e.
hoog ambtenaar (alleen in verhalen), peudahna meuntt = eerste
minister.
Meukoe, zie oe.
Meu'h, zie h.
Meura , pauw, bijv. aneu meuta" djiw oe gl = de jonge pauw
keert naar de bergen terug.
s

Meuraba

183

Meuraba, e. s. v. zuurzoete confiture


(bijv. v. glibbertjes, van notemuskaat, enz.).
Meurah, titel v. vrouwelijke Soeltanstelgen in de vrouwelijke lijn, pmeurah = wisselwoord voor olifant; verder is meurah de algemeene titel v. legendarische en andere
hoofden uit den voortijd: Meurah
Hasan, Meurah Hoesain, Meurah
Boediman, Meurah Cahib, Meurah
Silau, enz.
Meuran, pijnlijk bij het urineeren.
Meurant, e. s. v. damarboom.
Meureub, e. s. v. boom (Intsia Bakeri, Prain).
Meureub', het steenduifje (Mal. ketitiran).
Meureudka, zie madka.
Meureudjan, koralen, bloedkoraal.
Meureugaseutoea (Mal. margasatwa),
het wild gedierte, bijv. sigala meureugaseutoea pi ta'l" keudjih =
alle dieren waren aan hem onderhoorig,
hiweun
djeub-djeub
meureugaseutoea = alle mogelijke
dieren.
Meureugh, zie reugh.
Meureuhm (v. Arab. marhoem), wijlen, zaliger (vooral v. vorsten),
bijv. adat pteu meureuhm Meu- \
koeta Alam = het gewoonterecht
v. wijlen onzen Heer Meukoeta
Alam (d.i. van den beroemden
Atjhschen vorst Iskandar Moeda).
Meureuja, of meuria, sagopalm (wanneer de boom nog niet volwassen
is, vgl. ba" sag).
Meureujam, of meuriam (Mal. meriam), kanon, geschut, bijv. meusoe
meureujam = het klinken v. kanonschoten, djipas meuriam
zij schoten de kanonnen af.
Meureuka (Mal. moerka), toorn, toornig (v. d. vorst), teumeureuka =
getroffen door een ongeluk wegens
den toorn v. dengeen tegenover j
wien de vloekwaardige handeling
gepleegd werd, vgl. toelah, seurapa,
daroehaka, bijv. teumeureuka ba"
goer = door den toorn v. d. goe- j

Meus

roe getroffen (en daardoor ongelukkig geworden).


Meureutabat, I rang, graad, positie,
waardigheid, vgl. nama, deureudjat,
pangkat, bijv. leum meureutabat
toedjh = de leer v. d. zeven rangen v. h. zijn, radja poelang meureutabat balah goena gt keu rakan drdji bandoem = de vorst
begiftigde al zijn makkers met waardigheden ter vergelding van hun
diensten, II naam v. e. visch
(soort kaaimanvisch).
Meureutat (v. Arab. moertad), afvallig v. h. geloof, afvallige.
Meuri, zie ri.
Meuria, zie meureuja.
Meuriam, zie meureujam.
Meuroea, leguaan, bijv. sang ri meuroea = als de gedaante v. e. leguaan.
Meusabah (v. Arab. sobhah), of bh
meusabah rozenkrans.
Meusapi (v. Arab. moesa[ir), arme
reizigers.
Meusawarat, of meutjawarat (Mal.
moesjawarat), overleggen, beraadslagen, onderhandelen, bespreken,
overleg, beraadslaging, vgl. moepakat, bijv. tameudoe"-doe"
sin
sapat meutjawarat peu boet =
wij wonen hier bij elkaar en bespreken wat werk er is, djimoepik
meutjawarat = hij dacht er over
na wat hij zou doen.
Meus, I (Arab. Mier), Egypte, sira
Meus = salpeter (lett. Egyptisch
zout), II meus, of meusn, of
mis, of miseu (v. Arab. mithl),
als, gelijk, gelijkenis, voorbeeld,
toespeling, beeldspraak,
spreekwoord, vgl. tams, bijv. rag meus leu" banggoena = mak gelijk
een geluksduif, ba" meu"aneu" ba"
meutjoetj meus mib dalam paja
= u mogen kinderen en kleinkinderen geschonken worden (in aantal)
als de mib-struik op moerasgrond,
meus peureuman lam Koeroe"an
= naar het woord in den Koran.
Meus, zich verschuilen, bijv. paf dji-

Meusn

184

meus = waar heeft hij zich verscholen?


Meusn, zie meus.
Meuseudjid, zie meuseugit.
Meuseugit, of meuseudjid, of seumeugit (v. Arab. masdjid), Vrijdagsgodsdiensthuis, moskee, districtsmoskee, meuseudjidharam
= de
heilige moskee (n.1. die v. Mekka),
seumajang oe meuseugit zich
naar de moskee begeven om den
Vrijdagsdienst te verrichten.
Meuseuh, of mcutjcuh (v. Arab.
masjhoec), vermaard, beroemd, bekend, vgl. gah, meuleuha, bijv.
oethdji meuseuh = zijn vaardigheid is beroemd, hkeumat njan
meuseuh that lam prang dat
tooverwerktuig is zeer beroemd in
den strijd.
Meuseukat, de stad Maskat (a. d.
Golf v. Oman).
Meuseuk, moeilijk, onaangenaam.
Meuseukt, in badj meuscukt
over de borst gekruist vest.
Meuseulri (Mal. meski), ofschoon,
hoewel, ondanks, bijv. bahl ba"
meuseuki hamba gb sikalipn
~
laat hij ook eens anders slaaf zijn,
meuseuki mat ba" tamoeprang soerh Toehan b" tjit tatjr al
sneuvelt ge in den oorlog van Gods
bevel moogt ge toch niet afwijken.
Meuseukin (Mal. miskin), arm, behoeftig, schamel, vgl. gasin, papa,
dana, paki, bijv. ln djin teungh
meuseukin = ik verkeer op het
oogenblik in armoedige omstandigheden, si-gasin meuseukin = de arme drommel, paki-meuseukin = lett.
armen en behoeftigen (als n groep
beschouwd), maar de Atjhers verstaan er onder: zij die hun godsdienstplichten behoorlijk verrichten,
ba' s-s tadja" lak reunggt
takheun drteu meuseukin = tot
degenen wien ge geld gaat vragen
moet ge van uzelf zeggen dat ge
arm zijt.
Meuseuti, si-meuseuti, de breedte v. d.
dichtgevouwen hand met uitgestrekten duim (als lengtemaat), sideupa

Ming

nam hah simeuseuti n deupa


(vadem) is zes el + de breedte v.
d. dichtgevouwen hand met uitgestrekten duim.
Meuseutj, pistool.
Meus, I onbesuisd, bijv. lag batj
meus = manieren als de onbesuisd voortzwemmende batj-visch,
II zie s.
Meusoei, koeit meusoei, masooibast
(Massoia aromatica, Becc).
Meustadjeub (v. Arab. moestadjab),
verhoord (v. e. gebed), zegenrijk
in zijn gevolgen, de gewenschte uitwerking hebbend, krachtig, probaat
(v. e. geneesmiddel, een toovermiddel, enz.), opp. tampah, toempj,
Meutjawarat, zie meusawarat.
Meutjeuh, zie meuseuh.
Meutjeurt (v. Arab. moesjaroet), iets
dat aan een voorwaarde is gebonden, hetgeen v. e. voorwaarde afhangt.
Meutjhn, zie tjhn.
Meutoeli (Mal. mastoeli), zijden garen.
Meuth, zie th.
Midan, I of mideun (Mal. mdan),
plein, vlakte, bijv. na kanoevi raja
dalam midan = er was een groot
feestmaal op het plein, mideun
prang = het oorlogsveld, gig
mideun = voortanden (vgl. gig
dikeu), II goddelijke weegschaal, balans (v. Arab. mizan).
Mideun, zie midan.
Mi, of minji, kat, bijv. mi kiwing
ikoe = een kat met een knoop in
den staart, khoeng
that hana
oedjeun meukn tadja" poeman
mi == het is erg droog wij zullen
de kat moeten gaan baden willen
wij regen krijgen, ba" ph mi =
kruidje roer mij niet.
Ming, I wang, kinnebak, kant, zoom,
bijv. boel ming bakkebaard,
ming lag bh man" = wangen
als eieren zoo rond, ming koeala
= de zoom der riviermonding, II
ming, moeming, ontkieming, ontkiemen, moeming kroet barsten
in de huid onder aan de teenen.

Mit

185

Mit, weinig, gering, klein, vgl. dit,


nit, mit, tjoet, bijv; aneu"mit =
een klein kind (ook euphemisme
voor paederast-knaapje, vgl. ad
angkat, rakan), aneu"mit moeda
=
geslachtsrijpe knaap,
pakn
mit that tabri ranoeb keu ln =
waarom geeft ge mij zoo weinig
sirih?
Miga (Mal. mega), wolk, vgl. awan,
bijv. rag awan miga = het wolkenfloers patroon.
Mika'i (v. Arab. Mika'l), n der
vier aartsengelen.
Mil' (v. Arab. milk), eigendom, bezit, vgl. areuta, bijv. djih le that
mil" = hij heeft veel bezittingen,
roemh nj mil" proemhln =
dit huis is het eigendom mijner echtgenoote, njang keubeu njan mil"
diln = wat dien buffel aangaat
die is mijn eigendom.
Miln, e. s. v. berg- of woudgeest.
Miln, een klimmend kruid waarvan
de bladeren als groente worden gegeten.
Mimba, zie bimba,
Minah, zie pinah.
Mingkh, zie meungkh.
Minjeu' (Mal. minja"), olie, vloeibaar
vet, bijv. minjeu" ata = reukolie,
minjeu"- (of i-) kreuh = odeur,
minjeu" br" = ongekookte uit
den gerotten inhoud v. klappers geperste olie, minjeu" djtoen = olijfolie, minjeu" kaj poeth = kajoepoetih olie, minjeu" knt = olie
die men als balsem voor wonden
gebruikt, minjeu' leut" (of reuf') =
klapperolie uit versche
klappermelk gekookt, minjeu" masa
=
braadolie, minjeu' litn
=
kaarsvet, minjeu" boengng
=
reukolie voor het haar, minjeu" nawah = ricinus-olie, minjeu' tanh
(of gah) = aardolie, petroleum, minjeu' sapi = een ingevoerd ranzig dierlijk vet (in den
handel bekend als ghie"), minjeu'
keumoenjan = wierookolie, minjeu" panjt = lampolie, peutasa'
minjeu" = koken v. olie, teumpat

Mita

tagoen minjeu" = toestel voor het


maken v. haarolie, minjeu" keubaj
si"oer = e. s. v. olie die voor
n dag onkwetsbaar maakt, peukl" minjeu" = indompeling v. d.
hand in kokende olie (een vroeger
godsgericht).
Minji, zie mi.
Minm (Mal. minoem), drinken, vgl.
djb, djib, bijv. hana makeun
hana minm = zonder te eten en
te drinken, minman
mat
=
doodsdrank.
Mirah (Mal. mrah), rood, bruin,
roodgloeiend, bijv. mirah masa"
donker rood, mirah moeda = lichtrood, i babah mirah =
rood
speeksel (door sirihkauwen), bh
mirah = het dooier v. e. ei, mirah
toea = bruin, oer mirah =
roode gloed bij zonsondergang,
beus mirah = roodgloeiend ijzer,
brandijzer, mirah moeka (of hoe
moeka) = blozen, mafa mirah
lag bidjh saga oogen zoo
rood als sagapitjes.
Mirah-gaki, oedeung mirah-gaki, e.
s. v. zeegarnaal.
Mirah-maa, I e. s. v. waterhoen, II
e. s. v. visch, vgl. oed".
Mirah-pati, I (ook: birahpati), de gewone huisduif, II cfm. tjradi,
III gaki mirah-pati, e. s. v. kruid
(Euphorbia pilulifera, L.) waarvan
de bladeren als groente worden gegeten.
Miri', wevervogeltje dat peervormige
nesten maakt en aan het rijstgewas
veel schade toebrengt.
Mis (Mal. misai), knevel, snor, bijv.
poeta mis = aan de snor draaien.
Mis, zie meus.
Miseu, zie meus.
Mit, zie dit.
Mita, of moemita, zoeken, opsporen,
opzoeken, garen, inzamelen, nastreven, steun zoeken bij, zijn vertrouwen vestigen op, bijv. mifa atf =
rotan inzamelen, mita meuh
=
goud zoeken, mita kaj magoen
=
brandhout
sprokkelen, mifa
goet = luizen zoeken, mita- (of

186

Moedim

meus' = hij huilde dat hij snikte,


foenff-)
leum = een ilmoe
hij barstte in snikken uit, b" l
trachten te verkrijgen, dja" moemita
tam = ween nier meer, djim
gaan om den kost te verdienen,
ba"e = zij weende al weeklagend,
voedsel te zoeken, mr'ra hareukaf,
djimoem-m = zij weenden onof mita raseuki = een bestaansder elkaar, poem (of poeba"e)
middel (levensonderhoud, brood= aan het huilen maken (zooals
winning, levensmiddelen, den kost)
bijv. vrouwen bij condoleanties
zoeken, mita areuta : op jacht
doen).
naar schatten, mita meulint =
een schoondochter zoeken, njang ! Moe'alah (v. Arab. moe'aWaf), begadh geumita = het verlorene
keerling.
zoeken, peu tadja" mita == wat
Moebad (v. Arab. moebaddzir), verzijt ge aan het zoeken?, djimita keukwister.
beudji = hij zoekt zijn buffel, b'
Moeb', zie meung, en b".
tamita baja = zoek het gevaar niet
op, tjabeung djimita ba" aneu" ra"- Moeda, jong, jeugdig, onrijp (v.
vruchten), licht (v. kleur), opp.
jat djimita radja de takken vertoeha, bijv. ln mantng moeda =
trouwen op den stam de onderdaik ben nog jong, aneu" mit moeda
nen steunen op den vorst, oereung
=
jonggezel, jongelui, proemh
gasin djimita oereung kaja = de
moeda jonge (tweede) vrouw
arme zoekt steun bij den rijke, gb(vgl. madoe), moeda seudang =
njan geumita sidr oereung tjapas volwassen, moeda-wangsa =
rng keu waki hij stelt in zijn
zeer jong, moeda that roemandji =
plaats een ander aan die goed kan
hij ziet er erg jong uit, ajah moeda
spreken, tamita laba djeut keu
(of a. tjoet, of a. d") = oom
roeg = ge zoekt winst maar het
(jongere broer v. vader of moeder),
loopt uit op verlies.
boeleun
moeda = wassende maan,
M, I een door Klinganeezen ingeradja moeda = onderkoning, mirah
voerde harssoort (wellicht myrrhe),
moeda ' licht rood, meu"n moe II in aneu"m, stiefkind, vgl.
da = vrijen, een minnarijtje hebaneu"oej.
ben.
M'djizat, wonder, wondermacht, bijv.
m'djizat
nabi Moehamat = de Moeda-balia, schoon, mooi v. uiterlijk
(vooral v. mannen).
wondermacht v. d. profeet.
Moedah, gemakkelijk te krijgen of te
Moe, de stengel, hoofdas v. e. bloeiendoen, licht te tellen (opp. meusade of vruchtdragende bloeikolf (vgl.
kt), bijv. beu moedah raseuki gata
djoenggreuh),
pluim v. sommige
= moogt gij gemakkelijk uw legewassen (o.a. pinang, klapper,
vensonderhoud vinden, di nanggr
rijst, enz.), ook: de stengel met de
nj moedah makanan = in dit
bloemen of vruchten eraan, tros,
land is overvloedig voedsel, banda
bijv. pad sabh moe = een pluim,
njang moedah = een comfortabele
halm rijst, djitj" pisang doea lh
haven, moedah-moedahan = moge
moe = hij haalde een paar trossen
het zijn, ln lak doe'a moedahpisang.
moedahan poelh bagah ~ ik bid
M, weenen, huilen, schreien, vgl.
dat hij spoedig moge herstellen.
ba"e, saba", bijv. pakn (of peu
sabab) kam waarom huilt ge?, Moede', stroomopwaarts gaan, bovenwaarts gaan, opp. il, bijv. eungkt
b" kam = schrei niet, djim
djilangoe il-moed" = de vismeur-r i mata haar tranen
schen zwemmen stroomaf- en
stroomden, djim h meurb-rb
stroomopwaarts.
ngn i mata = hij weende dat de
tranen vloeiden, djim
meus"- Moedim (v. Arab. moe'addzin), per-

Moedj
soon die de besnijdenis verricht bij
knapen.
Moedj, een heestersoort (Peristrophe tinctqria, Nees) welke een
roode verfstof oplevert o.a. gebruikt voor het kleuren v. vlechtmateriaal.
Moedj (Mal. moed/oer), voorspoedig, gelukkig (op de jacht, in het
spel, enz.), voorspoed, geluk, bijv.
teungh
moedj that djimeukat
brh-brh pi djeut keu png
het gaat hem tegenwoordig zeer
voorspoedig in den handel zelfs
vuil wordt bij hem tot geld.
Moe', (rijst) met de vingers in den
mond werpen (zooals naar de A t jhers zeggen de Maleiers doen),
bijv. poemoe" breuh = het laten
happen v. rauwe rijst (een vroeger
godsgericht).
Moen, puistjes uitslag in het gezicht.
Moeng, schoot, op den schoot nemen,
op den schoot houden, steunen, bijv.
moeng aneu" = een kind op den
schoot nemen (vgl.
leumoeng),
djimoeng oel gata = zij steunt
uw hoofd, poemoeng = op den
schoot zetten.
Moeg, vischopkooper.
Moegl, wortelstok v. Zingiber Cassumunar Roxb.
Moegrb (v. Arab. maghrib), zonsondergang, het Westen, avondschemering, vgl. sindja, opp. tjrb,
bijv. seumajang moegrb = zonsondergangs-godsdienstoefening.
Moehamat, Mohammed, bijv. Pangoel geutanj nabi Moehamat
onze hoogvereerde Heer de Profeet Mohammed.
Moeharam, zie Mhram.
Moejang, overgrootouders,
n'moejang = de voorouders, vgl. n datoe, datoe-nini, ndj, ntoe, djadmadjad, enz,
Moeka, I aangezicht, gelaat, vrkant, vrzijde, bijv. moekadji tatoeri = zijn gezicht kennen we,
masam moekadji = hij heeft een
zuur gezicht, glh moekadji = zij
heeft een glanzend, frisch gelaat,

187

Moemang

moeka teubaj = onbeschaamd, hoe


moeka, of mirah moeka = blozen,
poetjat ngn i moekadji na ban
koelat sindja = hij werd zoo bleek
als een paddenstoel bij avond, i
moekadji na ban boeleun peut
blah meutjahja-tjahja = de glans
van haar gelaat schitterde gelijk de
maan in den veertienden nacht,
II het stengeluiteinde bij peper
en sirih, dat bij andere planten
poetj' heet, III winkeltje v. e.
keudh.
Moekadam, boekjes die elk n v. d.
dertig deelen (djoeh) des Korans
bevatten.
Moekah, overspel, ontrouw, echtbreuk, ontucht (vgl. dina), moemoekah ontrouw plegen, inng
moemoekah lichtekooi, overspelige, minnares, hoer, si moemoekah
= de ontucht bedrijver, b taboet
moemoekah = doet niet wat indruischt tegen goede zeden.
Moekim (v. Arab. moeqm), district,
bestuursressort v. e. imeum.
Moela, I begin, aanvang, oorsprong,
aanleiding, reden, grond, oorzaak,
eerst, vooreerst, voorloopig, vgl.
phn, bijv. dil moela = bij voorbaat, ln at toern niba" moela
= ik orden naar de van den oorsprong af overgeleverde wijze, "
moela djadi de eerste uitwerpselen v. e. pasgeboren kind (meconium), II e. s. v. radijs (een
vorm v. Raphanus sativus, L.).
Moel, koenjt moel, de wortelstok
v. Zingiber Cassumunar, Roxb.
Moeling, boom en vrucht (ba -,
bh-) v. Gnetum Gnemon, L.,
waarvan zoowel de jonge bladeren
als de bloeiwijzen en de olijfgroote
aan trossen groeiende groene (in
rijpen toestand roode) vruchten gekookt als toespijs worden genuttigd.
Moelh, e. s. v. visch.
Moemang, wee, duizelig, vgl. mab",
bijv. moemang oel (of moepoesng o., of meugeunta o.) = duizelig in het hoofd, sakt moemang
= aan duizeligheid lijdend.
c

Moero

188

Moem, zwanger, vgl.


boentng,
meutieun, ham, doea haj, teungh
brat.
Moemt, zie mt.
Moemeut, e. s. v. witte kippenluis.
Moe'min, geloovig, geloovige, vgl.
Mseulimin, bijv. moe'min meu"iman = geloovigen vertrouwen in
God.
Moenap', of moenaph", schijngeloovige.
Moendam, I meloenvormig watervat
met diep ingesneden groeven en
deksel van messing of tin, II
vet, zwaar gebouwd, vgl. meureugh.
Moendjng, kokers v. gebakken aardewerk waarmede de putten (mn)
van binnen zijn bekleed.
Moend', e. s. v. kapmes met haakvormig gekromde punt om gesneden takken enz. bijn te halen.
Moengki, zie oengki.
Moenteu, boom en vrucht (ba"-,
bh-) v. e. groote citrussoort dienende tot het zuur maken v. spijzen, bh moenteu Arab = de
cedraat.
Moepakat, zie pakat.
Moepat, zie pat.
Moepeu, zie peu.
Moepeulh (v. Arab. moeflis), zeer
arme lieden, onvermogenden (eigenlijk failliet verklaarden).
Moephm (v. Arab. mafhoem), begrijpen, begrepen, begrepen hebbend, vgl. moepham, bijv. ka moephm ln = ik begrijp het al.
Moerad (v. Arab. id.), verklarende
omschrijving, uitlegging, opheldering.
Moerah, goedkoop, overvloedig, (opp.
mahaj), gemakkelijk, onbekrompen,
gul, milddadig, vrijgevig
(opp.
lit), vgl. mangat, moedah, opp.
soesah, grit, bijv. moerah hargadji
= het is goedkoop, lak moerah
afdingen, trn moerah " soesah
=
dalen is gemakkelijk stijgen
moeilijk, moerah djar =
een
milddadige, vrijgevige hand, inng

Moesm

moerah = een vrouw die aan velen


haar gunsten schenkt.
Moerakabah, vreeze Gods.
Moerh, zie oerh.
Moereud (v. Arab. moerad), bedoeling.
Moeri, I idja moeri, ingevoerd, zwart
'goed, II e. s. v. klarinet.
Moerib (v. Arab. moerid), leerling,
student, vgl. oereung meudagang,
bijv. teungkoe njan le moeribdji =
die godsdienstleeraar heeft veel
leerlingen, hantm moerib djilawan
goer ongehoord is het dat een
leerling zich tegen zijn leeraar
verzet, peudj" moerib keu goer
= den leerling overgeven aan de
zorg v. d. leeraar.
Moerh, zie oerh.
Moerng, I e. s. v. vogel, II boom
en vrucht (ba"-, bh-) van M o ringa oleifera, Lamk. waarvan de
jonge blaadjes als groente worden
gegeten evenals de geschilde groene driekantige hauwen.
Moesa, nabi Moesa, de profeet M o zes.
Moesala (v. Arab. moegalla), bidkleedje (waarop de seumajang verricht wordt), vgl. sadjadah, bijv.
tjab moesala = donkere vlek op
het voorhoofd bij sommige vrome
lieden welke naar men zegt veroorzaakt zou zijn door de vele malen
dat genoemd lichaamsdeel bij de
prosternaties, welke voor de seumajang's voorgeschreven zijn, den
grond heeft geraakt.
Moesang, koffierat (behoorende tot
de fam. der Civetkatten), moesang
djibeut ~ civetkat (geacht om het
civet dat zich in een zakje onder
de aarsopening bevindt), moesang
mangh civetkat die een geur
van zich afgeeft als pandan-bloemen, tjintra moesang kooitje v.
e. moesang, pandan moesang =
geurige pandansoort.
Moesm, moesson, jaargetijde, seizoen,
de tijd voor iets (vgl. pa'sa), tijdens, bij gelegenheid van, bijv.
moesm fimoe =
Oostmoesson,

Moesh

]89

moesm barat = Westmoesson,


moesm loeah blang = seizoen
waarin de velden vrij staan voor
het vee, moesm pitj", of moesm
kt blang = seizoen waarin men de
velden bebouwt, moesm khoeng,
of moesm keumar (Mal. moesim
kemarau) =
droge jaargetijde,
moesm meug = het seizoen
voor de grondbewerking, moesm
sakt = periode v. ziekten, moe~
sm oedjeun = regentijd, moesm
oel angn, of moesm angn moeph = de moessonsovergangen,
kenteringen, moesm oer raja
de tijd van, tijdens, bij gelegenheid
van het feest der verbreking v. d.
Vasten.
Moesh (Mal. moesoeh), vijand, vijandig (vgl. sitr), moemoesh =
iemand vijandig gezind zijn, vijandschap hebben met iemand, bijv.
njang djikheun hana moemoesh
njang lam batn na njeum na =
hij zegt wel dat hij geen vijandschap heeft maar inwendig vermoed ik dat hij ze koestert, tadja"
prang moesh kaph = ga ten
oorlog tegen de vijanden de ongeloovigen.
Moestah, of mseutah (v. Arab.
moestahil), onmogelijk, onaannemelijk, ongeloofelijk, ondenkbaar,
absurd, bijv. moestah hana patt
toet kart han m = wat absurd
is is niet behoorlijk zottepraat past
niet te worden geuit.
Moetah (Mal. moentah), braken,
overgeven, braaksel, uitbraaksel,
bijv. djimoetah ateuh idjaln =
hij heeft op mijn kleed gebraakt,
djimoetah darah = z hij braakt i
(spuwt) bloed, moetah ngn tjirt
braken gepaard met diarrhee,
ook: cholera (vgl. ta'eun), moetah
" = faeces braken.
Moetawat (v. Arab. moetawatir), in
haba moetawat
aanwijzing,
overlevering.
Moetia, parel.
Mlana, of mlana, onze Heer.
M'lt (v. Arab. maulid), Moham- |

Mseulimin

meds geboortefeest, boeleun M"lt, of M'lt phn = de maand


waarin dat feest gevierd wordt
(n.1. de 3e maand), ad M'lt,
of M'lt teungh = de 4e maand
v-. h. Mohamm. jaar, M'lt seuneulheuh = de 5e maand v. h.
Mohamm. jaar, meulik M'lt =
voordracht v. levensgeschiedenissen
v. d. Profeet in verzen of berijmd
proza afgewisseld door lofliederen,
kanoeri M'lt = gemeenschappelijke maaltijd op den M'lt-dag.
Mm, borst, vgl. t", d", abin, bijv.
i mm = melk, zog, lhah mm
= spenen (v. e. zuigeling), poemm aneu" een kind zoogen
(ook bri mm of bri t"), oereung
poemm = min, zoogster, voedstermoeder.
Mn, I put, vijver, bijv. dja" oe mn
= zijn gevoeg doen (vgl. dja" oe
kroeng, dja' oe bagan, th "),
tj" i ba' mn = water scheppen
uit de put, mri eungkt = vischput, koeh mn == een put graven,
limeuh mn = een put schoonmaken, mata oer lam mn = lett.
de zon in den put, d.i. de zon staat
in het zenith, II mn-mn, of
sakt
mn-mn = verkoudheid,
verstopt in den neus, idngln d
ln sakt mn-mn = mijn neus is
verstopt ik ben verkouden.
Mngka (v. Arab. moenkar), verwa
ten, slecht .verworpen.
Mngkarn wanangki, combinatie der
namen v. d. beide grafengelen Monkar en Nakr (populair dikwijls als
de naam v. n engel beschouwd).
Mng-mng, e. s. v. slagbekkens, bijv.
ph mng-mng
- op de bekkens
slaan.
Mngkn (Mal. moengkin), mogelijk,
in staat tot.
Mpeuti (v. Arab. moefti), moefti,
raadgever in godsdienstzaken, meunan kheun tjiah habib Alah mpeuti Makah = aldus zeggen de
geleerden de geliefden Gods de
moefti's v. Mekka.
Mseulimin (Mal. moeslim); moslim,

Mseutaha'

190

mohammedaan, geloovige, vgl. oereung seulam, en moe'min.


Mseutaha* (v. Arab. moestahaqq),
rechthebbende.
Mseutah, zie moestah.
Mteula* (v. Arab. moerfafc), algemeen aangenomen, absoluut, bijv.
hareum mteula' ~ wat absoluut
verboden is.
Mp, of eump
(Mal. cmpoe),
grootmoeder (vgl. n'), vrouwelijke voorouders, ook gezegd v. gewijde als personen gedachte zaken
(heilige boomen, enz.), bijv. dja"
ba" mpkeu = ga eens naar je
grootmoeder, eump Locloe
lett. grootmoeder Loeloe, d.i. de
naam van een uit zee stekenden
berg, vgl. samp.
Mpng, zie eumpng.
Mpt, tegeninzet, het geld voor den
tegeninzet (bij 't dobbelen).
Mpeun, zie eumpeun.
Mph, zie lamph.
Mrikan, Amerikaansch, bijv. nanggr
Mrikan = Amerika, idja Mrikan
= Amerikaansch katoen.

N
Na, zijn, aanwezig, voorhanden, bestaan, geboren, opp. hana, fan, bijv.
na gata di roemh = zijt ge thuis?,
meung sidr pi tan na = geen
een was er, na sidr radja, radja
njan hana meu'aneu' - er was
eens een koning, die koning had
geen kinderen, na tm = ooit, lajeu th na drneu == in welken
tijd is u geboren?, sig na = tegelijk geboren, peuna = doen zijn,
verwezenlijken, tot stand brengen,
stichten, verwekken, veroorzaken,
opperen, peu njang tan tapeuna
= wat er niet is zorgt dat het er
is, peuna da'wa = quaesties opperen, peuna hadjat een wensch
verwerkelijken, njang tan b" tapeuna verklaar niet het niet bestaande voor bestaand, d.i. vertel
geen leugens, na oedjeun djin
batjoet = het regent nu een beetje,

Nabsoe

na aneu'dji doea hij heeft twee


kinderen.
Nab, vr, front (vgl. keu, dihadapan), ook: vrouwelijk schaamdeel
(vgl. meunal, poek, p", apam,
broet), di nab van voren, dinab
oereung le = in het front v. d.
menigte, broe'nab = vooruit stekend gedeelte v. d. buik, sakt
broe'nab = buikpijn, peunab =
naar iets toegekeerd zijn, peunab
goer = zich tegenover den leeraar zetten, mafa oer peunab tjt
de zon nadert het toppunt (
11 uur v.m.).
Nabeut, I kandijsuiker, II zie noeboet.
Nabi, profeet, bijv. nabi geutanj =
onze profeet, nabi neuprang kaph
= de profeet bestreed de ongeloovigen, seulaweut nabi = lofprijzing v. d. profeet, patihah keu nabi
= opdracht aan den profeet, doe'a
keu nabi = gebed aan den profeet, diarah koeboe nabi di Madinah = bezoek aan het graf v. d.
profeet te Medina, beurkat doe'a
nabi Nh = door den zegen v. h.
gebed v. d. profeet Noach, nabi
Moesa = de profeet Mozes, nabi
Isa = de profeet Jezus, nabi Soeljman = de profeet Salomo, nabi
Dawt = de profeet David, nabi
Adam = de profeet Adam, nabi
Oesh de profeet Jozef, nabi
Oenh = de profeet Jonas, nabi
Khjl (v. Arab. Chidhr) = de
profeet Elias.
Nabsoe, (v. Arab. id.), lust, begeerte,
verlangen, hartstocht, vgl. hawa,
at , keunda", hadjat, tjinta, bijv.
hawa nabsoe = zinnelijke begeerten, h nabsoe gata = waarheen
verlangt ge te gaan?, ln na peu
ln meunabsoe ba" drneu = ik
heb u wat te vragen, peu gata
meunabsoe = wat is uw begeerte?,
ln meunabsoe djeut keu radja =
ik zou graag radja willen worden,
padoem-padoem fameunafesoe ln
peuhas tjit = zooveel ge maar
verlangt zal ik bezorgen, ka t'-

Nada
(of ka trh-) nabsoedji = zijn
wensch is vervuld, b' tameunabsoe
keu dnja nj - stelt uw verlangen niet op deze wereld, b" tapath nabsoe amarah - men volge
niet zijn booze lusten.
Nada (v. Arab. nadzr), gelofte, vgl.
hadjat, nit, ka'j, bijv. peulheuh
nada = een gelofte vervullen.
Nada', op sterven liggen, vgl. adjaj,
soekreut, meukarat, meugrit, bijv.
djisakt nada' = hij is gevaarlijk
ziek, hij ligt op het uiterste (vgl.
djih teungh pajah).
Nadjih (v. Arab. nadjis), essentieel
onrein (volgens de Mosl. W e t ) ,
keunng nadjih = in aanraking
geweest met iets wat volgens de
Wet onrein is.
Naga, I (mythische) draak, ook:
oeleu naga = lett. de naga-slang,
naga njan djiseumb bisadji lam
babahdji teubit lag apoej hoe
meunjala-njala = de naga's spuwden hun gif uit hun bek dat gelijk
vuur te voorschijn kwam schitterend
en vlammend, II naga, of neunaga, steunpunten v. d. roeibanken
in een vaartuig.
Nagasari, of djeumpa gadng, Micheliasoort met witte bloemen.
Nahi, zie ama.
Nahoe, de spraakkunst.
Nahoeda (Mal. nachoda), zeevarend
koopman, schipper, scheepskapitein, vgl. djeuragan.
Nala, gierst (Andropogon sorghum),
dat als voedsel wel geplant wordt
tusschen de rijst.
Nalam (v. Arab. nazm), geschriften
die in eene, een Arabische dichtmaat nabootsende, maat zijn gesteld.
Nalh, een inhoudsmaat voor gepelde
of ongepelde rauwe rijst, 1 nalh =
/ i o goentja = 16 ar = 8 gantang;
men heeft mandjes die juist n
nalh inhouden.
Naleung, gras, bijv. naleung lak
alang-gras, naleung tjeumeutjoet = e. s. v. stekelgras waarvan
het zaad zich aan de kleederen
1

191

a n

hecht, naleung oesi = z.g. wild


suikerriet (Saccharum spontaneum,
L.).
Naloe, roepen, ontbieden, noodigen,
vgl. taw', bijv. naloe- (of kroe-)
seumangat = terugroepen v. d.
(ontvloden) levensziel.
Nam, zes, bijv. nam dr = zes man,
nam g = zes maal, nam thn =
zes jaar, namplh = zestig, namblah = zestien.
Nama, naam, titel, rang, waardigheid,
vgl. nan, meureutabat, deureudjat,
pangkat, bijv. kheun nama = den
naam vermelden, oereung mcunama = iemand v. aanzien (opp.
oereung barang), nama palawan
b' tasoedi N. njang geuhj nama
= vorsch niet naar des ridders
naam N . wordt hij geheeten.
Namat, zie lamat.
Nameung, opdat, ten einde, vgl.
meung, soepaja, bijv. nameung b'
=
opdat niet, djih djipocmm
aneu" nameung dji'im = zij liet
haar kind zuigen opdat het stil zou
zijn, tataw"- (of tahj-)
djam
ba" boet nj nameung- (of soepaja-) reudjan habh =. noodig
helpers (gasten) bij dit werk (bijv.
dorschen, uitzaaien, enz.) opdat het
snel afloope.
Namit, slaaf, dienaar, vgl. teumn,
hamba, oeln, opp. madka, bijv.
geutanj namit Toehan wij
zijn 's Heeren slaven, sang teumn
peunamit sjda = het ware als
knechtte de slaaf zijn heer.
Namrt, Nimrod.
Nan, I naam, bijv. nan goer = de
naam v. d. goeroe, sanan =
naamgenoot, nan tjoet = kindernaam, nan wajang = spotnaam,
nan geupeugala een veranderde
naam, nan tatoes = den naam
weten wij, s- (of peu-) nan
gata geu"oerh = hoe (wie) is
de naam waarbij gij wordt genoemd?, s- (of peu-) nan adoen gata = hoe (wie) is de naam
van uw ouderen broeder?, meunj
kn lag lnpeugah tabal"nan =

Nang

192

Nasihat

djoegt), teup' nari dansen


indien ik niet de waarheid spreek
met handgeklap, djisoet peudeung
moogt ge mijn naam veranderen
djinari-nari =
zij trokken de
(dient ter versterking v. e. bewezwaarden en dansten.
ring), pcunan, of bh nan, of rasi
Narit, woord, gezegde, het gesprokenan = een naam geven, II zie
ne, gesprek, afspraak, mededeeling,
njan.
onderhoud, rede, verhaal, geschil,
Nang, moeder, hoofd, vgl. ma, ma',
proces, quaestie, vgl. marit, haba,
nja', inng, bijv. aneu" ln djitoet, kheun, peugah, bijv. narit
beungh nang oer doed
pandita = het gezegde v. e. wijze,
mijn kind zal later doen als moeder
narit bis' = heimelijke, vertrounu doet.
welijke besprekingen, narif singk
Nanggri, zie nanggr.
= kwetsende woorden, narit siaNanggr, of nanggri (Mal. negen'),
sia = ijdele woorden, onzin, narif
rijk, gebied, land, staat, stad, vgl.
tjeureud' = een snedig gezegde,
da'irah, darat, bijv. nanggr Atjh
narit kinajat, of narit meuta'wi, of
= het rijk Atjh, nanggr wanarit moebal'. of narit meu'oekeuh = vrijheerlijk gebied, as
djng = een bedektelijke aanduinanggr
de bewoners des
ding, of toespeling, euphemisme,
lands, parang nanggr
= een
narif sakt = woorden die pijn
kapmes des lands, as nanggr =
doen, narit teukab = overmoedige
de belastingen des lands, oedb
woorden, narit ka kng = het is
doea nanggr dieren die zoovast afgesproken, de afspraak is
wel op het land als in het water
reeds vast (vgl. narif ka meukeumat), techn.: het huwelijksaanzoek,
leven, amphibien, nanggr Gaj
de verloving heeft vastheid ver= het Gaj-land, nanggr Peutakregen (is beklonken), fanda kng
wi = de stad Batavia, b" that
narit (o.a. de ranoeb kng narit)
dasahteu keu nanggri = stel niet
de geschenken (o.a. de sirih)
uw genoegen in de gecultiveerde
die het officieele huwelijksaanzoek
streken, in de wereld.
vergezellen, narit meu'oelang-oeNapah (v. Arab. nafs), adem, bijv.
lang
=
telkens terugkeerende
djitheun napah = zijn ademhaling
woorden, narif oereung
toenng
wordt bemoeilijkt, far' napah, of
meukahk = het spreken der Bosoef napah == ademen, ademhavenlanders is vol kah en k (tulen, na djinapah mantng = hij
toyeerend), narif meukabm
=
ademt nog, peulheuh napah rabinnensmonds spreken, nj narif
jeu' = zuchten.
Atjh
== dit is een Atjhsch
Napakah (v. Arab. nafaqah), onderwoord, keunng narit (of keunng
houdsgeld, spec: het wettelijk verpeukara) in een proces gewikschuldigde levensonderhoud v. d.
keld zijn, narif oereung toeha-toeha
vrouw door den man, napakah
= een gezegde der ouden, narif
lah, napakah batin het openraja = een gewichtige quaestie,
lijke en het geheime levensonderban djileung meunan narit =
houd aan een vrouw te verstrektoen hij die woorden gehoord had,
ken (d.i. levensonderhoud en coNasib (v. Arab. nasb), minnedichtus), tabri napakah ba" boet prang
ten, pantoen's, verhalen, of gespreknj == schenkt onderhoudsgelden
ken in dicht en ondicht die ter afvoor den arbeid v. dezen oorlog.
wisseling der ratb's worden gereNaph, dwerghert (iets grooter dan
|
citeerd (meunasib).
de pland").
Nasihat, vermaning, goede raad,
Nari, meunari, of meutari, dansen, si
waarschuwing, terechtwijzing, nameunari = danser, danseres (vgl. I

Nasrani

193

sihat mseulimin = leering voor


de rechtgeloovigen.
Nasrani, Christen, Christelijk, bi"
Nasrani = de Christenen.
Nawah, ricinusplant, minjeu" nawah
= ricinusolie, wonderolie, castorolie.
Ndab, (achter iets verscholen zittend)
gluren, loeren, spieden, vgl. doe,
sm, deumab, loem, bijv. na oereung' ndab dilikt kaj njan = er
staat iemand te loeren achter dien
boom, teundab = verscholen (vgl.
feudoe).
Ndi, of ni, of soendi, of sindi, of
sini, de hoeveelheid (bijv. rijst of
tabak) ter zwaarte van 3 dollars,
d.i. Yl blakaj.
Ndng, paling, aal, vgl. kir, linng,
ilh, leudjeu, neudjeu, bijv. djloe
kah sipeurti ndng = je bent zoo
glad als een aal.
N, plaats van herkomst, bijv. doea
n lh n twee drie plaatsen
v. herkomst, san = van n
plaats, ook: van dezelfde plaats,
njn, njann, djhn = van hier,
van daar, van ginds, pan vanwaar? (zie aldaar), meun = bekend met de afkomst, meun t ' bekend met de geringe lengte
(hoogte, afstand) v. e. persoon of
zaak, hana meun t l = onbeschrijfelijk kort, b" tameurakan
ngn oereung hana meun = ga
u niet afgeven met lieden wier afkomst onbekend is, oereung hana
meun-n = lieden van niets, onbekende grootheden (wier vanwaar" geheel onbekend is), meun
oeb = bekend, bepaald van
grootte, omvang, djih
oereung
meun, gampng moepat, nan meus zijn afkomst zoowel als zijn
woonplaats en zijn naam zijn bekend, toen = bekend zijn met de
afkomst, hana lntoen ik ken
de afkomst niet, ka lntoen djitj"
= ik weet al van waar hij (het)
genomen heeft.
N', grootvader (ook broeders v. d.
grootmoeder of grootvader, ook zijn

Neu

gebruikelijk de verbindingen n'~


ajah, n'tjhi",
n"wa,
n"tjoet),
grootmoeder (ook zusters v. d.
grootvader of grootmoeder, evenzeer zijn gebruikelijk de verbindingen n"wa, n"th, vgl. eump),
n"moejang voorouders, n ' - n '
= overgrootvader (vgl. toe), n*
peungandj
de oude vrouwen
die de bruid bij alle gelegenheden
ter zijde staan.
Nh, mooi, fraai, schoon, rein, zindelijk, vgl. djrh, tjeudah,
tjarng,
lintng, gt, il", indah, tjakab, enz.
N'mat, lekker, aangenaam, genot, genieting, welbehagen, geluk, weelde,
voorspoed, lekkernij, vgl. ladat,
bijv. djeunh n"mat njang ladat =
allerlei soorten heerlijke lekkernijen,
Toehan karnja n"mat de Heer
begunstigt met genietingen, hana
soenj n"mat Toehan bri de
genietingen die God schenkt zijn
zonder ophouden, Pteu Alah bri
n'mat tamam God schenkt de
uiteindelijke heerlijkheid.
Neu, I vervangt het pers. voornw. v.
d. 2e pers. drneu (gij, u, UEdele)
en het pers. voornw. v. d. 3e pers.
drneu (hij, zij, Zijn Edele, hem,
haar) vr werkwoordstammen en
achter zelfstandige naamw. (uw,
U w Edele's; zijn, haar, Zijn Edele's) en werkwoorden (u, U w Edele; hem, haar, hen, Zijn Edele),
bijv. drneu ka neudja" oe peukan
= hij (of zij) is (of zijn) naar de
markt gegaan, drneu b" neuvoe
beungh oeln = u moet niet boos
op mij worden, Pteu djeun dit
that rakanneu = onze Heer (de
Soeltan) heeft thans zeer weinig
volgelingen, hka tangkoel" neu
= waar is uw hoofddoek?, peu
njang neukheun l nabi kaph hana
djipathneu
= wat de profeet
ook zeide de ongeloovigen wilden
niet naar hem hooren, djih djidjeut
tjartneu = u durft hij onaangename woorden toevoegen, II in
tal neu = het touw waarmede
het juk aan den ploeg is verbonden
13

Neu'

194

(vgl. tal dham, of tal ling- I


gang).
Neu' (afkorting, v. aneu") dient tot
hulptelw. voor kleine voorwerpen,
. bijv. sineu* = een korrel (bijv.
rijst, djagoeng, enz.), meusineu"
korreltjes, kliekjes achterlaten, pad
. lh neu" = drie korrels padi.
Neudjeu, zie leudjeu.
Neudng, zie dng.
Neuhah (v. Arab. nahas), ongeluk,
ongelukkig (v. dagen), ongunstig
voorteeken, bijv. Raboe neuhah =
ongeluks-Woensdag, d.i. de laatste
Woensdag v. d. maand (vgl.
Raboe abh).
Neuheun, zie theun.
Neuleu', gebarsten of oude pot (gebruikt voor het poffen v. djagoeng,
enz.).
Neunjhoe, zie njhoe.
Neunh, blok (voor gevangenen en
krankzinnigen), bijv. oereung poeng geupas dalam neunh = j
een krankzinnige wordt in het blok
gesloten.
Neuraka, zie nraka.
Neuratja, of noeratja, weegschaal, |
balans, vgl. tjng, bijv. neuratja
meuh goudweegschaaltje, n
neuratja = de schalen v. e. weegtoestel, lidah neuratja de naald,
pl'neuratja = foudraal waarin een
weegschaaltje
geborgen
wordt,
maf neuratja = lett. de weegschaal
(d.i. de macht) in handen houden.
Nga, 6a' nga, een ficussoort met
. luchtwortels.
Ngab, teungab-ngab, vreten, gulzig,
inhalig, schraapzuchtig, vgl. geureuda, waba, haleumab, loebha, :
. lanta*.
Ngadab (Mal. menghadap), zijn opwachting maken, bijv.
oereung
njang doe" ngadab di bal peungadapan = de menschen die in
de audintiezaal hun opwachting
maken, djidja* ngadab radja = hij
ging zijn opwachting maken bij den
vorst.
Ngng-ngng, zaniken om iets, zeuren, :
dreinen, lastig zijn, vgl. fi'-ft', |
1

Ngoej

bijv. aneu' ngng-ngng


= een
dwingeland.
Ngeu, houtskool, asch, vgl. a6, bijv.
ngeu bat =
steenkool, ngeu
broe* = kool v. gebrande klapperdoppen, rocmhln ka djeut
keu ngeu = mijn huis is geheel in
de asch gelegd (verbrand).
Ngeu'-ngeu', e. s. v. zeevisch.
Ngeun, meungeun-ngeun, prevelen,
mompelen, brommen, mopperen, vgl.
meungm-ngm.
Ngeurn, benijdend, ijverzuchtig, jaloersch, vgl. tjeumeuroe, bijv. mafa
ngeurn = met ijverzuchtig oog.
Ngeuri, huiverend, ontzag hebbend,
vreezend.
Ngeut, dom, stompzinnig, vgl. doeng, boebaj, beuna", boed, bingng, tahe, d at.
Nggang, neushoornvogel, rhinocerosvogel.
Nging, zien, gadeslaan, bezichtigen,
naar iets omzien, vgl. kaln, pandang, eu, djeungeu", tjeungeu", sseu, keureulng, enz., bijv. maf
ln han s nging = mocht ik
sterven niemand die naar mij omziet, han djidjeut nging roepa
naga = zij durfden de naga's niet
aanzien.
Ngkng, zie eungkng.
Ng, zie deung.
Ngb, geheel er onder bedolven, geheel en al overdekt (onder water,
overstroomd), bijv. hn oereung
han ngb djidjeumeuvang kroeng
njan = een zoo lang man geraakt
niet onder water bij het oversteken
van die rivier, bandoem roemh ka
ngb i alle huizen staan onder
water.
Ngoej, I gebruiken, gebruik maken
van, met iets te doen hebben (vgl.
meugoena), bijv. ngoej akaj = een
list aanwenden, 6oef meunan han
djeut lnngoej zulk werk kan
ik niet gebruiken, aneu'ln
han
djeut ngoej l = met mijn zoon is
niets meer aan te vangen, of: mijn
zoon is tot niets nut meer, II
dragen, aanhebben, aantrekken (v.

Ngm

195

Niba'

kleeren en sieraden), v g l . s*, bijv.


kerrietsap te koopen (gewone term
ka geungoej badjgeu
= hij heeft
v o o r f o o i " ) , ngn bl ranoeb =
zijn jas al aangetrokken, ngoej soe(geld) om sirih te koopen (gewone
bang = oorknoppen dragen, aanterm v o o r f o o i " ) , seudt
ngn
hebben, ngoej adjeumat
=
een
oereung
= stampvol met menamulet dragen, bij zich hebben,
schen, ngn seumeukoet
(of peuIII v a n iemand iets leenen, bijv.
njeukoet)
= stukje bamboe dat
ngoej poelang
oetang bajeu

men gebruikt om de biezen v r het


wat men leent moet men teruggeven
vlechten glad te strijken, ngn- (of
w a t men schuldig is moet men beteumn-, o'lawan-)
boe toespijs
talen, ngoej png, of ngoej reungbij de rijst, nj ngn djh s le
gt geld (van iemand) leenen,
=
welke v a n beide bevat het
ngoej ateuh barang = leenen temeest?, aneu*ln
ngn
aneu*gata
gen goederen, ln meungoej sikra*
sig (of sab) ra jeu* = mijn kind
idja ba* bangln
= ik leen een
en u w k i n d zijn even groot, ngn
stuk goed v a n mijn ouderen broeln rajeu* gata gij zijt grooter
der, ln meungoej peu peu- (of
dan ik, ngn njan gt roemh
nj
baranggapeu-)
ba* gata = i k leen
= dit huis is mooier dan dat.
w a t v a n u, djeub-djeub
g- (of
N i , I wisselt af met di, bijv. ba*oer
geunab g-) ln meungoej
barangnjan hana ni aneu* agam di roemh
gapeu ba* djih = i k leen dikwijls
= op dien dag waren de zonen
w a t v a n hem, ngoej meungoej
=
niet thuis, II in samenstellingen:
het elkaar wederkeerig leenen (v.
nin, ninan, nidh, niba*, enz.,
geld of goederen), peungoej = aan
III afkorting v . nini, bijv. ni agam
iemand iets leenen, sikin njang ln- !
= oude man, ni inng
=
oude
ngoej ba* gata ka ln peungoej keu
v r o u w , doea dr ni = twee oude
si djih het mes dat i k v a n u gemenschen, Ni Koebajan ( M a l . n r i '
leend h a d heb i k aan een ander
Kebajan)
naam v . e. oude v r o u uitgeleend.
wenfiguur uit de M a l e i s c h e verhalen.
N g m , I meungm-ngm,
prevelen,
mompelen, v g l .
meungeun-ngeun,
N i b a ' (ni + ba*), I voorzetsel: v a n ,
II een biezensoort (driekantig
uit, met, over, aangaande, zie ba*,
v . v o r m ) v o o r vlechtwerk gebezigd.
bijv. pih niba* h* uitrusten
v a n vermoeienis, pint niba* roeN g n , I volgeling, metgezel, kamemhln adab oe timoe = de deur
raad, vriend, makker, v g l . rakan,
v a n mijn huis staat op het Oosten,
oereung
sadjan, angkatan,
sahbat,
foern niba* moela = v a n den
tlan,
bijv. teuma
djipeuleumah
oorsprong af overgeleverd, doed
ba* sab ngn = toen liet hij (het)
niba* njan ( v g l . M a l . kemoedian
aan zijn metgezellen zien, tjr ln
daripada itoe) = vervolgens, daarngn ngn
ik scheidde mij af I
na, ba* moepat areuta dil, doev a n mijn metgezellen,
ngn-ngn
d niba* njan tadja* peunjata panra*jat moeplh
rib = met medetjoeri =
laat eerst blijken w a a r
neming v . tienduizenden volgelinhet (gestolen) goed zich bevindt,
gen, hana sidr ngndji
=
zondaarna kunnen wij naar den dief
der n enkelen metgezel,
peungn
zoeken, lambaga Adam niba* tanh
=
vergezellen, begeleiden, v g l .
= A d a m w e r d uit aarde gevormd,
euntat, antat, ntat, II met, en,
oedb mat niba* gata leven en
voorzien v a n , w a t behoort bij, v g l .
dood zijn i n u w handen, II rededeungn,
teumn,
sadjan,
lawan,
w o o r d om i n vergelijkingen ons
bijv. ngn badj
=
een baadje
d a n " , of in vergelijking met" uit
aanhebben ( v g l . moebadj),
ngn
te drukken, ook na la*n, bijv. kah
bl i teub
=
(geld) om s u i - |

Nibng

196

Nja'

uit welks bladeren e. s. v. olie


leubh rajeu* niba* k == gij zijt
wordt bereid.
grooter dan ik, nj leubh gt niNingkj, si ningkj, of seuningkj, de
ba* njan = dit is beter dan dat,
afstand v. d. top des middelsten
la*n niba* njan een ander dan
vingers wanneer de arm horizondie, buitendien, la*n para* niba*
taal gestrekt is tot den elleboog van
dil een groot verschil met
den dubbel gevouwen eveneens hovroeger, meuh njan la*n that
rizontaal gestrekten anderen arm
roepadji niba* meuh njang la*n
(dus minder dan n deupa)).
= dat goud verschilt in uiterlijk
Nini, voorvader, ntoe-nini = voorzeer van ander goud, ka leubh
ouders, vgl. ndatoe,
datoe-nini,
niba* as = meer dan vol.
n* moejang, djad madjad.
Nibng, een palmboomsoort (OncosNipah, strandmoeraspalm (Nipa fruperjna filamentosum, BI.).
ticans Thunb.), nira nipah
=
Ni, zie ndi.
palmsap v. d. nipah, goela nipah
Nih, Nias.
= nipah-suiker.
Nit (v. Arab. nijjah), bedoeling (dat
men handelt overeenkomstig Allah's Niphah, kraamziekte, kraambed.
Nira, ongegist palmsap, bijv. nira- (of
gebod), plan, voornemen, gelofte,
i-) dj* = palmsap v. d. arentoeleg, ook: zich voorstellen, zich
palm, nira nipah = palmsap v. d.
verbeelden, het gevoel hebben alsnipah-palm (vgl. toewa*).
of, te moede zijn alsof, vgl. hadjat,
nada, ka*j, bijv. nit meuloemp, Nirh, boom (Carapa obovata, BI.)
waarvan de looistof rijke bast (koeof nif meu*amaj = in een droom
lt nirh) in gebruik is voor het
een openbaring zoeken te ontvantanen v. netten en voor het kleurgen, nitln lnmeung dja* singh
vast maken v. donkere weefsels.
= ik ben van plan morgen op reis
te gaan, lnmeunit ln ka mat
Nisab (v. Arab. nigab), het wettelijk
= het was me alsof ik dood was,
minimum v. d. hoeveelheid belasdiln ban ln w tanit barsa
tingplichtige zaken waarover dja= pas ben ik van daar teruggekeut verschuldigd is.
keerd als ware het eergisteren,
Nisan, voorloopig grafteeken (meesttabri khalh nit lam badanln =
al bestaande uit een levende ricinuslaten zuiver zijn mijn innerlijke beplant aan het hoofd- en voetendoelingen.
eind), ook opstaande grafsteen,
nisan agam = grafsteen voor manNikah (v. Arab. nikah), huwelijk,
nen, nisan inng = grafsteen voor
huwen (volgens de Moslimsche wet),
vrouwen, bat nisan (of bat
vgl. kawn, gatib, bijv. malam badjeurat) grafsteen, vgl. bat
r djinikah gisteren avond is
badan.
hij getrouwd, doe'a nikah hu- |
welijksgebed, meunikah = ten hu- Nit, zie dit.
welijk vragen, peunikah = uithuNja', I als zelfstandige eigennaam:
welijken, wakilah ln ba* teungkoe
Nja*, verder si-nja* = een liefneupeunikah aneu* ln Si N. ngn
koozende naam voor kinderen, bijv.
lint teuka ngn djinamdji lh
si-nja* ln mijn lieveling, II
tah sipeuha = ik stel u teungkoe
vr eigennamen, bijv. Nja* Brahim,
tot mijn gemachtigde aan om mijn
III vr beroepsnamen bijv.
dochter N . uit te huwelijken aan
Nja* Leub, I V moeder, vgl.
den bruidegom die (aanstonds) koma, ma*, nang, V zoon, dochmen zal tegen een bruidschat van
ter, kleinzoon, kleindochter, schoondrie tail en n peuha.
zoon, schoondochter (maar alleen
in de 2e pers.; in de 3e pers. heeten
Nilam, het aromatische patchoelide kinderen, schoonzoon en schoonkruid (Pogostemon Cablin, Benth.)

Njab
dochter sinja" en de kleinkinderen
tjoet j), V I v r de eigennamen v a n eenigszins deftige lieden
die geen ambtstitel hebben, VII
de combinatie n j a ' fjoet (of si
tjoet) beteekent lett. k l e i n t j e " en
dient als naam voor een klein kind
w a a r v o o r nog geen naam is vastgesteld, de combinatie Tjoet Nja"
wordt v r de namen v . (getrouwde of ongetrouwde) v r o u w e n v .
hoogen stand gevoegd.
Njab, I keelsluiting achter in den
mond v. e. fuik bestaande uit een
trechtervormigen krans v . dunne
reepen gespleten bamboe die naar
den kant v. d. opening der fuik wijd
openstaan doch naar den kant v a n
haar gesloten einde vlak o p n sluiten, II kruisnet, totebel, v g l . ali,
III meunjab-njab op en neer
zwiepen.
Njaba', meunjaba', het vermelden v .
d. naam v . d. overledene met beschrijving zijner deugden zooals de
v r o u w doet bij den dood v a n een
kind of na-familielid.
Njai-njai, zie njanj.
Njala, v l a m , v g l . hoe, bijv. lag apoej
hoe meunjala-njala
= gelijk v u u r
schitterend en vlammend.
Njampang, of jampang, indien eens,
als soms eens, ingeval.
Njan, of nan, I aanw. v n w . die, dat,
daar, bijv. panjt njan = die lamp,
oer njan op dien dag, fhn
njan in dat jaar, jh njan = te
dien tijde, rt njan = langs dien
w e g , daarlangs, blah njan aan
dien kant, lag njan == op die
manier, njang njan = wat dat betreft, lheuh njan = daarna, II
bijw. dan, in dat geval, toen, bijv.
h ka gcuw
bandoem njan bar
djitm padjh
= nadat allen naar
huis gegaan waren toen eerst wilde
hij eten, meunj koeph
njan bar
djitoepeu
keudr
= als ik hem
sla dan eerst kent hij zijn plaats,

197

Njang
ninan, of disinan kn = vandaar,
v a n dien kant, blanan = aan die
zijde, keunan daarheen,
rtnan
=
daarlangs, djanan
= te dien
tijde ( v g l . jh njan), meunan, of
beunan op die wijze, zooals dat,
v g l . meunj,
bijv. meunan
atran
= zoo is de gewoonte, na padoem
lawt njang moemeunan eenigen
tijd duurde het z , meunan mantng = z maar, meunj
meunan
= als het zoo is, meunan lakoe =
zulks, kn meunan is het z
niet?, lheuh
meunan =
vervolgens, djeut keu meunan = het zij
zoo, nj pi meunan tjit dit is
evenzoo, ka meunan bagi = zoo
is nu eenmaal het lot, bit pi meunan
= het is werkelijk zoo, b" tamarit
meunan = spreek niet z , meunan
lag =- op die wijze, boet meunan han djeut ln ngoej = zulk
werk k a n i k niet gebruiken, ocreung meunan =
zulke menschen,
tjit meunan adat z is de adat,
meunan sab = steeds aldus, beukeumeunan
=
indien dit zoo is,
doemnjan
zooveel, zoodanig,
zulk, ditnan zoo gering als die,
of dat, hnan = zoo lang (hoog)
als die, of dat, tnan zoo kort
(laag) als die, of dat, oeb(boeb-) nan = zoo groot als die, of
dat, oebitnan zoo klein als die,
of dat, djih njan = hij daar, sidjih
njan, of njang djih njan die
vent daar, die man daar, p njan
=
die baas (minachtend!), njan
paf = daar, dat is de plaats, njan
h = daarheen, dat is de richting,
njan n = vandaar, dat is de afkomst, njan ban = op die wijze,
dat is de wijze, njan b (of oeb,
boeb)
= v a n die grootte, dat is
de maat, njan h = te dier hoogte,
of lengte (v. ruimte of tijd), njan
t = te dier laagte, zoo kort als
dat, gbnjan
= hij (lett. die persoon) .

III in samenstellingen: sinan (of


Njang ( M a l . jang), als betrekk. v n w . :
hinan, of disinan, of dihinan)
= '
die, dat, welke, wat, als aanw.
daar, vandaar, v a n d a a r afkomstig,
w o o r d : degeen die, hetgeen, de, het

Njanji

198

(met nadruk op het bepalend w o o r d


ter aanduiding v. e. tegenstelling),
soms in den z i n v . h. voegw.: dat,
wat betreft
( v g l . ateuh),
bijv.
boet njang meun
= w e r k dat
dusdanig is, dusdanig werk, oereung njang dja* bar ka djiw
=
de man die gisteren wegging is al
teruggekeerd, teungkoe njang malm
= een teungkoe die geletterd is,
r o e m h njang reulh
= een huis
dat b o u w v a l l i g is, njang da*wa =
degeen die aanklaagt, de aanklager,
njang
geuda*wa
= degeen die
aangeklaagd wordt, de aangeklaagde, njang panjang = de lange, njang
teumbn
= de dikke, njang
phn
= de eerste, njang akh, of njang
keuneulheuh
= de laatste, njang
- keudoea = de tweede, njang th
=
welke?, njang ka djidja* ln
toepeu
dat hij al gegaan is
weet ik, njang bar = wat gisteren betreft, die v a n gisteren,
njang boen
= die v a n zooeven,
njang ka = w a t het verleden betreft, het verleden, njang gh
w a t de toekomst aangaat, het toekomstige, njang doed = het latere,
.wat later aangaat, njang dil
=
het vroegere, wat vroeger betreft,
' njang njan =
wat dat betreft,
njang keu peugt
= w a t het m a ken betreft.
Njanji ( M a l . nja),
Inlandsche huishoudster, bijzit v. e. E u r o p e a a n .
N j a n j , of njai-njai
( M a l . njanji),
zingen, gezang, lied, deun, v g l .
moepantn,
meutja*,
meudjangeun.
N j a r n g , I klein drijfnet zoowel bij de
zee- als bij de riviervisscherij i n
gebruik, ook: net dat men spant
om vogels te vangen, bijv. pakri
tadja* meunjarng
geutanj
malam
nj = hoe is het gaan wij dezen
nacht met het net visschen?, II
duidelijk, helder (v. stem), schel,
opp. p a r ,
meugr-gt.
N j a t a , duidelijk, klaarblijkelijk, openbaar, blijkbaar, bekend, aanschouwelijk, zichtbaar, werkelijk waar,
v g l . sah, sarh, leumah,
peungeuh,

Njhh
deuh, trang, lah, beutj, bijv. njata that maritdji = hij spreekt zeer
duidelijk, ba* moepat areuta
dil
doed niba* njan tadja*
peunjata
pantjoeri = laat eerst blijken w a a r
het (gestolene) goed zich bevindt
daarna kunnen wij naar den dief
gaan zoeken, deuh njata trang =
klaar en duidelijk, sakt
mangat
geupcunjata
lam
Koeroe*an
=
w a t pijnt en wat verzoent wordt
i n den K o r a n toegelicht.
N j a w n g ( M a l . njawa), de persoonlijke ziel, levensbeginsel, levensgeest, v g l . scumangat, bijv. ka habh njawng,
of ka poeth
njawng,
of ka teubit
njawng
=
dood, het is met de ziel (d.i. met
het leven) gedaan, mat
njang
meunjawng
al w a t een ziel
heeft sterft, oetang njawng
= afkoopsom v o o r doodslag,
peulheuh
njawng
= lett. zijn ziel bevrijden, d.i. zijn leven redden, tal
njawng
=
testikels, scrotum,
areuta ngn njawng
= have en
ziel.
N j n , stadium in den groei v. d. p i nangnoot, pineung njn = n o g niet
goed rijpe pinang.
Njeuh, of jeuh, afbijten.
Njeum, of njoem, gevoelen, gewaarw o r d i n g , meening, v g l . rasa, bijv.
ba* njeumln
== naar mijn gevoelen, oereung
boen
njeum ln
pantjoeri = de man v a n zooeven
was geloof ik een dief, ka meu. njeum sroej boel badandji -= hij
voelde dat hij k i p p e v e l kreeg, njeum
gli = een kitteling voelen, njeum
salah = schuld gevoelen, njcumnjeum djajh ln teuka = het is of
ik w o r d geringschat w a a r i k kom,
na njeum djimoeng
boeleun
peunama = het was hem als hield hij
op zijn schoot de volle maan,
peungeuh
tjeuroega meungnj
tan
pajah na njeum han meukri de
schittering v . h. paradijs op wie
zich niet vermoeid hebben maakt
ze geen indruk.
Njhh,

schaaf,

schaven

(meunjhh),

Njhb
bijv. kaj nj sar that djinjhh
dit hout heeft hij zeer vlak geschaafd.
Njhb, zie njb.
Njhoe, of njoe, ver uitsteken, bijv.
man* panggang teunjhoe lam
pinggan = een kippebout die buiten (den rand van) het bord uitsteekt, doe* meunjhoe
= met
voor zich uitgestrekte beenen zitten
(zooals de weefster zit), teunjhoe
= uitstekend (buiten een zekere
begrensde ruimte), neunjhoe
het uitstekende voetstuk v. e. spinnewiel (vgl. neudoe*).
Njindra, slapen (in hikajat's).
Nj, ja, jawel, juist, inderdaad, werkelijk, z is het, vgl. bh, gt, na,
opp. han, hana, tan, kn, bijv. nj
keu = inderdaad, bit nj ban
kheun gata het is werkelijk zooals ge gezegd hebt, salh bit nj
djn - misschien is het werkelijk
een geest, ada* nj keubit gata
indien het werkelijk gij zijt.
Nj, of n (Mal. ini), I aanw.
vnw.: deze, dit, bijv. roemh nj
dit huis, oer nj = heden,
vandaag, g nj = ditmaal (vgl.
sig nj), jh nj t= te dezen
tijde, nu (vgl. djin,
djeun),
rt nj = langs dezen weg, hierlangs, blah nj (of blahn)
=
aan dezen kant, malam nj =
vanavond, II hier, bijv. nj na
png gata = hier is uw geld, III
nu, thans, bijv. nj ka teuboeka
at geutanj = thans is ons hart
verruimd, IV in samenstellingen:
sin (of hin of disin) = hier,
vanhier, vanhier afkomstig, deump* sin deump* sidh = geschreeuw hier geschreeuw daar,
disin kn = van hier, ln ka
siplh oer disin = ik ben al
tien dagen hier, nin = vanhier,
van dezen kant, meuran = deze
zijde (v. e. water), keun hierheen, ba*at nj (of si*at nj)
op dit oogenblik, boen =
zooeven (zie aldaar), meun =
zoo, op deze wijze (vgl. lag

199

Noeboet

nj), doemn = zooveel, zoodanig, zulk, ditn = zoo gering


(weinig) als deze of dit, hn =
zoo lang (hoog) als deze of dit,
van deze lengte (hoogte), tn
= zoo kort (laag) als deze of dit,
oefc- (of boeb-) n = zoo groot
als deze of dit, oebit n = zoo
klein als deze of dit, ln nj =
ik hier, grafa nj = gij hier, djih
nj = hij hier, si- (of njang-)
djih nj = deze vent hier, deze
man hier, p nj = deze baas
(minachtend!), nj pat = hier, dit
is de plaats (vgl. disin), nj h
hierheen, dit is de richting, nj
n = vanhier, dit is de afkomst, nj
ban = op deze wijze, dit is de wijze,
nj b (of oeb, boeb) =
van deze grootte, dit is de maat, nj
h = te dezer hoogte of lengte (v.
ruimte of tijd), nj t te dezer
laagte, zoo kort als dit, geutanj
(vgl. M a l . kita ini) = wij.
Njb, of njhb, nat, vochtig, bijv.
meunjb ba* i met water doortrokken.
Njoe, zie njhoe.
Njoem, zie njeum.
Njnja (Mal. njonja), mevrouw (getrouwde vrouw v. Europeaan of
Chinees).
Njt-njt, laten wippen.
N (v. Arab. noer), licht, vooral
mystiek licht dat bijv. v. Mohammed uitstraalt, n Moehamat, of n
nabeut het geheimzinnig lichtbeginsel van den Profeet ter wille
waarvan al het zijnde heet geschapen te zijn.
Nbat, n der traditioneele Soeltansprerogatieven: het recht n.1. om
den aanvang v. h. etmaal (dus bij
zonsondergang) in de hoofdstad v.
Atjh door een kanonschot uit den
Dalam aan te kondigen.
N, zie nj.
Noeboet, of nabeut (v. Arab. noeboewwah), het profeetschap, de
profetie, n nabeut het mystieke licht dat v. Mohammed uitstraalt,
barnabeut (v. Arab. bahr an noe-

Noedjoem

200

boewwah = de zee v. h. profeetschap), e. s. v. onkwetsbaarheidsamulet.


Noedjoem (v. Arab. id.), wichelen,
wichelarij, waarzeggen, chronologische en astrologische berekening,
vgl. keumaln, trh mata, bijv.
leum noedjoem = waarzeggingskunst.
Nocga, kleine houten hamer, vgl.
pal, lantoej.
Noegara, bazuinvormige trompet.
Noemj, nummer, vgl. angka.
Noen, naam v. d. visch waarop volgens de Moslimsche cosmogonie de
stier (leum) als aardetorscher rust.
Ook naam v. d. grooten visch die
den profeet Jonas (Oenh)
opslokte.
Noeraka, zie nrafca.
Noeratja, zie neuratja.
Noeri, papegaai.
Ntarh, ons woord notaris".
Nh, I inktvisch, bijv. dja* kaw nh
= naar inktvisch hengelen, II
Noach.
Nraka, of neuraka, of noeraka
(Mal. naraka), hel, vgl. djahnam,
bijv. apoej nraka = het vuur der
hel.
Ntah, niet weten, onbekend, men kan
niet weten, wie weet!, misschien
wel, vgl. hm, bijv. ntah ln h =
ik weet niet waarheen.
Ntang, zie teuntang.
Ntat, zie euntat.
Nt, zie eunt.
Ntjit, zie euntjit.
N t , of aneu* nt*, adamsappel, vgl.
bh haleukm.
Ntreut, zie euntreut.
f

O
*, of boe**, hoofdhaar (vgl. boel, haar in het algemeen), bijv. *
meusj-sj verwarde haren, peuglah * = het haar (met de handen) ontwarren, soegf * = het
haar (met den kam) ontwarren, uitkammen, kh * = het haar af-

Oebah

snijden, * * = nesthaar, tjoetj*


* = haarnaalden.
Ob, op den rug slaan, bijv. djih dji*b aneu'dji = zij sloeg haar kind
op den rug.
Oe, I boom en vrucht (ba*-, bh-)
v. d. kokospalm, klapperpalm, oe
sabh mata = een kokosnoot met
slechts n kiemgat (geldt als amulet), pi oe de door broeien tot
gisting gebrachte klapper waaruit
stinkende klapperolie (minjeu* br*)
wordt bereid, pt oe = plukken,
oogsten v. klappers, oe poeth =
in water gekookte geraspte klapper,
oe mirah met roode suiker vermengde geraspte klapper, oe teukoe
geraspte klapper, oe ri' = uitgedroogde, oude klappers die vanzelf uit den boom vallen, p/ah oe
openslaan v. e. klapper, oe
lheu
=
geroosterde
geraspte
klapper, oe pateun = jonge klapper (waarbij zoowel het jonge
kiemwit als het klapperwater als
versnapering gelden), haloea oe =
e. s. v. snoeperij, oe th, of oe
tjeunoel* = copra, Poel Oe =
lett. klappereiland, d.i. Simaloer,
II voorzetsel: naar, tot, toe, aan,
bijv. lndja* oe peukan ik ga
naar de markt, w oe roemh =
naar huis teruggekeerd, oedh =
gindsheen, ili oe koeala naar de
riviermonding afzakken, dja* oe
mn = lett. naar de put gaan, d.i.
naar zekere plaats gaan, dja* oe
adji = ter bedevaart gaan naar
Mekka, III meu*oe-oe = suizen (v. wind, of regen, of waterval, enz.), gonzen (v. bijen), vgl.
hoer.
Oeba, looimiddel.
Oeba', zie ba*.
Oebah, veranderen, afwijken, anders
worden, verschillen, ook: verkleuren, bijv. oebah djandji = een
overeenkomst, verbond, schenden,
verbreken, zich niet houden aan een
overeenkomst, njang kheun b*
oebah het eenmaal gesprokene
worde niet veranderd, b* oebah

Oebat

201

Oedjeun

sagaj = laat het volstrekt niet an= het in de cassave-knollen verders zijn, hana meu*oebah l ba"
vatte zetmeel (dat ook wordt geln = het zal voor mij niet meer
nuttigd) .
veranderen, oebah moekadji = zijn
Oebiri, zie boebiri.
gelaat is van kleur verschoten
Oebit, klein, vgl. tjoet, bijv. oebit n,
(bleek of rood geworden wegens
oebit nan, oebit dh = zoo klein
pijn, schaamte, of toorn), idja oebah
als deze, dit, die, gene (persoon of
= een kleed dat aan verschieten
zaak), pana- (of pan-) oebit na
onderhevig is.
aneu*teu = hoe klein is uw kind?
Oebat (Mal. obat), geneesmiddel,
Oeb, hoofdwortel (vgl. oekheu
heelkruid, medicijn, toovermiddel,
toenggaj).
kruit, bijv. na oebat geus* (of
Oebh, ons woord overste".
geusamph)
na oebat geupadjh
Oebn, I meu*oebn, eeren, vereeren,
(of geudjb) = er zijn medicijnen
hoogachten, II oefen-oen,
die worden uitgestreken (uitwendig)
kruin v. h. hoofd, fontanel.
andere die worden gegeten of geOedahdi, nu en dan, soms wel eens,
dronken (inwendig), s sakt djeusomtijds, vgl. kadang, meudjant lak oebat keunan = al wie
djan.
ziek is mag daar geneesmiddelen
Oed', of mirahmata, e. s. v. visch met
vragen, oereung meu*oebat
roode oogen.
geneeskundige, medicijnmeester, ma
Oedb, of db, leven, opkomen (v.
oebat kruidenmoeder, geneesplanten), bijv. Araj oedb keudr
meesteres, oereung njan aneu* oe in het wild groeiende boomen,
batln = die man is mijn patint,
oedb doea nanggr = (dieren
kitab oebat boekjes handelende
die) zoowel op het land als in het
over het vervaardigen v. medicijwater leven, amphibien, oedb njang
nen, amuletten, enz., baloem oebat
keukaj = het eeuwige leven, oedb
= medicijnenzak, peu oebat tamat = in leven en dood, oedb
ngoej- (of tabh-) poelh peunjakt
sar mat sadjan samen leven
njan = welk geneesmiddel wendt
samen sterven, peu*oedb, of poe
gij aan (of appliceert gij) tegen die
db, of peudb ' in het leven hou
ziekte? ,oebat bitjah darah = lett.
den, levend maken, onderhouden,
geneesmiddel om het bloed fijn te
verbouwen, kweeken,
peu*oedb
maken, d.i. een soort kraamdrank,
apoej vuur aanblazen of aanoebat b* meu'aneu*, of oebat djaleggen (vgl. peuhoe apoej, peukab
reung aneu" = anticonceptioneele
apoej, peugt apoej, prh apoej),
middelen, oebat bh aneu* = aborneupeu*oedbln b* neuphln =
tiefmiddelen, oebat teuga = opspaar mijn leven dood mij niet.
sterkend middel, peu*oebat = meOedh (oe -4/- dh), gindsheen (alleen
dicineeren, ln ka geupeu*oebat
gebezigd bij aansporingen, vgl.
l thabib ik ben gemedicineerd
bh), bijv. oedh geutanj
=
door den geneeskundige, peu'oebat
(laat) ons gindsheen (gaan), oedr zichzelf cureeren, oebat
dh- (of bh-) tadja* oe Atjh =
beud kruit, oebat blajat, of
komaan laten wij naar Atjh gaan.
oebat blanda, of oebat peungala*
Europeesch kruit, oebat aneu* Oedeung (Mal. oedang), garnaal,
bijv. boengk* oedeung = met
bajam fijn kruit, oebat meureugebogen rug of hooge schouders,
jam = grof kruit, sabng oebat =
radja oedeung e. s. v. ijsvogel.
kruitbereiding.
Oedjeun (Mal. hoedjan), regen, bijv.
Oeb, zie b.
na oedjeun, of djith oedjeun =
het regent, na oedjeun raja = het
Oebi, de cassave, of maniok (Manihot
regent hard, oedjeun leubat
utilissima, Pohl.), sag bh oebi

Oedj

202

een dichte zware regen, oedjeun


rint" (of reunf') = zachte, fijne
regen, motregen, stofregen, oedjeun teubaj = een dichte regen, oedjeun toendjaj = een hevige reg.en,
ban oedjeun keunng sa = z
hevig regenen als in de periode
keunng sa, seumajang lak oedjeun = de godsdienstoefening
om regen te vragen, ph broe*
lak oedjeun = op klapperdoppen slaan om den regen te lokken,
moesm oedjeun = regenmoesson,
dja" lam oedjeun = in den regen
loopen, oedjeun panah == zonneschijn en regen te gelijk, kermis in
de hel, tjitjm oedjeun = huiszwaluw.
Oedj, klappertor.
Oedjb, zelfbehagen, vgl. seumeu"'ah,
ria, teukab, bijv. oedjb seumeu"ah, via teukab, sinan njang le oereung binasa = zelfbehagen en
roemzucht, verwatenheid en praalvertoon, velen worden door die ondeugden in het verderf gestort.
Oedj (Mal. oedji), toetsen, beproeven, keuren, vgl. tji, tjoeba, bijv.
oedj meuh = goud toetsen, bat oedj = toetssteen.
Oedjoet (v. Arab. tuoedjoed), wezen,
bestaan, materieel bestaan, zichtbaar wezen, werkelijkheid,
bijv.
oedjoet kadim - het eeuwige onveranderlijke zijn, d.i. God.
Oedjng, I uiteinde, top, punt, uitlooper, kaap, hoek, landtong, vgl.
poetj", tandjong, opp. oeram, bijv.
oedjng toengkat = het dunne
einde v. e. stok, oedjng reuntjng
de punt v. e. dolk, oedjng
proet = endeldarm, oedjng- (of
poetng-)
t" == tepel, oedjng
lidah de punt v. d. tong, oedjng
djar = vingertop, oedjng idng
= punt v. d. neus, oedjng kaj
= de top v. e. boom, oedjng nasib = besluit v. d. nasib, odjng
gl = uitlooper v. e. berg, oedjng
boet, of oedjng narit = de afloop v. e. quaestie, narit meu oedjng = een bedektelijke aandui-

Oet
ding, II rente, interest, winst,
toevoegsel, vgl. boengng,
laba,
bijv. oedjng reunggt de rente
van, de winst behaald met geld,
peu''oedjng- (of peulaba-) reunggt = zijn geld tegen interest uitleenen, ln meu" oetang ba" djih
png meu'oedjng = ik leen geld
van hem tegen interest.
Oed (v. Arab. oedzr), verontschuldiging, verhindering.
Oe, I in de brokken blijven steken,
zich verslikken, vgl. sr*, bijv. djimat oe leukat toeleung eungkt
lam reukoengdji = hij is gestikt
in een vischgraat, II levend, vgl.
oedb, bijv. n oe = een levend
blad, meu oe = ploegen, landbouw drijven, oereung meu'oe di
blang lieden die hun sawah
bewerken, meuneu'oe
ploeggereedschap, plh meuneu'oe
=
( de tijd van) het losmaken v. h.
ploeggereedschap, d.i. 10 uur
v.m., III aneu' oe, een jonge
buffel, vgl. aneu* w*.
Oe , de witte houtwurm (de larve
v. e. insect in hout of ook in kaf v.
padi), ook: de larve v. d. klappertor.
Oeh (Mal. aoes), kaal, haarloos, afgesleten, afgeschuurd, ontveld, bijv.
rf oeh = een weg die veel betreden is, ka oeh reunjeunln = mijn
huistrap .is afgesleten (door de vele
gasten), krandam oeh = een kalkpotje dat geheel glad is, oeldji ka
oeh = zijn hoofd is al kaal.
Oem, zie oe*eum.
Oet, I opslokken, inslikken, opslikken, verslinden, vgl. peureulan,
bijv. oet oebat = medicijn inslikken (innemen), nabi Oenh geu oet l eungkt raja = de profeet
Jonas werd door een grooten visch
opgeslokt, oeleu
meu*oet

(twee) slangen die elkaar opgeslokt


nebben (door in eikaars staart te
bijten), ka dji'oet l baloem beud de baloem beud genaamde
geest heeft hem ingeslikt, sig oet
n haal of trek (uit een opiumc

Oe'eum

203

pijp), oet asab = den rook (bij


het rooken) inhalen, oet dah =
het in mond en keel steken v. e.
brandende lont (n.1. bij het onkwetsbaarheidsspel), II schuren,
wrijven, afschuren, slijpen, scherpen, vgl. geus', eunth, euntteut,
pleu, dring.
Oe'eum, of oem, omspannen, omvatten, omhelzen, rondom, vgl. wa,
bijv. oe'eum- (of lingka-) dapoe
= al maar rondom de keuken (d.i.
bij moeders pappot) zitten.
Oegah, onrustig.
Oegh, statig, deftig, trotsch, verwaand, opgeblazen, vgl. djoengkat,
oedjb, via, teukab, mbng, opp.
sihat, sada.
Oej, in ajah oej, ma oej, aneu" oej,
stiefvader, stiefmoeder, stiefkind.
Oekah (Mal. hokah), waterpijp om
uit te rooken, oekah gandja = e.
s. v. waterpijp voor het rooken van
tabak met gandja.
Oekam, angel (bijv. v. bijen en wespen), vgl. tjoe.
Oek (Mal. oekir), graveeren, figuren uitsnijden in hout of aardewerk,
drijven (uitkloppen v. figuren op
metaal), vgl. tjoel', tjoengk, tjoer', tjoerh, kir", gir', bijv. oetoih
meu'oek
= houtsnijder, gleung
meu'oek = met ingesneden figuren gegraveerde armbanden.
Oekheu (Mal. akar), wortel, oekheu
toenggaj hoofd- of penwortel
(vgl. oemb), oekheu oes
de geurige wortel v. e. grassoort
(Andropogon muricatus, Retz.).
Oek (Mal. oekoer), maat, meten,
afmeten, bijv. hana si'oek = niet
van n maat, niet bij elkaar passend (bijv. v. echtgenooten), oek
, sikin = het meten v. e. blank wapen (om daarnaar zijn deugdzaamheid te bepalen), oekoer an
maat.
Oela (Mal. oelar), slang, vgl. oeleu.
Oela' (Mal. ola'), draaien, afwijking
v. d. gewone richting, (naar huis)
terugkeeren, vgl. w, oelang, riwang, bijv. oela'-oela' at == buik-

Oel

pijn, misselijk, onpasselijk, ka dji'oela' = hij is al teruggekeerd


(thuisgekomen), makanan dji'oela'
= het eten komt terug (bijv. als
men te veel schrokt), i dji'oela'
mangkng = het water loopt uit de
kom, komt uit de kom terug (bijv.
als men te veel inschenkt).
Oelah, gedaante, vorm, bijv. si'oelahoelah bag nsan = de gedaante
vertoont zich als van een mensch.
Oelah (Mal. oelas), partjes of stukjes waarin sommige vruchten (als
djeroek's, tamarinde, enz.) zijn verdeeld, vgl. pangsa.
Oelaja, de beide lange vleugels ter
weerszijden v. h. zakvormig gedeelte v. e. zegen (poekat).
Oelam, rauwe of geheel ongekruid gekookte groente, zooals bij de rijst
als toespijs wordt gegeten.
Oelama (v. Arab. oelama' mv. van
alim),
geleerde,
wetgeleerde,
schriftgeleerde, vgl. siah, panita.
Oelanda, zie Blanda.
Oelang, herhaaldelijk, op en neer, bij
herhaling hetzelfde doen (vgl. riwang), meu'oelang-oelang = bij
herhaling, telkens, herhalen, peunjakt meu'oelang-oelang = een
telkens weer terugkeerende chronische ziekte, peu oelang = doen
teruggaan, doen terugkeeren, navitdji meu'oelang-oelang = hij herhaalt telkens (komt telkens weer
terug op) wat hij al gezegd heeft,
dji'ara' poetr toedjh seun oelang
= ze voerden de prinses in optocht
zeven malen op en neer.
Oelat, rups, worm, made, bijv. oe/a<
breuh = rijstworm, oelat gig
= tandworm, oeZaf manjt = lijkmade, padjh oelat = door wormen opgevreten, oelat sangkadoc
= een grijze langharige rups, peulara oelat soetra .=' teelt v. zijderupsen, ka meu'oelat loekadji =
zijn wond zit vol wurmen.
Oel (Mal. hoeloe), hoofd, kop, begin, voorste, voornaamste, leider,
gevest, heft, greep, room (v. melk),
bijv. sakt oel s= hoofdpijn,
c

Oel

204

peunng-, of moemang-, of moepoesng-, of meugeunta oel =


duizelig, oeb- (of ban-) njang
narit drneu ateuh oel kam,
of teudjoendjng
di ateuh oel
kam, of meuseu'n di ateuh oel kam = al wat door u gezegd
is willen wij gehoorzaam opvolgen,
srah oel =
de ceremonieele
hoofdwassching (bijv. v. e. kind bij j
een heilig graf), peutjm- (of feugn-) oel = met de koppen tegen elkaar drukken (bijv. bij vechtvogels als symbol. uitdaging),
bantaj oel = hoofdkussen, oel
bantaj = uiteinden v. e. kussen,
oel rimoeng = tijgerkop, oel
bara, of oel beureu'h oudste
kind (vgl. aneu' phn), oel loeng = oorsprong v. e. beekje,
oel lhoe = begin der vloerbalken, oel at = maagstreek, maagholte, oel neuraja == begin v. d.
wasdom, oel i' = de urine welke men 's morgens dadelijk na het
opstaan loost, oel broe" = het
gedeelte v. e. klapperdop waar de
kiem doorbreekt, oel tjeumara =
e. s. v. gouden haarsieraad, oei- I
(of peunocphn-)
pad = lett.
begin v. d. rijst, d.z. de eerste zeven
aren v. d. rijstoogst welke een bijzondere wijding ondergaan, ba' oel reunjeun boven de huistrap,
oel ratb = hoofd, leider v. h.
ratb, oel sadati == hoofd v. h.
sadati-spel, oel rintah = ceremoniemeester, regelaar v. e. feest, ta'
oel = opzetten v. e. weefgetouw,
oel kawan = een dier dat de
kudde voorgaat en voor zijn kuddegenooten instaat, oel ili = heen
en weer gaan, af en aan loopen,
oel- (of tjapng-) djal voor- j
steven v. e. kano, kreuh oel =
stijfhoofdig, peu'oel-oel
dr
haantje de voorste zijn, doea ar
meu'oel
(of -tjoetj)
= twee
ar's z volgemeten dat er een
kop op staat, oel i abin =: room
v. melk; vgl. nog samenstell. als
pangoel, oelbalang, enz.
I

Oeln

Oelbalang (lett. krijgsoverste, hoofdman), bestuurshoofd, districtshoofd,


landschapshoofd, oelbalang lh
sag = de drie. sagi-hoofden v.
Groot Atjh, oelbalang pteu =
lett. oelbalang van onzen Heer
(den Soeltan) d.i. een titel vroeger
bij wijze v. gunst door den Soeltan
aan hovelingen gegeven met al de
wereldsche aanmatiging aan dien
rang verbonden maar zonder land,
doe' oelbalang prh was doe"
teungkoe prh tahli doe' geutanj
prh mat = de oelbalang zit te
wachten op de belastingpenningen,
de teungkoe op de tahli-gelden en
wij allen op den dood.
Oelm, boom (Peltophorum ferrugineum, Benth.) waarvan de bast een
roodbruine kleurstof bevat gebezigd
tot het kleurvast maken v. donkere
weefsels.
Oeleu (Mal. oeZar), slang, vgl. oela,
bijv. oeleu bisa = een vergiftige
slang, oeleu seudng aweu" =
brilslang, oeleu lhan = boa, oeleu meu"oet = twee slangen die
elkaar opslokken (door in eikaars
staart te bijten).
Oeli, draaien, wentelen, ook: schroevedraaier.
Oel'-oel', I zonder nadenken handelen, bijv. si oel"-oel" hana akaj
= iemand die zonder nadenken
alles maar doet en geen hersens
heeft, II (Mal. olo'-olo"), spotten, bespotten, voor den gek houden, beetnemen.
Oel (Mal. oeloer), vieren (v. e.
touw), afwikkelen.
Oeln (bij verkorting ln, zie aldaar),
dienaar, slaaf, dienen (vgl. teumn,
hamba, namit), ook vnw. v. d. le
pers.: ik, me, mij, mijn (vgl. k),
bijv. oeln toean = mijnheer's dienaar, ik (nederig tegenover een
meerdere), oeln toean njang aneu"
drneu, of oeln toean njang teumn drneu, of oeln toean njang
aneu" meuh teukoe = ik die uw
slaaf, uw nederige dienaar ben,
oelnteu = uw dienaar (iets meer

Oema

205

gemeenzaam dan oelntoean), oeln


bandoem wij, na kam oeln
toean wij zijn hier om u te dienen, p ngn oeln = heer zoowel
als slaaf, oeln ka lndja" = ik ben
gegaan, ajah oeln = mijn vader,
oeln p = het mijne, oelntoean
ka oelntoean kheun ba" drneu
= ik heb (het) u al gezegd, drneu njang p oeln (of -oeln
toean) = u die mijn meester zijt.
Oema (v. Arab. Oemar), n der
eerste vier chaliefen.
Oemat (v. Arab. oemmat), gemeente,
gezindte (v. d. Profeet), geutanj
takheun drteu oemat nabi Moehamat = wij noemen ons de gemeente v. d. Profeet Mohammed.
Oembi, of oemi, steel, datgene waarmede iets ergens aan vast zit, bijv.
oembi pisang = pisangsteel.
Oemt, e. s. v. eetbare moerasslak,
vgl. tjoe, ab, sipt.
Oemi, zie oembi.
Oemoe (v. Arab. oemr), leven, leeftijd, levenstijd, levensduur, duur,
gedurende, na afloop van, bijv.
landjt oemoeteu lang zij uw
leven, oemoe panen" pik panjang
= het leven is kort de overdenking is lang, ka balh oemoe aneu"
ln = mijn kind is al volwassen,
ka trh oemoedji = hij is aan
het eind van den hem toegemeten
levenstijd, d.i. hij is dood (ook: ka
abh oemoedji), oemoe sithn =
over een jaar, si"oemoeln
=
zoolang als ik leef, bar oemoe
doeablah thn = pas twaalf jaar
oud, djimeutanggh
oemoe peut
thn teuneurb == hij vraagt uitstel
voor den duur van vier jaren, pat"
meuhn ba" Toeankoe oemoe toedjh oer ik bid u Toeankoe
om zeven dagen tijd, na oemoe sisa"at teuneurb djidja" = na een
oogenblik geloopen te hebben, na
oemoe wa"t boe = tegen den tijd
v. h. ontbijt.
Oemng (Mal. hoema), nat rijstveld
(vgl. blang), bijv. oemng i peuneu'" van levend water voorc

Oen

zien rijstveld, oemng i oedjeun


= van regen afhankelijke sawah's,
oemng paja moerassawah, oemng rh = braakliggend rijstveld,
oemng tirh rijstveld op poreuzen bodem, oemng lh" rijstveld in een terreininzinking, oemng
teurata" terrassawah's, meu"oemng, of poeboet oemng =
het rijstveld bewerken (vgl. meug), oereung meu'oemng
(of
oereung meug) landbouwer.
Oemp, zie eump.
Oendjam, iets loodrecht met kracht in
den grond steken.
Oeneu, onwillig.
Oeneun, rechter, rechts (opp. xvi),
bijv. njang blah oeneun = die aan
de rechter zijde is, djar oeneun
rechterhand.
Oenggaj, op en neer bewegen, een
op en neer wippende stok.
Oengka, de grijze gibbon.
Oengkab, meu'oengkab, ademnood,
naar adem of lucht happen, hijgen,
het benauwd hebben, naar adem
snakken (bijv. v. e. stervende), op
apegapen liggen (bijv. na bedwelming), een verstikkend gevoel
(bijv. door rook), bijv. eungkt njan
meu'oengkab-oengkab die visschen happen naar lucht, gbnjan
geutj" oengkab hij snakt naar
adem.
Oengki, I (den inhoud van iets) overhoop halen (om iets erin te zoeken),
rommelen in, bijv. dji"oengki lam
peutln = hij rommelde in mijn
kist, meu'oengki = overhoop liggend, II oengki, meu'oengki,
of moengki (Mal. moengkir), ontkennen, loochenen, herroepen, verloochenen, vgl. tangk',
peukn,
opp. angk, bijv. djimeu'oengki
oetangdji =
hij loochent zijn
schuld, meu'oengki djandji = contractbreuk plegen.
Oen, bij, honigbij, i oen = honig, eumpoeng oen = bijennest,
meu'oen = bijennesten zoeken
(om den honig en de was er uit te
halen), pt oen = uithalen v.

Oenh

206

bijennesten, oekam oen = de


angel v. e. bij.
Oenh, trekplaat voor het trekken v.
metaaldraad.
Oenh, (de profeet) Jonas, nabi Oenh geu'oet l eungkt raja =
de profeet Jonas werd door een
grooten visch opgeslokt.
Oenta, cfm. eunta.
Oenti, streng (v. omgevouwen draden), bijv. kasab meu" oenti =
metaaldraad welke bij strengen
verkocht wordt.
Oentng, voordeel, gewin, winst, lot,
geluk, voorspoed, fortuin, noodlot,
bestemming, baat, voorrecht, aanwinst, ook tijdbepalend: toen, zoolang, in den tijd dat, bijv. djrh(of raja-, of gt-, of mangat-, of
sidjoe*-) that oentngdji = hij
heeft een zeer gelukkig lot, een zeer
goed bestaan, sakt- (of peudh-,
of djheut-) that oentngdji = hij
is zeer ongelukkig, het loopt hem
zeer tegen, oentng malang =
voorspoed en tegenspoed, meu"oentng = geluk hebben, meu"~
oentng-oentng = op goed geluk,
peulheuh oentng er heimelijk
vandoor gaan, weten te ontsnappen, djipeugah oentngdji ba' ln
= hij vertelde mij zijn lotgevallen,
oentng tjoet ma djidd zoolang ge nog klein zijt zingt moeder
voor je, oentng ln tapa = in den
tijd dat ik mij afzonderde.
Oentt, ziekelijke zwelling der onderbeenen, bijv. njang keumeung keutjoet doea dr oereung si oentt
ngn si boert = tweerlei menschen verlangen naar kleinheid, de
aan beenzwelling lijdenden en de
liesbreukigen.
Oepah, loon, bezoldiging, padoem
neubri oepah keu ln = hoeveel
geeft ge mij als loon?, toeng oepah
= loon trekken, loon verdienen,
voor loon werken (bijv. als koeli
op een onderneming), oepah tahli
= het loon dat de teungkoe ontvangt voor het opdreunen v. tahli's
na de begrafenis, oepah tjatjat =

Oeram

het smartegeld door den misdadiger


betaald aan den verwonde, peu"oepah = in loondienst nemen, tegen loon iets laten verrichten, beloonen, loon geven, bezoldigen,
betalen, uitbesteden, oepahan =
loontrekkende, loondienaar, huurling, bediende.
Oepaih, ons woord oppasser".
Oepama, gelijkenis, voorbeeld, vergelijking, beeldspraak, zinspreuk, gelijk, evenals, zooals, bijvoorbeeld,
vgl. ibarat, mis, tams, kih.
Oepat, I de belasting door de winners
in de speelloods betaald aan den
eigenaar v. d. loods, II oepat,
meu" oepat, van iemand kwaadspreken, " iemand belasteren, achterklap (Mal. mengoempat).
Oepati (Mal. oepeti), schatting, verplichte betaling, vgl. as, badja",
padja", tjoek.
Oeph, de afgescheurde binnenkant v.
d. pinangbladscheede, de bladscheede v. d. pinangpalm nadat de leerachtige buitenbast is verwijderd
(o.a. gebruikt voor het toedekken
v. tabak), vgl. seufoe*.
Oepeus, ons woord officier".
Oera, I gissing, meening, overweging,
vgl. kira, ingat, bijv. ba" oeraoeraln djih na djitjeumeutjoe
=
naar mijn meening is hij het die gestolen heeft, II probeeren, vgl.
tjoeba, tji, tj", III oera-oera,
raadsels, strikvragen, vgl. him.
Oeram, begin, oorsprong, basis, ook:
hoofd,
leider,
ceremoniemeester,
vgl. pangkaj, phn, asaj, awaj,
moela, opp. oedjng, poetj", bijv.
oeram ba" kaj = dikke uiteinde,
tronkeinde, voet v. e. boom, oeram
" = haarwortel, oeram lidah
tongwortel, oeram sikin dikke
of breede bij het heft zich bevindende gedeelte v. e. mes, oeram pha
= het bij de heupen zich bevindende gedeelte der dijen, oeram
boef = begin v. eenig werk, oeram sajeub = bij het lichaam zich
bevindend uiteinde v. e. vleugel,
oeram gig == gedeelte der tanden

Oerat

207

bij het tandvleesch, oeram mata =


binnenhoek v. h. oog, oeram thn
= begin v. h. jaar.
Oerat, ader, slagader, spier, pees, zenuw, vezel, wortel, draad, nerf,
bijv. oerat darah . slagader, oerat
lh = de halsslagaderen (lett. de
drie slagaderen omdat ook de strot
als zoodanig wordt meegeteld),
teuplh oerat = lett.: losraken der
spieren, d.i. zich uitrekken (vgl.
teubt-bt),
oerat djar = de
spieren v. d. hand, ook: de lijnen
v. d. hand (vgl. reufa* djar),
oerat toenggaj, of oeraf raja, of
oeraf thoe de Achilles-pees,
sakt
meukoe
oerat = ziekte
waarbij de spieren als geknoopt
zijn, d.i. rheumatiek, oeraf neutjb
de naad in naaiwerk, beuneung
si'oetat = n draad garen, ook:
de middenrug op het lemmet v. e.
lans of zwaard, euntjin si"oerat
sapeu = uit verschillende metalen
samengesmeede ringen, oerat kaj
= houtvezel, oerat roeng = ruggestreng, meu"oerat = geaderd,
hana aneu* ln 'la'n tjit meung
gatakeu si'oerat = ik heb geen
ander kind ik heb eenig en enkel u
alleen.
Oer, onvermengd, zuiver, meuh
oer (Mal. emas oerai) = stofgoud.
Oerh (Mal. oeris), streep, kras,
schrap,' lijn, bijv. doe a oerh la"seumana, een soort toovercirkelformulier, meu'oerh,
of moerh
= lett. het strepen krijgen (v. d.
horizon), dagen, schemerachtig, het
aanbreken v. d. dageraad ( 5 uur
's morgens, vgl. soebh,
padja),
oer ka moerh = het begint te
lichten, te dagen, er vertoonen zich
al lichte strepen in de lucht (in het
Oosten).
Oert, struik, kruipplant, slingerplant,
klim- of kruipstengel, liaan, bijv.
meu'oert = opjagen v. visch met
een langen buigzamen struik.
Oereuh, onkruid met de hand uittrekken, vgl. bt, eump.
c

Oereung

Oereung (Mal. orang), mensch, de


menschen, persoon (vgl. manh,
ma'noesia, nsan), ook: men (vgl.
geu, dji, gb), bijv. oereung alm
= schrift-, wet-, godgeleerde, oereung' paki, of oereung leub
iemand die trouw zijn godsdienstplichten vervult, oereung poemoebeut = iemand die Koranonderwijs geeft, oereung kramat = heilige, oereung keumaln = zieneres, oereung adara = hemelbewoner, oereung le, of oereung si
barang, of oereung si baranggas
gewone lieden, de menigte, oereung' i'A:oe, of oereung bala, of
oereung tjoet, of oereung mew
joeb, of oereung reundah geringe lieden, onderhoorigen, de
smalle gemeente, oereung sadjan,
of oereung irng = volgelingen
(vgl. rakan, ngn, dndajang, pa*
rang dapoe), oereung
koereung,
of oereung lam roemh, of oereung
dapoe = afstammelingen v. slaven
(vgl. aneu" meuh), oereung doe"
oetang = pandeling, oereung madka = vrijen (tegenover slaven),
oereung gt, of oereung oel, of
oereung meu'asaj = lieden van
stand, voornamen, adellijken, oereung' rajeu* = groote, voorname lui,
oereung peufeungahan = middenstand, oereung kaja - rijkaard,
oereung gasin = armen, behoeftig en, oereung geumad = bedelaar, oereung meukawm = zij
die tot een van ouds gevestigde
notabele familie behooren, oereung
meunama, of oereung moepangkat
= iemand van aanzien, oereung
meuteureutib = een fatsoenlijk, ordelijk mensch, oereung
toenng
= Bovenlander, oereung
barh
= Benedenlander, oereung bri t ,
of oereung poemm = voedster,
min, oereung ba rt = gids,
oereung doe' didapoe, of oereung madeung, of oereung mat
tal = kraamvrouw (gedurende
de oven-periode), oereung dagang
= vreemdelingen (vooral Klinga-

Oeri

208

neezen, vgl. oereung Klng, oereu- I


ng Tjoelia, oereung
Koedjreut),
oereung geutawan, of oereung
geudrb krijgsgevangene, oereung- meudajng = roeier, oereung
soelt = leugenaar, oereung teumangkaj, of oereung meuradjah
zij die in staat zijn iemand te belezen", oereung tjeumeutjoe
=
dief, oereung toeha = ouderlingen, lieden v. levenservaring, arbiters, oereung tjhi' = ouders, vader, oereung kheun es de menschen zeggen, men zegt, oereungoereung ss menschelijke vogelverschrikker, oereung toemoengg ss
een geldophaler, oereung pt oen
= lieden die bijennesten uithalen,
gafa oereung pan ss een mensch
van waar zijt ge?, peu oereung
gafa = wat voor een mensch zijt
ge?, ln oereung Atjh = ik ben
een Atjher.
Oeri, e. s. v. roode uitslag.
Oeroe, nadoen, nabootsen, napraten,
vgl. fir, bijv. dji oeroe-oeroe
boef gb = hij doet de menschen
na.
Oer (Mal. nari), dag, zon, ook:
schelle dag ( 83 uur) en in
tegenstelling v. nacht (malam), bijv.
padoem oer boeleun = de hoeveelste dag der maand is het?, peuf
oer boeleun de vierde dag
der maand, boeleun oer raja
naam v. d. tiende maand v. h.
Mohamm. jaar, oer raja poeasa
-si het feest der verbreking v. d.
Vasten" op den dag v. h. officieel
z.g. kleine feest na beindiging der
vastenmaand, oer raja hadji ss
de dag v. h. zoogenaamde groote
feest op den lOden dag der laatste
maand (bedevaartsmaand), oer
seumeusi s= slachtdagen, d.z. de
laatste drie dagen der vastenmaand i
als voorbereiding voor den a.s.
feestdag (ook ma" meugang oer
raja poeasa genoemd), kanoeri
oer lh, oer limng, oer
toedjh, oer siplh, t" oer =
godsdienstige maaltijden op den 3en,
c

Oer
5en, 7en, lOen dag en de sluitingskandoeri op den 44en dag na de
begrafenis, oer nj = vandaag,
heden (vgl. djin, djeun), geunab oer =s dagelijks, eiken dag,
oer doed = voortaan, oer
maf = sterfdag, na padoem oer
= het duurde eenige dagen, ln ka
siplh oer disin = ik ben al
10 dagen hier, si'oer simalam '
een dag en een nacht, een etmaal,
si*oer sig, of ba" si"oer =
eens op een dag, si'oer seupt
een geheele dag, sikhan oer
= een halve dag, lheung si'oer
= om den anderen dag, een tusschenruimte van n dag, h s i oer ba" si oer = van dag tot
dag, beungh oer = ochtend, h
soebh beungh oer = als het
ochtend werd, oer malam dag
en nacht, oer djidja* malam
djiw =s overdag ging hij en
's avonds kwam hij terug, oer ka
rab malam ss het werd bijna avond,
h seupt oer = tegen den
avond, sicoer peut djeum si
malam peut djeum = de vier
stonden v. d. dag en de vier stonden v. d. nacht, ka trang-, of ka
peungeuh-, of ka deuh-, of ka
beukah-, of ka poeth oer = het
is al licht, de dag is al aangebroken, boengng oer = de stralen
der pas opkomende zon, oer mirah roode gloed na zonsondergang, ban beukah mata oer -=
met het doorbreken der zon, seunang oer (de zon is tevreden),
of oer lam mn (de zon in den
put), of fjf oer (de zon in top)
= 12 uur 's middags, oer =
rijzende zon (d.i. vr den middag),
ook: het Oosten, ka lb mata oer
= de zon is al ondergegaan, oer
ka peusam = het begint al warm
te worden ( 7 uur v.m.), oer
ka reubah leuh = de zon helt al
naar het Westen ( 2J4 uur n.m.),
sigalah oer = de zon staat een
polsstok hoog aan den hemel ( 7
uur v.m.).
c

Oeroe*

209

Oeroe', kuil, gat, oeroe* ba* oereung mat een gegraven kuil
(graf) voor den doode (zoolang
het gereed maar nog ledig is, later
djeurat), oeroe* tjoeka* (of -tjat,
of -djoengka") kuiltjes v. h.
bakspel.
Oerh, meu*oevh, of moerh, uitnoodigen (tot een feest, of gastmaal, of godsdienstigen maaltijd),
vgl. toeng, taw*, hj, bijv. si djih
lndja* oerh ba" keureudja aneu"
ln = hem zal ik uitnoodigen bij
het huwelijk van mijn kind, ln na
geudja* meu"oerh- (of moerh-)
l doea blah piha = zij hebben
mij wederzijds genoodigd (zoowel
de familie v. d. bruidegom als die
v. d. bruid), meu"oerh-oerh
=
elkaar wederkeerig
uitnoodigen,
s nan gata geu*oerh = hoe is
de naam waarbij gij wordt genoemd?
c

Oert, meu* oert, masseeren, met de


hand drukkende wrijven, vgl. prah,
ramah, bijv. si boentng geu'oert
l bidan de zwangere wordt
door de vroedvrouw gemasseerd,
oereung meu*oert = masseuse,
oert pi oe = het met de volle
hand uitdrukken v. d. door broeiing
tot gisting gebrachten klapper om
er zoodoende de z.g. stinkende
klapperolie (minjeu* br") uit af te
scheiden.
Oes, een grassoort met welriekenden wortel (Andropogon muricatus
Retz.).
Oesn, Hoesain (Mohammed's kleinzoon), boeleun Asan-Oesn = de
eerste maand v. h. Mohamm. jaar
z genoemd ter herdenking v. h.
martelaarschap der Sj itische geloofshelden Hasan en hoesain, vgl.
asan, atjoera.
Oeseung (Mal. oesang), al lang gelegen hebbend, overjarig (bijv. v.
rijst v. d. voorlaatsten oogst), muf,
bijv. tabri ln pad oeseung sabab
diln han djeut lnpadjh breuh
bar = breng mij overjarige rijst
c

Oetang

omdat ik geen versche rijst mag


eten.
Oeseuha, I (Mal. asoeh), oppassen,
verzorgen, bijv. oeseuha aneu* =
een kind verzorgen, oeseuha keubeu buffels verzorgen, II
(Mal. oesaha), arbeid, inspanning,
ijver, oefening, bemoeiing, peuroesahan (Mal. peroesahaan) werk,
bemoeienis, sikin oeldji lapan sag njan pi na lh plh oer
pand oeseuha = een slagzwaard
met achthoekig gevest waar de
smid dertig dagen aan gewerkt
heeft, peu peuroesahan njang djeut trb that wat voor werk is er
geweest dat het z lang heeft geduurd?
Oesi, naleung oesi = z.g. wild suikerriet,
glagah-riet
(Saccharum
spontaneum, L . ) .
Oesoej (v. Arab. oecoeZ), de Moslimsche geloofsleer, dogmatiek, oesoej
oedin (v. Arab. oegoel ad-dn)
de wortelen of grondslagen v. d.
godsdienst, kitab oesoej = werk
over de geloofsleer, asaj-oesoej alle bijzonderheden, grondslagen,
beginselen.
Oesh, Jozef, hikajat nabi Oesh =
geschiedenis v. d. profeet Jozef.
Oesng, iets met velen tegelijk dragen (vooral op de schouders, vgl.
pikj),
draagstoel
(vgl.
ajn),
bijv. dji*oesng peurakan oe gampng zij droegen de versierde
baar met eetwaren naar het dorp,
poetr geupeudoe* lam oesng
= men zette de prinses in een
draagstoel, angn poetng bling
dji*oesng oereung njan oe koeala
een wervelstorm greep den man
en droeg hem naar de haven.
Oeta*, hersenen, bijv. peunh oeta*dji
: hij is schrander, sh oeta*dji
hij is dom, een leeghoofd, oeta*
toeleung
merg,
moepoesng
oeta* = malende over iets.
Oetang, schuld, debet, wat men aan
iemand verschuldigd is (opp. peu*oetang), bijv. oetang bajeu ngoej
poelang = schuld betaalt men, wat
14

Oetara

210

geoefend, vaardig, ervaren, in staat


men geleend heeft geeft men terug,
tot, deskundig, iemand die een amoetang na peut peukara: keusa
bacht verstaat, baas in iets, amoetang meuh,
keudoea oetang
bachtsman, handwerksman, vgl.
djandji, keulh oetang darah, keuahli, pand,
tjarng,
tjeudah,
peut oetang njawng = er zijn
bidja*, rantja*, tjeureud*,
bijv.
vier soorten van schuld: le geldoeth kant = pottenbakster, beschuld, 2e schuld wegens belofte,
dreven in het pottenbakken, oeth
3e bloedschuld (wegens een vermeu'oek vaardig in het houtwonding), 4e levenschuld (wegens
snijden, houtsnijder, oeth tjeumcudoodslag), oetang-peu'oetang =
tjb naaister, oeth- (of panschuld en inschuld, oereung doe"
d-) meuh = goudsmid, oethoetang ~ pandeling zijn bij iemand
(of pand-) beus = ijzersmid,
wegens schuld, theun oetang =
oeth kaj, of oeth roemh
gijzelen wegens schuld, ln na
timmerman, oeth sarong veroetang ba* djih ik ben hem geld
vaardiger v. wapenscheeden, oeth
schuldig, oetang bajeu peu*oetang
marit = redenaarstalent, spraaklak (of -toengg) een schuld
vaardig, redenaar, oefhdji meumoet men betalen, om een schuldseuh = zijn vaardigheid is bevordering moet men vragen (of maroemd.
nen), oetang meutanggh
harh
bajeu wadjib = bij schulden is
h, I lengte, hoogte, afstand, grens,
het geoorloofd uitstel te vragen
duur (vgl. t), bijv. pan h oer
maar men moet ze betalen, oetang
= op welke hoogte van den dag?,
hana geutoengg
=
schulden
pan h djara* di gampng Blang
waarom niet gemaand wordt (n.1. j
h Lam Ara = hoe ver is het
de verplichtingen tegenover Allah),
van het dorp B. tot L. A.?, nj h,
si meu*oetang de debiteur, si
njan h, djh h = te dezer, te dier,
peu*oetang = de crediteur, soerat
te gener hoogte, of lengte (v. ruimoetang = schuldbewijs, schuldbete of tijd), na hn h Oel
kentenis, meu*oetang = een schuld
Lheu = zoover als vanhier tot
hebben, geld in leen nemen, vragen
Oel Lheu, hn, hnan, hdh
of krijgen (vgl. ngoej), bijv. ln
= zoolang als dit, als dat, als gene
lak meu*oetang batjoet keu drzaak of persoon, tot zoover, pa*h,
neu = ik vraag u wat geld te
of pan h, of pana h, of pan h
leen.
hat, of pan h na = hoelang,
hoehoog, hoever, enz.?, bijv. pa*h
Oetara, het Noorden.
na panjang = hoe lang?, pa*h
Oeteun (Mal. hoetan), bosch, woud,
na djara* = hoe ver?, pa*h na
wildernis (vgl. rimba), ook: wild,
manjang = hoe hoog?, pa*h na
in het wild rondloopend, bijv. ln
trb = hoe lang van duur?, pa*keumeung mita geutah oe oeteun
h na hat = hoe laat?, meu*h
djh ~ ik ga naar het gindsche
= vast, bepaald, bijv. ka meu*h
bosch getah zoeken, as-, kamng-, '
= dat is al bepaald, hana meu*h
keubeu-, man*-, mi-oeteun =
= de lengte of hoogte ervan is
wilde hond, geit, buffel, hoen, kat.
niet bekend, is niet uit te rekenen,
Oet*, gewend, gewoon, bijv. bangi
is niet te zeggen, is grenzenloos,
oet* hevig aan opium verook: ongeregeld, niet in orde, bijv.
slaafd.
ba* prang njan hana
meu*h
Oetoem, de wortels v. e. boom die ,
panglima = in dien strijd waren
zich boven den grond vertoonen,
de aanvoerders geheel in de war,
luchtwortels (vgl. bani, toendjang,
toe*h = (grens, lengte, hoogte,
roembeut).
duur van iets) weten, hana lnfoe*Oeth (Mal. oetas), knap, bedreven,

Olah

211

h dat weet ik niet, sa*h


gelijk, n zijn (vgl. saban, sab,
sat, sadjan), ook: ergens (vgl.
sah), sabh sa*h sidr sa*h
= elk afzonderlijk, II totaan,
totdat, toen (voorzetsel of voegwoord), bijv. ka tb h sar loekadji zijn wond heeft zich al mooi
gesloten, lnkeumeung prh h tjt
oer ik zal tot den middag
wachten, h ka, h lheuh, h abh,
h ban, h wa*t toen, nadat,
zoodra, wanneer, als, bijv. h ka
masa* boe = toen de rijst gaar
was, h ka geuw bandoem =
nadat allen naar huis gegaan waren,
h ka sib doempeu = toen alles
klaar was, h lheuh djipadjh boe
djidja* = zoodra hij gegeten had
ging hij op weg.
Olah, wijze van doen, si*lah =
alsof, zooals, gelijk, evenals, si**
lah han ha* agama alsof de
godsdienst geen rechten had.
n (Mal. daoen), blad, iets bladvormigs, ook hulptelw. voor bladeren
en bladachtige voorwerpen, bijv. n
kaj = boomblad, n aweu*
de holte v. e. rijstlepel, n neuratja,
of n tjng = de schalen v. e.
weegschaal, n roek* = het dekblad v. e. strootje, n seuk =
pandan-blad, n gloenjoeng
=
oorschelp, n dajng = blad v. e.
roeiriem, peunganjh doea n
een dubbele schepriem, n dalng
= blad of schaal v. e. dalng, n
goel = groente, tjb n = lett.
bladeren rijgen, n.1. voor dakbedekking, g n = lat waaromheen de
bladeren (tot dakbedekking) geregen zijn, teub meu*n = suikerrietstokken waar de bladeren nog
aanzitten, n gaki = voetbladeren
v. e. plant, bakng doea n = twee
bladeren tabak.
ng, stomp, bot, vgl. toempj, bijv.
djih ka djipeu*ng sikin peunjoekln = hij heeft mijn scheermes
bot gemaakt.
*o, een schril geluid, suizen, tuiten,

Padan
vgl. meu*i*i, meutiti, meutoengtoeng.
seubah (v. Arab. agabah), natuurlijke erfgenamen (mannelijke bloedverwanten in de manlijke lijn),
seubah keu dr (Arab. agabah
bi-nafsihi) = erfgenaam door zich
zeiven, seubah l oereung la*n
(Arab. c g bah bi 'l ghairi) = erfgenaam door een ander.
seuman (v. Arab. Oethman), n
der eerste vier chaliefen.
c

P
Pa (of poe) vraagt naar iets (evenals peu), bijv. poeboet gata keun = waarvoor komt ge hier?, en
komt verder voor in eenige samenstellingen (vraagwoorden): pan,
pana, pa*h, pa*t, pakri (of pakriban), paban, padoem, padit, padjan, pakn (zie aldaar).
Pab (grof voor:) cohabiteeren, den
bijslaap uitoefenen, paren, bijv.
aneu* si geupab = hoerekind (vgl.
aneu* badjeung, aneu* hareum,
aneu* hareum djadah), sigeupab
een vrouw die zich door iedereen laat gebruiken; komt verder in
verschillende scheldwoorden voor
zooals: geupab madji == men cohabiteert zijn moeder, si geupab ma
= hij wiens moeder men cohabiteert, si geupab bin = hij wiens
vrouw men cohabiteert, si geupab
bin mbah = hij wiens vaders
echtgenoote men cohabiteert.
Paban, wat is eraan te doen?, op wat
manier?, bijv. paban tabah = wat
zouden we daaraan doen?, hoe zouden we dat kunnen veranderen (bij
gedane zaken), meung na toelng
niba* Alah djipaban bah l nsan
= als door God bijstand wordt
verleend staan menschen machteloos.
Pabri , ons woord fabriek".
Pada haj, zie haj.
Padan, I bepraten, trachten over te
halen, verleiden, vgl. pajoe, bijv.
djih ka keunng padan hij heeft

Padang
zich laten verleiden (om iets verkeerds te doen), si poemadan
=
de verleider, II gelijk, goed bij
elkaar passend, wedergade, gelijke,
sipadan = bij elkaar passend ( v g l .
siwadan,
meusambt,
sisapeu),
atdji beureuhi hana padan = zijn
hart w e r d onzegbaar verlangend,
III raad, hulp, middel, bijv. ln
na sabh padan = i k weet raad.
Padang, I veld, vlakte, v g l . data,
panton, II in timoe padang
=
Zuid-Oost.
P a d ( M a l . padi), de rijst als plant,
de rijst in den halm, de rijst in den
bolster, bijv. pad teunaboe gezaaide padi, pad peunoela = geplante padi, pad awaj = de laatrijpe rijst (die het eerst wordt uitgezaaid), pad akh = de v r o e g rijpe rijst (die het laatst wordt uitgezaaid), pad teungh
de rijst
die het midden houdt tusschen de
beide vorige, pad sh = ledige
rijstbolsters, pad d =
halfvolle
rijstbolsters, pad glh
=
geheel
gave rijstkorrels, oel(of peunoephn-)
pad de eerstelingen
v . d. rijstoogst, pad gasaj = p a d i
i n bossen, sig pad = n rijstjaar, keumit
pad = bewaken v .
d. rijst (als het gewas in bloei
staat), bintang
pad
(of bintang
lh)
= de drie helder glanzende
sterren in het midden v . O r i o n .
P a d , weerhouden, belet, verhinderd,
hana pad gbnjan
geuprang
=
zonder ophouden streden zij.
Padiah (v. A r a b . fidjah),
zoengeld,
losprijs, boete v o o r verzuimde verplichte
godsdienstoefeningen
en
vasten.
Padit, zie dit.
Padja (v. A r a b . fadjr), het aanbreken
v . d. dag, morgenschemering, morgenstond, ochtendgloren, dageraad,
het vertoonen der eerste lichtstrepen
i n het Oosten, v g l . moerh,
soebh,
opp. sindja, moegrb,
bijv. padja
gadjah = de valsche dageraad, het
bedriegelijke schijnsel dat zich omstreeks 4 uur v . m . vertoont en direct

212

Padjoh

weer gevolgd wordt door duisternis,


padja sad'
v. A r a b . fadjr
aggadiq) = A u r o r a , de ware dageraad bij welks verschijning de dag
begint, kilat padja = het weerlicht
bij het aanbreken v. d. dag, a r
moerh oer padja ternauwern o o d was de dageraad aangebroken.
Padja*, zie badja*.
Padjan, wanneer (vragend v n w . v .
tijd), bijv.: pad jan gata tatrh keun = wanneer zijt ge hier gekomen?, padjan na djitamng
roemh
gata = wanneer is hij i n uw huis
gekomen?, padjan-padjan
=
ooit,
wanneer ook.
Padj, reukhout (door Klinganeezen
ingevoerd).
Padjh, eten, maaltijd houden, nuttigen, ook: treffen, passen, v g l . makeun, rt, seuba en M a l . padjoeh
= gulzig eten, vreten, bijv. djin
lndja* padjh
= nu ga i k (rijst)
eten, den maaltijd nuttigen,
boeln
djipadjh
h abh
= mijn rijst
heeft hij allemaal opgegeten,
tjitjm
njan djipadjh
bh kaj
=
die
vogel eet vruchten, na oebat geus* na oebat padjh
= sommige
medicijnen worden (op de huid)
gestreken, andere worden gegeten,
nj
pinggan
teumpat
lnpadjh
boe = dit is mijn etensbord, djidja*
padjh
makanan
= hij ging eten,
padjh
boe beungh
=
ontbijt,
padjh
boe seupt
=
avondeten,
tjoeba padjh
= proeven,
padjh
madat opium schuiven,
padjh
ranoeb
sirih kauwen,
padjh
gadji = loon trekken, traktement
genieten, padjh boengng
reunggt
= rente, interest genieten,
padjh
poenggng
=
pederastie uitoefenen (grof, v g l . meu*ad
angkat,
meurakan,
meu*aneu* mit),
djipadjh l koeroe*an lh plh djoeh
= getroffen (lett. opgegeten) door
den dertigdeeligen koran, h geupeugah meunan han djitm
padjh
ba* akaj ln = toen men dit vertelde wilde het niet i n mijn verstand

Pad*

213

Pahla

(mijn verstand wilde het niet slikPa*h (Mal. pais), visch, vleesch, of
ken), peunadjh = lett. spijs, maar
kleefrijst in een pisangblad gewikin het spraakgebruik: lekkernijen,
keld boven heete asch geroosterd,
snoeperijen, zoetigheden (vgl. reubijv. eungkt pa*h = aldus toem ) , peunadjh th = e. s. v.
bereide visch.
broodachtig droog gebak, doemna
Pa*t, z:: f.
peunadjh habh djibt = alle mo- Pagab, omsingelen, insluiten, vgl.
gelijke lekkernijen discht hij op,
keupng, roemp*, bijv. djipagab
poemadjh = het eten, de maaltijd,
meukeupng-keupng
= zij trachook: naar lucht happen (zooals
ten het (wild) van alle kanten den
bijv. visschen doen), lheuh poemaweg af te snijden.
djh = na het eten.
Pagal, in fcoe pagal, een idang gele
Pad , verscholen, verborgen, vaag
kleefrijst met toebehooren bij huwezichtbaar, onduidelijk, aan het gelijken v. voorname personen een
zicht onttrokken, verschuilen, verpaar dagen vr de bruiloft in
bergen, keeren (bijv, v. d. wind
groote plechtigheid naar het huis v.
door een schut te plaatsen), belemd. bruid gebracht.
meren v. h. gezicht, bijv. boeleun
Pag, zie pagi.
geupad* l mbn de maan
Pageu (Mal. pagar), omheining, heg,
wordt door dauw aan het oog onthaag, bijv. pageu roemh (-oetrokken, tapad* ln niba* meunan
mng, -lamph) de omheining
= beschut mij voor zoo iets, poe- j v. e. huis (rijstveld, groententuin),
pad* = iets aan het gezicht ontpageu koeta de omwalling v.
trekken.
e. versterking, rf nj ka geupaPad*, I houten of van rotan gevlochgeu deze weg is al afgesloten,
ten klos waaromheen de lijn gewonversperd, inng pageu = de beide
den wordt die de visscher gebruikt,
verticale stijlen naast de poort v.
vgl. pacoe*, II vruchtpit, gelde. omheining, prang pageu
=
stuk, of steen waarmede het moeschijnvertooning waarbij de eene
pad* genaamde knikkerspel wordt
vijandeliijke partij quasi iets vergespeeld, vgl. meutjvoe*.
nielde of verbrandde wat de andere
toebehoorde om daarmede de laatPad, hana pad, voortdurend, onste symbolisch te kennen te geven
ophoudelijk, vgl. hana khali, hana
dat men gekomen was om de aansoenj, hana teudh, hana reuda.
plantingen en eigendommen v. d.
Padoem, of padoeb, I vrag. telw.:
schuldige te verwoesten als 'van
hoeveel? (vgl. M a l . berapa, opp.
hem geen genoegdoening werd verpadit), bijv. padoem ph = hoekregen (vgl. meulangga), poemaveel uur (slag) is het?, padoem g
geu = een omheining maken, om. = hoeveel maal?, padoem joem =
heinen.
hoeveel kost het?, padoem oer
boeleun
= de hoeveelste der
Pagi, of pag, de dag des oordeels,
maand is het?, padoem na tapt bh
bijv. hantm moerib djilawan goer
drien hoeveel doerian's hebt ge
pagi djimeuteum dalam nraka
geplukt?, padoem na keubeudji =
ongehoord is het dat een leerling
hoeveel buffels heeft hij?, padoem j zich tegen zijn leeraar verzet, op
dr oereung na di meuseugit =
den oordeelsdag zal een zoodanige
hoeveel menschen zijn er in de moster helle varen, keunng bala pag
kee?, II onbep. telw.: eenige
= getroffen door onheil op den
(vgl. M a l . beberapa), bijv. padoem
dag des oordeels.
oer treu* = over eenige dagen.
Pagoe, zolder, zoldering, vgl. para,
sandng.
Pa*, de gekko-hagedis.
Pahla (v. Arab. fahala), goddelijke
Pa*dah, zie pa*idah.
e

Pahna

214

belooning, hemelsch voordeel, vrucht


v a n goede werken, geunab
oer
pahla meutamah den ganschen
dag groeit het hemelloon aan.
Pahna, vergankelijk, bijv. dnja
njang
pahna = de vergankelijke wereld.
P a h p h , zenuwachtig bewegen, onrustig zijn, v g l .
wahw.
Pa'idah, of pa'dah
(v. A r a b . fai*
dah), nut, voordeel, bijv. hana pa'*
idah = het levert geen voordeel
op, het heeft geen nut, nutteloos,
pa"idah seulaweut
= het nut v.
h . lofprijzen v . d. Profeet.
P a h , pas, reispas.
P a ' i k , zie
pra'ik.
Paja, moeras, v g l . boeng.
Pajah, moe, vermoeid, lastig, moeilijk,
moeite, zwaar, ernstig ( z i e k ) , v g l .
h", tr", soesah, soeka, bijv. si
djih ka pajah that hij is al zeer
vermoeid, roeg
ngn pajah

onkosten en moeite, rt nj pajah


that = deze w e g is zeer moeilijk,
narif pajah tatoepeu
= v o o r ons
moeilijk te begrijpen woorden, pajah
that beut koeroe"an
= het reciteeren v . d. koran is erg moeilijk,
moepajah dr, of poepajah
dr
= zich vermoeien, zich moeite geven, djimoepajah
keu geutanj
=
hij heeft zich moeite v o o r ons gegeven, peunajah = inspanning, moeite, ook: geld v o o r genomen moeite,
djih teungh
pajah = hij is gevaarlijk ziek ( v g l . djisakt
nada").
Pajang, groot net, zegen (in volle zee
gebruikt), moepajang
=
op die
wijze visschen.
Pajh, platdrukken, klemmen (bijv. i n
een suikerrietpers), v g l . ph,
pitjt.
Pajoe, bepraten, goed maken, paaien,
vleien, v g l . padan, bijv. toert pajoe
= toegeven (volgen w a a r men bepraat i s ) , narif pajoe vleiende
woorden.
Pajong, scherm (iets dat schaduw
geeft),
regen-,
zonne-,
staatsiescherm (zooals men bij voorname
lieden boven de doodkist houdt als
deze grafwaarts wordt gedragen,
boven den bruidegom als hij in o p -

Pak*
tocht naar de w o n i n g zijner bruid
w o r d t geleid, boven de b r u i d als
deze zich na de bruiloft i n processie naar de g a m p n g haars mans
begeeft),
gloempang
pajong
=
schaduwrijke gloempang-boomen.
Pakaj ( M a l . pakal), breeuwen (v. e.
schip), kalfaten, waterdicht maken, v g l . djidjaj, d, tampaj.
Pakat, moepakat (v. A r a b . moewafaqat), overleg, plan, raad, besluit,
beraadslaging, onderhandeling, bespreking, overeenkomst,
afspraak,
raad geven, overleggen, overleg
plegen, bepraten, bespreken, besluiten, enz., v g l . meudjeumaj, meusa*
warat, meusapat, bijv. sipakat, of
sapeu
pakat = eenstemmig, n
v a n z i n , het eens zijn ( v g l . sisapeu), sipakat peut sag
gampng
algemeen overleg in de gamp n g , djimoepasaj-pasaj
pakat hana
djimeudjeumaj
= zij hebben ieder
een eigen meening, zijn niet eenstemmig, h lheuh pakat = toen
het overleg afgeloopen was, h
lheuh pakat niba" radja = toen
de koning zijn raad h a d gegeven,
djih han djitm
moepakat
=
hij
w i l niet overleggen,
tamoepakat
ngn gbnjan
patt tjit = het is
w e l betamelijk dat ge met hem
overlegt.
P a k , twist, moepak
= twisten.
Pakh (v. A r a b . faqih),
wetgeleerde.
Pakh*, I zie pak',
II
pakh"
ant", onnoozel, dom.
Paki (v. A r a b . f a q r ) , v a a k in de samenstelling paki-meuseukin
= (vrome) armen, behoeftigen, zij die
t r o u w hun godsdienstplichten vervullen, zij die werkelijk of voorgew e n d gebrek aan een religieus leven
paren ( v g l . leub,
opp. bangsat,
pas"), peudjam
paki het onthalen v . e. aantal vrome armen (bij
wijze v . verzoening bij een teruggenomen verstooting).
P a k , of pakh", I verleiden, overhalen, verlokken, v g l . pajoe,
padan,
II pakh",
poepakh",
iets in
elkaar zetten, bijv. hana salah ln
f

Pakoe

215

njang poepakh"
= geen schuld
treft mij die dit i n elkaar zet.
Pakoe, I de varen (plant), bijv. pakoe gadjah = een oneetbare v a rensoort, pakoe bit = een eetbare
varensoort, II (touw) draaien,
twijnen, v g l . poeta, poeti,
rng,
svng, wng, gisa, gisng,
poesng,
soe,
djal,
bibeu,
bijv.
pakoe
taph = touw draaien v . klappervezels.
P a k n , I v r a g . v n w . : waarom?, hoe
komt het dat? ( v g l . peu
sabab),
bijv. pakn
meunan = hoe komt
het zoo?, pakn kam = w a a r o m
huil je?, pakn takheun meunan =
w a a r o m zegt ge aldus?, pakn gata
njang djeut moemeun
= waarom is het dat ge in dezen toestand
gekomen zijt?, pakn
tam batjoet
that = w a a r o m brengt ge z o o ' n
klein beetje?, pakn
hana
tadja"
bar = hoe komt het dat ge gisteren niet gekomen zijt?, pakn gata
hana tadja" = w a a r o m gaat ge niet
heen?, haj pakn meunan gata poetjat = w a t hebt ge dat ge zoo bleek
ziet?, pakn
takh
idja njan
=
w a a r o m snijdt ge dat kleed stuk?,
II voegw.: w a a r o m , bijv. hana
djitm peugah pakn djiph
addji
hij w i l niet zeggen w a a r o m hij
zijn jongeren broeder gedood heeft.
Pakri, of pakriban,
hoe?, op welke
wijze?, op w a t v o o r manier?, v g l .
paban, bijv. pakri lakoe
=
hoe
moet er gehandeld worden?, pakri
lntoekri
= hoe z o u i k weten hoe?,
pakriban roepa hoe ziet het er
uit?, pakriban geutanj
djin
=
w a t moeten wij n u aanvangen?, pakriban " oe ateuh
hoe komt
men boven?, pakriban teuma djin
= hoe is het ermee gesteld?
Pala, b o o m en vrucht {ba"-, bh) v .
d. notemuskaat.
Pala* (v. A r a b . falak), hemel, hemelgewelf, leum
pala" =
sterrenkunde, astronomie.
Palang, of poepalang,
iets dat dient
tot afsluiting, dwarsboom, dwarsbalk, grendel, schutting, heining,

Paleut
bijv. palang mn = de tot afsluiting dienende omwanding v . e. put.
Palawan ( M a l . pahlawan),
ridder,
held, voorvechter, bijv.
Djoehan
palawan = naam v . e. hikajat-held,
ook titel v . T e u k o e O e m a na zijn
onderwerping aan het G o u v e r n e ment in 1893.
P a l ( M a l . paloe), ijzeren hamer,
v g l . noega, lantoej, bijv.
djiseuk"
ngn pal beus = hij sloeg met
een ijzeren hamer.
Palh ( M a l . palis), ongelukkig, rampzalig, ellendeling, ongeluk, v g l . fjilaka, malang, sm, opp. toeah, bijv.
oereung
palh
= ongeluksvogel,
lawan palh
meutoeah tegenover ongeluk staat geluk, si geuph
palh ellendig galgebrok!, kaph
palh = ongelukkige ongeloovige!,
kah aneu" palh == jij bent een o n gelukskind, palh inng hana lak
palh nanggr la"lm radja ongelukkig de v r o u w die geen man
heeft, ongelukkig het land waar de
vorst een despoot is, palh
blang
han djeut pad palh gl han djeut nala = ongelukkig het rijstveld
w a a r de rijst niet gedijt, ongelukkig
het bergland w a a r de gierst niet
tiert.
Palng, wenden, keeren, zwenken, afwenden, lajeu palng
=
achterzeil.
Palt, omwinden, omwikkelen, o m snoeren, om iets heen strengelen,
v g l . Wt, bijv. dng moepalt
gaki
= met n been opgeheven en tegen het andere gekruist staan.
Palt-palt, tobben, rust noch duur
hebben.
Paleut, of paleut djar, handpalm,
si paleut
(als lengtemaat) = de
breedte der handpalm beneden de
vier vingers zonder den duim, idja
oebit paleut
= een stukje goed
zoo klein als de handpalm (soms
bescheidenlijk gezegd om een stuk
geweven goed aan te duiden dat
men iemand als lendenkleed ten geschenke geeft), sabh
paleut
=
zooveel als men in de geopende h o l -

Palikat

216

le hand kan houden (vgl. sitjcukoe),


paleut teulinteung lnlak doe*a
mijn handpalmen zijn naar boven gericht om te bidden.
Palikat, Palikat, of Paliakatta op de
Z.O.-kust v. Voor-Indi, idja palikat = de bekende geruite kain's
v. d. gelijknamige plaats afkomstig.
Paloe, slaan (met een stok of ander
voorwerp), bijv. geupaloe gng
mangat boenj = men slaat op de
gong aangenaam is het geluid.
Pal (Mal. pali), beletten, belemmeren, verhinderen, beletsel, verhindering, poemal, of seumal (Mal.
pemali) = verboden (voor gebruik
of betreding), taboe, vgl. pantang,
bijv. boet njan ka pal han djeut
taboet l dat werk is al verstoord ge moet het maar niet overmaken, meunj moepal beu*akh
djiteuka = als er beletsel is dan
kome hij maar telaat, moepal =
omkomen, geunab oer dji''ingat
keu dalem ka moepal = steeds
dacht zij aan haar broers die omgekomen waren.
Palh, I houten ring of raam waarop
het vel v. e. tamboerijn gespannen
is, het lichaam (de buik) v. e. trom
(palh rapa"i, palh geundrang),
loengk keubeu nj
moepalh
rapa'i de horens van dezen buffel zijn als de houten ring v. e.
tamboerijn (d.w.z. sterk gebogen
bovenwaarts gekeerd), II vlakte,
laagte, vallei, dal, moeras, vgl.
panton, lh", loengki", bijv. dji**
gl djitrn palh = zij klommen
bergen op daalden neer in de vlakten.
Palng, lange gootvormige bak, trog,
ruif, voederbak (voor het vee),
waterbak, holle boomstam, goot, \
buis (als aquaduct), vgl. salran,
poeb, grng-grng,
bijv. djal
moepalng hana gt reudjang karam ' een prauw die sterk uitgehold is (dus te smal is) is niet goed
die kan licht omslaan.
Palot, moepalt, dooreengestrengeld,
in de war (v. touw of garen), ver-

Pandita

ward, ingewikkeld (vgl. moepalt,


meukalt,
meutjhoet),
bijv. djiprang kalang kalt moepalt ra*jat
= een heftige strijd ontstond waarbij de onderdanen een verward kluwen vormden.
Pana, zie pan,
Panah, boog, met een boog schieten,
aneu* panah = pijl, peut* aneu*
panah, of peulheuh panah = een
pijl afschieten, peukeunng
ngn
sig panah met n pijlschot
treffen.
Panah, I boom en vrucht (ba*-, bh-)
v. nangka (Artocarpus integrifolia,
L. f.), II in oedjeun
panah
(Mal. oedjan panas), zachte regen
bij zonneschijn, kermis in de hel.
Panam (Mal. pandam), een plastische
stof die men verkrijgt door hars
(mal) met was te koken onder
toevoeging v. olie (gebruikt om
heften te bevestigen en door goudsmeden voor het instempelen v. figuren in het goud).
Pandang, aanschouwen, aanzien, oplettend kijken naar, aankijken, beschouwen, bezien, een blik werpen
op, ook: op een doel aanleggen,
vgl. takat, kaln, nging, bijv. pandang oer het zonnelicht aanschouwen, koepandang djn, djn
pi djiminah = ik kijk naar de djn's
en de djn's verwijderen zich (uit
een bezweringsformulier), moemandang = staren, ba* lnpandang
= naar het mij toeschijnt.
Pand, I (Mal. pandai), knap, bekwaam, bedreven, begaafd, kundig,
vaardig, meester in een kunst, in
staat tot, handwerksman, iemand
die een ambacht verstaat, baas
(spec. smid), vgl. oeth,
djeut,
bijv. pand beus = ijzersmid,
pand meuh goudsmid, dapoe
pand = smidsoven, teumpeun
pand = smederij, II (Mal.
pandir), onnoozel, dom, bijv. pa*
pand = de onnoozele (vgl. beubaj, beuna*, boed, bingng, doeng, d at, ngeut, tahe).
Pandita, of panita (Mal. pendta),

Pandj

217

wijze, geleerde, geestelijke, vgl.


siah, oelama, bijv. narif pandita
het gezegde v. e. wijze.
Pandj, ba* pandj, de kapokboom,
gapeuh pandj
= de kapok,
watten.
Pan, of pana, van waar?, waarvandaan?; duidt ook verwondering, verbazing, ongeloof aan (vgl. M a l .
manah bolih): hoe zou het mgelijk
zijn dat!, hoe kunt ge dat nog vragen!, hoe komt ge. eraan!, het mocht
wat! enz., bijv. gata pan, of pan
tadja*, of gafa pan tateuka
waar komt ge vandaan?, vanwaar
zijt ge gekomen?, pan- (of pana-)
oeb = hoe groot?, pan nang*
grdji uit welk land is hij afkomstig?, pan* (of pana-) t-, of
pan t hat-, of pan t na-, of pa*t na djara* = hoe? (lang, hoog,
ver, enz. is het maar), pan- (of
pana-) h-, of pan h hat-, of
pan h na-, of pa*h na djara*
= hoe? (lang, hoog, ver, enz. is
het wel), pan hat geutanj tatrh
keudh = hoe laat zijn we daar?,
pan sirib meung sireuth pi tan
= het mocht wat duizend (uitdrukking v. ongeloof) zelfs honderd
zijn er niet, pan djipoebeut
=
hoe zou hij onderwijs geven (uitdrukking v. verbazing).
Pan (Mal. panau), vlekken op de
menschelijke huid, vgl. gloem,
djloem, leuki.
Paneu* (Mal. pnd*), kort, klein,
vgl. singkat, t, opp.: panjang, bijv.
badj paneu* djar = een baadje
met korte mouwen, siloeeu paneu*
= een korte broek, idja pinggang
paneu* == een heupdoek welke tot
even boven de knien reikt, poepaneu* = bekorten, kort maken, kaj nj leupah panjang patt tapoepaneu* = dit stuk hout is al te
lang het is goed dat gij het korter
maakt, poepaneu* boet = het
werk bekorten.
Pang (verkorte vorm v. panglima),
komt vr eigennamen voor, bijv.
Pang Pasi, Pang Bintang, enz.

Pangk

Pang, een in het wild groeiende boom


(Pangium edule, Reinw.) uit welks
zaden een goede bakolie wordt bereid.
Panggang, roosteren (v. vleesch of
visch) aan een braadspit, vgl. dadeung, laj, lheu, deudah, bijv.
man* panggang =
geroosterde
kip, eungkt panggang ~ visch
tusschen een aan het uiteinde gespleten bamboe geknepen boven het
vuur geroosterd.
Pangg (Mal. panggil), roepen, aanroepen, ontbieden, bijv. ka teupangg ba* rahmat-lah = lett.: geroepen tot de genade Gods, d.i. overleden, dood, gestorven, geupangg
meuntr ba* pteu oe dalam =
de vorst ontbood den minister
naar het paleis, rh teupangg =
mede ontboden.
Pangkaj (Mal. pangkal), begin, begin
v. e. onderneming, dus: kapitaal,
bedrijfskapitaal, voorschot, hoofdsom (tegenover de rente : oedjng),
inkoopsom (tegenover de winst =
laba), leeftocht, ook: regelaar, chef,
hoofd (vgl. ba*, oel, peutoeha),
bijv. peutoeha pangkaj = voorschotverstrekker, geldschieter (v. e.
peperkolonie), pangkaj ratb = het
hoofd v. e. ratb, pangkalan =
lett.: beginplek, d.i. de plaats waar
een rivier begint bevaarbaar te
worden en dus de handel tusschen
boven- en benedenland tevens begint, aanlegplaats, landingsplaats,
ln keumeung dja* meukat pangkajln na siplh reunggt = ik ga uit
handeldrijven ik heb een aanvangskapitaal van 10 rijksdaalders, pangkaj tan ln m = leeftocht heb ik
niet meegenomen.
Pangkalan, zie pangkaj.
Pangkat, rang, ambt, betrekking, bediening, staat, graad, waardigheid,
vgl. meureutabat, nama, deureudjat,
bijv. oereung moepangkat zij
die een rang, ambt, of bediening
vervullen, peutimang pangkat =
een ambt vervullen.
Pangk, in den gebogen arm dragen

Panglima

218

( z dat de vracht ligt in de bocht


v . boven- en onderarm), bijv. kaj
sipangk
= een armvracht hout,
pangk
keumoed
= de plaats
w a a r men het roer in vastzet.
Panglima, bevelhebber,
aanvoerder,
hoofdman,
overste,
chef,
bijv.
panglima doea plh doea (moekim)

hoofd der X X I I
moekim's
(Panglima
Plm),
panglima
pawang, of panglima la't
= chef
v . e. pawang-gilde, panglima
gadjah = persoon die specialiteit is
i n het jagen op olifanten, panglima
prang = veldoverste, panglima kawm = hoofd v . e. geslacht.
P a n g o e l ( M a l . penghoeloe),
hoofd,
heer, leidsman, hoogvereerde titel
v . d. Profeet, ook: aanspraakw o o r d v o o r sajt's ( v g l . habib),
bijv.
Pangoel
geutanj
nabi
Moehamat
onze hoogvereerde
Heer
de
profeet
Mohammed,
Pangoelteu
onze Heer, leidsman, ka'j
keu Pangoel
= gelofte aan den Profeet, hadjat batjoet keu Pangoel
een kleinigheid ter eere v . d. Profeet.
Pangsa, vakjes, partjes w a a r i n sommige vruchten zijn verdeeld (bijv.
doerian), v g l . oelah.
Pangsan, bewusteloos, flauw gevallen,
in onmacht
gevallen, bezwijmd,
v g l . pitam, bijv. reubah pangsan
=
flauw vallen, teungeut pangsan
=
in diepen slaap liggen.
Pangsi, of pansi, een toespeling op
iets of iemand maken, zinspelen,
v g l . ta'wi.
Panika ( M a l . pendkar),
(door bedrevenheid in het schermen) niet te
raken, niet te treffen, bijv.
leum
panika = de geheime wetenschap
w a a r d o o r men bewerkt dat men i n
het gevecht niet getroffen wordt,
tjarng
panika = knap, bedreven
i n voormelde wetenschap.
Panita, zie pandita.
Panjang ( M a l . pandjang),
lang, ver
(opp. paneu', singkat),
bijv. sikin
panjang = de lange sikin (zwaard,
het gewone A t j h s c h e v e c h t w a p e n ) ,

Pantang
badj
panjang
djar
= baadje
met lange mouwen, siloeeu
panjang
=
broek met lange pijpen, idja
pinggang
panjang
=
heupdoek
welke lang (tot beneden de knien
afhangend) wordt gedragen, sipanjang rt = den heelen w e g langs,
panjang djar,
of pantah
djar
=
lett. lange, snelle vingers, d.i.
diefachtig, nj h panjang,
njan
h panjang, djh h panjang = te
dezer, te dier, te gener hoogte of
lengte (v. ruimte of tijd, v g l . har),
panjang
narit = lang v a n stof,
poepanjang
verlengen, langer
maken, peunanjang
= lengte.
Panjt, lamp, licht, v g l .
lampoe,
tanglng,
bijv. panjt dng
(-gantoeng)
=
staande
(hangende)
lamp, panjt
tanh
=
aarden
lampje, panjt
teumaga lampje
v . koper, panjt dama = damarkaars ( v g l . soelh
dama),
panjt
tjiri' = trekpotvormig lampje, tt
panjt
= licht aansteken,
peuln
panjt = licht uitdoen.
Pansi, zie
pangsi.
Panta, moepanta, e. s. v . knikkerspel
gespeeld met een halfbolletje v .
hoorn of ivoor of met een eenigszins afgeslepen pinangnoot
(bh
panta), v g l . meukat',
meugat'.
Panta , met geweld ergens in drijven,
i n duwen, v g l . pas,
bijv. geupanta' oe dalam apoej nraka
=
geduwd in het hellevuur.
Pantah ( M a l . pantas), v l u g , spoedig,
snel, rap, gezwind, handig, behendig, v g l . sigra, bagah,
reudjang,
poej, tadjam,
opp. meul",
bijv.
pantah djar = steelsch, diefachtig, aneu' ln ka pantah
djiploeng = mijn k i n d loopt a l v l u g ,
pantah
lag kilat = snel als de
bliksem, tadeung
pantah
= luistert fluks!
Pantang, verboden (volgens de adat),
onder een ban liggend, verbod,
verbodsbepaling,
vgl.
poemal,
bijv. pantang toedjh
oer = 7daagsche pantangperiode (7 dagen
allerlei verbodsvoorschriften in acht
1

Pant

219

nemen), poepantang = een pantang


instellen, pantang verklaren, onder
ecu ' m leggen.
Pant ( M a l . pantai),
zee-, rivier-,
meeroever, v g l . pasi, bijv. teusreung ba* pant
= vastraken aan
den oever.
Pantn, zie panton.
Pantng, verspreid, bijv.
pantngpanteung
= overal verspreid ( v g l .
Mal.
pontang-panting),
pantngpanteung
sabh-sah
= verspreid
in verschillende richtingen.
P a n t e u , stellage, platvorm op stijlen,
rak, krib, ruif, v g l . pvatah.
Panteung, zie
pantng.
Pantja, I een geteekend of geschreven
kruis ter
afwering v a n
booze
geesten, ook: kruiselings, elkaar
kruisend, gekruist, moepantja
=
eikaars kracht beproeven door de
vingers v a n eikaars rechterhand
kruiselings i n elkaar te haken,
gaseu
roemh
moepantja
=
de
hoofddaksparren v . e. huis staan
kruisvormig op
elkaar
(kruisen
elkaar), peut
pantja
indra
=
de vier windstreken, II vijf, veel,
verschillende (in samenstellingen),
bijv. pantja indra = de vijf zintuigen, pantja
lima =
handgreep,
pantja
lgam

vijf
metalen,
pantja wama = vijfkleurig (ook:
pantja rna), III met een straal
uitspuiten ( v g l . M a l . pantjar), bijv.
pantja
i* staande urineeren
( v g l . th i* sara
dng).
Pantj, moepantj,
naar beneden uitspuiten ( v g l . M a l . pantjoer).
Pantjoeri, dief, v g l . oereung
tjeumeutjoe, bijv. ka geudrb
pantjoeri l
gbnjan
= hij heeft den dief al
gevangen, oereung
boen
njeumln pantjoeri = de man v a n z o o even was geloof i k een dief, ph
pantjoeri
=
den dief doodslaan,
peusah pantjoeri = de juistheid v .
d. diefstal ter plaatse constateeren,
ba* moepat areuta dil
doed
niba* njan tadja* peunjata
pantjoeri
= laat eerst blijken w a a r het (gestolene) goed zich bevindt daarna

Parang
kunnen wij naar den dief gaan zoeken, bintang pantjoeri
de planeet V e n u s als avondster ( v g l .
bintang
roesa).
Pantjng, moepantjng,
met een punt
vooruitstekend, spits, v g l . mantjng, rantjng,
lantjng.
Panton, of pantn, vlakte, dal, laagte,
vallei, v g l . padang,
data,
palh,
lh*,
loengki*.
Panton, gedichten die voorgedragen
worden in het verkeer der minnenden, bij officieele redevoeringen, bij
sadati-spelen, bij de wieg, enz., v g l .
sja*, bijv. panton meukarang
=
gesprekken i n pantoen-vorm, moepantn = pantoen's zingen.
P a h , zie h.
P a ' h , e. s. v . wilde mangga, pa*h
djanggi '
de z.g. coco de mer, of
dubbelnoot
( L o d o i c e a callipyge,
C o m m . ) , die een enkele maal aan
het strand aanspoelt en een gezocht
i n g r e d i n t vormt v o o r sommige medicijnen.
Pa*n, het Engelsche of T u r k s c h e
p o n d " (soms tot borstspeld gemaakt), bijv. pa*n seutambj
=
het T u r k s c h e pond.
P a t , I verbogen, k r o m getrokken,
II het doen wenden v . e. bootje
met een roeispaan.
Papa, arm, behoeftig, ellendig, v g l .
gasin, meuseukin,
paki.
P a p e u n ( M a l . papan),
plank, bijv.
papeun
kreunda = planken v . e.
doodkist, papeun
khb de beide planken die soms bij wijze v .
afdak op het graf worden geplaatst
als geen grafkamer wordt gebruikt,
tarah papeun
= planken bekappen.
Para, I zoldering (onder het d a k ) ,
horde, rasterwerk, v g l . sandng,
pagoe, II ronde vormschijf v . gebakken aarde met cylindrisch handvat.
Para*, onderscheid, verschil, bijv. la'n para* niba* dil = het is een
groot verschil met vroeger.
Parang, hakmes, parang
dapoe
=
keukenhakmes, ook: volgeling, hulp
f

Par*

220

Pasang

(vgl. ngn, oereung sadjan, ra*


rijstveld om het plantklaar te trapkan), parang tarah badj = kappen), djn parh kaph = geesten
mes om een keg of wig te bekapverjoegen de ongeloovige:/ ocreupen, parang poetng kapmes
ng poemarh drijver, j-yer,
zonder heft, parang pqentng
II bek (v. e. vogel), snavel, vgl.
kapmes zonder punt, parang tjanbabah, bijv. tjitjci Djoedah Nabi
dng = kapmes waarbij de punt
seurapa loerh ngn boel patah
dakvormig toeloopt waardoor het
ngn parh = de struisvogel werd
lemmet tegen beschadiging begetroffen door den vloek v. d. Proschermd is, parang leunt* kapfeet zijn veeren vielen af zijn snavel
mes waarbij het lemmet opwaarts
brak.
gebogen is, parang sadeub
=
Parot, vrouwelijk schaamdeel, vagina,
kapmes waarbij de punt haakvorvgl. meunal, poek, teuna", nab,
mig is gekromd (vgl. moend").
brt, p", apam.
Par* (Mal. parit), gracht, sloot,
Parot, litteeken, schram, vgl. laweut,
vaart, kanaal, greppel, waterleiding,
pr', bijv. part hana meuri l =
vgl. loeng.
het litteeken is niet meer te zien.
Par*sa (Mal. periksa), onderzoeken,
Pasa*, houten pen, bout, nagel, stift.
navraag doen, vgl. sasat, sid , Pa*sa, I de gunstige tijd voor iets, op
soedi, soe'eu, enz., bijv. djipar"het goede oogenblik, bijv. pa sa
sa ba* oereung tjeumeutjoe mameulajeu = de goede tijd om uit
sng-masng = hij ondervroeg de
te zeilen, han djeut tapeutrb tadieven een voor een elk afzonderprh pa sa ge moogt niet uitlijk, boet njan teungh geupar''sa
stellend wachten op het gunstige
l radja = die zaak wordt juist
oogenblik, jh na pa*sa = de tijd
door den vorst onderzocht.
is gunstig, reumbang pa"sa = juist
de goede tijd voor iets, II
Pari, e. s. v. geesten (evenals de
dwang, geweld, dwingen, noodzadjn's), bijv. meulig sadjan djn
ken, forceeren.
pari ba = het paleis droegen
djn's en pari's achterna.
Pasah (v. Arab. fasch), huwelijksontPar, heesch, schor, vgl. meugrbinding, echtscheiding door den
gr, opp. njarng.
rechter op den eisch v. d. vrouw,
Par (Mal. pari), rog, bintang par
hoekm pasah = het Moslimsche
= lett. rog-ster, d.i. het Zuiderechtscheidingsrecht.
kruis (vgl. bintang glajang toePasaj (v. Arab. fagal), hoofdstuk, arkng), par bintang = pijlstaarttikel, onderdeel, paragraaf, ook:
rog, par kleung, of par djoebetrekking hebbende op, betreffenhang = hoornrog.
de, bijv. pasaj oereung meukeureuParoe*, klos voor het opwinden v.
dja = voorschriften aangaande het
hengeltouw, vgl. pad*.
huwelijk, de huwelijksgebruiken,
Paroej, schoonbroeder, schoonzuster
moepasaj-pasaj pakat hana meu(de echtgenoot v. e. jongere zuster,
djeumaj = ieder een eigen meening
of de echtgenoote v. e. jongeren
hebben, niet eenstemmig zijn.
broeder, vgl. toemoeda), sibang paPasang, paar, stel, wedergade, evenroej = echtgenooten v. broeders
knie, ook: spannen, aanspannen,
of zusters tegenover elkander.
vgl. djoed, bijv. gleung gaki siParh, I opdrijven, wegjagen, verjapasang = een paar voetbanden,
gen, bijv. makn lnparh makn
timang pasang = precies in evendjirwang = hoemeer ik ze wegwicht, elkaar niets toegevend, aan
jaag (de kippen) hoe gauwer ze
elkaar gewaagd, eikaars evenknie
terugkomen, parh keubeu = opof pendant, pasang goeda de
drijven v. buffels (bijv. door een I
paarden optuigen, aanspannen.
c

Pas

221

P a s , de P a s - s t r e e k (n.1. de geheele
landstreek
tusschen de
Kroeng
Peusangan en de K r o e n g D j a m b
Aj).
P a s * (v. A r a b . [asiq), v a n slechten
levenswandel, v a n ongodsdienstigen
handel en wandel, goddeloos, zondig, v g l . bangsat, opp. leub,
paki,
bijv. oereung
pas
= een G o d loochenaar.
Pash
( M a l . pasih),
welsprekend,
pash lidah = v a n tong welsprekend.
Paset (v. A r a b . fasid),
bederven,
vernietigen,
te
gronde
richten,
dwarsboomen,
ongeldig
(v.
e.
rechtshandeling).
P a s e u n g ( M a l . pasang), vloed v . d.
zee, wassen v . h. water, opkomen
v . h. water, bijv. i paseung
tamng djal = het vloedwater komt
in de kano.
P a s i ( M a l . pasir),
zeestrand, zand,
v g l . pant, teupi, bijv. ab pasi =
stuifzand, teulangga
oe pasi b=
stranden.
Pasoe, aarden pot, k o m , bijv. pasoe
saka = kegelvormige aarden pot
met een gat i n den bodem w a a r i n
de ingedampte suikerstroop wordt
gedaan opdat het vocht daaruit
druipt en de suiker k a n stollen.
P a s , zie as.
P a s n g , blok v o o r gevangenen of
krankzinnigen, v g l . neunh,
bijv.
pas oereung poeng lam pasng
= een krankzinnige in het blok opsluiten.
P a t (uit teumpat), I (zelfst. naamw.)
plaats, bijv. djeub pat overal,
op alle plaatsen, sapat =
n
plaats, dezelfde plaats, ook: ergens
(zie a l d a a r ) , nj pat (nj
leupat),
njan pat (njan leupat),
djh
pat
(djh leupat) = hier, daar, ginds,
na djh pat = daar ginds is het,
doempat = overal, II (vragend
bijw. v . plaats) waar?, op welke
plaats?, v g l . th, h ka, bijv. pat
alh euntjinln
= w a a r is toch
mijn ring?, pat djidoe"
= w a a r zit
(of woont) hij?, paf lntoeng
=
c

Pat*
w a a r z o u i k het vandaan hebben?,
paf kakeubah afkeu
= waar heb
je je hart gelaten?, paf
nanggrteu = w a a r is u w land?, paf tatj'
= w a a r hebt ge het gehaald?, dipat = waar?, III (onbep. bijw.
v . plaats) waar, alwaar, w a a r ook,
bijv. paf tapeudoe'
ln lndoe" tjit
= w a a r ge mij ook plaatst daar
w i l i k w o n e n (zitten), paf njang
kam sm moepeugah ba" gata
w a a r wij het verborgen zullen hebben zullen wij je zeggen, I V in
de samenstellingen: moepat, toepat
(=
weten waar) en
barangpat
(zie bij barang), bijv.
gampngdji
moepat
nandji
meus
=
zijn
woonplaats en zijn naam zijn bekend, ba" moepat areuta dil
=
laat eerst blijken w a a r het goed
zich bevindt, ka moepat
djeun
= is het nu gebleken w a a r het is?,
roemh
gbnjan
tatoepat l gata
== weet ge w a a r zijn huis staat?,
ka lntoepat
djidoe"
= i k weet al
w a a r hij zit.

P a t a h , gebroken, verbroken, afgebroken, doorgebroken, geknakt, stuk,


fractuur, ook: hulptelw. v o o r w o o r den of gezegden, v g l . wit, beukah,
pitjah, bitjah, kra", bijv. patah gakidji zijn been is gebroken, beud patah = lett. doorgebroken geweer (omdat het niet met een beugel wordt geopend maar door een
knik naar beneden), geweer met
wigsluiting,
lnkeumeung
teumanjng sabh patah ba" drneu

ik w i l u een kleine v r a a g doen,


narif lh patah = drie woorden
of gezegden.
P a t a m , in patam dh
=
gouden
voorhoof dstooisel.
P a t a n i l a m , idja Pafanilam
= e. s. v .
V r - I n d i s c h e batik-doeken.
P a t , pakje, bundeltje (in droge bladeren g e w i k k e l d ) , bijv. sabh
pat
asam soenti een pakje gedroogde en gezouten blimbing.
P a t * , I ( M a l . pafi*), slaaf, ik (alleen
i n de literatuur of bizonder plechtige spreektaal), bijv. bahl
pat"

Path

222

tanjng
ba" ma pat"
= laat ik
het aan mijn moeder vragen, II
( M a l . bati") gebatikt, bijv. idja
pat" = een gebatikt kleedje, tangkoel'
pat"
=
een
gebatikte
hoofddoek, pat" Peutawi
Javaansche batik's.
Path ( M a l . patih),
volgzaam, gehoorzaam, vertrouwen, opvolgen,
gelooven, v g l . peutjaja,
twakaj,
bijv. path inng = zijn v r o u w gehoorzamen, hana path djandji
=
de overeenkomst
niet
nakomen,
path narit gb = geloof hechten
aan de praatjes v . d. menschen,
gbnjan
hana geupath
narit geutanj
= hij schenkt aan onze
woorden geen vertrouwen, hij geeft
aan onze woorden geen gehoor,
peu njang neukheun l nabi kaph
hana djipathneu
= wat de profeet ook zeide de ongeloovigen w i l den niet naar hem hooren,
poemath
= v o l g z a a m , djipath
peungadjaran koedji = hij gaf gehoor aan de
vermaningen zijns vaders,
tapath
peu njang djikheun
= wij vertrouwen w a t zij zeggen, han
tapath
tip tjtan
= luister niet naar
duivelsche listen, wadjib
tapath
Alah ngn Nabi = het is plicht
te vertrouwen op G o d en den P r o feet.
Patng, houten pinnen die in een
boom geslagen worden om er tegen
op te kunnen klimmen.
Pateun, halfrijp,
halfwassen, v g l .
moeda, poet",
badj",
batat, bijv.
oe pateun
= halfrijpe klapper (als
het water reeds te drinken i s ) , leub pateun
= een halfwassen (niet
volwaardige) leub.
Pateuln (ons p a n t a l o n " ) , mannenbroek welke v a n voren met knoopjes gesloten wordt.
Pateunm (Patnam =
Negapatnam
op de O.-kust v . V o o r - I n d i ) , idja
pateunm
= e. s. v . V o o r - I n d i s c h e
batikdoeken.
Pati geuroedoe, cfm. geuroedoe.
Patihah (v. A r a b . fatihah), het eerste

Patt
hoofdstuk v . d. K o r a n , v g l . aleuham.
Patimah (v. A r a b . Fatimah),
Mohammed's dochter (die met Al
geh u w d w a s ) , roempf Patimah
-'
de roos v . Jericho.
Patisah, e. s. v. lekkernij.
Patja\ spit, braadspit, bijv.
eungkt
sipatja"
=
een speetje vischjes
( v g l . tjoet j").
Patjah, v o o r alles gebruikt, niet ontzien (en daardoor volgens de bestemming onbruikbaar geworden),
bijv. o.a. gezegd v . e. plaats w a a r
vroeger geesten w a r e n maar w a a r
zij n u door het drukke verkeer niet
meer zijn, v . e. scheermes dat niet
genoeg is ontzien en daarom n u bot
is, v a n een w e g die door het drukke verkeer geheel afgereden is, enz.
Patjaj ( M a l . patjal), of patjaj njang
hina, aanduiding v . d. l e pers.: i k
( v o o r a l i n de litteratuur of b i z o n der plechtige spreektaal), v g l . pat", saki.
Patjang ( M a l . pantjang),
paal, staak.
Patjat, kleine springbloedzuiger.
Patjih, I schelp, II e. s. v . spel met
schelpjes op een k r u i s v o r m i g bord
of geborduurden lap met v a k k e n
gespeeld, moepatjih inng = e. s.
v . knibbelspel, v g l . meugeuti.
Patj , houten grendel v . e. deur.
Patj*, bamboekoker (bijv. om water
te halen, om er a r n - s a p in te verzamelen, enz.), v g l . glng.
Patjoen, stiefvader.
Patjrt, moepatjct,
spatten, spuiten,
spuit, v g l . fjrf.
P a t , de haan v. e. geweer,
beud
moepat"
=
geweer met haan,
voorlaadgeweer.
Patoe*, moepatoe"
( M a l . patoe"),
pikken, bijten, patoe"
man"
=
pikken v . e. k i p .
Patong, pop, beeld, afbeeldsel, bijv.
patong
beurahla
=
afgodsbeeld,
moeka patong = masker,
reunggt
patong
- - Spaansche dollar met
beeltenis.
Patt, betamelijk, behoorlijk, gepast,
geschikt, voegzaam, oorbaar, billijk,
c

Patra

223

redelijk, zich eigenen voor, vgl.


teuteutib, reusam, laja", meudjeulih,
m, lakoe, bijv. hana patt = onbehoorlijk, niet passend, oereung
patt = de notabelen, tamoepakat
ngn gbnjan patt tjit = het is
wel betamelijk dat ge met hem overlegt, peu njang patt oebat wat
eigent zich voor genezing?, toet
njang han patt ongepaste taal.
Patra, boor.
Patr (Mal. pateri), soldeeren, peunatr = soldeersel.
Pawang, deskundige gids, geleider,
baas, kenner v. d. geheime wetenschappen (dienstig tot het uitoefenen v. eenig bedrijf te land en te
water), vgl. goeroe, bijv. pawang
oeteun, of pawang rimba = deskundige gids bij het zoeken v.
boschproducten, pawang oen =
deskundige in en gids bij het zoeken
v. bijennesten en het verkrijgen v.
was, pawang poekat baas die
het bevel voert over de bemanning
v. e. vischvaartuig de werkzaamheden regelt en ingewijd is in de geheimen der zee.
Paw (Mal. pawai), optocht, ranoeb
paw = de sirih die bij de bruiloft
in optocht wordt meegevoerd.
Paweu, maag (v. slachtvee), vgl.
beu, proet rajeu", ma"idah.
Paw', omtrek, bijv. oebat njeum sang
lam paw' nj, het geneesmiddel
moet zijn in dezen omtrek.
Pawh (Mal. paoes), walvisch, potvisch, bijv. adat tadja" ba" seulamat ba" j peuseungab ba" pawh seuba moge uw reis gezegend afloopen, mogen haaien u
opvreten, walvisschen u verslinden.
Pawt (Mal. paoet), vastgeklemd
aan iets, vgl. sangkt, bijv. sangktpawt = opgehouden, uitgesteld,
verhindering.
P, bh p, katrol, takel, ook: spintolletje voor het draaien v. touw
(vgl. bh peunjeurng), ook: e. s. v.
katrolstandaard bij het afhaspelen
v. zijdedraad v. d. cocons.
P', I p"-p', slaan, kloppen (met

Png

de vlakke hand), II vrouwelijk


schaamdeel, vgl. poek, nab, apam,
brt, meunal, teuna", part.
Pb, moepb-pb, of moept-pt
=
veel praats maken.
Ph, I door rollen vermalen, fijnwrijven, vgl. piph, bijv. bat neuph
= wrijfsteen, maalsteen, II verjagen, bijv. ph mi = lett. kattenverjager, d.i. kruidje roer mij niet.
Ph, slaan, kloppen, smeden, bespelen
(v. slaginstrumenten), vgl. ph, patoe, ta", tampa, tap", enz., bijv. ph
idja kleeren wasschen door ze
te slaan op een platten steen, ph
mng-mng = op bekkens slaan,
ph geundrang op de trom
slaan, ph rapana = op tamboerijnen slaan, ph kas = uitkloppen
v. matrassen, ph sikin = een mes
smeden, ph gleung = een armband smeden of vormen, ph kant
=
aarden potten vormen, ph
broe" lak oedjeun = op klapperdoppen slaan om regen te vragen, ph dj" = arenpalmsap kloppen, teiferen, moeph = kruis- of
munt spel, teuph = even aangeraakt, gewond, een verlies geleden
hebbend, ontmaagd, teuph-moeph
= gestoot, gedrang, teuph pangkaj
= een verlies geleden hebbend in
zijn handelskapitaal, teuph badan
= ontmaagd, peudeung teuph
sabel van gesmeed ijzer, ka teuph
sikin = (de strijdenden) zijn al
z dicht elkaar genaderd dat ze
elkaar met het blanke wapen kunnen te lijf gaan, zijn al handgemeen.
Pn, ' geupn = kroeshaar, vgl. "
boendri, " patah manjam, " groetn.
Png, geld, 2J/2 cent-stuk, rood koper,
bijv. nj png gata = dit is uw
geld, ln hana png = ik heb geen
geld, oereung moepng = iemand
die geld heeft, die rijk is, pngdji
ka gadh = zijn geld is zoek,
kitan- (of keukitan-) png = een
(door vrouwen gedragen) beursgordel, png Poer = dollarcenten,

Png-png

224

Peu

geld v. Singapore (d.w.z. van den


Peudawi, Bedowien, deugniet.
v e r w a l ) , ngoej png = geld leePeudb, zie oedb.
nen, png tjring = lett. klinkende
Peudh, zie peudah.
munt, d.z. gemporteerde koperen
Peudeung (Mal. pedang), zwaard,
munten.
sabel, bijv. peudeung toeangan, of
Png-png, een tweekleppig schelpdier
peudeung teunoeang = zwaard v.
in rivieren levend.
gegoten ijzer, peudeung teuph
Png-png, kwaken (v. kikkers).
zwaard v. gesmeed ijzer, peudeung
Pngs (Mal. pensil), potlood.
Djpaka
= hef. zwaard v. A l i
P^-p*, klanknab. v. e. herhaald ge(Arab. Dzoe 'l-faqar).
luid, bijv. oereung mat p'-p"
Peudeuna, groote zwarte verglaasde
== de menschen stierven bij hooaarden pot (ingevoerd, grooter dan
pen.
de goetji, o.a. tot bewaring v.
Pt, of pot I zie pb, II plukken,
drinkwater).
oogsten, vgl. keumeukh, bijv. pt
Peudeundang, Bordeaux-rood (een
djagng = djagoeng plukken, pt \
kleur die in oude Atjhsche doeken
oen = bijennesten uithalen, pt
de hoofdrol vervult, genoemd naar
deureujan = doerian's plukken,
een oneetbare roode eivormige
pt boengng = bloemen plukken,
vrucht v. e. klimplant).
padoem na tapt bh mamplam j Peuding, of scumeuding, laden, behoeveel mangga's hebt ge geplukt?,
vrachten, bijv. prah ka boengka
hana lntoedoem djipt ik weet
peuding deureujan = de prauw is
niet hoeveel hij er geplukt heeft.
vertrokken geladen met doerians,
Pt, sluiten (v. d. oogen), pf mafa j
peuneuding = lading.
de oogen sluiten, moept-pt =
Peudja (Mal. pidjar), borax (om
e. s. v. verstoppertje waarbij de
goud en zilver te soldeeren), peupartij voor welke de andere zich
dja boe = borax in kristallen.
verbergt de oogen sluit.
Peudjam, weg, verdwenen, vgl. gaPteunah, zie peuteunah..
dh, wh, leunjab.
Peuda, e. s. v. extract v. ingezouten
Peud, bundel, bos (v. op elkaar
vischjes, vgl. beulatjan, boedh.
gestapelde voorwerpen), vgl. ikat,
Peudab, zie dab.
beureukah, bijv. ranoeb sipeud
Peudah, of peudh (Mal. pedas),
= een bundeltje sirihbladeren (d.i.
scherp, sterk gekruid (v. smaak),
50 stks, of 10 soesn v. 5 bladeren),
heet, branderig, stekend, prikkelend,
padoem joem sipeud ranoeb
vgl. sia, keu'eung, bijv. kandji i
hoeveel kost n bos sirih?
boe peudah
drooggebakken
Peudoeli (Mal. pedoeli), zich berijst vermengd met allerlei bladeren,
moeien met, zich bekommeren om,
vruchten, kruiden en gedroogde
belangstellen in, zich bekreunen om,
visch alles fijngestampt en tot een
zich gelegen laten liggen aan, vgl.
papachtige massa gekookt, lada
poeh, hir, isib, bijv.: oereung peupeudh rasadji = peper smaakt
doeli boet gb iemand die zich
heet, peudh mataln = mijn oogen
met andermans zaken bemoeit, djih
steken, ik heb een branderig gevoel
hana djipeudoeli keu proemhdji
in mijn oogen (bijv. omdat ik er
= hij geeft niets om zijn vrouw,
peper in gekregen heb), peudh at
peu peudoeli kah = wat gaat het
= een door honger gekwelde maag,
je aan?, soerhln han djipeudoeli
peudh* (of sakt-)
oentngdji
= van mijn bevelen trekt hij zich
het loopt hem tegen, hij heeft een
niets aan.
rampzalig lot, Toehan neubri s'sa
Peu, I vrag. vnw.: wat?, vgl. pa,
njang peudh that = de Heer legt
bijv. peu oereung gata = wat
fel pijnigende straffen op.
voor mensch zijt ge?, peu na gata

Peu

225

kaln = wat hebt ge gezien, peu(of s-) nan gata hoe heet
ge?, peu njang koereung = wat
ontbreekt er aan?, peu keureuna
= waarom?, om welke reden? (vgl.
peu sabab, pakn),
peu gata
loemp wat hebt ge gedroomd?,
peu hadjatteu = wat is uw verlangen?, peu tadja" mita wat
zijt ge aan het zoeken?, peu tameunabsoe = wat begeert ge?, peu
njan = wat is dat?, peu lm kaprh = waar wacht je nog op?,
peu tapeugah boen = wat zeidet ge zooeven?, peu d, of peu
r = wat toch?, peu oer =
welke dag?, peu boet gata djin
= wat doet ge op het oogenblik?,
keupeu, of peu boet, of poeboet
waartoe?, tot wat?, waarvoor?,
wat geeft het?, keupeu tadja" teumagoen = waartoe (tot wat) gaat
ge koken?, poeboet- (of peu boet-) tadja" keunan ~ waartoe gaat
ge derwaarts?, II zaak, soort
(vgl. matjam), ook onbep. vnw.:
iets, bijv. padoem peu na tam
hoeveel soorten hebt ge medegebracht?, limng peu = vijfderlei
zaken, peu-peu = iets, le peu
veel, veel soorten, velerlei, doem
peu = alles, alle soorten, allerlei,
dit peu = weinig, han peu
zonder, han peu pik = zonder
nadenken, hana peu = het is niets,
er is niets tegen, het heeft niets te
ieteekenen, het komt er niet op
aan, het is geen bezwaar, het is
goed, na peu l/i keumeung peugah ba" gata = er is iets dat ik u
wil mededeelen, le peu tamng lam
neumat gbnjan = er is veel dat
valt binnen zijn gebied, dif peu
lnpoeboet oer nj = ik heb
vandaag weinig uitgevoerd, hana
peu lnbri keu gbnjan ik heb
niets om hem te geven, hana sapeu = niets, III redewoord om
vragende zinnen in te leiden (als
Jav. apa), bijv. peu tatoeri keutjhi" = kent gij het dorpshoofd?,
I V het verwondering uitdruk-

Peugah
kende: hoe?, hoe zou het?, bijv.
peu hana pajah hoe, zou hij
niet vermoeid zijn?, peu na tangoej
adjeumat wat, hebt ge een amulet bij u?, haj peu gata sakt =
wel zijt ge ziek?, V in samenstellingen als moepeu, toepeu, sapeu, leupeu, bijv. han moepeu
peu, of hana moepeu sabab =
zonder eenige aanleiding, zonder
eenige reden, hana lntoepeu gadh ik weet niet wat er verloren
is, djih ngn ln sapeu pakat- (of
sisapeu-) tjit hij en ik zijn het
volkomen eens.
Peu*, zie preu*.
Peut (Mal. empaf), vier, bijv. peut
sag = vierkant, peutplh
=
veertig, peut pantja indra = de
vier windstreken, djalan simpang
peut kruisweg, viersprong, boem peut hah de plek aarde
van vier el lang (waarin men begraven wordt, de grafkuil), aweuh,
peutplh peut = de vier en veertig kruiden, hanas peut, of i nas
peut = de vier elementen (waaruit alles geschapen is), roekn
agama peut = de vier wortelen v.
d. godsdienst (n.1. iman, seulam,
thit, ma'ripat), toeha peut = de
vier dorpsoudsten, of ouderlingen
(vgl. oereung toeha).
Peu*t, zenden, poemeu"t = de afzender, peuneu"t het gezondene, dat wat gezonden wordt, peu't
soerat = een brief zenden, djipeu"t seumbah keu gata = hij zendt
u zijn eerbiedigen groet.
Peugaga, paardevoet, of Indische waternavel (Centella asiatica Urban),
een liggend kruid waarvan de bladeren als groente worden gegeten.
Peugah, zeggen, vertellen, verhalen,
mededeelen, verslag doen, oplossen,
vgl. kheun, toet, marit, tjalitra,
peuth, bri th, bijv. djin djipeugah hana = nu zegt hij dat het er
niet is, djipeugah ba" sab keudr
= zij hebben (de zaak) aan elkander medegedeeld, peugah dr =
zichzelf aangeven, zichzelf verraden,
15

Peugaw

226

hanban tapeugah onbeschrijfelijk,


niet te zeggen, lnkheun meun djipeugah meudh = ik zeg zus en hij
zegt z, b" tapeugah-peugah
rep er met geen woord van, na peu
njang ln keumeung peugah ba"
gata = er is iets (wat) ik u w i l
mededeelen, peu tapeugah boen
= wat zeidet gij zooeven?, bar
djipeugah ba" ln singh beungh
djidja" keun = gisteren zeide hij
mij dat hij morgenochtend hier zal
komen, djipeugah awaj akh = v.
h. begin tot het einde deelde hij
alles mee, peugah narit een mededeeling doen, peugah masa"alah
= wetenschappelijke vragen (ook:
strikvragen) oplossen, peuneugah
= mededeeling, gezegde, gerucht,
njang peuneugah meunan = het
gerucht is z, h sar lheuh haba
djipeugah = nadat hij had uitverteld, djipath ban peuneugah = zij
gehoorzamen aan hetgeen gezegd is.
Peugaw, e. s. v. onkwetsbaar makend
amulet (gewoonlijk het uiterlijk
hebbend v. een of ander dier dat
quasi in metaal is overgegaan),
vgl. adjeumat ka djeut, bijv. peugaw kreung = dergelijk amulet
in schelpvorm, peugaw bh kroet
= dergelijk amulet in limoen-vorm,
peugaw tjanggoe"
= dergelijk
amulet in kikvorsch-vorm, peugaw
oelat = dergelijk amulet in rupsvorm.
Peugt, zie gt.
Peuglah, zie glah.
Peuha, zie pha.
Peuha*, zie pha'.
Peuhah, zie hah.
Peuka* (Mal. peka'), hardhoorig,
doof, vgl. toel, brat gloenjoeng,
bijv. toel peuka' = zeer doof.
Peukajan (Mal. pakajan), kleederen,
kleeding, dracht, tuig, goed, versierselen, sieraden, toilet, bijv. peukajan oereung agam: tangkoel",
badj, siloeeu, tal keu"ing, idja
pinggang, reuntjng, toemba" =
tot het toilet v. e. man behooren:
een hoofddoek, een baadje, een

Peukroej
broek, een gordel, een lendendoek,
een rentjong en een lans, peukajan
oereung inng: tjeumara, soebang,
badj, siloeeu, idja pinggang,
gleung gaki, idja sawa' = tot het
toilet v. e. vrouw behooren: een
chignon, oorknoppen, een baadje,
een broek, een lendendoek, enkelringen en een omslagdoek, peukajan
lint = het bruidegomstoilet, peukajan dara bar = het bruidstoilet,
peukajan goeda =
paardentuig,
peukajanln ka br' = mijn kleeren zijn versleten.
Peukakah (Mal. perkakas), werktuig,
gereedschap, benoodigdheden, materiaal, tuig, gerei, vgl. alat, bijv.
peukakah roemh huisraad, peukakah pand meuh = de gereedschappen v. d. goudsmid, kandoeri
peusidjoe' peukakah = offermaaltijd bij het voor de eerste maal in
gebruik nemen v. ambachtsgereedschap.
Peukan (Mal. pekan), markt, marktplaats, bijv. dja' oe peukan =
marktwaarts gaan, peu njang tabl di peukan wat hebt ge op
de markt gekocht?, adat peukan
marktbelasting, fe/aja peukan = op
de markt gekochte zaken.
Peukara (Mal. perkara), zaak, ding,
geval, punt, opzicht, geschil, quaestie, onderwerp, omstandigheid, bijv.
hareum mteula' peut peukara =
er zijn vier gevallen van absoluut
verbod.
Peukasa (Mal. perkasa),
dapper,
moedig, vgl. bhe, tjeubeuh, angkara, brani.
Peuk, iets met opzet, met voorbedachten rade, met een bepaalde bedoeling doen, bijv. makn geularang
makn djipeuk = hoe meer hij
verboden wordt hoe meer hij het
expres doet, djipeuk drdji = hij
bleef koppig.
Peukoela, zie keupoela.
Peukroej, of keumeurcej, het ziften v.
padi door die bij handen vol v. e.
hoogte te laten vallen wanneer er
een flinke wind waait, vgl. peu-

Peulahra

227

Peungeut

angn, bijv. oereung poemeukroej


Peundng, ovale metalen gordelplaat,
vgl. tjapng.
= de padizifters.
Peun, bord v. aardewerk.
Peulahra, zie peulara.
Peunng (Mal. pening), duizelig,
Peulana, zadel.
draaierig, bedwelmd, licht in het
Peulangah, wijd open, bijv. badj teulb peulangah ==' een zeer lang (tot hoofd, vgl. moemang, poesng, hajt.
aan de knien reikend) open baadje
Peuneupi, afsluitplank v. d. huisgevel.
zooals oude lieden soms dragen.
Peuneusan, zie peusan.
Peulangkah, zie koelangkah.
Peulara, of peulahra (Mal. pelihara). Peungala*, fijn kruit (ingevoerd), vgl.
oebat blajat, o. blanda. verzorgen, zorgen voor, fokken, opPeungandj, oude vrouwen die de
kweeken, groot brengen, beveiligen,
bruid bij alle plechtigheden ter zijde
onderhouden, er op na houden, verstaan.
plegen, oppassen, hoeden, opvoePeunganjh (Mal. pengajoeh), korte
den, bijv. peulara man" kippen
roeispaan, schepriem, pagaai, vgl.
houden, peulara oelat = zijdeteelt,
dajng, bijv. peunganjh doea n
Alah Ta"ala njang peulahra =
= een dubbele schepriem.
God de verhevene die voor ons
Peungat, met allerlei kruiden gekookte
zorgt, moemeulara = beschermd,
gesneden vruchten, bijv. pisang
tegen ongeluk en rampen gevrijpeungat = pisang gekookt met
waard.
kruidnagelen, kaneel, suiker en wat
Peularh, zie larh.
pandanbladeren (e. s. v. geurige
Peuleunt*, zie leunt".
pisangmoes).
Peuleuntng, I heihamer of stamper
Peungt, aangebrand (v. gekookte
om olie te persen, II e. s. v.
rijst), fc peungt = stank v.
geest, Ifriet.
aangebrand eten.
Peuleupeu*, bladsteel v. e. palmboom,
Peungeuh, helder, zichtbaar, duidelijk,
ook v. pisang, bijv. peuleupeu"oe
licht, schitterend, vgl. njata, leumah,
bladsteel v. d. klapper, peuleusarh, deuh, trang, lah, beutj,
peu" meuria = bladsteel v. d. saopp. seupt, reudm, bijv. tjeuteugopalm, peuleupeu" dj" = bladmn njang peungeuh = een spiesteel v. d. arenpalm.
gel die helder is, oer ka peuPeulisie, ons woord politie".
ngeuh = het is al licht, de dag
Peuloedahan, zie loedah.
is al aangebroken, boeleun hana
Peuna, zie na.
peungeuh = de maan is niet te
Peunama (Mal. poernama), vol (v.
zien, peungeuh
gloenjoeng
=
d. maan), bijv. boeleun peunama
scherp v. gehoor, peungeuh at =
= volle maan (vgl. b. peunh, b.
het geestelijk oog, oeteun ka peutrang), tjahja moekadji ban boengeuh habh geuteubang = het
leun peunama peutblah oer =
bosch is wijd opengekapt, peungeuh
de glans v. haar gelaat is gelijk die
tjeuroega that ndah = de schittevan de volle maan op den veerring v. h. zeer schoone paradijs.
tienden der maand.
Peungeult, katoenen beurs die als een
Peunar, of meunar (Mal. bendagordel om het middel gewonden
harij, een titel evenals pangoel
wordt.
peunar.
Peungeulih (Mal. pelias), een schotPeundang, geneeskrachtig rhizoom v.
vrij, ontrefbaar makend amulet, vgl.
Smilia China, L i peundang =
keubaj.
afkooksel daarvan (vermaard pa- Peungeut, bedriegen, oplichten, misleinacee der Atjhsche volksgeneesden, verschalken, om den tuin leikunde) .
den, voor den gek houden, vgl. peu-

Peungis*

228

lingk',
tip, taki, bijv. hana djeut
tapeungeut = niet te misleiden, te
verschalken, kah kapeungeut
k
= je hebt mij v o o r den gek gehouden.
Peungis*, strijkstok (v. e. v i o o l ) .
Peungklh, zie klh.
Peunibeu, bamboelatje dat aan beide
uiteinden gespleten is en als spoel
w o r d t gehanteerd bij het draaien
(bibeu)
v . touw.
Peunjamph, zie samph.
Peunjeuha, boom ( K l e i n h o v i a hospita,
L . ) welks jonge bladeren als groente worden genuttigd.
Peunji, zie pinji.
Peunj , lade of sabel v. e. weeftoestel
om den ingeslagen draad aan te
schuiven.
Peunoeman, of poeloeman,
of poelman, aarden waterkan, ook: waterpul v. Chineesch porselein.
Peunh ( M a l . penoeh), v o l , gevuld,
beladen, v g l . sa*, opp. sh, bijv.
oemngln
ka peunh
i = mijn
rijstveld staat v o l water,
poepeunh(of peukaboej-) lak een wensch
vervullen, boeleun
peunh
(of b.
peunama) = volle maan.
Peuntat, zie euntat.
Peurangeu, of peurang
( M a l . perangai), aard, karakter, inborst, geaardheid, v g l . peurasat, beugi, at,
bijv. djrh that peurangeudji
=
hij is goedaardig, moepeuvang
=
kurig ( v g l . moepeurasat).
Peurang, zie
peurangeu.
Peuransh, F r a n s c h .
Peurasan, zie piasan.
Peurasat (v. A r a b . firasah), karakter,
gelaat, v g l . peurangeu,
beugi, at,
bijv. leum
peurasat
=
gelaatkunde, karakterkunde,
moepeurasat
== k u r i g , n u k k i g ( v g l . moepeurang).
Peurat, i peurat, het sap i n de b u i tenste (groene) schil v. d. citroen.
P e u r a w t , zie rawt.
Peureuda ( M a l . per ada), bladgoud,
bladmetaal, valsch goud, klatergoud
(vaak tusschen de voering en de

Peureumping
a-jour
gewerkte
buitenzijde
v.
vlechtwerk).
Peureud ( M a l . perdoe),
stoel of
struik (v. planten die uitstoelen),
peureud
kaj = het dikke gedeelte onder aan den stam v . e.
boom w a a r de wortels beginnen,
tring
sabh
peureud
een
bamboestoel, pl i ba"
peureud
ba" = water uitstorten op den w o r tel v . e. boom, lingka peureud
=
rondom den stam.
Peureugi ( M a l . pergi),
gaan, w e g gaan.
Peureuja, of preuja, of pria, klimplant
(Momordica Charantia, L.) waarv a n de vruchten worden gegeten.
Peureulan ( M a l . perlan),
inslikken,
opslokken, verslinden, v g l . oef.
Peureul
( M a l . perloe),
noodig,
noodzakelijk, noodwendig, verplicht,
geboden, onmisbaar, v g l .
wadjib,
ook: koranische erfgenamen, bijv.
peureul
ln dja"djin
ik moet
thans gaan, seumajang
peureul
= verplichte godsdienstoefeningen,
peureul
kipajah
(vgl.
Arab.
fardh al-kifajah),
de verplichting
welke in het algemeen op de geloovigen rust maar in dier voege
dat wanneer een voldoend aantal
M o s l i m ' s v o o r de v e r v u i l i n g v . dien
plicht z o r g draagt de overigen zich
daarvan ontheven mogen beschouwen, peureul
n, de verplichting
welke op ieder geloovige individueel
rust, individueele verplichting (v.
A r a b . fardh
al- ain).
c

Peureulng, e. s. v . kleine zwarte v o gel.


Peureumadani, of ploemadani
(Mal.
permadani),
tapijt, karpet, vloerkleed.
Peureuman, of peurman
(v. A r a b .
firman),
w o o r d , bevel, order, bevelschrift (nl. v . A l l a h ) , peureuman
Alah njang that soetji = de order
v . d. zeer reinen G o d , peureuman
Alah
dalam
Koeroe' an
=
het
w o o r d des H e e r e n in den K o r a n .
Peureumping, I slaap (zijde v . h.
hoofd), bijv. sakt
peureumping

Peureunggan

229

= hoofdpijn bij de slapen, boel


peureumping
= de haarlokken
eener jong getrouwde vrouw bij de
slapen v. h, hoofd, II een als
buffelvoer dienende grassoort.
Peureunggan, grens, vgl. tjeu, eu.
Peureush (Mal. bersih), schoon,
zuiver, rein, helder, zindelijk, onbewolkt, opp. koet, tjeuma", seuma",
ligan, teubh, brh, dhj, bijv.
peurasatdji peureush that = haar
gelaat is smetteloos,
roemhln
peureush = mijn huis is zindelijk,
schoon, boengng meuloe ka mala
h keunng mbn bar poelh leubh peureush niba' njang ka =
de melati is verflenst als men haar
in de dauw zet zal ze weer opfleuren schooner dan te voren.
Peuri, zie ri.
Peurintah, zie rintah.
Peurintj*, hagel v. e. geweer, vgl.
rintj".
Peuris (Mal. perisai), schild, peuris
aw = rotan schild, peuris meud" = schild met koperen knoppen, peuris teumaga = koperen
schild, peuris nil = ouderwetsch
groot schild v. buffelhuid, peuris
par = schild v. roggevel.
Peurman, zie peureuman.
Peuroend*, of proend', zie roend .
Peuroen, of proen, zie roen.
Peusa, borstboom v. e. weeftoeste]
(houten lat waar het afgeweven
gedeelte omheen gewonden wordt).
Peusaka, I (Mal. poesaka), erfstuk,
erfgoed, erfdeel, erfenis, nalatenschap, boedel, vgl. peunoelang,
teuninggaj, bijv. peusaka ba ajahdji = een erfstuk v. haar vader
verkregen, meutcumeung (of meuteum-) peusaka = erven, weu"
peusaka = verdeelen v. d. boedel,
peusaka papa = armoede, peusaka kaja = rijkdommen, b tameugt ngn Oelanda kaph moesh
sab moepeusaka verzoenen wij
ons niet met de Hollandsche ongeloovigen zij zijn onze erfvijanden
ten eeuwigen dage, II zie saka.
Peusam, heet, warm, i peusam =
c

Peuteumoen

warm (gemaakt doch nog niet kokend) water, oer ka peusam =


het begint al warm te worden (
halfacht 's morgens), poepeusam =
warm maken (v. water in een
kookpot).
Peusan, poemeusan, peuneusan, last,
opdracht, boodschap, bevel, laatste
wil, laatste opdracht, vgl. wa'sit,
amanat.
Peusing (Mal. persiang), schoonmaken (bijv. v. slachtvee, groenten,
enz.), bijv. djisi roesa djipeusing
djitagoen
= hij slachtte herten
maakte ze schoon en kookte het
vleesch.
Peusoekan (Mal. pasoeAran), troep,
afdeeling, bende, bijv. radja sabh
peusoekan sadjan panglima ngn
oelbalang meuntr = de koning
vormde een afdeeling met de legeraanvoerders, hoofden en ministers.
Peusoena (v. Perz. fasoena), laster,
achterklap, kuiperij, kwaadsprekerij,
verraad, bijv. djipeusoena l adoendji = zijn oudere broeder belasterde hem, keunng peusoena =
het slachtoffer geworden v. laster,
belasterd, vgl. peuteunah, oepat,
tjeula, liph bibi.
Peutah, muizenval.
Peutama (Mal. pertama), vooreerst,
ten eerste, de eerste, bijv. njang
peutama = de eerste (vgl. njang
awaj, njang phn), sabab njang
peutama = de eerste reden.
Peutawi, Batavia.
Peut*, I veerkrachtig spannen en
weer loslaten, moepeut* = veerend weg- of terugspringen, veerkrachtig, peuneunt', of peuleunt"
5 = naam v. allerlei veerende instrumenten om dieren te vangen, peut aneu' panah = een pijl afschieten, tring njan djimoepeut'
oe
ateuh = die bamboe veert naar
boven, II boom en vrucht (ba'-,
bh-) v. d. papaja (Carica Papaya,
L.) waarvan de bladeren gekookt
als groente en de vruchten uit de
hand worden gegeten.
Peuteumoen (Mal. pertemoean), de
c

Peuteunah

230

Ph

v. d. trap, II oorspr. een gouddoor de Voorzienigheid tot iemands


gewicht (eigenl. 34 tah) ook geechtgenoot bestemde vrouw (of
man), bijv. ln keumeung mita peu- bruikelijk als waardebep. bij huwelijksgiften en weddenschappen (teteumoenln = ik ga de voor mij
genw. 1 gld.).
bestemde vrouw zoeken.
Pha , of peuha", of bha", of beuha",
Peuteunah, of pteunah (v. Arab.
buiten adem, afgemat, vermoeid,
fitnah), laster, achterklap, kuiperij,
liggen (v. d. wind), bedaren (v. d.
kwaadsprekerij, verraad, vgl. peuzee), bijv. ln ka peuha" han "
soena, oepat, tjeula, liph bibi.
lnploeng l = ik ben zoo afgePeuteurah, e. s. v. vogel.
mat dat ik niet meer kan weglooPeutjaja (Mal. pertjaja), gelooven,
geloof, vertrouwen, njang na toeah pen.
djipeutjaja ' die geluk hebben ge- Phaj (v. Arab. fa'l), voorteeken,
goede en kwade teekenen, soerat
looven, njang peutjaja djith =
phaj = boekje of tabel voor gewie gelooven weten.
lukkige berekeningen, moephaj =
Peut, I (Mal. peti), kist, koffer,
het maken v. gelukkige berekeninpeut raja groote houten kist
gen uit zulk een boekje, vgl. th.
waarin kleeding stukken en voorwerPham (v. Arab. [aham), begrip, kenpen v. waarde worden bewaard,
nis, verstand, beteekenis, begrijpen,
peut dng kast met openslaande deuren, djikeubah dalam beseffen, bijv. koereung phamln
= ik begrijp het niet goed, ln
peut hij legde (het) in de
salah pham = ik heb het verkeerd
kist, djitj" diloea peut = hij
begrepen, pham habh == volleerd,
nam (het) uit de kist, II zie t.
moepham = begrijpend, tatjoeba
Peutoegh, Portugees.
pham = tracht dat te begrijpen,
Peutoeha (Mal. ketoea), oudste, hoofd,
ln oereung doeng tan leum
voorzitter, leider, regelaar, chef,
ceremoniemeester, vgl. ba", djoeara, han djeut ln pham ik ben een
onnoozel mensch zonder vermogen
oel rintah, tjhh, bijv. peutoeha
om te begrijpen, ka gadh pham =
geulanggang == ceremoniemeester
bij dierengevechten, peutoeha sada- zinneloos.
Pht (Mal. pahit), bitter, gal, galti = ceremoniemeester bij het sablaas, vgl. lampeudoe, opp. mamh.
dati-spel, peutoeha poelt = cerePheu*, uitgeven, opmaken (v. geld
moniemeester bij het poelt-spel,
door het te verspillen), bijv. ka
peutoeha seuneub" = hoofd eener
habh djipheu"- (of djibh-) png
peperkolonie (later v. e. vaste ne= hij heeft al het geld opgemaakt.
derzetting), peutoeha pangkaj =
geldschieter, voorschotverstrekker.
Pheung, wijdbeens, doe* moepheung = wijdbeens zitten (zooals
Pha, of peuha, I (Mal. paha), dij,
men bijv. doet als men boven het
heup, achterbout (v. e. dier), poogat v. d. huisvloer zijn gevoeg
ten (v. tafel of stoel), schaarpooten
doet).
(v. e. krab), verticale steunpalen,
opstaande stutbalken (v. e. djeung- Pheut (Mal. pahat), beitel, moepheut = beitelen, pheut goelng =
ki, v. e. spinnewiel, enz.), djng
guts (bijv. voor het maken v. inpha = het z.g. pootje lichten (zoosnijdingen in rubberboomen).
als een hond doet), siloeeu pha
gadjah = mannenbroek waarbij de Phi , Yi boes" (een oude pasmunt).
pijpen nauw om de beenen sluiten
Ph, moeph, het uitvoeren door
maar beneden wijd uitloopen, pha
vrouwen en meisjes ter Westkust v.
dapoe = het vierkante houten raam
dansen en het zingen v. pantoen's
waartusschen de aarde v. e. oven
na sterfgeval waarbij mannen toebesloten is, pha reunjeun = stijlen
schouwers zijn.
f

Phoej

231

Phoej, licht (niet zwaar), verlichting


(v. pijn), opp. ghn, brat, bijv.
phoej lag gapeuh = licht als
boomwol, oereung
sakt
bar
oer nj djih ka phoej = de zieke
v. gisteren voelt zich heden al een
beetje beter, gt phoej djar niba"
brat toeleung = het is beter vlug
dan vadsig te zijn.
Phn (Mal. pohon), begin, aanvang,
eerst, voorloopig, oorzaak, bron v.
iets, grondslag, beginsel, vgl. asaj,
awaj, moela, dil, pangkaj, oeram,
opp. akh, doed,
keuneulheuh,
bijv. hana phn hana keuneulheuh
zonder begin en zonder einde,
eeuwig, njang phn = de eerste,
ten eerste (vgl. keusa), phn-phn
= eerst, vroeger, voorheen, eertijds, vooraf, vorige (vgl. dil),
phn-phn
djiteum sabh keubeu = alleererst troffen zij een
karbouw aan, phn-phn
djimeulh
= de oorzaak v. hun twist, asaj
phn = van den beginne af, aneu"
phn = het oudste kind, het eerste
kind (vgl. aneu* oel bara), M'lt phn = de eerste der drie
Moeloed-maanden, Madika phn =
de eerste der beide Madika-maanden, aneu' mat phn = het eerst
gestorven kind, poephn = beginnen, aanvangen, poephn
pad
= de padi beginnen of inwijden,
poephn lik = beginnen met dikir,
poephn beut = aanvang v. h.
Koranreciet, poephn keud = een
winkeltje beginnen, poephn poela
lada = beginnen met peperplanten,
geupoephn meukeureudja = men
begon feest te vieren, peunoephn(of oel-) pad de eerstelingen
v. d. rijstoogst.
Phng, holte (in boomen), bijv. i
lam png kaj = regenwater dat
zich heeft verzameld in de holte v.
boomen (geldt als bijzonder heilzaam).
Pi, I nadrukswijzer (vgl. M a l . poen),
bijv. sidrpi tan = niemand zelfs
geen enkel persoon, meung sireuthpi tan = zelfs honderd zijn er

Piha*
niet, meunanpi djeut = zoo kan
het ook, djh njpi djeut gene
of deze, de een of de ander, het is
al om het even, bahl meunanpi =
laat het ook zoo zijn, njpi meunan
tjit = dit is evenzoo, djidja'pi
djeut lndja'pi djeut zoowel
hij als ik gaan, b' peurih disin
maritpi b' = men mag hier geen
leven maken zelfs niet praten, II
pi-oe = door broeiing tot rotting
gebracht klappervleesch (waaruit
de z.g. stinkende klapperolie wordt
geperst), III naam voor luffa's
en andere door de Atjhers tot dezelfde soort gerekende vruchten.
Piala, een klein kommetje, piala sira
= zoutvaatje.
Piasan, of peurasan (Mal. perhiasan),
opsiering, opluistering, wereldsche
vermakelijkheden, volksfeesten, bijv.
doempeu piasan = allerlei (alle
soorten van) vermakelijkheden, keureudja raja geumoepiasan = een
groot feest werd gevierd, vgl. hih,
ra.
Pib-pib, roode aarden fluitjes (door
Klinganeezen ingevoerd).
Pidi, Pedir.
Pidjt (Mal. pidjat), stink- of wandluis, weegluis.
Pidjoet, mager, schraal, vgl. awh,
opp. teumbn, bijv. badandji pidjoet that hij is erg mager.
P i (v. Arab. fi l), daad, werk.
Pi", een klimplant waarvan de knollen worden gegeten.
Pib, I zuigen, inzuigen, opzuigen, opslurpen, rooken, schuiven, vgl. hitb, rhib, srib, djoedjoet, bijv.
pib tjandoe = opium schuiven,
pib bakng = tabak rooken, pib
darah = bloed opzuigen, pib t",
of pib mm = zuigen aan de
moederborst (v. e. kind), pib roek" = een sigaar rooken, pib beukam = aan een laatkop zuigen,
II kogelhoorn.
Pit, luis, vgl. goet, leubng, moemeut, pidjt..
Piha , kant, zijde, richting, streek, partij, wijze, opzicht, vgl. blah, binh,
f

Pikah

232

Pingkm

bijv. doea blah piha' = de beide


Pineung (Mal. pinang), de arecapalm,
partijen (in een proces), piha' rarib
betelpalm en -noot, pineung roe',
m een onbekende streek.
of pineung boelat de geheel rijpe
noten (z droog dat ze rammelen),
Pikah (v. Arab. fiqh), plichtenleer,
pineung plah = in tween gespleleum pikah (Arab. ilm al-fiqh)
ten pinangnoten, pineung tjang
= wetenschap der plichtenleer.
=
in stukjes gehakte pinang,
Pik (Mal. pikir), moepik, denken,
pineung manjam de vruchtknopoverdenken, nadenken, peinzen, vgl.
pen v. d. pinang, pineung moeda
ingat, pham, kira, aga", bijv. oemoe
de jonge groene pinangvruchpaneu" pik panjang = het leven
ten, pineung njn, of pineung meuis kort de overdenking is lang, ka
tangkb at == pinangvrucht waarhabh tapik zijt ge al tot een
van het gaatje binnenin al bijna
besluit gekomen?, lnpik dil =
geheel dicht is, pineung djeurakat
ik zal eerst nadenken, teupik =
= pinangvrucht die begint te rijpen
op de gedachte gekomen, pikiran =
(gelig wordt), pineung masa" ten
gedachte, overdenking, denkbeeld,
volle rijpe (oranjekleurige) pinangpakri pikiran gata ateuh haba gbnoot, pineung bangi zeer groote
njan hoe denkt u over hetgeen
pinangsoort, pineung ganggang =
die man zegt?, pitj' pikiran = begeurig gemaakte pinang (bij kankrompen v. begrip.
doeri's).
Pikj (Mal. pikoel), dracht, vracht v.
100 kati's (kat), bijv. beuneurat
Pingan, zie pinggan.
na limng pikj = vijf pikoel
Pinggan, of pingan, porseleinen bord,
zwaar, pikj Tjina = 100-voud v. !
schotel, schaal, vgl. tjip, tjapah,
d. kat Tjina = 65 K . G . , pikj
bijv. pinggan d = een ondiep bord,
Atjh
= 100-voud v. d. kat
tabt pingan deungn talam meung
Atjh = 97}/ K . G .
asam han tabh gij draagt de
Pilh, poemilh, kiezen, uitkiezen, verschotels en de bladen op maar zelfs
kiezen, uitzoeken, opzamelen, oprageen zuur hebt gij erin gedaan.
pen, lezen, bijv. pilh Iha de
Pinggang, de lendenen, het middel,
spaanders oprapen, pilh idja =
vgl. keu'ing,
ki"ing, bijv. idja
een kain uitzoeken, pilh breuh =
pinggang = lendenkleed, heupdoek,
gepelde rijst uitzoeken (lezen), baaneu' njan ka rab moepinggang =
kng peunilh = uitgezochte soort
dat meisje draagt al bijna een lentabak.
denkleed (is bijna volwassen), ka
Pilo*, moepil', verzwikken, verstuidjikab idja pinggang = een lendenken, verzwikt, verstuikt, ontwricht,
kleed past haar (d.i. zij is ongeveer
vgl. meusalah.
volwassen).
Pinah (Mal. pindah), verplaatsing,
Pingk, schraal, dwergachtig.
overbrenging, minah = zich verPingkj, vrover buigen zver dat
plaatsen, verhuizen, bijv. ln keude achterdeelen naar boven opgemeung minah oe oemng = ik ga
naar het rijstveld verhuizen, tadoe'
wipt en het hoofd naar beneden is
b" geupinah = men ga zitten z
gericht (zooals bijv. bij de godsdat het niet noodig is dat men ons
dienstoefeningen, vgl. soedjoed),
een andere plaats aanwijst, peunjamet het hoofd vrover onder de
kt minah = besmettelijke ziekte.
beenen doorkijken, moepoela pingkj = over zijn hoofd duikelen
Pind, boos, leelijk, kwaadaardig, el- '
(zooals kinderen doen).
lendig, beroerd, bijv. dagang pind
palh = beroerde ellendige vreemPingkm, platdrukken, dooddrukken
deling, kaph pind = vervloekte
(v. luizen), bijv. tapingkm goetongeloovige.
ln gataj that oelkoe = druk eens
c

Pinji

233

de luizen van mij dood mijn hoofd


jeukt z.
Pinji, of peunji, een groote soort
zeeschildpad, bh pinji = de eetbare eieren v. d. zeeschildpad.
Pinj, den draad uit de katoenvrucht
werken, bijv. tapinj gapeuh tapeugt keu dah panjt ~ werk den
draad uit de katoenvrucht en maak
er lampkatoen van, oereung poeminj = lieden die katoendraad
maken.
Pinta, begeerte, wensch, verlangen,
verzoek, vragen, verzoeken, smeeken om iets, vgl. hadjat, bijv. fjif
Pteu Alah njang peutrh pinta
gata = het is slechts God die uw
bede kan verhooren, pinta ka trh
= het verlangen is vervuld.
Pinteut, moepinteut-pinteut, waggelend, onzeker loopen (bijv. tengevolge v. zwakte of ouderdom).
Pintjng, de uiteinden v. h. lendenkleed, seumah pintjng = de zevenvoudige eerbiedige begroeting
door de bruid aan den bruidegom
gebracht na afbetaling v. d. bruidschat.
Pint, deur, ingang, poort, ook: de
houten winkeltjes waaruit een keud (marktplaats) is samengesteld,
bijv. pint rimba
' woudpoort
(d.i. het punt waar men de strook
oerwoud die Atjh v. h. Gajland
scheidt binnen- of uittreedt), babah
pint = deuropening, ingang v. e.
poort, pint koeta de poort v.
h. fort.
Pih, rusten, uitrusten, vertoeven, ophouden, opgehouden, tot rust gekomen, tot stilstand gekomen, vgl.
teudh, singgah, bijv. ka pih saktdji = hij is hersteld v. zijn ziekte, hana pih, of hana moepih =
steeds door, onophoudelijk, ka djidja" hana pih hij heeft geloopen zonder te rusten, pih niba"
h" = uitrusten v. vermoeienis,
b" tabeuri prah pih disin =
sta de prauw niet toe hier te landen, peunih, of teumpat pih

Pith

rustplaats, moepih diateuh tika =


uitrusten op de zitmatten.
Pipa, flink knijpen.
Pipa*, scheuren, vaneen rijten, bijv.
blangng pipa" = een gescheurde
pot, poepipa" oemng = het verbrokkelen, versnipperen v. e. rijstveld.
Piph (Mal. pipis), fijnwrijven (met
een steen), g piph het plankje
waarop men iets fijnwrijft, bat piph de steen waarmede iets
wordt fijngewreven, vgl. ph.
Pip, teupip, met het hoofd slap
op zij bengelend.
Pira* (Mal. pra"), zilver, bijv. gleung pira' zilveren armbanden,
oereung moemeuh pira" = een
rijk man (vgl. oereung
moepng).
Pirang, helder, opgeklaard (v. h.
weer], ophouden, bedaren (v. d. regen), vgl. teudh, reuda, pih, bijv.
oedjeun hana pirang sagaj = de
regen wil volstrekt niet bedaren, ka
pirang oer het is helder geworden, de regen heeft opgehouden.
Pirt, hard knijpen of kneden, vgl.
pitjt.
Pirt, zie 'rf.
Pisang, boom en vrucht (ba"-, bh-)
v. d. banaan, bijv. pisang sabh sisi
n kam pisangs, pisang sal
= boven smeulend vuur uitgedroogde en in droog pisangblad gewikkelde banaan, pisang peungat
gehalveerde banaan met kruiden gekookt, pisang teuseubh = Canna
indica, L . waarvan de zwarte zaden
wel worden gebruikt tot kralen v.
rozenkransen, seunoefng pisang =
reepen pisangbast (als bindmiddel
en door kinderen ook tot vliegertouw gebruikt).
Pita* (Mal. pta"), afgeschoten gedeelte, vak (in een doos of kist),
vak, bed (v. e. tuin), ruim (in een
vaartuig), vgl. koeta", bijv. lamph
moepita' = een in vakken verdeelde tuin.
Pitam, duizelig, toeval, duizeling,
flauwte, vgl. pansan.
Pith (Mal. pitis), Chineesche nunt-

Pitjah

234

stukken, fiches, moepith = een


soort hazardspel.
Pitjah (Mal. petjah), gebroken, stuk,
fijngemaakt, vgl. bitjah, beukah,
wiet, patah, poeth.
Pitje*, nauw, eng, bekrompen, benepen, vgl. arat, kt, seusa", seuleusa", griet, opp. loeah, bijv. moesm pitje" blang het seizoen
waarin het veld nauw" of gesloten is, pitje" akajdji = hij is bekrompen v. begrip.
Pitjt, drukken, uitdrukken (bijv. v. e.
puist, v. d. neus bij het snuiten,
enz.), knijpen, knellen, masseeren,
vgl. pirr, oert, prah, ramah,
bijv. djipitjt tjoemoetdji
= hij
drukte zijn puist uit, djipitjt agamdji = zij masseerde haar man, pitjt idng = den neus snuiten.
Pitoe*, de uitgestoken duim v. d. tot
een vuist gemaakte hand op
iemands hoofd ronddraaien.
Pitrah (v. Arab. fitrah), godsdienstige
belasting bij het einde der Vasten,
vgl. djakeut toebh, bijv. nj pitrah lntoean doea- (of lh enz.)
dr oereung njang Toehan poewadjb dalam thn nj ln bri keu
teungkoe deze mijn pitrah voor
twee (of drie enz.) menschen die
de Heer mij ten plicht heeft gesteld voor dit jaar geef ik aan u
teungkoe.
Plah, splijten, klieven, klooven, doorbreken, openspouwen, vgl. blah,
bijv. plah kaj magoen = brandhout klooven, hakken, plah oe =
een klapper splijten, openslaan, badj plah dada de gewone kabaja, bat plah = een gespleten
steen, plah i = afvoeren v. overtollig water (vgl. peulheuh i),
plah teupat = recht doorsplijten,
plah sirng = scheef doorsplijten,
plah kiwing = met bochten, ongelijk doorsplijten, pageu ka djiplah l keubeu = de heining is
door buffels doorgebroken, eungkt
th teuplah = opengespouwen gedroogde visch, sanggj teuplah (of
s. meukipah) = het haar tweedee-

Pleuheun

lig opgemaakt tot een dubbele


haarwrong, tting teuplah-plah =
opengespouwen en plat geslagen
bamboe, ban glanteu poemeulah
als de inslaande bliksem.
Pland*, e. s. v. dwerghert, vgl. naph,
bijv. hikajat pland" kantj = geschiedenis v. h. looze dwerghert.
Plang (Mal. belang), bont, gevlekt,
gestreept, meerkleurig, bijv. goeda
plang - - een bont paard, plang roesa" = rood fond met witte spitsen
(z.g. pijlspits- of hertenvlekmotief
bij weefsels), beuneung peut" plang
= door middel v. veerkracht veelkleurig gemaakte draden, plang
plangi = veelkleurig bont (zie
plangi).
Plangan, wandplaten (dienende om de
openingen ontstaan door het verschil in hoogte der midden- en zijvloeren te sluiten).
Plangi, veelkleurig, regenboog, bijv.
idja plangi = beschilderde doeken,
plang plangi - veelkleurig als de
regenboog (naam v. e. patroon met
pijlspitsmotief bij zijden weefsels).
Plawa, of sakt plawa, pokken, pokziekte, vgl. sakt boengng kaj,
sakt p ni, sakt p djrh, bijv.
gbnjan teungh sakt plawa = hij
heeft de pokken, plawa katja =
lichte pokken, waterpokken.
Pl, uitgieten, uitstorten, uitschenken,
vgl. r, toeang, pas, lng, bijv.
pl i = water uitgieten (bijv.
over een graf), gbnjan geupl i
ba" peureud ba" kaj = hij
stort water uit bij den wortel des
booms, djipl- (of djipas-) i
dalam kant hij giet water in
den rijstpot, pl pad = scheutsgewijze uitstorten v. d. padi om die
te zuiveren v. d. ledige schillen.
Pleu, wrijven, wasschen, vgl. geus",
goesoe", oet, sili", samph, bijv.
djipleu as njang meukalang
hij wiesch het lichaam waaraan het
vuil kleefde.
Pleuheun (Mal. perlahan), langzaam,
bedaard, zachtjes, stilletjes, kalm-

Pl*

235

= zich uitrekken, plh


meuneu"pjes aan, opp. bagah,
sigra, reu- \
oe het ploeggereedschap losdjang, batja, dhab-dhab,
pantah.
maken (als tijdsbepaling 10 u u r ) ,
Pl", bergplaats (koker, bus, doos,
plh boengkh
=
den sirihzak
enz.) v o o r iets, w a a r men iets i n
openen.
kan doen, v g l . teumpat, bijv. pl"
P , I heer, hoofd, meester, baas (opp.
daweut
= inktkoker, pl"
bakng
oeln
= slaaf, dienaar), bijv. p
= bergplaats v o o r tabak, pl" oebat
Radja = heer K o n i n g , p panglima
beud
= kruithoorn, pl" aneu"
heer legeraanvoerder, teukoe p
beud kogelhoorn, pl" kh =
heer teukoe, teungkoe p
=
lucifersdoosje, pl" daroet
koheer teungkoe, p ngn oeln
=
kertje tot berging v . vechtkrekels,
heer z o o w e l als slaaf, s p gata
pl" neuratja = foudraal v o o r een
s= wie is u w heer?, p ln, of p
weegschaaltje.
oeln
== mijn heer, mijn meester,
Ploe*, v a n de huid (of v . d. schil, of
drneu
njang p oeln = u die
v . d. bast) ontdoen, villen, afstroomijn meester zijt, ta'ingat
peureupen, v g l . leukang,
salb,
poeli",
man P geutanj
denkt aan
soeli", bijv. teuploe"
koeit
gakihet w o o r d onzes Heeren, P koe
ln = het v e l v a n mijn voet is geRabi mijn H e e r mijn Meester,
schaafd.
P halarat = zijn goddelijke M a Ploeng, vluchten, snel loopen, w e g jesteit, pteu, of p geutanj
=
loopen, ontsnappen, rennen, er v a n
onze H e e r (n.1. de Soeltan), pteu
door gaan, zich uit de voeten m a - |
meureuhm
= wijlen Zijne M a j e s ken, bijv. ba ploeng
= ontvoeren,
teit, p t e u radja = onze vorst,
wegvoeren, met iets vluchten, schaPteu
Alah
=
onze H e e r G o d ,
ken ( v g l . seunh),
aneu" ln ka
oelbalang
pteu
=
oelbalang
pantah
djiploeng
=
mijn k i n d
v . onzen H e e r (n.1. v a n den Soeltan
loopt al v l u g , boen na ln kaln
v . A t j h ) , adat pteu
meureuhm
oereung
ploeng
keudh
= zoo- I
= adat v . d. overleden majesteit
even zag i k menschen i n gindsche .
(n.1. v a n Iskandar M o e d a ) , d.i. het
richting h a r d loopen, vluchten, griA t j h s c h e gewoonterecht, h neutan bagah
that djiploeng
= het
peudjeut
langt
ngn boem
l
rijtuig reed bijzonder snel, djiploePteu Alah = toen onze H e e r G o d
ng oe gl = zij vluchten w e g naar
hemel en aarde schiep, leubh niba"
het gebergte.
ha" Pteu neubri = meer dan w a a r
Ploem, klanknab. v . h. geluid v . e.
gij recht op hebt geeft de Heer, p
neerstortenden boom of v a n iets dat
nj, p njan, p djh deze, die,
in het water plonst.
gene b a a s " , h e e r s c h a p " (in minPloemadani, zie peureumadani.
achtenden z i n ) , p nj
beungh
Plh ( M a l . poeloeh),
tiental, bijv.
keu p djh, p djh beungh
keu
siplh = 10, doeaplh
= 20, Ihp nj
=
deze w e r d boos op
plh = 30, peutplh
= 40, ligenen, gene op dezen, p
roemh
mngplh
= 50, namplh
= 60,
(of proemh)
=
meesteres des
toedjhplh
" 70, lapanplh
huizes, echtgenoote, ln p
teumn
80, sikoereung
plh = 90, moenjan = i k ben de heer v a n dien
pih rib = tienduizenden.
slaaf, oereung
p keureudja
(kaPlh, losmaken, uittrekken, open m a noeri) = de menschen, gastheeren
ken, openen, v g l . boeka,
peuhah,
die een huwelijksfeest (godsdienstipeulheuh,
bijv. djiplh
badjdji
gen maaltijd) geven, oereung
p
= hij trekt zijn jas uit, plh
tal
teumpat
=
heer v. d. plaats
= het t o u w losmaken, plh
tika
(euphemisme v o o r t i j g e r " ) , p
= een mat ontrollen, plh " =
marit = degeen die een geschil
het haar ontwarren, teuplh
oerat

P
berecht, II eigenaar, bezitter,
ook: bezitaanduidend aanhechtsel
(vgl. mil", M a l . poenja of ampoenja), bijv. p tanh = de eigenaar
v. e. land, njang p euntjin njan
ma ln = de eigenares v. dien
ring is mijn moeder, p djoedi =
de eigenaar v. e. dobbel-loods, roemh nj oeln p (of oeln njang
p) = van dit huis ben ik de eigenaar, ook: dit huis is het mijne,
kam p het onze, drneu p
= het uwe, djih p e= het zijne
(ook: gbnjan p),seup
(voor
s p. M a l . siapa poenja)
wiens?, seup- (of s p-) roemh
njan = wiens huis is dat?, III
vr verwantschapsnamen, bijv. p
lm = oudere broeder (ook titel
v. h. sagi-hoofd der X X I I Moekim's), p dja, p ni grootouders, voorouders, ook: oude man
en oude vrouw, p ni = ook:
naam v. d. pokkengeest, p da, of
da p, of tjoet p = oudere zuster, haj p ma = o, moeder! (zoo
ook: p adoen, p ad, enz.),
I V in andere samenstellingen, bijv.
p tjoet = titel voor mannen en
vrouwen v. aanzien zooals vrouwen en dochters v. oelbalang's en
mannelijke afstammelingen v. e.
Soeltan's dochter, p meurah =
euphemisme voor olifant (zie meurah), V tot aanduiding v. d.
afkomst, bijv. P Ba't = aanspraakwoord voor iemand uit het
district Ba t; sommigen noemen
zich na hun huwelijk P Kroeng,
of P Gampng, of P Blang, of
P Peukan, soms met aanduiding v.
d. rivier, kampoeng, blang, marktplaats, enz. waarnaar de betrokkene
zich noemt bijv. P kroeng Teupin
Raja, enz. V I vliegen, vgl. teureubang, bijv. ba p met iets
wegvliegen, bijv. kleung ka djiba
p sabh aneu" man" ln = de
kiekendief is weggevlogen met een
kuiken van mij, p meugisa = al
vliegend ronddraaien, djip hana
meuh l ' hij vloog zonder dat
f

236

Poeasa

men meer wist waarheen, poep(of peu" '-) glajang oplaten v.


vliegers.
P", I ergens tegen aan komen, tegen
iets aanstooten, tegen iets aanreiken, bijv. tab p" aleu roemh =
bijna tot tegen den vloer reiken,
angn moep' s= lett. elkander wederstrevende winden, d.z. de kenteringen, teup' = ergens tegen aan
gekomen, moep" = de wijze v.
vechten zooals buffels, runderen en
rammen doen n.1. door de koppen
tegen elkaar te drukken, poep" =
het laten vechten v. stieren, buffels
of rammen, keubeu p" = een
vechtbuffel, leum p'
een
vechtstier, keubiri p' = een vechtram, poep' bh krh = lett. het
laten vechten v. kemirinooten, d.i.
het wedden v. twee partijen wie de
noot der andere met de hare zal
stukslaan, II met de vlakke hand
slaan, kloppen, bijv. op de borst
(bij woede), op de achterdeelen v.
e. klein kind (om het te sussen),
op de schouders (tot aanmoediging), p" idja = het slaan v. nat
goed om het gereinigd te krijgen,
p" djar = in de handen klappen, III p" idja, of p' teupeun weven, p' kreujaj =
vervaardigen v. randboordsel.
P", of p'-p', met de vlakke hand
slaan, klappen, of kloppen (vgl.
p', en pr'-pr'),
teup'
tanh
slaan op de aarde, d.i. zweren
bij de aarde (vgl. keup"), teup"
nari = dansen met handengeklap.
Poea, de handen bijn leggen zooals
bij de ritueele godsdienstoefeningen
is voorgeschreven.
Poean, bekervormig bakje met voet
(uitheemsch) dat bij feestelijke gelegenheden soms de bat vervangt.
Poeasa, de vasten (gedurende de 9e
maand Poeasa of Ramalan telkens
v. d. eersten dageraad tot zonsondergang), oer raja poeasa = het
z.g. kleine feest" na beindiging
der vastenmaand, poeasa kiparat =
vasten bij wijze v. verzoening, poe-

Poebl

237

Poela

vieren, koelen, bevredigen, aan zijn


asa ka'j
vasten tengevolge
hartstocht voldoen, poepoeh dahga
eener gelofte, poeasa soenat vrij= zijn dorst verzadigen, stillen,
willig vasten, poeasa Atjoera de
lesschen.
vasten op den z.g. Atjoera-dag, poePoega, planten (v. peper), poega lada
asa nam = de vasten dadelijk na
di ladang op de ladang's peper
de oer raja poeasa dus den 2en
planten, dja" seumoega (of poe7en dag v. d. 10e maand, poeasa
moega) == uit peperplanten gaan,
tarwijah = de vasten op den 8en
pepertuinen aanleggen, seumoega
v. d. 12e maand, poeasa arpah =
of poemoega = peperplanter zijn,
de vasten op den 9en v. d. 12e
oereung seumoega = landbouwer.
maand, poeasa ajamajbid = de
vasten op den 13en, Hen, 15en v.
Poeh, bemoeienis, vgl. hir, isib, peuiedere maand wanneer de maan
doeli, bijv. peu poeh kah- (of peu
's nachts het meeste licht verspreidt,
hir kah-) boet gb = wat gaan
poeasa seunanjan = de vasten op
u de handelingen v. andere menMaandag, poeasa hamh de vasschen aan, wat hebt gij ermee te
ten op Donderdag, poeasa Nabi
maken?
Dawt = vasten om den anderen
Poej, stapel, hoop, mijt, schoof, schelf,
dag (zooals de profeet David zou
poepoej = tot een hoop of in hoohebben gedaan).
pen bijeenbrengen, ophoopen, opstapelen, vgl. toemp', tambj, taPoebl, zie bl.
mn, himpn.
Poeboet, zie boet.
Poejh, kwartel, bijv. poejh meult
Poedahan, zie peuloedahan.
= vechtende kwartels, ook: naam
Poedb, zie oedb.
v. e. sterrenbeeld.
Poedja, vereeren (bijv. v. geesten,
heiligen, vorsten, enz.), ook: be- Poeka, zie boeka.
Poekat, zegen, groot trek- of sleepnet,
zweren, bijv. poedja djn (kramat)
sampan poekat, of prah poekat,
= geesten (heiligen) vereeren met
of lantjang poekat, of rantjang poeoffers en gebeden,
djeub-djeub
kat visschersvaartuig speciaal
nanggr djipoedja radja = in elk
om met zegens (poekat) te visland vereerde men den koning, ka
schen.
geupoedja reeds met succes tegen de werking der djn's aangePoekeu, een bedwelmend middel om
wend,
iemand in diepen slaap te brengen
(e. s. v .dievenamulet).
Poedj (Mal. poedji), prijzen, loven,
Poeki*, verwijden, openspalken, bijv.
verheerlijken, lof, lofprijzing, vgl.
matadji gh teupoeki'
=
zijn
seulaweut,
teuseubh, bijv. poeoogen zijn nog niet goed geopend,
dj Toehan, of poedj Rabi =
hij is nog slaperig, poeki" mata =
den Heer prijzen, poedjian = lofde oogen openspalken (door met de
tuiting.
vingers de oogleden van elkaar te
Poed, I kostbare steen, edelsteen,
trekken).
II metaalgruis vermengd met
Poek (Mal. poeki),
vrouwelijk
borax (peudja) om te soldeeren.
schaamdeel, vgl. meunal, nab,
Poeb, goot, pijp, buis, vgl. salran,
teuna", part, brt, p', apam, bijv.
grng-grng, palng.
poek ma kah = je moers schaamPoeh (Mal. poeas), bevredigd, verdeel (scheldwoord).
zadigd, voldaan, poepoeh = verPoela, planten, in den grond zetten of
zadigen, stillen, lesschen, bevredileggen, vgl. tanm, bijv. poela teugen, botvieren, voldoen aan, vgl.
b suikerriet planten, poela bafr, sb, samp, bijv. poepoeh at
t = grafsteenen oprichten, seu= aan zijn begeerte voldoen, poemoela planter zijn, peunoela =
poeh hawa zijn hartstocht bot-

Poelam

238

gewas, pad peunoela = geplante


padi (in tegenstelling v. gezaaide
padi).
Poelam, edelgesteenten, vgl. jakoet.
Poelan (v. Arab. foelan, M a l . polan),
of poelin, 'n zekere, dinges, N . N . ,
vgl. an, bijv. di gampng poelan
lnteungeut malam bar sa = in
de kampoeng dinges (je weet wel)
heb ik gisteren nacht (eergisteren
avond) geslapen, poelan-poelin =
nu dit dan weer dat.
Poelang, terugkeeren, teruggaan, naar
huis gaan, ook: schenken, teruggeven, vergelden, vergoeden, overlaten aan, vgl. oelang, riwang, bijv.
h tapoelang pag doed als
gij thuis komt later op den oordeelsdag, s"sa geupoelang hana
bag = de straffen die worden
vergolden zijn zonder voorbeeld,
ngoej poelang oetang bajeu =
wat men leent moet men teruggeven, wat men schuldig is moet men
betalen, poelang bal erf- of
zwagerhuwelijk, het recht v. d. man
om te huwen met een zuster v. zijn
overleden vrouw zonder bruidschat,
poelang sakat = een middel door
een goeroe gegeven aan een zieke
opdat zijn ziekte terugga" op den
persoon die hem (door toovermiddelen) heeft ziek gemaakt, peunoelang tegenpraestatie, vergelding,
ook: al hetgeen kinderen v. hun
ouders bij hun leven ontvangen,
ook: wat de jonggetrouwde vrouw
van haar schoonmoeder ontvangt
bij haar eerste bezoek na het huwelijk (zoo bijv. de keubeu peunoelang), ook: erfgoed (vgl. peusaka, teuninggaj), nj tanh peunoelang ndatoeln = dit land is
het erfgoed mijner vaderen, krh
peunoelang ntoe peusaka ba" dja
= een voorvaderlijke kris, peunoelang niba" goer ln = geschonken door mijn leermeester, peunoelang ba" ajah = lett. teruggaven
v. d. vader (geschenken als uitzet
v. d. jonggetrouwde vrouw).
Poelh, in den ouden normalen toe-

Poenggah

stand teruggekeerd, hersteld, genezen, weer beter, opgefleurd, onttooverd, weer tot bewustzijn gekomen,
vgl. gt, sihat, djrh, bijv. peunjakt njan han poelh l = die ziekte
geneest niet meer, boengng meuloe
nj ka mala h keunng mbn
bar poelh = deze melatibloem is
reeds verwelkt eerst wanneer ze in
de dauw gezet wordt zal ze weer
opfleuren, poelh keudjang hersteld v. vermoeienis, meung ka
poelh kah - als je weer beter
bent, poepoelh = doen herstellen,
genezen, peunoelh = middel ter
onttoovering, doe'a peunoelh
=
tooverformulier om genezing te bewerken, een herstellingsformule.
Poelt, iets binnenste buiten keeren,
de randen van iets ombuigen, ratb
poelt e. s. v. ratb waarbij de
daarbij gebruikelijke ringen (broe"
poelt, of bh poelt, of tjoe" poelt) door de bewegingen der deelnemers telkens als het ware omgedraaid worden, aneu' mit moepoelt = de jongens die aan voormelde ratb deelnemen.
Poeli*, schillen, pellen, vgl. s', soeli", ploe", bijv. poeli" bh giti
(bh oe, pineung, pisang, enz.) =
een pompelmoes (pinang, klapper,
pisang, enz.) schillen, poeli' neudjeu = een paling de huid afstroopen.
Poelin, zie poelan.
Poelman, zie peunoeman.
Poel (Mal. poelau), eiland, bijv.
Poel Breuh, Poel Pinang, enz.,
beuneung Poel = van Pinang (v.
d. Overwal) ingevoerd garen.
Poeloeman, zie peunoeman.
Poelt, e. s. v. lekkernij.
Poemeusan, zie peusan.
Poemoerah, zie keumoerah.
Poenah, dood, gestorven, (grof), vgl.
mat, mawt, tjeukang, km, wapheut, ka oe kandang, ka dja",
ook: op, niets meer voorhanden.
Poenggah, lossen, overschepen, ontschepen, bijv. poenggah as prah
de lading uit een prauw lossen.

Poengg*

239

Poepalh

ng gila als een waanzinnige


voel ik mij.
Poenjt (Mal. poendjoet), samenbinden, dichthalen tot een punt of zak
(bijv. door de uiteinden bijn te
brengen zooals bij een beurs die
men met een koord sluit), moepoenjt = dichtgehaald, samengebonden, ook: in elkaar gedoken zitten
(bijv. bij vrees, bij regen, enz.),
boerng poenjt = geest v. e. in
de kraam gestorven vrouw bij wier
begrafenis men verzuimd heeft vr
de sluiting v. h. graf de lijkwindselen los te maken.
Poen, naam v. e. s. booze geesten.
Poentja, I slip, pand, punt, uiteinde
(bijv. v. e. kleed, v. e. sirihdoek, v.
e. zitmat, v. e. touw, enz.), bijv.
labang poentja = haak waaraan
iets hangt, poentja tika = de punt
v. e. zitmat, bh roe meutoe-toe
ban peut poentja boengkh ranoeb = de gouden eikeltjes die v.
d. vier punten v. e. sirihdoek afhangen, II begin, oorzaak (v. e.
zaak, geschil), vgl. asaj, awaj,
moela, phn, pangkaj, oeram, enz.,
Poengkh, in tring moepoengkh
bijv. poentja boet = het begin v.
stelten.
e. zaak (quaestie, geschil), teuseuPoeng, gek, krankzinnig, zinneloos,
rh peut blah ba" ln
tj
waanzinnig, onzinnig, dol, zot,
poentja met de veertien vormen
dwaas, mal, onwijs, razend, bijv.
der vervoeging begon ik.
oereung poeng geupas dalam
Poentjeu* (Mal. poentja'), kegelvorneunh = een krankzinnige wordt
mig mandje (als de Jav. koekoesan)
in het blok gesloten, poeng ph
waarin men kleefrijst kookt.
gb = gevaarlijk krankzinnig, poe- Poentji, of boentji, zweertje op het
ng rat = slechts gekkepraat
ooglid.
uitslaand (doch niet gevaarlijk),
Poentoe (Mal. pontoh), bovenarmpoepoeng gek maken, poepoering, vgl. ikaj.
ng dr zich gek houden, zich
Poent, e. s. v. boom waarvan de
aanstellen of men krankzinnig is,
frissche vruchten worden gegeten.
leum teungh poeng = zoover
Poentng, I afgeknot, stomp, de punt
zijn met het leeren v. e. tooverij
er af, verminkt, overgebleven eind
dat men in een toestand v. waanof stuk, bijv. parang poentng =
zin verkeert, poeng boej lett.
een kapmes zonder punt, reuntjng
varkenswaanzin, d.i. vallende ziekoel poentng = dolk voorzien v.
te, epilepsie, peu gata salh poee. heft met afgeknot uiteinde, II
ng =
zijt ge wellicht gek?,
poentng, of pintng, reusachtig
poeng djilhab aneu" boeleun =
soort geest, Ifriet.
aanvallen v. krankzinnigheid bij het
Poepalang, zie palang.
begin der maand, atln sang poePoepalh, of koepalh, wachthuisje,

Poengg*, e. s. v. nachtroofvogel,
nachtuil, bijv. lag
poengg'
tindoe keu boeleun = verliefd als
de nachtuil op de maan.
Poenggng, achterste, achterdeel v.
iets, de posteriora (bij mensch en
dier), bodem (v. e. flesch, put, r i vier, enz.), onderkant (v. e. zak,
v. e. fuik, enz.), ook: het verst v.
d. steel verwijderde gedeelte v.
vruchten, bijv. bh
poenggngdji
boeb raga = haar achterste had
den omvang v. e. teenen mand,
poenggng katja = de bodem v. e.
flesch, poenggng boeb = het
gesloten uiteinde v. e. fuik, poenggng geudoemba" = het zes- of
achthoekige benedenstuk
v. e.
(zandloopervormige) trom, poenggng bangsi = het open uiteinde
v. e. bamboe-fluit, poenggng meureujam = achterdeel v. e. kanon,
poenggng djarm = oog v. e.
naald (vgl. reuhm djarm), padjh
poenggng = paederastie uitoefenen (grof, vgl. meu"ad angkat,
meurakan, meu"aneu' mit).

Poepeusari

240

uitkijktoren met schietgaten (in tijd


v. oorlog bij de wallen v. d. kampoeng opgericht), bijv. geupeudng
poepalh ba" sag koeta = hij
heeft wachthuisjes gebouwd op de
hoeken v. d. versterking.
Poepeusan (Mal. pesan-pesan), e. s.
v. roode duizendpoot, vgl. limpeun, seupah, klocloe, tradj, bijv.
lam paja njan le kala poepeusan =
in dat moeras leefden veel schorpioenen en duizendpooten.
Poephn, zie phn.
Poepisang, horizontale beleglatten op
de langsplanken v. d. wand v. e.
huis.
Poep (Mal. poepoer), blanketsel,
smeersel voor de huid.
Poep', papje of pleister op het voorhoofd, ook: zulk een papje of pleister als geneesmiddel aanwenden,
vgl. tip', tit', bijv. goemba" poep" == haarlok op de kruin v. h.
hoofd.
Poeph, op elkaar invliegen v. vechthanen (zonder kunstsporen), plukharen.
Poept, zie pf.
Poer (afkorting v. Singapore) in enkele samenstellingen, bijv. png
poer = Straitsdollar-centen, papeun poer = Singapoersche planken.
Poera-poera, veinzen, huichelen, zich
houden alsof, voorwenden, voorgeven, voor de leus, quasi, voor het
uiterlijk, gewaand, vgl. wajang, opp.
beutj, teupat, soenggh, bit, bijv.
djih poera-poera dr gasin = hij
veinsde arm te zijn, hij hield zich
arm, djipoera-poera hana djith =
hij deed maar net of hij het niet j
wist, djipoera-poera boeka kitab fh
= hij deed net of hij een wichelboek raadpleegde.
Poer (Mal. poeroe), z.g. frambozenuitslag, framboesia, poer lam
toeleung = pijnlijk gevoel in de
gewrichten.
Poerh, rib, nerf v. e. palmblad, bijv.
poerh on oe = de taaie nerven
der bladvinnen v. e. klapperblad
(dienende tot het maken v. be-

Poesng

zems), poerh dj' = de lange pennen die zich bevinden tusschen de


overige harige vezels v. d. arenpalm (dienende voor schrijfpennen,
fuiken en staketsels v. vischplaatsen).
Poerih, ladder bestaande uit een enkelen bamboe welks takken als treden dienen, vgl. reunjeun.
Poer, een lange lap om de lendenen
gewonden waarvan n der uiteinden een zak vormt waarin geld
wordt geborgen.
Poer, vallen, feupoer, omver gevallen, ingestort, verbrijzeld, vergruizeld, bijv. goenng hantj teupoer
ka djeut keu ab de bergen
vergruiselden tot stof.
Poern, schoonmaken (v. boschterrein
voor ladang's).
Poesa (Mal. poesar), kronkels in het
haar v. dieren (waaraan men kan
zien of ze deugdelijk zijn), kronkels
of spiraalvormige lijnen (papillenlijnen) in de huidrimpels v. d. vingertoppen, de toppen der teenen, de
punt v. d. tong van menschen
(waarnaar men hun geaardheid kan
opmaken), bijv. poesa rimoeng =
een kronkel in het haar achter de
ooren bij buffels als teeken dat deze
dieren licht een prooi zullen worden
v. tijgers, poesa ba' dh = haarkronkel op het voorhoofd (hetgeen
bij vrouwen op een lastige natuur
zou wijzen), poesa ba' roeng =
haarkronkel op den rug (duidende
op een luien aard), poesa ba' gaki
= haarkronkel op de beenen (bij
een vrouw die uitloopt).
Poesat, navel, middelpunt, ook: zundgat v. e. geweer of kanon, bijv. tal poesat == navelstreng, kh poesat = doorsnijden v. d. navelstreng,
poesat ka srt = de navelstreng is
afgevallen, sitangk poesat = eigen
broeders en zusters, poesat meureujam = zundgat v. e. kanon, lap"
poesat = lett. onderlaag v. d. navel, d.i. fooi voor de vroedvrouw
na de bevalling.
Poesng, draaien, wentelen om zijn as

Poesoe

241

(als een windmolentje, een tol, een


draaikolk, enz.), vgl. poeti, poeta,
rng, stng, wng, gisa, gisng,
soew, djal, pakoe, bibeu, bijv.
i moepoesng = draaikolk, angn
moepoesng = wervelwind, windhoos, moepoesng oel duizelig, moepoesng oera* = malende
over iets.
Poesoe, I zie boesoe, II ophooging
v. aarde, verhevenheid, heuveltje.
Poesng, I zie boesng, II diepte,
bijv. gampng le poesng = de
kampoeng is vol diepten (dus modderig).
Poet, een inhoudsmaat, bijv. sipoet =
34 soendi.
Poeta (Mal. poetar), in de rondte
draaien, omdraaien, winden, vgl.
poeti, rng, srng, wng, gisa, gisng, poesng, soew, djal, pakoe,
bibeu, bijv. poeta mis = aan de
snor draaien, poeta tal = touw
draaien, bh poeta tal = de spiraalvormig gewonden vruchtjes v.
Helicteres Isora, L . (als drogerij in
de geneeskunde gebruikt), poeta(of srng-) dadoe = het omdraaien
v. h. tolletje bij het hazardspel,
moepoeta-poeta proet, of djipoeta
proet pijn (roering, kramp) in
den buik, beud loeng moepoeta
= geweer met getrokken loop, bakng teupoeta als touw inngewonden tabak, gleung peunoeta
=
een koordvormig gedraaide
ring.
Poet*, de bloemknop, de vrucht in de
eerste ontwikkeling, bijv. poet" oe
= de vruchtknoppen v. d. klapper.
Poeth, wit, blank, grijs (v. h. haar),
zuiver, rein, oprecht, goedgezind
(v. h. hart), bijv. lada poeth =
witte peper, poeth koenng
=
geelwit (geldt voor de huid als l i chaamsschoon), poeth
idj
groenwit (geldt voor de huid als
lichaamsschoon), poeth bandoem
= geheel grijs, poeth ladoem =
gedeeltelijk grijs, poeth si"n-n
= hier en daar grijs, poeth sabn
= geheel en al wit, poeth djali" =

Poetj'
geheel en al wit, ka poeth oer
de dag is aangebroken, ln poeth
atln keu djih = ik ben volkomen openhartig, sta volkomen zuiver tegenover hem.
Poetng, puntig uiteinde, of stift, of
pin (dat in iets anders bevestigd
is), overgebleven stompje of eindje,
mondstuk, speen, bijv. poetng kaj apoej = een stuk brandhout
waarvan reeds een groot gedeelte
is afgebrand, poetng roek" een
stompje of restantje v. e. gedeeltelijk opgerookt strootje, een eindje
sigaar, poetng aneu" kh een
uitgebrande lucifer, poetng g
tjandoe = het mondstuk v. e.
opiumpijp, poetng t" de tepels,
poetng tamh = het aangepunte
bovenste gedeelte v. e. huisstijl,
angn poetng bling = wervelwind, stormwind, parang poetng
= een kapmes zonder heft (waar
de stift hoort te zitten).
Poeti, in de rondte draaien, winden,
syn. met poeta.
Poetja* (Mal. poentja"), top, topstuk,
kruin, punt, spits, bijv. poetja' gl
= de top v. e. berg, poetja" meuseugit = het topstuk boven op het
dak v. e. moskee, sanggj poetja"
oel = haarwrong op de kruin v.
h. hoofd, vgl. poetj".
Poetjat, bleek, flets, verbleeken, bijv.
poetjat ngn i moekadji na ban
koelat sindja hij werd zoo bleek
als een paddestoel bij avond.
Poetj', I puntig uiteinde, kruin, top,
spits, jonge spruit, loot, ook: hulptelw. voor vuurwapens, sieraden,
enz., vgl. poetja", oedjng, toenah,
tjeuding, tar", opp. oeram, moela,
asaj, pangkaj, phn, bijv. poetj"
doer = doornpunt, dji"" oe
poetj" = hij klom naar den top,
poetj'
reubng = kruin v. e.
(bamboe) uitspruitsel, ook: e. s. v.
toempal-motief bij weefsels, ook:
een gouden armplaat (bestaande uit
twee helften door scharnieren verbonden), poetj' djeu = de spits
v. e. werpnet, poetj" kroeng '
16

Poeth

242

Pra'ik

bovenloop, oorsprong v. e. rivier,


ph mat dooden, ombrengen,
tal ki'ing doea poetj" twee
ph beud een geweer afschieceinturen, gordels, II de wortel
ten, oereung njang geuph = de
v. Saussurea Lappa, Clarke (als
ter dood gebrachte, si' geuph =
drogerij in de geneeskunde gede ter dood veroordeelde, ph rh
bruikt) .
= het openkappen v. e. braakligPoeth (Mal. poetoes), doorgebrogende met gras of riet dichtbeken, afgebroken, stuk, afgedaan, be- j
groeide sawah (oemng rh).
slecht, geindigd, gestorven, vgl.
Pnd', e. s. v. kris.
beukah, pitjah, patah, wiet, bijv.
Pnh, ons woord vonnis".
beuneung nj ka poeth = deze Png, zie png-png.
draad is gebroken, ka poeth narit
Png-png, het geluid v. h. rijststamnjan = die beraadslaging is afgepen in het holle rijstblok (leusng).
broken (men heeft het geschil niet
Pt, zie pt.
in der minne kunnen schikken),
Pt, I waaien, wind maken, vgl.
poeth njawng ~ het leven beprh, mbh, jb, bijv. pt apoej
indigen, sterven, hana poeth dji het vuur bewaaien, djipt angn
dja" keun = hij komt onophou= het waait, de wind waait, djiba
delijk hier, ka poeth i mata i
pt l bad raja = meegevoerd
= het water in de beek is opgedoor den grooten storm, poept =
droogd, tangk atln ka poeth
blaasbalg, haba angn pt = een
= mijn harteliefje is gestorven, le
los gerucht, ba pt = door den
that mat poeth mcukhan-khan
wind meegevoerd, djipt ngn ki= zeer veel kwamen om in stukken
pah = hij waaide met een waaier,
doorgekapt, poepoeth = doorbre II moept-pt in zichzelf
ken, stuktrekken, beslechten (v. e.
spreken, in zijn eentje schelden.
zaak), poetsan iets opzeggen,
Pteu, zie p.
afmaken, ba" prang sabi b" poetPradja, e. s. v. beschermgeest.
san = van den heiligen oorlog late
P r a ' (v. Arab. faraidh), het (Mos(ik) niet af.
limsche) erfrecht, erfgoed, boedel,
Poetr (Mal. poetri), prinses, vorha" pra" = belooning voor bepastin, poetr tamh n der beiling der erfporties, weu" pra' (of
de stijlen die in een Atjhsche wo-peusaka) = verdeelen v. d. boening in het midden v. d. djoer
del, hoekm pra' = het Moslimkomen te staan, poetr koelat =
sche erfrecht, djoedoe pra' =
n der beide paddenstoelen die het
tabellen v. erfrecht.
tegengif levert tegen de andere die
Prah, persen, uitpersen, uitdrukken,
als de onheilbrenger geldt, poetr
knijpen, uitwringen (bijv. een nat
(of dara-) tjandn = gezwollen
kleed), melken (bijv. v. e. buffel),
halsklieren.
vgl. ramah, oert, bijv. prah teuPh, slaan (vgl. ph, paloe, toemb",
b = suikerriet persen, peuncurah
tampa, teup", tap", enz.), dooden
= pers (als bijv. gebruikelijk bij
(vgl. poemat), blusschen (v. vuur,
het maken v. klapperolie).
vgl. peuln, of peuln), afschieten
Prah, prauw, vischvaartuig, vgl.
(v. e. geweer, vgl. fimba', poebeusampan, bijv. prah poekat = visd), bijv. ma djiph aneu"dji = de
schersvaartuig speciaal om met zemoeder sloeg, of doodde, haar kind,
gens (poekat) te visschen, prah
padoem ph = hoeveel uur (slag)
ka boengka peuding deureujan =
is het?, hoe laat is het?, ph apoej
de prauw is vertrokken geladen met
een vuur dooven, een brand
doerians, prah meudoegm = een
blusschen, djiph drdji = hij
omgekantelde prauw.
sloeg zichzelf, hij pleegde zelfmoord,
Pra'ik, of pa'ik, de levendig geel

Pram

243

gekleurde Indische wielewaal dien


men wel in kooien houdt.
Pram, e. s. v. lichte uitslag.
Pra'na seumah, steenen estrade in den
vroegeren kraton waar de inhuldiging v. e. nieuwen Soeltan plaats
had, vgl. bvanda seumah, bat tabaj.
Prang, oorlog, krijg, strijd, gevecht,
slag, veldslag, moeprang = bestrijden, oorlog voeren, dja" moeprang
(of -poeprang) = ten strijde trekken, prang sabi, of prang sabillah
(v. Arab. sab 'doe 'Ilah) strijd
op den weg Gods, de heilige oorlog
(vgl. djihad), prang pageu
=
twisten, nu en dan met kleine vechtpartijen gepaard gaande tusschen
twee kampoeng's, schijnoorlog (vgl.
adat meulangga), Nabi neuprang
kaph de Profeet bestreed de
ongeloovigen, maf lam prang =
in den strijd gesneuveld, prang
kmpeuni = strijd (der Atjhers)
tegen het Gouvernement, panglima
prang = krijgsoverste, peudjeut
(of peu''-)
prang = de strijd
doen ontbranden, ontketenen, prang
ka bitjah = de oorlog is uitgebarsten, uitgebroken, prang ka teudh
= de strijd is geindigd, bijgelegd,
alam prang = oorlogsvlag, alat
prang = wapenen, oorlogstuig,
goeroe prang = oorlogswichelaar,
prang Rawa = de vroegere strijd
der Maleische kolonisten tegen
Atjhsche en Pedirsche elementen
(zooals beschreven in het Atjhsche
heldendicht Ptjoet Moehamat),
prang Bada = de veldslag bij Badr
(tusschen de aanhangers v. M o hammed en de Mekkanen).
Pransh, Fransch, bijv.
oereung
Pransh = Franschman.
Prantjoet, negenoog.
Pra'-pr', klanknab. v. h. geluid v.
tegen elkaar slaande vleugels v.
vechtende hanen, vgl. keupa", keu
pra".
Pratah, e. s. v. rustbank, zit- en ligbank, ook: een bamboe- of houten

Pri*

rak, stellage, vgl. panteu, keuta,


koeroesi.
Prh, wachten, poeprh = doen wachten, moeprhprh = op elkaar
wachten, of met meerderen op een
ander wachten, taprh dil sikeudjab = wacht eerst even, ln keumeung prh h tjt oer ik zal
wachten tot den middag, pa"h na
trb ka taprh disin = hoe lang
hebt ge hier al gewacht?, taprh
doea oer treu" = wacht nog
twee dagen, b" taprh = blijf niet
wachten, prh Zinf =; het afwachten v. d. bruidegom, prh koetika
= wachten op het goede tijdstip,
tajoe prh oemoe limng oer
treu" == zeg (hun) nog vijf dagen
te wachten, peu lm kaprh =
waar wacht je nog op?, doe' oelbalang prh was doe" teungkoe
prh tahli doe" geutanj prh
mat = de oelbalang zit te wachten op de belastingpenningen, de
teungkoe op de tahli-gelden en wij
allen op den dood, djiprh trh
lak = zij wachten op de komst
v. d. gemaal.
Prt-prt, moeprt prt, knetterend,
winderig, bijv. teubit 'dji moeprt-prt = hij had hoorbaar ontlasting.
Preu, motregen, vgl. rint", reunt".
Preu', of pri", of peu", sprenkelen,
spatten, sproeien, boengng preu'
=
ruitvormige voorwerpjes aan
een gouden haarsieraad
(ajeum
goemba').
Preun, e. s. v. ingewandsworm, vgl.
glang, bijv. peunjakt preun e.
s. v. veeziekte.
Preuja, zie peureuja.
Preut, met water uit den mond bespuiten (bijv. v. e. wond om die schoon
te maken), ook: het bespuwen v. e.
zieke met belezen water of sirihspog, vgl. seumb, prh, bijv.
preut i (of prh i) = met water
bespuiten of besproeien.
Pria, zie peureuja.
Pri', I uitrafelen, pluizen (bijv. v.
vezels), vaneen scheuren, vgl.

Prih

244

tjri", bijv. ln keumeung pri"


tangkoera"keu = ik zal je hoofd
vaneen scheuren, II zie preu".
Prih, snuiven v. woedende dieren.
Priman {v. ons vrijman"), iemand
zonder vast ambt.
Pringkheut, het achterdeel v. kippen
en vogels, vgl. printjoen, seuleubi.
Pring-pr , bijzondere wijze waarop
tamboerijnen worden geslagen, raffc
pring-pr" = ratb waarbij die bijzondere slag plaats heeft.
Printah, zie rintah.
Printjoen, of toeleung
printjoen,
stuit, stuitbeen, vgl. pringkheut,
seuleubi.
Pr , I pokdalig, mottig, door de pokken geschonden, vgl. part, II
pr"-pr", cfm. p"-p".
Pr (Mal. peri), gesteldheid, toestand, toedracht, bijv. s na toepeu pakriban pr barangln
wie weet hoe het met mijn goederen
gesteld is, pakriban pr si sakt
bar = hoe gaat het met dien
man die gisteren ziek was?, tango
oeln kheun pr = luistert ik zal
het u zeggen.
Proe, bestrooien.
Proeh, sakt proeh, mazelen.
Proet, I ( M a l . peroef), buik, ingewanden, darmen, bijv.
oedjng
proet = endeldarm, proet tjoet
onderbuik, proet rajeu" =
maag (vgl. ma"idah, en paweu),
proet panjang darmen, proet
d = blinde darm, proef ' =
de dikke darm, proet man" =
ingewanden v. kippen, hana mangat
proet = de maandstonden hebben, sakt proet buikpijn, proetln djisrng (of -djipoeta) = ik
heb pijn in mijn buik, poeta proet
= buikkramp, peu"" proet =
naar boven duwen v. d. onderbuik
(na de bevalling), proet keumng
=
opgezwollen buik,
seungkj
proet benauwde opgezetheid
v. d. buik, af loeka lam proetln
= mijn hart diep in mij is verwond, II bosje garen, 1 proet
= 20 oeraf 5 rihan = 2 toe. \
1

Rab

Proemh (samentrekking v. p -4roemh), huisvrouw, echtgenoote,


vgl. inng, bin, seutiri, bijv. djih
ka na proemh hij heeft reeds
een vrouw, ook gewone uitdrukking voor verloofd zijn".
Proend', zie roend".
Proen, zie roen.
Prh, verbrijzelen, vergruizen, vermorzelen, vgl. peutjh, poebeukah,
peuhantj, bijv. ln prh tangkoera" keu ngn sikinln = ik zal je
hoofd met mijn zwaard verbrijzelen.
Prh, blazen, wegblazen, ook: het
blazen op het hoofd of andere
lichaamsdeelen v. e. zieke als besluit v. h. reeiet, vgl. preut, mbh,
jb, pt, bijv. prh- (of peuhoe-,
of peu'oedb-, of peukab-, of peugt-, of jb-) apoej = vuur aanblazen, aanleggen, prh- (of preut-)
i = met water bespuiten, prh
seunoempt met een blaasroer
schieten.
Prm (Mal. peram), iets laten broeien,
bijv. poeprm pad = de (geoogste) rijst (vr het dorschen op
stapels) laten broeien, poeprm bidjh njang ka reundam = de (eerst
geweekte) zaadpadi (tusschen bladeren) vochtig, broeien, poeprm
bakng = het laten broeien v. d.
geoogste tabaksbladeren door ze
met behulp van pisangbladeren van
de lucht af te sluiten, poeprm oe
= het laten broeien v. klappers
(om er stinkende klapperolie =
minjeu" br" van te maken).

R
Rab, dichtbij, nabij, bijna, nagenoeg,
haast, dicht ophanden, aanstaande,
vgl. t, rapat, krab, opp. dji"h,
djeu'h, djara", meusoet, djareung, reunggang, bijv. ln ka rab
habh ingatkoe = mijn geheugen is
nagenoeg weg, oer ka rab malam het werd bijna avond,
teungh rab djeut djidja' = het
(kind) begint te loopen, rab gadh

Raba

245

= bijna verdwenen, ra6 meuteumeung = bijna verkregen, rab djifjangkoe = hij heeft me haast (met
een slag wapen) gehouwen, rab sadit ngn bijna even zoo weinig
als, aneu" njan ka rab moepinggang

= dat meisje draagt al bijna een


lendenkleed (is bijna volwassen),
ka rab sisat = bijna verdwaald, ka
rab boentng,

of ka rab meu'aneu"

= bijna zwanger, bijna drachtig,


meurab = elkander naderen, meurab boe (de ceremonie v. h.)
gezamenlijk eten (v. bruid en bruidegom), peurab = nader brengen,
benaderen, peurab dr = zich nabij begeven, naderen, tapeurab peut njan = breng die kist naderbij.
Raba, tasten, tastend zoeken, bevoelen
(in het donker, of v. e. blinde),
ronddwalen, zwerven, vgl. meudja-

Radjah
n week (vooral gebezigd als periode v. afzondering van zeven dagen omdat zij op een Woensdag
aanvangt en den daaropvolgenden
Woensdag eindigt), Raboe abh =
de laatste Woensdag v. e. maand
(een ongeluksdag), Raboe

(v.

Arab.

nahas)

neuhah

ongeluks-

Woensdag.

Raboetoe, nu dit dan dat weer, v a n


den hak op den tak.
Raboej alamin, Heer der werelden (v.
Arab. Rabboe 'l-^alamin).

Rabn, I berooken, berooking, rook


v. e. geneesmiddel, bijv. leum
peurabn
= de kunst om iemands
oogen te benevelen, II Toehan
rabn

djali (v. Arab. rabboel-dja-

ll), de Heer de voortreffelijke God,


kali rabn

djali =

titel v. d. vroe-

ning zijt, djitamng

oe dalam ba'

geren kali v. d. Soeltan.


dja, garib, bijv. oereung
boeta
Rabng, ruimte v. h. erf ter weerszijnjan djidja' meuraba-raba = die
den v. e. huis.
blinde loopt op den tast, al tastenRadat, voorzanger bij het ratb-reciet.
de, meuraba lam seupt boeta = I Radeub, zie reudeub.
in het donker rondtasten, meurabaRadja, vorst, koning, soeltan, ook: titel
raba ka rab sisat ronddwalend
v. oelbalang's, ook: naam v. n
bijna verdwaald, meuraba-raba lam
der beide hoofdstijlen v. e. huis,
oeteun raja = zwervend in groote
ook: de kop, beeldenaar, beeltenis
bosschen.
op munten, enz., bijv. drneu njang
radja oelntoean
= U die mijn koRab, weiden, hoeden, vgl. goebeu,
djaga,

kawaj, bijv.

lndja"

rab

keubeuln oe blang = ik laat mijn


buffel op het rijstveld grazen.
Rabi, mijn Heer, o God, bijv. poedj
Rabi = den Heer prijzen, peureu:..an Rabi - - het woord des Heeren.
Rabi'j akh (v. Arab. Rabi al-achir),
de vierde maand v. h. Mohamm.

radja = zij gingen naar het paleis

naar

den koning, radja Atjh

de vorst, de soeltan v. Atjh,

radja =

pteu

onze heer soeltan, radja

koelat = de paddenstoel dien de


gifbereider aan zijn klanten tot verderf hunner vijanden levert, radja
djar = middelste vinger, radja
oedeung = e. s. v. ijsvogel, radja
jaar, vgl. ad m'lt,
of m'lt
tamh = lett. vorst der stijlen" d.i.
teungh,
n der beide middenstijlen v. e.
Rabi'j awaj (v. Arab. Rabi al-awAtjhsche woning.
wal), de derde maand v. h. M o Radjab, zevende maand v. h. M o hamm. jaar, vgl. m'lt, of m'lt
phn.

Rab, e. s. v. riet waarvan men huiswanden maakt.


Rab', zwam, tondel (om vuur te
maken en voorkomende aan den
stam v. d. arenpalm).
Raboe, Woensdag, sig Raboe '

hamm. jaar, vgl. boeleun


kanoeri apam.

apam,

Radjah, tooverspreuken, tooverformules (ook: teekenen, figuren) die opgeschreven als amuletten en uitgesproken ter bestrijding v. ziekten
(ter belezing) dienen, vgl. tangkaj,

Radjawali

246

' doe'a, bijv. oereung meuradjah


zij die in staat zijn iemand te belezen, i neuradjah = belezen water, medicijn.
Radjawali, e. s. v. roofvogel, arend,
valk, vgl. siwah.
Radjawardi, zie tjawardi.
Radjt, baloem radjt, een geknoopt
of gebreid netje, beursje.
Raga, algemeene naam voor ruw gevlochten mandewerk, bijv. raga
meutoetb
= mand met deksel,
raga meuiangk = mand met hengsel, beugel, raga moeg diepe
vischmand (als de vischopkoopers
gebruiken), raga sang wijde
platte mand, raga sipa"
voetbal
v. ruw gevlochten rotan, sipa" raga
met den voetbal spelen.
Ragab, dicht bijn, op n hoop (v.
menschen, huizen, boomen, enz.),
vgl. te, rapat, rab, opp. djeu'h,
bijv. oereung njan doe" meuragab die menschen zitten dicht
bijn.
Ragam, I wijze, manier v. doen of
spreken, wijs (in de muziek, vgl.
laram, lag), kleur, tint, kuur, luim,
II ragam, meuragam, net, innemend, beminnelijk, III een vorm
geven, boetseeren.
Rag, I (Mal. ragi), e. s. v. gist
(verkregen uit rijstemeel), rag
tape = gist tot bereiding v. e.
zuurzoet zwak alcoholisch riekend
en smakend gerecht, rag Tir =
een bijzondere soort van tape bij de
bereiding waarvan allerlei verbodsvoorschriften worden in acht genomen, II de kleuren v. e. patroon
voor een weefsel, bijv. rag loeng
gi = het gestreepte patroon loenggi,
saleu" rag ba" awan miga = het
wolkenfloers patroon volgen, III
mak, tam, vgl. seu"it, bijv. rag
meus leu" banggoena = mak
gelijk een geluksduif.
Rah, zie srah.
Rahab, gretigheid, begeerig naar, lust
hebbend in.
Rahmat, barmhartigheid, erbarming,
genade, ontferming, bijv. w ba'
:

Raja

rahmat lah = terugkeeren tot de


genade Gods, d.i. sterven, ka teupangg ba' rahmat lah = geroepen tot de genade Gods, d.i. sterven, b' tapoeth asa ba' rahmat
lah laat uw hoop en vertrouwen op Allah's genade niet varen,
meuhn rahmat niba' Alah = genade afsmeeken van Allah.
Rah, puisten, zweren, gezwellen
(vooral op rug of hoofd en grooter
v. omvang dan tjoemoet).
Rahb, I (Mal. rahoe) draak die bij
zons- en maansverduisteringen het
hemellichaam verslindt, de eclipsdemon, bijv. boeleun ka rahb kab
=
maansverduistering (lett. de
maan is door den eclipsdemon verslonden), vgl. goerana boeleun,
II zich het gezicht wasschen of
afwrijven (bijv. v. e. kat), met de
hand over het gezicht strijken, ook:
het wasschen v. h. gelaat v. d.
overledene zoodra de dood is ingetreden, bijv. djitahb moekadji deungn djar = hij bedekte zijn gelaat met de handen.
Rahsia, geheim, geheimenis, bijv. rahsia leumah loemp = een geheimenis in den droom aanschouwd.
Raja, groot, wijd, uitgestrekt, aanzienlijk, zeer, hevig, volwassen, vgl.
rajeu", loeah, opp. tjoet, bijv. kn
raja = niet groot, raja that =
zeer groot, badanln seudang gh
lm raja = mijn lichaam is nog
jeugdig nog niet volwassen, banda
njang raja een groote handelsplaats, A:aja raja = zeer rijk, bad
raja ' een zware storm, prang raja
= hevige gevechten, beungh raja
= zeer boos, i raja = overstrooming, watervloed, loesa raja =
over-overmorgen, oer raja poeasa
= de feestdag na beindiging der
Vastenmaand, oer raja hadji =
de feestdag op den lOen v. d. bedevaartsmaand, oel neuraja = lett.
begin v. d. wasdom, d.i. een soort
van crisis die ieder mensch zou
moeten doormaken vr hij volwas-

Ra'jat

247

Rambeu

rakt that = met deze lans treft


sen is, neuraja oeb-b gl = zoo
men altijd, rakt that djardji =
groot als bergen.
hij heeft een gelukkige hand (vgl.
Ra'jat, onderdaan, onderhoorige, volk,
bevolking, ook aneu" ra"jat, vgl. I sidjoe'-, deuka-, keukaj-, djaban
djar).
aneu" boeah, oereung bala, bijv.
Raleu, of reuleu, zie lareu.
radja neupangg ra''jat banda doeRam, ba" ram, een boom met kleine
sn de koning ontbood het volk
zwarte eetbare vruchten.
uit stad en land, ra'jat lam nangRamah, bekend, in kennis, familiaar,
gr = het landsvolk.
Rajb, verborgen, geheim, vgl. gajb,
op gemeenzamen voet, gemeenzaam,
batin, opp. lah, bijv. leum rajb
vertrouwelijk, vgl. foeri, toekri, toe= de geheime wetenschap of de
ban, bijv. ln ka ramah (of ka toewetenschap v. h. verborgene.
ri) ngn djih = ik ben al goed bekend met hem, djih hana ramah
Rajeu', groot, uitgebreid, dik, aandeungn gata = hij behoort niet
zienlijk, vgl. raja, opp. fjoef, bijv.
tot uw bekenden, djih makn ramah
oereung rajeu" = groote, voornangn oereung dalam hij kwam
me lieden, ma rajeu" = tante (oudemeer en meer op gemeenzamen voet
re zuster v. vader of moeder, vgl.
met de menschen v. h. paleis, meuma xva, tjoet wa, tjoet ma), neuraramah = kennis maken met (vgl.
jeu" = grootte.
meufoeri).
Rajoeng, iets zwaars dragen, torsen,
Ramah (Mal. ramas), kneden, uitmet een vracht zwoegen, bijv. djiknijpen, uitpersen, vgl. prah, oert,
rajoeng keup' deungn ram =
bijv. ramah n kaj het sap
zij torsten gezamenlijk de rijstberguit bladeren persen (voor medicijn),
plaats (die moest verplaatst worramah santan ' klappermelk uit
den).
een klapper persen, oereung pajah
Rakah, of rakat (v. Arab. rak ah),
geuramah gaki iemand die verstel posities, bewegingen des limoeid is worden de voeten geknechaams en Arabische formulieren
pen en gekneed (gemasseerd).
waaruit een ritueele godsdienstoefeRamalan, zie ramoelan.
ning bestaat.
Rambaloej, I e. s. v. geesten (gelijRakan, vriend, makker, maat, gezel,
kende op vliegende apen), peunjakameraad, metgezel, volgeling, diekt rambaloej = een door die geesnaar (vgl. ngn, oereung sadjan,
ten verwekte ziekte, vgl. ramboej,
angkatan, sahbat, tlan),
ook
II e. s. v. heester (Euphorbia
euphemisme voor pederast-knaapje
Tirucalli, L . ) .
(vgl. ad angkat, aneu"mit), bijv.
Rambat, doorgang in het middenhuis
vzkan oelbalang gezellen v. d.
(hooger dan voor- en achtergaleoelbalang, hka rakan gata =
rij).
waar is uw makker?, nj na sabh
him haj rakan = hier is een raadRambatoe, zie lambatoe.
sel o vrienden, meurakan ngn =
Ramb, I het garen dat na het weven
omgaan met, zich afgeven met, kav. e. kleed ongebruikt overblijft,
meraadschap sluiten met, b" tameu II naam v. e. eetbaren zeevisch,
rakan ngn oereung hana meun
III ba" ramb, boom met eet= geef u niet af met lieden van
bare vruchten, I V ramb boeniets.
bng, het uitstekend gedeelte v. e.
dak, bijv. geutanj tadng ba"
Rakat, zie rakah.
ramb boebng = laten wij onder
Raket, vlot.
het dak gaan staan (bijv. om te
Rakt, juist treffend, goed mikkend,
schuilen tegen den regen).
een vaste hand hebbend, gelukkig
Rambeu, e. s. v. zeevisch.
in het treffen, bijv. toemba' nj
c

Ramboej

248

Raniboej, een door geesten (rambaloej) verwekte ziekte zich openbarend in bewusteloosheid, stijfheid v
h. lichaam en het vast gesloten zijn
der tanden.
Rambng, de inheemsche rubberboom
(Ficus elastica, Roxb.).
Rambot, boom en vrucht (ba"-, bh-)
v. d. ramboetan (Nephelium lappaceum, L . ) .
Ram (Mal. ramai), druk, levendig,
vroolijk, druk bezocht, volkrijk,
vgl. ramin, opp. seungoe, bijv.
Pidi ram oereung = Pedir is
levendig, goed bevolkt, daar wonen
veel menschen, banda njang ram
= een drukke koopstad, koekoe"
man" ram het voortdurend
kraaien der hanen.
Ramt, e. s. v. dreg bestaande uit een
stok waaraan een koperdraad met
weerhaken om inktvisschen te vangen.
Rameun,
uitvlucht, voorwendsel,
voorgeven, bijv. binatang palh kah
le that rameun = ellendig beest
met al je streken.
Ramideun, of lamideun, of damideun, e. s. v. zwarte kruisspin die
haar web spint aan de daken, in
boomen, enz.
Ramin (Mal. keramaian), drukte, levendigheid, vroolijkheid,
vertier,
gejoel, vermakelijkheid (vgl. ram),
meuramin, gezellig samenzijn, buitenpartijtje, pic-nic, gezellige maaltijd, spelemeien, dja" meuramin =
in optocht gaan (vgl. mampleu,
euntat, ara", irng), singh geutanj tadja" meuramin oe pasi =
morgen gaan wij met zijn velen
naar het strand om aan een buitenpartijtje deel te nemen.
Ramoelan (v. Arab. Ramadhan), of
ramaZan = de Vastenmaand, vgl.
poeasa.
Rampa', dicht (v. h. loof der boomen, of v. h. haar), uitgebreid,
breedgetakt, in de breedte uitgestrekt, breed uitloopend (bijv. v. h.
gevest v. e. dolk), ook: uitblinkend
boven soortgelijken (bijv. v. klee-

Rampt

ren, v. e. huis, v. e. stem, enz.),


ba" kaj rampa" that tjabeung =
een breedgetakte boom.
Rampag, pinangschaar (om de pinangnoten v. d. vezeligen vruchtwand te ontdoen), vgl. gantjhb.
Rampah (Mal. rampas), met geweld
afnemen, rooven, plunderen, stroopen, buit maken, aanranden, berooven, bijv. oereung meurampah =
een roover (vgl. reubt,
samn),
rampasan = buit.
Rampang, gauw met iets zijn, verkwistend, los in den mond, vechtlustig
(gauw er op slaan), vgl. ramph,
opp. himat.
Ramph, I meuramph, even aangeraakt, even langs geschuurd, geschramd, gekneusd, vgl. geus",
hamh, salb, bijv. ka meuramphramph rab keunng = al even
aangeraakt, bijna geraden (v. e.
raadsel), II snoeien, de toppen
v. iets afslaan (zooals bijv. grassnoeiers doen).
Rampng, slank, tenger, dun, goed geproportionneerd, vgl. panjang leush, meutring blang, meudjeundrang pad, opp. gabaj.
Ramp (Mal. rampai), dooreengemengd, (v. bloemen, bladeren, enz.),
vgl. rampn, bijv. djitaboe boengng
ramp = zij strooide allerlei dooreengemengde en fijngesneden bloemen.
Rampoet, ontrukken, met een ruk afnemen, berooven.
Rampoeneu, papegaaiduif,
groene
boschduif.
Ramph, koopziek, koopgraag, verkwistend (bijv. v. e. lamp die te
veel olie gebruikt), sleedsch (v. d.
kleeren), enz., vgl. rampang, opp.
himat.
Rampn, allerlei (bloemen, bladeren)
door elkaar, doorn gemengd, vgl.
ramp, bijv. goel rampn = een
soep v. allerlei groenten door elkaar (geliefkoosde kost v. herstellenden).
Rampt, slaan (met iets slaps), treffen, bewaaien, meurampt = aan-

Ranab

249

gewaaid, meuvampt djn bewaaid, geslagen, getroffen door een


boozen geest (en daardoor plotseling ongesteld geworden), peurampt = wegwaaien" wat iemand
is aangewaaid" (n.1. de ziekte)
hetgeen geschiedt door middel v,
oude huishoudelijke zaken of v. e.
waaier of kwast v. bepaalde onheilwerende takjes, welke voorwerpen,
nadat de zieke daarmee is aangeraakt, als z.g. ziekteovernemers"
buitenshuis worden geworpen.
Ranab, stil, gesust, bedaard, bijv.
doe'a peuranab = tooverformulier
om de menschen in een vasten
slaap te brengen (door dieven wel
aangewend, vgl. doe"a peuteungeut).
Rand, zie rindoe.
Randt, ondersteunen, schoren, schragen (bijv. v. e. gewonde of zieke),
bijv. si-sakt gemande geupoew
oe gampng = den zieke heeft
men (aan beide armen) ondersteund
naar de kampoeng teruggebracht.
Randj, krib in een rivier.
Rand', zie land".
Rang, wand- of tusschenstijlen die
slechts v. h. dak tot den huisvloer
reiken.
Ranggah (Mal. ranggas), ontbladerd,
dor (v. e. boom), verdorren, bladerloos worden, ook: ruien, uitvallen
(v. h. haar).
Ranggng, I meuranggng,
blaffen,
vgl. meudvih, meukoengkng, meurawng, II een hoornen haak
aan een vischsnoer, kaw ranggng
= vischhengel v. zulk een hoornen
haak voorzien.
Rangkab, e. s. v. net, of rooster, of
korf met een slag laten neervallen
om vogels te vangen.
Rangkajan, geraamte (v. menschen en
dieren), vgl. roengka, bijv. keubeuln pidjoet that rab leumah rangkajandji mijn buffel is erg mager men ziet zijn botten bijna uitsteken.
Rangkang, hut, ladanghuisje, ook:
huisjes waar de studenten eener

Ranoeb

godsdienstschool verblijf houden,


teungkoe rangkang de hulpleeraar die zijn minder ervaren medeleerlingen bij hun studie voorlicht.
Rangkeum, versperring, beschutting
(v. doornachtige struiken), bijv.
djalan ka meurangkeum = de weg
is versperd (bijv. doordat een boom
er dwars over heen gevallen is).
Rangkb (Mal. roengkoep),
aan
weerskanten naar boven omgebogen (v. d. hoorns v. hoornvee),
vgl. roekb, opp. tjapang.
Rani, I dunne zijden stof, II rijk
(v. Allah).
Ranj, rij, reeks, vgl. bandja, barh,
seuh, reuntang, riti, santeut, bijv.
meuranj-ranj
(of
moebandjabandja) = in rijen, peuranj (of
poebandja) = tot rijen maken.
Ranoeb, sirih, ba" ranoeb = de sirihplant, n ranoeb = sirihbladeren,
ranoeb krakab de harde sirihbladeren welke aan den stam
groeien (gelden als oneetbaar), ranoeb trn = sirih welke zich kenmerkt door een zich benedenwaarts
ombuigenden stengeltop (waardoor
ze zich eigent tot toovermiddel),
ranoeb teupat oerat, of ranoeb meuteum oerat sirih waarvan de
bladeren de eigenaardigheid hebben
dat de nerven aan weerszijden v. d.
hoofdnerf elkaar raken, ranoeb
goek kamng = lett. een sirihpruim als een geitenhoef d.i. driehoekig gevouwen, ranoeb keureuth = een sirihpruim opgerold als
een geweerpatroon, moeka ranoeb
= uitgeschoten sirihrank, stengeltop (die men uitkiest voor het stekken v. nieuwe planten), djar ranoeb = de takjes v. d. sirihplant,
taw ranoeb = steunboom v. d.
sirihplant, dabeuh-, of alat ranoeb
= al het benoodigde voor een sirihpruim, padjh- of tjh ranoeb =
sirih kauwen, peugt ranoeb = een
sirihpruim klaar maken, tjh ranoeb
sigapoe ( doea gapoe, lh
gapoe, enz.), of ook: siseun- (doea
seun-, lh seun-, enz.) padjh ra-

Rant

250

noeb, of sig- (doea g-, Ih g-,


enz.) padjh ranoeb = zoo lang
als het kauwen op n (twee, drie,
enz.) sirihpruim duurt (als tijdsbepaling), ranoeb gapoe = een gereedgemaakte sirihpruim, ngn bl
ranoeb een fooi (vgl. ngn bl
i teub), ranoeb kng narit, of
ranoeb kng haba ' de sirih die
met het aanbieden v. h. verlovingsgeschenk gepaard gaat, ranoeb
gatb, of ranoeb nikah = de huwelijkssirih, ranoeb mampleu
de bruilof tssirih (aangeboden op
den bruiloftsavond), ranoeb bat
sirihaanbieding in een bakje (bat)
zooals bij officieele uitnoodigingen
gebruikelijk is, ranoeb dng lett.
staande sirih d.i. een bijzonder sierlijke schikking der sirihbladeren met
bloemen en eieren, dj" ranoeb =
het toereiken v. d. sirih (geldt als
bewijs v. welkom en als betuiging
v. vriendschap), dja" bri ranoeb =
sirih gaan aanbieden (bij officieele
bezoeken), m-, of ba ranoeb
sirih brengen, sirih aanbieden, leusng ranoeb houten of steenen
mortier (om de klaargemaakte sirihpruim fijn te stampen zooals tandelooze ouden wel doen), ranoeb
teu"ikat = sirihbladeren vijf aan
vijf (tot een 50-tal) geklemd tusschen een reepje pisangbast.
Rant, ketting, keten, bijv. peulheuh
rant = uit de boeien bevrijden,
meuranf = geketend, in ketens
zijn, rant boej = lett. varkensketting d.i. een soort van onkwetsbaarheidsamulet, sawa" rant =
het bij het z.g. onkwetsbaarheidsspel op het bloote lijf hangen v.
gloeiende ketenen, boeleun poeasa
djn ka geuranf = in de Vastenmaand zijn de djn's geketend (door
hooger macht), meurcurant

door ketens omslingerd.


Rantng, twijg, dun takje (v. e. boom).
Rantja', vlot, opgewekt, levendig,
vroolijk, vgl. bidja", tjarng, bijv.
lag rantja" een vroolijke, levendige zangwijze.

Rasa

Rantjang, I groote mand waarin bijv.


kippen te koop worden aangeboden,
II zie lantjang.
Rantjng, schuin aangepunt, naar n
zijde schuin toeloopend, vgl. lantjng, pantjng, mantjng, lantj".
Rant (Mal. rantau), I vroeger heetten aldus de alleen door mannen
bewoonde peperkolonies, tegenwoordig verstaat men daaronder de
Westkust v. Atjh t. o. van Groot
Atjh, bijv. rant doeablah biah
barat = de 12 rant's der Westkust, meurant = reizen, rondtrekken, ergens heen gaan met het doel
daar werk te vinden, II het
strand van de eene koeala tot de
daarop volgende.
Rapa'i, kleine tamboerijn z genoemd
naar het godsdienstig spel (ratb
rapa'i) waarbij men die gebruikt,
vgl. rapana, dab.
Rapana (Mal. rebana), tamboerijn,
vgl. rapa"i, dab.
Rapat, aansluitend, dicht bijn (vgl.
rab, djab, krab, t, reula, opp.
djeu'h, djara", meusoet), peurapat iets naderen, benaderen.
Rapeung, e. s. v. zeevisch.
Raphoe', e. s. v. zweren op het
hoofd.
Raph, broos, bijna verteerd, vermolmd, brokkelig, croquant, vgl.
leump", opp. djiwit, teuga, kng,
bijv. kaj raph = vermolmd hout.
Rarib, zie garib.
Rasa, I gevoel, gewaarwording, smaak,
gevoelen, meening, inzien, besef,
gewaar worden, proeven, ondervinden, ondergaan, smaken, ervaren,
bespeuren, bijv. goel nj hana
mangat rasa = deze sajoer smaakt
niet lekker, bh njan mamh rasadji
= die vrucht smaakt zoet, rasa
tabeu, masn, masam, mamh =
flauw, hartig, zuur, zoet smaken,
seureuba rasa (of bira"sa) = lett.
alle smaken, d.i. de boeah nona
(Anona reticulata, Lh), gadh rasa
= den smaak verliezen, ln rasa
pajah s= ik gevoel vermoeidheid,
pakn han tabri koerasa meung

Ra'sa

251

Ratb

het bijv. al maar huilt), meurasi


batjoet = waarom laat ge er mij
that keubeu nj lam djar gata
zelfs niet een beetje van proeven?,
deze buffel is zeer voorspoedig
tjoeba rasa = proeven, djirasa
in uw handen, gij zijt zeer gelukkig
mangat that = hij proefde dat het
met dezen buffel, II rasi nan =
zeer lekker was, boe djipadjh han
een naam geven, benoemen, vgl.
meurasa = het eten smaakte hem
peunan, bh nan, bijv. soerat rasi
niet meer, ba" vasaln hana oedjeu een (Maleisch) wichelboek voor
n oer nj = het zal vandaag
naamgeving.
denkelijk niet regenen, peurasaanln = naar mijn meening, naar
Rasia, of roesia (Mal. rahasia), gemijn gevoelen, naar mijn inzicht,
heim, bijv. nj haba rasia dit
peurasa, of bri rasa te proeven
is een geheim, sabh rasia patt
geven, II rasa, of ra'sa = kwiktasimpan_ dalam atteu = een gezilver, bijv. peutamng ra'sa =
heim behoort ge in het binnenste
het brengen v. kwik in (het menuws harten te bewaren, ba" djeut
schelijk lichaam).
tasm rasia njan l gata 3 = ge
moet het geheim kunnen bewaren.
Ra'sa, I kwikzilver, zie rasa, II in
Ras', pennen v. hout of bamboe
bal ra'sa = ontspanningszaal (alwaarmede men de dakbedekking
leen in verhalen).
vaststeekt, vgl. tjoetj", bijv. goeRa'sasa, monster, reus, booze geest,
kln ka meuras" ngn doer
bijv. lontakt djipadjh l ra'sasa
ik heb een doornsplinter in mijn
njan = ik ben bang dat dat monnagel gekregen.
ster (u) zal opeten.
Rasoeat, omkoopsprijs, geld om iemand
Raseudn, ons woord resident".
om te koopen, bijv. drneu han
Raseuki (Mal. redjeki), levensonderneutoeng rasoeat = hij liet zich
houd, broodwinning, kostwinning,
niet door geld omkoopen.
bestaansmiddelen, levensmiddelen,
dagelijksche leeftocht, geluk, bijv.
Rasoej (v. Arab. rasoel), de gezant
mita raseuki == levensonderhoud
v. Allah, bijv. doe'a aroeah Rasoej
zoeken, meuteum raseuki le= gebed aan den geest v. d. gevensonderhoud vinden, oereung
zant Gods, djoendjngan Rasoej
ma'noesia djimita raseuki masngRabi = des Heeren geerden Gemasng = de menschen zoeken j
zant, rasoellah = Gezant v. God.
ieder hun levensonderhoud, ka abh
Rafa, vlak, effen, gebaand, gelijk, geraseukidji = lett. zijn levensonderlijkelijk, gelijkmatig, vgl. sar, bijv.
houd is op, d.i. hij is dood, hij is
djalan rata = een effen weg, nanggestorven, meung na raseuki gata
gr rata een vlak land, ka rata
ngn ln == als u en mij geluk belntaw" bandoem = ik heb alle
schoren mocht zijn, hareukat djalan
menschen zonder onderscheid geraseuki = gewin is de weg tot
noodigd, taseu't doem rata = antkostwinning.
woord allen, taboe rata = overal
zonder onderscheid uitzaaien, gata
Raseutm, de bloemknoppen v. Rafbeurata alat di djar = neemt als
flesia Patma, BI.
n man de wapenen ter hand, sama
Raseutng, zweer in den neus.
rata = overal even vlak en effen,
Rasi, I goed, geschikt, gelukkig, een
overal gelijk, sama rata geumeugunstige uitwerking hebbend, geluktoepeu alom bekend, sama rata
kig in zijn gevolgen, bijv. hana
oedjeun = gelijkelijk door regen
meurasi = niet geschikt, niet gebevochtigd, peurata == gelijk malukkig, niet helpen (bijv. v. e. meken, vlak maken, effenen, nivelleedicijn, v. e. naam enz.), aneu' ln
ren.
hana meurasi nandji = mijn kind
heeft geen gelukkigen naam (daar
Ratb (v. Arab. ratib), eigenlijk ge!

Rat

252

meenschappelijk opgedreunde gods- Rawi, verteller, verhaler.


dienstige gezangen (e. s. v. dikt);
Rawh, meurawh, ronddwalen, ook:
behalve de Arabische ratb's heeft
verward (v. e. droom), bijv. loemmen echter in Atjh een navolging
pln meurawh = mijn droom
daarvan die men een soort parodie
was verward, ik weet niet precies
v. zekere soort v. godsdienstoefemeer wat ik gedroomd heb.
ningen mag noemen, gepaard gaanRawng, meurawng, luidkeels roede met zang, dans en bespeling v.
pen, schreeuwen, janken, maanblafmuziekinstrumenten (terwijl muziekfen v. honden, vgl. meukoengkng,
uitvoeringen door den Islam streng
meuranggng,
meudrh.
zijn verboden), bijv. ba" sab taRawt, ergens stukjes of spaanders
meuratb ge moet in gelijke maat
afsnijden, peurawt, of sikin rawt
zingen in den ratb.
lett. mes om ergens stukjes af te
Rat, gekkepraat uitslaand, bazelen,
snijden d.i. een werkmesje voor
doorslaan, poeng rat - gekkehuishoudelijk gebruik,
keumamah
praat uitslaan, ongevaarlijk krankteurawt geulaw" sira = snippers
zinnig.
gedroogde stokvisch met zout vermengd.
Ratjn, vergift, vgl. toeba, iph, bisa,
bijv. b" tapadjh kadang na djibh
R, I wantrouwend, achterdochtig, onratjn = eet er niet van misschien
betrouwbaar, vgl. ilat, soelt, bijv.
hebben ze er vergift in gedaan.
r that atln keu oereung njan =
ik vertrouw dien man volstrekt niet,
Rath, onbestemd, in het wilde weg,
peur achterdocht wekken, ieonzeker.
mand zwart maken, maken dat
Rawa, I de staart v. e. vlieger, II
iemand niet vertrouwd wordt, II
gaas, gordijnengoed, kleumboe rawa
weinig lust hebben om (iets te
een gazen muskietengordijn,
doen), bijv. r at djidja" = hij
III prang rawa = strijd v. Atjh
heeft weinig lust om te gaan, III
tegen de Maleische bevolking ter
achteloos, onachtzaam, slecht beWestkust (lieden v. Rau) tijdens
waakt.
Soeltan Djamaloel-Alam (waarvan
de hikajat Ptjoet Moehamat geR, zie ri.
waagt), aneu" rawa = lieden uit
R ' , leelijk, slecht, bijv. r* that roehet landschap Rau afkomstig (naam
padji = zij is erg leelijk v. uitervoor de bevolking v. d. Westkust,
lijk, r* peurang slecht v. invgl. aneu" djam).
borst, pakri ka joe peugala saw"
ba" djar, r" ba" oereung nangRawa', blindelings naar iets werpen
gr = hoe kunt ge uw armbanden
of schieten, bijv. poebeud rawa"
willen laten verpanden, dat staat
= in het wilde weg een schot losleelijk bij de lui in het land.
sen, rawa"-rawa" op goed geluk
af, op de gis raden of iets doen.
Ra, of reu ja, meura-ra (Mal. ria),
Raw, I garen tot strengen (lingkang)
lawaai, drukte, luidruchtigheid, uitwinden, op- of afwinden, bijv. djeubundige vreugde, met vermakelijkreuka meuraw haspel of garenheden, praalvertoon (v. e. feest),
winder (waarop het pas gesponnen
vgl. piasan, hih.
garen gewonden wordt) meuraw
Rb, meurb-rb, druppelen, vloeien
= ook: het inspinnen der zijde(v. tranen), vgl. reu, r, r, bijv.
wormen, II dreggen (naar iets
djim h meurb-rb ngn i mata
wat in het water gevallen is), tas= hij weende dat de tranen vloeiten, overdenken, overwegen, meu- \
den.
raw-raw atln = ik lig al maar ] R, meur-r, stroomen, ook: in
te tobben, mijn binnenste is onrusscharen, vgl. meur-r,
meureutig, onbestendig.
reu, meurb, bijv. djim meur-

Rh

253

r i mata = haar tranen stroomden, oereung


gampng
teubit
meur-r = de bewoners der dorpen liepen in grooten getale uit.
Rh, meurh-rh, lang naar beneden
reikend, vgl. rh.
Rng, in elkaar draaien (v. draden,
touw, garen), vgl. srng.
Rt, of rt, I weg, pad, spoor, vgl.
djalan, djoerng, bijv. rt meusakt
= een zeer moeilijke weg, rt fy'f
that een sterk hellende weg,
peutoenj" rt = den weg wijzen,
oereung ba rt = gids, di teungh
rt = onderweg, geutanj tadja"
tatoert sabh rt wij gaan in
n spoor, dji"" rt toendjang ba"
nga = hij klom langs de luchtwortels v. d. nga-boom (e. s. v. ficus),
II vreten, grazen, bijv. goeda
njan djirt naleung = dat paard
vreet gras, nj pad keubeu rt
dit is de rijst die de buffels aangevreten hebben.
Reu'ah, buiten adem, afgemat, vermoeid.
Reuba, I geveld hout op ontgonnen
grond, II puntige riffen of klippen.
Reubah, vallen, omvallen, neervallen,
neerstorten, vgl. rht, boengka, roe*
bh, roenth, reulh, bijv. reubah
likt = achterover vallen, ka abh
reubah = reeds geheel omver, kaj
rimba djireubah gham-ghoem = de
woudboomen vielen donderend omver, oer ka reubah leuh de
zon daalt al naar het Westen (d.i.
2 /i uur n.m.), reubah tjt oer
= de zon valt v. h. toppunt (d.i.
1234 uur n.m.), peureubah
doen omvallen, tapeureubah kaj
bladh aloe = laat den boom neerkomen aan de overzijde der beek.
Reubh (Mal. reboes), in water koken, vgl. tagoen.
Reubng, I jonge spruit (zooals v.
bamboe, pisang, suikerriet, alanggras, enz.), bijv. poetj" reubng
: ' jonge bamboespruiten, ook: e. s.
v. toempal-motief (aan elkaar sluitende wigvormige figuren) bij weefx

Reudm

sels en als snijwerk op hout, metaal


en op aardewerk, ook: e. s. v. gouden armplaat, II hoornstand bij
hoornvee (hoorns kort en recht naar
boven).
Reubt, wegrukken, ontrukken, trachten te overweldigen, rooven, vgl.
samn, rampah, bijv. oereung- (of
si-) meureubt roover, straatroover, reubt gampng = een
kampoeng oplichten, oereung meureubt di la't zeeroover, ln
njang reubt poetr ba" djar
radja = ik ben het geweest die de
prinses aan de handen v. d. koning
onrukt heb.
Reuda, bedaard, geluwd, verminderd
(v. vuur, wind, golven, regen, ziekte, rumoer, oorlog, hartstochten,
enz.), peureuda kalmeeren, doen
verminderen (vgl. teudh, pih, pirang), hana reuda = onverminderd, zonder ophouden, zonder poozen, steeds door.
Reudeub, of radeub, de dadap-boom
(Erythrina indica, Lam.) veel gebruikt voor levende heiningen en
als steunboom voor sirih.
Reudjang, spoedig, vlug, snel, schielijk, gauw, vgl. bagah, batja, dhab,
ladjoe, leugat, pantah, sigra, tadjam, opp. ajeum, badam, batjoetbatjoet, beu", malah, brat poenggng, lambat, trb, l", landh,
lambat, bijv. tadja" ba" reudjang =
ga spoedig, ba' reudjang taiv ~
kom spoedig terug, kawh reudjang
scheer je gauw weg, ba' reudjang tadja" tj" = ga hem gauw
halen, djal moepalng reudjang
karam = een sterk uitgeholde
prauw slaat gauw om.
Reud' (Mal. redoep), bewolkt, betrokken (v. d. lucht), somber, niet
helder, gedempt, bedekt, nevelachtig, opp. trang, bijv. reud"-reudm
zwaar bewolkt, op het punt van
te gaan regenen.
Reudm, donker, somber, vgl. reud",
bijv. reud"-reudm h njang t"
tadm de lucht is zwaar bewolkt

Reu

254

tot waar ge nog kunt komen blijft


daar.
Reu, stroomen, vloeien v. tranen, vgl.
r/3, r, r, bijv. meureu-rea i
matadji = zij weende dat de tranen
vloeiden.
Reu', of rheu", vlechten, ineenvlechten, twee of drie koorden of
stukken rotan z door elkaar heen
slaan dat het geheel als touw dienst
kan doen, vgl. manjeum.
Reu'h, zich forceeren (om iets te
doen), bijv. lnreu"h lndja' batjoet-batjoet = ik forceer mij zoetjes aan te loopen.
Reung, eenigszins droog, oudachtig
(minder sterk dan roe* en ri").
Reut, of sreuf, afritsen, afrukken,
stuk trekken, stuk rijten, doorbreken, vgl. poepoeth.
Reugam, vuist, de gesloten hand,
handvol, vgl. geunggam, geupaj,
bijv. breuh sireugam = een handvol rijst, djibh bat njang djircu*
gam = hij wierp den steen weg
dien hij in de vuist hield.
Reugh, te gronde gericht, geruneerd,
van alles ontbloot.
Reugha', in massa, in menigte, bijv.
bh drin djin teungh reugha"
that djisrt = de doerian's vallen
thans in massa af.
Reugh, meureugh, flink uitgegroeid,
stevig, sterk gebouwd, vgl. kng,
moendam, bijv. leum
meureugh
een flink uitgegroeide stier (voor
voortplanting geschikt).
Reuhab, doodsbed, ook: de kleedingstukken v. d. overledene (die zoodra de lijkstoet het sterfhuis verlaten heeft op de legerstede worden
neergelegd), men denke ook aan de
Moeharram-feesten waarbij tijdens
min of meer woeste optochten de
reuhab van Hoesain worden rondgedragen.
Reuhoeng, zie veuhm.
Reuhm, of reuhoeng, gat, opening,
holte, kuil, scheur, spleet, naad,
houw, hak, smalle wond in de huid
gemaakt door een blank wapen, vgl.
roe"eung, reunggang, loeng, ling,

Reukoeng

loe"eu", loengki", goeroe", bijv.


reuhm(of loeng*) idng
neusgaten, reuhm gloenjoeng
=
oorgaten, reuhm goeha gang in
een grot, reuhm* (of poenggng-)
djarm = oog v. e. naald, reuhm
broe" goentji = sleutelgat, reuhm
gleung = de opening v. e. polsof enkelring, reuhm soelng = de
gaten in een bamboe-fluit, h boerng roengkeu reuhm = wl boerng (een kraamvrouwenduivel) je
hebt een gat in den rug, soempaj
reuhm manjt = dichtstoppen der
lichaamsopeningen v. e. lijk, idja
njang reuhm geurhat een kleed
waar een gat in is gekomen stopt
men, peureuhm een gat maken.
Reuja, zie ra.
Reujeu, of rijeu (Mal. rial), reaal,
dollar, vgl. reunggt, bijv. sidr
sirijeu djilak ha" per man
vroegen zij n dollar als recht.
Reujeu', of rijeu'', branding, golven,
vgl. gloembang, bakat, tjeuratjeu",
aln, bijv. rijeu" di la't meugoentjang-goentjang bandoem meuriwang oe binh pasi de brekers
op zee zijn in stage schudding en
alle rollen zij terug naar het strand,
wh rijeu" = het schuim v. d.
branding.
Reujh, of rijh, leven, getier, geraas,
rumoer, luidruchtig, vgl. gabra,
kirh, soebra, kiam, opp. im, bijv.
rijh gabra han tatoepeu
leung
sapeu l = het was een leven en
een kabaal dat hooren en zien je
verging, b" reujh na djam di
sram maak niet zoo'n leven
er zijn gasten in het voorhuis.
Reukam, pijnlijk, een pijnlijk stekend
gevoel gevend, vgl. fif.
Reukih, oneffen, vgl. reukoet, opp.
djloe, djeula, gloe, gla, glh,
litjn, enz.
Reukoeng, strot, keel, hals, vgl. takoe, haleukm, reun", bijv. tal
reukoeng = collier, halssnoer, reukoeng leu" = de halskraag v. e.
tortelduif, meukleut-kleut reukoeng = verlekkerd op.

Reukoet
Reukoet, ruig, stroef, vgl. reakih,
opp. gloe, bijv. djibh tanh keu
oel sikindji nameung reukoet
hij deed aarde op het gevest van
zijn mes opdat het stroef zou zijn,
peureukoet stroef maken.
Reula, I plat, met het geheele vlak op
den grond staande, bijv. v. d. voet,
V. e. huisstijl die niet op een onderlegsteen of neut staat, vgl. djab,
bijv. tamh njan djimeureula- (of
djidjab*) ba" tanh = die huisstijlen staan plat op den grond (niet
op neuten), II over den grond
sleepen, bijv. b" tameureula idjaln
ba" tanh = sleep mijn kleed niet
over den grond, ba" nj djimeureula dheun oe tjng seulasa
deze boom werpt schaduw (lett.
takken) tot op de zitplaats boven de
huistrap.
Reul, zie teul'ih.
Reuleu, zie lareu.
Reuleut, zie roeleut.
Reuling, in teub reuling, een donkerkleurige suikerrietsoort met zeer
dunne lange geledingen die z
hard zijn dat men er wel voetangels
van maakt.
Reulh, steken, stooten (bijv. met een
stok, lans, enz.), bijv. gakiln meu*
reulh keunng soeda = mijn voet
is door een voetangel doorstoken.
Reulh, of reul, instorten, invallen,
in elkaar zakken (bijv. v. e. berg,
een aardhoop, een huis, enz.), vgl.
roenth, reubah, roebh, bijv. roemhln ka reulh mijn huis is
ingestort tot puin, peureulh =
doen instorten, ongedaan maken,
doen mislukken, afbreken, omver
halen, sloopen, atdji reulh meung
dji"ingat aneu'dji mat = haar
hart brak als ze dacht dat haar kind
dood was, hoekm gadh adat reul
= de goddelijke wet verzwindt de
adat vervalt.
Reulj, schaduw, vgl. tjheu, bajang,
bijv. na reulj dijoeb ba" njan
er is schaduw onder dien boom,
meureulj oe ateuh tika = een
schaduw werpen op de mat.

255

Reundam

Reumbang, juist, getroffen, doeltreffend, geschikt, vgl. rA, bijv. reumbang pa"sa juist de goede tijd
voor iets, reumbang gt lnpoe*
beud dalam matadji = ik heb
hem (met mijn geweerschot) net in
zijn oog geraakt, hana reumbang ln
ngn djih = wij kunnen het niet
best samen vinden, nanggr Pidi
reumbang peut sag = het land
Pedir is juist vierhoekig, meutan
pajah hankeu reumbang = zoo men
zich niet inspant komt men er niet,
taseutt njang reumbang di at =
men volge zijn eigen smaak, dji*
peureumbai.g keumoed
= hij
hield het roer in de goede richting.
Reumh, opgeruimd, goed gehumeurd,
minzaam, vriendelijk, opp. tjikn,
bingt, bingkng, toenoe, bijv. moeka reumh = een blij gelaat.
Reumib, ingedrukt, ingedeukt, bijv.
idng reumib = een ingedrukte
neus, keumoerah reumib = een
donderbus met ovalen (als ingedeukten) mond.
Reum , I lekkernijen, zoetigheden,
vgl. peunadjh, II (Mal. remoe")
verbrijzeld, vermorzeld, vergruisd,
kort en klein, bijv. reum" that atln = ik ben terneer geslagen, diep
bedroefd, ongelukkig.
Reurnn, bont en blauw (geslagen),
vgl. leumbam, bijv. reurnn badandji keunng ph = hij is bont en
blauw z is hij geslagen.
Reumpah, een geurig mengsel v. allerlei welriekende bloemen soms nog
onder toevoeging v. geurige olie om
er het lichaam mede in te wrijven.
Reundah, nederig, laag, onderdanig,
klein, opp. manjang, bijv. gl reundah = een lage berg, ba" kaj
reundah een lage boom, oereung reundah = een geringe.
Reundam, te weeken zetten, in het
water zetten, meureundam = onder water zijn, ook: het verdwijnen
v. zon, maan en sterren, vgl. lb,
bijv. mafa oer ka reundam =
de zon is reeds verdwenen, reundam
bidjh = weeken v. zaadpadi.
1

Reundang

256

Reuntang

Reundang, bakken, braden, fruiten (in


tegen rente, tj" reunggt meulaba
vet), vgl. tjroeh, tjrh, toemh,
= woekeren, reunggt keu lada =
lheu, bijv. bh man" reundang =
het verstrekken v. voorschot onder
eierstruif.
verplichting v. levering v. e. beReun', I glanzen, schitteren, vgl. l,
paalde hoeveelheid voortbrengselen
hoe, blt-blt, bijv. meul-l meuv. d. oogst berekend tegen een prijs
reun'-reun"
lag i meuh =
ver beneden de marktwaarde.
schitterend en glanzend gelijk verReunggt, zie leunggt.
guldsel, II halsvederen, halsReungkah, een witbuikige aap met
kraag (bij vogels), bijv. reun"
langen staart, grijze gibbon.
leu~ = de halskraag v. e. tortelduif.
Reungkan, e. s. v. onderlaag v. geReungat, met een barst of scheur,
vlochten bladeren waarop men potvgl. tjeurah, bijv. kantln ka reuten en pannen plaatst die men v. h.
ngat = mijn rijstpot heeft al een
vuur neemt.
barst.
Reunjeun, trap, ladder, leer, bijv. "
Reungt, e. s. v. zeer kleine vliegen of
reunjeun = de trap opgaan, sra
muggen die gaarne om en in de
m reunjeun = lett. trapgalerij d.i.
oogen vliegen, vgl. djam", agah.
de voorgalerij, reunjeun para = een
Reunggajng, een plant met fraaie
trap naar de zoldering, reunjeun
witte schermbloemen.
dagoe = trapleer bij peperplukkers
Reunggang, niet sluitend, te ruim, los- :
in gebruik (vgl. poerih).
zittend, los in de voegen, wijd uitReunm, eenigszins schemerend, nog
een, ver uit elkaar, vgl. reuhoeng,
niet volkomen helder, vgl. sap,
reuhm, loeeu", loengki", goe- \
seupt, bijv. soebh reunm = de
roe', opp. arat, seusa", pitje", leuochtend schemering (als tijdsbepabat, bijv. tingkab nj reunggang
ling, vgl. padja, moerh, opp. sin= dit venster sluit niet goed, dji
dja, moegrb).
meuda"wa hana reunggang = zij Reunng, een v. e. haak voorzienen
zijn onuitputtelijk in hun tegenwerstok om bloemen of vruchten af te
pingen, peureunggang wijder
trekken, vgl. tjt.
maken, losser maken.
Reunta', aanmoedigen, aanhitsen, aanReunggt (Mal. ringgit), dollar, reaal,
sporen (bijv. v. vechthanen in het
rijksdaalder, ook: geld in het algestrijdperk), ophitsen, uitdagen (bijv.
meen, vgl. reujeu, rijeu, bijv.
v. dansen in den oorlog).
reunggt patong oebit = SpaanReuntang, in de lengte uitstrekken,
sche dollar met klein beeld (d.i.
spannen, meureuntang = uitgemet beeltenis v. Ferdinand V I I ) ,
spannen, strak, in de lengte uitgereunggt patong rajeu" = Spaanstrekt, in n rij, bijv. djireuntang
sche dollar met groot beeld (d.i.
si kra" tal di leun roemh ba"
met beeltenis v. Carolus III en I V ) ,
meu"ad = zij spande een touw
reunggt meureujam - kanonnenop het voorerf om goed te drogen
dollar
(d.i. Spaansche dollar),
te hangen, kaw reuntang = een
reunggt boerng = vogeldollar
beug of samengestelde lijn, oereu(d.i. Amerikaansche dollar), reungng djidoe" meureuntang = de
gt tjin = Japansche dollar, reungmenschen zitten op een lange rij,
gt meuh = de gouden doublon,
beuneung Radja Timh djimeulak reunggt = geld vragen,
reuntang si mata oer teubit =
reunggt njang drneu bri keu ln
een regenboog is in 't Oosten uit= het geld dat u mij gegeven
gespannen, njarng ka djireuntang
heeft, bileung reunggt = geld
dalam brawang = het zegennet is
uittellen, ngoej- (of meulaba-, of
al in de kolk uitgespannen (uitgesambt-) reunggt = geldleening
worpen)^ geulabah ramideun ka

Reunt*

257

Ri

meureuntang = het spinneweb is


met v. messen en wapens, de lijnen
uitgespannen, pasi meureuntang
in de hand (bij beide onderscheiden
een lijnrecht strand, koeta reuntang
in gunstige en ongunstige), bijv.
r= een rij versterkingen.
grf that reuta" djardji = de lijnen in zijn hand zijn zeer gunstig,
Reunt', zie rint".
ln ka reuta" meunan = z is nu
Reuntt, met geweld naar zich toehaeenmaal mijn lot, reuta"dji hana gt
len, overweldigen, oereung nang= zijn lijnen (d.i. zijn inborst) zijn
gr habh reuntt = de bevolking
niet goed.
werd geheel overweldigd.
Reut', zich uitrekken, vgl. teuplth
Reuntjng, of rintjng, de (aan n
oerat.
kant scherpe) Atjhsche dolk, rentjong.
Reuteu', peulvrucht, boon, erwt,
bat ban aneu" reuteu" steeReu'oh, zweet, zweeten, doorzweeten,
nen als erwten.
bezweet, bijv. ln meureugh, of:
meuhamb reu'hln = ik zweet,
Reuth (Mal. rafoes), honderdtal,
tj" reu'h = zweetmiddel, sig
bijv. sireuth = honderd, doea
reu'h nmaal bezweet (als
reuth = twee honderd, teungh
tijdsbepaling), rajeu" reu'hdji
=
doea reuth = honderd vijftig,
(de kruik) lekt erg, dalam oer
meureuth oereung honderde
reu'hdji peusam = heet brak hun
menschen.
zweet uit in de zon.
Rwang, zie riwang.
Reupah, worstelen, vechten (vgl.
Rhab, zie srab.
lh, p", lt), ook: verkrachten (v.
Rhat, zie sarat.
e. vrouw).
Rhng, forsch, sterk, gespierd (v. gestalte), vgl. gagah, koeat, koekh,
Reupang, gelijk afgesneden, doorgeteuga, teugh, opp. leumh, raph.
sneden, gesnoeid, gevijld (v. tanden), gehakt.
Rheu, zie sreu.
Rheu', zie reu".
Reuph, rijzig, lang en mager.
Reupn, beraadslagen, met elkaar
Rhib, zie sri>.
praten zonder tot een resultaat te
R h ' , zie sr".
komen, bijv. fip Daja, taki Few \ Rhoeng, wegnemen, weghalen v. iets
sangan, reupn Seunagan = Daja
dat men te voren heeft uitgezet, opis bekend om zijn bedrog, Peusagesteld (bijv. een val, een net, enz.,
ngan om zijn beetnemerijen, Seunaopp. theun), bijv. boeb geutheun
gan om zijn eeuwigdurend beraadseupt geurhoeng beungh = fuislagen.
ken worden 's avonds uitgezet en
's morgens weggehaald.
Reusa', collectiefnaam voor verschillende boomsoorten die een hard
Rfoh, zie srh,
uitnemend timmerhout opleveren.
Rhj, overeind staan (v. d. lichaamsharen) .
Reusam, I e. s. v. varenplant, II
Rhm, zie srm.
(v. Arab. rasm), gebruik, gewoonte, inzetting, manieren, vgl. adat, R i , of r, uiterlijk, gedaante, voorkokanoen, biasa, kajm,
deureuhm,
men, vorm, bijv. sang ri meuroea
atran, kaidah, bijv. reusam nang
= als de gedaante v. e. leguaan,
gr = de landsgewoonten, pan
hana gt ri ba' oereung dnja =
reusam meusoelt wat is dat voor
dat staat niet goed bij de lui in de
manier z te jokken, III inng
wereld, ook afkorting v. barangri
meureusam, lichtekooi, minnares
(zie hieronder), bijv. ri njang na
(vgl. inng bidoen, inng djalang,
bandoem djiph mat = allen die
inng meu'n, inng moemoekah,
geboren werden bracht hij om, meuinng meudina).
ri, of meur = bekend (v. soort of
gedaante), bijv. hana meuri l =
Reuta', barsten of aderen in het lem17

Ria

258

niet meer te herkennen, niet meer


te zien, meuriri tjit = met onderscheid (d.i. niet zonder onderscheid), meuri boeldji 3 te onderscheiden aan zijn veeren, foeri
= onderkennen, van aanzien of
omvang kennen, de gedaante ken- ;
nen van (zie aldaar), sar (voor
sari) = lett. van n en dezelfde
gedaante of vorm, gelijk, effen, vlak,
in dezelfde mate, te zamen, allen
gelijkelijk (zie aldaar), barangri, of
baranggari, of meuranggari wie
ook, welke ook, alle, elk, ieder, siri, \
of sir welk?, welke?, wat voor?, ;
wat voor een?, vgl. th, bijv. njang
siri koe gata welke is uw vader?, siri njang gt welke is het
beste?, njang siri bheu" gata =
welk is uw aandeel?, th siri =
weten welke, peuri = doen kennen, bijv. peuri dr = zichzelf
doen kennen, verraden,
sakt
mangat ka lnpeuri == het vr en
tegen heb ik doen uitkomen.
Ria, verwaten, blufferig, ijdel, vol
grootspraak, vgl. teukab, seurapah,
oedjb, seumeu ah, bijv. oedjb
seumeu'ah ria teukab sinan njang
le oereung binasa = zelfbehagen
en roemzucht verwatenheid en
praalvertoon velen worden door die
ondeugden in het verderf gestort,
b' tabri teuka ria nit lam badanln = mogen mijn innerlijke bedoelingen niet door verwatenheid
worden aangetast.
Riba, I (v. Arab. riba), woeker, interest, rente, bijv. padjh riba, of peulaba riba
geldleenen tegen rente,
II afwijken, bijv. djih hana djimeuriba ban njang adat ngn hoekm = hij week niet af v. d. overgeleverde inzettingen noch van de
godsdienstige wet, meuriba han
Zonder afwijking, niet afwijkend.
Rib (Mal. r/fcoe), duizendtal, sirib !
= duizend, meurib deureuham .
= duizende dirham's, meureurib
= bij duizenden.
Ribt, storm, rumoer, geraas, vgl.
a'oe, gabra, gadh, kirh, kiam,
1

Rila

karoe, reujh, rijh, roesh, soebra,


bijv. angn ribt = stormwind, pat
njang djidng djeut keu la't djibeudh ribt ban oedjeun keunng sa = waar hij staat wordt
het een zee een storm ontstaat daar
als bij den regen van keunng sa
(d.w.z. met helsch rumoer).
Ridjan (Mal. redjan), een ziekte bij
kippen die telkens wat faeces kwijtraken.
Ri',
opgedroogd,
verschrompeld
(door ouderdom, vooral v. vruchten), vgl. roe", reung, bijv. oe
ri* = oude uitgedroogde klappers
(die vanzelf uit den boom vallen).
Rib, zie rhib.
Rit, of srif, afnemen, verminderen,
achteruitgaan, vallen (v. h. water),
vgl. soest, soert.
Rigab, snel, haastig, druk in beweging, in actie, met zijn velen aan
iets bezig, bijv. oereung teungh
rigab padjh = de menschen zijn
thans druk aan het eten, peurigab
= haast maken, ergens vaart achter zetten.
Rihan, I e. s. v. kruid of heester
(Ocimum sanctum, L . ) , II aanduiding v. d. hoeveelheid gehaspeld
garen, bijv. 1 rihan = 4 proet =
80 oeraf = Vio toe (1 oeraf =
n omhaal).
Rijeu, zie reujeu.
Rijeu , zie reujeu".
Rijh, zie reujh.
Rika, het teekenen v. figuren op goed,
het snijden en graveeren v. figuren
in hout metaal of aardewerk, vgl.
loekh, ook: opstellen, opschrijven
(bijv. v. e. hikajat, vgl. karang).
Rila (v. Arab. ridla), welbehagen
(vooral v. God), toestemming, welgevallen, tevredenheid, gunst, vrede
hebbend met. iets, bereid tot iets,
aanvaarden, toestemming, bijv. deungn rila = goedgunstig, met welwillendheid, han rila niet aanstaan, bahl ba" teumn njang geupoebl-ba pi ln rila tjit ware
het ook een slaaf dien men overal te
koop aanbiedt ik zou hem toch aan1

Riman

259

Rinta*

vaarden, Alah hana rila


oereung I
door kinderen aan een halssnoer op
teukab
= G o d heeft geen welbede borst gedragen), poesa
rimoeng
hagen in een v e r w a a n d mensch, dja e. s. v . haarkronkel die den bekal mat pi tarila zoo ge moet
zitter voorspelt dat hij door een tijsneuvelen v i n d t het goed, keurila"ger z a l worden verscheurd.
an gata geuma = het moge u beR i n d a n g , I kiel v. e. vaartuig, II
hagen dat mij zulks worde toegebladerrijk, lommerrijk, schaduwrijk.
staan.
R i n d , kant, kantwerk, galon, passeR i m a n , I riman dj
(of
djoengka
ment.
dj"),
de harde stevige draadsoort
Rindoe, of rinoe, of rand, genegenheid,
verkregen door het kloppen v . h .
verlangen, begeerte, heimwee, naar
ondereinde (djoengka) v . d. groote
iets verlangen, haken, hunkeren, reikbladstelen (peuleupeu")
v . d. arenhalzen, smachten, v g l . nabsoe, tjinta,
palm, koepiah riman = mutsen v .
keunda", gala", enz., bijv.
lag
deze draadsoort gevlochten, II
poengg'
rindoe keu boeleun
=
een palmsoort (waarschijnlijk een
verliefd als de u i l op de maan,
Caryota-soort).
rindoe rand = smartelijk v e r l a n gen, ln rindoe gala" keu gata
R i m b a , oerbosch, oerwoud, woeste
ik ben verlangend in mijn smachten
grond, v g l . oeteun, bijv. tanh asaj
naar u, rindoe at ln hana ban =
ba" rimba ka moew keu rimba ==
mijn hartsverlangen is weergaloos,
ontgonnen boschgrond welke tot den
rindoe at deundam = het hart door
oorspronkelijken toestand is teruginnige deernis bevangen.
gekeerd, djiboengka
oe gl
lam
oeteun rimba raja = hij brak op
R i n g e u b , snuffelen, besnuffelen, door
naar het gebergte naar de bosschen
snuffelen trachten op te sporen, al
en oerwouden.
snuffelend het spoor zoeken, bijv.
as njan djiringeub
b roesa =
R i m b a h ( M a l . rimbas), e.s.v. kromme
dat hert zocht al snuffelend de lucht
dissel (tot het effen hakken v . h o u t ) ,
(het spoor) v . h. hert.
v g l . bling, tjeukh,
keutjoebng.
Ringkat, of ringkt,
moeilijk loopend
R i m b a n g , meurimbang, e. s. v . werpI
(wegens pijn aan den voet), bijv.
spel met klapperdoppen.
ringkat
that djidja" = hij loopt
R i m b a t , de met planken opgehoogde
zeer moeilijk.
boorden v . e. vaartuig.
R i n g k t , zie ringkat.
R i m o e n g ( M a l . n'mau), tijger, rimoeng koerng
bat = de zwartgeRingoet, den geur v . iets opsnuiven,
streepte tijger (of panter),
rimoeng
bijv. djiringoet bh panah
meuhbkoerng pan de gevlekte tijger
hb b = hij snoof den sterken
(of
panter),
rimoeng
koerng I
geur v a n den nangka op.
djeumpa = de roodgestreepte tijRinoe, zie rindoe.
ger (koningstijger), rimoeng
boeR i n t a ' , of rintha", of sinta", of sintha'
lh = de tijgerkat, rimoeng
koen
( M a l . senta"), met een ruk aan iets
= grijs en z w a r t gestreepte tijger
trekken, met geweld rukken, losruk(of panter), rimoeng
Daja
=
ken, ontrukken, bijv. djirinta" ba"
weertijger,
meurimoeng-rimoeng
pineung = hij rukte een pinangstam
= tijgertje spelen, ook e. s. v . beuit den grond, tal
sintha"
=
legeringsspel (waarbij de stukken
leidsels, sinta' kaw = den hengel
g e i t e n " en tijgers" heeten), rimet een ruk uit het water trekken,
moeng lalat = e. s. v . springspinbarangdoem
tagash
la'n
ba'
netje (dat zich schielijk verplaatst
Toehan kadang-kadang
teungh
gaen v o o r a l op vliegen jacht m a a k t ) ,
la' kakeu rintha" = al wat men
goek
rimoeng
=
tijgernagel
mint buiten G o d soms midden in de
(met goud of soeasa gemonteerd
vreugde wordt het weggerukt.
1

Rintah

260

Rintah, of peurintah, of printah, werk,


ordening, regeling, bereddering, bevel, aangelegenheid, zaak, vgl.
tadah, joe, soerhan, bijv. rintah
(of printah) radja han djeut han
tatoert == de bevelen v. d. vorst
moet men volgen, oel rintah =
ceremoniemeester; bij feesten heeft
men allerlei rintah's, bijv. rintah si
= de zorg voor het slachten (v. h.
offerdier), rintah peusing = de
zorg voor het aan stukken snijden
(v. h. vleesch), rintah tagoen =
de zorg voor het koken, rintah boe
= de zorg voor de uitdeeling v. h.
eten, rintah srah = de zorg voor
het schoonmaken v. h. eetgerei,
printah Rabi = het bestel des Heeren, het Godsbestier, printah akhrat
= de ordening in het hiernamaals,
s peurintah djakeut wie zal
de zakat administreeren?
Rint', of reunt", spat, spikkel, vgl.
roent" ,rintj', tit", bijv. oedjeun
rint" = mot- of stofregen, kleung
rint" = een gespikkelde soort v.
roofvogel.
Rintha', zie rinta".
Rintj', spat, spatten, sprenkelen, vgl.
rint", roent", tit", bijv. aneu" peurintj' hagel v. e. geweer.
Rintjng, zie reuntjng.
Rip, vrijwillige bijdrage, aandeel
voor gemeenschappelijke rekening,
tj" rip = bijdragen innen.
Rireu', verspreid, voltooid (vgl.
seupeu"), meurireu" = uit elkaar
gaan, verspreid raken.
Risa, buil, knobbel, gezwel (op de
huid).
Riti, rij, gelid, reeks, vgl. bandja, barh, ranj, reuntang, seuh, santeut,
bijv. bag ba" boent meuriti pasi
meureuntang = net als boentboomen in rijen een lijnrecht strand,
koeta meuriti = forten staande in
een rij, dalam idang doem meuriti
= van de idang's staat alles in
rijen.
Riwajat, verhaal, vertelling, vgl. haba,
hikajat, tjalitra.
Riwang, of rwang, terugkeeren, we-

Roedia

derkeeren, wederom, nogmaals, vgl.


oelang, poelang, w, bijv. lnriwang lndja" tj" idja sawa' ln
= ik keer om om mijn slendang te
halen, makn lnparh makn djiriwang = hoe meer ik ze wegjaag
(de kippen) hoe eerder ze terugkomen, gt tariwang keudh keer
liever gindsheen terug, meuriwangriwang = heen en weer gaan.
R, meur-r, uitgieten, uitstorten, uitvloeien, uitstroomen, wegvloeien,
vgl. r, reu, pl, toeang, hamb,
bijv. na i lam tajeun ka r = er
is water gestort uit de waterkruik,
pad djir dalam djeundrang = zij
schudde de (naar het veld meegebrachte) rijst uit tusschen de nog
staande stoppels.
R'-r', slurpen, opslurpen.
R', I verbindingsbalken die als langsondersloven v. e. huis dienst doen,
II r ' r ' , iedere, elke, bijv. r r* boeleun = iedere maand, r'r" masa = telken keere.
Roe, bh roe, gouden siervoorwerpen
aan de uiteinden v. e. Atjhschen
sirihzak (boengkh ranoeb), bijv.
bh roe boengkh
meutoe-toe
ban peut poentja = de sirihzak
van welks vier punten de gouden
siervoorwerpen afhangen.
R, toch, immers (als versterking
eener vraag), bijv. peu r wat
toch?, njang hatib r leub P. =
de prediker dat was immers leub
P.7
Roeb* (Mal. rob"), gescheurd, versleten, vgl. beukah, tjri".
Roeb', een heestersoort (Calotropis
gigantea, R. Br.) welker bast vezels
geeft voor het knoopen v. netten.
Roebeung, gevlochten of geweven
oplegsel (bijv. v. mat of kleed).
Roebh, instorten, invallen, vgl. reubah, roenth,
reulh,
boengka,
rht, bijv. seuladangln ka meuroebh = mijn padiloods (op het rijstveld) is ingestort.
Roedah, zie loedah.
Roedh, aan gene zijde, vgl. blahdh.
Roedja, een lapje goed, overschot v.

Roedh

261

e. stuk goed, stuk v. e. oude versleten kain, vod, bijv. idjadji pi roedja-roedja == zijn kleed bestaat uit
aan elkaar gelapte lompen, mat
ma"keu ba" doe' dapoe mat koekeu ba" oet roedja = je moeder
is in de kraam gestorven en je vader heeft zich aan de lappen (waarmede de opiumpijp wordt schoongemaakt en waaraan zich dus
opiumresten hebben vastgehecht)
dood gezogen.
Roedh (Mal. roedoes), e. s. v. klewang, zwaard, houwwapen (zonder
scheede gedragen).
Roe', I gat, kuil, uitholling, gleuf,
vgl. loeng, ling, reuhm, reuhoeng, roe'eung, loeeu', bijv. koeh
roe" = een gat (kuil) graven,
II uitgedroogd, verschrompeld,
samengetrokken, inn gekrompen,
dunner geworden, vgl. ri", reung,
bijv. pineung roe' = pinangnoten
die z droog zijn dat ze rammelen, ' roe' = droog, dor haar
(waar lang geen olie op is gedaan) .
Roeng, rug (ook v. h. lemmet v. e.
blank wapen of mes), vgl. likt,
poenggng, opp. nab, keu, bijv.
meugaroe-garoe roeng = elkaar
den rug krabben, roeng boerng
reuhng ~ in den rug v. d. boerng
is een holte (een gat), djidoe"
ateuh roeng eungkt raja = zij
zaten op den rug v. e. grooten visch,
ioeleung roeng = ruggegraat,
ook: nokbalk v. e. huis, di nab ban
peuleuntng di roeng that meuragam '- van voren gelijkend op een
Ifriet van achteren meersoortig v.
vorm.
Roet, vast aantrekken, stijf binden,
bijv. taroet siloeeuteu = bind uw
broek goed vast.
Roe'eung (Mal. roeang), ruimte tusschen twee zaken, tusschenruimte,
ook: vakken tusschen de hoofdspanten v. e. huis, bijv. drneu neubri
roe'eung sadati tamng = geeft
wat ruimte dat de sadati binnentrede, roemh lh- (limng-, la-

Roekoe*

pan-) roe'eung = een huis met


drie (vijf, acht) geledingen (afdeelingen), roe'eung gig = de openingen tusschen de tanden, peuroe"eung ' ruimte maken.
Roegha, verdriet, treurig, verdrietig,
vgl. shsah, ook: weeklagen, bijv.
djim roegha zij barstte in bittere weeklachten los.
Roeg (Mal. roegi), verlies, schade,
onkosten, afbreuk, opp. laba, bijv.
ln roeg sig dja" oe rant nj
= ik heb op deze handelsreis verlies geleden, roeg- (of neuroeg-) oereung njan het verlies (de schade) van die persoon,
roeg ngn pajah = onkosten en
moeite, peuroeg = schade toebrengen.
Roeh, belachelijk, bespottelijk maken,
van iemand kwaad spreken, iemands
intieme leven op straat brengen,
haba roeh een verhaal dat gewoonlijk lach verwekt en een of
ander persoon of voorval tot object
van spot kiest, hikajat roeh =
humoreske.
Roehng, wegzwering v. d. neus, lupus.
Roej, suizend neervellen, neermaaien.
Roe'ja (v. Arab. roe'jah), het zien
der nieuwe maan (als grondslag
voor den aanvang der Vasten).
Roeja roej, overal gescheurd, in
flarden aan elkaar hangend.
Roekb, eerst naar boven en dan naar
voren omgebogen (v. d. hoorns v.
hoornvee), vgl. rangkb, opp. tjapang.
Roek' (Mal. toko"), sigaret, strootje,
sigaar, vgl. tjroeb, bijv. roek" si"awan = e. s. v. medicinale sigaar
(tegen kies- of aangezichtspijn),
roek" gandja = een sigaret met
dekblad v. droog pisang- of nipahblad en binnengoed v. tabak en
gandja, roek" keumoenjan == een
sigaret met arn-wikkelblad en binnengoed v. tabak, benzo, enz.
Roekoe' (v. Arab. roekoe^), vooroverbuiging v. h. bovenlijf (n
1

Roekon

262

der bestanddeelen v. e. ritueele


godsdienstoefening).
Roekn (v. Arab. roekn), I soort,
een stel, bestanddeel, categorie, grondbeginsel, grondinstelling, grondslag,
element, bijv. roekn iman = de
(vijf) zuilen" des Islams (n.1. fjadat, seumajang, djakeut, hadji, poeasa), roekn Ihblah = de dertien bestanddeelen waaruit elke
afdeeling (rakat) eener ritueele
godsdienstoefening (seumajang) bestaat, roekn kteubah = de (vijf)
elementen v. e. Vrijdagpreek (n.1.
poedj, seulaweut, beut Koeroe"an, ivasit, doe'a), roekn agama
peut = de godsdienst heeft vier
wortelen (n.1. iman, seulam, thid,
ma ripat), roekn blah bitjah =
breekbare waar, aardewerk, na bi"
roekn bh kaj = er waren soorten v. boomvruchten, ban sabh
roekn = het heele stel, de geheele
familie, al wat erbij hoort, II
wat aangaat, wat betreft.
Roeleu, rond schepnet zonder steel,
vgl. soed", saw", sangg", bijv.
badj roeleu = baadje als een
schepnet, d.i. een tricot-borstrok.
Roeleut, of reuleut, een rotan vischmandje aan een touw over den
schouder gedragen waarin de visscher de gevangen visch bergt, vgl
gampf.
Roem, Turkije, turksch, vgl. Toeroe
ki, seutambj, bijv. kandji Roem
Stamboelsche pap, bh Roem
= e. s. v. lekkernij.
Roeman (Mal. roman), gedaante,
uiterlijk, voorkomen, gestalte, vgl.
roepa, bijv. roemandji itam = hij is
donker van uiterlijk, roeman rimoeng koerng = een tijger heeft
strepen op de huid.
Roembeut, franje, haar, pluim, pluis,
ook: luchtwortels, vgl. roemb,
boel, toendjang, oetoem.
Roemb (Mal. roembai), kwast,
franje, ook: het niet afgeweven gedeelte v. sommige weefsels dat
doorgesneden wordt en dan franje
vormt, vgl. roembeut.
c

Roendo*

Roemia, zie roeminja.


Roeminja, of roemia, e. s. v. aardpek
uit Arabi ingevoerd en als geneesmiddel gebezigd.
Roemh (Mal. roemah), huis, woning,
bijv. alat roemh
huisraad,
roemh lh roe'eung = een huis
van drie geledingen, roemh dapoe
=a een afzonderlijke keuken als bijbouwing v. h. huis, roemh inng
het verhoogde middengedeelte
v. e. huis (vgl. djoer),
proemh
(samentrekking v. p -f- roemh)
= lett. meesteres des huizes, d.i.
echtgenoote, huisvrouw (vgl. bin,
inng, seutiri), mh (de verkorte
vorm v. roemh) in joeb mh =
de ruimte onder het huis, likt mh
- achterf.
Roempa', ontmoeten, aantreffen, tegenkomen, vgl. roemp", bijv. geutanj tameuroempa" oereung djihoe keubeu = wij kwamen iemand
tegen die een buffel voorttrok.
Roempang, onvolledig, geschonden,
waar iets aan ontbreekt, bijv. gigdji roempang = hij mist een
(eenige) tand(en), soegtdji
ka
roempang = zijn kam mist eenige
tanden, vgl. tjoemh.
Roempt, doorgescheurd, ingescheurd
(v. oorlellen), bijv. djikab gloenjoeng poetr batjoet-batjoet hingga
firf awh teuma roempt = net
zoo lang beten ze in de ooren der
prinses tot deze steeds dunner wordend tenslotte uitscheurden.
Roemp', I met zijn velen omsingelen,
insluiten, een drijfjacht houden, vgl.
pagab, keupng, II ontmoeten,
aantreffen, tegenkomen, vgl. roempa'.
Roempoen, een moerasplant (Ipomoea reptans, Poir.) waarvan bladeren en stengels als groente worden gegeten.
Roempong, uitgescheurd (bijv. v. e.
oor, neusvleugel, lip, enz. door een
toegebrachten slag).
Roendng, ba" roendng, e. s. v.
boom.
Roend', gebogen, neergebogen, voor-

Roeneu

263

Roepa

over gebogen, omlaag gebogen


Roen, I meuroen = leeren, stu(vgl. toend'),
proend'
= zeedeeren, peuroen, of proen
paardje (houdt bij het zwemmen
onderwijzen, onderrichten, dresseeden kop omlaag gebogen), roend"
ren, vermanen, de beleefdheidsvorpoekat = het touw v. d. eenen j
men kennend, welopgevoed, vgl.
vleugel v. e. zegen dat men in zee
adja, bijv. moerib djimeuroen goeuitbrengt en in gebogen vorm naar
r djipeuroen = de leerling leert
zich toehaalt (vgl. lamat).
de leeraar onderwijst, peuroen
beut koeroe"an = onderwijzen in
Roeneu, een plant uit welker vruchhet Koranreciet, ka ln joe peuroeten e. s. v. lijm wordt gemaakt.
n aneu" ln l Si A. ik heb
Roengga, uit de voegen gewerkt (bijv.
mijn kind een vermaning laten gev. e. huis door aardbeving), uiteenven door A . , han m aneu" peugerukt, uit het verband gerukt, bijv.
roen koe het ware absurd als
badandji njang ka roengga djimoeeen kind zijn vader terecht wees,
w ba' set = haar lichaam (n.1.
tapeuroen goedateu = dresseer
van de kraamvrouw) dat uit elkaar
uw paard, hana peuroen = onis gerukt keert weer in den ouden
beschoft, onopgevoed, onfatsoenlijk
normalen toestand terug (n.1. door
(vgl. M a l . koerang adjar), II
de kraamroostering).
aan deze zijde, vgl. blan.
Roengit, grauwe keversoort met
Roent', gespikkeld (v. padi), vgl.
lange hoorns en sterken geur.
boer', bijv. pad roent" e. s.
Roengka (Mal. rangka), geraamte,
v. rijst die wit en rood gespikkeld
gebindte v. e. huis, vgl. rangkajan,
is, vgl. rint", rintj', tit".
bijv. peudng roengka roemh =
Roenth, ingestort, vernield, bedorven,
het gebindte v. e. huis opzetten,
vervallen (vgl. reulh, reubah,
roengka roemh nj ka lheuh =
roebh), peuroenth = doen instorhet geraamte van dit huis is al in
ten, omverhalen, afbreken, sloopen,
elkaar gezet.
vernielen, vernietigen, bederven,
Roengkh (Mal. rangkai), tros, vgl.
doen mislukken, bijv. kaph Jahoedi
moe, karang, toengkj, tjan', bijv.
han djitm mas' dalam soent"
ba" meu'aneu' ba"
meuroengkh
roenth agama de Jodenkafirs
meus pad dalam paja = moogt
willen zich niet bekeeren in eeuwig
gij kinderen krijgen in trossen als
verval is hun godsdienst, njeum kiapadi op moerasgrond (zegenspreuk
mat roenth dnja als stortte
over den bruidegom), sang siroengde wereld in bij het laatste oordeel.
kh boengng = als bloesems aan
Roepa, vorm, voorkomen, uiterlijk, gen tros vergaard.
daante, gestalte (vgl. matjam, roeRoengk', overrijp (v. rijst), bijv.
man), roepa-roepa = allerlei soorpad roengk" = overrijpe padi
ten, peuroepa = een voorkomen
(d.i. zoo rijp dat bij het snijden der
halmen de korrels uit de aren val- I
geven, vormen, peuroepa dr =
len).
de gedaante aannemen van, gt
roepa schoon, mooi v. uiterRoengkb, door ombuiging beschalijk, roepa tari = schoon, lieftallig
digd zijn (v. metalen voorwerpen).
v. uiterlijk, bal' roepa = van geRoengkm, bespringen (v. e. tijger),
daante verwisselen, pakriban roepa
aanrennen op, worstelen, elkaar
poetja' Goenngan hoe is de
beetpakken, bijv. keubeuln geugedaante v. d. top der Goenngan?,
roengkm l rimoeng = mijn bufmeudh roepa = in gene gedaante,
fel is door een tijger besprongen.
zoodanig, hana meutoekri roepa =
Roengkm, gedoomde boom (Flade gedaante niet kennen, saban
courtia-soort) met kleine zoetwrange
vruchten.
i
roepa keubeu ln ngn keubeu

Roepiah
gbnjan mijn buffel gelijkt precies op zijn buffel, djn djipeuroepa
drdji ban manoesia = de djn
nam de gedaante aan v. e. mensch,
meuneukat roepa-roepa = allerlei
soorten koopwaar, roepa il" sang
boeleun trang = schoon v. uiterlijk als de heldere maan.
Roepiah, gulden.
Roerh, zie loerh.
Roesa, het geweidragende hert, roesa
dara = een jong wijfjeshert, si
roesa hertevleesch, dja" meuroesa = op de hertenjacht gaan, pawang roesa = leider v. e. jachtgezelschap, bintang roesa = avondster (vgl. bintang pantjoeri).
Roesa', I beschadigd, gewond, bedorven, geschonden, gehavend, vernield, stuk, roesa" at zeer bedroefd, peuroesa' = beschadigen,
bederven, vernielen, schenden, stuk
maken, schaden, II in plang roesa", d.i. het pijl- of dolkspitspatroon
bij zijden weefsels.
Roesia, zie rasia.
Roes', I ribben (v. h. lichaam, v. e.
blad, v. h. dak), toeleung roes"
= hoofdader v. e. blad, II kant,
zijde, strook, bijv. roes* tir =
strooken waaruit een tir (wandbekleeding, voorhangsel) is samengesteld.
Roesh, I opschudding, onrust, onlusten, wanorde, oproer, getier, geraas,
peuroesh = in opschudding brengen, onrust stoken, bijv. djipeuroesh nanggr = hij brengt het land
in opschudding, vgl. faroe, gadh,
opp. aman, seuninja, II met iets
scherps of puntigs steken, vgl.
tjoel", tb, glng.
Rh, I (v. Arab. roeh), geest, ziel v.
e. afgestorvene, vgl. aroeah, mala"ikat, II braakliggend, niet bebouwd, bijv. djipeurh
oemngdji
= hij liet zijn rijstveld braak liggen, oemng rh braakliggend
rijstveld, ph rh = het openkappen v. e. met gras of riet dicht gegroeide sawah, " rh = droog
haar (waar lang geen olie in is

264

Rt

gedaan), III rh, meurh-rh,


ver naar beneden reikend, vgl.
meurh-rh, meudrah-drah, bijv. idja
pinggang meurh-rh = een heupdoek die tot beneden de knien afhangend wordt gedragen, i babah
djimeurh-rh
= het kwijl liep
hem langs het lichaam op den
grond.
Rh, I juist getroffen, het trof, het
kwam zoo te pas, bij toeval, zonder
opzet, het kon wel eens gebeuren
dat, vgl. reumbang, bijv. ka rh ln
bri keu djih het trof dat ik het
hem gaf, rh meun = z is het
juist, goed, in orde, ka rh meunan
= het is nu eenmaal zoo uitgeloopen, II ingaan, insteken, ook:
meedoen, meevaren, meegaan, met
iets samen doen, bijdragen, bijv.
hana rh = het kan er niet in,
djirh djardji lam reuhm kaj
= hij stak zijn hand in het gat v.
h. hout, hana rh teupangg = niet
mede ontboden, djeut rh ln sidr lam prah gata = mag ik met
u meevaren in uw prauw?, rh ba"
prang = in oorlog geraken, b"
rh tjtan tip daja = laat het
er niet toe komen dat de duivels
(mij) verstrikken, peurh = iets
ergens in doen passen, iets passend
maken.
Rm, zie srrn.
Rn, I meurn-rn, bij stroomen, bij
menigten, in massa (met velen, met
allen) zich in een zekere richting
bewegen, stroomen, uitzwermen,
ook: heen en weer, her en derwaarts, door elkaar, in het honderd
loopen, in de war loopen, II afvegen, wegwisschen, schoonmaken.
Rt, zie rf.
Rt, of srf, vallen, neerstorten, ook:
ontijdig bevallen, een miskraam
hebben, vgl. th, tr, bijv. meurt
aneu"dji = haar kind is gevallen,
aneu" rt een te vroeg, ontijdig
geboren kind, rt aneu" ontijdig
bevallen, een miskraam hebben,
faZ poesat ka rt = de navelstreng is afgevallen, srf i mata =

Roti

265

in huilen uitbarsten, af njan djirt keudr = die steen is vanzelf


gevallen, peu njang rt lam mn
boen
wat was het dat zooeven in den put viel?, i rt waterval, idja pinggangdji ka rt '
zijn lendenkleed is afgezakt, peuvt
doen vallen, peurt hoekm =
een rechterlijke uitspraak doen, een
vonnis vellen, aneu" ln ka rt- (of
ka gadh-) seumangat = de ziel
van mijn kind is ontvloden (verdwenen), peuneurt
= e. s. v.
houten schoffel om het rijstveld gelijk te maken.
Rti, e. s. v. lekkernij, ook: brood,
rfi leump' = deeg v. rijstemeel
suiker eieren en water tot vierkante
stukjes gemaakt en dan in een pan
droog geroosterd, ff rfi = brood
bakken.
:

|
i

:
|

Sabab
naar voren dringen, op zij duwen,
bijv. djisa' gapeuh lam bantaj =
hij vult het kussen met kapok,
djisa' teub lam wng hij
steekt de suikerrietstengels tusschen
de pers, sa" ngn djar = met de
hand inproppen (bijv. het eten in
den mond v. e. klein kind), sa"
ngn gaki met den voet instampen (bijv. het gesneden gras in een
mand), djisa" sikin lam sarong =
hij stak het mes in de scheede, djisa" drdji keunan = hij drong
zich daar in, gata b" tasa" drteu
keun = dring u hier niet in,
djisa" oereung le soepaja mangat
djimeuteum teumpat doe" = hij
drong de menigte op zij opdat hij
gemakkelijk een plaats zou vinden
om te staan, meusa" = vol, boordevol, overvol, nauw, dicht op elkaar, opgedrongen bijeen (vgl.
peunh, arat, sarat), bijv. roemh
ka meusa" = het huis is al boordevol (er kan niemand meer bij),
meusa"-sa" = elkaar verdringen,
oereung meusa"-sa" di roemh =
de menschen verdringen elkaar in
huis, peusa' = stoppen, iets ergens
in dringen (vgl. peutamng, pas,
peulb),
ook: opdringen, peusa"
oentng = lett. zijn lot samenpakken, d.i. het er maar op wagen.
Sa'at, zie si'af.

Sa, I telwoord: n, bijv. sabh =


samengesteld telw.: n (zie aldaar), doeaplh sa = n en twin- I
tig, koereung sa doeaplh = ne- \
gentien (vgl. sikoereung
blah),
keusa ten eerste, samah = J4
dollar zilver, sadoea, meestal peusadoea = plechtig van n tot zeven tellen (bij symbolische handelingen), peusasa == tot n maken,
gelijk maken, gelijk stellen, bileung
Sab, of hab, reflexwoord v. e. plotsesa n voor n tellen, II
ling gebeuren, bijv. sab djitb
voorvoegsel v. gelijkheid: gelijk, n
toemba' lam tanh = toen opeens
en hetzelfde, even, evenzeer, bijv.
stak hij de lans in den grond, sab
sajoem = gelijk in prijs, sab =
ka geutrh gbnjan = daar kwavan denzelfden geur, hana njang sa j
men zij plotseling aan.
lam dnja nj zijn gelijke niet
Saba (v. Arab. gabar), geduld, gelahebben in deze wereld, III in tal
tenheid, berusting, geduldig, lankv. afleidingen, bijv. saban, sab,
moedig, lijdzaam (vooral in leed,
sadit, sadjan, sadoem, sa't, sah,
smart), bijv. gt tasaba = het is
sakn, sakti, san, sa'h,
sapeu,
goed dat ge berust, sabadji that =
sapat, sap, sar (zie aldaar).
hij was zeer lankmoedig, gadh saba
= het geduld verliezen.
Sa', vullen, bijvullen, instampen, inSaba', meunjaba", weeklagen, rouwproppen, insteken (bijv. een sleutel
klagen, jammeren, vgl. ba'e, min het sleutelgat, een speld in het
Sabab, of saweub, oorzaak, reden,
goed, een draad in het oog v. e.
grond, aanleiding, drijfveer, omdat,
naald, een wapen in de scheede,
wegens, door toedoen van, vgl. keuenz.), ook: indringen, opdringen,

Saban

266

Sabt

reuna, bijv. mat hana meusabah = \


meutagoen sab keudr = zij kosterven zonder eenige aanleiding of
ken voor elkander, djipeuhina l
oorzaak, sabab njang peutama
sab keudr zijns gelijken zelf
de eerste reden, peu sabab ss om
vernederen, gbnjan meuhat geuwelke reden? (vgl. peu keureuna,
meukawn ngn sab radja = hij
pakn), peusabab = iets veroorzazal stellig huwen met iemand die
ken, aanleiding geven tot iets.
evenzeer v. vorstelijken bloede is,
Saban, I sa -f- ban, gelijk, eender (v.
teuma djipeuleumah ba* sab ngn
uiterlijk), vgl. sama, sab, sar, saEE toen liet hij (het) aan zijn metdjan sa"h, sipadan, sisapeu, bijv.
gezellen zien, sidadoe djidja" sab
nj saban deungn njan = dit is
that gaki = de soldaten loopen met
gelijk aan dat, bagianteu saban =
elkander in den pas, ba" sab tauw deelen zijn gelijk, saban roepa
meuratb = ge moet in gelijke maat
gelijk v. uiterlijk, gbnjan saban
zingen in den ratb, djeumln ngn
that roepa bandoea = die twee gedjeum gata sab = mijn horloge
lijken sprekend op elkaar, II bh
is gelijk met het uwe, II samen,
saban = harde zwelling aan den
tezamen, tegelijk (bijv. v. lieden
hals.
die bijn hooren), bijv. sab moeda
moeda = de jongelui onder elkaar,
Sa'ban, of Tja"ban (v. Arab. S/'a inng sab inng agam sab agam
ban), naam v. d. achtste maand v.
B= vrouwen (behooren) te zamen
h. Mohamm. jaar (meer gebruikemet vrouwen mannen (behooren) te
lijk: boeleun kanoeri boe).
zamen met mannen, oelbalang ba"
Sabat, zie sahbat.
geudoe" sab oelbalang teungkoe
Sabda, woord, gezegde (v. d. vorst,
sab teungkoe = laat de oelbav. profeten en engelen), bijv. jh
lang's samen met hun standgenoonjan sabda radja ba" oelbalang
ten zitten de teungkoe's evenzoo,
meuntr daarop zeide de kosab tameudoe" sab tameudja" =
ning tot de hoofden en ministers,
samen toeven, samen weggaan,
ta"ingat sabda Nabi = wees ge- I
oedb sab oedb mat sab mat
dachtig aan de woorden v. d. Pro= samen leven samen sterven,
feet.
III onophoudelijk, voortdurend, alSabdoe, zie sadoe.
door, almaar, steeds, altijd, gereSab, I sa - f b, gelijk (v. grootte,
geld, gewoonlijk, vgl. hana khali,
omvang), gelijkelijk, in gelijke mate
hana soenj, hana pad, hana
(ook bijv. wat gang, maat, waarde
reuda, hana teudh, ladjoe, bijv.
betreft), even, evenzeer, met, vgl. i
sab geunab oer = steeds iederen
saban, sadjan, sama, sa"h, sar, bijv.
dag, pakn
neutaw"
sab =
sab neurajeu" = gelijk v. grootte,
waarom ontbiedt ge (mij) aldoor?,
bandoea sab = beide zijn gelijk,
sab meunan zoo gaat het altijd,
peusab gelijk maken, gelijk stelb" tapeurajeu" drteu sab =
len, peusab tantra = de gelederen
verhef uzelf niet voortdurend, teurangschikken, sab ngn s = gelijk
ngeut sab = al maar door slapen,
als wie?, sab brani = even dapdjitjart ln sab = hij scheldt me
per, sab teuga = even sterk, sab
altijd uit, djimeu"aneu" aneu" agam
beuneurat s= gelijk v. gewicht,
sab hij heeft niets dan zoons,
sab that panjangdji = ze zijn pre- ;
djih djim sab = hij doet maar
cies even lang, weu"- (of bagi)
niets dan huilen.
sab = gelijkelijk deelen, A. ngn
B. sab bangsat = A . en B. zijn in
Sab, een kleine soort zeegarnaal.
gelijke mate wereldlingen, sab keuSabt (v. Arab. thabit), vaststaand,
dr ss elkander, djimoeph sab
zeker, vgl. meuhat, teunt, bijv.
keudr = zij slaan elkander, djisabt ban kheun geutanj = het
1

Sabi

267

Sadeu

(borden), sakt sabn = gonoris zooals u zegt, peunjabt = n ]


rhoea.
der vier traditioneele kenteekenen
Sabng, I meusabng, laten vechten
die als bewijzen opgevat het recht
(v. hanen), een hanengevecht, een
geven iemand als den dader v. e. |
hanenklopperij houden, peusabng
gepleegd misdrijf te beschouwen
man'
= hanen laten vechten,
(vgl. jad, kinajat, haleu meu).
sabng meunjabng = tegen elSabi (v. Arab. sabil), de W e g (n.1.
kander invliegen (v. hanen), djoetot Allah), prang sabi, of prang
ara sabng = ceremoniemeester bij
sabillah, of prang sabiloelah (v.
hanengevechten, ln dja" meusaArab. sab 'doe 'Ilah) = de strijd
bng peutadj man" meult
op den weg v. Allah, de heilige
ik ga een hanengevecht houden, haoorlog (vgl. djihad), ha" sabi =
nen met kunstsporen laten vechten,
het voor den heiligen krijg bestemkilat glanteu sabng
meunjabng
de deel v. d. djakeut.
= bliksemschichten en bliksemslaSab, I idja sab, e. s. v. keper of j
gen gingen tegen elkaar in, djibeuongebleekt katoen, II lajeu sab,
dh i la't moeboera-boera savierkant razeil, III de Psalmen
bng meunjabng het water der
Davids.
zee borrelde op in groote golven die
Sabh (Mal. seboeah) = sa + hulptegen elkaar in gingen, ban apoej
telw. bh = n, dezelfde, bijv.
sabng meunjabng =s als vuursabh balt een pak, ba" sabh
vlammen die tegen elkaar in vlogen,
masa = op zekeren tijd, nj na
II sabng, meusabng sc voorsabh reunggt na sabh treu' =
over, op den buik liggen, vgl. doehier is een rijksdaalder hier is er
gm, loegm, loengkb,
tjroeb,
nog een, ban sabh Atjh na toeopp. tangah, teulinteung, bijv. haj
djh reuth rib oereung = in
aneu" b" kasabng mat ma
heel Atjh zijn 700.000 menschen,
kind lig niet op je buik anders sterft
sabh asaj, of sabh dja, of sabh
je moeder, III mengen, dooreenn" = van n oorsprong, sabh
mengen, vermengen (bijv. de verkoe (ma) = van n en denzelfden
schillende bestanddeelen waaruit
vader (moeder), sabh wa't '
men kruit of vuurwerk of een men. oogenblik, sabhsabh
n
dicijn bereidt), sabng oebat =
voor n, tapeugah sabh-sabh =
kruit mengen.
deel het n voor n mede, sabh
Sabtoe, oer Sabtoe, Zaterdag, bijv.
sah ss in verschillende richtingen,
sabtoe likt lndja'
= verleden
sabh sa'h = elk afzonderlijk,
Zaterdag ging ik weg.
sabh sapeu = onderling verschillend, sabh sap = elk n, meu- Sada, fatsoenlijk, braaf, ingetogen, vgl.
santn, meuglh, teureutib, salh,
sabh sc tot n geworden, n
sihat, ta'at.
geheel vormend, vereenigd, djipaSadariah, Arabisch vest, buis, wamdjh boe sabh pinggan dji'h sabuis.
bh tika = zij eten van n schotel
zij slapen op n mat (v. intieme
Sadati, zoowel de naam van het bevrienden), sabh moesm treu" sc
kende spel (ook: ratb sadati) als
in het volgende jaargetijde, bandoea
van de daarin optredende fraai
djitj" parang sabh sap ss zij
vrouwelijk uitgedoste kleine jonhaalden met hun beiden ieder n
gens, pangkaj- (of peutoeha-, of
kapmes.
ba'-) sadati = ceremoniemeester bij
dat spel.
Sabn, zeep, wit als zeep, wit porseSadeu (Mal. sandar), leunen, steulein, bijv. poeth sabn geheel
nen, meusadeu = geleund, peuwit, tjawan- (pinggan) sabn
sadeu = een steun geven, doen
effen witte (porseleinen) kommen
1

Sadeub

268

steunen, stutten, bantaj meusadeu


= leunkussen, A-aj meureubah
djimeusadeu keu kaj la'n ==
de omstortende boom vond steun
tegen een anderen boom (kwam tegen een anderen boom aan te leunen), h meusadeu = achterover
liggen z dat de rug komt te rusten.
Sadeub (Mal. sadap), krom mesje
om gras of padi te snijden (v. tanden voorzien), sadeub kawt =
sikkel, toeleung sadeub = het
sleutelbeen.
Sadit, sa -f- dit, evenzoo weinig, een
geringe hoeveelheid, bijv. thn nj
dit that djiteubit lada rab sadit
ngn thn dil = dit jaar is er
zeer weinig peper uitgekomen bijna
evenzoo weinig als verleden jaar,
hana sadit = in het geheel niets.
Sadja (Mal. sahadja), opzet, opzettelijk, moedwillig, willens en wetens,
met voorbedachten rade, vgl. sakeu, bijv. ngn sadja = met opzet, b" beungh hana ln sadja
wees niet boos ik deed het niet met
opzet.
Sadjadah (v. Arab. sadjadat), bidmatje, bidkleedje, vgl. moesala.
Sadjan, sa -4- djan, gelijktijdig, tegelijk, tegelijkertijd, samen, tezamen,
gezamenlijk, contant (v. betaling),
vgl. saban, sama, sab,
sa"h,
sar, sig, ngn, bijv. lndja" sadjan
gata = ik ga met u mede, samen
met u, sadjan na = tegelijkertijd
geboren, oedb sar mat sadjan =
samen leven samen sterven, bl
joem sadjan = koopen met contante betaling, padoem dr na sadjan Teukoe Asan hoeveel lieden zijn er in het gevolg v. T . A.?,
doe* sadjan-sadjan dja" sadjansadjan ~
samen toeven samen
weggaan, njang tjoet b" sadjan
oereung rajeu" = kinderen moeten zich niet bij groote menschen
voegen, hana sadjan = in het geheel niet (lett: op geenen tijd), kn
na sadjan treu" = is er niet nog
een op een (anderen) tijd?, Nabi I

Sag

ngn oereung sadjan = de Profeet met de zijnen.


Sad (Mal. sadoer), laag metaal of
email over iets heen, bijv. sad
meuh verguldsel, geusad ngn
djawareudi = met email bedekt.
Sadoe, of sabdoe, het verdubbelingsteeken in het Arab. schrift, vgl.
teuseudit.
Sadoeb, zie sadoem.
Sadoem, of sadoeb, iets, evenveel, hana
sadoem = niets, s le nj ngn
djh? Sadoem = wat is meer dit of
dat? Evenveel, bagi ba" sadoem =
in gelijke deelen verdeelen.
Sa*t, niet lang, hoog, ver, hana sa"t
= in het geheel niet ver, geen afstand.
Saga, de saga-plant, e. s. v. slingerplant (Abrus praecatorius, L.)
waarvan de vurig roode pitjes met
zwarte plek om den navel (aneu"
saga) worden aangewend als goudgewichtjes en fijngestampt door den
goudsmid met het soldeersel worden vermengd, mata mirah lag
aneu" saga = oogen z rood als
saga-pitjes (van woede).
Sagaj (Mal. segala), de geheele, geheel, geheel en al, in het geheel, ten
eenenmale, volstrekt, sagaj b
het geheel (bijv. v. e. land), sagaj
dnja de geheele wereld, hana
sagaj = in het geheel niet, hana
sagaj pih = zonder eenige rust,
hana patt sagaj = het past volstrekt niet, hana sagaj blandja =
in het geheel geen levensonderhoud,
hana mangat sagaj naritdji = hij
spreekt volstrekt niet beleefd, b"
tapeugah sagaj oelnteu njang tj"
= vertel volstrekt niet dat wij het
weggenomen hebben.
Sagang, verbieden, tegenhouden, afweren, vgl. theun, tham, teugah,
sangga, larang.
Sag (Mal. sagoe), merg, vnl. v. d.
sagopalm (ba" sag), (vgl. meureuja, beureun), sag bh oebi =
het in de knollen v. d. cassave vervatte zetmeel dat ook als voedsel
wordt genuttigd.

Sagob

269

Sagb, mist, nevel, meusagb = in


nevelen gehuld, bedekt, omfloerst,
mara oer meusagb = de zon is
verduisterd, mataln meusagb
ik heb een floers voor mijn oog,
djibeudh sagb ' een nevel steeg
op, sagb asab = een nevel v.
rook.
Sag, I (Mal. segi), hoek, kant, peut
sag = vier kanten, vierkant,
sikin oel lapan sag een slagzwaard met achtkantig gevest, teu
noengk lh sag = een driehoekige kookplaats, sag doeaplh
doea = de sagi der XXII Moekim's, oelbalang lh sag = de
drie sagi-hoofden v. Groot Atjh,
teungkoe sag == de dorpsgeestelijke (in tegenstelling v. d. teungkoe
poemoebeut), II toeigenen, in
beslag nemen, vgl. langgh, bijv.
lntakt oemng ngn lamph geu
sag l peutoeha ik vrees dat
de oversten zich de rijstvelden en
tuinen zullen toeigenen.
Sagn, e. s. v. lekkernij.
Sah, I (v. Arab. gah), geldig, echt,
juist, wettig, deugdelijk, volkomen,
afdoende, authentiek, effectief, vgl.
njata, sarh, sahh, bijv. ka sah dji
ta"l" = hij heeft het beslist (volkomen) afgelegd (verloren), han
sah = ongeldig, waardeloos, tjavat
sah = een geldige voorwaarde
(bijv. v. e. ritueele handeling), foebhln sah mil" Toehan = mijn
lichaam is inderdaad het eigendom
v. d. Heer, peusah = voor geldig,
echt, wettig, deugdelijk verklaren,
effectief maken, peusah pantjoeri
= de juistheid v. e. diefstal constateeren, den dief verifieeren, II
sah, meusah-sah = fluisteren, vgl.
bis", lis", sis", bijv. malam bar
djih na djisah ba" ln = hij heeft
mij gisterenavond wat toegefluisterd, peu djisah ba" gata = wat
heeft hij u toegefluisterd?, djih la
djoe djimeusah-sah = zij zitten
maar aldoor te fluisteren.
Sahbat, of sabat (Mal. sahabat),
vriend, gezel, vgl. ngn, rakan, t

Sajang

lan, bijv. rakan sahbat vrienden


en kennissen, sahbat Nabi = de gezellen v. d. Profeet.
Sahh (v. Arab. gahih), juist, waar,
echt, vgl. sah, sarh, njata, bijv.
hadih sahh = echte tradities, hadih
ka ln peusahh = de traditie heb
ik er op nagezien.
Sah, sa -4- h, n kant, dezelfde kant,
ook: ergens heen, vgl. sa"h, saban,
sab, sar, sadjan, bijv. djidoe" pi
sapat djidja" pi sah = zij verblijven op dezelfde plaatsen en gaan
naar dezelfde plaatsen heen, hana
sah nergens heen, na sah treu"
= nog ergens (anders) heen, sidr
sah ieder naar zijn kant, in verschillende richtingen, batjoet sah
ongeveer, plus minus, han ln
toeh sah l = ik weet nergens
meer heen te gaan, sabh sah =
in verschillende richtingen.
Sa'i (v. Arab. sa j), de loop tusschen
de Mekkaansche heiligdommen, Sa
pha (Caf) en Meuroe"a (Marwah)
als behoorende tot de ceremonin v.
d. bedevaart.
Sa'ing, naast elkander, bijv. djidja"
sa"ing-sa"ing = zij loopen naast
elkaar (bijv. v. twee vrienden).
Saj, seumeusaj, aanvullen, bijplanten
(waar te dun gezaaid is, opp. lhah,
seumeulhah),
seunaj = iets dat
men in een te wijde opening stopt
om die nauwer te maken, aanvulling, aanvulsel.
Saja, een plant (Scitaminea-soort)
waarvan de bladeren soms tot dakbedekking dienen.
Sajab, stuksgewijze afsnijden, in schijven snijden.
Sajang, medelijden, deernis, liefde, genegenheid, welwillendheid, iets jammer vinden, medelijden hebben, begaan zijn met, vgl. beureuhi, gala",
gash, inseuh, tjhn, weuh, bijv.
sajangkoe that
wat vind ik het
jammer!, inseuh sajang = deernis
en medelijden, gash sajang =
liefde en deernis, hana sajang =
geen medelijden, ongevoelig, hardvochtig, onverschillig, zonder zorg,
c

Sajt

270

boekn sajang = hoe jammer!,


sajang at medelijden, deernis
gevoelen, ba' tapeusajang = heb
toch medelijden!, hana djisajang
meung batjoet hij heeft niet het
geringste medelijden, sabh seunajang = n daad van welwillendheid, djitimoe sajang lam at radja
= in het gemoed v. d. vorst was
medelijden opgekomen, boekn sajang boengng ka mala = is het
niet jammer dat de bloemen al verwelkt zijn?, njawng toebh b' tasajang = spaar de ziel uws lichaams niet.
Sajt, of jt (v. Arab. sajjid), afstammelingen v. d. Profeet (zoowel valsche als echte vinden in Atjh gelegenheid om uit hun ware of vermeende hooge afkomst geld te
slaan), zie habib.
Sajeub (Mal. sajap), vleugel, vlerk,
wiek, bijv. sajeub glajang = de
vlerken v. e. vlieger, sajeub langai
= de ploegschaar waardoor de
omgewoelde aarde op zij geworpen
wordt, sajeub djeureuka de
platte spaken v. e. spinnewiel.
Sajeung, meusajeung, naar buiten
uitsteken (bijv. v. h. dak of v. e.
rots, waaronder men bijv. tegen regen schuilen kan), vgl. tjoega",
tjoela.
Saka (Mal. sakar), suiker, gekristalliseerde suiker, saka poeth ingevoerde gekristalliseerde witte suiker,
saka dj" = arensuiker, siklian bi"
meusaka = allerlei soort zoetigheden, peusaka = gesuikerd.
Sakaj (Mal. sakal), slaan, kloppen
(met een hard voorwerp), vgl.
seuk', paloe, p', p', enz.
Sakat, iemand betooveren, beheksen,
verlammen, vgl. sih,
hkeumat,
sarat, bijv. keunng sakat = betooverd, leum sakat tooverij,
poelang sakat doen teruggaan
v. e. kwaad op den verwekker.
Sakt, pijn, ziek, ongesteld, krank,
ook: barensween, ook: moeilijk,
pijnlijk, moeite, nood, kwelling,
leed, bijv. peu sakt gata = waar

Sakn

hebt ge pijn?, sakt plawa = pokken, sakt dapoe in de kraam


liggend, sakt oel = hoofdpijn,
sakt oel at = maagpijn, sakt
at = gebelgd, gegriefd, beleedigd,
boos, spijtig, wrokkig, sakt- (of
peudh-) oentng, ongelukkig, behoeftig, arm, sakt mangat = vr
en tegen, peunjakt
ziekte,
kwaal, krankheid, peunjakt
wh,
of peunjakt minah == besmettelijke
ziekte, peunjakt saln maln, of
peunjakt toern-moern = overerfelijke ziekte, peunjakt meu"oelang-oelang = telkens terugkeerende, chronische ziekte, peunjakt
dimanjang lett. ziekte van boven, d.i. door een onzichtbare macht
veroorzaakte ziekte, narit sakt =
woorden die pijn doen, kwetsen, beleedigen , booze,
onvriendelijke
woorden, peusakt
at = boos
maken, grieven, beleedigen, leed
aandoen, kwellen, krenken, peusakt dr = zich ziek houden, ziekte
simuleeren, peusakt = ook: op
iets aandringen, djih geupeusakt
padjh l goeroe = de medicijnmeester drong hem te eten, patkeu
meusakt meung keu sadati meung
gleung ba' gaki meuranggapat pi
na = waar zou het leven voor een
sadati moeilijk zijn voetbanden om
zich mee te tooien krijgt hij overal,
rf meusakt hana matjam = de
weg was moeilijk zonder weerga.
Sakeu, opzet, toeleg, vgl. sadja,
bijv. makn geutham makn tapeusakeu tjit = hoe meer men u verbiedt des te opzettelijker doet gij
het.
Saki, ik (vooral in de literatuur, vgl.
pat', patjaj).
Sakn, sa + kn, n begin, n oorzaak, van dezelfde afkomst, evenzoo, ergens om, om een reden, bijv.
sakn tjit ngn atra bar = van
dezelfde afkomst als dat van gisteren, hana sakn = om geen enkele
reden, nergens om, boet nj hana
sakn goena = dit werk dient tot

Sakri

271

niets, heeft geen nut, na sakn treu


= er is nog iets.
Sakri, sa -4- kri, n wijze, n aard,
n natuur, op n manier, op n
wijze, bijv. njang djeut sakri
slechts op n manier is het mogelijk, hana sakri niets bijzonders,
na sakri treu" nog op n manier, op een andere manier, tjeuroega peungeuh tjaja hana sakri
= het paradijs licht en glanst onvergelijkelijk.
Sala, de den (Pinus Merkusii Jungh 6
De V r . ) .
Salah, I fout, vergrijp, feil, gebrek,
dwaling, schuld, verzuim, misstap,
misdaad, vergissing, onjuist, verkeerd, mis, ongelijk, missen, falen
(opp. beuna), bijv. ln salah = ik
heb een fout begaan, ik ben schuldig, salah keu adat ' een vergrijp
tegen de adat, salah lnpeudoe"
= ik heb (het) op een verkeerde
plaats neergelegd, salah teukeudi =
schuld zonder opzet, gata salah
drteu het is je eigen schuld,
oereung salah raja misdadiger,
salah neuteugah = houdt (hem) v.
dwaling terug, salah pham = verkeerd begrepen, salah at = zich
verongelijkt, onrechtvaardig of met
te weinig gards bejegend achtend,
zich gekrenkt gevoelend, peusalah
= straffen (vgl. hoekm),
sdaraln ka geupeusalah l oelbalang
= mijn broeder is door den oel
balang gestraft, II boete, vgl.
deunda, bijv. salahdji limng tah
= hij moet vijf tail boete betalen,
III meusalah, verrekt, verstuikt,
ontwricht, bijv. meusalah oerat gakiln = ik heb een spier van mijn
voet verrekt, meusalah ba" h =
spierpijn als men op eenig lichaamsdeel verkeerd geslapen" heeft, vgl.
moepil".
c

Salam, zie saleum.


Salamat, of silamat, of seulamat, heil,
gezondheid, welvaren, welvaart,
geluk, voorspoed, behoud, heilwensch, gelukwensch, gelukkig,
voorspoedig, veilig, ontkomen aan

Sal*
gevaren, gered, behouden, goed bekomen, vgl. saleum, seunang,
mangat, sidjoe",
bagia, toeah,
oentng, opp. tjilaka, palh, malang,
bijv. doe"a salamat = heilgebed,
ba" silamat = er zij heil, meung "
seulamat ba" aln nj = mocht
(ik) veilig te voorschijn komen uit
deze golven, ba" seulamatkeu h
njang kadja" = dat het u goed
moge gaan waarheen ge gaat, foedjh bh baja njang taseulamat =
uit zeven gevaren zijn we reeds gered, bri seulamat geluk wenschen, tapeuseulamat njawng darah ln = beveilig mijn leven en
mijn bloed.
Salang, van rotan of touw gevlochten
hangers tot opberging van eetwaar,
salang blangng = hanger waarin
men een braadpan zet, djigantoeng
salang pinggan di binth = zij hing
de bordenhanger aan den wand.
Salasari (Mal. poelasari), e. s. v. wilde liaan (Alyxia stellata, R. & S.)
van welks hout tandzwartsel wordt
gemaakt en welks geurige bast
(koeit salasari) als drogerij in de
geneeskunde in gebruik is en als
reukhout tot parfum dient.
Salat (v. Arab. galat), ritueele godsdienstoefening, vgl. seumajang.
Salawal (v. Arab. galloe alaih), doet
de calat over hem (den Profeet),
galla 'llahoe alaihi wasallam, de
Arabische sacramenteele heilbede
over den Profeet, het inroepen van
Allah's galat over den Profeet, zegenwensen na den naam v. d. Profeet.
Sal (Mal. salai), boven het vuur rooken, roosteren, in den rook laten
hangen (om uit te drogen), vgl.
dadeung, ad, bijv. pisang sal
efe aldus gerookte en gedroogde
pisang, meusal = op een boven
een zacht vuur geplaatste rustbank
gaan liggen om uit te drogen (bijv.
door rheumatiek-lijders of wondzieken).
Sal* (v. Arab. salik = wandelaar op
den weg = tarqah, naar het hoogc

Salb

272

.Sama

ste ni. naar gemeenschap met God),


saleu" rag ba" awan miga
leum sal" = salik-wetenschap,
het wolkenfloers patroon volgen.
kettersche mystiek.
Saleum, of salam (v. Arab. salam),
Salb, meusalb, er langs strijkend en
heilgroet,
hoffelijke
begroeting,
licht schavend, vgl. ramph, hamh,
heilbede, heil, vrede, vgl. salamat,
geus".
bijv. ln moebri saleum
ngn
Salh, I (v. Arab. galih), vroom,
teungkoe doemna = ik breng al de
braaf,
deugdzaam, godsdienstig,
teungkoe's mijn heilgroet, seumbah
godvruchtig,
godvreezend,
vgl. |
saleum
eerbiedige groet en
meu"agama, ta'at, sihat, sada, sanheilbede, salam aljkm (v. Arab.
tn, bijv. at salh = een vroom
as-salamoe 'alai-koem), begroetingsgemoed, salh lam ibadat == godformule: heil zij over u, alaihi assavruchtig in het volbrengen der
lam - de vrede zij over hem,
godsdienstplichten, II wellicht,
soerat toedjh salam = met de
misschien, het is mogelijk, vgl. alh,
zeven salam's (n.1. met 7 bepaalde
kadang, bijv. salh teuka oedjeun
Koranverzen) beschreven stukjes
papier (e. s. v. amuletten).
misschien komt er regen, salh
djn wellicht is het een geest,
Sali, gelijk op, zonder bijbetaling,
pakn salh == waarom toch?
toeka sali gelijk op ruilen, ruilen
Saln, verwisselen, iets in iets anders
met gesloten beurzen, ruilen op de
overbrengen, overdragen, wisseling,
plaats zelf.
ruil, ook: een ander stel kleeren,
Salb (Mal. saloet), omhulsel, bedekbijv. saln idja van kleed versel, bekleedsel, overtrek, sloop, omwisselen, saln nama = zijn waarslag, omhullen, omwikkelen, vgl.
digheid overdragen, saln leum
sarong, balt, bijv. salb bat =
zijn geheime wetenschap overomhullen v. e. grafsteen (met een
dragen, ka lnsaln nanln keu
stuk wit goed als offer), salb
aneu" ln = ik heb mijn naam op
sarong krh = het metaal bekleedmijn zoon overgedragen, i lam
sel op de scheede v. e. kris, salb
moendam geusaln lam patj" =
bantaj = kussensloop, salb gig
het water uit het watervat wordt
omhulsel v. e. tand met een of
in den bamboekoker overgeschonander metaal, meusalb
deungn
ken, saln siseun trn, of saln sig
goela met suiker er omheen.
trn = lett. een stel wisselkleedeSaloeng, e. s. v. blaasinstrument.
ren voor nmaal afdalen" bedoeld
Salran, of seulran (Mal. sa/oer),
als officieele gave in bepaalde geafvoergoot, afvoerbuis, waterleivallen door de adat voorgeschreding, vgl. poeb, palng, grngven (bijv. eertijds geschonken door
grng, bijv. salran teumpat tagoeden oelbalang aan een panglima
n minjeu" keumoenjan de afkawm bij diens aanstelling, door
voerbuis v. e. distilleertoestel voor
de vrouw aan haar man als tegenhet maken v. wierookolie.
geschenk op de beide Moslimsche
Sam, mooi, schoon, welgemaakt: komt
feestdagen, door de jonge moeder
alleen voor in verbinding met
aan de vroedvrouw, enz.), salnlak en bin, bijv. sambin =
maln - het aanbieden en weer
schoon v. vrouwen (dichterlijk),
terugaanbieden v. traditioneele gesamlak
= schoon v. mannen
schenken tusschen de echtelieden na
(dichterlijk), aneu" agam roepa
de huwelijksvoltrekking, peunjakt
samlak = een jongen met een
saln matn = overerfelijke ziekschoon gelaat.
ten, seunaln = kleeren.
Sama, gelijk, gelijkelijk, tegelijk, samen,
Saleu', naar een model of voorbeeld
tezamen, evenzeer, vgl. sab, sar,
namaken, een patroon volgen, bijv. |
bijv. oedb sama mat sama = sa-

Samah

273

Samn

men leven samen sterven, sama


(bijv. langs de pijpen v. e. broek of
rata = overal even vlak en effen,
de boorden v. e. jas).
overal gelijk.
Samb , sloep, schuitje, vgl. bt.
Samah, stelt voor een waarde v. 34 i Sambng (Mal. samboeng), lasschen,
dollar in zilver (tegenwoordig 34 I
verlengen, samenvoegen, aanzetten,
gulden).
hechten, vgl. sambat, seumng.
Sambt, I beleefd aannemen, ontvanSamataran (Mal. semenfara), zoolang
gen, in ontvangst nemen (vgl. oeals, onderwijl, intusschen, samatang, trimng, tj ), iets opvangen
ran mantng njawngln zoo(dat van boven neervalt), formeel
lang ik nog leven heb.
aannemen (bij een contract), ook:
Sambaj (Mal. sambal), allerlei fijngeverwelkomen, ter ontvangst te gesneden bladeren vermengd met
moet gaan, peusambt opwerSpaansche peper, geroosterde klappen, ook: formeel overgeven (v. e.
per, zout, enz. (e. s. v. toespijs).
gekochte zaak, een pand, enz.),
Sambang, I de naam v. kanonschoten
lnbri png keu djih doed djidie vroeger gelost werden om den
sambt ngn djar = ik gaf hem
tijd aan te geven, tt sambang =
geld toen nam hij het met de hand
het vallen v. h. morgenschot (in den
in ontvangst, sambt djam = de
Soeltanstijd gelost om aan te duigasten beleefd, met onderscheiding
den dat de tijd v. h. ontnuchteringsontvangen, te gemoet gaan, sambt
maal vr het aanbreken v. d. Vasmata oer = lett. de zon (bij haar
ten verstreken was), II een verondergang) opvangen (bijv. gezegd
laten bijennest, ook: een nieuwe
v. e. donkere wolk waarachter de
honigraat, bijv. meung djiph oen
zon bij haar ondergaan schuil gaat),
tinggaj sambang meung djiw dasambt- (of toeng-) tarikat = tagang seungoe peukan = als men
rikat-onderwijs ontvangen, djisamde honing inzamelt blijven de bijenbt l pawh raja = een groote
nesten verlaten achter, als de
walvisch slokte hem naar binnen,
vreemdelingen huiswaarts keeren is
II geld tegen interest te leen vrade pasar verlaten.
gen, bijv. reunggt sambt = geld
Sambat, lasschen (bijv. v. hout, soldat tegen interest is te leen gedeeren v. metalen, enz.), hechten
vraagd, oetang reunggt sambt =
(bijv. v. touw, goed, enz.), verbingeld leenen tegen rente (vgl. ngoej
den, samenvoegen (bijv. v. e. huis),
reunggt sambt), III sambt,
samenbinden, vasthechten, vastmameusambt, naar het uiterlijk goed
ken, vgl. sambng, seumng, bijv.
bij elkaar passen (bijv. man en
sambat seutia goed en bloed
vrouw als ze er beiden knap uitvoor elkaar over hebben, elkaar
zien), vgl. siwadan.
trouw zijn, sambat warh = de
banden v. bloedverwantschap naar
Samoe (Mal. sambar), iets in snelle
elkaar toehalen (bijv. door eikaars
vaart, in de vlucht grijpen, wegrookinderen met elkaar te doen trouven, meevoeren, met de klauwen
wen), meusambat = gelascht, vergrijpen, op iets neerschieten, vgl. sabonden, peusambat = tot n mamn, reubt, bijv. mirahpati djidng
ken, seunambat =
verbinding,
ateuh doe djikeunda" samoe l
Iasch.
siwah teuka = een duif zat op
den nok v. h. dak een daarbij koSamb, naleung samb, een grassoort
mende begeerige roofvogel voerde
(Eleusine indica Gaertn.) waarvan
haar in de vaart mede.
de aartjes vischgraatvormig in twee
Samn, I (Mal. samoen), wegnemen,
rijen langs de aarspil gerangschikt
rooven, berooven, struikroof plezijn, ook: een aan die grassoort
gen, vgl. samoe, reubt, bijv. ka
herinnerend patroon v. boordsel
18
1

Sampa*
djisamn l djn = door een geest
van den weg gebracht, geroofd,
peunjamn
= roover, bandiet,
strooper, II zenuwtoeval.
Sampa*, metalen beslag (ring, of
band) aan den schacht of het heft
v. e. wapen, bijv. sampa" oel sikin
== metalen beslag om het handvat
v. e. zwaard.
Sampan, een visschers- of verkeersvaartuig, sampan poekat == vischvaartuig speciaal om met zegens
(poekat) te visschen.
Sampang, I af, afgedaan, voltooid, beindigd, vgl. habh, lheuh, II
vernis, vernissen (bijv. de scheede
of het gevest v. wapens).
Samp (Mal. sampai), genoeg, voldoende, toereikend, tot aan toe, ten
einde brengen, volbrengen, vervullen, vgl. samp, sb, tjoekb, tr,
leungkab, poeh, bijv. wah aneu'
tangk at hana meusamp ln
oeseuha = o harteliefje dat ik niet
genoeg kan verzorgen, masa koelak koe"aga" meusamp h ad
bh at djeut keusdara = toen
ik om u vroeg meende ik dat het
voor langen duur zou zijn broertje,
hartje! dat ge tot een broeder voor
mij zoudt worden, kaja meuh hana
meusamp kaja pad
meusampreuna = rijkdom aan goud is niet
voldoende rijkdom aan rijst is volmaakt, ln heunda" w han meusamp = ijdel (nutteloos) was mijn
wensch om terug te keeren.
Samp (samentrekking v. sa + eump),
van dezelfde voorouders,
bloedverwanten, vgl. mp.
Samp (Mal. sampai), bereiken, tot
stand komen, vervuld worden, tot
aan toe, vgl. samp, bijv. ba" djin si'at b" taw meung gh \
lm samp oe ateuh tika = wilt
toch nu vooreerst niet terugkeeren
voordat gij op de mat gekomen zijt,
samp hadjat = een wensch vervullen, meugh t' hat samp
adjaj = wanneer de stervensure
nog niet daar is, hingga samp

274

San

blang siraht = gekomen bij een


sirahit-veld.
Samph (Mal. sapoe), vegen, afvegen, afwisschen, over iets strijken,
streelen, smeren, wrijven, bijv.
samph djar = de handen afvegen, afdrogen, samph moeka =
over het gelaat strijken, het gelaat
wasschen, djisamph i matadji =
zij wischte haar tranen af, samph
leun = het voorerf aanvegen, ln
meung samph djoerln = ik ga
mijn kamer schoonvegen, peunjamph = bezem, samph brh =
het vuil opvegen, samph tjat =
verven.
Sampng, e. s. v. groeiziekte n.1. eerst
tegen de sexueele rijpheid (sampng
tjoet), nogmaals als men volwassen
is (sampng peuteungahan), eindelijk na geheelen afloop v. d. groei
(sampng rajeu", of sakt oel
neurajeu').
Sampreuna (Mal. sempoerna), volkomen, volmaakt, onberispelijk, volledig, voltooid, compleet, perfect,
bijv. kaja meuh hana meusamp
kaja pad meusampreuna = rijkdom aan goud is niet voldoende
rijkdom aan rijst is volmaakt.
Sandang, iets onder den arm dragen
aan een touw of draagband die over
den schouder hangt, bijv. sandang
peudeung = een sabel dragen.
Sandng, I bergplaats voor goederen
tegen de dakhelling, vgl. para, pagoe, II vlak bij, gemakkelijk te
verkrijgen, oemng meusandng =
een rijstveld vlak bij een hooger
terrein vanwaar het regenwater dus
gemakkelijk toevloeit.
Sandja* (v. Arab. sadjc), Atjhsche
versmaat, metrum, metriek (bestaande uit verzen elk v. 4 X 4 maten waarvan de beide middelste
viertallen in den uitgang met elkander rijmen en de eindlettergreep
v. elk vers bovendien rijmt op die
v. h. volgende).
Sandra, peusandra, overgeven, overhandigen.
San, I sa + n, n plaats van her-

Sang

275

komst, dezelfde plaats v. herkomst,


van dezelfde plaats, zie n, bijv.
gbnjan san bandoea = zij zijn
beiden van dezelfde plaats, doea n
= twee plaatsen v. herkomst, hana
san = nergens vandaan, na san
treu" nog een kant v. herkomst
(vanwaar er komen moeten), II
e. s. v. geesten huizende op dood
hout, sakt san door zulk een
geest met ziekte getroffen, ook e.
s. v. veeziekte (waarschijnlijk een
vorm v. abortus onder het vee,
verschijnselen: dikke knien, verlamming v. d. pooten en besmettelijk verwerpen), keunng san =
door zulk een geest getroffen (betooverd), ln ka san kab = ik
ben door zulk een geest gebeten.
Sang, als, evenals, zooals, als het ware, gelijk, vgl. bag, matjam, ban,
lag, sipeurti, enz., bijv. sang ri
meuroea = als de gedaante v. e.
leguaan, sinja" gam tjoet ln soe
sang bangsi = de stem van mijn
ventje is als die v. e. fluit, il" sang
boeleun trang == schoon als de
lichte maan, djipeuroepa sang oereung bin = hij ziet er uit als
een vrouw, sang-sang na lnnging
= evenals ik het gezien heb, sangsang gbnjan geumeung gadh saba
= het was alsof ze hun geduld
gingen verliezen, pat sang-sang na
b manh = waar is het of het
naar een mensch ruikt?, sang keumeung kiamat = als zou de wereld vergaan.
Sangat, zeer, in hooge mate, uitermate,
duchtig, hevig, schromelijk, geweldig, vgl. amat, that, toendjaj, boekn boebarang, bijv. boenj sangat
soebra = geweldig leven, tjeuroega njang sangat ndah = het zeer
schoone paradijs.
Sang (Mal. sangai), e. s. v. vliegendeksel om een dalng te sluiten,
sang gampng een eenvoudig
deksel, sang Daja = zeer fraai
bewerkt deksel uit Daja afkomstig
(bij feestelijke gelegenheden bij het
opdienen v. spijzen gebruikt).

Sangkeu*

Sangga, stut, steun, ook: bovenarmring (die als het ware de ikaj ondersteunt), stutten, steunen, ondersteunen, ophouden (als steun), tegenhouden, afweren, weerstaan, vgl.
theun, tham, lawan, toempang, bijv.
barangri nanggr han s theun
sangga = in geen land is iemand
die (hem) kan weerstaan.
Sanggas, in de war zijn, suffen,
zoodat men geen juist begrip meer
heeft van zijn daden, bijv. ln sanggas mataln klam = ik ben in
de war mijn oogen zijn verblind.
Sangg*, driekant schepnet, vgl. roeleu, soed", saw'.
Sanggj, I (Mal. sanggoel), ook seunanggj, opgebonden haarwrong,
vgl. gal, banggal, bijv. sanggj koed" = haarwrong achter op
het hoofd, sanggj singt = haarwrong links opzij v. h. hoofd, sanggj dh, of sanggj keu haarwrong op het voorhoofd, sanggj
tjt, of sanggj poetja" oel
haarwrong op de kruin (top) v. h.
hoofd, sanggj teuplah, of sanggj
meukipah = dubbele haarwrong,
tjoetj" sanggj = haarnaald (als
diadeem vr in de haarwrong gestoken), II het omgebogen boveneinde v. d. steel v. e. dissel.
Sanggng, pad srh sanggng, padi
die te snel is uitgegroeid waardoor
de halmen ledig blijven.
Sangka, vermoeden, meenen, denken,
wanen, verbeelden, verdenken, meening, gevoelen, onderstelling, verbeelding, vermoeden, verdenking,
waan, argwaan, achterdocht, vgl.
s", djal", kadang, aga", waham,
bijv. sangka ngn waham = gedachten en vermoedens, sangkaln
kaja djih = ik dacht dat hij rijk
was, sangkadji kam meutjeumeutjoe paddji = hij verdenkt ons
dat wij zijn padi gestolen hebben,
djisangka i lh" = hij waande dat
het water diep was.
Sangkeu*, mandje van bamboe of rotan (bijv. voor het verzamelen v.

Sangkilat

276

opgeveegd vuil, voor het brengen


v. offers, enz.).
Sangkilat (Mal. sengklat), het nalaten v. d. ritueele reiniging na het
doen van zijn behoeften, leum
sangkilat = die onkwetsbaarheidswetenschap ter verkrijging waarvan
men o.a. gedurende een zekeren tijd
na het doen v. e. behoefte zich de
achterdeelen niet met water wasschen mag.
Sangkiloe, een jonge batj-visch.
Sangki*, zie sangkit.
Sangkit, of sangki', e. s. v. hak of
schoffel met omgebogen blad o.a.
gebruikt om onkruid uit de pepertuinen te wieden.
Sangkira, indien, als, wanneer, vgl.
adakala, ada", djakal, meung,
meunj, meunjng, bijv. sangkira
gata ka t roemh tagveuhm
als ge bij het huis gekomen zijt
moet ge kuchen, di'Zn singh sangkira hana peu soekaran tjit trh
lnteuka ba" drneu = indien ik
morgen geen moeilijkheden heb j
kom ik naar u toe.
Sangkoe, toestel v. aardewerk voor
het gaarstoomen v. kleefrijst bestaande uit een combinatie v. e.
kookpot (kant) en een kookpan
(blangng) beide uit n stuk welke laatste in den bodem eenige
gaatjes heeft.
Sangkt, meusangkt, ergens aan blijven haken, hangen of vastzitten,
blijven steken, aanhangen, aankleven, beletsel, belemmering, verhindering, hindernis, hinderpaal, hapering, ook: e. s. v. haakwerk met
metaaldraad op goed, vgl. tjawi", I
meukeumat, haleu, hali, seungkah,
bijv. kawln meusangkt ba" kaj
mijn vischhaak is aan een boom
blijven haken, idjaln
meusangkt
ba" doer = mijn kleed is aan een
doorn blijven haken, sabab gata
meusangkt langkahln = mijn reis
is uitgesteld ter wille van u, djin
hana sangkt sapeu = nu is er
geen enkele verhindering meer,
sangkt-pawt
=
opgehouden,

Sapa

verschoven, uitgesteld, diln djin


han djeut lnboengka l keureuna
ka sangkt pawt ln keunng sakt
= wat mij betreft ik kan niet meer
op reis gaan want ik ben opgehouden geworden daar ik door
ziekte getroffen ben, b" neulinteung sangkt pawt = leg geen
hinderpalen in den weg (waardoor
ik opgehouden word).
Sangl, een miskraam hebbend, ontijdig jongend.
Sangsj, verward dooreen, doorelkaar,
dooreengemengd, vgl. koest, bijv.
beuneung sangsj garen dat in
de war is, narit sangsj een
moeilijk te ontwarren quaestie, haba
sangsj = een verward bericht.
Santan, klappermelk, kokosmelk (uitgeperst sap v. geraspt klappervleesch).
Santeut, gelijk, gelijkelijk, vgl. saban,
sab, sar, sadjan, bijv. meunanjangdji santeut ngn gl zijn hoogte
was gelijk die v. e. berg, kam
bandoem santeut pakat == wij zijn
allen van gelijk gevoelen, santeut
dng = n (gelijk) v. lichaamslengte, seunanteut = menschen die
in de geslachtslijst op dezelfde lijn
voorkomen, peusanteut = over n
kam scheren.
Santn, bedaard, ingetogen, deftig van
manieren, soempan-santn
= zeer
zedig, ingetogen, achtenswaard, de
goede, fatsoenlijke omgangsvormen, vgl. sada, soempan, sihat, salh.
Sa'h, sa + h, n lengte (hoogte,
afstand, grens), dezelfde lengte
(hoogte, afstand, grens), ergens,
hana sa'h = geen afstand, in het
geheel niet ver, na sa"h treu" =
nog op n manier, gbnjan sa"h
that akajgeu = zij zijn bijzonder
n van zin, vgl. sah, saban, sab,
sar, sadjan, santeut.
Sa h (Mal. saoeh), anker, ti"- (of
labh-, of lhm-, of bh-) sa"h
= het anker werpen, tar" sa"h
= het anker lichten.
Sapa, begroeten, verwelkomen, sapa

Sapaj

277

djam =
gasten verwelkomen,
saleum dil doed sapa = eerst
den heilgroet brengen daarna verwelkomen, djidja" sapa ajahdji =
hij ging zijn vader verwelkomen,
seumapa = begroet, vriendelijk
toegesproken (door een boozen
geest).
Sapaj, I arm, mouw (vgl. djar),
dwarslat (bijv. die welke bij een
weeftoestel de steunpalen verbindt),
as (bijv. v. e. spinnewiel), steel
(vgl. g), bijv. bh sapaj = benedenarm, badj t- (of sikhan-, of
paneu"-) sapaj = baadje met korte
mouwen, sapaj- (of g-) hareubab
= steel v. e. viool, sapaj tjeud"
== de dwarsscheepsche latten der
vlerken v. e. vlerkprauw, II
maat voor uit Penang ingevoerd
garen, bijv. beuneung sisapaj =
n streng garen, doeaplh sapaj
sibantaj twintig strengen vormen
n knot.
Sapat, sa + paf, n plaats, dezelfde
plaats, verzameld, vereenigd, vergaderd, bijeen, ergens, bijv. djidoe'
pi sapat djidja' pi sah == zij verblijven op dezelfde plaatsen en gaan
naar dezelfde plaatsen heen, hana
sapat = nergens, na sapat treu"
nog ergens, ka lndja" mita sira
hana sapat djimeukat = ik ben al
aan het zoeken geweest naar zout
maar heb het niet kunnen krijgen
ze verkoopen het nergens, na sapat
djimeukat er is wel een plaats
waar zij het verkoopen, meusapat
vergaderen, op n en dezelfde
plaats komen, of zijn, vereenigd,
verzameld, oereung njan ka meusapat = die menschen zijn bijn,
vereenigd, peusapat ~ verzamelen,
vereenigen, djipeusapat keubeudji
hij verzamelde zijn buffels, sigala atra djipeusapat = hij verzamelde het geheele bezit, zie paf.
Saph (v. Arab. safh), onnoozel.
Sapeu, sa -4- peu, I e g e l i j k , bij elkaar
passend, met elkaar overeenkomend,
eensgezind, van hetzelfde gevoelen,
vgl. saban, padan, bijv. sisapeu I

Sara
(vgl. sipadan), bij elkaar passen,
ook: het met elkaar eens zijn, nstemmig, overeenstemming (ook:
sapeu pakat), sapeu nan = gelijk van naam, sapeu bangsa
n van stam, sapeu narit = gelijke verhalen, ook: het eens zijn (in
een quaestie), sapeu boet = hetzelfde werk, hana sapeu ongelijk, oneens, II onbep. vnw.: iets,
wat, n uit vele (vgl. sabh), bijv.
pilh sapeu n uitkiezen, sabh sapeu = onderling verschillend, sikra" sapeu = verschillende
stukken, hana sapeu tan niets
ontbrak er aan, hana sapeu na
volstrekt niets hebben, zonder iets,
na sapeu treu" = er is nog iets,
batjoet sapeu = van alles wat,
hana sapeu lnm = ik heb niets
meegebracht, b' na srf sapeu
dat er niets valle, Za'n hana djipoeboet sapeu = anders deed hij
niets, euntjin si'oerat sapeu
een ring uit verschillende metalen
samengesmeed, faf keu'ing
si'att sapeu een gordel uit schakels van verschillende metalen samengesteld.

Sapha (v. Arab. gaf ar), de tweede


maand v. h. Moslimsche jaar.
Sap, sa + p, ieder, elk, vgl. masng, djeub, bijv. sabh sap =
ieder n, bandoea djitj' parang
sabh sap = zij haalden met hun
beiden ieder n kapmes, sikra" sap = ieder n stuk, sapeu sap
elk afzonderlijk.
Sap, beneveld, nevelachtig, mistig,
onbestemd, vgl. seupf, lb, reunm, bijv. sap man" = nachtblindheid, sap mata benevelde
(d.i. verzwakte) oogen, sap that
haba nj = dit bericht is erg
vaag.
Sara, 1 ook sira, terwijl, tevens, onder de bedrijven door doen, tegelijk
met iets anders doen, vgl. seulama,
seulawt, teungh, dang, dalam,
bijv. teungh meug sara kh kaj bezig zijn sawah's te bewerken en tegelijk hout hakken, sara

Sara*

278

dji"" = terwijl hij klimt, th i"


sara dng = staande urineeren,
sira djidja" djipeugah = onder het
loopen praatte hij, II lading v.
e. vaartuig.
Sara*, of tjara' (v. Arab. sjarc), de
Mohammedaansche Wet, de heilige
Wet, vgl. tjariat, hoekm, bijv.
kitab sara" = een werk over de
Moslimsche W e t (Allah's goddelijke Wet, de godsdienstige, geopenbaarde W e t ) , leum sara" = de
wetenschap v. Allah's Wet.
Sarah, I of teuseurh (v. Arab. parf,
tagrf),
spraakkunst, etymologie,
vgl. nahoe, II ondiepe plaats in
een rivier, stroomversnelling.
Sarakata, I aanstellings- of erkenningsoorkonde, giftbrief, handvest
(zooals vroeger de oelbalang's v.
d. Soeltan ontvingen), II vorstenedict, schriftelijke verordening.
Sarang, de bekende eetbare vogelnestjes, tjitjm sarang = salanganen,
de bouwmeesters der eetbare vogelnestjes (gierzwaluw).
Sarat, I (v. Arab. isjarat, of sjart),
middel om iets gedaan te krijgen,
middel v. geheimzinnige werking,
toovermiddel,
betoovering, vgl.
sakat, hkeumat, peukeunng, bijv.
ln keunng sarat = ik ben betooverd, ln geusarat l djih = zij heeft
mij betooverd (verliefd gemaakt),
meusarat ba" " ( ba" goek,
ba" thng, enz.) = betooverd
(kwaad berokkend) door eenig afgeknipt haar (afgesneden nagels,
het kruis v. d. broek, enz.), II
zwaar beladen, vol geladen, bijv.
kapaj sarat ngn-ngn as = vol
geladen schepen met lading en al,
inng boentng ka sarat = een
vrouw die hoog zwanger is, III
sarat, of seurat, of srat, of rhat,
knoopen, breien, ook: het stoppen
v. e. gat in een kleed, sarat goek
= het vleesch onder de nagels,
djarm seumeurat = naald om netten te knoopen, idja njang reuhng
geurhat (of geusrat) = een kleed
waarin een gat is gekomen wordt

Sareu*
gestopt, kabat teurhat netwerk
v. metaaldraad ter versterking of
versiering (bijv. bij den greep v. e.
zwaard), I V vastzitten in de
mazen v. e. net.
Sar, I (voor sari = sa + ri), lett.
van n en dezelfde gedaante of
vorm, gelijk, effen, vlak, in dezelfde
mate, tezamen, allen gelijkelijk, vgl.
sab, saban, sama, sadjan, rata, bijv.
sar-sar = altegader, oedb sar
mat sadjan = samen leven samen
sterven, bandoem sar = allen gelijkelijk, allen te zamen, tanh njan
hana sar = die grond is niet effen, sidadoe djidja" sar that = de
soldaten loopen zeer gelijk, tameuhj sar = laat ons als uit nen
mond roepen, sar that peunoedi(of peunatr-) gbnjan = mooi
gelijk gesoldeerd is al wat hij maakt,
kaj nj sar that djinjhh = dit
hout heeft hij zeer vlak geschaafd,
ka tob h sar loekadji = zijn
wond heeft zich al mooi gesloten,
II toen, ten tijde van, wanneer,
als, vgl. h, takala, bijv. sar seupt oer = toen het donker werd,
ban sar (of ban lami) = zoodra,
ban sar djitrh oe peukan zoodra zij op de markt aankwamen, h
sar lheuh haba djipeugah = nadat hij had uitverteld.

Sarh (v. Arab. garih), duidelijk, helder (zichtbaar of hoorbaar), geble


ken, vgl. sah, njata, leumah, peungeuh, deuh, trang, lah, opp. lb,
bijv. gh lm lnkaln sarh = ik
zie het nog niet duidelijk, hana
sarh djideung hij hoorde (het)
niet duidelijk, djin ka sarh djih
na djitjoe barangln het is nu
duidelijk gebleken dat hij mijn goed
heeft gestolen, hadih Nabi ln peusarh = de overlevering v. d. Profeet heb ik verduidelijkt.
Sarh, of tjarh, sjarief (titel v. voorname Arabieren).
Sarng, zeven, filtreeren, seunarng
= zeef, filter.
Sareu*, e. s. v. vogel (hoorbaar maar

Sarib

279

onzichtbaar dier!) wiens kt-kt altijd een of andere ramp aankondigt.


Sarib, peunjakt sarib, e. s. v. veeziekte (verschijnselen: gezwollen
pooten, algemeene vermagering,
abortus).
Sar*, I meusar", verdwaald, bij vergissing verkeerd gegaan, ln ka
sar"- (of ka salah-) lndja", of ka
meusar' langkahln == ik ben verkeerd gegaan, ik heb mij vergist in
den weg, sar" teubri keu djih = bij
vergissing aan hem gegeven, II
mata sar", een weinig scheel zien,
vgl. djoelng, III iets ergens insteken (bijv. een haarnaald), teusar" doer = door een doorn
.verwond, sar*~ (of tjak-) kasab
= ophalers v. e. weeftoestel (als
van metaaldraad wordt gebruik gemaakt) .
Saroe*, e. s. v. hoofddeksel uit een
peperhuisvormig omgebogen stuk
pinangbladscheede (seutoe*) vervaardigd, vgl. djroekh.
Sarm, zie sarong.
Sarong, I hulsel, hoes, scheede (v. e.
wapen), geboortevlies, helm, lade
(v. e. geweer), vgl. salb, bijv.
sarong sikin '
scheede v. e.
zwaard, sa" lam sarong = in de
scheede steken, sarong toedjh laph = een zevenvoudig geboortevlies, meusarng = met een helm
geboren, oeth sarong = vervaardiger v. wapenscheeden, sarong
tangkb wapenscheede waarvan
de helften vast tegen elkaar aansluiten, soef sarong = vervellen
(v. e. slang), II sarong, of sarm, of tarng, zie tarng.
Sasa, sterk, krachtig (v. lichaam),
forsch, vgl. kng, koekh, bijv. alat
ba' sasa = laat de wapens sterk
zijn.
Sasat, speuren, onderzoeken, uitvorschen, vgl. par"sa, sid', soedi,
tjoeba, soe'eu, bijv. side* sasat =
een zaak of kwestie instrueeren, djiseumasat sigala as gampng
=
hij ondervroeg (deed onderzoek bij)
al de kampoeng-bewoners.

S*

J Sa*si, zie tja"si.


Sa*ti, bovennatuurlijke kracht, vermogen, toovermacht, wondermachtig,
vgl. hkeumat, sih, kramat, bijv.
ggasi njang le sa"ti = een woudreus die veel bovennatuurlijke vermogens bezat, njang geukheun sa"ti
dien men onoverwinnelijk noemt,
sa"tian = wondervermogens, wonderdaden, djimat panah sa"tian =
een wonderpijl, oereung sa"ti djeu\
t geupeugadh(of geupeuieunjab-) dr = wie wondermachtig
I
is kan verdwijnen (zich onzichtbaar
maken).
Sath, trouw, getrouw.
Sawa, I e. s. v. krekel (een orakeldier
dat niemand ooit ziet, maar zich wl
laat hooren!), II oeleu sawa,
sawa-slang.
Sawa*, iets over den schouder dragen
(bijv. een sirihdoek), idja sawa" =
schouderdoek, sawa" rant = het
op het bloote lijf hangen v. gloeiende ketenen (bij z.g. onkwetsbaarheids voorstellingen).
Sawan, stuipen, bijv. aneu" ln meul
sawan = mijn kind heeft de stuiI P Saw*, e. s. v. armband aan den rechter benedenarm gedragen.
Saweu, iemand bezoeken, komen kijken hoe hij het maakt, bijv. reudjang lnw lnsaweu gata = ik
kom gauw terug om u op te zoeken,
kajm djidja" saweu dalmdji =
vaak kwamen ze hun ouderen broeder bezoeken.
Saweub, zie sabab.
Sawi, zie seusawi.
Saw (v. Arab. sahoer), de ontnuchteringsmaaltijd dien men gedurende
de Vastenmaand kort vr den eersten dageraad gebruikt om zich te
sterken tegen de ontberingen van
den naderenden Vastendag, padjh
boe saw - dien maaltijd nuttigen.
Saw* (Mal. saoe"), schepnet, vgl.
soed", sangg", roeleu.
S", I schillen (met een mes, bijv.
ananas, mangga, enz.), vgl. poeli",
I
soeli", ploe", II s", seumeue n

Sb

280

s", met een werktuig (bijv. tjangkj) v. onkruid zuiveren, schoffelen.


Sb, ons woord chef".
Sb, genoeg, voldoende, toereikend,
vol, voleindigd, verzadigd, vgl.
samp, geunab, tr, poeh, tjoe~
kb, leungkab, bijv. ka sb ~ al
genoeg, gh lm sb = nog niet
genoeg, han sb = ontoereikend,
ln ka sb boeln ma" b" neutamah
l = ik heb rijst genoeg moeder
doe er niet meer bij, ka sb kah
kam djin ka"im = je hebt genoeg gehuild weest nu stil, ka sb
kaj lnpeugi roemh = ik heb
het voor mijn huis benoodigde hout
bijn, " sb blandjakeu sirib
reunggt = heb je aan duizend
rijksdaalders genoeg (voor de reis?),
sb sipakat = tot eenstemmigheid
gekomen, tapeuloempang sb meung
malam nj mantng = geef mij
enkel en alleen maar voor dezen
nacht een onderkomen, peusb =
iets genoeg doen zijn, peu njang
han sb tapeusb = wat niet voldoende is maakt dat het voldoende
is, leum sb = de voleindigde"
wetenschap of mystiek (vgl. e. batin, e. teusawh), beutapeusb Nabi
ngn Toehan = schenk voldoening
aan den Profeet en aan God.
Sdaga, of tjdaga (Mal. saudagar),
koopman,
groothandelaar,
handeldrijven, dja" sdaga = gaan
handeldrijven, vgl. meukat.
Sdara, of tjdara (Mal. saudara),
broeders en zusters (vgl. ad
adoen), bloedverwanten (vgl. warh), ook: vriend, makker, sdara
koe = vadersbroeder, sdara ma"
moedersbroeder, sdara sileumoeng = broeders en zusters die
in leeftijd direct op elkaar volgen,
sdara wali = volle neven en
nichten v. vaderszijde, sdara samp = volle neven en nichten
(cousin, cousine).
Skaja, zie srjkaja.
Shat, overleg.
Sm, zie sn.

Seudalinggam

Sn, of sm, zink.


S sa, of tj'sa (Mal. siksa), straf,
pijniging, foltering, moeite, s'sa
dr zich kwellen, straffen, pijnigen, folteren, tuchtigen, b" tas"sa aneu" tjitjm njan = kwel
(plaag) dat vogeltje toch niet.
Ss, ss mata, schichtig om zich
heen zien, vgl. sseu.
St ,oorsprong, afkomst, herkomst,
voormalig, voorheen, vgl. asaj,
awaj, moela, phn, dil, bijv.
areuta st = de oorspronkelijke
goederen, ba" st = plaats v. herkomst, moew ba" st = tot den
ouden toestand terugkeeren.
Seuba, I eten, vreten, opvreten, verslinden, vgl. seud, lanta", ngab,
seungab, bijv. seuba geureuda =
opgegeten door den fabelachtigen
garoeda-vogel, seuba rimoeng =
door een tijger verslonden, seuba
paw'ih = door een walvisch opgeslokt, djam" seuba == de muskieten vreten (ons) op, sab ' djiseumeuba = hij moest altijd vreten,
II seuba, of seumeuba, de eerste
dorsching, de eerste stamping (v.
padi).
Seubat, I aangenaam (voor de gewaarwording), vgl. mangat, II
flink, fraai, breed en krachtig, vgl.
simban.
Seub (Mal. seboe), met iets bedekken, onder iets bedelven, opvullen,
dicht maken, dempen.
Seubt, over iets mijmeren, peinzen.
Seub, opgezet, opgeblazen, vgl. bas,
badm, teumbn, beutng, boent",
boesng, boengng, boentjt.
Seubt, noemen, melden, vermelden,
uitspreken, van iets gewagen of gewag maken, te berde brengen, aanroepen, bijv. djiseubt narit njan
lm = hij maakte weer melding
van die quaestie, aneu" seubt =
een aangenomen kind (vgl. aneu"
geutoeng).
Seudada, zie sidadoe.
Seudalinggam, een ingevoerde roode
minerale
verfstof
(vermiljoen?)

Seudang

281

waarvan wel een roode inkt wordt


gemaakt.
Seudang, middelmatig, tusschen twee
uitersten, middensoort, tamelijk, redelijk, juist op maat of op tijd, net |
aan, op het nippertje, bijv. seudang
that aneu" nj hana oebit hana rajeu" = dit meisje is net voldoende
volwassen (bijv. om te trouwen)
niet te klein niet te groot, moeda
seudang = pas volwassen.
Seud, onnoozel, stompzinnig, idioot.
Seudeukah, of sideukah (v. Arab. !
gadaqah),
aalmoes,
liefdegave,
godsdienstige of vrome gave, geschenk, goedgunstige beschikking,
bijv. oereung njan scudeukahdji le
= die man geeft groote bedragen
aan aalmoezen, pakri na seudeukah
geutanj hoe is uw godsdienstige beschikking?
Seudjoe', zie sidjoe'.
Seud, verslinden, opvreten, vgl.
seuba, lanta", ngab, seungab, bijv.
j djiseud bangk = de haaien
verzwolgen de lijken.
Seudng, zwart v. kleur, vgl. itam,
galng, soekla, adang.
Seudt, stampvol, overvol, dicht opeengepakt, vgl. peunh, dib, mew
sa", leubat, bijv. roemhln ka seudt that ngn oereung mijn
huis is stampvol met menschen.
Seu, afbijten, afknabbelen, knagen.
Seu*, opschuiven, opschikken, plaats
maken, vgl. ist.
Seuh, rij, slagorde, linie, vgl. ranj,
bandja, barh, reuntang, riti, santeut,
bijv. peuteupat seuh = zich in
rijen achter elkaar schikken, seuh
prang = de gevechtslinie.
Seung, loods, hut, tent, vgl. bal,
djamb, djamb, rangkang, seuladang.
Seut, hoozen, putten, water scheppen,
vgl. tib", tjrng, teum", bijv.
seut i ba" prah = water scheppen uit een prauw, meuseut-seut
= elkaar met water nat gooien
(zooals kinderen doen door met de
handen in het water te slaan).
Seugan, tegenzin, hekel, afkeerig, te1

Seuladang
genzin hebben of toonen, vgl. loeat,
geuli, bijv. le njang seugan oeba"
at = bij velen wil het er niet in.
Seuhab, dekkleedje over het deksel
(sang) v. e. presenteerblad (dalng), seuhab tamh =
geborduurde dekkleedjes op de hoofdstijlen v. voornamere huizen, ha"
boeka seuhab = lett. belooning
voor het openen v. h. dekkleed, d.i.
het ontmaagdingsgeschenk.
Seu'i, lusteloos, onwel, vgl. kroetkreut, bijv. seu"i badanln = ik
voel mij onwel.
Seu'it, zie sief.
Seukati (Javaansch), groote gamelan.
Seuk, pandan (in soorten), vgl.
bangkoeang, bijv. n seuk pandanblad, seuk moesang, of seuk
bang = geurige pandan, doer
seuk
pandan-doorn, ook: het
onderste haakvormig gedeelte v. h.
lemmet v. e. rentjong, fi/ca seuk =
pandanmat.
Seukeu, linialen of kruisingsstaven v.
e. weeftoestel.
Seukeum (Mal. sekam), kaf, padibolsters, zemelen, vgl. lh".
Seukitng, heup.
Seukcy, slaan, vgl. eumpah, euntam,
ph, ph, paloe, toemb", sakaj,
tampa, tap', teup', keup", bijv.
djiseuk"-seuk" ngn pal beus
= hij sloeg aldoor met een ijzeren
hamer, djiseuk' s njang meuda'wa = ze slaan wie tegenstribbelt.
Seukoet, glad strijken, glad maken,
ngn seumeukoet
= werktuig
(bijv. een langwerpig bamboeplaatje) voor het gladstrijken (bijv.
v. pandan dat voor mattenvlechten
gebezigd wordt).
Seukolah, school.
Seulabh, foetus (als de ledematen
nog niet zijn gevormd), vgl. aneu"
rht, tieun, bijv. meuseulabh =
een miskraam hebben, ontijdig bevallen.
Seuladan, zie teuladan.
Seuladang, open loods, niet ommuurde, niet afgeschoten ruimte, vgl.
seung.
:

Seulaloe

282

Seulaloe, rechttoe rechtaan, recht door


gaande, bijv. toemh seulaloe =
een huis met een rechten vloer (dus
zonder verhooging als bij een meunasah).
Seulama, of silama, zoolang als, vgl.
seulawt, bijv. seulama ln na di
Atjh = zoolang ik in Atjh was,
silama mantng dnja nj = zoolang deze wereld blijft bestaan.
Seulamat, zie salamat.
Seulamp, zie teulamp.
Seulang, zie lheung.
Seulanga, of seumanga, of seunanga,
de welriekende bloemen v. Cananga
odorata, Hook f. & T h . (op Java:
kenanga).
Seulangk, of seunangk, of teulangk,
of teunangk (Mal. telangkai), tusschenpersoon voor het overbrengen
v. h. huwelijksaanzoek, huwelijksmakelaar, koppelaar, bemiddelaar,
meuseulangk
= als tusschenpersoon bij een huwelijk dienst doen,
tabri teulangk
ba" ajahln = |
zendt een bemiddelaar tot mijn vader.
Seulasa, I uitstekende zitplaats met
afdak boven aan de huistrap, bijv.
plah kaj dijoeb seulasa = hout
kloven onder de seulasa, II Dinsdag.
Seulash, e. s. v. kruid (Ocimum Basilicum, L.) waarvan de zaden in
water geweekt een verkoelenden
drank (e. s. v. sorbet) geven.
Seulat, seuneulat tima, houten haak
om een emmer aan op te hangen.
Seulatan, het Zuiden, bijv. djidja" oe
seulatan = hij liep in zuidelijke
richting, angn seulatan = zuiden
wind.
Seulawah, naam v. twee bergen in
Atjh: Seulawah
Agam
(Goudberg) en Seulawah Inng (Weesberg).
Seulawt, zoolang als, terwijl, vgl.
seulama, dangdang, sira, sara, teu- \
ngh, bijv. seulawt lndja" ka na
doea aneu'dji = terwijl ik op reis
was heeft hij al twee kinderen gekregen, seulawt lnmeuladang han

Seuleus

tm oedjeun = zoolang ik aan het


ladangs aanleggen ben heeft het
nog niet geregend.
Seulaweut (v. Arab. calawat), lofprijzen, loven, lofprijzing, zegenspreuk, heilbede, vgl. poedj, teuseubh, bijv. seulaweut Nabi =
sacramenteele heilbede voor den
Profeet (n der bestanddeelen v.
e.
ritueele
godsdienstoefening),
meuseulaweut
zegenspreuken
opzeggen over den Profeet.
Seuleu'ah (v. Arab. sa ilah), vragen.
Seuleubi (v. Arab. goelbi), of oedjng
seuleubi = de stuit, toeleung seuleubi = het stuitbeen, vgl. printjoen, en pringkheut.
Seuleung, zie lheung.
Seuleukin, zie teuleukin.
Seuleukm (Mal. lekoem), keel, strot,
adamsappel.
Seuleukng (Mal. telekoeng), sluier
voor vrouwen die de godsdienstoefening verrichten, ook e. s. v.
driekante wit katoenen muts welke
zoodanig om het hoofd wordt geslagen dat vr een opening over
blijft waardoor het gelaat zichtbaar
is (behoort tot de lijkkleeding v.
vrouwen).
Seuleulah, groote boom waarin de
bijen gaarne haar nesten maken.
Seuleump*, of seuloemp", de schors
(v. bamboe en rotan), de den
schijnstam vormende bladscheeden
v. pisang, de harde huid (v. e. garnaal en kreeft): seuleump" pisang,
seuleump" tring, seuleump" oedeung.
Seuleungeuj, meuseuleungeuj, of meuseuleungoej, een huwelijksaanzoek
doen (n.1. door den seulangk aan
de ouders v. e. meisje), bijv. djidja"
meuseuleungeuj djilak poetr
zij gingen de hand der prinses vragen.
Seuleup*, zie teuleupo".
Seuleusa , zie seusa".
Seuleus (Mal. selesai), afgedaan,
klaar, vereffend, geschikt , uitgemaakt, beindigd, voldoende, afdoende, in orde, vgl. abh, tjakab.
c

Seulig

283

lheuh, bijv. ka seuleus naritdji


= zijn woorden zijn (wat hij gezegd heeft is) al duidelijk, ka seuleus boetln = mijn werk is
klaar (in orde, ten einde, afgedaan),
bat njang djireugam seuleus
han djan ka djibh l den steen
dien hij in de vuist hield wierp hij
meteen weg.
Seulig (Mal. seligi), korte werpspies.
Seulimng, of slimng, boom en vrucht
(ba -, bh-) v. Averrhoa-soorten
(Mal. belimbing),
Seulimt, dekkleed, deken, ook: omslagdoek, schouderdoek.
Seulingng, boom (Cordia Myxa, L.)
waarvan de bladeren als groente
worden gegeten.
Seulish, ontkomen aan, bijv. seulish
ba" oedjng peudeung = aan de
punt des zwaards ontkomen.
Seuloedan, vuurbol, bolide.
Seuloedang, de papierachtige witte
binnenvezels v. d. bloeischeede v.
d. pinang- of klapperpalm.
Seuloeeu, zie siloeeu..
Seuloemp', zie seuleump*.
Seuloengk, zie soengk.
Seuloesh, ontsluitingsmiddel, e. s. v.
toovermiddel ter bevordering v .e.
gemakkelijke baring, of ook om kisten of koffers zonder sleutel te openen (bijv. door dieven), i seuloesh = ontsluitingswater (aan barenden te drinken gegeven), doe'a
seuloesh = de daarbij uitgesproken tooverformule.
Seulran, zie salran.
Seuma, kleerluis, schurftluis, boeb
seuma = ter grootte v. e. schurftdiertje, een aasje.
Seuma , vuilnis, rommel, puin, onkruid, struikgewas (dat den doortocht belemmert), bijv. seuma" that
dijoeb roemhln er ligt veel
rommel en vuil onder mijn huis,
seuma" that lamphln = er is
veel onkruid in mijn tuin (vgl. koet, ligan, teubh, tjeuma), peuseuma = vuil maken, bevuilen.
Seumah, of seumbah, eerbiedig gebaar
c

Seumajang
(met de samengelegde handen tot
het voorhoofd opgeheven) als betuiging van eerbied, hulde of ondergeschiktheid, peuseumbah iets
eerbiedig overreiken, overbrengen,
aanbieden,
schenken,
berichten,
seumbah oeln toean = uws dienaars eerbiedige groet, seumbah keu
Pteu Alah = eerbiedige groeten
komen onzen Heer Allah toe, seumah ba" teu't = zich eerbiedig
aan iemands knien buigen, seumah
tingj
- de plechtige groet dien
de bruid brengt bij de knie van
haar gemaal als blijk v. echtelijke
gehoorzaamheid, seumah pintjng
= de zevenvoudige eerbiedige begroeting door de bruid aan den
bruidegom gebracht na afbetaling
V. d. bruidschat, seumah soengk
: de sembah waarbij men den voet
van dengeen aan wien men hulde
bewijst op het eigen hoofd plaatst
ten teeken v. groote onderdanigheid,
seumah ba gaki = de sembah gebracht aan de voeten (bijv. v. e.
oelbalang), oer seumeumah =
de dag na de beindiging v. d. Vasten waarop de noodige bezoeken v.
gelukwensching met de voorgeschreven sembah's worden gebracht,
seuneumbah = de geschenken die
de bruidegom in de eerste 7 avonden na de huwelijkssluiting aan zijn
bruid geeft als belooning voor haar
sembah's, koeseumah nama Toehankoe ik eer den naam van mijnen
Heer, djidj peuseumahan =s zij
overhandigden eerbiedig de meegebrachte geschenken.
Seumajang, de ritueele godsdienstoefening, vgl. salat, bijv. seumajang limng wat = de vijf dagelijks op
bepaald aangewezen tijden te verrichten s., seumajang meu'imeum
=
gemeenschappelijke s. (onder
een voorganger),seumajang djama"
= samenvoeging van s. (voor zieken, reizigers en ouden v. dagen),
seumajang djeumeu'at de gemeenschappelijke Vrijdags s. in de
moskee, seumajang manjt = de
c

Seumamboe

284

Seumng

verplichte lijkdienst bij het sterfzijn ziel is teruggekeerd (het is dus


huis, seumajang oer raja poeasa,
weer beter), het heeft zijn bewustof seumajang pitrah = de s. na
zijn herkregen, teumpat seumangat
beindiging der Vastenmaand, seumeugantoeng = datgene waaraan
majang oer raja hadji de s.
de levensgeest zich gaarne vastop den lOen dag v. d. bedevaartshecht, kroe seumangat (of naloe
maand, seumajang trawh = de s.
seumangat) = terugroepen v. d.
welke in de Vastenmaand iederen
(ontvloden) levensgeest, ook als
avond na de late avond-godsdienstuitroep: God behoede u!
oefening tot het aanbreken v. d. daSeumant*,
een
Shorea-houtsoort
geraad in de dorpsgodsdiensthuizen
waarvan het harde timmerhout voor
plaats heeft, seumajang teuseubh
woning- en scheepsbouw wordt be de z.g. dienst der lofprijzingen"
nut.
vnl. door vrouwen speciaal in den
Seumantng, e. s. v. kleine vleermuis,
heiligen nacht vr den 15en der
vgl. loenti, bijv. badj sajeub
8e maand, seumajang hadjat ss de
seumantng
= een. baadje met
s. als aanbevolen inleiding tot bijlange punten als de vleugels v. e.
zondere verzoeken welke men aan
vleermuis.
Allah wenscht te doen, seumajang
Seumapa, zie sapa.
lak oedjeun = s. om regen te
Seumbah, zie seumah.
vragen, seumajang goerana s.
Seumb (Mal. semboer), besproeien,
bij zons- en maansverduistering,
bespuiten, bespuwen (met gekauwseumajang tahjeut meuseugit -de al of niet belezen geneesmiddede begroetings s. dadelijk bij het
len),
uitspuiten, proesten, vgl.
binnenkomen v. e. moskee, seumapreut, prh, bijv. goeda seumb =
jang wit de s. dienende om het
het paard proest, ma* djiseumb
even aantal 's nachts verrichte afaneu'dji = de moeder bespuwde
deelingen oneven te maken hetgeen
haar kind (als magische handein de Wet als verdienstelijk geldt,
ling), naga njan djiseumb bisadji
seumajang tahadjoed = een aanlam babahdji = de naga's spuwden
bevolen nacht-s seumajang keureuhun gif uit hun bek.
na Alah s. vr belangrijke on- !
Seum (Mal. semai), zaailing, op de
dernemingen aanbevolen (bijv. als
kweekbedding gegroeide rijstplanmen op reis gaat of v. e. reis terugtjes, uitzaaien (op een kweekbed).
keert), tika seumajang matje
Seumeu'ah,
roemzucht, bijv. oedjb
voor het verrichten van een s i
seumeu"ah ria teukab sinan njang
seumajang = het reinigingswater
le oereung binasa = zelfbehagen
voor een s. benoodigd, tinggaj seuen roemzucht verwatenheid en
majang E lett. de s. achterwege
praalvertoon velen worden door die
laten, d.i. de maandstonden (menondeugden in het verderf gestort.
struatie) hebbend.
Seumeugit, zie meuseugit.
Seumamboe, knuppel, vgl. tj"ma.
Seumeulh (Mal. sembelih), slachten
Seumanga, zie seulanga.
(vgl. seumeusi), seumeulhan
=
Seumangat, levensgeest, levenskracht,
slachtloon.
(onpersoonlijke) ziel, bewustzijn,
Seumilang, e. s. v. visch.
seumangat pad = de ziel v. d.
Seumil*, paalworm (een wormvormig
rijst, aneu" ln ka rht- (of ka gadier dat tot de weekdieren behoort).
dh-) seumangat = de ziel van
Seumis*, e. s. v. scherppuntig gras.
mijn kind is ontvloden (verdweSeumoega, zie poega.
nen), mijn kind heeft het bewustzijn
Seumng, lasschen, hechten, samenverloren (bijv. bij schrik, angst,
voegen, aanzetten (vgl. sambat,
enz.), seumangatdji ka djiw =
sambng), peuseumng = tot n

Seumpeuna

285

Seungam

maken, seuneumng verbinding,


of bestuur, seunang mata oer =
lasch.
de zon is in het zenith, teungh
Seumpeuna, iets dat geluk aanbrengt,
seunang napahdji = hij ademt
iets waarop zegen rust, bijv. krh
niet merkbaar meer (v. e. stervenseumpeuna = een geluk aanbrende), peuseunang at naar zijn
gende kris.
genoegen handelen, II recht,
Seumpm, neerkwakken, neersmijten,
juist, zonder omwegen, rechtdoor,
neerwerpen, wegwerpen, meuseum- ,
peuseunang = rechtstreeks heenpm = neergekwakt, seumpm bagaan naar, regelrecht afgaan op.
t het (bij het onkwetsbaarSeunanga, zie seulanga.
heidsspel) op het lichaam opvan- ' Seunangk, zie seulangk.
gen v. e. opgeworpen zwaren steen,
Seunanjan (Mal. senin), Maandag.
seuneumpm = valblok om tijgers
Seunat, e. s. v. Chineesche jonk, vgl.
te vangen.
wangkang, toengkang.
Seun, keer, maal, vgl. g, blt, bijv.
Seunda, grap, scherts, boert, gekheid,
lh seun poeasa = lett. drie maal
jokkernij, grappen maken, schertsen,
vasten, d.i. drie jaren lang, seungekscheren, plagen, spelen, grappen
seun sabh = n voor n, seun
uithalen, opp. soenggh, beutj, bit,
treu" = plotseling, siseun = nbijv. djipeugah meunan keu seunda
maal, saln siseun- (of sig-) trn,
hij sprak aldus voor de grap,
of seunaln = lett. een stel wisbat srf keudr ba mi meuselkleederen voor nmaal afdalen"
seunda = de steen is vanzelf gebedoeld als officieele gave in bevallen toen de kat ermee speelde.
paalde gevallen door de adat voorSeundi, gewricht, geleding, scharnier,
geschreven (zie saln),
koekoe*
ook: in orde maken.
man" siseun = het eerste hanenSeuneub , o' seunoeb", aanplant,
gekraai ('s nachts 3 uur), siseun
ontginning, plantage (in het oerpadjh ranoeb = nmaal sirihbosch), vgl. teub*, bijv. peutoeha
kauwen (als tijdsbepaling), siseun
seuneub* = de oudste eener ontlingka = overal in het rond, beut
ginning.
siseun tamat = den geheelen Koran
Seuneulng, zie lhng.
reciteeren.
Seuneurt, haak- of knoopwerk v. meSeuna% benauwd, asthmatisch, vgl.
taaldraad of witte zijde boven op
isa*.
een koepiah.
Seuneurng, verbindingsplaten bij
Seunaj, zie saj.
,
vr- en achtersteven dienende om
Seunam, indigo-blauw (de kleurstof),
aan het lichaam v. e. vaartuig stevgl. tarng.
vigheid te geven.
Seuna-maki, sennabladeren (in de
drogerijenhandel als geneesmiddel
Seungab, I rustig, stil, zwijgend, waar
voorhanden).
geen geluid zich doet hooren, vgl.
im, seungoe, bijv. peuseungab =
Seunamba*, zie tamba*.
sussen, stillen, han moeban-ban
Seunampang, zie sinampang.
seungab djim plotseling hield
Seunang, I tevreden, vergenoegd, het
het (kind) stil met huilen, han
gemakkelijk en goed hebbend, bedjeut ta"im peuseungab dr =
vredigend, tevredenstellend, volwij mogen ons niet stil houden,
daan, ook: kalm, bedaard, gerust,
II vreten, opeten, verslinden, vgl.
rustig, stilstaand (v. water, wind,
seuba, lanta", bijv. ba* j peuadem, enz.), vgl. mangat, silamat, ,
seungab = mogen haaien (u) opsidjoe*, bijv. seunang that oentngvreten.
dji hij heeft een goed leven,
seunang at = tevreden, hoekm
Seungam, doordringend zoet (v. lucht
seunang = een bevredigend vonnis
of smaak, vooral v. gepofte zaken).
c

Seungh

286

Seungh, teuseungh, glimlachen.


Seungeub, o{ seumeungeab, geeuwen,
gapen, bijv. oereung meutoend*
seumeungeub = wie slaperig is
gaapt.
Seungka (Mal. sengkav), roeibank in
een vaartuig.
Seungka*, gezwollen (bijv. v. d. buik
als die vol wind is).
Seungkah, I benauwd (bijv. door rook,
door te veel eten of drinken, enz.),
II hindernis (waardoor men
hokken blijft), vgl. sangkt, tjaivi*,
meukeumat.
Seungk, e. s. v. groote stekelige
moddervisch.
Seungk, mat, pijnlijk gevoel na vermoeienis, bijv. diln hana lntoekn
ka doea oer seungk that lam
dada = wat mij betreft ik weet niet
waarom ik twee dagen doordringende pijn in de borst heb.
Seungkh, winderig, opgeblazen gevoel (in buik of maag).
Seungkj, misselijk, tot braken geneigd, vgl. oela*-oela* at, bijv.
seungkj oel atln = ik gevoel
mij misselijk in mijn maag, mijn
maag is van streek.
Seung, rijst die bij het stampen niet
ontbolsterd is (veelal aan het
pluimvee gegeven, soms andermaal
gestampt).
Seungoe, stil, rustig, niet druk, eenzaam, doodsch, tijdelijk verlaten,
vgl. sh, im, seungab, opp. ram,
bijv. lndja" doe" teumpat njang
seungoe = ik ga op een rustige
plaats wonen, peukan djin seungoe that hana oereung dja*
meukat de markt is thans zeer
stil er zijn geen lieden om handel
te drijven.
Seunia, of seuninja, of soeninja, eenzaam, stil, kalm, rustig, veilig, djalan seunia = een veilige weg,
meuseuninja = zich verpoozen,
zich afzonderen, de eenzaamheid
zoeken, teumpat seuninja een
rustige plaats.
Seunibaj, bos, bundel
(afgesneden
rijsthalmen), vgl. gasaj, beureukah.

Seu oem

Seunimang, zie timang.


Seuninja, zie seunia.
Seunjata (Mal. sendjata), wapen,
alat seunjata habh djitj* = alle
wapenen nemen ze in.
Seunoeb*, zie seuneub*.
Seunoet (Mal. sawat), zweep, slaan
met een zweep, bijv. djiseunoet
keubeudji = hij dreef zijn buffels
met de zweep aan.
Seunoempoe*, wat een pas geboren
kuiken aan den navel hangt en
daarna door den eigenaar verwijderd wordt.
Seunoengk, zie soengk.
Seunoering, of teunoering, schietspoel v. e. weeftoestel, weefspoel.
Seunoetng, reepen pisangbast (wel
gebruikt om er touw van te maken).
Seunh, wegpakken, wegnemen, wegvoeren, vgl. ba ploeng, bijv. A.
djiseunh proemh si B = A heeft
de vrouw van B geschaakt, meuseunh, wedijveren om het bezit van
iemand of iets.
Seunm, duiken, peuseunm = iets
onderdompelen, onder water houden, soempah peuseunm = het
godsoordeel door onderdompeling,
de duikproef, djipeuseunm l oeleu raja oe joeb boem = de
groote slang dook met hem naar de
onderwereld.
Seunng, zilte bron. waaruit buffels of
wouddieren gaarne drinken, ook: de
plaats waar visschen in de rivier
zich plegen te verzamelen.
Seunfagi, snoer, koord.
Seu*ob, gaarstoomen v. kleefrijst (in
een kegelvormig mandje = poentjeu*).
Seu*oe, opgewekt, verheugd, blijde.
Seu oem, of teu*oem, roosteren, koken, ook: een lichaamsdeel (dat opgezwollen is) wrijven met een lap
waarin heete asch, heet zout, of
waarin een heetgemaakte baksteen
is gewikkeld, warm, heet, ook in
symbolischen zin: onheilbrengend,
gevaarlijk, opp. sidjoe*. vgl. toe
tng, bijv. njang seu*oem tapeusi

Seu n
s

287

djoe" = wat heet is moet verkoeld worden, toetng


seu"oem
apoej de brandende gloed v, h.
vuur, mata seu"oem = lett. heet
oog, d.i. booze blik, i seu"oem =
heet water, seu'oem af = gebelgd, boos, seu"oem djat' =
een warme, d.i. een ongelukshand,
sidjoe'-seu"oem koortsig, geutea'oem asdji hana khali = men
zal roosteren hun vleesch zonder
ophouden.
Seu'n, op het hoofd nemen, leggen,
dragen, vgl. djoendjng, bijv. seu"n blangng = het (bij het onkwetsbaarheidsspel) op het hoofd
zetten van een pan (met gloeiende
kolen), titah niba Srjpada meuseu'n di ateuh oel kam =
wat Uwe Majesteit beveelt nemen
wij eerbiedig ter uitvoering in ontvangst, peuseu"n Koeroe'an =
den Koran boven het hoofd houden
(bij eedsaflegging).
Seu t (Mal. sahoet), antwoorden,
antwoord geven (mondeling), vgl.
djaweub, bijv. hana djiseu"t naritln = hij antwoordde niet op
mijn woorden, seuneu't
= antwoord, seumeu't
weerklank,
echo, meuseumeu't soe beud =
geweerschoten weerklonken.
Seupah, I uitgekauwde sirihpruim,
bijv. padjh ranoeb bh seupah =
bij het sirihpruimen de uitgekauwde
pruim wegwerpen, II seupah
boeleun = een roodbruine soort
duizendpoot, vgl. limpeun, kloeloe,
poepeusan, tradj.
Seupa% zie sipa"i.
Seupat, e. s. v. riviervischje.
Seuph, in geregelde volgorde (v. op,
in, of naast elkander geplaatste
voorwerpen die bijn behooren),
stapel, stel, dicht opeen gepakt, tegen elkaar aangedrongen, vgl. sew
pt, arat, seusa", pitj", seuleusa",
leubat, bijv. roemh njan meuseuph
= die huizen staan tegen elkaar
aangedrongen, dicht opeen, djidoe"
meuseuph lam koeta zij zaten
opgepropt in het fort.
c

Seupt

Seupt, of tjeupt, klemmen, knellen,


knijpen, drukken, masseeren, geklemd, gekneld, geknepen, knijper,
tang, pincet, scharen (v. e. garnaal,
krab, schorpioen), vgl. apt, pirt,
pitjt, katjhb, gatjhb,
gantjhb,
enz., bijv. djiseupt ln ba" binth
hij drukt mij tegen den wand,
ka meuseupt oereung njan dalam
roemh die menschen zitten bekneld (op elkaar gepakt) in huis,
meuseupt djarln lam wng =
mijn hand is in de suikermolen bekneld geraakt, seupt peusoenat =
pincet bij de besnijdenis in gebruik,
seupt pand = nijptang (ook:
peunjeupt, vgl. geuroedoe, tjoe"anam, beutjoe).
Seupeu , of seupreu", verspreiden,
verstrooien, bestrooien, bezaaien,
zaaien, strooien, vgl. rireu ", taboe,
siseu, hampa, bijv. seupeu" pad
zaaipadi uitwerpen, uitstrooien,
seupeu" breuh pad = de ceremonieele bestrooiing v. gepelde en
ongepelde rijst, meuseupeu" = in
alle richtingen verspreid, verstrooid,
djiploeng meuseupeu' lam oeteun
= zij vluchten verspreid in de bosschen, maf ma" aneu" meuseupeu"
= als moeder dood is raken de
kinderen verspreid, meuseupeu" sigala boemi = over de geheele wereld verspreid.
Seupeung (Mal. sepang), het roode
sapan-hout (Caesalpinia Sappan,
L.) dienende tot kleurstof v. zijden
garens.
Seup (voor s + p ) , zie s.
Seup , feuseup -seup*, voor zich
uit staren.
Seupoej, zachtjes, zefirachtig, bijv.
djipt angn seupoej-seupoej = er
woei een zachte wind.
Seuph, beitsen, donkerkleurig maken
(v. gouden voorwerpen), i seuph
= bad om goud donkerkleurig te
maken (mengsel v. water, citroensap en zout).
Seupt, slaan, ranselen, afrossen, vgl.
ph, sakaj, seuk", paloe, enz., bijv.
eunfreu* lnseupt ngn toengkat
1

Seupt

288

ba" oelteu = straks sla ik met


een stok op uw hoofd.
Seupt, I avond, namiddag, vgl. asa,
sindja, opp. beungh, bijv. seupt
singh p= morgenavond, beungh
kn t"an seupt = van den morgen tot den avond, si"oer seupt
= de geheele dag, seupt Alcuhat
= Zondagavond, II donker,
duister, dof (v. kleur of glans), vgl.
glab, klam, reud", hiram, sap,
reunm, opp. peungeuh,
deuh,
trang, bijv. seupt boeta, of seupt
toel = stikdonker (vgl. glab
goelita), seupf mafa = dof, beneveld v. gezichtsvermogen (vgl.
meu"ab mata, sap mata), mataln seupt lam oer = mijn
oogen zijn verblind door de zon.
Seupreu*, zie seupeu".
Seuradn, of siradn, mata meuseuradn, een vlekje in de iris v. h. oog.
Seurahi (v. Arab. goerahi), fleschje
(bijv. voor reukwerk).
Seuraja, meuseuraja, iemands hulp inroepen, iemand om hulp vragen, het
vrijwillig hulpbetoon door velen tegelijk, vgl. toemph-moemph,
toelng-moelng.
Seurajoeng, druiplijn v. e. huisdak.
Seurambi, open galerij, voorportaal,
vgl. sram, bijv. Atjh seurambi
Makah = Atjh is het voorportaal
des Heiligen Lands.
Seurampang, drietandige harpoen (met
weerhaken), vgl. tampoelng.
Seurampng, naam v. d. beulaneu'visch wanneer hij nog jong is.
Seuranta, kennis geven, waarschuwen,
kennisgeving, waarschuwing, vgl.
pcuth, bri th, bri ingat, bijv.
peuseuranta = verklappen, verklikken, overal bekendmaken.
Seurapa, of srapa, vervloeking, vloek,
verwensching, vgl. teumeurka, toelah, darochaka, bijv. keunng seurapa oereung tjhi" (of goer)
= getroffen door den vloek v.
ouders (of v. d. leermeester),
tjitjm Djoedah Nabi seurapa loerh ngn boel peiah ngn parh
sabab djipadjh djabt korma =

'

Seureupa

de struisvogel werd getroffen door


den vloek v. d. Profeet zijn veeren
vielen af zijn snavel brak omdat hij
at v. rozijnen en dadels.
Seurapah, bluf, grootspraak, trotsch,
opgeblazen, vgl. oedjb, seumeu ah,
ria, teukab, bijv. han peu seurapah ngn teukab = het is bluf
noch grootspraak.
Seurapi, een op de borst afhangende
ketting bestaande uit stervormige
gouden figuren als schakels.
Seurat, of sraf, zie sarat.
Seurawa, e. s. v. saus bestaande uit
klappermelk, suiker en geklutste
eieren.
Seureuba, alles, alle, allerlei, bijv.
seureuba salah = alles verkeerd
doend, niets naar zijn zin vindend,
seureuba rasa = lett. alle smaken,
d.i. de boeah nona (Anona reticulata, L . ) .
Seureuban, tulband (naar Arabisch
model), d.i. een om den rand v. e.
koepiah gewonden doek.
Seureubat, verkoelende drank, sorbet", bereid uit suikerstroop (meulisan), met spaansche peper (lada)
en welriekend gras (ba" sreu), alleen bij feesten gedronken.
Seureugj, meuseureugj,
met veel
lange en verwarde haren (zoowel
bij menschen als dieren).
Seureukab, kegelvormige mand of korf
waaronder men o.a. kuikens zet.
Seureul, schitterend, vgl. blt-blt,
meul-l, moema"-ma", meutjahja,
meukilat, reun", hoe, lang-goemilang, bijv. roepa il" djrh seureul uitermate schoon van uiterlijk.
Seureuma, e. s. v. zwart poeder waarmede vooral vrouwen zich de wimpers en de randen der oogleden
zwart maken, vgl. tjeula".
Seureupa, afnemend, 'geluwd, bijna
klaar, gereed, voltooid, ook: vernietigd, verwoest, op, te gronde gegaan, bijv. boetdji seureupa =
zijn werk is bijna gereed, loopt op
het eind, makanan seureupa = het
eten is bijna klaar, pngdji ka seu-

Seureusan

289

Seutj

reupa = zijn geld is op, habh seuSeusawi, of sisawi, of sawi, e. s. v.


reupa = alles ging te gronde.
inheemsche mosterdplant waarvan
Seureusan, ons woord sergeant".
de bladeren als groente worden geSeureus, of feuroes, de roller v. e.
geten, aneu" sisawi = het ingevoerweeftoestel dienende voor het neerde mosterdzaad.
drukken v. d. kettingdraden.
Seusoe, zie soew.
Seureuta*, of sireuta', of seureuta, in
Seusoer , veenmol (e. s. v. insect).
gezelschap, in vereeniging, bene- ;
Seut, zachtjes in draaiende beweging
vens, en, met, mede, te zamen, allen
heen en weer schudden op een wan,
gezamenlijk, vergezellen, geleiden,
vgl. tamp.
ook: slaaf, vgl. deungn, bijv. X
Seuta*sion, ons woord station".
njang warh oereung mat seureuta" kam njang ka t" langkah ! Seutt, of sitt, of seutt, volgen, naloopen, achternagaan,
meegaan,
keun = X die een bloedverwant
vervolgen, ook: loopsch (v. e.
van den gestorvene is en wij die
hond), vgl. ikt, likt, toert, meuonze schreden herwaarts gericht
kawan, bijv. aneu" njan djiseumeuhebben, bandoem geutanj geuseutt ma"dji djeub-djeub pat = dat
reuta" l radja = wij allen worden
kind volgt overal zijn moeder,
door den radja in bescherming getaseutt njang reumbang di at =
nomen, djn kaph peut seureutamen volge zijn eigen smaak, seutt
dji de vier djins waren zijn slaprang meedoen in den oorlog,
ven.
moerib djiseutt goetdji de
Seuri awan, of si"awan, spruw, aanleerling volgt zijn leermeester, seutt
doening der slijmvliezen,
roek"
bila = den bila (object v. d. bloedseuri"awan = een tegen die aanwraak) vervolgen, wreken (vgl.
doening gerookte medicinale sigatoentt bila), as djimeuseutt
ret, si'awan padjh == wolf in de
de honden zijn loopsch, djiseutt
tanden.
dilikt = hij liep (hem) achterna,
Seurindt, e. s. v. papegaaivogel of
meuseutt = zich koppelen met,
parkiet, vgl. kh"-kh", tani, bacohabiteeren, paren (v. dieren), ka
jeun.
djilak meuseutt = het is voor
Seuringkt, in lajeu seuringkt, viervoortplanting geschikt (v. e. dier),
kant fokkezeil.
peuseutt vervolgen, doen paSeurk (Mal. serkai), een uitgespanren, koppelen, djipeuseutt roesa
nen doek als zeef om meel te builen,
sab hana pih = hij vervolgde het
zeven van meel, vgl. aja".
hert steeds door, si seumeutt =
Seuroe*, met de beenen ergens in- of
die de menschen gaat halen (n.1. de
doorzakken, bijv. feuseuroe* gakiaanverwanten v. e. gestorvene gaat
ln ba" aleu = ik ben met mijn
uitnoodigen om naar het sterfhuis
beenen door den vloer gezakt.
te komen).
Seuroega, zie tjeuroega.
Seutia, trouw, getrouw, oprecht, vgl.
Seuroekan, e. s. v. riviervisch vooral
amanat, bijv. geumash palh seutia
gezocht om de kuit.
tjilaka = liefde en trouw tot in
Seusa*, of seuleusa", nauw, beperkt,
ongeluk en ellende, han seutia =
beklemd, benauwd, gedrongen, dicht
trouweloos.
opeen, vgl. arat, pitj", kt, grit,
opp. loeah.
Seutoe*, of sifoe*, bladscheede,
schutblad v. d. pinangpalm (vgl.
Seusaj (Mal. sesal), berouw, wroeoeph).
ging, spijt, vgl. lah, bijv. meunjeusaj
berouw hebben, spijt hebben, be- Seutj, boom en vrucht (ba"-, bh)
treuren, b" tameunjeusaj doed =
v. Sandoricum indicum Cav., de
laat het u later niet berouwen.
wrange ronde vruchten worden
f

19

Si

290

r a u w gegeten en d i e n e n o o k w e l
v o o r het z u u r m a k e n v . spijzen.
Seutt, zie
seutt.
S i , I n ( t e l w o o r d ) , v g l . sa,
sabh,
b i j v . sireunggt
= n
rijksdaalder,
sidr
oereung
n mensch,
II n ( e e n t o t p r a e f i x g e w o r d e n
t e l w o o r d v o o r z . g . telmaten, tijdsmaten, inhoudsmaten,
vlaktematen,
lengtematen,
gewichten, hulptelw.,
en a a n w i j z e n d v o o r n a a m w . )
bijv.
siplh
=
t i e n , siblah
=
e l f , si
koereung
= n e g e n , siteungh
=
d e h e l f t , sig, o f siseun
= nmaal,
n k e e r , eens, tegelijk,
siboeleun
=
n
maand,
simalam
=
n
a v o n d , sibeungh
=
n
morgen
( b i j v . p l o e g e n s ) , sithn
= n j a a r ,
si'oer
si malam
=
n
etmaal,
sikoetika,
o f sisa'at,
o f si'at,
of
sidjamng,
o f sikeudjab,
of
sikoetjb
mata,
o f siklb
mata
=
n
o o g e n b l i k , si'ar,
sigantang,
sinalh,
sigoentja,
sikoejan,
sitjoepa",
sikaj,
enz.
=
n dier
inhoudsmaten,
sij"
=
een
zekere vlakte-uitges t r e k t h e i d , sideupa
=
n vadem,
sihah
= n e l , sidjeungkaj
= n
h a n d s p a n , sidjar
=
n vingerb r e e d , siboengkaj,
simanjam,
sisaga,
sitah,
sipeuha,
sibahra,
sipikj,
si
kat,
enz. = n d i e r g e w i c h t s m a t e n , i d j a sikaj
n b l o k w i t
g o e d , pineung
sikra"
=
n
afges n e d e n s t u k j e p i n a n g , gapoe
sitjlt
=
n
v e e g k a l k , beuneung
si"oerat = n d r a a d j e g a r e n ,
bakng
sisoeg
=
n r o l l e t j e t a b a k ,
kaj
sipangk
=
n
armvracht
h o u t , papeun
si'n
=
n plank,
eungkt
sipatja"
=
n
speetje
v i s c h j e s , boe sisoeb
= n
hapje
r i j s t , breuh
sitjeukoe
= n h a n d vol
gepelde
r i j s t , sititb
=
n
d r u p p e l , sinan
=
daar,
vandaar,
sin
h i e r , v a n h i e r , sidh
=
g i n d s , v a n g i n d s , III n e n d e zelfde, z o o (veel, groot, l a n g , enz.)
a l s , b i j v . silajeu
=
v a n denzelfden
tijd,
even oud,
si'oemoeln
=
z o o l a n g a l s i k leef, si'oek

v a n n maat, I V v o r m t eigen-

Si at
f

n a m e n en bijnamen v a a k in g e r i n g s c h a t t e n d e n z i n , b i j v . Si' Bintang,


Si
Akoeb,
Si Gam, e n z . sidjih njan
=
d i e v e n t , si inng
=
v r o u w t j e , sitjoet
=
kleintje,
V
kammen,
k a m , b o r s t e l , b i j v . djisi
boel
=
hij k a m d e d e h a r e n .
S i a , I brandend, bijtend, verzengend,
verschroeiend
gevoel
( i n het l i c h a a m , i n d e n m o n d , i n de o o g e n ) ,
v g l . peudah,
peudh,
keu'eung,
II sia-sia,
onnut, vergeefs, doell o o s , ijdel, z o n d e r effect, b i j v . riarif
sia-sia,
ijdele, o n n u t t e w o o r d e n , o n z i n , sia badanln
oedb
tabri
=
i j d e l l i j k h e b t ge m i j d o e n l e v e n .
S i a h , o f tjiah
( v . A r a b . asjjach,
mv.
v . sjaich),
H e e r , titel v . vereerde en
heilige personen uit den vroegeren
tijd; i n v e r h a l e n d u i d t het v r o m e
godsgeleerden,
wetvertolkers
aan;
m a a r o o k elke A r a b i e r die
geen
s a j f is w o r d t w e l m e t d i e n t i t e l
a a n g e d u i d , b i j v . Siah Abdkad
(v.
A r a b . Abdoelqadir)
=
de stichter
v . d . Q a d i r i j j a h - o r d e , Siah
Koeala
=
a l i a s Abdra'h
(v. Singkel),
meunan
kheun tjiah habib Alah
=
a l d u s z e g g e n de g e l e e r d e n de gel i e f d e n G o d s , v g l . tjh,
tjhh.
S i ' a k a b , e. s. v . z e e b a a r s ( d e b e k e n d e
kakap).
S i ^ a m a n g , e. s. v . z w a r t e g i b b o n , v g l .
himb.
Siang, schoongemaakt,

helder.

Si*at, of
sa'af
(v. A r a b .
sa af),
o o g e n b l i k , sisa'at
=
n oogenb l i k , e v e n ( v g l . sidjamng,
sikoetika, sabh
wa't,
sikeudjab,
siklb
mata,
sikoetjb
mata),
han
djan
si'at
= het duurde geen o o g e n b l i k ,
singh
tadja"
keun
si'at
=
kom
m o r g e n e v e n h i e r , si'at
treu'
=
n o g e e n o o g e n b l i k , leumah
si'at

een o o g e n b l i k z i c h t b a a r , s i ' a f
nj
c

o p dit o o g e n b l i k , ook: z o o e v e n ,
daar o p het o o g e n b l i k ( v g l .
ba'at
nj),
ban
si'at
=
net
zooeven,
taprh
si'at = w a c h t e v e n ,
barangdoem tagash
la'n
ba' Toehan
si'at han djan ka hana l = a l w a t

Si'awan

291

Si

men mint buiten God in minder dan


sa, BI.) waarvan de bladeren bij de
geen tijd is het weg.
lijkwassching worden gebruikt.
Si^awan, zie seuri" awan.
Sidjoe , of seudjoe" (Mal. sedjoe"),
Sibang paroej, zwager, mannen (vroukoud, guur, koel, kil, frisch, ook:
wen) wier echtgenooten zusters
koude koorts, koude rillingen, ook
(broeders) zijn.
in symbolischen zin: geluk, rust,
Sibeurant, de droge stekelige platte
vrede, welzijn, opp. seu"oem, bijv.
peulen v. Sindora sumatrana, M i q .
i sidjoe" = koud water, boe sials drogerij in de geneeskunde gedjoe' s= koude rijst, sidjoe" that
bruikt.
oer nj = het is zeer koud vanSiblah (Mal. sebelah), de eene zijde,
daag, sidjoe' (of mangat-, of seude eene kant, zie blah.
nang"-) that atdji djikaln aneu'
Siblah (Mal. sebelas), elf.
ka rajeu" '
zij was vergenoegd
Siblt, zie blt.
(tevreden, dankbaar), ziende hoe
haar kinderen nu al groot waren,
Siboe, met water gooien, begieten, besidjoe'- (of mangat-) oentngdji
sproeien, besprenkelen, vgl. seut,
= hij heeft het goed, het loopt hem
bijv. Zafcoe teungh geusiboe mat
mede, meuteumeung seunidjoe" =
poetj" = terwijl men de laboeheil, geluk ondervinden, sidjoe"
plant begiet sterft haar uitspruitsel,
djar ' een koude (d.i. een gemeus la"t njan tasiboe = het is
lukkige) hand hebben, hana sidjoe"
als besprenkelde men de zee met
seu'oem = veilig en wel, si-siwater.
djoe" = naam v. e. verkoelingsSib, liefkoozen, streelen, vleien.
plantje, peusidjoe' = verkoelen,
Sibrang (Mal. seberang), overkant,
verfrisschen, ook: heete (onheildreioverzijde, overwal, hanjt oe sigende) invloeden bezweren (n
brang = afdrijven naar den overder meest werkzame middelen hierkant (vgl. djeumeutang).
toe is het besprenkelen v. d. perSida, helper v. e. onderwijzer bij het
soon of zaak die verkoeld" moet
elementair Koran-onderwijs.
worden met rijstmeelwater feuSidadoe, of seudada, soldaat (vgl.
png taweu, zie bij tabeu met
aseuka, sipa'i).
behulp van een soort wijwaterSid*, seumid", onderzoeken, doorkwast samengesteld uit bepaalde
zoeken, doorsnuffelen, ondervragen,
koelplanten, zooals naleung samb,
naspeuren, navorschen, vgl. sasat,
n man" man, en n sisidjoe'),
soedi, tjoeba, soe'eu, par"sa, bijv.
njang seu'oem tapeusidjoe"
=
seumid" oereung = bij iemand j
wat heet is moet verkoeld worden,
onderzoek doen, iemand ondervrapeusidjoe"
alat (tamh,
keud,
gen, seumid" da'wa = een geschil
prah, enz.) = het gereedschap (de
onderzoeken.
huisstijlen, een winkeltje, een prauw,
Sidh, zie dh.
enz.) verkoelen, inwijden, peusiSideu, schuin, zacht hellend, vgl.
djoe' darah = lett.: verkoeling v.
laneu, sirng, singt, irt, opp.
h. bloed d.i. de schadevergoeding
teuteubh, tjt, sidjt.
welke de beleediger volgens de adat
Sideukah, zie seudeukah.
aan de tegenpartij moet betalen.
Sidjahtra, rust, veiligheid, vrede, welvaart, vgl. aman, bijv. ba' dji'h
Sidjt, steil, vgl. teureubh, tjt, opp.
la'nat ba' djara" baja ba" silamat
sideu, sirng, laneu.
ba" sidjahtra ba" meutoeah ba"
Sidm, mier, mal sidm = een harsmoebagia = verwijderd zij de vloek
soort z.g. verkregen uit mierennesver het onheil er zij heil er zij vreten.
de u zij voorspoed u zij geluk.
Sidr, zie dr.
Sidjalh, boom (Barringtonia racemoSi, I eetbaar geslacht vleesch (vgl.
1

Sib

292

as = levend of dood niet eetbaar


vleesch, ook: vruchtvleesch en baloe = gedroogd vleesch), ook: snijden, slachten, seumeusi = slachten (vgl. seumeulh), teusi = toevallig, bij ongeluk, bij vergissing
ergens in snijden, si keubeu =
buffelvleesch, ook: een buffel slachten, si meugapah = vleesch met
vet eraan, poew si = vleesch
mee naar huis brengen, sikin seumeusi = slachtmes, oer seumeusi = slachtdagen (d.z. de laatste
drie dagen der Vastenmaand, vgl.
ma' meugang), peusi afsnijden,
II opzij gaan, ontwijken, uitwijken, een zijweg inslaan (vgl. peusimpang), bijv. b'
tameusi-si
geutanj doea = laten wij elkander niet ontwijken, meusi = losmaken, hana meusi niet afwijkend, peusi = uiteenhouden, vermijden.
Sib (Mal. siap), gereed, klaar, vgl.
leungkab, bijv. h ka sib doempeu
= toen alles klaar was, h sib
leungkab bandoem beukaj = toen
al het noodige voor den tocht geheel gereed was.
Sim, Siam, Siameesch, bijv. mal
sim = lett. Siameesche gomlak,
d.i. gemporteerde Europeesche aniline-verfstoffen.
Sit, of seu'it, tam, mak (vgl. rag,
opp. kleut, djoeah, tjeubeuh, ganah, lah, boeh), peuseu'it
=
temmen, tam maken.
Siga*, goed passend, net, vgl. atja'.
Sigala (Mal. segala), alle, allerlei, alle
mogelijke, vgl. bandoem, sikeulian,
sinar, bijv. sigala matjam = van
allerlei, alle mogelijke soorten.
Sigandai, een plant met groote witte
bloemen (Crinum Asiaticum, L . ) .
Sigarng, een kruipend kruid waarvan
de bladeren als groente worden gegeten.
Sig (waarschijnlijk ons zegel", sigillum), bewijzen, legitimeeren, ook:
geldsom bij verkoop v. grond door
kooper en verkooper vroeger aan
het betrokken hoofd te betalen als

Signg

bewijs v. d. plaats gegrepen transactie (e. s. v. zegelgeld dus).


Sigeudeu, of sigeud, laad- of ontlaadstok (v. e. geweer), vgl. seuninthb.
Sigeud, zie sigeudeu.
Sigeud*, e. s. v. aap.
Sigeutoe, zie sigitoe.
Sigeutt, zie sigitoe.
Sigitoe, of sigeutoe, of sigeutt, een
beetje, een weinig, vgl. batjoet,
opp. le, bijv. tam bakng keu ln
sigitoe = haal een weinig tabak
voor me, oelln na sakt sigeutoe
= mijn hoofd is een weinig pijnlijk,
nj na wasit sigeutoe = hier is
een beetje vermaning.
Sig (si -f- g), n maal, n keer,
eens, ereis (vgl. siblt, siseun, M a l .
sekali), ook: gelijk, tegelijk (vgl.
sadjan, sab), ook: contant, met gereed geld (vgl. sadjan, opp. tanggh), bijv. sig- (of siseun-) padjh ranoeb = de tijd noodig om
n sirihpruim fijn te kauwen, sig
oet = n haal (met een opiumpijp), sig pad = n rijstjaar,
sig reu'h = nmaal bezweet
(als tijdsbepaling), sig nj =
ditmaal, voor dezen keer, han tm,
meung sig = nooit, niet n keer,
sig n, of boebng sig = n
lat gereedgemaakte dakbedekking
v. palmbladeren, sig raboe = periode v. zeven dagen (vooral gebezigd v. e. zevendaagsche afzondering), saln sig trn, of peukajan
sig saln = lett. n stel wisselkleederen voor nmaal afdalen"
bedoeld als officieele gave in bepaalde gevallen door de adat voorgeschreven, s^oer sig = eens
op een dag, tadja" sig oe peukan
= ga ereis (eens) naar de markt,
aneu"ln ngn aneu" gata sig rajeu" mijn kind en uw kind zijn
even groot, sig na = tegelijk geboren, sig bandoem = allen tegelijk, meusig = zich verzamelen,
bijn zijn, bijnkomen (vgl. meusapat, meutamn, meukoempj, meusah).
Signg, op zijde duwen of stooten met

Sigra

293

de ellebogen, vgl. singkj, bijv.


peusigng = het even tegen elkaar
laten aanloopen v. rammen bij wijze
v. symbolische uitdaging.
Sigra, snel, haastig, spoedig, vlug, gezwind, schielijk, dadelijk, onverwijld,
gauw, onmiddellijk, vgl. pantah,
bagah, opp. pleuheun, bijv. sigra
that djiploeng wat loopt hij
haastig weg, tapeugah keu ln beu
sigra zeg het mij met spoed,
peusigra bespoedigen.
Sihat, I (Mal. shat), gezond, genezen, gezondheid, vgl. poelh, gt,
djrh, mangat as, II braaf, ingetogen, fatsoenlijk (v. levenswandel, woorden en handelingen), vgl.
sada, salh, santn, opp. teukab,
bijv. inng sihat = een brave
vrouw.
Sih (v. Arab. sihr), tooverij, vgl.
hkeumat, sakat, sarat, bijv. hkeumat sih = een product v. tooverij,
leum sih = tooverleer, tooverij, ka dji'aphaj leum sih =
de tooverkunst was door hem bemachtigd.
Sikaboe (Mal. kaboe-kaboe), e. s. v.
wilde kapokboom waarin de bijen
haar nesten maken.
Sikali (Mal. sekali), eenmaal, eens,
ineens, ten eenenmale, geheel en al,
geheel, zeer, volstrekt, bijv. bahl
ba" meuseuki hamba gb sikalipn
= laat hij ook eens anders slaaf
zijn.
Sika^t, ons woord schout".
Sikatan, e. s. v. vogel.
Sikatarh, ons woord secretaris".
Sikeulian, of siklian (Mal. sekalian),
alle, al de, de geheele, vgl. bandoem, sigala, bijv. sikeulian nanggr Atjh = het geheele Atjhland, sikeulian binatang == al de
dieren, hka gata doem sikeulian =
waar zijt ge allen?, siklian bi"
meusaka == allerlei soort zoetigheden.
Sikhan, zie khan.
Sikin (Mal. sekin), mes, zwaard, sikin
preunggi = ingevoerd mes, sikin
tjeumoel"
= graveermes, sikin

Silang

tjoet mesje aan een sirihdoek,


pennemes, zakmes, sikin peusoenat = besnijdenismes, sikin seumeusi = slachtmes, sikin peunjoek scheermes, sikin rawt (of
peurawt)
= mes voor huishoudelijk gebruik, sikin tjang bakng
= mes voor het kerven v. tabak,
sikin panjang = het gewone Atjhsche slagzwaard dat over de geheele lengte v. h. lemmet even
i
breed is, sikin lapan sag = slagzwaard met achthoekig heft.
: Siklian, zie sikeulian.
Sikoepan, schoppen bij het kaartspel,
meusikoepan = kaart spelen (aas
= radja, heer = h, vrouw ==
poetr, boer = simeugalang), vgl.
meufrb.
Sikoereung (eig. sikoereung siplh),
:
negen, sikoereung blah negentien, sikoereung plh == negentig,
bintang sikoereung
== negengesternte (de planeet Venus).
Sikrb (Mal. sekeroep, ons schroef"),
kurkentrekker, labang sikrb ==
schroef (vgl. sipt).
Sila, zitten met onder het lichaam gevouwen beenen.
< Sila*, wegschuiven, opschuiven, optrekken, oplichten (bijv. v. e. kleedingstuk), bijv. djisila" siloeeudji
meung arng kroeng hij trok
zijn broek op om de rivier te doorwaden.
Silab, I onoplettend, de aandacht afgewend hebbend, ergens niet aan
denkend, vergeten, bijv. silab ln
sikeudjab meurht aneu" ln =
toen ik een oogenblik niet oplette
viel mijn kind, vgl. toew, loept,
II schuren, vgl. geus", bijv.
kaj silab = schuurplankje voor
het glimmend wrijven van metaal
(door den goudsmid gebruikt).
! Silama, zie seulama.
Silamat, zie salamat.
Silampara, een vruchtboom (Nephelium mutabile, BI.),
i Silan, Ceylon.
Silang, schuin gekruist, kruiselings,
kruis, vgl. pantja, bijv. soeda meu-

Silat
silang twee kruiselings over elkaar geplaatste voetangels
(v.
bamboe met scherpe punten).
Silat, meu'n silat, schermen.
Sil, meusil, zich ergens achter verschuilen, vgl. meusm, bijv. mata
oer ka meusil ngn awan =
de zon is achter wolken verscholen.
Sili , inwrijven, insmeren (v. geneesmiddelen) .
Silo, of siloe, seumiloe (Mal. siloe),
verblindend (v. h. licht), verblind
(door het licht), schel voor de
oogen, bijv. seumiloe that mata
oer = het zonnelicht is verblindend.
Sil*-bal , geheel en al, heelemaal,
alles (vgl. bandoem), ook: zeer veel
bijeen, bijv. habh sil'-bal"- (of
habh bandoem-) djipeugah = hij
heeft het alles (of: geheel en al)
verteld, oereung (areuta) sil'bal" = zeer veel personen (schatten) bijeen.
Silb, meusilb, omgevouwen, omgekruld.
Siloe, seumiloe, zie silo.
Siloeeu, of seuloeeu, of loeeu (Mal.
seloear), broek, siloeeu Atjh =
de karakteristieke wijde Atjhsche
broek, siloeeu pateuln broek
van voren met knoopjes gesloten
(ons woord pantalon"), siloeeu
pha gadjah broek met nauw sluitende pijpen die echter beneden wijd
uitloopen (als onze Pierrot-broeken), siloeeu bal" soedja = broek
met omgekeerd inzetstuk, s" siloeeu een broek aantrekken, soet
siloeeu = een broek uittrekken.
Silsilah, geslachtsboom, geslachtslijst,
stamboom, volgreeks, keten van
geslachten.
Sima* (v. Arab. sama.c), toeluisteren,
toehooren (bij het Koranreciet),
bijv. teungkoe kheun geutanj sima" = de meester spreekt wij hooren toe.
Simban, flink, fraai, voldaan, gelukkig,
vgl. seubat, bijv. simban that paddji thn nj = zijn rijstaanplant
staat mooi dit jaar, koeta ba' sim1

294

Simpreu

ban alat ba" sasa == laat de vesting in staat van tegenweer en de


wapens sterk zijn.
Simbang, of tim(b)ang, iets opgooien
en het daarna op de vlakke hand
of in de vuist weder opvangen,
meusimbang, of meutim(b)ang
s. v. bikkelspel met steentjes
(aneu" simbang) meestal door
meisjes gespeeld.
Simi, verlegen, beschaamd, vgl. ist,
mal, kanjaj, bijv. simi njang na
bitjara = wie knap en kundig is
kan verlegen (beleedigd) worden.
Simpan, I bewaren, bergen, opbergen,
opsparen, overleggen, afzonderen
(vgl. trh,
keubah,
peudoe"),
habh simpan peu na djiba = alles wat zij medebrachten werd opgeborgen, II doe' simpan
zitten met het linkerbeen gevouwen
en het rechter- onder het linkerbeen,
III simpan- (of soempan-)
santn, zedig, ingetogen, bezadigd
(Mal. sopan-santoen).
Simpang, zijweg, zijrivier, zijtak (v.
e. rivier), kruisweg, zijwaarts afbuigen, op zij gaan, meusimpang =
zich vertakkend, zich verdeelend,
zich splitsend, voorzien v. zijwegen,
peusimpang doen afwijken v. d.
rechten weg, afleiden, een zijweg
maken, djalan meusimpang keu doea
= een weg die zich in tween
splitst, djalan simpang (of silang-)
peut == kruisweg, viersprong.
Simpi, planken waarmede het boord v.
e. vaartuig is opgehoogd.
Simplah, I kruiselings over de schouders gedragen, in het bijzonder: een
uit stervormige gouden figuren als
schakels bestaande ketting welke
over beide schouders hangt en kruiswijs over borst en rug gedragen
wordt, idja simplah = zijden doek
welke eerst in de breedte in vieren
wordt gevouwen en dan als sjaal
wordt geslagen om het middel dan
kruislings over den rug over de
schouders en vr wordt ingestopt.
Simpreu, stralend, glanzend, ver-

Sinampang

295

spreid v. licht, glans, schittering,


licht worden, dagen, vgl. peungeuh,
tjeuhaja, padja, moerh, soebh.
Sinampang, of seunampang (Mal. senapang, ons snaphaan"), geweer,
vgl. beud.
Sinan, zie njan.
Sinar, alle, vgl. bandoem, sikeulian,
sigala, bijv. djih mat doem sinar
= zij kwamen allen om.
Sindi, zie ndi'.
Sindja (Mal. sendja), vravond, de
tijd vlak vr
zonsondergang,
avondschemering, avond, vgl, moe~
grb, bijv. oer ka sindja het
schemert al, de avondschemering is
al gevallen, sindja bar == gisteren avond, euntreu" sindja = vanavond (vgl. M a l . nanti sor),
seupt sindja kn t"an beungh
= duister van den avond tot den
morgen, sindja kala = schemeravond.
Singt, naar n kant overhellend,
schuin, scheef, vgl. geunirng, irt,
sirng, opp. timang, bijv. neuratja
singt = de weegschaal helt naar
n zijde over, singt- (of geunirng-) tangkoel'keu
= je hoofddoek zit scheef, singt kantln =
mijn rijstpot staat scheef (op de
treeft), sanggj singt = haarwrong op zij v. h. hoofd, b" singtsingt = niet scheefhouden.
Singgah, onderweg even aangaan,
aanleggen, tijdelijk vertoeven, een
plaats aandoen, een kort bezoek
brengen, aanwippen, vgl. pih, bijv.
tasinggah dil di roemhln sikeudjab = kom eerst even bij mij aan.
Singgahsana, troon, vgl. keuta, koeroesi, bijv. peudoe" ateuh singgahsana = op een troon plaatsen.
Singgam, meusinggam, e. s. v. werpspel met stokken.
Singgapoera, Singapore.
Singkat, I kort, te kort, te klein, niet
ver genoeg reikend, opp. meurhrh, bijv. singkat langkah = achter
het net visschen, juist te laat zijn,
idja pinggang singkat = een heupdoek slechts tot boven de knien

Sinjh*

reikend, siloeeu singkat = een erg


(veel te) korte broek, een broek die
maar tot de knien reikt, singkat
raseukidji = zijn levensonderhoud
is onvoldoende, hij verkeert in behoeftige omstandigheden, si Singkat
= iemand met n te kort been,
II tegenhouden, stuiten door toovermacht, kluisteren.
Singk (Mal. singkil), wreed, stroef
gevoel aan de tanden (na het eten
v. iets zuurs), narit singk = onaangenaam aandoende, kwetsende
woorden.
Singk (Mal. sikoe), elleboog, meusingk = met den elleboog op iets
j leunen, teu"t ngn singkdji ka
batat = verstijfd raakten zijn knien
en ellebogen.
Singki, Singkil.
Singkla (Mal. sengkela), boeien, vastbinden, in boeien slaan, in boeien
verward, man" geusingkla = een
vastgebonden, geboeide haan.
Singklt, ergens omheen winden, binden, ook: met de beenen over elkaar
heen, h meusingklt = aldus liggen.
Singkj, I met den elleboog stooten,
van zich afstooten, vgl. signg,
II seuningkj = de lengte v. d. top
des middelsten vingers wanneer de
arm horizontaal gestrekt is tot den
elleboog v. d. dubbelgevouwen
eveneens horizontaal gestrekten anderen arm (vadem), vgl. deupa.
Singkreut, of seuningkreut,
band
om de voeten gebonden teneinde
gemakkelijk in boomen te kunnen
klimmen, klimtouw.
Singh, morgen, de volgende dag, bijv.
singh lnmeung dja" = morgen
vertrek ik, singh beungh = morgen ochtend, morgen in den vooravond, seupt singh = morgen
avond, morgen namiddag, singh
tjt oer = morgenmiddag, malam singh = morgen in den naavond of nacht, njang singh =
wat morgen betreft, seuningh njan
= dien volgenden ochtend.
Sinjh , zie sinj'.
s

Sinj*

296

Sinj*, of sinjh", heen en weer schudden, bijv. angn meusinj'-sinj"


rukwinden.
Sinjm, teusinjm
(Mal. senjoem),
glimlachen, meesmuilen.
Sin (Mal. sini), zie nj.
Sinta*, of sintha", zie vinta".
Sintha*, zie sinta".
Sinthb, met kracht ergens in stooten,
stampen, heien, ook: uitschudden,
uitslaan, door schudden en slaan
naar buiten drijven, bijv. djisinthb
kaj njan lam tanh = hij stampte
dien staak in den grond, djisinthb
gapoe didalam pl" = hij schudde
de kalk uit het kalkdoosje, seuninthb = laadstok (vgl. sigeud).
Sinthng, iets ondersteboven keeren of
houden (zoodat de inhoud er uit
stort), uitstorten.
Si, zie hli.
Sipa* (Mal. spa"), trap, schop (met
voet of poot), schoppen, trappen,
bijv. sipa" raga, voetbal spel, teusipa" ngn gaki toevallig tegen
iets aanschoppen, bar ln geusipa" l goedateu = ik heb gisteren
een trap gekregen van uw paard.
Sipada, zie srjpada.
Sipa*i, of seupa"i, soldaat (eigenl.
sepoy, Bengaleesch soldaat), vgl.
sidadoe, seudada, aseuka.
Sipat, maat, omvang, meten, sipat
manjt = een lijk meten (om de
lengte v. d. grafkuil te bepalen),
pageu ka geuseumipat de lengte v. d. omheining is al uitgemeten,
seunipat = lengtemaat.
Sip, ons woord cipier".
Sipeurti, of sipreuti (Mal. seperti),
als, evenals, zooals, gelijk, als het
ware, overeenkomstig, ook: aangaande, betreffende, wat betreft,
vgl. ban, lag, oepama, bijv. rajeu"
sipeurti njan = van die grootte,
zoo groot als dat, kah sipeurti
aneu"koe roepakeu jij lijkt op
mijn zoon, sipeurti ranoeb njang ka .
teukoe bri ka oeln padjh wat
betreft de sirih die teukoe heeft
voorgezet die heb ik genuttigd, sidjoe" sipeurti timah = koud als

Sirib

tin, sipreuti ban peureuman Toehan


= zooals het Godswoord luidt.
Sipheut (v. Arab. gifat), eigenschap,
hoedanigheid (Gods), sipheut doea
plh = de twintig eigenschappen
(Gods).
Sipi*, een niet op palen staande uitbouwing v. d. achtergalerij dienende
tot berging v. huisraad.
Siplh (Mal. sepoeloeh), tien, zie
plh.
Sipt, I slak, vgl. rjoe, ab, oemt,
II schroeven (bijv. v. e. geweer,
v. e. viool, enz.), vgl. sikrb, bijv.
sipt hareubab stemschroeven v.
e. viool, III (si -f- pt), sipt
Yl soendi (inhoudsmaat).
Sipreuti, zie sipeurti.
Sira, I (fijn) zout (subst.), vgl. masn,
bijv. sira bat = grof korrelig buitenlandsch zout, sira meus (Mal.
mesioe) = salpeter, ab meusira
= asch met zout en water (voor
het pekelen v. eieren), lantjang sira
= zoutkeet, II sira, of sara,
zie sara.
Siradn, zie seuradn.
Sirang, mazen v. e. net, bijv. djeu
sirang oebit (rajeu") = een net
met kleine (groote) mazen, sirang
poekat njan peut djar rajeu" =
de mazen in dat net zijn vier
vingers wijd.
Sir, zie sin'.
Sirb, vin (v. e. visch).
Sireu*, uitglijden, afglijden, bijv. djalan gla that djin le oereung teusireu" = de weg is thans erg glad
vele menschen glijden uit, teusireu"
gakiln mijn voet gleed uit, sabh tamh roemhln ka meusireu"
keunaleung n mijner huisstijlen is van haar steenen neut afgegleden.
Sireuta*, zie seureuta".
Sireuth (Mal. seratoes), honderd,
honderdtal.
Siri, I of sir = si + ri, zie ri, II
siri (Mal. seri) in titels bijv. Siri
Rama, enz.
Sirib, of srib (Mal. seriboe), duizend, duizendtal.

Sirn

297

S*

Sirn, een boomsoort (Hibiscus tiliadeel v. e. tros (moe) pisangs, sabh


ceus, L.) waarvan de bast de vezels
sisi pisang = n kam pisangs.
levert voor een grof soort touw.
Sita, ijzer, staal.
Sitt, zie seutt.
Sirng (Mal. svong), schuin, scheef,
Sitoe*, zie seutoe".
niet in rechte lijn, vgl. irt, singt,
Sitr (Mal. seferoe), vijand, vijandig,
opp. teupat, reupang, bijv. pheut
vgl. moesh, bijv. binatang sitr
sirng = een schuin afloopende
wadjib taph gevaarlijke dieren
beitel, sirng boetdji = hij gemoeten gedood worden, sitr Alah
draagt zich niet zooals het behoort,
= Godes vijanden.
hij doet verkeerde dingen, hij is een
schuinschmarcheerder, idja sabh
Sitrmtrm, ons woord stoomtram".
sirng = een schuin afgesneden
Siwa (Mal. swa), huur, wat als huur
stuk goed, sirng goentng
=
betaald wordt, bijv. ln meung siwa
schaarscheef, idja pinggang sirng
keubeudji = ik zal zijn buffel hu= een heupdoek met een lange slip
ren, meugah kapaj njan le that siwa
in het midden schuin afhangend ge= het is algemeen bekend dat de
dragen.
vracht van dat schip zeer duur is,
pesiwa
=
verhuur, djipeusiwa
Sisat (Mal. sesat), verdwaald, afgekeubeudji keu ln hij heeft zijn
dwaald, dwalen, dolen, bijv. agama i
buffels aan mij verhuurd.
sisat = een dwaalgodsdienst, djaSiwadan, zie wadan.
lan sisat = dwaalweg, meurabaSiwah, e. s. v. roofvogel.
raba ka rab sisat lam rimba =
Siwah, e. s. v. dolk.
ronddwalend bijna verdwaald geSiweut, het spannen (scheren) der
raakt in het bosch, peusisat doen
schering- of kettingdraden v. e.
verdwalen, op een dwaalspoor
weefsel, seuniweut = scheerraam.
brengen, peusisat boerng = de
Sja* (Mal. sja'ir), gedicht, vers, vgl.
kraamvrouwen-kwelgeest op een
panton.
dwaalspoor brengen.
Sleung, zie lheung.
Sisawi, zie seusawi.
Slimng, zie seulimng.
Sis*, I schubbe, schilfer, sis" man"
Sli, zie hli.
= de schubben of schilden op de
S", I of sj", of tjh", of tj' (v.
pooten v. kippen, sis" meureuja =
Arab. sjakk), argwaan, verdenking,
de schubben v. d. schil der vruchachterdocht,
twijfel,
achterdocht
ten v. d. sagopalm, meusis" badan
(twijfel)
koesteren,
betwijfelen,
het lichaam vol schilfers hebben
wantrouwen, vgl. sangka, djal',
(bijv. bij de koerab genoemde huidbijv. s' atln keu djih = ik koesziekte), sis" han " leukang = de
ter argwaan tegen hem, tj" kaph
schubben raken niet los, II zie
de ongeloovigen wantrouwen,
bis'.
da'wa s' = twijfelachtige aanSiseu, omwoelen, in wanorde uiteenklacht, II vastgeloopen, blijven
werpen, verspreiden, verstrooien,
steken op een klip of op het strand
vgl. seupeu", hampa, bijv. pad
(v. e. vaartuig), vgl. teusreung.
njang lnad di tika ka lnsiseu
S", I aantrekken, aandoen (v. kleenameung rata = de padi die ik op
ren en lijfsieraden), opp. soef, bijv.
de mat te drogen heb gelegd heb ik
djis" peukajandji = hij trok zijn
al omgewoeld opdat ze overal gelijk
kleeren aan, djis' soebangdji =
kome te liggen.
zij deed haar oorknoppen aan, II
Siseu*, mos (op den grond, op booiets ergens in steken, iets ergens aan
men, steenen, enz.).
of doorheen rijgen, in elkaar strenSiseun, zie seun.
gelen, vlechten (waarbij een eindpunt v. h. vlechtmateriaal steeds
Sisi (Mal. sisir), kamvormig onder-

Sobeuhan

298

Soebang

ingestoken" wordt), vgl. srng,


s tamng laat niemand binnenlh", bijv. djis' (of djisrng)
gaan, le s toelng = er zijn vebeuneung lam poenggng djarm
len die helpen, dit s gash = er
zij stak den draad door het oog v.
zijn maar weinigen die deernis hebd. naald, keubeu nj ka teus'
ben, hans
onvergelijkelijk,
idng = deze buffel heeft al een
malm hans ~ uitermate geleerd,
touw door zijn neusgaten, s" eunggala" hans = buitensporig verkt = visschen (aan een door hun
heugd, hans tjeudah = onverkieuwen heengetrokken touw) rijgelijkelijk knap, I V alwie, alwat
gen, boengng keupoela geus" keu
(vgl. barangs, baranggas, M a l .
tal reukoeng aneu" = de geubarang siapa), bijv. s tjeumeurige bloemen v. Mimusops Elengi
tjoe tjit geuhoekm
= al wie
worden tot kindercolliers geregen,
steelt wordt gestraft, V in sas" man" = kralen rijgen, III
menstellingen: meus = bekend,
snik, snikken (bijv. v. huilende kinbijv. hana meus radja nanggr
deren), bijv. djim h meus"meu
njan = het is niet bekend wie in
s" hij weende dat hij snikte.
dat land koning is, oereung hana
meus = een onbekende grootSobeuhan, in sbeuhan Alah, of s
heid, toes = weten wie (vgl.
beuhanalah (v. Arab. socbhana
toepeu, toepat, enz.), bijv. hana
'Ilah), Gode zij lof, God almachtig.
ln toes kheun ik weet niet
Soe, geluid, klank, stem, vgl. boenj,
wie het gezegd heeft, hana s, of
soeara, bijv. soe gng nj gt (of
hana s na (vgl. hana sidr, of
djeurh) that = deze gng heeft
sidr pi fan. M a l . fi'ada siapa) =
een mooien klank, meun soedji
niemand, geen enkel persoon, s
= z is zijn geluid, meusoe meu
p (of seup. M a l . siapa poenja)
reujam = het klinken v. e. kanonschot, djileung soe oereung teu wiens, bijv. s p roemh njan
moebang = hij hoorde het geluid
= wiens huis is dat?
van iemand die hout hakte, djioeSoea (Mal. soear), fakkel, toorts,
bah soedji = hij veranderde zijn
lichtbaak, lichtsein, vgl. soelh.
stem, soe lag soe teumaga pand
Soea*, kleine bocht of inham, strandph = een geluid als van koper
kreek, overblijfsel v. e. oud rivierdat de smid klopt, djimeusoe meubed.
taga-taga = hij bulderde.
Soeang, tegenspoed, teleurstelling, onS, I wie? (vragend vnw. naar pergeluk, vgl. soe', malang, opp.
sonen vragende, vgl. M a l . siapa?),
deuka, rakt, sidjoe', bijv. soeangbijv. s koe gata = wie is uw
(of soe*-, of malang-) djar =
vader?, s djiph = wien heeft hij
een ongelukkige, noodlottige hand
geslagen?, s nan adoen gata =
hebben, bijv. in het vangen (bij
hoe (wie) is de naam van uw
visschers), in het treffen (bij jaouderen broeder?, ba" s takheun
gers), enz., oereung soeang = een
= tot wien hebt gij (het) gezegd?,
ongeluksvogel.
s nj = wie is dit?, s joe =
Soeara, stem, geluid, spraak, vgl. soe,
wie heeft het gelast?, roemh s
bijv. soeara leumh leumbt = een
njan = wiens huis is dat? II
zachte en teedere stem.
wat?, welke? (vragend vnw. naar
Soeasa, spinsbek, alliage, legeering
zaken vragende, vgl. M a l . manal),
(mengsel) van goud, koper en zilbijv. nj ngn djh s le welke
ver, gleung gaki moebalt soeasa
van beide bevat het meest?, III
een voetring met soeasa-bekleediemand (onbep. vnw., vgl. M a l .
sel.
seorang), vgl. sidr, bijv. na s
Soebang, ronde oorknoppen, oorschijsakt = is er iemand ziek?, b"
ven, soebang n = oorknoppen v.

Soeb*

299

opgerold pisangblad, ngoej soebang


oorknoppen aandoen of dragen,
soef soebang = oorknoppen uitdoen, afleggen, tjitjm soebang =
vogel met witte plekken bij de
ooren die aan oorknoppen doen
denken.
Soeb , eenheid waarmede iets anders
gewogen (gemeten) wordt (zoo
geldt bijv. het gewicht v. e. ar gepelde rijst als unit voor het wegen
v. andere waren).
Soebh (v. Arab. goebh), de dageraad, de morgenstond, de tijd v.
d. ochtendgodsdienstoefening, vgl.
moerh, padja, bijv. soebh reunm
= de ochtendschemering, ban lami
soebh = zoodra de morgen daagt,
h soebh beungh oer = als het
ochtend werd.
Soebra, leven, getier, rumoer, bijv.
boenj sangat soebra = een geweldig leven, vgl. a'oe, reujh, rijh,
kirh.
Soeda, e. s. v. voetangels (v. bamboe
met scherpe punten), bijv. soeda
meusilang, of: soeda kangkng
twee kruiselings over elkaar geplaatste voetangels, keunng soeda
:
in een voetangel beklemd geraakt.
Soedahan, zie peuloedahan..
Soedb, spaan, splinter, insteken, vgl.
soengkt, bijv. teusoedb lam sarat
goek = een splinter onder den
nagel gekregen.
Soedi, onderzoeken, beproeven, ondervragen,
informeeren, uitvorschen, vgl. sid", sasat, par"sa,
tjoeba, soe'eu, tji, djoel", doega,
bijv. nama palawan b" neusoedi
= vorscht niet naar des ridders
naam.
Socdja, inzetlap in het kruis v. e.
Atjhsche broek, bijv. siloeeu bal"
soedja = broek met groot omgekeerd inzetstuk in het kruis (vgl.
tampaj).
Soedj, I kaardstokje, spinstokje (v.
e. spinnewiel), ook: ijzeren staafje
om de opiumpijp te vullen, II
(Mal. soedji), borduren, stikken,

Soe

borduursel, vgl. teukat, bijv. soemoedj kasab mbn = geborduurd met gouddraad glinsterend
als dauw, idjadji
meuseunoedj
kasab zijn kleed is met gouddraad gestikt.
Soedjoet, I (v. Arab. soedjoed), zich
met het hoofd ter aarde buigen,
zich prosterneeren, zich eerbiedig
nederbuigen (n der bewegingen
bij een godsdienstoefening), niba"
radja oeln soedjoet vol ootmoed buig ik mij voor Zijne M a jesteit, soedjoet soek = de prosternatie bij wijze v. e. aanbiddenden
groet aan het Opperwezen (als
dank waar men in gevaarvolle omstandigheden is geweest en uitkomst
is verkregen), soedjoet tilawat =
de prosternatie welke bij het reciteeren v. bepaalde Koran-verzen
wordt te pas gebracht, II zich
op iets neder zetten, neerstrijken
(als een vogel op een tak), bijv.
landja tjitjm bandoem djisocdjoet
oe ateuh kaj terstond streken
al de vogels op den boom neer.
Soed , I (Mal. sodo"), met iets optillen, opbeuren, opnemen, opheffen,
opscheppen, oplichten (bijv. een
kind in de wieg door de handen
onder het lijf te schuiven; apamkoekjes met behulp v. e. ondergeschoven spaan, enz.), wegschoffelen, uitgraven (met een schop
waarmede men iets wegschept),
ook: e. s. v. schop, of schep, vgl.
tjangkj, koekj, tjat', lham, II
e. s. v. schepnet, vgl. saw", sangg", roeleu.
Soedoe, aarden braadpan met steel
(om visch enz. te braden).
Soedng (Mal. foedng),
dat wat
men ter beschutting boven het
hoofd houdt, bijv.
meusoedng
ngn n pisang = een pisangblad
als hoofdbedekking gebruikende (tegen den regen).
Soe, afval, overschot, wat er van
iets overblijft nadat de bruikbare
bestanddeelen er aan ontnomen zijn,
bijv. soe teub de droge platte
c

Soe*

300

suikerrietstengels die overblijven nadat het sap er uit geperst of gezogen is, soe kh = een afgebrand
eindje lucifer, soe ggadj
=
zaagsel.
Soe , tegenspoed, teleurstelling, ongeluk, vgl. soeang, malang, opp. deuka, rakt, sidjoe', bijv. soe* djar = een ongelukkige, noodlottige hand hebben, oereung soe" =
een ongeluksvogel.
Soeb, I (Mal. soeap), hap, mondvol, bete, bij hapjes met de hand
in den mond stoppen, met de handen eten, toetasten, bijv. >oe sisoeb = een hapje rijst, teungh
djipadjh
djisoeb
landja stabsroeb al etende stak zij gulzig
smakkend snel het voedsel met de
hand in den mond, padjh soeb
= lett. een hapje eten", d.i. zich
laten omkoopen, II de longen,
bijv. soeb keubeu hana mangat
rasadji = longen v. e. buffel smaken niet lekker, III meusoeb,
een bepaalde manier om het tjatspel te spelen.
Soet, I uitdoen, uittrekken, uithalen,
losmaken, losgelaten (van iets dat
ergens in of aan iets anders bevestigd was, opp. s"), loszittend, bijv.
soef siloeeu = een broek uittrekken, soef reuntjng = het dolkmes
trekken, soef sarong = vervellen
(v. e. slang), soef soebang = de
oorknoppen uitdoen, afleggen, soef
euntjin = een ring uittrekken, uitdoen, soef keubeu een buffel
(uit den stal) halen, soef badj
'
een baadje uitdoen, soet- (of
far*-) napah = adem halen, djisoet drdji oe loea = hij trekt
zichzelf naar buiten, d.i.: hij onttrekt zich aan de gemeenschap, aan
het gemeenschappelijk overleg, geutah pisang teusoet = draadvormig
uitgerekte gom v. jonge pisang's,
gigln ka teusoet = mijn tand
zit los, oel sikinln ka teusoet
= het heft van mijn mes zit los,
mata teusoet = uitpuilende oogen,
II soef, meusoet, afgelegen, I

Soeka

ver verwijderd (bijv. v. e. huis,


rijstveld, kampoeng, enz.) vgl.
djeu'h.
Soe'eu, onderzoeken, ondervragen,
vgl. soedi, sid", sasat, par"sa, bijv.
soe" eu mngkarnwanangki
=
het onderzoek (naar het geloof v.
e. overledene) door' (de grafengelen) Monkar en Nakr.
Soeg (Mal. soegi), tandenreiniger,
tandenstoker, tandenborstel, spec.
een rolletje tabak waarmede men de
tanden schuiert na sirihpruimen, sisoeg = n rolletje (bijv. tabak),
soeg bakng = met tabak langs
de tanden strijken, soeg oereung
mat = opgerolde stukjes wit goed
waarmede men tijdens de lijkwassching de lichaamsopeningen v. e.
doode reinigt.
Soegj (v. Arab. sjoeghl), bedroefd,
bekommerd, bezorgd, bijv. tanda
soegj = teekenen v. droefheid,
b" kah leupah gala" euntreu"
kasoegj kadang = wees niet al te
uitgelaten v. blijdschap, anders
wordt ge straks maar bedroefd.
Soegt, I kam, uitkammen, de haren
(met een kam) ontwarren, bijv.
aneu' soegt de tanden v. e.
kam, meusoegt ' = de haren uitkammen, soegt peunas = borstel van dj'-vezels om de garens
vr het weven te borstelen, II
meusoegt-soegt
= een kinderspel (ook: mcutj'-tj'
aneu' genoemd), waarbij de medespelenden
op n na in een rij achter elkaar
zijn geschaard, hij die niet in de rij
meeloopt moet de kinderen n
voor n trachten te raken, waarbij
hij door den voorsten in de rij
wordt tegengehouden.
Soej', afhangend (v. d. schouders),
soej* bah =
afhangende of
scheeve schouders (geldt als onheilspellend teeken).
Soeka, I (Mal. soekar), moeilijk, lastig, netelig, zwaar, het moeilijk hebbend, in moeilijke omstandigheden
verkeerend (vgl. pajah, soesah),
soekaran, moeilijkheid,
bezwaar,

Soekaleut

301

druk, armoede, zorg, jammer, last, j


kommer, verdriet, ln teungh soekaran djin = ik bevind mij
thans in moeilijkheden, soekaran
neutoelng = helpt in nood, II
(Mal. id.), genoegen, vreugde,
welgevallen, lust, welbehagen, iets
gaarne doen, goed vinden, verkiezen, behagen scheppen in, ingenomen zijn met, verheugd zijn, op
iets gesteld zijn, gaarne hebben, van
iets houden, vgl. gala', bijv. soeka
gala' = welgevallen en behagen,
dalam soeka'an het genoeglijk
hebben, has beureukat soeka'an
Toehan neubri = de zegen en de
genietingen die de Heer gereedelijk
schenkt, soeka'an at genieting,
meusoeka-soeka"an = zich verheugend, met elkander vreugde hebbend, zich met elkander verheugen,
beusoeka at beuthat gala' == verheugt u weest wel zeer blijde.
Soekaleut, of soekleut, of soeklat
(Mal. sekelat), laken.
Soekat, seumoekat, meten (v. droge en
natte waren), seunoekat inhoudsmaat.
Soek (Mal. soekoe), I kwart, het
vierde deel v. iets, sisoek = een
kwart, zilveren Straits-munt v. %
dollar ( = 25 png poer), II
stam, geslacht, familie, vgl. kawm,
bi', bangsa, bijv. soekln ka
habh = ik heb geen familie meer.
Soekla, geheel en al zwart (v. e. buffel), vgl. itam, galng,
seudng,
adang.
Soeklat, zie soekaleut.
Soekleut, zie soekaleut.
Soek (v. Arab. sjoekoer), Goddank,
dat verheugt mij, vgl. alhamdoe
lilah, bijv. soedjoet soek = de
prosternatie als dankzegging aan
Allah (waar men in gevaarvolle
omstandigheden is geweest en uitkomst is verkregen).
Soekm,
in tangkoel"
soekm,
ouderwetsche Atjhsche hoofddoek
v. Hindostanschen oorsprong v.
rood katoen de randen worstvormig
in elkaar gedraaid.

Soeli'
Soekn, boom en vrucht [ba"-, bh-)
v. Artocarpus incisa, L. (zonder
stekels en zaden), gekookt als toespijs gegeten, vgl. koeloe.
Soekreut (v. Arab. sakarat), doodsstrijd, doodsangst, si sakt teungh
soekreut de zieke verkeert in
doodsstrijd, ligt op het uiterste.
Soela, spietsen (oude adatstraf), si
geusoela (ook verkort tot si soela),
de tot spietsen veroordeelde.
Soelah, kaal, zonder schil, haarloos,
bijv. lada soelah (of /. lhn) =
ontbolsterde peper, witte peper (die
geen schil heeft), si meusoelah =
die geen haar op het voorhoofd
heeft (geldt als teeken v. geleerdheid).
Soelam, borduren, vgl. soedj, teukat.
Soelng, dwarsfluit (v. bamboe).
Soelt, leugen, onwaarheid, bedrog,
misleiding, leugenachtig, onbetrouwbaar, onwaar, valsch, liegen, bedriegen, misleiden, jokken, onwaarheid spreken, vgl. r, ilat, toe, opp.
soenggh,
beuna, bijv. oereung
soelt = een leugenaar, kah kasoelt bandoem = je hebt het alles
gelogen, ka trang djih na djisoelt
= het is gebleken dat hij gelogen
heeft, soeZf lag boej ( lag
Bata', lag Klng) leugenachtig als een zwijn (als een Batak,
als een Kling), pan reusam meusoelt meunan wat is dat voor
manier om z te jokken, pakn
lnmeusoelt ba' gata = waarom
zou ik u bedriegen?, peusoelt boet
= iemand wat voorliegen.
Soeleung (Mal. soelang), iemand
iets in den mond stoppen (een kind
of een dier) om het te voederen, of
vet te mesten, bijv. djisoeleung
aneu'dji = zij voerde haar kind
(door het eten in den mond te
stoppen, vgl. soempaj).
Soeli, blazen, aanblazen (v. h. vuur),
bijv. soeli apoej het vuur aanblazen, ook: holle bamboe om het
vuur aan te blazen, blaasbalg.
Soeli', schillen, pellen, vgl. poeli',
s', ploe',bi)v. soeli' bh pisang

0 e

'

302

Soenat

een pisang schillen, soeli'oc =


I
het goed legt ge mij den eed op dan
een klapper ontbolsteren.
vind ik het ook goed, soempah
Soel (Mal. soeloer), recht, rechtuit
peudjb i aneu" beud, den z.g.
waarheidlievend, oprecht, bijv. ba'
kogeleed" v. trouw zweren waarbij
oe nj soel that = deze klapperde betrokkenen gezamenlijk water
boom is zeer recht, oereung soel
dronken waarin een kogel was ge [emand die precies zegt zooals |
dompeld daarbij den vloek uitsprehij het meent, vgl. teupat beutj,
kend dat die kogel elk hunner ten
opp. kiwing, linteung.
verderve mocht worden die het verSoeloetan, sultan.
bond ^verbrak, soempah peukl"
Soelh, fakkel, toorts, vgl. soea, bijv.
minjeu' = het godsoordeel door
soeloh dama, damar-kaars, harsfakindooping v. d. hand in kokende
kel, meunj trang boeleun hana
olie, soempah tanh ( keu Koegeungoej soelh = als het lichte
roe'an, keu koeboe lia) =
maan is gaat men niet met een fakeedzwering bij de aarde (op den
kel uit.
Koran, bij het graf v. e. heilige),
Soelh ( . Arab. thoelth), soelh
soempah i jasin - eedzwering
njang akh = het laatste derde
waarbij de betrokkenen water dringedeelte v. d. nacht ( \y.-^j\/.
ken waarover de 39ste soerah ja
uur v.m.).
sin" is gereciteerd.
Soeljman, Salomo (de koning-proSoempaj (Mal. soempal), stoppen,
feet) bijv. hikajat radja Soeljman
dicht stoppen, inproppen, seunoem de geschiedenis v. Koning Sapaj = stop, prop, kurk, aneu dji
lomo, tapa' Soeljman = de begeusoempaj boe keu babahdji =
kende amulet, het pentagram (fizij stopte haar kind propjes rijst in
guur met vijf scherpe hoeken), meuden mond (vgl. soeleung), meukoeta Soeljman = de kroon v.
soempaj == verstopt (vgl. Ihb,
Salomo.
doe, meutheun), seunoempaj meuSoema, herstellen, beterende zijn, vgl.
reuja = prop v. sagomerg (waarrab poelh.
mede bijv. een dwarsfluit aan n
Soembang, onbehoorlijk, ongepast, onzijde gesloten is), soempaj reuhm
welvoeglijk, onzedelijk, ook: bloedmanjt = dichtstoppen v. d. l i schande.
chaamsopeningen v. e. lijk.
Soempan (Mal. sopan), ingetogen,
Soemboe^ rhinoceroshoorn, soemboe
matig, bescheiden, bezadigd, zedig,
badeu" = hoorn op het voorhoofd
eerbaar, eerzaam, fatsoenlijk, sober,
v. d. neushoorn, i soemboe badeu'
stemmig, vgl. santn.
= water waarin zulk een hoorn
Soempt, met een blaasroer schieten,
heeft gelegen (geldt als bijzonder
seunoempt,
of seuloempt
=
heilzaam).
blaasroer, prh seunoempt = in
Soemb', e. s. v. visch.
het blaasroer blazen, er mede schieSoemn, de acht deelen waarin een I
ten, aneu" seunoempt = de pijldjoeh (n der 30 afdeelingen v.
tjes v. e. blaasroer.
d. Koran) is verdeeld.
Soempah, eed, godsoordeel, meusoem- Soempoeng, een veel voorkomend onkruid (Pouzolzia indica, Gaud.),
pah = een eed doen, zweren, zich j
bh soempoeng = e. s. v. gouden
aan een godsoordeel onderwerpen,
knoopjes voor feestbaadjes in vorm
peusoempah = iemand beedigen,
gelijkend op de bloemhoofdjes deden eed afnemen, soempah peuglh
zer plant.
dr = zuiveringseed, tatoeng
soempah keu gata lnbri, tabri
Soenat (v. Arab. soennah), aanbevesoempah keu ln lntoeng = als
lenswaardige, verdienstelijke handegij den eed wilt afleggen vind ik I
ling (dus niet verplicht" = peuv

/ 2

Soenda*

303

reul, wadjib), ook: gebruik, traditie, ook: voorbeeld, wijze van


doen en laten (v. d. Profeet), ook:
de gewijde overlevering, ook: de
besnijdenis (vgl. katam, kh bh),
bijv. singh ln geupeusoenat
morgen zal ik besneden worden,
sikin peusoenat = mes waarmede
de besnijdenis wordt verricht.
Soenda , een puntige stok dien men
schuin in den grond steekt en waarop klappers worden ontbast.
Soendi, meusoendi, ondersteboven gekeerd, met het hoofd naar beneden
(meusoendi oel), meusoendi babah = met de opening naar beneden (bijv. v. e. flesch, een kookpot,
enz.).
Soendi, zie ndi.
Soenga*, onbehoorlijk, onbetamelijk,
ongepast, ongeluk gevend (bijv. een
kind dat tegen zijn vader opstaat).
Soenggh, werkelijk, wezenlijk, heusch,
waar, oprecht, inderdaad, voorwaar,
waarachtig, juist, bepaald, deugdelijk, feitelijk, gegrond, gewis, onvermoeid, terdege, met ernst, met volharding, met ijver, met inspanning,
vgl. beuna, gigh, djeumt, bit, beutj, opp. seunda, soelt, bijv. djipoeboet soenggh bit-bit = hij
werkt werkelijk met ernst, soenggh
ban djipeugah = het is waar wat
hij zegt, djipoeboet makn soenggh niba" njang ka = hij werkt
met nog meer ijver dan te voren.
Soengi*, e. s. v. stekelige visch.
Soengk, of seunoengk, of seuloengk, of toengk, of teunoengk, of teuloengk
(Mal. toengkoe), de drie steenen v. e. oven
(om een kookpot op te zetten),
treeft, komfoor, doe* seunoengk
lh = in een driehoek zitten.
Soengkt, I oplichten (met een hefboom), loswerken (uit iets waarin
iets vastzit), bijv. soengkt bat
ba" tanh = een steen uit den
grond lichten, oereung njan han
" soengkt = die man is onverzettelijk, niet tot andere gedachten
te brengen, gig oereung toeha
1

Soentng
njan ka meusoengkt-soengkt
=
de tanden van dien ouden man zitten al erg los, seunoengkt = een
stok als hefboom, II in iets steken, vgl. soedb, bijv. djisoengkt
peudeung lam loeeu" ba" arn =
hij stak het zwaard in een spleet v.
d. arn-boom, III zoodanig sturen dat de steven (v. e. kano) naar
links wendt (opp. kab), soengkt
kab = lett. naar links en naar
rechts sturen, d.i. het besturen v.
e. bootje met een korte roeispaan
achteruit en vrij uit de hand.
Soengk (Mal. soengkoer), diepe nederbuiging v. h. hoofd (als huldebetoon), voorovergebogen, met ter
aarde gebogen hoofd, seumah
soengk aan de hikajat-taal ontleende wijze v. eerbiedige begroeting waarbij men den voet v. dengeen aan wien men hulde bewijst
op het eigen hoofd plaatst.
Soengkb, meusoengkb,
voorover
vallen, struikelen (vgl. reubah oe
keu).
Soenglab (Mal. soelap, silap), goochelarij, goochelaar.
Soengsang, tegen den draad in, tegen
het beloop in, averechts, bijv. aw
soengsang = amulet bestaande uit
een stukje rotan waarvan twee op
elkaar volgende knoopen naar elkaar toe zijn gekeerd, man" soengsang een kip waarvan de veeren
verkeerd (tegen de gewone richting
in) staan.
Soeninja, zie seunia.
Soenj (Mal. soenji), verlaten, stil,
heimelijk, vgl. khali, teudh, reuda,
pad, bijv. narit soenj = een
heimelijk gesprek, hana soenj n'mat Toehan = zonder ophouden
zijn de genietingen Gods.
Soenoet, geslacht, vgl. kawm, keuloearga, koeroe, bangsa, bi", bijv.
kam ka na peut soenoet disin
= wij zijn hier al vier geslachten
gevestigd.
Soentng, wat achter het oor gestoken
of
gesmeerd
wordt,
boengng
soentng = een bloemvormig gou-

Soenti

304

den haarsieraad dat aan een haakvormig omgebogen naald achter het
oor wordt bevestigd, peusoentng
= het strijken van een weinig door
kurkuma geel gekleurde kleefrijst
achter de ooren als verkoelingsceremonie bij bepaalde plechtigheden.
Soenti, gedroogde Averrhoa-soorten
(op Java belimbing) voor het zuur
maken v. spijzen.
Soent', dikwijls, onafgebroken, herhaaldelijk, telkens, gewend, gewoon
zijn (iets te doen), voortdurend,
eeuwig, bijv. ka soent" haba Meulajoe == gewend Maleisch te spreken, soent" roenth = in eeuwig
verval, simalam- (si"oer-) soent" = den geheelen nacht (dag)
door, oeln ka soent" lndja" oe
Dili ik ben al dikwijls naar D.
geweest, soent" sakt aneu" ln =
mijn kind is telkens ziek.
Soepa', witte huidvlekken.
Soera , I (Mal. sora"), gejuich, geschreeuw, toejuichen, jubelen, vreugdekreten slaken, meusoera"-soera"
luidkeels schreeuwen, een verward geschreeuw aanheffen, II
verkeerd, anders dan gewoon is, vgl.
soengsang.
Soerat, geschrift, geschreven stuk,
brief, ook: hoofdstuk v. d. Koran,
seumoerat = schrijven, te boek stel- j
len, boekstaven,
seunoerat =
schrift, soerat koetika = wichelboek, wicheltabel, soerat taleu" =
verstootingsbrief, soerat langkah =
wichelboek om te weten op welken
dag en tijd men een reis moet aanvangen, soerat rasi, of soerat bh \
nan = naamwichelboek, soerat teu- I
leukin = boekje waaruit wordt
voorgelezen bij den doodendienst,
soerat ta'b loemp =
boekje
over droomuitlegkunde, soerat phaj,
of soerat th, of soerat kaln bin- !
tang = boekjes over geluksbereke- |
ning en duiding v. meteorologische
gebeurtenissen (allegaartje over gebeden, formulieren, amuletten, recepten,
aphrodisiaca,
medische
voorschriften en andere varia op

Soerng

het gebied v. magie, volksgeloof en


mystiek), soerat hajak toedjh =
de 7 haikal's welke door Mohammed zou zijn aanbevolen als een
onfeilbaar amulet, soeraf toedjh
salam, of soerat man Raboe abh
== een met 7 bepaalde Koranverzen
beschreven stukje papier waarmede
het water zegenbrengend wordt gemaakt om zich te reinigen van alle
ongeluk op den fatalen laatsten
Woensdag der tweede maand Sapha, soeraf jasin het 39ste hoofdstuk v. d. Koran, soeraf patihah, of
soeraf aleuham = het aanvangshoofdstuk v. d. Koran, soerat djandji = schriftelijke overeenkomst,
idja seunoerat = bedrukte doeken,
lap" soerat = omslagdoek voor
een brief, doempcu boet seumoerat = alle soorten schrijfwerk, fapeudj" soerat nj ba" gbnjan =
geef hem dezen brief, peugt soerat
= een brief schrijven, oereung sin peu bandoem djeut djiseumoerat = kunnen de menschen van
hier allen schrijven?
Soer, e. s. v. tonijn (Thynnus, op
Java tngkl), de Atjhsche adatvisch bij uitnemendheid.
Soern (Mal. soerian), een goede
houtsoort (Cedrela febrifuga, BI.).
Soeri, kam (onderdeel v. e. weeftoestel), aneu" soeri = de tanden van
zulk een kam, soeri kreujaj == houten werktuig ter bewerking v. metaaldraad tot boordsel voor sommige doeken.
Soer, kleine spits toeloopende fuik
uit klapperbladnerven samengesteld
voor kleine vischvangst.
Soerh, bevelen, gelasten, gebieden,
bevel, gebod, vgl. joe, printah,
bijv. soerh drneu han tapeudoeli
= van zijn bevelen trekken wij ons
niets aan, soerhan = last, gebod,
bevel.
Soerng (Mal. sorong), duwen, opduwen, voortduwen, toeschuiven, aanreiken, aanbieden, overhandigen,
voortschuiven, vooruit schuiven,
wegschuiven, ergens onder schui-

Soerot

305

Sm

ven, vgl. soesb, bijv. soerng kanjang soetji that = de zeer reine
j oe ateuh roemh == stukken
God, maha soetji v. d. hoogste
hout naar boven op het huis lichreinheid.
ten, djisoerng kaj lam seunoengSoetra, zijde (stof), idja soetra = zijk == hij stak het hout in de
den kleed, soetra ganda = ruwe
treeft.
zijde, soetra meukaj, of soetra ZeuSoert, achteruit gaan, wijken, zich
gat handelsnamen voor ruwe
terugtrekken, retireeren, vermindezijde, soetra meuntah = de nog onren, vallen v. h. water, ebbe, vgl.
gekleurde zijde, meuloeln soetra =
soesr, bijv. fasoert keudh ba"
het spinnen v. zijden draad, bamreudjang trekt gij u gauw gindsbang soetra = zijdevlinder, soetra
heen terug, djisoert lh langkah
neudng = kettingzijde, soetra teu= hij deed drie stappen achterneun = inslagzijde.
waarts, i soert = ebbe (v. d.
Soew, draaien, wenden (om een midzee).
delpunt), vgl. gisa, poesng, enz.,
seusoew, of sisoew, of soewSoesah, of ssah, moeite, last, komsoew een windmolentje, bijv.
mer, zorg, verdriet, tegenspoed,
sisoewln gisa oe wi = mijn
hinder, drukte, moeilijk, lastig, vgl.
windmolen draait linksom, ln ka
pajah, soeka, bijv. ln djin soesah
meusoew ba" atln = ik ben van
that ik verkeer thans in groote
gevoelen veranderd.
moeilijkheid, soesah that beut
Koetoe"an = het is erg moeilijk
Sh, ledig, loos, voos, hol, ijdel, teden Koran te reciteeren, rt dja* oe
vergeefs, ook: verlaten, eenzaam
S. soesah that = de weg naar S. is
(v. e. kampoeng, een huis, enz.),
zeer moeilijk (begaanbaar), atln
vgl. koesng, opp. peunh, d,
soesah = ik gevoel mij bekommerd,
meu"as, bijv. pad sh = looze,
b" soesah weest niet bekomledige rijstbolsters, gleung sh =
merd.
een holle armband of enkelring,
dja" sh een vergeefsche tocht,
Soesb, iets ergens onder schuiven,
badan sh == zonder iets bij zich
steken, stoppen, verbergen, vgl.
(vgl. badan boelat), peush = lesoerngr.
digen.
Soesh, natuurlijke hanespoor, vgl.
tadj.
Sh, stompen, vgl. foemfc*.
Sj, verward, in de war, vgl. koest,
Soesn, stapel, laag, verdieping, op
bijv. " meusj-sj
verward
elkaar stapelen, opeen stapelen
haar.
(vgl.. laph), meusoesn = opge- I
stapeld, stapels vormend, ook: geSojda, heer, meester, sang teumn
plooid, bijv. bantaj meusoesn =
peunamit sjda het ware als
een stapel rolkussens, ranoeb sabh
knechtte de slaaf zijn heer.
soesn = een stapeltje sirihbladeSjdina (v. Arab: sajjidoena), onze
ren, bandoem dji"" h meusoesn
Heer, onze Meestr (vgl. Toean== allen drongen ze voorwaarts dat
teu, Pteu), Sjdina Moehamat =
ze stapels vormden, badj meusoeonze Heer Mohammed, hadih Sjsn = een op de borst geplooid
dina = de tradities van onzen
baadje.
Meester.
Soest, I afnemen, verminderen, slinSm, iets verbergen, verstoppen, verken, vermageren, achteruitgaan, vgl.
borgen, verscholen, ook: in het gesoerr, rit, srit, II ontvelling,
heim, heimelijk, in stilte, ongemerkt,
ontvellen (aan de palmen der hanter sluiks, vgl. ndab, loem, deuden of aan de voetzolen).
mab, tjoe, sil, bijv. gata sm ln
mita = gij verstopt ik zoek, meuSoetji, rein, zuiver, vlekkeloos, smetsm rasia = een geheim bewaren,
teloos, kuisch, louter, heilig, Alah
20

Sm

306

meusm dr ba" si ba" kaj =


zich achter een boom verschuilen,
meusm-sm dr = verstoppertje
spelen.
Sm (v. Arab. sjoe^oem), ongeluk,
ramp, onheil, ongelukkig, ellendeling, voor het ongeluk geboren, vgl.
palh, tjilaka, bijv. Radja sm =
ongelukskoning, aneu sm = een
onheilskind.
Ssah, zie soesah.
Sseu, links en rechts rondkijken,
schichtig om zich heen blikken, vgl.
ss.
Sra, meusra, samengesmolten, tot n
massa geworden, overal doorgedrongen (bijv. v. d. regen na langdurige droogte), zich in het lichaam
verspreiden,
uitwerking
hebben
(bijv. v. medicijn), bijv. ka meusra
toeba = het gif werkt al.
Sra', bestijgen, op iets stijgen, vgl.
c

*.

Srab, of rhab, I srab at, voorgevoel,


ingeving, II vertrouwen (op de
kracht of sterkte v. iemand of iets),
bijv. srab atln keu sikin nj =
ik vertrouw volkomen op dit mes,
III (Mal. serap), intrekken, indringen v. vochten, doorzweeten
(v. rijstpot, waterkruik, enz.), IV
srab-sroeb, gulzig smakken, bijv.
teungh djipadjh djisoeb landja
srab-sroeb = al etende stak zij
gulzig smakkend snel het voedsel
met de hand in den mond.
Srab, een lichtbruine soort wesp die
vaak 's avonds om de lamp komt
vliegen en aarden nesten maakt.
Srah, I of rah, of seumeurah, wasschen, afwasschen, schoon maken,
reinigen, vgl. peutjoetji, poeman,
peuglh, bijv. srah pinggan = de
borden wasschen, srah idja = de
kleeren wasschen (vgl. ph idja,
djoethoe" idja), srah dr = zich
wasschen, srah * = wasschen v.
h. haar (bijv. met citroenwater),
srah djar ( gaki, oel)
de (ceremonieele) wassching der
handen (v. d. voeten, v. h. hoofd),
i srah gaki Pteu = het voet-

Sreung
waschwater v. Zijne Majesteit, i
srah gaki lak voetwaschwater
v. d. echtgenoot (kunstmiddel om
de in barensnood verkeerende vrouw
te helpen), II overgeven, toevertrouwen, overleveren, uitleveren,
beutapeusrah areuta ngn njawng
di Pteu Alah =s wilt have en goed
opdragen aan onzen Heer God.
Sram (Mal. serambi), galerij (v. e.
huis), sram likt = de achtergalerij (het eigenlijk vrouwenverblijf), sram reunjeun - lett. de
trapgalerij, d.i. de voorgalerij,
gloenjoengdji oe sram likt =
hij is met zijn gedachten elders, hij
is verstrooid, hij is wat doof, vgl.
seurambi.
Srang abrang, in het wilde weg gaan.
Srapa, zie seurapa.
Srapat, koeit srapat, de bast v. Parameria barbata, Schum., als drogerij
in de geneeskunde gebruikt.
Srat, zie sarat.
Srng, meusrng, draaien, omdraaien,
aandraaien, in elkaar draaien, inn
strengelen, twijnen, tweernen, vgl.
rngr, reu", bibeu, djal, poeta,
enz., bijv. srng- (of poeta-) dadoe
het omdraaien v. h. tolletje bij
het hazardspel, djeureuka seumeurng = spinnewiel (om draden te
maken uit vezels), proetln djisrng (of: djipoeta) ik heb
kramp in mijn buik, bh peunjeurng = wat dient ter bezwaring
aan twee draden die men inn wil
draaien bevestigd, bh srng = een
knikkergroote citrussoort (als medicijn gebruikt), meusrng beuneung
twee draden in elkaar draaien,
meusrng = ook: e. s. v. bankspel
waarbij de bankier een muntstuk
verticaal op een bord laat draaien.
Sreu, of rheu (Mal. serai), een welriekende grassoort (Andropogonsoort), als reuk-, of geneesmiddel en
als kruiderij bij de spijsbereiding gebruikt, bawang sreu e. s. v. look
(op Java koetjai).
Sreung,
meusreung,
vastraken,
vastloopen, stranden, schipbreuk lij-

Sreut

307

den, vgl. karam, bijv. teusreung


ba' pant = vastgeraakt, vastgeloopen aan den oever (v. e. vaartuig), teusreung oe darat = aan
wal gespoeld, meusreung langkahdji = hij is blijven steken, hij is
verhinderd zijn reis voort te zetten,
prah teusreung mangat tasoert
narit teusreung pantang tatoert
als het schip is vastgeraakt kan
men het gemakkelijk loskrijgen als
woorden nmaal (haastig) zijn
uitgesproken behoort men ze niet te
volgen.
Sreut, zie reut.
Srib, zie sirib.
Srib, of rhib, of rib, opsnuiven,
opzuigen, vgl. hirb, pib, bijv.
srib i lam idng = water in den
neus opsnuiven, djal njan ka geusrb l i moepoesng
= die
schuit is opgezogen door een draaikolk.
Srit, zie rit.
Srigala, wilde hond, jakhals.
Sripada, zie srjpada.
Sriphi', een boom waarvan de vezels
der luchtwortels dienen tot snaren
v. d. strijkstok v. e. viool.
Sriweun, hok voor kippen en eenden,
vgl. geureuph, koerng, eumpoeng.
Sr', of rh', of feusr', of teurh ,
zich verslikken, vgl. oe, hoe'.
Srb, in de modder zakken, bijv. djisrb lam leuhb h teu't hij
zakte tot de knien in de modder,
paja srb = een moeras waar men
plotseling tot de knien inzakt.
Sroebeut, onstuimig opdringen.
Sroej, het te berge rijzen der haren,
sroej boel badan = kippenvel
krijgen.
Sroen (Mal. seroenai), e. s. v. klarinet, jb sroen = op de klarinet
spelen, ikan sroen = e. s. v. zeevisch (fluitbek).
Srpada, zie srjpada.
Srh, of rhh, I uitbotten, uitkomen,
te voorschijn komen, vgl. hampa,
bijv. padln ka srh = mijn padi
is al bezig uit te komen (ook gezegd van pisang, klapper, suikerriet,

Ta
en in het algemeen v. gewassen
waarbij de bloesem uit den top v. d.
stam te voorschijn komt), pad srh
sanggng = padi die te snel is uitgegroeid (waardoor de halmen ledig
blijven), II srh,
seumeurh,
rijst voor de tweede maal stampen
(om ze wit te krijgen), ook een
oude adatstraf waarbij het hoofd v.
d. veroordeelde in een rijstblok werd
vermorseld.
Srjkaja, of skaja, eieren met klappermelk en kruiden gaar gestoomd.
Srjpada, of srpada, of sripada, of
sipada. Uwe Majesteit, vgl. dlat,
haram lia, bijv. laman- (of hamba-)
srjpada = de dienaar Uwer M a jesteit, ban njang hadjat ngn titah
niba" Srjpada bandoem teudjoendjng meuseu'n di ateuh oel
kam bandoem njang hambaneu
= al wat Uwe Majesteit wenscht
en beveelt nemen wij allen die Uwe
dienaren zijn eerbiedig ter uitvoering in ontvangst.
Srm, of rhm, of rm, gooien, werpen, smijten, vgl. glawa, ti', bh,
hng, seumpm,
lambng,
bijv.
srm ngn bat = met steenen
gooien, steenigen, djisrm bat oe
blah dh kroeng = hij wierp den
steen naar den overkant v. d. r i vier, sikin njan tasrm ba" tanh =
gooi dat mes op den grond, kaj
seumeurm = een veerend bamboelatje waarmede men leemen kogeltjes afschiet (bijv. tot verdrijving v.
rijstvogeltjes).
Srn, e. s. v. wigvormige bijl (voor
het kloven v. hout), vgl. galang,
kapa", batji.
Srng, insteken, door een opening steken, vgl. s", bijv. srng beuneung
ba' poenggng
djarm
=
een
draad door het oog eener naald
steken.
Srt, zie rt.

T
Ta, I vervangt het pers. voornw. v. d.
2e pers. gata (gij, u) en het pers.

Ta*

308

voornw. v. d. le pers. geutanj


(wij, ons) vr werkwoordstammen, bijv. gata teungh tapadjk
gij zijt aan het eten, geutanj
ka tadja" wij zijn gegaan, II
duidt soms het onbep. voornw.
men" aan, vgl. gb, oereung en
het praefix geu, bijv. tamarit b"
moebantah men spreke zonder
gekijf, rt njan han djeut tadja"
= dien weg kan men niet gaan,
III een praefix om de gebiedende wijs uit te drukken, bijv. tabri
boe keu gb njan = geel aan die
persoon te eten.
Ta*, I (Mal. teta"), houwen, hakken,
kappen, kloven, klieven, splijten,
vgl. fjano-, bijv. ta"l- (of keunng)
glanteu = door den donder (bliksem) getroffen, djita" ngn peudeung zij hieuwen met zwaarden,
si maf geuta" de door houwen
ter dood gebrachte, fa* geutah ==
rubber tappen, winnen, fa* teuneun
= den inslag (bij het weven) aan- I
kloppen (met de lade, peun), meu- .
ta'-tham = stooten en tegenhouden (e. s. v. vechtspel), teuta" dr l
zichzelf (door onvoorzichtigheid) een houw met een wapen
toebrengen, II schatten, taxeeren
(v. afstand, richting, enz.), vgl.
aga', takat.
Ta*at, gehoorzaam aan Allah, deugdzaam, goed zijn, deugd, vgl. sada,
salh, sihat, santn, bijv. mat ta"at
= sterven in gehoorzaamheid (n.1.
aan God).
Taba, I (Mal. tawar), dingen, afdingen, bieden op iets, vgl. lak koereung, meuda"wa joem, II taba,
peutaba, iets opdringen, aandringen
op iets, aanzetten tot iets, aanmoedigen, bijv. djipeutaba keubeudji ba"
ln hij drong mij zijn buffel (te
koop) aan, djigala" that meung tajoe dja" hanpeu taba = zij was
zeer verheugd als men haar zeide
uit te gaan was er geen aanmoediging meer noodig.
Taba*, rond houten presenteerblad,
schotel (waarop de kleinere scho-

Taboe

tels zich bevinden als er gasten


zijn).
Tabaj (Mal. tabal), inhuldigen, installeeren, afkondigen, proclameeren (als vorst), bijv. bandoem geutanj tatabaj djoed poetr keu
radja = laten wij allen den echtgenoot v. d. prinses als koning inhuldigen, baf tabaj = steenen
estrade in den vroegeren kraton
waar de inhuldiging v. e. nieuwen
Sultan plaats had (ook: branda
seumah, of pra"na seumah).
Ta*b (v. Arab. ta^br), uitlegging,
verklaring (vooral v. e. droom),
vgl. ma'na, bijv. soerat ta"b loemp = . handleiding over droomuitlegkunde, fa*fc goerana = orakels
trekken uit eclipsen, fa*Z> geumpa
= voorspellingen doen uit aardbevingen.
Tabng (Mal. tabir), gordijn, voorhangsel, kleed dienende tot afscheiding of maskeering, schut, scherm,
vgl. f/r.
Tabeu, of taweu (Mal. tawar),
flauw, smakeloos, krachteloos, laf,
zouteloos, bijv. rasa tabeu ==
flauw v. smaak, i tabeu = zoet
water, narif tabeu = een zouteloos
gesprek, lakoeandji tabeu that =
hij doet erg laks, traag, er gaat geen
kracht van hem uit, kroeng i tabeu zoetwaterrivier, teupng
taweu = lett. flauw meel" d.i.
water met een weinig rijstemeel (om
booze invloeden te neutraliseeren),
teupng taweu goenadji geupeusidjoe' = het meelwater dient om
te verkoelen (in symbolischen zin),
tabeu asam, sira, manh, tjampli
onvoldoende zuur, zout, zoet,
sterk.
Taboe (Mal. taboer), strooien, uitstrooien, zaaien, vgl. seupeu", bijv.
taboe doe" = lett. zaaien voor
vast, d.i. de wijze v. rijstplanten
waarbij het zaad (bidjh) dadelijk
op den akker en niet eerst op een
kweekbed wordt uitgezaaid (uitgestrooid), pad teunaboe = gezaaide
(niet geplante) padi, taboe seuneu-

Tadah

309

Tahe

lng = uitzaaiing op het kweekbed I


tadj boengk" kromme spo(dus niet voor vast") tot het kweeren, man" meult geubh tadj
ken v. zaailingen (seuneulng), keubeus = vechthanen wordt een
nng siblah taboe djareung keustalen spoor aangedaan, geulangnng sikoereung taboe rata = in
gang tadj = kampplaats voor
de elfde keunng wordt slechts hier
hanengevechten.
en daar in de negende overal zon- Tadjwid (v. Arab. tadjwid), de regeder uitzondering gezaaid, meutaboe
len van het op de juiste manier re verspreid, verstrooid, meutaboeciteeren v. d. Koran, de recietwetaboe links en rechts verspreid,
tenschap.
alom verstrooid, bintang meutaboe
Ta'eun (v. Arab. ta'oen), epidemie,
di langt de sterren zijn gezaaid
speciaal cholera en ook veepest, vgl.
aan het uitspansel.
ivaba.
Tadah, bevel, vgl. peurintah, soerh, Taga (Mal. tagar), zwaar dreunend,
ama, joe.
dof rommelend geluid (bijv. v. d.
Tadi, slaan, bijv. djitadi ngn tj"ma
donder, van de golven, enz.), donraja = zij sloegen met groote knotderen, bulderen ,bijv. deump" ngn
sen.
soera" meutaga-taga = het geschreeuw en gejuich donderden
Ta*di (v. Arab. ta zir), arbitraire
herhaaldelijk, djigeumeutji" gadjah
correctie, bestraffing door den rechmeutaga-taga
=
doordringend
ter naar bevind v. zaken.
schreeuwen de olifanten, djimeusoe
Tadjam, scherp (v. e. wapen, doorn,
meutaga-taga = hij bulderde.
vrucht, enz. maar ook v. h. verstand: snedig, schamper), hevig (v. Tagi (Mal. tagih), sterk bij iemand
d. wind), snelvlietend (v. e. rivier),
aandringen, manen om betaling,
snel, vaardig, vlug (in handelen,
schuld vorderen, vgl. toengg, laspreken, enz.), vgl. pantah, bagah,
k, arat, grit, bijv. tagi- (of
kreuh, sigra, enz. opp. toempj,
toengg-)
oetang manen om
tampah, bijv. tadjam leubh niba"
een schuld, om geld manen.
sikin peunjoek
= scherper dan
Tagoen, teumagoen, koken, vgl. maeen scheermes, doempeu poemoegoen, bijv. tagoen boe rijst
boetdji bandoem tadjam = alle
koken, tagoen beu kreuh
=
soorten werk verrichtte hij snel.
droog koken, tagoen beu leumi"
: zacht koken, tagoen beu ghoeTadji, Arabisch.
n (of beu likat) dik maken
Tadj, in de richting, in den koers
door koken (bijv. buffelmelk), djivan, toesnellen, bijv. tadj keudh
tagoen boe keu ln = zij kookt
keun = her en derwaarts, djitarijst voor mij, keupeu tadja" teudj h ka rt aneu"dji = zij snelde
magoen kn ka tr geutanj =
toe toen haar kind viel.
waartoe gaat ge koken wij zijn imTadj*, I teumadj", poten, uitpoten,
mers al verzadigd.
vgl. poela, bijv. tadj" keutila =
bataten poten, njang ba" djagng
Tahadjoed, zie seumajang.
geutadj" aneu"dji = van mas Tahe, teutahe, verbijsterd, verdwaasd,
poot men de pitten, II al wat
versuft, sufferig, achteloos, gedachmen ter versiering of ter wille v. d.
teloos, onoplettend, verbaasd, ontaangenamen geur in het haar steekt,
steld, versteld, verstomd, vgl.
haarversiering, boengng tadj" =
gante, teuk", beubaj, ngeut, seud,
geurige bloemen of kunstbloemen
bijv. teutahe-tahe al maar op n
aan een spitje in het haar gestoken.
punt staren, tahe mantng hana
haba = versteld staan zonder een
Tadj (Mal. tadji), stalen kunstwoord te uiten, teudja" teudng tahe
spoor (v. e. vechthaan),vgl.soesh,
gante lag oereung ka gadh
bijv. tadj teupat rechte sporen,
c

Tah

310

toeah = nu eens liep hij dan weer


stond hij stil verbijsterd en verdwaasd als iemand die zijn verstand
verloren heeft.
T a h ( M a l . tahil), oorspronkelijk een
goudgewicht (1 tah = k boengkaj); boeten en andere door de
overlevering geregelde betalingen
begroot men nog gaarne i n tah,
waarbij echter de tah v o o r elke
gelegenheid een conventioneel aangenomen waarde (dus niet het gewicht) in dollars (reunggt
Atjh)
vertegenwoordigt, bijv. bij huwelijksgiften (tah hoekm,
of tah
djinam):
1 tah = 5 dollars (tegenwoordig 5 ) , bij weddenschappen (tah djoedi, of tah
sabng):
1 tah = 4 dollars (tegenwoordig
4 ) , bij boeten (tah adat, of tah
salah): 1 tah = eveneens 4 dollars; als handelsgewicht geldt 1 tah
= lie kat, of ook w e l het gewicht v. vier dollarcenten
(png
Poer).
1

Tahjeut, seumajang tahjeut


meuseugit (v. A r a b . tahijjat al-masdjid),
de
begroetingsgodsdienstoefening
dadelijk bij het binnentreden v . d.
moskee.
Tahkim (v. A r a b . tahkim), het door
de a.s. echtgenooten zelf d.w.z. bij
wederzijdsch goedvinden machtigen
v . d. dorpsgeestelijke (of ander persoon) om als h u l p w a l i bij de huwelijkssluiting op te treden
(peutahkim
dr) als de v r o u w geen b l o e d w a l i
te harer beschikking heeft (zulk een
gekozen persoon heet wali
tahkim).
T a h l , of tal, of tahli (v. A r a b .
tahlil), het (eenige honderde of duizende malen) reciteeren v . d. eerste
helft der geloofsbelijdenis (la ilaha
ila lah) ten behoeve v . e. doode,
toeng tahli = het doen opdreunen
v . zulk een aantal woorden, oepah
tahli = het loon daarvoor.
Tahli, zie tahl.
Tahrim, wa't tahrim, de tijd v . zons
op- en ondergang, v g l . fjrfe, moegrb.
Tahta, verordening (v. e. v o r s t ) .

Takcd

Tajeun, aarden watervat (waarin de


h u i s v r o u w het water v o o r dagelijksch gebruik aan den put v u l t ) ,
v g l . keutoejng,
geupt, bijv. tajeun toel" = een niet draagbare
soort v . watervat ( v g l . goetji).
Takala ( M a l . tatkala), toen, ten tijde
dat, v g l . h, sar, teuma,
wa't
njan, djin, djanan, enz., bijv. fakala djin
thans, takala njan
destijds, takala lndja" oe Atjh
= toen i k naar A t j h ging.
Takat, I schatten (bijv. v . d. afstand),
aanleggen (met een v u u r w a p e n op
een doel), iets als doel v o o r oogen
nemen, v g l . ta , tjh, pandang, bijv.
djitakat roesa = hij legde aan op
het hert, djitakat
meuriam
= zij
schoten met kanonnen, II teeken,
bijv. takat simalam = lett. teeken
v . d. nacht, d.i. de naam v . e. sterrenbeeld.
T a k , I bakje v. bladeren gevouwen
v o o r vervoer v . natte waar, II
toeka-tak,
zie toeka.
T a k h , hetgeen er n a het koken v. d.
klappermelk (santan) overblijft nadat de olie is afgeschept (wordt
soms als toespijs bij de rijst genuttigd).
Taki, bedrog, list, arglist, beetnemerij,
verraad, bedriegen, foppen, v g l .
tip, daja, peungeut,
peulingk",
bijv. tal prang deungn
taki tal
kanoeri deungn
doe'a = verraad
is de oorzaak dat men verliest i n
den oorlog het gebed doet een offermaaltijd te loor gaan (d.w.z. z o n der d o e ' a geen kanoeri),
djitaki
oereung
sab = hij nam altijd de
menschen beet, han djitip
ngn
djitaki zij w a r e n niet te bedriegen en te verstrikken, keunng
taki
= gefopt.
c

T a k ( M a l . takoe'), keep, kerf, i n keping, insnijding, v g l .


geuntng,
tanggam (bijv. in een boom om er
in te k l i m m e n ) , trappen of treden
(bijv. i n een hellend terrein om de
helling te beklimmen), tak
loengk = ringen of groeven aan de
hoorns v . h. hoornvee.
s

Takoe

311

Tal

Ta'lm, eerbetoon, hulde, eerbied.


Taleu' (v. Arab. talaq), verstooting
v. d. vrouw (door haar man), verstooten, vgl. fjr, pasah, bijv. ka
lntaleu* inngln = ik heb mijn
vrouw al verstooten, taleu* lh
= de drievoudige (dus onherroepelijke) verstooting, sitaleu* doea
taleu* lh taleu* gata sah sdara dnja akhrat eerste tweede derde verstooting gij zijt mij als
een zuster op aarde zoowel als in
het hiernamaals (de vorm waarin de
drievoudige verstooting wordt uitgesproken), teubh taleu* = gekochte verstooting, huwelijksontbinding doordat de vrouw zich loskoopt v. d. man, soerat taleu* =
verstootingsbrief, inng geutaleu*
= een verstooten vrouw, kah taleu* k = verstoot mij (zegt de
vrouw die haar man om de verstooting vraagt).
Taleung, e. s. v. zeevisch.
Tal, verliezen (bij oorlog, wedstrijd, godsoordeel, proces, enz.),
den nederlaag lijden, het afleggen
tegen iemand of iets, zwichten,
verslagen, overwonnen, ten onder
gebracht, overmeesterd, veroverd,
vgl. tiwah, opp. meunang, bijv. raZ
hoekm = in een proces verliezen,
tal sabng in een hanengevecht
verliezen, peutal dr = zelf maken dat men verliest, tal prang
deungn taki verraad is de oorT a l a ' , I verzadigd, zat, voldaan, bezaak dat men in den oorlog vervredigd, vgl. fr, opp. deu", bijv.
liest.
tala* hawa = naar hartelust verT a ' l * (v. Arab. taVoeq), onderworzadigd, zijn begeerten verzadigen,
pen, onderhoorig, afhankelijk, bezijn lusten botvieren, tala* nabsoe ==
dwongen, bijv. le that radja njang
zijn hartstochten botvieren, bevredita*l* ba* radja njan = zeer talrijk
gen, ln ka tala* padjh eungkt
waren de vorsten die aan dien koboen = ik heb mij zooeven zat
ning onderworpen waren.
gegeten aan visch, II voorhoofd,
vgl. dh, bijv. keubeu
poeth I Tal (Mal. tali), touw, lijn, snaar,
snoer, koord, streng, bijv. tal
tala* = een blesbuffel.
moeling = touw gemaakt v. d.
Talam, groote ronde schotel v. mesbast v. Gnetum Gnemon, L., tal
sing (als presenteerblad gebruikt).
dj* = touw v. d. harige vezels v.
Tal, zie tahli.
d. arenpalm, tal taph = touw
Talh, wederleggen, bijv. peu njang
v. d. vezels v. d. kokosnoot, tal
koekheun djeut djitalh = elk mijkeu'ing
(of -ki*ing) = gordel,
ner woorden weet hij te weerleggen.

Takoe, hals, nek, vgl. lihi, koed*,


reukoeng, haleukm, bijv. takoe
goeda = nek v. e. paard, tal takoe = halssnoer, collier, klah- (of
lilt-) takoe = stijve gouden halsband of halskraag.
Takm, meutakm, met de borst tegen
iets aanleunen, vgl. meusadeu.
Takt, teumakt,
bang, bevreesd,
vrees, angst, bang zijn, vreezen,
vgl. koejoe, koejt,
geusoen,
goendah, opp. bhe, tjeubeuh, brani,
peukasa, bijv. ln takt keu djih =
ik ben bang voor hem, b" tatakt
weest niet bang, djitakt geuph
l radja = hij vreesde dat de koning hem om zou brengen, hana
djitakt weuh keu mat = hij
vreesde niet hij verlangde naar den
dood, koetakt hana ban kakheun
koetakt kaploeng keudh oe loea
= ik ben bang dat het niet zal zijn
zooals ge zegt dat ge wellicht naar
ginds naar buiten zult vluchten, ln
leubh that lntakt keu rimoeng j
ngn keu gadjah = ik ben veel
banger voor een tijger dan voor een
olifant, peutakt = bang maken,
vrees aanjagen, djipeutakt
oeln
peuleumah oelat = hij maakte mij
bang door een wurm te vertoonen,
teumakt = vreesachtig, peunjakt
= vogelverschrikker (vgl. oereung-oereung),
of middel om de
vogels te verjagen v. h. rijstveld.

Tamah

312

Tamba*

tal reukoeng (of -takoe)


vgl. peuleubh, bijv. plawah ka djicollier, halssnoer, tale kaphan =
meutamah = er zijn weer nieuwe
windselen v. e. lijkkleed, tal djapokken bijgekomen, geunab oer
r (of -goeli) slappe polsketpahla meutamah = den ganschen
ting, tal mali, of sabh tal
dag groeit het hemelloon aan, ln
bloedverwantschap v. vaderszij, taka sb boe ma* b* neutamah l
l karng = bloedverwantschap
= ik heb rijst genoeg moeder doe
v. moederszij, sital in n rij
er niet meer bij, makn meutamah
naast elkaar, oemng sital = een
kaja djih hij werd nog rijker,
reeks v. velden (vgl. siteuntang),
peutamah peukoereung
loven
tal sintha" = leidsels (bij een
en bieden, teunamah = toegift,
ploeg), tal keukang = leidsels
toevoegsel, toeka deungn teuna(bij een paard), tal grab telemah = ruilen met een toegift, II
graaf, tal meuj = drijftouw v. e.
(Mal. tamas), jong bosch op grond
spinnewiel, tal pasi =s de stranddie reeds meermalen voor ontginlijn, de strook land langs den rivierning diende, akkermaalshout (tamah
oever, tal dham, of faZ linggang
rajeu', als er hoog opstaand hout,
= het rotantouw waarmee het juk
tamah tjoet, als er kreupelhout,
aan de eg of aan den ploeg gebonstruikgewas op gewassen is), vgl.
den is, tal poesat = navelstreng,
bloeka.
tal njawng = testikels, scrotum,
Taman, tuin, hof, lusthof, bijv. lasital boengng
=
een bosje
bantoe pt boengng lam taman nj
(tuiltje, bouquetje, ruikertje) bijn= helpt bloemen plukken in dezen
gebonden bloemen, tal lihi =
lusthof.
halstouw (v. ploegdieren), faf
Tamat (v. Arab. tammat), of tamat
idng = neustouw (v. buffels en
beut, den cursus in het reciteeren
runderen), faZ hareubab = snav. d. Koran voleindigd hebben,
ren v. e. viool, faZ ajeum pad
beut doea seun tamat = den ge= touwen over een veld gespannen
heelen Koran tweemaal reciteeren,
om vogels te verjagen, faZ fjeuha* tamat belooning voor den
dh = touwen waarmede het lengodsdienstleeraar bij het beindigen
denjuk v. e. weeftoestel aan de uitv. dien cursus, poeman tamat
einden v. d. borstboom is bevestigd,
het baden (v. d. leerling) wegens
lh kra* tal = drie stukken touw
beindiging v. d. Koran, peutamat
(bedoeld als
afstandaanwijzer),
doen voltooien, peutamat darh
poeta tal = draaien v. touw,
het reciteeren v. d. Koran ten
twijnen, poebl keubeu ngn mat
einde toe, kanoeri peutamat Koetal = verkoop v. e. buffel (heeft
roe*an = heilmaaltijd die bij die
plaats) met een touw (waarbij koogebeurtenis plaats heeft.
per en verkooper bij het sluiten v.
Tamba , teumamba*, afdammen, een
d. koop elk een eind vasthouden),
dijk maken, schoeien, aanaarden,
oereung mat tal = lett. iemand
ophoogen van grond, dempen, vgl.
die het touw vastheeft, d.i. een
Ihb, bijv. teumamba* tanh
~
vrouw in barensnood, peutal, of
aarde tot een dam maken, een aarbh tal = met een touw binden
den dam maken, djitamba* ateung
(vgl. tjaroeh, djantang), meuteutaoemngdji = hij versterkte (herl = in Snoeren aaneenhangend,
stelde) het dijkje v. zijn rijstveld,
fr (of srf-) i mata meuteutal \
koeta ka lheuh geutamba* = de
= in radeloos huilen uitbarsten.
versterking (vesting) is reeds van
Tamah, I (Mal. tambah), bijvoeging,
een wal voorzien, teunamba* of
vermeerdering, vermeerderen, toeneseunamba* = dijk, dam, schoeiing,
men, bijdoen, bijvoegen, toevoegen,
grondophooging, wal, borstwering,
f

Tamban

313

vgl. seuneulhb, bijv.


djipeukng
teunamba* (of seunamba')
(li; versterkte den dam.
Tamban, e. s. v. zeevisch.
Tambang, I kaw tambang, een hengel waaraan een lang op een klos
gerold touw zoodanig aan den
hengelstok bevestigd is dat de visch
na in den haak met aas gebeten te
hebben al wegzwemmend het touw
afwikkelt, II inng getitambang
een door haar man (zonder levensonderhoud) verlaten vrouw.
Tambh (v. Arab. tanbih), opmerking,
bijv. djeut that kabh tambh kapeuna da*wa = ge zijt zeer vaardig in het maken v. opmerkingen en
het opperen v. quaesties.
Tamb (Mal. tamboer), trom (zoowel onze kleine soldatentrom als de
groote trom die men in de moskee
bij den aanvang der tijden voor de
ritueele godsdienstoefeningen roert).
Tambj, hoop, stapel, vgl. tamn,
poej, toemp'', himpn.
Tamh, stijl, paal, pilaar (v. e. huis),
tamh radja en tamh poetr =
de beide voornaamste middenstijlen
v. e. huis (welke beide vorstelijke"
stijlen een groote plaats in het
volksleven innemen), tamh wng
= de stijlen v. e. suikerpersmolen,
tamh djamb == de stijlen v. e.
hut, keunaleung tamh = de groote platte tot neuten dienende steenen
waarop de huisstijlen staan, seuhab
tamh de geborduurde vierkante
dekkleedjes op de hoofdstijlen v.
voorname huizen.
Tamoe', ingaan, vgl. tamng, bijv.
boeja njan djitamoe' lam paja =
die krokodil ging het moeras in,
teuma djitamoe' lam kroeng raja
= daarop stapte hij in de groote
rivier.
Tamn, hoop, stapel, groep, vgl. tam- {
bj, toemp', poej, himpn, bijv.
tamn brh = vuilnishoop, oereung' djidoe' doea bh tamn = de
menschen zitten in twee groepen,
op twee hoopjes, tamn tring =
bamboestoel, meutamn = in massa

Tampaj

bijn, verzameld, opgestapeld, vereenigd (vgl. meusapat, meukoempj, meusah),


meutamn-tamn
meuhimpn bij hopen, bij stapels, in massa verzameld, peutamn
= ophoogen, opstapelen, peutamn
brh = het vuilnis op een hoop
vegen.
Tamng, binnengaan, ingaan, binnentreden, vgl. tamoe', lb, opp. teubit, bijv. tamng djoerng het
dorpspad binnengaan, tamng, oeteun = een bosch binnengaan,
teubit tamng = uit- en inloopen,
tamng boerng = door de kraamvrouwen-kwelgeest bezeten, tamng
lam neumat gbnjan = binnen zijn
gebied vallen, b' djitamng
=
laat hij niet binnenkomen, han loelh l oereung tamng dalam
roemh njan = er kunnen geen
menschen meer in dat huis, djeubdjeub bil" na lntamng = al
de vertrekken ben ik binnengegaan,
peutamng = binnenbrengen (bijv.
karbouwen in een kraal), ergens indoen (bijv. goederen in een kist),
insteken (bijv. een mes in de scheede), binnenhalen, opschuren (bijv.
de geoogste rijst in de schuur), vgl.
peulb, pas, bijv. peutamng ra'sa
het brengen v. kwik (in het
menschelijk lichaam),
peutamng
dr = zich ergens in begeven,
teutamng = ergens in geraakt
(vgl. teulb).
Tampa (Mal. tampar), slaan met de
vlakke hand, klap, oorveeg, vgl.
teup', teup', teup".
Tampah, krachteloos, geen uitwerking
meer hebbend (v. vergif, tooverij,
enz.), vgl. toemp], opp. meutadjeub, tadjam, bijv. doe'ateu ka
tampah uw tooverformulier is
niet van kracht (niet zegenrijk)
meer.
Tampaj (Mal. tampal), opgezette lap,
inzetstuk (v. e. kleedingstuk, vgl.
soedja), oplappen, verstellen, soldeeren, bijv. idja njang djingoej pi
doem meutampaj-tampaj
zelfs
het kleed dat hij droeg was vol in-

Tampang

314

zetsels, idja beukah geutampaj =


een gescheurd kleed wordt opgelapt, teunampaj = een ingezet stuk,
djitampaj klah sarong sikindji
hij soldeert het belegsel van zijn
messcheede.
Tampang, veel bijn, tros (v. kurkuma), bundel.
Tampheu', van onderen plat, effen,
vlak, vgl. liph.
Tamp', kelk, kroontje, ook: bedekking aan de uiteinden v. e. kussen,
bijv. tamp* manggjta ( langsat,
oe, pineung) het kroontje
waarop een manggistan (langsat-,
klapper-, pinang-) -vrucht rust,
waaruit die vrucht als het ware
ontstaat, tamp* koepiah = knopvormige versiering (gouden kroontje) op een koepiah, tamp* peudeung == de knopvormige versiering aan een sabelknop, tamp* siwah = knopvormige versiering
aan het heft v. e. dolk, meutamp*
= voorzien v. zulk een versiering,
krandam meutamp* '
kalkpotje
met een kroontje op het deksel,
tamp bantaj = sluitstukken (geborduurd of v. metaal) aan de uiteinden v. e. kussen.
Tampoe, een boomsoort waarvan de
bladeren wel door reizigers als
etensborden worden gebruikt.
Tamp (Mal. tampi), op en neer bewegen, wannen, zeven v. d. rijst
(door de wan op en neer te schudden, vgl. seut), ook: meenemen,
meevoeren v. iets (bijv. door den
wind), bijv. tatamp breuh nj
zift deze gestampte rijst, boekn
sajang gapeuh pandj angn tamp han meuh l = is het niet
jammer v. d. kapok dat de wind
die doet verstuiven naar alle kanten?
Tampoelng, harpoen, harpoeneeren
(o.a. van zeekomkommers, schildpadden, enz.), vgl. seurampang.
Tampng, bedekking v. gevlochten
klapperblad (ook wel v. zink) boven op den nokbalk v. e. huis (waar
c

Tandi
de dakvlakken samen komen) tot
afsluiting.
Tams (Mal. tamsil), vergelijking,
gelijkenis, vgl. mis, miseu, ta"wi,
pangsi, timpla", bijv. tams oereung meukoe di blang = het is
ermede als met de lieden die hun
sawah bewerken.
Tam-toem, klanknab. v. h. geluid v.
geweerschoten, dreunend, grommend
geluid.
Tan, neen, niet (vgl. hana, kn, opp.
na, nj, gt, bh), bijv. tan na
niet zijn, kheun tan = neen zeggen, peutan = ontkennen, loochenen, meung sidr pi tan na =
geen een was er, han sapeu tan =
niets ontbrak er aan, tan boeb
seuma ln meulaba = niet zooveel
als een schurftdiertje neem ik
winst, peu njang tan tapeuna =
wat er niet is zorg dat het er is,
njang na b* tapeutan njang tan
b* tapeuna = loochen het bestaande niet en verklaar het niet
bestaande niet voor bestaand, d.i.
vertel geen leugens, meutan pajah
hankeu reumbang = zoo men zich
niet inspant komt men er niet, i tan
djidjb boe tan djipadjh = hij
had noch te drinken noch te eten.
Tanda, teeken, kenteeken, voorteeken,
bewijs, blijk, stuk v. overtuiging,
merk, kenmerk, ook: moedervlek,
bijv. tanda poemeulia = een huldebewijs, een geschenk uit achting,
tanda hreumat = een teeken v.
eerbied, eerbewijs, tanda kng narit
teeken dat de afspraak v. kracht
is (d.i. het verlovingsgeschenk),
tanda kiamat = de teekenen v. h.
laatste oordeel, tanda jakin teeken v. oprechtheid, tanda djar =
handteekening, th tanda tabri keu
ln = welk teeken geeft ge mij?
Tandah, latrine, vgl. bagan.
Tandang, rond slenteren, uit kuieren
gaan (doelloos).
Tandi (Mal. tandil), komt nog als titel
v. hoofden op de Westkust voor
(Teukoe Tandi, Keudjroen Tandi,

Tandja'

315

enz.), in verhalen veelal te vertalen


door intendant v. h. paleis".
Tandja', van een zeil gezegd: goed
van snit zoodat het behoorlijk wind
vangt.
Tandjong, of tanjng, hoek, kaap, uitstekende landpunt, landtong.
Tand', horens, vgl. loengk.
Tangah, met het hoofd naar boven
gewend (loopen, liggen, enz.), het
hoofd achterover houdend, opwaarts zien, naar boven zien, bijv.
tangah oe langt = met het hoofd
opwaarts naar den hemel zien.
Tangeun (Mal. tangan), voorpooten
v. e. dier, vgl. gaki.
Tanggam, inkeping, kerf, snede, inkepingen maken, hakken geven (bijv.
in een boomstam om er in te klimmen), vgl. tak ,
geuntng.
Tanggilng (Mal. tenggiling), de geschubde miereneter.
Tangg, I boven op iets leggen, bezwaren, zwaar, groot, II tot aan,
naar, aankomen, tangg . . . oe =
van . . . tot, vgl. di (of di kn) . . .
t" (of t an, t"oe, t h, f'f),
of trh (of trh an, trh oe,
trh h, trh t), bijv. phn .di
Padang tangg oe Singk bandoem was keu radja Blanda
van Padang te beginnen tot Singkel
in kluis zijn alle heffingen voor
den Koning v. Holland.
Tanggh, uitstel (bijv. v. betaling, v.
voldoening aan een belofte, enz.),
op crediet (opp. joem sig, joem sadjan), bijv. ln lak tanggh doea
oer = ik vraag twee dagen uitstel, peu tabl joem sig atawa
tanggh = koopt ge a contant of
op crediet?, oetang
meutanggh
harh bajeu wadjib =s bij schulden is crediet geoorloofd maar betaling verplicht, neuprh
tanggh
oemoe limng oer treu* heb
nog vijf dagen geduld, peutanggh
uitstellen, opschorten, verdagen,
crediet geven, meutanggh = uitstel vragen.
Tanggng, waarborgen, voor iets instaan, borg staan voor, op zijn verc

Tangkb

antwoording nemen, vgl. angk,


bijv. lntanggng oetangdji = ik
sta (stel mij) borg voor zijn schuld.
Tangiri', e. s. v. ooievaar.
Tangir (Mal. tenggiri), e. s. v. zeevisch.
Tangkaj, I (Mal. tangkal), afweren
v. onheil, middelen om onheilen af
te weren, zooals tooverspreuken,
tooverformules, bezweringsformulieren, gebeden, aanroepingen, vgl.
radjah, doe'a, bijv. tangkaj ngn
doe'a = bezweren met een tooverformulier, oereung teumangkaj =
zij die in staat zijn iemand te belezen", i teunangkaj belezen water, medicijn, teunangkaj lik M"lt
= de bij het reciet v. d. Mohammed-legende tot amuletten gemaakte
halsbandjes, II tangkaj lasa, de
vliegende hagedis.
Tangk (Mal. tangkai), steel, stengel
(v. bloem, blad, vrucht), hengsel,
handvat (v. potten en pannen),
gietkanaal (waaruit bij een gietvorm de was wegvloeit), bijv. beud
tangk laboe lett. geweer met
kalebassteel, d.i. met beugel (zooals
bij een Beaumontkarabijn), raga
meutangk
mand met hengsel,
sitangk poesat = eigen broeders
en zusters, tangk- (of bh-, of
djantng-)
atln ka poeth
=
het steeltje (het vruchtje, enz.) van
mijn hart (mijn harteliefje) is gebroken (is gestorven).
Tangkh (Mal. tangkis), afweren, afwenden, pareeren.
Tangkirng, e. s. v. visch.
Tangk', ontkennen, loochenen (v. e.
schuld), vgl. oengki, peukn.
Tangkb, meutangkb, tegen of op
elkaar sluitend (v. twee zaken die
op of bij elkaar passen), bijv. meutangkb keunng aan elkaar rakende (samengegroeide) wenkbrauwen (een onheilspellend teeken beschouwd), pineung meutangkb at
3= een pinangnoot waarvan de
ruimte binnenin al bijna geheel
dicht is, sarong tangkb = een
wapenscheede bestaande uit twee

Tangkoelo*

316

tegen elkaar aansluitende helften,


haba oereung lb lam batoe blah
bat meutangkb = vertelling v.
iemand die in een gespleten steen
in een zich sluitenden steen kroop.
Tangkoel', hoofddoek, bijv. koepiah
meutangkoel'
= een mutsje om
welks onderrand een hoofddoek is
gewonden.
Tangkoera* (Mal. tengkora"), schedel, bekkeneel, doodskop, ook: grof
voor hoofd", vgl. broe" oel,
bijv. meungnj koeph ba" tangkoera' njan bar djitoepeu keu
dr = als ik hem op zijn kop sla
dan eerst kent hij zijn plaats.
Tangkh, welvarend uitziend, welgedaan, welgemaakt, flink, groot, gevuld, vgl. goendja', bijv. tangkh
that badan leum njan = het
lichaam van dat rund ziet er welgedaan uit, lada teungh
tangkh
that djin = de peper ziet er nu
prachtig uit.
Tanglng, Chineesche papieren lantaarn, bijv. meung ' meutoeah kah
haj panjt tanglng = mocht gij
geluk hebben o lamp en licht,
tanglng meugisa = een houten geraamte welks bovenstel rondom met
papieren lantaarns bezet vanzelf
draait.
Tang-tng, klanknabootsend woord
voor bellen", vgl. gr'-gr", gr"gr", tjrang-tjring.
Tani, e. s. v. papegaaivogel, vgl.
seurindt, kh"-kh", bajeun.
Tanjng, teumanjng
(Mal. tanja),
naar iets vragen, informeeren, navraag doen, bijv. ka lntanjng baranggapat hana meuhka = ik heb
het al overal gevraagd niemand
weet waar hij (gebleven) is, lnkeumeung teumanjng sabh patah
ba" Teukoe = ik wil u een kleine
vraag doen Teukoe, meufanjngtanjng asaj = naar eikaars afkomst vragen, teunanjng = vraag,
informatie, navraag, euntreu" lnkeumeung peutrang
teunanjng
nj ba" gata = straks zal ik U
deze vraag verduidelijken, h dr-

Tanm

neu neutanjng pakri taseu"t =


wanneer hij u vraagt hoe zult ge
dan antwoorden?
Tanjng, zie tandjong.
Tanh (Mal. tanah), I grond, land,
aarde, bijv. tanh klit = leem,
klei, vette aarde, pottebakkersaarde,
tanh bas al te vette aarde,
tanh kreuh = harde grond, tanh
badja = mestgrond, tanh tja'
kluitachtige aarde, tanh tjeumpaga
zwavel, tanh djeurat kerkhofaarde, tanh dapoe = aarde v.
d. oven (waarop het vuur aangemaakt wordt), tanh manjang =
hooge grond, tanh roemh s= erf,
minjeu" tanh = aardolie, petroleum, tanh sigeupaj = een vuistvol (kluit) aarde, tanh Atjh =
het land Atjh, dng diba" tanh
= op den grond staan, tanh oemngln djrh that = de grond
v. mijn rijstveld is zeer goed, nj
tanh peusaka- (of peunoelang-)
ndatoeln = dit land is het erfgoed mijner vaderen, tanh Pteu
Alah = lett. de grond die van onzen Heer God is, d.i. onbewerkte
grond, tanh mil' gb ' lett. de
grond die v. d. menschen is, d.i. de
bewerkte, de in cultuur gebrachte
grond, meutanh = landbezittend,
oereung meutanh = grondbezitter, II inheemsch, niet ingevoerd,
opp. blajat, la't, bijv. oebat beud
tanh = in het land zelf voorkomend kruit, aneu" beud tanh =
in eigen land gemaakte kogels.
Tanm (Mal. tanam), begraven, bijv.
djitanm meuhdji lam tanh = hij
begroef zijn geld in den grond, dja"
tanm di djeurat = iemand gaan
begraven, w- (of oela"-, of oelang-, of riwang-) ba" tanm =
terugkeeren v. h. begraven, ad
aneu' geutanm = de nageboorte
begraaft men, tanm oedb levend begraven, teunanm s= lett.
begraafsel, d.i. een in den grond
begraven toovermiddel,
leum
teumanm = de wetenschap der
toovermiddelen die men begraven

Tantra

317

moet (n.1. op een plaats waar de


persoon dien men treffen wil gewoonlijk langs komt).
Tantra (Mal. tentera), leger, gelederen, volgelingen, bijv. adat na
teungkoe njang lawan kam ba"
malam nj peusab tantra = zijn
er teungkoe's die tegen ons kunnen
opkomen dat zij op dezen avond de
gelederen rangschikken, naga njan |
le that tantradji = die naga had
heel veel volgelingen. ,
Ta*oem, of da'oem (Mal. aoem),
brullen, brommen (v. e. tijger).
Tapa, godsdienstige afzondering, boetedoening, door afzondering (asce-
se) bovennatuurlijke kundigheden
of krachten trachten te verkrijgen,
vgl. kaloet, bijv. ln dja" tapa
ik ga in eenzaamheid ascese bedrijven.
Tapa', I palm v. d. hand, handpalm
(tapa'-, of paleut djar), zool v.
d. voet, voetzool (tapa' gaki), indruksel v. hand of voet op den
grond, voetspoor, voetstap, vgl.
eunt, euntjit, bakat, bijv. djiseutt
tapa" ajahdji doem h (of barang h) = hij volgt zijn vader
overal heen, tapa" rimoeng
=
voetsporen v. e. tijger, dhj tapa"
= het stof der voetzolen, tapa"
beud = de kolf v. e. geweer,
tapa' radja Soeljman = de bekende amulet (het pentagram),II
teumapa", schoonmaken en loswerken v. d. grond rondom een boom
(opdat die meer lucht zal krijgen).
Tap (Mal. tapai), een zuurzoet
zwak alcoholisch riekend en smakend gerecht bereid uit gegiste rijst,
hawa keu tap = de trek hiernaar
(bijv. bij zwangere vrouwen).
Tap*, op het hoofd slaan.
Taph, de vezelige, harige bast
(vruchtwand) v. e. kokosnoot, of
pinangnoot, tal taph = touw
van dit vezelig deel der vruchtschil
v. d. klapper gemaakt.
Tapeus, of feupeus (v. Arab. fafsir), toelichten, verklaren, uitleggen

Tarikat

v. d. Koran, Koranexegese, Korancommentaar.


Tapi, zie keutapi.
Tara, evenbeeld, evenknie, wederga,
gelijk, bijv. hoekmdji ad hana
tara == zijn bestuur is rechtvaardig
zonder weerga.
Tarah, teumarah, (hout of rotan) bekappen, behouwen, de eerste ruwe
bewerking doen ondergaan (met
dissel of kapmes), bijv. tarah papeun = planken bekappen, tarah
badj = naam van e. s. v. zwaard
of houwwapen (lett. om een keg of
wig te bekappen).
Tar', trekken, naar zich toe trekken,
aantrekken, strak aangetrokken, gespannen, vgl. leugt, opp. toela',
bijv. tar' sa'h = het anker lichten, goela far* = stengelsgewijze
uitgetrokken suiker (die men vooraf tot zekere lijvigheid heeft ingekookt), ln geutar" lam peukara
nj = ik ben in deze zaak betrokken, tar*- (of soef-) napah
=
adem halen, ademen, toela"
tar" aarzelend, weifelend (vgl.
dja" w); achter bijv. nw. en bijw.
geplaatst drukt tar" uit een excessief (vgl. leupah), bijv. erg (al te)
slim, erg dapper, erg rijk, erg (al
te) duur, enz. bijv. far* that hareuga keubeu njan = de prijs van
dien buffel is erg (al te) duur.
Tarh (Mal. faris), met touw omwinden, dichtbinden, bevestigen.
Tarh (v. Arab. tarch), jaartelling,
datum, dagteekening, tijdrekening,
kroniek, geschiedboek, geschiedenis.
Tarn, zie tarn.
Tari, I schoon, lieftallig, bevallig, vgl.
il", tjeudah, lintng, bijv. inng
nj roepa tari that = deze vrouw
is zeer bevallig v. uiterlijk, II
fan', meutari, zie nari.
Tarikat (v. Arab. tarqah), methode
ter verkrijging v. mystieke wetenschap,
geestelijke
broederschap,
mystieke orde, bijv. toeng- (of
sambf-) tarikat = tarikat-onderwijs ontvangen, ka djitoeng tarikat
di teungkoe A. = hij heeft al tari-

Tar

318

kat geleerd bij teungkoe A . , tarikat


Na'tjabandi, Sjatariah, Kadtiah = de mystieke broederschappen Naqsjibandija, Sjattarija en
Qadirija.
Tar', spruit, uitspruitsel, knop (vgl.
tjeuding, toenah, poetj"), meutar" = uitspruitsels krijgen, uitloopen, in knop zijn.
Tarh, inzet (bij spel of weddenschap), tarh ba" = de hoofdinzet
der spelers, tarh loea, of tarh tjabeung = de inzetten der omstanders die wedden (bij een dierengevecht), meutarh = dobbelen, inzetten, opzetten, wedden, djimeutarh peult man" sabng = zij
deden hun inzet bij het laten vechten hunner vechthanen (vgl. trh).
Tarm, zie tarng.
Tarn, of tarn, strik om vogels te
vangen bestaande uit een bundel
aangepunte bamboe-stokjes (aneu"
tarn) elk voorzien v. e. zelfsluitende lus (mata tarn) v. paardestaarthaar welke stokjes in een kring in
den grond worden gestoken, bh(of theun-) tarn leu" di oemng
strikken op het rijstveld spannen
om boschduiven te vangen, teumarn leu" = boschduiven strikken,
farn oedeung e. s. v. hengeltje
of zetlijntje waarmede men garnalen strikt.
Tarng, I of tarm, een bruine soort
aardhagedis, tarng idj = een
groenkleurige boomhagedis, II of
sarong, of sarm, de indigoplant
waaruit de blauwkleurende indigo
(seunam) wordt verkregen.
Tasa , I zie masa", II rimba tasa"tas" = een groote wildernis.
Tasjr , oer tasjr"
(v. Arab.
tasjrq), de drie dagen (11e, 12e,
13e v. d. laatste maand v. h. jaar)
welke door de deelnemers v. d. bedevaart te Mina moeten worden
doorgebracht.
Tas, het natmaken der draden v. h.
weefgetouw met een kwast of borstel (teunas).
Tatah, I inzetsel, inlegsel als sieraad
1

Tawah

(bij sommige wapens bijv. zijn op


den rug of op het lemmet figuren
uitgebeiteld = tjoel", die daarna
met goud- of zilverdraad worden
opgevuld : tatah), pheut teumatah
= beiteltjes voor dit uitbeitelen gebezigd, di nanggr Meus na beud meutatah ngn ma"nikam in
het land Egypte zijn geweren met
edelgesteenten ingezet, II in
goede orde, geordend, behoorlijk,
netjes, vgl. teureutib, meudjeulih,
djeurh, bijv. roemhdji meutatah
that = zijn huis is erg netjes, hana
meutatah boet gbnjan hij handelt niet goed, zijn gedrag is niet
zooals het behoort, hana meutatah
adabdji = hij is niet beleefd in zijn
optreden (bijv. tegenover gasten),
hij schiet in beleefdheidsvormen tekort, tatah oereung sakt = een
zieke goed verzorgen, peutatah roemh (pageu)
een huis (een
omheining) restaureeren, weer in
orde maken (vgl. peugt).
Tatang, iets op de palm v. d. hand of
op beide handen dragen of opheffen (bijv. een koperen bak met sirih
eerbiedig aldus aanbieden).
Tath (Mal. tatih), wankelend, onzeker v. gang, bijv. aneu" ln ka
djitath ~ mijn kind begint zijn
eerste schreden te zetten (het loopt
nog wankelend).
Tat*, of ta'-t", klanknabootsend v.
e. kleppend of klepperend geluid v.
e. bel of klepper, ta'-t'
keubeu
= een buffelbel.
Taurat, de W e t (de Boeken) v. M o zes, Mozasche Wet.
Tawa (vgl. tabeu, taweu, M a l . tawar), krachteloos maken, neutraliseeren, bezweren v. heete" (gevaarlijke, onheilbrengende, verderfelijke) invloeden en van vergif, genezen (vgl. peusidjoe'),
peunawa
= middel om onheilbrengende invloeden te bezweren, geneesmiddel,
tegengif, bijv. i njan kam keunda'
keu peunawa = dat vocht verlangen wij als geneesmiddel.
Tawah (Mal. tawas), aluin.

Tawakaj

319

Tawakaj, zie twakaj.


Tawan, I een verkeerde invloed (bijv.
v. e. vrouw, v. h. spel, enz.) die op
iemand z geheel beslag heeft gelegd dat hij al het andere veronachtzaamt (vgl. lal, lal, daw',
Mal. lalai), II gevangen nemen,
krijgsgevangen maken, buit maken,
bijv. oereung geutawan- (of -geudrb) lam prang iemand die in i
den oorlog krijgsgevangen is gemaakt, krijgsgevangene, tawanan
= buitgemaakte goederen.
Taweu, zie tabeu.
Ta*wi (v. Arab. ta'wll), iets zeggen
wat men niet meent, een toespeling
maken, vgl. pangsi, timpla", miseu, tams.
Taw, stok, staak, steunboom waarlangs klim- of kruipplanten (bijv.
peulvruchten, luffa's, sirih, enz.) geleid worden, bijv. geupoela pi geubh taw = men plant luffa en zet
er staken voor.
Taw*, (tot zich, of bij zich) roepen,
noodigen, uitnoodigen, ontbieden,
vgl. hj, oerh, toeng, bijv. djita
w' madji = hij riep zijn moeder,
taw' bantoe = om hulp roepen,
njang djeut ln taw" drneu ln
keumeung peugah aneu" ln ka ln
peungklh = de aanleiding waarom ik u liet roepen is dat ik u
wensch mede te deelen dat ik mijn
kind thans heb uitgezet", pakn
drneu neutaw" sab keu ln =
waarom ontbiedt ge mij aldoor?, ka
rata ln taw" bandoem = ik heb
allen zonder onderscheid uitgenoodigd, lndja' taw' oereung keu
meukh = ik ga menschen noodigen om te helpen bij den oogst (dat
met onderling hulpbetoon pleegt te
geschieden).
T*, I of d', borst (v. mannen en
vrouwen, ook v. dieren), vgl. mm,
abin, bijv. i t' = melk, poetng
t' = tepel, pib t' = zuigen
aan de moederborst (v. e. kind),
bri t" = zoogen (vgl. poemm),
oereung bri t" = zoogster, voedstermoeder, min, lhah t" = spe-

Th
nen, v. d. borst afnemen, t" oeb
bantaj = borsten zoo groot als
kussens, t" peuris = de half bolvormige koperen knoppen op een
Atjhsch schild, II klein, nietig,
bijv. na batjoet t" een klein
beetje, III f*-f* (Mal. keti"),
tikken v. e. geluidmakend voorwerp
(bijv. een klok).
T'-t", e. s. v. rijstvogeltjes.
Tb, meutb-tb, druppelen, vgl. titb,
titb, tidjh, bijv. i meutb-tb di
djardji = het water druppelt van
zijn handen, ka meutb-tb reu'hdji = het zweet loopt hem langs
het lichaam.
Tb-lb, beud tb-lb, repeteergeweer.
Tbat (v. Arab. taubat), bekeering,
inkeer, berouw, zich bekeeren, berouw hebben, tot inkeer komen, bijv.
drneu neujoe tbat
oereung
njan = hij gelastte die lieden zich
te bekeeren (van hun zonden),
meungnj lm ln poeboet lag
njang ka-ka ba" hareum tbat =
als ik weer handel als geschied is
moge mijn berouw dan door God
verfoeid worden!, wah tbat pi
hana ln m = God beware mij
(daarvoor) ik heb het heusch niet
meegenomen, fafcri reudjang oeln
tbat a= geef dat ik mij spoedig
bekeere.
Thid, zie thid.
Tlan (Mal. tolan), vriend, makker,
kameraad, vgl. rakan, sahbat, ngn.
Twakaj, of tawakaj, vertrouwen,
vertrouwen hebbend in of op (spec.
op God), vgl. path, peutjaja, bijv.
Zon twakaj keu Alah ik stel
mijn onwrikbaar vertrouwen op
God, oereung twakaj
hantm
binasa = die op Allah vertrouwen
worden nooit rampzalig.
Th, I (v. Arab. tib), soerat th,
wichelboek (bevat behalve allerlei
over geluksberekening en duiding
v. meteorologische gebeurtenissen
een allegaartje over gebeden, formulieren, amuletten, recepten, aphrodisiaca, medische voorschriften en

Tm

320

andere varia op het gebied v. ma- |


gie, volksgeloof en mystiek even- 1
als de Javaansche primbon), vgl.
soerat phaj, soerat kaln bintang, \
bijv. tjoeba teungkoe boeka th =
och wil teungkoe het wichelboek
raadplegen, II n' th, grootmoeder.
Tm, willen, ergens toe gezind of geneigd, er toe kunnen komen, vgl.
keumeung [meung, meu), bijv. lntm lndja' = ik wil weggaan,
nj ka djitm padjh nu wil hij
al eten, ln hana lontm teungeut
= ik kan maar niet slapen, djih han
djitm meu'aneu' = zij kan maar
geen kind krijgen, kadang djitm
teuka kadang han = misschien
komt hij misschien ook niet, djih
han djitm moepakat = hij wil
niet overleggen, hana s tm dja"
= er is niemand die wil gaan, peu
katm bri keu k euntjin nj =
wil je dezen ring aan mij afstaan?,
han tm = onwillig, weigerachtig,
ln han tm dja' = ik wil niet
gaan, ik bedank er voor om te
gaan, hana sidr tm peudoeli =
niemand die er zich aan stoort.
Tn, zie tikh.
Tng, of tng-tng (Mal. tintng),
zacht op en neer schudden op een
wan (om het fijnere van het grovere te scheiden), bijv. meutngtng teupng = meel schudden,
builen, meutngtng breuh = rijst |
wannen, meutngtng
meuh =
goud wannen (wasschen).
Tng-tng, een rammelend geluid,
ook: e. s. v. rammelaar voor kinderen, ook e. s. v. tokkelinstrument
bestaande uit een bamboe waarbij
een stukje v. d. opgelichten bast
door ondergeschoven stukjes hout
sterk is gespannen (ook door kinderen gebruikt), tng-tng tjanang
= het slaan op bekkens.
Tt, zie ff.
Teu, I vervangt het pers. voornw. v.
d. 2e pers. gata (gij, u) en het pers.
. voornw. 1ste pers. meerv. geutanj (wij, ons) achter zelfstandige

Teubang
naamw. (uw, onze, ons) en werkwoorden (u, ons), bijv. roemhteu
geutt = ons huis verbranden ze,
th nanggrteu = welk is uw
land?, djimoepoeblteu
= hij wil
ons verkoopen, b" djitbteu
pas op dat ze u niet gevangen zetten II teu (voor lipletters toe)
vormt als voorvoegsel vr werkwoordelijke stammen z.g.n. accidenteel-passieve vormen, vaak weer te
geven door uitdrukkingen als: bij
ongeluk, onwillekeurig, bij vergissing, zoo maar, toevallig, onopzettelijk, terloops (geraakt of gebracht
zijn in den door het grondwoord
aangeduiden toestand), bijv. teudeung haba = toevallig een bericht vernemen, teubh = bij vergissing weggeworpen, nj ka teuboeka at geutanj = thans is ons
hart verruimd, ka teutjri' idjaln
mijn kleed is gescheurd; met
voorafgaande negatie is de beteekenis: een onmogelijkheid, onuitvoerbaarheid, ongeoorloofdheid v. hetgeen het grondwoord aanduidt, bijv.
han ' toeb l b manjt nj
de stank v. dit lijk is niet meer
uit te houden, sikin njan han djeut
teutamng l lam sarngdji = dat
mes kan niet meer in de scheede
worden gedaan.
Teu*, zie treu*.
Teubaj (Mal. tebal), dik (v. papier,
stof, enz.), opp. irpn, dicht bij (op)
een, opp. djareung, bijv. idja teubaj = een dik kleed, dik goed,
aleu teubaj == een vloer waarvan
de planken (of latten) dicht bij elkaar liggen, oedjeun teubaj = een
dichte regen, lidah teubaj = moeilijk kunnen spreken, moeka teubaj
:
onbeschaamd, niet fijngevoelig,
een harde huid hebben, gloenjoeng
teubaj = ongevoelig voor vermaningen, onverschillig, van alles aanhooren zonder boos te worden.
Teubang, of toebang, vellen (v. boomen), kappen, omhakken, weghakken, openkappen, rooien, vgl. tjah,
kh, bijv. tateubang kaj njan si-

Teub

321

keudjab = hak dien boom even


om, teumeubang, of teumoebang =
bosch ontginnen.
Teub (Mal. fefcoe), suikerriet, poela teub suikerriet planten,
lamph teub suikerriettuin,
djb teub = suikerriet uitzuigen,
prah teub = suikerriet uitpersen,
teub meu"n = suikerrietstekken
met de bladeren er aan (de aanbieding daarvan geldt als huldebetoon),
ngn bl i teub = lett. (geld)
om rietsap te koopen, d.i. een fooi,
drinkgeld (vgl. ngn bl ranoeb).
Teubt, katoen (gapeuh) ontwarren
en v. d. pitten ontdoen, katoen zuiveren.
Teubit (Mal. terbit), opkomen (v.
hemellichamen, opp. lb), uitgaan,
uitkomen,-te voorschijn komen (opp.
tamng),
uitstroomen, uitvloeien,
bijv. ka teubit mata oer = de
zon is al op, ln sikeudjab lnteubit
ik ga even uit, teubit tamng
= uit- en inloopen, peu teubit
ba" koeala njan geutj" was l
Teukoe = van al hetgeen uit die
riviermonding gaat heft de Teukoe
rechten, teubit lam oeteun uit
het bosch te voorschijn komen (vgl.
teungh), teubit loeb (of -djoeb) = naar buiten treden v. d.
endeldarm, teubit danh (of -basi)
= uitvloeien v. etter, geumeuheu"
teubit darah = bloed opgeven,
teubit- (of tidjh-) i babah =
kwijlen, peuteubit, doen uitgaan,
naar buiten brengen, te voorschijn
brengen (vgl. soet),
peuteubit
dr = zich (ergens) uit begeven,
blandja tapeuteubit keu prang sabi
brengt op het geld voor den
heiligen oorlog.
Teub', ergens een gat in maken,
doorsteken, doorboren, uitbeitelen
(bijv. in hout, vgl. oek), teub"
binth = een gat maken in den
wand v. e. huis (als venster), feuneub", of seuneub" = aanplant,
ontginning, nederzetting in wording
(zie
seuneub').
Teuboeng, de metalen huls of bus om

Teuga
de schacht v. e. lans (waarin het
lemmet bevestigd wordt).
Teubh, zie bh.
Teubh (Mal. teboes), loskoopen, inlossen (v. e. pand), vrijkoopen (v.
e. slaaf), bijv. teubh teumn =
een slaaf vrijkoopen, teubh taleu"
= loskooping v. e. verstooting
(door de vrouw), him geuteubh
= een raadsel wordt ingelost, ka
lnteubh oemngln njang lnpeugala = ik heb mijn rijstveld dat
ik verpand had al ingelost, teubh
njawng = losprijs voor iemands
leven, teubsan losprijs.
Teubt, zie bt.
Teudh, bedaard, geluwd, kalm, rustend, ergens mee ophouden, tot rust
gekomen (v. wind, regen, enz.),
rust nemen, uitrusten, vgl. reuda,
pih, pirang, bijv. djiteudh dijoeb
ba" kaj rajeu" hij rustte uit
onder een grooten boom, ka teudh
m aneu'dji = haar kind heeft
opgehouden met huilen, peunjakt
ka teudh = de ziekte is geluwd,
geweken, prang ka teudh de
strijd is geindigd, la"t ka teudh
= de zee is al rustig geworden,
hana teudh = zonder bedaren,
zonder ophouden, onophoudelijk,
steeds, aldoor (vgl. hana reuda,
hana khali, hana soenj, hana poeth, hana pad, ladjoe, sab,
daw"),
djidja" geumad
keudh
keun hana teudh = hij ging
steeds her- en derwaarts uit bedelen, hana teudh daw" djim sab
= zij weende zonder te bedaren
steeds door.
Teu, ba" teu, lontarpalm (Borassus
flabellifer, L.).
Teut, poffen, in de heete asch braden
(bijv. de vruchtkolven v. d. mas),
vgl. boembam, lheu,
dadeung,
panggang, bijv. eungkt teuteut =
visch in de heete asch gepoft (zonder verwijdering v. schubben en ingewanden).
Teuga (Mal. tegar), hard, stijf, krachtig, sterk, gespierd, vgl. teugh,
kng, gagah, kreuh, koeat, rhng,
21

Teugah

322

Teukeudi

op de vermoeide of zieke lichaamsopp. leumh, raph, bijv. oereung


deelen v. e. patint).
teuga = een sterk, krachtig perTeuhah, zie hah..
soon, teuga k ngn kah ik ben
sterker dan jij, oebat teuga = een j Teuheun, zie theun.
Teuka, komen, aankomen, vgl. t",
opsterkend middel, meuteuga-teuga
trh, bijv. meunj djiteuka lndja"
= met elkaar wedijveren in l i = als hij komt ga ik weg, meunj
chaamskracht.
teuka djam geuleung tika = als
Teugah, verbieden, weerhouden, teer een gast komt ontrolt men een
genhouden, afhouden, tegengaan,
mat, djh na sdavaln teuka keubeletten, voorkomen, vgl. tham, lan = daar komt mijn broeder aan,
rang, bijv. meunjng djih salah
meung hana sakt deungn mat
neuteugah = indien hij dwaalt
lnteuka = bij leven en welzijn zal
houdt hem terug, reujh lam gamik komen, teuka masa = de menpng geuteugah = het leven mastruatie,
maandstonden
hebben,
ken in het dorp is verboden (onbenjankeu njang djeut ln peuteuka
tamelijk).
keun = dat was de reden waarTeugian (Mal. ketagihan), trek hebom ik het erop zette hier te komen,
ben in, door sterken lust bevangen,
boen teuka X geuba narit Teukoe
vgl. tjinta, keunda', nabsoe, hawa,
N. geulak aneu" geutanj keu
deundam, bijv. ln teugian that pib
gb njan = zooeven is X gekomen
bakng ik heb een vreeselijken
om de woorden v. Teukoe N . over
trek in tabak rooken.
te brengen namelijk om ons kind
Teug, zie teugh.
voor hem te verzoeken, oer seupt teuka malam = het is duister
Teugh, of teug, I (Mal. tegoeh),
de nacht is aangebroken.
stevig, vast, sterk, krachtig (v. l i chaam), grondig, duurzaam, hecht,
Teukab (Mal. tekeboer), verwaand,
vgl. teuga, kng, gagah, kreuh,
hoovaardig, ingebeeld, blufferig,
koeat, rhng, opp. leumh, raph,
hoogmoedig, trotsch, verwaten, vgl.
bijv. djandji ka teugh = de afreuja, oedjb, seumeu ah, seurapah,
spraak is gemaakt, II omdat,
djoengkat, oegh, opp. sihat, sada,
toch, immers, terwijl toch, ofschoon
bijv. narit teukab = verwaande,
toch, al is ook, teungh djikaja
ingebeelde taal, een overmoedig,
djoengkat that navitdji = omdat hij
blufferig gezegde, oedjb seumeu"zich rijk voelt is hij aanmatigend in
ah ria teukab sinan njang le oereuzijn spreken.
ng binasa = zelfbehagen en roemzucht verwatenheid en praalvertoon
Teugm, zie gm.
velen worden door die ondeugden
Teugn (Mal. tekan), (met de hand
in het verderf gestort, oereung njan
of met eenig voorwerp) ergens op
teukab that naritdji = hij snoeft
drukken, neerdrukken, naar beneden
verschrikkelijk.
duwen, teugn langai = de ploeg
neerdrukken (in het rijstveld), teu- Teukat, borduren, stikken, vgl. soegn tjab een zegel afdrukken,
lam, soedj.
teugn tima = een waterschepper
Teukeubi (v. Arab. takbr), het reciin het water dompelen, tateugn
teeren der formule Alahoeakeuba
roengln sikeudjab = druk mijn
(Arab. Allahoe akbar), d.i. God is
rug eens wat (met de handen bij
groot.
wijze v. massage), ln teuteugn
Teukeudi (v. Arab. taqdr), teukeubh man" ka beukah = ik drukte
dirlah,
Gods voorbeschikking,
bij ongeluk op een kippenei het is
Gods raadsbesluit, door Gods begebroken, teugn-teugn
=
al
stier gebeurde het (het toeval wilmaar met de handen drukken (bijv.
de, het trof juist dat, toevallig),

Teukeulit

323

vgl. kada, kalakada, abat, khoet,


bijv. salah teukeudi = schuld zonder opzet, teukeudirlah teuka oedjeun doed niba" njan moesh
djiseumoert = door Gods bestier
begon het te regenen toen retireerde
de vijand.
Teukeulit (v. Arab. taqlid), het door
een geloovige in een bijzonder geval volgen v. e. anderen ritus
(meudeuhab) dan de zijne (n.1. als
die andere ritus minder strenge
eischen stelt), vgl. bal" meudeuhab.
Teukeus (Mal. taksir), te kort schieten, nalatig zijn.
Teukeutjha*, zie tjah.
Teukeutjhah, zie tjah.
Teukh*, zie teuk".
Teuk*, I of teukh", verbaasd, verwonderd, vgl. tahe, tjeungang,
hireun, adjajb, bijv. geutanj
teuk" that takaln kapaj apoej =
wij waren erg verbaasd toen wij een
stoomschip zagen, II ergens tegenaan stooten (bijv. met zijn hoofd
tegen een huisstijl).
Teukoe, in het algemeen de titel of
het aanspraakwoord voor bezitters
v. wereldsche ambten of wereldsche
grootheid, maar ook rijke lieden,
ouderlingen of zelfs lieden zonder
eenige wezenlijke grootheid worden
door allen die zich hun minderen
achten of hen willen vleien aldus
genoemd, teukoe p, of teukoe
ampn = aanspraakwoord waarmede oelbalang's door hun onderhoorigen worden aangeduid.
Teukoek, doe' teukoek teu"t, zitten met gekruiste armen om de
opgetrokken knien (geldt als ongepast), vgl. tinggng.
Teukj, bukken, voorover buigen,
voorover gebogen, neergebogen,
naar n zijde overhellend, bijv.
teukj oel = het hoofd gebogen,
padln meuteukj = de halmen
v. mijn padi hellen naar n zijde
over (z zwaar zijn de aren gevuld), vgl. boengk", toend".

Teuma

Teuladan, of seuladan, voorbeeld, model, toonbeeld, vgl. fir.


Teulah, zie lah.
Teulamp, of seulamp, naar beneden openslaande deur v. e. keud.
Teulandjang, naakt, bloot, vgl. lhn,
bijv. sikin teulandjang = een mes
of wapen zonder scheede, een uit
de scheede getrokken, ontbloot wapen, man teulandjang geuteugah
het naakt baden is verboden
(ongepast).
Teulangk, zie seulangk.
Teuleung, zie leung.
Teuleukin, of seuleukin (v. Arab.
talqn), de doodendienst bij het
graf aldus genaamd naar het hoofdbestanddeel daarvan n.1. een onderricht of voorzegging om den doode
te sterken wanneer de grafengelen
een onderzoek komen instellen naar
zijn geloof (soe"eu
Mngkarn),
doe'a teuleukin = het bij het graf
uitgesproken voorzeggingsgebed (ten
doel hebbend den begravene nogmaals met nadruk de woorden der
Mohamm. geloofsbelijdenis in te
prenten), soerat teuleukin = boekje waaruit de dorps-teungkoe zoowel het onderricht (teuleukin) als
het voorzeggingsgebed voorleest,
ha' teuleukin = belooning welke
de teungkoe ontvangt voor den
door hem geleiden doodendienst bij
het graf, peuteuleukin oereung mat = voor een doode den (door de
W e t niet verplicht gestelden maar
door de Atjhers toch als zoodanig
beschouwden) doodendienst bij het
graf verrichten.
Teuleup*, of seuleup', gebloemd,
met figuren bedrukt (v. stoffen en
papier).
Teulhh, verrekken (der ledematen),
ontwrichten, si mat teulhh = de
door verrekking om het leven gekomene.
Teuloengk, zie soengk.
Teuma, en, toen, daarna, vervolgens,
voorts, wederom, opnieuw, soms gebezigd aan het begin v. e. nieuwen
volzin (vgl. M a l . maka), vgl. doe-

Teumaga

324

d, lheuh, lm, bijv. pakriban teuma djin hoe is het ermee gesteld, hoe staat het er mee, hoe zit
het?, na sidr oereung meufcaf idja
teuma djidja' oe peukan = er
was een kleerenkoopman die ging
naar de markt, teuma Nabi neu
prang kaph = toen bestreed de
Profeet de ongeloovigen, teuma
doed = ten slotte, sakt teuma
= opnieuw ziek zijn, meuteumeung
teuma = terugvinden.
Teumaga (Mal. tembaga), koper, tew
maga mirah = roodkoper, teumaga
poeth = tin, zink, blik, teumaga
koenng
=
geelkoper, teumaga
ljang = metaalmengsel v. koper
en zink (messing).
Teumalang, een tot een emmertje of
kegelvormig korfje gevouwen schutblad v. d. pinangpalm
(seutoe"),
zooals o.a. in gebruik is bij het uithalen v. bijennesten.
Teumbn (Mal. tamboen), vet, dik,
vleezig, goed in het vleesch, vgl.
leupm, opp. pidjoet, bijv. teumbn bas = ongezond dik en gezwollen, peuteumbn = vetmesten
(bijv. een buffel of kip om later te
slachten).
Teum, meuteum,
of teumeung,
meuteumeung (Mal. temoe), ontmoeten, tegenkomen, vinden, ondervinden, bevinden, uitvinden, aantreffen, betrappen, ervaren, beleven,
bijwonen, verkrijgen, bekomen, erlangen, verwerven, beetkrijgen, raken, vangen (v. wild, visch, enz.),
ook: tijd of gelegenheid voor iets
hebben, het schikt, bijv. hana djitm
meuteum (meuteumeung') = het
wilde niet lukken
(ontmoeten),
boen meuteum- (meuteumeung-)
ln ngn djih ba" djalan = zooeven kwam ik hem tegen op den
weg, ln na lnmeuteum- (meuteumeung-) areuta gb peurt
ik heb iets gevonden wat iemand
heeft laten vallen, proemh kah na
koeteum- (teumeung-) djimeudina = ik heb je vrouw op overspel
betrapt, padit na tateum- (teu-

Teumn
meung-) pad thn nj = hoeveel (eig. hoe weinig) padi hebt ge
dit jaar maar verkregen?, meuteum- (meuteumeung-) peusaka =
erfgoed verwerven, erven, meuteum seunang at = vrede des gemoeds
verwerven,
meuteum(meuteumeung-) tjitjm = vogels
vangen, malang that boeb nj
han tm meuteum(meuteumeung-) sapeu = met deze vischfuik vangt men nooit wat, eunfreu*euntreu" tadja' mantng djin ln
hana meuteum (meuteumeung)
= kom later maar eens terug nu
heb ik geen tijd (vgl. han djan),
ln hana meuteum(meuteumeung-) oer nj ln that boet
= ik heb vandaag geen tijd ik heb
erg veel te doen, njang meuteum
(meuteumeung)
=z
opbrengst,
oogst, voordeel, winst, inkomen, inkomsten, verdiensten,
peuteum
(peuteumeung) = doen ontmoeten,
samenbrengen, in den ouden staat
herstellen, verzoenen, han * peuteum- (peuteumeung-) oereung
nj ngn oereung njan = het is
niet mogelijk deze beide lieden met
elkaar te verzoenen, peuteumoen
(Mal. pertemoean) = ontmoeting,
samenkomst, aanraking ondervinding.
Teumng, scherp
stukje
bamboe
(spaander) om iets door te snijden
(bijv. de navelstreng v. e. pasgeboren kind).
Teumeung, zie teum.
Teumeuntoe*, het aanbieden v. geschenken door genoodigde gasten
op een huwelijksfeest.
Teumeureuka, zie meureuka.
Teumika (Mal. tembikar), scherf (v.
e. gebroken pot, bord, kom, kruik,
of glas), bijv. teumika kant
scherf v. e. rijstpot, teumika katja
= glasscherven.
Teum", scheppen, opscheppen, vgl.
seut, tib', tjrng, bijv. teum'
goel ngn tjamtja groentennat
opscheppen met een lepel.
Teumn, I wat behoort bij, vgl. ngn,

Teumpa

325

lawan, bijv. reurnn- (of ngn-)


padjh boe = toespijs bij de rijst,
II slaaf, vgl. namit, hamba,
oeln, abdi, opp. madka, bijv.
bandoem djeut keu teumn gata
= allen zullen uw slaven worden,
sang teumn peunamit sjda =
het ware als knechtte de slaaf zijn
heer, peulheuh teumn = slaven
vrijlaten, peuteumn = tot slaaf
maken.
Teumpa, (ouderwetsch) toestel om
vuur te maken, zg. vuurdraaier of
vuurboor, teumpa apoej = vuur
maken door vuur boren".
Teumpat, plaats, oord, plaats voor
iets, de plaats waar, bijv. teumpat
kramat =. heilige plaats, teumpat
h = slaapplaats, teumpat prang
= slagveld, teumpat doesn
een onbeschaafd gebied, teumpat
meuganng, of teumpat meusan,
of teumpat meudjn = plaats die
men uit vrees voor de geesten mijdt,
teumpat seuninja = een rustige
plaats, b" tadoe" ba" teumpat
nj = laten wij niet op deze plaats
blijven, nj teumpat roemhln dil = hier stond vroeger mijn huis,
djiw masng-masng oe teumpat
drdji = ieder ging naar zijn
eigen woonplaats terug.
Teump, of toemp, ook: idja teump, e. s. v. luier (om het onderlijf
v. e. klein kind gewikkeld), bijv.
djitj" aneu" djibh lam teump =
zij nam het kind en wikkelde het in
een luier.
Teumpeun, I (Mal. fempa), smederij,
smidse (ook: teumpeun pand),
II kweekbed (waarop de tabak
wordt uitgezaaid).
Teumph, of toemph, helpen, bijstaan, te hulp komen, vgl. toelng,
bantoe, bijv. toemph-moemph
=
wederkeerig hulpbetoon (vgl. foelng-mpelng), djiteumph toeandji
peugt oemng = hij helpt zijn
schoonvader bij de sawahbewerking.
Teuna*, vuile praat uitslaan, uitschelden (vgl. tjart), ook: vrouwelijk

Teungh

schaamdeel, vgl. apam, poek, nab,


p", brt, meunal, part.
Teunangk, zie seulangk.
Teuneun, inslag (bij het weven), bijv.
soetra teuneun geugoelng di teunoering = het zijden garen v. d.
inslag wordt om de weefspoel gewonden.
Teunga (Mal. tengar), boomheesters
(Ceriops-soorten)
der vloedbosschen waarvan de looistofrijke bast
(koeit teunga) in gebruik is voor
het tanen v. netten en zeilen.
Teungeut, slapen, in slaap, slapend,
vgl. h, bijv. aneu" ln ka dji"h
teutapi gh djiteungeut = mijn kind
ligt al te bed maar is nog niet in
slaap, si-teungeut = de langslaper,
de luilak, proemhln djin teungh djipeuteungeut aneu"dji =
mijn vrouw is juist bezig haar kind
in slaap te maken.
Teungkoe, I de gewone titel v. allen
die f een geestelijk ambt bekleeden
f zich door meerdere kennis of
trouwe beoefening v. d. godsdienst
onderscheiden v. d. volksmassa,
bijv. teungkoe meunasah, of teungkoe sag = de dorpsgodsdienstbeambte, teungkoe poemoebeut =
leermeester in het Koranreciet,
teungkoe Kali = hij die als godsdienstige rechter in een oelbalangschap fungeert, verder teungkoe
leub, teungkoe malm, teungkoe
alm, teungkoe oelama, teungkoe
sajt, enz., II titel waarmede
hadji's worden aangeduid, III ter
Noord- en Oostkust v. Atjh de
titel v. oelbalang's, IV het gewone praedicaat voor de namen v.
heiligen (bijv. Teungkoe Andjng,
Teungkoe di Koeala, enz.), V
titel v. vrouwelijke Soeltansverwanten.
Teungh (Mal. tengah), I half, midden, bijv. siteungh = half, helft
(vgl. sikhan, siblah), keu gata siteungh keu ln siteungh voor
u de helft en voor mij de helft, djar teungh middelste vinger,

Teungh
teungh malam = middernacht, di
teungh la't midden in zee,
di teungh leun = midden op het
voorerf, di teungh rt = onderweg, teungh doea reuth = honderd vijftig, moekim teungh Ihplh = de X X V Moekim's, peuteungahan (Mal. pettengahan) =
het midden v. iets, halverwege,
oereung peuteungahan de middenstand, peuteungahan leuh =
het midden v. d. tijdsruimte waarbinnen de middag-godsdienstoefening moet plaats hebben ( 2 uur
n.m.), II terwijl, juist, net, pas,
juist bezig met, onder het.. . , terwijl juist. . . , vgl. ban, dalam, seulama, seulawt, dangdang, sira, sara,
bijv. teungh njan = op dat tijdstip, destijds, toen, teungh aneu"
lam kandng ka mat ajahdji =
terwijl het kind nog niet geboren
was stierf de vader, teungh prang
in oorlog zijn, djih teungh djiw = hij was op den terugweg,
teungh soekreut in doodstrijd
verkeeren, pad teungh
koenng
= de padi is geel (nog niet volkomen rijp), geufanj' teungh takh
pad wij zijn juist aan het padisnijden, proemhln teungh madeung mijn vrouw is aan het
uitdrogen", d.i. pas bevallen, ln
teungh lnpadjh boe = ik ben
aan het eten, aneu" njan teungh
rab djeut djidja" = dat kind begint te loopen, djiteungh i =
watervloed, overstrooming (vgl. i
paseung, i raja), djiph addji
teungh teungeut = hij doodde zijn
broeder terwijl deze sliep, teungh
moedj that djimeukat = het gaat
hem tegenwoordig zeer voorspoedig
in den handel, III opwaarts gaan
(uit een lagere naar een hoogere
plaats), bestijgen, beklimmen (v. e.
berg), uitstijgen (uit een vaartuig),
enz., vgl. ", teubit, bijv. teungh
oe darat = aan wal (aan land)
komen, teungh lam djal = uit
een kano komen, doe'a peuteungh
boeja = bezweringsformulier om

326

Teupang

krokodillen uit het water naar het


droge te brengen.
Teunoemb', zie toemb".
Teunoengk, zie soengk.
Teunoering, zie seunoering.
Teuntang, I of ntang, de juiste richting, de rechte richting, vlak in de
richting van, op de plaats van,
langs, dichtbij, over, via, bijv.
teuntang di keu = vlak vr
teuntang di likt = vlak achter,
teuntang geunirng vlak langs,
teuntang di joeb roemhln = vlak
onder mijn huis, siteuntang = precies op n rij, lndoe" siteuntang
di keu gata = ik zit vlak tegenover u, k koeta" ntang oeldji
= ik gaf hem een houw op zijn
hoofd, ntang nj
' hierlangs, in
deze richting, ntang njan = daarlangs, ntang djh = ginds langs,
ntang th = waarlangs?, II
waarborg, zekerheid, vgl. beunda,
peuneudoe".
Teunt (Mal. tentoe), zeker, stellig,
vast, bepaald, beslist, gewis, vgl.
sabt, meuhat, bit, that, bijv. naritdji hana teunt = zijn woorden
zijn onzeker, niet stellig, peuteunt
= verzekeren, bepalen, bevestigen,
vaststellen, uitmaken, bewijzen, bestemmen, besluiten, instellen, regelen, in orde maken, peu na s
peuteunt = is er iemand om (die
aangelegenheid) te regelen?
Teu oem, zie seu"oem.
Teu't, knie, lipat teu"t de oksel
v. d. knie, de knieholte, broe" teu"
f (of -kreung) de knieschijf,
tjm ba" teu't = de kniekus, seumah ba' teu't = zich eerbiedig
buigen aan iemands knien.
Teupak (v. Arab. tafakkoer), er al
maar over moeten denken, vgl.
ingat, pik.
Teupang, horizontaal in de breedte
uitgestrekt, teupang glajang = latten waarmede de vlieger gespannen
wordt, loengk teupang =
de
hoorns horizontaal zijwaarts uitgestrekt, teupang teupeun = het
f

Teupat

327

spanstokje v. e. weeftoestel, vgl.


teupheung, tjapang.
Teupat, recht (niet krom), rechtuit, in
de lengte uitgestrekt, recht toe recht
aan, juist op een bepaald punt geraakt of aangekomen, recht door
zee, oprecht, eerlijk, ronduit, betrouwbaar, vgl. beutj, jakin, soel,
opp. kiwing, bingk",
boengk'',
lingk", lingkng, lingkang, sirng,
tjeuk", soelt, bijv. rt teupat =
een rechte weg, djalan teupat lam
tjeuroega regelrecht het paradijs
binnen gaan, sikin teupat = een
recht mes, oereung teupat
iemand die precies zegt zooals hij
het meent, plah teupat = recht door
splijten, ranoeb teupat oerat = sirih
waarbij de bladnerven aan weerszijden v. d. hoofdnerf elkaar raken,
h teupat = liggen met de beenen
recht uitgestrekt, peuteupat = recht
maken, recht buigen, uitstrekken,
djipeuteupat drdji = hij strekte
zich rechtuit, peuteupat seu" =
zich in rijen achter elkaar schikken,
djimeulajeu
leugat djipeuteupat
nanggr = zij zeilden snel in de
richting v. h. (te bereiken) land.
Teupeun, weefgetouw, weeftoestel,
meuteupeun, of p" teupeun =
weven (v. e. kleed), alat teupeun
= onderdeden v. e. weeftoestel,
aneu" ln teungh djip' teupeun
= mijn dochter is juist aan het
weven.
Teupeus, zie tapeus.
Teupheung, wijd uiteen, bijv. teupheung gaki = wijdbeens, teupheung goek = wijdgespleten
hoeven (vgl. goek teuhah, djareung, teuleung), vgl. teupang,
tjapang.
Teupi, kant, rand, oever, strand, zoom,
boord, vgl. binh, bingk, geunirng,
pasi, bijv. teupi kroeng = de oever
v. e. rivier, da'wa nj hana meuteupi = er komt geen einde aan
deze quaestie, di teupi koelam =
aan den rand v. d. vijver.
Teupin (Mal. tepian v. tepi), ondiep
gedeelte v. h. water bij de oevers

Teureukj

v. e. rivier waar men baadt, wascht,


enz., badplaats in een rivier.
Teup , zie p".
Teupoej, I of toepoej, verkleuren, verschieten, vgl. oebah, II rukken
(v. d. wind), vgl. rinta', sinta",
bijv. djipt angn meuteupoej-teupoej er woei een krachtige rukwind.
Teupng, meel, rijstemeel, teupng
breuh djat ( bit) = meel v.
gewone rijst, teupng leukat =
meel v. kleefrijst, teupng djagng
= meel v. mas, teupng gandm
meel v. koren, tarwe, graan,
teupng taweu, zie onder tabeu.
Teuran, zie tran.
Teurapan, of trapan, I trapan apoej
= wierookvat, II trapan badj
= een versiersel dat men met een
gouden en coeur uitgesneden ligg enden halskraag zou kunnen vergelijken.
Teurata*, of trata", terrasvormig, terrasgewijze, verdiepingsgewijze, terras, verdieping, vgl. laph, teurdjn, ook: de verdieping v. h. dak
v. e. moskee (dat uit 2 teurata"'s en
n poetja" bestaat), oemng teurata" = terrasgewijze aangelegde
rijstvelden.
Teurbang, vliegen (vooral in de
schrijftaal), vgl. p, bijv. ikan teurbang = vliegende visch.
Teurdjn, meuteurdjn, trapsgewijze,
terrasgewijze afloopen, vgl. teurata", bijv. tanh meuteurdjn = terrasgewijze afloopend land.
Teureubh (Mal. terbis), afgrond,
steile helling, vgl. sidjt, opp. fjf.
Teureubh, of koepiah teureubh
(Mal. terboes), roode muts, fez
(ook: koepiah Toeroeki, of koepiah
apoej).
Teureudjeumah, vertalen, vertolken,
vertaling, ln teureudjeumah kitab
njan keu hikajat = ik vertolkte
dat boek tot een hikajat.
Teureukj (Mal. terkoel), kort geweer, buks, karabijn, korte donderbus.
1

Teureula'

328

Tham

de V I I Moekim's behooren tot


Teureula', achterlaad-geweer, BeauAtjh, doem teuseulm trn ba
mont-geweer.
poetr = alle onderdanen waren
Teui'eutib (v. Arab. tartib), de verneergedaald tot de prinses, meung
eischte volgorde, opeenvolging, rena prh-prh teuseulm dr = ingelmatig, de orde of etiquette in
geval v. uitstel v. onderwerping.
acht nemen, vgl. atran, meudjeulih,
tatah, bijv. oereung meuteureutib
Teuseisrh, vgl. sarah.
= een fatsoenlijk, ordelijk, stipt,
Teusrh (v. Arab. tasjrf), denken
net mensch, teureutib-meudjeulih =
aan iets, zich iets herinneren, herordelijk, net, fatsoenlijk (bijv. in
denken, vgl. ingat, bijv. teusrh lam
het spreken, gedrag, manieren,
atln de gedachte is bij mij openz.).
gekomen, teusrh ba" atln oereung tjhi'ln
ik herdenk mijn
Teurh', zie teusr".
vader.
Teuroepng (Mal. teropong), kijker,
Teusr', zie sr".
verrekijker, teuroepng
beud =
Teutab, vast, bestendig, voortdurend,
vizier v. e. geweer.
blijvend, gevestigd, onverzettelijk,
Teuroes, zie seureus.
onwankelbaar, onwrikbaar, rustig,
Teusawh (v. Arab. tagawwoef), de
gerust, kalm, vgl. teunt, meuhat,
mystiek (vormt met de studie der
sabt, opp. tjaba", wt-wt, bijv.
wet, pikah, en de geloofsleer, oedoe' teutab voor vast gevestigd
soej, de drie hoofdwetenschappen v.
zijn, ook: rustig, stil zittend zonder
d. Islam), leum teusawh de
zich te bewegen (bijv. v. bruid en
wetenschap der mystiek, vgl. taribruigom), djin lndoe'- (of lnkat.
dm) teutab disin nu blijf ik
Teuseubh (v. Arab. tasbih), lofprijhier voor vast, naritdji hana teutab
zing v. God, vgl. poedj, seula= hij houdt zich niet aan zijn
weut, bijv. seumajang teuseubh
woord, akaj teutab = een onwrik= dienst der lofprijzingen
(gebaar inzicht.
schiedt in Atjh vooral door vrouwen), pisang teuseubh = Canna
Teutahe, zie tahe.
indica, L . waarvan de zwarte zaden ' Teutah (Mal. fefas), wegsnijden, inworden gebruikt als kralen voor
snijden, lostornen.
rozenkransen (bh meusabah).
Teutapi, zie keutapi.
Tha, schoonouders (3e pers., in de 2e
Teuseudit, het verdubbelingsteeken in
pers. noemt de man hen zooals zijn
het Arab. schrift, vgl. sadoe.
vrouw hen noemt en omgekeerd),
Teuseulm (v. Arab. taslim), eerbevgl. toean.
toon, hulde, eerbied (vgl. hreumat,
meulia, bakeuti), ook: gehoorzaam,
Tha , zie that.
onderdanig, eeren, volgen, onderThabib (v. Arab. tabib), geneesmeesworpen zijn aan, behooren tot, onter, geneesheer, geneeskundige, mederdaan zijn, bijv. tateuseulm keu
dicijnmeester, dokter.
goer meuteum arh tateuseulm
Tham, tegenhouden, weren, stuiten,
keu nang-eumbah meuteum areuta
beletten, belemmeren, verhinderen,
tateuseulm keu Nabi meuteum
den weg versperren, ook: afsluiten
tjapa'at tateuseulm Toehan meu(om te kunnen vangen), een hinderteum tjeuroega ' eert uw onderlaag leggen (vgl. theun, sangga),
wijzer opdat gij kennis vergaart
verbieden, ontraden, afraden (vgl.
eert uw ouders opdat gij hun goelarang, teugah), bijv. djitham keuderen verkrijgt eert den Profeet opbeudji njang ploeng = hij hield
dat gij zijn voorspraak bekomt eert
zijn buffel tegen die op den loop
God opdat gij den hemel verwerft,
ging, djitham aneu'dji dja'oe rant
moekim toedjh teuseulm Atjh = j
= hij verhinderde (verbood) zijn
c

That

329

zoon naar de Westkust te gaan,


peu njang Alah neutham b' takeuteudja = wat God verbiedt
brengt dat ook niet tot stand, meu
ta"-tham eu galah lett. stooten
en tegenhouden bij de hoofdgrens,
e. s. v. spel (de belemmerde doortocht), ban sar trh lam oeteun
geuthaml roesa = zoodra zij in het
bosch waren gekomen zetten zij de
toestellen om herten te vangen uit.
That (soms tha"), zeer, erg, in hooge
mate, bovenmate, uitermate, uiterst,
hevig, duchtig, schromelijk, vgl.
amat, sangat, toendjaj, boekn boe
barang, opp. sigitoe, sigeutoe, ba
tjoet, bijv. bisa that = zeer vergiftig, le that = erg veel, sakt
that = zwaar, ernstig ziek, oedjeu
n that hevige regen, oereung
toeha that = zeer oude lieden,
djih njang that rajeu" = hij is de
grootste, thatl, of beuthat, of ba"
that = in sterke mate, gt tha"
soedji = hij is zeer goed van stem,
djimeuhj ngn soeara njang that
met luider stem riep hij (ons) toe.
Th (Mal. tahoe), weten, kennen,
kennis v. iets hebben, kunnen, kundig, verstand- of begrip v. iets hebben, ervaren, in staat, zich bewust
zijn van . . . , iets bemerken . . . ,
bijv. peu ka th aneu" gata
wat kan uw kind al?, ka th dja"
= het kan al loopen, peu ka djith = weet hij het al?, wat weet
hij al?, hana lnth = ik weet het
niet, njang peutjaja djith = wie
gelooven weten, meuth = iets
weten, met iets bekend zijn, djih
hana meuth meunan matjam =
van iets dergelijks had hij geen
vermoeden, peuth, of bri th =
bekend maken, doen weten, kennis
geven, meung h geuth l radja
als de vorst het te weten komt,
na neuth geumpa beuklam =
heeft u iets gemerkt van de aardbeving vannacht?; in een aantal
samengestelde werkwoorden gaat
th over in toe: toeban, tocdit, toe
djan, toedoem, toeh, toekn, toekri.

Theun

toen, toe'h, toepat, toepeu, toeri,


toes, toeth (zie aldaar).
Theu', meutheu", bouwvallig, bijv.
roemh nj ka meutheu" dit
huis is al bouwvallig.
Theun, of teuheun (Mal. tahan), uithouden, verdragen, verduren, lijden,
dulden, doorstaan, bestand zijn tegen, tegenhouden,
standhouden,
weerhouden, verhinderen, afhouden
van iets, stuiten, beteugelen, belemmeren, bedwingen, breidelen, iets
ophouden (ook in den zin v. geopend houden), opvangen, vasthouden, gijzelen, vgl. tham, teugah,
sangga, sagang, ook; uitzetten (v.
e. strik, val, fuik, hengel, enz., opp.
rhoeng),
bijv. han " djitheun
drdji l = hij kan het niet meer
uithouden, han djitheun l oereung
lam prah nj, ka leubh niba"
as - er kunnen geen menschen
meer in deze prauw ze is al meer
dan vol, breuh nj djitheun peut
oer l = deze rijst kan het nog
vier dagen uithouden (daar kunnen
we nog vier dagen van eten), theun
at = zich bedwingen, bedaard
houden, theun saba, geduldig verdragen, theun darah == bloed stelpen, theun i = het water tegenhouden (bijv. door een dijk), dji
theun napah = bemoeilijkte ademhaling, djitheun " = constipatie,
hardlijvigheid, bemoeilijkte afgang,
djitheun i" = niet kunnen urineeren, tatheun djarteu = houdt je
hand op, tatheun eumpang nj na
meung lnbh pad didalam
houdt dezen zak op dan zal ik er
padi indoen, oereung ph dj"
geutheun nira = de menschen kloppen den arenboom en vangen het
vocht op, neuheun (verkort uit
teuneuheun) = lett. waarin men
opvangt of tegenhoudt, d.z. vischvijvers in de strandmoerassen, theun
djam s= een gast vasthouden
(niet laten vertrekken bijv. vr hij
gegeten heeft), theun oetang =
iemand (wegens schuld) gijzelen,
theun tarn (njarng, -peuleunt",

Th

330

Tieun

-boeb, -kaw) strikken (val- Thng, of thng, het zeer laag neerhangende kruis v. e. Atjhsche
len, fuiken, hengels) uitzetten, theun
broek.
soeda voetangels plaatsen, theun
geutah lijmstokken neerleggen
Tiamm (v. Arab. tajammoem), be(om vogels te vangen).
strijking v. gelaat handen en voorarmen v. e. overleden nog niet beTh, droog, dor, uitgedroogd, opgesnedene met zuiver droog zand in
droogd, verdord (vgl. ktng, kroeplaats v. d. lijkwassching (wat de
sng, opp. basah, meu"i), ook:
Moslimsche wet in sommige gevalniets bezitten, platzak zijn (opp.
len toelaat).
basah), bijv. kaj th = droog
hout, idja ka th = het goed is
Tib', (water of een andere vloeistof)
droog, gapoe th = droge, ongemet een scheplepel (tjinoe, aweu")
bluschte kalk, oemngfn ka th =
uitscheppen, opscheppen, vgl. tjtng,
mijn rijstveld is opgedroogd (omteum", seut, bijv. tib" goel ba"
dat het in lang niet geregend
blangng = sajoer uit de pot
heeft), haleukmln th that =
scheppen.
mijn keel is erg droog, eungkt th
Tidji', in de neerhangende hand of
= gedroogde visch, peunadjh th
tusschen de vingers hangend dra= e. s. v. droog kolombijn-gebak, |
gen (bijv. een waterkruik, een mes,
oe th (of tjeunoel" ) = copra,
een parapluie, een wandelstok,
peuth droogmaken, afdrogen
enz.).
(vgl. peuktng),
peuth
i
Tidjh, of tidjh, afdruipen, druppedroogleggen (bijv. v. e. rivier, een
len, sijpelen, vgl. tb, titb, bijv.
rijstveld, enz.), peuth reu"h =
tidjh- (of teubit-) i babah
het zweet afdrogen, th kvng =
kwijlen, watertanden, verlekkerd
kurkdroog, geheel en al droog, ka
zijn op iets (vgl. kleut-kleut reuth ln hana sapeu l = ik heb
koeng), i mata srf tidjh = de
totaal niets meer (heb alles verlotranen druppelden gestadig neer.
ren), ka th ln digb la'n basah
Ti*, I werpen, wegwerpen, uitwer= ik ben platzak de anderen zijn
pen, gooien, vgl. srm, bh, bijv.
rijk beladen.
ti" djeu het net uitwerpen,
ti'- (of labh-, of lhm-) sa"h =
Th', inpletten, indrukken v. figuren
het anker uitwerpen, ti"- (of srm-,
in metaal, beus th" ' ijzeren of
of bh-) oe tanh op den grond
houten stempel daarvoor gebruikt.
gooien, meuti" = e. s. v. gooispel,
Th , e. s. v. zeevisch.
meufi'-fi* = naar elkaar toeThoe, het gedeelte v. d. voet boven
gooien, sarong sikin djiti" oe likt
de hiel (geunoe, toemt), enkel,
hana djitakt weuh keu mat =
vgl. gat" gaki, mata gaki, bijv.
de zwaardschede wierp hij achter
oeraf thoe = Achilles-pees.
zich hij vreesde niet hij verlangde
Thn ( M a l . tahoen), jaar, bijv. ffin
naar den dood, djiti" dr dalam
nj = dit jaar, thn teungh ==
la't = zij wierpen zich in zee,
het volgend jaar, thn dil (of |
II achterlaten, verlaten (vgl. ting djh, of njang ka) = verlegaj), bijv. idjaln teuti" lam roeden jaar, f* fhn = afloop v. h.
mhln mijn kleed heb ik (bij
jaar, ook: jaardag (v. e. heilige),
ongeluk) in mijn huis achtergelasithn n jaar,
meuthn-thn
ten.
= jaren lang, h trh ba" thn
= toen de tijd daarvoor gekomen
Tit, pijnlijk, vgl. reukam.
was, kanoeri t" thn = godsd. Tieun, ongeboren vrucht, foetus (vgl.
maaltijd wegens den jaardag v. h.
aneu" rht, seulabh),
meutieun
overlijden (v. e. heilige).
=
zwanger, teukeudirlah
lm
meutieun toean poetr = door
Thng, zie thng.

Tihang

331

Gods beschikking was de prinses


weer zwanger.
Tihang, mast, paal, tihang oel
fokkemast, tihang ikoe = bezaansmast.
Tika, of tingka (Mal. tikat), mat,
tika doe" = zitmat, tika h =
lig- of slaapmat, tika aleu =
vloermat, tika meu"ad = mat
voor het drogen v. padi, tika seumajang bidmatje (vgl. moesala,
sadjadah), tika bantaj = benoodigdheden voor het slapen, leung
tika = een mat ontrollen.
Tikh (Mal. tikoes), muis, tikh
taja = rat, tikh tn = een kleine
soort muis, toeba tikh = rattenkruit, tangkaj tikh = afweermiddel tegen muizen (een stuk bamboe waarin met formules beschreven papier).
Tilam, ruwe ligmatras (gevuld met
fijngesneden droog pisangblad, n
ktoesng),
vgl. kas, bijv. tilam
doe" zitmatras, tilam h =
ligmatras, tilam doe" dara bar =
de (lagere) zetel voor de bruid,
tilam doe' lint = de (hoogere)
zetel voor den bruigom (in de
bruidskamer), dji'h ateuh tilam
= zij lag op de matras.
Tilantahit, zie titilantahit.
Tilawat (v. Arab. tilawah), het voordragen v. zekere Koranstukken,
soedjoet tilawat = de prosternaties
verplicht bij het voordragen v. bepaalde Koran-verzen.
Til', zien, waarnemen, aandachtig
gadeslaan, vgl. kaln, nging, eu,
djeungeu", pandang, bijv. til' ngn
mata at = zien met het oog des
harten, til" ba" deuh = scherp
zien.
Til (Mal. tlor), gebrekkig-, krom-,
dialectisch spreken (de Benedenlanders v. Groot-Atjh die voor beschaafd gelden en sterk brouwen
worden soms door de Bovenlanders
die de r dentaal uitspreken til genoemd).
Tima (Mal. timba), emmer, putemmer,
vgl. ama" (bijv. gebruikt bij het ba-

Timba*

den), bijv. tjrng i lam mn ngn


tima = water putten uit de put met
een putemmer.
Timah, tin, lood, zink; onderscheidenlijk: timah poeth = tin, timah itam
= lood, timah sn (of -sm) '
zink, peukl" timah = het doen insteken der handen in gloeiend lood
(vroeger een godsoordeel), sidjoe"
badandji sipeurti timah = zijn l i chaam is koud als tin.
Timang, I (Mal. timbang), wegen,
(een quaestie) overwegen, in bedenking, of in beraad nemen, nadenken over, ook: in evenwicht,
symmetrisch, recht zittend (niet
scheef), opp. singt, tjake, irt,
bijv. neuratja timang meuh = een
weegschaal om goud te wegen, ka
habh tatimang = hebt ge er al
voldoende over nagedacht?, peutimang = de periode gedurende
welke de pasgetrouwde vrouw nog
als huiskind bij haar ouders doorbrengt, wa't tjt timang = hoogste zonnestand, middag (12 uur),
wa't timang teungh malam
middernacht (12 uur), timang pasang precies in evenwicht, hana
timang pasangdji = zijns gelijke
niet hebben, teunimang, of seunimang = gewichten, ook: overweging (alvorens te besluiten), II
(Mal. timang), iets op de handen
wiegend heen en weer bewegen,
bijv. dja" koetimang tjrang = welaan ik schommel je heen en weer
hopla! (z spreekt de moeder
haar kind in een wiegeliedje toe),
III regelen, besturen, vgl. at,
rintah, bijv. peutimang djam, of
peutimang boet = de zaak (het
ontvangen der gasten) regelen (bijv.
bij een huwelijksfeest), addji that
peutimang nanggr = hij was
zeer rechtvaardig in het besturen v.
h. land, peutimang pangkat = een
ambt vervullen, I V tim[b)ang,
of simbang, zie simbang.
Timba', afschieten (v. e. vuurwapen),
vgl. tt- (of ph-) beud, of poebeud.

Timoe

332

Timoe, Oost, het Oosten, vgl. mata


oer ", bijv. moesm timoe
Oostmoesson, angn timoe = Oostenwind, bintang timoe lett.
Oost-ster", d.i. de planeet Venus
als morgenster", timoe la't
Noordoosten, timoe padang =
Zuidoosten (vgl. toenggara).
Timoe (Mal. timboel), drijven, aan
de oppervlakte komen, opkomen,
opduiken (opp. lham), bijv. taph
timoe bat lham = klappernootbast drijft (op het water) een steen
zinkt, narif ka djitimoe teuma =
de quaestie is weer opgedoken, opgerakeld, djitimoe sajang lam at
radja = in het gemoed v. d. vorst
was medelijden opgekomen, bat
timoe = puimsteen.
Timh (Mal. toemboeh), groeien,
wassen, gedijen, uitspruiten, ontkiemen, uitkomen, di blang timh keutoembt = op het veld groeit keutoembt, mafa timh = lett. oogontkieming", d.i. een witte korrel
in de iris v. h. oog.
Timn (Mal. entimoen), komkommer-,
en meloensoorten.
Timpa, doen neervallen, neerkomen,
neerstorten, neerslaan (bijv. v. padi
of gras door den wind), kaj njang
ban lheuh teukh meutimpa-timpa
doem het hout dat pas gehakt
was lag allemaal opgestapeld, meuteutimpa laagsgewijze op elkander vallend.
Timphan, of djeumphan, e. s. v. lekkernij v. kleefrijst (die volgens de
adat niet mag ontbreken onder de
lekkernijen die men gasten op de
beide officieele Moslimsche feestdagen voorzet).
Timpheung, op iets stappen, bestijgen, vgl. ", bijv. timpheung- (of
"-) reunjeun = een trap bestijgen.
Timpla* (Mal. tempela"), verwijting,
bedekte aanwijzing van of zinspeling op iemand (als den dader v.
iets verkeerds), vgl. pangsi, ta"wi,
miseu, tams.
Timph, doe" timph, zitten met de

Tingkah

beide beenen naar rechts onder het


lichaam gevouwen.
Tindh, op elkaar zetten of plaatsen,
vgl. soesn, ook: toeslag (bijkomend voordeel, vgl. tjoetj,aboen),
meutindh laph = zich in lagen
opstapelen, meuteutindh in lagen opeengestapeld.
Tindjoe, de gesloten hand op den uitgestoken duim op iemands hoofd
laten draaien waardoor de knokels
der vingers het hoofd pijnlijk raken
(e. s. v. tuchtmiddel tot bestraffing
v. kinderen).
Tinggaj (Mal. tinggal), blijven, overblijven, achterblijven, achterlaten,
nalaten, overschieten, achtergebleven, verlaten, vgl. ti", bijv. tinggaj
ladang een ladang verlaten (verwaarloozen), b" tinggaj meung
sabh = laat er geen n achterblijven, tinggaj seumajang lett.
achterwege laten der godsdienstoefeningen, d.i. menstrueeren, de
maandstonden hebben (vgl. leumah-,
kaln-, aneu" boeleun),
tinggaj
dnja lett. de wereld achter laten, d.i. sterven, njang bar tinggaj oer nj lnpeuhabh = wat
ik gisteren onafgedaan liet zal ik
vandaag afmaken, tinggaj euntjit
= een spoor achterlaten, tinggaj
prang = wegblijven uit den strijd,
tinggaj-minggaj = in allerlei opzichten tekort schieten, teuninggaj
= achtergelaten zaken, nalatenschap, erfgoed (vgl. peusaka, peunoelang), ook: het overblijvende,
rest, restant, keutinggalan = overgeslagen, over het hoofd gezien,
overgebleven, achtergelaten.
Tinggng, hurken, nederhurken, doe"
tinggng = gehurkt zitten (bijv.
wanneer men zijn gevoeg doet).
Tingka, zie tika.
Tingkab, vierkante kleine opening in
den huiswand dienende tot venster,
bijv. tingkab nj reunggang = dit
venster sluit niet goed.
Tingkah, I kuren, grillen, luimen, streken, nukken, invallen, buien, gedragingen, wijze van doen, vgl. lag,

Tingkeum

333

bijv. le that tingkahdji hij heeft


veel kuren, is dikwijls nukkig, tingkah lag doen en laten, II
het rhytme bij het bespelen v . muziekinstrumenten, tingkah
boenj
=
de afwisselend lage en hooge
tonen (bij het bespelen v . muziekinstrumenten voortgebracht).
T i n g k e u m , e. s. v. w o u d b o o m ( B i schofia javanica, B I . ) .
T i n g k o e , dragen in den arm boven
de heup ( v g l . keumi", kil"), ting- \
koe aneu" een k i n d aldus dragen, ook naam v . e. k r u i d ( P h y l lanthus N i r u r i , L . ) .
T i n g j , in seumah tingj, de plechtige
groet dien de bruid brengt bij de
knie v . haar gemaal als blijk v . echtelijke gehoorzaamheid.
T i n t e u n g , teuminteung,
(bij het dorschen) de uitgetrapte padistengels
(met de handen) uitschudden om
het kaf en v u i l v. d. padikorrels af
te zonderen.
T i n g , de beo (de bekende sprekende
v o g e l ) , lidah ting
= de trekker
v . e. geweer ( v g l .
gamt).
T i p ' , I v a k k e n w a a r i n een rijstveld
is verdeeld, v g l . keubeung,
bijv.
tip" oemngln
loeah that =
de
v a k k e n v . mijn rijstveld zijn zeer
uitgestrekt, II smeren, smeersel,
v g l . tit ",
poep".
T i p , teumip
( M a l . tipoe), bedriegen, beetnemen, misleiden, verschalken, list, arglist, bedrog, streek, v g l .
peungeut, peulingk",
taki,
daja,
bijv. gbnjan
geutip
ln =
hij
bedriegt mij, si tip ln hana dihinan = die mij bedroog was daar
niet tegenwoordig, han "
djitip
ngn djitaki = zij w a r e n niet te
bedriegen en te verstrikken, han "
djitip l tjtan = de duivel vermocht hen niet te verschalken, png
teumip
= geld om (een ander)
te laten bedriegen,
tip-teumip
3= elkaar bedriegen, fip Daja
=
Dajasche listen,
tip
hkeumat
prang = oorlogslisten.
T i r ( M a l . tirai), gordijn, v o o r h a n g sel, scherm, v g l . tabng, bijv. fir

Titb
di langt tegen de zoldering gespannen kleed.
Tir ( M a l . tiroe), nadoen, nabootsen, namaken, v g l . teuladan, bijv.
djitir boetln
hij maakte mijn
werk na.
Tirh, lek, lekken (v. e. huis, een dak,
enz.), bijv. roemhln
tirh that =
mijn huis lekt erg, prah tirh
geugala = een lek vaartuig w o r d t met
hars dichtgestopt, oemng tirh
=
rijstveld dat op een poreuzen bodem is aangelegd, tirh
djardji
hij kan geen geld bewaren (lett.
zijn handen zijn l e k ) .
Tirm ( M a l . tiram), oester.
Tirt ( M a l . tiroes), naar het uiteinde
toe dun of smal uitloopend, opp.
keumoerah,
bijv. boeleun
tirt
=
afnemende maan
(vgl.
boeleun
trn), oedjng
djar tirt = dun
toeloopende vingers, djikab
gloenjoeng
poetr
batjoet-batjoet
hingga tirt au-h teuma
poeth
net zoo lang beten ze i n de
ooren der prinses tot deze steeds
dunner wordend tenslotte uitscheurden.
Tit, aneu' tit, clitoris, kittelaar.
Titah, bevel, w o o r d (v. e. v o r s t ) , ban
njang titah niba" Srjpada
bandoem
teudjoendjng
meuseu'n
di
ateuh
oel kam doem =s al wat U w e
Majesteit beveelt nemen wij allen
eerbiedig ter uitvoering in ontvangst.
Tit", punt, stip, spikkel, druppel, bijv.
tit" ba sabh tit" fa doea alh han
tit" = de letter ba heeft n, de
fa twee en de alif geen stippen,
meutit'-tit"
= gestippeld, gespikkeld, tit" i mata, weenen, huilen,
i sitit" didalam paleut s
oeth
djeut
man
lam tjahja =
n
druppel water in de handpalm wie
verstaat de kunst zich i n den glans
d a a r v a n te baden?
T i t ' , smeren, smeersel, v g l . f i p ' ,
poep".
T i t b , of fiffc, druppel, afdruppelen,
afdruipen, i sititb == een druppel
water, peutitb, of peutitb
= (wa-

Titb

334

ter of ander vocht) laten druppelen


(bijv. als medicijn in de oogen), zie
tb.
Titb, zie titb.
Tith, (deeg v. d/eump/zan-koekjes)
zacht en voorzichtig persen of
drukken in cylinder-of prismavorm.
Titi, I (Mal. titian), smal bruggetje,
vlonder (bijv. een paar boomstammen over een beek), vgl. toetoe,
bijv. tabh titi di aloe nj = leg
een vlonder over deze beek, titi
mama = twee balken boven in het
huis,
plafondhangers
(waaraan
slechts in sommige huizen een plafond wordt aangebracht), II
meutiti, een schril geluid, suizen,
tuiten, vgl. meu"i"i, meu"", meutoeng-toeng.
Titilantahit, of tilantahit, of hitlansahit, e. s. v. koekoek (de bekende
Piet van Vliet").
Tiwah (Mal. twas),
overwonnen
worden, bezwijken, zwichten, onderdoen voor, de nederlaag lijden,
het onderspit delven, het verliezen,
het afleggen, de mindere zijn, vgl. i
fat, bijv. tiwah prang (-da"wa, \
'hoekm, -sabng) = het verliezen
in den oorlog, in een geschil, in een
proces, in een hanengevecht, ka
tiwah prang siblah = de eene
partij begint het reeds te verliezen.
Tja', kluit, tanh tja" = kluitachtige
aarde, tb tja" (den grond) met
de schop (lham) in kluiten verdeelen, lh tja" = de aardkluiten gelijk trappen (bij het plantklaar maken v. e. veld).
Tjab, I zegel, stempel, euntjin tjab \
= zegelring, tjab sikoereung
=
het vroegere negenvoudig soeltanszegel, fja& teungh = het vroegere
enkelvoudig soeltanszegel, tjab moesala = donkere vlek op het voorhoofd van sommige vrome lieden
(volgens de goedgeloovigen veroorzaakt door de vele malen dat dat
lichaamsdeel bij de prosternaties
den grond heeft geraakt), II
tjab, meutjab-tjab babah (Mal. ketjap), smakken, vgl. meuklab-klab.

Tjah

Tjaba , woelig, rusteloos, onrustig, bewegelijk, vgl. wt-wt, opp. teutab,


bijv. dji"h tjaba" that = hij ligt
erg te woelen.
Tjabah, goed zoo, bravo.
Tjabanda, zie banda.
Tjabeung (Mal. tjabang), tak, gevorkte tak, vertakt (vgl. simpang,
dheun, rantng), bijv. djalan meutjabeung
(of -meusimpang) =
een weg die zich vertakt, in tween
deelt, meutjabeung lh = met
drie vertakkingen, loengk roesa
meutjabeung-tjabeung
= het gewei v. e. hert is rijk getakt, tjabeung bat djeurat = de wijd uitstaande krulversieringen ter weerszijden v. e. grafsteen, ba" kaj
rampa" that tjabeung
= een
breedgetakte boom.
Tjab', peunjakt tjab", e. s. v. ziekte waarbij open zweren en puisten
ontstaan (vooral op beenen en armen) .
Tjabt, uittrekken, uitrukken (bijv. v.
planten, tanden, haren, spijkers,
enz., vgl. lt), tjabt labang ba"
tng de spijkers uit een kist
(vat) trekken.
Tjadat, of tjahdat (v. Arab. sjahadah), de Mohamm. geloofsbelijdenis.
Tja', I meutja", zingen, vgl. moepantn, njanj, meudjangeun, meuddi, bijv. djimeutja" panton
hij zingt pantoens, II kaw tja"tja" (of tjh-tjh), een hengel
dien men telkens een oogenblik in
het water houdt en dan weer met
een ruk ophaalt.
Tjaga , onderstel, steunsel voor iets
(bijv. de gaffelvormige stuurbalk
waarop een lang roer = keumoed
dng rust), tjaga" meureujam =
affuit v. e. kanon.
Tjag, de Maleische beer.
Tjah, I tjeutjah, tjeumeutjah, kappen,
wegkappen, gelijk kappen, vgl. teubang, bijv. tjah rt = (takken)
wegkappen om zich een weg te
banen (door het woud), II achter-achterkleinkind, afstammeling in
1

Tjahdat

335

den 4en graad, trh an ba" tjoetj


tjah tjtn gata = tot in u w verre
nageslacht.
Tjahdat, zie tjadat.
Tjaheung, vooruitstaande tanden.
Tjahi ( M a l . sjah), heer, vorst, tjahi
alam heer der wereld, wereldvorst, wereldheerscher.
Tjahit (v. A r a b . sjahd),
martelaar,
geloofsgetuige, mat tjahit = gesneuveld, gesneefd in den heiligen
oorlog, sterven als geloofsgetuige,
v g l . tjoehoet.
Tjahja, of tjeuhaja, of tjaja ( M a l .
tjahaja), glans, schijnsel, schittering,
gloed, licht, luister, meutjahja = w a t
glans verspreidt (bijv. iets dat blinkt
i n de zon, diamant, een v u u r v l i e g ,
de schubben v. e. v i s c h i n het w a ter, enz.), v g l . kilat, gilab, peungeuh,
gilang-goemilang,
blt-blt,
enz., bijv. tjahja meuh = de glans
v . h. goud, meungnj
na tjahja mata oer gadh tjahja boeleun
=
w a a r de z o n schittert gaat de glans
der maan teloor,
meutjahja-tjahja
ban bintang timoe = schitterend
gelijk de morgenster,
lang-goemilang tjahja moema'-ma" = schitterend met een flikkerende schittering,
moeka poetr njan meutjahja
lag
keumala = het gezicht dier prinses
glanst als een karbonkel,
peungeuh
tjaja hana sakri = onvergelijkelijk
lichten en glanzen.
Tja*i ( M a l . sja'ir),
gedicht, vers.
Tja*i, de huisspin (spint geen web
en draagt haar eiernest als een
doosje aan het onderlijf o v e r a l met
zich mede), bh tja'i
= e. s. v .
knoopjes v o o r baadjes i n v o r m gelijkend op zulk een doosje.
T j a h , of teukeutjhah,
of teukeutjha",
mal, coquet, hysterisch, inng njan
tjah that djikhm
hana teudh
=
die v r o u w is zeer hysterisch zij
lacht zonder ophouden.
Tjaja, zie tjahja.
Tjaj ( M a l . tjair),
dun, vloeibaar,
niet gebonden, week, v g l . leumi",
opp. ghoen, likat, bijv. kanji tjaj
= dunne rijstepap, ka tjaj badan-

Tjampli
dji geutjang = zijn lichaam zit v o l
hakken en houwen (is als hetware
tot moes gehakt).
Tjakab, I mooi, fraai, v g l . il", indah,
nh, lintng, enz. bijv. babah pint
boekn
that tjakab = de ingang
der poort is zeer fraai, II klaar,
gereed, v g l . sb, keumah,
bijv.
aneu" radja bandoem tjit ka tjakab
ngn alat = a l de prinsen w a r e n
reeds klaar met wapens.
Tjakah, de rechtopstaande steunpalen
v . e. weeftoestel, tjakah kreujaj
werktuigje v o o r het maken v . randboordsel.
Tjake, scheef, v g l . irt, singt, opp.
timang.
Tjakeu*, fraaie blauwe vogel met
witte borst.
T j a k , aneu* tjak, de ophaler v . e.
weefgetouw (een lat w a a r a a n met
lussen de kettingdraden bevestigd
zijn), aneu" tjak- (of sar*-) kasab
= afzonderlijke ophalers als bij het
w e v e n met metaaldraad w o r d e n gebruikt.
Tjakra, I rad, w i e l , v g l . tjintra, bijv.
tjakra dnja, lett. r a d der w e r e l d " ,
naam v . e. groote antieke k l o k te
K o e t a R a d j a , II tjakra- of meutjakra ngn, omgaan met, omgang
onderhouden met, v g l .
meurakan,
bijv. b" tameutjakra
ngn
kaph
=
onderhoudt geen omgang met
ongeloovigen.
Tjakri, meutjakri, e. s. v . reciet dat
slechts bij het ratb Saman en uitsluitend door v r o u w e n wordt v o o r gedragen.
Tjalitra ( M a l . tjeritera), verhaal, v e r telling, geschiedenis, verhalen, vertellen, v g l . peugah, haba,
hikajat,
riwajat, bijv. djitjalitra
oentngdji
ba' ln = hij vertelde mij zijn lotgevallen.
Tjam (v. A r a b . Sjam),
S y r i , idja
Tjam = lett. stof uit S y r i , w a a r v a n de A t j h s c h e koepiah's w o r d e n
gemaakt.
Tjama ( M a l . tjamar), zeezwaluw.
T j a m b , zweep.
Tjampli, of tjapli, verzamelnaam v o o r
1

Tjamtja

336

verschillende Capsicum-soorten, bijv.


tjampli aw, of tjampli rajeu" = de
gewone groote roode of groene
Spaansche peper, tjampli tjoet, of
tjampli
Tjina = de kleine zeer
scherpe soort ( M a l . tjab
rawit),
tjampli boeta =
(geen capsicumsoort maar) de z.g. l a n g e peper",
d.i. de cylindrische vruchtkolf V .
Piper retrofractum, V a h l .
Tjamtja, of tjantja, Europeesche lepel, tjamtja aneu" djar = vork.
Tjamtjoerh, tuinkerszaad ( L e p i d i u m
sativum, L . ) .
Tjanang, koperen bekken (slaginstrument kleiner dan de gng),
ph
tjanang = op bekkens slaan, tjanang tring = een primitief tokkelinstrument slechts bestaande uit een
stuk bamboe v a n welks bast een
drietal vezels losgemaakt en door
een k a m gespannen zijn.
Tjandn, lieftallig, bevallig, v g l . manh, bijv. b" tadja" thn nj bh
at tjandn ~ laat ons dit jaar niet
gaan lief hartje, boengng
tjandn
de mooie roode bloemen v . e.
struik die veel op begraafplaatsen
voorkomt, dara tjandn,
of poetr
tjandn
= gezwollen halsklieren.
Tjandoe, opium (onvermengd zooals
die v. d. regie verkregen wordt,
v g l . madat, apioen), boelit
tjandoe
een balletje opium, g tjandoe
= opiumpijp, si meutjandoe
= de
opiumschuiver, djamb
tjandoe
hut w a a r i n men opium schuift,
pib- (of hisa"-) tjandoe opium
schuiven.
Tjandng, parang fjandng,
e. s. v .
kapmes waarbij de punt d a k v o r m i g
toeloopt waardoor het lemmet tegen
beschadiging (bijv. v . steenen op
den grond) beschermd wordt.
T j a n ( M a l . tjanai), draaibare slijpsteen, op zulk een steen slijpen, v g l .
asah, bijv. gbnjan
geutjan
sikingeu = hij slijpt zijn mes.
T j a n ' , de onvertakte naar alle zijden
uitstaande zijassen of zijuitloopers
(bloemstelen) v . e. bloemtros (moe)
bij een palm (dus de kleine trosjes

Tjangkj

rechts en links v . d. bloemtros


w a a r a a n zich eerst de bloemen en
daarna de vruchten o n t w i k k e l e n ) ,
pineung si tjan" = een trosje p i nangvruchten, pineung sabh
moe
leubh-koereung
na Ihplh
tjan"dji s= aan een groote tros pinang
zitten ongeveer 30 kleine trosjes.
Tjang, hakken, neervellen, neerhouwen, kerven, fijnhakken, v g l . ta', teubang, bijv. si mat geutjang = de
door hakken (houwen) ter dood gebrachte, tjang boeja raja = het
neerhouwen v . groote krokodillen,
tjang bakng
= kerven v . tabak,
bh panah teutjang = fijngehakte
n a n g k a (bijv. om er goel v a n te
maken), rab djitjangkoe hij heeft
me haast (met een slagwapen) gehouwen, djitjang moeshdji
h "
hantj
= hij hakte zijn vijand tot
moes.
Tjanga', een blauwkleurige reigersoort.
Tjangah, e. s. v . zeevisch.
Tjanggang, spichtig, lang en dun.
Tjangg, het puntige uitsteeksel aan
het gesloten uiteinde v . d. scheede
v . e. rentjong, ook: het puntige uiteinde v. h. heft v . sommige wapens
(bijv. bij een rentjong, of soms bij
een k l e w a n g ) , v g l . tjar".
T j a n g g o e ' , k i k v o r s c h , djh
na le
tjanggoe"
png-png
soedji
=
daar zitten een aantal k i k v o r s c h e n
te k w a k e n , tjanggoe"
png = een
kikkersoort met een geweldig geluid
(dat hij laat hooren als het pas geregend heeft), tjanggoe"
poer
=
een kikkersoort met bultige huid,
tjanggoe'
phang (of idj)
een groene sawahkikker (dien men
w e l als aas aan den vischhaak
slaat), barah tjanggoe"
= kikkerv o r m i g gezwel aan de binnenzijde
der dijen.
Tjangkng, achterover gebogen, v g l .
djeurangkhng,
leunt",
djng.
Tjangkla', welbespraakt, welsprekend.
Tjangkj ( M a l . tjangkoel),
e. s. v .
hak of spade dienende tot het o m spitten v . d. grond, tjeumangkj
=

Tjant*

337

Tjarng

den grond met een hak bewerken,


ten derde houdt men de handen
omspitten, vgl. lham, tjat', toekj,
(als biddend) op, deze drie worden
soed .
volledig door het gebed, tjatat sah
Tjant', sierlijk, lieftallig, bevallig,
== geldige voorwaarde, tjarat makeurig, net.
n djoenoet = voorwaarden v. h.
Tjanfja, zie tjamtja.
ritueele bad (vereischt voor iemand
Tjapah, groote schotel v. hout of aarverkeerend in den toestand eener
dewerk.
z.g. groote onreinheid), ln moebti
Tjapang, in n rechte lijn wijd naar
saleum tanda hteumat djat ln
buiten uitstaande (v. d. horens v.
moemat tjatat meulia = ik breng
horenvee), de uiteinden horizontaal
u den heilgroet als teeken v. eerbied
uitstekend (bijv. v. d. snor), opp.
de handen reik ik als bewijs mijner
tangkb, toekb, vgl. teupang, teuachting.
pheung.
Tjarh, zie sath.
Tjapng, I voorsteven v. e. vaartuig,
Tjariat (v. Arab. sjati ah), de M o vgl. oel, II voorwerpje v.
hammedaansche wet, de 'heilige
hoorn, lood, of leer waardoor de
wet, het door Allah ingestelde, vgl.
snaren v. e. Inl. viool (hareubab)
hoekm, sara", tjara".
uit elkaar worden gehouden, III
Tjarikat (v. Arab. sjarikah), maatvierkante gordelplaat, vgl. peunschap, vennootschap, genootschap,
dng.
compagnie, deelgenootschap, geTjapi* (Mal. tjapi"), kreupel, mank,
meenschap, verbond, bondgenootpeu nan oeteung tjapi" njan =
schap, vgl. koengsi, bijv. afra- (of
hoe is de naam v. dien kreupelen
laba-) meutjatikat gemeenschapman?
pelijk verworven goederen (vgl.
afra sihareukat).
Tjapi'i (v. Arab. Sjafi i), naam v.
den stichter v. d. Sjafi itische rechtsTjar', het omgebogen gesloten uitschool.
einde v. d. scheede v. e. rentjong,
Tjapli, zie tjampli.
vgl. tjangg.
Tjara', I goot, leiding, tuit, tjara"
Tjaroeh, I tjeumaroeh, (een dier de
wng gootje waaruit bij een suipooten) met een touw binden (vgl.
kermolen het uitgeperste sap vloeit,
peutal, ikat, djantang), bijv. fafja II zie sata".
roeh keubeu njan moela meung
mangat tasi = bindt dien buffel
Tjaram, voorschot, godspenning, een
eerst vast opdat ge hem gemakkekleine som geld gegeven door den
lijk slacht, kamngln
meutjaroeh
kooper als bewijs dat de koop gekeu tal djantang = mijn geit
sloten is (vgl. tjinggtam), ganda
heeft zich met haar pooten in het
tjatam het tweevoudige voorbindtouw verward, II peunjakt
schot (door den verkooper vertjaroeh, e. s. v. veeziekte waarvan
schuldigd als hij na het sluiten v.
de verschijnselen o.a. zijn: ontsted. koop v. d. transactie afziet).
king v. d. hoeven en ontsteking v.
Tjarat (v. Arab. isjatat, of sjatt),
d. tong.
teeken, bewijs (vgl. tanda), ook:
voorwaarde, vereischte, beding (vgl.
Tjarng, lichamelijk en verstandelijk
djandji), bijv. tjatat da'wa = verontwikkeld, knap (zoowel v. uitereischten v. e. aanklacht, tjatat geulijk als v. verstand), kundig, bedremad na peut peukata: peutama
ven, zich goed weten te redden, vgl.
toengkat, keudoea keunand keutjeudah, oeth, meu'akaj, lis",
lh geuleung djat
sampteuna
bidja', arh, enz., bijv. tjarng matit
deungn doe'a = tot het bedelen
= handig in het debat, djih tjatng
zijn vier dingen vereischt: ten eerste
basa Atjh = hij is bedreven in
een staf ten tweede een bedelzak
het Atjhsch.
c

22

Tjart

338

Tjart, knorren, mopperen, jammeren,


beknorren, gispen, een standje m a ken, verwenschen, uitschelden, v g l .
teuna", bijv. aneu' njan han
djeut
tatjaet sabab djih aneu" habib t=
dat kind mag men niet beknorren
want het is een k i n d v . e. habib,
djitjart
keu oentngdji
== hij
moppert (jammert) over zijn ongelukkig lot, treu'-treu' geutjart
geutanj
= aanstonds maakt hij ons
nog een standje, keunng
tjart
=
uitgescholden,
djitjavt
oereung
hana meusabab = hij scheldt de
menschen uit zonder reden, s-s
ka taph b' tatjart
wien ge
geslagen hebt moet ge niet bovendien uitschelden, binatang han djeut tatjart
= dieren w a a r v a n men
geen k w a a d mag zeggen (zooals:
krokodillen, tijgers, olifanten, varkens en muizen), tjeumart
doem
beureuth
= in scheldwoorden losbarsten.
T j a ' s i , of sa'si, getuige, getuigenis,
v g l . tjoehoet, bijv. ' tja'si getuigenis afleggen, peudng tja'si =
tot getuige nemen (bij het sluiten
v . h. huwelijkscontract, een verkoop, enz.), meunj hana meutja'si
hana sah bl poebl
= als er
geen getuigen zijn is een koop of
verkoop niet wettig (geldig).
Tjat, verf, verven, beschilderen, fjaf
keutoepng
= e. s. v . kinderspel
waarbij de medespelers het gezicht
volsmeren met veegsels en strepen
v . roet.
Tjatja', rechtop ergens in steken (bijv.
in de omwanding, in den grond,
enz.), v g l . fjoefj , bijv. fjaf j a - (of
tjoetj'-)
boelh
= standaard op
welks verticale spillen de spoelvormige bamboeklossen met het opgekloende garen worden
gestoken
(van dezen klossenstandaard w o r den de te w e v e n garens naar het
scheerraam
overgebracht),
ook:
naam v . e. horenstand waarbij de
horens recht naar boven zijn gebogen.
1

Tjatjah, met de voeten i n den grond

Tjawi'
(in de modder) stampen, of trappen, bijv. oereung
ph kant
djitjatjah tanh = de pottenbaksters
trappen met de voeten in de aarde
(n.1. om de specie te mengen), v g l .
lh, gilh,
gidng.
Tjatjat, lichaamsgebrek, v g l . tjidra,
bijv. oereung
njan na tjatjat
die man heeft een lichaamsgebrek,
peutjatjat iemand verminken, een
w o n d toebrengen die het verlies v .
h. gebruik v . n of meer ledematen ten gevolge heeft.
T j a t ' , I e. s. v . hak of spade om den
grond om te werken, tjeumat"
=
omspitten, schoffelen, v g l .
tjangkj,
lham, toekj, soed", II zie tjoet'.
Tjat ( M a l . tjatoer), schaakspel ( a l leen door voorname hoofden beoefend),
bakspel
(vgl.
tjoeka',
djoengka'),
ook: e. s. v . belegeringsspel, tjat rimoeng
( v g l . meu
rimoeng-rimoeng).
Tjawaj (v. A r a b . Sjawwal),
de 10e
maand v . h . Moslimsche jaar (meer
gebruikelijk: boeleun
oer
raja).
Tjawan, k o m , schotel v. E u r o p . aardewerk of porselein (kleiner dan
de mangkng),
tjawan tanh
=
kom v . inheemsch aardewerk, fjawan broe'
k o m v . e. klapperschaal.
Tjawardi, of tjawaroedi, of djawardi,
of djawareudi,
of radjawardi,
glazuursel, email (voor het emailleeren
v. gouden v o o r w e r p e n ) , bh tjawardi = inbrengen v. glazuursel,
emailleeren, brandschilderen.
Tjawaroedi, zie tjawardi.
Tjawat, schaamgordel (om het middel
geslagen en tusschen de beenen
doorgehaald), tjawat toep
= de
gedroogde penis v . d. eekhoorn als
amulet om het lichaam gehangen
(middel tot verhooging der geslachtsdrift) .
T j a w , overwegen, overdenken, bijv.
tjoeba tjaw naritln nj tracht
mijn woorden te overwegen.
T j a w i ' , haken, ophangen aan een
haak, meutjawi"
=
ergens aan

Tjaw

339

blijven haken
(vgl.
meukeumat,
meusangkt),
tjeunawi"
=
haak,
hanger, kapstok, bijv. beukah idjaln meutjawi"
ba' pageu mijn
kleed is gescheurd daar het aan de
heining is blijven haken.
T j a w , roeren, omroeren, v g l . gaw,
wt, bijv. tjaw kandji = rijstepap
(bij het koken) omroeren, Zao
meutjaw
atln
=
het is alsof
mijn hart wordt omgeroerd, i k ben
bekommerd, ongerust.
Tj*, meutj",
het aantal v . e. greep
i n een hoop kopergeld of steentjes
gissen, raden.
T j b , (padi, pinang, enz.) met de tanden v . d. bolster ontdoen en dan de
korrels opeten
(zooals kinderen
graag doen), v g l . keung.
T)'-br',
een boom (Cassia siamea,
L a m . ) uit w e l k s hars w e l e. s. v .
zwarte inkt wordt gemaakt.
Tjdaga, zie
sdaga.
Tjdara, zie sdara.
Tjtan, of stan,
of tjtan
(v.
A r a b . sjaitan), satan, duivel, booze
geest, v g l . djn, bijv. han " djitip
l tjtan
= de duivel vermocht
hen niet te verschalken, han
tapath
stan = luister niet naar den duivel.
Tjh, I fijn (-maken, -stampen, - w r i j ven, -drukken), v g l . hantj,
alh,
bijv. pad ka tjh geutb
= de
padi is al fijn gestampt (tot
breuh),
ka tjh lndja" nanggr Atjh bandoem ik heb geheel A t j h al
platgetreden (d.i. i n alle richtingen
doorkruist), tjh goet
= luizen
fijn drukken, tjh ranoeb si- (doea-,
lh-) gapoe = het fijnstampen v .
n (twee-, drie-) sirihpruimpjes
(als tijdsbepaling), tjeumeutjh
=z
padi v o o r de laatste maal fijn dorschen, peutjh
= fijn maken, pellen, breken ( v g l . peuhantj,
prh,
poebeukah)
bijv. v . d. eierschaal
door de moederkip, v . d. rijst door
die te stampen, enz., II fjft, of
tjhh, v g l . siah (v. A r a b .
asjjach,
m v . v . sjaich), leidsman, regelaar,
chef, v g l . oel, ba", pangkaj, djoe-

Tjeuding

ara, bijv. tjh lik = de leidsman


bij het dikir-reciet, tjh ratb de
voorganger bij den r a t b , tjh soemoebeut
= de leider bij het K o ranonderwijs
( v g l . goer),
tjh
hadji = de leider v . zijn landgenooten bij de bedevaart te M e k k a ,
III kaw tjh-tjh,
zie tja".
Tjh, peutjh,
beschrijven,
meutjh,
bekend, beroemd, poetr
meutjh
indah roepa = de beroemde schoone prinses.
Tjkarm, of katjkarm,
e. s. v .
V o o r - I n d i s c h e batikdoeken.
Tjmpaga, zie tjeumpaga.
T j n d a w a n , scheermes, zakmes.
Tjng, weegschaal met schalen (vgl.
neuratja),
timang ngn tjng

met de weegschaal wegen.


T j ' s a , zie s"sa.
Tjt, idja tjt ( M a l . kain tjita), gedrukt katoen, sits.
Tjt, I of tjtjt, achterkleinkind, afstammeling in den 3en graad, II
tjt-tjt, klanknab. v . h. geluid v . d.
huishagedis.
Tjeubeuh, dapper, onversaagd, aandurven, v g l . bhe, peukasa,
brani,
angkara, opp. geusoen,
takt, bijv.
keubeu(boebiri-, kamng-)
tjeubeuh
= een buffel (ram, bok)
die andere dieren aanvalt.
T j e u d a h ( M a l . tjerdas),
knap, ontwikkeld
(zoowel v . uiterlijk als
v . verstand),
kundig, bedreven,
schoon, mooi, v g l . tjarng,
bijv.
noedjoem njang tjeudah
=
een
kundig wichelaar, tjeudah that ba"
djigoebeu
goeda hij was zeer
knap i n het verzorgen v a n paarden,
inng
tjeudah
=
een
knappe
v r o u w , boediadari
roepa
tjeudah
hemelprinsessen schoon v . uiterlijk.
Tjeud* ( M a l . tjadi"), de uitstekende
vlerken (uitleggers) v . e. vlerkprauw.
Tjeuding ( M a l . tjeding), spruit, uitspruitsel, loot (v. e. plant), v g l .
toenah, poetj',
bijv. pad
tjeuding
= een padispruit, 6 a
meu'aneu"
ba" meutjeuding
ba" meus
tring
1

Tjeudh

340

njang le mafa = moogt gij kinderen krijgen als een telkens weer uitspruitende plant als bamboe met
vele geledingen.
Tjeudh, of tjidh,

of tjidh,

bh tjeu-

dh, plankje dat de weefster tegen


den rug heeft en waarvan de uiteinden door middel v. touwen verbonden zijn met de uiteinden v. d.
borstboom.
Tjeu, grens, grensscheiding, afscheiding, vgl. eu, peuveunggan.
Tjeuhaja, zie tjahja.
Tjeuka', I iets met duim en vingers
pakken, vatten, grijpen, iemand de
keel dichtknijpen, bij den strot pakken (zonder dat het tot wurgen
komt, vgl. tjeuki"), ook: span tusschen duim en vinger, sitjeuka" =
zooveel als men daarmede vatten
kan, vgl. sidjeungkaj, II aneu"
tjeuka", de huig, kah hana aneu"
tjeuka" han djeut kamatit =s heb

Tjeumbj
kiwing, bingk", boengk",
lingk",
lingkng,
lingkang, enz. opp. teupat, beutj, II tjeuk", tjeumeu-

k", hikken.
Tjeuk, troebel, drabbig, onzuiver,
opp. djeureunh,
bijv. aneu" mit
taman
tjeuk
i tapadjh
boe
habh
eungkt
= als men zich

baadt dan maken de kinderen het


water troebel als men eet dan maken ze de visch op.
Tjeukoe, sitjeukoe,
een handvol,
wat men in de geopende holle hand
kan

houden

(vgl. sabh

paleut).

Tjeula, lasteren, kwaad spreken,


smaad, laster, vgl. peusoena, peuteunah, oepat, liph
bibi, bijv.
hantm geutjeula tjit poedjian =

nimmer nog heeft men hem gegispt


loftuitingen slechts zijn zijn deel.
Tjeula', fijn zwart Arabisch poeder
voor de oogleden (vgl. seureuma),
mata meutjeula" =

blauwachtige

wallen onder de oogen hebben.


je geen huig, kan je niet praten?
Tjeuleupa, of tjeureupa, of tjeuroepa,
Tjeukam, stevig bevestigd, vastgeof fjeureupoe, langwerpige, vierkansnoerd.
te doosjes met vast (om scharnieTjeukang, stijf, verstijfd, vgl. km,
ren openslaand) deksel tot berging
bijv. gakidji tjeukang hij heeft
v. sirihpruimpjes, tabak, enz., beud
een stijven voet, bangk sab tjeumeutjeureupa = lett. geweer met
kang een kreng (lijk) is altijd
openkleppend doosje, d.i. met beuverstijfd, soedji tjeukang zijn
gelslot, achterlader, in het bijzonder
stem (geluid) is stootend (niet
Beaumont-geweer.
vloeiend), seunoeratdji tjeukang =
zijn schrift is niet vloeiend.
Tjeulb, zie Ihab.
Tjeukh, een kleine dissel, vgl. bling, Tjeuma (Mal. tjemar), vuil. smerig,
bevuild, onrein, ook: menstrueerend,
Timbah,
keutjoebng.
vgl. seuma", koet, teubh,
ligan,
Tjeuki' (Mal. tjeki"), worgen, de
tjeuk,
opp. djeureunh,
bijv. si
keel dichtknijpen, doen stikken, ook:
loeeuln
keunng tjeuma = mijn
een wijze waarop vroeger de doodbroek is vuil geworden (bevuild),
straf werd toegepast: de schuldige
inng tjeuma = een menstrueerenwerd bij den oever eener rivier
de vrouw.
achterover liggend onder water gehouden terwijl dwars over zijn
Tjeumara, I ba" tjeumara, denneboom
(haar) keel een bamboe werd ge(Casuarina equisetifolia, Forst.),
legd op elk van welks uiteinden
II valsche haarvlecht, chignon,
iemand ging staan om hem (haar)
oel tjeumara = ouderwetsch goute worgen (vgl. tjeuka").
den haaropsiersel bestaande uit een
zeszij Jige pyramide aan welker top
Tjeukn, somber, duister (v. gelaat,
een kettinkje met haakje om het geopp.
reumh).
heel achter in den chignon op te
Tjeuk (Mal. tjekoer), de wortelstok
hangen.
v. Kaempferia Galanga.
Tjeuk', I krom, met bochten, vgl. Tjeumbj (Mal. tjemboel), rond me-

Tjeumeutjt

341

talen doosje (aan den sirihdoek bevestigd) tot berging v. tabak, gambir, enz., ook: het zakje waarin de
muskusrat haar muskus (djibeut)
bergt, ook: het zakje met olie dat
naar men meent in het l i chaam v. d. python aanwezig is.
Tjeumeutjt, naleung tjeumeutjt, e.
s. v. stekelgras waarvan het zaad
zich aan de kleederen hecht.
Tjeumoeroe (Mal. tjemboeroe), jaloersch, afgunstig, ijverzuchtig, benijdend, naijverig, achterdochtig,
vgl. ngeurn, bijv. djih tjeumoeroe
keu abangdji njang kaja = hij is
ijverzuchtig op zijn rijken ouderen
broeder.
Tjeumpaga, of tjmpaga, tanh tjeumpaga, zwavel.
Tjeunana, of tjeundana, sandelhout,
het reukhout v. Santalum album, L.
Tjeundana, zie tjeunana.
Tjeundrng (Mal. tjenderoeng), overhellend, overneigend.
Tjeuneuroet, e. s. v. geleiachtige brij
v. kleefrijst.
Tjeungaj (Mal. tjengal), een goede
houtsoort.
Tjeungang, of tjeungng, teutjeungang, teutjeungng, verbluft, verstomd, verbaasd, verwonderd (vgl.
tahe, hireun, teuk", adjajb), peutjeungang =
toovermiddel om
iemand te overbluffen, s njang
kaln doem teutjeungng = iedereen die het aanschouwde was verbluft.
Tjeungh, I (Mal. tjengis), stinkend,
walgelijk (v. reuk), vgl. tjhoeng,
khing, khb, khb, khi, meuhng,
hamh,
hangt,
hanggj,
hanji,
khh, II nurksch, niet voorkomend, bijv, tjeungh that roemandji
hij ziet er erg nurksch uit.
Tjeungeu', zie djeungeu'.
Tjeungklt, zie tjingklt.
Tjeunitjah, zie tjitjah.
Tjeupt, zie seupt.
Tjeuradi, zie tjradi.
Tjeurah, of tjrah (Mal. tjelah), barst,
scheur, reet, spleet, kloof, gespleten, gescheurd, vgl. reungat, bijv.

Tjeuroega
papeun tjeurah - een gespleten
plank, moesm khoeng tanh meutjeurah in den drogen moesson
vertoonen zich scheuren in den
grond, tjvah gaki = oppervlakkige
kloven in de voetzolen.
Tjeurana, sirihblad.
Tjeurap, e. s. v. wezel (die slangen
doodt).
Tjeuratjeu', rimpelend water, kabbelende golfjes.
Tjeureubng, overdekt logies op een
vaartuig.
Tjeureud', schrander, slim, geslepen,
listig, sluw, vernuftig, verstandig,
knap, gevat, snedig, vgl. meu"akaj,
bidja", tjarng, tjeudah, enz. opp.
boed, bingng, doeng, beubaj,
ngeut, enz., bijv. narit tjeureud" =
een snedig gezegde.
Tjeureuga, zie tjeuroega.
Tjeureulb, zie Ihab.
Tjeureumat, ordelijk, nauwgezet, nauwkeurig, stipt, zorgvuldig, bijv. sab
boetdji tjeureumat that = steeds
was hij zeer ordelijk in zijn werk.
Tjeureumn (Mal. tjermin), spiegel,
spiegeldoosje, tjeureumn mata =
bril, djih djikaln drdji tam tjeureumn = hij bekeek zichzelf in den
spiegel, lag tjeureumn meukilatkilat schitterend gelijk een spiegel, meutjeureumn = een bril dragen.
Tjeureum, boom en vrucht (ba"-,
bh-)
v. Phyllanthus distichus,
Muell.
Tjeureupa, zie tjeuleupa.
Tjeureupoe, I zie tjeuleupa, II
(Mal. tjerpoe), sandalen.
Tjeureutja, beleedigen, smaden, smalen, laken, verguizen, honen, schimpen, vgl. peusakt at, bijv. b"
djeut gb tjeureutja ln laat
het er niet toe komen dat men mij
beleedigt.
Tjeuroega, of tjeureuga, of seuroega
(Mal. soerpa), de hemel, het paradijs, bijv. tjeuroega oereung inng
dijoeb tapa" gaki lak = de hemel
voor de vrouw is onder de voetzolen van haar man, dalam tjeuroega

Tjeuroepa

342

boekn peungeuh le, meugantng


kand ban siseun lingka = in het
paradijs hoe heerlijk licht, lampen
hangen op alom in het rond.
Tjeuroepa, zie tjeuleupa.
Tjeut, e. s. v. zweren aan de handen.
Tjeutjah, zie tjah.
Tjeutjb, tjeumeutjb, sterk, aanhoudend schreeuwen (bijv. v. e. vogel).
1 jham-tjhoem, nabootsend v. h. geluid
v. plassen door het water.
Tjhh, zie tjh.
Tjhn, liefde, deernis, medelijden,
ontferming, erbarming, zich iets
aantrekken, zich aan iets gelegen
laten liggen, aan iets gehecht zijn,
vgl. inseuh, sajang, gash, weuh,
gala", enz., bijv. meutjhn = liefhebben, beminnen, heimwee, verlangen hebben naar, ma"ln ka geumeukawn hana geutjhn ln mantng oebit = mijn moeder is hertrouwd geen deernis met mij hebbend toen ik nog jong was, ada"
tika meuligan pi njang p roemh
hana geutjhn, geugant la'n h
lheuh keureudja = al werd de
mat ook vuil daar geeft de huisheer
niet om hij vervangt haar door een
nieuwe na het huwelijksfeest, oereung njang hana tjhn njawng ngn
areuta = iemand die niet geeft om
leven en goed, aneu" ngn djoed
tatjhn sajang = min kroost en
wederhelft.
Tjheu, schaduw, lommer, schaduw- I
rijk, vgl. reulj, bajang, bijv. disi- {
n seu'oem
that dijoeb kaj
djh na tjheu = hier is het zeer
heet onder gindschen boom is er
schaduw, keunng tjheu in de
schaduw staand, bh geutanj tateudh di teumpat tjheu nj = j
kom laten wij op dit schaduwrijke
plekje wat uitrusten, peutjheu =
iemand beschaduwen, beschutten,
beschermen, tot steun zijn.
T j h i , oud, vgl. toeha, bijv. n" tjhi'
grootvader (ook de broeders v.
grootmoeder of grootvader, vgl. n"
ajah). oereung tjhi' =
vader j
(slechts in de 3e pers., vgl. ajah, \

Tji*

koe, mbah, enz.), ouders, ook: voorouders (vgl. ndatoe, datoe nini,
djad madjad, n' moejang), bijv.
kanoeri keu' oereung tjhi' = een
offermaaltijd ten bate v. zijn voorouders, Teungkoe-, of Teukoe Tjhi'
(met bijvoeging v. h. gebied) is ter
Oostkust v. Atjh een zeer gebruikelijke titel v. hoofden (bijv. Tjhi"
Samalanga, Tjhi" Peusangan, Tjhi'
Tjoenda, Tjhi' Geureut, enz.) en
was ook een titelnaam v. h. vroegere geleerde Tir-geslacht, keutjhi"
= dorpshoofd, vgl. ook M a l . tji"
verkorting v. entji".
Tjh, het spreken v. iemand die geen
of een zieken neus heeft, djitjh
soedji meung h b" geutoeh l
oereung = hij sprak (expres) door
den neus opdat de menschen hem
niet zouden herkennen.
Tjh', zie s".
Tjhoeng, urinelucht, b tjhoeng =
naar urine riekend.
Tjhh, het geluid bij het afschieten v.
e. geweer gehoord als het kruit
nat is.
Tjhn, springen, vgl. loempat, grb.
Tji, beproeven, op de proef stellen,
toetsen, keuren, vgl. tjoeba, oedj,
bijv. djimeung tji at aneu" njan
= hij wilde het karakter van dat
kind op de proef stellen.
Tjiah, zie siah.
Tjidh, zie tjeudh.
Tjidh, zie tjeudh.
Tjidra (Mal. tjedera), letsel, gebrek,
ongemak, schade, nadeel, tjidra
djar oeneun = een misvormde
(mismaakte) rechterhand, vgl. tja. tjat.
Tji', I meutji", schreeuwen, gillen,
vgl. geurb, kli", deump", a'oe,
soera", bijv. djigeumeutji'
gadjah
meutaga-taga
=
doordringend
schreeuwen de olifanten, II
tji'-tjoe',
van alles door elkaar,
tji'-tjoe'
that oereung
disin
= iedereen loopt hier maar in en
uit, heen en weer, djimarit tji'tjoe" that = hij praat van alles en

Tjib

343

allerlei door elkaar, v g l . tjrt-btt,


'
tjrt
brt.
T j i b , I meutjib-tjib,
klanknab. v . h.
piepen v . kuikens, II deuk (bijv.
ontstaan door stoot of v a l ) .
Tjikn, onvriendelijk, stuursch, norsch,
spoedig om een kleinigheid boos
wordend, driftig, v g l . bingt,
roenoe, bingkng,
opp.
reumh.
T j i k ' , boom of heester (Flacourtiasoort) met doornige takken.
Tjilaka, ongeluk, ramp, onheil, bezoeking, rampspoed, iets noodlottigs,
ongelukkig, onheilaanbrengend, v g l .
palh, meularat, karam, enz., opp.
bagia, toeah, oentng,
enz., bijv.
kah aneu" ba" oereung
tjilaka
=
jij bent het k i n d v . e. ellendeling
(deugniet), kaph tjilaka = ellendige ongeloovigen.
Tjilt, sitjilt, een veeg, smeer (bijv.
met den vinger of een stukje hout),
gapoe sitjilt n veeg (met den
vinger) sirihkalk (benoodigd v o o r
n sirihpruim).
Tjimpala, of tjitjm pala, e. s. v . lijster zwart met wit gekleurd (e. s. v .
kwikstaartje z o o w e l vechtvogel als
waarzegvogel, op W . Java koetjitja
en door M a l e i e r s moerai, of tjitjau
genoemd), tjitjm pala djidoe"
di
tjng kaj = het kwikstaartje zat
op een boom.
Tjimpeuda', de w i l d e nangka ( A r t o carpus polyphema, P e r s ) .
Tjina, Chineesch, oereung
Tjina
=
Chinees, nanggr
Tjina C h i n a .
Tjind ( M a l . tjindai), lange fijne zijden doek (uitheemsch) als sjerp bij
feestelijke gelegenheden gedragen, ;
of ook w e l over een doodkist uitgespreid.
Tjindt, meutjindt,
naar buiten uitstekend (bijv. v . d. botten).
Tjingeu', zie djeungeu".
Tjinggram, godspenning, voorschot,
v g l . tjaram.
T j i n g k ' , si-tjingk",
iemand met een
scheeven voet.
Tjingklt, of tjeungklt,
meutjingklt,
op de teenen loopen, bijv. djidja"
meutjingklt
= hij loopt op de tee-

Tjintjoe
nen (bijv. omdat hij in een doorn
heeft getrapt), gakikeu
kapeudjab
ba" tanh b" katjeungklt
= zet
je voet plat op den grond loop niet
op je teenen.
Tjinitjah, zie tjitjah.
Tjin, narif fjin, w o o r d of uitdrukking w a a r v a n de vermelding de gevoeligheid opwekt v . zekere lieden
omdat zij daardoor herinnerd w o r den aan een vroeger door hun v o o r ouders gepleegde daad waarover zij
zich schamen (meestal omdat die
hen belachelijk maakte).
T j i n , zijn neiging eerst verbergen en
als het oogenblik gunstig is zijn slag
slaan, de kat eerst uit den boom
zien, een afwachtende houding aannemen, eerst wegen dan wagen.
Tjinoe, een v . e. heelen klapperdop
vervaardigde
waterschepper
met
steel, i meutjinoe = water uit zulk
een ouderwetschen schepper
geschept (geldt als bijzonder heilzaam).
Tjinta, I zedelijke verplichting, plicht
v . piteit (v. ouders tegenover k i n deren en omgekeerd), bijv. tjinta
oereung
tjhi" keu aneu"geu
peut
peukara
=
de verplichtingen v.
ouders tegenover hun kinderen zijn
vier in getal, II tjinta, of fjifa,
behoefte,
lust,
trek,
verlangen,
wensch, begeerte, neiging, v g l .
keunda", nabsoe, teugian, bijv. ln
hana tjinta padjh
= ik heb geen
trek in eten, ook: minnares, vrijster,
bijv. djih na sabh tjinta di gampng djh = hij heeft een minnares
in gindsche kampoeng, ook: de z i n nen op iets richten, iets i n zijn gedachten oproepen, door een v o o r stelling iets doen ontstaan, bijv.
djitjintal
parang sa"ti trhl
keunan sigra hij riep in zijn gedachten het wondermes en oogenblikkelijk k w a m het daar.
Tjintjoe, I naar het uiteinde toe zich
versmallend, puntig, spits (bijv. v .
d. hoorns v. e. buffel, v . e. lans,
enz.), v g l . tirt, lantjng,
opp. boe-

Tjintra

344

gam, II Chineesche gezagvoerder v. e. vaartuig.


Tjintra, I (Mal. djentera), rad, wiel,
vgl. tjakra, li veer (bijv. v. e.
vanzelf dichtslaande deur), tjintra
moeka = e. s. v. klepkooi om vogels te vangen (voorzien v. valluikjes), peulb- (of bh-) lam tjintra
- in een kooi doen.
Tjintramani, oeleu tjintramani, een
slangetje dat naar men vertelt v.
d. vogels voedsel krijgt en door hen
wordt vervoerd (het wordt als gelukbrengend beschouwd), doe'a
tjintramani = tooverformulier om
voorspoed te verwerven.
Tjip (Mal. tjpr), klein plat bord
v. Europ. verglaasd aardewerk.
Tjirh, lotusplant (Nelumbo nucifera,
Gaertn.) waarvan zoowel de jonge
stelen en bladeren als de sponzige
vruchtbodem en zaden gestoofd
worden gegeten.
Tjirt, diarrhee, dunne afgang, waterige ontlasting, buikloop, moetah
tjirt = braking en diarrhee, cholera (vgl. ta'eun), teubit " tjirt
moeprt-prf lam siloeeudji de
ontlasting stroomde knetterend in
zijn broek.
Tjiri*, I (Mal. tjr"), ketel met tuit
(voor drinkwater), II e. s. v.
zonnevisch.
Tjit, geplaatst achter het woord waarop het betrekking heeft legt het den
nadruk op dat woord: slechts, alleen
maar, toch wel, toch maar, vgl.
meung, mantng, bijv. tjit ban
Zoo pas, bandoem tjit s= allen,
djeut tjit = het gaat toch wel,
nj pi meunan tjit = ook dit is
evenzoo, sab tjit = geheel dezelfde, tjit meunan adat = z is de
adat, tjit nj = juist zoo, nj
ngn njan sa tjit = dit is met dat
gelijk, komt op hetzelfde neer, tjit
nj sig = thans voor het eerst,
tjit Pteu Alah njang
peutrih
hadjat gata = het is slechts God
die uw wensch kan verhooren,
oer-oer ma" meugang djim si
tjit ditn = nog wel op den dag I
!

Tj*

vr de vastenmaand brengt hij mij


slechts z weinig vleesch, s
njang tjeumeutjoe tjit geuhoekm
= al wie steelt wordt gestraft,
aneu" ln tjit sidr = ik heb
slechts n kind.
Tjita, zie tjinta.
Tjitja* (Mal. tjetja"), de z.g.n. huishagedis, kah areuga tjitja" poeth
= jij bent als de witte huishagedis
(die zijn tjt-tjt laat hooren als de
menschen aan het spreken zijn en
hen aldus altijd in de rede valt).
Tjitjab (Mal. tjetjap), proeven, iets
even in den mond nemen (om te
proeven), peutjitjab = de plechtigheid v. h. laten proeven" aan
een kind op den 7en dag na zijn
geboorte.
Tjitjah, het fijnmaken v. vruchten enz.
en het dooreenmengen daarvan tot
een scherp gekruid gerecht = tjeunitjah, of tjinitjah, cfm. M a l . roedja".
Tjitjm, vogel, bijv. tjitjm noeri =
papegaai, tjitjm oedjeun huiszwaluw, tjitjm sarang = klipzwaluw die de eetbare vogelnestjes levert, salangaan, tjitjm kreunda =
e. s. v. neushoornvogel, tjitjm
soebang = rijstdiefje (met witte
plekken bij de ooren die aan oorschijven doen denken), djipeulb
tjitjm lam tjintra = hij deed den
vogel in de kooi, tjitjm Djoedah
= lett. vogel v. Djedda, d.i.
struisvogel, tjitjm pala, zie tjimpala.
Tjitjeut, een kleine soort zeevisch.
Tj, zie tjoetj.
Tj , I of tjeumeutj", nemen, wegnemen, opnemen, halen, krijgen,
toeigenen, vangen, grijpen, in beslag nemen, vgl. toeng,
sambt,
trimng, bijv. tj" i = water halen, tj" kaj magoen = brandhout halen, tj" was = belasting-,
rechten heffen, tj" rip = bijdragen innen, tj" reunggt meulaba
= woekeren, tadja" keunan dil
tatj" areuta njan = ga eerst derwaarts om die zaak te halen, b"
tatj" doemdh = neem niet zoo1

Tjb

345

veel, pan tatj" sikin njan = vanwaar hebt ge dat zwaard genomen?,
meutj'-tj" aneu" = e. s. v. kinderspel waarbij n der medespelenden als dief fungeert en de anderen
n voor n moet trachten te stelen", tadja" tj" keubeuln ba"
tjt djh = ga eens mijn buffels
' van gindschen berg halen, djitj"
diloea peut = hij nam het uit de
kist, djitj" kam djim keun
= hij greep ons en bracht ons hierheen, II tj", of tjh', zie s",
Tjb, tjeumeutjb, naaien, tjb tika
bantaj = het naaien v. matten en
kussens, tjb n = bladeren aann naaien, aann rijgen (voor
dakbedekking), oeth
tjeumeutjb
= naaister, neutjb naaisel,
naad, siloeeu doea neutjb een
broek met twee naden.
Tjoe, I angel (bijv. v. e. bij of wesp),
met den angel steken, vgl. oekam,
II, ba" tjoe, een boom van
welks week hout men wapenscheeden vervaardigt.
Tj (v. Arab. sjaj), zaak, ding, iets.
Tjoe'aj, rotanstrikken zooals de inhalers v. e. zegen (poekat) om het
middel dragen.
Tjoe'anam, zie koe"anam.
Tjoe'atja, helder, vgl. peungeuh, sarh, djeureunh, bijv. hoe sabab
tjahja meuh tjoe"atja lang-goemilang = schitterend wegens den
glans v. h. goud helder en schitterend.
Tjoeba (Mal. tjoba), proeven, beproeven, probeeren, pogen (vgl. tji),
ook: partikel v. aansporing, bijv.
tjoeba badj = een baadje aanpassen, tjoeba geutanj tapeusabng man"teu = kom laten wij
onze hanen eens laten vechten,
bahl ln tjoeba padjh dil =
laat ik maar eerst proeven, tjoeba
tadja" oe peukan = ga eens naar
de markt.
Tjoeban, e. s. v. spoel voor het draaien
v. touw.
Tjoefa', of goeb", sirihvijzeltje, langwerpig metalen vijzeltje om daarin

Tjoet

de klaargemaakte sirihpruim met


een stamper fijn te stampen (voor
tandelooze oude lieden).
Tjoebt, of tjoett, knijpen (tusschen
vinger en duim), vgl. tjoedit,
pirt, pitjt, seupt, bijv. mat tjahit
hana meugrit miseu
geutjoett
sakt-sakt gli = sterven als geloofsgetuige is niet benauwend het
is of men wordt geknepen zoodat
het is als de pijn v. e. kitteling.
Tjoedit, met den nagel drukken of
indrukken, tusschen de nagels knijpen, vgl. tjoebt, bijv. djitjoedit
aneu"dji di ming = zij kneep haar
(stout) kind in de wang.
Tjoe, I tjeumeutjoe
(Mal. tjoeri),
stelen, steelsgewijs, in alle stilte, ongemerkt, heimelijk, in het geheim
(iets doen), bijv. oereung tjeumeutjoe, een dief, djih na djitjeumeutjoe beuklam = hij heeft vannacht
gestolen, peu djitjoe = wat heeft
hij gestolen?, djitjoe sabh man"
=
hij heeft een kip gestolen,
beuklam ln geutjoe ik ben
vannacht bestolen geworden, s
tjeumeutjoe tjit geuhoekm = (de
overheid) straft alwie steelt, II
e. s. v. hoornslak in brak water
voorkomend, vgl. ab, oemt, sipt.
Tjoe', kleine aarden kom of schotel
(gebruikt als eetbord voor kinderen
of als bewaarplaats voor sambal's
en dergelijke), tjoe" (of roe'-,
of bh-) poelt = e. s. v. (op
schotels gelijkende) ringen bij het
ratb poelt gebruikt.
Tjoeh, I of tjroeh, afkoelen (v. iets
dat gloeiend heet is in koud water),
bijv. oeth pand djitjoeh beus
lam i = de smid koelde het
(gloeiende) ijzer in water af, II
naam v. e. boom (waarvan het uitgeperste sap der bladeren een bestanddeel vormt v. e. bekenden
koortsdrank).
Tjoet, I meutjoet, verward, in de
war (v. touw), dooreengestrengeld,
in elkaar gekronkeld, vgl. moepalt,
bijv. tapeuglah tal njang meu-

Tjoega*

346

tjoet = ontwar het touw dat verward is, II e. s. v. zeevisch.


Tjcega*, vooruitstekend, naar buiten
uitstekend, vgl. sajeung, tjoela.
Tjoegng, kropgezwel (v. e. mensch),
struma, tjoegng boe = lett. apenkrop, d.i. een gezwel aan de onderkaak (wegens de uiterlijke overeenkomst met den gevulden wangzak
v. e. aap).
Tjoehoet (v. Arab. sjoehoed, mv. v.
sjahid), getuige, vgl. tjahit, tja'si,
sa"si, bijv. " tjoehoet = getuigenis
afleggen.
Tjoei, (met de punt v. e. mes) iets
ergens uit peuteren of steken (spec.
een doorn uit de huid), vgl. tjoengk, tjoel".
Tjoeka, azijn (uit nipahpalmwijn verkregen).
Tjoeka*, zie djoengka".
Tjoek (Mal. tjoekai), belasting, heffing, schatting, vgl. as, oepati,
badja", padja", bijv. djitjoek djeub-djeub keupala = hij belastte
elk hoofd.
Tjoekh, iemand zacht aanraken (bijv.
om zijn aandacht te trekken).
Tjoek
(Mal. tjoekoer),
scheren,
tjoek dr zich scheren, hikajat
Nabi meutjoek (of tjeumoek) =
het verhaal hoe Mohammed eens
(door Gabril) geschoren werd,
djitjoek aneu"dji = hij scheert
zijn kind het hoofd kaal, tjoek
koepng (of -boekng, of -bandoem,
of -habh) = geheel kaal scheren,
sikin peunjoek =c scheermes.
Tjoekb, genoeg, voldoende, toereikend, volledig, in orde, vgl. sb,
samp, tr, poeh, leungkab, bijv.
h ka tjoekb doempeu = toen
alles in orde was, tjoekb leungkab
= geheel ordelijk.
Tjoela, uitsteken, uitsteeksel, uitwas,
vgl. sajeung, tjoega', bijv. ta""
pandj ingat keu doer meutjoelatjoela stijg in de kapokboomen
denk aan de dorens die uitsteken.
Tjoela tjoel, in eenzaamheid.
Tjoel , uitpeuteren, uitsteken, met
moeite ergens uithalen, graveeren, j
1

Tjoengkh

uitbeitelen v. figuren, vgl. tjoengk,


tjoei, tjoer", tjoeth, kir", oek,
bijv. oe tjeumoel" (of teutjoel") = copra (vgl. oe th), tjoel"(of tjoengk-) gapoe = een kalklepeltje, sikin tjeumoel" = puntig
graveermesje, oeth tjeumoel" (of
meutjoel") houtsnijder, houtgraveur, tjoel" (of tjoengk-) gig = tandenstoker, tjoel"- (of
tjoengk-) gloenjoeng = oorpeuter, tjoel" mata = de oogen uitsteken.
Tjoelm, tjoelm- (of oekah-) gandja,
e. s. v. waterpijp voor het rooken
van tabak vermengd met gandja..
Tjoelia, bewoner v. d. kust v. Koromandel, Klinganees (vgl. Klng,
dagang, Koedjreut).
Tjoel', met iets scherps of puntigs
ergens in of tusschen steken (bijv.
met een vinger in het oog, met een
pootstok in den grond, enz.), vgl.
roesh, tb, glng, enz., bijv. djitjoel" sikindji lam binth = hij
stak zijn mes in den wand, tjeunoel" = e. s. v. sonde bij de besnijdenis in gebruik.
Tjoeloet, een op de sirih gelijkende
kruipende heester (Piper spec.)
waarvan de bladeren in de geneeskunde toepassing vinden en ook als
groente worden gegeten.
Tjoemh, schaardig (v. e. mes), met
kleine stukjes er uit (bijv. v. e. gebroken tand, schotel, kookpot, enz.),
tjoemh bibidji = hij heeft een hazenlip (vgl. roempang).
Tjoemoef, naam voor allerlei puisten
en zweren die geen bijzonder grooten omvang hebben.
Tjoengk (Mal. tjoengkil), peuteren,
uitpeuteren, uitsteken, vgl. tjoel",
tjoei, tjoer", tjoeth, kir", oek,
bijv. tjoengk gig = tandenstoker, tjoengk gloenjoeng = oorpeuter, tjoengk gapoe = kalklepeltje, oeth tjeumoengk, of oeth
meutjoengk = houtsnijder.
Tjoengkh, haakvormig uitsteeksel
aan den stok waarmede men bloe-

Tjoepa*

347

men en vruchten aftrekt ( v g l . reunng,


tjt).
Tjoepa*, een niet bestaande inhoudsmaat waarmede echter w e l gerekend wordt (1 tjoepa'
= /
ar,
deze maat verschilt plaatselijk).
T j o e p n g ( M a l . tjaping), hartvormig
plaatje tot bedekking v . h. schaamdeel bij naaktloopende meisjes.
Tjoepioe ( M a l . tjcpiau), hoed, hoofddeksel met rand of klep.
Tjoeram, hellend, steil, afloopend.
Tjoer* ( M a l . tjor'),
ondiepe snede,
krabbel, kras, schram, graveeren,
v g l . tjoeth,
oek, tjoel",
tjoengk,
enz.
Tjoerh, een ondiepe snede maken in
iets (bijv. i n een baadje, de opperv l a k k i g e insnijdingen bij vaccinatie,
enz.), v g l . tjoer'.
Tjoeroe, I een bamboe-staak w a a r v a n
het boveneinde gespleten en tot een
soort korfje gevormd is gebezigd
voor het afhalen v . vruchten, II
e. s. v . bamboeverband bij beenbreuken.
Tjoeroelan, zeer bedroefd.
Tjoet, I klein, gering, nietig, jong, v g l .
oebit, dit, nit, mit, mit, opp. taja,
rajeu", bijv. r o e m h tjoet =
een
klein huis, aneu' tjoet = een klein
kind, tjoet kn = v a n klein af, nan
tjoet de kindernaam,
oereung
tjoet = de kleine man, de smalle
gemeente, peutjoet = klein maken
( v g l . peu'oebit), batjoet = w e i n i g ,
Si Tjoet (of Si Nja')
= de algemeene naam v o o r een klein kind
dat n o g geen eigen naam heeft,
II (evenals Nja')
ook gebruikt (in
plaats v . Si) als praedicaat v o o r
de eigennamen v . eenigszins deftige
lieden die geen ambtstitel hebben,
Tjoet Nja" komt alleen toe aan
dochters v . o e l b a l a n g ' s en aan
o e l b a l a n g - v r o u w e n als dezen tevens o e l b a l a n g - d o c h t e r s zijn,
III v r of achter verwantschapsnamen, bijv. ajah tjoet = oom,
jongere broeder v . vader of moeder, tjoet wa, of tjoet ma = tante,
oudere zuster v . vader of moeder,
x

Tjoetj*
ma tjoet = tante, jongere zuster v.
vader of moeder, n'
tjoet
=
grootvader, nja' tjoet =
dochter
( in de 2e pers.), tjoet lm, of tjoet
bang = oudere broeder, tjoet da,
of tjoet p oudere zuster, p
tjoet = titel v o o r mannen en v r o u wen v . aanzien.
Tjtan, zie tjtan.
Tjoett, zie tjoebt.
Tjoetja, met de hand fijnwrijven, v g l .
ph, bijv. pisang teutjoetja
met
de hand fijngewreven pisang.
Tjoetji, zuiver, schoon, rein ( v g l .
glh),
zuiveren, reinigen, schoon
maken, wasschen (ook:
peutjoetji,
v g l . srah, man),
koeloemp
koedja'
oe adji koedja'
meutjoetji
nanggr
meulia = i k droomde ter
bedevaart te gaan dat ik mij ging
reinigen in de edele stad ( M e k k a ) ,
peutjoetji(of poeman-)
manjt
= een lijk wasschen, teumpat tjoetji = reine (heilige) plaatsen (waar
men niets onreins mag doen), oedb
moebeuna mat meutjoetji = men
moet tijdens zijn leven braaf zijn en
bij zijn sterven gereinigd worden.
Tjoetj, of tj ( M a l . tjoetjoe), kleinkind, kleinzoon, kleindochter, aneu"
tjoetj

nakomelingen, nageslacht, trh an ba" tjoetj


tot
i n het nageslacht, trh an ba" tjoetj tjah tjm gata = tot in u w
verre nageslacht, ba" meu"aneu"
ba" meutjoetj
meus mib
dalam
paja = mogen u kinderen en kleinkinderen geschonken w o r d e n (in
aantal) als de m i b - s t r u i k op moerasgrond.
Tjoetj, I met hoog dak (v. e. h u i s ) ,
opp. doe", II e. s. v. meelgebak,
III toevoeging, wat wordt toegevoegd aan iets (bij koop aan het
verkochte goed), v g l . tindh,
aboen, bijv. neubh beu tjoetj = doe
er nog een kleinigheid bij, doea ar
tjoetj
= twee a r ' s z v o l gemeten dat er een kegelvormige k o p
op staat ( v g l . doea ar
meu"oel).
Tjoetj*, of tjoetj'
(Mal.
tjotjo'),
pin, of pen, of naald om er mede

Tjoetj*

348

vast te steken, iets ergens in steken


(vgl. patja', tjatja"), bijv. tjoetj"(of tjoetj"-) sanggj == haarnaald
"waaraan bevestigd is een boog v.
gouden bloemen die bij wijze v. diadeem vr in de haarwrong wordt
gestoken, tjoetj" " = haarnaald,
tjoetj" boebng = gepunte bamboe's die men door de bovenste deelen der dakbedekking steekt om ze
goed verbonden te houden, tjoetj"
pat = gepunte bamboe's die men
als spelden gebruikt voor het dichtsteken van pakjes v. papier of pisangblad, tjoetj"(of tjatja"-)
boelh = klossenstandaard waarop
de spoelvormige bamboeklossen
worden gestoken (welke klossen het
te weven garen bevatten dat naar
het scheerraam moet worden overgebracht).
Tjoetj*, zie tjoetj".
Tjoetjoet, een biezensoort voor het
vlechten v. matten gebezigd.
Tjoetjh, brandmerken
(met een
gloeiend ijzer).
Tjoet*, of foef*, of fjaf* (Mal.
tjatoe', tjt"), met den snavel pik- !
ken (v. vogels), vgl. tjh, bijv. peu I
tjoet", of peutoet", of peutjat"
= doen pikken, elkander laten pikken (zooals men vechtvogels vr \
het gevecht laat doen als symbolische uitdaging).
Tjh, tjeumeutjh, pikken, wegpikken,
oppikken (v. e. vogel), ook: plotseling bijtend beetpakken (v. e.
slang), vgl. tjoet', toet", tjat",
bijv. man" djitjh pad de kip
pikt rijstkorrels op, peutjh = doen
pikken.
Tjh, I aansteken, in brand steken,
met een lont afsteken, vgl. takat,
bijv. tjh beud == een geweervuur
openen, II tjh-tjh,
peutjhtjh, aanhitsen, ophitsen (klanknab.
v. h. geroep waarmede men een
jachthond aanhitst).
Tj*jang, of tjtjang, e. s. v. klewang,
zwaard, houwwapen.
Tjm, of tjm, afstammeling in den
5en graad, trh an ba" tjoetj tjah

Tjt

tjm gata tot in uw verre nageslacht.


Tjm, I meutjm (Mal. tjioem), beruiken, kussen, zoenen, tjm b =
den reuk v. iets opsnuiven, ma djitjm aneu'dji = de moeder kuste
haar kind, ba" koetjmkeu = laat
ik je eens zoenen, tjm ba" teu't
= de kniekus, tjm djar = een
kus op de hand, tjm manjt =
kussen v. e. lijk (zooals de naaste
bloedverwanten v. e. doode wel
doen vrdat de lijkwindselen bevestigd zijn), djimoem-m moewa meutjm ' zij weenden onder
elkaar, omhelsden en zoenden elkaar, peutjm oel = met de koppen tegen elkaar drukken v. vechtvogels (bij wijze v. symbolische uitdaging), II zie fjm.
Tj*ma (Mal. tjokmar), knots, strijdknots, knuppel, vgl. seumamboe,
bijv. tj"ma beus = een ijzeren
knots, djitadi ngn tj"ma = zij
sloegen met knotsen.
Tjng, e. s. v. zweren aan de voeten.
Tjng, boven, op, vgl. ateuh, di, ba",
manjang, bijv. gaga' teudoe" sidrdji ditjng kaj de kraai
zat alleen in den boom.
Tjt, II heuvel,
heuvel, ook:
ook: hooger
hooger gelegen
gelegen
Tjt,
land te midden v. e. vlakte (vgl.
gl), II rechtop, recht overeind,
verticaal (opp. boengk",
bingk",
lingk", lingkng, kiwing), III
steil hellend (vgl. teureubh, sidjt,
opp. laneu, sideu), bijv. sanggj
tjt haarwrong op de kruin v. h.
hoofd, ba" kaj tjt = een recht
naar boven groeiende boom, djidja"
tjt that = hij loopt kaarsrecht,
langai tjt = een ploeg waarvan
de schaar al te recht geplaatst is
(zoodat ze te diep in den grond
snijdt), peunab tjt = (de zon) nadert het toppunt ( 11 uur v.m.),
tjt timang, of tjt oer = (de
zon) staat in het toppunt, in het
zenith (12 uur), reubah tjt = {de
zon) valt v. h. toppunt ( 1234
uur n.m.), rt tjt that = een sterk
hellende weg, IV wijd uiteen,

Tjt

349

ver v a n het hoofd staande (v. d.


ooren), bijv. kah tjt
that n
gloenjoengkeu

jouw
ooren
staan wijd uit (jij hoort alles, let op
elk geluid).
T j t , met een langen stok (bovenaan
voorzien v . e. haak) bloemen of
vruchten aftrekken, plukken ( v g l .
reunng,
tjoengkh).
T j t j a n g , zie
tj'jang.
T j r a b , span, gezamenlijk, v l a k bij elkaar, inspannen (bijv. v r den
ploeg, de egge, den wagen, enz.),
keubeu tjrab een tweespan buffels, ka lntjrab
keubeuln
= ik
heb mijn buffel
al ingespannen
(voor ploeg of egge gespannen).
T j r a d i , of tjeuradi, afhangende rand,
e. s. v. knipwerk, bestaande uit aaneengenaaide
ruitvormige
stukjes
goed v . verschillende kleur tot versieringsdoeleinden, ook:
mirahpati
genoemd, bijv. p o e t r
geupeudoe"
lam oesng
meutjeuradi
=
men
deed de prinses plaats nemen i n een
draagstoel versierd met afhangenden rand.
T j r a h , zie tjeurah.
T j r a n g - t j r i n g , of tjrng, of tjring, of
tjrang-tjrng,
rinkelen, rammelen,
v g l . tang-tng,
bijv. gleung
meutjrang-tjring
rinkelende armbanden, png tjring = lett. klinkende
munt, d.z. g e m p o r t e e r d e koperen
munten.
T j r a t j e u , w a t e r v a l , v g l . i rt.
T j r , meutjr ( M a l . tjerai), uit elkaar,
v a n elkaar, gescheiden, scheiden,
uiteengaan, zich afscheiden, uit (of
van-) elkaar gaan, uit (of van-)
een gaan, scheiding, breuk, v g l .
moeweu",
meungklh,
meulheuh,
opp. meusapat, bijv. ln ka lntjr
niba' proemhln
= i k ben al v a n
miin v r o u w aescheiden, f/'r bantji,
of tjr oedb = k w a a d w i l l i g e scheiding (wegens twist of haat), tjr
gash, of tjr maf = scheiding i n
liefde (door den d o o d ) , tjr-br
overal, naar alle kanten heen verspreid, ka djimeutjr
ad
ngn
adoen = de oudere en de jongere

Tjri*

broeder hebben zich v . elkaar gescheiden, h trh oe X lntjr


ngn
ngn = te X gekomen scheidde ik
mij af v . mijn metgezellen, hana
meutjr = onafscheidelijk, fjr ngn
kawandji
gescheiden v . zijn
troep, soerh Toehan b' tjit tatjr
= v a n G o d s bevel moogt ge niet
afwijken,
peutjr
=
afzonderen,
uiteen doen gaan, verspreiden.
T j r * , meutjr'-tjr',
kabbelen (v. h.
water).
T j r b , de plaats waar de zon opkomt
(het O o s t e n ) , v g l . mata oer ",
opp.
moegrb.
T j r n g , zie tjrang.
T j r t , meutjrt-tjrt
( M a l . fjrf), bij
kleine beetjes vallen of druppelen,
of spuiten, of spatten ( v g l . patjrt),
tjrt-brt,
of fjrf ferf ( M a l . fjrfbrt)
=
v a n alles door elkaai
( v g l . tji'-tjoe'),
bijv.
djipadjh
tjrt-brt
= hij eet v a n alles door
elkaar, II tjrt, een moerasplant
(Monochoria-soort)
waarvan
de
bladeren als groente worden genuttigd, III fjrf, e. s. v . roofvogel
die zich v o o r a l met kikkers en kleine vogels voedt.
T j r e u , snoeien (v. boomen), v g l .
teutah, bijv. ta'" tjng^ ba'
kaj
njan tatjreu dheun ba" habh
=
k l i m i n dien boom en snoei de takken geheel w e g .
T j r e u h , tjeumeureuh,
hark, egge,
harken, eggen, tjeumeureuh
djeumpng = het stroo (v. d. gedorschte
padi) wegharken, oemngln
ka
geutjreuh
= mijn v e l d is reeds gegd.
T j r i , I meutjri,
sissen (v. water i n
v u u r ) , II klappen v . e. zweep.
T j r i * ( M a l . tjari"),
scheuren, verscheuren, stuk scheuren, vaneen
scheuren, doorscheuren, doorrijten,
doorritsen (bijv. v . bladeren om te
vlechten), ook: uitrafelen, pluizen
(v. vezels), v g l . roefc*, pri*, bijv.
aneu" njan ka djitjri'
idjadji =
I
dat kind heeft zijn kleed gescheurd,
ka teutjri'
badjln = mijn baadje is gescheurd, fjri* kaphan ==

Tjrih

350

een stuk wit goed afscheuren (voor


lijkkleed), soeraf djitjri" doea
hij scheurde den brief in twee stukken.
Tjrih, den neus snuiten, door den
neus uitsnuiven, vgl. hih.
Tjring, zie tjrang.
Tjrit, heet, gloeiend (v. e. wond).
Tjr , peutjr", nazetten, najagen,
vervolgen, opdrijven, opjagen (al
of niet met jachthonden), vgl. peult, bijv. djipeutjr" keudh djipeutjr' keun = zij renden nu eens
hierheen dan weer daarheen (de
herten achterna), teungh geupoemeutjr' = terwijl zij bezig waren
(de herten) na te jagen.
Tjroe , I bh tjroe', ring aan den
sirihzak (boengkh ranoeb) bevestigd en dienende als passant (schuifring) om het uitvallen der sirihbenoodigdheden te beletten, II
tjroe', meutjroe", zich snel voortbewegen, zich ergens heen spoeden
(bijv. naar een feest), snel ergens
doorheen stroomen (bijv. v. h. water), bijv. gbnjan geumeutjroe' oe
roemh keureudja = zij spoeden
zich naar het huis waar het (huwelijks-) feest gegeven wordt, III
meutjroe", e. s. v. knikkerspel gespeeld met een aantal ronde steentjes, kemirinooten, of geldstukken
die men in een kuiltje moet trachten
te werpen, vgl. moepad", I V
tjroe", afrissen (bijv. v. bladeren),
pluizen (v. touw).
Tjroeb, sigaar, vgl. roek", bijv. pib
tjroeb = een sigaar rooken.
Tjroe , tjeuneuroe", de verbinding
v. pen en gat bij huisstijlen, tamh
roemhln ka patah lam tjroe" jh
geumpa = de stijl v. mijn woning
is in het inlaschgat tijdens de aardbeving gebroken.
Tjroeb, op den buik liggen, vgl.
loengkb, doegm, loegm, sabng,
opp. tangah, teulinteung, bijv. haj
aneu" b" ka'h katjroeb(of
b" kameutjroeb-)
mat koe =
kind lig niet op je buik anders
sterft je vader.

Tb

Tjroeh, I of tjrh, bakken of braden


in vet, vgl. reundang, II zie
tjoeh.
Tjroet, tjeuneuroet, een geleiachtige
brei v. kleefrijst.
Tjrh, I zie tjroeh, II uitdooven,
blusschen (met water), vgl. peuln,
bijv. djipeutjrh apoej = zij bluschten den brand, doofden het vuur
uit.
Tjrng, water putten, of scheppen
(uit put of rivier), vgl. seuf, tib',
teum", bijv. ka gadh tima ngn
peu tatjrng i = de emmer is
zoek waarmede zullen we nu water
putten?
Tjrt-brt, zie tjrt-brt.
T", t'-t' (Mal. ketoe"), klop, k,
kloppen, tikken, t"-t" pint kloppen aan de deur (vgl. t'-t"),
t'-t" brag = e. s. v. specht
(die tegen de boomen opklimt en
met den snavel telkens tegen den
stam tikt en zoodoende een kloppend geluid doet hooren).
T', I ontstaan uit trh en in beteekenis daaraan gelijk, zie aldaar,
II afkorting v. dat", zie aldaar,
III t"-t", kleppen, klepperen,
klepper, ph t'-t" = op een klepper slaan.
Tob, I stampen (v. rijst of meel in een
stampblok), tb teupng = meel
stampen, tb ngn al met een
dikken houten stamper stampen,
pad ka tjh geutb = de padi is
al fijngestampt, djarln teutb =a
mijn hand is onder den rijststamper
gekomen en gekneusd, II steken,
doodsteken, vgl. tjoel", bijv. si
mat geutb = de door steken ter
dood veroordeelde, toemba" tb gadjah = lange lans met breed dik
lemmet om olifanten dood te steken,
euntreu" kah koetb = ik zal je
doodsteken, geutb l seungk =
gestoken door de stekels v. e. groote
soort visch, koetb matakeu = ik
steek je oogen uit, teutb mataln
ngn doer = ik ben door een
doorn in mijn oog gestoken, tb
gloenjoeng doorboren der oor-

Tb

351

Toeba

dat het beest niet naderbij kwam,


lellen, gakiln teutb ngn soeda
ban djipeut keunan hana leumah
mijn voet is door een voetangel
oereung = zoodra hij daar naderdoorstoken, djitb toemba" lam tabij kwam was er geen mensch te
nh hij stak de lans in den grond,
zien, ba' kaph hana tapeut l
tb eungkt ngn tampoelng =
= met de ongeloovigen laten wij
visschen steken met een harpoen.
ons niet in, djipeut ba" dara bar
Tb, I of toetb (Mal. foefoep), slui= zij trad op het jonge meisje toe.
ten, opsluiten, afsluiten, gevangen j
Toean, geluk, voorspoed, zegen, forzetten, dicht doen, toe maken, dektuin, vgl. bagia, banggoena, oenken, bedekken, toedekken, bemante- j
tng, opp. tjilaka, palh, malang,
len, deksel, sluiting, bedekking,
meularat, enz. toeah-bagia = geluk
overslag, bijv. tb ngn papeun
en voorspoed, ada" na toeah djeut
= met een plank bedekt, f6 pint
keu gah = door het geluk ver= de deur sluiten, t6 babah
werft men roem, toeah moebagiden mond sluiten, idja tb oel =
bagi raseuki meudjeumba-djeumba
een kleed tot hoofdbedekking, djitb
= het geluk is verdeeld evenals het
manjt ngn idja poeth = ze belevensonderhoud, toeah meuveub"
dekten het lijk met een wit kleed,
= het geluk v. d. tortelduif, gadh
goena png ngn tb meunal =
toeah = zijn verstand verhezen,
het geld dient om de schaamte te
meutoeah = geluk hebben, geluk
bemantelen, toetb krandam dekaanbrengen, voorzien zijn v. geluk
sel v. e. kalkpotje, raga meutoetb
belovende, teekenen, oereung meu= mandje met deksel, II een intoeah een geluksvogel, iemand
landsch handelsvaartuig op Eurodien het geluk dient, man" meupeesche wijze opgetuigd.
toeah een gelukshaan, een haan
Toe, I vader (vgl. ajah, koe, doe,
die geluk aanbrengt, sikin meutoeah
mbah, oereung tjhi"), ook: over een wapen dat den drager niets
grootvader (vgl. n"n"), = II in
dan goeds belooft, ba" meutoeah
tal v. samengestelde werkwoorden
drneu = dat het u welga, u zij
waarin toe een vervorming is van
voorspoed, u zij gezegend, meung
th, zie th, III als maat ter
" meutoeah gata = mocht ge geaanduiding v. d. hoeveelheid gehasluk hebben, mocht u geluk beschopeld garen, een knot: 1 toe = 10
ren zijn, ngn meutoeah gata =
rihan = 40 proet = 800 oeraf
aan uw zegen te danken.
(omhalen, strengen).
Toe'alang, hooge woudboom (waarin
T, dichtbij, nabij, bijna, ook: naverde bijen gaarne nesten maken).
want, vgl. rab, krab, rapat, ragab,
Toean, zie toehan.
opp. djfh, djeu"h, djara", enz.,
bijv. agama t hana l = gods- Toeang, gieten (v. metaal), vgl. pl,
pas, bijv. toeang aneu" beud =
dienst is er bijna niet meer, kam
gieten v. kogels, toeang bat djeu
ka t djamb ba" rt = wij waren
= het lood voor een werpnet gieal dichtbij de hut voor nachtverblijf,
ten, beus teunoeang = ijzer dat
t-t toeml = dicht op de hiegegoten is, gietijzer, peudeung teulen, f ngn pasi == dicht bij het
noeang een sabel die uit ijzer
strand, h ban djiteuka t la"t =
gegoten is, teunoeang, of toeangan
toen zij de zee genaderd waren,
djih t ngn oeln = hij is een
ook: vorm voor gietwerk.
nabestaande van mij, wali t
Toeankoe, titel v. mannelijke Sultansnaverwante wali's, peut = doen
verwanten.
naderen, naderbij brengen, naderbij Toeba, vergift, venijn, vgl. ratjn,
komen, zich begeven naar, lnkaln
bijv. foefca djinoe, of djeunoe =
hana djipeut binatang ik zag
een giftig wortelsap gebruikt tot

Toeban

352

bedwelming v. visschen (om ze gemakkelijk te vangen), toeba tikh


= rattenkruit (vgl. watang), leum toeba == de geheime tegen
menschen aangewende wetenschap
der vergiften (vooral die der paddenstoelen), teumoeba - visschen
vangen met behulp v. d. bedwelmende eigenschap der wortels v.
sommige planten, keunng toeba =
vergiftigd, b" tapadjh kadang na
djibh ratjn toeba = eet er niet
van misschien hebben ze er gif,
venijn in gedaan.
Toeban, (de natuur, den aard v. iets)
kennen, of weten, hana lntoeban l
- ik weet er niets meer van, teunoeban = kennis, kunde.
Toebang, zie teubang.
Toebh, lichaam, lijf, vgl. badan, anggta, bijv. njawng ngn toebh
= ziel en lichaam, toebhln sah
mil" Toehan = mijn lichaam is
inderdaad het eigendom v. d. Heer,
toebhdji pidjoet = hij is mager.
Toedit, weten, of kennen (hoe weinig,
hoe gering), ka lntoedit djiteumeung == ik weet al hoeveel (lett.:
hoe weinig) hij verkregen heeft.
Toedjah, iemand beslist aanwijzen (als
den schuldige).
Toedjan, (den tijd, het tijdstip) weten,
of kennen, weten wanneer, na tatoedjan kapaj boengka = weet ge I
den tijd waarop het schip zal vertrekken?
Toedjh, zeven, toedjh blah = zeventien, toedjh plh = zeventig,
bintang toedjh == het zevengesternte, de Plejaden (vgl. oereung
le), toedjh dr = zeven man,
kanoeri oer toedjh, of kanoeri
teunoedjh = offermaaltijd op den
zevenden avond na de begrafenis,
peunjaman toedjh = de zeven (v.
Allah) geleende zaken (Mal. pindjaman), doe'a ajat toedjh = het
eerste Koran-hoofdstuk v. zeven
verzen (vgl. patihah, aleuham),
soerat hajak toedjh = de zeven
haikal's (amulet), soerat toedjh
salam = met de zeven salam's be-

Toeng

schreven stukjes papier (amulet),


sa'i toedjh g = de 7-malige loop
tusschen Sapha (Gafa) en Meuroe*a (Marwali), pantang toedjh
oer == de 7-daagsche pantangperioden, meurtabat toedjh = de
zeven rangen v. h. zijn, oer lh
geupeutoedjh
= zij hebben den
derden dag tot den zevenden gemaakt (ter bekorting v. d. ceremonin der eerste zeven dagen na de
huwelijksvoltrekking).
Toedoem, weten, of kennen hoeveel,
de hoeveelheid, han " lntoedoem
= ik kan niet gissen hoeveel, han
tatoedoem peugah = niet te zeggen hoeveel, hana lntoedoem oereung mat lam prang njan = ik
weet niet hoeveel menschen in dien
strijd gesneuveld zijn.
Toedh,
beschuldiging, betichting,
aantijging, vgl. toekah, bijv. keunng toedh = beschuldigd (v. e.
misdaad).
Toedng, kegelvormig hoofddeksel v.
bladreepen (vooral sago-, nipah-,
en pandanbladeren) gemaakt.
Toe, afhangen, neerhangen, bh roe
meutoe-toe
ban peut poentja
boengkh ranoeb = de gouden
siervoorwerpen hangen v. d. vier
punten v. d. sirihdoek af, tangkoel' boengng meutoe-toe = een
hoofddoek waaruit bloemen neerhangen.
Toeb, meutoeb-toeb, hartslag, polsslag, atdji hana meutoeb-toeb l
= zijn hart klopt niet meer.
Toeng, nemen, aannemen, ontvangen, aanvaarden, in ontvangst nemen, halen, schaken, ergens vandaan hebben, ontleenen, plechtig afhalen, met staatsie inhalen (vgl.
tj", sambt, trimng), ook: uitnoodigen v. personen tegenover wie
men eerbied verschuldigd is (vgl.
oerh), bijv. toeng oepah = werken tegen ontvangstname v. loon,
zich voor loon verhuren, voor loon
iets doen, als koeli werkzaam zijn
(vgl. meu'oepah), toeng tarikat
=
tarikat-onderwijs ontvangen,

Toeng

353

toeng ibavat s= ergens leering uit


trekken, geutanj tatoeng
peu
njang djibvi wij nemen aan wat
zij schenken, toeng meuneunang
de overwinning behalen, pakri
neutoeng han neemt gij het
aan of niet?, toeng hareuga = de
waarde ontvangen, toeng sarng
lett. een filter aannemen, d.i.
tegenspreken waar kwaad gesproken wordt, b" neutoeng keu boe
loeng = w i l (het) niet kwalijk
nemen, dihin hana djimeutoeng
l reunggt Atjh = hier neemt
men geen Atjh-dollars meer aan,
toeng keu teumn = als slaaf
aannemen, dil ln hana katoeng
vroeger wilde je mij niet hebben, tatoeng keu gata lnbri tabri
keu ln lntoeng = als gij (den
zuiveringseed) aanvaardt vind ik
het goed legt ge mij (dien eed) op
dan vind ik het ook goed, toeng
keu aneu" = tot kind aannemen,
aneu" geutoeng = een aangenomen kind, pleegkind (vgl. aneu*
seubt), pal lntoeng = waar zou
ik het vandaan hebben?, geutanj
tatoeng toern niba" Nabi = wij
ontleenen onze overlevering aan
den Profeet, peutoeng i seuma
jang = lett. bidwater nemen, d.i.
de ritueele wassching die de W e t
vr de godsdienstoefeningen voorschrijft, toeng tahli = (den dorpsteungkoe of andere vrome lieden)
uitnoodigen om een groot aantal
tahli's op te dreunen (na afloop v.
e. begrafenis), toeng lint =
plechtige uitnoodiging v. d. jong
getrouwden man door zijn schoonouders om te hunnen huize (dus
bij zijn jonge vrouw) te komen
(eerst daarna vangen de maandelijksche echtelijke bezoeken aan),
toeng meunar, of toeng-meutoeng, of toeng dara bar = het
uitnoodigen v. d. jong getrouwde
vrouw v. d. zijde harer schoonmoeder om haar eerste plechtige bezoek
bij haar schoonouders te brengen,
toeng seumangat = uitnoodigen

Toeh

v. d. (ontvloden) levensgeest (om


in het lichaam v. d. patint terug
te keeren), oereung
teumeutoeng
= bode, boodschapper.
Toeha (Mal. toea), oud, rijp, bejaard,
bedaagd (vgl. tjhi"), ook: donker
(v. kleuren), bijv. n"ln ka toeha
that = mijn grootvader is al zeer
oud,
oereung
toeha-toeha ==.
ouderlingen (leden v. h. dorpsbestuur), ook: scheidsmannen, arbiters, oereung njang toeha (of
njang tjhi") = oude, bedaagde
personen, peutoeha (vgl. M a l . pentoea, pengetoea) oudste, hoofd
v. e. dorp, toeha peut, toeha lapan,
toeha namblah = e. s. v. colleges
v. vier-, acht-, zestien tusschenhoofden in de Onderhoorigheden, toeha
bidjh = de oudste familietak,
mirah toeha = donkerrood, bruin.
Toehan, of toean, heer, meester, meesteres, het Opperwezen, God, ook:
schoonouders (3e pers., vgl. tha),
bijv. toeanteu = onze heer (vgl.
pteu pangoelteu, enz.), in het
bijzonder gebruikelijk v. gewijde
personen uit de omgeving v. d. Profeet (toeanteu Ali, Asan, Oesn, enz.), oelntoean = lett. mijnheers dienaar, d.i. ik (de spreker als
mindere v. d. aangesprokene voorgesteld), toean poetr == prinses,
meulindng
ba" Toehan = zich
verlaten op God, toean beusa (Mal.
toean besar) = lett. groote heer",
waarmede de Atjhers den Gouverneur v. Atjh aanduiden, toean
agam = schoonvader, toean inng
= schoonmoeder, Toehan bri ampn dsa == de Heer geeft vergeving v. zonden, Toehan toelngteu
= de Heer zal ons helpen, peureuman Toehan == het woord des
Heeren,
Toehanteu
kwasaneu
that = onze Heer is zeer machtig,
Toehan rabn djali = de Heer de
voortreffelijke God, vgl. wan.
Toeh, weten waarheen, hana lntoeh dja" mita l == ik weet niet
waarheen ik zou moeten gaan om
te zoeken, hana lntoehka ik
23

Toei
weet niet waar het gebleven is, ka
lntoeh djidja' = ik weet al waarheen hij gegaan is, peu tatoeh
djalan di A oe B = kent gij den
weg van A naar B?, ln hana lntoeh l ik weet hem niet meer.
Toei, diepe plaats, kolk of kom in de
rivier, vgl. brawang.
Toeka, meutoeka (Mal. toekat), ruilen, wisselen, verwisselen, vgl.
gant, bijv. roe/ca sikin = van mes
ruilen, aneu" ln ka djitoeka gig
= mijn kind heeft al tanden gewisseld, roe/ca png wisselen v.
geld, toeAra tambah = ruilen met
toegift, roe/ca sali = gelijk op ruilen, ruilen met gesloten beurzen,
roe/ca tak = onderling ruilen,
over en weer ruilen, pingganln
ngn pinggandji ka
teutoeka-tak
= zijn en mijn borden zijn verwisseld, door elkaar geraakt.
Toekah (Mal. foeAras), valsch beschuldigen, betichten, vgl. toedh.
Toekaj, zie doegaj.
Toekang, iemand ervaren, bedreven in
een of ander handwerk, baas, deskundige, werkman, ambachtsman,
vgl. oeth, pand.
Toek , I de scheedevormige voet
waarmede de groote bladstelen
(peuleupeu')
v. d. klapper aan
den stam zijn gehecht, II badj
toek" baadje zonder mouwen,
vest.
Toekj, een kleine soort hak voor het
wieden v. e. rijstveld, vgl. tjangkj,
tjat", soed', lham.
Toekn, (het begin, de oorzaak) weten, of kennen, weten waarom, pakn djim? hana lntoekn
=
waarom huilt hij? ik weet de oorzaak niet, A:a lntoekn djiph oereung njan fc= ik weet al waarom
hij dien man geslagen heeft.
Toekng, in glajang toekng = vlieger, kaw glajang toekng = de
vischvangstvlieger, bintang glajang
toekng = het Zuiderkruis.
Toekri, (de wijze van zijn, het hoe
van iets) weten, of kennen, hana
lntoekri = ik weet niet hoe, pakri
1

354

Toeleung

lntoekri hoe zou ik weten hoe?,


hana meutoekri roepa - de gedaante niet kennen, han " talawan
pakri tatoekri = ge kunt geen
weerstand bieden! hoe zoudt ge dat
kunnen!
Toela', afweren, afstooten, terugstooten, afwijzen, keeren, afduwen, wegduwen, opp. tar', bijv. meung ajn
sidr doe" sidr toela" = bij
het schommelen is er n die zit en
n die duwt, toela" wng = duwen v. e. suikermolen, kanoeri toela" bala offermaaltijd om algemeene rampen (epidemin) af te
stooten, d.i. te bezweren, toela"
angn = planken tot afsluiting v.
d. uitspringenden geveldriehoek v.
e. huis (om regen en wind af te
weren), toela" tar" = weifelend,
aarzelend.
Toelah, getroffen door ongelukken,
rampen, onheilen tengevolge v. d.
vloek v. e. voorvader, heilige, of
ook v. ouders enz. tegenover wie
men in eerbied is tekort geschoten,
vgl. teumeurka, seurapa, daroehaka.
Toelang, de lengte v. d. onderarm
gemeten v. d. elleboog tot het polsgewricht (e. s. v. lengtemaat).
Toelh-lagh, redetwisten, vgl. moebantah.
Toeleung (Mal. toelang), been, gebeente, beenderen, bot, knok, knook,
graat, nerf v. e. blad, steel v. e.
blad, bijv. toeleung gasin
=
scheenbeen, toeleung beuth =
kuitbeen, toeleung roeng = ruggegraat, ook: nokbalk v. e. huis,
toeleung
seuleubi, of toeleung
printjoen = stuitbeen, toeleung
roes" = rib, ook: hoofdader v. e.
blad, toeleung sadeub = sleutelbeen, toeleung krb-krb = neusmiddenschot, toeleung dajng
schouderblad toeleung
djoengka
= kaakbeen, teumpat toeleung ndatoe = plaats waar de voorouders
hebben gewoond, het als erfdeel v.
d. voorouders verkregen land, het
vaderland (vgl. teumpat toempah
darah ndatoe), toeleung eungkt

Toel

355

= vischgraat, bakng meutoeleung = tabak met de stelen er aan,


mindere soort tabak, oefa* toeleung = merg, toeleung dng e.
s. v. booze geesten als wandelende
geraamten.
Toel, I e. s. v. rijstvogeltje, rijstdiefje,
II tring toel, een weinig duurzame bamboesoort met een dunnen
halm en lange bladeren.
Toel', nameten, verifieeren, ijken (v.
e. inhoudsmaat).
Toel (Mal. toeli), doof, vgl. peuka", ook: in hooge mate, bijv. foel batjoet = een weinig doof (vgl.
brat gloenjoeng),
toel peuka"
= zeer doof, kl toel doofstom, seupt (of klam-) toel
stikdonker, peutoel dr = zich
doof houden, mataln klam toel
mijn oogen zijn stekeblind, goenng manjang toel onmetelijk
hooge bergen.
Toelng (Mal. tolong), helpen, bijstaan, hulp, bijstand, ondersteuning,
vgl. bantoe, toemph, bijv. lak
toelng = om hulp vragen, foelng ngn png hulp met geld,
toelng ngn toeleung = hulp met
lichaamskracht, werkdadige hulp,
toelng ngn bitjara hulp met
raad, le s toelng = er zijn velen die helpen, soekaran tafoelng
helpt in nood, meung kn gata
njang toelng ln meuhat binasa =
als gij het niet zijt die mij helpt dan
ben ik zeker verloren, Toehan toelng de Heer zal (ons) helpen,
toelng moelng wederkeerig
hulpbetoon (vgl.
toemph-moemph).
Toelt, jongstgeborene, het jongste
kind, jongste zoon of dochter, vgl.
boengsoe, opp. oel bara.
Toemba* (Mal. tomba"), stootlans,
speer, spies, piek (vgl. kapa", leumbng), toemba" beud = bajonet
v. e. geweer, toemba" tb gadjah
lange lans met breed dik lemmet
speciaal voor de olifantenjacht.
Toembang mangk', de gedroogde
bloemkronen v. Schima Noronhae,

Toempang

Reinw. (op Java tjangk"), als drogerij in de geneeskunde gebruikt.


Toemb , I slaan met de vuist, stompen, stampen, bonzen op iets, vgl.
sh, bijv. djitoemb'-toemb" dadadji zij sloegen zich herhaaldelijk
op de borst, stompten zich op de
borst, teunoemb" valblok om
olifanten of rhinocerossen te dooden, II de afstand v. d. elleboog
tot aan het eind v. d. tot vuist gebalde hand (e. s. v. lengtemaat).
Toembh, buikig, bol, gebuild v.
vorm, buitenwaarts uitpuilen, uitzwellen, tjampli meutoembh

een zeer korte, breede, opgeblazen


vorm v. Spaansche peper, vgl. boedjaj, boela.
Toemh (Mal. toemis), stoven in vet,
eungkt toemh = visch eerst gekookt en daarna overgoten met de
tot vet ingekookte room v. buffelmelk (minjeu" sapi).
Toemt (Mal. toemit), hiel, hak, vgl.
geunoe, bijv. djigisng
toemtdji
di tanh = hij draaide zijn hiel in
het rond over den grond, ln meu'ikt krab-krab- (of f-f-) toemtdji = ik volgde hem op zijn
hielen, toemt lag bh man" =
hielen zoo (rond) als eieren (geldt
als vrouwelijke schoonheid).
Toemoeda, schoonbroeder, schoonzuster (de echtgenoot v. e. oudere
zuster of de echtgenoote v. e. ouderen broeder), vgl. paroej.
Toempah, uitgestort (vgl. r, pl, toeang, hamb), alleen gebruikt in de
uitdrukking toempah darah, bijv.
teumpat toempah darah ndatoe =
plaats waar de voorouders hebben
gewoond, het als erfdeel v. d. voorouders verkregen land, het vaderland (vgl. teumpat toeleung ndatoe).
Toempang, I bamboe-kruitkokertjes
(geborgen in e. s. v. patroontasch,
Arap), II (Mal. fopangr),
schragen, stutten, steunen ,tegen
houden, schraag, stutbalk, steunbalk, vgl. sangga, theun, bijv. meutoempang = tot steun hebben, zich

Toemp

356

overgeven aan de leiding v. iemand,


djitoempang oeldji ngn djar
= hij ondersteunde zijn hoofd met
de handen, teunoempang = steun,
stut, ook: het rotan hoepeltje door
pas besneden jongens onder hun
kain gedragen om het schuren
daarvan tegen de pijnlijke deelen te
voorkomen (vgl. keunaleung).
Toemp, zie teump.
Toemp', hoop, stapel, groep, vgl.
poej, himpn, tamn, tambj, bijv.
peutoemp", of peugt toemp'
in hoopen of groepen plaatsen, toemp" pad een stapel rijst, meutoemp"-toemp"
a= bij hoopen.
Toemp, e. s. v. koekjes (behoort
als toespijs bij gele kleefrijst), boe
koenjt meutoemp = gele kleefrijst met daarbij behoorend gebak.
Toempfi, zie teumph.
Toempj (Mal. toempoel), stomp, bot,
krachteloos (v. e. bezweringsformulier), stompzinnig, vgl. ng, tampah, opp. tadjam, bijv. sikin nj
toempj that = dit mes is erg bot,
doe"a toempj == een gebed of tooverformulier dat geen uitwerking
heeft, toempj that akajdji = hij is
erg bot (dom).
Toenah (Mal. foenas), uitspruitsel,
loot, knop (v. e. plant), vgl. tjeuding, poetj".
Toenam, lont (bijv. een pen v. d.
aren-palm, poerh dj", of eenige
kokosnootvezels, waarvan de punt
even in het vuur wordt gehouden).
Toenang, verloving, meutoenang, of
lam toenang = verloofd zijn (het
directe gevolg v. h. officieele huwelijksaanzoek, ka kng narif), ook:
een wedstrijd houden in het een of
ander, verloofd" heeten ook vechtdieren nadat zij symbolisch tot elkanders a.s. vijanden zijn gestempeld, meutoenang glajang = een
wedstrijd houden wiens vlieger het
hoogst gaat, meutoenang prang
onderling strijd voeren, peufoenang
= verloven (vgl. peukng narit),
toenangan = verloofde, vrijer, vrijster, ook: een huwelijksaanzoek

i
I
'
:

'
I

j
]

Toenggaj

doen (vgl. meuseuleungeuj), ook:


verloofd zijn, poetr njan le that
toenangandji = die prinses had
veel vrijers, gata bandoem toenangan
aneu' oeln tjit sidr = gij komt
allen een aanzoek doen en ik heb
slechts n kind.
Toenda, sleepen, wat achter iets aan
gesleept wordt, sleep, nasleep, vgl.
hoe, bijv. kaw toenda = sleepof trekhengel (achter een vaartuig
sleepende om visch te vangen).
Toendjaj, zeer, in hooge mate, erg,
hevig, hard, vgl. amat, sangat, that,
boekn boebarang, bijv. oedjeun
toendjaj that = het regent hard,
angn toendjaj that = het waait
hevig.
Toendjang, luchtwortel, vgl. roembeut,
oetoem, bijv. toendjang seuk
luchtwortels v. d. pandan.
Toendj', zie toenj".
Toendjng, boengng toendjng, waterlelie, ook: e. s. v. bloemvormig
borduursel v. metaaldraad aan den
binnenonderrand der pijpen v. e.
Atjhsche broek, toendjng badj
een ruitvormig gouden broche.
Toend', bukken, het hoofd buigen,
neigen, gebukt, neergebogen, zich
onderwerpen, vgl. roend", boengk", teukj,
ta'l'.
Toen, (de afkomst of de plaats v.
herkomst) weten, of kennen, weten
vanwaar, hana lntoen
oereung
= ik ken zijn afkomst niet, ka lntoen djitj" ik weet al van
waar hij het genomen heeft, toen
t = weten de lengte, hoogte, den
afstand (dien men als gering wil
aanduiden), hana lntoen t djara"
= ik weet niet hoever, toen oe
== de grootte, den omvang weten,
na tatoen oeb aneu" njan =
weet ge ook hoe groot dat kind is?
Toengang, I koppig, stijfhoofdig, weerspannig, II doordringend (v.
reuk), peu b disin toengang
that = wat is dat voor een doordringende lucht hier?
Toenggaj (Mal. toenggal), eenig, enkei, alleenstaand, op zichzelf staand,

Toenggara

357

eenling,
vgl. sidr,
keudr,
meungklh, bijv. gadjah toenggaj =
een olifant die alleen afgescheiden
v. d. troep loopt, aneu" toenggaj =
een eenig kind, oekheu toenggaj
= hoofd- of penwortel.
Toenggara (Mal. tenggara), Zuidoosten, vgl. timoe-padang.
Toengg, toemoengg,
manen om
betaling (v. e. schuld), vgl. tagi,
bijv. toengg oetang = om geld
(om een schuld) manen, oereung
toemoengg iemand die om een
schuld maant, oetang hana geutoengg schulden waarom niet
gemaand wordt (n.1. de schulden
aan Allah), ha" toemoengg
het recht voor het manen (n.1. het
meerdere dat bij crediet-verstrekking altijd betaald wordt).
Toenggng, meutoenggng, naar n
kant overhellen, op n kant gevallen (bijv. v. d. rijstpot omdat n
der steenen v. d. treeft gekanteld
is), vgl. goel, bal".
Toengkang (Mal. tongkang), een Chineesche jonk, vgl. wangkang, seu~
nat.
Toengkat, I meutoengkat, voorwaardelijk, met voorbehoud, II (Mal.
tongkat), stok, staf, kruk, stut,
toengkat beus ' een ijzeren
staaf.
Toengk, zie soengk.
Toengkj, een tuiltje, een bouquetje,
een ruikertje (v. bloemen), feoengng sitoengkj djeumpa lh tal
= een bouquetje bloemen waaronder drie ruikertjes djeumpa-bloemen
(1 toengkj =e 10 tal; 1 tal,
of karang = 10 bijeengebonden
bloemen), zie karang.
Toeng, toeng apoej, brandhout
(vgl. kaj apoej, kaj magoen,
kaj boe, doedj).
Toeng-toeng, meutoeng-toeng, suizen,
tuiten, gonzen, ruischen (vgl. meu"", meutiti, meu"i"i), bijv. ln
meutoeng-toeng that
gloenjoeng
= mijn ooren suizen zeer.
Toenj , of toendj" (Mal. toendjoe"),
of peutoenj", aanwijzen, aandui1

J
|
!

\
j

Toepat

den, laten zien, toonen, aantoonen


(vgl. peuleumah), bijv.
toenj'
langt een moerasplant waarvan
de bladeren als groente worden genuttigd, si toenj", of si djeungkaj
teuloenj" de afstand v. d. punt
v. d. duim tot die v. d. wijsvinger
wanneer ze zoo ver mogelijk uiteengestrekt zijn (e. s. v. lengtemaat),
teuloenj", of teunoenj" == wijsvinger, aanwijzing, peutoenj" tjeubeuh = moed toonen, ngn ln
tadja" djeun na koepeutoenj" rt
ga nu met mij mee dan zal ik u
den weg wijzen.
Toenoe, kregelig, korzelig, lastig, vgl.
bingt, bingkng, tjikn, opp. reumh.
Toenng, bovenstrooms, bovenloop,
boveneinde, bovenland, bovenstreken, opp. barh, bijv. keumajh oe
toenng = stroomopwaarts roeien,
toenng kroeng bovenloop v.
e. rivier, oereung toenng = bovenlander, toenng Atjh = de
bovenstreken v. Atjh.
Toentt, iets najagen, trachten te verkrijgen, beoogen, streven naar, vorderen, eischen, opeischen, opvorderen, invorderen, vergen, bijv. toentt leum = geheime wetenschap,
tooverkunst trachten te verkrijgen
(bijv. door ascese, afzondering,
enz.), toentt bila = den bloedwraakschuldiqe (object v. d. bloedwraak) opeischen, foenff meunal
= voldoening eischen voor aangedanen smaad, toentt beut = het
Koranonderwijs volgen, toentt peusaka = een erfenis opvorderen.
Toe'h, (lengte, hoogte, afstand, grens
v. iets) weten, of kennen, weten
hoe lang, hoe hoog, hoe ver, akajdji
ka tntoe'h = zijn streken ken ik
door en door (ik weet de grens ervan), hana lntoe"h na trb = ik
weet niet hoe lang (van duur).
Toepat, (de plaats) weten, of kennen,
weten waar, roemhdji tatoepat digata = weet gij waar zijn huis
staat?, ka lntoepat djidoe' = ik
weet al waar hij zit.

Toep

358

Toep (Mal. toepai), eekhoorn, toep


Malm Diwa = een groote eekhoornsoort (zwart met witten buik),
tjawat toep = de gedroogde penis
v. e. eekhoorn (als aphrodisiacum
om het lichaam gehangen).
Toepng (Mal. topng), masker, vermomming, tjat keu toepng e. s.
v. kinderspel waarbij de medespelers het gezicht volsmeren met veegsels en strepen van roet.
Toepeu, (de soort of de zaak) kennen, of weten, weten wat, hana
lntoepeu gadh = ik weet niet
wat er verloren is, hana toepeu
adat = geen manieren kennen, niet
fatsoenlijk, hana s toepeu
niemand weet wie, er is niemand die
het weet (vgl. hana njang toepeu),
hana tatoepeu weet gij het niet?,
djitoepeu
l adoendji
=
zijn
oudere broeder kwam het te weten,
teungkoe njan geutoepeu leum
matjam matjam die teungkoe
kent allerlei tooverkunsten, han toepeu sapeu = hoegenaamd niets
weten, gata njang leubh toepeu
= gij weet het het best, meungnj
koeph ba" tangkoera" njan bar
djitoepeu keudr = als ik hem
op zijn kop sla dan eerst kent hij
zijn plaats, b" s toepeu boet
njan = laat niemand van die zaak
weten, narit pajah tatoepeu =
moeilijk te begrijpen woorden.
Toepheun, storm, vgl. bad.
Toepib, babbelzuchtig, praatziek.
Toepoej, zie teupoej.
Toera', e. s. v. riviervisch.
Toerab, teumocrab, metselen, pleisteren, samenvoeging v. steenen tot
een wand wal of muur door eenig
bindmiddel (cement of kalk), bepleistering.
Toer, zie toeri.
Toereu', spoelkoker (waarin zich een
weefspoel, seunoering, bevindt).
Toeri, of toer, (van aanzien, van omgang) kennen, herkennen, onderkennen, weten, bekend zijn met,
bijv. ri koetoeri = de gedaante ken
ik, na tatoeri djih kent gij hem?,

Toetng

hana lntoeri = neen ik ken hem


niet, moekadji tatoeri nandji tatoes = zijn gezicht kennen wij en
zijn naam weten wij, djitoeri adoendji = hij herkende zijn ouderen
broeder, peu tatoeri keutjhi" gampng nj = kent gij het hoofd
van dit dorp?, ln ka lntoeri ngn
djih ik ben al goed bekend met
hem (vgl. ln ka ramah ngn djih),
meutoeri = kennis maken met (vgl.
meuramah), peutoeri ontmaskeren, de gedaante, het uiterlijk beschrijven, djin pi neupeutoeri
gbnjan keu kam = beschrijf
ons nu zijn gedaante, djigreuhm
siseun peutoeri dr = hij gaf door
nmaal kuchen blijk v. zijn aanwezigheid.
Toeroeki
(Mal. toerki),
Turkije,
turksch, vgl. Roem,
seutambj,
bijv. Radja Toeroeki = de soeltan
v. Turkije, koepiah Toeroeki = de
fez, oereung Toeroeki = een
Turk.
Toern, zie trn.
Toert, volgen, navolgen, volgens,
vgl, seutt, ikt, bijv. toert pajoe
= toegeven (volgen waar men bepraat is), toert adat han djeut
toert hoekm djeut = volgens
de adat mag het niet doch volgens
de Moslimsche wet is het geoorloofd, peutoert mangat = zijn
lusten volgen.
Toes, weten wie, zie s.
Toet (Mal. foefoer), spreken, praten (vgl. marit, peugah, kheun),
toet karot nonsenstaal, zotteklap, zottepraat (vgl. brt-brt).
Toet', zie tjoet".
Toet', e. s. v. kleine trom die met
de hand bespeeld wordt.
Toetb, zie tb.
Toetoe, brug, vgl. titi.
Toeth, weten welke, hana ln toeth
peugah = ik kan niet zeggen welke, ka lntoeth djilak = ik weet
al welke hij gevraagd heeft.
Toetng, heet, branden (onoverg.), in
brand staan, verbrand, afgebrand,
ook: brandend v. smaak (bijv. v.

Toett

359

sirihkalk),
vgl. seu'oem,
tot,
angh, bijv. toetng that oer
nj = het is vandaag erg heet,
toetng seu'oem
apoej =
de
brandende gloed v. h. vuur, nanggr ka toetng = de stad stond in
brand, kaj di gl habh toetng
= de boomen in het gebergte verbrandden, apoej mirah toetng raja
= rood vuur gloeiend heet.
Toett, blijven steken, in de war geraken, vgl. sangsj, koest.
Toewa', gegist palmsap, palmwijn
(vgl. nira).
Toewh, e. s. v. zeevisch.
Toewt, kamgaren.
Toewi, diepte, kom (in een rivier),
vgl. lh'.
Toew, vergeten, vgl. loept, silab,
bijv. ln ka toew hana lningat l
= ik ben het vergeten ik herinner
het mij niet meer, oereung toemoew ss een vergeetachtig mensch,
ln hana toew sagaj ik ben het
volstrekt niet vergeten, b" toew
printah Toean vergeet niet het
bestel des Heeren.
Th, I vragend vnw.: welk? (vgl.
pat, siri, sir), bijv. binh (of
blah) th aan welken kant?,
lajeu th na drneu s= in welken
tijd is u geboren?, th (of paf-)
gampngteu ss waar is uw dorp?,
th nanggr drneu ss welk is
zijn land?, njang th (of njang
siri) koe gata welke is uw vader?, th njang keumeung dja'oe
Pidi = welke is het die naar Pedir zal gaan?, th tanda tabri keu
ln welk teeken geeft ge mij?,
th njang gt welke is het beste?, th masa drneu van welken tijd is u?, th bitjara = wat is
nu de (juiste) raad?, th roemh
keutjhi" welke van deze huizen
is dat v. h. dorpshoofd?, meuth =
weten welke, lam kawan leum njan
keu ln sabh; djeut tapi ba' meuth b" tatj" baranggath = van
dien troep runderen (wensch ik) er
n voor mij; goed maar dan moet
vaststaan welk (rund) ge moogt

Tng-tng

niet zoomaar onverschillig welk nemen, toeth = weten welke (zie


aldaar), II vlug, snel, bijv. fapeugah th (of reudjang) =
zeg het vlug.
Th, loozen, kwijt raken, ontlasten,
zich ontdoen (v. iets dat in het l i chaam aanwezig is), vgl. srf, teubit, bijv. th " = ontlasting hebben, afgang hebben, zijn gevoeg
doen (vgl. dja'oe mn, oe bagan,
oe kroeng), th i' = wateren,
urineeren, zijn water loozen, fft
geuntt = veesten laten, th darah
ss bloedafgang, th bh eieren
leggen, kuit schieten, fh aneu'
jongen werpen (bij dieren), djith
oedjeun s= het regent.
Thid, of thid (v. Arab. tauhd), de
nheid Gods, akidat thid (v. Arab.
caqdat at-tauhd) = catechismus
der leer v. Gods nheid.
1 Tj, de dwarsondersloof balken (verbindingsbalken door de stijlen) v. e.
huis.
1 Tom, alleen in han tm = nog nooit,
[ han tm lndja" oe Pinang ik
ben nog nooit naar P. geweest,
gbnjan han tm geudja' moeprang
ss hij is nog nooit ten strijde getrokken, dil kn han tm na meu
nan = dat is van vroeger af nog
nooit gebeurd, han tm mn mita
tima = de put zoekt nimmer den
putemmer, d.w.z. de huwelijksaanvraag gaat nooit v. d. zijde der
vrouw uit, han tm
lndeung
|
meunan = zulks heb ik nog nooit
j
gehoord.
Tomp', (uit Europa ingevoerde)
portemonnaie, vgl. bb, eumpt.
Ton, zie fnp.
Tong, zie tng.
Tng, I of tng, of fn (Mal. tong-),
houten vat, ton, of kist, ook: een
inhoudsmaat (meestal een petroleumkist) o.a. voor peper en gedroogde visch, bakng tng een
stevig gebonden pak tabak, II
tng-tng,
(met het hoofd) tegen
iets aanstooten (bijv. v. e. ram).
' Tng-tng, e. s. v. zeeschildpad.

Tt

360

Treu*

Tt, of tt, iets branden, verbranden,


ken, toelichten, bewijzen, inlichten,
in brand steken, aansteken, bakken
omschrijven, euntreu" lnpeutrang
(v. aardewerk), afschieten (v. e.
boet nj ba" gata ik zal u
geweer), vgl. toetng, bijv. tt
straks op de hoogte stellen van
ngeu houtskool branden, tt gadeze quaestie, katrangan = verklapoe = kalk branden, tt ladang ==
ring, opheldering, verduidelijking,
een ladang branden, tt pa'h =
aanduiding, aanwijzing, bewijs, invleesch of visch in pisangblad gelichting, gh lm lnmeuteumeung
wikkeld in heete asch gaar maken,
katrangan ik heb nog geen optt keumoenjan = wierook branheldering verkregen.
den, roemh gbnjan ka lntt
Trapan, zie teurapan.
zijn huis heb ik verbrand, tt beuTrata*, zie teurata".
s = gloeiend maken v. ijzer, tt
Trawh (v. Arab. tarawh), seumarti = brood bakken, tt kant =
jang trawh, de door de Wet aanbakken v. aardewerk, tt panjt
bevolen godsdienstoefening welke
een lamp aansteken, tt beud (
speciaal in de vastenmaand eiken
meureujam) = een geweer (kanon)
avond plaats heeft (in Atjh geheel
afschieten.
ontaard tot een caricatuur eener
moslimsche godsdienstoefening).
Tt, onwillekeurige zenuwtrillingen
(spiertrillingen) v. bepaalde liTrb, lang (v. tijd), langdurig, lang
chaamsdeelen (welke als omineus
geleden, oud (niet versch), vroeger,
worden beschouwd), meutt bibi
opp. bar, bijv. pa'h na trb ka
= trillen v. d. lippen (als tijdsbetaprh disin = hoe lang hebt ge
paling een ondeelbaar oogenblik",
hier al gewacht?, hana lntoe'h na
vgl. meuktb mata).
trb = ik weet niet hoe lang, ka
trb = al lang (v. duur), ka sig
Tradj, e. s. v. zwarte duizendpoot
djeumeu'at trb djidja" = hij is al
die zich bij aanraking oprolt, vgl.
een week weg, ka trb that djidoe"
limpeun, seupah, kloeloe, poepeudisin = hij woont al heel lang
san.
hier, b" trb l tadng disin =
Tran, of teuran (Mal. teran), zich
blijf hier niet langer staan, makn
inspannen bij lichamelijke verrichtrb makn dji'h = hoe langer
tingen, persen, drukken, door perhoe verder, na padoem trb =
sing naar buiten drijven (bijv. onteenigen tijd, sithn trb een jaar
lasting, het kind bij het baren).
lang, koeta trb = een oude verTrang, helder, duidelijk, klaar, licht,
sterking, een versterking v. vroeger,
gebleken, vgl. peungeuh,
deuh,
peukajan trb oude kleeren, si
sarh, njata, djeureunh, sah, lah,
trb-trb = altijd, peutrb = (een
opp. reudm, seupt, bijv. ka trangwerk, een quaestie) langdurig ma(of ka peungeuh, of ka deuh-)
ken, lang doen duren, er lang over
oer = het is al licht, helder, de
doen, op de lange baan schuiven,
dag is al aangebroken, boeleun
han djeut tapeutrb taprh pa"sa
trang (of peunh, of peuna= ge moogt niet uitstellend wachma) = lichte maan, volle maan,
ten op het gunstige oogenblik, teupeukara ka trang = de quaestie is
neurb = duur, tijdsduur, oemoe
opgehelderd, tot klaarheid gebracht.
peut thn teuneurb = de duur
lam toebh dr tamita trang =
van vier jaren, na oemoe sisa"at
met zich zeiven moet men dat uitteuneurb djidja" = na een uur
maken, aneu" ln trang that atdji
geloopen te hebben.
djibeut koeroe"an = mijn kind
leert vlug Koran reciteeren, peuTren, of trn, zie trn.
trang = op de hoogte stellen, opTreu*, of teu", I nog, meer, voorts,
helderen, verklaren, duidelijk mabovendien, buitendien, daarenboven,

Tring

361

Troeng

tring awh bamboesoort met


zeer kleine blaadjes en zeer dunnen
stengel (gebruikt voor hengelstokken, proppenschieters, stijltjes voor
vogelkooien, enz.), tring teuplah
= gespleten bamboe, tring teuph
ss geklopte bamboe, bleut tring
= gevlochten bamboe, ba" tring
ss bamboestam, att tring =
bamboegeleding, tamn tring, of
tring sabh peureud
= een
bamboestoel, seuloemp' tring =
de schors v. bamboe, meutring
blang = slank (v. figuur, vgl. meudjeundrang pad, panjang leush),
tring moepoengkh
= bamboe
stelten.
Trimng (Mal. terima), aannemen,
ontvangen, aanvaarden, vgl. toeng ,
sambt, bijv. boen
lntrimng
areuta nj = zooeven heb ik deze
goederen in ontvangst genomen,
koereung trimng = ondankbaar
(voor bewezen weldaden), ba" b"
ln djitrimng l boem peut hah
ss mogen de vier el lange plek aarde (waarin ik zal begraven worden)
mij (als ik zal gestorven zijn) niet
aannemen (als ik lieg).
Tr, vallen (v. d. regen), storten (v.
tranen), vgl. rt, srf, bijv. djifr i
mafa = zij barstte in tranen uit.
Tr*, niet uitgegroeid, in groei en
wasdom teruggebleven.
Trb, meutrb, lett. troef spelen", d.i.
kaarten, vgl. meusikoepan.
Tr, verzadigd, voldaan, bevredigd,
vgL samp, sb, poeh, opp. deu",
bijv. ln ka lnpadjh tr ss ik
heb genoeg gegeten, leupah tr
ss oververzadigd, te veel gegeten
hebbend.
Tring, verzamelnaam voor bamboeTroeng (Mal. teroeng), vooral Solasoorten, tring meudoer = bamnum-soorten waarvan de vruchten
boe met doornige takken (werd in
gekookt of gebraden worden gegeoorlogstijd ter versterking v. om- I
ten (men onderscheidt groote en
heiningen aangewend), tring beukleine, langwerpige, eivormige en
tm = de grootste bamboesoort
ronde, paarse, roode, witte en gele,
(wordt spoedig door insecten aangevlekte en gespikkelde vormen met
gevreten en is daarom tot weinig I
verschillende namen aangeduid),
nut), tring gadng bamboetroeng Klng ss tomaat, troeng
soort met lichtgekleurde bladeren
tjawi" ss e. s. v. nachtschade
en een gelen vrij dunnen stengel, ;
vgl. l, leubh, lm, teungh, bijv.
sabh treu" = nog n, njang sabh treu" de andere, de volgende, doea oer treu" = nog twee
dagen, over twee dagen, taprh
doea oer treu' ss wacht nog
twee dagen, sadjan treu' = nog
een andere tijd, si'at- (of sisa'af-)
treu* = nog een oogenblik, padoem-padoem oer treu' = over
eenige dagen, na sapeu- (of na
sakn-) treu' = er is nog iets, na
sapat treu' = er is nog een plaats,
na san treu' = er is nog een kant,
nog ergens vandaan, na sakri treu'
ss nog op n manier, op een andere manier, na sah treu" = nog
ergens heen, doea oer treu"
over twee dagen, batjoet treu" =
nog een beetje, II zwak aansporend of toelatend partikel (vgl.
tjoeba): maar, dan maar, tadja" \
treu" ss ga (dan) maar, III
treu"-treu", euntreu", eunteu", aanduiding v. d. toekomenden tijd i
(naaste toekomst): straks, aan- |
stonds, dadelijk, bijv. euntreu* malam = vannacht, straks in den naavond, euntreu" seupt, of euntreu"
sindja van avond (vravond),
euntreu" malam na trh djam ba"
ln = ik krijg vanavond gasten bij
mij, euntreu" tadja" mantng djin
hana ln meuteumeung = ga later
maar nu heb ik geen tijd, ingatingat euntreu" ba" rt = wees
voorzichtig straks onderweg, euntreu" lnba = straks breng ik het,
treu"-treu" geutjart geutanj
=
aanstonds maakt hij ons nog een
standje.

Troesi

362

Trn

w a a r v a n de ronde vruchtjes aan


wensch vervuld, t" thn = afloop
trosjes bijn groeien, troeng
poev . h. jaar, jaardag (v. e. heilige),
ng een plant ( D a t u r a fastuosa,
f* ba" tanh tot aan den grond
L . ) met vergiftige zaden
(Mal.
reiken, kapaj ka t" = het schip is
ketjoeboeng).
reeds aangekomen, gritan
bagah
Troesi, kopervitriool, kopersulfaat.
that djiploeng
handjan tath
ka
T r h ( M a l . taroeh), bergen, opbert" het rijtuig reed bijzonder
gen, bewaren, wegleggen, i n bewasnel v r d a t we het wisten waren
ring hebben, v g l . keubah,
peudoe'',
wij al aangekomen, peutrh,
of
peudj",
bijv. oereung
njang le
peut" iets aan een ander overdjitrh
meuh
pira' = lieden die
brengen, bezorgen, ter handstellen,
veel goud en zilver hebben, narif
vervullen (v. e. wensch), volbrennjang lntrh lam at ln keumeung
gen, ten einde brengen (vgl. M a l .
boeka wat mij op het hart ligt
menjampaikan),
tjit Pteu
Alah
w i l ik mededeelen, teumeurh
=
njang peutrh
pinta gata =
het
iets bergen, bewaren, in bewaring
is G o d alleen die u w beden vergeven, toevertrouwen,
djiteumeurh
hoort, peutrh
hoekm
= lett. de
reunggtdji
lam peut = hij berggoddelijke wet volbrengen, d.i. v o l de zijn dollars op in een kist, teugens de Moslimsche wet het huweneurh
= bewaard, of gespaard,
lijkscontract sluiten.
of toevertrouwd goed of geld, v g l .
Trom, schoppen, trappen, met de voetarh.
ten krachtig afstooten, v g l .
gloeng,
djloeng, bijv. djitrm deungn
gaki
T r h , of f* (uit frh ontstaan, v g l .
= zij schopten met de voeten, wa'M a l . teroes), tot, tot aan, aangekot ta'' oe roemhteu
meuhat djimen, (het doel) bereikt, bijv. di (of
trm gaat ge naar boven u w
di kn) . . . trh
(trh an,
trh
huis op vast dat ze u trappen.
oe, trh h, trh t), of t"
(t'an,
T r n , of frn, fren, toern ( M a l . foet'oe, t'h, t't)
= v a n a f . . . tot,
roen), dalen, afdalen,afstijgen, naar
dil kn t'an djin ~ v a n voorbeneden gaan, omlaag gaan, afheen af tot nu toe, beungh
kn
slaan (v. prijzen), afstammen, opp.
t"an seupt
= v a n den morgen
', bijv. ' gl trn palh = naar
tot den avond, bar kn t"an oehet gebergte opklimmen naar de
r nj pint njan teuhah
van
vlakte afdalen, frn mangat ' soegisteren af tot vandaag toe heeft de
sah = dalen is gemakkelijk stijgen
deur opengestaan, di Atjh kn t"
moeilijk, frn di roemh = het huis
Pidi = v a n Atjh af tot Pedir toe,
afdalen (verlaten), reudjang
tatrn
ka trh oereung
bandoem = de
= kom gauw beneden, djitrn
tamenschen zijn allen aangekomen,
l njawng
=
verzakking
der
pan hat trh keu dh hoe laat |
testikels, hareuga ka djitrn
= de
zijn we ginds?, trh mata = helprijs is afgeslagen, frn
keunng
derziend, h trh toedjh oer
=
= de w e n k b r a u w e n fronzen, frn
toen de zeven dagen om waren, ka \
pangkaj = verliezen lijden, toern
leupah
abang bar trh ad" \
niba" moela = overgeleverd vanaf
toen de oudere broeder al weg was
den oorsprong, toern-moern
(Mal.
k w a m pas de jongere, kadang na
foeroen-femoeroen) c= v a n geslacht
trh djam = misschien komen er i
op geslacht, bij overerving, peunjaw e l gasten, ka trh masa, of ka
kt toern-moern
=
overerfelijke
trh adjaj, of ka trh hat, of ka \
ziekte, toeng
toern
niba"
Nabi
trh oemoe den toegemeten le= een overlevering ontleenen aan
venstermijn bereikt hebben, d.i. geden Profeet, wat
djitrn
man"
storven, djih ka trh nabsoedji (of I
= de tijd dat de kippen afdalen

hadjatdji)
=
hij heeft zijn I

Wa

363

Wah

dampen, zich verspreiden (v. e.


geur of stank), wab apoej dji'"
oe ateuh de walm v. h. vuur
stijgt naar boven, moewab asab i
lam kant de waterdamp wasemt in den rijstpot.
Waba, I (v. Arab. waba), epidemie,
pest en dergelijke ziekten, vgl. fa*eun, II gulzig, niet kieskeurig in
het eten, vgl. geureuda, teungabngab, haleumab, loebha.
Wadan (v. Arab. wazana), gelijke,
wederga, opwegen tegen, siwadan
bij elkander passen, eikaars portuur zijn, vgl. sipadan, meusambt,
sisapeu.
Wadjb, kleefrijst eerst gaargestoomd
w
en dan gekookt met klappermelk en
suiker.
Wa, I in verwantschapsnamen: n"
wa = grootvader of grootmoeder [ Wadjib (v. Arab. wadjib), verplicht,
noodzakelijk, gebiedend voorge(ook: de zuster v. n v. beiden),
schreven (door de Moslimsche wet,
tjoet wa, of ma"wa = tante (oudevgl. peureul, opp. hareum), poere zuster v. vader of moeder), ajah
wadjib ten plicht stellen, bijv.
wa 3= oom (oudere broeder v. vanj pitrah lntoean doea dr oeder of moeder), wa, of tjoet wa
reung njang Toehan poewadjib
aanspraakwoord voor een oudere
dalam thn nj lnbri keu teungvrouw bijv. haj wa pan gata =
koe = deze mijn pitrah voor twee
h vrouwtje waar gaat ge heen?,
menschen die de Heer mij ten plicht
II met beide armen omvatten, i
heeft gesteld voor dit jaar geef ik
omstrengelen, omvademen, omhelaan u teungkoe.
zen, zooveel als men met beide armen omvatten kan, vgl. oe"eum, Waham, waan, verbeelding, vermoebijv. Tcaj njan rajadji lh g wa
den, gissing, meening, vgl. sangka,
= die boom is drie omvademingen
s", djal", aga", kadang, bijv.
dik, proemh gb habh djiwa =
sangka ngn waham = gedachten
alle getrouwde vrouwen pakten zij
en vermoedens, ba" wahamln Si A
beet, goerangsang inng geumoewa
njang na djitjeumeutjoe
= naar
= onstuimig drijft het de vrouw
mijn meening heeft A gestolen.
naar de omhelzing, moewa-wa =
Wah, uitroep v. verbazing of droefelkaar amhelzen, met de armen omheid, of interjectie waarmee men
vat houden, poewa djar = de
iemand aanroept: o, h, hei (meest
eene hand door de andere doen omin hikajattaal, het meer gewone
vatten, d.i. de handen z bijn
woord is haj), wah tlan wah
leggen als bij de ritueele godsdienstrakan o makkers!
oefening is voorgeschreven, III
Wahw, heen en weer, heen en teeen v. e. padistengel gemaakt fluitje
rug, telkens op zijn weg terugkeewaarop kinderen muziek maken.
ren, in gestadige onrust verkeeren
(vgl. dja" w, pahph, en M a l .
Wab (Mal. oeap, wap), wasem,
bola"-bali'), poewahw
= heen
damp, walm, stoom, ook: muf, duf
en weer voeren.
(bijv. v. e. vertrek waarin veel menschen bijn zijn vgl. apa", basi, b Wah, bersten, barsten, openbarsten
(bijv. v. vruchten, v. e. rijstpot,
khh),
moewab =
uitwasemen,
( 5J4
v.m.), saln sig- (of
siseun-) trn = een volledig stel
kleeren, boeleun trn = afnemende maan (vgl. boeleun tirt), peutrn = doen afdalen, verlagen,
peutrn prah = het v. stapel laten loopen v. e. vaartuig, peutrn
aneu" = de plechtigheid v. h. voor
het eerst buitenshuis brengen v. e.
jonggeborene, peutrn langai = de
ploeg voor den dag halen, peutrn
boerng lett. de boerng naar
beneden brengen, d.i. die kwelgeest
der kraamvrouwen het huis uit verdrijven.
u u r

Wajang

364

Wali

enz., vgl. beureuth,


beureuth),
en daar ook: dorpshoofd, vgl. ganpoewah = klooven, klieven, splijt, badaj, bijv. djih wakiln = hij
ten, vgl. blah, plah.
is mijn gemachtigde, ln ka lnwaki
Wajang, scherts, grap, gekheid, jokdjih keu geunantln = ik heb
kernij, vgl. seunda, soelt, opp.
hem tot mijn plaatsvervanger aangesoenggh, bit, beutj, bijv. moewasteld, gemachtigd.
jang = schertsen, gekscheren, poeWakiah (v. Arab. wakalah, of wikawajang = iemand voor den gek
lah), machtiging, spec. de machtihouden, den spot met iemand drijging waarbij de wali (naaste manven, met iemand gekscheren, h tanelijke bloedverwant) v. h. uit te
maba djipoewajang = als men hem
huwelijken meisje den dorpsteungopwekt maakt hij grappen, nan wakoe (als zijn waki) opdraagt om
jang spotnaam, han djeut wahaar namens hem aan den bruidejang blandja prang sabi = men
gom ten huwelijk aan te -bieden,
moet niet licht tellen de quaestie v.
wakilah ln ba" teungkoe neupeuh. geld voor den heiligen oorlog,
nikah aneu" ln Si N. ngn lint
ln peugah nj boekn wajang '
teuka ngn djinamdji lh tah
ik zeg dit zonder schertsen.
sipeuha = ik stel u teungkoe tot
mijn gemachtigde aan om mijn
Wakeuh (v. Arab. waqf), I vrome
dochter N . uit te huwelijken aan
stichting (onroerend of roerend
den bruidegom die aanstonds komen
goed waarvan het gebruik of de
zal tegen een bruidschat van drie
opbrengst strekt ten bate v. bepaaltail en n peuha.
de personen bijv. voor de armen
Walahj, of bilahi (v. Arab. wallahi,
of v. h. algemeen belang of voor
billahi), bij God (in eeden en vereen nader aangegeven religieus
wenschingen).
doel), bijv. tanh wakeuh = rijstWali (v. Arab. wali), I volgens het
velden waarvan de opbrengst strekt
gewone spraakgebruik: de manneten behoeve v. e. moskee of dorpslijke bloedverwanten v. vaderszijde
godsdiensthuis, lamph
wakeuh
in de mannelijke lijn met uitzonde vruchtentuinen waaruit ieder
ring v. d. opgaande (vader, grootvrij mag plukken, mn wakeuh
vader, enz.) en de nederdalende
Put waaruit ieder voorbijganger
(zoon, kleinzoon, enz.) rechte lijn
water mag putten, bal wakeuh = j
en v. d. broeders (dus alleen bloedhut waar ieder geloovige kan uitverwanten in de zijlinie), A ngn
rusten of zijn dagelijksche godsB siwali, of tal wali = A . en B.
dienstoefeningen
kan verrichten,
zijn wali's, wali t = naverwante
koeroe"an wakeuh = een Koranwali's, wali dji"h = ver verwante
exemplaar tot algemeen gebruik,
wali's, sdara wali volle neven
II vrijheerlijk, zelfstandig, geprevien nichten en zij wier ouders elkanligeerd, nanggr
wakeuh
=
ders volle neven of nichten zijn,
(door den Soeltan v. Atjh) vrijwali karng = bloedverwanten v.
heerlijk (zelfstandig) gemaakt gevaders- en van moederszijde, II
bied; v. hoofden gezegd bedoelt men
de normale wali (bloedwali) of
er mede dat zij aan den Soeltan onuithuwelijker v. d. vrouw is die
dergeschikt en aan het gezag der
mannelijke bloedverwant v. vadersterritoriale hoofden onttrokken wazijde die door de Moslimsche wet
ren, vgl. bibeuh.
(in een bepaalde volgorde) voor de
Waki (v. Arab. wakl), gemachtigde,
wali-functin wordt
aangewezen
gevolmachtigde, zaakgelastigde, ver(d.z. de naaste bloedverwanten altegenwoordiger, plaatsvervanger, adlereerst de vader, dus die juist niet
judant, ook: tot plaatsvervanger
haar wali heeten volgens de adat),
aanstellen, rechtigen, machtigen, hier I

Waloeha

365

wali radja de overheidswali j


(Arab. hakim), wali tahkim (Arab.
hakam) = de hulp- of noodwali,
dien de a.s. echtgenooten met wederzijdsch goedvinden tot wali kunnen aanstellen als de vrouw niet
over een eigen bloedwali beschikken kan, bl wali = zulk een
noodwali aanstellen lett. koopen",
wali mdjeub = een z.g. dwingende wali (Arab. wali moedjbir),
III wali, of lia, heilige, zie
Zia.
Waloeha, de laatste helft v. d. laatste
djoih v. d. Koran.
Wan (voor toean), praedicaat vr
den naam v. sajt's, vgl. di, bijv.
teungkoe Wan- (of Di-) Ali; vrouwen v. sajt's heeten Tjoet-wan, of
Adja.
Wangkang, e. s. v. Chineesche jonk,
vgl. toengkang, seunat.
Wangsa, jong, moeda-wangsa = zeer
jong.
Wapeut, of wapheut (v. Arab. wafat), overlijden, dood (zelfst. nw
alleen gebezigd v. profeten en heiligen), wapeut Nabi = de dood
v. d. Profeet, wapheut Amdah goenng djabaj Hoet = Hamzah sneuvelde bij den berg Oehoed.
Wapheut, zie wapeut.
Waramg, rattenkruit, zwavelarsenicum, vgl. toeba tikh.
Warh (v. Arab. warith = erfgenaam), bloedverwanten, sambat warh = de banden v. bloedverwantschap naar elkaar toehalen (bijv.
door eikaars kinderen met elkaar te
doen trouwen).
Wareuna, kleur, tint, mi'ran wareuna- j
dji == het is rood v. kleur, djrh '
wareuna boengng = schoonkleu- I
rig als een bloem.
Was (v. Arab. hagil), belasting, heffing, rechten, vgl. adat, has bijv.
tj" was = rechtenheffing, di
Atjh hana geutj" was l = in
Atjh worden geen heffingen meer
gedaan, was djalan = wegenbelasting, was oelbalang '
het
aandeel v. h. landschapshoofd in \

Wh

het uitvoerrecht op peper en pinang.


Wasit, of wa"sit (v. Arab. wagijjah), uiterste wil, testament, last,
opdracht vgl. poemeusan, peuneu. san, amanat, bijv. wasit Nabi
' '
vermaning v. d. Profeet
(aan zijn gemeente), nj na wasit
sigeutoe = hier is een beetje vermaning.
Wat (Mal. koeat), kracht, sterk,
krachtig, vgl. koeat, teugah, drah,
bijv. hoekm ba" babah wat ba"
djar rs oordeelen doet men met
den mond doch de kracht zit in de
hand, oedeung wat = een groote
soort zeegarnaal die gaarne wordt
gegeten.
Wat, of wa't (v. Arab. waqtoe),
tijd, tijdstip, de tijd voor iets, ook:
toen, op het tijdstip dat, vgl. koetika, djan, jh, masa, lajeu, moesm,
pa'sa, bijv. wat limng = de
tijden der vijf dagelijks te verrichten
godsdienstoefeningen, sabh wat
= n oogenblik, wat padjh, of
wat boe = etenstijd, wat tahrim = de tijd v. zons op- en ondergang, wat tjt timang (of tjt
oer) de tijd v. hoogsten zonnestand, wat djitrn man" = de
tijd dat de kippen afdalen, h wat wanneer, als, wat njan
djidjaga ba" djfh
= toen ontwaakte hij uit zijn slaap.
Wawa, zie wa.
Wa'-wa', of w"-w', of wa"-w",
klanknab. v. h. loeien v. e. buffel,
vgl. moebh.
Wa-w, heen en weer gaan, schudden,
slenteren.
Wa*-w , zie wa"-wa".
Wazi, vizier, eerste minister.
W , aneu" w", of aneu" oe, of
aneu" ,jonge buffel.
W*-w , zie wa"-wa".
W , I het Arabische wau-teeken,
II w, of rt>, zie w.
W h (Mal. boeih), schuim, boewh
rijeu" = als het schuim v. d. branding.
Wh, weg, weggaan, weggegaan,
heengegaan, verdwenen, verhuisd,
1

Wn-wn

366

ontkomen, zich uit de voeten maweu" peusaka (of pra')


ken, kavh keudh ga weg
de erfenis verdeelen.
(scheer je weg, maak dat je weg- Weuh, liefde, genegenheid, deernis,
komt) gindsheen, b" tawh-wh
medelijden, ontferming, erbarming,
= ga nergens heen, peunjakt wh
vgl. gash, sajang, inseuh, gala',
= besmettelijke ziekte, hana djalan
tjhn, beureuhi, bijv. weuh ngn
wh = er is geen weg om te ontsajang = deernis en medelijden,
komen,
weuhdji that = hij was zeer aanWn-wn, of wn-wn, in den slaap
gedaan, b' l taweuh-weuh keu
bazelen, hardop droomen.
ln = verlang niet meer naar mij.
Wng, in de rondte draaien, molen,
Wi, links, linker, vgl. djawi, opp.
loopmolen (voor kinderen), suikeroeneun, bijv. djinging oe oeneun
molen (pers voor suikerriet), ook:
oe wi hana oereung = hij keek
de beide houten cylinders v. zulk
naar rechts en naar links er was
een pers waarvan de grootste wng
niemand, djar wi = linkerhand,
agam en de kleinste wng inng
blah wi roemhlon = links v.
heet, djisa" teub lam wng = hij
mijn huis.
steekt de suikerrietstengels tusschen
Wit, breken, doorbreken, afbreken,
de pers, wng geuntjt == eenvougebroken, doorgebroken, vgl. beudige handpers (voor suikerriet),
kah, bitjah, pitjah, patah, poeth,
djiwng djeureuka = hij draait het
bijv. peudeung habh patah doem
spinnewiel, i teub teuwng
djiwit = hun zwaarden braken alle
uitgeperst suikerrietsap, moewng
door hen stukgebogen.
= suikerriet persen.
Wit, seumajang wit (Arab. galat alwitr), een godsdienstoefening strekWs, wissel, wisselbrief.
kende om het even aantal 's nachts
Wt, I of wt, een kleine vischsoort,
verrichte rakaat's oneven te maken
II draaien, inn draaien, twij(hetgeen in de W e t als verdienstenen, tweernen, vgl. djal, poeta,
lijk wordt aanbevolen}.
reu", rng, srng, bibeu, bijv.
W , dwalen, dolen, verdwaald, afgekaj wt-wt = kruishout voor
dwaald, verdoold, keunng sikoehet draaien v. touw ('vgl. kaj djareung bingkng
w = in de
l), zie wt-wt.
maand keunng sikoereung dwalen
Wt-wt, zwaaien, heen en weer
de krabben rond (alsof zij haar gezwiepen, slingeren, bengelen, kwiswone onderaardsche woningen niet
pelen (v. d. staart v. e. dier), vgl.
konden terugvinden).
wt,
W , of w, I terugkeeren, terugWt-wt, onrustig, ongedurig, heen en
gaan, naar huis gaan, thuis komen,
weer slingeren, vgl. tjaba", opp.
vgl. riwang, opp. dja", bijv. djih ka
teutab.
djiw hij is al teruggekeerd,
Wcu', een aapsoort.
thuisgekomen, w di djeurat ==
Weu, kraal, stal, man" meu'eumv. h. graf terugkeeren, djih teungh
poeng keubeu moeweu = hoendjiw = hij is op den terugweg,
ders hebben een hok buffels een
seumangatdji ka djiw = zijn ziel
kraal, weu goeda = paardenstal,
is teruggekeerd, d.i. hij is weer bekeubeuln ka lam weu = mijn
ter, dja" w = gaan en komen,
buffels zijn al in de kraal.
naar huis gaan, weifelen, weifelend
Weu*, verdeelen, scheiden (vgl. bagi,
(vgl. wahw, toela" tar"), w
peutjr, peungklh), moeweu' sab
oe peukan ~ naar de markt terug gelijkelijk verdeelen, gelijk op
keeren, ba" reudjang taw = kom
deelen, moeweu" doea = in tween
spoedig terug, asaj ba' rimba ka
deelen, moeweu' laba = de winst
moew keu rimba = een ontgindeelen (vgl. meudoea laba), moe- I

367

ning die weer tot den oorspronkelijken toestand v. wildernis is teruggekeerd, moew ba' st = tot den
ouden toestand terugkeeren, w di
Makah = teruggekeerd uit Mekka,
ka geuw ba" Pteu Alah = teruggekeerd tot onzen Heer God (d.i.
overleden), ka geuw oe nanggr njang keukaj baka = teruggekeerd tot het eeuwige land (d.i.
overleden), ka geuw oe rahmatlah = teruggekeerd tot de genade
Gods (d.i. overleden), w oe roemh = naar huis gaan, h ka geuw bandoem njan bar djitm padjh = nadat allen naar huis gegaan waren toen eerst wilde hij
eten, kawn mantng hana w =
slechts getrouwd zijn maar niet
thuiskomen (het huwelijk is formeel
gesloten maar de echtelijke bezoeken v. d. man worden tot later uitgesteld), djimoew-w ba' teumpat drdji masng-masng
= zij
keerden terug ieder naar zijn woonplaats, w boeleun de maandelijksche bezoeken v. d, pasgehuwden man aan zijn vrouw, lak
w - vragen om huiswaarts te

Wt
keeren, malam djeumeu'at aroeah
w = Donderdag-avonds keeren
de geesten der afgestorvenen naar
hun vroegere haardsteden terug,
w ba' meunar terugkeer v.
d. jong getrouwde vrouw na haar
eerste bezoek bij haar schoonouders,
poew = doen terugkeeren, thuisbrengen, terugbrengen, poew si
= vleesch thuisbrengen, poeii>
hareuga de waarde terugkrijgen,
peu njang na peunoew = al het
medegebrachte, II w, of w,
het gebogen hout v. e. suikermolen
dat door een buffel gedraaid wordt,
de houten kruk of zwengel waarmede het vliegwiel v. e. spinnewiel
wordt rondgedraaid, vgl. wt, en
wt-wt.
Woeloe (v. Arab. woedhoe), de wassching vr de godsdienstoefeningen voorgeschreven aan iemand die
verkeert in den toestand eener z.g.
kleine onreinheid" (hadah tjoet),
meer gebruikelijk toeng i seumajang genoemd.
Wn-wn, zie wn-wn.
W t , I omroeren, roeren, vgl. gaw,
tjaw, II wt, of wt, zie wt.

You might also like