Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 40

Aanslag op de feiten

Een onderzoek naar de invloed van een generaliserend frame op de intergroup


attituden van autochtonen jegens moslims.

Naam: Lisa Vos


Studentnummer: 10438459
Begeleider: Damian Trilling
Bachelor scriptie
Aantal woorden: 7888

Samenvatting
In dit onderzoek wordt onderzocht wat de invloed is van een generaliserend frame (een frame
dat moslims als sociale groep homogeniseert en terrorisme en islam continu met elkaar in
verbinding brengt) in nieuwsberichtgeving over terrorisme op de outgroup evaluatie en
outgroup variabiliteit van autochtonen jegens moslims. Op basis van het psychologische
principe van in- en outgroup wordt verwacht dat door toepassing van het generaliserend
frame, mensen zich niet alleen afzetten tegen de werkelijke terroristen, maar ook tegen de
groep waar de terroristen toe behoren. Toepassing van een generaliserend frame zou in dit
geval leiden tot negatievere intergroup attituden. Deze verwachting is getoetst aan de hand
van een kwantitatief online experiment waarbij er vier condities waren, een conditie waarbij
de respondenten een nieuwsbericht over hoge terreurdreiging te lezen kregen waarin het
generaliserend frame wel was toegepast, een conditie waarbij de respondenten een
nieuwsbericht over hoge terreurdreiging te lezen kregen waarin het generaliserend frame niet
was toegepast, een conditie waarbij de respondenten een nieuwsbericht over lage
terreurdreiging te lezen kregen waarin het generaliserend frame wel was toegepast en een
conditie waarbij de respondenten een nieuwsbericht over lage terreurdreiging te lezen kregen
waarin het generaliserend frame niet was toegepast. Uit dit onderzoek is gebleken dat
toepassing van het generaliserend frame enkel invloed uitoefent op de affectieve
componenten van intergroup attituden (outgroup evaluatie) van autochtonen jegens moslims
wanneer er sprake is van een hoge terreurdreiging, waarbij het al dan niet hebben van een
interetnische

vriendschap

en

opleidingsniveau

een

modererende

invloed

hebben.

Laagopgeleiden en mensen zonder interetnische vriend zijn gevoeliger voor de invloed van
het generaliserend frame.

1. Inleiding
22 juli 2011. De Noor Anders Breivik pleegt twee aanslagen en doodt daarbij 77 mensen. Er
is nog geen uur verstreken na Breiviks eerste terreurdaad en de media speculeren al over de
dader(s). Terwijl Anders Breivik op het eiland Utya nog eens 69 jongeren doodschiet, vertelt
een expert in moslimterreur op de Noorse televisie welke jihadisten er achter de aanslag
kunnen zitten. Hetzelfde gebeurt op de NOS, bij de Duitse ARD, bij Al Jazeera in Londen en
bij de hoog aangeschreven BBC. Zelfs nadat de politie rond acht uur bericht over de
aanhouding van een Noorse, blonde man en een verband tussen beide aanslagen vermoedt,
speculeren journalisten en deskundigen verder over de gebruikelijke verdachten.
Uiteindelijk bleek het geen moslim te zijn, maar een rechts-extremist, een islamofoob.
Dat in de media direct aan een islamitische terreurdaad wordt gedacht, toont de kracht
aan van het vooroordeel dat terreur met islam verbonden is. Toch schijnen de meeste
aanslagen in het Westen niet uit islamitische hoek te komen. Uit het rapport van Europol
blijkt namelijk dat minder dan twee procent van de terroristische aanslagen in Europa in de
periode van 2000 tot 2013 islamitisch gemotiveerd waren. De overweldigende
meerderderheid van de aanslagen in onze contreien werd gepleegd door seperatisten en linksextremisten.
Hoe laat deze discrepantie zich verklaren? Het beeld dat men heeft van de wereld om
zich heen en de personen die daar deel van uitmaken wordt grotendeels bepaald door de
informatie die men verkrijgt uit de media (Lippmann, 1922). Sinds de aanslagen op 11
september 2011 wordt het de journalistiek steeds vaker verweten dat zij in de berichtgeving
over moslims en de islam gebruik maakt van negatief gekleurde mediaframes (Poole, 2002;
Nacos & Torres-Reyna, 2007; Shadid, 2009; Powell, 2011). De islamitische geloofswereld
wordt vooral beschreven in termen van geweld, fundamentalisme en terrorisme en op die
manier consistent voorgesteld als een bedreiging voor interne veiligheid en traditionele
westerse waarden (dHaenens & Bink, 2007). Volgens Shadid (2005) is er sprake van een
gesimplificeerde en afstandelijke presentatie van de islam. Powell (2011) stelt zelfs dat de
religieuze identiteit van moslimterroristen in ieder nieuwsbericht herhaald wordt en daardoor
islam, moslims en terreur onlosmakelijk met elkaar verbonden raken.
Op basis van het psychologische principe van in- en outgroup zou voorspeld kunnen
worden dat deze berichtgeving leidt tot negatievere attituden tegenover de moslimbevolking
als geheel. Volgens dit principe zouden mensen zich niet alleen afzetten tegen de werkelijke

daders, maar ook tegen de groep waar de daders toebehoren (Tajfel & Turner, 1986). Tegen
de gehele moslimbevolking dus, of individuen daarbinnen nu schuldig zijn of niet. Van nature
zijn mensen namelijk geneigd om mensen met nzelfde cultuur en mening, de ingroup, te
bevoordelen en mensen met een andere cultuur en mening, de outgroup, te benadelen.
Wordt men aan de eigen sterfelijkheid herinnerd, dan wordt dit principe nog eens extra
geactiveerd (Greenberg, Pyszczynski & Solomon, 1986). Daardoor zou men kunnen
verwachten dat burgers die met terrorisme worden geconfronteerd en dus aan de dood worden
herinnerd, moslims, die tot de outgroup behoren, negatiever beoordelen.
Om dit te onderzoeken wordt aan de hand van een experiment gekeken wat de invloed
is van een frame dat moslims als sociale groep homogeniseert en terrorisme en islam continu
met elkaar in verbinding brengt (generaliserend frame) op de intergroup attituden van
autochtonen jegens moslims. Hierbij is het wetenswaardig om te bekijken of er duidelijke
verschillen bestaan tussen lezers met verschillende kenmerken. De hoofdvraag die hieruit
voortvloeit en centraal staat in dit onderzoek, luidt als volgt:
In hoeverre heeft het toepassen van een generaliserend frame in nieuwsberichten over
terrorisme invloed op de intergroup attituden van autochtonen jegens moslims?
Omdat op het gebied van intergroepsrelaties en de verklaring van onderlinge attituden contact
een grote speelt, is in dit onderzoek de contacthypothese van Allport (1954) betrokken. Deze
hypothese gaat ervan uit dat intergroepscontact kan zorgen voor een vermindering van
negatieve attituden jegens andere etnische groepen (Pettigrew & Tropp, 2006; Allport, 1954).
Relevantie
Dit onderzoek dient zowel een wetenschappelijk als maatschappelijk nut. Hoewel er literatuur
te vinden is over psychologische processen zoals het ontstaan van intergroup attituden en over
framing van moslims en de islam, is er nog niet vaak een koppeling tussen deze elementen
gemaakt. In dit onderzoek worden de social identity theory van Tajfel en Turner (1986), de
contacthypothese van Allport (1954) en het elaboration likelihood model van Petty en
Cacioppo (1986) met elkaar verbonden. Dit is van belang om het effect van framing te
bepalen.

Maatschappelijk gezien kan dit onderzoek meer inzicht verschaffen in de rol die de
media kunnen spelen bij de moeizame verhoudingen die ontstaan zijn tussen moslims en nietmoslims in de Nederlandse samenleving. Mensen hebben weinig controle over de effecten
van nieuws op hun gedachten (Das, Bushman, Bezemer, Kerkhof & Vermeulen, 2008).
Nieuwsproducenten dienen zich daarom bewust te zijn van de eventuele invloed die zij
kunnen uitoefenen op de intergroup attituden van autochtone Nederlanders jegens moslims.
Dit onderzoek kan bijdragen aan de kennis van die invloed. Aangezien de media voor veel
mensen als enige zicht bieden op gebeurtenissen in de buitenwereld, is het van belang dat hier
een onderzoek naar wordt verricht. De media zijn namelijk niet alleen verantwoordelijk voor
de mate van geinformeerdheid bij het publiek, maar ook (deels) voor de beeldvorming die
ontstaat bij dat publiek. Als de gevolgen van de toepassing van een generaliserend frame in
nieuwsberichtgeving over moslimterrorisme onderzocht worden, kunnen de media met deze
verantwoordelijkheden bewuster omgaan.

2. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt de theoretische achtergrond met betrekking tot de gestelde
onderzoeksvraag belicht. Hiermee wordt het onderzoek afgebakend en ontstaat er een
overzicht van eerdere onderzoeken rondom ditzelfde onderwerp.
Framing
We leven in een informatiemaatschappij. De media zijn tegenwoordig overal, altijd en
overvloedig aanwezig (Nico Drok, 2002). Het publiek haalt zijn informatie niet meer alleen
uit eigen ervaring of social interactie met zijn omgeving. Veel informatie, bijvoorbeeld over
etnische minderheden, verkrijgt het via de media. Het concept framing zal uitgediept worden
om zo de mogelijke invloed van het gebruik van verschillende frames op de intergroup
attituden van autochtonen jegens moslims te kunnen duiden.
Hoewel er in de literatuur geen overeenstemming bestaat over een gangbare definitie
van framing, wordt de definitie van Entman (1993) vaak gebruikt. Framing volgens Entman
(1993, p. 52) houdt in: Framing essentially involves selection and salience. To frame is to
select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating
text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral

evaluation, and/or treatment recommendation for the item described. Door gebruik te maken
van frames, worden berichten door journalisten als het ware in een kader geplaatst. Het zij
onbewust, het zij bewust, wordt hierdoor bepaalde informatie extra belicht en belangrijker
(Scheufele, 1999). De ontvanger wordt geconfronteerd met het frame dat in het
desbetreffende bericht gebruikt wordt zonder dat hij of zij over alle nodige informatie
beschikt om gebeurtenissen volledig te begrijpen. Voor zowel de gebruiker van het medium
als de journalist vervullen frames een ordende functie. De gebruikte frames oefenen hierbij
invloed uit op welke waarden aan het nieuws worden verleend en de wijze waarop het nieuws
genterpreteerd wordt.
Mediaframes over de islam
Steeds vaker wordt het de journalistiek verweten dat zij in de berichtgeving omtrent moslims
en de islam gebruik maakt van mediaframes die negatief gekleurd zijn (Poole, 2002; Nacos &
Torres- Reyna, 2007; Shadid, 2009; Powell, 2011). Deze negatieve mediaframes zijn door
meerdere onderzoekers gecategoriseerd. Er zijn bepaalde frames opgesteld en tijdens de
analyse van nieuwsberichten kunnen de berichten worden ondergebracht bij een van de
frames. Een veel gebruikt voorbeeld van categorisatie is die van Shadid (2009). Representatie
van moslims en de islam in de media vind volgens hem plaats via een viertal specifieke en
goeddeels negatieve frames, namelijk via het etnocentrismeframe, het stigmatiseringframe,
het lekenframe en het culturele-generaliseringsframe.
Met behulp van het etnocentrismeframe worden mediagebruikers vertrouwd gemaakt
met een wij-zij tegenstelling en met onze versus hun cultuur, waarbij de eerstgenoemde
respectievelijk hoger wordt gewaardeerd (Shahid, 2009). Een kenmerk van het
etnocentrismeframe is dat niet wordt vermeld dat allochtone individuen eigenlijk ook tot de
wij-groep horen. Zo wordt er voortdurend gesproken over Turken of Marokkanen,
terwijl het Nederlanders zijn, mensen die in theorie tot de wij-groep behoren. De
Nederlandse nationaliteit van betrokken allochtonen wordt bijna nooit vermeld in de pers. Er
wordt veel vaker verwezen naar en de nadruk gelegd op hun etnische afkomst. Een tweede
kenmerk van het etnocentrismeframe is dat er over racisme en discriminatie bijna niets wordt
bericht. Dat is problematisch, want als de media het onderwerp niet behandelen, is het veel
minder zichtbaar en kan de indruk gewekt worden dat racisme iets is dat bijna niet meer
voorkomt.

Een tweede frame is het stigmatiseringsframe. Hoofdkenmerk van dit frame is dat
moslims meer dan de empirie rechtvaardigt, worden gerepresenteerd als probleemgroepen
(Shadid, 2009). Zo worden ze meer dan dat strikt noodzakelijk is in verband gebracht met
terrorisme, misdaad, misbruik van sociale voorzieningen, criminaliteit, drugs en
werkloosheid. Wanneer er over de islam gesproken wordt, gaat dit vaak in termen van
bedreiging: een bedreiging voor onze Nederlandse identiteit, een bedreiging voor onze
westerse waarden en een bedreiging voor onze vrijheden. Ook wordt de islam omschreven als
een in essentie gewelddadige godsdienst en lijkt de religie en cultuur van moslims niet te
rijmen met de onze. Dit kenmerk past goed in de populaire theorie van de botsende
beschavingen.
Het derde frame dat Shadid (2009) onderscheidt is het lekenframe. In dit frame krijgen
moslims relatief weinig kans om hun mening te geven. Zij worden vrijwel altijd als leken die
geen expertise hebben gepresenteerd (Shadid, 2009; Van Dijk, 2000). Zo komen moslims
vooral in beeld als gewone, onwetende mensen bij wie de geloofwaardigheid al snel in twijfel
getrokken kan worden. Anderzijds is het bewust niet onderkennen van de allochtone identiteit
een kenmerk van het lekenframe. In films of televisieseries wordt vaak de etniciteit van
allochtone personages leeg gelaten. Alleen op basis van huidskleur wordt de kijker
genformeerd over de etnische achtergrond van het personage.
Het vierde en tevens het laatste frame is het culturele-generaliseringsframe. In dit frame
worden Turkse en Marrokaanse Nederlanders gepresenteerd als n homogene groep en als
moslims bij wie de religieuze identiteit alle andere sociale identiteiten overwoekert (Shadid,
2009). De uniciteit van het individu wordt daarmee ernstig tekort gedaan. De kans dat
autochtonen personen uit religieuze en etnische minderheidsgroepen gaan zien als individuen,
in plaats van een onderdeel van een homogene groep, wordt door het gebrek aan variatie
namelijk steeds kleiner. Een ander belangrijk kenmerk van dit frame is dat religie overmatig
wordt benadrukt. Zo wordt negatief gedrag van iemand uit die groep vaak verklaard vanuit
religieuze achtergrond en niet vanuit sociaal-economische factoren. Dit noemt Shadid (2009)
cultuurfixatie. Tenslotte is er ook een oversimplificatie van de religie in kwestie. Media
onderscheiden slechts twee soorten islam: de gematigde of normale islam en de
fundamentalistische of radicale islam. In dit frame wordt het feit dat er binnen de islam
nog een grotere diversiteit bestaat als binnen het christendom volledig verwaarloosd.

Effect van framing op attituden


In deze scriptie wordt beoogd dat de frames die Shahid beschrijft wel los van elkaar gezien
kunnen worden, maar in het merendeel van de berichtgeving die over terrorisme gaat in
combinatie met elkaar voorkomen. Vaak presenteren de media Marokkaanse en Turkse
Nederlanders als n homogene groep en als moslims bij wie de religieuze identiteit alle
andere sociale identiteiten overwoekert (culturele-generaliseringsframe), waardoor de
connectie tussen de islam en terrorisme (stigmatiseringsframe) er toe leidt dat alle moslims als
terroristen worden beschouwd (Powell, 2011). Daarnaast is het zo dat heel veel van deze
moslims al lang de Nederlandse nationaliteit verworven hebben en velen zelfs in Nederland
geboren zijn, maar deze Nederlandse nationaliteit haast nooit door de media wordt vermeld.
In bijna alle berichten die over terrorisme gaan, wordt de etnische afkomst van de dader
vermeld (Powell, 2011). Hun anders zijn wordt hierdoor constant benadrukt. Zo blijven
moslims behoren tot de ander, tot de zij-groep (etnocentrismeframe).
Aan de hand van bovenstaande informatie wordt duidelijk gemaakt dat in
berichtgeving over terrorisme de frames die Shahid (2009) beschrijft vaak in combinatie met
elkaar voorkomen. In dit onderzoek is er daarom voor gekozen om deze drie frames samen te
voegen tot een overkoepelend frame, genaamd het genaliserend frame. In het generaliserend
frame worden moslims als sociale groep gehomogeniseerd. Verwacht wordt dan ook dat
nieuwsberichten waarin een generaliserend frame is toegepast een negatief effect hebben op
de intergroup attituden van autochtonen jegens de gehele moslimbevolking.
Intergroup attituden
In de literatuur maakt men een scheiding tussen affectieve en cognitieve componenten van
attituden. De affectieve componenten van attituden hebben betrekking op emoties en
gevoelens tegenover een groep, bijvoorbeeld in hoeverre men positieve gevoelens heeft voor
een outgroup, terwijl cognitieve componenten verwijzen naar waardeoordelen, stereotypen en
perceptie omtrent een groep (Turner, Crisp & Lambert, 2007).
Zowel het affectieve als cognitieve component van houding tegenover moslims wordt
gemeten in dit onderzoek. De affectieve maat betreft outgroup evaluatie, terwijl outgroup
variabiliteit als cognitieve maat is opgenomen.

Outgroup evaluatie
Outgroup evaluatie betreft de mate waarin leden van de ingroup een positieve dan wel
negatieve mening hebben over leden van de outgroup (Turner et al., 2007). Outroup evaluatie
dient als maat voor de generalisatie van de evaluatie van outgroup-partners naar de evaluatie
van de gehele groep. Met andere woorden, het betreft hoe positief of negatief de gevoelens
van een individu met betrekking tot de gehele outgroup zijn. Verschillende onderzoeken
hebben bewezen dat contact onder bepaalde condities of in de vorm van een interetnische
vriendschap kan leiden tot positievere groepsevaluaties (Allport, 1954; Pettigrew, 1998; Voci
& Hewstone, 2003).
Outgroup variabiliteit
Outgroup variabiliteit verwijst naar de mate waarin leden van de ingroup variatie observeren
in de samenstelling van de outgroup (Turner et al., 2007). De mate van waargenomen
variabiliteit geeft aan in hoeverre men de outgroup in termen van (veelal negatieve)
groepsstereotypen ziet en beschouwt als een homogene groep. Bij een lage outgroup
variabiliteit wordt de uniciteit van het individu ernstig tekort gedaan. Onderzoek heeft
uitgewezen dat postitief contact ten goede komt aan de outgroup variabiliteit (Voci &
Hewstone, 2003). Daarentegen hebben gevoelens van bedreiging van de ingroup een
negatieve invloed op de mate van variabiliteit die aan de outgroup wordt toegekend.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie over de intergroup attituden zijn de eerste
hypothesen opgesteld. Deze luiden als volgt:
H1a: Mensen die nieuwsberichten lezen waarin een generaliserend frame is toegepast,
hebben een negatievere outgroup evaluatie dan mensen die nieuwsbericht lezen waarin een
niet-generaliserend frame is toegepast.
H1b: Mensen die nieuwsberichten lezen waarin een generaliserend frame is toegepast,
hebben een negatievere outgroup variabiliteit dan mensen die nieuwsbericht lezen waarin een
niet-generaliserend frame is toegepast.
Contact
Volgens de intergroup contact theory kan de interetnische houding jegens andere etniciteiten
verbeterd worden wanneer veelvuldig positief contact tussen de etnische groepen plaatsvindt

(Allport, 1954; Pettigrew, 1998; Pettigrew, Tropp, Wagner & Christ, 2011; Pettigrew &
Tropp, 2006; Dhont, van Hiel & Hewstone, 2014; Voci & Hewstone, 2003). Wanneer leden
uit verschillende groepen met elkaar in contact komen en met elkaar communiceren, kunnen
zij namelijk een realistisch beeld over elkaar vormen en kan er wederzijdse acceptatie en
begrip ontstaan. Hierdoor verbetert de houding tegenover de gehele groep. Het contact dient
wel aan enkele voorwaarden te voldoen: (1) men moet een gelijke status hebben; (2) men
moet gelijke doelen hebben; (3) er moet ondersteuning zijn van autoriteiten en gewoonten; (4)
er moet sprake zijn van samenwerking binnen de interetnische groep. Volgens Pettigrew
(1998) voldoen vriendschappen aan alle voorwaarden van de intergroup contact theory en is
een interetnische vriendschap dus het beste instrument om positief contact te meten. De
positieve relatie tussen interetnische vriendschappen en intergroup attituden is al vaker
onderzocht en bevestigd (Powers & Ellison, 1995). Om deze reden zal de focus binnen dit
onderzoek op interetnische vriendschappen liggen.
Uit het bovenstaande kan opgemaakt worden dat personen zonder interetnische vrienden
ontvankelijker zijn voor de invloed van media dan personen die wel een interetnische vriend
hebben. Omdat personen zonder interetnische vrienden meer informatie over moslims uit
nieuwsberichten uit de media moeten vergaren, is te verwachten dat de impact van de media
groter is. Hieruit zijn de volgende hypothesen voortgevloeid:
H2a: Het effect van het generaliserend frame op outgroup evaluatie geldt sterker voor
personen zonder interetnische vriend dan voor personen met interetnische vriend.
H2b: Het effect van het generaliserend frame op outgroup variabiliteit geldt sterker voor
personen zonder interetnische vriend dan voor personen met interetnische vriend.
Geslacht en leeftijd
Studies over de angst voor slachtofferschap en onveiligheidsgevoelens laten zien dat vrouwen
en ouderen het meest angstig zijn (Simeon, Greenberg, Nelson, Schmeidler & Hollander,
2005). In het generaliserend frame worden moslims als n homogene groep gepresenteerd bij
wie de religieuze identiteit alle andere sociale identiteiten overwoekert. Door de connectie
tussen terreur en islam worden moslims in dit frame indirect gelinkt aan terrorisme. Zij
hangen namelijk de zelfde religie aan als de terroristen. In plaatst van enkel voor bepaalde
individuen binnen de outgroup, kan men hierdoor gevoelens van bedreiging ervaren voor de
gehele outgroup.

10

Op basis van deze informatie zou men kunnen stellen dat vrouwen en ouderen sterker
reageren op de aanwezigheid van het generaliserend frame. De volgende hypothesen luiden
daarom als volgt:
H3a: Het effect van het generaliserend frame op outgroup evaluatie geldt sterker voor
vrouwen dan voor mannen.
H3b: Het effect van het generaliserend frame op outgroup variabiliteit geldt sterker voor
vrouwen dan voor mannen.
H4a: Hoe ouder iemand is, hoe sterker het effect van het generaliserend frame op outgroup
evaluatie.
H4b: Hoe ouder iemand is, hoe sterker het effect van het generaliserend frame op outgroup
variabiliteit.
Opleidingsniveau
De vijfde en tevens laatste hypothese die in dit onderzoek aan bod komt, heeft betrekking op
het opleidingsniveau van mensen. Volgens het elaboration likelihood model van Petty en
Cacioppo (1986) is opleidingsniveau een goede voorspeller voor hoe iemand een mening
vormt en hoe gevoelig die mening is voor benvloeding van buitenaf. Dit model onderscheidt
twee verschillende routes van informatieverwerking die (kunnen) leiden tot attitude
verandering. Bij de centrale route is men gemotiveerd om informatie aandachtig, bewust en
systematisch te verwerken. Na het zien van de informatie worden argumenten bedacht om de
boodschap af te wegen. Bij de perifere route wordt de informatie minder bewust verwerkt.
Hierdoor is men gevoeliger voor kenmerken in de boodschap, zoals een frame. Hoe lager de
opleiding, hoe vaker men informatie via de perifere route verwerkt. Wanneer de informatie
via de perifere route wordt verwerkt, kan (gemakkelijker) een framing effect optreden, omdat
men dus gevoeliger is voor het frame (Petty & Smith, 2006).
Op basis van de voorgaande informatie kan gesteld worden dat lager opgeleiden meer
voor de invloed van de media vatbaar zijn dan hoger opgeleiden. Hierbij zijn de volgende
hypothesen opgesteld:
H5a: Het effect van het generaliserend frame op outgroup evaluatie geldt sterker voor
laagopgeleiden dan voor hoogopgeleiden.

11

H5b: Het effect van het generaliserend frame op outgroup variabiliteit geldt sterker voor
laagopgeleiden dan voor hoogopgeleiden.
Conceptueel model
De zojuist beschreven hypothesen en onderzoeksvraag zijn gevisualiseerd in een conceptueel
model (figuur 1), waarin het effect van een generaliserend frame op de intergroup attituden
staat en versterkt wordt door de modererende variabele geslacht, maar juist verminderd wordt
door de modererende variabele leeftijd, opleidingsniveau en het hebben van een interetnische
vriend. De aanwezigheid van een generaliserend frame leidt tot negatievere intergroup
attituden.
Figuur 1
Conceptueel model voor de intergroup attituden
Geslacht
Generaliserend frame

Intergroup attituden


Opleidingsniveau
________________________
Leeftijd
________________________
Interetnische vriend

Alvorens dit conceptuele model te kunnen toetsen, is het belangrijk om de


onderzoeksmethode duidelijk voor ogen te hebben, zodat in de daaropvolgende hoofdstukken
de hypothesen al dan niet kunnen worden aangenomen en de onderzoeksvraag kan worden
beantwoord.

In

het

volgende

hoofdstuk

zal

daarom

ingegaan

worden

op

de

onderzoeksmethode, procedure en samenstelling van de steekproef.

12

3. Methode
Design
Om te onderzoeken wat de invloed is van het toepassen van een generaliserend frame in
nieuwsberichten over terrorisme op de intergroup attituden van autochtonen jegens moslims,
is een kwantitatief online experiment uitgevoerd. Er is voor dit onderzoek gekozen om een
experiment uit te voeren, zodat er gekeken kan worden naar een causaal verband tussen het
generaliserend frame en de outgroup evaluatie en outgroup variabiliteit. Door het experiment
via een online survey uit te voeren, kunnen gemakkelijk veel respondenten bereikt worden.
Tevens is het zo dat bij een online survey de respondent de vragen vaak in zijn of haar
gewone omgeving invult, wat de externe validiteit ten goede komt. Het doen van een online
survey kent ook een nadeel: er is namelijk vanuit de onderzoekers geen zicht op de
respondent tijdens het invullen van de survey. De onderzoekers weten niet of er nog anderen
zijn in de omgeving van de respondent en wat hij of zij op het moment van invullen nog meer
doet. Het zou kunnen zijn dat deze omgevingsfactoren een bias vormen en hier moet rekening
mee gehouden worden in dit onderzoek.
De data waarop de resultaten uit dit onderzoek gebaseerd zijn, worden ook gebruikt in
een andere studie. Om deze studies met elkaar te kunnen combineren, is er gekozen voor een
two factor two group group with controlgroup design (2x2) between subjects. Met het soort
frame (generaliserend vs. niet-generaliserend) en de mate van terreurdreiging (hoog vs.
laag) als onafhankelijke variabelen. Echter, voor dit onderzoek volstaat een single factor two
group design, met alln het soort frame (generaliserend of niet-generaliserend) als
onafhankelijke variabele. Voor de variabele terreurdreiging wordt wel gecontroleerd, het is
namelijk niet ondenkbaar dat de mate van terreurdreiging een invloed uitoefent op het effect
van het soort frame.
Procedure
De afhankelijke variabelen werden gemeten door de respondenten online een vragenlijst af te
nemen. De respondenten werden verteld dat ze mee deden aan een onderzoek over politieke
berichtgeving. Vervolgens werden zij door Qualtrics, het programma waarmee de survey
verspreid is, op basis van toeval over n van de condities verdeeld (zie tabel 1). Om er voor
te zorgen dat de respondenten het stimulusmateriaal ook daadwerkelijk tot zich namen,
konden zij bij het zien van het nieuwsbericht een halve minuut niet verder naar de volgende

13

pagina. Na het zien van het stimulusmateriaal werden de afhankelijke variabelen outgroup
evaluatie en outgroup variabiliteit gemeten aan de hand van een post-test vragenlijst. Het
invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 10 minuten. Elke deelnemer heeft de vragenlijst
vrijwillig en anoniem ingevuld. Deze anonimiteit is gewaarborgd door de de respondenten
niet te vragen naar hun (eventuele) leerlingnummer of naam. Zie bijlage 2 voor het volledige
meetinstrument en de volgorde van de metingen

Tabel 1: Condities
Single factor: Soort frame

2x2 design: Soort frame X Terreurdreiging

Soort frame

Aantal

%
totaal

Generaliserend

60

47,2%

Niet-generaliserend

67

52,8%

van

Terreurdreiging
Hoog
Laag
Hoog
Laag

Totaal

Aantal

% van totaal

25
35
36
31

19,7%
27,6%
28,3
24,4%

127

100,0%

Onderzoekseenheden
In dit onderzoek worden Nederlanders tussen de 18 en 65 jaar meegenomen. Om de
generaliseerbaarheid zo groot mogelijk te houden, is er bewust gekozen om alleen op basis
van deze twee selectiecriteria respondenten te selecteren. De leeftijdsgroep van 18 tot 65 jaar
is gekozen omdat personen jonger dan 18 jaar uit ethische overwegingen niet mee mochten
doen aan de survey en personen ouder dan 65 jaar door de onderzoekers niet in staat werden
geacht een mening te hebben over bepaalde items van de survey.
Aan dit experiment zijn 293 respondenten begonnen en hiervan hebben 219
respondenten de survey ook daadwerkelijk afgemaakt. De 74 respondenten die de survey niet
hebben afgemaakt, zijn missing gemaakt. Om de validiteit van dit onderzoek te waarborgen
zijn nog eens 72 respondenten missing gemaakt. Het grootste deel (64 participanten) werd
niet meegenomen in de analyses omdat ze mogelijk niet goed benvloed waren door de
manipulatie; zij lazen het nieuwsbericht in een onmogelijk tijdsbestek van minder dan 40
seconden. Verder werden er respondenten van verdere analyses uitgesloten omdat ze niet aan
het leeftijdscriterium voldeden (3 respondenten), ze aangegeven hadden het nieuwsbericht
slecht te kunnen zien (3 respondenten), het nieuwsbericht ongeloofwaardig vonden (1
respondent) of aangegeven hadden moslim te zijn (1 respondent). Aangezien dit onderzoek

14

zich richt op beeldvorming bij Nederlanders als ingroup en dus Nederlanders het onderwerp
van het onderzoek zijn, dienden de deelnemers Nederlands te zijn.

Tenslotte is de

controlegroep van twintig personen niet meegenomen in de analyses. Uit een t-toets op twee
gemiddelden bleek dat de controleconditie op de variabele outgroup evaluatie en outgroup
variabiliteit niet verschilde van de experimentele conditie waarbij de terreurdreiging laag was
en een niet-generaliserend frame was toegepast. De hele manipulatie leidt dus niet tot
negatievere outgroup attituden bij mensen.
Uiteindelijk zijn de analyses uitgevoerd met de gegevens van in totaal 127 deelnemers,
onder wie 47 mannen en 80 vrouwen, respectievelijk 37% en 63%. De gemiddelde leeftijd
van de respondenten is 32,63 jaar (SD = 14,41), waarbij de helft van de steekproef onder de
24 jaar en de ander helft boven de 24 jaar is. In de steekproef is sprake van een sterke
oververtegenwoordiging van jongeren. Dit is mogelijk toe te wijzen aan het feit dat voor de
steekproeftrekking gebruik werd gemaakt van het sociale netwerk van de onderzoekers dat
gezien hun eigen leeftijd voornamelijk uit jongeren bestaat. Omdat de leeftijd onder de
respondenten zo krom verdeeld is, is er voor gekozen om bij de analyses de leeftijdsvariabele
te splitsen in twee categorien, namelijk jonger dan 40 jaar en ouder ouder dan 40 jaar.
Daarmee wordt de overtegenwoordiging van jongeren in de steekproef gecorrigeerd en is de
invloed van leeftijd weer goed te toetsen. Van de respondenten was 65,4% (83 respondenten)
jonger dan 40 jaar en 34,6% (44 respondenten) ouder dan 40 jaar. Van hen had 48,8% (62
deelnemers) minimaal n interetnische vriend en 51,2% (65 deelnemers) geen interetnische
vriend.

Tabel 2.
Demografische gegevens
Eigenschappen respondenten

Leeftijd

M (SD)

32,63

14,41

Geslacht

Vrouw

80

63%

Opleiding

Laag

30

23,6

Midden

11

8,7

Hoog

30

67,2

Geen

65

51,2

Interetnische vriend

15

Veruit de meeste respondenten behoren tot de onderwijscategorie Hoog (67,7%; 86


respondenten) en gaven universitair onderwijs of HBO op als hoogst genoten opleiding. De
respondenten die Havo/ VWO (8,7%; 11 respondenten) opgaven, behoren tot de
onderwijscategorie Middelbaar en de onderwijscategorie Laag bestaat uit participanten
die LBO/ VBO/ VMBO of MBO (23,6%; 30 respondenten) opgaven als hoogst genoten
opleiding. Alle beschrijvende statistieken staan vermeld in tabel 2.
Tenslotte is de partipanten gevraagd naar hun stemintentie (zie tabel 3). Opvallend is dat
de stemintentie van een groot aantal respondenten uitgaat naar de politieke partij D66 (26%;
33 respondenten). Dit is mogelijk toe te wijzen aan de oververtegenwoordiging van jongeren
in de steekproef.
Stimulusmateriaal (zie bijlage 1)
Het stimulusmateriaal bestaat uit vier gemanipuleerde nieuwsberichten. Deze berichten gaan
stuk voor stuk over de huidige terreurdreiging in Nederland met betrekking tot IS en de
terugkeer van Nederlandse syrigangers, maar verschillen in de mate van terreurdreiging en
het soort frame dat is toegepast. Om ervoor te zorgen dat de proefpersonen tijdens het lezen
van het nieuwsbericht zo natuurlijk

Tabel 3: Politieke voorkeur

mogelijk in de rol van nieuwsconsument

Politieke partij

Aantal

% van totaal

zouden zitten, is gebruik gemaakt van de

VVD
PvdA
D66
GroenLinks
SP
CDA
Partij voor de Dieren
PVV
SGP
ChristenUnie
50PLUS
Geen van
bovenstaande partijen
Ik weet het niet
Ik ga niet stemmen
Totaal

9
12
33
10
13
9
4
7
1
2
3
2

7,1%
9,4%
26%
7,9%
10,2%
7,1%
3,1%
5,5%
0,8%
1,6%
2,4%
1,6%

15
7
127

11,8%
5,5%
100,0%

opmaak van de bekende nieuwswebsite


NU.nl. Deze website is gekopieerd en
vervolgens zo aangepast dat het net leek
alsof het stimulusmateriaal werkelijk
door de website gepubliceerd waren. De
controlegroep

kreeg

een

neutraal

nieuwsbericht te lezen over crowfunding


dat niets met terrorisme, dreiging en
moslims te maken had. Uit de pre-test is
gebleken dat het stimulusmateriaal werkt
en werkelijk verschilt in het soort frame
dat gehanteerd wordt en de mate van
terreurdreiging.

16

Afhankelijke variabelen
Van alle respondenten werd de outgroup attitude, bestaande uit outgroup evaluatie en
outgroup variabiliteit, gemeten. Om outgroup evaluatie te meten is gebruik gemaakt van de
schaal van Voci & Hewstone (2003). Deze schaal meet aan de hand van zes items de
outgroup evaluatie van de respondent. De participanten wordt gevraagd Beschrijf eens wat
over het algemeen je gevoelens zijn tegenover moslims en dienen antwoord te geven op zes
stellingen, gemeten op een zevenpunts Likertschaal met twee tegengestelde begrippen. De
antwoorditems waren: -3 = Koud / 3 = Warm, -3 = Positief / 3 = Negatief (omgepoold), -3 =
Vriendelijk / 3 = Vijandig (omgepoold), -3 = Wantrouwend / 3 = Vertrouwend, -3 =
Respectvol / 3 = Minachtend (omgepoold), -3 = Bewondering / 3 = Afschuw (omgepoold).
Een hogere score, duidt op een positievere outgroup evaluatie. Een factoranalyse met varimax
rotatie gaf aan dat de zes items samen een eendimensionale schaal vormen: er is maar een
component met een eigenwaarde boven de 1 (eigenwaarde is 4,52). Na dit component is er
een duidelijke knik zichtbaar in het scree plot. Een factoranalyse gaf aan dat alle zes de items
positief samen hangen met de eerste component, waarbij item 2 (positief/negatief) de hoogste
samenhang heeft (componentlading is 0,92). De schaal is tevens betrouwbaar gebleken ( =
0.932).
Om outgroup variabiliteit te meten zijn er drie items opgenomen, gebaseerd op de
outgroup variability scale van Voci & Hewstone (2003). De eerste stelling was: Als ik aan
moslims denkt, heb ik het idee dat ze onderling van elkaar verschillen, met een
antwoordschaal van -3 = Volledig mee oneens, +3 = Volledig mee eens. De tweede stelling:
Als ik aan moslims denk, heb ik het idee dat de ene persoon hetzelfde is als de andere
persoon, met een antwoordschaal van -3 = Volledig mee oneens, +3 = Volledig mee eens
(omgepoold). En tot slot: Onder moslims zijn er verschillende soorten mensen., met een
antwoordschaal van -3 = Volledig mee oneens, 3 = Volledig mee eens. Hoe hoger de score op
de zevenpunts Likertschaal, hoe hoger de outgroup variabiliteit. . Uit de factoranalyse met
varimax rotatie bleek dat de drie items samen een eendimensionale schaal vormen: er is maar
een component met een eigenwaarde boven de 1 (eigenwaarde is 2,08). De schaal was al
betrouwbaar, maar na het verwijderen van item 3 bleek deze schaal nog betrouwbaarder (=
0.822).

17

Modererende variabelen
Aan de hand van gevonden theorie wordt er in dit onderzoek ook gekeken naar
modererende variabelen. Zo wordt er gecontroleerd voor een aantal demografische
kenmerken (geslacht, leeftijd en opleiding) en het wel of niet hebben van een interetnische
vriendschap. Het hebben van een interetnische vriendschap is gemeten door de respondent te
vragen hoeveel moslims hij of zij in zijn of haar vriendenkring heeft.
Manipulatiecheck
Om te controleren of het generaliserend frame daadwerkelijk verschilt van het
niet-generaliserend frame, is een manipulatiecheck uitgevoerd. De respondenten dienden op
een 7-punstschaal (van 1 moslims hebben niets met terrorisme te maken tot 7 alle
moslims zijn terroristen) antwoord te geven op de volgende vraag; Wat blijkt uit dit artikel?
Uit een t-toets voor het verschil tussen twee gemiddelden bleek dat de manipulatie niet
geslaagd was. De respondenten in de conditie met het generaliserend frame (M=3,67 en
SD=1,65) scoren vrijwel het zelfde als de respondenten in de conditie met het nietgeneraliserend frame (M=3,57 en SD=1,65). Dit verschil is niet significant, t (125) = -0,39, p
= 0,701, CI = [-0,61, 0,641].
Op basis van deze informatie is er voor gekozen om in dit onderzoek de modellen te
specificeren naar de mate van terreurdreiging. Wanneer alleen de berichten met een hoge
terreurdreiging werden meegenomen, bleek uit een t-toets dat de manipulatie opeens wel
geslaagd was. De respondenten in de conditie met het generaliserend frame (M=4,68 en
SD=1,46) scoren beduidend hoger dan de respondenten in de conditie met het nietgeneraliserend frame (M=3,69 en SD=1,31). Dit verschil is significant, t (59) = -2,76, p <
0,01, CI = [-1,70, -0,27], en bovendien is er sprake van een groot effect: Cohens d = 1,17.
Tenslotte is er gekeken of de manipulatie geslaagd was wanneer enkel de berichten
met een lage terreurdreiging werden meegenomen. De respondeten in de conditie met het
generaliserend frame (M=2,94 en SD=1,39) scoren lager dan de respondenten in het nietgeneraliserend frame (M=3,42 en SD=1,18). Echter, dit verschil is niet significant, t (64) =
1,49, p = 0,141, CI = [-0,16, 1,12].

18

Analyse plan
Hypothese 1 gaat over de directe invloed van het generaliserend frame op de intergroup
attituden. Deze hypothese zal geanalyseerd worden aan de hand een independent samples ttest. Bij deze test kunnen gemakkelijk de resultaten van de groep die het nieuwsbericht met
het generaliserend frame te zien kreeg, worden vergeleken met de resultaten van de groep die
het nieuwsbericht met het niet-generaliserend frame te zien kreeg. Om te toetsen of er een
effect is van de modererende variabelen, worden de de hypothese 2, 3, 4 en 5 geanalyseerd
aan de hand van verschillende regressieanalyses. Op basis van de uitkomsten uit de
manipulatiecheck is er voor gekozen om deze regressieanalyses te specificeren naar de mate
van terreurdreiging.

4. Resultaten
Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, zijn aan de hand van vooraf
opgestelde hypothesen univariate en multivariate analyses uitgevoerd. De resultaten worden
in dit hoofstuk besproken.
Outgroup evaluatie bij een lage terreurdreiging
Aan de hand van een independent samples t-test is gekeken naar de outgroup evaluatie na het
lezen van een nieuwsbericht waarin een generaliserend frame is toegepast en sprake is van
een lage terreurdreiging. Uit deze toets bleek dat de mensen die een nieuwsbericht te lezen
kregen waarin een generaliserend frame was toegepast (M = -0,01, SD = 1,42) niet significant
lager scoorden op outgroup evaluatie dan de mensen die een nieuwsbericht te lezen kregen
waarin een niet-generaliserend frame was toegepast (M = 0,21, SD = 1,02), t (64) = 0,73, p =
0,470, 95% CI = [-0,39, 0,84]. Hypothese 1a wordt dus verworpen wanneer de terreurdreiging
laag is.
Het regressiemodel bij lage terreurdreiging met outgroup evaluatie als afhankelijke
variabele en het soort frame, leeftijd, geslacht, vriendschap, opleidingsniveau en de interactieeffecten generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*vrouw, generaliserend*geenvriend,
generaliserend*oud als onafhankelijke variabelen bleek niet significant, F (9, 56) = 0,89, p =
0,544.

Er

blijken

geen

significante

effecten

van

generaliserend*geslacht,

19

generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*oud en generaliserend*geenvriend op outgroup


variabiliteit. Dit betekent dat de variabelen geslacht, opleidingsniveau, leeftijd en vriendschap
geen significant effect hebben op de relatie tussen het generaliserend frame en outgroup
evaluatie wanneer de terreurdreiging laag is en hypothese 2a, 3a, 4a en 5a dus verworpen
kunnen worden. Zie tabel 4.
Outgroup evaluatie bij een hoge terreurdreiging
Hypothese 1a waarin gesteld wordt dat het lezen van een nieuwsbericht waarin een
generaliserend frame is toegepast een negatief effect heeft op outgroup evaluatie wordt
bevestigd wanneer er in het bericht sprake is van een hoge terreurdreiging. Uit een
independent samples t-test bleek dat de mensen die een nieuwsbericht te lezen kregen waarin
een generaliserend frame was toegepast (M = -0,12, SD = 0,98) significant lager scoorden op
outgroup evaluatie dan de mensen die een nieuwsbericht te lezen kregen waarin een nietgeneraliserend frame was toegepast (M = 0,47 , SD = 0,95), t (59) = 2,35, p < 0,05, 95% CI =
[0,09, 1,09], en bovendien is er sprake van een groot effect: Cohens d = 0,84.
Het regressiemodel bij hoge terreurdreiging met outgroup evaluatie als afhankelijke
variabele en het soort frame, leeftijd, geslacht, vriendschap, opleidingsniveau en de interactieeffecten generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*vrouw, generaliserend*geenvriend,
generaliserend*oud als onafhankelijke variabelen is significant, F (9, 51) = 2,94, p < 0,01.
Het regressiemodel is dus bruikbaar om de outgroup evaluatie te voorspellen, maar de
voorspelling is qua sterkte matig: 34,2 procent van de verschillen in outgroup evaluatie
kunnen voorspeld worden op grond van het soort frame, leeftijd, geslacht, vriendschap,
opleidingsniveau

en

de

interactie-effecten

generaliserend*laagopgeleid,

generaliserend*vrouw, generaliserend*geenvriend, generaliserend*oud (R2 = 0,34). Soort


frame, b* = -0,79, t = -3,07, p < 0,01, 95% CI [-2,63, -0,55] en generaliserend*laagopgeleid b*
= 0,50, t = 2,92, p = 0,05, 95% CI [0,51, 2,77] hebben een significante, sterke samenhang met
outgroup evaluatie en opleidingsniveau, b* = -0,32, t = -1,99, p = 0,05, 95% CI [-1,49, 0,01],
generaliserend*geenvriend b* = 0,46, t = 2,31, p < 0,05, 95% CI [0,15, 2,08], en vriendschap
b* = -0,38, t = -2,35, p < 0,05, 95% CI [-1,40, -0,11], hebben een significante, redelijke
samenhang met outgroup evaluatie. Wanneer het generaliserend frame is toegepast wordt er
gemiddeld 1,59 lager gescoord op de schaal van outgroup evaluatie dan wanneer het het nietgeneraliserend frame is toegepast. Laagopgeleiden scoren gemiddeld 0,74 lager op de schaal
van outgroup evaluatie dan hoogopgeleiden. Mensen zonder interetnische vriend scoren

20

gemiddeld 0,76 lager op de schaal van outgroup evaluatie dan personen met interetnische
vriend. Wanneer het generaliserend frame is toegepast en iemand geen interetnische vriend
heeft wordt er gemiddeld 1,11 hoger op de schaal van outgroup evaluatie gescoord. Tenslotte
wordt er gemiddeld 1,64 hoger op de schaal van outgroup variabiliteit gescoord wanneer het
generaliserend frame is toegepast en iemand laagopgeleid is. Wanneer de btas van de
interactie-effecten gecorrigeerd worden voor de andere btas, leidt het niet hebben van een
interetnische vriend of laagopgeleid zijn alsnog tot een lagere outgroup evaluatie bij een
generaliserend frame. Er blijken significante effecten van het soort frame, vriendschap,
opleidingsniveau, generaliserend*geenvriend en generaliserend*laagopgeleid op outgroup
evaluatie. Deze resultaten laten zien, dat laagopgeleid zijn of het niet hebben van een
interetnische vriend het effect van een generaliserend frame op outgroup evaluatie kan doen
versterken. Dit betekent dat wanneer de terreurdreiging hoog is in een nieuwsbericht
hypothese 1a, 2a en 5a aangenomen kunnen worden en hypothese 3a en 4a verworpen moeten
worden. Zie tabel 4.

Tabel 4
Regressiemodellen om outgroup evaluatie te voorspellen
Outgroup
evaluatie
Model 1 Terreur
-dreiging laag
(N = 66)
b
SD
Constante
0,47
0,59
Soort frame (gen)
-0,62
0,72
Opleiding (laag)
-0,34
0,56
Geslacht (vrouw)
0,32
0,55
Vriendschap (geen)
-0,69
0,47
Leeftijd (oud)
-0,15
0,59
Gen X Opleiding laag
1,03
0,80
Gen X Vrouw
-0,30
0,70
0,63
Gen X Geen vriend
0,42
Gen X Oud (40+)
0,64
0,75
R2
0,12
F
0,89
Noot. * p<0.05; **p<0.01; ***p<0.001

Model 2 Terreur
-dreiging hoog
(N = 61)
b
0,78*
-1,59**
-0,74*
0,22
-0,76*
0,04
1,64*
-0,23
1,11*
0,88
0,34
2,94**

SD
0,34
0,52
0,37
0,31
0,32
0,30
0,56
0,48
0,48
0,49

21

Outgroup variabiliteit bij een lage terreurdreiging


Aan de hand van een independent samples t-test is gekeken naar de outgroup variabiliteit na
het lezen van een nieuwsbericht waarin een generaliserend frame is toegepast en sprake is van
een lage terreurdreiging. Uit deze toets bleek dat de mensen die een nieuwsbericht te lezen
kregen waarin een generaliserend frame was toegepast (M = 1,49, SD = 1,44) niet significant
lager scoorden op outgroup variabiliteit dan de mensen die een nieuwsbericht te lezen kregen
waarin een niet-generaliserend frame was toegepast (M = 1,82, SD = 1,06), t (64) = 1,07, p =
0,288, 95% CI = [-0,29, 0,97]. Hypothese 1b wordt dus verworpen wanneer de terreurdreiging
laag is.
Het regressiemodel bij lage terreurdreiging met outgroup variabiliteit als afhankelijke
variabele en het soort frame, leeftijd, geslacht, vriendschap, opleidingsniveau en de interactieeffecten generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*vrouw, generaliserend*geenvriend,
generaliserend*oud als onafhankelijke variabelen bleek niet significant, F (9) = 1,76, p =
0,097.

Er

blijken

geen

significante

effecten

van

generaliserend*geslacht,

generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*oud en generaliserend*geenvriend op outgroup


variabiliteit. Dit betekent dat de variabelen geslacht, opleidingsniveau, leeftijd en vriendschap
geen significant effect hebben op de relatie tussen het generaliserend frame en outgroup
variabiliteit en hypothese 2b, 3b, 4b en 5b dus verworpen moeten worden. Zie tabel 5.
Outgroup variabiliteit bij een hoge terreurdreiging
Hypothese 1b, waarin gesteld wordt dat het lezen van een nieuwsbericht waarin een
generaliserend frame is toegepast een negatief effect heeft op het cognitieve component van
intergroup attituden (outgroup variabiliteit) wordt niet bevestigd wanneer er sprake is van een
hoge terreurdreiging. Uit een independent samples t-test bleek dat de mensen die een
nieuwsbericht te lezen kregen waarin een generaliserend frame was toegepast (M = 1,66, SD
= 1,39) niet significant lager scoorden op outgroup variabiliteit dan de mensen die een
nieuwsbericht te lezen kregen waarin een niet-generaliserend frame was toegepast (M = 1,69,
SD = 1,11), t (59) = 0,11, p = 0,915, 95% CI = [-0,61, 0,68].
Het regressiemodel bij hoge terreurdreiging met outgroup variabiliteit als afhankelijke
variabele en het soort frame, leeftijd, geslacht, vriendschap, opleidingsniveau en de interactieeffecten generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*vrouw, generaliserend*geenvriend,

22

generaliserend*oud als onafhankelijke variabelen bleek niet significant, F (9, 51) = 0,76, p =
0,653.

Er

blijken

geen

significante

effecten

van

generaliserend*geslacht,

generaliserend*laagopgeleid, generaliserend*oud en generaliserend*geenvriend op outgroup


variabiliteit. Dit betekent dat de variabelen geslacht, opleidingsniveau, leeftijd en vriendschap
geen significant effect hebben op de relatie tussen het generaliserend frame en outgroup
variabiliteit en hypothese 2b, 3b, 4b en 5b dus verworpen kunnen worden. Zie tabel 5.

Tabel 5
Regressiemodellen om outgroup variabiliteit te voorspellen
Outgroup variabiliteit
Model 1 Terreur
Model 2 Terreur
-dreiging laag
-dreiging hoog
(N = 66)
(N = 61)
b
SD
b
Constante
2,73***
0,61
2,17***
Soort frame (gen)
-0,91
0,74
-0,11
Opleiding (laag)
-0,87
0,58
-0,74
Geslacht (vrouw)
-0,40
0,57
-0,17
Vriendschap (geen)
-0,59
0,49
-0,09
Leeftijd (oud)
-0,04
0,61
-0,38
Gen X Opleiding laag
-0,03
0,83
-0,25
Gen X Vrouw
0,26
0,72
-0,32
0,65
Gen X Geen vriend
-0,18
0,20
Gen X Oud (40+)
1,05
0,77
0,63
R2
0,22
0,12
F
1,76
0,76
Noot. *p<0.05; **p<0.01; ***p<0.001

SD
0,49
0,74
0,53
0,44
0,46
0,42
0,80
0,68
0,68
0,69

5. Conclusie en discussie
In dit hoofdstuk zal de hoofdvraag uit het onderzoek beantwoord worden. Dit wordt gedaan
op basis van de resultaten zoals die in het vorige hoofdstuk beschreven zijn. Tot slot worden
de tekortkomingen van het onderzoek besproken. Hierbij spelen de validiteit en
betrouwbaarheid een centrale rol.
Invloed generaliserend frame op intergroup attituden
Op basis van het psychologische principe van in- en outgroup (Tajfel & Turner, 1986)
werd verwacht dat het toepassen van een generaliserend frame in nieuwsberichtgeving over
terrorisme de intergroup attituden van autochtonen jegens moslims zou verlagen. Doordat
moslims in het generaliserend frame tot een sociale groep gehomogeniseerd worden, zouden
mensen zich niet alleen afzetten tegen de werkelijke daders, maar ook tegen de groep waar de

23

daders toe behoren. Uit de t-toetsen die zijn uitgevoerd om het verschil in intergroup attituden
tussen de groep die het bericht met het generaliserend frame had gelezen en de groep die het
bericht met het niet-geraliserend frame had gelezen, bleek enkel een significant verschil te
bestaan tussen deze twee groepen op het affectieve component van intergroup attituden
(outgroup evaluatie). Deze uitkomst komt ligt in lijn met het onderzoek van Greenberg,
Pyszczynski en Solomon (1986). Wanneer men wordt geconfronteerd met berichtgeving over
een hoge terreurdreiging, wordt men aan de eigen sterfelijkheid herinnerd en wordt het
principe van in- en outgroup nog eens extra geactiveerd.
Modererende variabele vriendschap
Aan de hand van het onderzoek van Pettigrew (1998) werd er in dit onderzoek verwacht
dat het effect van het generaliserend frame op intergroup attituden sterker geldt voor personen
die geen interetnische vriend hebben dan voor personen die wel een internische vriend
hebben. Het hebben van een interetnische vrienschap bleek alleen een versterkend effect te
hebben op het effect van een generaliserend frame op het affectieve component van
intergroup attituden. Dit verband gold overigens alleen wanneer er sprake was van een hoge
mate van terreurdreiging in het nieuwsbericht.
Modererende variabele geslacht
Uit onderzoek over onveiligheidsgevoelens en de angst om slachtoffer te worden, kwam
naar voren dat vrouwen angstiger zijn dan mannen (Simeon et al., 2005). Doordat te
vermoeden valt dat men door het generaliserend frame gevoelens van dreiging ervaart voor de
gehele outgroup, in plaats van enkel voor bepaalde individuen van de outgroup, werd in dit
onderzoek verwacht dat het effect van het generaliserend frame op intergroup attituden sterker
geldt voor vrouwen dan voor mannen. Tegen deze verwachting in bleek geslacht geen
versterkend effect te hebben op het effect van een generaliserend frame op intergroup
attituden.
Modererende variabele leeftijd
Tevens kwam uit dat zelfde onderzoek over onveiligheidsgevoelens en de angst om
slachtoffer te worden naar voren dat ouderen angstiger zijn dan jongeren (Simeon et al.,
2005). Om de zelfde reden werd verwacht dat het effect van het generaliserend frame op
intergroup attituden sterker geldt voor ouderen dan voor jongeren. De resultaten uit dit
onderzoek spreken deze verwachting echter tegen.

24

Modererende variabele opleidingsniveau


Aan de hand van het elaboration likelihood model van Petty en Cacioppo (1986) werd
er verwacht dat het effect van het generaliserend frame op intergroup attituden sterker geldt
voor laagopgeleiden dan voor hoogopgeleiden. Opleidingsniveau bleek alleen een versterkend
effect te hebben op het effect van een generaliserend frame op het affectieve component van
intergroup attituden (outgroup evaluatie). Dit verband gold overigens alleen wanneer de mate
van terreurdreiging in het bericht hoog was.
Beantwoording van de onderzoeksvraag
Aan de hand van de gevonden conclusies kan er een antwoord gegeven worden op de gestelde
onderzoeksvraag. Deze luidde als volgt:
In hoeverre heeft het toepassen van een generaliserend frame in nieuwsberichten over
terrorisme invloed op de intergroup attituden van autochtonen jegens moslims?
Uit de resultaten uit het vorige hoofdstuk kan slechts tot n conclusie gekomen worden in dit
onderzoek: de toepassing van een generaliserend frame oefent enkel invloed uit op de
affectieve componenten van intergroup attituden (outgroup evaluatie) van autochtonen jegens
moslims wanneer er sprake is van een hoge terreurdreiging, waarbij het al dan niet hebben
van een interetnische vriendschap en opleidingsniveau een modererende invloed hebben.
Laagopgeleiden en mensen die geen interetnische vriend hebben, zijn gevoeliger voor de
invloed van het generaliserend frame.
De veronderstelling dat Nederlandse moslims nadelige gevolgen kunnen ondervinden
aan de manier waarop de media over hen schrijven, klopt dus wanneer de terreurdreiging
hoog is en de media in nieuwsberichtgeving een frame gebruikt dat terrorisme en islam
continu met elkaar in verbinding brengt en moslims als sociale groep homogeniseert.
De media kunnen dus een enorme invloed uitoefenen op de manier waarop mensen over
moslims en de islam denken. Hoewel maar een klein gedeelte van de moslims extremist is en
met geweld en terrorisme in aanraking komt, wanneer de terreurdreiging hoog is en media en
media in nieuwsberichtgeving een generaliserend frame gebruiken, zal dit kunnen leiden tot
een verslechtering van de gehele outgroup evaluatie. Dit is verontrustend aangezien de
samenleving hierdoor gesplitst wordt in twee groepen. Moslims en Nederlanders lijken hierbij
steeds meer lijnrecht tegenover elkaar te staan.

25

Aanmerkingen op het onderzoek


Er vallen een aantal dingen aan te merken op de manier waarop dit onderzoek is uitgevoerd.
Allereerst zijn de effecten van het generaliserend frame op intergroup attituden met dit
experiment op korte termijn in kaart gebracht, maar bestaat het gevaar dat de causaliteit op
langere termijn uitblijft. Om hier achter te komen zou een panelonderzoek onder een vaste
groep representatieve mensen gedaan moeten worden.
Ook valt er iets te zeggen over de validiteit. Hoewel het onderzoek dubbelblind is
uitgevoerd, is er toch een aspect dat de validiteit mogelijk in gevaar heeft gebracht. De kans
dat mensen sociaal wenselijke antwoorden geven is bij dit gevoelige onderwerp en de
negatieve manier van vraagstelling namelijk vrij groot.
In dit onderzoek viel ook de grote uitval van respondenten op. Wat hier de precieze oorzaak
van is, is niet te achterhalen, maar te verwachten valt dat ook dit samenhangt met de negatieve
vraagstelling over moslims en de islam. Deze manier van vraagstelling ligt behoorlijk
gevoelig. In het vervolg biedt een meer subtiele meting uitkomst.
Ook is er geen sprake van een aselecte steekproef binnen dit onderzoek. Hierdoor verliest het
onderzoek mogelijk aan betrouwbaarheid. De respondenten in dit onderzoek waren
voornamelijk hoogopgeleid, vrouw en jong. Dit zorgt ervoor dat de generaliseerbaarheid van
het onderzoek naar de gehele Nederlandse populatie laag is. Dit biedt wel een
aanknopingspunt voor vervolgonderzoek, want de gevonden resultaten zouden ook in een
bredere laag van de bevolking getoetst moeten worden om iets te kunnen zeggen over de
intergroup attituden van de gemiddelde Nederlander.
Tenslotte blijft het na dit onderzoek lastig om te zeggen of de media de enige boosdoeners
zijn van de heersende negatieve attituden tegenover moslims van de bevolking. In het vervolg
zouden ook andere zaken meegenomen moeten worden. Het zou bijvoorbeeld ook zo kunnen
zijn dat deze attitude een combinatie is van negatieve ervaringen en de manier van
berichtgeven tezamen.

26

Literatuur
Allport G. W. (1954) The nature of prejudice: A comprehensive and penetrating study of the
origin and nature of prejudice. Garden city, NY: Addison-Wesley Publishing.
Boomgaarden, H. G. (2007). Framing the others: news and ethnic prejudice. Amsterdam.
Baardaap, D.B., & De Goede, M.P.M. (2006). Basisboek Methoden en Technieken,
Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen/ Houten:
Wolters-Noordhoff.
Brown, R., & Hewstone, M. (2005). An integrative theory of intergroup contact. Advances in
Experimental Social Psychology, 37, 255343.
Bruner, G. C. (1992). Marketing Scales Handbook. NY: Thomson Press.
d'Haenens, L. S. J., & Bink, S. C. (2006). Islam in de Nederlandse media: Focus op het
Algemeen Dagblad.
Das, E. Bushman, B.J., Bezemer, M.D., Kerkhof, P., & Vermeulen, I.E. (2008). How
Terrorism News Reports Increase Prejudice against Outgroups: A Terror Management
Account. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 453-459.
Devroe, I. (2007). Gekleurd nieuws? De voorstelling van etnische minderheden in het nieuws
in Vlaanderen.
De Vreese, C. H. (2005). News framing: theory and typology. Information Design Journal +
Document Design, 13(1), 51- 62.
Dhont, K., Hiel van, A. & Hewstone, M. (2014). Changing the ideological roots of prejudice:
Longitudinal effects of ethnic intergroup contact on social dominance orientation. Group

27

Processes Intergroup Relations 17, 27-44.


Dijk, T. van (2000). Media, Racism and monitoring. Media development, 47, 7-10.
Entman, R.M. (1993). Framing: toward clarification of a fractured paradigm. Journal of
Communication, 43(4), 51- 58. doi: 10.1111/j.1460-2466.1993.tb01304.x
European Police Office (2013) EU Terrorism Situation and Trend Report (TE-SAT).
Opgehaald van:
http://www.europol.europa.eu/publications/EU_Terrorism_Situation_and_Trend_Report_TESAT/TESAT2013.pdf
Greenberg, J., Solomon, S. & Pyszczynski, T. (1986). The causes and consequences of a need
for

self-esteem: A terror management theory. In R.F. Baumeister (Eds.), Public self and

private self (pp. 189-207). New York: Springer-Verlag.


Ibrahim, D. (2010). The framing of Islam on network news following the September 11th
attacks. Communication Gazette, 72(1), 111-125. doi: 10.1177/1748048509350342
Jansen, C., Steehouder, M., & Gijsen, M. (2004). Professioneel Communiceren. Groningen/
Houten: Martinus Nijhoff.
Johnson-Cartee, K.S. (2005). News narratives and news framing. Constructing political
reality. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers, Inc.
Lipmann, W. (1922). The world outside and the picture in our heads. New York: Free Press.
Martin, P. & Phelan, S. (2002). Representing Islam in the wake of september 11: A
comparison of US Television and CNN online messageboard discourses. Prometheus 20(3),
263-269. doi:10.1080/08109020210141371

28

Matell, M.S., & Jacoby, J. (1972). Is There an Optimal of Alternatives for Likert Scale Items?
Effects of Testing Time and Scale Properties. Journal of Applied Psychology, 56(6), 506-509.
McQuail, D. (2005). McQuails mass communication theory (5th ed.). London: Sage.
Nacos, B.L. & Torres-Reyna, O. (2007). Fueling our fears: stereotyping, media coverage,
and public opinion of Muslim Americans. Plymouth: Rowman & Littlefield Publishers, INC.
Pettigrew, T.F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, p. 6585.
Pettigrew, T.F., & Tropp, L.R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory.
Journal of Personality and Social Psychology, 90, 751783.
Pettigrew, T.F., Tropp, L.R., Wagner, U. & Christ, O. (2011). Recent advances in intergroup
contact theory. Elsevier, 35, p. 271-280.
Poole, E. (2002). Media representations of British Muslims: reporting Islam. London: I.B.
Tauris.
Powell, K.A. (2011). Framing Islam: An analysis of U.S. media coverage of terrorism since
9/11. Communication Studies, 62(1), 90-112. doi:10.1080/10510974.2011.533599.
Scheufele, D. A., & Tewksbury, D. (2007). Framing, agenda setting, and priming: The
evolution of three media effects models. Journal of communication, 57(1), 9-20.
Scheufele, D.A. (1999). Framing as a theory of media effects. Journal of Communication,
49(1), 103- 102. doi: 10.1111/j.1460-2466.1999.tb02784.x
Semetko, H. A., & Valkenburg, P. M. (2000). Framing European politics: A content analysis
of press and television news. Journal of communication, 50(2), 93-109.
Shadid, W. (2005). Berichtgeving over moslims en de islam in de westerse media:

29

beeldvorming, oorzaken en alternatieve strategien. Tijdschrift voor


Communicatiewetenschap, 33(4), 330-346. Retrieved from:
http://www.interculturelecommunicatie.com/download/westerse%20media%20en%20islam.p
df
Shadid, W.A. (2006). Public debates over Islam and the awareness of Muslim identity in the
Netherlands. European Education, 38(2), 10-22.
Shadid, W. (2009). Moslims in de media: de mythe van de registrerende journalistiek. In S,
Vellenga, S. Harchaoui, & H. El Madkouri (Eds), Mist in de polder: zicht op ontwikkelingen
omtrent de islam in Nederland (pp 173- 193). Amsterdam: Aksant.
Simeon, D., Greenberg, J., Nelson, D., Schmeidler, J., & Hollander, E. (2005). Dissociation
and posttraumatic stress 1 year after the World Trade Center disaster: Follow-up of a
longitudinal survey. Journal of Clinical Psychiatry, 66, 231237.
Sniderman, P. M., Brody, R. A., & Tetlock, P. E. (1991). Reasoning and Choice. Explorations
in Political Psychology. Cambridge: Cambridge University Press.
Sniderman, P., Hagendoorn, L., & Prior, M. (2003). De moeizame acceptatie van Moslims in
Nederland. Mens en Maatschappij, 78(3), 199-217.
Stephan, W. G., & Stephan, C. W. (2000). An integrated threat theory of prejudice. In S.
Oskamp (Ed.), Reducing prejudice and discrimination (pp. 2345). Mahwah, NJ: Lawrence
Erlbaum.
Swanborn, P.G. (1996). Methoden van sociaal wetenschappelijk onderzoek. Meppel: Boom.
Tajfel, H., & Turner, J. C. (1985). The social identity theory of intergroup behavior. In S.
Worchel & W.G. Austin (Eds.), Psychology of intergroup relations (2nd ed., pp. 724).

30

Chicago: NelsonHall.
Turner, R. N., Crisp, R. J., & Lambert, E. (2007). Imagining intergroup contact can improve
intergroup attitudes. Group Processes and Intergroup Relations, 10(4), 427-441.
Van Zoonen, L. (2007). Media, cultuur & burgerschap: een inleiding. Apeldoor/Antwerpen:
Het Spinhuis.
Wilder, D. A., & Shapiro, P. (1989). Effects of anxiety on impression formation in a group
context: An anxiety-assimilation hypothesis. Journal of Experimental Social Psychology,
25(6), 481-499.

31

BIJLAGE 1: Stimulusmateriaal
Conditie 1: hoge terreurdreiging X generaliserend frame

32

Conditie 2: lage terreurdreiging X generaliserend frame

33

Conditie 3: hoge terreurdreiging X generaliserend frame

34

Conditie 4: lage terreurdreiging X niet-generaliserend frame

35

Controleconditie: neutraal artikel waar geen enkele dreiging van uitgaat

36

BIJLAGE 2: Meetinstrument
Nationalisme/ nativism:
5 items gemeten aan de hand van een twee tegengestelde opvattingen:
1. 7-puntsschaal (van 1 Nederland moet meer asielzoekers toestaan tot 7 Nederland
moet meer asielzoekers uitzetten).
2. 7-puntsschaal (van 1 Buitenlanders mogen hun eigen cultuur behouden tot 7
Buitenlanders moeten zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur)
3. 7-puntsschaal (van 1 Illegale immigranten mogen in Nederland blijven tot 7
Illegale immigranten moeten worden uitgezet)
4. 7-puntsschaal (van 1 Nederlander zijn, is geen goede reflectie van wie ik ben tot 7
Nederlander zijn, is een goede reflectie van wie ik ben)
5. 7-puntsschaal (van 1 Andere landen moeten een voorbeeld nemen aan Nederland tot
7 Nederland is geen goed voorbeeld voor andere landen)
Controlevariabelen:
1. Welk geslacht heeft u?
2. Hoe oud bent u?
3. Wat is uw hoogst genoten opleiding?
4. Op welke politieke partij zou u stemmen als er op dit moment verkiezingen waren?
STIMULUSMATERIAAL
Random toewijzing aan n van de vier condities (hoge vs. lage terreurdreiging) X
(generaliserend vs. niet-generaliserend frame)
De participanten worden gevraagd om het artikel goed door te lezen Verteld wordt dat dit
moet omdat ze vragen krijgen over de inhoud van de artikelen.
Manipulatiecheck Lisa :
Gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 alle moslims zijn terroristen tot 7 de islam heeft
niets met terrorisme te maken)
- Wat blijkt uit dit artikel? Let op! Het gaat om de inhoud van het krantenbericht en niet
om uw eigen mening.

37

Autoritarisme:
Gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 volledig mee oneens tot 7 volledig mee eens).
1. Ons land heeft behoefte aan een krachtige leider.
2. De inmenging van andere culturen is een verrijking voor onze samenleving
3. De ouderwetse en traditionele normen en waarden tonen ons nog steeds de beste manier
om te leven.
4. Onze samenleving zou beter af zijn als we tolerant zijn en begrip tonen voor niettraditionele waarden en meningen
5. De samenleving moet open staan voor mensen die anders denken, zelfs als dit veel mensen
schokt.
6. Het is toegestaan om censuur toe te passen wanneer de openbare orde in het geding is.
7. Onze voorouders zouden meer gewaardeerd moeten worden voor de manier waarop ze
onze samenleving hebben opgebouwd.
8. We moeten iedereen die een bedreiging vormt voor de saamhorigheid en verbondenheid in
onze samenleving een halt toe roepen.
9. Mensen moeten hun eigen morele standaarden ontwikkelen zonder dat deze worden
opgelegd door de autoriteiten.
10. We moeten onze tradities en gebruiken in ere houden.
11. We moeten harder optreden tegen criminaliteit.
12. We moeten altijd luisteren naar de autoriteiten, zij weten wat het beste voor ons is.
Outgroup evaluatie:
Beschrijf eens wat over het algemeen je gevoelens zijn tegenover moslims.
De antwoorditems zijn:
1 = Koud / 7 = Warm
1 = Positief / 7 = Negatief (omgepoold)
1 = Vriendelijk / 7 = Vijandig (omgepoold)
1 = Wantrouwend / 7 = Vertrouwend
1 = Respectvol / 7 = Minachtend (omgepoold)
1 = Bewondering / 7 = Afschuw (omgepoold)

38

Waargenomen outgroup variabiliteit


3 items gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 volledig mee oneens tot 7 volledig mee
eens)
-Als ik aan moslims denk, heb ik het idee dat ze onderling van elkaar verschillen
- Als ik aan moslims denk, heb ik het idee dat de ene persoon hetzelfde is als de
andere persoon
- Onder moslims zijn er verschillende soorten mensen *
Intergroup anxiety
Gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 Helemaal niet tot 7 Heel erg)
Als je in de toekomst in contact zou komen met een moslim, hoe zou je je dan voelen?
-Ongemakkelijk
-Blij (omgepoold)
-Zelfbewust
-Vol zelfvertrouwen (omgepoold)
-Ontspannen (omgepoold).
Angst en dreiging:
Gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 Helemaal niet bang tot 7 heel erg bang)
1. Hoe bang bent u dat uzelf, vrienden of familie slachtoffer worden van een terroristische
aanslag?
2. Hoe bang bent u dat Nederland getroffen wordt van een terroristische aanslag?
Manipulatiecheck Floris:
Gemeten op een 7-puntsschaal (van 1 heel laag tot 7 heel hoog)
- Hoe hoog vond u de terreurdreiging die door de auteur werd beschreven in het artikel
dat u heeft gelezen?
Contacthypothese
5-puntsschaal met 1 = Nooit, 2 = Zelden 3 = Af en toe, 4 = Tamelijk vaak, 5 = Vaak
1. Heeft u moslims in de kennissenkring, en zo ja, om hoeveel kennissen gaat het?
2. Hoe frequent heeft u contact met moslims?

39

Controlevariabele Moslim
- Bent u Moslim? (Ja/ Nee)
Stimulusmateriaal : Conditie 1: Hoge terreurdreiging & Generaliseringsframe aanwezig

40

You might also like