Professional Documents
Culture Documents
Samenvattingen Boek Sd34effectief Leren34 Sebo Onno Ebbens Simon Ettekoven
Samenvattingen Boek Sd34effectief Leren34 Sebo Onno Ebbens Simon Ettekoven
Samenvattingen Boek Sd34effectief Leren34 Sebo Onno Ebbens Simon Ettekoven
lOMoARcPSD
ELDI
Hogeschool Rotterdam, Museumpark
lOMoARcPSD
Contents
Effectief leren ........................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Effectief leren in de les ................................................................................................... 3
1.1: Sleutelbegrippen bij het vormgeven van effectief leren. ......................................................... 3
1.2
1.3
1.4
1.5
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
Effectief leren
Hoofdstuk 1: Effectief leren in de les
1.1: Sleutelbegrippen bij het vormgeven van effectief leren.
Zes sleutelbegrippen spelen een belangrijke rol in het vormgeven van effectief leren in de les. Deze
zes sleutelbegrippen zijn:
1) Een heldere structuur in de opbouw van de leerstof.0
2) Het juiste niveau van de leerstof.0
3) Betekenis geven aan de leerstof.0 en 1
4) Individuele aanspreekbaarheid. 6,3,5
5) Zichtbaarheid van leren/denken.2,5,3,6
6) Aandacht voor nieuwsgierigheid en motivatie. 4, 2 en 0
Er kan effectief geleerd worden als er een positief leerklimaat heerst in de les, de docent helder
uitlegt en structuur in de les heeft en het hem lukt de leerlingen zichtbaar betrokken te laten zijn.
Effectief leren wordt vormgegeven door de docent, maar de leerlingen maken het zichtbaar.
1.1.1 Betekenis geven
Leren zal gemakkelijker en succesvoller gaan als de leerlingen weten waarom ze het doen. Niet met
een groot doel, zoals studeren, maar een direct niveau, zoals hun huidige situatie. Kennis krijgt
betekenis als leerlingen weten waarvoor ze die kennis kunnen gebruiken.
Als kennis betekenis heeft zodat iemand weet waarvoor hij die kennis kan gebruiken, kan hij daar
vier vragen over beantwoorden (Perkins, 1986):
1) Wat is de functie, doel van deze kennis?
2) Wat zijn de belangrijkste kenmerken van deze kennis?
3) Kan ik voorbeelden van deze kennis geven?
4) Welke argumenten heb ik kom deze kennis te verkrijgen?
Het is uit verschillende onderzoeken bewezen, dat voorkennis activeren daadwerkelijk beter helpt als
wanneer je dit niet doet. Het geeft de leerlingen de kans om de nieuwe kennis beter te laten
aansluiten bij de voorkennis.
1.1.2 Individuele aanspreekbaarheid
Individuele aanspreekbaarheid, zorgen dat bijna elke leerling zich aangesproken voelt in de les is een
instrument dat elke docent kan bespelen. Een hele les naar de docent luisteren, zorgt er alleen maar
voor dat kennis niet blijft hangen.
De docent kan de individuele aanspreekbaarheid stimuleren door een vraag klassikaal te stellen, en
zomaar een leerling de beurt te geven. Zo wordt iedere leerling gedwongen na te denken over de
vraag.
1.1.3 Zichtbaarheid
Het is van belang dat de docent het leren van de leerlingen in de les zichtbaar en hoorbaar maakt.
Als de leerlingen zelfstandig werken, moet de docent regelmatig rondlopen om een beeld te vormen
van de vooruitgang van de leerlingen.
lOMoARcPSD
1.1.4 Motivatie
Er zijn zes factoren te onderscheiden die direct en merkbaar invloed hebben op goed leergedrag van
leerlingen:
1) Succesbeleving: Leerlingen complimentjes geven en belonen voor goed behaalde resultaten.
2) Individuele aanspreekbaarheid: Leerlingen weten dat zij daadwerkelijk aangesproken kunnen
worden, en worden gemotiveerd mee te doen.
3) Feedback, kennis van de resultaten: De docent geeft heldere en directe feedback op het
werk van de leerlingen.
4) Betekenis geven: Leerlingen kunnen het lesdoel zelf betekenis geven.
5) Interesse in de leerling en veiligheid: Leerlingen moeten zich veilig en gerespecteerd voelen.
6) Positieve benadering: Ervan uitgaan dat iedere leerling iets kan; hoge verwachtingen van
leerlingen werk positief.
1.2 Leren en leeractiviteiten
We gebruiken drie vormen van leren, met daarbij toepasselijke leeractiviteiten:
1) Leren gericht op wendbaar, flexibel gebruik: creatief toepassen.
2) Leren gericht op beklijving, verankeren: integreren.
3) Leren gericht op beheersing en inzicht: onthouden en begrijpen.
Als de docent geen gebruik maakt van alle drie de leervormen, missen de leerlingen wat. Ze weten of
te veel, of te weinig en weten niet hoe ze het kunnen toepassen.
De vier leeractiviteiten kunnen we ook op vier verschillende niveaus toepassen.
LEERACTIVITEITEN
OMSCHRIJVING
4 Creatief toepassen
Creatief toepassen is gericht op het gebruiken
van de kennis in een nieuwe, onbekende situatie
3 Integreren
Integreren is gericht op het ophalen en activeren
van voorkennis en ervaringen en/of het
verbinden van nieuwe verworven kennis aan
deze reeds aanwezig kennis en ervaring.
2 Begrijpen
Begrijpen is gericht op het in eigen woorden
weergeven van de inhoud, het geleerde, en op
het zien van de samenhang tussen de gegevens.
1 Onthouden
Onthouden is gericht op herinneren, onthouden
van de aangeboden informatie.
Leeractiviteit type 1: onthouden
De docent geeft de leerlingen vaardigheden en stof waarmee zij moeten oefenen, om hier bekend
mee te raken. Activiteiten die hier bij horen zijn:
- Luisteren.
- Lezen.
- Beschrijven.
- Benoemen.
- Opzeggen.
- Vertellen.
- Aanwijzen.
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
Het aanleren van vaardigheden verloopt volgens Marzano dan ook globaal in deze stappen:
1) Voordoen: Het constructueren van modellen van procedurele kennis. De docent doet hierbij
voor wat de leerlingen moeten weten.
2) Eigen maken: Het bijstellen en verfijnen van procedurele kennis. Leerlingen maken de stof
eigen, feedback is hierbij belangrijk.
3) Automatiseren: Het verinnerlijken van procedurele kennis. Dit neemt veel tijd in, en moeten
de leerlingen geheel zelf doen.
1.3.2 Een praktijkvoorbeeld van het aanleren van vaardigheden
We werken in drie fasen een voorbeeld uit voor het aanleren van procedurele kennis.
Fase 1 Vaardigheid vergelijken
De docent stelt een vraag met voorbeelden, die leerlingen moeten vergelijken. Dit gebeurd
klassikaal, en stelt de vraag Wat zouden we hieraan hebben?
De docent geeft daarna de vier stappen van deze vaardigheid:
1) Welke dingen wil je met elkaar vergelijken?
2) Waarop vergelijk je?
3) Wat is hetzelfde? Wat is verschillend?
4) Wat heb je hiervan geleerd?
Fase 2 Vaardigheid vergelijken
De docent biedt een aantal opdrachten waarmee leerlingen kunnen oefenen. De docent loopt rond
tijdens de opdracht en geeft leerlingen ongevraagd feedback.
Fase 3 Vaardigheid vergelijken
Nu de leerlingen de vaardigheid beheersen, wilt de docent er vaker op terug komen. In het begin
wijst de docent de leerlingen nog op de stappen, laten moeten zij dit zelf doen.
DRIE STELREGELS VOOR HET
AANLEREN VAN
VAARDIGHEDEN
Ondersteund door voorbeelden
ROL DOCENT
De docent is expert en
voorbeeld. De docent geeft
voorbeelden.
Gericht oefenen en de praktijk
als toets gebruiken
Bespreken van ervaringen en
verwoorden van resultaten
door leerlingen.
Aanhoren docent
Een monoloog
1.3.3 Competenties
Competenties zijn niet hetzelfde als vaardigheden. Competentie is meer gericht op persoonlijke
kwaliteit; je kunt wat en je weet waarom. Competentiegericht leren is meer gericht op persoonlijke
ontwikkeling dan het ontwikkelen van vaardigheden.
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
De nadruk ligt op individueel werk, omdat de grondslag van directe instructie beheersing.
Alle leerfuncties zijn in handen van de docent: de docent breidt het leren voor, zet de
leeractiviteiten in gang, reguleert het leren en zorgt voor de feedback en beoordeling.
2.5.2 Onderzoeksresultaten
Uit onderzoeken is gebleken dat helderheid en overzicht erg belangrijk zijn in de les. Leerlingen
hebben structuur nodig om effectief te kunnen leren; ze moeten weten wat er van hun verwacht
wordt. Als zij dit weten, worden ze ook meer gemotiveerd.
2.5.3 Theorie van het oefenen.
Op basis van een grote hoeveelheid onderzoeksresultaten hebben ze vijf kenmerken beschreven die
dat oefenen effectief maken:
1) Leerlingen dienen de gewenste kennis of vaardigheden te reproduceren zonder fouten. Het
oefenen kan op verschillende manieren begeleid, in de klas of thuis. Veelal door het eerst
samen met de leerlingen te doen, dan begeleid laten oefenen en directe feedback geven, en
vervolgens leerlingen de kans geven onafhankelijk te oefenen.
2) Herhaald kort oefenen is binnen de directe instructie effectiever dan eenmalig langdurig.
3) In de beginperiode moet er niet te veel aandacht zijn voor fouten. Docenten moeten die in
het begin niet benadrukken. Vooral juiste handelingen en gewenst gedrag dienen in het
begin benadrukt te worden als positieve feedback.
4) Het vierde kenmerk is dat de oefening regelmatig terugkomt. Hierdoor komt informatie
steviger in het langetermijngeheugen terecht.
5) Het laatste kenmerk is dat de tijd tussen verschillende periodes van oefenen langer kan
worden naarmate er meer beheersing is. In het begin zal er kort achter elkaar geoefend
moeten worden. Wanneer leerlingen meer tot beheersing zijn gekomen, kan er meer ruimte
ontstaan tussen de verschillende periodes van oefenen.
Degelijke vragen geven een beperkt aantal leerlingen de gelegenheid om het gesprek over te
nemen.
De klas zou zich kunnen opsplitsen in weters en niet-weters, die dan afhaken.
De leerlingen kunnen onderling gaan discussiren.
De leerlingen kunnen gemakkelijk het feitelijke onderwerp uit het oog verliezen.
Het is moeilijk te weten of leerlingen gewoon slim willen zijn door antwoorden te roepen of
dat ze echt nadenken.
Leerlingen kunnen met antwoorden komen waar de docent niets van weet.
Soms zullen de discussies niet efficint zijn of zich herhalen.
Het is moeilijk om, een degelijk gesprek te stoppen, als het eenmaal loopt.
11
lOMoARcPSD
12
lOMoARcPSD
FUNCTIE
Begrippen verhelderen
Organiseren van het denken
In volgorde zetten
Vragen stellen
Vergelijken
3.4.1 De spin
Met andere woorden: woordweb. Dit kan gebruikt worden als:
- Er een nieuw begrip wordt geintroduceerd.
- Na een uitleg van een begrip.
3.4.2 De woordkaart
Met andere woorden: mindmap. Dit kan gebruikt worden als:
- Het over kernwoorden gaat.
- Er afbeeldingen gebruikt kunnen worden.
- Het over een kernonderwerp gaat.
3.4.3 De volgordekaart.
Dit model weergeeft de chronologische volgorde in stappen. Dit kan gebruikt worden als:
- Geschiedenis.
- Grammatica.
3.4.4 Dikke en dunne vragen
Hierbij wordt gewerkt met vragen stellen. Er zijn verschillen tussen dik en dun.
DIK
DUN
Hoe herinnert dit je aan iets wat je al weet?
Waar herinnert je dit aan?
Waarom is dit een goed idee?
Denk je dat dit een goed idee is?
Hoe zou je deze informatie kunnen organiseren? Kun je deze informatie anders organiseren?
3.6 Achtergronden bij vragen stellen
3.6.1 Nut van vragen stellen
Het stellen van vragen en wachten op antwoorden van leerlingen dwingt hen gedachten te
verwoorden. Goede vragen maakt dat leerlingen actiever zijn en regelmatig gestimuleerd worden te
denken. Een goede vraag dwingt de leerlingen om een gedachten te verantwoorden. En een derde
kenmerk van het stellen van vragen en het inschakelen van zoveel mogelijk leerlingen daarbij.
3.6.2 Onderzoeksresultaten over vragen stellen
We noemen een viertal onderzoeksresultaten.
- Wachttijden en wat daarbij komt kijken.
- Techniek van vragen stellen en omgaan met antwoorden.
- Functie van het vragen stellen.
- Rol van de docent.
3.6.3 Denkvragen en vormgevers
Het expliciet werken met modellen als verschillen en overeenkomsten heel effectief is. De docent
moet rekening houden dat denken tijd kost, en leerlingen dit erg moeilijk vinden.
13
lOMoARcPSD
SAMENWERKEND LEREN
Positieve onderlinge afhankelijkheid: leerlingen
hebben elkaar nodig
Iedereen is medeverantwoordelijk
Groepjes ook heterogeen samengesteld, vaak
door de docent
Instructie op taak, werkwijze, samenwerking en
individuele bijdrage
Gedeeld leiderschap
Sociale vaardigheden direct onderwezen
Docent observeert en intervenieert
Groepsprocessen krijgen regelmatig en
systematisch de aandacht
lOMoARcPSD
15
lOMoARcPSD
16
lOMoARcPSD
Acht manieren om de aandacht te krijgen van leerlingen uit de basisvorming voor het onderwerp
ruimtelijke ordening.
Verbaallinguistisch
Leerlingen brainstormen zoveel mogelijk
woorden bij elkaar met betrekking tot het
onderwerp
Logisch-mathematisch
Op het bord staat een lijst met begrippen,
verschijnselen of dergelijke.
Visueel-ruimtelijk
In groepen werken; de leerlingen maken een
collage in zo min mogelijk tijd
Natuurgericht
Bedenk zoveel mogelijk dieren of planten
Lichamelijk-motorisch
De leerlingen gaan staan en verdelen zich over
het onderwerp in rollen
Interpersoonlijk
Leerlingen ontwerpen de ideale woonomgeving
Muzikaal-ritmisch
Er wordt een CD gedraaid met bijpassende
geluiden
Intrapersoonlijk
Individueel vragen beantwoorden
Acht manieren om woordparen te memoriseren
Verbaallinguistisch
Logisch-mathematisch
Visueel-ruimtelijk
Natuurgericht
Lichamelijk-motorisch
Interpersoonlijk
Muzikaal-ritmisch
Intrapersoonlijk
Acht manier voor een leerling om te laten zien dat hij begrepen heeft waar de les overgaat
Verbaallinguistisch
Leg in woorden uit wat het onderwerp inhoudt,
gebruik grappen
Logisch-mathematisch
Geef een probleem aan met behulp van een
grafiek
Visueel-ruimtelijk
Maak een stripverhaal
Natuurgericht
Leg het onderwerp uit aan de hand van iets
natuurgerichts.
Lichamelijk-motorisch
Doe een serie beweging bij ieder woord
Interpersoonlijk
Verzin een samenspraak
Muzikaal-ritmisch
Zing een liedje bij toepasselijke tekst
Intrapersoonlijk
Geef een voorbeeld uit je eigen leven
17
lOMoARcPSD
18
lOMoARcPSD
6.4.2 Het werken voor en werken met leerklimaat en de opvattingen van leerlingen en
docenten.
Straffen van leerlingen leveren het volgende op:
- Het geeft een verstoorde les.
- Het vervormt de relatie tussen de straffer en de gestrafte.
- Het verhindert het proces van ethische ontwikkeling.
Voor discipline is onder andere belangrijk:
- Heldere doelen.
- Positieve beschrijving.
- Innerlijke kracht
- Open zijn
6.4.3 Ontwikkeling en het mentale model van leerlingen
De metafoor van de ijsberg laat zien dat het meest innerlijke van de leerling, niet zichtbaar is voor de
docent. Het zichtbare deel voor de docent zijn de vaardigheden en kennis die de leerlingen al
hebben, of net hebben geleerd.
6.4.4 Veiligheid
Van der Meer beschrijft een aantal situaties dat ongewenst is en die docent in het algemeen
onderschatten.
- Rolverdeling in klas of groep.
- Groepsdruk.
- Gemeenschappelijke vijand
- De zondebok
- De samenzwering om te zwijgen
- Het omstandersdilemma
- Het slachtoffer
- Pester zijn.
6.4.5 De rol van de docent
We zetten een viertal belangrijke kenmerken van de docent op een rijtje gezet:
1) Accepterende grondhouding.
2) Twee rollen tegelijk integreren.
3) Model staan.
4) Zelfkennis in het beroep.
19
lOMoARcPSD
20
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
22
lOMoARcPSD
23
lOMoARcPSD
24
lOMoARcPSD
25
lOMoARcPSD
Boeken: Welke boeken hebben de leerlingen al gehad? De toetsen die er bij horen maken
duidelijk welke stof ze al kennen, de hoofdstukken laten zien welke structuur ze gewend zijn,
ze horen bij de didactische lijn.
Leerling dossiers: Is vooral van belang bij zorgkinderen die een speciale behandeling nodig
hebben. Je kunt kijken waar je extra op moet letten en je kunt er op in spelen, zodat ze goed
mee kunnen doen in de les en er veel uit kunnen halen.
2.4 Tekorten
2.4.1 Oorzaken
Voordat je maatregelen neemt om tekorten op te heffen, is het belangrijk om de oorzaak te
achterhalen. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken zijn zoals de opleiding, de leerling zelf of
omgeving.
2.4.2 Maatregelen om tekorten op te heffen
Om te voorkomen dat leerlingen gaan achterlopen qua leerstof, is het belangrijk om hier op tijd bij te
zijn. Je kunt het volgende doen:
- De leerling er tijdig over informeren.
- Groepsgewijs ophelderen en opfrissen van kennis en vaardigheden.
- Indien het achterlopen fataal kan zijn, zoals in examenklassen, kun je bijspijkerlessen
voorstellen.
2.5 Leerdoelen
2.5.1: Het nut van leerdoelen.
Op het formulier invullen wat de leerdoelen zijn, is erg zinvol:
- Het levert opbrengst op: het geeft je les een doel dat bereikt moet worden. Het dwingt je om
na te denken welk doel en hoe je dat wil bereiken. Beschrijf wat je wil dat de leerling na de
les kan en tijdens de les moet doen.
- Het garandeert de noodzakelijke afstemming op de formele doelen: om leerlingen goed voor
te bereiden op het examen, moeten ze bepaalde kerndoelen gaan bereiken. Je moet
bovendien je leerdoelen relateren aan het plan van de school. Alles moet op elkaar
afgestemd zijn.
- Je moet het goed afstemmen op het niveau van de leerling. Ook daarom is het kennen van
de beginsituatie erg belangrijk. Worden doelen vaak niet gehaald; dan heb je ze te moeilijk
gemaakt. Worden ze te snel gehaald; dan zijn ze te makkelijk.
2.5.2: Leerdoelen bij zelfstudie
De leerdoelen moeten helder en leesbaar geformuleerd zijn. De leerling moet weten in welke
leerstof hij zich moet verdiepen om te stof tot zich te nemen. Hij moet weten wat er van hem
verwacht wordt. Als dit duidelijk is, kan de leerling actief zelfstandig werken. De leerdoelen moeten
aansluiten bij het niveau van de leerling, anders vervelen ze zich of wordt het te moeilijk en worden
ze passief.
26
lOMoARcPSD
27
lOMoARcPSD
28
lOMoARcPSD
29
lOMoARcPSD
30
lOMoARcPSD
4.3.1: Belang
Continu signaal betekent niet dat de docent alleen maar aan het woord is. Bij rustig in groepjes
werken, ligt het signaal in het groepje. Maar als ze vastlopen, omdat er iets onduidelijk is, is het
signaal verstoord. Ook als je klassikaal iets bespreekt wat eigenlijk maar voor 1 groepje is, verstoor je
het signaal bij de anderen. Een goede voorbereiding is belangrijk. Ook moet je weten hoe je een
continu signaal creert en behoud en hoe je voorkomt dat het verloren gaat bij een wisseling.
4.3.2: Goede voorbereiding
Een goed lesplan is erg belangrijk om de regie in de les te behouden. Belangrijk zijn de volgende
dingen:
- Denk goed na over hoe je de leerling op een actieve manier bij de les betrekt, maak de les
zinvol en motiveer de leerdoelen.
- Zorg voor een transfer naar de praktijk.
- Zorg ook voor voldoende variatie in werkvormen, dit voorkomt verveling en ordeverstoring.
4.3.3: Uitvoering
Om een continu signaal uit te voeren heb je contact nodig en regie.
Contact maken met leerlingen is er niet vanzelf. Oogcontact zoeken of je leerling begroeten bij
binnenkomst zijn goede manieren om contact te leggen.
Regie houden doe je door de spin in het communicatie web te zijn. Alle communicatie loopt via jou.
Ook is het belangrijk om positief gedrag te zien en te waarderen. Hierdoor krijg je ook een betere
band met je leerlingen.
4.3.4: Wisselmomenten
Als je een andere werkvorm toepast in de les, is dat een wisselmoment. Dit zorgt soms voor
ordeverstoring, maar dat komt vrijwel altijd omdat de vorige opdracht niet duidelijk was. Er ontstaat
dan een ja- maar- discussie. Om dit te voorkomen is het belangrijk dat je wisselmomenten goed
voorbereid:
- Hoe laat ga je wisselen en hoe kondig je dit aan, zodat ze er naartoe kunnen werken?
- Kijk is terug/vooruit op de volgende activiteit?
- Met welk handvat start ik een wisselmoment en met welke hulpmiddelen? (een schema,
bijv.)
- Een wisselmoment gaat altijd over een activiteit of over aandacht (voor een uitleg).
4.3.5: Wisselen van activiteit
Zorg dat je de opdracht duidelijk en kort en bondig uitlegt. Wat moeten ze doen, hoe, bij wie kunnen
ze vragen stellen, tot hoe laat hebben ze, wat doe je met het resultaat en wat mogen ze doen als ze
klaar zijn?
Laat ze eerst vijf minuten in totale stilte werken; geen vragen, niets. Als dat lukt, werken ze
zelfstandig aan de opdracht. Geef een seintje wanneer de vijf minuten om zijn en ze vragen mogen
stellen. Doe dit elke keer, op die manier ontstaat er routine en dat waarderen de leerlingen.
4.3.6: Wisselen van aandacht
Als je de klas iets gaat uitleggen, moet iedereen opletten. Als je het door de vingers ziet dat
sommigen niet helemaal meedoen, gaat dat van kwaad tot erger.
4.4: Alertheid
Wees alert en stop iedere kleine ordeverstoring. Leerlingen vinden je alert als je de juiste leerling tot
de orde roep en dit op tijd doet, als je te laat bent, is er geen houden meer aan. Wees alert op de
volgende zaken: namen, leiderschap en woord en gebaar.
31
lOMoARcPSD
32
lOMoARcPSD
33
lOMoARcPSD
34
lOMoARcPSD
Marzano Motivatie
De strategien betreffen enerzijds het leerklimaat in de klas en anderzijds het omgaan met schoolse
taken en opdrachten. Als leerlingen negatieve gevoelens hebben over school wordt het leren steeds
zwaarder en moeilijker. Uiteindelijk gaat het erom dat leerlingen leren zichzelf motiveren en dat zij
leren dat ook bewust te doen. Zo zijn docent en leerlingen samen verantwoordelijk voor het
ontwikkelen van een goed werkklimaat en een positieve houding ten opzichte van leren.
Een docent moet vertrouwen uitspreken in de klas, het werkklimaat aanpakken, de klas laten
samenwerken en een idee geven hoe de taken moeten verlopen. Het zelfstandig leren veronderstelt
immer dat ook leerlingen zich verantwoordelijk moeten voelen voor een goede sfeer in de klas en
voor hun eigen motivatie.
- Het klassenklimaat: Het pedagogisch klimaat op school en in de klas positief te benvloeden.
- Schoolse taken en opdrachten: Leerlingen helpen een positieve houding ten opzichte van
leertaken te ontwikkelen.
- Betrokkenheid voelen bij eigen leren: Betrokkenheid van leerlingen bij het eigen leren te
kunnen bevorderen.
Elke docent probeert een klassenklimaat te bevorderen waarin leerlingen zich geaccepteerd voelen
door docenten en medeleerlingen en waarin zij een gevoel van orde en veiligheid ervaren. De nadruk
hierbij ligt op gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Acceptatie door anderen is een voorwaarde voor het gevoel op je gemak te zijn. Leerlingen die zich
geaccepteerd voelen, hebben gewoonlijk een beter zelfgevoel en een positievere houding ten
aanzien van school, werken beter en halen betere resultaten. Eenvoudige dingen zoals oogcontact
zijn belangrijk, maar ook complexere zaken als de wijze waarop docenten omgaan met vragen en
antwoorden en bepalen mede het klassenklimaat, en daarmee de mate van acceptatie in de klas.
-
Probeer met elke leerling een relatie aan te gaan. Door met elke leerling een band aan te
gaan, laat je die leerling weten dat je hem/haar respecteert als individu, en dat draagt zich al
bij aan beter leren.
Houd je eigen houding in de gaten. Word je hiervan bewust. Het gaat erom positieve
verwachtingen ten opzichte van alle leerlingen te ontwikkelen.
Betrek alle leerlingen gelijkwaardig bij activiteiten in de les. Tracht zoveel mogelijk iedere
leerling evenveel positieve aandacht te geven.
Ga positief om met verschillen tussen leerlingen. Alle leerlingen zijn uniek. Hun culturele
achtergrond verschilt, evenals hun karakter en hun sterke en zwakke kanten. Omgaan met
die verschillen betekent die verschillen erkennen en daardoor leerlingen in hun eigenheid
accepteren.
Reageer positief op foute en geen antwoorden. Fouten maken mag. Daarom is het zo
belangrijk om goed om te gaan met een fout antwoord of een ik-weet-het-niet-antwoord.
Bedenk verschillende soorten positieve bevestiging bij het juiste antwoord. Sommige
leerlingen vinden het niet stoer om een complimentje te krijgen.
Geef gelegenheid voor groepswerk en samenwerking. Groepswerk dot een beroep op meer
dan alleen de cognitieve vaardigheden. Ook leren ze creatief omgaan met de sterke en
zwakke kanten van ieder groepslid.
Zorg ervoor dat leerlingen elkaar leren kennen en elkaar accepteren. Moedig leerlingen aan
over de grenzen van de eigen groep vriendschappen te ontwikkelen.
Help leerlingen om er zelf voor te zorgen dat ze geaccepteerd worden door anderen.
Dergelijke leerlingen moeten de strategien leren kennen die hen hulpen om contacten te
leggen en onderhouden.
35
lOMoARcPSD
Een prettige werkomgeving is belangrijk; denk hierbij aan zaken als de inrichting van de klas, de
temperatuur en de hoeveelheid geluid. Een positieve benadering speelt wellicht nog een
belangrijkere rol. En natuurlijk hoort ook het basisgevoel van veiligheid in orde te zijn; er wordt niet
gepest en leerlingen worden niet bedreigd, nier verbaal, niet fysiek en niet via internet.
-
Laat leerlingen vaak dingen doen waarbij ze even moeten bewegen. Je voelt je beter als je
even kunt bewegen.
Leer leerlingen omgaan met het tussen haakjes zetten . Dit houdt in dat leerlingen zich
richten op de stof en andere dingen even aan de kant zetten.
Stel gezamenlijke regels vast. Als die zelfopgelegde regels ook nog helder en eenduidig zijn,
ervaren leerlingen een gevoel van orde en veiligheid.
Wees je bewust van pesten en bedreigen binnen en buiten je lokaal. Pesten gaat bijna altijd
stiekem. Een leerling die gepest wordt, kan niet leren.
Laat leerlingen zelf formuleren wanneer ze zich prettig voelen. Laat hen zeggen wat zij van
jou nodig hebben om zich prettig te voelen.
Het is belangrijk dat leerlingen schoolse taken en opdrachten als nuttig beschouwen. Ten tweede
moeten ze het gevoel hebben dat ze die taken ook daadwerkelijk kunnen uitvoeren. En ten derde
moeten leerlingen natuurlijk een helder idee hebben over wat ze verwacht wordt.
Leerlingen vinden taken relevanter als deze te maken hebben met hun eigen persoonlijk doelen.
- Ontwikkel een gevoel van vertrouwen in doel en praktijk van de school.
- Help leerlingen begrijpen wat de waarde is van specifieke kennis.
- Ontwikkel betrokkenheid bij leertaken.
- Ontwikkelleertaken die aansluiten bij de doelen en de belangstelling van leerlingen.
Zelfvertrouwen is een cruciale factor: leerlingen met zelfvertrouwen hebben het idee dat ze de
vaardigheden bezitten om opdrachten te kunnen maken. Met behulp van een aantal strategien kun
je het zelfvertrouwen van je leerlingen vergroten.
- Leer je leerlingen de leervaardigheid die nodig zijn om leertaken uit te voeren.
- Geef positieve en/of passende feedback.
- Leer leerlingen positief tegen zichzelf te spreken: een soort herprogrammering.
- Help leerlingen in te zien dat ze wel de vaardigheden hebben.
- Zelfvertrouwen houdt ook in dat leerlingen weten dat ze altijd om hulp en advies kunnen
vragen.
- Wees helder over het doel van de leertaak.
- Wees duidelijk over de eindtermen die je met een taak wilt toetsen.
- Wees duidelijk over het niveau wat je verwacht.
36