Architectuurtheorie Paper

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 4

Iva Zheleva

Architectuurtheorie 2
Prof. Bart Verschaffel
22/06/2015

We brengen ons leven door op en tussen verschillende plaatsen. We zijn continu aanwezig
ergens, hier. Maar waar is dat? Welke soorten plaatsen, hier en daar, ergens, zijn er? Is een
plaats enkel waar we ons fysiek in de wereld bevinden, onze geografische cordinaten, of kan
een plaats iets anders, meer dan dat zijn? Hoe beleven we plaatsen en hoe verhouden we ons
ten opzichte ervan? Wat doet architectuur met deze gegevens en wat kan ze verder doen?
Dit is de rode draad doorheen het vak Architectuurtheorie 2. Met andere woorden, wat dit
vak doet is ons een verklaring bieden over een aantal vragen uit en over het verleden die we
vaak over het hoofd zien. Dingen zijn zoals ze zijn: huizen, straten, steden ontwikkelen zich
met de kennis en technologie, waarom zouden we ons daar verder mee moeien? Verder doet
het ons denken en nieuwe vragen stellen, de vragen van onze generatie: Wat nu? Hoe zal de
huiselijkheid zich verder ontwikkelen? Wat is de betekenis van de straat vandaag en wat zal
het dan morgen zijn? Dit zijn vragen die we als architecten moeten proberen beantwoorden,
zodat onze architectuur de betekenissen zou verderzetten in plaats van ze te negeren en de
gebouwde omgeving als een puur mechanisme ontwikkelen.
Er zijn, architecturaal gezien, verschillende soorten plaatsen afhankelijk van hun betekenis
en gebruik. Elk ervan heeft een eigen architecturale uitdrukking waarin het zich onderscheid
van de rest. Een eerste basisverdeling hierin is die van het publieke en private.

Publiek zijn de tempel en het paleis, en in en rond deze staat het monument als een
herinnering. Men is vrij te gaan staan waar men wil en te zeggen wat men wil, maar er zijn
afspraken daaromtrent. Deze vloeien voort uit het begrip van het sacrale.
Het sacrale is letterlijk 'bijzonder' (sacer, lat.): iets dat zich los maakt van het gewone, zich
van de rest isoleert, aandacht eist. Het brengt scheidingen in de wereld waar er geen
scheidingen zijn, maar de structuur die daaruit vloeit is zwak: de grenzen zijn gemakkelijk te
overschrijden, waardoor er chaos ontstaat en de grenzen dus hernieuwd moeten worden.
Daarvoor gebruiken we bepaalde handelingen om de orde te herstellen: de resten van de
dode te midden van het leven moeten op de juiste manier verplaatst en begraven worden, de
sporen van de slak - gekuist zodat het verschil binnen-buiten opnieuw vast staat.
De tempel is geen huis, het is een plaats van steeds herhalende handelingen waar de priester
aan de hand van rituelen de connectie met het Boven verzekert, en dus verticale macht
beoefent. Men gaat de tempel bezoeken om op de kritische momenten dichter bij het Boven
te komen: bij een geboorte, bij een huwelijk, na een dood. Het paleis straalt daarentegen de
macht centrifugaal, zo wordt de wereld horizontaal geordend. De koning staat symbool voor
deze macht. Zijn lichaam is nooit gewoon, hij stelt zich namelijk garant voor de orde en is
dus daarom nodig: wanneer de koning sterft is er altijd chaos, tot een nieuwe zijn plaats
neemt.

Het monument werkt anders: het monumentale is een vorm, waarvan het eerste doel is om
te herinneren aan wat we niet mogen, maar ook niet kunnen vergeten. Een monument is een
plaats in de wereld die aan een bepaalde herinnering opgegeven wordt, zodat we er los van
mogen leven, en er op uitzonderlijke momenten aan kunnen denken (bij het bezoek aan het
graf, of aan het monument van een ramp ons de pijn opnieuw herinneren, en na het verlaten
van de plek ons leven verderzetten, zoals gewoonlijk).

Privaat is het huis: elke mens heeft, of zou een plaats moeten hebben, waarmee men zich
vereenzelvigd, een adres waar men bereikbaar is. Wat is thuis? In zijn Domus et la mgapole
beantwoordt Jean-Franois Lyotard1 deze vraag: een domus is temps commun, sens
commun, lieu commun. Dit beeld wordt in de kindertijd getekend, het kind beslist wat thuis
is en later kunnen we enkel maar in de herinneringen opnieuw thuis komen. Toch is het huis
niet gewoon. Thuis is waar men samen werkt, maar het werk is als dienst, dat zijn oorsprong
vindt vr de ruil. Het is ook de plaats van vertellen, om zo de last samen te dragen,
waardoor een uitzonderlijke gebeurtenis van zijn uitzonderlijkheid ontdaan wordt. Wanneer
men zijn ervaring vertelt, maakt men zich er los van en wordt ze tot een normaal en
gemakkelijk verwerkbaar verhaal herleidt - en geen ramp meer. Deze twee functies van het
huis komen samen in het centrum ervan, in de keuken, waar men tegelijk werkt en vertelt
(aan het vuur werken, en aan tafel vertellen). In de parallel van Jean-Pierre Vernant2 met het
oude Griekse pantheon,is hier de plaats van Hestia, de godin van het haardvuur, die een
centraliserende kracht uitstraalt.
De oude wereld bestaat uit een plaats, het haardvuur, het domein van Hestia. Het moderne
zit zich in het verlaten van dit concept, in het weggaan, en daarin tekent zich de evolutie van
dit archasch model. Met dit weggaan verraden de modernen het thuis, en kunnen zij nooit
meer op dezelfde manier terugkomen. Ze kunnen ook niet meer vertellen zoals vroeger,
omdat zowel zij als het thuis intussen veranderd zijn. De modernen die op zoek zijn naar
avonturen,volgen de weg van Hermes.De boodschapper van de goden van Olympus
blijftnooit op n plaats, maar altijd op een kruispunt is, altijd onderweg, en verandering
symboliseert. Tegenwoordig is dit vaak minder voelbaar, onze ouders zijn ook modernen, en
wanneer we het huis verlaten is de breuk niet zo sterk, omdat de ouders mee zijn met wat we
doen, de wereld is een beetje kleiner geworden door communicatiemiddelen. Toch zijn er
uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld het kind dat niet alleen het huis, maar ook het land
verlaat om bijvoorbeeld te gaan studeren in buitenland.

Na het Ancien Regime zoekt de hoge burgerij een manier om haar macht te laten zien, maar
niet door puur verspillen, gezien ze juist voor rationaliteit pleiten. Ze maken dit een taak van
de vrouw: terwijl de man werkt en geld verdient moet de vrouw zijn succes laten zien door
zijn rijkdom te tonen. Hiermee verandert ook het huis. De keuken en het haardvuur zijn niet
meer centraal en worden verdrongen naar de achtergrond. Hetzelfde gebeurt met het
werken, wat een belangrijk onderdeel van het wonen was in het premoderne. Ze maaken
1

Frans postmodern filosoof, die reflecteert over de huiselijkheid in zijn essay Domus et la mgapole, Paris, 1988

Franse historicus en antropoloog, die de huiselijkheid probeert te verklaren aan de hand van het parallel met de
Griekse goden in zijn essay Hestia-Herms. Sur l'expression religieuse de l'espace et du mouvement chez les
Grecs, Paris, 1991

plaats voor het theatrale: de vrouw, en bijgevolg het huis, worden getekend door leisure, dat
het symbool wordt van het succes van de man in het burgerlijk leven,terwijl het personeel
achter de coulissen werkt. Er is geen plaats voor de onzuiverheid van het werk, alles moet
luxe uitstralen. De splitsing van voor en achter is zeer duidelijk op plan, het achter wordt
nooit getoond, de voorkant is in zekere zin publiek, daar wordt bezoek ontvangen,
vergelijkbaar met de adel, die publiek leeft. De middenklasse volgt dit voorbeeld, maar dit
blijkt moeilijk: inwonend personeel is uitgesloten, de vrouw moet dus tussen de twee
duidelijke delen van het huis heen en weer gaan om zelf het werk te verrichten.
Met de technologische ontwikkelingen wordt de keuken meer en meer een trots in het huis
en niet meer een verborgen deel.De modernistische architecten zien deze ontwikkelingen en
bouwen er verder op. Het moderne huis verbergt niet de keuken, het is trots op de
technologie en wil dat tonen, o.a. door de halfopen keuken. De keuken is opnieuw een plek
van werken en leven, maar het werken is nu veel minder, het beperkt zich tot het koken.De
ruimtes die een representatieve functie hebben,worden amper nog gebruikt, er komt geen
bezoek. Die verzwakking van de betekenissenvan een huis zorgt ervoor dat het veel minder
een thuis is dan vroeger, verhuizen is nu gemakkelijker dan ooit. De eigen plek in de wereld,
het adres, heeft geen belang meer, tenzij functioneel: om te slapen.Huizen zijn niet meer
leefbaar.

Deze notie wordt nog meer versterkt door het ontstaan en steeds sneller ontwikkelen van
verschillende soorten netwerken. De fysiek aanwezige netwerken van wegen en sporen
zorgen ervoor dat lichamen en goederen sneller en sneller verplaatst worden, met een
minimum aan wachten. De netwerken die voor het transport van informatie zorgen, mobiele
telefonie en het Internet, verzwakken steeds de betekenissen van het huis: men is niet meer
alleen op een plaats bereikbaar, maar overal, we dragen onze virtuele adressen overal mee.
Men hoeft niet meer aan de keukentafel aan moeder te vertellen, we kunnen en doen dat
overal en wanneer we zelf kiezen.
Deze drie soorten huizen, het oude model, het burgerlijke huis en het moderne huis zijn nog
steeds aanwezig in het Vlaamse landschap. De modernisering is namelijk noch homogeen
noch overal gebeurd, en het is nog steeds in gang.

Veranderingen zijn ook merkbaar in het publieke. De rol van de koning wordt overgenomen
door de president en de regering die een nieuwe manier zoeken om macht uit te stralen. Het
paleis wordt opgesplitst in verschillende semipublieke gebouwen: bibliotheek, stadhuis,
rechtbank. Elk van die functies, zoals hun oorsprong, krijgt een eigen architecturale
uitdrukking, en bepaalt daarbij de grenzen waarin de spelregels van deze functie gelden: men
gedraagt zich anders in een opera dan in een rechtbank of op school. De politiek begint de
openbare ruimte, de straat, als politieke scene te gebruiken en zich tot de kiezer te richten in
de logica van de straat: consumptie. De straat is niet meer een sociale ruimte, waar mensen
elkaar kennen en ontmoeten, maar transformeert zich in de grote stad tot een ruimte van
hetonbekende en verrassingen, een door etalages begrensde consumptieruimte, eenmiddel
voor politieke doeleinden. En ook: een doorloopruimte, waar men niet verblijft, maar alleen
passeert onderweg naar ergens anders.

De plaatsen waar we ons leven doorbrengen evolueren duidelijk. Zij zijn veranderd in de loop
van de geschiedenis, en zij zullen verder veranderen in de toekomst, deels met behulp van
architecten, maar vooral met het evolueren van de mens zelf. De grenzen tussen de
verschillende ruimtes (huis-straat-kerk...) vervagen of verplaatsen in hun betekenis: de
musea, bibliotheken en andere publieke ruimtes worden zo veel mogelijk op niveau van de
straat, van de 'gewone' mens gebracht, leegstaande kerken krijgen nieuwe invulling en
veranderen in verhouding ten opzichte van hun omgeving. De toekomst van het huis zal
afhangen van de technologische ontwikkelingen, maar ook van de manier waarop we ermee
omgaan.We moeten nieuwe betekenissen vinden, activiteiten die ons samen brengen, en met
die in het hoofd huizen ontwerpen.
Men kan aan de toekomst van huizen denken zoals men aan de toekomst van bibliotheken
denkt: vertrekkend vanuit de basis, het lezen, hoe het zich afspeelt, wat erbij hoort, waar het
kan gebeuren. Eens men de basis kent kan men zich beginnen voorstellen hoe bibliotheken
er zullen uitzien in de toekomst (die bijna heden is) van schermen en gigabytes, van boeken
in een klein toestel. Bibliotheken kunnen dan transformeren in leespaleizen, die
verschillende scenario's voor het lezen bieden, opdat het een uitzonderlijke betekenis krijgt,
maar tegelijk als plaatsen die de sporen van de cultuur en de tijd verzamelen. Op dezelfde
manier moet men aan huizen denken, vertrekkende uit het wonen, en vooral, het samenzijn.

Bibliografie
Verschaffel, Bart: Van Hermes en Hestia. Gent: A&S/books, 2010.

You might also like