Professional Documents
Culture Documents
10 Informatief Discours Sltudentversie
10 Informatief Discours Sltudentversie
Docentversie 1|14
Leesbaarheidsformules
Meting van tekstbegrip
Beoordeling van tekstkwaliteit
Verbetering van documenten
Docentversie 2|14
10.1 Leesbaarheidsformules
1. Relevantie van deze formules
A. zoomt in op het symbolische tekenkarakter van teksten
1. hoofdstuk 11 zoomt in op de expressie van de zender
2. hoofdstuk 12 zoomt in op de persuasie en overtuiging
van de ontvanger
B. hier is vooral onderzoek naar verricht binnen didactisch
onderzoek
1. het gaat hier dan over leesbaarheid van teksten
gebruikt in leermethodes
2. Basismethodologie
A. corpus
1. verzamel een set van
2. die gebruikt worden in
3. uitgangspunt:
B. experimentele testen
1. hier bepaal je
,
2. m.a.w. je bepaalt de
C. lingustische analyse
1. teksten worden onderzocht vanuit bepaalde variabelen
die leesbaarheid benvloeden
2. voorbeelden
a. .
b. .
c. .
d. .
D. statistische analyse
1. hier worden correlaties of verbanden gezocht tussen
a. .
b. en .
E. manipulatie van teksten
1. door teksten te wijzigen mbt bepaalde variabelen wordt
het precieze effect op de leesbaarheidsmaat
kwantitatief bijgesteld.
a. zo krijg je een maat voor .
2.
Docentversie 3|14
.
a. deze teksten zijn vaak bewerkt
b. daardoor beantwoordt dit soort teksten aan een
.
c. het is dus niet automatisch zo dat deze formule
geldt voor elk soort tekst
2. formule baseert zich
a. benchmark =
.
.
.
b. er bestaat dus geen
..
.
4. variabelen zijn
..
a. er is a priori geen reden om uitsluitend
zinsvariabelen in overweging te nemen ter meting
van informativiteit van teksten
b. .
.
Docentversie 4|14
.
.
1. begin en einde van paragraaf hebben
duidelijk meer gewicht in informatieve
teksten, dan zinnen die zich middenin een
paragraaf bevinden
5. leesbaarheid wordt benaderd zonder
...
.
.
a. als men iets wil leren over leesbaarheid, zou men
toch minstens enkele overwegingen over wat een
lezer is en wat hij doet tijdens het lezen moeten
meenemen
10.2 Meting van tekstbegrip
1. Relevantie
A. ..
(zie laatste kritiek op de formule van Flesch)
2. Cloze test
A. test ontstaan binnen de
.
B. basisidee:
1. onze perceptie berust op Gestalts, de perceptie van een
totaalbeeld
a. teksten worden dus globaal waargenomen en
gelezen
b. voorbeeld: in een schilderij ben ik in staat dadelijk
te zien dat er een stuk van een tafereel niet
geschilderd werd
c. (b.v. een neus in een gezicht); ik vul het
ontbrekende stuk aan (ik herken een gezicht ook
als ik niet alles zie)
d.
C. Het belangrijkste principe van Gestaltpsychologie was de wet van pregnantie
(Prgnanz).
Docentversie 5|14
2.
3. vertaald naar tekstbegrip: een tekst is geschikt voor een
lezerscategorie als
.
4. basisassumptie
a. .
.
.
.
.
.
Docentversie 6|14
F. kritiek hierop
1. .
a. functiewoord
1. lidwoord
2. voorzetsel
3. voegwoord
b. inhoudswoord
1. substantieven
2. werkwoorden
2. .
.
a. men zou dus meting daarvan in overweging
moeten nemen
b. wie makkelijker bepaalde woorden invult en dit
sneller doet, beschikt dus mogelijk over
...
.
3. voorspelbaarheid van dit soort tests veronderstelt dat
lege posities
...
(bijvoorbeeld om de 5 woorden)
3. Opmerking: cloze en Flesch zijn
............................................... (productgericht, na
het lezen); daarnaast zijn er ook ..
(procesgericht, tijdens het lezen), die we nu bespreken
4. meting van leessnelheid
A. methode
1. tekst wordt zin per zin op een scherm geprojecteerd
2. proefpersoon drukt op toets nadat hij de zin gelezen
heeft
a. testtijd wordt gemeten in milliseconden
3. nu kan getest worden of zinnen met vagere of
ambigucoreferentialiteit langere reactietijden
opleveren
5. tracking van oogbewegingen
A. lezen verloopt niet noodzakelijk lineair
B. aandacht op specifieke woorden verschilt binnen zin
1. assumptoe: een relatief langduriger blik op een
onderdeel toont grotere cognitieve
verwerkingscomplexiteit bij de lezer
2. deze methode kan dus gebruikt worden om
uiteenlopende redenen
a. opsporen van pijnpunten in de lectuur van een
tekst
b. bepalen van layoutplaatsen die de aandacht van
de lezer aantrekken
6
Docentversie 7|14
Docentversie 8|14
Bron: http://www.poynter.org/content/resource_popup_view.asp?
id=27215 10/4/2006
Docentversie 9|14
Bron: http://www.poynter.org/content/resource_popup_view.asp?
id=27204, 10/4/2006
Docentversie 10|14
a. schrijvers
b. leraren
c. advocaten
d. uitgevers
e. zakenlui
f. managers
B. resultaten
1. .
.
2. .
.
a. men koppelt hierin een soort lezer aan een soort
beoordeling
3. .
.
a. inhoud
b. talige techniciteit (leraren)
c. organisatie, structuur (zakenlui)
d. verwoording
e. eigenheid (uitgevers)
f. ordelijkheid/netheid (van het handschrift)
1. manuscripten
2. deze laatste categorie werd toegevoegd aan
de hand van Italiaans onderzoek
4. .
.
.
.
C. voordelen
1. .
.
10
Docentversie 11|14
.
.
a. zie tabel 2 p181
b. uitsplitsing in talige en inhoudelijke elementen
c. 5 beoordelingsschalen
2. .
.
.
.
D. nadelen dit model en ook de voorgaande beschikken
voornamelijk over pedagogische toepasbaarheid
3. CCC-model van Renkema
A. doelgroep:
.
.
B. doelstelling
1. .
.
.
.
C. inhoud
D. drie criteria
a. correspondentie
1. zender bereikt zijn doel
2. tekst beantwoordt aan noden van ontvanger
b. consistentie
1. zender houdt vast aan de door hem
gehanteerde principes
c. correctheid
1. tekst bevat geen fouten
2. 5 niveaus (waarop elk criterium toegepast wordt)
a. teksttype
b. inhoud
c. structuur
d. formulering
e. presentatie
3. 15 commentaren
a. overzicht
11
Docentversie 12|14
12
Docentversie 13|14
13
Docentversie 14|14
14