Professional Documents
Culture Documents
Byzantijnse Kunst PDF
Byzantijnse Kunst PDF
De geschiedenis van het vroege christendom begint in Palestina met het begin
van onze jaartelling. Men laat deze tijd eindigen met de erkenning van het
christendom door keizer Constantijn in 313.
De periode van de Byzantijnse en vroegchristelijke kunst loopt van het jaar
300 tot 1000.
Aanvankelijk was het christendom slechts n van de vele religies uit het
Oosten die een alternatief boden voor de eeuwenoude Grieks-Romeinse
goden. Maar in de strijd om de zielen met Osiris uit Egypte, Mithras uit Perzi
en de Anatolische Cybelle-cultus sprak Jezus het meest aan. Zijn leer was het
meest open, zonder geheimzinnige inwijdingen zoals bij veel andere
godsdiensten gebruikelijk was. Hij richtte zich tot iedereen, zonder aanzien
van ras of stand, en bood het vooruitzicht op een feestelijk hiernamaals dat
vooral aantrekkelijk was voor slaven en de vele armen, voor wie het leven op
aarde heel wat somberder perspectieven bood.
Het christendom verspreidde zich via de drukbevaren handelsroutes en het
uitgebreide Romeinse wegennet. Een voordeel was ook dat in het hele
Romeinse rijk n taal werd gesproken.
De Byzantijnse kunst bleef herkenbaar tot het jaar 600, daarna ontstaat in het
Westen meer en meer vroegchristelijke kunst. Byzantijnse kunst heeft met
miniaturen en ivoorsnijkunst een sterke invloed op de religieuze kunst van
West-Europa gehad. Zo is de 13e en 14e-eeuwse schilderkunst van Itali er
sterk door benvloed. Na de val van het rijk is Byzantijnse kunst, architectuur
en het orthodoxe geloof levensvatbaar gebleven in de Balkan en Rusland.
BOUWKUNST
In 391 werd de Christelijke godsdienst, het Rooms-katholicisme, tot
staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk verklaard. Om de grote toestroom
van gelovigen te kunnen opvangen, werden twee soorten Christelijke kerken
gebouwd:
1. basilica (langwerpig)
2. centraalbouw (ronde of achthoekige plattegrond)
de vroegchristelijke basiliek
In de klassieke oudheid was een basiliek (basilica = "koningszaal") een
openbaar gebouw dat gebruikt kon worden voor allerlei doeleinden: markthal,
bankgebouw, beurs, rechtszaal. Het was een soort stadshal.
Na 313, toen veel gelovigen toetraden tot de katholieke kerk, moesten grote
volksmassa's ontvangen worden. De christenen namen het architectonisch
concept van de basilica over voor de bouw van hun kerken.
Deze vroeg-christelijke kerken hadden een groot, rechthoekig middenschip,
met aan weerszijden zijbeuken. Het plafond was vlak. Het lange middenschip
eindigde aan n kant (het Oosten) in een halfronde nis: de apsis. In vroege
tijden stond hier de bisschopszetel. De ruimte boven de zijbeuken was minder
hoog dan het middenschip: zo kon er boven door ramen licht naar
binnen vallen.
Voordat je de kerk binnenkwam, liep je door het atrium naar de narthex, een
overdekt voorportaal. Vermoedelijk mochten daar vroeger de mensen staan
die graag christen wilden worden, maar nog niet waren gedoopt en daarom
nog niet in de kerk mochten komen. Om deze reden bouwde men later ook
een aparte doopkapel (baptisterium) voor de kerk.
De vroeg-christelijke basiliek bevat drie delen:
1. een atrium of voorhof (met open zuilengangen) en/of een narthex
2. een schip met twee zijbeuken
3. aan de oostkant een halfronde apsis die het gebouw afsluit.
Buiten het kerkgebouw stond soms een toren en/of een aparte doopkapel,
een baptisterium.
Later werd aan de basilica een transept (dwarsschip) toegevoegd. Deze vorm
groeide uit tot de karakteristieke vorm van elfde-eeuwse Byzantijnse kerken:
de kruisplattegrond. Het waren gebouwen in de vorm van een Latijns kruis.
Het waren rechthoekige gebouwen, verdeeld in negen traveen, waarvan de
middelste een groot vierkant was, overdekt met een koepel.
Van buiten waren de vroegchristelijke basilieken sobere gebouwen van
baksteen, maar het interieur werd betoverend gedecoreerd als een hemelse
troonzaal.
vroegchristelijke centraalbouw
Deze kerken hadden een ronde of achthoekige
plattegrond. De centraalbouw kwam ook al voor in het
Romeinse Rijk, zoals in de grote tempel in Rome: het
Pantheon. Gebouwen in de vorm van een grieks
kruis worden ook tot de centraalbouw gerekend.
De Hagia Sophia in Constantinopel uit de 6e eeuw is een
indrukwekkend voorbeeld van centraalbouw. De
architecten ontwierpen een enorme rechthoek van 71 x 77
meter om een vierkante ruimte in het midden, afgebakend door vier pilaren die
een koepel dragen op een hoogte van 55 meter. De druk van de koepel werd
via pendentieven opgevangen door de muren waar de koepel op rust, ook
werd de druk afgevoerd naar lager gelegen koepels.
Een ander voorbeeld van centraalbouw is de St. Vitale in Ravenna.
mozaeken
Het interieur van vroegchristelijke bouwwerken werd verrijkt met fresco's en
mozaeken. Deze hadden een figuratief karakter en toonden bijbelse scnes.
In het gewelf van de St. Vitale in Ravenna houden de engelen het Lam
Gods omhoog. De evangelisten worden voorgesteld op de rechte pijlers van
de booggewelven. In het apsisgewelf zit een baardloze Christus op een
wereldbol tussen twee engelen, geeft een kroon aan Sint-Vitalis en ontvangt
een model van de kerk van de bisschop. Links van de apsis draagt keizer
Justinianus een fraaie schaal, gevolgd door zijn hofhouding en de geestelijken,
terwijl rechts zijn vrouw Theodora, een versierde offervaas vasthoudt.
TOEGEPASTE KUNST
relieken
Rond 800 gaf Karel de Grote het relikwie een belangrijke functie in de kerk.
Een relikwie trok vele gelovigen en pelgrims naar de kerk. In veel kerken langs
de pelgrimsroutes had men een bijzonder relikwie in bezit, zodat het ook een
bedevaartsplaats werd.
Een relikwie is een overblijfsel van een overleden heilige: een bot, een pluk
haar, een stuk kleding, een spijker of een splinter van het kruis waaraan
Christus gestorven is. Relieken zijn eeuwenlang vereerd als voorwerpen van
onschatbare waarde. Deze heilige resten geven genezing en bescherming, en
brengen God het meest nabij. En dat was belangrijk, want in de duistere
Middeleeuwen kon je God maar beter in de buurt hebben. Omdat het zelf vaak
onooglijke voorwerpen waren, werden er kostbare reliekhouders omheen
gemaakt. Hiervoor werden zilver, goud, edelstenen en email (*) gebruikt, want
voor het heilige was niets kostbaar genoeg.
Er zijn heel veel verschillende soorten reliekhouders. De kistjes, ringen, armen
en kruisen zijn vaak voorbeelden van subliem edelsmeedwerk.
Karolingische kunst
de Paltskapel in Aken
In de tweede helft van de
achtste eeuw bracht Karel
De Karolingische kunst was een
de Grote (748-814) enige
hofkunst. Het opschrift van het
orde in de chaos. Hij wist
officile zegel van Karel de Grote
een groot deel van Europa
was renovatio imperii romani
aan zich te onderwerpen.
(herstel het Romeinse imperium).
Karels prestige bereikte een
Het had grote invloed en
hoogtepunt toen de paus
bevorderde het gebruik van
hem in 800 in Rome tot
Latijn. De vorstelijke opdracht en
keizer kroonde. Hij werd zo
ambitie werd ermee in beeld
de eerste West-Europese
gebracht: de keizer als de nieuwe
keizer in eeuwen: de
David, de nieuwe Augustus en de
stichter van een nieuw
nieuwe Constantijn.
christelijk rijk.
Keizer Karel ondersteunde de kunsten op een manier die in Noord-Europa
ongekend was. Hij haalde een groot aantal Europese geleerden naar zijn hof
om de monniken en priesters op te leiden. Hij ontwikkelde een nieuw
letterschrift: de Karolingische minuskel. Karel de Grote wilde dat kunstwerken
die ter ere van God werden gemaakt en aan dezelfde esthetische normen
beantwoorden als de kunstwerken ten tijde van het Romeinse
keizerrijk. Antieke en laatantieke werken stonden model.
de Paltskapel
Tijdens de heerschappij van Karel de Grote groeide de belangstelling
voor klassieke kunst. Als keizer spiegelde Karel zich aan de keizers van het
Oost-Romeinse rijk, maar naast Romeinse invloeden waren er ook invloeden
kruistochten
In de achtste eeuw vond de eerste kruistocht plaats. Kruistochten werden in
de 11de en 12de eeuw veel gehouden om niet-christelijke gebieden te
bekeren tot het christendom. De eerste kruistocht ging naar Noord-Spanje;
naar Santiago de Compostella. Daar bevond zich het graf van de apostel
Jacobus. Hij was in een droom aan Karel de Grote verschenen en had hem
gevraagd zijn graf te bevrijden van de heidense indringers. Onder Karels
leiding werd een kruistocht ondernomen om deze plek op de moslims te
veroveren. Tot Santiago is Karel de Grote nooit gekomen, maar hij veroverde
wel een groot deel van Noord-Spanje.
In de 9de eeuw lukte het de christenen om Santiago de Compostella te
bevrijden. Vanaf die tijd trokken gelovigen op bedevaart naar Spanje om deze
plaats te bezoeken: pelgrimstochten.
bedevaart en pelgrimstochten
Bij het Christendom hoorde de heiligenverering. Door het maken van een
bedevaart kon men hopen op genezing, of een aflaat verdienen: de straf voor
je zonden, waarvoor je na je dood moest boeten, werd dan kwijtgescholden.
Gezien de ideen die men had over de straffen voor je zonden na je dood (in
de hel) was dat erg belangrijk. Hoe groter de aflaat die je met een
bedevaartstocht kon verdienen, hoe aantrekkelijker het was om naar zon
bedevaartsplaats te gaan.
De bekendheid van een pelgrimsoord werd niet alleen bepaald door het
belang van de heilige of van de relieken die er werden vereerd, maar ook door
de verhalen over wonderen die de ronde deden. Als er veel verhalen over
wonderlijke genezingen werden verteld, trok zon stad des te meer pelgrims.
Maar een bedevaart kon ook worden opgelegd als straf. Zowel de kerk als de
rechtbank legden dergelijke bedevaarten op. Santiago de Compostella, waar
zich de relieken van de heilige Jacobus bevonden, was de belangrijkste
bedevaartsplaats. Langs de route naar Santiago de Compostella werden veel
pelgrimskerken gebouwd, waar men onderweg onderdak vond en kon bidden.
Duizenden pelgrims trokken door Europa, beschermd door souvenirs als de
schelp van Jacobus en insignes van heiligen die ze op hun kleding naaiden.