Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 66

De 'Heeren' van Sneek

De economische en politieke elite in Sneek tussen 1870 en 1910.

Masterscriptie Sociaal Economische Geschiedenis


Door J.J. Koopmans
Student 1668560
Datum: 26-05-2009
Begeleiders: dr. R.F.J. Paping (1e lezer) en prof. dr. P. Kooij (2e lezer)

Inhoudsopgave
Inleiding ......................................................................................................................................... 3
Theorievorming en historiografie over elites ................................................................................... 4
De stad Sneek tussen 1870 en 1910................................................................................................. 6
De elite verdeeld naar beroepsgroep ............................................................................................... 8
De inkomens van de economische en politieke elite ...................................................................... 21
De godsdienstige overtuiging van de economische en politieke elite ............................................. 29
De afkomst van de economische en politieke elite in Sneek .......................................................... 42
De leeftijdsgroepen binnen de economische elite .......................................................................... 45
De woonplaatsen van de elite in de stad ....................................................................................... 46
Het politieke systeem in Sneek ..................................................................................................... 49
Afwisseling en overlapping van de economische en politieke elite ............................................... 50
Huwelijks- en familieverbanden binnen de elite ............................................................................ 54
Conclusies .................................................................................................................................... 60
Colofon......................................................................................................................................... 64
Literatuur: .................................................................................................................................... 64

Inleiding
De 95e

Algemeene Vergadering en Congres van de Nederlandsche Maatschappij ter

Bevordering van de Nijverheid werd tussen 8 en 12 juli 1872 gehouden in Sneek.1 Op maandag 8
juli werden de de heerendirecteuren en afgevaardigden ontvangen met een muziekuitvoering in de
tuin van de buiten-sociteit de Harmonie. De volgende dag begon het congres in de doopsgezinde
kerk in Sneek. Na afloop werden de 'heeren' verwacht voor een dejeuner en een bal in de lokalen
van sociteit Amicitia, een matinee musicale in de buiten-sociteit en een table de hte in de hotels
de Wijnberg en de stad Munster. Voorts stonden op het programma de bezichtiging van enkele
fabrieken, landgoederen en boerderijen per rijtuig of stoomboot.
In verschillende studies is aandacht besteed aan de economische en politieke elite in steden
als Amsterdam, Groningen en Leeuwarden aan het eind van de negentiende eeuw.2 Deze steden
zijn allemaal de belangrijkste in hun provincie. De elite van middelgrote steden is echter
aanmerkelijk minder onderzocht. Uit het voorgaande programma blijkt wel dat er in en rond dit
soort steden, in de tweede helft van de negentiende eeuw ook allerhande economische
ontwikkelingen gaande waren. Dit moet zijn weerslag hebben gehad op de plaatselijke elite.
Daarom is in dit onderzoek gekozen om de economische en politieke elite van Sneek, een
middelgrote stad in het zuidwesten van Friesland, te onderzoeken.
De hoofdvraag van het onderzoek luidt: Hoe ontwikkelde de politieke en economische elite
in Sneek zich tussen 1870 en 1910 en hoe verhield zich dat tot de elite in provinciehoofdsteden als
Leeuwarden en Groningen? Aangezien het meeste eliteonderzoek is opgenomen in een uitgebreide
stadsgeschiedenis is een interessant aspect aan deze vraag of een stad valt te karakteriseren aan de
hand van zijn politieke en economische elite. Daarbij wordt aandacht besteed aan beroep, inkomen,
geloof, leeftijd, afkomst en huwelijksverbanden in deze elite.
Onder de economische elite zal iedereen worden verstaan die voor de inkomensbelasting
werd belast voor een inkomen van 4.000 gulden of meer.3 Dit bedrag is mede tot stand gekomen om
pragmatische beweegredenen. Was er gekozen voor een bedrag van 1.000 gulden of meer dan was
de groep te groot en zou iedere enigszins geslaagde burger in het onderzoek voorkomen, 8.000
gulden of meer was te hoog en

zou de groep te klein maken. Aangezien maatschappelijke

veranderingen waarschijnlijk eerder hun intrede deden in de politieke dan in de economische elite,
is er ook voor gekozen de politieke elite bij het onderzoek te betrekken. Bovendien wordt hiermee
1

'Programma van de 95e algemeene vergadering en congres van de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van
Nijverheid' in: Leeuwarder Courant, 2 juli 1872.
B. de Vries, Electoraat en elite : sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam 1850-1895 (Amsterdam 1986),
P. Kooij, Groningen 1870-1914 : sociale verandering en economische ontwikkeling in een regionaal centrum
(Groningen 1986) en R. van der Woude, Leeuwarden 1850-1914 : De modernisering van een provinciehoofdstad
(Leeuwarden 1994).
M.G.J. Duijvendak en J.J. De Jong, Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status in het verleden (Zutphen 1993), 27.

onderscheid gemaakt tussen maatschappelijk aanzien en economische positie. De politieke elite


bestaat in dit onderzoek uit die burgers die deel uitmaken van de gemeenteraad, burgemeesters en
wethouders.
Voor de periode 1870-1910 is gekozen omdat in 1870 een steeds snellere verandering van de
Nederlandse economische structuur werd ingezet4
samenstelling ingrijpend veranderde.

en in de periode rond 1910 de politieke

Bovendien is in vergelijkende studies weliswaar een

historischer eindjaartal gekozen, bijvoorbeeld door Kooij en van der Woude, maar zijn de ook daar
de statistieken slechts tot het jaar 1910 weergegeven.
De politieke en inkomens elite van Sneek (zoals hiervoor verwoord) is een overzichtelijke
groep die ik in zijn geheel wil doorlichten. Hierdoor kunnen eventuele onderlinge verschillen
duidelijk zichtbaar worden gemaakt. Ik maak daarbij primair gebruik van de belastinggegevens en
raadsverslagen over de jaren 1870 - 1910 en de bevolkingsregisters over de periodes 1860-1882 en
1882-1906 en 1906-1921.6

Theorievorming en historiografie over elites


Theorievorming ten aanzien van de samenstelling van elites en de veranderingen daarin is
relatief oud. Aan het eind van de negentiende eeuw, ontwikkelden V. Pareto, G. Mosca en R.
Michels belangrijke ideen op dit terrein. Zij stelden zich de maatschappij voor als immer geleid
door elites, kleine homogene groepen van begaafden. Deze elites steunden niet alleen op bezit van
de productiemiddelen, maar konden hun positie ook baseren op een voorsprong in kennis. In de
door hen ontwikkelde ideen worden homogene elites voortdurend vervangen door andere
homogene elites. Deze afwisseling kon plaats vinden ofwel door gestage infiltratie of door abrupte
omwenteling.7
Veel historische elitestudies hebben een specifieke groep, een elite, zoals de leden van de
stedelijke bestuurscolleges of de adel, tot onderwerp. Een belangrijke tendentie in de bestudering
van elites is het onderzoek naar fiscale of financile elites. De rijkdom en de herkomst van het
vermogen bleek voor veel historici een inspirerend onderzoeksobject. Vaak wordt in dit onderzoek
de economische en de politieke elite strikt gescheiden gehouden.
Huibert Schijf deed in 1993 een onderzoek naar netwerken in het Nederlandse bedrijfsleven
aan het eind van de negentiende eeuw. Hij onderzocht wie de lijndragers waren die met hun
4
5

P. Kooij, Groningen 1870-1914, 29.


J.L. Van Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914 : staat, instituties en economische ontwikkeling (Amsterdam
2000) 325, 363.
Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Bevolking toegangsnummer 01.02.04, Bevolkingsregister
1861-1882 inventarisnummers 460-475, Bevolkingsregister 1882-1906 inventarisnummers 476-501,
Bevolkingsregister 1906-1921 inventarisnummers 502-513.
M. Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk : elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk Noord-Brabant circa
1810 1914 (Utrecht 1989) 16, 17.

nevenfuncties het netwerk van personele verbindingen tussen ondernemingen vormden. Uit zijn
onderzoek bleek dat contacten in familie, vereniging of kerkgenootschap, een vertrouwdheid met
elkaars capaciteiten, die was ontstaan in een jarenlange samenwerking binnen dezelfde bedrijven,
meestal de doorslag gaven bij het copteren van een nieuwe functionaris. Deze wijze van
rekrutering droeg in het algemeen bij aan de handhaving van de cohesie binnen de financieeleconomische elite.8
Boudien de Vries deed onderzoek onder een financile stadselite. Zij bestudeerde de
samenstelling van de groep kiesgerechtigden in Amsterdam tussen 1850 en 1895 en de
veranderingen daarbinnen als gevolg van het optreden van sociale mobiliteit. Volgens haar was het
aantal ondernemers en mensen werkzaam in de nijverheid groeiende in de stedelijke toplaag. De
elite was een voornamelijk oudere groep en zij woonden over het algemeen in het centrum van de
stad.

Wat

betreft

oververtegenwoordigd.

de

religie

waren

vooral

doopsgezinden

en

waals

hervormden

Pim Kooij besteedde in zijn stadsgeschiedenis van Groningen tussen 1870 en 1914 ook
een aantal pagina's aan de economische en politieke elite in de stad. Hij analyseerde onder andere
de inkomens, de beroepen, de religie en de geboorteplaats van de verschillende elites. Verder heeft
hij aandacht besteed aan de onderlinge samenhang en afwisseling van oude en nieuwe elites in de
stad en de gemeenteraad. Hij constateerde dat de Groningse elite voornamelijk bestond uit niet te
jonge lieden, die emplooi hadden in de tertiaire sector. De topelite werd in Groningen gedomineerd
door de Leisure class. In de loop van de tijd werd dit aangevuld met nieuwe elite: fabrikanten,
industrilen, moderne groothandelaren of winkeliers en hoogleraren. De oude geslachten wisten
zich echter goed te handhaven door zich aan de nieuwe situatie aan te passen en door in zaken te
gaan, waarbij het bankwezen hun voorkeur had. Een andere opvallende conclusie van Kooij is dat
nieuwkomers richting hebben gegeven aan het stedelijk bestuur en de stedelijke economie.10
Rolf van der Woude heeft voor Leeuwarden tussen 1850 en 1914 ongeveer hetzelfde gedaan.
Ook hij analyseert de elite aan de hand van inkomen en beroep. Volgens hem waren de rijken in
Leeuwarden tot 1900 vooral een klasse van renteniers. Na 1900 kwam hier door verschillende
oorzaken, die deels met migratie te maken hadden langzaam verandering in. De in eerste instantie
tamelijk homogene elite viel in toenemende mate uiteen in deelelites. Een deel van de traditionele
elite wist haar economische kracht en sociaal prestige te handhaven, maar verloor veel van haar
politieke invloed. Deze veranderingen voltrokken zich echter langzaam en waren rond 1910 nog
volop in ontwikkeling. Ook heeft hij een uitgebreide analyse gemaakt van de gemeenteraad. Hierin
8

9
10

H. Schijf, Netwerken van een financieel economische elite : Personele verbindingen in het Nederlands bedrijfsleven
aan het eind van de negentiende eeuw (Amsterdam 1993).
B. de Vries, Electoraat en elite, 66, 67.
P. Kooij, Groningen 1870-1914, 59, 79 en 80.

besteedde hij aandacht aan afkomst, geloof, beroep en inkomen. Hij concludeert onder andere dat
de Leeuwarder politieke elite tevens een inkomenselite was. Tot 1900 was een bovenmodaal
inkomen een voorwaarde om in de raad gekozen te worden. Rond 1870 werd de raad in
Leeuwarden voornamelijk nog door ambtenaren en mensen met een vrij beroep uitgemaakt, rond
1900 was het merendeel van de raadsleden afkomstig van beroepen gerelateerd aan handel en
industrie. 11
Enkele studies richten zich op de aspecten van het sociaal-politieke functioneren van lokale
of regionale elites. Buning beschreef in 1966 de ontwikkeling van de Drentse elite in de periode
1748 tot 1888. Hij constateerde daarbij een betrekkelijk gesloten sociale en politieke elite die haar
operatiebasis in Assen had. Hij gaat vervolgens na op welke wijze deze groep haar positie kon
verwerven en langdurig kon behouden en wat de omstandigheden waren waaronder zij uiteindelijk
deze positie verloor. Vooral de nationale politieke ontwikkelingen, de grondwetswijziging van 1848
en de uitbreiding van het kiesrecht in 1887 bleken het einde van de provinciale dominantie van de
Asser heren in te luiden. Een verschuiving ten gunste van de burgerij en de (grote) boerenstand trad
op.12
In dit onderzoek zal worden getracht deze onderzoeken met elkaar te combineren. Er is
daarbij gekozen om zowel de economische als de politieke elite in Sneek tussen 1870 en 1910 aan
een diepgaand onderzoek te onderwerpen. Op die manier kan er worden opgemaakt wie er op welk
moment de elite vormden in Sneek en waarop dat was gebaseerd. Belangrijke vraag daarin is of
voor Sneek dezelfde conclusies zijn te trekken als voor Groningen en Leeuwarden?

De stad Sneek tussen 1870 en 1910


Dat Sneek als locatie van het 95e Congres van nijverheid en fabrieken werd uitgekozen is
niet toevallig. De Sneker economie bloeide aan het eind van de negentiende eeuw op verschillende
gebieden. Uit het verslag van de Kamer van koophandel en fabrieken te Sneek van 1870 blijkt dat er
364 'fabrieken' waren ingeschreven waarvan er tien door stoom werden aangedreven.13 De
bedrijvigheid en de handel waren vooral gerelateerd aan de omliggende landbouwgebieden, Sneek
was onder andere het centrum van de Friese boterhandel. De handel was zeker niet alleen op de
regio georinteerd, er werd ook handel gedreven met Frankrijk en Engeland. Daarnaast was de
omzet van koloniale waren groot in Sneek, meer dan de helft van het in Friesland gebruikte tabak
werd in Sneek verwerkt.
Het bedrijfsleven werd ondersteund door uitstekende verbindingen via verschillende
11
12
13

Van de Woude, Leeuwarden 1850-1914, 228, 352


L. Buning, Het Herenbolwerk : een politieke en sociale terreinverkenning in Drenthe (Assen 1966) 282-292.
'Sneek 14 april' in: Leeuwarder Courant, 16 april 1870.

waterwegen, waarmee zowel Groningen als Noord-Holland konden worden bereikt. Bovendien
stonden de Friese steden, Bolsward, Workum, Harlingen, Dokkum, Franeker, Leeuwarden en Sneek
in een dagelijkse vaarverbinding met elkaar. Het meeste goederentransport ging dan ook door
middel van beurtschepen. Uit het gemeenteverslag blijkt dat in 1870 28 grote en meer dan 100
kleinere vrachtschepen constant af en aan voeren. Deze infrastructuur werd nog verbeterd toen in
1885 de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren in gebruik werd genomen. Deze spoorlijn was gekoppeld
aan de veerdienst Stavoren-Enkhuizen, die in verbinding stond met de treinverbinding EnkhuizenAmsterdam. In 1873 was al de verharde Macadam weg tussen Sneek en Bolsward in gebruik
genomen. In 1882 werd langs deze weg de tramverbinding Bolsward-Sneek geopend.
Aan het eind van de negentiende eeuw was er in Sneek sprake van een versnelde
industrialisatie. Dit kwam tot uitdrukking in het aantal fabrikanten. Het aantal kiezers van leden van
de kamer van koophandel nam van 174 in 1870 toe tot 293 in 1912.14 Bovendien steeg tussen de
beroepstelling van 1889 en 1909 het aantal werknemers per bedrijf.15

Afbeelding 1 (Sneek rond 1900. De bedrijvigheid in Sneek werd ondersteund door uitstekende
infrastructurele verbindingen via verschillende waterwegen.)

Deze toename van bedrijvigheid is ook terug te zien in de bevolking. De bevolking in de


stad groeide tussen 1870 en 1910 dan ook van negen- naar dertienduizend inwoners. In 1870 had
Sneek 9104 inwoners. Het was daarmee na Leeuwarden en Harlingen de derde stad van Friesland.
Vanaf 1890 streefde Sneek Harlingen qua inwonertal voorbij. In dat jaar had Sneek 11.472 inwoners
en Harlingen 10.120. In 1910 had Sneek 13.007 inwoners, Leeuwarden 36.522 en Harlingen 10.209
14

15

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Handel en verkeer, toe. 01.02.09, Naamlijsten betreffende
verkiezingen van leden voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken, 1852 1914 inv. no. 1512,1513 en 2777.
Beroepstelling 1889-1909.

inwoners. 16

De elite verdeeld naar beroepsgroep


Om een beeld te krijgen van de elite is het nuttig deze in te delen naar beroepsgroepen. Het
beroep van de mensen in de politieke en economische elite zegt aan de ene kant iets over de mensen
die voorkwamen in de elite en tegelijkertijd iets over het karakter van de stad. Op deze manier valt
vast te stellen of Sneek een handelsstad, een havenstad, een bestuurlijk centrum of voornamelijk een
woonplaats was van de leisure class. De elite is in zes groepen ingedeeld: Ambtenaren: iedereen met
een baan bij de overheid, dus rechters, leraren en belastingontvangers. Vrije beroepen: iedereen met
een beroep als arts, notaris, advocaat of procureur. Handel en diensten zijn kooplieden en
winkeliers. Nijverheid en ambachten zijn de mensen met bedrijf, waarin iets geproduceerd werd.
Het ging dan voornamelijk om fabrikanten en ambachtslieden zoals molenaars, olieslagers,
zilversmeden en leerlooiers. De financile sector bestaat uit alle mensen met een baan in het bankof verzekeringswezen. Tot slot is er nog een categorie zonder beroep (gepensioneerden en
weduwen) onderscheiden.

Tabel 1 Beroepsgroepen in de economische elite van 1870 tot 1910 (%)


1870
1880
1890
1900
Ambtenaren
24
11
8
8
Vrije beroepen
11
15
18
17
Handel diensten
18
27
28
22
Ambacht nijverheid
22
33
25
22
Financiele sector
7
5
6
7
Zonder beroep
18
9
15
25
N= 45
N = 55
N = 65
N = 60

1910
14
11
28
25
9
14
N = 80

In 1870 maakten ambtenaren de grootste groep uit in de economische elite in Sneek uit. Het
gaat hier onder andere om drie rechters en een griffier. Het relatief grote aantal juristen kan worden
verklaard uit de aanwezigheid van een arrondissementsrechtbank in Sneek.17 Van deze groep
behoorden een aantal tot het patriciaat of de adel; zoals Sybrand van Haarsma Buma, Petrus van
Beijma en Marcus van Heloma.
Het gemeentehuis van de nabijgelegen gemeente Wymbritseradeel was ook gevestigd in
Sneek. Zowel de burgemeester en secretaris van deze gemeente mochten zich tot de economische
elite van de gemeente Sneek rekenen. Vreemd genoeg, maakte burgemeester Hamester Dijkstra van
Sneek geen deel uit van de economische elite. Dit hoeft niet te betekenen dat er in Wymbritseradeel
beter werd betaald, burgemeesters en wethouders hielden er in deze periode vaak ook andere banen
16

17

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Algemeen, toe. 01.02.01, Verslagen der toestand in de
gemeente 1850-1911, inv. 2887-2927.
Gemeente Sneek, Overheidsarchieven toegangsnummer 1.02.12, inventarisnummer 1580a Stukken betreffende
acties voor het behoud van de arrondissementsrechtbank te Sneek, 1828-1882.

op na. Ook in de politieke elite waren ambtenaren goed vertegenwoordigd. Naast de burgemeester
van Sneek, ging het om een kantonrechter en een griffier.

Afbeelding 2 (De Marktstraat in Sneek rond 1900 met op de voorgrond de Boterwaag en op de


achtergrond het gerechtsgebouw met daarnaast de tabaksfabriek van de weduwe Reinouts van
Haga)

In 1880 is het aantal ambtenaren in Sneek ten opzichte van 1870 gehalveerd. De bestaande
rechters en procureurs vertrokken naar provinciehoofdsteden, vier naar Leeuwarden en een naar
Assen.

Waarschijnlijk

kregen

deze

mensen

promotie,

of

vreesden

zij

dat

de

arrondissementsrechtbank in Sneek moest gaan sluiten, wat in 1882 ook definitief gebeurde. Na dat
jaar bleef alleen het kantongerecht over. Dat zorgde ervoor dat er nog drie juristen in Sneek in de
economische elite overbleven. De magistraten van Wymbritseradeel kozen in 1880 om onbekende
redenen Sneek niet langer als woonplaats.
Een deel van de vertrokken ambtenaren werd vervangen. Het aantal mensen in de
economische elite met een baan in het onderwijs steeg behoorlijk. Zo kwamen de conrector van het
gymnasium, van der Leij, directeur der H.B.S., Andreae en de docent van Braam de elite binnen.
Dit kan worden verklaard uit het feit dat in de jaren zeventig van de negentiende eeuw een Hogere
Burgerschool en een Gymnasium in Sneek werden opgericht.18 Nieuw in Sneek was ook de
gedeputeerde Marten Kingma Hzn. Deze oorspronkelijk uit Makkum afkomstige directeur van een
pottenbakkerij aldaar was tussen 1850 en 1898, onderbroken door een termijn in de Tweede Kamer,
18

J. Frieswijk, J. Huizinga, e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998) 195.

lid van de Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland namens het kiesdistrict Sneek.
In de politieke elite wisten de ambtenaren zich in 1880 nog wel te handhaven. De vertrokken
juristen werden vervangen door een kantonrechter en een landmeter van het kadaster.

Afbeelding 3 (Marten Kingma was tussen tussen 1850 en 1895 lid van de Provinciale Staten van
Friesland.)

In 1890 en 1900 bevond het aantal ambtenaren in de Sneker economische elite zich op een
dieptepunt. Datzelfde gold ook voor de politieke elite. Er was nog slechts n kantonrechter in de
stad aanwezig en van de mensen werkzaam in het onderwijs wisten alleen de directeuren van het
gymnasium en de H.B.S. zich in de inkomenstop te handhaven.
In 1910 herstelde het aantal ambtenaren zich in de economische elite vooral door een
toename van mensen werkzaam in het gemeentelijke en provinciaal bestuur. Het hoge niveau van
1870 werd echter nooit weer gehaald. Twee leden van de economische elite waren Tweede
Kamerlid geweest, de reeds genoemde Marten Hzn. Kingma en de schoolopziener Hendrik Pollema
uit Sneek. Het aandeel van ambtenaren in de politieke elite kwam in 1910 zo toch weer op 20
procent. De beroepen van de ambtenaren in de gemeenteraad waren wel wezenlijk anders dan in
1870. Waren het toen vooral juristen, in 1910 ging het om een school- en een tramopzichter.
Het aantal mensen uit de economische elite dat werkzaam was in de handel en
dienstensector schommelde in de onderzochte periode tussen de 18 en de 28 procent. Het ging hier
voornamelijk om winkeliers en kooplieden in kleding en voedingsmiddelen. De handel in kleding
werd voor een groot deel bepaald door uit Mettingen afkomstige marskramers of 'lapkepoepen'.
Zowel de familie Stockmann, Lampe en Brenninkmeijer vestigden zich als manufacturier in Sneek.
In hoeverre het hier gaat om kooplieden of fabrikanten is moeilijk in te schatten. Zo speelden zij een
10

belangrijke rol in de productie van hun handelswaar en exploiteerde de familie Stockmann


bovendien het hotel 'de stad Munster'. In 1890 waren vijf van deze Duitse manufacturiers aanwezig
in de economische elite. De omvang van deze bedrijven kan worden opgemaakt uit het
arbeidsregister van de gemeente Sneek tussen 1890 en 1912. Zo werkten bij manufacturier
Stockmann tussen 1895 en 1907 in totaal 82 kinderen tussen de twaalf en zestien jaar.19

Afbeelding 4 (Het Hooghuis 1903, magazijn en kledingwinkel van Carl Gregor Stockmann aan de
Kruizebroederstraat in Sneek.)

In 1900 was het aantal Duitse manufacturiers in de groep ondernemers behoorlijk


teruggevallen. Dit betekende niet dat zij minder gingen verdienen. Veel vertrokken naar andere
steden om hun activiteiten uit te breiden of gingen met pensioen. Naast de kledinghandel bestond er
in Sneek een levendige wijnhandel. In de Sneker elite waren in alle jaren minimaal vier
wijnhandelaren aanwezig.
In 1910 is er voor het eerst een rijwielhandelaar tot de economische elite doorgedrongen.
Rijwielhandelaar J. Ezn. Smit was hoofdagent van Friesland voor La Perle, Rudge Wit-Worth,
Meteor en N.S.U. Motor- en gewone rijwielen en had vestigingen in Sneek en Leeuwarden. Smit
importeerde de rijwielen uit Belgi, Frankrijk en Duitsland.20 Andere handelaren handelden in
brandstoffen, levensmiddelen en meubels.
19

20

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 handel en verkeer, tgn: 01.02.09, Arbeidsregisters 1890-1906,
invn. 2939, 2940, 2941.
'J. Smit Ezn.', in: Leeuwarder Courant, 18 janauri 1904 en 27 augustus 1906.

11

Een belangrijk deel van de Sneker economische elite was werkzaam in de nijverheid of had
een ambachtelijk beroep. Producerend Sneek bestond tot 1890 voornamelijk uit personen met
economische activiteiten gerelateerd aan de landbouw. We zien onder deze ondernemers de
fabrikanten van landbouwproducten Johannes Halbertsma, Nammen Gerben Bouma, Nicolaas
Jurjan Wouda en leerlooier Jan ten Cate.21 De familieleden Hendrik en Lambertus Veen
exploiteerden samen een lijnolie en een chocoladefabriek. Daarnaast dreven zij handel in wijn en
koloniale waren.
De andere producenten in de economische elite zijn de directeur van de touwfabriek, twee
olieslagers, twee potten- en pannenfabrikanten en twee houtbewerkers. Uit de beroepstelling van
1889 blijkt dat het hier ging om betrekkelijk kleine familiebedrijfjes waar tussen de vijf en de
twintig personeelsleden werkten.22

Afbeelding 5 (De firma Veen handel in koloniale waren en cacao.)

Deze kleinschaligheid gold voor de economische elite, maar wil niet zeggen dat er in Sneek,
tussen 1870 en 1890 geen grotere fabrieken bestonden. De Duitse fabrikant Joachim Louwmans
richtte in 1865 een metaalwarenfabriek op. Hij kwam in 1870 niet in de economische elite voor,
maar zijn opvolger Hendrik Feites Pijttersen had in 1875 dertig en in 1885 honderd werknemers.
Tussen het jaar 1890 en 1900 kwam de industrialisatie in Sneek net als in de rest van
Nederland in een stroomversnelling. Dat blijkt onder andere uit het arbeidsregister van de gemeente

21

22

Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, N.J. Wouda's meelfabriek N.V. Sneek 1818-1968 (Groningen 1968)
18.
Volkstellingen, Beroepstelling 1889 (Den Haag)

12

in deze periode. Hierin werd het totaal aantal werknemers tussen de twaalf en de zestien jaar per
bedrijf in een bepaalde periode aangegeven. Volgens dit register was de metaalwarenfabriek
Louwmans en co. van Hendrik Feites Pijttersen inderdaad de grootste fabriek. Hier werkten tussen
1890 en 1903 in totaal 96 kinderen van tussen de twaalf en de zestien jaar. Kachelfabrikant Jaarsma,
die zelf in 1895 naar Den Haag vertrok, had tussen 1894 en 1904 in totaal 69 kinderen in dienst.
Overigens vertrokken deze fabrieken in 1903 en 1904 uit Sneek naar Wenum en Hilversum. Bij
touwslagerij Lankhorst werkten in dezelfde periode 62 kinderen en bij houtfabrikant Klaas ter Horst
werkten, tussen 1893 en 1905, 51 kinderen.23 Volgens een schatting betrof dat ongeveer tien procent
van de medewerkers.24 Uit deze gegevens blijkt wel dat het hier niet langer ging om
familiebedrijven, maar dat er daadwerkelijk sprake was van fabrieken van enige omvang.

Afbeelding 6 (Enkele werknemers van de firma Klaas ter Horst bij een volgeladen zeilschip.)

Vanaf 1900 komen eigenaren van boterfabrieken de economische elite binnen. Het gaat dan
voornamelijk om de gebroeders Halbertsma. De boterfabrikanten Herrius en Hylke Halbertsma van
de in 1888 opgerichte fabriek la Normandie (naar de nieuwe manier van boterverwerking aldaar)
vestigden zich in 1900 ook voor het eerst in de economische elite. Helemaal nieuw in de
economische elite was deze oorspronkelijk uit Grouw afkomstige familie niet.25 De vader van deze
broers, Johannes Halbertsma, was als boter- en kaashandelaar ook al in de economische elite
23

24
25

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 handel en verkeer, tgn: 01.02.09, Arbeidsregisters 1890-1906,
invn. 2939, 2940, 2941.
M. Schroor, 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3 1989) 12.
H. Halbertsma, Van Sneek naar Amersfoort (Utrecht 1992) 15.

13

aanwezig. Dat de Halbersma's zich met hun fabriek in de inkomenstop wisten te vestigen heeft alles
te maken met de geschiedenis van de landbouw. Aan het einde van de negentiende eeuw verplaatste
de boter- en kaasproductie zich van de boerderij naar de fabriek. Hoewel deze overgang in de
landbouwgeschiedenis een revolutionair karakter heeft, kwam de fabrieksmatige zuivelbereiding in
Friesland en de rest van Nederland moeizaam op gang.26 Pas aan het eind van de negentiende eeuw
ontstonden de eerste boterfabrieken. De speculatieve fabrieken, zoals die van Halbertsma namen
daarbij eerst een voorsprong op de coperatief ingerichte fabrieken.

Afbeelding 7 (Vier broers Halbertsma, Hylke en Herrius-boter en kaasexport en zuivelfabriek;


Justus Johannes-medicus en Tjalling resident in Indi, in 1898.)

De industrialisatie was in 1910 definitief tot de economische elite doorgedrongen. In 1870


gaf geen van de bedrijfseigenaren aan een fabriek te bezitten. In 1910 lieten tien mensen in de
economische elite zich expliciet als fabrikant inschrijven. Dit ging met name om fabrikanten van
agrarische producten. Karst Gerben Bouma en A. Dekker bestuurden gezamenlijk Bouma's
meelfabriek en Yke Wouda was na de dood van zijn vader directeur van hun meelfabriek. Het aantal
directeuren van melkfabrieken bleef toenemen. Naast de gebroeders Halbertsma verdienen ook J.
Rinkes Borger en J. Hibma hun geld in de melk- kaas- en boterindustrie. J. Rinkes Borger was de
oprichter van n van de eerste twee Nederlandse Zuivelfabrieken in Leiden in 1879. Hibma was
sinds 1907 directeur van Koninklijke Nederlandse Maatschappij van Kaas en Roomboterfabrieken
op dat moment gevestigd in Sneek. Deze maatschappij was in 1882 in Amsterdam opgericht. Het

26

Tresoar Leeuwarden, Archief N.V. Koninklijke Nederlandsche Mij. van Kaas- en Roomboterfabrieken te Sneek,
toegangsnummer 92-09.

14

doel van de onderneming was het kopen en verkopen van melk, het produceren van roomboter en
kaas en het verhandelen van deze producten. Met gebruik van de beste vakkennis in Nederland
probeerde men uitstekende producten te maken. Deze werden onder gedeponeerde handelsmerken
zowel in binnen als buitenland verkocht. De maatschappij bezat in 1910 meerdere fabrieken
waaronder een in Sneek, Bolsward, Oosterlittens, Oudega en Wommels.

De groep

fabrieksdirecteuren bestond verder uit: metaal-, werktuigen-, steen-, touw-, tabaks- en


kandijfabrikanten.
De vrije beroepsgroep in Sneek bestond voornamelijk uit artsen en notarissen. Deze groep
breidde zich tussen 1870 en 1890 behoorlijk uit. Het aantal doktoren steeg in die periode van twee
naar vijf. Nieuw daarbij was Gerben Bouma die een belangrijke stempel zou drukken op de
ontwikkeling van de gezondheidszorg in Sneek. Twee andere doktoren waren dermate op leeftijd
dat zij waarschijnlijk tussen 1880 en 1890 een stapje terug deden. Zo is het bekend dat Gerben
Bouma in 1884 de praktijk van Dorama overnam. In 1900 waren er daarom nog drie doktoren in de
economische elite. Bouma vertrok geregeld per koets om tot in de verste hoeken van de
Zuidwesthoek van Friesland op te treden als huisarts en chirurg. Nadat hij vergeefs trachtte de
hervormde gemeente te overtuigen een ziekenhuis te laten stichtten, kocht Bouma een pand aan de
Wijde Noorderhorne dat werd ingericht als ziekenhuis.27 In 1910 nam het aantal artsen in de Sneker
inkomenstop weer toe tot vijf. Dit kan waarschijnlijk worden verklaard uit de oprichting van het St.
Antonius ziekenhuis in Sneek in 1903. Ondanks pogingen van Bouma om een ziekenhuis op te
richten vanuit de gemeente of de hervormde kerk kreeg Sneek een katholiek ziekenhuis. Dit was te
danken aan de grondeigenaar en vrijgezel Edon Jans Hollander uit Goenga. Hij liet het roomskatholieke kerkbestuur in zijn gemeente na zijn dood in 1889 zijn gehele vermogen van 312.000
gulden na. Nadat van dit geld door de kerk de meest noodzakelijke dingen waren gedaan, zoals de
aflossing van de bouwschuld van de kerk, aanschaf van orgel en aanleg van het kerkhof bleef er
75.000 gulden over. Doordat pastoor Brouwer niet al het geld wilde besteden aan de eigen parochie,
werd besloten dit te gebruiken voor de bouw van het Sint Antonius Ziekenhuis in Sneek.28

27
28

W. Dooper, Sneek in de 20ste eeuw (Sneek 2006) 233.


Ibidem, 264.

15

Afbeelding 8 (Het Sint Antonius Ziekenhuis met tuin in Sneek op een ansichtkaart uit 1906.)

In het speculatieve bankwezen was ook een goede boterham te verdienen. In 1870 werd het
bankiersberoep voornamelijk nog als bijbaan uitgeoefend. Op dat moment wisten drie leden van de
economische elite hun geld in de financile sector te verdienen. Al deze banken waren in handen
van de familie ten Cate. Voor sommigen was het een goed betaalde bijbaan. Zo was Willem Olivier
Brunings koopman, fabrikant en kassier. De firma Brunings en ten Cate was het enige
kassierskantoor in Friesland dat over genoeg vermogen beschikte om zonder hulp van de
Nederlandse Bank kredieten te kunnen verstrekken. Jan ten Cate van Gonggrijp beheerde eerst met
wethouder Anthonie Veen en later met burgemeester Minne Bakker van Wymbritseradeel een
spaarbank. Ook de zoon van procureur Stienstra zat in de bankzaken. Hij wist daardoor in 1890 tot
de elite door te dringen.

16

Afbeelding 9 (Koopman, kassier en tabaksfabrikant Willem Olivier Brunings in 1875.)

In 1910 was de financile sector nog iets verder uitgebreid. Op dat moment waren er vijf
kassiers in Sneek actief. De belangrijkste banken waren de Ten Cate Fennemas en Veen's bank. Uit
een overzicht uit 1911 blijkt dat de Ten Cate Fennemas bank een omzet had van 368.000 gulden en
die van Egbert Veen 272.000 gulden. Bankierskantoor Egbert Veen en co. had daarnaast met 218.00
gulden het op vier na grootste vermogen van de Friese banken. In 1910 drong ook de eerste
werknemer door in de economische elite. Klaas van Hout was employee bij een
brandwaarborgmaatschappij.29
Negen tot vijfentwintig procent van de economische elite werd tussen 1870 en 1910
uitgemaakt door mensen zonder beroep. Het ging hier voornamelijk om mensen die in Sneek hun
vermogen hadden opgebouwd en daar ook bleven rentenieren. Een aantal van hen had nog een
behoorlijk inkomen. Hierbij valt te denken aan de grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma, die veel
pachtgeld ontving, maar ook aan de weduwe Reinouts van Haga die geld ontving van de door haar
man gexploiteerde tabaksfabriek aan de Marktstraat. Ook de zeelieden, admiraal Schuijt Korver en
Sluijterman pensioneerden in Sneek.
In 1870 is de economische elite van Sneek ten opzichte van Leeuwarden en Groningen een
ondernemende elite. Daarbij moet wel aangetekend worden dat in het onderzoek naar Leeuwarden
29

D.C.J. van der Werf en Joh. de Vries, De modernisering van de Friese economie in: Het platteland in een
veranderende wereld, red. van Herman Diederiks, J. Thomas Lindblad, Boudien de Vries (Hilversum 1994) 235255, 249.

17

Tabel 2 De economische elite naar beroepsgroepen 1870 (%)


1870 Sneek
Leeuwarden Groningen
Ambtenaren
24
19
23
Vrije beroepen
11
13
12
Handel diensten
18
2
9
Ambacht nijverheid
22
4
6
Financiele sector
7
4
5
Zonder beroep
18
59
45
N = 45
N = 53
N = 65

en Groningen voor de economische elite een inkomenscriterium van 8.000 gulden per jaar is
gehanteerd. Aangezien deze groep in Sneek, in ieder geval tussen 1870 en 1900, niet groot genoeg
was vergelijken we dit met inkomens boven de 4.000 gulden. Wat daarbij onmiddellijk opvalt is dat
de zogenaamde leisure class van mensen zonder beroep in Leeuwarden en Groningen veel groter is
dan in Sneek. Dit is op verschillende manieren te verklaren. Allereerst hadden Leeuwarden en
Groningen een grotere aantrekkingskracht op de allerrijksten dan Sneek. Deze klasse wordt door
van der Woude en Kooij als een typische leisure class neergezet. Zij rentenierden op basis van
gerfd of opgebouwd vermogen graag in provinciehoofdsteden. Een ander reden is dat mensen tot
op zeer gevorderde leeftijd in het bevolkingsregister als koopman of ambachtsman werden
ingeschreven. Aangezien deze groep in de Sneker economische elite breder vertegenwoordigd was,
heeft dit een zichzelf versterkend effect. Hierover meer bij het hoofdstuk over de leeftijdsopbouw.
De grote aanwezigheid van mensen zonder beroep in Leeuwarden en Groningen gaat daar
met name ten koste van mensen die werkzaam waren in handel en industrie. En van de
verklaringen hiervoor is dat er in Leeuwarden en Groningen is gekozen voor de groep met
inkomens hoger dan 8.000 gulden. Aangezien veel handelaren en ambachtslieden ook in Sneek over
een inkomen tussen de 4.000 en 8.000 gulden beschikten zal deze groep in Leeuwarden en
Groningen iets ondervertegenwoordigd zijn in de economische elite. Een andere verklaring is dat in
Sneek een relatief groot percentage van de economische elite geld verdiende in de handel of de
industrie, terwijl er in Groningen en Leeuwarden meer renteniers en vrije beroepen waren.
Het aantal mensen in overheidsdienst lag zowel in Sneek, Leeuwarden als Groningen in
1870 rond de twintig procent. Dat Sneek procentueel evenveel ambtenaren in de elite had als
Leeuwarden en Groningen kan deels verklaard worden uit het feit dat Sneek in 1870 de hoofdstad
was van een van de drie arrondissementen waar Friesland op dat moment in was verdeeld. Dit
arrondissement had een bevolking van 22.000 en het arrondissement Leeuwarden op dat moment
40.000.

18

Tabel 3 De economische elite naar beroepsgroepen 1890 (%)


Sneek
Leeuwarden Groningen
Ambtenaren
8
22
26
Vrije beroepen
18
17
9
Handel diensten
28
13
14
Ambacht nijverheid
25
9
11
Financiele sector
6
7
4
Zonder beroep
15
33
35
N = 65
N = 92
N = 116

In 1890 is deze positie iets veranderd. Het aantal ambtenaren is dan in Sneek drastisch
teruggevallen. De belangrijkste reden daarvoor was dat het arrondissement Sneek tussen 1870 en
1890 in meerder districten werd opgedeeld. Verschillende juristen en bestuurders, veelal afkomstig
uit de adel of het patriciaat, keerden Sneek in deze periode de rug toe. Volgens van der Woude
moest adel en patriciaat ook in Leeuwarden in de periode tussen 1870 en 1890 haar invloedrijke
positie op politiek vlak opgeven. In Sneek was het effect hiervan nog groter dan in Leeuwarden en
Groningen, omdat het vertrek van juristen en bestuurders maar voor een klein deel werd aangevuld
door andere ambtenaren. In alle drie de steden groeide het aantal mensen in de economische elite
die in overheidsdienst hun geld verdienden. Het aantal renteniers liep in Sneek in 1890 een beetje
terug. Deze groep bestond met name uit mensen die hun geld als koopman of handelaar in de stad
hadden verdiend. In Leeuwarden en Groningen daalde het aantal mensen zonder beroep tussen 1870
en 1890 veel sneller. Het lijkt er daarom op, dat er minder nieuwe aanwas was in de economische
elite van Sneek, omdat deze stad harder werd getroffen door de agrarische crisis dan Leeuwarden en
Groningen.
Tabel 4 De economische elite naar beroepsgroepen 1910 (%)
Sneek
Leeuwarden Groningen
Ambtenaren
14
17
20
Vrije beroepen
11
15
12
Handel diensten
28
19
17
Ambacht nijverheid
25
20
16
Financiele sector
9
5
7
Zonder beroep
14
24
29
N = 80
N = 183
N = 164

In 1910 wist het aantal ambtenaren in de inkomenstop van Sneek zich licht te herstellen door
meer gemeentelijke en provinciale bestuurders. In de andere steden viel het aantal ambtenaren terug
ten faveure van het aantal industrilen. Het aantal ambachtslieden en mensen werkzaam in de
handel en diensten had in Sneek in 1890 al haar hoogtepunt bereikt, wat in 1910 werd gevenaard.
19

In Leeuwarden en Groningen steeg het aantal mensen werkzaam in deze sectoren sneller. Ook in
Sneek nam het aantal mensen in deze sector met een salaris van 8.000 gulden of meer verder toe.
De financile sector is vergeleken bij de andere steden ook goed in de economische elite aanwezig.
Tabel 5 Beroepsgroepen in de politieke elite van Sneek en Leeuwarden
Sneek 1870 Lwd.1870
Sneek 1890 Lwd. 1890
Ambtenaren
20
32
7
Vrije beroepen
7
26
13
Handel diensten
27
11
27
Ambacht nijverheid
40
11
33
Financiele sector
7
0
7
Zonder beroep
0
21
13
N = 15
N = 19
N = 15
N=

Sneek 1910
29
40
24
5
0
5
21

Lwd. 1911

20
13
27
33
7
0
N = 15

13
22
43
22
0
0
N = 23

Ook in de politieke elite waren meer ambtenaren aanwezig in Leeuwarden dan in Sneek.
Ook de vrije beroepsgroep was daar veel sterker vertegenwoordigd in de raad. Doordat Leeuwarden
provinciehoofdstad was kende het meer ambtenaren en mensen met een vrij beroep. Veertig procent
van de raadsleden had daar in 1870 een achtergrond in het juridisch circuit. In Sneek lag dat
percentage op twintig procent. De Sneker raad kenmerkt zich vooral door een groot aantal mensen
met een ambachtelijk beroep en kooplieden.
In 1890 werd deze ontwikkeling nog duidelijker zichtbaar omdat Sneek toen ook nog een
deel van haar centrumfunctie en daarmee een aantal ambtenaren verloor. De lege plaatsen werden
voornamelijk opgevuld door mensen met een vrij beroep of zonder beroep. Het aantal politici met
een baan in de handel en dienstensector bleef in Sneek op de gehele periode op het hoge percentage
van 27 procent. Kooplieden waren in Sneek zowel bij de kiezers van de Kamer van Koophandel als
in de economische en politieke elite goed vertegenwoordigd. In Leeuwarden groeide deze groep
tussen 1890 en 1910 behoorlijk en viel het aantal ambtenaren later terug. Verder is opvallend dat
Sneek in vergelijking met Leeuwarden nog steeds een hoog percentage van de politieke elite werkte
in de ambachtelijke sector.
Sneek is aan de hand van de beroepsgroepen in de elite in de periode 1870-1910 te
karakteriseren als een stad die functioneerde als regionaal centrum voor een belangrijk deel van de
provincie. Dit gold zowel voor de verwerking en de verkoop van levensmiddelen (voedsel, kleding
en brandstof) als de opkomende industrie (touw-, boter-, metaal-, steen-, hout- en kandijfabrieken).
Daarnaast huisvestte Sneek verschillende artsen en vanaf 1903 een ziekenhuis. Met de
arrondissementsrechtbank,

later

het

kantongerecht,

verschillende

notarissen

en

twee

gemeentehuizen in de stad manifesteerde zij zich ook op bestuurlijk en gerechtelijk gebied. Dit
klopt met het beeld van R. van der Woude dat de dynamische steden Sneek en Leeuwarden de
andere Friese steden in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer overvleugelden.
20

Sneek was voor Leeuwarden de enige belangrijke concurrent binnen Friesland.30

De inkomens van de economische en politieke elite


Het overzicht van de verschillende namen, geloofs- en beroepsgroepen krijgt een grotere
waarde als we ook kijken naar de inkomens. Het beroep dat een bepaalde persoon uitoefent zegt
niet alles over de status van een persoon in de elite. Zo zou het best het geval kunnen zijn dat een
ambachtsman meer verdient dan iemand met een vrij beroep. Om een goed overzicht te geven en
daarbij ook het vermogen mee te wegen is hierbij zowel gebruik gemaakt van de plaatselijke
hoofdelijke omslag31 als van de lijsten van hoogstaangeslagenen in de provincie Friesland. Een
belangrijke vraag die hier naar voren komt is dus: Hoe verhouden de verschillende beroepen zich
tot het inkomen en was inkomen ook bepalend bij de politieke elite?

Tabel 6 De economische elite verdeeld naar inkomen (%)


1870
1880
1890
4000 6000
67
56
55
6000-8000
9
18
29
8000-10.000
11
13
11
10.000 en meer
13
13
5
N = 45
N = 55
N = 65

1900
58
20
8
13
N =60

1910
49
16
14
21
N = 80

In 1870 waren er in Sneek zes mensen die 10.000 gulden of meer per jaar verdienden. Het
ging hier om grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma, president van de spaarbank Jan ten Cate van
Gonggrijp, procureur Mr. Bouwe Sjoerds Stienstra, koopman en kassier Willem Olivier Brunings,
burgemeester van Wymbritseradeel Mr. Minne Bakker en touwslager Auke Stam van Lankhorst.
Twee van deze mensen, namelijk de grootgrondbezitter Jelle Douwes Bouma en de procureur Mr.
Bouwe Sjoerds Stienstra, kwamen voor op de lijst van hoogstaangeslagenen in de provincie
Friesland.32 J.D. Bouma is de eerste Sneker op deze lijst, hij bezat grond in Oppenhuizen, Nijland,
Scharnegoutum en Sneek waarvoor hij voor 826 gulden werd aangeslagen. Voor zijn geschatte
inkomen van 18.000 gulden per jaar betaalde hij 72 gulden belasting. B.S. Stienstra neemt met in
totaal 800 gulden aan belasting de 89ste positie in op deze lijst. Deze Stienstra bezat grond in
Vrouwen Parochie, Birdaard, Heijum en Sneek waarvoor 582,75 gulden aan belasting moest
worden betaald. In Sneek betaalde hij voor zijn geschatte inkomen van 12.500 gulden een belasting
30

Vvan der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 84.


De geschatte inkomens zijn ontleend aan het archief van de hoofdelijke omslag. De hoofdelijke omslag was
een belasting op het inkomen die gold voor zo goed als alle inkomsten. De belasting aanslag geeft een redelijk adequate
weerspiegeling van het werkelijke verdiende inkomen. De zorgvuldige procedure tot bezwaar en openbare inzage
zorgden hiervoor. Natuurlijk zullen inkomens gebaseerd op belastingbronnen vaak lager uitpakken dan het werkelijk
verdiende loon. R.F.J. Paping en R. van der Woude, 'Een stve stad als Leeuwarden'? : intergenerationele
inkomensmobiliteit circa 1870-1904: een poging tot meting in : Tijdschrift voor sociale geschiedenis (1995)
429-455, 441.
32
Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in des rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1870.
31

21

van 151 gulden en in het patent nog 64 gulden.

Afbeelding 10 (Kolfsport in Herensocieteit Amicitia in Sneek in 1872. Op de foto o.a.


wijnhandelaar Lambertus Veen, koopman en fabrikant Hendrik Veen, Notaris Jorritsma en
meelhandelaar Nammen Gerben Bouma, achter de bar Rien Agema sociteitshouder)

De groep met een inkomen tussen de acht- en de tienduizend gulden bestaat uit vijf mensen.
Het zijn de wijnhandelaar Lambertus Veen, koopman Jan ter Horst, leerlooier Jan ten Cate, de arts
Pieter Risselada en de weduwe van burgemeester Teunis ten Cate. Vier mensen verdiend meer dan
zesduizend gulden, dit zijn de griffier Sijbrand van Haarsma Buma, notaris Christiaan Jorritsma,
textielhandelaar Dirk Bakker en de rechter Johan Willinge Prins. Drie kwart van de economische
elite verdienden tussen de vier- en de zesduizend gulden. Dat beroep, aanzien en inkomen hier niet
direct samenvallen blijkt wel uit het feit dat olieslager H. Fennema meer verdiende dan rechter
Bolman en wijnhandelaar Veen meer dan griffier S. van Haarsma Buma. Het gemiddelde inkomen
van de economische elite in Sneek lag in 1870 op 6.250 gulden.
Tabel 7 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1870 in guldens
Bouma, J.D.
Grootgrondbezitter
Gonggrijp, J. ten Cate van
Pres. Spaarbank
Stienstra, Mr. B.S.
Procureur
Brunings W.O.
Koopman
Bakker, mr. M.
Burgemeester Wymbr.
Lankhorst, A. Stam van
Touwslager
Cate, J. ten
Leerlooijer
Risselada, P.
Heel en vroed-meester
Veen, L.
Wijnhandelaar
Cate, wed. T. ten
Weduwe / Burgemeester

18000
13000
12500
12500
12000
10000
9200
9000
9000
8000

Degene die het meest verdiende in de raad van 1870 is kassier Jan ten Cate van Gonggrijp
22

met een inkomen van 13.500 gulden per jaar. En raadslid verdiende tussen de 8.000 en de 1.000
gulden. Daarnaast zijn er vier leden die allen een inkomen tussen de 4.000 en de 5.000 gulden per
jaar verdienen. Vijf leden verdienden een bedrag tussen de 2.000 en de 4.000 gulden. Het gaat dan
om de burgemeester van Sneek, Mr. Rudolf Hamester Dijkstra, met 2.300, bakker Inne Fennema
2.500, leerlooier Hendrik Joustra 2.300, koopman Tjeerd van der Weerdt 3.000 en zeepzieder
Sijbrand Karst van der Meulen 3.000 gulden. Alle raadsleden, de burgemeester en wethouders
verdienden meer dan 1.000 gulden per jaar. Zilversmid J. Schijfsma verdiende het minst, 1.300
gulden per jaar. Het gemiddelde inkomen lag op 3.700 gulden per persoon.
In 1880 veranderde het beeld. Toen waren er zeven mensen met een inkomen boven de
10.000 gulden. De koopman en kassier Brunings zag zijn inkomen stijgen met 3.500 tot 16.000
gulden. Aangezien J.D. Bouma was overleden was Brunings op dat moment de best verdienende
Sneker. Stienstra was door zijn grondbezit de enige Sneker die voorkwam op de lijst van
hoogstaangeslagenen in de provincie.33 Er zijn drie nieuwe topinkomens in Sneek. Het gaat dan om
de koopman Gerard ter Horst, de koopman en olieslager Hendrik Veen en notaris Karsten de Jong
Rzn. Hendrik Veen zag zijn inkomen het hardst stijgen, van 4.000 naar 12.000 gulden per jaar.
Waarschijnlijk kwam deze stijging mede omdat zijn vader overleed. Ook de groep net onder de
10.000 is behoorlijk uitgebreid. Nieuwkomers in deze groep zijn: olieslager Hendrik Fennema,
gedeputeerde Marten Kingma, arts Klaas Dorama en wijnhandelaar Dirk Hesselink. Meelhandelaar
Nicolaas Wouda en groothandelaar Johannes Halbertsma wisten zich door een inkomensverbetering
van 30 procent ook in deze groep te vestigen. Kaashandelaar Franciscus Terwisscha van Scheltinga
was een van de weinigen in de elite waarvan het inkomen tussen 1870 en 1880 daalde. Door de
agrarische crisis daalden de prijzen van kaas in Sneek vanaf 1870 constant. Het gemiddelde
inkomen in de inkomenselite steeg van 6.250 naar 6.400 gulden.
In 1880 was notaris K. de Jong met 10.000 gulden per jaar de grootverdiener in de raad.
Naast hem waren nog drie andere leden van de economische elite in raad, burgemeester en
wethouders vertegenwoordigt. De middenklasse in de raad met inkomens tussen de 2.000 en de
4.000 gulden per jaar is een stuk groter geworden. Hier vinden wij de burgemeester, verschillende
kooplieden, een landmeter en een boekhandelaar. Zilversmid J. Schijfsma blijft met een inkomen
van 1.700 gulden het raadslid met het minste inkomen. Het gemiddelde inkomen in de raad steeg
van 3.700 naar 4.250 gulden.
In 1890 is een duidelijke achteruitgang van de topinkomens te ontwaren. Er zijn nog drie
mensen met een inkomen boven de 10.000 gulden. Het gaat dan om de touwslager W. Beckeringh
Lankhorst, de kassier G..J. ten Cate en de wijnhandelaar L. Veen.

33

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in des rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1880.

23

Afbeelding 11 (Kassier Gert Jan ten Cate met zijn vrouw Jeltsje Halbertsma en de kinderen Anton
en Hylkia)
Het inkomen van zijn neefje de koopman en olieslager Hendrik Veen viel terug van 12.000
naar 9.500 gulden. De rest van de inkomenstop vertrok uit Sneek of overleed. De agrarische
depressie bereikte eind jaren '80 begin jaren '90 haar hoogtepunt. Dat dit ook voor de elite geen
periode was om grote rijkdommen te vergaren blijkt wel uit het geringe aantal nieuwkomers in de
hoogste inkomensklasse. Net als in 1880 waren er zeven mensen met een inkomen tussen de 8.000
en de 10.000 gulden. Nieuw in deze groep waren de notaris Miedema, de touwslager N.J. Lankhorst
en de kassier E. Fennema ten Cate. Het aantal mensen met een inkomen tussen de 6.000 en de 8.000
gulden steeg van tien naar negentien. Dit waren voornamelijk mensen met een vrij beroep,
ondernemers en opkomende kooplieden. Opvallend is dat de (ex)gedeputeerde M. Kingma zijn
inkomen met 2.000 gulden achteruit zag gaan. Datzelfde gold voor olieslager Kingma, hij kwam in
1880 niet langer voor in de economische elite. In 1890 valt de superelite dus iets terug ten gunste
van de inkomens tussen de 6.000 en de 8.000 gulden. Het gemiddelde inkomen in de elite daalde
dan ook van 6.400 naar 6.000 gulden. Dit had geen invloed op de lijst van hoogstaangeslagenen in
Friesland, waarbij moet worden aangetekend dat deze werd uitgebreid van 97 naar 219.34 Op deze
lijst vinden we drie mensen uit Sneek terug. De houtmolenaar Teetse Gonggrijp betaalde in totaal
477 gulden belasting. Dit kwam voornamelijk door zijn grondbezit in Nijland en het feit dat hij in
Sneek voor zijn inkomen van 6.000 gulden voor 130 gulden werd belast en in het patent voor 67
gulden. Ook de koopman Durk Gorter stond op deze lijst. Alhoewel hij in Sneek werd aangeslagen
voor een inkomen van 4.500 gulden betaalde hij in totaal 461 gulden belasting. Hij had bezittingen
in Wommels en Baard en betaalde in Sneek meer dan 200 gulden patentbelasting. Ook Hendrik
Veen betaalde ondanks zijn inkomensachteruitgang 527 gulden belasting voor grondbezit, patent en

34

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in des rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1890.

24

personele belasting in Sneek. Hieruit blijkt dat de mensen met het hoogste inkomen niet
automatisch ook het meeste vermogen bezaten. Er komt echter niemand uit Sneek op deze lijst voor
die niet tot de inkomenstop van deze stad behoorde.
In de raad van 1890 heeft dokter Bouma met een inkomen van 6.300 gulden het hoogste
inkomen. In de politieke elite in Sneek deed zich hetzelfde voor als bij de topinkomens. De
superelite deed een stapje terug ten faveure van de klasse tussen de 4.000 en 8.000 gulden. Met
negen leden lag het zwaartepunt van de politieke elite in de inkomens tussen de 2.000 en de 4.000
gulden. Vijf verdienden meer en twee minder. Dit waren de boendermaker Camphuis met een
inkomen van 1.600 gulden en apotheker Steensma met een inkomen van 1.400 gulden. Het
gemiddelde inkomen in de raad viel dan ook terug naar 3.500 gulden.
Tabel 8 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1890 in guldens
Beckeringh Lankhorst, W.
Touwslager
Veen L.
Wijnhandelaar
Cate, G.J. Ten
Kassier
Veen, H.
Koopman en Olieslager
Dorama dr. K.
Med. dokter
Fennema, E. ten Cate
Kassier
Lankhorst N.J.
Touwslager
Miedema, A.
Notaris
Fennema, H. sr.
Olieslager
Bakker, D.J.
Geen beroep

13500
10000
10000
9500
9500
9500
9000
9000
9000
8000

De inkomenstop van het jaar 1900 levert weer een heel ander beeld op. Nu zijn er acht
mensen die meer dan 10.000 gulden verdienen. Nieuw zijn daarbij de gebroeders Halbertsma, van
de melkfabriek, die zich met een inkomen van 24.000 gulden per persoon van een belangrijke plaats
in de inkomenstop wisten te verzekeren. De koopman in koffie en thee Regnerus Visser, zag zijn
inkomen stijgen van 7.500 in 1890 naar 11.800 in 1900. Ook notaris Fennema deed goede zaken,
zijn inkomen steeg van 7.000 naar 11.000 gulden. Doordat Lambertus en Hendrik Veen beiden
overleden in de jaren '90 kwam de familie Veen voor het eerst niet in de superelite voor. Bij de
inkomens tussen de 8.000 en de 10.000 gulden valt op dat de wijnkoopman en koffiehuishouder
Visser, de arts Risselada en Yke Wouda van de meelfabriek goede zaken hebben gedaan. Hun
inkomen steeg respectievelijk met 1.000, 1.900 en 4.100 gulden. Doordat een aantal mensen in deze
groep overleden daalde hun aantal van zeven naar vijf. Ook het aantal mensen in de groep tussen de
6.000 en de 8.000 gulden daalde van negentien naar twaalf. Dit valt te verklaren uit het feit dat veel
mensen uit deze groep overleden of vertrokken. Grote inkomensdalingen komen nauwelijks voor.
Het gemiddelde inkomen in de economische elite steeg dan ook van 6.000 naar 6.700 gulden. Dat
was ook te merken aan het aantal Snekers dat voorkomt op de lijst van hoogstaangeslagenen van de
provincie Friesland. Kwamen daar in 1890 nog drie Snekers op voor, in 1900 waren dertien van de

25

233 hoogstaangeslagenen woonachtig in Sneek.35 Deze groep bestond uit de acht Snekers met een
inkomen boven de 10.000 gulden en vijf mensen met lagere inkomens. Deze mensen kwamen op de
lijst doordat zij naast een behoorlijk inkomen veel patent en grondbelasting moesten betalen. Het
gaat hier om de artsen Dorama en Bouma, de houthandelaar Tjalling Gonggrijp, de koopman H.J.J.
Visser en de steenfabrikant Feenstra. Feenstra is met een inkomen van 5.500 gulden per jaar degene
met het laagste inkomen van de hoogstaangeslagenen in Sneek.
In de politieke elite van 1900 was de arts Risselada de enige met een inkomen boven de
8.000 gulden. Vijf mensen verdienden tussen de 4.000 en de 8.000 gulden. Het ging hier om
burgemeester Alma, procureur Paehlig, de kooplieden H.F. Pijttersen en Antonie Veen en wethouder
Fennema. Zeven van de zestien politici verdienden een inkomen tussen de 2.000 en de 4.000
gulden. Onder hen koopman de Vries, fabrikant Beekhuis en olieslager Kingma. Bakker Dokkum,
boendermaker Camphuis en de uit de kolonin teruggekeerde M. ten Cate verdienden een inkomen
tussen de 1.000 en de 2.000 gulden. Het gemiddelde inkomen steeg hiermee naar 4.000 gulden.

Afbeelding 12 (Een aantal leden van de Sneker economische elite in de tuin van de familie Wouda.
Zittend van links naar rechts: Wouda, Dirk Posthumus, Hendrika Beckeringh Lankhorst, Gerrit
Veen, Neeltje ter Horst Meihuizen, Klaas ter Horst, Auke Beckeringh Lankhorst, staand Maria
Aintoinneta Wouda, Jeltje Posthumus en Hilda Veen.)

Tussen 1900 en 1910 zag een grote groep het inkomen behoorlijk stijgen. Het aantal mensen met
een inkomen van meer dan 10.000 gulden steeg van acht naar zeventien. De bankier Enno Fennema
ten Cate zag zijn inkomen van 11.000 naar 19.000 gulden per jaar stijgen. Meelfabrikant Y. Wouda

35

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in des rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1900.

26

van 8.100 naar 15.000 en touwslager A. Beckeringh Lankhorst van 4.500 naar 15.000 gulden.
Waarschijnlijk namen deze zonen van ondernemers de zaak van hun vader of oom over.

Tabel 9 De tien hoogste inkomens van Sneek in 1910 in guldens


Halbertsma, He
Boterfabrikant
Halbertsma, Hy
Boterfabrikant
Fennema E. ten Cate
Kassier
Wouda, Y.
Meelfabrikant
Bekkeringh Lankhorst A.
Touwslager
Horst K. ter
Steenfabr. Houthandel
Jorritsma, W. wed.
Zonder beroep
Bouma, dr. G.
Arts
Feenstra, E.
Steenfabrikant
Posthumus dr. D.H.
Arts

27000
27000
19000
15000
15000
13000
12000
12000
12000
11000

Ook in de groep met een inkomen tussen de 8.000 en de 10.000 gulden is verandering
zichtbaar. Hun aantal steeg van vijf naar elf. Nieuw zijn onder andere de koopman en
metaalwarenfabrikant H.F. Pijttersen, burgemeester Tromp van Wymbritseradeel en de kassiers
Fontein en ten Cate. Opvallend is dat de manufacturiers tussen 1900 en 1910 goede zaken deden.
Het inkomen van Stockmann verdubbelde van 5.000 naar 10.000 gulden en dat van Lampe steeg
van 5.500 naar 8.000 gulden.

Afbeelding 13 (Bedrijvigheid rond het pakhuis van de meelfabriek van Yke Wouda rond 1900.)

De groep tussen de 6.000 en de 8.000 steeg van elf naar twaalf personen. Maar omdat veel
mensen uit deze groep tussen 1900 en 1910 overleden was er wel veel verandering. Van deze
27

groep maakten onder andere de rijwielhandelaar Smit, de confectiehandelaar Bervoets en


burgemeester de Hoop van Sneek deel uit. Het gemiddelde inkomen van de inkomenstop steeg van
6.700 naar 7.400 gulden. Het aantal Snekers in de lijst van hoogstaangeslagenen blijft dan ook
stijgen.36 In 1910 waren het er zestien van de 226. Dorama, ter Horst en G.J. Ten Cate kwamen om
uiteenlopende niet langer op deze lijst voor. Nieuw waren de reder de Jong, de artsen Posthumus en
Risselada en de burgemeesters van Sneek en Wymbritseradiel de Hoop en Tromp.
In 1910 is er een gat ontstaan tussen de topinkomens en de lagere inkomens in de raad. De
arts Bouma en de kooplieden Pijttersen en Visser verdienden allemaal meer dan 8.000 gulden.
Alleen burgemeester de Hoop had een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden.
Schoolopzichter Zelverder, tramopzichter Bakker, Mr. Okma en de kooplieden Gorter en Huges
verdienen tussen 2.000 en de 4.000 gulden. Het aantal mensen met een inkomen tussen 1.000 en de
2.000 verdubbelde van drie naar zes. Onder hen een timmerman, een voorman en een banketbakker.
Alhoewel er nog steeds geen mensen in de raad zaten met een inkomen onder de 1.000 gulden werd
het aantal mensen met een inkomen onder de 2.000 gulden dus steeds groter. Dit kan komen door
politieke emancipatie van de middenklassen, maar het kan ook een gevolg zijn van de verzuiling.
Het gemiddelde inkomen in de politieke elite bleef door deze ontwikkelingen 4000 gulden.
In de raad van Groningen is de elite en superelite tussen 1870 en 1910 veel sterker
vertegenwoordigd dan in Sneek. Dit kan deels worden verklaard uit het feit dat er in Groningen
kwantitatief meer elite aanwezig was, maar ook uit het feit dat in Sneek kooplieden en winkeliers
een groter deel van de raad uitmaakten. Het lijkt erop dat in de Sneker raad naam,
geloofsgemeenschap en beroepsgroep belangrijker waren dan het inkomen. Mensen met een
inkomen lager dan 1.000 gulden per jaar kwamen echter ook in Sneek niet voor een politieke positie
in aanmerking.
Leeuwarden zit wat betreft de inkomens in de raad tussen Groningen en Sneek in. Ook daar
verdiende in tegenstelling tot in Sneek het grootste deel van de raadsleden meer dan 4.000 gulden
per jaar. De groep met een inkomen beneden de 4.000 gulden is echter aanmerkelijk groter dan in
Groningen. Het gemiddelde inkomen in de raad in Sneek ligt dus lager dan dat in Groningen en
Leeuwarden. Dit kan deels verklaard uit het feit dat de elite in Sneek kleiner was, maar het kan ook
dat het inkomen voor politieke invloed in Sneek minder bepalend was dan in deze steden.
De inkomens in Sneek lagen zowel in de economische als politieke elite iets lager dan in
Groningen en Leeuwarden. In procenten van de bevolking is er in Leeuwarden ongeveer zeven
procent meer superelite als in Sneek. Als we kijken naar de lijst van hoogstaangeslagenen tot 1900
zien we ook dat Sneek geen vestigingsplaats is voor de superrijken. Met de opkomende industrie in
de steenfabrieken, touwfabrieken, meelfabrieken en boterfabrieken en enkele bankiers rond 1900
36

Staatscourant, Lijst van hoogst aangeslagenen in des rijks directe belastingen in de provincie Friesland, 1910.

28

wisten echter steeds meer Snekers een plaats op deze lijst te veroveren. De elite van Sneek werd
vooral bepaald door mensen met een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden per jaar. Toch
verviervoudigde, tussen 1870 en 1910, het aantal mensen met een inkomen boven de 8.000 gulden.

De godsdienstige overtuiging van de economische en politieke elite


Verschilt de godsdienstige overtuiging van de leden van de economische elite en de politieke elite
van die van de algemene bevolking? Komt hier verandering in de bestudeerde periode en is er bij de
elite iets terug te vinden van de politieke emancipatie van socialisten en gereformeerden aan het
begin van de twintigste eeuw? Deze vragen staan centraal in dit gedeelte.
Tabel 10 Kerkelijke Gezindte in Sneek in 1870 (%)
Sneek
Totaal
Ec. elite
Po. elite
Nederlands Hervormd
72
60
60
Waals Hervormd
Remonstrants
Gereformeerd
3
Doopsgezind
7
27
33
Evangelisch Luth
Hersteld Luth
Rooms Katholiek
16
13
7
Nederlands Isr
1
Onbekend
1
N = 9104
N = 45
N = 15

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de Nederlands Hervormde gemeente in 1870 met 72
procent van de bevolking het grootst was in Sneek. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat bij de
economische elite deze groep ook goed vertegenwoordigd was. Hier was 60 procent Nederlands
Hervormd. De Nederlands Hervormden zijn relatief oververtegenwoordigd in beroepen bij de
overheid. Bijna alle rechters en daarmee ook alle adel en patriciaat was Nederlands Hervormd.
Uiteraard kwamen de hervormden verder in alle beroepsgroepen voor. De hervormde J. Kolff, was
de enige predikant, die zich tot de economische elite mocht rekenen.
De Rooms Katholieken zijn met zestien procent de tweede bevolkingsgroep in Sneek. Zij
maken dertien procent van de economische elite uit. Dat de katholieken redelijk vertegenwoordigd
zijn is met name te danken aan de Duitse manufacturiers Stockmann en Lampe. Daarnaast waren
enkele winkeliers en een notaris katholiek.
Met zeven procent maken de doopsgezinden de derde groep uit van de Sneker bevolking. In
de economische elite zijn zij echter met 27 procent behoorlijk oververtegenwoordigd. Het ging hier
met name om van oudsher bekende koopmansgeslachten als Veen, ten Cate, Hesselink en
Wouters.37 Deze waren actief in de handel in wijn en koloniale waren, de banksector en

37

C. Trompetter, Een grote familie : doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850 (Hilversum 2007), 85

29

ambachtelijke beroepen. De families Veen en Wouters waren oorspronkelijk afkomstig uit


Vlaanderen, maar hadden al in de achttiende eeuw een plaats in de doopsgezinde elite van de
zuidwesthoek weten te bemachtigen.38 Daarnaast waren enkele rechters en bestuurders
doopsgezind. Het betreft onder andere de burgemeester van Wymbritseradeel, Minne Bakker en zijn
secretaris Schelto Wijbenga.
De rest van de geloofsgroepen kwamen niet voor in de economische elite. Procentueel
gezien hadden zij wel recht op twee vertegenwoordigers, maar zoals ook in andere steden waren
Isralieten en gereformeerden ondervertegenwoordigd.
In de raad, burgemeester en wethouders van 1870 zien we een soortgelijke verdeling. Zestig
procent was Nederlands Hervormd. Ook in de raad waren de meeste hervormden in dienst bij de
overheid. Dit gold voor de burgemeester, kantonrechter en een griffier. Dertig procent van de raad
was doopsgezind. Hieruit blijkt dat de doopsgezinden naast economische macht ook in de politieke
elite goed vertegenwoordigd waren. Drie van de vijf doopsgezinden in de raad behoorden niet tot de
economische elite. Dit zijn de leerlooier H. Joustra, bakker I.J. Fennema en zeepzieder S.K. van der
Meulen. Kaashandelaar F. Terwisscha van Scheltinga vertegenwoordigde de katholieken in de
raad.39 Andere geloofsgroepen zijn in de politiek niet aanwezig. De meeste liberalen waren
uiteraard Nederlands Hervormd of doopsgezind. De katholieke vertegenwoordiger kan worden
verklaard uit het aanzienlijke katholieke volksdeel in Sneek.
Tabel 11 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1880 (%)
Ec.
elite
Sneek
Totaal
Nederlands Hervormd
73
67
Waals Hervormd
Remonstrants
Gereformeerd
3
2
Doopsgezind
6
13
Evangelisch Luth
Hersteld Luth
Rooms Katholiek
15
18
Nederlands Isr
1
Onbekend / anders / geen
1
N
=
10486
N = 55

Po. elite
58
7

28

N = 15

Tien jaar later zijn kleine veranderingen zichtbaar in de kerkelijke gezindte van de inwoners
van Sneek. Het aandeel Nederlands Hervormden was nog steeds groeiende, nu bijna 73 procent. Dit
is ook het geval bij de economische elite, hier stegen zij van 62 naar 67 procent. Ook in de 'nieuwe'
beroepsgroep van leraar of directeur van H.B.S. of gymnasium werden alleen Nederlands

38
39

en 86.
Ibidem, 120-140.
'Kiesdistrict Sneek' in: Leeuwarder Courant, 7 mei 1871.

30

Hervormden benoemd. Met het vertrek en overlijden van enkele doopsgezinden waren alle
overheidsdienaren in de economische elite Nederlands Hervormd. Nieuw in de hervormde elite
waren de broers van der Heij, beiden fabrikant en de architect de heer Albert Breunissen Troost.
Het Rooms Katholieke aandeel in de Sneker bevolking daalde licht ten opzichte van 1870
met n procent. In de economische elite steeg aandeel katholieken van dertien naar achttien
procent. Het absolute aantal nam met vier toe. Het ging hier om twee artsen, een apotheker en de
koopman in koffie en thee, Regnerus Josephus Visser.
De opvallendste verandering doet zich voor bij de doopsgezinden. In de bevolking vallen zij
terug van zeven naar zes procent, maar in de economische elite vind een halvering plaats van
zesentwintig naar dertien procent. De koopman Wouters en alle doopsgezinde bestuurders, rechters
en advocaten vertrokken of overleden in deze periode. Nieuw in de doopsgezinde elite was alleen
de kassier Fontein uit Harlingen.
De andere geloven bezetten maar n van de drie plaatsen, die zij procentueel in de
economische elite zouden moeten innemen. Alleen de christelijk gereformeerde aardappelkoopman
Jongbloed wist een plaats in de elite te veroveren.
Ook in de politieke elite van 1880 bleven de Nederlands Hervormden met 58 procent in de
meerderheid. Vier van hen waren niet vertegenwoordigd in de economische elite; dit waren naast
burgemeester Jacob van Driessen, koopman J. Gorter, boekhandelaar H. Pijttersen en zilversmid
Schijfsma. De doopsgezinden wisten, ondanks hun dalende aandeel in de economische elite, een
stevige positie in de raad te houden. Zij waren met vier mensen aanwezig, waarvan twee nieuw,
namelijk de groothandelaar J. Halbertsma en koopman Durk Gorter. Katholieken zijn niet langer
aanwezig in de raad. Hun plaats wordt ingenomen door de Waalsch Hervormde landmeter Mulder
en de Nederlands Isralitische winkelier Hermanus de Vries. Zowel Mulder als de Vries waren lid
van de liberale kiesvereniging in Sneek40.

40

F.H.W. Mulder in: Leeuwarder Courant, 9 juni 1879.

31

Afbeelding 14 (De Wijde Burgstraat in Sneek rond 1900. In het midden het wijnpakhuis en de
woning van Johannes Gorter en aan de linkerkant de in 1880 gebouwde synagoge. De synagoge
maakte met haar drie minaretachtige torentjes een orintaalse indruk.)

Tabel 12 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1890 (%)


Ec.
Sneek
Totaal
elite
Nederlands Hervormd
48
58
Waals Hervormd
Remonstrants
Gereformeerd
16
2
Doopsgezind
5
17
Evangelisch Luth
2
Hersteld Luth
Rooms Katholiek
15
20
Oud Rooms
Nederlands Isr
1
Portugees Isr
Onbekend / anders / geen
14
2
N
=
Totaal
11472
N = 65

Po. elite
56

19

6
19
N = 16

In de volkstelling van 1889 is het aantal Nederlands Hervormden in Sneek behoorlijk


teruggevallen. Dit had alles te maken met de doleantie van 1886 waarin een groep Gereformeerden
onder leiding van dominee Abraham Kuiper brak met de Hervormde kerk. Het aantal hervormden
daalde tussen 1880 en 1890 van 72 naar 48 procent en het aantal gereformeerden nam toe van drie
tot zestien procent. In de Sneker economische elite was veel minder van deze doleantie te merken.
Het aantal Hervormden viel daar licht terug van

67 naar 58 procent.

De gereformeerden

profiteerden hier echter niet van, hun aantal bleef gelijk. Dat de doleantie minder effect had op de
elite is ook te verklaren. Armere mensen hadden meer redenen en frustraties om zich af te keren van
de moederkerk dan de hervormde elite.
Het aandeel van Rooms Katholieken in de bevolking bleef vijftien procent. In de
economische elite stegen zij van achttien naar twintig procent. Dit was met name te danken aan de
aanwas van kooplieden. De helft van de katholieken in de economische elite werd nog steeds
uitgemaakt door de Katholieke Duitse manufacturiers.
In de bevolking hadden de doopsgezinden nog een aandeel van vijf procent, in de elite steeg
hun aandeel weer van dertien naar zeventien procent. De meeste doopsgezinden kwamen nog steeds
van de familie Veen, Fennema en ten Cate. Zij hadden beroepen als notaris, bankier, koopman en
ambachtsman. Nieuw in de doopsgezinde elite waren Sjoerd Gorter, een zeepfabrikant en zijn broer
Durk Gorter een koopman.
32

De gereformeerden hadden nog steeds n vertegenwoordiger. Ondanks dat deze


geloofsgroep

na

1889

onder

de

bevolking

meer

aanhang

kreeg

bleven

zij

flink

ondervertegenwoordigd in de economische elite. Van de 30 mensen in de stad die zichzelf


evangelisch luthers noemden hoorde n bij de economische elite. Het is de conrector van het
stedelijk gymnasium, dr. Kindermann geboren in Edam, maar waarschijnlijk oorspronkelijk van
Duitse origine. Uit deze uitzondering kunnen verder weinig conclusies worden getrokken.
Touwslager Auke Beckeringh Lankhorst was de eerste in de economische elite die aangaf tot geen
van de geloofsgemeenschappen te behoren. Hij was ook de jongste van de elite.
In de politieke elite van Sneek in 1890 blijft het aandeel Nederlands Hervormden op 60
procent. Nieuw zijn dan de boendermaker Camphuis,de apotheker Steensma en de artsen Scheepers
en Bouma. Meelhandelaar Bouma verdween uit de raad. Het aantal doopsgezinden in de raad bleef
staan op drie, maar met burgemeester Mr. D. Alma kreeg Sneek een doopsgezinde burgemeester.
Drie raadsleden gaven aan tot geen van de kerkgenootschappen te behoren. Het ging hier om
olieslager Kingma, hypotheekbewaarder Haga en L. de Waard. Geen van deze drie behoorden tot
de economische elite. Ook Hermanus de Vries zat weer in de raad. De vertegenwoordiging in de
politiek bestond dus uit Nederlands Hervormden, doopsgezinden, mensen zonder kerkgenootschap
en een Nederlands Israliet.
Tabel 13 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1900 (%)
Ec.
Sneek
Totaal
elite
Nederlands Hervormd
55
52
Waals Hervormd
Remonstrants
Chr geref.
12
3
Doopsgezind
6
25
Evangelisch Luth
2
Hersteld Luth
Rooms Katholiek
15
15
Oud Rooms
Nederlands Isr
1
Portugees Isr
Anders
1
Geen
9
3
Totaal
N = 12075 N = 60

Po. elite
37

6
31

13
6

6
N = 16

Het aantal Hervormden in de bevolking steeg tussen 1890 en 1900 van 48 naar 55 procent.
Dit ging ten koste van het aantal gereformeerden en de mensen met een ander of geen geloof. Bij
de elite daalde het aantal Nederlands Hervormden verder van 58 naar 52 procent. Dit kan worden
verklaard uit het feit dat twaalf hervormden overleden en vijf uit de stad naar elders vertrokken.
Dat de daling niet groter uitviel kwam vooral door de weduwes of nieuwe aanwas.
Het aantal katholieken in de bevolking bleef vrij constant op vijftien procent. In de
33

economische elite zakten de katholieken af van twintig naar vijftien procent. Het was dus even
voorbij met de relatieve oververtegenwoordiging van deze groep. Dit kwam voornamelijk omdat
zes katholieken overleden of vertrokken. Nieuw waren de fabrikant Verwer en de zusters van
Bergen, weduwen van winkeliers.
Alhoewel de doopsgezinden nog steeds slechts vijf a zes procent van de bevolking
uitmaakten wisten zij hun aandeel in de economische elite weer op 25 procent te brengen. Onder
deze 'nieuwe' doopsgezinde elite zien we burgemeester Alma van Sneek. In 1890 viel hij met een
inkomen van 3900 gulden per jaar nog net onder de economische elite. Verder doen hier de
gebroeders Halbertsma hun intrede, ijzerhandelaar Haga en predikant Loosjes. Hij is de eerste
doopsgezinde predikant in de inkomenstop.
Voor de groep 'geen' telt waarschijnlijk weer dat dit een vertekend beeld geeft. Zoals we
hebben kunnen zien werden de geloven steeds nauwkeuriger geteld. De groep geen is in 1899 voor
het eerst zelfstandig in de telling opgenomen en kwam op negen procent. De bevolkingsregisters
zijn op dit gebied conservatiever. Slechts zelden werd iemand zijn geloof aangepast. In de
economische elite van Sneek zijn in 1900 dan ook alleen Auke Beckeringh Lankhorst, een van de
jongeren onder de elite en meester Klein afkomstig uit Amsterdam als niet gelovig in het
bevolkingsregister geregistreerd.
De gereformeerden zijn in 1900 met twee personen in de economische elite aanwezig.
Nieuw was hierbij de reder en koopman P. de Jong, afkomstig uit IJlst. De lutherse gemeenschap
werd vertegenwoordigd door de houthandelaar K. ter Horst. In de economische elite van 1900
waren geen Nederlands of Portugees Isralieten aanwezig.
Raad, burgemeester en wethouders zijn in 1900 qua vertegenwoordigde geloofsgroepen het
meest gemleerd tot dan toe. Maar liefst zes verschillende richtingen zijn vertegenwoordigd. De
Nederlands Hervormde vertegenwoordiging viel terug tot 37 procent. De meeste van hen hadden
vrije beroepen, werkten bij de overheid of waren kooplieden. Zilversmid Johannes Schijfsma was
tevens wethouder.

34

Afbeelding 15 (Raadslid, wethouder en zilversmid Johannes Schijfsma en zijn vrouw Anna


Katherina Campen tussen 1875 en 1900.)

Net als in de economische elite nam ook het aandeel van de doopsgezinden in de politieke elite toe.
Zij waren met liefst vijf personen aanwezig. Naast burgemeester Alma, wethouder Fennema, de
raadsleden ten Cate, Gorter en Veen.

De joodse Hermanus de Vries behield zijn positie en

olieslager Kingma is in 1900 nog de enige in de raad die aangaf geen geloof te hebben. Zij maakten
allen deel uit van liberale kiesverenigingen. De eerste tekenen van de verzuiling waren ook
waarneembaar in de Sneker politiek. De conventionele partijen wisten in 1900 twee zetels in de
raad te bemachtigen. Van Rooms Katholieke zijde werden zowel, R.S.H. Visser. koopman in koffie
en thee als T.L. Dokkum, koopman in levensmiddelen, gekozen in de raad. De anti revolutionairen
werden vertegenwoordigd door touwslager en tassenmaker Tjerk Hendrik Wielinga. De opkomst
van de conventionelen in de lokale politiek valt te verklaren uit de uitbreiding van het kiesrecht in
1896, de oprichting van de Anti Revolutionaire Partij in 1878 en de oprichting van de Rooms
Katholieke Staatspartij in 1896.

35

Tabel 14 Kerkelijke gezindte in Sneek in 1910 (%)


Ec.
Sneek
Totaal
elite
Nederlands Hervormd
51
49
Waals Hervormd
Remonstrants
4
Gereformeerd
18
1
Doopsgezind
5
25
Evangelisch Luth
Hersteld Luth
Rooms Katholiek
15
13
Oud Rooms
Nederlands Isr
1
1
Portugees Isr
Anders
3
Geen
7
8
Totaal
N = 13007 N = 80

Po. Elite
40

20
13
6
13

6
N = 15

In 1910 is 51 procent van de Sneker bevolking Nederlands Hervormd. Van de elite was in
datzelfde jaar 49 procent Nederlands Hervormd. In absolute aantallen was de Nederlands
Hervormde elite met acht toegenomen van 31 naar 39. Die nieuwe aanwas bestond uit
gepensioneerden zoals de oud kapitein der zee G.J. Sluijterman die terugkeerde naar zijn
geboorteplaats41, de winkelier H. Zandstra42 , de notaris Gerbesma en de arts Risselada. De andere
geloven in de Sneker elite groeiden sneller, waardoor het aandeel van de hervormde gemeente in de
Sneker elite terugliep.
Het Rooms Katholieke aandeel in de Sneker bevolking blijft constant rond de vijftien
procent. In de economische elite van 1910 zijn de Rooms Katholieken met 12 procent
vertegenwoordigd. Zij wisten dus niet te profiteren van de terugloop van de Nederlands
Hervormden. Absoluut gezien steeg hun aantal met n. J. Bervoets, winkelier in huizenconfectie
vulde de bestaande Rooms Katholieke elite aan.
In aandeel van de bevolking bleven de doopsgezinden vrij stabiel rond de vijf procent. Hun
aandeel in de inkomenstop bleef met 25 procent ten opzichte van 1900 gelijk. Absoluut nam hun
aantal toe van vijftien tot twintig personen. Van die twintig verdienden zes hun geld in de financile
sector en drie in de wijnhandel. Verder bestond de groep doopsgezinden uit een aantal kooplieden
en ondernemers, de burgemeester en de oud wethouder. Bij de doopsgezinde elite zijn de namen
Veen, ten Cate, Fennema, Hesselink en Haga vrijwel doorlopend aanwezig.
Daar waar uit de volkstelling blijkt dat het aantal mensen zonder geloof iets terugloopt, lijkt
dit in de elite allerminst het geval. Het aantal mensen dat aangeeft geen geloof te hebben stijgt van
twee naar zes. Nieuw zijn de kassier de Greve, directeur der H.B.S. van Nooten, apotheker Dokkum

41
42

'G.J. Sluijterman' in: Leeuwarder Courant, 18 juni 1912.


'Rechtszaken' in: Leeuwarder Courant, 21 oktober 1910.

36

en koopman-fabrikant Houwink.
Het aantal remonstranten in Sneek lag volgens de volkstelling op dertig personen wat nog
geen procent van de bevolking aangeeft. Hun aandeel in de elite steeg van nul naar drie personen.
Aangezien in n geval de vrouw als remonstrants staat ingeschreven behoort dertien procent van
de remonstranten tot de elite. Remonstrant was dus echt een elitegeloof. Omdat er in Sneek net als
in Leeuwarden geen remonstrantse kerk bestond waren deze mensen niet afkomstig uit Sneek zelf.
Het ging om inspecteur van belastingen Veldhorst, oorspronkelijk uit Moordrecht, oud-directeur van
een melkfabriek J. Rinkes Borger, afkomstig uit Den Haag en militiecommissaris Koopman,
afkomstig uit Amsterdam.

Afbeelding 16 (Wielersport in Sneek in 1898. Het ging hier voornamelijk om kinderen van in de
economische elite voorkomende personen. Op de foto o.a. Anna Hesselink, Jaap Risselada, Clara
Paehlig, Titia de Voogd, Anton ten Cate, Herman Paehlig en Tine Feenstra.)

Het gereformeerde volksdeel bleef met n persoon in de economische elite


ondervertegenwoordigd. De Nederlands Isralieten namen hun positie in door de arts L. Hertzberger
afkomstig uit Eindhoven.
In de politieke elite is er in 1910 op geloofsgebied de interessantste ontwikkeling gaande.
Zes van de vijftien leden waren nog Nederlands Hervormd. De Hervormden werden niet langer
gedomineerd door de vrije beroepsgroep. De beroepen varieerden van timmerman tot arts. De
doopsgezinden raakten hun bevoorrechte positie op politiek terrein kwijt. Alleen burgemeester de
Hoop en koopman Gorter waren nog doopsgezind. Het is voor het eerst sinds 1870 dat belangrijke
37

doopsgezinde families als Veen, ten Cate, Fennema en Haga niet in de raad vertegenwoordigd
waren. Op aannemer Foeke de Wolf

na waren alle hervormden en doopsgezinden lid van

bestaande liberale kiesverenigingen.43 Met de terugloop van het aantal doopsgezinden en


hervormden daalde het liberale aandeel in de raad. De evangelisch lutherse schoolopziener
Zelverder en Foeke de Wolf werden gekozen namens de vrijzinnig democratische partij.44 Taxateur
Elzer gaf aan geen geloof te hebben en was onafhankelijk kandidaat. De gereformeerden wisten
echter het beste van de partijvorming te profiteren en gingen van n naar drie vertegenwoordigers.
Dat waren mr. Okma, banketbakker Dwarshuis en aannemer Fedde Blok. Daarnaast wist de Anti
Revolutionaire Partij in 1909 Hendrikus Colijn namens het district Sneek in de Tweede Kamer te
krijgen. De Rooms Katholieken verdubbelden hun aantal van n naar twee vertegenwoordigers.

Tabel 15 De kerkelijke gezindte van de economische en politieke elite in Sneek.


Ec. elite 1870
Po. elite 1870Ec. elite 1890 Po. elite 1890
Nederlands Hervormd
60
60
58
56
Doopsgezind
27
33
17
19
Rooms Katholiek
13
7
20
Gereformeerd
2
Anders
25
N = 45
N = 15
N = 65
N = 15

Ec. elite 1910


49
25
13
1
9
N = 80

Po. Elite 1910


40
13
13
20
24
N=15

Uit deze tabel kan geconcludeerd worden dat de Hervormde Gemeenschap zich zowel in de
economische en politieke elite behoorlijk vertegenwoordigd zag. Vooral in de vrije beroepsgroep
wisten de Nederlands Hervormden een stevige positie op te bouwen. Dit gold met name voor banen
in de overheidssector, het onderwijs en bij de rechtbanken. Aan het eind van de onderzochte periode
was het echter voorbij met de hervormde hegemonie in beide elites. In de economische daalde het
aandeel hervormden van 60 procent in 1870 tot 48 procent in 1910. Dat kwam voornamelijk door
de groei van het aantal mensen wat aangaf geen geloof te hebben en de groei van het aantal
remonstranten, een hervormde elite afsplitsing. In de politieke elite liep het aantal hervormden nog
sterker terug, namelijk van 60 procent in 1870 naar 40 procent in 1910. Daar ging het ook deels ten
koste van mensen die aangaven geen geloof meer te hebben, maar ook de gereformeerden hadden in
1910 een behoorlijke positie in de raad opgebouwd.

43
44

'Gemeenteraadsverkiezingen' in: Leeuwarder Courant, 19 juni 1907.


'Gemeenteraadsverkiezingen (2)' in: Leeuwarder Courant, 1 juli 1909.

38

Afbeelding 17 (De doopsgezinde kerk in Sneek rond 1900)

Doopsgezinden waren duidelijk oververtegenwoordigd in de raad en inkomenstop. Vier tot


vijf procent van de bevolking was doopsgezind maar in de economische elite lag hun aandeel wel
op twintig procent. De meeste van hen hadden beroepen in de handel en de financile sector. Tot in
1910 de eerste sporen van de verzuiling in de raad haar intrede deden was dit ook het geval bij de
politieke elite. De Rooms Katholieken zijn noch over- noch ondervertegenwoordigd in de
economische elite van de stad Sneek. Tot 1900 werd de Rooms Katholieke inkomenselite vooral
uitgemaakt door uit Duitsland afkomstige manufacturiers. Vanaf 1900 wisten steeds meer
'autochtone' katholieken een plaats in de inkomenstop te bemachtigen. In de politieke elite waren de
katholieken zeker tot 1910 ondervertegenwoordigd. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het
liberale karakter van de raad waarin de voorkeur werd gegeven aan hervormden en doopsgezinden.
Voor gereformeerden en israelieten telt dat zij, op een enkele uitzondering na, geen deel uitmaakten
van de economische elite van Sneek. We mogen aannemen dat de gereformeerden in Sneek, net als
in de rest van Nederland, vooral een geloofsgroep waren van arbeiders en kleine middenstanders.
De israelitische gemeenschap was ook iets ondervertegenwoordigd, maar ook veel minder aanwezig
in de bevolking. In de politieke elite wisten zij zich in 1880 en 1890 wel vertegenwoordigd, al zal
deze persoon eerder om zijn beroep en liberale signatuur zijn gekozen dan om zijn israelitische
afkomst. Voor de politieke vertegenwoordiging van de gereformeerden geldt dat zij door de
toegenomen politieke emancipatie in 1910 behoorlijk zijn vertegenwoordigd in de raad. Zowel
voor de economische als de politieke elite geldt dat het aantal mensen dat aangeeft tot geen van de
geloofsgemeenschappen te behoren tot en met 1910 stijgt.

39

Tabel 16 De religie van de leden van de economische elite in Groningen en Sneek (%)
Gr. 1870 Sneek 1870 Gr. 1890 Sneek 1890 Gr. 1910
Nederlands Hervormd
88
60
58
58
51
Rooms Katholiek
5
13
9
20
6
Ned. Isrealitisch
4
Doopsgezind
7
27
7
17
3
Evangelisch luthers
1
2
2
Gereformeerd
1
2
2
Remonstrants
12
7
Geen
12
2
25

Sneek 1910
49
13
1
25
1
4
8

In de Groninger superelite van 1870 namen hervormden een veel sterkere positie in dan in
de economische elite van Sneek in 1870. De belangrijkste reden hiervoor is dat de Groningse elite
veel meer banen had bij de overheid. Overheidsbanen werden ook in Sneek vaak onder de
hervormde elite verdeeld. Onder fabrikanten, kooplieden en in de financile sector waren met name
de doopsgezinden goed vertegenwoordigd.
In 1890 krijgen de hervormden in de Groninger economische elite een behoorlijke klap. Met
name remonstranten en mensen zonder geloof wisten hier van te profiteren. In Sneek was echter
geen remonstrantse kerk, waardoor alleen nieuwelingen bij dit kerkgenootschap waren aangesloten.
In beide steden wisten meer katholieken een plaats in de economische elite in te nemen. Vergeleken
met de bevolking namen zij een vergelijkbaar percentage in de elite in.
Uit het overzicht van 1910 blijkt dat de economische elite qua godsdienstige overtuiging in
Sneek iets conservatiever was dan die in Groningen. Daar had ondertussen een kwart van de
economische elite afscheid genomen van een godsdienstige overtuiging. In Sneek groeide dit aantal
tussen 1890 en 1910 ook vrij snel maar bleef het bij acht procent. Dit kan wellicht verklaard worden
uit het feit dat het aantal mensen met geen geloof in Sneek, volgens de bevolkingstellingen, afnam
in deze periode. Wat verder opvalt is dat het aantal doopsgezinden in de Groninger elite afnam tot
drie procent, terwijl dat in Sneek nog behoorlijk stijgende is. Doopsgezinden waren en bleven in de
Sneker elite een geloofsgroep van betekenis. In 1910 zijn de remonstranten voor het eerst in de
economische elite van Sneek aanwezig.
In Leeuwarden zien we wat betreft de geloofsgemeenschappen in de politieke elite een
zelfde beeld. Ook daar waren de rijkeren in meerdere mate bij de Nederlands Hervormde Kerk
aangesloten en doopsgezinden en remonstranten oververtegenwoordigd. Een verschil met
Leeuwarden op dit vlak is dat de katholieken daar ondervertegenwoordigd waren in de economische
elite terwijl daar in Sneek geen sprake van was. Dit kan verklaard worden uit het feit dat Sneek veel
rijke Rooms Katholieke immigranten kende. Voor gereformeerden geldt in Leeuwarden en Sneek
eenzelfde beeld.

40

Tabel 17 De kerkelijke gezindheid van de politieke elite verdeeld over tijdsvakken in Leeuwarden en Sneek
Sneek 1870
Lwd. 1870
Sneek 1890
Lwd. 1890 Sneek 1910
Lwd. 1910
Nederlands Hervormd
60
66
56
62
40
48
Doopsgezind
33
10
19
24
13
9
Rooms Katholiek
7
5
0
5
13
9
Gereformeerd
0
0
0
0
20
9
Anders
0
19
25
9
24
25
N = 15
N = 21
N = 16
N = 21
N = 15
N = 23

Als we de Leeuwarder raad vergelijken met die van Sneek zien we dat ook daar Nederlands
Hervormden en doopsgezinden oververtegenwoordigd waren. Volgens van der Woude paste de
tolerante kerkelijke cultuur van de doopsgezinden goed bij de vrijzinnigheid van de hervormde
liberalen. Vergeleken met Leeuwarden waren de doopsgezinden in de Sneker politiek nog
nadrukkelijker aanwezig, maar net als in die stad nam hun aantal vanaf 1900 af. Katholieken en
gereformeerden waren ook in de Leeuwarden politiek ondervertegenwoordigd en het lijkt zelfs dat
de politieke emancipatie van deze geloven zich in Sneek sneller voltrok dan in Leeuwarden. Zo
telde de Sneker raad in 1910 twee katholieken en drie gereformeerden op een totaal van vijftien en
die van Leeuwarden twee katholieken en twee gereformeerden op een totaal van 23.45
Tabel 18 De politieke kleur van de gemeentebestuurders in Sneek en in Leeuwarden in 1900, 1910 (%)
Sneek 1900
Lwd. 1900
Sneek 1910
Lwd. 1910
Liberaal
80
74
47
65
Radicaal-vrijz. / democr.
0
13
13
4
Rooms-katholiek
13
9
13
9
Anti revolutionair
6
4
20
9
SDAP
0
0
0
13
N = 16
N = 23
N = 15
N = 23

Dat de katholieken en gereformeerden in 1910 beter vertegenwoordigd waren komt voort uit
de politieke ontwikkeling in beide steden. Uit de bovenstaande tabel blijkt wel dat de verzuiling en
de partijvorming in Leeuwarden eerder dan in Sneek op gang kwam. Tussen 1900 en 1910 vind er
in de Sneker politiek een behoorlijke omslag plaats waarbij het aandeel van radicalen, katholieken,
gereformeerden en arbeiders stijgt van 19 tot 53 procent. Vooral de gereformeerden wisten in Sneek
van de politieke ontwikkelingen te profiteren. Leeuwarden bleef tot 1917 een liberaal bolwerk,
maar hier had het socialisme wel meer aanhang dan in Sneek.
Wat betreft de geloofsgroepen vertoond de Sneker elite een gelijk beeld aan dat van
Leeuwarden en Groningen. Ook hier waren de hervormden, doopsgezinden en remonstranten goed
vertegenwoordigd. De doopsgezinde elite is in Sneek van oudsher nog sterker aanwezig dan in deze
beide andere steden. Vooral doordat Sneek goed lag bij de Duitse textielhandelaren wisten de
Rooms Katholieken in Sneek zich beter in de inkomenstop te handhaven dan in Leeuwarden en
45

Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 230, 231.

41

Groningen.

De afkomst van de economische en politieke elite in Sneek


Van de economische elite in 1870 waren er 24 van de 45 geboren in Sneek. Zij waren over
alle beroepsgroepen verdeeld en allen doopsgezind of hervormd. Acht mensen kwamen uit ander
plaatsen in Friesland (excl. Leeuwarden). Vijf van hen hadden beroepen gerelateerd aan de
landbouw en drie hadden een vrij beroep. In de economische elite treffen we vier Leeuwarders aan.
Het ging om drie rechters en een arts. Er kwamen ook vier mensen vanuit andere delen van
Nederland, dit betrof een weduwe, een koopman, een predikant en een admiraal. Daarnaast kwamen
er nog twee manufacturiers uit Mettingen. De politieke vertegenwoordiging levert een ander beeld
op. Hier kwamen er zes uit Sneek, vijf uit andere plaatsen in Friesland en een uit Utrecht. Dat de
mensen van buiten Sneek goed vertegenwoordigd waren in de politieke top komt vooral omdat zij
goed vertegenwoordigd waren in de vrij beroepen.
In 1880 zijn de Sneker nog steeds goed vertegenwoordigd nu waren het er 30 van de 55.
Onder hen drie nieuwe katholieken waaronder twee artsen. Van de bovenste twintig inkomens was
zelfs 65 procent afkomstig uit Sneek. Dertien mensen kwamen uit andere plaatsen in de provincie.
Zij waren nog steeds goed vertegenwoordigd in de vrije beroepen en in de agrarische sector. Er
kwamen vijf mensen vanuit andere delen van het land, dit waren naast de weduwe van de koopman,
de admiraal een nieuwe conrector, rechter en architect. Drie mensen waren nog uit Leeuwarden
afkomstig, dit waren twee artsen en een rechter. Het aantal Duitse manufacturiers uit Mettingen nam
toe van twee naar vier. In 1880 was de helft van het aantal raadsleden uit Sneek afkomstig, vijf
kwamen uit andere plaatsen in de provincie en een uit Haarlem.
Tabel 19 afkomst van de economische elite
1870-1910 (%)
Jaartal
1870
1880
Uit Sneek
53
55
Uit ander plaatsen Fr.
18
24
Leeuwarden
9
5
Buiten Friesland
9
9
Onbekend
7
0
Mettingen
0
4
Totaal
N = 45 N = 55

1890
58
18
3
12
0
8
N = 65

1900
53
17
2
20
2
7
N = 60

1910
55
19
1
20
1
4
N = 80

In 1890 is het aandeel Snekers in de economische elite het grootst. Het gaat nu om 38 van de
65 personen. De groep van mensen uit andere plaatsen in Friesland daalt van dertien naar twaalf.
Het aantal Leeuwarders bleef dalen, alleen de twee artsen bleven over. Acht mensen kwamen vanuit
andere delen van het land. Nieuw in deze groep waren een weduwe van een steenslager, een kassier,
42

een apotheker en een rijksontvanger. De groep uit Mettingen werd uitgebreid met een persoon.
In 1900 was nog 53 procent van de economische elite in Sneek geboren. Absoluut betekende
dit een afname van 38 naar 32 personen. Dit kwam vooral omdat een behoorlijk deel van de Snekers
overleed. Van de top tien van inkomens maakten zij echter 80 procent uit. De groep van mensen uit
andere plaatsen in Friesland daalde tussen 1880 en 1900 van 24 naar zeventien procent van de
economische elite. Dit kwam omdat deze groep het hardst werd getroffen door de agrarische crisis.
Veel mensen in deze groep verdienden hun geld met aan de landbouw gerelateerde beroepen en
door de agrarische crisis was er tussen 1880 en 1900 geen nieuwe aanwas binnen deze groep. In
1900 was er nog een arts afkomstig uit Leeuwarden. De groep vanuit andere plaatsen in het land
steeg daarentegen van twaalf naar twintig procent. Wat opvalt aan deze groep is dat die op een
enkele uitzondering na bestaat uit mensen met een vrij beroep. Vier mensen waren nog uit
Mettingen afkomstig. Dit kwam deels doordat er een aantal vertrokken en deels dat de tweede
generatie in Sneek geborenen de onderneming overnamen.
In 1910 was 55 procent van de economische elite geboren in Sneek. Absoluut een toename
van twaalf personen. Deze groep bestond nog steeds voornamelijk uit kooplieden, fabrikanten en
bankiers. Vijftien mensen waren afkomstig uit andere plaatsen in Friesland. Van deze vijftien
werkten zes in de vrije beroepssector, vier werkten in de handel, een was fabrikant en de anderen
werkten als notaris of in de financile sector. Uit Leeuwarden kwam nog een winkelier. Het
percentage vanuit andere delen van het land bleef op twintig procent. Hun aantal steeg van twaalf
naar zestien. Van de vijf nieuwelingen hadden drie een vrij beroep en waren twee winkelier. Uit
Mettingen kwamen nog drie textielhandelaren.

43

Tabel 20 steden van herkomst economische elite


Steden
1870
1880
Leeuwarden
4
3
Rotterdam
1
0
Groningen
Franeker
Utrecht
1
Harlingen
2
Rijssen
1
Edam
Hoorn
Nijmegen
Vlissingen
Dokkum
Eindhoven
Sittard
Brielle
Ijlst
Workum
Zaandam
Amsterdam
Den Helder

1890
2

1900
1

1910
1

2
1
1
2

1
1

1
1
1
1
1

1
1
1

1
1
1
1
1
1
1
2

2
1

Het grootste gedeelte van de economische elite was geboren in de twee andere grote Friese
steden, Leeuwarden en Harlingen. Verder valt vooral op dat de geboortesteden van de mensen in de
economische elite over heel het land gespreid waren. De verbindingen Friesland en Noord-Holland
waren het grootst, respectievelijk zes en vijf steden. In 1900 steeg het aantal mensen dat in een
andere stad geboren was procentueel het snelst, wat werd doorgezet in 1910.
Alhoewel de elite in Sneek tussen 1870 en 1910 flink groeide, van 45 naar 80 en geen van
de mensen uit de elite van 1870 nog voorkomt in de elite van 1910 bleef het aantal mensen dat in
Sneek geboren was meer dan vijftig procent van de elite uitmaken. Zij waren over de hele periode
vooral goed vertegenwoordigd in de handel, industrie en de banksector. De mensen van andere
plaatsen in Friesland hadden vaak aan de landbouw gerelateerde of vrije beroepen. Voor mensen
afkomstig

uit

Leeuwarden

of

uit

andere

delen

van

het

land

blijkt

een

enorme

oververtegenwoordiging in de vrije beroepen.


Vergeleken bij Leeuwarden valt op dat het aantal mensen in de economische elite in Sneek
geboren constanter was en op een hoger niveau lag. In Leeuwarden schommelde het percentage
tussen de 58 en de 35 procent.46 Dat kwam voornamelijk omdat het aantal mensen uit andere delen
en steden in Friesland in Leeuwarden hoger lag dan dat in Sneek. Leeuwarden had een iets grotere
aantrekkingskracht op immigranten uit de provincie dan Sneek. Voor beide steden geld wel dat de
immigranten uit verschillende plaatsen uit de provincie afkomstig waren. Voor wat betreft de
immigranten uit de rest van het land vertonen Leeuwarden en Sneek weinig verschil. Het aantal
46

Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 339.

44

buitenlanders lag in Sneek in het algemeen hoger dan in Leeuwarden. Een opmerkelijk verschil is
dat van der Woude voor Leeuwarden constateert dat er weinig verschil te ontdekken is tussen de
beroepskarakteristiek van de gehele inkomenstop en die van de immigranten. Dit ligt in Sneek
beduidend anders, de groep van buiten Sneek was oververtegenwoordigd in de vrije beroepen.
Kooij schrijft voor Groningen in dit verband dat veel nieuwkomers richting gegeven hebben aan de
het stedelijk bestuur en de stedelijke economie.47 Voor het stedelijk bestuur was dit in Sneek ook het
geval, gezien de aard van hun beroepen kan er echter moeilijk worden gesteld dat de nieuwkomers
richting hebben gegeven aan de stedelijke economie.

De leeftijdsgroepen binnen de economische elite


Tabel 21 De leeftijdsopbouw van de elite 1870-1910 (%)
Jaartal
1870
1880
1890
Tussen 20 en 30
0
4
2
Tussen 30 en 40
9
9
11
Tussen 40 en 50
26
22
28
Tussen 50 en 60
32
25
18
Tussen 60 en 70
26
25
28
Tussen 70 en 80
4
15
8
Tussen 80 en 90
4
0
6
Tussen 90 en 100
0
0
0
Totaal
N = 45
N = 55
N = 65

1900
0
5
30
23
18
18
3
2
N = 60

1910
1
9
26
33
18
6
8
0
N = 80

Uit deze tabel kan worden afgeleid dat de economische elite van Sneek een gemiddeld
oudere groep was. De gemiddelde leeftijd lag tussen de vijftig en en de zestig jaar. De groep 'rijken'
van onder de veertig schommelt tussen de vijf en de dertien procent. In 1890 was deze groep het
grootst. Het ging toen vooral om zonen van ondernemers of jonge beoefenaars van vrije beroepen.
De groep tussen de veertig en de zestig maakte tussen 1870 en 1910 de helft van de economische
elite uit. In deze groep vinden we dan ook een brede vertegenwoordiging van de beroepsbevolking.
De groep tussen de 70 en de 100 werd vooral bepaald door weduwes en gepensioneerden.
Rolf van der Woude beschrijft de rijken in Leeuwarden als een typische leisure class.48
Omdat veel mensen met hun oude beroep in het bevolkingsregister werden aangegeven betrekken
we hierbij ook de leeftijdsopbouw van de elite. In 1870 was 35 procent van de elite in Sneek zestig
jaar of ouder, in Leeuwarden had in datzelfde jaar 59 procent van de elite geen beroep. Dit verschil
is waarschijnlijk te verklaren uit het feit dat de Friese adel in Leeuwarden veel meer dan in Sneek
vertegenwoordigd was in de inkomenstop. Zij waren een typische leisure klas en de meerderheid
van hen rentenierde. Ook het oude patriciaat was in Sneek veel minder vertegenwoordigd. Volgens
van der Woude droeg het nieuwe patriciaat, waaronder veel bankiers en mensen uit de handel en

47
48

Kooij, Groningen 1870-1914, 54.


Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 335.

45

nijverheid veel minder de kenmerken van een financieel vrijgestelde klasse.


Net als in Amsterdam, Groningen en Leeuwarden was de economische elite van Sneek
gemiddeld een oude groep.49 Op zich is dat ook niet verwonderlijk. Zowel gerfd als verworven
inkomen of vermogen zal meestal pas op relatief oudere leeftijd verkregen kunnen worden. Ook
neemt in de loop der jaren voor telgen uit rijke geslachten de kans op een erfenis toe, waardoor zij
zelf, in plaats van hun vaders of ooms, tot de elite gaan behoren.

Afbeelding 18 (Een diner in societeit Amicitia met onder andere Dirk Hesselink(wijnkoper), dhr.
Fontein, dhr. Anthonie ten Cate, Zittend van links naar rechts: Mevr. Bouma-Beekhuis (echtgenote
dr. Bouma), Mevr. Niemijer, d.s. Niemeijer, dhr. Klaas ter Horst (houthandelaar), dhr. F.H.Pijttersen
(werktuigen), dhr. Feenstra (kalkovens)heer onbekend, mevr. N. ter Horst-Meihuizen.)

De woonplaatsen van de elite in de stad


De woonplaats van de elite kan beter per straat dan per wijk aangegeven worden. De
indeling van de wijken veranderde tussen 1870 en 1910 regelmatig. Bovendien liep n straat soms
door verschillende wijken en kan men zich bij de straten een duidelijker beeld vormen. In dit
onderzoek is de stad onderverdeeld in acht verschillende straten en gebieden.
De Marktstraat was het bestuurlijk centrum van de stad, hier waren de gemeentehuizen van
Sneek en Wymbritseradeel, het gerechtsgebouw en de boterwaag gevestigd. Het Kleinzand was een
straat met grote panden, die aan weerskanten van de oude stadsgracht waren gesitueerd. Het
Grootzand ligt aan de gracht in het verlengde van het Kleinzand. Aan het Grootzand woonden veel
kooplieden, handelaren en winkeliers. Ook de Singel lag aan de gracht, hier stonden veel grote
panden. De Oosterdijk is vanouds de winkelstraat van Sneek. Verder is er nog een categorie andere
49

De Vries, Electoraat en elite, 51; P. Kooij, Groningen 1870-1914, 46; Van der Woude, Leeuwarden 1850-1914, 333.

46

straten in het centrum en buiten het centrum.50


In 1870 woonden zestien van 45 leden van de elite aan het Kleinzand. Zeven mensen
woonden aan de Singel. In deze straat was onder anderen de meelfabriek van N.G. Bouma
gevestigd. Aan de Marktstraat woonden gemeentesecretaris Haga, procureur Feenstra Kuiper en
boekhandelaar van Druten. Ook de andere leden van de elite zochten een plaatsje in het centrum
van de stad, zij woonden aan de Leeuwenburg, de wijde en de nauwe Noorderhorne en de
Burgstraat. Zeven mensen woonden buiten de poort van de stad. Ook van de politici woonden vijf
op het Kleinzand, waaronder burgemeester Hamester Dijkstra. De Wijde Noorderhorne was ook in
trek daar woonden de leerlooiers ten Cate en Joustra en griffier van Beijma. Vier anderen woonden
verspreid over andere plaatsen in het centrum en twee buiten de stad.

Afbeelding 19 (interieur van een woonkamer aan het Kleinzand in 1903.)

Ook in 1880 bleef het Kleinzand in trek bij de economische elite, achttien van de 50
personen woonden hier. Het aantal mensen uit de elite dat aan het Grootzand woonde steeg van drie
naar acht. De toename bestond voornamelijk uit mensen met een vrij beroep en ook de gebroeders
Lampe woonden hier. Het aantal mensen buiten het centrum steeg van zeven naar elf.

De

raadsleden en bestuurders woonden in 1880 vooral in het centrum van de stad. Burgemeester van
Driessen en rechter Reitsma woonden aan de Marktstraat, de kooplieden Schijfsma en de Vries aan
het Grootzand. Het Kleinzand was iets minder in trek, daar woonde alleen nog groothandelaar
Halbertsma.
Rond 1890 zien we een verschuiving van het Kleinzand naar andere straten in het centrum.
Er woonden toen nog tien mensen uit de economische elite aan deze straat. Dertien waren
50

J. Westerhof, Sneek veranderd gezicht 1900-1980 (Sneek 1981).

47

vertrokken of overleden en vijf waren nieuw. Vooral het Hoogend, een straat aan de gracht die
uitloopt op de waterpoort, kwam meer in de belangstelling. Hier woonden de molenaar Gonggrijp,
de koopman Gorter, de kassier Fontein en touwslager Auke Beckeringh Lankhorst. Door de
toename van het aantal winkeliers werd ook de Oosterdijk populairder. In 1890 was het Grootzand
het meest in trek bij de raad en B en W. Vier van de leden woonden hier. Opvallend is dat geen van
de politici nog langer aan de Marktstraat woonden. De nieuwe burgemeester Alma kocht een huis
aan de Singel.
Van 1880 tot 1900 bleef de Singel in populariteit toenemen. In deze straat woonden in 1900
acht mensen uit de economische elite. Het ging hier voornamelijk om vrije beroepen zoals
burgemeester Alma, procureur Paehlig en dominee Loosjes. In 1900 waren voor de politici de
Singel en het Grootzand nog het meest in trek. Naast burgemeester Alma woonden ook koopman
Pijttersen en procureur Paehlig aan de Singel. De kooplieden Visser en Veen woonden beide aan de
Stationsstraat.

Afbeelding 20 (Het buitenhuis van de Gerrit Jan te Cate en Jeltsje Halbertsma in het dorp
Scharnegoutum vlakbij Sneek.)

In 1910 is duidelijk een geheel andere verdeling van straten te zien. Het merendeel van de
economische elite woonde in andere straten in het centrum en buiten het centrum. Zo was het
gebied rond het nieuwe ziekenhuis en het station volop in ontwikkeling. Aan de Stationsstraat en
Stationsweg verrezen grote nieuwe huizen waar een deel van de elite een plaatsje wist te veroveren.
48

De politici bleven in het centrum van de stad wonen, echter wel verspreid over meerdere straten.
Zoals ook in Amsterdam woonde de elite ten opzichte van de rest van de bevolking relatief
veel in het centrum van de stad.51 Daar stonden de grootste statige huizen en was de meeste
bedrijvigheid. Met de groei van de stad ging ook de elite zich meer over de verschillende straten
verdelen. Bedrijvigheid vestigde zich steeds meer op plaatsen net buiten de stad. Opvallend is dat
ook de bestuurders en raadsleden ongeacht het inkomen vaak in het centrum van de stad woonden.
Tabel 22 De verdeling van de economische elite over de straten in Sneek
1870
1880
1890
Grootzand
3
8
6
Marktstraat
3
4
5
Singel
6
4
6
Oosterdijk
2
3
6
Kleinzand
16
18
10
Ander Centr.
8
7
19
Buiten Centrum
7
11
13

1900
4
7
8
5
9
15
12

1910
6
8
7
5
12
23
19

Het politieke systeem in Sneek


Tussen 1870 en 1910 groeide het aantal kiesgerechtigden van 450 naar 1070. De grootste
verandering in het aantal kiesgerechtigden deed zich voor in de periode tussen 1890 en 1910. Voor
de verkiezingen van de gemeenteraad van 1881 mochten 531 mensen hun stem uitbrengen, bij die
van 1889, 843 mensen en bij de verkiezingen van 8 juli 1907 waren 1070 kiezers uitgenodigd.52 De
kiesprocedure werkte in Sneek als volgt: Leden van de gemeenteraad werden eens in de vier jaar
ge- of herkozen. Zodra een lid aftrad werd ook direct een nieuw lid gekozen. Er vonden dus
regelmatig verkiezingen plaats waarbij een of meerdere kandidaten gekozen konden worden.
Daarbij mochten de stemgerechtigden vaak twee stemmen uitbrengen. Iedere kandidaat had in feite
een meerderheid van stemmen behalen.
Het systeem waarbij de kiezers in het uiterste geval vijf nieuwe kandidaten mochten kiezen
heeft een belangrijk aandeel gehad in de liberale dominantie tot die tijd. Het grootste gedeelte van
de kiesgerechtigden was Nederlands Hervormd of doopsgezind en liberaal.53 Deze vrijgezinde en
orthodoxe Nederlands Hervormden en doopsgezinden verschilden op geloofsgebied misschien van
standpunt, politiek gezien waren zij aangesloten bij liberale kiesverenigingen. Door de gebroken
verkiezingen was het voor minderheidsgroepen als katholieken en gereformeerden moeilijk een
kandidaat in de raad te krijgen. Dat blijkt ook wel uit het feit dat de enige Katholieke
vertegenwoordiger van voor 1889, F. Terwisscha van Scheltinga bij zijn verkiezing in 1870 nog
51
52

53

De Vries, Electoraat en elite, 62.


Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911 Verkiezingen, tgn: 01.02.02, Stukken betreffende de
verkiezing van leden voor de Raad, 1851 - 1917, invn. 417.
J.H. Verhage, Hervormde gemeente en gemeentepolitiek : aspecten van confessionele verzuiling in Sneek 18651890, 36.

49

aangesloten was bij de liberale kiesvereniging Burgerplicht. Toen de katholieken in 1871 besloten
een eigen kiesvereniging op te richten namelijk Gelijk recht en Terwisscha van Scheltinga naar
deze vereniging overstapte, werd hij niet opnieuw gekozen. Vooraanstaande katholieke immigranten
als Carl Gregor Stockmann en Alexander Brenninkmeijer deden wel mee aan de verkiezingen maar
wisten nooit een meerderheid van stemmen te krijgen. Zij leverden wel een politieke bijdrage als
bestuurders van de Friesche Bond.54 Het duurde daarom tot 1890 alvorens er weer een katholiek in
de raad plaats mocht nemen. De verdubbeling van het aantal kiesgerechtigden en de samenwerking
tussen gereformeerden en katholieken hebben ervoor gezorgd dat het liberale bolwerk na 1900
geleidelijk plaats moest inruimen. In 1910 was het aantal gereformeerden en katholieken in de
politieke elite gegroeid tot 33 procent.

Een voorbeeld van verkiezingen in Sneek zijn de gemeenteraadsverkiezing van 8 juli 1899. Bij deze
verkiezing waren 843 kiesgerechtigden en konden vijf nieuwe leden voor de gemeenteraad worden
gekozen. Op de liberale kandidaat P. Fennema werden 578 stemmen uitgebracht, op de katholiek
R.S.H. Visser 544, de liberaal H.F. Pijttersen 510 en de liberaal Beekhuis 481. Tussen de liberaal
Knook 395 stemmen en de anti revolutionair T.H. Wielinga 374 stemmen vond een maand later een
herstemming plaats die werd gewonnen door T.H. Wielinga.

Afwisseling en overlapping van de economische en politieke elite


Volgens de theorien van V. Pareto, G. Mosca en R. Michels was er sprake van homogene elites
die voortdurend werden vervangen door andere homogene elites. Deze afwisseling kon plaatsvinden
ofwel door gestage infiltratie of door abrupte omwenteling. Deze elites steunden niet alleen op bezit
van productiemiddelen, maar konden hun positie ook baseren op voorsprong in kennis. De
belangrijkste vraag in dit hoofdstuk is dan ook: Klopt deze theorie ook voor Sneek tussen 1870 en
1910?

54

W.R. Casparie, H. Lampe en J. B. M. Westerman, Hoe wij groeiden : gedenkboek 1882-1932, 135-136.

50

Tabel 23 Overzicht politieke elite met meerdere raadsperiodes


1870
1880
1890
H. Joustra (Leerlooier)
X
X
J. Schijfsma (Zilversmid)
X
X
X
H. Kingma Jzn. (Olieslager)
X
X
X
Pijttersen, H.F. (Fabrikant)
X
X
Gorter, J. (Koopman)
X
X
Gorter, D. (Koopman)
X
X
Vries, H.S. (Koopman)
X
X
X
Beekhuis, J.J. (Fabrikant)
Alma Mr. D. (Burgemeester)
X
X
Camphuis Th. (Zeemleerfabr.)
Visser, R.S.H. (Koopman)
X sr.
X jr.
Bouma, ... (Meelfabr., arts)
X jr.
X
Driessen van J. (Burg. Koopman)

1900

1910
X jr.

X
X
X
X
X
X
X
X

X
X

X
X jr.

Uit deze tabel blijkt dat er wel enige continuteit bestond onder de politieke elite.
Een aantal mensen wisten een behoorlijke periode in de politiek vertegenwoordigd te zijn. De
meeste hiervan tien tot twintig jaar, maar de fabrikant Pijttersen en de koopman Gorter hielden het
zelfs meer dan dertig jaar vol. Opvallend is dat van de groep politici die langer dan tien jaar in het
stadsbestuur zat het grootste gedeelte behoorde tot de economische elite. Alleen Camphuis en de
Vries vormen hier een uitzondering op. Mensen met een lager inkomen behoorden vaker tot de
passanten in de politieke elite.
Tabel 24 Opvolging politieke elite
Nieuw
Vorige raad Familie
1880
73
20
1890
56
38
1900
44
56
1910
67
27

7
6
0
6

Dat er enige continuteit aanwezig was wil niet zeggen dat Sneek geen dynamische politieke
elite kende, iedere tien jaar werd namelijk meer dan de helft van de politieke elite vervangen. Alleen
1890 vormde hierop een uitzondering. Dat was tegelijkertijd ook het jaar met de meeste overlapping
tussen economische en politieke elite. Verreweg het merendeel van de politieke elite hield het niet
langer dan tien jaar vol. Onder familie zijn vader tot zoon verbanden gerekend.

Tabel 25 overlapping Politieke en economische elite (%)


Jaar Po. elite die tevens deel uitmaken van ec. Elite
1870
40
1880
33
1890
25
1900
56
1910
20

Uit deze tabel blijkt dat er overlapping bestond tussen de economische en politieke elite. De
51

economische elite wist in deze gehele periode een behoorlijk stevige positie te behouden in de
politiek. Uit een korte inventarisatie van standpunten rond verschillende kwesties in de steekjaren is
echter niet gebleken dat zij daarbij een eenduidig machtsblok vormden in de gemeenteraad.55 Voor
1900 lijken vooral de belangen van de beroepsgroepen een doorslaggevende rol te hebben gespeeld.
Zo trokken de ambachtslieden H. Kingma, H. Joustra en S.K. van der Meulen vaak gelijk op in de
raad van 1870. Hetzelfde gold voor de rechters Bergsma, Beijma en Feenstra Kuiper en de
kooplieden Schijfsma, Fennema, Scheltinga en van der Weerdt . De koop- en handelslieden waren
vaak in de meerderheid in de raad en zagen hun belangen daardoor goed verdedigd. De raad was
daardoor eerder geneigd aan de belangen van de kooplieden tegemoet te komen dan aan belangen
van industrilen. Dit heeft waarschijnlijk ook invloed gehad op het besluit van de
metaalwarenfabriek Louwmans en de kachelfabriek Jaarsma om in resp. 1903 en 1904 naar Bedum
en Hilversum te vertrekken.56 Naast financile en logistieke redenen vonden zij dat de raad niet
genoeg tegemoet kwam aan de wensen van de fabrikant.57 In 1910 komt ook het sociale aspect aan
de orde in de raad als er moet worden gestemd over de verhoging van het schoolgeld. De
meerderheid van de raad gaat hier mee akkoord, maar de heren Gorter, Dwarshuis, Zelverder, de
Wolff, Brouwer en Elzer stemden tegen. Zij maakten allemaal geen deel uit van de economische
elite.

De afwisseling van de economische elite

Tabel 26 Afwisseling elite t.o.v. 10 jaar


Nieuw
Bestaand

1880
74
36
N = 55

1890
54
46
N = 65

1900
47
53
N = 60

1910
56
44
N = 80

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat Sneek beschikte over een dynamische economische elite. Iedere
tien jaar werd minimaal 47 procent van de elite vervangen door nieuwe elite. Aangezien deze
percentages moeilijk gestaag zijn te noemen gaat het hier duidelijk om een abrupte afwisseling. In
het overgangsjaar 1880 was zelfs 74 procent van de elite nieuw, in de jaren daarna stagneerde dit
een beetje, maar het dieptepunt in 1900 lag nog altijd op 47 procent. De stelling van Pareto dat de
elite continu werd opgevolgd door een nieuwe elite gold dus ook voor Sneek.

55

56
57

Gemeentearchief Sneek, Gemeentebestuur 1816-1911, Algemeen, toe. 01.02.01, Verslagen van het verhandelde in
de gemeenteraad, inv. 2833-2873.
M. Schroor, 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3 1989) 12.
Uit de provincie in: Leeuwarder Courant, 30 oktober 1903.

52

Tabel27 Economische elite bestaand en nieuw t.o.v. 10 jaar ervoor (%)


Oud 1880 Nieuw 1880 Oud 1890 Nieuw 1890 Oud 1900 Nieuw 1900 Oud 1910 Nieuw 1910
Ambacht / nijverheid
18
15
13
12
10
12
16
9
Vrij beroep
6
9
9
9
14
3
3
8
Ambtenaren
2
9
5
3
2
6
3
11
Handel en diensten
7
20
11
17
10
12
9
19
Financieel
5
0
1
5
5
2
4
5
Geen beroep
2
7
7
8
13
12
9
5
N = 55
N = 55
N = 65
N = 65
N = 60
N = 60
N = 80
N = 80

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de sector handel en diensten en de ambtenaren de meest
dynamische groepen waren in de economische elite. Bij hen is het aantal nieuwe personen
gemiddeld vele malen groter dan de bestaande groep. Dat kan worden verklaard uit het feit dat
kooplieden en ambtenaren vaak niet aan de stad waar zij werken gebonden zijn, en dat het als
koopman of ambtenaar het makkelijkst was om promotie te maken. De groepen financieel, vrije
beroepen en geen beroep laten een heel wisselend beeld zien. Aangezien dokters en notarissen zich
vaak langer dan tien jaar in n stad vestigen is het logisch dat deze groep een evenwichtiger beeld
vertoont dan de ambtenaren. De beroepsgroep ambacht en nijverheid

had de evenwichtigste

spreiding tussen oude en nieuwe elite. Ambachtelijke bedrijven stonden dan ook vaak langer dan
tien jaar in de stad. Bij deze groep vond ook de meeste opvolging plaats tussen vader en zoon.

Om een antwoord te geven op de vraag in hoeverre het hier een homogene elite betrof, volgt
hieronder een vergelijking tussen de beroepsgroepen en plaatsen van herkomst van de nieuwe en de

Tabel 28 De nieuwe elite naar beroepsgroep


Jaar
1880
1890
Ambacht / nijverheid
25
23
Vrij beroep
16
17
Ambtenaren
16
6
Handel en diensten
31
31
Financieel
0
9
Geen beroep
13
14
N = 32
N = 35

1900
25
7
14
25
4
25
N = 28

1910
16
13
20
33
9
9
N =45

gehele elite.

Zowel in de bestaande als de nieuwe economische elite waren de beroepsgroepen ambacht en


nijverheid en handel en diensten het best vertegenwoordigd. Voor ambtenaren gold dat zij een groot
verloop hadden in de stad. In de andere beroepsgroepen was er weinig verschil tussen oude en
bestaande elite.

53

Tabel 29 afkomst van de nieuwe elite 1880-1910 (%)


Jaartal
1880
1890
Uit Sneek
51
69
30
17
Anders Fr. (Excl. Lwd.)
Leeuwarden
0
0
13
11
Buiten Friesland (excl Met)
Mettingen
6
3
Totaal
N = 32
N = 35

1900
54
18
0
29
9
N = 28

1910
47
25
2
24
2
N = 45

Net als in de bestaande economische elite was het grootste deel van de nieuwe elite uit Sneek
afkomstig. Het aandeel uit Leeuwarden nam gedurende de tijd alleen maar af terwijl de groep van
buiten Friesland uit andere plaatsen in Nederland groeide.

Uit dit onderzoek naar de nieuwe elite in Sneek kan geconcludeerd worden dat de stelling
van Pareto, Mosca en Michels opgaat voor Sneek in de periode 1870-1910. Er was inderdaad sprake
van een elite die weliswaar continu werd vervangen door een nieuwe elite, maar deze nieuwe elite
week naar afkomst en beroepssamenstelling weinig af van de bestaande elite.

Huwelijks- en familieverbanden binnen de elite


Aan de hand van huwelijks- en familieverbanden valt vast te stellen hoe dynamisch de elite
in Sneek was. Was de elite een gesloten groep of was hier sprake van een open verband, waarin
iedereen kon opklimmen? Pim Kooij spreekt over de raad in Groningen over verschillende
dynastien uit zowel adellijk bestuurlijke kringen als uit het bedrijfsleven.58 Door de top tien
inkomens en de politieke elite te onderzoeken zal blijken in hoeverre dat het geval was in Sneek.
In stamboom n is de grote verwevenheid aangegeven tussen enkele hervormde families in
de economische en politieke elite in Sneek. Vier van deze mensen zaten n of meerder periodes in
de raad en of b. en w. en twaalf maakten deel uit van de top van de economische elite. Bij zes
fabrikanten, bankiers of handelaren ging de zaak over van vader op zoon. De touwfabriek van
Lankhorst zorgde zo voor drie generaties in de inkomenselite.

58

Kooij, Groningen 1870-1914, 61.

54

Lykle Jetzes Bakker


Doetje Johannes Ouendag

Jetze Bakker
Aaltje ten Brink

Doetje Bakker
Epeus Feenstra
Steenfabrikant
(elite 1900-1910)

Dirk Jetzes Bakker


Sjoerdtje Napjus
Textielhandelaar
(elite 1870)
Nicolaas Jurjan Lankhorst
Aagjen Bakker
Touwfabrikant
(elite 1890)
Akke Stam
Christiaan Paehlig
Procureur
(elite 1900)

Teetse Gonggrijp
Minke Ten Cate
Burgemeester (elite 1860)

Nicolaas Jurjan van


Lankhorst
Hendrikjen Stam
Touwslager (elite 1860)

Jan ten Cate van Gonggrijp


Antonia Beckeringh
President spaarbank
(elite 1870)

Auke Stam van Lankhorst


Agnietta Beckeringh
Touwfabrikant
(elite 1870)

Willem Beckeringh Lankhorst


Antonia ten Cate
Touwfabrikant
Elite 1890
Geertje Stam
Jan Jacobs Droge

Lysbert Bouma
Nicolaas Jurjen Wouda
Meelhandelaar
(elite 1870-1880)

Akke Droge
Nammen Gerben Bouma
Meelhandelaar
(elite 1880-1890)

Yke Wouda
Tita Lucia Pijttersen
Meelhandelaar
(elite 1900-1910)

Gerben Bouma
Wildina Christina Beekhuis
Arts
(elite 1890-1910)

Auke Beckeringh Lankhorst


Henriette Janssen
Touwfabrikant
(elite 1890-1910)
Tietje Stam
Roelof Gorter
Wijnhandelaar
(elite 1870)

Johannes Gorter
Titia Veen
Wijnhandelaar
(elite 1890)

Stamboom 1 (De verwevenheid tussen vier raadsleden en twaalf mensen uit de economische elite)
Verbindingen met pijlen geven rechtstreekse vader kind relaties aan / zijwaartse verbindingen
zonder pijlen zijn broer / zus relaties en verbindingen zonder pijlen van boven naar onder betekenen
andere familierelaties.

Zonen en dochters van hervormde fabrikanten en handelaren zochten elkaar duidelijk op. Zo
trouwde de dochter van koopman Veen met de zoon van koopman Gorter en de dochter van
meelhandelaar Bouma met de meelhandelaar Wouda. Ook hun kinderen trouwden weer met
dochters van hervormde fabrikanten. Huwelijken met katholieken en gereformeerden kwamen in
deze families niet voor. Voor rijke doopsgezinde families als ten Cate en Veen werd echter een
uitzondering gemaakt.
1. Auke Stam van Lankhorst was de neef van Geertje Stam, Tietje Stam en Akke Stam die via
hun huwelijk ook allemaal banden hadden met leden van de Sneker elite.

55

Jan Mimnes Bakker


Aaltje Joustra
Burgemeester Dokkum

Meinte Joustra
Geesjen Bakker

Minne Bakker
Burgemeester Wymbr.
(elite 1870)
Jacob van Driessen
Janneke Gaastra
Burgemeester Sneek
(elite 1880)

Henrik Joustra
Tetje Gaastra
Leerlooier / raadslid
(elite 1870-1880)

Roelof van Driessen


Neeltje Meihuizen
Koopman / raadslid
(elite 1870-1890)
Stamboom 2 (Bakker, Joustra, Gaastra en van Driessen)

In stamboom 2 zijn de familieverbanden tussen twee hervormde raadsleden, n burgemeester en


n lid van de toptien van de economische elite weergegeven. Hieruit blijkt dat het raadslid Hendrik
Joustra zowel een neef was van de in de inkomenstop voorkomende Minne Bakker als een
aangetrouwde neef van burgemeester Jacob van Driessen.
De familie ten Cate
De bankiersfamilie ten Cate was een belangrijke spil in het elite netwerk van Sneek tussen 1870 en
1910. Dat blijkt wel uit het feit dat in dit schema vier mensen deel uitmaakten van de raad en negen
tot de top van de economische elite behoorden. Deze dynastie begon bij burgemeester, leerlooier en
bankier Steven Teunis ten Cate. Uit het schema blijkt dat de familie ten Cate vooral huwelijken
sloot met andere succesvolle doopsgezinde families als Halbertsma, Gorter en Tuymelaar. Sybe
Tuymelaar was een houthandelaar en bankier uit Heerenveen. De aanwezigheid van de dochter van
de hervormde Hendrik Feites Pijttersen toont aan dat er niet strikt alleen tussen doopsgezinden
56

onder elkaar getrouwd werd.


Afbeelding 21 Leden van de Families Halbertsma, Pijttersen en ten Cate voor het Familiehotel in
PaterswoldeVlnr.staand 2-Herrius Halbertsma, 5- Gerrit Jan ten Cate, zittend 8-Tetje van GalenHalbertsma, 11- Anna Margaretha Halbertsma-Pyttersen, 13-Jeltje ten Cate-Halbertsma.

Steven Teunis ten Cate


Johanna van Delden
Burgemeester

Jan ten Cate


Popke Siebes Tuymelaar
Leerlooier burgemeester
(elite 1870)

Hinke ten Cate


Gosse Jans Gorter
Koopman

Teunis ten Cate


Antje Siebes Tuymelaar
Kassier

Johannes
Halbertsma
Hylkia Kingma
Boterfabrikant /

Herrius Halbertsma
Margaretha Strootman
Boterfabrikant
(elite 1900-1910)

Willem Olivier Brunings


Grietje Siebes Tuymelaar
Kassier
(elite 1870-1880)

Hendrik Feites
Pijttersen
Johanna Francijntje
ten Cate

Gerrit Jan ten Cate


Jeltsje Halbertsma
Kassier
(elite 1890-1910)

Hylke Halbertsma
Anna Margaretha
Pijttersen
Boterfabrikant

Durk Gorter
Antje Holkema
Koopman / raadslid
Stamboom 3 (De doopsgezinde families ten Cate, Gorter en Halbersma waren aan elkaar gelieerd)
57

In stamboom 4 is de structuur van de doopsgezinde families Fennema te zien. Hieruit blijkt dat de
olieslager Hendrik Fennema en bankier Isaac ten Cate Fennema neven waren van het raadslid en
bakker Inne Jentjes Fennema. Verder valt de grote verwevenheid met de familie ten Cate op. Zo
trouwde Isaac ten Cate Fennema, wiens moeder ook al een ver familielid van de ten Cates was, met
de dochter van Steven Teunis ten Cate. De familie ten Cate Fennema verhuisde een tijdje naar
Nijmegen, maar keerden vrij snel terug naar Sneek. De burgemeester van Sneek Dirk Alma,
geboren in Amsterdam, trouwde met de zuster van Enno ten Cate Fennema en kwam op die manier
in Sneek terecht.

Jentje Hendriks Fennema


Aaltje Folkers Kuipers

Inne Jentjes Fennema


Trijntje Pieters de Jong
Bakker / raadslid
(elite 1890)

Pieter Fennema
Antje Innes Rinkes
Ambtenaar / raadslid
(elite 1910)

Inne Hendriks Fennema


Trijntje Izaks ten Cate

Steven Teunis ten Cate


Johanna van Delden
Burgemeester Sneek
(elite 1860)
Isaac ten Cate Fennema
Evadina ten Cate

Enno ten Cate Fennema


Alida Cornelia Henriette Sickinga
Bankier
(elite 1890-1910)

Hendrik Fennema
Olieslager
(elite 1870-1890)

Hesterina ten Cate Fennema


Dirk Alma
Burgemeester Sneek
(elite 1890-1910)

Stamboom 4 (de familie Fennema)


De eveneens doopsgezinde familie Veen, vooral actief in de handel in wijn en koloniale was
op verschillende manieren gelieerd aan andere families in de elite. In dit schema staan n raadslid
en vier mensen in de toptien van de economische elite. Hieruit blijkt dat de economische elite van
buiten de stad ook vaak een partner zocht binnen de elite in de stad. Zo trouwde procureur en
58

raadslid Piter Feenstra Kuiper afkomstig uit Bolsward met Fenna Veen. Zij was de zuster van
Lambertus Veen en de tante van Hendrik Veen. De uit Leeuwarden afkomstige arts Klaas Dorama
trouwde met de zuster van houthandelaar Gerrit Hendrik ter Horst. Het ging in deze gevallen om
elite van hetzelfde geloof, niet van dezelfde beroepsgroep. Antonie Veen haalde met zijn huwelijken
zelfs twee keer de banden met de rest van de economische elite aan. Hij trouwde zowel met de
dochter van koopman en kassier Willem Olivier Brunings als met het nichtje van Hendrik Feites
Pijttersen. Het valt aan te nemen dat ook bij katholieken vaak huwelijkskandidaten werden gezocht
binnen de economische elite. Zo was de koopman Regnerus Visser getrouwd met Maria
Brenninkmeijer.

Hendrik Willems Veen


Trijntje Theunis ten Cate

Lambertus Veen
Rinske van Altena
Wijnhandelaar

Egbert Veen
Debora Johanna van Gelder
Kassier
(elite 1900-1910)

Fenna Veen
Piter Feenstra Kuiper
Procureur
(elite 1870)
Hendrik Veen
Helena Noteboom Adema
Koloniale waren

Willem Olivier Brunings


Gepke Sap

Jan Gerrit ter Horst


Welmoedina van Zandbergen
Houtfabrikant
(elite 1870)
Hillgegonda Veen
Gerrit Hendrik Ter Horst
Houtfabrikant
(elite 1880)

Leeuwkje ter Horst


Klaas Dorama
Arts
(elite 1880-1900)

Klaas ter Horst


Neeltje Meihuizen
Houtfabrikant
(elite 1900-1910)

Antonie Veen
Elske Brunings
Hillegonda Maria Pijttersen
Antonia de Keijzer
(elite 1900)

Stamboom 5 (de familie Veen)

Uit dit onderzoek van de top tien inkomens en de politieke elite blijkt wel dat er ontzettend
veel familieverbanden tussen de economische en de politieke elite in Sneek aanwezig waren. Van de
vijftig mensen in de toptien van de economische elite tussen 1870 en 1910 hadden 28, via henzelf
59

of via hun vrouw, familiebanden met andere leden van de toptien. Negen hadden geen
familiebanden met mensen in de toptien maar wel met andere mensen in de economische elite. Dit
wil niet zeggen dat er sprake was van een statisch geheel. Regelmatig werd de top aangevuld met
nieuwe familieleden.
Ook in de politieke elite waren familieverbanden bijna vanzelfsprekend. Van de 41
raadsleden die zelf in Sneek geboren waren of waarvan de vrouw in Sneek geboren was, hadden
negen geen familiebanden met mensen in de economische toptien en of in de politiek. Verreweg het
grootste deel van de raadsleden had dus banden met de economische top-elite en veel raadsleden
waren aan elkaar verwant. Bij de raadsleden Bouma, Fennema en Schijfsma was er sprake van
opvolging van vader op zoon. Daarbij moet worden aangetekend dat directe familieleden niet bij
elkaar in de raad mochten zitten.
Van adellijke dynastien was dus in de Sneker elite geen sprake. Er waren echter wel een
aantal families die doorlopend een stevige positie vertegenwoordigden in zowel de economische als
de politieke elite. Deze groep werd versterkt en klein gehouden doordat men huwelijken aanging
met mensen met een vergelijkbaar inkomen. Geloofsaspecten speelden daarbij wel een rol, maar
huwelijken tussen rijke doopsgezinden en hervormden kwamen relatief vaak voor. Het ging dus om
een gesloten elite waarbij de economische positie voor een groot deel door afkomst werd bepaald.

Conclusies
Sneek was tussen 1870 en 1910 een bloeiende en levende stad. Dat kwam ook tot
uitdrukking in de economische elite van de stad. Deze nam, met een geringe inflatie, tussen 1870 en
1910 toe van 45 naar 80 personen. Het aantal Snekers op de lijst van hoogstaangeslagenen in de
provincie Friesland nam in deze periode toe van twee naar zestien personen.
Zowel de inkomens elite als de politieke elite werd in Sneek voor een belangrijk deel
uitgemaakt door ambtenaren en mensen met een vrij beroep. Het gaat daarbij voornamelijk om
bestuurders, rechters, artsen en leraren. Hieruit kan een zekere verzorgende functie van Sneek voor
de regio worden opgemaakt. Tot 1882 had de stad een arrondissementsrechtbank en vanaf de jaren
zeventig het enige kantongerecht, H.B.S. en Gymnasium in de regio. Ook voor de artsen en
aanwezige apothekers gold dat hun werkgebied zich uitstrekte over de hele regio. Na enkele
pogingen in de jaren tachtig van de negentiende eeuw kreeg Sneek vanaf 1903 een professioneel
ziekenhuis. Voor de bestuurders geldt dat zowel het gemeentehuis van Sneek als dat van
buurgemeente Wymbritseradeel in de stad gevestigd waren. Het aantal mensen met een vrij beroep
lag echter tien procent lager dan dat in de provinciehoofdsteden Leeuwarden en Groningen. Op
basis van deze gegevens kunnen we Sneek dus typeren als een middelregionaal centrum.
Naast de vrije beroepsgroepen speelden handelaren, winkeliers, bankiers en fabrikanten een
60

belangrijke rol in zowel de economische als de politieke elite. Dit waren vooral fabrikanten en
handelaren in producten gerelateerd aan de landbouw. Daarbij valt te denken aan de twee
meelfabrieken, de leerlooierijen en de melkfabrieken. De industrie in Sneek bestond uit een
touwfabriek, een kandijfabriek, een metaalfabriek en steenfabrieken. De handel in bouwmaterialen
als hout, steen en metaal en de daarbij behorende potten, pannen en gereedschapsfabrikanten waren
een belangrijke pijler voor de Sneker economie.
De industrialisatie in deze fabrieken is ook in de elite terug te zien. In 1870 ging het met
name om familiebedrijfjes met hoogstens 10 tot 15 medewerkers. De meeste mensen in de
economische elite beschouwde zichzelf eerder als ambachtsman dan als fabrikant. In 1910 is dit
beeld veranderd, tien mensen in de economische elite noemden zich fabrikant en het aantal
werknemers per bedrijf nam toe. Dat komt ook tot uitdrukking in de inkomens en vermogens. Het
aantal hoogstaangeslagenen van de provincie Friesland uit de industrile sector van Sneek werd
tussen 1880 en 1910 verzesvoudigd.
Daarnaast bestond er een uitgebreide kledingindustrie in Sneek. Niet alleen de Duitse
manufacturiers, maar ook veel Sneker winkeliers verdienden hun geld in deze sector. De kooplieden
in Sneek verdienden vooral met de handel in wijn, koffie, thee, brandstoffen en koloniale waren.
Ten slotte was er een groep mensen die hun geld in de financile sector verdienden. Met de
fabricage van en handel in levensbehoeften (kleding, voedsel en brandstoffen), een opkomende
industrie en een behoorlijke financile sector manifesteerde Sneek zich duidelijk als de tweede stad
in de provincie Friesland na Leeuwarden.
Net als in de bevolking was de Nederlands Hervormde geloofsgroep zowel in de politieke
als economische elite dominant aanwezig. De percentages hiervan schommelde tussen de 60 en 70
procent. De Nederlands Hervormden waren vooral oververtegenwoordigd in de vrije
beroepsgroepen, ook alle adel en patriciaat behoorde tot deze geloofsgroep. Doopsgezinden
maakten in Sneek vier a vijf procent van de bevolking uit maar wisten zowel in de economische als
de politieke elite van de stad gemiddeld twintig procent van de plaatsen in te nemen. Een groot deel
van deze elites werd uitgemaakt door de families ten Cate, Veen en Fennema. Zij waren vooral
werkzaam in de handel, banksector en de ambachtelijke beroepen. In de politiek waren de
doopsgezinden goed vertegenwoordigd omdat hun vrije geloofsinvulling goed aansloot bij de
liberale principes. De katholieken waren in tegenstelling tot Leeuwarden en Groningen niet
ondervertegenwoordigd in de economische elite. Dit kwam voornamelijk door de succesvolle
Duitse manufacturiers als Stockmann, Lampe en Brenninkmeijer.
Politiek gezien hadden de katholieken, zeker in de negentiende eeuw weinig invloed. De
gereformeerden waren zowel in de economische als in de politieke elite ondervertegenwoordigd. De
politieke ondervertegenwoordiging van katholieken en gereformeerden kwam voornamelijk voort
61

uit het systeem met gelaagde verkiezingen. Met de opkomst van de politieke emancipatie en
uitbreiding van het aantal kiesgerechtigden aan het begin van de twintigste wisten zij toch enige
plaatsen in de raad te veroveren. Van een rijke joodse gemeenschap in Sneek was ook geen sprake.
Alleen de koopman Hermannus de Vries en de arts Hertzberger kwamen in de elite voor. Voorzover
er remonstranten waren in Sneek behoorden zij voor een groot deel tot de economische elite. Er was
echter geen remonstrantse kerk, waardoor zij vooral van buiten kwamen. Het aandeel van mensen
zonder geloof groeide in de economische elite van 1890 tot 1910. In de politieke elite was het aantal
mensen zonder geloof in 1890 het hoogst waarna het terugliep. In 1910 was alleen het Sociaal
Democratische raadslid niet gelovig. Zoals al eerder is gesteld wisten vooral de gereformeerden van
de politieke emancipatie te profiteren.
Aan de hand van de inkomens blijkt dat Sneek geen vestigingsplaats was voor de
superrijken. Een rijke adel zoals in Leeuwarden en Groningen bestond er niet. De elite van Sneek
werd vooral bepaald door mensen met een inkomen tussen de 4.000 en de 8.000 gulden per jaar.
Toch was er een groep ondernemers die een behoorlijk inkomen wisten te verdienen. Zij zaten
voornamelijk in het bankwezen, de handel en de industrie. Ook een aantal mensen met een vrij
beroep wisten inkomens hoger dan 8.000 gulden te vergaren. Het ging hier vaak niet alleen om
eigen vergaard inkomen en of vermogen. Veel van deze mensen hadden familie in de eerdere elite.
In de politieke elite werd een bovengemiddeld inkomen verdiend. Het aantal mensen met een
inkomen van onder de 2.000 gulden steeg echter gedurende deze periode. Het lijkt daarom dat
beroepsgroep, geloofsrichting en familieverbanden belangrijker waren om een politieke positie te
verkrijgen dan inkomen. In vergelijking met Leeuwarden en Groningen emancipeerden mensen met
een lager inkomen en geloof sneller in de Sneker politiek. Daarbij geldt wel dat er ook in Sneek
voor mensen met een inkomen onder de 1.000 gulden per jaar geen plaats was in de raad.
Zowel de politieke als de economische elite in Sneek werden regelmatig afgewisseld door
een nieuwe elite. Deze nieuwe elite week echter naar beroepssamenstelling en afkomst weinig af
van de bestaande elite. Het idee, van Pareto, Mosca en Michels, dat homogene elites voortdurend
werden vervangen door vergelijkbare homogene elites lijkt van toepassing op Sneek in deze
periode. De economische elite wist gedurende de hele periode een stevige positie te bewaren in de
plaatselijke politiek. De percentages schommelen tussen het hoogtepunt van 56 procent in 1900 tot
20 procent in 1910. Uit een steekproef van onderwerpen is echter niet gebleken dat de economische
elite een eenduidig machtsblok vormde in het politieke proces. De belangenafwegingen in de raad
werden vaker per beroepsgroep gemaakt dan per inkomensklasse.
Familie- en huwelijksverbanden waren binnen de Sneker elite vanzelfsprekend. Van de
economische top en de politieke elite afkomstig uit Sneek was 75 procent familie van elkaar. Van
adelijke dynastien was geen sprake. Er waren echter wel een aantal families die doorlopend een
62

stevige positie vertegenwoordigden in zowel de economische als de politieke elite. Deze groep werd
versterkt, maar ook klein gehouden doordat men huwelijken aanging met mensen met een
vergelijkbaar inkomen.
Zowel de politieke als de economische elite was voor een groot deel in Sneek geboren. Voor
de mensen van buiten Sneek geldt dat zij oververtegenwoordigd waren in de vrije beroepen.
Daarnaast kende Sneek een groot aantal succesvolle manufacturiers uit het Duitse textielgebied. Zij
wisten zich echter niet in de politieke elite van Sneek te vestigen. Op bestuurlijk politiek niveau
speelden mensen van buiten Sneek, maar binnen Nederland, een belangrijke rol door hun grote
tegenwoordigheid in de vrije beroepssector. De ontwikkelingen op economisch gebied werden voor
het grootste gedeelte bepaald door mensen die in Sneek geboren waren.
Net als in Groningen en Leeuwarden is de elite gemiddeld een oudere groep, voornamelijk
tussen de 50 en de 60 jaar. Het kostte dus enige tijd een goed inkomen op te bouwen en of de zaken
van vader of oom over te nemen. De elite woonde net als die in Amsterdam voor het grootste
gedeelte in de binnenstad, vooral het Grootzand, Kleinzand, Marktstraat, Hoogend en Singel waren
daarbij populair. Rond 1910 zochten veel fabrikanten een plaatsje iets buiten de stad of verhuisden
naar andere straten in het centrum.
In de algemene historische literatuur die tot nu over deze periode in Friesland is verschenen,
lijkt de rol van Sneek bij gebrek aan voldoende onderzoek verwaarloosd.59 Uit dit onderzoek is in
ieder geval gebleken dat er in de stad een succesvolle elite aanwezig was, die in tal van
verschillende bedrijfstakken hun geld wisten te verdienen. Dit gold niet alleen op economisch maar
ook op verzorgend en bestuurlijk gebied. Daaruit kan worden aangenomen dat Sneek een
belangrijke motor was achter de economische ontwikkeling in Friesland en het Noorden van
Nederland. De elite van Sneek was kleiner dan die van Leeuwarden en Groningen, maar had een
eigen en veelzijdig karakter.

Jelle Jan Koopmans

59

J. Frieswijk, J. Huizinga, e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998) en Y.B. Kuiper en J.
Rijpkema, Religie en Socialisme : Friesland in de negentiende eeuw (Leeuwarden 1982).

63

Colofon
De rechten van het fotomateriaal berusten bij de volgende instellingen:
Afbeelding: 1, 2, 4, 6-21 zijn afkomstig uit de collectie van het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek
Afbeelding 3 is afkomstig van de website: http://www.parlementenpolitiek.nl
Afbeelding 5 is afkomstig van de website: http://www.geheugenvannederland.nl

Literatuur:
Buning, L., Het Herenbolwerk : politieke en sociale terreinverkenning in Drenthe 1748-1888
(Assen 1966).
Camijn, A.J.W., Een eeuw vol bedrijvigheid : de industrialisatie van Nederland 1814-1914 (Utrecht
1987).
Dooper, W., Sneek in de 20e eeuw (Sneek 2006).
Duijvendak, M.G.J. en Jong, J.J. de, Eliteonderzoek: rijkdom, macht en status in het verleden
(Zutphen 1993).
Duijvendak M.G.J., Rooms, rijk of regentesk, : Elitevorming en machtsverhoudingen in oostelijk
Noord-Brabant circa 1810-1914 (Utrecht 1989).
Duijvendak M.G..J. en Kooij, P., Sociale geschiedenis : theorie en themas (Assen 1992).
Frieswijk, J., Huizinga J., e.a., Geschiedenis van Friesland 1750-1995 (Amsterdam 1998).
Halbertsma, H., Van Sneek naar Amersfoort (Utrecht 1992).
Japenga, F.J., Sneek in de achttiende eeuw (Bolsward 1977).
Kuiper, Y.B. en Rijpkema, J., Religie en Socialisme : Friesland in de negentiende eeuw
(Leeuwarden 1982).
Kooij, P., Groningen 1870-1914 : sociale verandering en economische ontwikkeling in een
regionaal centrum (Groningen 1986)
Lucardie, P., Nederland Stromenland : Een geschiedenis van politieke stromingen (Assen 2007).
Nederlands Agronomisch Historisch Instituut, N.J. Wouda's meelfabriek N.V. Sneek 1818-1968
(Groningen 1968).
Paping, R.F.J. en Woude, R. van der, 'Een stve stad als Leeuwarden'? : intergenerationele
inkomensmobiliteit circa 1870-1904: een poging tot meting in: Tijdschrift voor sociale
geschiedenis (1995) 429-455.
Schijf, H., Netwerken van een financieel-economische elite : Personele verbindingen in het
64

Nederlandse bedrijfsleven aan het eind van de negentiende eeuw ( Amsterdam 1993).
Schroor, M., 'Het wel en wee van de firma Louwmans en co te Sneek' in: KVKontekst (nummer 3
1989)
Trompetter, C., Een grote familie : doopsgezinde elites in de Friese Zuidwesthoek 1600-1850
(Hilversum 2007).
Verhage, J.H., Hervormde gemeente en gemeentepolitiek : aspecten van confessionele verzuiling in
Sneek 1865-1890 (Amsterdam 1990).
Vries, B. de, Electoraat en elite : sociale structuur en sociale mobiliteit in Amsterdam 1850-1895
(Amsterdam 1986).
Vries, H. de, Landbouw en bevolking tijdens de agrarische depressie in Friesland 1878-1895
(Wageningen 1971).
Werf, D.C.J. van der, en Vries J. de, De mondernisering van de Friese economie in: Het platteland
in een veranderende wereld, red. van Herman Diederiks, J. Thomas Lindblad, Boudien de Vries
(Hilversum 1994) 235-255, 249.
Woude, R. van der, Leeuwarden 1850-1914 : De modernisering van een provinciehoofdstad
(Leeuwarden 1994).
Zanden, J.L. en Riel, A. van, Nederland 1780-1914 : staat, instituties en economische ontwikkeling
(Amsterdam 2000).

Archieven
Gemeentearchief Sneek:
Gemeentebestuur 1816-1911
Algemeen toegangsnummer 01.02.01
Verslagen der toestand in de gemeente 1850-1911, inventarisnummers 2887-2927.
Verslagen van het verhandelde in de gemeenteraad, 1868-1911, 2833-2873.
Verkiezingen toegangsnummer 01.02.02
Stukken betreffende de verkiezing van leden voor de Raad, 1851 1917 inventarisnummer 417.

Bevolking toegangsnummer 01.02.04:


Bevolkingsregister 1861-1882 inventarisnummers 460-475.
Bevolkingsregister 1882-1906 inventarisnummers 476-501.
Bevolkingsregister 1906-1921 inventarisnummers 502-513.
Belastingen toegansnummer 01.02.05
Kohieren van de hoofdelijke omslag 1854-1911 inventarisnummers 628, 631, 641, 650 en 669.
Handel en verkeer, toegangsnummer 01.02.09
Naamlijsten betreffende verkiezingen van leden voor de Kamer van Koophandel en Fabrieken,
65

1852 1914 inventarisnummers 1512,1513 en 2777.


Arbeidsregisters 1890-1906, inventarisnummers 2939-2941.
Tresoar;
Societeit Amicitia te Sneek, toegangsnummer 180-27
Notulen 1877-1946, inventarisnummer 01.

Artikelen
'Programma van de 95e algemeene vergadering en congres van de Nederlandse Maatschappij ter
Bevordering van Nijverheid' in: Leeuwarder Courant, 2 juli 1872.
'Sneek 14 april' in: Leeuwarder Courant, 16 april 1870.
J. Smit Ezn in: Leeuwarder Courant, 18 januari 1904 en 27 augustus 1906.
F.H.W. Mulder in: Leeuwarder Courant, 9 juni 1879.
'G.J. Sluijterman' in: Leeuwarder Courant, 18 juni 1912.
'Rechtszaken' in: Leeuwarder Courant, 21 oktober 1910.
'Gemeenteraadsverkiezingen' in: Leeuwarder Courant, 19 juni 1907.
'Gemeenteraadsverkiezingen (2)' in: Leeuwarder Courant, 1 juli 1909.
Uit de provincie in: Leeuwarder Courant, 30 oktober 1903.

Url:
http://www.volkstellingen.nl geraadpleegd 25-04-2008.
Volkstellingen, 1869-1909.
Beroepstelling 1889-1909.

66

You might also like