Professional Documents
Culture Documents
De Dertig Zilverlingen / Door J.P.A. Van Der Vin
De Dertig Zilverlingen / Door J.P.A. Van Der Vin
De Dertig Zilverlingen / Door J.P.A. Van Der Vin
'--"
^K
I^K^Ii^iaiMMi
De dertig zilverlingen
door J. P. A. van der Vin.
Inleiding
'Hierop ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de hogepriester en zei: Wat wilt gij
mij geven als ik Hem u in handen speel? Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.'
Deze bekende passage uit het evangelie van Mattheus (26, 14-15) heeft in de loop der geschiedenis
aanleiding gegeven tot verschillende interpretaties.
In de Middeleeuwen kwamen er soms zeer uitvoerige, vrome legenden in omloop, waarin de dertig
zilverlingen een centrale plaats innamen. Voor
kerken en abdijen werd het bezit van een zilverling als reliek een belangrijke factor om pelgrims
te trekken en daardoor goede inkomsten te verwerven. Voor de gewone pelgrims en andere gelovigen was het bezit van een als echt beschouwde
zilverling niet weggelegd; zij moesten zich tevreden stellen met afgietsels en imitaties.
De vraag om wat voor soort munten het ging,
heeft men zich meestal niet gesteld. Toch blijkt
uit de schaarse bewaarde bronnen, dat er in het
aanwijzen van 'zilverlingen' een evolutie valt waar
te nemen en dat in verschillende perioden andere
munten al dan niet op grote schaal als 'de zilverlingen' werden beschouwd. In deze studie wil ik
eerst aandacht besteden aan een belangrijke middeleeuwse legende waarin de dertig zilverlingen
een rol spelen en daarna bespreken welke muntsoort in welke periode voor zilverling is doorgegaan.
De legende van de dertig zilverlingen
Onder invloed van de kruistochten gingen talloze
legenden, die al eeuwen in Palestina en het nabije
oosten verteld werden, ook in west-Europa
bekendheid genieten. Ondanks de moslimheerschappij in het nabije oosten, welke reeds van
de zevende eeuw dateerde, woonden er in
Armeni en Syri-Palestina nog vele christenen,
die de hen overgeleverde tradities nauwgezet bewaarden en voort vertelden. Bekend is hoe al in de
eerste eeuwen van het christendom rond episoden
uit de Bijbel allerlei verhalen werden gesponnen.
In een van deze legenden wordt gepoogd de korte
passage in het Mattheus-evangelie over de beloning voor Judas in een historisch kader te plaatsen. We vinden het verhaal van de zilverlingen in
Europa voor het eerst in Duitsland tegen het midden van de 14e eeuw. Vrijwel gelijktijdig komt het
voor in de werken van drie auteurs: een geschrift
over de Driekoningen, door de prior van de abdij
te Kassei en later te Rathenau Johannes von Hildesheim (gest. 1375), een pelgrimsboek van de
noordduitse pastoor Ludolf von Sudheim
96
het leger was, en zo bleven ze met andere kostbaarheden in de schatkamer van de koningen van
Godolia, tot aan de geboorte van Christus. Toen
is het rijk van Godolia overgegaan in het koninkrijk Nubia. Na de geboorte van de Heer zag koning Melchior van Nubia in een ster dat Christus
uit een maagd geboren was. Hij nam die dertig
denarin, omdat hij in zijn schatkist geen ouder
en waardevoller goud vond en bood dat volgens
de wil van God aan Christus aan. Later echter,
toen de heilige maagd Maria uit vrees voor Herodes naar Egypte vluchtte, heeft ze op een plaats
waar nu de tuin van de balsam is, met de andere
geschenken van de magirs de dertig denarin verloren; een herder vond ze en hield ze dertig jaar
bij zich. En toen de faam van Jesus groeide, begaf diezelfde herder zich naar Jerusalem en Jesus
bevrijdde hem van zijn kwalen. Hij bood Christus
die in de tempel preekte en leerde de dertig denarin aan en de andere geschenken van de magirs,
maar Jesus weigerde en droeg hem op de munten
in de tempel te offeren en de andere geschenken
op het altaar te plaatsen; dat deed de herder. De
Joden wierpen de dertig denarin in de schatkist
en later gaven zij ze voor het verraad van Jesus
aan Judas en toen ze door Judas waren teruggebracht, kochten ze voor vijftien denarin de akker
van de pottenbakker en de andere vijftien gaven
ze aan de militairen die het graf van Christus bewaakten; en toen zo met de munten geschied was
wat was voorbestemd, geraakten ze terstond van
elkaar en zijn ze overal verspreid geraakt. Maar
voordat geschied was wat met hen diende te gebeuren, zijn ze steeds bij elkaar gebleven, zoals gij
hebt gehoord. Maar de schrift zegt dat die denarin van zilver waren, omdat men in de oudheid
elk metaal zilver noemde; maar er bestaat geen
enkele twijfel of het waren goudstukken.'
Vooral de laatste alinea van dit verhaal is uiterst
merkwaardig. Hoewel er in de Bijbel duidelijk
sprake is van zilveren munten, schrijven Ludolf
von Sudheim en ook Johannes von Hildesheim
dat het om goudstukken ging. Hun pogingen om
dit afwijken van het oude Bijbelverhaal te verklaren door te stellen dat in de oudheid alle metalen
zilver heetten, blijven echter weinig overtuigend.
Vanuit de visie van een middeleeuwer is dit alles
evenwel begrijpelijk: vorsten en edelen plachten
met goud te betalen en goudstukken ten geschenke te geven. Daarom ook haalt in Ludolfs verhaal
koning Melchior het oudste goud uit zijn schatkist, om dat aan het kind, dat hij ging zoeken, als
geschenk aan te bieden. De nadruk die wordt gelegd op het oudste goud in de schatkist, dat waardevoller zou zijn dan stukken van recenter datum,
moet eveneens gezien worden in de situatie van
het midden van de veertiende eeuw. In die tijd
werd dit onderscheid relevant, vooral in Frank-
door de burgemeester George Emmerich een imitatie van het Heilig Graf van Jerusalem gebouwd
en nabij dat graf kon men ook kopien van de
dertig zilverlingen van Judas bezichtigen. Dit heilig graf te Grlitz werd al snel een bekend bedevaartsoord en de aldaar aangeboden shekelpenningen gingen als souvenirs bij de pelgrims grif
van de hand. Het is bekend dat behalve in Grlitz
vanaf de 16e eeuw ook in andere plaatsen dergelijke shekelpenningen werden vervaardigd: te
Joachimstal en Praag in Bohemen, in Hamburg
en in Holstein. In de 18e en 19e eeuw werden ook
in Beieren talloze shekelpenningen op de markt
gebracht, voorzien van een certificaat waarop
enige toelichting werd gegeven.
Deze situatie duurde voort tot in de 20e eeuw:
toen in 1919 door dr. Marang een handleiding ten
dienste van het Bijbels onderwijs werd uitgegeven,
stond daarin de zilveren sikkel als zilverling van
Judas genoemd.
Nu de numismatische wetenschap vele nieuwe gegevens ter beschikking heeft, is het mogelijk ook
met wat meer zekerheid over de zilverlingen te
schrijven. Een analyse van een aantal muntvondsten in het Syro-Palestijns gebied heeft ons
Toelichting bij een shekelpenning
Shekelpenningen
^JTS^^
EENEN
ZILVERLING.
't'i'l^M'^
yixr
I W i l l um
Sil^f^el Israels,
g
m
100
JOSEPH
L I EB IC H.
v a n MUNCiiEN, in Bcijcren.
'^
j ^
Een drietal
gildepenningen van
Appingedam in het
Koninklijk
Penningkabinet
door Dr D. A. Wittop Koning
Het heeft vele jaren geduurd, alvorens het door
Mr J. Dirks' in zijn boek over de NoordNederlandse Gildepenningen (1878) genoemde
aantal plaatsen waarvan penningen van ambachtsgilden bekend waren, kon worden uitgebreid.
Eerst in 1960, dus ruim 80 jaren later, kwam Dr
H. E. van Gelder^ met een publikatie in de Geuzenpenning over 'Aardenburgse gildepenningen'.
Hij kon toen een tweetal, resp. door Dirks aan
Middelburg (LXIV.22) en door Keuzenkamp' aan
Amsterdam toegeschreven penningen aan Aardenburg toewijzen.
In mijn boek" kon ik in 1978 weer met een nieuwe
plaats, namelijk Weesp, komen. Het bewijsmateriaal heb ik in de Beeldenaar' geleverd. Het betrof
een door Keuzenkamp (525) onder onbekende
plaats vermelde penning van de Timmerlieden,
Metselaars en Glazenmakers benevens een tweetal
nog onbeschreven penningen.
Thans wil ik een drietal penningen, aanwezig in
het Koninklijk Penningkabinet, aan Appingedam
toewijzen. Het gaat om twee penningen, die door
Dirks (CXXX.3) en door mij (Groningen 7.1.)
aan de Groningse kuipers toegeschreven werden
en een nog onbeschreven penning van een twijndersgilde. De beschrijving kan als volgt luiden:
1. Timmerlieden.
1.1.1696.
Vz. een links gewende heilige in een veld staande, een grote zaag in de linkerhand. Bovenaan
S. losop, terzijde een jaartal.
Kz. een passer, holbeitel en kuipershamer.
Omschrift: een naam.
Bekend zijn de namen: 1696 Frans Tekens kuiper Anno 1782 en 1698 Peter Tomes Spit Hos,
met in het veld een huismerk tussen P T.
Messing, gegraveerd 40-45 mm.
KPK.
Lit.: Dirks CXXX.3, Wittop Koning Groningen 7.1. Beide penningen zijn volgens Dirks
afkomstig uit de provinciale verzameling te
101