Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 47

PATIENTENRECHTEN IN ARUBA EN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

UNIVERSITEIT VAN ARUBA

mr. dr. drs. H.B. van Aller

CAHIER NUMMER 1, ORANJESTAD, JUNI 1994


Oorspronkelijke uitgave Universiteit van Aruba, 1991 en 1994
Eerste en tweede druk
DERDE DRUK, POS CHIQUITO, ARUBA ,
DECEMBER 1999 - JANUARI 2000

PATIENTENRECHTEN IN ARUBA EN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

UNIVERSITEIT VAN ARUBA


Eerste en tweede druk, 1991 en 1994

mr. dr. drs. H.B. van Aller

POS CHIQUITO, ARUBA


DERDE DRUK
DECEMBER 1999 JANUARI 2000

In de serie Arubaanse Verkenningen zijn eerder verschenen de cahiers:


H.B. van Aller, Patintenrechten in Aruba en de Nederlandse Antillen, 1991, tweede herziene
druk, 1994.
H.B. van Aller, Rechtsvergelijkend jurisprudentie onderzoek Staatsrecht en Bestuursrecht,
Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, 1992.
H.B. van Aller, Filosofische legitimatie van de staat, eerste druk, 1991, tweede herziene druk,
1994.
H.B. van Aller, De vrijheid van meningsuiting en het onschendbaar bekladden, 1992, tweede
herziene druk, 1994.
D.G. Kock en A.E. Harteveld, Een eenvoudige strafzaak volgens het wetboek van strafvordering
van Aruba en de Nederlandse Antillen, 1994.
H.B. van Aller, De slavernij in de kolonie Curaao en onderhorigheden. Oorzaken en gevolgen van
de Nederlandse slavernij voor de staatkundige ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en
Aruba, 1994, eerste en tweede druk. Derde druk H.B. Van Aller, Pos Chiquito, Aruba, december
1999 januari 2000.

H.B. van Aller, Aruba, 1994.


Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende.
Voorzover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912
juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471
en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan
de auteursrechthebbende. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers
en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich eveneens tot de
auteursrechthebbende of de uitgever te wenden.

INHOUDSOPGAVE
Voorwoord

1.
1.1.
1.2.
1.3.
1.4.
1.5.

Wat is recht?
Publiek en privaatrecht
Het strafrecht
Het staatsrecht
Het administratief recht
Het tuchtrecht

1
1
1
3
3
3

2.
2.1.
2.2.

Het burgerlijk- of privaatrecht


Overeenkomst tussen patint en arts
Wetsvoorstel Geneeskundige Behandelingsovereenkomst

5
6
7

3.
3.1.
3.2.
3.3.

Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid werkgever
Strafrechtelijke aansprakelijkheid

8
8
10
11

4.
4.1.
4.2.

Het beroepsgeheim
Het verschoningsrecht
Schending beroepsgeheim

12
12
13

5.
5.1.
5.2.

Patintenrecht
Arubaanse Staatsregeling
Grondrechten

13
14
14

6.
6.1.

De goederen van de patint


Aandachtspunten

15
16

7.
7.1.
7.2.

Medisch handelen door onbevoegden


De wet en de praktijk
De verlengde arm

17
17
18

8.
8.1.
8.2.
8.3.
8.4.
8.5.
8.6.

20
21

8.7.
8.8.

Grondrechten en rechten van de patint


De Arubaanse Staatsregeling, hoofdstuk I
Het karakter van de grondrechten
Het beperken van de grondrechten
Procedure en competentie voorschriften
De horizontale werking van grondrechten
Toetsing van een landsverordening
aan de grondrechten in de Staatsregeling
Belangrijke grondrechten in de gezondheidszorg
Ethische Code

9.
9.1.
9.2.

Ontstaan van het patintenrecht


Toelichting patintenrechten
Klachtrecht van de patint

27
27
34

10.

Fouten Ongevallen en Near-Accidents (FONA)

34

22
22
23
23
23
24
25

ii

10.1.

Vermijdbare en verwijtbare risicos

35

11.
12.

Patintenwet op de Nederlandse Antillen


Regeren is vooruitzien

36
37

13.

Conclusie

37

14.

Geraadpleegde literatuur

38

VOORWOORD

In 1991 kwam de eerste druk uit van het cahier Patintenrechten in Aruba en de Nederlandse
Antillen, in de serie Arubaanse verkenningen van de Universiteit van Aruba. Daar het cahier
reeds geruime tijd uitverkocht was, leek het zinvol een tweede aangepaste en herziene druk het
licht te doen zien. In Nederland is het patintenrecht de laatste jaren sterk ontwikkeld. In Aruba
en de Nederlandse Antillen gaat het wat langzamer. Daar het de bedoeling was en is om een
eenvoudige inleiding in het patintenrecht te presenteren, zijn uitgebreide juridische
uiteenzettingen vermeden. Voor degenen die meer over een bepaald onderdeel willen weten
geven de verwijzingen voldoende aanknopingspunten. Aangegeven wordt waar belangrijke
rechterlijke uitspraken kunnen worden gevonden.
De laatste ontwikkelingen in Nederland zijn verwerkt. Gedacht wordt dan aan de invoering
van de euthanasie wet, die weinig verandert aan de bestaande praktijk. Euthanasie blijft
strafbaar tenzij aan een aantal scherp omschreven vereisten wordt voldaan, zoals uitgewerkt in
de rechtspraak.
De wet op de Beroepsuitoefening Individuele Gezondheidszorg (BIG) in Nederland waarin
alle vormen van tuchtrecht zullen worden ondergebracht en de beroepsbescherming zal worden
vervangen door een titelbescherming, is nog steeds niet ingevoerd. De wet op de medische
behandelingsovereenkomst is ook nog in het stadium van wetsontwerp. De Wet Bijzondere
Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) is op 17 januari 1994 in werking getreden.
Mr. dr. M. Tratnik en mr. dr. A.E. Harteveld wil ik gaarne dank zeggen voor hun waardevolle
commentaren en opmerkingen.

H.B. van Aller, juni 1994

iii

Het recht en de gezondheidszorg


1. Wat is recht?
In de samenleving leven we volgens een aantal regels van moraal, fatsoen en beleefdheid. Het
verschil tussen deze voorschriften en rechtsregels is, dat de rechtsregels van hogerhand (de
overheid) worden gehandhaafd en dat op niet naleving ervan meestal straf (een sanctie) is
gesteld. Dit kan als de overheid zelf ingrijpt (zoals bij het strafrecht), of omdat de overheid de
individuele burger behulpzaam is bij het verkrijgen van zijn recht door middel van een
burgerlijk proces.

1.1.Publiek- en privaatrecht
Het recht wordt onderverdeeld in een aantal gebieden, waarvan het burgerlijk recht, het
strafrecht en het staatsrecht wel de belangrijkste zijn. Voor een goed begrip van het
gezondheidsrecht is het nodig eerst op het rechtssysteem in te gaan, vooral het onderscheid
tussen publiekrecht en privaatrecht. Tot het publiekrecht worden gerekend die rechtsregels, die
op welke manier dan ook de speciale rol van de overheid in de maatschappij aan de orde stellen.
De organisatie van de overheid behoort hiertoe en de verhouding van overheidsorganen
onderling, maar ook de verhouding tussen overheidsorganen enerzijds en burgers anderzijds. In
het privaatrecht gaat het om de rechtsregels, die de onderlinge verhoudingen tussen personen
regelen. Een instelling als het ziekenhuis, een bedrijf of een overheidsorgaan kan ook aan het
maatschappelijk leven deelnemen als persoon. Men spreekt dan van een rechtspersoon. Toch
zijn de grenzen tussen publiekrecht en privaatrecht soms vaag. De verhouding tussen huisarts en
patint heeft een grotendeels privaatrechtelijk karakter. De maatregelen ter voorkoming van
besmettelijke ziekten (bijvoorbeeld cholera) worden genomen door de overheid en zijn dus
publiekrechtelijk van aard. Ook stelt de overheid eisen aan opleidingen in de gezondheidszorg.
Tot het publiekrecht behoren: het staatsrecht, het administratief recht (of bestuursrecht), het
straf- en strafprocesrecht en het medisch tuchtrecht.

1.2.Het strafrecht
Het strafrecht geeft de geboden en verboden, waar elke burger zich aan heeft te houden, evenals
de voorschriften die aangeven met welke middelen de overheid op overtreding van deze regels
kan en mag reageren. In een strafproces staat de overheid (de Officier van Justitie) tegenover de
overtreder van de strafrechtsregel, bijgestaan door zijn advocaat. De rechter beslist of er
inderdaad sprake is van overtreding van de regel en zo ja, welke straf moet worden opgelegd.
Enige voorbeelden van artikelen uit het wetboek van strafrecht (WvSr) waarmee een (leerling)
ziekenverzorgende/verpleegkundige of andere beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg te
maken zou kunnen krijgen:
artikel 285 WvSr NA/Aruba
artikel 306,
artikel 308 t/m 311,
artikel 320,
artikel 321,

: schending beroepsgeheim,
: euthanasie artikel,
: abortusartikelen,
: dood door schuld,
: zwaar lichamelijk letsel door schuld.

Artikel 285 WvSr luidt: Hij die opzettelijk enig geheim, hetwelk hij, uit hoofde van zijn hetzij
tegenwoordig, hetzij vroeger ambt of beroep, verplicht is te bewaren, bekend maakt, wordt gestraft met
ten hoogste zeshonderd gulden. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het
slechts vervolgd op diens klacht.

Artikel 306 WvSr luidt: Hij die een ander op zijn uitdrukkelijk en ernstig verlangen van het
1

leven berooft, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren.
Artikel 310 WvSr luidt: Hij die opzettelijk de afdrijving of den dood der vrucht van eene
vrouw met hare toestemming veroorzaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren en zes maanden.
Artikel 313 WvSr luidt: Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
-

Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.
Indien het feit den dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren.
Met mishandeling wordt gelijk gesteld opzettelijke benadeling der gezondheid.

Artikel 320 WvSr luidt: Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft
met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste negen maanden.
Artikel 321 WvSr luidt: Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel
bekomt of zoodanig lichamelijk letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
zijner ambts-of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van
ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
Artikel 322 WvSr luidt: Indien de in dezen Titel omschreven misdrijven worden gepleegd in
de uitoefening van eenig ambt of beroep, kan de straf met een derde worden verhoogd, kan
ontzetting worden uitgesproken van de uitoefening van het beroep waarin het misdrijf is
gepleegd en kan de rechter de openbaarmaking zijner uitspraak gelasten.

1.3.Het staatsrecht
Het staatsrecht geeft de regels die een goede ordening en funktionering beogen van onze
samenleving als geheel. De regels betreffen de verdeling van de overheidsmacht over
verschillende organen, zoals wetgeving door de volksvertegenwoordiging, de Staten en de
regering. Uitvoering door de regering en rechtspraak door de rechterlijke macht. Andere
voorbeelden zijn: regeling van de verkiezingen, hoe komt een landsverordening tot stand en hoe
krijgt de burger een studietoelage of onderstand van de overheid?

1.4.Het administratief recht


Bij het administratief recht gaat het om de verhouding tussen overheid en burgers en om
bijzondere aspecten van de verhouding tussen overheidsorganen onderling. Eisen die gesteld
worden aan de opleiding van artsen liggen op dit terrein, maar ook bepaalde speciale
organisatieregels inzake de preventieve gezondheidszorg.

1.5.Het tuchtrecht
Het tuchtrecht is te vinden in de Landsverordening van de 4de Maart 1957 houdende regeling
van de tuchtrechtspraak over personen die geneeskunst uitoefenen, zomede voor apothekers.1
Deze regeling geldt voor de Nederlandse Antillen, maar is hangende een aanpassing
overgenomen door het Land Aruba, bij de status aparte. De Landsverordening geldt voor:
artsen, tandartsen, verloskundigen, tandheelkundigen en apothekers.
De hoofdfunctie van het tuchtrecht is de handhaving van het niveau van de medische
beroepsuitoefening. Er zijn drie categorien van gedragingen die iemand voor de tuchtrechter
kunnen brengen:
1.
2.
3.
4.

ondermijning van het vertrouwen in de medische stand;


nalatigheid, waardoor ernstige schade ontstaat voor de patint;
blijk geven van grove onkunde in de uitoefening van het beroep;
ongeschiktheid tot uitoefening van het beroep wegens
ouderdomsgebreken;
5. misbruik van sterke drank of verdovende middelen.2

ziels-,

lichaams-,

of

In de meeste uitspraken gaat het om het ondermijnen van het vertrouwen van de medische
stand. Voorbeelden daarvan zijn:
-

het afgeven van een onjuiste medische verklaring,


het verstrekken van onvoldoende zorg aan de patint,
nalatigheid,
weigering van hulp of bijstand aan de patint,
schending van het beroepsgeheim,
onzedelijke gedragingen ten aanzien van de patint.3

De tuchtrechter behandelt alleen een klacht als door iemand een klacht is ingediend bij het
College. Dit kan gebeuren door:

1.
2.
3.

Publicatieblad 1957, 30.


Zie de artt. 2 t/m 6 Landsverordening Tuchtrechtspraak.
Zie de uitspraken in de Gids Jurisprudentie Gezondheidsrecht, met name het onderdeel
tuchtrechtelijke uitspraken.
3

de rechtstreeks belanghebbende (meestal de patint of diens familieleden);


het bestuur van een organisatie, waarbij de persoon in kwestie is ingeschreven of in dienst is
(bijvoorbeeld het bestuur van een ziekenfonds, of de werkgever van een arts);
de Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid in Nederland. In de
Nederlandse Antillen en Aruba is dat de Directeur van de Directie Volksgezondheid4 die
eveneens de Inspectie taak uitoefent.

Op grond van art. 5 sub 3 van de Samenwerkingsregeling (SWR)5 behoort het procesrecht
inzake het Medisch Tuchtrecht bij eenvormige landsverordening te worden geregeld. Dat is tot
dusverre niet gebeurd. Voorzover er nog geen eenvormige landsverordening bestaat heeft de
bestaande landsverordening Medisch Tuchtrecht de status van eenvormige landsverordening.6
Het medisch tuchtprocesrecht is nader geregeld in het landsbesluit houdende algemene
maatregelen (ham) ter uitvoering van de artikelen 16 en 19 van de landsverordening Medisch
Tuchtrecht.7 In beginsel valt elk handelen of nalaten van de medische beroepsbeoefenaar onder
het tuchtrecht.8 Het Medisch Tuchtcollege is gevestigd te Willemstad. Tegen beslissingen van
het College staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.9 De volgende
straffen kunnen worden opgelegd:
1. waarschuwing,
2. berisping,
3. geldboete,
4. schorsing in de uitoefening van het beroep,
5. ontzegging van de bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep.10
In de Nederlandse Antillen zijn tussen 1980 en medio 1986 slechts 17 klachten ingediend bij het
medisch tuchtcollege. Hiervan zijn 15 klachten rechtstreeks door de patint ingediend. Eenmaal
diende het bestuur van een instelling een klacht in. Een klacht werd aanhangig gemaakt door de
Officier van Justitie. In Nederland is het tuchtrecht enkele malen herzien en op het ogenblik is
een algehele herziening in voorbereiding en zullen onder andere verpleegkundigen ook onder
het tuchtrecht gaan vallen. In Nederland kunnen de zittingen van het medisch tuchtcollege om
redenen van algemeen belang openbaar zijn. De beslissing in eerste aanleg kan om dezelfde
redenen in het openbaar worden uitgesproken. Een uitspraak van het Centraal Medisch
Tuchtcollege (hoger beroep) moet in het openbaar worden uitgesproken. Dat is in de
Nederlandse Antillen en Aruba niet het geval. De klager ontvangt niet steeds een afschrift van
de beslissing van het tuchtcollege. Het onderscheid is mede te verklaren door het verschil in
mondigheid van de patint en de aandacht die in Nederland aan de patintenrechten en een

4.

5.
6.
7.

8.
9.
10.

Artikel 6 lid 1 van de Gezondheidsverordening, AB 1989, GT 28. In de Gezondheidsverordening


wordt niet gesproken over het behandelen van klachten. Het uitoefenen van toezicht houdt tevens
in de controle van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Dit betekent dus ook het behandelen van
klachten.
Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, PB 1985, 88; AB 28.
Zie art. 67 lid 1 SWR.
Landsbesluit houdende algemene maatregelen van de 14de juni 1958 ter uitvoering van de
artikelen 16 en 19 van de Landsverordening van de 4de maart 1957 houdende regeling van de
tuchtrechtspraak over personen die geneeskunst uitoefenen, zomede over apothekers,
Publicatieblad, 1957, 30.
HR 6 juni 1975, NJ 1975, 475; Gids Jurisprudentie Gezondheidsrecht T 75/2. Vertrouwensondermijnende handelingen kunnen in bepaalde gevallen ook zijn handelingen, die een arts buiten
verband met de geneeskunde verricht.
Artikel 17 Landsverordening Medisch Tuchtrecht.
Zie art. 7 Landsverordening Medisch Tuchtrecht.

goede klachtenregeling wordt gegeven.


Het is moeilijk om te achterhalen hoeveel zaken er bij het Medische Tuchtcollege sinds 1986
aanhangig zijn gemaakt. De Directie Volksgezondheid brengt geen jaarlijkse rapporten uit,
zoals dat in Nederland gebeurt door de Inspectie voor de Volksgezondheid.11 Bekend is dat in
Aruba in ieder geval sinds 1991 een aantal klachten zijn ingediend. Het zullen er voor de
Nederlandse Antillen en Aruba niet meer dan 20 zijn sinds 1986. De pers besteedde in 1993 iets
meer aandacht aan medische fouten.12

2. Het burgerlijk- of privaatrecht


Het burgerlijk recht of privaatrecht geeft de regels aan, waaraan de burgers zich in hun familieen onderlinge betrekkingen hebben te houden. Het regelt ook de hieruit voortvloeiende
bevoegdheden en verplichtingen. Bij een conflict kan een uitspraak van de burgerlijke rechter
worden gevraagd. Gedacht kan worden aan: verplichtingen uit huwelijk, ouderschap, huur,
echtscheiding, koop, arbeidsovereenkomst enz. Ook de regels die betrekking hebben op,
instellingen van gezondheidszorg zijn meestal van privaatrechtelijke aard. Ziekenhuizen zijn
meestal eigendom van stichtingen. Zo is het ziekenhuis van Aruba een stichting. Stichtingen
zijn rechtspersonen, met een ideel doel, die als normale priv-personen aan het rechtsverkeer
deelnemen. Tussen ziekenhuisbestuur en werknemers bestaat een arbeidsrechtelijke verhouding,
die beheerst wordt door dezelfde overwegende privaatrechtelijke regels als de verhouding
tussen werkgevers en werknemers in het algemeen.

2.1.Overeenkomst tussen patint en arts


De verhouding tussen beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en patinten is, behoudens
enkele uitzonderingen, evenzeer van privaatrechtelijke aard. Dat betekent dat ervan moet
worden uitgegaan dat tussen hen een overeenkomst bestaat. De overeenkomst wordt beheerst
door de goede trouw. De arts moet zich inspannen ten behoeve van de gezondheid van de
patint. Hoe hij dat doet is zijn zaak, als hij maar handelt zoals een gemiddeld bekwaam arts zou
kunnen beslissen te handelen. Een wezenlijk verschil met veel andere overeenkomsten is dat
van de arts niet bepaald een concreet resultaat mag worden verwacht.
Tussen patint en arts bestaat geen resultaatsovereenkomst. De arts wordt geacht zijn best te
doen. Er is dus sprake van een inspanningsovereenkomst.13 Van groot belang bij een dergelijke
overeenkomst is dat voldoende informatie wordt verstrekt, zodat de patint een juiste afweging
kan maken tussen de verschillende behandelingsmethoden, dit wordt informed consent

11.

12.

13.

In Nederland maakt het Staatstoezicht op de Volksgezondheid een autonoom onderdeel uit van
het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC). Er bestaan zeven inspecties. De
inspecties oefenen toezicht uit op de onder hen ressorterende gebieden van de volksgezondheid
op grond van de Gezondheidswet, Van Gijn e.a. (red.), Wegwijs in de gezondheidszorg (1990)
pp. 62-63.
Voor de verhouding tussen strafrecht en medisch tuchtrecht en de terzake doende jurisprudentie
zie: Beets (1989). Beets geeft op p. 17 een overzicht van de in Nederland opgelegde maatregelen
in het kader van het medisch tuchtrecht tussen 1973 en 1983. De maatregelen werden opgelegd
omdat de beroepsbeoefenaar een onjuiste behandeling gaf of onvoldoende zorg verstrekte. In
1973 werden 172 zaken aangebracht, in 38 gevallen werd een maatregel opgelegd. In 1983
werden 370 zaken aangespannen en werden er 67 maatregelen opgelegd. Tussen 1975 en 1985
werd in 17.6% van de medische tuchtzaken een maatregel opgelegd; H.B. van Aller (red.), 1989
p. 41.
HR 9 november 1990, NJ 1990, 26; TvGr 1991/18, pp. 117-119. Of er sprake is van een
resultaatsverbintenis of inspanningsovereenkomst zou aan de hand van redelijkheidscriteria per
geval moeten worden bezien.
5

genoemd. Ontbreekt dit dan zal de rechter al snel concluderen tot wanprestatie en/of
onrechtmatige daad
De patint is volgens de overeenkomst verplicht ervoor te zorgen dat een honorarium betaald
wordt. De beindiging van de overeenkomst tussen patint en arts kan op veel manieren plaats
vinden, bijvoorbeeld omdat de patint de relatie wenst te verbreken. Het recht dat te doen wordt
soms wel genoemd als een sociaal grondrecht, maar is niet meer dan een logisch gevolg van het
privaatrechtelijk karakter van de relatie tussen patint en arts. Ook de arts is partij bij de
overeenkomst en kan de overeenkomst dus opzeggen, maar aan dat recht zit een publiekrechtelijke beperking. Het bestaan van het recht op gezondheidszorg brengt met zich mee dat iedereen
de mogelijkheid moet hebben in geval van ziekte de hulp van een arts in te roepen. Als een
uitermate lastige patint al door alle artsen uit de omgeving is weggestuurd, of als er in de wijde
omtrek geen andere arts te vinden is, heeft de arts in tegenstelling tot bijvoorbeeld een
loodgieter, die in een vergelijkbare situatie verkeert, niet het recht de overeenkomst te
verbreken. De besproken vorm van overeenkomst is in beginsel ook van toepassing op een
patint en zijn ziektekostenverzekering, de patint en andere beroepsbeoefenaren in de
gezondheidszorg en tussen de patint en instellingen van gezondheidszorg.
In een burgerlijk proces staan twee burgerlijk partijen, bijvoorbeeld de arts en zijn patint,
meestal bijgestaan door hun advocaten, tegenover elkaar en de rechter beslist over hun geschil.

2.2.Wetsvoorstel Geneeskundige behandelingsovereenkomst


In 1986 verscheen een voorontwerp van wet geneeskundige behandelingsovereenkomst
(WGBO). De algemene patintenrechten zullen daarin wettelijk worden geregeld in een nieuw
onderdeel van het Burgerlijk Wetboek (BW) te weten: in boek 7 titel 7 van het BW.14 Daar een
zeer belangrijk deel van het gezondheidsrecht van privaatrechtelijke aard is, is het voorspelbaar
dat nu het nieuwe vermogensrecht is ingevoerd, dat grote invloed zal hebben op de
ontwikkeling van het gezondheidsrecht in Nederland.15
De in te voeren artikelen 1653b en 1653c regelen de informatieplicht van de hulpverlener.
Het toestemmingsvereiste is vastgelegd in art. 1653d en vormt een uitwerking van art. 1356 BW
(oud).16 De patint zal over de consequenties en risicos van de verschillende behandelingen
deugdelijk moeten worden ingelicht. De informatie mag worden nagelaten indien dat voor de
patint ernstig nadeel zou opleveren.17 Ingevolge art. 1653e moet de hulpverlener zich naar
vermogen inspannen ter uitvoering van de overeenkomst.18
De artikelen 1653i tot en met 1653m regelen het bijhouden van een patintendossier, de
bescherming hiervan en het inzagerecht. De patint heeft recht op inzage in zijn dossier en kan
afschriften daarvan eisen.19 Het beroepsgeheim wordt nog eens benadrukt in art. 1653l. Het
wetsvoorstel introduceert eveneens een centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis of andere

14.
15.

16.
17.
18.
19.

Het wetsontwerp werd ingediend bij de Tweede Kamer op 29 mei 1990.


E.H. Hondius is van mening dat de algemene regels van het NBW en de komende wettelijke
regelingen voor het geven van een opdracht voldoende zijn en de WGBO een overbodig
gedetailleerde regeling is. De arts zal moeten bewijzen dat hij aan zijn vergaande verplichtingen
op grond van de nieuwe wet heeft voldaan en dat zal in de praktijk vaak heel moeilijk zijn. Hij
verwees naar de artt. 6:248 en 7:403 BW. Ook wees hij op de mogelijkheid van ontbinding van
de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 6:258); Verslag
Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 1993, TvGr, 1993, pp. 148-154.
De artt. 3:33 t/m 3:35 en 6:217-6:230 BW.
Artikel 1653b.
Vergelijk art. 7:401 BW; de opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed
opdrachtnemer in acht nemen.
Zie de artt. 1653i-1653k.

vergelijkbare instellingen voor alle verrichtingen van de in de instelling werkzame


hulpverleners. Als het voorstel van wet wordt ingevoerd dan behoeft de patint niet meer uit te
zoeken of het bijvoorbeeld om een arts in dienstverband gaat of een vrijgevestigde arts. De
patint kan zich dan direct tot het ziekenhuis wenden.20 Artikel 1653s stelt dat uitsluiting van
aansprakelijkheid van een hulpverlener of de instelling niet mogelijk is. Artikel 1653t stelt dat
degene die anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst geneeskundige handelingen
verricht, aansprakelijk is als ware hij bij een behandelingsovereenkomst partij. Deze bepaling
ziet met name op de behandeling van comateuzen en verrichtingen van bedrijfs- en
keuringsartsen. De grote waarde van het wetsvoorstel is gelegen in het dwingend rechtelijk
vastleggen van de verhouding tussen hulpvrager en hulpverlener. De codificatie van een aantal
reeds in de praktijk en rechtspraak uitgekristalliseerde patintenrechten is een grote
vooruitgang.21

3. Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
Verantwoordelijkheid kan zijn:
- moreel,
- rekenschap afleggen aan een persoon, bestuur enz. betreffende eigen daden of daden van
ondergeschikten.

3.1.Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Indien er sprake is van een behandelingsovereenkomst, dan is het voorwerp van de verbintenis
de behandeling door de arts. Presteert de arts niet of onzorgvuldig en is dat aan de arts toe te
rekenen dan is er sprake van wanprestatie. Dit is het geval zowel bij onachtzaamheid als bij
opzet, maar ook als andere factoren die in de risicosfeer van de arts liggen een rol spelen, zoals
onervarenheid. Staat de wanprestatie vast dan is de arts wettelijk verplicht de schade te
vergoeden.
Burgerrechtelijke (civiele aansprakelijkheid) betekent de verplichting schade die is
toegebracht te vergoeden. In zon geval moet er over het algemeen sprake zijn van schuld, van
een fout die verwijtbaar is. Als een medewerker in het ziekenhuis slordig werkt en een fout
maakt, die hij niet zou maken als hij met zijn hoofd bij zijn werk was geweest is dat een
verwijtbare fout. Daarbij komt dan nog de maatstaf hoe een gemiddelde
verpleegkundige/ziekenverzorgende of arts onder vergelijkbare omstandigheden zou hebben
gehandeld. De fout die gemaakt is moet in een directe relatie staan tot het (ernstige) gevolg.
Indien op onjuiste wijze een (intramusculaire) injectie is toegediend, terwijl de betrokkene de
handeling goed heeft aangeleerd bijvoorbeeld (niet in het bovenste buitenste bilquadrant) en de
patint houdt een verlamd been over, dan is er onzorgvuldig en verwijtbaar gehandeld. De
schade is een gevolg van de door de beroepsbeoefenaar gemaakte fout.
De wanprestatie van het ziekenhuis staat vast wanneer de patint een aan de beroepsbeoefenaar
toerekenbaar handelen kan aantonen (art. 6:74-75 BW). Voor de schadevergoeding is de
verjaringstermijn op 5 jaren gesteld (art. 3:310 BW) en is niet de algemene termijn van 20 jaren
aangehouden. De rechter kan desgewenst het bedrag van de schadevergoeding matigen (art.
6:109 BW).
Indien er geen overeenkomst is gesloten, kan de patint de veroorzaker van de medische
fout aanspreken op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). De patint zal voordat een
actie tot schadevergoeding kan worden toegewezen moeten bewijzen dat de schade is ontstaan

20.
21.

Artikel 1653r.
H.B. van Aller (red.), 1989, pp. 18-19.
7

door de handeling of het nalaten en daar een direct gevolg van is. Bovendien moet het handelen
of nalaten onrechtmatig zijn. Bijvoorbeeld overgaan tot sterilisatie van een vrouw zonder
toestemming.
Ook kunnen beide acties gelijktijdig worden ingesteld. Dan moet er sprake zijn van een
handelswijze van de beroepsbeoefenaar die onafhankelijk van het feit of er sprake is van de
schending van contractuele verplichtingen, tevens onrechtmatig is. Bij de aansprakelijkheid uit
onrechtmatige daad is de arts in alle gevallen verplicht de schade te vergoeden. Bij de
aansprakelijkheid uit wanprestatie kan de arts zich onttrekken aan de eis schadevergoeding door
overmacht aan te tonen. Vaak komt arts niet eens aan bewijs van overmacht toe, omdat in de
meeste gevallen zijn inspanning hem reeds bevrijdt. Dit betekent dat als de arts kan aantonen
dat hij zich voldoende heeft ingespannen, hij niet aansprakelijk is voor eventuele onvoldoende
resultaten.
Pas wanneer de patint het bewijs heeft geleverd dat de arts zich onvoldoende heeft
ingespannen, kan de arts zich beroepen op overmacht. Als er sprake is van overmacht dan geldt
naar algemeen burgerlijk recht dat beide partijen hun eigen schade dragen.22
Het ziekenhuis maakt in de uitoefening van de overeenkomst met de patint gebruik van
hulppersonen, zoals arts-assistenten en verpleegkundigen.
Onder het begrip hulppersonen wordt ook verstaan elke ondergeschikte of niet-ondergeschikte
waarvan het ziekenhuis of de arts zich bedient om de overeenkomst met de patint uit te voeren.
Het ziekenhuis is voor de gedragingen van deze personen op gelijke wijze aansprakelijk als
voor eigen gedragingen (art. 6:76 BW).23 De vrijgevestigde arts die gebruik maakt van de
diensten van een verpleegkundige in loondienst van het ziekenhuis, in de uitoefening van zijn
contractuele verplichting met de patint, is voor haar handelen of nalaten aansprakelijk.24 Bij
aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is de arts verantwoordelijk voor de fouten van zijn
ondergeschikten, ongeacht of de ondergeschikte de schade toebracht in het kader van een
dienstopdracht of niet. Een functioneel verband tussen de taakvervulling en de onrechtmatige
daad is hier voldoende (art. 6:170 BW). Ook voor niet-ondergeschikten is de arts in een
dergelijke situatie aansprakelijk (art. 6:171 BW).
De schuldenaar moet in beginsel instaan voor de geschiktheid van bij een verbintenis gebruikte
zaken (art. 6:77).25
Ten slotte kan er nog sprake zijn van zaakwaarneming. Zaakwaarneming doet zich voor als een

22.
23.

24.
25.

W.D.H. Asser, Stelplicht en bewijslastverdeling en medische aansprakelijkheid in het


Nederlandse recht, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 1991, pp. 63-76.
Zie ook de artt. 6:74 en 6:75, een tekortkoming kan niet aan de schuldenaar worden toegerekend
als deze niet aan zijn schuld is te wijten noch krachtens een rechtshandeling, noch krachtens in
het verkeer geldende opvattingen. Artikel 6:76 gaat over hulppersonen en art. 6:77 over
hulpzaken. Een tekortkoming kan dus ook aan een hulpzaak worden toegerekend. De schuldenaar
moet altijd instaan voor hulppersonen, maar niet altijd voor hulpzaken; Verslag
Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 199, TvGr, 1993, pp. 148-154.
HR 17 oktober 1986, NJ 1987, 124.
HR 5 januari, 1968, NJ 1968, 102, Fokker-Zentveld en HR 13 december 1968, NJ 1969, 174,
Cadix. Zie afdeling 7.1.3. BW en Rechtbank Haarlem 25 februari 1986, TvGr, 1987, 3. Het ging
hier om een defecte chip van een geimplanteerde pace-maker. De arts werd niet aansprakelijk
geacht voor de later defect gebleken chip. Zie verder art. 6:173. Op ziekenhuis en arts rust een
risico-aansprakelijkheid als zij bezitter zijn van gebrekkige medische hulpmiddelen. Maken zij
gebruik van zaken waarvan zij geen bezitter zijn dan kan art. 6:181 BW van toepassing zijn. In
1988 bepaalde het Hof Amsterdam dat een pace-maker wel een hulpzaak was. Het doel van de
pace-maker was het verminderen van hartklachten en niet het implanteren als zodanig; Verslag
Najaarsvergadering Vereniging voor Gezondheidsrecht 1993 TvGr, 1993, pp. 148-154.

arts een patint behandelt zonder dat er een overeenkomst bestaat (de artt. 6:198 t/m 202 BW).
Zaakwaarneming is het vrijwillig (mede) behartigen van de belangen van een ander voor diens
rekening en risico, terwijl er een zekere noodzaak tot handelen bestaat. Zon situatie doet zich
bijvoorbeeld voor als de patint ten gevolge van bewusteloosheid niet in staat is zijn wil
kenbaar te maken. De wilsovereenstemming is een van de constitutieve vereisten voor een
rechtsgeldige overeenkomst (de artt. 3:33 t/m 3:35 en 6:217 t/m 6:230 BW). Zonder
wilsovereenstemming komt een overeenkomst niet tot stand. Zodra de patint weer bij
bewustzijn is en er overlegd kan worden met hem of de naaste familie over zijn behandeling,
wordt er geacht een overeenkomst tot behandeling te zijn gesloten. Daarom wordt een actie uit
zaakwaarneming zelden ingesteld.

3.2.Aansprakelijkheid werkgever
De patint die schade heeft ondervonden van een behandeling in het ziekenhuis kan zowel de
ondergeschikte die de fout heeft gemaakt als het ziekenhuis aanspreken. Meestal zal het
ziekenhuis worden aangesproken, omdat de werkgever draagkrachtiger is dan een werknemer in
loondienst. Volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) zowel in Nederland, Aruba als de
Nederlandse Antillen is het ziekenhuis aansprakelijk voor fouten door ondergeschikten
gemaakt. De CAO die van toepassing is op de rechtspositie van medewerkers in het ziekenhuis
in Aruba gaat uit van het BW en geeft enige uitleg over de aansprakelijkheid van de werkgever
voor de werknemer. Artikel 7 van de CAO regelt de verplichtingen van de werknemer en de
werkgever. Voornamelijk worden hier de verplichtingen van de werknemer genoemd. Artikel
7.9 zegt:
Werknemer is niet aansprakelijk voor tijdens de dienstuitoefening door hem toegebracht letsel aan
derden, dan wel schade aan goederen van derden en/of werkgever, dan in geval van opzet of grove
nalatigheid van de werknemer.

Wie wel verantwoordelijk is vermeldt de Arubaanse ziekenhuis CAO niet, maar dat zal
ongetwijfeld het ziekenhuis zelf zijn. Als aan een ondergeschikte grove schuld of opzet voor
onzorgvuldig handelen valt toe te rekenen is het ziekenhuis k aansprakelijk maar niet
draagplichtig. Het ziekenhuis kan als het wordt aangesproken om de schade te vergoeden, die
onder die omstandigheden vervolgens op de werknemer verhalen.26
Leerling- verpleegkundigen en verzorgenden, benevens al het andere personeel in loondienst
van het ziekenhuis vallen onder de CAO. In de prklinische periode van het verplegend en
verzorgend personeel zal de opleiding een verzekering hebben afgesloten. Het is altijd
verstandig om als personeelslid even te informeren of dat ook inderdaad zo is.
In Nederland kan het ziekenhuis als er een fout is gemaakt door opzet of grove schuld van een
werknemer en er schadevergoeding is betaald door het ziekenhuis, dit bedrag niet terugvorderen

26.

Voor de verdeling van de interne draagplicht zie HR 26 juni 1959, NJ 1959, 551, De Bont vs
Zuid-Ooster. Het ging hier om een verkeersfout van een buschauffeur waardoor de werkgever
schade leed. De werkgever sprak de arbeider aan uit wanprestatie. Uit dit arrest blijkt dat
uitoefening van het regresrecht niet aanvaardbaar kan blijken als het gaat om lichte fouten van de
werknemer. De aard van de arbeidsovereenkomst kan met zich meebrengen dat de werkgever de
gevolgen moet dragen van geringe fouten die de arbeider bij de verrichting van zijn
werkzaamheden op grond van zijn dienstbetrekking begaat. De aard van de onderlinge
arbeidsovereenkomst bepaalt de zwaarte van het uit te oefenen verhaal (regresrecht) van de
werkgever op de werknemer voor schade door de werknemer toegebracht op grond van art. 1403
BW (oud). Het gaat dan uiteraard om die gevallen waarin de werkgever door derden
aangesproken de betreffende schade heeft betaald.
9

van degene die de fout maakte. Dit zogenaamde regresrecht is in de CAO in Nederland
uitgesloten. Deze regeling bestaat nog niet in de Arubaanse CAO, maar zou er wel moeten
komen. Door een betrekkelijk geringe fout kan in een ziekenhuis grote schade voor een patint
ontstaan. Een schade die in geen verhouding staat tot het salaris van degene die de fout maakte.
De meest gangbare regeling is dat het ziekenhuis een aansprakelijkheidsverzekering heeft
afgesloten, waarbij dekking wordt gegeven voor:
-

de aansprakelijkheid van het ziekenhuis voor eigen fouten,


de aansprakelijkheid van het ziekenhuis in zijn hoedanigheid van werkgever, dus voor
fouten van ondergeschikten.

Het zou juist zijn als het ziekenhuis de verzekering zou uitbreiden tot de eigen aansprakelijkheid
van de in dienst van het ziekenhuis werkzame personen. Eveneens zou dat moeten gelden voor
personen die niet in dienstverband van het ziekenhuis werken, maar wel diensten verrichten
voor het ziekenhuis. De meeste artsen werkzaam in het ziekenhuis zijn eigen ondernemer en
huren goederen en diensten in het ziekenhuis.

3.3.Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Wegens overtreding van een strafrechtsregel kan men voor de strafrechter worden gedaagd. In
het beroep van ziekenverzorgende/verpleegkundige of arts kan het maken van een ogenschijnlijk kleine fout al tot gevolg hebben, dat men terecht komt bij de zware artikelen uit
het WvSr over dood door schuld of zwaar lichamelijk letsel door schuld. Er moet sprake zijn
van schuld, wil er sprake zijn van strafbaarheid. Hiermede wordt bedoeld grove onachtzaamheid, ernstige onoplettendheid of aanmerkelijke schuld. Niet een geringe fout, welke ons
allemaal kan overkomen leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar (ernstige) onachtzaamheid, zorgeloosheid of verzuim van elementaire plichten, welke goede ziekenverzorgenden/verpleegkundigen of artsen onder dezelfde omstandigheden in acht zouden nemen. In
een strafproces zal minder gauw van schuld worden gesproken, dan in een proces voor de
burgerlijke rechter. De graad van verwijtbaarheid is in een strafproces aanzienlijk zwaarder.
Hieruit volgt in ieder geval, dat een medewerker nooit een handeling moet verrichten, die hij
niet beheerst. Het gaat om mensenlevens. En elk mensenleven is kostbaar.

4. Het beroepsgeheim (op het terrein van de volksgezondheid)


De grenzen van het beroepsgeheim worden bepaald door de wet en de uitspraken van (vooral)
straf- en tuchtrechter. Uit deze uitspraken blijkt hoezeer maatschappelijke ontwikkelingen
medebepalend zijn voor de opvattingen omtrent het beroepsgeheim.
Er bestaat een beroepsgeheim ten behoeve van de patint en niet ten behoeve van de medische
beroepsbeoefenaar. Een beroepsgeheim is noodzakelijk in het belang van de individuele patint
en in het algemeen belang. Niemand mag uit vrees voor het bekend worden van bepaalde feiten
ervan weerhouden worden geneeskundige hulp te zoeken.
Het beroepsgeheim is op twee manieren wettelijk beschermd, strafrechtelijk en tuchtrechtelijk.
Artikel 285 WvSr stelt straf op het opzettelijk schenden van het beroepsgeheim. Dit artikel
wordt weinig gebruikt. De meeste schendingen van een beroepsgeheim worden behandeld door
de tuchtrechter. Voor verpleegkundigen en ziekenverzorgenden bestaat (nog) geen
beroepsgeheim. Dit bestaat in beginsel alleen voor artsen en soms naar analogie voor
verpleegkundigen.

10

4.1.Het verschoningsrecht
Het verschoningsrecht is geregeld in de artt. 217 e.v. Wetboek van Strafvordering (WvSv)
Nederland, art. 191 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Nederland (BRv) en de artt. 149
WvSv en 1928 BW Nederlandse Antillen (NA) en Aruba. Dit betekent dat men, wanneer men
als getuige of deskundige in een proces wordt opgeroepen en daarom verplicht is aan de rechter
te vertellen wat men weet, zich kan beroepen op zijn plicht tot geheimhouding uit hoofde van
stand, beroep of ambt ten aanzien van die zaken, waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is
toevertrouwd. Niet iedereen die een zwijgplicht heeft, heeft ook een verschoningsrecht. De
kring van geheimhouders is dus ruimer. De verpleegkundige en ziekenverzorgende hebben een
geheimhoudingsplicht. De Hoge Raad oordeelde in 1990 dat de verpleegkundige een zelfstandig
verschoningsrecht in een civiele procedure heeft.27
Tot deze uitspraak was de jurisprudentie daar niet eenduidig over. De arts heeft vanzelfsprekend een beroepsgeheim, een zwijgplicht en een verschoningsrecht. Hij kan het
beroepsgeheim echter niet inroepen tegen de patint. Alle medewerkers in het ziekenhuis
hebben op grond van de CAO (en ook het strafrecht) een plicht tot geheimhouding over datgene
wat hen in hun beroepsuitoefening ter kennis komt over een patint. Dit betekent niet dat
ziekenverzorgenden een eigen verschoningsrecht hebben. Tot op heden zijn er nog niet veel
procedures gevoerd waarbij ziekenverzorgenden waren betrokken. Dit kan veranderen, zeker op
Aruba, als het patintenrecht die aandacht krijgt die het verdient.

4.2.Schending beroepsgeheim
Er zijn omstandigheden die kunnen leiden tot het zich ontheven voelen van de plicht tot
geheimhouding (bijvoorbeeld bij kindermishandeling, incest, het beramen van een ernstige
misdaad). Ook zijn er landsverordeningen die het beroepsgeheim doorbreken (bijvoorbeeld de
Landsverordening op de besmettelijke ziekten: aangifteplicht ten aanzien van bepaalde ziekten).
Het is nuttig zich goed te realiseren dat een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg voor
schending van het beroepsgeheim ter verantwoording kan worden geroepen voor de rechter.
Alle voor en tegens van zon schending moeten dus wel heel grondig worden overwogen. Het
recht op geheimhouding wordt beschermd door een met straf bedreigde geheimhoudingsplicht
in art. 285 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (WvSr). Het recht op geheimhouding
wordt tevens beschermd door het verschoningsrecht van art. 149 Wetboek van Strafvordering
Aruba (WvSv).

5. Patintenrecht
De afstand tussen de arts en de patint is in de loop van de laatste tientallen jaren, in Nederland
en Aruba toegenomen. De patint wordt steeds afhankelijker, ondergaat steeds onbegrijpelijker
behandelingen; de arts wordt steeds gespecialiseerder en overziet steeds minder de patint als
geheel (zowel ziel als lichaam). Naarmate verpleegkundigen en ziekenverzorgenden meer
betrokken worden bij ingewikkelde medisch-technische handelingen, dreigt ook tussen
ziekenverzorgenden, verpleegkundigen en de patint een dergelijke kloof te ontstaan. Deze
afstand moet overbrugd worden. Er wordt dan ook in toenemende mate gewerkt aan een meer
gelijkwaardige relatie tussen de arts, de patint en de ziekenverzorgende/verpleegkundige.

5.1.Arubaanse Staatsregeling
In de Staatsregeling van Aruba komen bepaalde grondrechten voor, zoals de vrijheid van
godsdienst, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van drukpers enz. Ook wordt in de

27.

HR 23 november 1990, NJ 1991, 761; TGr 1991, pp. 119-121,


11

staatsregeling de regeling van bepaalde onderwerpen aan de wetgever opgedragen zoals


onderwijs en sociale zorg. Artikel V.23/1 van de Arubaanse Staatsregeling draagt de wetgever
op maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. De Staatsregeling van de
Nederlandse Antillen noemt in artikel 141 de zorg voor de openbare gezondheid. De
grondrechten komen ook voor in de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, maar minder in
aantal en minder uitgewerkt. De grondrechten in de Arubaanse Staatsregeling geven een betere
bescherming aan de burger dan de Nederlands-Antilliaanse Staatsregeling. Temeer daar de
rechter de formele wet (de landsverordening) mag toetsen aan hoofdstuk I van de Arubaanse
Staatsregeling. Deze toetsingsbevoegdheid van de rechter bestaat niet in Nederland, noch in de
Nederlandse Antillen. Indirect is de zorg voor de volksgezondheid verder erkend door
aanvaarding van het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie (1947), waarin is vastgelegd
het grondrecht van ieder menselijk wezen op het genot van een zo goed mogelijke gezondheidstoestand en ook de verantwoordelijkheid van de regeringen voor de gezondheid van haar
volken.

5.2.Grondrechten
Ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), het Europees Sociaal
Handvest (1961) en de definitieve overeenkomst van de Verenigde Naties (1966) zijn sociale
grondrechten op gezondheidsvoorzieningen terug te vinden. De bewustwording ten aanzien van
deze rechten is een proces dat nu in volle gang is. In Nederland meer dan in Aruba of de
Nederlandse Antillen. Rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale grondrechten kan het recht op
bescherming van de gezondheid worden geformuleerd. Het recht op privacy houdt weer het
recht op geheimhouding in. Het recht op integriteit van het lichaam en het recht op
zelfbeschikking, houdt het recht van goede medische informatie in en het recht geen
behandeling te ondergaan zonder dat de patint daartoe toestemming heeft gegeven. Het
aanvaarden van de rechten van de patint houdt ook in, dat elke medische instelling een
onafhankelijke klachtencommissie dient te hebben. Een patint moet kunnen klagen over zijn
behandeling zonder dat daar repercussies tegenover staan. De belangrijkste rechten van de
patint zijn:
-

recht op informatie,
recht op zelfbeschikking,28
recht op privacy,
recht op geheimhouding (beroepsgeheim, zwijgplicht en verschoningsrecht),
recht op vrije keuze van de hulpverlener,
recht op klachtbehandeling,
recht op bescherming bij research.

6. De goederen van de patint

28.

Het recht op zelfbeschikking speelt een belangrijke rol bij het besluit om euthanasie (te laten) toe
(te) passen. Dit is een zeer controversieel onderwerp. De wetgever is er niet in geslaagd om een
parlementaire meerderheid te verkrijgen om het verbod van hulp bij zelfdoding uit het wetboek
van strafrecht te verwijderen. Bij Koninklijk Besluit van 17 december 1993, Stb. 1993, 688 is de
Wet op Lijkbezorging gewijzigd (wet van 2 december 1993, Stb. 1993, 643). Op grond van art.
10 van de wet op de Lijkbezorging moet een speciaal formulier worden ingevuld met vermelding
van de doodsoorzaak, door de arts die de dood heeft geconstateerd. Daarop moet levensbeindiging op uitdrukkelijk verzoek of zonder uitdrukkelijk verzoek worden vermeld.
Inwerkingtreding van het betreffende KB zal op een bij KB nader te bepalen tijdstip geschieden,
Nederlands Juristenblad (NJB) 1994, p. 73.

12

Als een patint wordt opgenomen in het ziekenhuis ontstaat er een rechtsband tussen deze
patint en het ziekenhuis. Op grond van die rechtsband hebben patint en ziekenhuis rechten en
plichten. De patint heeft recht op verpleging en verzorging en bescherming van zijn of haar
eigendommen. De patint moet er wel rekening mee houden dat een ziekenhuiskamer geen
veilige bewaarplaats is voor kostbaarheden. Kostbaarheden moeten bij het ziekenhuis in
bewaring worden gegeven. Indien er schade ontstaat aan lijfgoederen van de patint, dan wil dat
niet zeggen dat het ziekenhuis vrijuit gaat. Het ziekenhuis heeft een zorgplicht voor lijfgoederen
van de patint.
Lijfgoederen van de patint zijn:
-

noodzakelijke kleding, toiletgerei, lectuur, horloge, bril, eenvoudige sieraden en een klein
bedrag aan geld (tussen de Al. 50,-. en Al. 100,-.). Het zal van de omstandigheden
afhangen of de patint zelf de schade moet dragen of dat het ziekenhuis de schade moet
vergoeden.

Een voorbeeld:
Verlies van goederen op een afdeling Eerste Hulp, waarnaar een zwaargewonde patint na een
ongeval is vervoerd zal in het algemeen geen schuldverminderende omstandigheid voor het
ziekenhuis zijn. Een patint die in een dergelijke situatie verkeert is niet in staat het beheer over
zijn eigen goederen te voeren. De zorg van het ziekenhuis moet dan zelfs nog groter zijn dan op
de gewone afdelingen waar het rustig is en de patinten wel hun eigen zaken kunnen beheren.
Wordt er onder zeer hoge spanning en in grote haast gewerkt, dan zal dat onder omstandigheden de zorgplicht van de verpleegkundige/verzorgende verlichten.
Speciale aandacht moet worden gegeven in gevallen waar het gaat om minderjarige patinten,
zij die onder curatele staan en patinten die in de war zijn. Voor minderjarigen en onder
curatele gestelden wordt het beheer over hun goederen uitgeoefend door hun wettelijke
vertegenwoordigers. Zij zijn verantwoordelijk. Het ligt problematischer bij die patinten die niet
behoren tot de zojuist besproken groepen, maar ook niet over hun geestesvermogen beschikken
om hun goederen te beheren. Gedacht kan worden aan comateuze patinten, gedesintegreerde,
psychiatrische patinten of psychisch gestoorde patinten. In zon geval zal het ziekenhuis,
tenzij er overmacht is, verantwoordelijk zijn voor de goederen van de patint. Met name de
verpleging en verzorging moet letten op de volgende punten.

6.1.Aandachtspunten
1. Wijs de patint bij opname op de huisregels, waarin vermeld dient te staan, dat de patint
tegen ontvangstbewijs zijn/haar kostbaarheden in bewaring kan geven. Ook dient duidelijk
te zijn voor de patint wat hij moet doen als bij verlies of beschadiging van goederen de
patint een eis tot schadevergoeding wenst in te dienen.
2. Elke patint dient te beschikken over een eigen, deugdelijk afsluitbare kastruimte; is deze er
niet dan zal het verlies van lijfgoederen in principe voor rekening van het ziekenhuis zijn,
tenzij het ziekenhuis kan bewijzen dat het verlies aan de patint is toe te rekenen.
3. Verzorgenden en verpleegkundigen hebben een zorgplicht k ten aanzien van lijfgoederen
en kostbaarheden van patinten.
4. Bij afgifte van kostbaarheden of overplaatsing van de patint naar een andere afdeling
moeten deze omstandigheden schriftelijk worden vastgelegd.
5. Lijfgoederen van een overleden patint kunnen altijd zonder ontvangstbewijs aan de familie
worden afgegeven, tenzij er problemen zijn te verwachten. Afgifte van kostbaarheden moet
altijd geschieden tegen ontvangstbewijs.
6. Juridisch gezien is het niet verstandig dat een verpleegkundige/verzorgende of arts bij
13

verlies of beschadiging schuld erkent. Geef het verlies, de diefstal of de beschadiging wel
direct door aan het hoofd of de directie. Raadpleeg zonodig een advocaat. Laat niet toe dat
zonder meer de medische dienst, de verpleging of verzorging beschuldigd wordt, maar wees
wel eerlijk als door toedoen van de verpleging/verzorging of arts iemand schade is
toegebracht. Zorg in voorkomende gevallen voor goede rechtskundige hulp. Het is
verstandig u op de hoogte te stellen, van de voorwaarden waaronder het ziekenhuis haar
personeel heeft verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid en tegen fouten en
onzorgvuldigheden die schade opleveren voor derden.

7. Medisch handelen door onbevoegden


Met het ingewikkelder worden van de technologie in de gezondheidszorg is ook het aantal
geneeskundige verrichtingen toegenomen. Omdat de arts die handelingen niet allemaal zelf kan
uitvoeren gebeurt dat vaak door een verpleegkundige of verzorgende. Volgens de wet mag dat
niet, noch in Nederland noch in de Nederlandse Antillen en Aruba. De Landsverordening van
19 december 1958 regelende de uitoefening der geneeskunde29 stelt dat alleen de arts bevoegd is
tot het verrichten van geneeskundige handelingen. Onder invloed van de toegenomen
mondigheid van de patint en omdat de overheid de patintenrechten wil honoreren staan er in
Nederland verschillende nieuwe wetten op stapel.

7.1.De wet en de praktijk


Sinds 16 mei 1986 is in Nederland een ontwerp van wet Beroepen in de Individuele
Gezondheidszorg (BIG) in behandeling. Deze wet regelt het tuchtrecht voor bepaalde
beroepsgroepen in de gezondheidszorg (waaronder verpleegkundigen), stelt kwaliteitseisen aan
de medische zorg en wil de geneeskunde voor een groot deel vrijlaten. Behalve een aantal
voorbehouden handelingen, zoals onder andere het geven van injecties, het inbrengen van een
infuus en het toedienen van sondevoeding. Deze handelingen zouden onder bepaalde
voorwaarden wel door onbevoegden mogen worden uitgevoerd. En daar wringt nu juist de
schoen in de dagelijkse praktijk. Deze voorwaarden zoals scholing en bekwaamheid tot het doen
van geneeskundige handelingen door de onbevoegde, bijstand en toezicht van de arts en
duidelijke opdrachten van de arts die te controleren zijn blijken in de praktijk meestal niet te
realiseren. Zeker niet in de wijkverpleging. Voor veel verpleegkundigen en verzorgenden is
deze onduidelijke en afhankelijke positie een zware belasting. Wie zelf niet mag meedenken
over handelingen, die zij of hij moet verrichten wordt tot een instrument gemaakt en is geen
handelend mens maar een ding.
In het verleden werd dit juridisch probleem praktisch opgelost. Men deed gewoon de
handelingen die de arts opdroeg en realiseerde zich niet zo zeer de consequenties daarvan.
Immers de gezondheidszorg zou niet kunnen functioneren zonder het onbevoegde handelen van
verpleegkundigen en verzorgenden. Met uitzondering van noodgevallen is de ziekenverzorgende/verpleegkundige niet bevoegd tot het zelfstandig en op eigen initiatief verrichten van
geneeskundige handelingen. Met name in de ambulancepraktijk verrichten niet-medische
beroepsbeoefenaren regelmatig medische handelingen en overschrijden daarmee de grens van
hun bevoegdheid.30 Het verrichten van geneeskundige handelingen door daartoe niet bevoegden
is een strafbaar feit. Artikel 1 van de Landsverordening van de 19de december 1958 regelende

29.
30.

PB 1958, 174.
Van Wijmen e.a., Een soms heel erg verlengde arm, Juridische beschouwingen rondom de
uitvoering van medische handelingen in de ambulance, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (TvGr)
1993, pp. 419-429.

14

de uitoefening van de geneeskunst stelt duidelijk in artikel 1:


1. Uitoefening van de geneeskunde, waaronder wordt verstaan het verlenen van genees-, heel-,
verlos-, of tandheelkundige raad of bijstand als beroep, is alleen geoorloofd aan degenen, die de
bevoegdheid daartoe volgens artikel 2 bezitten.(genoemd in artikel 2 wordt de arts).

De landsverordening geeft de arts niet de bevoegdheid medische handelingen aan onbevoegden


te delegeren (door hen te laten uitvoeren). Naar algemeen juridisch inzicht (het gevolg van
rechterlijke uitspraken om de praktijk juridisch mogelijk te maken) is het de verpleegkundige
toegestaan medische handelingen te verrichten als verlengde arm van de arts. Voor de
ziekenverzorgende bestaat deze bevoegdheid naar algemeen juridisch inzicht niet. Voor de
verlengde arm is nodig:
a. dat de arts toezicht houdt op de wijze van uitvoering;
b. dat de arts de wettelijke en morele verantwoordelijkheid blijft houden voor wat de
verpleegkundige of ziekenverzorgende in zijn opdracht op geneeskundig terrein doet;
c. dat de arts de ziekenverzorgende/verpleegkundige wijst op bijverschijnselen en complicaties
en aangeeft hoe te handelen;
d. dat de arts de handeling opdraagt of toevertrouwt aan een bekwame ziekenverzorgende/verpleegkundige die de handeling beheerst, hetgeen hem/haar de vrijheid geeft de opdracht
te weigeren;
e. dat de arts de ziekenverzorgende/verpleegkundige op zodanige wijze op de hoogte houdt en
in kennis stelt van de toestand van de patint, dat hij/zij voor de arts niet alleen verlengde
arm is, maar ook oog, oor en geweten kan zijn.

7.2.De verlengde arm


De praktijk leert dat toezicht van de arts niet altijd gewaarborgd kan zijn. In de Nederlandse
Antillen en Aruba is het aantal dienstdoende artsen in het ziekenhuis s avonds en s nachts
geenszins toereikend. Men probeert dit probleem in Nederland op te lossen door autorisatie
(ook wel genoemd: delegatie, mandaat, machtiging, volmacht, bekwaamheidsverklaring). Als er
een medische fout werd gemaakt door een verpleegkundige of verzorgende baseert de rechter
zich sinds 1953 in Nederland, op de verlengde arm theorie. De onbevoegde is als het ware het
verlengstuk van de arts. Voor de opdracht van de verrichting is de arts verantwoordelijk.
Gezien het gebrek aan een wettelijke regeling op het gebied van medische handelingen door
onbevoegden (officieel mag een ziekenverzorgende/verpleegkundige geen injectie geven) zijn
ziekenhuizen overgegaan tot specifieke interne regelingen. De ziekenverzorgende of
verpleegkun-dige volgt een opleiding tot het verrichten van een bepaalde medische handeling
(bijvoorbeeld intraveneus prikken) en legt daarover een examen af. Als het resultaat goed is
krijgt zij een autorisatiebewijs om de handeling alleen op die afdeling te verrichten ondertekend
door de geneeskundige, de directeur en degene die examen heeft gedaan. De
ziekenverzorgende/verpleeg-kundige is dan bekwaam de handeling te verrichten, maar zij is
daartoe niet bevoegd. De aansprakelijkheid voor fouten is bij deze constructie nog steeds niet
helder.
De zogenaamde bekwaamheidsverklaring (of autorisatiebewijs) gaat ervan uit dat de
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de geneeskundige handeling bij de
verpleegkundige of verzorgende ligt. Volgens de theorie van de verlengde arm blijft de arts
echter aansprakelijk voor de uitvoering van de geneeskundige handeling door de onbevoegde. In
veel gevallen maakte de rechter uit dat de onbevoegde verantwoordelijk was voor de uitvoering
van de foutieve geneeskundige handeling of bestond er een gezamenlijke aansprakelijkheid van
arts en verpleegkundige (ziekenhuis). In Nederland is een speciale Commissie belast geweest

15

met het in categorien indelen van medische handelingen voor verpleegkundigen.31


Ziekenverzorgenden worden (in Nederland) niet geacht medische handelingen te verrichten. De
handelingen werden in een viertal categorien onderverdeeld:
1. Handelingen die verpleegkundigen met een A, B, Z, MBO of HBO diploma mogen
vervullen;
2. Handelingen die alleen door gespecialiseerde verpleegkundigen mogen worden verricht,
zoals anesthesiemedewerkers, intensive-care verpleegkundigen, etc;
3. Handelingen waarvoor een autorisatie is vereist,
4. Handelingen die nimmer door een verpleegkundige mogen worden uitgevoerd.
Met name de handelingen in categorie 4 worden in Nederland en Aruba veelvuldig uitgevoerd.
Daar deze Commissie geen wettelijke status had, maar alleen maar adviseerde aan een
belangrijk adviesorgaan van de Minister van Volksgezondheid is de gemaakte indeling niet
bindend. Alhoewel de meeste ziekenhuizen in Nederland in theorie deze indeling volgden, volgt
het ontwerp van wet Beroepsuitoefening Individuele Gezondheidszorg (BIG) deze indeling niet.
De verant-woordelijkheid wordt als volgt geconstrueerd, de verpleegkundige/ziekenverzorgende
is verant-woordelijk voor de juiste uitvoering van de medische handeling, de arts is
verantwoordelijk voor de opdracht en het ziekenhuis is verantwoordelijk voor de vervulling van
de voorwaarden, waaronder een foutloze uitvoering kan plaatsvinden. Helemaal juist is deze
opvatting niet. In de theorie van de verlengde arm, dat wil zeggen de onbevoegde verricht een
medische handeling als verlengstuk van de arts, blijft de arts verantwoordelijk, k voor de
uitvoering. In de rechtspraak is geen heldere lijn te ontdekken. De Hoge Raad veroordeelde in
1986 een arts voor het niet goed tellen van de operatiegazen door de operatiezuster.32 Er was
een gaas in de patint achter gebleven, met alle gevolgen van dien. Ook worden artsen en
verpleegkundigen veroordeeld als zij gezamenlijk onoplettend zijn geweest. Er is nauwelijks
jurisprudentie met betrekking tot ziekenverzorgenden, omdat zij niet geacht worden medische
handelingen uit te voeren, maar dat in de praktijk veelvuldig doen, zeker in de bejaardenzorg en
het verpleeghuis.
In Nederland zijn een aantal jaren geleden stemmen opgegaan voor een eigen uitvoeringsbevoegdheid voor verpleegkundigen (en verzorgenden) na opdracht van de arts. Het is mogelijk
dat een dergelijke regeling in de wet BIG komt voor verpleegkundigen, maar zeker is dat niet.
Tot voor kort ging de het wetsontwerp uit van een ingewikkelde verlengde armconstructie.33

31.

32.
33.

Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies inzake de verantwoordelijke en


aansprakelijkheid van verpleegkundigen en leerling-verpleegkundigen in de intramurale
gezondheidszorg, s-Gravenhage, mei 1972; Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies
inzake nadere regelingen met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige en
de leerling-verpleegkundige in het algemene ziekenhuis, Rijswijk, september 1976; Centrale
Raad voor de Volksgezondheid, Vijfde deelrapport bij het basisrapport betreffende specialisaties
in de verpleegkunde; de verpleegkundige belast met taken bij het ambulance vervoer, Rijswijk,
juli 1976; Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies inzake het voorontwerp van wet op
de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), VAR 38, VOMIL, Leidschendam, 1982;
Ministerie van WVC, Eerste Interimrapport van de Commissie Verantwoordelijkheid
Verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen, VAR 51, Leidschendam, 1985; Ministerie van
WVC, Tweede Rapport van de Commissie Verantwoordelijkheid verpleegkundigen in algemene
ziekenhuizen, VR 85/29, Leidschendam, 1985; Advies inzake verantwoordelijkheid
verpleegkundigen in de extramurale gezondheidszorg, Vaste Commissie Verpleging van de
Nationale Raad voor de Volksgezondheid, Zoetermeer, juni 1986.
HR 17 oktober 1986, NJ 1987, 124.
Volgens de laatste wijzigingen in de BIG zal iedereen medische handelingen mogen verrichten,
niet alle geneeskundige handelingen worden echter vrij gegeven. Verpleeg-kundigen zullen niet
langer als verlengde arm fungeren maar eigen bevoegdheden hebben als zij medische

16

In Nederland zijn in 1989, criteria34 ontworpen voor het omgaan met medische handelingen
door onbevoegden, door ondermeer de vereniging voor Anesthesiemedewerkers. Dit is met
name van belang voor de bewijslast, indien er fouten zijn gemaakt en het niet duidelijk is of de
arts wel de juiste opdracht heeft gegeven. Daarom moet een opdracht van een arts tot een
medische handeling altijd schriftelijk worden gegeven. Zowel ter bescherming van de patint,
als de arts en degene die de handeling uitvoert. In noodgevallen kan het telefonisch, maar de
opdracht zou dan op een band moeten worden opgenomen en achteraf schriftelijk moeten
worden bevestigd.35

7.3.De Wet BIG


Op 25 juni 1992 is het voorstel van wet BIG door de Tweede Kamer aangenomen. Daarna is het
behandeld in de Eerste Kamer. De wet BIG is in Nederland van kracht geworden op 1 januari
1994. Zoals vermeldt regelt de wet de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg.
Artikel 1 van de wet verstaat onder individuele gezondheidszorg geneeskunst en daarnaast
alle andere handelingen inclusief onderzoek en advies) rechtstreeks betrekking hebbende op
een persoon en ertoe strekkende diens gezondheid te bevorderen of te bewaken. Het gaat dus
om het hele terrein van de Wet Uitoefening Geneeskunst, vergelijkbaar met de gelijknamige
landsverordening plus alle andere handelingen die tot de (gezondheids) zorg behoren,
rechtstreeks gericht op een persoon. De wet regelt de opleiding en het toekennen van een
beschermde titel aan de opgeleiden, alsmede zogenoemde voorbehouden handelingen en de te
stellen kwaliteitseisen. Het beroepsmonopolie wordt in de wet opgeheven, een aantal
voorbehouden handelingen mag echter alleen door bevoegden worden uitgeoefend. Het doel
van de wet is de bevordering van de kwaliteit van de zorg die beroepsbeoefenaren leveren en de
bescherming van de patint tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van
beroepsbeoefenaren. De kwaliteit wordt beschermd door:
-

constitutieve registratie;
titelbescherming;
regeling specialismen;
bepalen van het deskundigheidsterrein;
voorbehouden handelingen;
tuchtrecht;
maatregelen wegens ongeschiktheid;
strafbepalingen.

Het voeren van een door de wet beschermde titel impliceert deskundigheid op het terrein
waarop de titel betrekking heeft. De wet vormt de basis voor de tuchtrechtspraak voor al
diegenen die in een register ingeschreven staan. Tevens bevat de wet enkele strafbepalingen ten
aanzien van:
- het veroorzaken van schade bij het verlenen van zorg door een niet-gekwalificeerde
beroepsbeoefenaar (dat is ook de hulpverlener die buiten het gebied van zijn deskundigheid
treedt);

34.
35.

handelingen verrichten in opdracht van de arts. De beroepsbeoefenaar die gezondheidsschade


toebrengt aan de patint of de aanmerkelijke kans daarop veroorzaakt, is strafbaar. De wet regelt
een titelbescherming, maar geen beroepsbescherming meer. Met de wet BIG wordt ook het
tuchtrecht ingrijpend gewijzigd. Niet alleen artsen, tandartsen, apothekers en verloskundigen
vallen onder de wet, maar ook verpleegkundigen fysiotherapeuten, klinisch psychologen en
psychotherapeuten zullen onder de wet vallen, NJB, 1994, p. 73.
H.B. van Aller in: Wegwijs in de gezondheidszorg (1990) pp. 48-49.
H.D.C. Roscam Abbing, Beroepenregeling in de gezondheidszorg, TvGr, 1992, pp. 135-146.
17

het onbevoegd uitoefenen van voorbehouden handelingen;


het ten onrechte voeren van een beschermde titel.

Het zal zeker tot 1997 duren voordat alle onderdelen van de wet fasegewijs zijn ingevoerd. De
gehele registratie moet worden opgezet en in werking treden. En veel moet nader geregeld
worden door middel van algemene maatregelen van bestuur (AMvBs), die worden voorbereid
door de BIG-Raad. Op 1 december 1995 treedt de wet voor verpleegkundigen (van het eerste
deskundigheidsniveau) in werking op de onderdelen: opleidingseisen, deskundigheidsgebied en
registratie. Beroepsbeoefenaren moeten een verzoek tot inschrijving indienen. Men zal hiertoe
per regio worden uitgenodigd. De wet schrijft voor dat aan de aanvrager inschrijfgeld moet
worden gevraagd. Eind november 1995 werd nadere informatie over de registratie gegeven door
middel van een registratiekrant die binnen het ziekenhuis werd verspreid. Eind 1997 startte de
registratie van artsen en andere art. 3 beroepen, zoals apotheker, klinisch psycholoog,
fysiotherapeut, tandarts en verloskundige. Deze beroepsbeoefenaren hebben een algemene
zelfstandige beroepsbevoegd-heid op het gebied van hun beroep in samenhang met hun
opleiding.
Ten aanzien van verplegenden en verzorgenden van het tweede deskundigheidsniveau geldt
geen constitutieve registratie. Ze hebben een beschermde opleidingstitel op basis van artikel 34
BIG. Net als in het oude systeem verkrijgt men onder de wet BIG de titel verpleegster, verpleger
of ziekenverzorger na het voltooien van de opleiding en behoudt men de titel levenslang. De
registratie is slechts administratief van aard. Daar de wet BIG voor verplegenden en
verzorgenden van het tweede deskundigheidsniveau niet voorziet in een constitutief register,
heeft tot gevolg dat zij niet onderworpen worden aan tuchtrecht en dat er voor hen geen
wettelijke regeling komt voor eventuele specialismen.
De hoofdlijnen van de wet BIG houden in een beroepstitelbescherming, gekoppeld aan de
inschrijving van de desbetreffende beroepsbeoefenaar in een, door de Minister van WVC
ingesteld en beheerd register. De belangrijkste voorwaarden hiertoe zijn voldoen aan door de
wet gestelde opleidingseisen en periodieke registratie. De wettelijke beroepstitelbescherming
heeft betrekking op: arts, Tandarts, apotheker, klinisch psycholoog, psychotherapeut,
fysiotherapeut, verloskundige en verpleegkundige. De beroepsbescherming (dat wil zeggen: een
verbod een gebied van beroepsuitoefening te betreden behalve met een wettelijke toestemming)
komt hiermee te vervallen.
Daarnaast kent de wet een opleidingstitelbescherming, een lichtere regeling (via een
AMvB), waarbij onder andere gedacht wordt aan een ditist, doktersassistente, ergotherapeut,
logopedist, mondhyginiste, oefentherapeut Cesar/Mensendieck, radiodiagnostisch laborant,
radiotherapeutisch laborant. Hierover vindt nog advisering plaats. Voorbehouden handelingen
die een hoog risico voor de patint opleveren, worden aan gekwalificeerde beroepsbeoefenaren
voorbehouden. Het betreft de volgende handelingen:
- heelkundige handelingen;
- verloskundige handelingen;
- catheterisaties en endoscopien;
- puncties en injecties;
- narcose;
- gebruik radio-actieve stoffen en ioniserende straling;
- (effectieve) cardioversie;
- electroshock;
- defibrillatie;
- steenvergruizing;
- kunstmatige fertilisate.
Artikel 38 BIG geeft een uitdrukkelijk verbod voorbehouden handelingen over te dragen, tenzij
18

degene aan wie opdracht wordt gegeven bevoegd en bekwaam is. Ten aanzien van de
bevoegdheid het volgende. Er worden drie niveaus van bevoegdheid onderscheiden:
1. Volledig bevoegd: dat wil zeggen bevoegd de indicatie te stellen en de handeling feitelijk te
verrichten (art. 36), heeft betrekking op bovenstaande lijst. Deze bevoegdheid kan alleen
wettelijk worden toegekend. Let wel: de bevoegdheid strekt uitsluitend voor zover zij
redelijkerwijs mogen aannemen dat zij beschikken over de bekwaamheid die vereist is voor
het behoorlijk verrichten van die handelingen.
2. Zelfstandig uitvoeringsbevoegd: (functioneel zelfstandig bevoegd), dat wil zeggen
bevoegd de handeling feitelijk zelfstandig te verrichten in opdracht van een volledig
bevoegde (art. 39). De bevoegdheid kan worden toegekend bij AMvB, aan registerberoepen,
beroepen met opleidingstitelbescherming, of aan categorien van dergelijke beroepen.
3. Uitvoeringsbevoegd met toezicht: bevoegd onder voorbehoud; dat wil zeggen als bij twee,
maar niet zelfstandig, doch volgens aanwijzingen van de opdrachtgever en met een adequate
mogelijkheid van tussenkomst (toezicht) (art. 35 juncto art. 38).
Bij 2 kan worden opgemerkt dat zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid voor verpleegkundigen
inhoudt dat daarbij geen tussenkomst of toezicht nodig is van een zelfstandig bevoegde
beroepsbeoefenaar (zoals een arts). De uitvoerende moet bekwaam zijn, dat wil zeggen in staat
te zijn de context van de situatie te beoordelen, zonodig daarop te reageren en een zekere mate
van beoordelings- en beslissings- vrijheid te hebben bij het uitvoeren van de voorbehouden
handeling. De Raad BIG adviseert hieronder de volgende handelingen te laten vallen:
-

Injecties
im/sc/iv/inbrengen perifeer infuus;
Catheterisatiesblaas/maagsonde/toedienen geneesmiddelen via pomp/kolf/zakje;
Puncties
venapunctie/hielprik bij neonaten.

Intuberen wordt voortaan gerekend tot de categorie catheterisaties maar wordt geen art. 39
handeling. Verwacht wordt dat in de nieuwe opleidingen voornoemde handelingen zijn
opgenomen. Tot die tijd kunnen verpleegkundigen zich in het ziekenhuis zich laten bijscholen
in deze handelingen.
De regeling van de specialismen zowel voor geneeskundigen als verpleegkundigen, wordt
overgelaten aan de beroepsverenigingen. De Minister erkent daarna de bijbehorende titels. De
bekende verpleegkundige aantekeningen (IC, kinderverpleging O&G) komen te vervallen. Het
tuchtrecht is vernieuwd voor zover het betreft:
-

de tuchtnorm (niet meer het schaden van het vertrouwen in de stand van de geneeskunst,
maar [....] enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van
de individuele gezondheidszorg);
uitbreiding van het aantal beroepen dat aan het tuchtrecht wordt onderworpen;
openbaarheid wordt regel;
versterking van de positie van de patint; hij moet gehoord worden en krijgt inzage in de
processtukken;
het aantal sancties, c.q. maatregelen (van licht naar zwaar):
waarschuwing
berisping;
geldboete van maximaal . 10.000,-;
schorsing van maximaal 1 jaar;
combinatie van geldboete en schorsing;
gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid;
doorhaling van de inschrijving, of ontzegging van het recht wederom in het register te
19

worden ingeschreven;
-

Bij de sancties gedeeltelijke ontzegging en doorhaling kan een voorlopige voorziening


worden getroffen in afwachting van een beroepsprocedure in het belang van de bescherming
van de individuele gezondheidszorg;
de samenstelling van het tuchtcollege, waarin het juridische element ten opzichte van het
beroepsinhoudelijke element is versterkt;
de beroepsprocedures; tegen een uitspraak van een regionaal tuchtcollege (procedure in
eerste aanleg) kan in alle gevallen beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege in
Den Haag.

De BIG kent een afzonderlijke procedure om maatregelen te treffen tegen personen die
ongeschikt zijn voor de uitoefening van hun beroep. De Inspecteur van de Volksgezondheid kan
dit beroep aanbrengen bij het te vormen College van Medisch Toezicht. Beroep tegen een
beslissing van dit college is mogelijk bij het Centraal Tuchtcollege. De patint die zich
benadeeld voelt kan de volgende wegen bewandelen, als het gaat om:
-

tuchtrecht - kwaliteit beroepsuitoefening (zie boven);


klachtrecht - genoegdoening (via interne Wet Klachtrecht);
civiel recht - onder andere schadevergoeding (Burgerlijk Wetboek, waaronder WGBO);
strafrecht - strafbaar feit (Wetboek van Strafrecht n Wet BIG).

In de wet BIG is een artikel (art. 88) opgenomen dat elke beroepsbeoefenaar van een beroep in
de individuele gezondheidszorg (wettelijk geregeld of niet) tot geheimhouding verplicht.36

8. Grondrechten en rechten van de patint


Verpleegkundigen, ziekenverzorgenden, artsen en andere werkenden in de gezondheidszorg
worden geacht rekening te houden met de rechten van de patint. De rechten van de patint zijn
ontstaan als een nadere uitwerking van de mensenrechten. Belangrijke internationale
documenten bevatten fundamentele grondrechten, zoals het recht op leven, het recht op
zelfbeschikking, het recht op privacy, bescherming tegen (medische) experimenten, het recht op
gezondheidszorg, het recht op sociale zekerheid, enz. Zo bestaat er in EEG verband sinds 1977
een charter van de ziekenhuis-patint. Ook het nationale recht en met name de Staatsregeling of
Grondwet van een land kent belangrijke mensenrechten. Voorbeelden hiervan zijn: het recht op
informatie op grond van het behandelingscontract met het ziekenhuis of de arts, het recht een
klacht in te dienen, het recht op geheimhouding en ook het recht de dokter, de zuster of het
ziekenhuis aan te klagen, indien er ernstige fouten zijn gemaakt waardoor de patint schade
heeft geleden. De strafrechter kan de betrokkene een straf opleggen en de burgerlijke rechter
kan bijvoorbeeld het ziekenhuis veroordelen tot een schadevergoeding. De patintenrechten
liggen vaak ook verankerd in de Staatsregeling van een land. Hoofdstuk I van de moderne
Staatsregeling van Aruba bevat de essentile grondrechten. Grondrechten beschermen de burger
tegen inbreuk op de grondrechten door het optreden van de overheid. Soms kunnen
grondrechten ook tussen burgers onderling worden ingeroepen bij de rechter. De grondrechten
zijn ook van groot belang voor gedwongen opgenomen psychiatrische patinten. De
Krankzinnigenwet van 1884 zal in Nederland vervangen worden door de wet Bijzondere

36.

Reader Studiedag De Wet BIG, kwaliteit van Protocollering, School voor gezondheidszorg,
Rotterdam-Zuid, Olympiaweg 350, 3078 HT Rotterdam, 1994; I.P.V. Sindram, BIG in zicht.
Verplegenden en verzorgenden onder de wet BIG; NU91, Postbus 6001, 3503 PA Utrecht,
1993.

20

Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ).37 Ook de Krankzinnigenverordening van


Aruba en de Nederlandse Antillen die opgesteld is naar het voorbeeld van de Nederlandse
Krankzinnigenwet behoeft dringend herziening.

8.1.De Arubaanse Staatsregeling, hoofdstuk I


Als uitgangspunten voor hoofdstuk I van de Staatsregeling zijn de volgende documenten
gebruikt:
-

Verdrag van Rome van 4 november 1950, ter bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden en het daarbij behorende Eerste en het Vierde Protocol.38 Het
Verdrag van Rome is te beschouwen als een uitwerking van de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens (1948).
De Amerikaanse Conventie van mensenrechten van 22 november 1969, de op 16 december
1966 te New York tot stand gekomen.
Internationale Verdragen inzake Burgerrechten en Politieke Rechten39 en inzake de Sociale,
Economische en Culturele Rechten.40
Het Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961.41
De Nederlandse Grondwet van 17 februari 1983.42
De Staatsregeling van de Nederlandse Antillen van 29 maart 1955.43

8.2.Het karakter van de grondrechten


Grondrechten zijn over het algemeen in rechte afdwingbare rechten. Zij hebben tot doel de
individuele vrijheidssfeer van de burger te beschermen tegen een te vergaande ingreep van de
overheid op het persoonlijk leven van de burger. Dit zijn de zgn. klassieke grondrechten. Ook
op Aruba zijn in de relatie tussen burger en overheid de grondrechten een vanzelfsprekende
zaak. Voor een volk op weg naar zijn onafhankelijkheid is het daarom ook essentieel een
politieke structuur te ontwikkelen waarin vrijheid en verdraagzaamheid voorop staan. Deze
begrippen zijn echter inhoudsloos als ze niet gedragen worden door toereikende sociale,
economische en culturele omstandigheden. Een aantal sociale grondrechten zijn daarom
opgenomen in hoofdstuk V van de Staatsregeling. Grondrechten zijn niet absoluut. Beperkingen
moeten mogelijk zijn. Het gebruik van de woorden Allen die [......], Ieder [...], Niemand
[.....] wekken de indruk, dat alleen natuurlijke personen als gerechtigden van de
grondrechtenartikelen moeten worden beschouwd. Dit is niet de bedoeling.
Ook rechtspersonen, groepen en organisaties zonder rechtspersoonlijkheid vallen onder de
werkingssfeer van de grondrechten, voorzover het passend is naar de aard van het betreffende
grondrecht. Toch zijn er bepaalde groepen van personen waarvoor in bepaalde gevallen een

37.

38.
39.
40.
41.
42.
43.

P.J.H. Laurs, Een roman met een happy end? De novelle-BOPZ revisited, NJB, 1992, pp. 634640. De BOPZ is op 17 januari 1994 in werking getreden, Stb. 1993, 671. Er is twintig jaar
verstreken sinds het voorstel van wet werd ingediend, NJB 1994, pp. 140-141. Over het verschil
tussen de Krankzinnigenwet en de BOPZ zie: J.H. Hubben, De wet BOPZ en de opgenomen
patint, NJB, 1994, pp. 213-217; J. de Boer, De Hoge Raad en de BOPZ, NJB, pp. 218-222.
Trb. 1951, 154; Trb. 1952, 80; Trb. 1964, 80; 1969, 24.
Trb. 1969, 99; 1970, 52; 1975, 60.
Trb. 1969, 100; 1975, 61.
Trb. 1962, nr. 3; 1963 nr. 90.
Stb. 1983, nr. 70, PB 1983, nr. 24.
PB 1955, nr. 32.
21

beperking bij de uitoefening van de grondrechten zal moeten gelden. Bijvoorbeeld voor
gedetineerden (bewegingsvrijheid) en voor ambtenaren (recht op vrije meningsuiting).
Dergelijke beperkingen zijn alleen gerechtvaardigd indien de Staatsregeling een
beperkingsclausule terzake noemt.

8.3.Het beperken van de grondrechten


Dit kan gebeuren door middel van doelcriteria. Deze methode houdt in dat terwille van een
aantal beleidsdoeleinden, die per artikel limitatief zijn opgesomd, inbreuk op grondrechten mag
worden gemaakt. Deze methode van beperken van grondrechten wordt veel toegepast in
internationale verdragen. Het voordeel van deze methode is, dat duidelijk is op welke gronden
een grondrecht mag worden beperkt. Het nadeel is, dat grondrechten een ruim toepassingsgebied hebben, waardoor een lange opsomming van de beleidsdoeleinden onvermijdelijk wordt
en sommige beperkingsgronden ook een zekere vaagheid hebben zoals: in het belang van de
openbare orde. Doelcriteria worden onder andere toegepast in de volgende gevallen:
-

de beperking van de godsdienst of levensovertuigingsvrijheid buiten gebouwen of besloten


plaatsen;
de beperking van radio en televisie;
de beperking bij landsverordening van het recht van vergadering en betoging.

8.4.Procedure en competentie voorschriften


Competentie voorschriften wijzen de overheidsorganen aan die bevoegd zijn de beperkingen
vast te stellen, terwijl de procedurevoorschriften de uitoefening van die bevoegdheden aan
bepaalde voorschriften bindt. Alleen de formele wetgever (de Staten en de Regering) is bevoegd
de uitoefening van een grondrecht bij landsverordening te beperken. Er is geen
delegatiemogelijkheid (aan de lagere wetgever zoals de bijvoorbeeld de regering). Indien er zich
een beperking van een grondrecht voordoet moet de wetgever er voor zorgen dat er een
rechtsgang naar een onafhankelijk rechtsprekend orgaan openstaat.

8.5.De horizontale werking van grondrechten


De horizontale werking van grondrechten, ook wel derdenwerking genoemd, betreft de vraag of
grondrechten alleen rechtswerking hebben in de verhouding overheid-burger dan wel eveneens
gelden tussen burgers onderling. Het is zuiverder grondrechten op te vatten als rechtsregels in
de verhouding overheid-burger (verticale werking). De grondrechten kunnen echter al naar
gelang de strekking en formulering van een grondrecht doorwerken in de rechterlijke toepassing
van het privaatrecht (meestal op grond van een actie uit onrechtmatige daad, wil de uitspraak
materile rechtsgevolgen hebben). In welke vorm en met welke rechtskracht dit geschiedt, zal
aan de rechter ter beslissing staan. Derdenwerking van grondrechten doet zich met name voor in
het patintenrecht.

8.6.Toetsing van de landsverordening aan grondrechten in de Staatsregeling


Momenteel kan een landsverordening getoetst worden aan een ieder verbindende internationaal
rechterlijke grondrechtsbepaling (bijvoorbeeld de bepalingen van het Verdrag van Rome van
1950). De toetsingsbevoegdheid van de rechter aan de grondrechten, thans ook aan hoofdstuk I
(de klassieke grondrechten) van de Arubaanse Staatsregeling, beschermt de burger tegen
inbreuken op zijn rechten. Democratisch gelegitimeerde politieke organen (de Staten) zijn de
eerst aangewezen instanties om te oordelen over de vraag of landsverordeningen in
overeenstemming zijn met de Staatsregeling. Toch moet een burger het recht hebben om in een

22

conflictsituatie in rechte een beroep te kunnen doen op zijn grondrecht. En het is de rechter als
onafhankelijke en onpartijdige instantie, die daarover moet oordelen. Het feit dat de rechter
daardoor bij politieke strijdvragen kan worden betrokken lijkt minder belangrijk dan de
realisatie van de rechtsstaat gedachte, waarbij onder andere iedere burger de grondrechten ook
tegenover de overheid kan afdwingen.

8.7.Belangrijke grondrechten in de gezondheidszorg


Enkele van de belangrijkste grondrechten zijn het recht van onaantastbaarheid van het lichaam
en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hiervan is afgeleid het recht op
zelfbeschikking en het recht op privacy. Deze rechten zijn neergelegd in art. I.3 en I.16.
Artikel I.3 van de Staatsregeling van Aruba regelt naast het onderwerp van het huisrecht,
dat van het briefgeheim, de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid de
onaantastbaarheid van het lichaam. Daarom wordt het ook afzonderlijk opgenomen in de rij van
de klassieke grondrechten in de Arubaanse staatsregeling. Het recht op onaantastbaarheid van
het lichaam, geeft, behoudens wanneer daartoe bij of krachtens landsverordening een regeling is
getroffen, bescherming tegen inbreuken zoals gedwongen medische behandeling, bloedafname,
langdurig isoleren van personen in gevangenissen en psychiatrische inrichtingen. Bij het recht
op onaantastbaarheid van het lichaam gaat het om het recht op afweer van invloeden van
buitenaf op het lichaam. Dit recht bevat twee aspecten:

het recht te worden gevrijwaard van schendingen van en inbreuken op het lichaam door
anderen;
het recht zelf over het lichaam te beschikken.

Het recht op onaantastbaarheid van het lichaam blijft ook na iemands overlijden voortbestaan.
De staat of derden mogen na het overlijden, dan ook niet zo maar over iemands stoffelijk
overschot of over bepaalde organen beschikken. Als men dit wel zou willen moet er een
wettelijke regeling worden gemaakt. Indien er geen beperkende wettelijke maatregelen zijn,
beslist een persoon of zijn nabestaanden over wat er na zijn dood met zijn lichaam gaat
gebeuren. De toevoeging ``behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen''
is nodig om bijvoorbeeld verplichte medische keuringen op basis van administratieve wetgeving
mogelijk te maken.
Inbreuk op de geestelijke integriteit wordt geregeld in artikel I.16. Artikel I.16 regelt de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen, recht op
eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. Bij landsverordening worden regels gesteld ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. Bij landsverordening worden regels gesteld inzake de aanspraken van personen op
kennisneming van over hen vastgestelde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt
gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.44
De technische en maatschappelijke ontwikkelingen hebben het vraagstuk van de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer klemmend gemaakt. Eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer wordt thans beschouwd als een essentile voorwaarde voor een menswaardig
bestaan en als een van de grondslagen van onze rechtsorde. De term persoonlijke levenssfeer

44.

De betrokken wetgeving op grond van de leden 1 en 2 is nog niet ingevoerd.


23

bedoelt evenals de term privacy een gebied aan te duiden, waarbinnen elk individu vrij is en
geen inmenging van anderen hoeft te dulden. Het begrip privacy is nog steeds in
ontwikkeling. Het is tegenwoordig veel meer dan het recht zich onbespied in eigen huis en gezin
te bewegen. Aanvankelijk bood het recht op privacy een garantie tegen al te opdringerige
publiciteitsmedia, thans biedt het recht ook bescherming tegen:
-

het onrechtmatig betreden van iemands huis;


het onrechtmatig nagaan van iemands gangen;
gedwongen medisch onderzoek;
inbreuk op de fysieke en morele integriteit en de aantasting van iemands eer en goede naam.

Een soortgelijke opsomming wordt gegeven in de ruime begripsomschrijving in de resolutie van


de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa. Een ruime uitleg van het begrip privacy
is eveneens gegeven door de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens. De
persoonlijke levenssfeer heeft zeer uiteenlopende verschijningsvormen, dus zal de aard en de
mate van bescherming variren. Belangrijk is het verband tussen de registratie van
persoonsgegevens en privacy. Of hierdoor de persoonlijke levenssfeer (inbreuk op de privacy)
wordt aangetast is afhankelijk van de mate van de inbreuk en het eventuele cumulatieve effect.
Daar niet te overzien is welke regelingen en beperkingen nodig zullen zijn, is een ruim
opgezette beperkingsbevoegdheid niet te vermijden in de Arubaanse Staatsregeling. Daarom is
een opdracht aan de wetgever opgenomen, om op het terrein van het vastleggen van
persoonsgegevens regelend op te treden, zie art. I.16/2. Deze regelende bevoegdheid ziet ook op
particuliere registraties. Artikel I.16/1 opent de mogelijkheid om bij of krachtens
landsverordening het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer te beperken.
Artikel I.16/3 geeft aan dat een burger kennis kan nemen van de gegevens die over hem zijn
vastgelegd en welk gebruik ervan is gemaakt. Tevens bestaat de mogelijkheid tot verbetering
van eventuele onjuiste of onvolledige gegevens. Dit lid betekent echter niet dat ten aanzien van
elke persoonsregistratie een inzagerecht bestaat. De opdracht aan de wetgever is ruim gesteld en
laat toe dat de wetgever bepaalt in welke gevallen en hoe een inzagerecht wordt toegekend.

8.8.Ethische Code
In 1973 namen de Organisaties van verpleegkundigen aangesloten bij de International Council
of Nurses (ICN) een internationale code aan. Deze code geldt in Nederland en ook in Aruba en
de Nederlandse Antillen. Deze ICN code stelt dat eerbied voor het leven essentieel is voor
verpleegkundigen en ziekenverzorgenden.45 Dit begrip is echter niet zo eenduidig als het lijkt.
Het roept een aantal vragen op over hoe te handelen bij conflicten:
-

45.

in de behandeling bij kinderen met ernstige afwijkingen,


over ten dode opgeschreven personen door een slepende ziekte,
over personen die hun leven willen beindigen op grond van het zelfbeschikkingsrecht, hulp
bij zelfdoding en euthanasie,
over medische experimenten, orgaantransplantaties, ontleding, sectie, kunstmatige
inseminatie, reageerbuisbaby's, DNA en sleutelen aan de erfelijkheid,
over oorlogsslachtoffers, die niet meer gered kunnen worden en ernstig lijden, na een
chemische oorlogsvoering of een atoomoorlog,
over het gebruik van anticonceptie en abortus provocatus als kinderen geen menswaardig
leven kan worden geboden.
over sterilisatie, incest, kindermishandeling, martelingen,

Zie voor de tekst van de Code: Wegwijs in de gezondheidszorg (1993) pp. 44-46 en 49-50.

24

over dwangmedicatie, dwangbehandeling46 ook in gevangenissen,


over privacy, beroepsgeheim en zwijgplicht,
over de keuze wie wel en niet behandeld mag worden wegens een gebrek aan financile
middelen.

Verpleegkundigen en verzorgenden hebben vaak het gevoel dat zij klem zitten tussen de
deskundigheid van de arts en de hulpvraag van de patint. Dat kan tot de nodige frustraties
leiden. De verzorgende en verpleegkundige heeft een belangrijke taak in het verzekeren van de
patintenrechten en het doorgeven van wensen van de patint aan de arts. Indien een
ziekenverzorgende/verpleegkundige op grond van gewetensbezwaren niet wil meewerken aan
een behandeling van een patint dient zij dat vooraf duidelijk te maken. Een ieder heeft recht op
zijn eigen geweten, ook de patint, als de patint dus iets wil wat tegen het geweten van de arts
of de verpleegkundige/ziekenverzorgende indruist betekent dat wel dat de betrokken
beroepsbeoefenaar de patint doorverwijst naar iemand die wel hulp wil en kan bieden.
De werkelijkheid van de patint heeft evenveel bestaansrecht als die van de betrokken
beroepsbeoefenaar. De gewetensbezwaren van een beroepsbeoefenaar mogen nimmer de
uitoefening van de rechten van de patint onmogelijk maken. Ook artsenorganisaties bewaken
de kwaliteit van hun dienstverlening door middel van een intern en/of extern tuchtrecht.
Artsenorganisaties hebben in Nederland een belangrijke rol gespeeld in het formuleren van
criteria voor medisch-ethisch verantwoord handelen in moeilijke situaties, zoals onder andere
bij abortus provocatus, euthanasie, het omgaan met het beroepsgeheim en het geven van
medische informatie aan advocaten van patinten. Ook zijn er regels geformuleerd voor het
inzagerecht van een patint in zijn medisch dossier. Nadere uitwerking van die gedragsregels
heeft plaatsgehad door rechterlijke uitspraken.

9. Ontstaan van het patintenrecht


Patintenrecht is dat deel van het gezondheidsrecht dat zich speciaal bezighoudt met de rechten
en plichten van de mens die in enige vorm gezondheidszorg ontvangt of moet ontvangen. Of
omdat hij ziek is, of om te voorkomen dat hij ziek wordt. Langzamerhand worden gebruikers
van de gezondheidszorg mondiger. Ook in de gezondheidszorg is er een wens tot een meer
gelijkwaardige behandeling van de patint, met name ontstaan uit de patintenbeweging. In
Nederland leidde dat in de jaren zeventig en tachtig tot het vastleggen van inspraak
mogelijkheden in instellingen voor de gezondheidszorg. Ook werden de rechten van de patint
erkend en kwamen in vele instellingen onafhankelijke klachtencommissies. In toenemende mate
zijn in Nederland de patintenrechten de laatste jaren sterk tot ontwikkeling gekomen.47
Dit valt te verklaren door de toenemende mondigheid van de patint en de beweging van de
mensenrechten, die over de hele wereld sterk in ontwikkeling is. Dit heeft te maken met het
steeds grootschaliger en ambtelijker worden van de maatschappelijke organisaties en
instellingen. De ziekenhuizen worden groter en onpersoonlijker. Alhoewel de techniek en de
behandelingsmoge-lijkheden meer en meer toenemen is de menselijke behandeling van de
patint verminderd. Er kan een situatie ontstaan, waarin patinten zich moeten gaan verdedigen

46.

47.

Met name in de psychiatrie is nogal eens sprake van dwangbehandeling. Sinds 22 april 1971 was
in behandeling de vervanging van de Wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het
Staatstoezicht op krankzinnigen (Krankzinnigenwet) door de Wet Bijzondere Opnemingen in
Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ). De wet regelt de zogenaamde onvrijwillige opname van
psychiatrische patinten. Een belangrijk element voor opname is het gevaarscriterium. De vraag
is of bij een gedwongen opname ook gedwongen behandeling mogelijk is. De patintenrechten
nemen in dit wetsvoorstel een belangrijke plaats in. De wet is ingevoerd op 17 januari 1994.
Wegwijs in de gezondheidszorg (1993) pp. 160-168.
25

tegen het instituut, de gezondheidszorg, dat hen wil helpen. Het recht is een middel daartoe. De
patintenrechten werken niet alleen tussen de overheid en de burger (verticaal), maar ook tussen
burgers onderling (horizontaal).
Het aantal rechtszaken, waarin het ziekenhuis wordt veroordeeld wegens fouten van een arts,
verpleegkundige of andere medewerker is in Nederland aanzienlijk gestegen. In Nederland zal
binnenkort in het Burgerlijk Wetboek (BW) een aantal rechtsregels worden opgenomen, die het
behandelingscontract tussen arts/ziekenhuis en patint regelen en de aansprakelijkheidstelling
van het ziekenhuis vastleggen. Op de Nederlandse Antillen komt de patintenbeweging
aarzelend op gang. Op Aruba staat het patintenrecht nog in de kinderschoenen.

9.1.Toelichting patintenrechten
Uitgangspunt bij de formulering van rechten van de patint vormt het grondbeginsel van het
recht op zelfbeschikking. Over het algemeen wordt aangenomen dat op dit grondbeginsel een
aantal bepalingen van de Grondwet of de Staatsregeling is gebaseerd.48
Onder het recht op gezondheidszorg wordt verstaan, dat een ieder ongeacht zijn
omstandigheden in de gelegenheid dient te zijn zich deskundig te laten helpen, indien dat door
hem voor zijn gezondheid nodig geacht wordt. Hieruit volgt dus zonder meer een recht op
behandeling, maar niet een recht op een bepaalde therapie.
Het toestemmingsvereiste. Dit betekent dat voor elke medische behandeling toestemming moet
worden gegeven door de patint of zijn wettelijke vertegenwoordigers.
Het recht op informatie. Dit betekent dat een patint recht heeft op informatie over diagnose,
voorgenomen behandeling, risico en prognose, onder bepaalde voorwaarden inzagerecht
medisch dossier en voorlichting over de verschillende vormen van behandeling. Het recht op
inzage is in Nederland afgeleid van art. 10 Grondwet (GW). Voor Aruba is dit art. I.16 van de
Staatsregeling.49 De te verstrekken informatie moet objectief en begrijpelijk zijn. De informatie
mag uitsluitend met toestemming van de patint of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan
derden worden verstrekt. Binnen het ziekenhuis kan de verpleegkundige en ziekenverzorgende
een signalerende taak hebben bij de informatieverstrekking. Het recht op informatie berust op
het recht op zelfbeschikking. Het recht op zelfbeschikking kan niet bestaan zonder een recht op
informatie. Het leidt eveneens tot het recht op vrije keuze van de hulpverlener, het recht om een
behandeling te weigeren en het recht om niet behandeld te worden zonder toestemming te
hebben gegeven. De arts moet de informatie geven in de voor de patint begrijpelijke taal.

48.
49.

Gedacht wordt aan art. 11 dat de onaantastbaarheid van het lichaam inhoudt en art. 10 lid 1 dat
het recht op geheimhouding inhoudt en het recht op ruimtelijke privacy.
Artikel I.16 van de Staatsregeling van Aruba, de bescherming van de persoonlijk levenssfeer.
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens landsverordening te stellen beperkingen, recht op
eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
2. Bij landsverordening worden regels gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in
verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. Bij landsverordening worden regels gesteld inzake de aanspraken van personen op
kennisneming van over hen vastgestelde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt,
alsmede op verbetering van zodanige gegevens.
Artikel I.16/3 geeft aan dat een burger kennis kan nemen van de gegevens die over hem zijn
vastgelegd en welk gebruik ervan is gemaakt. Tevens bestaat de mogelijkheid tot verbetering van
eventuele onjuiste of onvolledige gegevens. Dit lid betekent echter niet dat ten aanzien van elke
persoonsregistratie een inzagerecht bestaat. De opdracht aan de wetgever is ruim gesteld en laat
toe dat de wetgever bepaalt in welke gevallen en hoe een inzagerecht wordt toegekend.

26

Indien de patint schade zou lijden door het geven van informatie over zijn medische toestand is
de hulpverlener niet verplicht die informatie te geven. Dit zal echter slechts bij hoge
uitzondering voordoen.
In de gezondheidszorg is een belangrijke uitwerking van de bescherming van de privacy van de
patint het toekennen van rechten ten aanzien van gegevens in medische dossiers. Het recht op
inzage in eigen medische gegevens is zowel in procedures voor de burgerlijke rechter als voor
de medische tuchtrechter aan de orde gesteld. Een drietal gronden kan als mogelijke basis voor
het recht op inzage in eigen medische gegevens worden aangevoerd:
1. Een bij de patint berustend eigendomsrecht ten aanzien van medische gegevens. In
Nederland wordt het inzagerecht niet afgeleid van een eigendomsrecht van de patint. Dit
uitgangspunt is ook in de rechtspraak bevestigd.50
2. Een tussen partijen bestaande rechtsverhouding die hetzij als zodanig, hetzij als afgeleide
van het recht op informatie, hetzij via de werking van de goede trouw tot het verlenen van
inzage verplicht. Het recht op inzage wordt in de meeste rechterlijke uitspraken gebaseerd
op een tussen partijen bestaande rechtsverhouding. In de curatieve sfeer is dat de
behandelingsovereenkomst. De vaststelling van een dergelijke overeenkomst staat niet op
voorhand vast en wordt achteraf geconstrueerd aan de hand van de eisen van de goede
trouw, de billijkheid en het gebruik. De tenuitvoerlegging van de behandelingsovereenkomst te goeder trouw houdt in het verlenen van inzage in eigen medische
gegevens.51
3. De werking van de grondrechten en/of de algemene rechtsbeginselen. De grondrechten
spelen met name een rol bij de basering van het inzagerecht in de niet-curatieve sfeer
(keurend arts-keurling).
Van belang is uiteraard welke gegevens wel en niet onder inzage vallen; of een verzoek om
inzage door een bepaald belang moet worden gerechtvaardigd en zo ja welk; of de inzage
rechtstreeks of via een vertrouwenspersoon kan plaatsvinden; of er reden kan zijn in verband
met schade bij kennisneming de inzage te weigeren en of de kosten in verband met de inzage
betaald moeten worden. Persoonlijke werkaantekeningen van de arts zijn uitgesloten van
inzage. Inlichtingen over derden zijn meestal ook uitgesloten van inzage, tenzij de belangen van
derden niet geschaad worden en het gaat over inlichtingen van derden over de patint.52
Belangen die een rol kunnen spelen zijn in vier categorien in te delen:
-

50.
51.
52.

53.
54.

belangen van financile aard, met name het zelf kunnen beoordelen of recht op uitkering,
schadevergoeding en dergelijke bestaat;53
een procesbelang hetgeen vergt dat beide partijen in gelijke mate toegang hebben tot de
voor de procedure relevante informatie;54
Markenstein, TvGr, 87/5 p. 299 e.v.
Centraal Medisch Tuchtcollege (CMT) 19 maart 1981, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht
1982/9, waarin gesproken werd over het beginsel dat aan een patint die dat verlangt, volledige
inlichtingen verschaft moeten worden.
Markenstein, a.w. p. 302; Bolscher, Wijkstra, Inzagerecht en teambehandeling in de psychiatrie,
TvGr, 93/4, pp. 189-206. Het inzagerecht zal worden opgenomen in art. 1653k BW van de Wet
op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), de informatieverplichting in art.
1653b (TK 1991-1992, 21561, nr. 12).
President Arr. Rechtbank, Amsterdam, 26 april 1979, TvGr, 1979, pp. 210-212. Zie ook Gids
Jurisprudentie Gezondheidsrecht C 79/4, p. 5
President Arr. Rechtbank Amsterdam, 13 juni 1985, TvGr, 1985, 1985/50 p. 300-302, Gids p. C
85/8, p. 8 e.v. Weigering tot afgifte van fotokopien van medisch dossier door GMD aan
27

behandelingsbelang, met name het beschikbaar zijn van gegevens ten behoeve van verdere
behandeling door andere hulpverleners;
het belang van betrokkene bij bescherming van zijn privacy.

In de meeste procedures wordt voor de eerste drie categorien afgifte van kopien van medische
gegevens gevorderd.55 Slechts bij gevaar voor schadelijke gevolgen door rechtstreekse
kennisneming door betrokkene van zijn eigen gegevens rechtvaardigt het inschakelen van een
vertrouwenspersoon.
In veel zaken is het voorzichtigheidshalve aan te bevelen afgifte c.q. inzage te vorderen ten
behoeve van een vertrouwensarts.56 De vertrouwensarts moet wel beschikken over een
machtiging van de inzagegerechtigde. De nabestaanden bij de dood van Hans Kok vorderden
afgifte van informatie van de Staat op grond van een toezegging tot informatieverstrekking van
de Officier van Justitie (OvJ) aan een vertrouwensarts van alle gegevens met betrekking tot de
doodsoorzaak van Hans Kok.57
In het algemeen doet zich een dergelijke uitzonderingsgrond voor bij gedwongen opgenomen
psychiatrische patinten. De vertrouwenspersoon wordt meestal vrijgelaten in het oordeel, of en
zo ja, en in hoeverre hij vervolgens de gegevens aan de patint doorgeeft. Kosten voor het
maken van kopien mogen aan de verzoeker worden doorberekend.
De te verstrekken informatie moet objectief en begrijpelijk zijn. De informatie mag
uitsluitend met toestemming van de patint of zijn wettelijke vertegenwoordiger aan derden
worden verstrekt. Binnen het ziekenhuis kan de verpleegkundige en ziekenverzorgende een
signalerende taak hebben bij de informatieverstrekking. Het recht op informatie berust op het
recht op zelfbeschikking. Het recht op zelfbeschikking kan niet bestaan zonder een recht op
informatie. Het leidt eveneens tot het recht op vrije keuze van de hulpverlener, het recht om een
behandeling te weigeren en het recht om niet behandeld te worden zonder toestemming te
hebben gegeven. De arts moet de informatie geven in de voor de patint begrijpelijke taal.
Indien de patint schade zou lijden door het geven van informatie over zijn medische toestand is
de hulpverlener niet verplicht die informatie te geven. Dit zal echter slechts bij hoge
uitzondering voordoen. Van belang bij het recht op zelfbeschikking is:
Opheffing plicht tot informatie

55.
56.

57.

arbeidsongeschikte is onrechtmatige inbreuk op diens inzagerecht. Zie ook Gerechtshof sGravenhage, 4 december 1986, TvGr, 1988, nr. 1988/70, pp. 447-448, KG 1987, nr. 173, Gids C
86/20, p. 29, het recht van inzage impliceert afschriften van stukken toe te zenden aan de
advocaat van betrokkene (GMD), cassatie C 88/25, p. 44.
Patint heeft recht op kopien van zijn rngtenfotos. Medisch Tuchtcollege, Amsterdam, 18
september 1978, TvGr, 1979, p. 210, Gids T 78/3 p. 3.
In het verslag van het Medisch Juridisch Congres in Curaao van 1988, stelt een van de inleiders,
mr. L.A. Halley, advocaat in Curaao, dat de arts op Curaao (en Aruba) over het algemeen nog
een sterk dominerende positie inneemt en haast als vanzelfsprekend verwacht dat de patint zich
schikt in een ondergeschikte positie. (p. 19). Hij stelt ook dat de meeste artsen niets willen weten
van de rechten van de patint, die al te vaak voor onmondige burger wordt aangezien. Rechten
van de patint impliceren immers plichten van de arts. En daar ligt nu juist het knelpunt.
Opvallend is dat de artsen in hun bijdrage aan dit congres als eerste aanspraak maken op hun
rechten. Artsen houden er niet van juristen te moeten horen hoe zij hun werk moeten doen. Het is
goed om met deze situatie rekening te houden, evenals met het feit dat vaak ten onrechte de zaak
op subjectieve en onjuiste wijze in de pers wordt gebracht, met naam en toenaam van de
betrokken arts, terwijl er geen enkele procedure heeft plaatsgevonden.
Arr. Rechtbank Amsterdam, 12 december 1985, TvGr, 1987/27 pp. 207-209, Gids C85/16, p. 20;
AB 1986, 214. De Staat werd veroordeeld tot afgifte.

28

Als de patint uitdrukkelijk geen informatie wenst, is daarmee de plicht tot informatie van de
beroepsbeoefenaar opgeheven. Het verschoningsrecht wordt incidenteel gehanteerd als
argument tegen een informatieplicht. Maar op dat recht kunnen artsen en anderen zich alleen
beroepen tegenover derden, die iets willen weten over de patint, dat de arts bekend is
geworden in de uitoefening van zijn beroep. Het verschoningsrecht is nu juist niet bedoeld om
tegenover de patint zelf te gebruiken. Het is denkbaar dat het belang van de patint zich verzet
tegen uitoefening van het recht op informatie. Als een patint buiten bewustzijn het ziekenhuis
wordt ingedragen, is het onzinnig te eisen dat eerst informatie wordt gegeven over de aard van
de ziekte en de wijze van behandeling en daarna pas de noodzakelijke behandeling te geven.
Informatie moet gegeven worden, tenzij het onmogelijk is om dat te doen. Het informatierecht is
ook strafrechtelijk van belang. Veel medische handelingen vallen onder de delictsom-schrijving
van het misdrijf mishandeling. Het handelen van de arts is gerechtvaardigd door zijn specifieke
bekwaamheid, de medische indicatie en de toestemming van de patint. Ontbreekt de
toestemming, dan ontbreekt daarmee de rechtvaardigingsgrond en wordt het delict van
mishandeling gepleegd.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy). De patint heeft recht op
geheimhouding van zijn persoonlijke gegevens door de hulpverlener. Gaat het echter om
besmettelijke ziekten dan heeft de arts een meldingsplicht. Er is dan strijd tussen het belang van
de patint en het algemeen belang. Dit kan ook gebeuren in het kader van de opsporing van een
misdrijf. Bij een ernstig misdrijf kan een verzoek van de politie om informatie, de inbreuk op
het beroepsgeheim rechtvaardigen. Het geven van informatie onder dergelijke omstandigheden
doorbreekt het beroepsgeheim. Toch kan en moet de arts meestal in het belang van de patint
dergelijke informatie weigeren, tenzij de patint zelf, en niet zijn familie hem van die plicht
ontheft. In een geval als kindermishandeling is de afweging in het algemeen gemakkelijker te
maken. Het belang van het kind gaat voor het belang van de ouders. De vertrouwensarts inzake
kindermishandeling moet dus worden gewaarschuwd. Die kan beoordelen in hoeverre de mate
van mishandeling aanleiding geeft tot verdere stappen.
De KNMG
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft aan
het begin van de jaren 80 een Rapport inzake Geneeskundige Verklaringen, Intercollegiale
Informatie en Medische Informatie het licht doen zien. Dit rapport, ook wel genoemd het
groene boekje is algemeen aanvaard door de KNMG en bevat gedragsregels met betrekking tot
de privacy van de patint. Zo is duidelijk wat wel en niet tot het beroepsgeheim gerekend moet
worden. Het groene boekje heeft onder artsen in Nederland in eerste instantie tot zeer
verontwaardigde reacties geleid. Inmiddels hebben de rechten van de patint zich dermate stevig
verankerd in de Nederlandse maatschappij, dat vele artsen genuanceerder over het
patintenrecht zijn gaan denken. Deze ontwikkeling is nog versterkt door de uitspraken van de
rechter.
Erfelijkheid en privacy
Het opslaan van erfelijkheidsgegevens in genetische databanken kan leiden tot een ernstige
inbreuk op de privacy. Bij een dergelijke registratie zijn drie generaties familiegegevens nodig.
Zonder dat de bevolking het weet kan zij genetisch in kaart worden gebracht. Omstreden
onderzoek zoals het verband tussen erfelijkheid en crimineel gedrag kan door het bestaan van
een genetische databank worden vergemakkelijkt.

Opheffing zwijgplicht
Toestemming van de patint zal meestal, maar hoeft niet altijd toereikend te zijn om de
zwijgplicht op te heffen. De vraag die de arts zich in zo'n geval moet stellen, is vooral of in de
29

concrete situatie er naast het belang van de patint nog een algemeen belang is, dat niet alleen
de persoon waarom het gaat, maar een ieder een vrije sfeer moet garanderen, waarin
vertrouwelijke mededelingen kunnen worden gedaan. Tegenover de advocaat van de patint zal,
indien toestemming is verkregen, door de arts meestal informatie mogen worden verstrekt,
omdat de advocaat evenzeer uitsluitend in het belang van de patint geacht wordt te werken. Het
belangrijkste is de zwijgplicht tegenover justitile autoriteiten in geval van delicten. Beroepsbeoefenaren zijn in beginsel niet gerechtigd aangifte te doen van een strafbaar feit, gepleegd door een patint, waarvan zij in de uitoefening van hun beroep kennis hebben genomen.
Informatie aan andere artsen of behandelaars mag de behandelend geneesheer slechts geven na
toestemming van de patint. Wel mogen anonieme gegevens van de patint in het kader van
wetenschappelijk onderzoek worden doorgegeven. Indien een patint niet in staat is zijn wil te
bepalen, kan hij geen gebruik maken van zijn rechten. Behandelaars zullen dan alles in het werk
moeten stellen om de wil van de patint te achterhalen. Daartoe kunnen en moeten zo mogelijk
verwanten van de patint geraadpleegd worden. Dit betekent een doorbreking van de
zwijgplicht, die te verdedigen valt, omdat de familie geacht wordt de belangen van de patint te
behartigen. Van onbekwame patinten zijn veel voorbeelden: diepzwakzinnigen, onder curatele
gestelden, alcoholisten, zwakbegaafden. In het algemeen worden er onder begrepen mensen, die
de juridische bevoegdheid missen om rechtshandelingen te verrichten.
Het weigeren van een medische behandeling. De patint heeft het recht een medische
behandeling te weigeren als hij het er niet mee eens is. Aan dit recht kunnen beperkingen
worden gesteld in het kader van de dwangverpleging. Dit mag echter alleen geschieden onder
bepaalde duidelijk omschreven voorwaarden. Dergelijke situaties doen zich voor op grond van
dwangbehandeling krachtens het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en
dwangbehandeling ingevolge de Krankzinnigenverordening.

Het recht op vrije keuze van een hulpverlener (en ziekenhuis), recht op behandeling en
verzorging. Gezien het bovenstaande spreekt dit recht voor zichzelf.
Het recht op beindiging van de overeenkomst. Als de behandeling en verzorging onvoldoende
is, kan de patint de behandeling beindigen.

Het recht op zelfbeschikking. De patint heeft het recht om binnen wettelijke grenzen te
beschikken over zijn eigen leven of dood en te beslissen welke behandeling hij zal ondergaan.
Het recht op bescherming tegen experimentele behandelingsmethoden. Dit kan zich voordoen
niet alleen in ziekenhuizen, maar ook in instellingen voor geestelijk gehandicapten,
gevangenissen en in het leger.
Het recht op een wettelijke en slechts noodzakelijke toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in het kader van een (gedwongen medische) behandeling. Het bijhouden van een
register van dwangmiddelen zoals; separatie, isolering en dwangmedicatie met toezicht daarop
door de Inspectie is noodzakelijk.
Het recht op klagen en klacht. Indien een patint een klacht heeft over de behandeling en
verpleging dient een dergelijke klacht te worden onderzocht en behandeld door een
onafhankelijke klachtencommissie.
Het recht op schadevergoeding. Indien aan de patint schade wordt toegebracht tijdens een
medische behandeling moet de schade vergoed worden.

30

Als plichten van de patint worden gezien:


-

Plicht tot zodanig informeren van de hulpverlener, dat deze voldoende gegevens verkrijgt
voor een deskundig oordeel.
Plicht tot redelijke medewerking aan de adviezen van de arts.
Plicht de privacy en het geheim van de arts te respecteren.
Plicht tot honorering van de arts, eventueel door tussenkomst van een ziektekostenverzekering.
Plicht tot schadevergoeding indien daarvoor gronden aanwezig zijn.
Plicht tot redelijk overleg bij problemen.

9.2.Klachtrecht van de patint


Om de hierboven genoemde rechten geldend te kunnen maken, zou een gestructureerde vorm
van opvang van klachten voor de gezondheidszorg aanwezig moeten zijn. De patint kan
klachten hebben over de verpleging, verzorging en behandeling. Hiervoor is in de meeste
ziekenhuizen een interne klachtprocedure mogelijk. Deze klachtenbehandeling behoort te
geschieden door een onafhankelijke klachtencommissie. In Aruba en de Nederlandse Antillen
hebben de meeste instellingen voor de gezondheidszorg geen interne klachtenprocedure, Voor
een patint, die over een arts wil klagen zijn in beginsel de volgende (externe) instanties
toegankelijk:
-

de strafrechter,
de civiele rechter,
de tuchtrechter,
de inspecteur voor volksgezondheid,
de interne klachtenprocedure in het ziekenhuis,
indien het ziekenfonds een klachtmogelijkheid heeft, bij het ziekenfonds.

Het is mogelijk dat dezelfde zaak door verschillende instanties wordt behandeld. Zo kunnen
tegelijkertijd zowel een straf- als een civiele- als een tuchtprocedure lopen. Een
klachtenregeling in een ziekenhuis is een zinvol middel voor het in gang zetten van corrigerende
en preventieve actie bij fouten58 in de behandeling van patinten. Het ziekenhuis moet dan wel
bereid zijn een klacht als een signaal op te vatten voor het minder goed functioneren op het ene
of andere terrein. Dikwijls is het voor de klager voldoende als het ziekenhuis toont dat het
bereid is lering te trekken uit de klacht en maatregelen neemt om een herhaling te voorkomen.
Het grootste deel van de klachten in Nederlandse ziekenhuizen betreft bejegeningsklachten. In
Aruba en de Nederlandse Antillen is daarover geen materiaal voorhanden.

58.

Indien medische beroepsbeoefenaars een fout maken wordt ook wel gesproken van een
kunstfout. Daarmee wordt bedoeld: de fouten gemaakt in enkele speciale beroepen, waarbij
gedacht wordt aan advocaten, artsen en notarissen. In deze opvatting zijn de kunstfouten een
species van het genus beroepsfout. Kunstfouten zijn fouten door wetenschappelijke werkers als
zodanig in de uitoefening van hun beroep begaan. Voor kunstfouten zou moeten worden voldaan
aan zwaardere eisen dan in het algemeen bij contractuele en wettelijke aansprakelijkheid gelden,
voordat tot aansprakelijkheid kan worden geconcludeerd. Andere schrijvers zijn echter van
mening dat dezelfde eisen gelden. Voor sommigen is een kunstfout een fout in medischtechnische zin. Zie voor een uiteenzetting over het begrip kunstfout Michiels van KessenichHoogendam (1989) pp. 1-5. Zij komt tot de conclusie dat er in de jurisprudentie geen lichtere
aansprakelijkheid voor kunstfouten geldt. Daarom kan het begrip kunstfout ook beter vermeden
worden.
31

10.
Fouten, Ongevallen en Near Accidents (FONA)
Ziekenhuizen die de kwaliteit van hun verzorging en behandeling in stand willen houden
hebben in Nederland al sinds de jaren '70 een FONA-commissie. Deze interne
ziekenhuiscommissie bekijkt de fouten, ongevallen en near accidents, die zich voordoen binnen
het ziekenhuis en probeert te voorkomen dat die omstandigheden zich nogmaals voordoen.
Onder een fout of near-accident wordt verstaan: `iedere complicatie of schade die door medisch,
verpleegkundig of paramedisch handelen is opgetreden (of had kunnen optreden), als gevolg
van onzorgvuldig handelen of onvoldoende voorzorgsmaatregelen'. In deze omschrijving is ook
begrepen een fout die optreedt door het nalaten van een behandeling of door schade toegebracht
door apparatuur ten gevolge van aantoonbare gebreken. Bij FONA-procedures, gaat het om
vermijdbaarheid van risico's.
Calamiteiten bij de zorgverlening waaruit schadeclaims van patinten kunnen volgen of waarbij
mogelijk tot strafvervolging moet worden overgegaan, horen in een FONA-commissie niet
thuis. Een FONA-verslag is dan ook niet bestemd voor de patint of voor justitie. De
werkzaamheden van een FONA-commissie blijven een interne zaak gericht op kwaliteitsbevordering door middel van het nemen van preventieve maatregelen. In Nederland moet een
ziekenhuis tegenwoordig een FONA-commissie en een commissie kwaliteitsbewaking hebben,
om in aanmerking te komen voor financiering door de overheid. Echt goed functioneren de
FONA-commissies tot op heden niet.

32

10.1.
Vermijdbare en verwijtbare risico's
De meldingen die bij de commissie binnenkomen hebben voornamelijk betrekking op het
verpleegkundig handelen. 70 tot 80% van de meldingen betreft uit bed vallen en het verkeerd
toedienen van medicijnen. De patint loopt het grootste gevaar te vallen op de glimmend
gepoetste ziekenhuisvloer. Ziekenhuizen en met name warmwaterleidingen kunnen
broedplaatsen zijn van bacterin. Uit onderzoek is gebleken, dat het verkeerd gebruik van
instrumenten meer schade toebrengt aan de patint, dan gebrekkig instrumentarium. Een goede
sfeer in het ziekenhuis zal de veiligheid voor de patint verhogen. Medewerkers zijn dan meer
alert en zorgvuldiger in hun werk. Als maat voor het meten van risico's wordt veelal de kans op
een dodelijk ongeluk genomen. Bij een voldoend groot aantal ongelukken bestaat er een
betrekkelijk vaste verhouding tussen het totaal aantal ongelukken en het aantal dat fataal
afloopt. De meeste ongelukken in de ziekenhuizen vinden plaats door menselijk verkeerd
handelen. Wil preventie slagen, dan moet er niet in eerste instantie gezocht worden naar
schuldigen maar naar de feiten, die tot zo'n ongeluk aanleiding hebben gegeven. Bijna alle
FONA-meldingen worden door verpleegkundigen ingebracht. Zelden wordt in de rapportages
aangegeven welke concrete voorstellen tot preventie zijn gedaan. De ervaring heeft geleerd dat
degenen die de fout hebben gemaakt ook zelden vernemen, wat de commissie vond en hoe er
voortaan gehandeld zal moeten worden om erger te voorkomen. De foutmelding wordt nog
teveel gezien als incident en niet ook als signaal tot preventie.
De FONA-meldingen verlopen vaak niet soepel, omdat in de praktijk een onderzoek naar
zo'n vermijdbare en wellicht schadelijke handeling voor de patint, vaak gezien wordt als een
onderzoek naar de schuldvraag. Ook bestaat er twijfel over de effectiviteit van de FONAprocedure. De commissie bestaat uit een aantal leden die zeker niet omtrent iedere gemelde
gebeurtenis ter zake kundig zijn om met analyse en een voorstel tot preventie te komen.
Eveneens bestaat er een psychologische barrire. Het is zeer menselijk dat er weerstand bestaat
tegen het melden van eigen fouten. Het is echter onterecht dat angst voor eventuele juridische
consequenties zou leiden tot niet melden. Het nalaten van meldingen doet zich bij medische
fouten (door artsen) nog veelvuldig voor.

11. Patintenwet op de Nederlandse Antillen


In de Amigoe van 2 februari 1991 stond vermeld dat drie Nederlandse hoogleraren in het
gezondheidsrecht een ontwerp-landsverordening patintenrechten hebben vervaardigd op
verzoek van minister Stanley Inderson van Volksgezondheid. Nieuwe wetgeving zal ook
worden ontworpen met betrekking tot een Algemene Ziektekosten Verzekering en een
Ziekenhuislandsverordening. Via de landsverordening Patintenrecht zal bijvoorbeeld inzage in
het medisch dossier en medische informatie kunnen worden afgedwongen, als een patint een
schadeclaim wil indienen. Dit kan in Aruba reeds op grond van art. I.16 Staatsregeling. Inzage
in het medisch dossier zal alleen mogelijk zijn indien daarbij niet de persoonlijke levenssfeer
van anderen (bijvoorbeeld gezinsleden) in het geding is. Het Sint Elisabeth Hospitaal in
Willemstad heeft in 1991 een patintenvoorlichtster aangesteld. Het ziekenhuis is ook
voornemens op korte termijn een patinten-service bureau in het ziekenhuis te openen.
In 1994 wordt er weinig meer vernomen over een verbetering in het naleven van de
patintenrechten. Er is nog steeds gn landsverordening Patintenrecht, noch in de
Nederlandse Antillen noch in Aruba. Wel is de aandacht voor de patintenrechten toegenomen.
Maar dat is meer in de negatieve sfeer. Misstanden worden wel vaker onder de aandacht
gebracht.59 De overheid noch de wetgever, noch patintenbelangenorganisaties voeren een actief

59.

In de Amigoe van februari 1994 verscheen onder de titel Het Sehos onder het mes' een serie
artikelen over de dienstverlening van het Sint Elizabeth hospitaal (Sehos) op Curaao. Het is niet
opbeurend, apparatuur hapert, er is geen FONA-commissie, de financiering laat te wensen over.
Ook bestaat er nog steeds geen onafhankelijke klachtencommissie. Directeur Berenos schat dat
33

beleid om de kwaliteit van de gezondheidszorg te verbeteren. Noch in de Nederlandse Antillen,


noch in Aruba is een algemene ziektekostenverzekering operationeel. Dat betekent dat de
toenemende kosten zowel aan de aanbodzijde als de vraagzijde de totale kosten van de
gezondheidszorg buiten proporties hebben doen toenemen. De slechte financile situatie van
beide landen en het betrokken eilandgebied noopt dan ook tot sanering.

12. Regeren is vooruitzien


De ziekenhuiszorg, psychiatrische zorg, bejaardenzorg en verpleeghuiszorg op de Nederlandse
Antillen en Aruba kan nog aanzienlijk geoptimaliseerd worden. Ook de wijkverpleging in
samenwerking met de gezinszorg zou een belangrijker bijdrage kunnen leveren aan de
thuiszorg. Daardoor kunnen ouderen en gehandicapten langer in hun eigen omgeving blijven.
Dit is zeker van het grootste gewicht, daar er nog onvoldoende institutionele zorg is voor de
(oude) intensieve zorgbehoevende en voor geestelijk- en lichamelijk gehandicapten. Bovendien
zijn mensen over het algemeen beter af in hun eigen omgeving. Een algemene ziektekostenverzekering is in voorbereiding zowel op de Nederlandse Antillen als op Aruba, daarin zal zeker
aandacht worden besteed aan de rechten van de patint. Een vestigingsregeling voor artsen zal
evenals de algemene ziektekostenverzekering, de kwaliteit en kostenbeheersing van de gezondheidszorg ten goede komen. De economische omstandigheden kunnen invloed uitoefenen op het
in acht nemen van patintenrechten.
Indien daarnaast het verloop onder het gediplomeerde verplegend- en verzorgend personeel
kan worden verminderd is een patintvriendelijke behandeling en meer aandacht voor de
patintenrechten zeker mogelijk.

vier tot vijf directe klachten per maand een ruime schatting is. Op de afdeling public relations
(pr) van het ziekenhuis kwamen in 1993 achttien klachten binnen. Het klachtenbureau van de
GGD registreerde eveneens 18 klachten, over het ziekenhuis. Nog eens 31 klachten betroffen de
specialisten in de polikliniek. Veertien betroffen specialistische behandeling in het ziekenhuis.
Vijf klachten betroffen de EHBO behandeling en twee Sehos medewerkers dienden zelf een
klacht in met betrekking tot hun werkplek. Ook de Inspectie Volksgezondheid kreeg enige
klachten binnen over het handelen van artsen, Amigoe 15 februari 1994.

34

13. Conclusie
Door oplettendheid, zorgvuldigheid en een menselijke behandeling kan het verblijf in een
medische instelling leiden tot het beoogde doel: genezing of vermindering van pijn en lijden.
Fouten die schade toebrengen aan de medemens in zijn hoedanigheid van patint kunnen
grotendeels vermeden worden. Tot het onmogelijke is niemand gehouden, dat wordt ook niet
verwacht. Daar waar Aruba zo'n moderne Staatsregeling heeft waarin de grondrechten van de
burger gewaarborgd worden, is hoofdstuk I van de Arubaanse Staatsregeling dan ook de basis
voor de toepassing en concretisering van de patintenrechten. In deze kan Aruba als lichtend
voorbeeld dienen voor de regio. Onder beroepsbeoefenaars en patinten wil nog wel eens
verwarring ontstaan, hoe die rechten en plichten binnen de gezondheidszorg nu precies moeten
worden genterpreteerd. Deze uitgave wil een bijdrage leveren aan de gewenste duidelijkheid op
dit gebied.

35

14. Geraadpleegde literatuur


H.B. van Aller, Autorisatie, ramp of redding? in: Met het oog op de patint, Bohn, Scheltema en
Holkema, Utrecht/Antwerpen, 1985, pp. 7-26.
R. van Aller en M. van Driel Krol, Van de nood een deugd maken, I, Over de bekwame
onbevoegde verpleegkundige. Economische crisis in de gezondheidszorg, Tijdschrift voor
Ziekenverpleging (TvZ) 1986, pp. 564-567; II, `Verlengde arm' in internationaal perspectief,
TvZ, 1986, pp. 599-601; III. Hoe bevoegd is een bekwame `verlengde arm'?, TvZ, 1986, pp.
624-628.
H.B. van Aller, in: Wegwijs in de Gezondheidszorg, M. van Gijn e.a. (red.), Handboek voor
verpleegkundigen, Bohn, Scheltema en Holkema, Utrecht/Antwerpen, 1987, pp. 39-45, pp. 4659.
H.B. van Aller in: Somatische en psychogeriatrische verpleegkunde 1, een reeks leerboeken
voor de opleiding ziekenverzorging, onder redactie van E.J.H. Sigger-Korendijk en M. Wijnen,
Bohn, Scheltema en Holkema, Utrecht/Antwerpen, 1988, pp. 193-202.
H.B. van Aller, Grootbrengen door kleinhouden in de gezondheidszorg, de verlengde arm,
Nederlands Juristenblad (NJB) 1988, pp. 901-904 en reacties hierop door J.M. Buiting, arts en
mr. E.B. van Veen; mr. H. van Weerd, met naschrift H.B. van Aller, NJB 1988, pp. 1381-1384.
H.B. van Aller, `All in good faith', Second International symposium for Nurses Anesthetists,
Amsterdam, The Netherlands, June 12-16, 1988, Nederlandse Vereniging van Anesthesie
Medewerkers/American Association of Nurses Anesthetists; University of Amsterdam, Faculty
of Law, 1988.
H.B. van Aller (red.), Schadevergoeding na medische fout, Geluk bij een ongeluk?
Onderzoeksproject Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Koninklijke
Vermande bv, Lelystad, 1989, tweede druk.
W.D.H. Asser, Stelplicht en bewijslastverdeling en medische aansprakelijkheid in het
Nederlandse recht, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 1991, pp. 63-76.
H.M. Beets, Aesculaap in de greep van Themis. De strafrechtelijke afwikkeling van medische
kunstfouten en de invloed van het medische tuchtrecht, Gouda/Quint BV, Arnhem, 1989.
F.J.A. Beumer, Patint en recht, Kluwers Fiscale en Juridische Wegwijzers, deel 8, Deventer,
1981.
J. de Boer, De Hoge Raad en de BOPZ, NJB, 1994, pp. 218-222.
A.M.E. Bolscher, J. Wijkstra, Inzagerecht en teambehandeling in de psychiatrie, TvGr, 93/4, pp.
189-206. Het inzagerecht zal worden opgenomen in art. 1653k BW van de Wet op de
Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), de informatieverplichting in art. 1653b
(TK 1991-1992, 21561, nr. 12).
E. Bongers en A. Huizer, Recht en gezondheidszorg, Koninklijke Vermande bv, 1982.
J.H.S. van Herten, Gezondheidsrechtelijke aspecten van medische verslaglegging, TARJusticia, 1987 (4) pp. 159-169.

36

L. Boon (red.), Ethiek, Recht & Zorg. Dilemmas bij Euthanasie, Aids, Begin van Leven en
Grenzen van Zorg, Stichting Sympoz, Amstelveen, 1986.
L. Boon (red.), Patint, Zorg & Management. Dilemma's bij selectie van patinten, technologie
en zorg, voorlichting aan patinten, kwaliteitsbeleid, Stichting Sympoz, Amstelveen, 1987.
L. Boon (red.), Fouten in de Gezondheidszorg. Dilemma's bij fouten, risico's en preventie
medische schadeclaims, verlengde arm, klachtenafhandeling, Stichting Sympoz, Amstelveen,
1988.
L. Boon (red.), Kwaliteit van leven & Zorg. Dilemma's bij zorg chronische zieken, ouderenzorg,
zwakzinnigenzorg en technology assessment, Stichting Sympoz, Amstelveen, 1988.
L. Boon (red.), Euthanasie & Zorgvuldigheid. Dilemma's bij instellingsbeleid, richtlijnen,
begeleiding zelfdoding, euthanasie jongeren en sucide psychiatrische patinten, Stichting
Sympoz, Amstelveen, 1989.
L. Boon (red.), Beslissen over Leven & Dood. Dilemma's bij wilsonbekwame ernstig
gehandicapte pasgeborenen, comapatinten, zwakzinnigen en psycho-geriatrische patinten,
Stichting Sympoz, Amstelveen, 1989.
L. Boon (red.), Privacy in de Gezondheidszorg. Dilemma's bij zelfbeschikkingsrecht,
leefklimaat, automatisering, patintenautonomie bij behandelingen, volksgezondheidsonderzoek, gewenste intimiteiten, Stichting Sympoz, Amstelveen, 1990.
J.K.M. Gevers, De rechter en het medisch handelen, Kluwer, Deventer, 1984.
Gids Jurisprudentie Gezondheidsrecht, I-II, Samsom/H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn,
losbladig. De uitgave bevat een chronologisch register internationaal recht, een chronologisch
register strafrecht, een chronologisch register tuchtrecht, een chronologisch register
Verenigingstuchtrecht, een chronologisch register civiel recht, een chronologisch register
administratief recht, een chronologisch register ziekenfondsrecht en een chronologisch register
Nationale Ombudsman. De uitgave bevat tevens een chronologisch register naar rechtsprekend
college en een Trefwoordenregister. De uitspraken zijn verkort opgenomen met opgave van de
vindplaats.
M. van Gijn e.a. (red.), Wegwijs in de gezondheidszorg. Handboek voor verpleegkundigen,
Bohn, Stafleu, Van Loghum, Houten/Antwerpen, 1990, tweede druk.
J.H. Hubben, Het functioneren van het medisch tuchtrecht van de Nederlandse Antillen
vergeleken met Nederland, TAR-Justicia, 1987 (4) pp. 170-183.
J.H. Hubben, De wet BOPZ en de opgenomen patint, NJB, 1994, pp. 213-217.
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Strikt
Geheim? KNMG consult, 10, Bijlage bij Medisch Contact, nr. 14, 1985.

P.J.H. Laurs, Een roman met een happy end? De novelle-BOPZ revisited, NJB, 1992, pp. 634640.
H.J.J. Leenen, Gezondheidszorg en recht, Samsom, Alphen aan den Rijn, 1981.
37

H.J.J. Leenen, Handboek Gezondheidsrecht, Rechten van mensen in de gezondheidszorg,


Samsom, Alphen aan den Rijn, 1988.
H. Th. Lopez, Patint en recht op gegevens uit medisch dossier, TAR-Justicia, 1984 (2) pp. 4144.
L.F. Markenstein, Het recht op inzage in eigen medische gegevens; een plaatsbepaling, TvGr,
87/5, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn, p. 299 e.v.
Medisch Juridisch Congres, Curaao, 1988, Antilliaanse Juristenvereniging en Vereniging van
Geneeskundigen van de Nederlandse Antillen.
H.J.A. Mentink, Anaesthesie, Anaesthesioloog, Anesthesie-`medewerker'.
Verantwoordelijkheid en Aansprakelijkheid, Hengelo, 1992.

Licht

op:

I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, Beroepsfouten, Tjeenk-Willink, Zwolle, 1982, tweede


druk.
W.B. van der Mijn, Beroepenwetgeving in de gezondheidszorg, Kluwer, Deventer, 1989,
tweede druk.
A.E.W.M. van de Pasch, Wegwijs in de gezondheidszorg, Handboek voor verpleegkundigen,
Bohn, Stafleu, Van Loghum, 1993, derde druk.
I.N. Peterson-Schalken, De civielrechtelijke aansprakelijkheid van de arts voor beroepsfouten,
TAR-Justicia, 1985 (3) pp. 177-199.
I.P.V. Sindram, BIG in zicht. Verplegenden en verzorgenden onder de wet BIG; NU'91, Postbus
6001, 3503 PA Utrecht, 1993.
Rapporten met betrekking tot de `verlengde arm' zijn in chronologische volgorde:
1. Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies inzake de verantwoordelijke en
aansprakelijkheid van verpleegkundigen en leerling-verpleegkundigen in de intramurale
gezondheidszorg, 's-Gravenhage, mei 1972;
2. Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies inzake nadere regelingen met betrekking
tot de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige en de leerling-verpleegkundige in het
algemene ziekenhuis, Rijswijk, september 1976;
3. Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Vijfde deelrapport bij het basisrapport betreffende
specialisaties in de verpleegkunde; de verpleegkundige belast met taken bij het ambulance
vervoer, Rijswijk, juli 1976;
4. Centrale Raad voor de Volksgezondheid, Advies inzake het voorontwerp van wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), VAR 38, VOMIL, Leidschendam,
1982;
5. Ministerie van WVC, Eerste Interimrapport van de Commissie Verantwoordelijkheid
Verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen, VAR 51, Leidschendam, 1985;
6. Ministerie van WVC, Tweede Rapport van de Commissie Verantwoordelijkheid
verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen, VR 85/29, Leidschendam, 1985;
7. Advies inzake verantwoordelijkheid verpleegkundigen in de extramurale gezondheidszorg,
Vaste Commissie Verpleging van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid, Zoetermeer,
juni 1986.
Reader Studiedag De Wet BIG, kwaliteit van Protocollering, School voor gezondheidszorg,
Rotterdam-Zuid, Olympiaweg 350, 3078 HT Rotterdam, 1994.
38

H.D.C. Roscam Abbing, Beroepenregeling in de gezondheidszorg, TvGr, 1992, pp. 135-146.


Staatsregeling van Aruba, Eilandsverordening van 9 augustus 1985, AB 1985, 26.
Stichting Opleidingen Sociale Rechtshulp, Verslag van de studiedag: Medisch aansprakelijkheidsrecht en de rechtshulppraktijk d.d 24 juni 1988, met medewerking van S. Top,
P.H. Ruyzendaal, H.B. van Aller, P.H. de Jager en G.W.A. van der Schilde.
Tijdschrift voor Gezondheidsrecht (TvGr), laatste vijf jaargangen.
S. Verbogt, Hoofdstukken over gezondheidsrecht, Gouda Quint bv, Arnhem, 1986.
VOVB, Enige juridische aspecten van het beroep van verpleegkundige, 1979.
F.C.B. van Wijmen, J.O.M. de Vreese en R.G.P. Hagenouw, Een soms wel heel erg verlengde
arm. Juridische beschouwingen rondom de uitvoering van medische handelingen in de
ambulance, TvGr, 1993, pp. 419-429.

39

You might also like