Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

-

Rele rente is nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie


Nominale rente is de rentevergoeding die je als spaarder ontvangt of als
lener betaalt.

Vrijhandelsgebied: interne vrijhandel


Douane unie: + gemeenschappelijk buitentarief
Gemeenschappelijke markt: + vrij verkeer van productiefactoren
Economische unie:+ gemeenschappelijk economisch beleid
Economische en monetaire unie: + Gemeenschappelijke munt/ vaste
wisselkoersen/
1 centrale bank/gemeenschappelijk monetair beleid

Rele economische groei

(procentuele) groei van het nationaal inkomen in goederen en diensten


uitgedrukt.
Hierbij wordt dus rekening gehouden met het feit dat inflatie wel het geldbedrag
van het nationaal inkomen kan vergroten, maar dat dat niet hoeft te betekenen
dat er ook meer goederen en diensten zijn geproduceerd.
( indexcijfer reel = indexcijfer nominaal / cpi x 100))

Staat van middelen en bestedingen:


Dit is het tegenover elkaar stellen van het Nationaal inkomen + de invoer
(import) aan de ene kant en het totaal van de bestedingen aan de andere kant
( Y+M = C+I+O+E)
nationaal spaarsaldo
Het nationale spaarsaldo is het verschil tussen het nationale inkomen en de nationale bestedingen.
Het nationale spaarsaldo is gelijk aan het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans
( E-M)

Appreciatie
stijging van de wisselkoers door veranderingen in vraag naar en aanbod van een
valuta.
Depreciatie
daling van de wisselkoers door veranderingen in vraag naar en aanbod van een
valuta.
Revaluatie
stijging van een spilkoers
Devaluatie

daling van een spilkoers


Harde munt
een munt waarvan de wisselkoers al langere tijd vrij stabiel is (op een hoog
niveau).
Valutaspeculatie
geld proberen te verdienen door vreemde valuta te kopen tegen een lage koers
en te verkopen tegen een hogere koers.
ruimgeldbeleid:
De banken zitten ruim bij kas; het aanbod van geld is groot. Dit betekent dat de rente kan gaan dalen.
Marktmechanisme
Als een markt voldoet aan de volgende 4 voorwaarden
1 Een homogeen goed
2 Een transparante markt
3 Een groot aantal vragers en aanbieders
4 Een vrij toegankelijke markt
initile loonstijging
stijging van de rele lonen
( RIC = NIC / PIC x 100)
Indexcijfer reel loon = indexcijfer nominaal loon / prijsindexcijfer (100+inflatie) keer 100
Financieringstekort
begrotingstekort aflossing staatsschuld
is de toename van de staatsschuld

vrije markteconomie
economische orde die als basis het marktmechanisme heeft.
Budgetmechanisme
economie waarin geprobeerd wordt van te voren alle plannen vast te leggen in begrotingen
(budgetten).
Planeconomie
economie waarin de overheid (de staat) alle economische beslissingen neemt.
Democratisch budgetmechanisme
economie waarin burgers via een gekozen volksvertegenwoordiging invloed hebben op de
begroting/plannen van de overheid.
bureaucratisch budgetmechanisme

Beslissingen worden op centraal niveau vastgelegd in een plan dat wordt opgelegd aan de mensen
die volgens dat plan moeten handelen. Er bestaat een gezagsverhouding van meerderen tegenover
minderen.
gemengde economie
economische orde waarin het marktmechanisme een belangrijke rol speelt, maar waarin de
organisatie ook voor een deel via het budgetmechanisme loopt.
CPI: gewogen samengesteld prijsindexcijfer
Samengesteld : het betreft alle goederen (categorien)
Gewogen : prijsstijging van elk goed weegt niet even zwaar
Speelt een rol bij loononderhandelingen
CPI = som van (weginsfactoren x partiele indexcijfers) / 100 (som weginsfactoren)
Productiefactoren: arbied(loon), kapitaa(rente), natuur (pacht, huur)en ondernemerschap (winst)

Koopkracht, geldontwaarding, reel inkomen


Bijvoorbeeld: inflatie = 25%
CPI = 125

Koopkrachtdaling of geldontwaarding:
Koopkrachtindexcijfer = 100 / CPI x100 = 100/ 125 x 100 = 80
De koopkracht is met 20% gedaald.

Stel: inkomen stijgt met 10% , de inflatie bedraagt 25%


Hoe groot is het koopkrachtverlies?

Indexcijfer reel inkomen = 110/ 125 x 100 = 88


De koopkracht daalt met 12%

De werkgelegenheid

is het aantal werknemers uitgedrukt in arbeidsjaren


(een arbeidsjaar is een voltijdbaan gedurende een heel jaar).
arbeidsproductiviteit = productiewaarde werkgelegenheid
productiewaarde = arbeidsproductiviteit werkgelegenheid
werkgelegenheid = productiewaarde arbeidsproductiviteit

loonruimte
is gelijk aan de toename van de nominale arbeidsproductiviteit.
Wordt bepaald door de stijging van de rele arbeidsproductiviteit en de stijging van het algemeen
prijsniveau.

Als de stijging van de rele arbeidsproductiviteit 3% bedraagt en het inflatiepercentage 2% dan is het
indexcijfer van de loonruimte :

Indexcijfer loonruimte = 103 x 102 : 100 = 105,1


De loonruimte bedraagt 5,1%

Structurele werkloosheid
Deze vorm van werkloosheid heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de economie. Een deel van de
beroepsbevolking zou zelfs bij een volledige bezetting van de productiecapaciteit werkloos blijven. We
maken onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve structurele werkloosheid

Doelstellingen economische politiek (5)


1

Volledige werkgelegenheid (geen werkloosheid, vermijden van spanningen)

Evenwichtige (duurzame) groei (rekening houdend met het milieu)

Evenwichtige betalingsbalans (evenwicht tussen export en import)

Stabiel prijsniveau (geen inflatie/ deflatie, vermijden van snelle en grote prijsveranderingen)

Rechtvaardige inkomensverdeling.

Sociaal Economische Raad (SER) :


is een adviesorgaan voor de overheid en bestaat uit 33 leden.(11 leden benoemd door
werknemersorganisaties, 11 leden benoemd door werkgeversorganisaties en 11 leden als
onafhankelijke deskundigen, benoemd door de regering).
WRR (Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid) :
instantie die in het bijzonder tot taak heeft de regering op wetenschappelijk verantwoorde wijze te
adviseren over grote, langlopende beleidsproblemen, zoals de gewenste inrichting van onderwijs en
gezondheidszorg en te verwachten gevolgen van de vergrijzing van de bevolking en de mondialisering
van de economie.
Prijselasticiteit van de vraag:
geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs van dat goed
verandert, ceteris paribus. Bij de berekening wordt de procentuele hoeveelheidverandering gedeeld
door de procentuele prijsverandering.

BNP (bruto nationaal product )


de som van alle bruto toegevoegde waarde voortgebracht door bedrijven en overheid in een land in
een jaar tijd. De overheidsproductie = waarde de ambtenarensalarissen.
Ook is rekening gehouden met het saldo van de primaire inkomens ontvangen en betaald aan het
buitenland.
Het bruto nationaal product = netto nationaal product (NNP) + nationale afschrijvingen.

Men onderscheidt ook weer BNP tegen marktprijzen (dus incl. prijsverhogende belastingen en
prijsverlagende subsidies) en tegen factorkosten (hierin zijn deze niet opgenomen)

Bruto investeringen
zijn alle kapitaalgoederen, die door de productiehuishouding in een jaar zijn aangekocht. De aankopen
door een producent zijn per definitie investeringen.
Netto investeringen
zijn de investeringen die de kapitaalgoederenvoorraad in een land doen toenemen.
Netto investeringen = bruto investeringen - afschrijvingen
De netto investeringen bestaan uit de uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadveranderingen

frictiewerkloosheid:
ontstaat omdat er tijd verstrijkt tussen het werkloos worden en het vinden van de reeds aanwezige
vacature. Deze werkloosheid kan verminderd worden door een betere informatievoorziening van
bijvoorbeeld de CWIs (allemaal een aansluiting op het internet en een actueel vacaturebestand!) en
kortere sollicitatieprocedures.
structurele werkloosheid:
heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de economie. De oorzaken kunnen heel verschillend van
aard zijn, maar hebben allemaal te maken met de productiecapaciteit.
Een paar voorbeelden zijn:
*concurrentie van de lage- lonenlanden (productie wordt verplaatst)
*hoge loonkosten (arbeid wordt vervangen door kapitaal)
*diepte investeringen
*verdwijnen van (delen) van bedrijfstakken zoals de sluiting van de kolenmijnen, verdwijnen van de
visserij in de binnenwateren etc..
Structurele werkloosheid kan onderscheiden worden in kwantitatieve en in kwalitatieve structurele
werkloosheid
kwalitatieve structurele werkloosheid:
is de werkloosheid die veroorzaakt wordt doordat het aanbod van arbeid niet over de vereiste
kwaliteiten beschikt. Men beschikt niet over de benodigde opleiding of ervaring om de vacature te
vervullen.
kwantitatieve structuurwerkloosheid:
werkloosheid waarbij er te weinig arbeidsplaatsen zijn om de hele beroepsbevolking een baan te
geven. Zelfs als de bedrijven hun hele productiecapaciteit gebruiken (bezettingsgraad = 100%), dan
nog zijn er werklozen die over zijn.
seizoenwerkloosheid:
werkloosheid die ontstaat doordat het er in bepaalde seizoenen minder vraag naar arbeid is dan in
andere seizoenen.
conjunctuurwerkloosheid:

werkloosheid die ontstaat doordat de effectieve vraag lager is dan de productiecapaciteit


(bezettingsgraad < 100%).
Als bedrijven niet hun hele productiecapaciteit hoeven te gebruiken, hebben ze ook minder
werknemers nodig. ( Oorzaak aan de vraagzijde van de economie)
geaggregeerde grootheid
is samengesteld (samengevoegd/ opgeteld) uit tal van andere grootheden. Bijvoorbeeld het nationaal
inkomen dat bestaat uit de som van loon, interest, pacht en winst.

Overheidsbestedingen (2)
leggen beslag op de beschikbare productiefactoren, zij zijn direct van invloed op de effectieve vraag.
A overheidsinvesteringen :betreft de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid, zoals
spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken
B overheidsconsumptie: betreft de uitgaven voor vlottende zaken, bijvoorbeeld de
ambtenarensalarissen, verwarming en elektriciteit van de overheidsgebouwen, telefoonrekening,
schrijfbehoeften, etc.

II Overdrachtsuitgaven:
leggen geen beslag op de beschikbare productiefactoren, zij zijn niet direct van invloed op de
effectieve vraag.
Door overdrachtsuitgaven (uitkeringen en subsidies) verandert de inkomensverdeling.

De loonruimte is de voor loonsverhoging beschikbare financile ruimte, die bepaald wordt door de
stijging van de rele arbeidsproductiviteit en de stijging van het algemeen prijsniveau.
De loonruimte is gelijk aan de stijging van de nominale arbeidsproductiviteit.
De procentuele stijging van de nominale arbeidsproductiviteit kan worden berekend met indexcijfers.
Als de stijging van de rele arbeidsproductiviteit 3% bedraagt (indexcijfer = 103) en het
inflatiepercentage 2% (indexcijfer = 102), dan is het indexcijfer van de nominale arbeidsproductiviteit
(indexcijfer) als volgt te berekenen:
Nominale arbeidsproductiviteit = rele arbeidsproductiviteit x inflatiepercentage
100
= 103 x 102

= 105,1 ( afgerond)

Definitievergelijking = vergelijking die altijd waar is omdat het zo is gedefinieerd (W = Y)


Gedragsvergelijking = vergelijking die gedragingen van bedrijven en mensen weergeven.
Evenwichtsvergelijking = vergelijking die weergeeft wanneer het model in evenwicht is (W = EV)
Autonomen = Het deel van de vergelijking dat niet afhankelijk is van het inkomen
Genduceerd = Het deel van de vergelijking dat afhankelijk is van het inkomen
Exogenen = Buiten het model bepaalde grootheden.
Endogenen = Grootheden die binnen het model worden bepaald.

Y=C+I+O+EM
Aangezien gezinnen met het inkomen alleen kunnen consumeren, sparen of belasting betalen kun je
Y ook als volgt opschrijven:
Y=C+B+S
Of:
C + B + S = C + I +O + E M
Oftewel:
B + S + M = I + O + E en dus
(S-I) + (B-O) = (E-M)
(B-O) = saldo overheid
(S-I) = saldo particuliere sector
(E -M) = saldo lopende rekening = saldo buitenland
(B-O) + (S-I) = nationaal spaarsaldo
i/ a ratio
Verhouding tussen het aantal inactieven ( uitkeringsgerechtigden) en actieven
(werkenden die belasting en premies betalen. De (meeste) uitkeringen worden betaald
uit deze premies)
Sociale zekerheidsquote
Sociale zekerheid / nationaal inkomen ( x 100%)

You might also like