Professional Documents
Culture Documents
Economie Begrippen
Economie Begrippen
Appreciatie
stijging van de wisselkoers door veranderingen in vraag naar en aanbod van een
valuta.
Depreciatie
daling van de wisselkoers door veranderingen in vraag naar en aanbod van een
valuta.
Revaluatie
stijging van een spilkoers
Devaluatie
vrije markteconomie
economische orde die als basis het marktmechanisme heeft.
Budgetmechanisme
economie waarin geprobeerd wordt van te voren alle plannen vast te leggen in begrotingen
(budgetten).
Planeconomie
economie waarin de overheid (de staat) alle economische beslissingen neemt.
Democratisch budgetmechanisme
economie waarin burgers via een gekozen volksvertegenwoordiging invloed hebben op de
begroting/plannen van de overheid.
bureaucratisch budgetmechanisme
Beslissingen worden op centraal niveau vastgelegd in een plan dat wordt opgelegd aan de mensen
die volgens dat plan moeten handelen. Er bestaat een gezagsverhouding van meerderen tegenover
minderen.
gemengde economie
economische orde waarin het marktmechanisme een belangrijke rol speelt, maar waarin de
organisatie ook voor een deel via het budgetmechanisme loopt.
CPI: gewogen samengesteld prijsindexcijfer
Samengesteld : het betreft alle goederen (categorien)
Gewogen : prijsstijging van elk goed weegt niet even zwaar
Speelt een rol bij loononderhandelingen
CPI = som van (weginsfactoren x partiele indexcijfers) / 100 (som weginsfactoren)
Productiefactoren: arbied(loon), kapitaa(rente), natuur (pacht, huur)en ondernemerschap (winst)
Koopkrachtdaling of geldontwaarding:
Koopkrachtindexcijfer = 100 / CPI x100 = 100/ 125 x 100 = 80
De koopkracht is met 20% gedaald.
De werkgelegenheid
loonruimte
is gelijk aan de toename van de nominale arbeidsproductiviteit.
Wordt bepaald door de stijging van de rele arbeidsproductiviteit en de stijging van het algemeen
prijsniveau.
Als de stijging van de rele arbeidsproductiviteit 3% bedraagt en het inflatiepercentage 2% dan is het
indexcijfer van de loonruimte :
Structurele werkloosheid
Deze vorm van werkloosheid heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de economie. Een deel van de
beroepsbevolking zou zelfs bij een volledige bezetting van de productiecapaciteit werkloos blijven. We
maken onderscheid tussen kwantitatieve en kwalitatieve structurele werkloosheid
Stabiel prijsniveau (geen inflatie/ deflatie, vermijden van snelle en grote prijsveranderingen)
Rechtvaardige inkomensverdeling.
Men onderscheidt ook weer BNP tegen marktprijzen (dus incl. prijsverhogende belastingen en
prijsverlagende subsidies) en tegen factorkosten (hierin zijn deze niet opgenomen)
Bruto investeringen
zijn alle kapitaalgoederen, die door de productiehuishouding in een jaar zijn aangekocht. De aankopen
door een producent zijn per definitie investeringen.
Netto investeringen
zijn de investeringen die de kapitaalgoederenvoorraad in een land doen toenemen.
Netto investeringen = bruto investeringen - afschrijvingen
De netto investeringen bestaan uit de uitbreidingsinvesteringen plus de voorraadveranderingen
frictiewerkloosheid:
ontstaat omdat er tijd verstrijkt tussen het werkloos worden en het vinden van de reeds aanwezige
vacature. Deze werkloosheid kan verminderd worden door een betere informatievoorziening van
bijvoorbeeld de CWIs (allemaal een aansluiting op het internet en een actueel vacaturebestand!) en
kortere sollicitatieprocedures.
structurele werkloosheid:
heeft zijn oorzaak bij de aanbodzijde van de economie. De oorzaken kunnen heel verschillend van
aard zijn, maar hebben allemaal te maken met de productiecapaciteit.
Een paar voorbeelden zijn:
*concurrentie van de lage- lonenlanden (productie wordt verplaatst)
*hoge loonkosten (arbeid wordt vervangen door kapitaal)
*diepte investeringen
*verdwijnen van (delen) van bedrijfstakken zoals de sluiting van de kolenmijnen, verdwijnen van de
visserij in de binnenwateren etc..
Structurele werkloosheid kan onderscheiden worden in kwantitatieve en in kwalitatieve structurele
werkloosheid
kwalitatieve structurele werkloosheid:
is de werkloosheid die veroorzaakt wordt doordat het aanbod van arbeid niet over de vereiste
kwaliteiten beschikt. Men beschikt niet over de benodigde opleiding of ervaring om de vacature te
vervullen.
kwantitatieve structuurwerkloosheid:
werkloosheid waarbij er te weinig arbeidsplaatsen zijn om de hele beroepsbevolking een baan te
geven. Zelfs als de bedrijven hun hele productiecapaciteit gebruiken (bezettingsgraad = 100%), dan
nog zijn er werklozen die over zijn.
seizoenwerkloosheid:
werkloosheid die ontstaat doordat het er in bepaalde seizoenen minder vraag naar arbeid is dan in
andere seizoenen.
conjunctuurwerkloosheid:
Overheidsbestedingen (2)
leggen beslag op de beschikbare productiefactoren, zij zijn direct van invloed op de effectieve vraag.
A overheidsinvesteringen :betreft de aanschaf van vaste kapitaalgoederen door de overheid, zoals
spoorlijnen, wegen, bruggen, gebouwen en dijken
B overheidsconsumptie: betreft de uitgaven voor vlottende zaken, bijvoorbeeld de
ambtenarensalarissen, verwarming en elektriciteit van de overheidsgebouwen, telefoonrekening,
schrijfbehoeften, etc.
II Overdrachtsuitgaven:
leggen geen beslag op de beschikbare productiefactoren, zij zijn niet direct van invloed op de
effectieve vraag.
Door overdrachtsuitgaven (uitkeringen en subsidies) verandert de inkomensverdeling.
De loonruimte is de voor loonsverhoging beschikbare financile ruimte, die bepaald wordt door de
stijging van de rele arbeidsproductiviteit en de stijging van het algemeen prijsniveau.
De loonruimte is gelijk aan de stijging van de nominale arbeidsproductiviteit.
De procentuele stijging van de nominale arbeidsproductiviteit kan worden berekend met indexcijfers.
Als de stijging van de rele arbeidsproductiviteit 3% bedraagt (indexcijfer = 103) en het
inflatiepercentage 2% (indexcijfer = 102), dan is het indexcijfer van de nominale arbeidsproductiviteit
(indexcijfer) als volgt te berekenen:
Nominale arbeidsproductiviteit = rele arbeidsproductiviteit x inflatiepercentage
100
= 103 x 102
= 105,1 ( afgerond)
Y=C+I+O+EM
Aangezien gezinnen met het inkomen alleen kunnen consumeren, sparen of belasting betalen kun je
Y ook als volgt opschrijven:
Y=C+B+S
Of:
C + B + S = C + I +O + E M
Oftewel:
B + S + M = I + O + E en dus
(S-I) + (B-O) = (E-M)
(B-O) = saldo overheid
(S-I) = saldo particuliere sector
(E -M) = saldo lopende rekening = saldo buitenland
(B-O) + (S-I) = nationaal spaarsaldo
i/ a ratio
Verhouding tussen het aantal inactieven ( uitkeringsgerechtigden) en actieven
(werkenden die belasting en premies betalen. De (meeste) uitkeringen worden betaald
uit deze premies)
Sociale zekerheidsquote
Sociale zekerheid / nationaal inkomen ( x 100%)