ZSO4

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 25

ZSO 4 Actuele topics in de

pyschomotorische therapie
Hoofdstuk 1: Anders denken en doen (p 17 34)
1.1 Doelgroep

De dagbehandelgroep Acute Depressie is bedoeld voor mensen die:


o Een eenmalige depressieve episode doormaken of recidiverend
depressief zijn
o Niet (meer) klinische opgenomen hoeven te zijn
o Onvoldoende baat hebben bij poliklinische of ambulante
behandeling
o Vastlopen in hun thuissituatie wat betreft werk en/of daginvulling
Persoonlijkheidsproblematiek
Behandeling
o Focus op depressie
o Ruimte voor het onderzoeken en effectief leren omgaan met
persoonlijkheidsproblemen, die bijdragen aan de depressieve
klachten
Meestal matige ernstige depressie Ernst wordt voor, tijdens en na de
behandeling gemeten Schalen die gebruikt worden:
o Becks Depression Inventory
o Hamilton Rating Scale for Depression
Contra indicaties voor de dagbehandelgorep Acute Depressie zijn:
o Psychotische verschijnselen
o Verwardheid
o Crisis
o Op voorgrond staande sucidaliteit
o Behandeling met elektroconvulsietherapie
o Bipolaire stoornis
o Onvoldoende motivatie om te participeren in een intensieve vorm
van behandeling

1.2 Programma dagbehandeling

5 daags therapieprogramma gedurende 13 weken


Gebaseerd op cognitieve gedragstherapie
Doel: Verminderen van depressie, doordat clinten hun denkprocessen
veranderen, belemmerende leefregels herkennen, copingvaardigheden
verbeteren en resocialiseren
Werken met een open groep
Intakefase, die bestaat uit 4 gesprekken:
o Een gesprek met de psychiater, waarin indicatiestelling centraal
staat
o Een informatiegesprek met de verpleegkundige over de
dagbehandeling

Een kennismakingsgesprek met de psycholoog en de


verpleegkundige, waarin een voorlopig cognitief model opgesteld
wordt
o Een doelengesprek met de verpleegkundige, waarin maximaal 3
doelen zo concreet mogelijk geformuleerd worden
Onderdelen van het therapieprogramma:
o Weekopening en sluiting
o Roosteren/weekplanning
o Cognitieve gedragstherapie individueel in de groep
o Cognitieve gedragstherapie cursorisch (Onderwijsvorm waarbij de
leerstof is verdeeld in afzonderlijke vakken en elk vak is opgesplitst
in onderdelen die achtereenvolgens behandeld moeten worden)
o Pyscho educatie
o Psychomotorische therapie
o Creatieve therapie beeldend
o Creatieve therapie drama/interpersoonlijke effectiviteitstraining
o Systeeminventarisatie en indien nodig systeemgesprekken
o Maatschappij orintatie
o Medicamenteuze therapie
o Module Psychomotorische therapie: Runningtherapie/nordic
walking
o Module Creatieve therapie beeldend: Open atelier
o

Diversiteit aan therapieonderdelen Mogelijkheid van de clint om in


verschillende situaties zijn gedachten en gedrag te onderzoeken en te oefenen
met alternatieven Gefundeerd beeld van belemmerende gedachten en
gedragspatronen

1.3 Cognitieve gedragstherapie en depressie

Twee aandachtsgebieden
o Het veranderen van gedragspatronen (sluit aan bij de
gedragstherapie)
Aanpakken van het activiteitenniveau
Stimuleren van plezierige activiteiten werkt depressogeen
Het brengt een interne bekrachtiger op gang, die de
depressieve gevoelens helpt bestrijden
o Het veranderen van denkprocessen (sluit aan cognitieve therapie)

1.3.1 Het cognitief model


Model van Beck
Dit model bestaat uit:
o Een omschrijving van kritische gebeurtenissen uit het verleden
o De aanleiding voor de huidige depressie
o Kernovertuiging(en)
o Leefregels
o Automatische gedachten
o Gevoelens en gedragingen, die samenhangen met automatische
gedachten, leefregels en kernovertuiging(en)
Onze gevoelens en gedragingen worden benvloed door onze waarneming
van gebeurtenissen

De wijze, waarop wij een situatie of gebeurtenis interpreteren, bepaalt wat


wij voelen.
Cognitief model biedt inzicht in denken, voelen en handelen.
Voorbeeld: Je zit met 4 mensen in de auto en je rijdt tegen een boom op.
Niemand is gewond, maar 1 iemand is wel zwaar getraumatiseerd, terwijl
de anderen het eerder een avontuur vonden.

1.3.2 Kernovertuigingen
Worden gevormd in de kinderjaren en is niet makkelijk om te veranderen.
vb ik ben waardeloos beeld wat je van jezelf denkt

Voorbeeld: Ik ben waardeloos.


Wij kunnen handelen vanuit deze overtuiging, zonder dat deze overtuiging
letterlijk in ons bewustzijn is.
De clint formuleert zijn kernovertuiging vaak pas letterlijk tijdens de
therapie.
Wanneer de kernovertuiging bewust of onbewust geactiveerd wordt, dan
interpreteert de betreffende persoon situaties vanuit deze overtuiging.
Een kernovertuiging kan gereactiveerd worden door ervaringen, die lijken
op ervaringen uit de kindertijd.

1.3.3 Automatische gedachten en leefregels


Automatische gedachten kan je niet sturen, het is een plotse
gedachtengang die in je op komt. Leefregels zijn verwachtingen die je
jezelf oplegt en hoe je omgaat met een situatie.
Houden verband met onze kernovertuigingen
Dit kunnen korte zinnen, woorden of beelden zijn.
Tussen de kerngedachten en de automatische gedachten bevinden zich de
leefregels.
Leefregels ontstaan vanuit pogingen, die we al op zeer jonge leeftijd doen
om grip te krijgen op onze omgeving.
Leefregels formuleren we om goed te functioneren.
o Na verloop van tijd zijn ze niet meer goed ze werken dan
belemmerend, omdat ze onjuist of rigide zijn
o Aanpassen van leefregels gaat vaak vanzelf

1.4 Psychomotorische therapie

Functie:
o Realiseren van het algemene doel van de behandeling
o Verminderen van depressie, door verandering van denkprocessen
o Herkennen van belemmerende leefregels
o Verbeteren van copingvaardigheden
o Resocialiseren
Stappen:
o De clint krijgt inzicht in de depressieve kenmerken en het eigen
cognitief model
o De clint spoort disfunctionele gedachten en disfunctioneel gedrag
op

o
o
o

De clint daagt automatische gedachten en leefregels uit


De clint oefent met alternatieve gedachten en alternatief gedrag
De clint stelt disfunctionele gedachten bij en krijgt beschikking
over positieve gedragsalternatieven

Via verschillende bewegings en lichaamsgerichte onderzoeks en


oefensituaties

Doelen:
o In bewegingen komen/actiever worden
o Positieve ervaringen opdoen, plezier beleven, (her)ontdekken van
kwaliteiten
o Leren ontspannen
o Leren om met aandacht in het hier en nu te zijn
o Opbouwen van een basisconditie
Experimenteel karakter emotionele ervaring speelt een belangrijke rol

1.4.1 Opbouw van een psychomotorische therapiesessie


Inleiding = Beginspel Doelen:
o Letterlijk het lichaam opwarmen
o Aandacht richten op het hier en nu
o Verschuiven van de aandacht van het hoofd naar het lijf, ofwel van
denken naar lichaamservaring
o Verschuiven van de aandacht van zichzelf naar anderen (of juist
omgekeerd)
o Verschuiven van de aandacht van zichzelf naar de interactie tussen
zichzelf en de ander
o Gedachte, gevoel en gedrag activeren in de richting van de doelen,
die aan bod zullen komen
Hierna volgen 1 of 2 arrangementen, waarin de clint de gelegenheid krijgt
om:
o Eigen gedachte en gedragspatronen, die depressieve gevoelens
veroorzaken of in stand houden, te onderzoeken
o Te oefenen met alternatieve gedachten en alternatief gedrag en het
effect hiervan op het gevoel bewust ervaren
Afsluiting: Nabesprekingen:
o Positieve en negatieve ervaringen
o Verworven inzichten betreffende het persoonlijk cognitief model
o Voorstellen vanuit de clint of de therapeut voor nieuwe specifieke
oefensituaties
o Het eventuele verschil tussen begin en eindgevoel van de sessie of
van de activiteit

1.5 De behandeling

Drie fasen worden onderscheiden: elke fase bevat 5 van de 15 sessies.


Therapeut en clint vormen een team
De therapeut heeft een goed balans tussen empathie en objectiviteit
Clint = Eigen therapeut

1.5.1 Fase 1: Uitleg over depressie en het cognitief model en opsporen


van disfunctionele gedachten en gedragingen
Educatie staat centraal
Persoonlijk cognitief model wordt aangevuld met disfunctionele gedachten
en gedragingen
Uitleg over depressie
o Depressieve clinten hebben de neiging om de depressieve
symptomen te zien als bewijs van persoonlijk falen en tekortschieten
o Therapeut probeert de clint vrij te pleiten van schuld
o Therapeut benadrukt de kernsymptomen van depressie Clinten
worden gestimuleerd om situaties aan te gaan waarin negatieve
zelfopvattingen uitgedaagd of weerlegd kunnen worden
Uitleg over het cognitief model
o Er wordt gebruikt gemaakt van eigen voorbeelden van de clint
o Samen op zoek naar disfunctionele gedachten en disfunctioneel
gedrag
o Aandacht besteden aan het verschil tussen gedachten, gevoel en
gedrag (3 Gs) en hun onderliggende samenhang
Disfunctionele gedachten en disfunctioneel gedrag opsporen = Doel van
psychomotorische therapie
1.5.2 Fase 2: Het uitdagen van automatische gedachten en leefregels
door te oefenen van alternatieve gedachten en alternatief gedrag
Automatische gedachten en leefregels worden getoetst op
geloofwaardigheid en functionaliteit
Meest gebruikte techniek: Het gedragsexperiment
De insteek van een gedragsexperiment kan liggen bij het automatische
gedrag of de gedachte
Insteek vanuit het gedrag
o Automatische gedrag heeft een negatieve uitwerking op het gevoel
van de clint
o Gedragsalternatieven uitproberen
o Nieuw gedrag benadrukken, ook al voelt het onwennig (kan na
herhaling veranderen)
Insteek vanuit de gedachte
o En of meerdere automatische gedachten worden opgemerkt, die
een negatieve uitwerking hebben op het gevoel van de clint
o Automatische gedachte = Een korte zin, die weinig concreet is
o De automatische gedachte moet concreet en toetsbaar zijn, om een
gedragsexperiment te kunnen uitvoeren
o Voorbereiden van een gedragsexperiment kost veel tijd
o Gedragsexperiment niet in groep voorbereiden Reden:
Kan ten koste van tijd en aandacht gaan in groepstherapie
Authenticiteit van gedrag van medeclinten bij de uitvoering
Wanneer ze weten van het experiment, kunnen ze hun
gedrag zo aanpassen om het resultaat positief te benvloeden
o De voorbereiding kan individueel plaatsvinden
o Gedragsexperimenten leveren altijd informatie

1.5.3 Fase 3: Bijstellen van disfunctionele gedachten en beschikking


krijgen over positieve gedragsalternatieven
Oefening, herhaling en consolidering van het reeds geleerde staat centraal
Fase 3 is direct gekoppeld aan fase 2
Wanneer er veelvuldig verschuiving plaatsvindt op het niveau van
automatische gedachten, kan dit doorwerken naar het niveau van
leefregels en kernovertuigingen
o Veel herhaling, overredingskracht en tijd nodig om tot
veranderingen te komen
o Reden: Kernovertuigingen en leefregels ontwikkelen in onze
kinderjaren
Clint stimuleren

1.6 Besluit

Psychomotorische therapie in een cognitief gedragstherapeutische context


= Krachtig middel
Alternatieve gedachten en alternatief gedrag wordt aan de realiteit en
biedt de mogelijkheid om:
o Hulpvraaggerelateerde automatische reacties (gedachten en
gedrag) in het hier en nu op te roepen en ze vervolgens direct te
bewerken m.b.v. gedragsexperimenten
o Uitgesproken beelden en ervaringen te creren, die zowel tijdens als
na de therapie helpend zijn
o Het activiteitenniveau van de clint uit te breiden met (potentieel)
plezierige activiteiten

Hoofdstuk 8: Pyschomotorische therapie en schizofrenie


( p 151 170)
We moeten heel gestructureerd werken bij mensen met schizofrenie

8.1 Kenmerken van schizofrenie

Schizofrenie = Ernstigste, chronische, psychiatrische aandoening


Voorkomen van minimaal n, maar vaak meerdere psychotische episoden
Acute psychose = psychotische symptomen, zoals wanen, hallucinaties en
incoherentie
Positieve symptomen
o = Het gaat om belevingen, overtuigingen en gedragingen, die er
normaal niet zijn
o Voorbeelden:
Hallucinaties
Wanen
Incoherentie
Negatieve symptomen
o = Ontbrekende gedachten of belevingen
o Voorbeelden:
Verminderde activiteit
Verminderde initiatiefname

Apathie
Emotionele vervlakking
Sociale terugtrekking
Verminderde zelfzorg
Spraakarmoede
o Komen voor tijdens de psychotische episode, maar blijven vaak
aanwezig, ook wanneer positieve symptomen verbleken
Verschillende subtypes
o Paranode type
Preoccupatie met een of meer wanen of frequente
gehoorshallucinaties
Geen van de volgende zaken is opvallend aanwezig:
onsamenhangende spraak, chaotisch of catatoon gedrag of
vlak/inadequaat affect
o Gedesorganiseerde type
Onsamenhangende spraak
Chaotische gedrag
Vlak of inadequaat affect
Voldoet niet aan de criteria van catatone type
o Catatone type
Motorische onbeweeglijkheid, zich uitend in spierverstijving of
algehele remming
Overmatig motorische activiteit
Extreem negativisme of mutisme (bijna geen gesproken taal
uitend)
Vreemde, willekeurige bewegingen, inadequate of bizarre
houdingen aanhouden, stereotiepe bewegingen, opvallende
manirismen of opvallende grimassen
Dwangmatig herhalen van woorden/zinnen of onwillekeurig
nadoen of herhalen van bewegingen, die men bij een ander
ziet
o Ongedifferentieerde type
Vorm van schizofrenie, wel voldoet aan de criteria, zoals
gesteld in de DSM IV, maar waarbij niet voldaan wordt aan
de criteria van n van de subtypes
Qua behandeling en diagnostiek lijkt schizofrenie op de schizofreniforme
stoornis.
Schizofrenie:
o Symptomen houden minimaal 6 maanden aan
o Forse achteruitgang in sociaal en beroepsmatig functioneren
o Psychose wordt niet veroorzaakt door een stemmingstoornis
Onderdelen diagnostiek:
o Anamnese en hetero anamnese: Psychiater richt zich op het in
kaart brengen van klachten, aanloop, aan of afwezigheid van
stemmingsklachten, veranderingen in sociaal of beroepsmatig
functioneren en het gebruik van drugs
o Biografie
o Psychiatrisch en lichamelijk onderzoek
o Labo onderzoek

Risico schizofrenie: 0.7%


Een 1e psychose wordt in 25 50% van de gevallen voorafgegaan door een
langer durende prodromale fase
Prodromale fase = Veranderingen in denken, voelen en handelen
o Sociale isolatie
o Terugtrekkingsgedrag
o Slechte zelfzorg
o Lichtere mate van achterdocht
Premorbide fase duurt enkele dage tot vele jaren
o Korte fase associatie met gunstig beloop
Eerste psychose:
o Vrouwen: 20 35 jaar Prognose gunstiger door opbouwen van
meer beschermende factoren (Groter sociaal netwerk)
o Mannen: 18 25 jaar
Acute fase wordt gevolgd door afwisseling van rustigere fasen met acute
psychotische fasen.
o Herstel tussen de episodes kan volledig zijn, maar vaak
restverschijnselen.
Ernst ziekte blijkt uit:
o Hoog sucidepercentage = 5 13%
o Percentage zelfmoordpogingen = 20 40%
Etiologie: Onbekend + multicausaal
o Genetische factoren
o Psychosociale factoren
o Biologische factoren
Er wordt uitgegaan van het stresskwetsbaarheidsmodel =
Mensen met een verhoogde kwetsbaarheid bij stressvolle
situaties ontwikkelen een psychose. Deze kwetsbaarheid
bestaat deels uit genetische belasting.
Stress = Disbalans tussen belastbaarheid en belasting
Comorbiditeiten
o Stemmingsstoornissen Bv. depressie
o Angststoornissen
o Middelengebruik Bv. Cannabis Toename van symptomen,
verhoogd risico op terugval en slechter beloop van ziekte

8.2 Behandeling

Bestaat uit verschillende interventies


Multidisciplinair team
Basis: Antipsychotische medicatie werkt pas na 4-6 weken! Relatine
werkt onmiddellijk, maar is ook snel uitgewerkt.
o Klassieke of typische antipsychotica
Bijv. haloperidol
Effectief in verminderen van positieve symptomen en in
voorkomen van terugval
Bijwerkingen: Vooral bewegingsstoornissen als er veel last
van bijwerkingen zijn dan moet andere medicatie gegeven
worden.
Abnormale bewegingen ( = dyskinesie)

Spierkramp
Spierstijfheid
Tremoren
Rusteloosheid ( = Akathesie)
Libido en erectiestoornissen
Atypische antipsychotica
Bijv. olanzapine
Effectief in verminderen van positieve symptomen en in
voorkomen van terugval
Enig positief effect op negatieve symptomen en cognitieve
stoornissen
Bijwerkingen: Vooral metabole stoornissen
Idem klassieke antipsychotica, maar minder frequent
Gewichtstoename
Suikterziekte
Beenmergdepressie
Bloeddrukverlaging ( = hypotensie)
Droge mond of speekselvloed
Duizeligheid bij opstaan
Hartkloppingen
Slaperigheid
Extreme vermoeidheid

Bijwerkingen verminderen de medicatietrouw Kans op terugval


vergroot

Psycho educatie voor clint en familie


Rehabilitatiebegeleiding voor opleiding, werk, wonen, sociale contacten en
vrijetijdsbesteding
Cognitieve gedragstherapie
Positieve effecten op psychiatrische symptomen, zoals hallucinaties,
negatieve symptomen en depressieve symptomen tot 12 maanden na
behandeling

8.3 Psychomotorische therapie

1e fase van behandeling:


o Stabiliseren van de toestand, waarin de patint zich bevindt.
o De verstoorde belastbaarheid moet hersteld worden
o Helderheid verkrijgen over diagnose door observatie en diagnostiek
o Behandeling begint
o Creren van een prikkelarme, gestructureerde en veilige omgeving
o Problemen op sociaal, maatschappelijk en financieel vlak oplossen
o Aanbieden van bewegingsgerichte, zeer gestructureerde activiteiten
o Afleiding en ontspanning aanbieden
o Acuut psychotische mensen zijn de eerste dagen heel moe en suf
door de medicatie. Je kan hiervoor wat bewegingsoefeningen doen.
o 4 Ss Model
Safety = Veiligheid geven

Structure
Support = Ondersteuning
Symptom management = Symptomen indijken
2e fase van behandeling:
o Handhaven van herwonnen belastbaarheid
3e fase van behandeling:
o Vergroten van de belastbaarheid
2 hoofddoelen van psychomotorische therapie
o Lichamelijke fitheid en gezondheid vergroten d.m.v.
bewegingsactivering
o Voorkomen van terugval

8.3.1 Psychomotorische therapie in de eerste fase


Hier staan de positieve factoren meer op de voorgrond! in de eerste
fase vooral stabiliseren!
Clinten = Floride psychotisch
Individuele therapie, omdat groepstherapie niet haalbaar of onveilig is
door het angstniveau
4 doelen:
o Verlagen van spanning
o Controle krijgen over eigen handelen
o Controle krijgen over het eigen lichaam
o Controle krijgen over en afstemmen op materiaal en omgeving
Therapeut moet veiligheid, structuur en begrenzing bieden
Eenduidig zijn in verbale en non verbale communicatie
Niet te veel prikkels aanbieden
Aandacht richten op hier en nu Clinten komen meer in de realiteit
Goede balans zoeken tussen belastbaarheid en belasting
8.3.2 Psychomotorische therapie in de tweede en derde fase
Handhaven en vergroten van belastbaarheid staat centraal
o Voorwaarde: Psychotische kenmerken moeten grotendeels
verbleekt zijn
Er moet sprake zijn van ziektebesef
Tweede fase
In de 2e fase staan negatieve symptomen meer op de voorgrond.
2e fase is de beschermende fase
Doelen 2e fase:
o Zelfvertrouwen vergroten
o Omgaan met spanning spanningsregulatie
o Ontladen
o Kanaliseren
o Ontspannen
o Realistischer lichaamsbeleving ontwikkeling
o Leren herkennen van lichaamssignalen van overbelasting
o Leren herkennen van negatieve symptomen en hiermee omgaan
Therapeut werkt steunend en stimulerend

Derde fase
Gaat vooral gericht zijn op participatie
Clint moet een actievere rol aan nemen.
Therapeut blijft positief en ondersteunend.
Doelen 3e fase:
o Zelfvertrouwen
o Vermindering van spanningsklachten Vermindert de kans op een
recidief pyschose
o Rouw en acceptatie
Zelfvertrouwen
o Door psychotische episode wordt het zelfvertrouwen beschadigd
o Belevingen en waanachtige overtuigingen komen niet overeen met
de werkelijkheid
o Negatieve symptomen + cognitief functioneren blijft achter op het
premorbide niveau Taken kunnen niet vervuld worden
o Therapie:
Succeservaringen geven
Herhalen zodat patint vooruitgang boekt
Spanningsregulatie
o Via bewegingsgerichte en lichaamsgerichte werkvormen
Rouw en acceptatie
o Ontkenning = Beschermingsmechanisme
o Ruimte bieden om verlieservaringen te spreken
o Hoop op vooruitgang bieden
8.3.3

Stressmanagementtraining
2e en 3e fase: Modulair werken
Specifiek voor jongeren die lijden aan een psychotische stoornis
Doelen:
o Stressmanagementvaardigheden vergroten
o Opstellen en zelfstandig kunnen gebruiken van een persoonlijke
profielschets
o Leren omgaan met de eigen stresskwetsbaarheid en symptomen
Groepsgerichte training van 12 wekelijkse sessies
Spelvormen, interactieoefeningen, inspanningsoefening,
ontspanningstechnieken en huiswerkopdrachten
Profielschets
o Bovenste helft
Inventariseren van welke prodromussen een clint herkent als
waarschuwingssignalen, die vooraf gaan aan een psychose of
terugval
Beschrijven van symptomen tijdens een psychose en/of
manie/depressie
Interne en externe spanningsbronnen in kaart brengen
o Onderste helft
Omgang met stress
Beschermende vaardigheden, omgangfactoren en activiteiten

8.4 Wetenschappelijk onderzoek

Behandeling moeten evidence based zijn

8.4.1 Overzichtsartikelen
Geen meta analyse over psychomotorische therapie bij schizofrenie
Meta analyse = Hoogste niveau van bewijs
8.4.2 Effecten van bewegingsactivering op mentale gezondheid
Effecten van arobe training op psychiatrische symptomen van
schizofrenie
o Afname van positieve en negatieve symptomen
o Verbetering van kwaliteit van leven
o Vermindering van depressie
o Stemmingsverbetering
o Stijging van het gevoel van talend/prestatie
MAAR: we mogen hier geen definitieve uitspraken over doen!
8.4.3

Effect bewegingsactivering op lichamelijke gezondheid


Gecombineerd met een dieet
Positieve bijdrage aan verbetering van de lichamelijke gezondheid
Effect op gewicht
Effect op BMI, taille en heupomvang, triglyceride en IGFBP 3
Geen effect op bloedsamenstelling, urine, ECG, lichaamsvet of bloeddruk

8.4.4 Studies met verschillende interventies en uitkomstmaten


Psychomotorische therapie leidt tot meer verbetering in psychomotorisch
functioneren dan dans en gymactiviteiten.
o Body image
o Body stability
o Cordinatie
o Non verbale expressie
o Bewegingsplanning
o Bewegingsorganisatie
o Non verbale communicatie
o Reactietijd
o Globaal functioneren
Combinatie van bewegingsactiviteiten met yoga, medicatie,
stressreductietraining en creatieve therapie leidt tot een verbeterde fitheid
en vermindering van angst en spanningsklachten
Zowel yogatherapie als fysieke trainingsprogrammas leiden tot
verbetering
8.4.5 Hippocampus en cognitief functioneren
Beweging bevordert het algemeen cognitief functioneren bij gezonde
normale mensen
Bij ouderen: bewegen heeft positief effect op breingezondheid
Hippocampus = Hersenstructuur, die zeer belangrijk is voor het
kortetermijn geheugen en voor de stressregulatie

Veranderingen in hippocampusvolume correleerden met verbetering van


aeroob vermogen
Verbetering van het kortetermijn geheugen correleerden met
veranderingen in hippocalpsuvolume

Hoofdstuk 10: Opvallend, onhandig, obesuisd of onzeker


( p 195 219)
KINDEREN!!!

Inleiding

3 hoofdgroepen van kinderpsychiatrische stoornissen


o Emotionele stoornissen (angst en depressie)
o Gedragsstoornissen (aandachtstekort, hyperactiviteit,
opstandigheid)
o Pervasieve ontwikkelingsstoornissen (autismespectrum)
Kinderen met (neuro)psychiatrische stoornissen vertonen vaak ook
psychomotorische problemen.
o Bewegingsbeeld = Houterig, stereotiep of onhandig
Ook psychomotorische problemen in communicatie Beperkingen in het
gebruiken en begrijpen van gebaren en lichaamstaal
Ontwikkeling van motorische vaardigheden is belangrijk
o Geen goede ontwikkeling Nadelig voor psychosociale ontwikkeling
van kinderen
Slechte relaties met leeftijdsgenootjes
Negatieve sociale feedback
Negatieve zelfpercepties
Depressieve symptomen
Leer en gedragsproblemen
o Interactie met leeftijdsgenootjes is belangrijk
Skill learning gap hypothese = De problemen van de motorisch zwakke
kinderen om deel te nemen aan sport en spel met leeftijdsgenootjes
nemen toe. De leeftijdsgenootjes gaan steeds complexere
bewegingsactiviteiten ondernemen, terwijl zij zelf steeds minder oefening
en ervaring opdoen.
gap wordt altijd maar groter waardoor het zelfbeeld steeds daalt.
buiten psychosociaal gaan we ook motorisch werken want als je de
motorische achterstand kan beperken dan kan je het sociale aspect en het
zlefbeeld doen stijgen.
Activity deficit model
o Kinderen met zwakke motorische vaardigheden nemen minder vaak
deel aan actieve spelen en andere fysieke activiteiten dan
leeftijdsgenoten
o Geldt voor kinderen met een combinatie van motorische en
psychiatrische problemen ( gedragsmatig en psychosociaal beperkt)
DAMP model
o Deficits in Attention, Motor Control and Perception
o Veel voorkomende combinatie van symptomen van ADHD en DCD
aan duiden

Verwijzing naar de onderliggende neurobiologische


ontwikkelingsstoornissen bij kinderen met en combinatie van
perceptuele, motorische en aandachtsproblemen
Atypical Brain Development (ABD)
o Ontwikkeling van de hersenen verloopt afwijkend
o Verklaring voor het samengaan van psychomotorische en andere
ontwikkelingsstoornissen
o Stoornis is niet gelokaliseerd in een specifiek deel van de hersenen,
maar de ontwikkeling van de hersenen verloopt als een geheel
afwijkend
Automatization deficit hypothese
o Zwakke motorische vaardigheden en aandachtsproblemen vloeien
voort uit problemen bij het leren en automatiseren van
vaardigheden, die op hun beurt het gevolg zijn van een cerebellaire
disfunctie
o

10.1 Methode

Verschillende behandelstrategien
o Kinderen met emotionele stoornissen
Gekenmerkt door angst en depressieve symptomen
Kinderen met internaliserende syndromen
Psychosomatische klachten
Hoge comorbiditeit van depressie en angst bij kinderen
o Kinderen met gedragsstoornissen
Gekenmerkt door problemen in de interactie met anderen
Externaliserende syndromen
Lastig voor de omgeving
ADHD, gedragsstoornis en oppositioneel opstandige
gedragsstoornis
o Kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Autismespectrumstoornissen
Vaak combinatie met emotionele en gedragsproblemen
Beperkingen in de communicatie en het sociale gedrag
Beperkte en repetitieve gedragspatronen

10.2 Emotionele stoornissen

Combinatie van angst en depressieve symptomen

10.2.1 Klinische bewegingskenmerken bij emotionele stoornissen


Diverse lichaams en bewegingsgerelateerde aspecten
Angststoornissen gaan samen met psychofysiologische verschijnselen
o Snelle ademhaling
o Hoge spierspanning
Kinderen met angststoornissen nemen minder vaak deel aan
bewegingsactiviteiten en beleven minder plezier aan hun spel (trekken
zich snel terug)
o Traumagerelateerde angst verbonden met negatieve
lichaamsbeleving
Depressies uiten zich in non verbale aspecten

o Buikpijn
o Vermoeidheid
o Verminderde plezierbeleving
o Verminderde lichamelijke activiteit
o Psychomotorische agitatie of retardatie
Brightening response
o Bij jonge kinderen (onder 4 j)
o Pyschomotorische retardatie + het niet opleven bij plezierige
gebeurtenissen
o Kenmerkend voor het melancholische subtype

10.2.2 Motorische vaardigheid bij emotionele stoornissen


Cordinatiestoornissen (choreforme stoornissen) zijn typerend voor
kinderen met dysthemie
o Scoren hoger op schalen, die internaliserend gedrag (angstig,
depressief,) meten
o Nemen minder deel aan sociaal spel
o Risico op sociaal isolement
Frequentie spiegelbewegingen (meebewegingen) zijn typerend voor
kinderen met angststoornissen
o Traag uitvoeren van balanstaken
Sociaal angstige en vermijdende kinderen presteerden ook slechter dan
anderen op de Movement ABC
Ernstige motorische beperkingen gaan vooral samen met vermijdende
trekken
Conclusie: Emotionele en motorische problemen gaan vaak samen
10.2.3 Motorische competentiebeleving bij emotionele stoornissen
Zwakke motorische vaardigheid gaat samen met een lage
competentiebeleving op verschillende domeinen + hoge mate van angst
Motorische problemen correleren met beperkte fysieke activiteit, weinig
plezier en negatieve gevoelens over de eigen motorische competentie
Zwakke motorische vaardigheid gerelateerd aan:
o Negatieve zelfperceptie
o Emotionele problematiek

10.3 Gedragsstoornissen

Problemen met aandacht en oppositionele of grensoverschrijdende


gedragingen

10.3.1 Klinische bewegingskenmerken bij gedragsstoornissen


ADHD bewegingsgedrag
o Impulsief en komen vaak op spoed terrecht.
o Onrustig bewegen
o Draaien
o Rondrennen
o Doordraven
o Niet bij de leeftijd passende hyperactiviteit en impulsiviteit
o Vaak linkshandig
o Lateralisatieproblemen

o Cordinatieproblemen
o Soft neurological signs
50% ADHD + DCD (comorbide groep)
o Fijnmotorische problemen
Psychomotorische problemen
o (Hoge) spierspanning
o Psychomotorische onrust
o Verstoord lichaamsbewustzijn
Gedrags en emotionele stoornissen gaan vaak samen

10.3.2 Motorische vaardigheid bij gedragsstoornissen


ADHD
o Jongens met ADHD beschikken in vergelijking met leeftijdsgenootjes
zonder ADHD over zwakke motorische vaardigheden.
o Jongens met ADHD scoorden slechter op bilaterale cordinatie en
kracht, maar niet op balans dan jongens met leerstoornissen.
o Bewegingssnelheid bij meisjes met ADHD is lager dan die van
leeftijdsgenoten zonder ADHD.
In alle groepen waren scores op balvaardigheid en balans beter dan die op
manuele vaardigheid.
Externaliserend gedrag en grofmotorische problemen bleken samen te
gaan, waarbij zwakke balvaardigheid, en niet zwakke balans, correleerde
met externaliseren.
Conclusie
o De hiergenoemde studies geven aan dat kinderen met ADHD
Zwakke motorische vaardigheden hebben
Dat externaliserend gedrag gepaard gaat met motorische
problemen
Veel kinderen met ADHD voldeden ook aan de criteria voor
DCD of vertoonden symptomen hiervan.
o Het is nog niet duidelijk of subtypen van ADHD specifieke
motorische problemen hebben.
Zowel balansproblemen als zwakke balvaardigheden werden
in dit verband genoemd.
De meeste studies over ADHD zijn bij jongens uitgevoerd
10.3.3 Motorische competentiebeleving bij gedragsstoornissen
Ze overschatten hun motorische competenties
o Hun zelfvertrouwen is hoog
o Zowel bij jongens als meisjes
o Vooral overschatten op gebieden, waar zij het slechtste presteerden
o Niet wanneer er sprake is van comorbide depressie

10.4 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen

Combinatie van emotionele problemen en gedragsproblemen


Beperkingen in:
o Communicatie
o Sociale gedrag
o Repetitieve gedragspatronen

10.4.1 Klinische bewegingskenmerken bij pervasieve


ontwikkelingsstoornissen
Stereotiepe en repetitieve motorische handelingen en manirismen
Beperkingen in lichaamstaal, die tot uitdrukking komen in gebaren,
gezichtsuitdrukkingen en houdingen
Autisme Motorische afwijkingen:
o Vertraagd bewegen
o Typisch geen oogcontact!
o Aannemen van vreemde houdingen = vaak voorteken van catatonie
Zwakbegaafdheid
Stoornis van Asperger
o Houterigheid
o Zwakke motorische vaardigheden
o Cognitief normaal of hoogbegaafd
o Hyperactiviteit
10.4.2 Motorische vaardigheid bij pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Gemiddelde lagere score op Bruininks Oseretsky Test of Motor Proficiency
(BOTMP)
Autisme: Ernstiger beperkt dan andere subgroepen
o Zwakste score op grofmotorische cordinatietaken
o Motoriek, cognitie, sociaal en emotioneel functioneren hangen sterk
samen
10.4.3 Motorische competentiebeleving bij pervasieve
ontwikkelingsstoornissen
Autisme
o Verstoring van lichaamsbewustzijn
o Verstoring van lichaamsschema
o Verstoring van perceptie van tijd en ruimte
o Angst voor lichamelijk contact
Bewegingssituaties zijn problematisch en beangstigend
Motorische competentiebeleving is laag
Lage globale zelfwaardering + weinig zelfvertrouwen

10.5 Discussie

Drie groepen met psychiatrische stoornissen:


o Over het algemeen hebben de drie groepen zwakke grofmotorische
vaardigheden
o Competentieniveau: de meeste psychiatrische kinderen
onderschatten zichzelf, kinderen met ADHD bleken zichzelf vaak te
overschatten.
Kinderen met emotionele verstoringen (angst, depressie)
o Zwakke motorische vaardigheden (balanshandhaving als specifiek
probleem)
o Volwassenen: verband tussen balans en emotioneel functioneren
o Lage motorische competentieverwachting

Kinderen met gedragsstoornissen


o Zwakke motorische vaardigheden, waarbij balans- en balvaardigheid
(werpen en vangen) als specifieke probleem gebieden genoemd
werden.
o Kinderen met ADHD hebben vaak een hoog angstniveau, en lijden
soms aan angststoornissen.
o Bij ADHD kunnen de balansproblemen te wijten zijn aan afwijkingen
in het cerebellum.
o Slechte balvaardigheid wordt vooral gevonden bij kinderen met
aandachtsproblemen, dit suggereert directe betrokkenheid van de
frontale hersenschors.
o Een uniek kenmerk voor ADHD is de overschatting van de eigen
motorische vaardigheid. Het feit dat kinderen zich vooral
overschatten op gebieden waarin zij juist slecht presteren, doet
vermoeden dat deze overschatting een zelfbeschermende functie
heeft, mogelijkerswijs tegen depressieve gevoelens.
Kinderen met PDD
o Motorische vaardigheid bij deze groep is het zwakst van alle
psychiatrische subgroepen en slechts en zeer klein deel van de
kinderen met PDD presteert motorisch binnen de normale range.
o Motorische, cognitieve, sociale en emotionele beperkingen in deze
groep sterk aan elkaar gecorreleerd.
o Abnormale connectiviteit binnen de hersenen als geheel, niet een
disfunctie van een specifiek deel van de hersenen.

Klinische praktijk
De meeste kinderen met psychiatrische stoornissen hebben zwak
ontwikkelde grofmotorische vaardigheden
Problemen bij het spelen en omgaan met leeftijdsgenootjes, dit kan de
psychosociale ontwikkeling negatief benvloeden. Deze kinderen lopen een
extra risico om een inactieve levensstijl te ontwikkelen met de daarmee
gepaard gaan somatische gezondheidsproblemen.
Emotionele problematiek
o Alertheid voor balansproblemen en gevoelens van motorische
incompetentie vermijdingstendensen die psychosociale
ontwikkeling verstoren tegen gaan
Gedragsstoornissen
o Extra aandacht voor balvaardigheid (vanwege de sociale aspecten
van dit spel)
PDD
o Pyscho-educatieve benadering: kinderen moeten leren omgaan met
hun beperkingen en hulp krijgen bij het oefenen en uitbreiden van
hun vaardigheden.
Psychomotorische therapeuten: systemisch aandacht besteden aan de
feitelijke motorische vaardigheden van kinderen en niet alleen het
belevingsaspect ervan.

Hoofdstuk 11: Krachttraining bij depressie ( p 227 239)

Zowel aeroob als anaeroob trainen bij deze mensen. Anaeroob omdat dit
minder vermoeiend is en mensen met een depressie zijn zo al snel
vermoeid.
Veel psychomotorische therapeuten gebruiken aerobe training, vb.
running, bij depressieve mensen. Maar hebben andere vormen van
inspanning, zoals krachttraining, ook een antidepressieve training?
Hierover is veel minder onderzoek verricht. Hoe vaak moet je dan trainen,
en hoe lang? En kun je dan beter in groep of individueel trainen? Deze
vragen worden beantwoord door middel van een systematische review.
Indien het werkelijk zo is dat dit soort van training ook effectief blijkt te
zijn, kunnen trainingsprogrammas meer op de individuele persoon worden
aangepast waardoor de kans op afhaken kleiner wordt.

11.1 Methode

Het is een systematische review die bekomen is door het zoeken van
bruikbare artikels dmv elektronische databases. Volgende criteria moesten
voldoen:
o De onderzoekspopulatie moest voldoen aan de criteria van milde of
zware depressie, of dysthyme stoornis.
o De studies moesten aan anaerobe training bevatten.
o Uitkomstmaten moesten betrekking hebben tot de depressieve
toestand
o Er moest gekeken worden of er een associatie wordt gemaakt tussen
een verbetering van anaerobe capaciteit en een vermindering van
depressieve symptomen.
o PEDro-schaal van 6 of hoger

11.2 Resultaten

Niet kennen

11.3 Discussie

Op basis van de gevonden resultaten kan geconcludeerd worden dat


anaerobe inspanning een reducerend effect kan hebben op depressie. (in 5
van de 6 studies)
Welk mechanisme kan hieraan ten grondslag liggen?
o Fysiologische mechanismen: uit onderzoek blijkt dat anaerobe
inspanning zorgde voor een afname van depressie terwijl de aerobe
capaciteit onveranderd bleef. Aerobe capaciteit is dus niet
noodzakelijk bij het reduceren van depressie.
o Biochemische mechanismen: volgens deze mechanismen kan het
antidepressieve effect van inspanning verklaard worden door
verandering van endorfine- en monoaminoconcentraties in het
lichaam. Maar aangezien dat uit onderzoek bleek dat zowel aerobe
als anaerobe inspanning een positief effect heeft op depressie,

kunnen deze resultaten niet aan dit mechanisme toegeschreven


worden.
o Psychologische mechanismen: volgens deze theorien kunnen
aspecten zoals gevoel van beheersing, het geloof in eigen kunnen,
sociale interactie en afleiding een belang spelen in het
antidepressieve effect. Echter blijkt uit de resultaten dat geloof in
eigen kunnen niet significant veranderd bij inspanning, terwijl de
depressieve toestand wel verbeterd. Er wordt wel rekening mee
gehouden dat de meting met betrekking tot geloof in eigen kunnen
niet sensitief genoeg was. Ook sociale interactie lijkt geen rol te
spelen aangezien onbegeleid trainen ook zorgde voor significant
lagere depressiescores, en dit bij hoge intzensiteit meer dan bij lage
intesiteit.
Er is dus geen enkele theorie in staat te verklaren welk mechanisme aan
de grondslag ligt van het antidepressieve effect.

11.4 Conclusie en aanbevelingen voor de praktijk

Op basis van de gevonden resultaten lijkt het erop dat anaerobe


inspanning een antidepressief effect heeft.
3x/ week, gedurende 8 weken trainen blijkt genoeg te zijn voor het
optreden van het effect.
Zowel individueel trainen als in groep blijkt effectief.
Begeleiding is niet noodzakelijk en hoog-intensief is effectiever dan laagintensief.

Hoofdstuk 12: Pyschomotrische therapie in de


multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen (p
243 263)
12.1 Diagnostiek en classificatie van
persoonlijkheidsstoornissen

Clinten komen zelden rechtstreeks voor hun persoonlijkheidsstoornis naar


de hulpverlener
Als de hulpverlener de indruk heeft dat de instandhouding van de klachten
kan verklaard worden op basis van persoonlijkheidsstoornissen dan kan hij
deze relatie bespreekbaar maken.
De diagnose gebeurd altijd met specifieke vragenlijsten, tests en
interviewmethodes.
DSM 4 criteria voor persoonlijkheidsstoornis:
o Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen die
binnen de cultuur van betrokkene duidelijk afwijken van de
verwachtingen. Dit patroon wordt zichtbaar op 3 van de volgende
terreinen:
Cognities
Affecten
Functioneren in het contact met anderen
Beheersing van de impulsen

Het duurzame patroon is star en uit zich op een breed terrein van
persoonlijke en sociale situaties
o Het duurzame patroon veroorzaakt in significante mate lijden of
beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het
functioneren op andere belangrijke terreinen
o Het duurzame patroon is niet eerder toe te schrijven aan een uiting
of de consequentie van een andere psychische stoornis.
o Het duurzame patroon is niet het gevolg van de directe fysiologische
effecten van een middel of een somatische aandoening.
Er zijn 10 verschillende persoonlijkheidsstoornissen in 3 clusters
o Cluster A: vreemd en exentriek cognitieve-perceptuele
vervormingen , psychotische symptomen of ongewone
overtuigingen en gedragingen
Paranode
Schizode
Schizotypische
o Cluster B: impulsief en/of dramatisch impulsieve gedragingen,
instabiel met emoties, identiteit en interpersoonlijke relaties
Borderline
Antisociaal
Theatraal
Narcisistisch
o Cluster C: Angst en kwetbaarheid
Ontwijkende
Afhankelijke
Obsessief-compulsief dwangmatig!
o

12.2 Conclusies uit de richtlijn


12.2.1 Psychotherapie als basis voor de behandeling
= waardevol als onderdeel van een behandelprogramma voor patinten
met een persoonlijkheidsstoornis
Bij intensieve behandeling verbale en vaktherapeutische behandeling
samen doen/ afwisselen
Verschillende therapien zijn nuttig zoals:
o Dialectische gedragtherapie
o Schemgerichte therapie
o Mentalisation based treatment
o Systeemtherapie
Sociaal netwerk betrekken terugval reduceren
Intensiteit van de behandeling
Richtlijn:
o Het stepped care- principe (licht-intensief als nodig)
o Het matched care- principe (afstemmen op bv probleemernst,
psychologische capaciteiten, )
o Subjectieve/praktische overwegingen
Men moet de vooruitgang constant evalueren
Duur en intensiteit behandeling afstemmen op draagkracht van clint
o Kortdurend/confronterend cluster C en lichte B
o Langdurig/supportief cluster 1 en zware B

Mensen met een persoonlijkheidsstoornis moeten een relatief hoge dosis


van psychotherapeutisch behandeling krijgen

12.2.2 Evidence-based behandelingen in de multidisciplinaire richtlijn


persoonlijkheidsstoornissen
De werkzaamheid van psychotherapeutische behandeling wordt bepaald
door een therapiemodel dat door beide partijen begrepen wordt.
Bij de behaneling is het vaak een mengvorm van verschillende
theoretische orintaties.
Dialectische gedragstherapie
Is een behandelvorm voor borderline
Combineert cognitieve en gedragsgerichte technieken met een filsofische
en theoretische visie op persoonlijkheidsproblematiek.
Dialectisch perspectief op de ervaringen van de clint en de therapeutisch
interventies
Men moet accepteren van de clinten hoe ze zijn
Borderline ontstaat volgens deze theorie door een wisselwerking tussen
een ontregeling van de emotieregulatiesystemen en een invaliderende
omgeving.
Men leert in deze therapie:
o Omgaan met tegenstrijdigheden
De noodzaak om jezelf te accepteren de noodzaak om te
veranderen
Krijgen wat je nodig hebt en verliezen waar je behoefte aan
hebt
Vasthouden aan je eigen persoon versus bevestigen van
problemen en leren van nieuwigheden om met deze
problemen om te gaan
Psychomotorische therapie en dialectische gedragstherapie
Geen onderzoek
Psychomotorische therapie = goede aanvulling op dialectische
gedragstherapie
o Kan helpen het lichaamsbewustzijn te ontwikkelen
Het hoofddoel DGT =
o Vervangen van ineffectief slecht aangepast gedrag of niet-vaardig
gedrag door vaardige reacties
o Vaardigheden ontwikkelen op gebied van kernoplettendheid,
intermenselijke vaardigheden, emotieregulatievaardigheden en
crisisvaardigheden.
Hoofddoel psychomotorische therapie
o Aandacht bij het lichaam
o Intermenselijke vaardigheden kunnen worden geoefend:
Grenzen worden geoefend
Conflicten worden uitgewerkt
Herkennen van emoties
Loslaten ervan
Herkennen van lichaamssignalen
Schemagerichte therapie
Young

Behandelen van B en C clusters


Door cognitieve en gedragsmatige technieken leert de clint zijn huidige
disfunctionele gedachtenpatroon/ schemas en gedrag te veranderen
Schemas:
o diepgewortelde in de kindertijd ontwikkelde patronen van reageren
op basis van belangrijke overtuigingen en gevoelens over zichzelf en
de omgeving die het individu voor waar aanneemt zonder er vragen
bij te stellen.
o 18 schemas
o Ze houden zichzelf stand en bieden weerstand aan verandering door
vermijding, compensatie en bevestiging.
Therapie bestaat uit identificeren van de schemas en het uitdagen van de
houdbaarheid ervan
o Door limited reparenting en experintiele technieken die gericht zijn
op pijnlijke ervaringen in de kindertijd, leert de clint negatieve
gevoelens als wanhoop en verlating te verdragen en te accepteren

Psychomotorisch therapie en schemagerichte therapie


Psychomotorische therapie bij een schemagerichte behandeling die als
aanvulling op de cognitieve benadering in de context van:
o bewegingssituaties vaste patronen onderzoeken,
o nieuwe ervaringen laten opdoen
o alternatieve oplossingen zoeken
Door bewegingsactiviteiten kunnen disfunctionele schemas worden
geactualiseerd
Op basis van de schemas werken met het opdoen van
schemaontkrachtende ervaringen
De mentalisation based treatment (MBT)
= Gebaseerd op de hechtingstheorie en omvat elementen van zowel
cognitieve als psychodynamische behandelvormen.
Het vergroot het vermogen van de patint om te mentaliseren
Mentaliseren is noodzakelijk bij het rugleren van emoties, het zorgt voor
verbinding met de eigen persoon en ontstaat uit en is voorwaarde voor het
aangaan van relaties met andere
Psychomotorische therapie en MBT
Bij een onveilig hechtingsproces blokkeert het mentalisatieproces
o Hij verkeert in een andere ervaringsmodus met een vervormde
realiteit
o 3 posities onderscheiden
Psychische equivalentiemodus: gelijkstelling van binnen en
buiten wereld
De alsof modus: ontkoppeling van de binnen- en
buitenwereld
De teleologische positie: iemand bedoelingen afmeten aan
het fysiek waarneembare
In MBT wordt onderscheid gemaakt tussen aandachtsregulatie,
affectregulatie en mentaliseren (volgen elkaar op in ontwikkeling)
o Stokt dit proces patinten verliezen contact met lichaam
Psychomotorische therapie kan in groep als individueel
o Individueel:

Aandacht voor lichaamssignalen ontwikkelen en zo


mentalisatie bevorderen
Groep:
Interactie met anderen contact, steun en begrenzing te leren
ervaren

12.3 Overige indicaties voor psychomotorische therapie bij


de verschillende persoonlijkheidsstoornissen aansluitend bij
evidence-based behandelingen

Psychomotorische therapie is een ervaringsgerichte of experintile


behandelvorm; de nadruk ligt op het doen en voelen en hieraan woorden
verbinden
o Het kan daaruit een specifieke aanvulling geven op verschillende
psychotherapeutische behandelingen
o Vooral toegespitst op B en C clusters
Behandeldoelen moet je laten aansluiten bij:
o De emotieregulatieproblematiek (cluster B)
o De zelfbeeldproblemen (cluster B en C)
o De autonomieproblemen (cluster C)
o De sociale/relatieproblemen (cluster B en C)

12.3.1 Evidentie voor de werkzaamheid van psychomotorische


therapeutische interventies bij persoonlijkheidsstoornissen
Op het gebied van impulsregulatie en bij algemene factoren, zoals fysieke fitheid
en psychisch welbevinden, zijn er effecten gevonden van psychomotorische
therapie
werken op impulscontrole en agressieproblemen
Affectregulatie
Er zijn aanwijzingen dat dans- en bewegingstherapie een gunstig effect
hebben op de stemming van patinten met een persoonlijkheidsstoornis
Agressieproblematiek
Psychomotorische therapie heeft mogelijk een gunstig effect op de
agressie- en impulsregulatie bij patinten met een persoonlijkheidsstoornis
met impulsproblematiek
Bij patinten met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met
impulsproblematiek en agressie disregulatie kan psychomotorische
therapie worden overwogen
Fysieke fitheid
Er is een aanwijzing voor de toename van de fitheid en een afname van
symptomen van patinten met een persoonlijkheidsstoornis bij de
toepassing van gestructureerd fysiek oefenprogramma
Er is een aanwijzing voor de toename van de fysieke fitheid en de
verbetering van het zelfbeeld van patinten met een
persoonlijkheidsstoornis bij de toepassing van psychomotorische therapie

Relaxatie
Op basis van klinische ervaring leveren verschillende relaxatiemethoden
een bijdrage aan de spannings en emotieregulatie van clinten met een
persoonlijkheidsstoornis

12.4 Conclusie

De persoonlijkheidsproblemen bieden door de aard van de problematiek


een goede indicatie voor psychomotorische therapie.
o Bij problemen op het gebied van emotieregulatie, gedragsregulatie
en zelfbeeld
Het levert voldoende doelen in de behandeling van
persoonlijkheidsstoornissen uitgewerkt en worden door te richten op
lichaamservaring, emotieregulatie en contact en interactie.

You might also like