Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 25

Ministerie van Volkshuisvesting,

~ Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer


Postbus 20951, 2500 EZ 's-Gravenhage
Telefoon (070) 335 35 35, van Alkemadelaan 85
Telex 34429 voro nl, Fax (070) 335 35 02

DIRECTORAAT-GENERAAL I-7I lJrUBEf1Ef,R

Stoffen en Risicobeheersing Aan : de Colleges van B&W en de


Risicobeheersing Colleges van G .S .

Uw

kenmerk

Uw

brief

van

DGM/SR/l~ "'~`54

z + ~~ L 19 91
1

Onderwerp

Geacht College,

Hierbij bied ik u de circulaire "Bekendmaking van voorschriften teil


behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare
vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie" .
De circulaire biedt u een handreiking voor de wijze waarop een
vanuit een oogpunt van externe veiligheid verantwoorde zonering
toegepast kan worden langs nieuwe trac's van dergelijl<e leidingen
en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van
bestaande leidingen .

De voorschriften in de circulaire sluiten aan bij de beleidsuitgangspunten die in het structuurschema Buisleidingen zijn neergelegd .
De circulaire is in principe vier jaar geldig . Aan het eind van die
periode zal worden bezien of verlenging van de circulaire, al dan
niet in gewijzigde vorm, noodzakelijk is . Van het besluit tot
verlenging en wijziging zal ik u uiteraard in kennis stelten .

Ik verzoek u met deze circulaire rekening -te houden bij de vaststelling van uw beleid .
"

ilric I cJach tend,


D e. Mini ster v n Volk 1 iiisvesting,
Ruimt :elijke (~rdPniny~~q~ Milieubeheer,

J .G .P1 .

ALcler F

79a2/AdB/m

Ministerie van Volkshuisvesting,


Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

BEKENDMAKING VAN BELEID TEN


BEHOEVE VAN DE ZONERING
LANGS TRANSPORTLEIDINGEN
VOOR BRANDBARE VLOEISTOFFEN
VAN DE K1-, K2- EN K3-CATEGORIE

BEKENDMAKING VAN BELEID TEN BEHOEVE VAN DE ZONERING


LANGS TRANSPORTLEIDINGEN VOOR BRANDBARE VLOEISTOFFEN
VAN DE K1-, K2- EN K3-CATEGORIE

Ministerie van Volkshuisvesting,


~ Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Directoraat-Generaal Milieubeheer
Directie Stoffen en Risicobeheersing
Afdeling Risicobeheersing

-2-

Doelstelling
Juridische grondslag
Relatie met andere
circulaires
Geldig tot

: bekendmaking van beleid


: n .v .t .
: circulaire van 26 november 1984, nr .
DGMH/B nr . 0104004
: 4 jaar na inwerkingtreding

A INLEIDING

Deze circulaire geeft aan op welke wijze een uit een oogpunt van
externe veiligheid verantwoorde zonering toegepast kan worden
langs nieuwe trac's van transportleidingen voor brandbare
vloeistoffen van de Ki-, K2- en K3-categorie en bij nieuwe
ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande
transportleidingen .
Deze circulaire is niet van toepassing op zogenaamde bestaande
situaties . In hoofdstuk I, paragraaf II, onder 1, van de bijlage
bij deze circulaire is dit overigens nauwkeurig weergegeven .
De circulaire heeft tot doel bescherming te bieden aan de
omgeving in verband met de brandbaarheid van getransporteerde
vloeistoffen . Het doel hiervan is daarmee identiek aan dat van de
circulaire "zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen"
(kortweg circulaire aardgastransportleidingen) . Deze is in 1984
tot stand gekomen en-aan de besturen van gemeenten en provincies,
alsmede de Minister van Binnenlandse Zaken en het toenmalige
dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Rijnmond toegezonden .
De circulaire aardgastransportleidingen strekt ertoe lagere
overheden en leidingeigenaren bij de vaststelling van
bestemmingsplannen een handreiking te bieden voor de wijze waarop
zij kunnen omgaan met bestaande dan wel nieuw aan te leggen
aardgastransportleidingen . Daarnaast biedt de circulaire een
handreiking bij de vaststelling van de voorschriften op grond van
door de Kroon te verlenen concessies .
In deze circulaire worden op risico-analyses gebaseerde
veiligheidsafstanden aangegeven die ten opzichte van
transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de Ki-, K2- en
K3-categorie moeten worden aangehouden .
Behalve de veiligheid beoogt deze circulaire de eenduidigheid en
rechtszekerheid bij de besluitvorming te verbeteren .
Tot nog toe bestaat een dergelijke handreiking op landelijk
niveau niet . Er wordt vooral gebruik gemaakt van een door de
provincie Zuid-Holland opgestelde beleidslijn voor de
problematiek van transportleidingen . Deze heeft in principe
echter een beperkt toepassingsgebied en daarom is het wenselijk
een handleiding vast te stellen die landelijk toegepast kan
worden .
In deze circulaire zal worden ingegaan op de uitgangspunten die
bij de opstelling van deze circulaire zijn gehanteerd, waarna in

-3-

B UITGANGSPUNTEN VOOR DE CIRCULAIRE

Voor het opstellen van deze circulaire is/zijn :


1 . rekening gehouden met het belang van het transport door
leidingen in Nederland,
2 . aangesloten bij de circulaire aardgastransportleidingen ;
3 . gebruik gemaakt van een risico-analyse voor het opstellen van
de aanbevolen voorschriften in deze circulaire ;
4 . de normen voor het individuele risico aangehouden, zoals deze
door het Rijk met betrekking tot de externe veiligheid zijn
geformuleerd ;
5 . gezocht naar de beste maatregelen ter beperking van het
risico ;
6 . een afweging gemaakt tussen alle bij de ruimtelijke inrichting
betrokken belangen .
1.

Het belang van het transport van brandbare vloeistoffen door


leidingen

Uitgangspunt bij de opstelling van deze circulaire is geweest dat


het transport door leidingen, mede gelet op de energievoorziening
van en het economisch belang voor Nederland, onmisbaar is .
Dat neemt niet weg dat er aan dit transport risico's verbonden
zijn .
Tegen deze achtergrond is het van belang de leidingen en de
omgeving daarvan zodanig in te richten dat een voldoende veilige
situatie bestaat, zonder dat dit het transport van dergelijke
stoffen door leidingen in de praktijk belemmert .
2 .

Aansluiting bij de circulaire aardgastransportleidingen

Er is naar gestreefd om deze circulaire aan te laten sluiten bij


de circulaire aardgastransportleidingen . Dit is vooral van belang
om te komen tot een met betrekking tot transportleidingen zoveel
mogelijk eenduidig beleid . De uitgangspunten die in de circulaire
aardgasleidingen zijn gehanteerd, liggen ook aan deze circulaire
ten grondslag . Hetzelfde geldt voor de in deze circulaire

gebezigde termen . Ook deze komen overeen met die in de circulaire


aardgasleidingen .
3 .

Risico-analyse

Inzicht in de risico's van transportleidingen voor brandbare


vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie is verkregen door
berekeningen die zijn uitgevoerd door vertegenwoordigers van de
industrie en het toenmalige IPTO-VE (interprovinciaal technisch
overleg veiligheid) in overleg met het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer .
Door het gebruik van het instrument van de risico-analyse voor de
bepaling van de in deze circulaire aanbevolen voorschriften kan
overal een optimale en zoveel mogelijk gelijke
veiligheidssituatie worden gerealiseerd .
De in deze circulaire beschreven maatregelen en voorgestelde
veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op berekeningen van het

-4-

zou verblijven, tengevolge van enig ongewoon voorval aan de


leiding om het leven komt . Dit risico wordt weergegeven in
zogenaamde iso-risicocontouren . Deze verbinden de plaatsen waar
de kans op overlijden eenzelfde waarde heeft .
4.

Bepaling van de afstanden

De resultaten van de risico-analyse zijn getoetst aan de door het


Rijk gehanteerde normen voor het individuele risico zoals deze
onder meer in het Nationaal Milieubeleidsplan (Bijlagen Tweede
Kamer 1988-1889, 21137, no . 1 en 2) en de daarbij horende
risicobrochure (no . 5) zijn geformuleerd . Daarbij is het
uitgangspunt geweest dat de waarde van het individuele risico
voor de kwetsbare omgeving bij nieuwe situaties de 10(-6) niet
mag overschrijden (minimale bebouwingsafstand) en dat voor
waarden die gelegen zijn tussen de 10(-6) en 10(-8)
(toetsingsafstand) een afweging moet worden gemaakt tussen het
veiligheidsbelang en de technische, economische en planologische
belangen die in het geding zijn . Het resultaat van die afweging
leidt ertoe dat afhankelijk van de aanwezigheid van bepaalde
gevoelige objecten aanvullende maatregelen dienen te worden
overwogen, zowel ten aanzien van de transportleiding als ten
aanzien van de omgeving .
5.

Technische maatregelen

De transportleidingbeheerder is verantwoordelijk voor periodieke


controle en bewaking van de transportleiding . Daarnaast is een
aantal additionele voorzieningen mogelijk om de kans op falen van
een transportleiding en de mogelijke effecten van dat falen te
beperken . Bij het treffen van deze voorzieningen is het gewenst
rekening te houden met de grootte van de risico's die een
transportleiding in een concreet geval voor de omgeving met zich
brengt, alsmede met de belangen van het bedrijfsleven om niet met
onnodig zware eisen geconfronteerd te worden .
Dit betekent dat de zwaarte alsmede de hoeveelheid van de door de
leidingbeheerder te treffen maatregelen afhankelijk is van de
eigenschappen en de hoeveelheid te transporteren produkt, alsmede
van de aard en kwetsbaarheid van de omgeving .

Hierdoor is een optimale behartiging van het veiligheidsbelang


gewaarborgd .
De veiligheidsmaatregelen hangen samen met de bescherming van de
transportleiding tegen lekkage, de bereikbaarheid ten behoeve van
het onderhoud, de inspectie en eventuele noodgevallen, alsmede de
bescherming van de omgeving na het eventueel vrijkomen van
produkt tengevolge van lekkage . Daarbij ligt de nadruk op de
wijze van uitvoering en op een vergroting van de wanddikte ter
beperking van de kans op beschadiging van buitenaf .
Boven deze maatregelen kan nog een aantal additionele
voorzieningen worden aangebracht, indien die in de concrete
situatie noodzakelijk zijn .
6.

Afweging van alle bij de ruimtelijke inrichting rond de


leiding betrokken belangen

-5-

leidingbeheerder te treffen technische voorzieningen het risico


van de transportleiding sterk kan worden gereduceerd . Er zal
echter altijd nog een zeker restrisico voor de omgeving blijven
bestaan . Dit risico kan worden beperkt, als bepaalde afstanden
worden aangehouden tussen de transportleiding en een aantal in
deze circulaire nader omschreven activiteiten .
Hiervoor dient echter een zorgvuldige afweging van alle bij een
dergelijk besluit betrokken belangen te worden gemaakt .
De hier bedoelde belangen kunnen van economische, technische en
planologische aard zijn . Het belang van de woningbouw is daarbij
duidelijk .
C ZONERING

Het bovengenoemde heeft ertoe geleid dat in deze circulaire een


gebied binnen een bepaalde afstand van de betrokken
transportleiding-is aangewezen waarbinnen zonering plaats kan
vinden .
Er kunnen vier soorten gebieden worden onderscheiden :
1 . een gebied waarin in beginsel geen bebouwing is toegestaan,
vast te leggen in een (privaatrechtelijk) zakelijk recht ;
2 . een gebied waarin geen woonbebouwing, bijzonder object
categorie I, recreatieterrein of industrieterrein is
toegestaan en dat is vastgelegd in het bestemmingsplan ;
3 . een gebied waar bebouwing slechts mag plaatsvinden, indien
planologische, technische en economische belangen van
overwegende aard daartoe noodzaken ;
4 . een gebied waar, vanuit een oogpunt van de risico's die de
transportleiding voor de omgeving met zich meebrengt, geen
enkele belemmering is voor enige activiteit .
Met behulp van bovengenoemde indeling kan een optimale
planologische indeling plaatsvinden . Deze wordt vastgelegd in het
bestemmingsplan, dat overeenkomstig artikel 10, eerste en tweede
lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb . 1962, 286) door
de gemeenteraad wordt vastgesteld .
Indien de zonering is aangegeven in het bestemmingsplan en
tengevolge daarvan iemand schade lijdt die redelijkerwijs niet
of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven kan hij zich,
ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
wenden tot de gemeenteraad met een verzoek om schadevergoeding .
Overigens kunnen de in deze circulaire vermelde uitgangspunten
ook worden gehanteerd bij de vaststelling van het trac op grond
van de verlening van een concessie voor de aanleg van een
transportleiding .
Een voorbeeld van de wijze waarop de zonering voor een
transportleiding overeenkomstig deze circulaire kan plaatsvinden,
is geschetst in figuur 1 van deze circulaire .
Deze circulaire treedt in werking met ingang van de eerste
kalendermaand na de dag waarop deze is verzonden en is vervolgens
vier jaar geldig . Tegen het einde van die periode zal na een
evaluatie worden bezien of verlenging, al dan niet onder
wijziging van de circulaire, noodzakelijk is .

-7-

INHOUD
HOOFDSTUK I ALGEMEEN
I .I BEGRIPSBEPALINGEN/DEFINITIES
I .II ALGEMENE BEPALINGEN
I .III BEPALING VAN DE TOETSINGSAFSTAND

HOOFDSTUK II TE TREFFEN MAATREGELEN BIJ HET ONTWERP EN DE


UITVOERING VAN DE TRANSPORTLEIDING
II .I STANDAARDUITVOERING
II .II DE BEPALING VAN DE GEBIEDSKLASSE
II .III BEREKENING EN UITVOERING VERBAND HOUDENDE MET DE
INWENDIGE DRUK
II .IV BEREKENING EN UITVOERING VERBAND HOUDENDE MET DE
UITWENDIGE DRUK
II .V MAATREGELEN TER BEPERKING VAN DE HOEVEELHEID
UITSTROMEND PRODUKT TENGEVOLGE VAN EEN ONGEWOON
VOORVAL BIJ EEN TRANSPORTLEIDING
II .VI
MAATREGELEN IN VERBAND MET DE GEBIEDSKLASSE EN DE
DIAMETER VAN DE LEIDING
HOOFDSTUK III AAN TE HOUDEN

AFSTANDEN

III .I AAN TE HOUDEN AFSTANDEN VANAF EEN TRANSPORTLEIDING


III .II AAN TE HOUDEN AFSTANDEN TEN OPZICHTE VAN EEN
TRANSPORTLEIDINGSTATION

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

-8-

HOOFDSTUK I : ALGEMEEN

paragraaf I : begripsbepalingen/definities
In deze circulaire wordt verstaan onder :
1 .1 transportleiding : een leiding voor het transport van een
produkt als bedoeld in 2 .1 ;
1 .2 transportleidingstation : een installatie voor de
bedrijfsvoering van een transportleiding, die bestaat uit
een of meer van de volgende onderdelen :

- lanceer- en ontvangstation,
-

vloeistofvanger (slugcatcher),
meetstation (druk, temperatuur, flow en/of kwaliteit),
pomp- en compressorstation,
afsluiterstation,
meng- en verdeelstation ;

2 .1 produkt : een brandbare vloeistof die is aangewezen in


bijlage II bij het Reglement betreffende het vervoer over
de binnenwateren (VBG) (Stb . 1977, nr . 371), rn 6300, en
overeenkomstig rn 6301 van die bijlage is ingedeeld in de
K1-, K2- of K3-categorie ;
( K1-produkt : een produkt met een vlampunt dat, bepaald met
het toestel van Abel-Pensky bij een druk van 1 bar lager
is dan 21 C, bijvoorbeeld benzine en nafta, maar dat niet
is ingedeeld in de K-0 categorie ;
K2-produkt : een produkt met een vlampunt dat, bepaald met
het toestel van Abel-Pensky bij een druk van 1 bar ligt
tussen de 21 C en 55 C, bijvoorbeeld kerosine ;
K3-produkt : een produkt met een vlampunt dat, bepaald met
het toestel van Abel-Pensky bij een druk van 1 bar hoger
is dan 55 C, bijvoorbeeld zware stookolie) ;
2 .2 'K-categorie-indeling' : de indeling van een produkt in een
K-categorie overeenkomstig het bepaalde in 2 .1 ;
2 .3 indien een transportleiding een produkt bevat dat uit
meerdere componenten is samengesteld die op grond van de Kcategorie-indeling in verschillende categorien zijn
ingedeeld, wordt de indeling van dat mengsel bepaald aan de
hand van een bepaling van het vlampunt van dat mengsel ;
3 .1 woonbebouwing : bebouwing voor permanente bewoning, waartoe
behoren :
1 een flatgebouw : een gebouw met meer dan drie
bovengrondse woonlagen ;
2 woonwijk : naast elkaar staande woningen waarvan de
afstand van elke woning afzonderlijk tot de ten
opzichte daarvan meest nabije woning in principe niet
meer bedraagt dan tien meter ;
3 incidentele bebouwing : vrijstaande woningen verspreid
over een groot gebied, dan wel lintbebouwing die
loodrecht op de transportleiding is gebouwd ;
3 .2 bijzonder object
a . categorie I :
1 een bejaardentehuis of verpleeginrichting, zoals een

-93 een hotel of kantoorgebouw voor meer dan 50 personen ;


4 een object met een hoge infrastructurele waarde, zoals
een computer- of een telefooncentrale of een gebouw
met vluchtleidingsapparatuur ;
5 een object dat door secundaire effecten een verhoogd
risico met zich meebrengt, zoals een bovengrondse
installatie of een opslagtank voor brandbare,
explosieve en/of giftige stoffen ;
b . categorie II :
1 een sporthal of een zwembad ;
2 een weidewinkel ;
3 een hotel of een kantoorgebouw niet vallend onder
categorie I ;
4 een industriegebouw, zoals een produktiehal of een
werkplaats, niet vallend onder categorie I ;
3 .3 een recreatieterrein :
1 een terrein voor langdurig verblijf van personen
gedurende een gedeelte van het jaar, zoals een
camping ;
2 een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen
personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een
speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een
openluchtzwembad ;
3 .4 een industrieterrein : een terrein, waar tengevolge van
industrile activiteiten of
1 zwaar of druk verkeer voorkomt, of
2 zich een aanzienlijk aantal leidingen, buizen, kabels
en dergelijke kunnen bevinden, of
3 frequent graafwerk wordt verricht ;
3 .5 overig object : een schuur, opslagplaats, dierenverblijf,
zomerhuisje, kas, openbare weg en dergelijke ;
4 .1 bebouwingsafstand : de kleinste horizontale afstand tussen het
hart van de leiding en woonbebouwing, een bijzonder object,
recreatieterrein of industrieterrein die in acht moet worden
genomen ;
4 .2 toetsingsafstand : de afstand gemeten vanaf het hart van de
leiding waarbinnen aan beide zijden van de leiding de
aanwezigheid van woonbebouwing, een bijzonder object,
recreatie- of industrieterrein wordt nagegaan in verband met
de vaststelling van de gebiedsklasse en de ruimtelijke
inrichting rond de leiding ;
4 .3 gebiedsklasse : de indeling van een gebied aan beide zijden
van een transportleiding die wordt vastgesteld op grond van
de aanwezigheid van woonbebouwing, een bijzonder object,
recreatie- en/of industrieterrein dan wel overig object in
verband met het treffen van maatregelen aan de
transportleiding .
paragraaf II : algemene bepalingen
1 Deze circulaire is alleen van toepassing op :
a . een transportleiding die wordt aangelegd na de datum van
inwerkingtreding van deze circulaire of
b . een transportleiding langs woonbebouwing, bijzondere
objecten, recreatie- of industrieterreinen of overige
nhicrton

rii

r7o

rint .im

}-A-1 .i

.-, ., .7 -

-.

. . .. I .7 -

, .. ..i- . - . . . .2

-10vervangende nieuwbouw, dan wel om bebouwing die in een op


die datum reeds vastgesteld bestemmingsplan is opgenomen .
2 Deze circulaire kan alleen worden gebruikt voor een
transportleiding met een bedrijfsdruk tot en met 80 bar bij
omgevingstemperatuur .
3 Indien er meerdere transportleidingen parallel naast elkaar
zijn gelegen, gelden voor elke transportleiding afzonderlijk
de in deze circulaire opgestelde regels .
4 .1 Indien op grond van deze circulaire een afstand moet worden
bepaald, wordt deze gemeten vanaf het hart van de
transportleiding .
4 .2 Voor de bepaling van de afstand ten aanzien van woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterreinen,
industrieterreinen of overige objecten wordt de afstand
gemeten tot aan de ten opzichte van de transportleiding
dichtstbijzijnde buitenzijde daarvan .
paragraaf III : de bepaling van de toetsingsafstand
1 .1 De toetsingsafstand wordt bepaald overeenkomstig tabel 1 en
is afhankelijk van-de diameter van de transportleiding (in
inch) en de 'K-categorie-indeling' van het betrokken produkt .
.2
Voor een transportleiding met een diameter kleiner dan 12
1
inch voor een K1-produkt en een transportleiding met een
diameter kleiner dan 36 inch voor een K2- of K3-produkt,
waarvoor de toetsingsafstand niet direct uit de tabel kan
worden afgeleid, wordt de toetsingsafstand vastgesteld door
middel van interpolatie .
1 .3 De toetsingsafstand wordt vastgesteld in overleg tussen
betrokken partijen overeenkomstig het bepaalde in 1 .1 van
hoofdstuk IV voor :
a . een transportleiding met een diameter groter dan 12 inch
voor een K1-produkt en een transportleiding met een
diameter groter dan 36 inch voor een K2- of K3-produkt ;
b . een gedeelte van een transportleiding waarin
hoogteverschillen voorkomen van meer dan elf meter .

Tabel 1 : toetsingsafstand in meters vanaf het hart van de


transportleiding

produktcategorie
diameter
(inch)
4"
6"
811
1011
12"
14"
16"
18"
24"
30"
36"

K1

K2

en

K3

-12-

HOOFDSTUK II : TE TREFFEN MAATREGELEN BIJ HET ONTWERP EN DE


UITVOERING VAN DE TRANSPORTLEIDING

paragraaf I : de standaarduitvoering
1 .1 De in deze circulaire bedoelde transportleidingen zullen over
het algemeen zijn uitgevoerd overeenkomstig de
'Beoordelingsregels voor transportleidingen' (Voorstel
Technische Taakcommissie Transportleidingen van 1 december
1989, goedgekeurd door de Technische Commissie voor
Toestellen onder Druk en aangeboden aan de Dienst voor het
Stoomwezen) of volgens een regeling die, vanuit een oogpunt
van veiligheid, tot een aan de uitvoering overeenkomstig de
'Beoordelingsregels voor transportleidingen' op zijn minst
gelijkwaardige uitvoering leidt . In een dergelijk geval is er
sprake van een standaarduitvoering .
1 .2 De standaarduitvoering, bedoeld onder 1 .1, heeft onder meer
betrekking op :
a . de vereiste eigenschappen van het materiaal waaruit de
transportleiding is samengesteld ( 'grade' of
kerftaaiheid) ;
b . de vereiste kwaliteitszorg ( niet-destructief onderzoek,
toezicht en de beproeving) ;
c . de vereiste corrosiepreventie (coating en kathodische
bescherming van de transportleiding) ;
d . de vereiste beveiliging van de transportleiding ; het gaat
daarbij om de diepteligging, de markering van de
transportleiding bovengronds, de beheersstructuur en de
overdrukbeveiliging .
paragraaf II : de bepaling van de gebiedsklasse
1 De gebiedsklasse wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in
2 .1 e .v . van deze paragraaf .
2 .1 De transportleiding wordt gesplitst in aaneengesloten delen
waarvan de lengte overeenkomt met de op grond van 1 .1 van
paragraaf III van hoofdstuk i vastgestelde toetsingsafstand .
2 .2 Voor elke transportleidinggedeelte wordt aan weerszijden van
dat gedeelte het daaraan grenzende gebied vastgesteld waarvan
de breedte overeenkomt met die van de toetsingafstand (het
toetsingsgebied) .
2 .3 Voor elk ingevolge 2 .2 vastgesteld gebied wordt de
gebiedsklasse bepaald door de vaststelling van de
aanwezigheid van woonbebouwing, bijzondere objecten,
recreatie- en/of industrieterreinen dan wel overige objecten .
De indeling wordt vastgesteld overeenkomstig tabel 2 .
2 .4 Indien de onder 2 .3 bedoelde vaststelling leidt tot de
indeling van een gebied in meerdere gebiedsklassen, wordt de
hoogste gebiedsklasse aangehouden .
2 .5 Bij de bepaling van de gebiedsklasse zal zoveel mogelijk
rekening moeten worden gehouden met de te verwachten
toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de
transportleiding .

-13-

Tabel 2 :

de gebiedsklasse-indeling

woonbebouwing, bijzonder object


recreatieterrein, industrieterrein
of overig object

Gebiedsklasse

overig object en/of


geen of uitsluitend incidentele
woonbebouwing

bijzonder object categorie II

woonwijk, recreatieterrein
dan wel industrieterrein

flatgebouw dan wel bijzonder


object categorie I

-14-

paragraaf III : berekening en uitvoering verband houdende met de


inwendige druk
1 .1 Onder de ontwerpfactor (F0) wordt verstaan de factor die de
verhouding aangeeft tussen de door de ontwerpdruk
veroorzaakte (maximaal) toelaatbare omtrekspanning en de
gespecificeerde ontwerpspanning . De grootte van de
ontwerpfactor is afhankelijk van de aard van de leiding en de
gebiedsklasse van het gebied waar de leiding doorheen loopt .
1 .2 Indien de transportleiding is uitgevoerd overeenkomstig de
standaarduitvoering van 1 .1 van paragraaf I, gelden de
(standaard)ontwerpfactoren (F0) van tabel 3 .
1 .3 De in tabel 3 vermelde ontwerpfactoren zijn ook van
toepassing op kruisingen en dergelijke, tenzij een lagere
(strengere) ontwerpfactor is vastgesteld .
1 .4 Indien voor twee aangrenzende gebieden overeenkomstig het
bepaalde in 1 .1 van paragraaf II verschillende
gebiedsklassen zijn vastgesteld, gelden de ontwerpfactoren
van het gebied met de hogere gebiedsklasse ook voor het
gebied met de lagere gebiedsklasse .
1 .5 In afwijking van het bepaalde in 1 .2 van deze paragraaf kan
een andere ontwerpfactor worden vastgesteld . Dit kan alleen
plaatsvinden in het belang van de bescherming van de
omgeving rond de transportleiding . Voor de vaststelling van
deze ontwerpfactor zullen berekeningen worden uitgevoerd .

-15-

Tabel 3 :

(standaard)ontwerpfactoren (F0)

Gebiedsklasse

1 . Transportleidingen in officieel
aangegeven leidingstraten
2 . Alle overige transportleidingen

0 .72 0 .72 0 .72 0 .72

0 .72 0 .72 0 .67 0 .67

-16-

2 .1 Een transportleiding die is uitgevoerd overeenkomstig de


(standaard)uitvoering, vermeld in het bepaalde onder 1 .1,
paragraaf I, en waarvoor ingevolge het bepaalde onder 1 .1 tot
en met 1 .5 van deze paragraaf een ontwerpfactor is
vastgesteld, dient te worden berekend op inwendige druk
overeenkomstig de formule :
Pd(De-d) =F0*Re waarbij d=d(d)-d2-d3
2d
of
d=

Pd*De
2F0*Re+Pd

Pd
De
d
FO
Re
d(d)
d2
d3

de
ontwerpdruk
(Mpa)
nominale uitwendige diameter (mm)
minimum
wanddikte
(mm)
standaard-ontwerpfactor (-)
gespecificeerde minimum rekgrens (N/mm2)
wanddikte volgens maattabel of bestelde
nominale wanddikte (mm)
negatieve fabricagetolerantie op wanddikte (mm)
eventuele corrosietoeslag op de
dikte
(mm)

3 .1 Een transportleiding waarvoor de berekening, bedoeld in 2 .1


van deze paragraaf, is uitgevoerd, zal, voor wat betreft de
inwendige druk, overeenkomstig de resultaten van die
berekening worden ontworpen en uitgevoerd .
paragraaf IV : berekening en uitvoering verband houdende met de
uitwendige druk
Een transportleiding wordt met betrekking tot de uitgeoefende
uitwendige druk uitgevoerd overeenkomstig de 'Beoordelingsregels
voor Transportleidingen' .
paragraaf V : maatregelen ter beperking van de hoeveelheid
uitstromend produkt tengevolge van een ongewoon voorval bij een
transportleiding
1 .1 De pompen van een transportleiding dienen voorzien te zijn
van een afslagbeveiliging .
1 .2 Aan het begin en het einde van de transportleiding dienen
automatisch werkende en tevens op afstand bedienbare
afsluiters te worden genstalleerd of er dienen zodanige
maatregelen te zijn getroffen dat er zekerheid bestaat dat de
leiding binnen een minuut na een ongewoon voorval ingeblokt
is .
1 .3 Bij een transportleidinggedeelte dat niet horizontaal loopt
dienen zo mogelijk aanvullende maatregelen te worden
getroffen om het leeglopen van de transportleiding te

-171 .4 Indien woonbebouwing, een bijzonder object,


recreatieterrein of industrieterrein binnen de onder 1 .5 van
deze paragraaf vermelde afstand van de transportleiding is
gelegen, dienen er maatregelen te worden genomen om het
eventueel instromen van produkt in dat gebied tegen te gaan .
1 .5 De afstand bedoeld onder 1 .4 bedraagt voor een
transportleiding voor een K1-produkt de toetsingsafstand en
voor een voor een transportleiding voor een K2- en K3-produkt
de helft van de toetsingsafstand .
paragraaf VI : maatregelen in verband met de gebiedsklasse en de
diameter van de leiding
1 .1 Indien een transportleiding met een diameter, kleiner dan of
gelijk aan 12 inch, is gelegen in een gebied met
gebiedsklasse 3 en 4, dient voorts n van de onder 1 .3 van
deze paragraaf vermelde maatregelen te worden getroffen .
1 .2 Indien een transportleiding met een diameter, groter dan 12
inch, gelegen is in een gebied met gebiedsklasse 3 en 4
dienen twee van de onder 1 .3 van deze paragraaf vermelde
maatregelen te worden getroffen .
1 .3 De maatregelen, bedoeld in 1 .1 en 1 .2, betreffen :
10 een aan te houden ontwerpfactor van 0 .67 in plaats van
0 .72 ;
2 een extra bescherming boven de leiding, bijvoorbeeld
betonplaten ;
3 een extra bescherming aan weerszijden van de leiding,
bijvoorbeeld een damwand ;
4 een gronddekking van ten minste 2 meter hoog en een
markering van de leiding bovengronds .
1 .4 De maatregelen die ingevolge het bepaalde onder 1 .1 en 1 .2
van deze paragraaf zijn getroffen, dienen te worden
vastgelegd in een rapport, dat in de archieven van de
leidingbeheerder moet worden bewaard .

-18-

HOOFDSTUK III : AAN TE HOUDEN AFSTANDEN

Paragraaf I : aan te houden afstanden vanaf een transportleiding


1 .1 Voor een transportleiding die is ontworpen en uitgevoerd
overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk II, is het streven
erop gericht een grotere afstand dan de toetsingsafstand die
is aangegeven in tabel 1, aan te houden van de
transportleiding tot woonbebouwing, bijzondere objecten,
recreatieterreinen of industrieterreinen .
1 .2 In afwijking van het bepaalde in 1 .1 kunnen planologische,
technische of economische overwegingen aanleiding zijn een
kleinere afstand dan de toetsingsafstand ten opzichte van de
onder 1 .1 vermelde objecten aan te houden .
1 .3 In ieder geval dient ten opzichte van de objecten, vermeld in
1 .1, ten minste de bebouwingsafstand in acht te worden
genomen, die is vermeld in tabel 4 .
2 Ten opzichte van overige objecten dient ten minste de afstand
te worden aangehouden die is neergelegd in het
(privaatrechtelijk) zakelijk recht . Deze bedraagt in
principe vijf meter .
3 Indien bij enige in de tabel vermelde diameter van de
transportleiding geen afstand is vermeld, dan zal deze worden
vastgesteld overeenkomstig het bepaalde onder 1 .1 van
hoofdstuk IV .

-19-

Tabel 4 : afstanden tot woonbebouwing, een bijzonder object, een


recreatieterrein of een industrieterrein in meters
K-categorie
indeling

diameter
(inch)
4"
6"
811
1011
12"
14"
16"
1811
24"
30"
36"

K1

K2

K3

-20-

Figuur 1 : voorbeeld van de vaststelling van de zones rond een


transportleiding

geen
bebouwing
.

overig object,
maar geen woonwijk, bijz . obj .
recreatie of industrieterrein

indeling in gebiedsklassen ivm het treffen van


maatregelen
geen enkele ruimtelijke beperking noodzakelijk

TL transportleiding
Z zakelijk recht zone (5 meter)
T toetsingsafstand (tabel 1)
B bebouwingsafstand (tabel 4)

-21-

paragraaf II : aan te houden afstand toy een


transportleidingstation
1 De afstand vanaf een transportleidingstation tot een openbare
verharde weg of bevaarbare watergang bedraagt ten minste de
toetsingsafstand die voor een transportleiding, ingevolge het
bepaalde in paragraaf III van hoofdstuk I, is vastgesteld .

-22-

HOOFDSTUK IV : SLOTBEPALINGEN

1 .1 Indien deze circulaire in een concrete situatie niet


voorziet dan wel indien het ontwerp of de uitvoering van de
transportleiding afwijkt van het bepaalde in hoofdstuk II,
dan kunnen de betrokken partijen in overleg te treden met het
Directoraat-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te
Leidschendam .
2 .1 Deze circulaire heeft geen terugwerkende kracht .
2 .2 Deze circulaire treedt in werking met ingang van de eerste
kalendermaand na de dag dat deze is verzonden aan de besturen
van gemeenten en provincies, alsmede leidingeigenaren .

Publikatie van :
Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordeningen Milieubeheer,
Centrale Directie Voorlichting
en Externe Betrekkingen,
Van Alkemadelaan 85,

You might also like