Professional Documents
Culture Documents
EAT - Start - en Laadsystemen
EAT - Start - en Laadsystemen
Start- en laadsystemen
Deze module bestaat uit twee delen; deel 1 Startsystemen
(p. 1 t/m 62) en deel 2 Laadsystemen (p. 63 t/m 119).
Deel 1 Startsystemen
Inhoud
1 Inleiding .....................................................................5
2 Opbouw van het startsysteem .................................6
2.1 E-O-L-model van het startsysteem ......................6
2.2 Subsystemen .......................................................7
2.3 Elektrische schemas .........................................21
3 Bijzondere constructies .........................................25
3.1 Startmotor met verschuifbare rondselas ............25
3.2 Startmotorbeveiliging .........................................29
3.2.1 Start-sperrelais ........................................29
3.2.2 Startblokkering .........................................29
4 Startmotorkarakteristieken ....................................33
4.1 Formules ............................................................33
4.2 Seriemotor .........................................................34
4.3 Motor met permanente magneten......................36
4.4 Invloed van de accu-capaciteit...........................37
5 Voorgloeisystemen .................................................42
5.1 E-O-L-model van het voorgloeisysteem.............42
5.2 Voorgloeisysteem met gloeitijdregelaar en gloeistiften voor indirecte inspuiting...........................42
5.3 Gloei-installaties voor direct-ingespoten dieselmotoren ..............................................................47
6 Storingen en diagnose ...........................................56
6.1 Storingen aan het startsysteem .........................56
6.2 Storingen aan het voorgloeisysteem..................58
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Dit werk, al zijn delen inbegrepen, is auteursrechtelijk beschermd. Ieder gebruik buiten de beperkte
mogelijkheden die de auteurswet toelaat, is zonder de toestemming van de uitgever ontoelaatbaar,
illegaal en dus strafbaar.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopien,
opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior written permission from the
publisher.
Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j het Besluit
van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient
men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW
AMSTELVEEN). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Leerdoelen Startsystemen
Wanneer u het gedeelte Startsystemen van deze
opleidingseenheid hebt doorgewerkt, kunt u:
het startsysteem in een E-O-L-model weergeven en
verklaren
de verschillende onderdelen van het startsysteem en hun
taken noemen
verschillende elektrische schemas analyseren en de
werking ervan verklaren
de werking van bijzondere constructies verklaren: de
startmotor met verschuifbare rondselas, het start-sperrelais
en de startblokkering
de belangrijkste startmotorkarakteristieken verklaren
het E-O-L-model van het voorgloeisysteem weergeven en
verklaren
de werking van voorgloeisystemen verklaren
de meest voorkomende storingen en hun oorzaken noemen.
EAT/EBAT
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Start- en laadsystemen
Inleiding
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
hoofdschakelaar
accu
schakelaar
startmotor
relais
twee accus
bediening hoofdschakelaar
zekering bediening hoofdschakelaar
relais hoofdschakelaar
relais hoofdschakelaar overname D+
voorgloeisysteem
beveiliging
verbrandingsmotor
verwarmingsinlaatlucht
Hoofdschakelaar
Bij systemen met een hoofdschakelaar moet deze eerst
gesloten worden voordat het startsysteem kan werken. Er
bestaan mechanisch bediende, elektrisch bediende en
pneumatisch bediende hoofdschakelaars.
De uitvoering van hoofdschakelaars is vaak afhankelijk van
wettelijke eisen.
Afbeelding 2 geeft een voorbeeld van een elektrisch bediende
hoofdschakelaar.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Accu
De accu is de bron die uiteindelijk de energie levert voor het
ronddraaien van de startmotor en het verwarmen van de
gloeipluggen of -spiralen.
Schakelaars
Bij personenautos wordt het startsysteem in werking gesteld
door de contactschakelaar. Bij bedrijfswagens is er soms
sprake van een aparte startschakelaar.
Startmotor
In de startmotor wordt elektrische energie omgezet in
mechanische energie.
Relais
Bij de eenvoudigste systemen wordt met relais het startrelais
bedoeld. Het startrelais schakelt de hoofdstroom in en duwt
bovendien het rondsel in de starterkrans.
Bij bedrijfswagens werd hier tot enige jaren terug vaak het startsperrelais aan toegevoegd. Dit relais krijgt een signaal van de
dynamo, of van een rotatiefrequentiesensor wanneer de motor
loopt.
Als er sprake is van een startblokkering (bij een automatische
versnellingsbak of bij diefstal beveiligingssystemen), is er ook
een start-blokkeerrelais.
Voorgloeisysteem
Het voorgloeisysteem kan als een apart subsysteem worden
beschouwd. De taak van het voorgloeisysteem is: de inlaatlucht
zodanig voorverwarmen, dat aan het einde van de compressieslag de zelfontbrandingstemperatuur wordt gehaald.
2.2
Subsystemen
Accu
Doel: Voldoende elektrisch vermogen leveren, zodat de
startmotor in alle omstandigheden aan de minimum
startvoorwaarden kan voldoen.
Deze voorwaarden zijn:
minimum benodigd startkoppel
minimum start-rotatiefrequentie
voldoende groot aanloopkoppel
dit alles gedurende een bepaalde minimum tijdsduur.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Temperatuursinvloeden
Temperatuursveranderingen bij voertuig-accus kunnen zowel
door invloeden van het buitenaf (omgevingstemperatuur) als
door invloeden van binnenuit (verwarming bij het laden en
ontladen door het inwendige verlies) optreden.
Zij hebben tot gevolg, dat de chemische omzettingen in de accu
sneller of langzamer verlopen, al naar gelang de temperatuur
hoger of lager wordt (afb. 3 en 4).
ontlaadspanning (V)
ontlaadspanning (V)
12
12
9
8
+2
0 C
18 C
+ 27 C
4
40 C
0
C
0
0
4
6
ontlaadtijd (min)
20
400
ontlaadstroom (A)
600
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
84 Ah
bij 300 K tot 1,75 V/cel
nominale capaciteit
na 180 s; 1,0 V/cel
280 A
koudstartstroom bij 255 K (-18 C)
na 30 s; 1,4 V/cel
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
10
Startmotor
Doel: De verbrandingsmotor op het minimum start-rotatiefrequentie brengen.
In bedrijfswagens kunnen we de volgende soorten startmotoren
onderscheiden:
startmotor met verschuifbaar rondsel (zoals bij personenwagens)
startmotor met verschuifbaar anker (wordt vrijwel niet meer
toegepast)
startmotor met doorboord anker en inspoormagneet.
Basisprincipe
Een startmotor is een elektromotor. In deze motor wordt
elektrische energie omgezet in mechanische energie.
noordpool
zuidpool
F
B
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
11
koppel T
Z
1 omwenteling
geleider
collector
koolborstel
(formule 2)
magneet
T = koppel in Nm
F = kracht in newton (N)
d = diameter van de geleider in meter (m).
Z
geleider
collector
koppel T
1 omwenteling
T
B
I
l
d
N
=
=
=
=
=
=
resulterend koppel in Nm
magnetische inductie of fluxdichtheid in Wb/m2
stroom in A
lengte van de geleider binnen de velden in m
diameter van de geleider in m
aantal windingen.
EAT/EBAT
12
Start- en laadsystemen
De genduceerde tegenspanning Et
In de elektromotor wordt als hij draait ook een spanning
opgewekt, de zogenaamde tegenspanning. Er worden immers
krachtlijnen door stroomvoerende geleiders gesneden.
Uit de behandeling van de dynamo is al bekend, dat de
opgewekte bronspanning E wordt bepaald door:
de magnetische inductie B
de snelheid waarmee het veld gesneden wordt
de lengte L van de geleider in het magnetisch veld.
De opgewekte spanning wordt tegenspanning Et genoemd.
Et = c x x n
Et =
n =
c =
=
opgewekte tegenspanning in V
rotatiefrequentie in Hz
motorconstante dimensieloos
magnetische flux in Wb
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
13
windingen
poolschoen
anker
Ri
(Uk Et)
windingen
anker
poolschoen
N
Stator (hoofdveld)
Het aantal veld- of poolschoenen in de door ons gebruikte
elektromotoren is meestal twee of vier. In afbeelding 12 en 13 is
het verloop van de magnetische krachtlijnen bij twee- en
vierpolige elektromotoren weergegeven.
Bij vierpolige elektromotoren wordt het resulterend koppel T bij
dezelfde afmetingen van de motor groter ten opzichte van
tweepolige elektromotoren.
Bij kleinere motoren, zoals kachel- en ruitenwissermotoren, kan
men gebruik maken van permanente magneten. Grotere
motoren worden veelal met elektromagneten uitgerust.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
14
ankerpakket
noordpool
hoofdveld
neutrale lijn
zuidpool
EAT/EBAT
as
wikkelkop
anker
collector
Anker (Rotor)
Het anker (afb. 14) is opgebouwd uit een groot aantal ten
opzichte van elkaar gesoleerde weekijzeren ankerlamellen
(0,5 mm dik). Door dit zogenaamde lamelleren worden de
wervelstromen aanzienlijk beperkt (zie afb. 15).
Ankerreactie
Bij de bespreking van de tegenspanning Et stelden we dat er
een spanning in de ankerdraden wordt opgewekt als de
elektromotor draait.
Nu is de opgewekte tegenspanning 0 V als de draden waarin
deze spanning wordt opgewekt 90 graden ten opzichte van het
hoofdveld staan. Wij zeggen dan dat de ankerdraden op de
neutrale lijn liggen. Deze neutrale lijn (afb. 16) staat altijd
loodrecht op het hoofdveld.
Deze neutrale lijn is een belangrijk gegeven voor de
elektromotorfabrikant. Het vonken van de koolborstels treedt
daar niet op. In afbeelding 17 is een elektromotoranker
schematisch weergegeven.
De koolborstels bevinden zich op de neutrale lijn en sluiten de
ankerspoelen A en D kort. Tijdens het draaien van het anker
lopen de spoelen A en D onder de borstels door en de spoelen
F en C komen nu onder de borstels. De verklaring hiervoor is
dat elke keer als de koolborstel een spoel niet meer kortsluit er
in die spoel een stroom gaat lopen. Er treedt op dat moment
dan een flux-verandering op en er wordt een spanning
opgewekt die de stroom wil tegenwerken (wet van Lenz).
Als de borstel de collectorlamel verlaat, zou er vonkvorming aan
de borstel gaan optreden.
Wij weten al dat elke keer als de spoel 180 graden verder draait
de stroomrichting in die spoel wordt omgekeerd (zie afb. 9).
Dit betekent dat als de ankerspoel de neutrale lijn passeert de
stroomrichting in die spoel omgekeerd wordt. Ook ontstaat er
hierdoor in de spoel een inductiespanning.
Deze twee inductiespanningen werken elkaar tegen. Het
resultaat is dan ook dat er geen vonkvorming aan de borstels
optreedt als de koolborstels zich op de neutrale lijn bevinden.
Als de elektromotor draait, vloeit er een ankerstroom door de
ankerdraden. Er wordt dan ook een magnetisch veld door het
anker opgewekt, het zogenaamde ankerveld.
Start- en laadsystemen
noordpool
verdraaide
neutrale lijn
oorspronkelijke
neutrale lijn
F
zuidpool
15
permanente magneten
Werkingsprincipe startmotoren
Omdat er al veel besproken is in het voorgaande deeltjes
startsystemen volgen hier nog enkele aanvullingen.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
16
12
10
5
11
13
14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
rondsel
meenemer
geleidering
ankeras
vrijloopkoppeling
wikkeling
spoel
gaffel
aanslagring
veer
veer
contacten
aanslagring
veer
2 3 9
Schuifweg
Wanneer het startrelais bekrachtigd wordt, beweegt het rondsel
met rollenvrijloop richting vliegwiel. Het rondsel is door middel
van een grove schroefdraad op de ankeras bevestigd. Hierdoor
draait tijdens het schuiven, het rondsel enigszins. Hierdoor
sporen de tanden van het rondsel gemakkelijker in de
starterkrans in.
Wanneer het rondsel zich voldoende diep in de starterkrans
bevindt, sluiten de relaiscontacten en wordt de elektromotor
ingeschakeld.
Schroefweg
Door de tegenwerking die de startmotor nu ondervindt, wordt
het rondsel via de grove schroefdraad verder in de starterkrans
getrokken totdat het rondsel tegen de aanslagring op de
ankeras komt.
De contacten van het startrelais worden hierdoor sterker op
elkaar gedrukt. Ook nu is de inspoorwikkeling kortgesloten
(soms wordt ook de inspoorwikkeling inschakelspoel of
aantrekspoel genoemd).
De hoofdwikkeling blijft alleen ingeschakeld. Deze levert
voldoende magnetische kracht om het relais-anker in
ingetrokken stand te houden.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
17
Uitsporen
Nadat de verbrandingsmotor aangeslagen is, neemt de
rotatiefrequentie ervan toe. Hierdoor neemt ook de startmotorrotatiefrequentie toe. Als deze rotatiefrequentie te hoog wordt,
voorkomt de rollenvrijloop dat het startmotoranker aangedreven
wordt door de verbrandingsmotor, dit om schade aan de
startmotor te voorkomen.
Wanneer de startschakelaar losgelaten wordt, brengt de terugdrukveer in het startrelais de vorkhefboom en het rondsel in
ruststand. Ook zorgt deze veer ervoor dat het rondsel niet door
trillingen van de motor tegen de draaiende starterkrans kan
lopen.
Vragen
1 De vereiste minimum start-rotatiefrequentie is bij een
dieselmotor met compressieverlies hoger / lager dan die
van een motor in goede conditie. Wat is de verklaring
hiervoor?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Wat is de invloed van de buitenlucht op de vereiste minimum
start-rotatiefrequentie?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
3 De minimum start-rotatiefrequentie is het hoogst bij een
direct ingespoten dieselmotor / indirect ingespoten
dieselmotor.
4 Wanneer moet de accu de grootste stroom leveren?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
5 Hoe komt het dat accus vaak in het najaar onvoldoende
startcapaciteit leveren?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
18
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
19
EAT/EBAT
20
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
2.3
21
Elektrische schemas
Opdracht:
1 Kleur in afbeelding 21 (met verschillende kleuren) pluskabel,
minkabel en kabel naar het startrelais.
2 De draaddoorsnede van de pluskabel is .............. en van de
kabel naar het startrelais is ...........
Verklaar het verschil in draaddoorsneden.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
22
accu
5
contactschakelaar
instrumentenpaneel
startmotor
EAT/EBAT
dynamo
Start- en laadsystemen
23
Startsysteem bedrijfsauto
Afbeelding 22 geeft een elektrisch schema van een startsysteem van een bedrijfsauto.
A500
G015
twee accus
relais contactschakelaar (verbinding klem 30 en 15)
G203
C539
a startsysteem
EAT/EBAT
24
Start- en laadsystemen
Vragen
1 Bekijk afbeelding 22a (p.23).
a Geef de coderingen voor de volgende aansluitingen en
onderdelen:
plus accu: ..............................................................................
plus na contactslot: ................................................................
massa: ...................................................................................
de accus: ...............................................................................
de startmotor: .........................................................................
b Kleur:
- de pluskabel rood
- de minkabel blauw
- de kabel naar het startrelais oranje
- de stuurkant van het overnamerelais van de startmotor
groen.
2 Wat is de taak van de hoofdschakelaar?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
3 Teken een E-O-L-model van het startrelais.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
25
Bijzondere constructies
7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
9
12
13
14
15
13
10
12 11
16
aandrijflager
lamellenkoppeling
anker
poolhuis
elektrische aansluitingen
koolborstels
stuurrelais
rondsel
loshefboom
blokkeerpal
opkomrelais (grendelspoel en
bedieningsspoel)
schuifstang
collector
veldspoelen
rondselas met schroefvormige
spiebanen
rondsel
14
16
15
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
26
2 3
Eerste fase
In de eerste fase vloeit een stroom door het stuurrelais (6) en
door de grendelspoel (2) (afb. 24). De schakelcontacten van het
stuurrelais staan nu in stand 1 (middelste stand). Er loopt nu
een stroom door:
de grendelspoel/houdspoel (2) naar massa (31)
de bedieningsspoel/aantrekspoel (3) in serie met het anker
naar massa
de shuntspoel (4) in serie met het anker naar massa.
8
1
2
3
4
opkomrelais
grendelspoel
bedieningsspoel
shuntspoel
7
5
6
7
8
seriespoel
stuurrelais
startschakelaar
blokkeerpal
2 3
Opdracht:
Kleur in afbeelding 25 alle stromen tijdens de eerste fase.
Tweede fase
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
2 3
27
Opdracht:
Kleur in afbeelding 26 alle stromen tijdens de tweede fase.
Lamellenkoppeling
In vergelijking met de rollenvrijloop heeft de lamellenkoppeling
nog een andere taak: het begrenzen van het maximum startmotorkoppel. Als de verbrandingsmotor te zwaar draait, slaat de
lamellenkoppeling door. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als:
de inwendige wrijving in de verbrandingsmotor te groot is
de versnelling of PTO (Power Take Off) is ingeschakeld.
De lamellenkoppeling voorkomt dat de startmotor kan
blokkeren. Hierdoor wordt verbranding van de spoelen
voorkomen.
druknok
schroefveer A
drukring
lagerhuis
verende schijven
meenemerflens
rondsel
rondselas
drukmoer
schroefveer B
ankeras
Ruststand
verende schijven
krachtverloop
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
28
aanslaglamel
aanslagring
Mechanische koppeling
Om de lamellenkoppeling een kracht over te laten brengen, is
het nodig dat de lamellen stevig tegen elkaar gedrukt worden.
Daarom is er een aantal kleine schroefveren A (afb. 27) in de
drukmoer aangebracht. De schroefveren drukken de eerste
lamel (de sliplamel) tegen een buiten de meenemer uitstekende
lamel (de aanslaglamel). In ruststand ligt de aanslaglamel onder
invloed van de schroefveer B (die het anker terug duwt) tegen
een in het lagerhuis gemonteerde aanslagring. De veerdruk van
de veren A werkt nu alleen op de slip (een aanslaglamel), zodat
er slechts een gering koppel overgebracht kan worden. De
bedoeling is namelijk dat het anker wel verschuift, maar slechts
weinig verdraait. Het draaien is alleen nodig om de tanden van
rondsel en starterkrans in elkaar te schuiven. De overige
lamellen worden nu niet benut. Het koppel dat het rondsel op de
starterkrans overbrengt, komt dus overeen met het koppel dat
door de lamellenkoppeling afgegeven wordt. Bij het vooruitbewegen van het anker gaat de aanslaglamel van de
aanslagring af. Wanneer echter de tanden van het rondsel en
de starterkrans met elkaar in aangrijping komen, gaat de
drukmoer naar binnen (naar rechts in afbeelding 29), totdat de
aanslaglamel weer tegen de aanslagring ligt.
Koppelbegrenzing
In de lamellenkoppeling is een koppelbegrenzer aangebracht,
die als volgt werkt.
De kracht wordt van de meenemer naar het lamellenpakket
overgebracht met behulp van verende schijven en een drukring.
De drukmoer is aan het uiteinde voorzien van een druknok,
zoals in afbeelding 27 aangegeven is. De door het indraaien
van de drukmoer toenemende wrijving op de lamellen (dus het
over te brengen koppel) wordt door deze druknok begrensd. Bij
het bereiken van de maximale belasting drukt deze druknok
namelijk de verende schijven van de drukring af (afb. 30). Het
gevolg is dat de koppeling slipt. Bovenin de afbeelding is te zien
dat zich aan de voorkant (links) van de drukmoer een
frictieschijf bevindt. Dit werkt als demper bij het volledig
uitschuiven van het anker.
Afb. 30 De lamellenkoppeling slipt
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
29
terugtrekveer
3.2 Startmotorbeveiliging
Afb. 31 De terugtrekveer trekt het anker terug
3.2.1 Start-sperrelais
In combinatie met de startmotor met verschuifbare rondselas
wordt vaak het start-sperrelais toegepast (afb. 32).
50e
30
D+ 31
50f
3.2.2 Startblokkering
Het doel van een startblokkering is kort gezegd: voorkomen dat
er gestart kan worden. Dit kan om twee redenen wenselijk zijn:
bij voertuigen met een automatische transmissie; er mag
alleen gestart worden wanneer de keuzehendel in de stand
N of Pstaat
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
30
(+30)
(+15)
brandstofpomp relais
onderbreking
sturende zijde
van onderbroken draad
stuureenheid
startblokkering
brandstofpomp
digitale motor
elektronica
Vragen
1 Bij een startmotor met verschuifbare rondselas zijn de
lamellen van de lamellenkoppeling versleten. Wat is het
gevolg van deze storing?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Wat is het gevolg van een onderbroken bedieningsspoel?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
3 Welke wikkelingen zijn bekrachtigd op het moment dat de
startmotor de verbrandingsmotor aandrijft, bij een startmotor
met verschuifbare rondselas?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
31
druknok
drukring
lagerhuis
verende schijven
meenemerflens
rondsel
rondselas
drukmoer
schroefveer B
ankeras
Afb. 34
EAT/EBAT
32
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
33
Startmotorkarakteristieken
4.1
Formules
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
34
Opdracht:
Bepaal bij deze startmotor de blokkeerstroom. Hoe hoog is dan
de rotatiefrequentie?
....................................................................................................
....................................................................................................
....................................................................................................
n
Hz
....................................................................................................
P T U
kW Nm V
25
U
T
40
40
20
30
30
15
20
20
10
10
10
200
400
600
I (A)
4.2
Seriemotor
veldwikkeling
ankerwikkeling
ankerwikkeling
Afb. 36 Seriemotor
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
35
Klemspanning
Doordat de klemspanning van de accu daalt bij toenemende
stroom, daalt ook de klemspanning van de startmotor. In de
grafiek van afbeelding 35 is dit duidelijk te zien.
Rotatiefrequentie
Als de startmotor blokkeert, kan hij geen tegenspanning
opwekken (formule 4). De stroom wordt dan alleen bepaald
door de weerstand van de anker- en veldwikkelingen en alle
overgangsweerstanden (formule 1). Omdat deze weerstanden
erg laag zijn, is de blokkeerstroom bijzonder hoog (enkele
honderden ampres).
Als de startmotor sneller gaat draaien, wordt de tegenspanning
steeds hoger. Doordat de tegenspanning de aangelegde
spanning tegenwerkt (formule 2), wordt ook de stroom minder.
Conclusie: hoe sneller de startmotor draait, des te lager is de
stroom. Hierin zit ook een gevaar: als de startmotor niet wordt
belast, kan de rotatiefrequentie zeer hoog oplopen. Als dit
gebeurt, kunnen de lagers beschadigd worden. Ook kunnen de
ankerwikkelingen door de grote centrifugaalkracht losschieten.
Blokkeren van de startmotor is ook ongewenst. Door de langdurig hoge stroom kunnen de wikkelingen dan verbranden of
lossmelten van de collector.
Koppel
Volgens formule 3 neemt het koppel evenredig toe met de
stroom. Daarom is in afbeelding 35 een rechte lijn te zien.
Eigenlijk moet ook rekening worden gehouden met de flux.
Blijkbaar hoeft dat niet, en is de flux bij toenemende stroom
ongeveer constant. Het magnetisch veld is verzadigd. Dit houdt
in dat het magnetisch veld niet meer sterker kan worden als de
stroom wordt opgevoerd.
Afgegeven vermogen
Het afgegeven vermogen is zowel afhankelijk van de rotatiefrequentie als van het koppel (formule 6). In de grafiek is te zien
dat de rotatiefrequentie afneemt en het koppel toeneemt. Bij
een lage stroom is het koppel z laag, dat het vermogen ook
laag is. Bij een bepaalde stroom is het product van rotatiefrequentie en koppel maximaal. Het vermogen is dan ook
maximaal.
Als de stroom nog verder toeneemt, neemt het koppel
weliswaar toe maar daalt de rotatiefrequentie sterker. Het
vermogen daalt dan ook. Onder normale omstandigheden
draait de startmotor om en nabij het maximaal afgegeven
vermogen.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
36
4.3
permanente magneten
Rotatiefrequentie
Als de startmotor wordt belast, daalt de rotatiefrequentie. De
tegenspanning daalt daardoor ook, waardoor de stroom
toeneemt. Door de hogere stroom neemt het koppel toe. Het
gevolg is dat de rotatiefrequentie ook weer toeneemt.
Conclusie: een startmotor met permanente magneten
probeert een constante rotatiefrequentie te handhaven.
Vergelijk dit met een ruitenwissermotor; deze heeft een vrijwel
constante rotatiefrequentie. Het maakt niet uit of de ruit droog of
nat is.
De startmotor moet echter een hoge rotatiefrequentie kunnen
halen. Hij moet zich dus gedragen als een seriemotor. Dit
probleem is op verschillende manieren opgelost:
Uitgaan van een zeer hoge rotatiefrequentie en gebruik
maken van een overbrenging. De rotatiefrequentie daalt en
het koppel neemt toe.
Gebruik maken van een accu met een lage capaciteit. Bij
hoge belasting is de klemspanning dan laag. De rotatiefrequentie is dan ook laag. Als de startmotor gaat draaien,
neemt de klemspanning toe en neemt dus ook de
rotatiefrequentie toe.
Beide oplossingen worden, tegelijk of apart, toegepast. De
karakteristieken van een startmotor met permanente magneten
zijn dan ook ongeveer gelijk aan die van een seriemotor.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
4.4
37
P
F
kW Nm
3
60
n
Hz
U
Volt
40
12
30
20
6
P
20
10
0,75
10
30
40
1,5
10
50
2,25
200
400
600
800
1000
I (A)
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
38
n
min-1
3200
M
Nm
16
P
kW
1,6
U
V
16
2800
14
1,4
14
2400
12
1,2
12
2000
10
1,0
10
1600
0,8
1200
0,6
800
0,4
400
0,2
Us
200
400
stroom /
600
=
=
=
=
klemspanning
bronspanning accu
startstroom
inwendige weerstand accu
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
39
Vragen
1 Een accu heeft de karakteristieken van afbeelding 40.
a De smeerolie van de bijbehorende verbrandingsmotor is
te dik. Wat gebeurt er met de startstroom?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
b Er wordt nu een accu gemonteerd met een twee keer zo
grote capaciteit. Wat gebeurt er met:
de rotatiefrequentie
de opgenomen stroom
het opgenomen vermogen?
n
Hz
P T U
kW Nm V
25
U
T
40
40
20
30
30
15
20
20
10
10
10
200
400
600
I (A)
Afb. 40 Startmotorkarakteristieken
EAT/EBAT
40
Start- en laadsystemen
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
g Bepaal bij een geleverd vermogen van 2 kW het
rendement van de startmotor.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 In afbeelding 38 is te zien, dat het koppel, de rotatiefrequentie, het vermogen, de klemspanning en de
startstroom toenemen bij het monteren van een accu met
een grotere capaciteit.
a Bepaal met behulp van deze grafiek:
startstroom
klemspanning
startmotor-rotatiefrequentie
koppel
bij montage van een accu van 105 Ah en een benodigd
startkoppel van 30 Nm.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
41
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
42
Voorgloeisystemen
sensoren
accu
schakelaar
Schakelaar
gloeistiften
gloeitijdregelaar
Gloeitijdregelaar en sensoren
verwarming
inlaatlucht
controlelamp
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
43
contactschakelaar
accu
smeltveiligheid
temperatuurschakelaar
gloeitijdregelaar
relais
2
relais
1
voorschakelweerstand
snelheidsschakelaar
L-aansluiting
dynamo
gloeistiften
Opdracht:
Bestudeer het schema van afbeelding 42 en beantwoord de
volgende vragen (de accuspanning is 12 V; bij 12 V is de
stroom door n gloeistift ca. 10 A).
a Wat is de spanning op de gloeistiften als relais 1 wordt
bekrachtigd?
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
44
Start- en laadsystemen
Werking
De gloeitijdregelaar heeft de volgende vijf functies (afb. 42):
1 Voorgloeien
Nadat het contact aan is gezet, wordt er drie seconden
voorgegloeid. Relais 1 wordt bekrachtigd.
2 Gloeien tijdens starten
Tijdens het starten wordt relais 2 constant bekrachtigd en wordt
relais 1 afwisselend wel en niet bekrachtigd (choppen).
3 Nagloeien
Na het aanslaan van de motor wordt relais 2 constant
bekrachtigd en wordt relais 1 gedurende 10 seconden
afwisselend wel en niet bekrachtigd.
4 Lang nagloeien
Relais 2 wordt bekrachtigd totdat:
de spanning op aansluiting L (= D+) van de dynamo lager is
dan 3 V.
Dit kan gebeuren als
de motor afslaat
de dynamo defect is
de snelheid van het voertuig groter is dan 8,5 km/h
de temperatuur van de koelvloeistof hoger is dan 30 C.
5 Beveiliging tegen oververhitting
Als de spanning op de gloeistiften hoger wordt dan 12,8 V,
wordt er gestopt met gloeien. De gloeistiften zijn dus ook
sensoren!
Om de werking van een voorgloeisysteem preciezer aan te
geven, gebruikt de fabrikant tabellen en schemas/grafieken.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
45
start
contactschakelaar
contact
aan
gesloten
temperatuurgeopend
schakelaar
snelheidsschakelaar
L-aansluiting
gesloten
geopend
>3
<3
gesloten
relais 2
geopend
relais 1
L-aansluiting snelheidsschakelaar
<3V
gesloten
gesloten
temperatuursensor
(schakelaar) geopend
geopend
voorgloeien
choppen
nagloeien
lang nagloeien
starten
ca. 1100 C
ca. 900 C
temperatuur
gloeistiften
Opdrachten:
1 Bestudeer het schema van afbeelding 43.
a Geef met een pijl of een kleur aan wanneer er gestart
wordt.
b Hoe kan men zien wanneer relais 1 of relais 2 wordt
bekrachtigd?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
c Hoe lang duurt het voorgloeien?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
d Hoe lang duurt het nagloeien?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
46
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
g Wat gebeurt er met relais 2 wanneer het voertuig begint
te rijden?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
Conditie
Contact aan
Contact in
startstand
gesloten
open
12 V
open
gesloten
open
0 12 V
Na 7 seconden
open
open
0V
Nadat motor is
aangeslagen
EAT/EBAT
Spanning op
gloeipluggen
Start- en laadsystemen
47
Gloeispiralen
Gloeispiralen zijn in het inlaatspruitstuk geplaatst (afb. 44). Ze
werken vaak op een spanning van 12 volt, daarom zijn ze dan
serie/parallel geschakeld. Afbeelding 45 geeft hier een
voorbeeld van.
Afb. 45 Serie-parallelschakeling
gloeibougie
elektromagnetische klep
brandstof-retour naar brandstoftank
lekolieleiding van de verstuivers
brandstofleidingen tussen brandstofinspuitpomp en elektromagnetische klep
6 brandstofleiding tussen elektromagnetische
klep en gloeibougie
7 aansluitring met gesmoorde boring
1
2
3
4
5
7
3
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
48
2
4
1
3
1
2
3
4
aansluiting brandstofleiding
elektrische aansluiting
gekalibreerde opening
gloeispiraal
Afb. 47 Vlamstartelement
1
2
3
4
accu
contactschakelaar
controlelamp
stuureenheid
5
6
7
8
voorschakelweerstand
vlamstartelement
magneetklep
diagnose-aansluiting
Afbeelding 48 is het elektrische schema van de vlamstartinrichting. In de stuureenheid zit een temperatuursensor, die
ervoor zorgt dat het systeem in werking treedt bij lage
temperaturen. Na het aanzetten van de contactschakelaar gaat
de dashboard-controlelamp branden en wordt de gloeispiraal
(4) bekrachtigd. De spiraal wordt dan tot 1270 K (1000 C)
verwarmd. Na 10 seconden gaat het controlelampje uit en kan
er gestart worden.
Tijdens het starten wordt er een magneetklep geopend. Er
stroomt dan brandstof naar het vlamstartelement. Door de hoge
temperatuur van de gloeispiraal (4) verdampt de brandstof. De
verdampte brandstof vermengt zich met de lucht in het
inlaatspruitstuk en verbrandt. Op deze manier wordt de lucht in
het inlaatspruitstuk verwarmd.
De brandstofdruk naar het vlamstartelement wordt verkregen
door een overdrukklep in de retourleiding van het brandstoffilter.
De hoeveelheid brandstof wordt bepaald door de gekalibreerde
opening (3). Ongeveer 10 seconden na het starten sluit de
magneetklep en wordt de stroomtoevoer naar het
vlamstartelement onderbroken.
Afbeelding 49 (op paginas 50 en 51) toont het schema van een
moderne gloei-installatie. Hier is te zien dat deze installatie
temperatuurgestuurd is. Afhankelijk van de temperatuur van de
motor en de aangezogen lucht bepaalt de CTU of er gegloeid
wordt. Ook wordt bepaald hoe lang er gegloeid wordt.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
49
Opdracht
Kleur in afbeelding 50 de tijdens de gloeifase stroomvoerende
draden rood.
EAT/EBAT
50
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
51
EAT/EBAT
52
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
B
F
F
G
G
H
H
K
K
K
M
R
1
24
26
1
2
1
2
43
66
72
1
1
temperatuursensor vlamstart
zekering instrumenten, controlelampen
zekering vlamstartinstallatie
dynamo
accus
laadstroomcontrolelampje
controlelampje vlamstart
relais verbruikers klem 15
relais gloeibougie(s)
vlamstartregeleenheid
startmotor
gloeibougies
Q 1
Q 2
V 53
X 3
X 4
X 28
X 29
X 46
X 70
Y 1
(a)
53
accuhoofdschakelaar (mechanisch)
stuurstartslot
diode vrijloop klem 15 (led)
stekkerverbinding 37-pol. chassis-cabine
stekkerverbinding 21-pol. motor-cabine
verdeeldoos, links (kabel 159)
verdeeldoos, rechts (kabel 159)
doorverbinding op relais-/zekeringhouder
stekkerverbinding 1-pol. (testpuntvlamstart)
elektromagnetische klep vlamstart
reservekabel voor elektr. accuhoofdschakelaar
Vragen
1 Bekijk afbeelding 42 en 43. (p. 43 en 45). Wat kunnen de
mogelijke gevolgen van de volgende storingen zijn (geef ook
een verklaring):
a De snelheidsschakelaar is kortgesloten naar massa.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
b De voorschakelweerstand is doorgebrand en daardoor
onderbroken.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
c De stuurleiding van relais 1 is onderbroken.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
d De 10 A-smeltveiligheid tussen de contactschakelaar en
de gloeitijdregelaar is doorgebrand.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
54
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
55
EAT/EBAT
56
Start- en laadsystemen
Storingen en diagnose
Het is duidelijk, dat men bij het stellen van een diagnose de
werking van het systeem moet kennen. Men kan dan sneller
achterhalen in welke component de storing zit. Het kan moeilijk
zijn bij het storingzoeken een goede werkvolgorde te hanteren.
Vaak maken fabrikanten daarom een storingstabel of flowchart.
Het gebruik hiervan is altijd nuttig. Afbeelding 51 is een
voorbeeld van een flowchart (storing: de startmotor draait niet).
6.1
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
57
De gemeten waarden worden vergeleken met de fabrieksgegevens. Ook kunnen mechanische defecten buiten of in de
startmotor startproblemen veroorzaken. Enkele voorbeelden:
starterkrans beschadigd
Hierdoor slecht of niet insporen.
EAT/EBAT
58
Start- en laadsystemen
vrijloop defect
Het anker draait wel, maar het rondsel wordt niet of
onvoldoende aangedreven.
geleiding van het rondsel vervuild of droog
Dit veroorzaakt het niet insporen of niet in ruststand
terugkomen van het rondsel.
versleten of drooggelopen lagers
Gevolgen hiervan zijn het zwaar draaien van de startmotor.
Als de verbrandingsmotor niet wil aanslaan, terwijl de
rotatiefrequentie van de startmotor voldoende is, moet de
storing worden gezocht bij:
het brandstofsysteem
het voorgloeisysteem
de mechanische toestand van de motor.
6.2
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
59
Vragen
1 Een startrelais schakelt tijdens het starten beurtelings in en
uit. Geef een mogelijke oorzaak van deze storing.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Noem vier mogelijke storingen als de startmotor een te hoge
stroom opneemt.
1 .............................................................................................
...............................................................................................
2 .............................................................................................
...............................................................................................
3 .............................................................................................
...............................................................................................
4 .............................................................................................
...............................................................................................
3 Noem vier mogelijke storingen als de startmotor een te lage
stroom opneemt.
1 .............................................................................................
...............................................................................................
2 .............................................................................................
...............................................................................................
3 .............................................................................................
...............................................................................................
4 .............................................................................................
...............................................................................................
4 Beschrijf hoe men spanningsverliezen in de startkabels en
massakabels op kan sporen.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
60
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
61
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
62
1
+
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
63
Deel 2 Laadsystemen
Inhoud
1 Inleiding ...................................................................67
2 Opbouw van het laadsysteem................................68
2.1 Onderdelen ........................................................68
2.2 E-O-L-model van het laadsysteem ....................70
2.3 Elektrische schemas .........................................72
3 Constructie en uitvoeringsvormen........................78
3.1 Statorschakelingen ............................................78
3.2 Verliezen en rendement .....................................83
3.3 Voorbekrachtiging ..............................................86
3.4 Regelaarschakelingen .......................................89
3.5 Dynamokarakteristieken ....................................95
4 Bijzondere constructies .......................................105
4.1 Twee accus parallel ........................................105
4.2 Twee accus in serie ........................................106
4.3 Beveiliging tegen piekspanningen ...................109
5 Storingen en diagnose .........................................114
5.1 Lokaliseren van een storing .............................114
5.2 Dynamo of spanningsregelaar? .......................116
5.3 Storingen aan de dynamo ................................116
EAT/EBAT
64
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Start- en laadsystemen
65
Leerdoelen Laadsystemen
Wanneer u het gedeelte Laadsystemen van deze opleidingseenheid hebt doorgewerkt, kunt u:
het laadsysteem in een E-O-L-model weergeven en
verklaren
de verschillende onderdelen van het laadsysteem en hun
taken benoemen
verschillende elektrische schemas analyseren en de
werking ervan verklaren
verschillende manieren van voorbekrachtiging noemen en
verklaren
twee manieren noemen en verklaren om accus parallel te
plaatsen
de taak van de 24/12 V-omvormer noemen en verklaren
drie manieren van beveiliging tegen piekspanningen
noemen en verklaren
de belangrijkste verschillen tussen de compacte dynamo en
de conventionele dynamo noemen
de belangrijkste dynamokarakteristieken verklaren
de meest voorkomende storingen en hun oorzaken
benoemen.
EAT/EBAT
66
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
Start- en laadsystemen
67
Inleiding
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
68
2.1 Onderdelen
De belangrijkste onderdelen van het laadsysteem (afb. 1) zijn:
1 de dynamo, aangedreven door een V-riem:
voor het leveren van stroom aan verbruikers en het laden
van de accu
2 de spanningsregelaar:
voor het constant houden van de spanning op ongeveer
14 volt
3 de accu:
voor het leveren van stroom aan verbruikers als de motor
niet draait
4 het laadstroomcontrolelampje:
voor het aangeven van storingen in het laadsysteem
5 elektrische bedrading:
voor het verbinden van de verschillende onderdelen.
1
2
1 V-riem
2 dynamo
3 accu
Afb. 1
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
69
1
2
3
4
6
7
8
9
11
12
13
14
10
17
15
16
18
19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
isolatie B+ aansluiting
deksel
bevestiging borstelhouder
borstelhouder
koolborstels
spanningsregelaar
gelijkrichter
beugel voor kabelboom
achterste lagerschild
isolatiehuls
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
veerring
tussenring
achterste lager
rotor
houder voor voorste lager
voorste lager
verbindingsbout
stator met statorhuis
poelie
poeliemoer
20
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
70
motor
Verbrandingsmotor
dynamo
accu
elektrische
verbruikers
Afb. 3 E-O-L-model van het laadsysteem
borstels
stator
spanningsregelaar
L
S
rotor
B
gelijkrichter
poelie
condensator
ventilatoren
S verbonden met plus accu (meetleiding)
L verbonden met laadstroomcontrolelampje
B B+-aansluiting (klem 30)
Omdat de kleinere dynamodiameter een hogere rotatiefrequentie betekent, zal bij een oud type V-riem, de
omvattingshoek groter moeten worden. Om dit te vermijden,
past men een multi V-riem toe (afb. 5). Dit is een zeer buigzame
riem met een groot wrijvingsoppervlak. Deze riem kan grote
trekkrachten, zonder slip, overbrengen.
Aan de spanning van deze riem worden hoge eisen gesteld.
Om de slijtage aan de koolborstels en sleepringen te beperken,
worden kleine sleepringen van brons toegepast. Door de
kleinere diameter van de sleepringen (ca. 12 mm in diameter)
wordt de omtreksnelheid verlaagd, terwijl brons zorgt voor een
grotere slipvastheid van de sleepringen.
Dynamo
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
71
Elektrische verbruikers
De elektrische energie van de dynamo wordt door de
verbruikers omgezet in een andere energievorm, bijvoorbeeld:
licht, mechanische energie (elektromotoren) of geluid.
Accu
De accu heeft twee taken:
het leveren van stroom aan de verbruikers als de dynamo
niet draait
het leveren van stroom aan de verbruikers als deze meer
stroom vragen dan de dynamo kan leveren.
Verder vormt de accu een permanente belasting voor de
dynamo. Dit is belangrijk, omdat een onbelast draaiende
dynamo hoge piekspanningen kan opwekken ook als de
spanningsregelaar goed functioneert. Daarom is het gevaarlijk
om bij draaiende motor de accu los te koppelen. Door de
opgewekte piekspanningen kunnen elektronische componenten
defect raken. In 24 V-installaties worden twee accus in serie
geschakeld (afb. 6).
Afb. 6 24 V-installatie
EAT/EBAT
72
Start- en laadsystemen
2.3
Elektrische schemas
Laadsysteem personenauto
Afbeelding 7 is een deel van het elektrische schema van een
personenauto. Veel fabrikanten geven in de elektrische
schemas informatie over:
codenummers of benamingen van componenten (1)
verbindingen met andere deelschemas (2)
kleur van de kabels (3)
kabeldoorsnedes (4)
plaats en/of codenummers van connectoren (5)
plaats en/of benaming van massapunten (6).
In het schema wordt vaak verwezen naar een ander schema.
Dit elektrische schema heeft daarom onderaan een
genummerde balk. Het laadsysteem zit hier tussen 15 en 27.
Opdracht
1 Is het schema van afbeelding 7 getekend volgens het
watervalprincipe? Verklaar het antwoord.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Kleur in afbeelding 6 met verschillende kleuren de B+ kabel
en de kabel naar het laadstroomcontrolelampje.
3 Wat is de doorsnede van de B+-kabel?
...............................................................................................
...............................................................................................
4 Waar zit in het schema van afbeelding 6 het
laadstroomcontrolelampje?
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
73
4
3
1
6
A
B
C
C1
F125
J60
T2ab
accu
startmotor
dynamo
spanningsregelaar
multi-functie-schakelaar
relais voor automatische bak
dubbele steker, rechterkant motorruimte
Afb. 7
T6z
T10v
T10x
11
81
114
EAT/EBAT
74
Start- en laadsystemen
Laadsysteem bedrijfsauto
Afbeelding 8 toont een deel van het elektrische schema van
een bedrijfsauto. Het laadsysteem bevindt zich hier tussen de
nummers 1 en 6. De voorbekrachtiging van de dynamo loopt via
weerstand B036 en diode D668. Het laadstroomcontrolelampje
wordt door een aparte stuureenheid aangestuurd. Deze
fabrikant gebruikt niet de DIN-coderingen.
In dit schema zijn de aanduidingen 30, 15 en 31 dan ook niet te
vinden. Om het schema overzichtelijk te houden (geen
kruisende lijnen), heeft de fabrikant de schakelzijde van
sommige relais op een andere plaats getekend dan de
stuurzijde.
B036
D668
G015
C539
G107
weerstand voor D+
beveiligingsdiode voor D+
relais contactschakelaar
contactschakelaar
relais verlichting
Opdracht
1 Geef van afbeelding 8 de coderingen voor de volgende
aansluitingen:
plus accu
plus na contactslot
massa.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
75
Vragen
1 Wat kunnen de gevolgen zijn van een te lage riemspanning?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Wat kunnen de gevolgen zijn van een te hoge
riemspanning?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
3 Onder welke voorwaarde mag een accu op startcapaciteit
worden getest?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
76
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
77
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
78
Constructies en uitvoeringsvormen
3.1 Statorschakelingen
In het boekje Laadsystemen van de opleiding Autotechnicus
is al vermeld dat er drie methoden zijn waarop de statorspoelen
zijn geschakeld:
de nfase-schakeling
de sterschakeling
de driehoekschakeling.
De nfase-statorschakeling
Door Paris Rhone en Ducellier zijn er nfase-dynamos op de
markt gebracht. Deze hadden een maximaal vermogen van
500 W en een laag rendement. De laatste jaren zijn deze niet
meer toegepast en worden daarom niet verder besproken.
EAT/EBAT
Zoals reeds eerder werd beschreven, worden er in de statorspoelen U, V en W een wisselspanning opgewekt (afb. 10).
Deze drie afzonderlijke wisselspanningen zijn 120 t.o.v. elkaar
verschoven. In het onderste figuur van afb. 11 zijn deze
spanningen in n omwenteling gezamenlijk weergegeven.
Deze statorspoelen of ook wel fasen worden nu met elkaar
verbonden. Er ontstaat dan n generator met drie samenwerkende fasen (afb. 12).
Start- en laadsystemen
79
fasespanning Uu
+
B+
t
0
D+w
D+v
D+u
fasespanning Uv
+
B
fasespanning Uw
W
D -w
D -u
D -v
spanning U
T2
T1
U
0
S
90
180
270
hoek ()
Sterschakeling
Bij een sterschakeling worden de uiteinden van de drie fasen
met elkaar verbonden. Het knooppunt noemen we sleeppunt.
Dit kunnen we doen omdat de som van de momentele waarden
altijd 0 is (eerste wet van Kirchhoff).
fasespanning
lijnspanning
Afb. 13
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
80
B+
DF
mindioden
plusdioden
mindioden
B+
plusdioden
B+
verbruiker
verbruiker
U (+)
W()
V(O)
statorwikkelingen
U (+)
batterij
U = pos
V = 0
W = neg
V(+)
W()
statorwikkelingen
batterij
U = pos
V = pos
W = neg
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
81
Driehoekschakeling
U
U fase
U fase
Afb. 15 Driehoekschakeling
I fase
U fase
Oplossing:
Sterschakeling (afb. 16):
Ulijn = 33 x Ufase
Ulijn 14
Ufase =
I fase
Afb. 16 Sterschakeling
= 8,08 V
33
33
Ifase = Ilijn = 40 A.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
82
U fase
I fase
I fase
Afb. 17 Driehoekschakeling
Opdracht:
Een fase heeft een weerstand van 0,15 1. Hoe groot is nu de
inwendige weerstand van de stator bij een ster- en bij een
driehoekschakeling?
.....................................................................................................
.....................................................................................................
spanning U
.....................................................................................................
.....................................................................................................
+
0
Gelijkrichting
a de driefasenspanning
spanning U
b de resulterende dynamospanning
spanning U
90
180
270
360
hoek ()
c de spanning na gelijkrichting
Afb. 18 Gelijkrichting
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
83
Afsluiting
In de behandeling van de statorschakelingen zijn we uitgegaan
van 3 fasen en n rotorwikkeling. In werkelijkheid zijn er veel
meer poolparen (6) en zijn de statorspoelen over de omtrek
verdeeld (zie afb. 19). Hier zijn de perioden niet verdeeld over
360, maar over 360 : 6 = 60.
Een periode wordt doorlopen in 60. Bij ieder poolpaar horen
dus 3 statorspoelen die dan 60 : 3 = 20 t.o.v. elkaar verschoven staan. Bij 6 poolparen van de rotor horen dus 6 x 3 =
18 statorspoelen.
spanning
U V W
60
120
180
240
300
360
hoek ()
Opdracht
a Kleur in afbeelding 19 de U-fasespoelen rood en fase V
groen; fase W blijft zwart.
b. Geef in deze tekening aan hoe hier een sterschakeling
gemaakt kan worden.
3.2
Verliezen en rendement
EAT/EBAT
84
Start- en laadsystemen
Koperverliezen
De koperverliezen ontstaan door:
warmteverlies in de gelijkrichtdioden
weerstand van de rotorspoel
impedantie van de statorspoelen en de zgn. extra
statorverliezen.
Warmte-ontwikkeling diodenbrug
Dioden kennen een spanningsval van ca. 0,7 V. Het warmteverlies wordt bepaald door de formule P = U x I waarin U de
diodedrempelspanning is en I de dynamostroom.
Warmte-ontwikkeling rotorspoel
De rotorspoel heeft een ohmse weerstand R. Het warmteverlies
wordt hier bepaald door:
P = I2 x R, waarin I de rotorstroom is en R de ohmse
spoelweerstand.
Statorspoelen
Een statorspoel heeft niet alleen een ohmse weerstand, maar
ook een wisselstroomweerstand, de zgn. reactantie XL met ook
de eenheid ohm. Deze reactantie wordt bepaald door de
formule XL = 2 x / x f x L.
Hierin is f de frequentie en L de zelfinductie-cofficint.
Hieruit blijkt dat vooral de frequentie f en de zelfinductie L van
de spoel bepalend zijn. Nu is de L een vaste waarde van de
spoel even als het getal 2 x /.
De conclusie is dan dat de wisselstroomweerstand van de
statorspoel wordt bepaald door de frequentie van de dynamo.
Deze frequentie is weer afhankelijk van de rotatiefrequentie van
de dynamo en het aantal poolparen van de rotor.
Immers: f = p x n waarin p het aantal poolparen is en n de
rotatiefrequentie van de dynamo.
De impedantie Z van een spoel wordt bepaald door de ohmse
weerstand en de reactantie volgens de formule:
Z=
XL2 + R2
Extra statorverliezen
Deze ontstaan doordat het driefasesysteem wordt verstoord. Bij
de statorschakelingen gaan wij uit van ideale omstandigheden
zoals:
de accu, alle apparaten en elektrische accessoires, motoren
enz. vormen een zuivere ohmse weerstand
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
85
(kW)
P1
U1
Pm
Ps
U3
Pij
Pd
P2
Pv
0
0
50
100
150
200 250
n (s-1)
Afb. 21 Vermogensverliezen
I
180
360
180
360
(A)
50
60%
U1 + U3
25
20%
10%
0
0
50
100
150
200 250
n (s-1)
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
86
D3
D3
monolitische regelaar
dynamo
met sterpuntdioden
40
zonder
sterpuntdioden
30
20
10
Opdracht
3.3
Voorbekrachtiging
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
87
contactschakelaar
controlelamp
accu
rotor
dynamo
regelaar
31
Opdracht
1 Geef in afbeelding 26 de voorbekrachtigingsstroom aan.
2 Geef in afbeelding 26 de aanduidingen B+, D+, DF en Baan.
3 Geef in afbeelding 26 de plaats van de koolborstels aan.
4 Teken op de juiste plaats een weerstand in het schema. De
weerstand moet ervoor zorgen dat de dynamo toch wordt
voorbekrachtigd als het laadstroomcontrolelampje defect is.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
88
accu
regelaar
rotor
31
Opdracht
1 Geef in afbeelding 27 de voorbekrachtigingsstroom aan.
2 Geef in afbeelding 27 de aanduidingen B+, D+, DF en Baan.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
89
30
15
contactschakelaar
controlelamp
accu
rotor
dynamo
regelaar
31
Opdracht
1 Geef in afbeelding 28 de voorbekrachtigingsstroom aan.
2 Hoe hoog is de spanning op de pluszijde van de rotor tijdens
het voorbekrachtigen?
...............................................................................................
...............................................................................................
3 Hoe hoog is de spanning op de pluszijde van de rotor als de
dynamo op spanning is?
...............................................................................................
...............................................................................................
3.4
Regelaarschakelingen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
90
gelijkrichter
regelaar
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
91
D+
D
R1
R3
T1
DF
stator
T2
Dz
rotor
R2
DF
D
regelaar
dynamo
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
92
D+/61
D+
R1
Dz
stator
T2
T1
DF
rotor
R2
R3
DF
D
regelaar
dynamo
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
93
D+/61
B+
D
R3
R1
T1
T2
Dz
rotor
R2
regelaar
dynamo
Er bestaat een tweede methode. Hierbij wordt de sensorspanning van de accu afgenomen (afb. 33). Dit noemen we
accu-geregeld of accu-sensing.
ind
B+
+
D
F
R3
R1
T1
T2
Dz
R2
rotor
regelaar
dynamo
EAT/EBAT
94
Start- en laadsystemen
Opmerking
De stroom door de sensor R1, R2 is zo laag dat de regelaar, bij
stilstand, niet van de accu hoeft te worden afgeschakeld. Deze
wordt toegepast bij Lucas, Delco Remy, Nippon Denzo en
Valeo dynamos.
Het voordeel van dynamo-sensing is:
a bij onverhoopte breuk in de B+ aansluiting van de dynamo,
naar de accu, zal de spanning niet of vrijwel niet oplopen;
hierdoor zal de installatiespanning beneden de gevaarlijke
spanning blijven (denk aan de elektronica)
b er zijn vrijwel geen uitwendige aansluitingen (kabels), dus
geen overgangsweerstanden, die de afgeregelde spanning
kunnen benvloeden.
Een nadeel ontstaat, als er een velddiode is onderbroken. Er
ontstaat dan een spanningsverschil tussen de B+ en de D+/61
aansluiting. De aansluiting D+/61 zal daardoor ongeveer 2 V in
spanning dalen. Hierdoor meet de sensor 14 V op D+/61,
terwijl in werkelijkheid de accuspanning ca. 2 V hoger is,
namelijk 16 V.
Het gevolg is:
een overladen accu en een oververhitte dynamo
de dynamo wordt zo heet omdat in dat geval de stroom
continu maximaal blijft
de accu zal sterk gassen, erg warm worden en snel
beschadigen, zo niet erger.
Vraag:
Hoe komt het dat de dynamo continu maximaal gaat laden?
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
95
ind
V
R4
B+
Dz
D
F
R3
R1
T1
T2
D2
rotor
R2
regelaar
dynamo
3.5
Dynamokarakteristieken
We onderscheiden:
regelkarakteristieken
stroomkarakteristiek.
Regelkarakteristieken
In de regelkarakteristieken van afbeeldingen 35 kunnen we
aflezen hoe hoog de veldstroom is bij verschillende belastingen.
Zoals bekend wordt de afgeregelde spanning geregeld door de
veldstroom in en uit te schakelen.
Als gevolg van de inductieve werking van de rotorspoel in
combinatie met de vrijloopdiode in de spanningsregelaar, zal de
stroom bij het schakelen niet direct maximaal zijn en ook niet
direct wegvallen. Het verloop van de veldstroom verloopt via
een zogenaamde e-macht-kromme.
EAT/EBAT
96
Start- en laadsystemen
Imax
t1
t2
t3
Opdracht
Geef in afbeelding 35 aan bij normaal belaste dynamo:
de inschakeltijd van de veldstroom
de uitschakeltijd van de veldstroom.
(V) (A)
U Iv
Iv (hoge belasting)
Iv (gemiddelde belasting)
Iv (nullast)
0
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
dynamostroom I
97
aandrijfvermogen
kW
A
nL
70
Imax
Stroomkarakteristiek
De stroomkarakteristiek geeft aan welke stroom er maximaal
door de dynamo kan worden geleverd bij een bepaalde
rotatiefrequentie. Afbeelding 37 geeft een voorbeeld; hierin is
ook het aandrijfvermogen opgenomen.
60
In
n0
50
p
40
2/ I
3 n
30
I
20
10
1
n
nn
nmax
0
0 n0
4000
8000
1200
min 1
dynamotoerental n
Afb. 37 Stroomkarakteristiek
Opdracht
1 Bij welk toerental begint deze dynamo stroom te leveren?
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Hoe hoog is bij deze dynamo de nominale stroom?
...............................................................................................
...............................................................................................
Vragen
1 Bij wisselspanningen spreekt men over een periode en
frequentie.
a Wat verstaat men onder een periode van wisselspanning?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
98
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
D+
5
3
B+
99
O
2
3
2
F
F = fasekabel
O = verbindingskabel
Afb. 38
...............................................................................................
...............................................................................................
4
3
Afb. 39
EAT/EBAT
100
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
101
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
102
R1
R2
...............................................................................................
T1
...............................................................................................
19 a Is de regelaar in afbeelding 40 regelend tegen de plus of
tegen de massa (verklaren)?
...............................................................................................
...............................................................................................
D+
DF
B+
...............................................................................................
...............................................................................................
+
W
U
...............................................................................................
...............................................................................................
G
...............................................................................................
...............................................................................................
Afb. 40
Afb. 41
EAT/EBAT
...............................................................................................
...............................................................................................
Start- en laadsystemen
dynamostroom I
103
aandrijfvermogen
kW
A
nL
70
Imax
In
...............................................................................................
...............................................................................................
60
...............................................................................................
...............................................................................................
50
p
4
40
2/ I
3 n
...............................................................................................
...............................................................................................
30
I
...............................................................................................
...............................................................................................
20
10
1
nn
nmax
25 Gegeven:
de afgeregelde spanning bedraagt 28,8 V
de dynamo draait met een toerental van 6000 omw/min
(100 Hz) (afb. 42).
Bereken het rendement.
...............................................................................................
0
0 n0
4000
8000
1200
min 1
dynamotoerental n
...............................................................................................
...............................................................................................
Afb. 42
...............................................................................................
26 Wat kan men zeggen van de veldstroom als de afgeregelde
spanning niet wordt gehaald?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
I
...............................................................................................
(A)
50
...............................................................................................
25
20%
10%
...............................................................................................
b Bij een rotatiefrequentie van 50 Hz en een stroom van
10 A.
...............................................................................................
0
0
Afb. 43
50
100
150
200 250
n
...............................................................................................
EAT/EBAT
104
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
105
Bijzondere Constructies
4.1
Diodenblok
Een diodenblok bestaat uit twee of drie dioden die de twee
accus van elkaar scheiden. De accus kunnen beide geladen
worden, maar kunnen elkaar niet ontladen.
Bij een dynamo met velddioden moet de verbinding tussen de
velddioden en de spanningsregelaar worden losgemaakt.
Tussen de velddioden en de spanningsregelaar moet ook een
diode (D3) worden geplaatst (afb. 44).
30
15
contactschakelaar
D1
accu 1
controlelamp
D2
rotor
accu 2
D3
regelaar
31
EAT/EBAT
106
Start- en laadsystemen
Vraag
Wat is nu de spanning, gemeten op de dynamo, als de
accuklemspanning 14,1 V bedraagt?
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
Scheidingsrelais
Een scheidingsrelais zorgt ervoor dat de twee accus parallel
met elkaar worden verbonden op het moment dat de dynamo
op spanning is. Als de dynamo niet op spanning is (de motor
loopt niet of de dynamo is defect), openen de relaiscontacten
en zijn de accus gescheiden.
Afbeelding 45 toont een schema van dynamos met velddioden.
Er komt pas spanning op D+ als de dynamo op spanning is.
Bij dynamos zonder D+ aansluiting moet er een andere
aansluiting gezocht worden. Op deze aansluiting mag alleen
spanning staan als de dynamo op spanning is.
4.2
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
107
30
15
contactschakelaar
controlelamp
scheidingsrelais
accu 1
B+
dynamo
D+
D
accu 2
31
Afb. 45 Scheidingsrelais
accu 2
Rekenvoorbeeld
R verbruikers
dynamo
verbruikers
Oplossing
Uk - Ub
28,8 V - 28,76 V
IL =
=
=2A
Ri
0,02
Normaal gesproken heeft in zon geval elk van de twee 12 V
accus ongeveer de helft van de totale bronspanning. Elke accu
heeft dus een bronspanning van 28,76 : 2 = 14,38 V. De
laadstroom gaat door beide accus.
Als een verbruiker is ingebouwd zoals in afbeelding 46, staan
verbruiker en accu 2 parallel geschakeld. Stel dat nu de
verbruiker een weerstand heeft van 3 1.
De spanning erover zal zijn: 28,76 : 2 = 14,38 V.
De stroom door de uitwendige weerstand: 14,38 : 3 = 4,8 A.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
108
Opdracht
Toon met een berekening aan dat de laadstroom nu 10 A is.
....................................................................................................
....................................................................................................
....................................................................................................
....................................................................................................
Voor accu 2 die minder geladen is, is dit geen probleem. Accu 1
(die al vol is) wordt door deze 10 A echter overladen. Dit is ook
te zien aan de bronspanning van accu 1. Deze bronspanning
stijgt tot boven de 14,4 V (de gasspanning). Doordat de
spanning hoger is dan de gasspanning, kookt de accu droog en
raakt deze defect.
Als oplossing voor dit probleem monteren de meeste
fabrikanten standaard een 24/12 V-omvormer (afb. 47). Als een
omvormer wordt toegepast, worden beide accus tegelijkertijd
ontladen en geladen. Dit is beter voor de levensduur.
Het is ook mogelijk achteraf een omvormer te monteren. Bij
achteraf monteren moet de omvormer apart gezekerd worden.
Verder moet erop gelet worden dat de omvormer goed gekoeld
wordt.
accu 1
accu 2
R verbruikers
extra zekering
verbruikers
12 Volt gebr.
dynamo
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
4.3
109
contactschakelaar
controlelamp
accu
dynamo
zenerdiode
31
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
110
contactschakelaar
R1
relais
R3
B+
accu
dynamo
stuureenheid
D+
Th1
C1
R2
R4
31
De beveiligingseenheid bevat:
een spanningsdeler R1/R2 met condensator C1
een spanningsdeler R3/R4
een stuureenheid
een thyristor Th1
een kortsluitrelais.
Als de beveiliging in werking treedt, zal de stuureenheid de gate
van thyristor Th1 aansturen. Er kan nu een stroom lopen van
D+ via de relaisspoel door de thyristor naar massa.
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
111
Opdracht
Kleur in afbeelding 49 alle stromen als thyristor Th1 in geleiding
wordt gestuurd. Geef ook de richting van de stromen aan.
Vragen
1 Gegeven:
de weerstand van de rotor is 4 1
de weerstand van het laadstroomcontrolelampje is 20 1
de accuspanning is 12 V.
a Bereken de spanning op de rotor (D+) tijdens
voorbekrachtigen.
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
b Hoe hoog is de spanning op D+ als de dynamo op
spanning is?
...............................................................................................
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
112
Start- en laadsystemen
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
113
EAT/EBAT
114
Start- en laadsystemen
Storingen en diagnose
Bij het stellen van een diagnose aan een laadsysteem is het
belangrijk de werking van het systeem te kennen. Men komt er
dan sneller achter in welke component zich een storing bevindt.
Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat de dynamo vervangen
wordt, terwijl er eigenlijk sprake is van een clandestiene
verbruiker. Vaak geven fabrikanten een storingstabel of
flowchart voor het zoeken naar een storing. Het is altijd nuttig
deze te gebruiken.
5.1
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
115
30
15
contactschakelaar
controlelamp
A
V
accu
dynamo
31
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
116
5.2
Dynamo of spanningsregelaar?
5.3
Opdracht
Verklaar waarom de spanning op D+ stijgt als de spanning op
DF laag wordt, en omgekeerd.
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
.....................................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
117
EAT/EBAT
118
Start- en laadsystemen
Vragen
1 a Wat kan het gevolg zijn van een defect laadstroomcontrolelampje bij een dynamo met velddioden zonder
weerstand parallel aan het controlelampje?
...............................................................................................
...............................................................................................
b Wat kan het gevolg zijn van een defect laadstroomcontrolelampje bij een dynamo met velddioden met
weerstand parallel aan het controlelampje?
...............................................................................................
...............................................................................................
c Wat kan het gevolg zijn van een defect laadstroomcontrolelampje bij een dynamo met aparte schakeling
voor het controlelampje?
...............................................................................................
...............................................................................................
2 Bij het aanzetten van de contactschakelaar blijft het
laadstroomcontrolelampje uit. Noem twee mogelijke
oorzaken van deze storing.
1 .............................................................................................
...............................................................................................
2 .............................................................................................
...............................................................................................
3 De volgende vragen behoren bij afbeelding 54.
a Een klant komt binnen met de klacht dat de accu telkens
leegloopt. Als bij uitgeschakeld contact een schroevendraaier tegen de poelie wordt gehouden, wordt deze
aangetrokken. Waar ligt de oorzaak van deze storing?
Geef in het schema aan waar de stroom loopt.
...............................................................................................
...............................................................................................
b De massa-aansluiting van de spanningsregelaar heeft
overgangsweerstand. Wat is het gevolg van deze
storing?
...............................................................................................
...............................................................................................
c Wat is het gevolg van een onderbroken velddiode?
...............................................................................................
...............................................................................................
EAT/EBAT
Start- en laadsystemen
119
regelaar
accu
rotor
31
EAT/EBAT