Professional Documents
Culture Documents
Kleingeld Aan de Grens: Romeinse Munten in Nijmegen / (F. Kemmers)
Kleingeld Aan de Grens: Romeinse Munten in Nijmegen / (F. Kemmers)
P R E H I S T O R I E EN O U D H E I D
redactieraad
prof. dr. Hans Bots
dr. Jan Brabers
prof. dr. Paul M. M. Klep
dr. Jan Kuys
prof. dr. Willem Willems
drs. Corrie-Christine van der Woude
eindredactie
drs. Lisenka Fox
beeldredactie
CKD RU Nijmegen:
drs. Esther Scheepers
drs. Jean-Pierre van Rijen
Had het leger een centrale rol als motor van de economie, ook in andere opzichten was
het van groot belang. Een bekend fenomeen is de rol die het Romeinse leger speelde in
de sociale mobiliteit, het bereiken van maatschappelijke vooruitgang. Het verlenen van
burgerrecht bij ontslag na het vervullen van de dienstplicht (missio honesta) verbeterde
de maatschappelijke positie van veteranen, en de afzwaaipremie \praemia) die ze dan
ontvingen en rechten op belastingvrijdom droegen daar ook aan bij. Omdat burgerrecht erfelijk was, zal al lang voordat dit door het decreet van Septimius Severus in 212
algemeen werd, een groot deel van de inwoners van het rivierengebied Romeins burgerrecht hebben bezeten. Omdat het leger opereerde op basis van persoonlijke bekwaamheid, was het ook voor gewone soldaten mogelijk om in de hogere rangen door te dringen en bijvoorbeeld te eindigen als primipilaris, wat toegang kon geven tot de ridderstand. Als de dux Postumus, de stichter van het kortstondige Gallische keizerrijk aan het
einde van de derde eeuw, inderdaad een Bataaf was," is dat een goede illustratie van
het soort stijging op de maatschappelijke ladder dat tot de mogelijkheden behoorde.
Ook in demografisch opzicht was er een grote invloed. De rekruteringspraktijk
had vooral in de eerste eeuw een grote invloed op de bevolkingspiramide, maar daarna veel minder, omdat soldaten veelal lokaal werden ingezet. Strobel heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat het leger voor de soldaten en hun families ook een sociaal en
economisch vangnet vormde waardoor ze demografisch in het voordeel waren: men
had recht op medische verzorging en bij hongersnoden of krapte in de voedselvoorziening kregen de soldatenfamilies een voorkeursbehandeling, waardoor ze demografisch in een relatief gunstige situatie verkeerden ten opzichte van de rest van de bevolking." Het is overigens niet waarschijnlijk dat soldatenfamilies onder normale
omstandigheden rechtstreeks door het leger werden bevoorraad. In de Nijmeegse canabae legionis zijn bijvoorbeeld talrijke aanwijzingen dat daar bakkerijen waren, terwijl
het leger zijn eigen brood bakte."
Keltische muntjes." Soldij werd vermoedelijk uitbetaald in iets recentere zilveren dena-
rii, maar zeker ook voor een substantieel deel in dit oude bronsgeld. Dit bronsgeld was
nog niet gent op het nieuwe, door Augustus ingevoerde, muntstelsel (zie kadertekst),
waardoor munten vaak gehalveerd of gekwarteerd werden om als betaalmiddel nog
m voorbereiding.
" Remmers,
PREHISTORIE EN OUDHEID
Het muntstelsel
in steeds waardevollere metalen, stonden in vaste waardeverhoudingen tot elkaar. Het minst waard waren
Sestertius, geslagen m
Quadrans, geslagen in
Op de voorzijde een
portret van Trajanus
en de tekst 'IMP C A E S
afgebeeld en de tekst
Domitianus Augustus).
PRINCIPI se'.
Feitelijk is dit onvermogen van de Romeinse overheid om haar legioenen van courant,
bruikbaar (klein)geld te voorzien de rode draad in de monetaire ontwikkeling in
Nijmegen. Voortdurend werden op regionaal of lokaal niveau maatregelen genomen
om het geldverkeer gaande te houden. In de legerplaats op het Kops Plateau," enkele
jaren jonger dan de castra op de Hunerberg, is dit waarneembaar in een aantal verschijnselen. Hoewel de munt prod u et ie in Nmes en met name, vanaf 7 voor Chr., in
Lyon op zeer grote schaal op gang komt en bronzen kleingeld in reusachtige aantallen
het Rijngebied bereikt, voldoen deze munten niet volledig aan de behoefte van de
bewoners op het Kops Plateau. Kennelijk is er een sterke behoefte aan kleingeld, want
de officile Romeinse munten worden en masse gehalveerd om dienst te doen als kleinere denominaties. Daarnaast zijn er op het Kops Plateau zeer grote aantallen (meer
dan 600 stuks) Keltische munten gevonden. Dit zijn munten van het zogenaamde
Avaucia-type, die vermoedelijk vanaf 10 voor Chr. in het Rijnland door lokale groepen
zijn vervaardigd om handel te kunnen drijven met de aanwezige militairen. De munt-
HANDEL EN BEDRIJVIGHEID
227
jes zijn qua grootte en gewicht vergelijkbaar met de gangbare qvadrantes, die echter
niet door de officile munt werden aangeleverd. Klaarblijkelijk was er wel degelijk een
rol voor deze munten weggelegd, anders had het leger ze simpelweg niet als echt geld
aangenomen en in circulatie gehouden. Deze behoefte aan kleingeld, dat niet van
overheidswege geleverd werd, is waarschijnlijk het gevolg van een laag prijsniveau in
deze uithoek van het Romeinse Rijk.
In de vroeg-Tiberische periode (ca. 15-16 na Chr.) moesten n de campagnes van
Germanicus gefinancierd worden n moest Tiberius het legaat van Augustus aan zijn
legioenen uitbetalen. De munt in Rome en die in Lyon bleken wederom niet aan de
vraag naar bronsgeld te kunnen voldoen. Als noodoplossing stuurde men vanuit Rome
oud geld (ca. 30 jaar oud) in grote partijen naar het Noorden. In de legerkampen langs
de Rijn voorzag men dat oude geld van een klop - een kleine instempeling - met de
naam van de nieuwe keizer of legeraanvoerder. Onderzoek heeft uitgewezen dat ook
in Nijmegen een specifiek kloptype is aangebracht 26 - het woord CAESAR - en van hieruit is gedistribueerd naar forten als Vechten en Velsen. Met dit oude geld en latere
emissies van Tiberius en Caligula functioneert het systeem tot halverwege de eerste
eeuw redelijk. Maar aangezien tussen ongeveer 45 en 65 na Chr. geen bronsgeld wordt
aangemunt in Rome, ontstaat er snel weer een tekort aan kleingeld. Deze keer wordt
dat door zowel militairen als de lokale bevolking opgelost door zelf munten na te gaan
maken. Deze 'barbaarse' imitaties zijn op zeer grote schaal vervaardigd. Uit muntvondsten in de canabae legioms op de Hunerberg blijkt dat deze imitaties tot in de Flavische
periode in gebruik bleven.
De aanwezigheid van een legioen in Nijmegen in de periode ca. 70-104 is in de muntvondsten van de castra en canabae, maar ook in de wijdere omgeving, duidelijk herkenbaar aan een enorme toename van het aantal munten. De soldijbetalingen zorgden
voor een voortdurende toevoer van zilver- en bronsgeld naar Nijmegen. Hoewel nu alle
denominaties ruimschoots voorhanden zijn, blijkt weer de sterke behoefte aan kleingeld. Op het terrein van de canabae zijn zeer grote aantallen (ca, 400 stuks) van de kleinste Romeinse munt, de quadrans, gevonden. Bijna al deze quadrantes zijn van een specifiek type, geslagen onder keizer Domitianus. Aangezien deze quadrant elders zeldzaam zijn. lijkt het erop dat er een speciale levering van deze munten aan het legioen
in Nijmegen is geweest.27 Dat betekent dat de overheid deze keer het initiatief heeft
genomen om de financile problemen op te lossen, in plaats van dit aan lokale bewoners en militairen over te laten. Uit de vondstlocaties van de quadrantes, vrijwel allemaal in de buurt van kleine winkeltjes in de canabae, kan men afleiden dat zelfs de
kleinste aankopen in muntgeld werden afgehandeld en dat de samenleving in castra en
canabae volledig gemonetariseerd was. Tot aan het einde van de eerste eeuw gold dit
zeker niet voor inheemse nederzettingen op het platteland, hoewel deze soms bijna letterlijk onder de rook van het legioen lagen. Via de Bataafse hulptroepen raakte muntgeld wel in de Bataafse nederzettingen, maar het werd daar niet als zodanig gebruikt.28
" Kraa 1956.119-120.
Aarts 2000.214-215.
nieuw muntgeld sterk terugvalt. De economische gevolgen voor de regio, het verlies
"emmers 2003.
PREHISTORIE EN OUDHEID
vertrek van het Tiende Legioen uit Nijmegen heeft tot gevolg dat de aanvoer van
van een zeer grote afzetmarkt, zijn dan ook aanmerkelijk geweest, zoals elders in dit
boek ter sprake komt. In hoeverre de civiele nederzetting in Nijmegen-West hier op
monetair gebied onder te lijden had, is nog onduidelijk. Voor zover er sprake was van
een gemonetariseerde economie zal oud geld langer in circulatie gebleven zijn. In de
loop van de tweede eeuw is in het hele keizerrijk een duidelijke inflatie merkbaar. De
kleinste munteenheden worden nog maar in kleine hoeveelheden aangemaakt. De sestertius wordt de belangrijkste bronzen munt. Dat in Nijmegen eveneens sprake was van
inflatie, blijkt uit de afwezigheid van noodmaatregelen, zoals in de eerste eeuw, om
kleingeld bij te maken.
Aan het begin van de derde eeuw kan de door Augustus gentroduceerde denarius
niet meer gehandhaafd worden. De zilvervoorraden zijn niet groot genoeg om puur zilveren munten te blijven slaan. Als gevolg hiervan daalt de koopkracht van de denarius
en introduceert men een nieuwe munt. de antcminianus, ter waarde van twee denarii. Al
snel bestaat dit munttype nog maar uit een paar procent zilver. Inflatie kan dan ook
niet uitblijven. Weer blijkt dat de Romeinse overheid niet alle uithoeken van het rijk
van voldoende muntgeld kan voorzien. In Nijmegen-West zijn gietmalletjes gevonden
waarmee antortimani van onder andere Severus Alexander nagemaakt zijn. Aan het
einde van de derde eeuw zijn zulke imitatie-munten bijna talrijker dan reguliere emissies. Vermoedelijk vervaardigt men deze imitaties deels in inheemse nederzettingen.
In verschillende nederzettingen in de Betuwe zijn ruwe muntplaatjes gevonden, die
hiervoor gebruikt kunnen zijn."
Muntgebruik in Romeins Nijmegen blijkt sterk benvloed te zijn door de vrijwel constante aanwezigheid van militairen van de Augusteische periode tot aan het begin van
de tweede eeuw, met een vrijwel volledig gemonetariseerde samenleving als gevolg.
Haperingen in de toevoer van muntgeld loste men op creatieve manieren op. Hoewel
valsmunterij strikt verboden is, lijkt de overheid bepaalde vormen ervan te gedogen,
vermoedelijk vanwege het massale karakter ervan.
"Mondelinge mededeling
hoofdstukken 3 en 5.
HANDEL E N B E D R I J V I G H E I D