Professional Documents
Culture Documents
Fourieranalyse
Fourieranalyse
Maar hij had niet vermeld hoe hij hier aan gekomen was en ook niet opgemerkt dat de reeks
alleen geldt als < x < . In onderstaande figuur staan de grafieken van linker- en rechterlid
als alleen de eerste vier termen of alleen de eerste zestien termen gebruikt worden. Ook is te
zien dat de benadering van de rele functie x 7 21x buiten het interval (, ) niet goed is: de
benadering werkt alleen goed bij periodieke voortzetting van de functie x 7 12x op het interval
(, ) tot een functie gedefinieerd voor alle rele getallen, waarbij je wel functiewaarden in
gehele veelvouden van gelijk moet stellen aan nul.
Fourierreeks t/m vierde term (links) en Fourierreeks t/m de zestiende term (rechts).
Omdat alle termen van de reeks periodiek zijn met een periode 2, zijn de partile sommen
n
X
(1)k+1
sin kx dat ook. Op het interval (, ) lijken de partile sommen bij toenemend
k
k=1
aantal termen steeds beter de functie x 7 12x te benaderen. Hoewel? Wat zijn die rare
bergpuntjes vlak bij de randen? De benaderingen lijken door te schieten op de randen. Pas aan
het einde van de negentiende eeuw is dit doorschietverschijnsel onder de aandacht gekomen en
verklaard, en is bewezen dat het alleen optreedt bij een Fourierreeks die een periodieke functie
representeert met sprongdiscontinuteiten. Misschien maar goed dat Fourier dit verschijnsel niet
opgemerkt heeft want het had hem kunnen weerhouden van de hypothese dat elke periodieke
functie benaderd kan worden met een oneindige som van sinussen en cosinussen. Zon oneindige
som heet tegenwoordig een Fourierreeks. Als er alleen maar sinustermen in voor komen,
noemen we het een Fourier sinusreeks. Komen er naast een constante alleen cosinustermen in
voor, dan spreken we van een Fourier cosinusreeks.
De formule beschrijft 12x als oneindige som van sinustermen. Maar hoe kom je hieraan? Fourier
zocht een systematische manier om ook andere functie in de vorm van een oneindige som van
goniometrische functies te schrijven. Met andere woorden, hij ging er net als in het voorbeeld
van uit dat een bepaalde functie f g(x) te schrijven is als
f (x) = b1 sin x + b2 sin 2x + b3 sin 3x + b4 sin 4x +
en probeerde dan de cofficinten b1 , b2 , b3 enzovoort te vinden. Een reeks als deze heet nu een
Fourier sinusreeks en de cofficinten bn worden Fourier sinuscofficinten genoemd.
De Fourier sinuscofficint bn is te beschouwen als het gehalte van sin nx in de functie
f (x). Als f (x) bijvoorbeeld gelijk is aan 4 sin x + 3 sin 2x, dan is het gehalte van sin x
gelijk aan 4 en het gehalte van sin 2x gelijk aan 3. De frequentie-inhoud van een functie,
dat wil zeggen de rij b1 , b2 , b3 , . . ., wordt vaak weergegeven met een staafdiagram, die het
frequentie-amplitudespectrum genoemd wordt.
Hoe bepaal je nu, in het algemeen, het gehalte van sin nx in de functie f (x) ? Je kunt proberen
bn zo te kiezen dat bn sin nx de functie f (x) zo goed mogelijk benadert. Dit leidt dan tot de
volgende formule:
Regel
bn =
f (x) sin(nx) dx
Meer
Voor de liefhebber gegeven we de afleiding van de formule.
We proberen bn zo te kiezen dat bn sin nx de functie f (x) zo goed mogelijk benaderd. Een
benadering is optimaal wanneer de oppervlakte tussen de grafieken van beide functies
minimaal is. Een goede maat hiervoor is de volgende integraal:
Z
2
I=
f (x) bn sin(nx) dx
Het kwadraat zorgt ervoor dat georinteerde oppervlaktes niet tegen elkaar kunnen
wegvallen. Deze integraal is minimaal als functie van bn als de de afgeleide van I naar bn
nul is. Voor de afgeleide vinden we:
Z
2
dI
d
f (x) bn sin(nx) dx
=
dbn
dbn
Z
2 f (x) bn sin(nx) sin(nx) dx
sin2 (nx) dx 2
= 2bn
f (x) sin(nx) dx
12 cos(2nx) dx 2
1
2
= 2bn
= bn
1 cos(2nx) dx 2
f (x) sin(nx) dx
f (x) sin(nx) dx
Z
i
h
1
sin(2nx)
2
f (x) sin(nx) dx
= bn x
2n
= 2bn 2
f (x) sin(nx) dx
Deze uitdrukking gelijk aan nul stellen levert de formule voor bn op.
Voorbeeld
Als f (x) = 12x krijgen we:
bn =
(1)n+1
n
Dus:
bn =
cos(n) h sin(nx) i
+
n
(2n)2
(1)n
(1)n+1
=
n
n
x
(1)n+1
sin(nx) dx =
2
n
= 1 + +
4
3 5 7
Voor x = 14 vind je een formule van Euler, namelijk:
1 1 1 1
1
1
1
=2 2 1+ + +
+
3 5 7 9 11 13 15
als 0 x <
f (x) sin(nx) dx
sin(nx) dx +
sin(nx) dx
0
sin(nx) dx
=2
0
h cos(nx) i
=2
n
0
2 1 cos(n)
=
n
als n even is
4
n
als n oneven is
( + x) sin(nx) dx +
( x) sin(nx) dx
0
Z
Z
1 0
1
( u) sin(ny) dy +
( x) sin(nx) dx
0
substitueer in eerste integraal x = y
1
=
1
( y) sin(ny) dy +
( x) sin(nx) dx
0
=0
Het gehalte aan sinussen is dus nul. Maar wat we met sinussen gedaan hebben kunnen we ook
met cosinussen doen: Stel
f (x) = a0 + a1 cos x + a2 cos 2x + a3 cos 3x +
De cofficinten a1 , a2 , a3 , . . . vormen de gehaltes aan cosinussen. We bepalen het gehalte an van
cos nx op dezelfde manier als we het met sinussen hebben gedaan:
Regel
an =
Z
1
f (x) cos(nx) dx
als n > 0
f (x) dx
2
als n = 0
Meer
Voor de liefhebber gegeven we de afleiding van de formule.
We proberen an met n > 0 zo te kiezen dat an cos nx de functie f (x) zo goed mogelijk
benaderd. Een benadering is optimaal wanneer de oppervlakte tussen de grafieken van
beide functies minimaal is. Een goede maat hiervoor is de volgende integraal:
Z
2
I=
f (x) an cos(nx) dx
Het kwadraat zorgt ervoor dat georinteerde oppervlaktes niet tegen elkaar kunnen
wegvallen. Deze integraal is minimaal als functie van an als de de afgeleide van I naar an
nul is. Voor de afgeleide vinden we:
Z
2
d
dI
=
f (x) an cos(nx) dx
dan
da
n
2 f (x) an cos(nx) cos(nx) dx
cos (nx) dx 2
= 2an
1
2
= 2an
f (x) cos(nx) dx
1
2 cos(2nx)
= an
dx 2
1 + cos(2nx) dx 2
f (x) cos(nx) dx
f (x) cos(nx) dx
Z
i
h
1
sin(2nx)
2
f (x) cos(nx) dx
= an x +
2n
= 2an 2
f (x) cos(nx) dx
Deze uitdrukking gelijk aan nul stellen levert de formule voor an met n > 0 op.
We hebben ook nog een constante a0 nodig want anders hebben we een
reeksontwikkeling waarvan de gemiddelde waarde op het interval (, ) gelijk aan
nul is. In het algemeen nemen we voor a0 de gemiddelde waarde van f (x) op op het
interval (, ). Dit gemiddelde bereken je met de volgende integraal:
Z
1
a0 =
f (x) dx
2
Voorbeeld
(
+ x als x < 0
f (x) =
x als
0x<
dan krijgen we
1
an =
f (x) cos(nx) dx
( x) cos(nx) dx
0
Z
Z
1
1 0
( u) cos(ny) dy +
( x) cos(nx) dx
0
substitueer in eerste integraal x = y
2
=
( x) cos(nx) dx
0
2 h ( x) sin(nx) i 2
+
=
=0+
Z
0
sin(nx)
dx
n
2 h cos(nx) i
n2
0
2 1 cos(n)
=
n2
( + x) cos(nx) dx +
als n even is
4
n2
als n oneven is
4
1
1
1
f (x) = +
cos x + cos 3x +
cos 5x +
cos 7x +
2
9
25
49
In onderstaande figuur staan de grafieken van de zaagtandfunctie en de Fourier cosinusreeks
met 2 respectievelijk 8 cosinustermen. De benaderingen zijn erg goed.
1
1
4
1
= +
1 + 2 + 2 + 2 +
2
3
5
7
Anders opgeschreven, krijgen we de volgende formule van Fourier:
2
1
1
1
= 1 + 2 + 2 + 2 +
8
3
5
7
Hiermee kun je een nog beroemdere formule van Euler afleiden, namelijk:
2
1
1
1
= 1 + 2 + 2 + 2 +
6
2
3
4
Het bewijs gaat als volgt: noem het rechterlid van de Euler-formule even S, dan geldt:
1
1
1
1
1
1
1
1
S
+ 2 + 2 + 2 + =
1 + 2 + 2 + 2 + =
22
4
6
8
4
2
3
4
4
Dus volgt uit de formule van Fourier:
2
1
1
1
S
3
= 1 + 2 + 2 + 2 + = S = S
8
3
5
7
4
4
Dus:
S=
2
6
= a0 +
an cos(nx) + bn sin(nx)
n=1
an =
bn =
f (x) cos(nx) dx
voor n 1
f (x) sin(nx) dx
voor n 1
De netheid van de periodieke functie wordt vastgelegd door de zogenaamde Dirichlet condities
waaraan voldaan moet worden. Deze condities zijn dat de de functie f continu differentieerbaar
(de afgeleide f 0 bestaat en is continu) is met uitzondering van een eindig aantal punten en
zowel de functie f als f 0 stuksgewijs gedefinieerd zijn op het interval en in sprongpunten de
functiewaarden gelijk zijn aan de gemiddelde waarde van linker- en rechterlimiet van de functie.
We zullen in het vervolg in voorbeelden altijd veronderstellen dat hieraan voldaan is.
an cos(nx) + bn sin(nx)
n=1
functies kunnen benaderen met sinussen en cosinussen. Dit gaat als volgt: we kunnen bij elke
gegeven periodieke functie f (x) met periode T een nieuwe functie g(x) definiren door
Tx
g(x) = f
2
Dan geldt:
g(x + 2) = f
T (x + 2)
2
=f
Tx
+T
2
=f
Tx
2
= g(x)
De functie g(x) is periodiek met periode 2 en we weten al hoe we zon functie met een
Fourierreeks kunnen benaderen (mits aan de Dirichlet condities voldaan is, dat wil zeggen de
functie f net is):
X
g(x) = a0 +
an cos(nx) + bn sin(nx)
n=1
an =
bn =
g(x) cos(nx) dx
voor n 1
g(x) sin(nx) dx
voor n 1
Maar dan kunnen we ook de Fourierbenadering van de oorspronkelijke functie f (x) bepalen.
Stelling
Voor een nette periodieke functie f (x) is met periode T geldt:
2x
2x
4x
4x
f (x) = a0 + a1 cos
+ b1 sin
+ a2 cos
+ b2 sin
+ ...
T
T
T
T
= a0 +
X
an cos
n=1
2nx
T
+ bn sin
2nx
T
2
bn =
T
T
2
f (x) cos
T2
T
2
f (x) sin
T2
2nx
T
2nx
T
11
dx
voor n 1
dx
voor n 1
Meer
De substitutieregel voor integreren levert de Fouriercoffficinten op, uitgaande van de
12
formules voor de Fourierbenadering van g(x) = f
1
a0 =
2
1
=
2
g(x) dx
T
2
f (y)
1
=
dx
2
dy
T
substitutie y =
Tx
T
, dy =
dx
2
2
T
2
f (y) dy
T2
g(x) cos(x) dx
f
1
2
Tx
2
cos(nx) dx
T
2
f (y) cos
T2
2
=
T
1
=
T
2
f (y) cos
T2
2ny
T
2ny
T
2
dy
T
substitutie y =
Tx
T
, dy =
dx
2
2
voor n 1
dy
g(x) sin(nx) dx
f
1
2
2
T
Tx
2
T2
1
an =
f
1
=
T
bn =
1
=
2
Tx
.
2
Tx
2
sin(nx) dx
T
2
f (y) sin
T2
T
2
f (y) sin
T2
2ny
T
2ny
T
2
dy
T
substitutie y =
dy
voor n 1
13
Tx
T
, dy =
dx
2
2
In bovenstaande formule van een Fourierbenadering staan wel erg veel breuken. Door een iets
andere keuze van letters kun je de formule compacter en eenvoudiger maken. We geven de
volgende formulering die je in veel handboeken ziet staat:
Stelling
Voor een nette periodieke functie f (x) met periode 2L geldt:
x
x
a0
2x
2x
f (x) =
+ b1 sin
+ a2 cos
+ a1 cos
+ b2 sin
+ ...
2
L
L
L
L
nx
nx
a0 X
+ bn sin
+
an cos
2
L
L
n=1
1
bn =
L
an =
f (x) cos
nx
dx
voor n = 0, 1, 2, . . .
n x
dx
L
voor n = 1, 2, 3, . . .
f (x) sin
L
Voorbeeld
Bekijk de functie f (x) = x2 op het interval (1, 1) en zet die periodiek voort. Dan geldt:
f (x) =
1
4 X
cos(nx)
+ 2
(1)n
3 n=1
n2
In dit voorbeeld is de periode gelijk aan 2 (en dus L = 1 in bovenstaande formules). Dus:
f (x) =
a0 X
+
an cos(nx) + bn sin(nx)
2
n=1
14
waarbij
Z
x2 dx =
a0 =
1
h1
3
x3
i1
1
2
3
x2 cos(nx) dx
an =
1
h x2 sin(nx) i1
n
1
n
1
n
x sin(nx) dx
partieel integreren
x sin(nx) dx
1
Z 1
h
i1
1
1
=
x cos(nx)
+
cos(nx) dx
(n)2
(n)2 1
1
i1
4 cos(n)
1 h
+
sin(nx)
(n)2
(n)3
1
4(1)n
2 n2
partieel integreren
voor n = 1, 2, . . .
bn =
x2 sin(n x) dx = 0
Bij de berekening van de laatste integraal hebben we gebruik gemaakt van het gegeven
dat
Z a
g(x) dx = 0
voor een oneven functie g(x),
a
dat wil zeggen voor een functie met de eigenschap dat g(x) = g(x). In dit geval geldt
immers:
Z a
Z 0
Z a
g(x) dx =
g(x) dx +
g(x) dx
a
Z
=
Z
g(y) dy +
g(x) dx
g(y) dy +
=
a
g(x) dx
0
Z
=
Z
g(y) dy +
g(x) dx = 0
0
15
Deze argumentatie hadden we al eerder kunnen gebruiken bij het uitrekenen van bepaalde
integralen.
We hebben dus de volgende Fourierreeks gevonden:
f (x) =
1
4 X
cos(nx)
+ 2
(1)n
3 n=1
n2
1
4 X 1
+ 2
3 n=1 n2
X
1
2
=
n2
6
n=1
waarbij =
a0 X
+
an cos(nx) + bn sin(nx)
2
n=1
f (x) sin(nx) dx
voor n = 1, 2, 3, . . .
We trekken de stoute schoenen aan en gaan de Fourierreeks in termen van complexe getallen en
16
cos =
e i + ei
2
sin =
e i ei
2i
n=
waarin
0 = 21a0
n =
n =
1
2(an
1
2(an
i bn )
(n 1)
+ i bn ) = n
(n 1)
We noemen dit de complexe Fourierreeks, alhoewel de som wel een rele functie van x is,
mits natuurlijk f (x) zelf een nette periodieke rele functie is. We kunnen de cofficinten n ook
uitdrukken als een integraal van een complexe functie (mits we aannemen dat complexe functies
ook gentegreerd kunen worden), namelijk
n =
Immers:
1
2L
f (x)einx dx
n = 12(an i bn )
1
L
1
=
2
1
2L
1
f (x) cos(nx) dx i
L
L
f (x) sin(nx) dx
L
1
=
2L
f (x) cos(nx) i sin(nx) dx
f (x)einx dx
Als f (x) een periodieke functie met periode T is kunnen we dit resultaat ook compacter opschrijven
als
Z
1
f (x)einx dx
n =
T T
waarbij de T onder het integraalteken aangeeft dat er over een volle periode, dat wil
zeggen een interval van lengte T , gentegreerd moet worden; waar dat interval begint,
maakt vanwege de periodiciteit van f (x) niets uit. De cofficinten n noemen we de
complexe Fouriercofficinten. Het zijn complexe getallen, maar de bijpassende complexe
Fourierreeks is wel reelwaardig. De rele Fouriercofficinten kunnen eenvoudig uit de complexe
Fouriercofficinten berekend worden:
an = 2 Re(n )
en
17
bn = 2 Im(n )
Ook is duidelijk dat het amplitudespectrum bestaat uit een scalair veelvoud van |n | omdat
namelijk:
p
|n | = 12(an i bn ) = 21 a2n + b2n
Tot nu toe hebben we de Fourierreeks alleen nog maar anders opgeschreven, in termen van
complexe getallen en complexe functies. Maar wat zijn we daar nu mee opgeschoten? Het grote
voordeel blijkt te zijn dat het integreren met complexe functies vaak veel gemakkelijker gaat en
dat we twee vliegen in n klap slaan: we berekenen tegelijkertijd de Fouriercofficint van een
sinus- als cosinusterm.
Bij berekeningen gebruiken we vaak de volgende eigenschap:
Voorbeeld: Integratie-eigenschap van complexe e-machten
inx
dx =
2
0
als n = 0
als n =
6 0
Meer
Als n = 0 , dan e inx = e0 = 1 en is de integraal dus gelijk aan 2. Als n 6= 0, dan
Z
Z
Z
e i nx dx =
cos(nx) dx + i
sin(nx) dx
h sin(nx) i
n
h cos(nx) i
+i
n
=0
Laten we nu eens twee voorbeelden van berekeningen van Fourier reeksen bekijken om het nut
van rekenen met complexe getallen te appreciren.
Voorbeeld: Voorbeeld 1
We kijken nog eens naar het allereerste voorbeeld van de periodieke voortzetting van de
18
1
1
xein
ein
4in
4in
ein + ein
2
i
2n
i
cos(n)
2n
i(1)n
2n
partieel integreren
De uitkomst is een imaginair getal en dus is de rele Fourrierreeks een sinusreeks, en wel
met cofficinten
(1)n
(1)n+1
i(1)n
=
=
bn = 2 Im
2n
n
n
Voorbeeld: Voorbeeld 2
We bekijken periodieke voortzetting van de functie f (x) = e2x op het interval (0, 1).
Dan T = 1 en = 2, en dus:
Z 1
n =
e2x e2nix dx
0
1
e2(1+n i)x dx
=
0
h
=
i1
1
e2(1+n i)x
2(1 + n i)
0
1
1
e2(1+n i) +
e0
2(1 + n i)
2(1 + n i)
1
1 e2
2(1 + n i)
1 e2
=
2
omdat e2i = 1
1
n
i
n2 + 1 n2 + 1
19
De complexe Fouriercofficint was eenvoudig uit te rekenen en hiermee zijn ook de rele
Fouriercofficinten bekend:
an =
1 e2
(n2 + 1)
en
bn =
n(1 e2 )
(n2 + 1)
1 e2
2 n2 + 1
Deze berekening was een stuk ingewikkeld geweest als we geen complexe getallen en
functies hadden gebruikt.
Theorie: Fourierintegralen
Kun je het bij Fourierreeksen met enige moeite nog wel zonder complexe getallen stellen, bij
de Fourierintegralen is dat praktisch uitgesloten. Fourierintegralen vormen het analogon van
Fourierreeksen bij niet-periodieke functies. Je kunt ze via een limietovergang intutief uit
Fourierreeksen afleiden, maar daarvoor ontbreekt ons hier de tijd en de ruimte. In plaats daarvan
laten we de definitie gewoon uit de lucht vallen. Omdat de theorie vooral in signaalanalyse
gebruikt wordt, zullen we alleen nog maar functies in tijd t bekijken en het symbool x niet meer
als onafhankelijke variabele gebruiken.
Bij een gegeven nette functie f (t) (we laten weer in het midden wat men precies onder net
mag verstaan) wordt de Fouriergetransformeerde f() gedefinieerd door
Z
f() =
f (t) ei t dt
Deze functie speelt een rol die vergelijkbaar is met die van de Fouriercofficinten n van de
Fourierreeks van een periodieke functie. Men noemt f() ook wel de spectrale dichtheid van
f (t).
In zekere zin is het gebruik van in deze notatie ongelukkig, want de variabele speelt hier
2
een andere rol dan de bij de Fourierreeksen. Daar was =
, maar hier is een variabele
T
die de gehele verzameling van rele getallen doorloopt, net als de variabele t bij de functie f (t).
In de toepassingen spreekt men vaak over het t-domein (of het tijddomein bij signalen) en het
-domein (of het frequentiedomein). De Fouriertransformatie zet dan een functie f (t) in het
tijddomein over in een functie f() in het frequentiedomein. Het verrassende is dat er bij deze
overzetting geen informatie verloren gaat, althans wanneer de functies zich netjes gedragen.
We hebben al gezien hoe een functie van het t-domein naar het -domein wordt getransformeerd.
Er is ook een inverse transformatie die functies uit het -domein weer naar het t-domein terughaalt,
en de formule waarmee dit gebeurt lijkt erg op die van de gewone Fouriertransformatie:
Z
1
f (t) =
f() ei t d
2
20
Dat is in zekere zin het analogon van de Fourierreeks voor periodieke functies, die immers een
functie schrijft als een oneindige som van Fouriercofficinten en complexe e-machten. Ook
hierover is veel meer te vertellen dan hier mogelijk is. We volstaan ermee op te merken dat de
Fourierintegralen, meer nog dan de Fourierreeksen, voor de toepassingen van eminent belang
zijn; ze vormen het belangrijkste instrument voor signaalbewerking.
Als voorbeeld berekenen we de spectrale dichtheid s() van het signaal s(t) dat gegeven wordt
door
(
1 als t
s(t) =
0 anders
In dat geval is
Z
s(t) eit dt
s() =
eit dt
=
1 it
e
i
t=
1 i
e
ei
i
2 sin
De omkeerformule geeft nu
s(t) =
1
2
s() eit d
sin x
en hieruit volgt (stel x = en merk op dat
een even functie is) het beroemde resultaat
x
Z
sin x
dx =
x
2
0
Het belang van de Fouriertransformatie is alleen maar toegenomen door de komst van de
computer. Die maakte het in principe mogelijk de integralen waarmee de Fouriertransformatie
gedefinieerd is ook numeriek te berekenen via een zogenaamde Discrete Fouriertransformatie
(DFT), maar dit werd pas echt doenlijk toen de Fast Fourier Transform (FFT) ten tonele
verscheen, een buitengewoon efficint algoritme om van het discrete tijddomein naar het discrete
frequentiedomein over te stappen en omgekeerd. Al deze ontwikkelingen hebben het mogelijk
gemaakt zowel continue als discrete signalen in de beide domeinen te analyseren en te bewerken,
met schier onbegrensde toepassingsmogelijkheden. En bij al die toepassingen zijn calculus,
complexe getallen, en complexe functie onontbeerlijke hulpmiddelen gebleken.
21
1
8
f (x) dx = 0
4
22
1
8
x(4 + x)einx dx +
1
8
x(4 x)einx dx
i0
i
1
1h
= x(4 + x) einx
8
n
8
4
i4 1
1h
i
+ x(4 x) einx
8
n
8
0
(4 + 2x)
4
i inx
e
dx
n
i inx
e
dx
n
(4 2x)
0
1 i
8 n
(4 + 2x)einx dx
1 i
8 n
(4 2x)einx dx
i0
1 i
1 i h
i
+
=
(4 + 2x) einx
8 n
n
8 n
4
i4 1 i
1 i h
i
(4 2x) einx +
8 n
n
8 n
0
2i inx
e
dx
n
2i inx
e
dx
n
i0
1 h
1
= 2 2 (4 + 2x)einx
2 2
8n
4n
4
i4
1 h
1
inx
(4
2x)e
+ 2 2
8n2 2
4n
0
einx dx
einx dx
omdat i2 = 1
4 + 4e4ni
4 4e4ni
1
+
2 2
2
2
2
2
8n
8n
4n
e4ni e4ni
1
2 2
2n2 2
4n
sin(4n)
1
i 2 2
=
2
2
n
4n
inx
einx dx +
einx dx +
1
4n2 2
1
dx + 2 2
4n
23
Z
0
1
4n2 2
einx dx
einx dx
einx dx
i h inx i4
sin(4n)
i h inx i0
+
i
e
e
n2 2
4n3 3
4n3 3
4
0
sin(4n)
i
i 4ni
4ni
i
e
+
e
1
n2 2
4n3 3
4n3 3
i 4ni
sin(4n)
4ni
i
+
e
+
e
2
n2 2
4n3 3
i
sin(4n)
i
+
2
cos(4n)
2
n2 2
4n3 3
sin(4n)
2i
i + 3 3 cos(4n) 1
2
2
n
4n
16 sin(n)
32 i
i
+
cos(n)
1
2 n2
3 n3
32 i
cos(n)
1
3 n3
32 i
n
(1)
1
3 n3
64 i
=
3 n3
0
omdat =
voor oneven n
voor even n
Het resultaat is dus een imaginair getal. We hebben dus te maken met een Fourier
sinusreeks met cofficinten
128
x
128
3 x
128
5 x
sin
+
sin
+
sin
3
3
3
4
27
4
125
4
De grafiek van de functie en de Fourierreeks lijken als twee druppels water op elkaar.
24