Professional Documents
Culture Documents
Lineair Algebra
Lineair Algebra
College 1, Introductie
1.1 Vectoren in R2 en R3 . . . . . .
1.2 De ruimte Rn . . . . . . . . . . .
1.3 Lineaire vergelijkingen . . . . .
1.4 Introductie tot het oplossen van
.
.
.
.
1
1
5
7
9
13
13
15
19
25
25
27
29
33
33
39
39
43
47
47
51
.
.
.
.
53
53
56
56
58
College 8, Determinanten
8.1 Introductie tot Determinanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8.2 Berekening van Determinanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
61
61
63
69
69
70
72
. . . . .
. . . . .
. . . . .
stelsels
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
ii
INHOUDSOPGAVE
9.4
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
77
81
81
84
89
89
91
95
95
complement.
115
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 120
129
129
130
133
135
College 1, Introductie
1.1
Vectoren in R2 en R3
In dit dictaat gaan wij ervan uit dat de lezer vertrouwd is met het (euclidische) vlak. We kunnen
in dit vlak een assenstelsel kiezen, we spreken van een x-as en een y-as. We weten hoe met behulp
van dit assenstelsel de punten coordinaten krijgen. Punten in het vlak (en de ruimte) worden
aangegeven met een hoofdletter, het punt P , en een punt P krijgt de coordinaten (x, y) (zie de
schets). We zeggen zelfs: P = (x, y).
z
z-as
P = (x, y, z)
P = (x, y)
y
x
x-as
Op dezelfde manier kunnen we de ruimte coordinatiseren. Door drie onderling loodrechte assen te
kiezen, de x-as, y-as en de z-as, krijgt ieder punt P in de ruimte coordinaten van de vorm (x, y, z).
In de schets komt de positieve x-as het papier uit, naar ons toe. Ook hier zeggen we: P = (x, y, z).
In de keuze welke as de x-as, respectievelijk de y-as en de z-as wordt, is men vrij. Wel zullen we de
volgende eis stellen aan een assenstelsel: de keuze van de positieve x-as, positieve y-as en positieve
z-as zal rechtshandig zijn. D.w.z. als, vanuit de oorsprong, de duim van de rechterhand in de
richting van de positieve x-as is, de wijsvinger van de rechterhand in de richting van de positieve
y-as is, dan MOET de middelvinger van de rechterhand in de richting van de positieve z-as gaan.
(De noodzaak van deze eis is wellicht niet duidelijk. Maar bepaalde formules die we kennen, zoals
de formule van het uitwendig product in R3 , zijn alleen correct in een rechtshandig stelsel.)
A1 B1 = A2 B2 =
= A3 B3 !
B
A
v = AB
A1
B1
A2
B2
B3
A3
Onze aandacht gaat niet uit naar punten maar naar vectoren van de vorm a = AB, d.w.z. de
pijl met A als beginpunt en B als eindpunt. Vectoren met dezelfde lengte en richting in de ruimte
worden gedentificeerd. Bijvoorbeeld, als A1 = (1, 0), A2 = (1, 1), A3 = (0, 1), B1 = (2, 1),
1
y-as
College 1, Introductie
vector: OP . Vectoren in deze vorm worden ook wel positie-vectoren of gebonden vectoren genoemd.
In deze situatie wordt de vector geheel bepaald door het eindpunt P . In het vlak spreken we af
Afspraak: Punten worden genoteren met hoofdletters P . Vectoren worden genoteerd met `of een
Definitie: De verzameling van alle kolomvectoren in het vlak wordt aangeduid met R2 . Dus
in verzamelingen-notatie:
x1
R2 = x =
: x1 , x2 R .
x2
Evenzo wordt de verzameling van alle kolomvectoren in de ruimte aangeduid met R3 . Dus in
verzamelingen-notatie:
x1
R3 = x = x2 : x1 , x2 , x3 R .
x3
De getallen x1 , x2 , x3 worden de kentallen van de vector x genoemd. Zowel op R2 als op R2 definieren we twee basis operaties. De zogeheten vectoriele optelling en de scalaire vermenigvuldiging.
Meetkundig wordt de optelling, zowel in R2 als in R3 , als volgt gedefinieerd. Als gebonden vectoren
wordt u + v verkregen via de welbekende parallellogram-constructie.
w
u+v
v
u+v+w
v
u
Voor vrije vectoren is de zogeheten kop-staart-constructie ook mogelijk. Deze is met name handig
als er meerdere vectoren moeten worden opgeteld.
Meetkundig is de definitie van de scalaire vermenigvuldiging ook welbekend. Als c R (c heet een
1.1. Vectoren in R2 en R3
x1
y1
x1 + y1
x1
cx1
x2 + y2 = x2 + y2 en c x2 = cx2 .
x3
y3
x3 + y3
x3
cx3
Natuurlijk moet nog wel worden nagegaan dat deze algebrasche definitie inderdaad overeenstemt
met de meetkundige definitie. Dit zullen we achterwege laten.
0
Tenslotte voeren we het symbool 0 in, de nulvector. In R2 wordt dit 0 =
en in R3
0
0
0 = 0 . Merk op dat zowel in R2 als in R3 geldt:
0
x + 0 = 0 + x = x,
Als laatste voeren we het symbool x in, de zogeheten tegengestelde van x, via:
x = (1)x
De vector x heeft de eigenschap:
x + (x) = (x) + x = 0,
Merk op dat
AB = BA.
b a1
1
AB = b2 a2 .
b 3 a3
Bewijs: Omdat OA + AB = OB geldt:
b
a
b a1
1 1 1
AB = OB OA = b2 a2 = b2 a2 .
b 3 a3
b3
a3
We zijn ook vertrouwd met het begrip: lengte van
een vectoren we kennen de notatie kxk voor
x1
de lengte. We kennen ook de formule: als x = x2 dan
x3
q
kxk = x21 + x22 + x23
College 1, Introductie
In het college Analyse zijn we ook het zogeheten (standaard) inwendigproduct x y op R2 (en ook
op R3 ) tegengekomen .
x1
y1
Herinner: in R3 : als x = x2 en y = y2 dan
x3
y3
x y = x1 y1 + x2 y2 + x3 y3 R.
Het inwendigproduct van vectoren is dus een scalar en geen vector.
Het is te hopen dat de volgende stelling iedereen bekend is:
Er volgt:
STELLING 1.3. Twee vectoren x en y in R3 zijn loodrecht (orthogonaal) als en slechts als
x y = 0.
Tenslotte horen wij bekend te zijn met de loodrechte projectie van een vector x op een vector u;
deze zullen we noteren met:
proju (x).
Het is duidelijk dat proju (x) een scalair veelvoud
zal zijn van u. We stellen daarom:
proju (x) = u
x u
x u u.
Hieruit is te bepalen. Inderdaad:
u x u u (x u) = 0 u x u u = 0
en dus
ux
=
uu
1.2. De ruimte Rn .
De vector x proju (x) heet: de component van x loodrecht op u. We gaan op dit moment hier
niet verder op in. We zullen dit alles opnieuw tegenkomen in de ruimte Rn . Maar dan moet die
ruimte eerst gentroduceerd worden.
1.2
De ruimte Rn .
De ruimtes R2 en R3 zijn op een voor de hand liggende manier te generaliseren tot een object/ruimte Rn , via:
x=
x1
x2
..
.
xn
x1
y1
.. vectoren in Rn zijn en R, dan:
.
yn
x1 + yn
x1
.
..
x+y =
en x = ..
.
xn + yn
xn
x1
0
Verder definieren we nog de vector x via x = ... en ... wordt weer de nulvector
xn
0
genoemd.
We verkrijgen de volgende rekenregels voor de lineaire structuur op Rn .
College 1, Introductie
2. u + (v + w) = (u + v) + w
3. u + 0 = u
4. u + (u) = 0
5. c(u + v) = cu + cv
6. (c + d)u = cu + du
7. c(du) = (cd)u
8. 1u = u
eenheidsvectoren
1
0
0
0
1
0
e1 = . , e2 = . , en en = . .
..
..
..
0
0
1
x1
n
x2
X
xi ei .
Merk op dat geldt: x = . x = x1 e1 + x2 e2 + . . . + xn en =
..
i=1
xn
Rn , met zijn lineaire structuur, is het object dat in de lineaire algebra bestudeerd wordt. Later
zullen we ook nog de structuur van het standaard inwendig product op Rn bestuderen, maar eerst
beperken we ons tot de lineaire structuur.
Voorbeeld 1.6. De
1
van de vectoren 2
3
1
3
2
vector b = 4 2 2 2 = 4 is kennelijk een lineaire combinatie
3
1
10
3
en 2 (met gewichten 4 en 2).
1
2
Is de vector v = 2 een lineaire combinatie van de vectoren
1
1
2
5
0 , 3 , 4 ?
1
1
0
Antwoord: Kennelijk moeten we nagaan of er c1 , c2 en c3 bestaan zodat
1
2
5
2
c1 0 + c2 3 + c3 4 = 2 .
1
1
0
1
Bestaan de c1 , c2 , c3 niet, dan is v geen lineaire combinatie van de gegeven vectoren. Schrijven we
bovenstaande vergelijking per kental uit, dan levert dit kennelijk de volgende drie vergelijkingen
met drie onbekenden.
c1 + 2c2 + 5c3 = 2
3c2 4c3 = 2
c1 + c2 = 1
Zulke stelsels, m lineaire vergelijkingen met n onbekenden blijken steeds weer op te duiken in de
lineaire algebra. Ons eerste doel is een methode te vinden om zulke stelsels op te lossen.
Op dit moment zullen we slechts zeggen: ga maar na dat c1 = 3, c2 = 2 en c1 = 1 een oplossing is.
We kunnen concluderen dat de vector v inderdaad een lineaire combinatie is van de drie gegeven
vectoren.
Om tot het oplossen van stelsels te komen introduceren we eerst de noodzakelijke terminologie.
1.3
Lineaire vergelijkingen
Definitie: Een m n matrix is een rechthoek van getallen (de kentallen van A genoemd),
en wel een rechthoek met m rijen en n kolommen.
a1,1
..
.
A=
ai,1
.
..
am,1
a1,j a1,n
..
..
.
.
ai,j ai,n
..
..
.
.
am,j am,n
Merk op:
1. De ide rij van de matrix A is de rij:
2. De j de
ai,1
ai,j
a1,j
..
.
ai,n .
College 1, Introductie
3. Het kental ai,j van A zit in de ide rij en de j de kolom van de matrix A.
4. De kolommen van de matrix A heten ai (i = 1 n), en dit zijn vectoren in Rm . We schrijven
A = [ a1 . . . an ].
5. Algemeen, als (b1 , , bk ) een stelsel vectoren in Rn is, dan heet [ b1 bk ] de aan dit stelsel
toegevoegde kolommatrix. (Dit is een n k matrix.)
1
3
1
Voorbeeld 1.8. Als a1 =
, a2 =
en a3 =
dan is de aan het stelsel (a1 , a2 , a3 )
2
1
2
toegevoegde kolommatrix:
1
3
1
A = [ a1 a2 a3 ] =
.
2 1 2
We stappen over naar de vergelijkingen.
Herinner dat de algemene vergelijking van een lijn in R2 van de volgende vorm is:
ax + by = d.
Evenzo is de algemene vergelijking van een vlak in R3 van de vorm
ax + by + cz = d.
Vergelijkingen van deze vorm heten lineaire vergelijkingen.
Definitie: Een lineaire vergelijking in de onbekende variabelen x1 , . . . , xn is een vergeli jking van de vorm
a1 x1 + a2 x2 + + an xn = b
waarbij de co
efficienten a1 , a2 , . . . , an gegeven constanten zijn, evenals de constante term
b.
Een oplossing van deze vergelijking is een vector in x Rn wiens kentallen x1 , . . . , xn voldoen
aan de vergelijking.
De vergelijkingen
4x1 + 5x2 4 = 2x3
en x2 =
5x1 + sin(2)x3
zijn lineair, omdat ze als zodanig kunnen worden gerangschikt. Echter, de vergelijkingen
1
zijn dat niet. Een oplossing van de vergelijking 4x1 + 5x2 4 = 2x3 is de vector x = 2 R3 ,
5
maar R3 bevat natuurlijk nog veel meer oplossingen van deze vergelijking. Enige voorzichtigheid
is soms wel nodig. Men kan de vergelijking 4x1 + 5x2 4 = 2x3 ook als een lineaire vergelijking in
x1 , x2 , x3 , x4 zien via 4x1 + 5x2 2x3 + 0x4 = 4. Dan zit een oplossing x van deze vergelijking in
R4 !
.
.
.
.
a1,1 a1,n
a1,1 a1,n b1
.. en [A|b] = ..
..
..
A = ...
.
.
.
.
am,1
am,n
am,1
am,n
bm
Merk op dat de aangevulde matrix het hele stelsel bepaald. Als A een m n matrix en b Rm ,
dan spreken we van het stelsel [A|b].
Een oplossing van dit stelsel is een vector in x Rn wiens kentallen x1 , . . . , xn voldoen aan al
de m vergelijkingen.
De oplossing van dit stelsel (of ook: de algemene oplossing van dit stelsel) is de verzameling
van alle vectoren in x Rn met x een oplossing van dit stelsel.
Ons doel is een effectieve methode (procedure) te vinden om de oplossing van een stelsel te bepalen.
Het stelsel heet consistent als er oplossingen zijn. Zo niet, dan heet het stelsel inconsistent (of
strijdig).
Twee (wellicht flauwe) voorbeelden van inconsistente stelsels zijn:
2x1 + x2 = 2
2x1 4x2 = 5
of
2x1 + x2 = 3
0x1 + 0x2 = 1
1.4
x1 x2 x3 = 6
een vlak in de ruimte represen3x1 4x2 + 2x3 = 17
teert. Er zijn drie vlakken en we
2x1 x2 + x3 = 9
zijn op zoek
naar de gemeenschappelijke punten (vectoren) van deze drie vlakken. Echter, hoe deze te vinden?
Zijn er stelsels die eenvoudig zijn op te lossen? Ja, en een type stelsels springt er uit, namelijk
stelsels die in driehoeksvorm staan.
Voorbeeld 1.10. Het volgende stelsel in driehoeksvorm is wel eenvoudig op de lossen.
Want uit de derde vergelijking
volgt x3 = 1. Substitueren we
dit in de tweede vergelijking, dan
volgt x2 = 1. Substitueren
we
1
x2 , x3 in de eerste vergelijking dan krijgen we x1 = 1. Dus x = 1 is de unieke oplossing van
1
dit stelsel. Deze oplosmethode heet wel terug substitutie.
x1
2x2
2x2
+ 3x3
+ 4x3
2x3
= 6
= 6
= 2
10
College 1, Introductie
De algemene strategie voor het oplossen van een stelsel van drie vergelijkingen met drie onbekenden is nu simpel te bevatten. We transformeren het oude stelsel in een nieuw stelsel van drie
vergelijkingen met drie onbekenden in driehoeksvorm. Dit doen we door de zogeheten elementaire
rijbewerkingen op zo een stelsel los te laten. We bekijken dit eerst voor Voorbeeld 1.9 en dan
zullen we definities etc. geven. Deze rijbewerkingen kunnen we loslaten `of op een stelsel `of op de
aangevulde matrix.
Voorbeeld 1.11. We transformeren het stelsel uit voorbeeld 1.9 naar driehoeksvorm.
Stelsel:
x1
3x1
2x1
x2
4x2
x2
x3
+ 2x3
+ x3
= 6
= 17
= 9
x1 x2 x3 =
x2 x3 =
2x1 x2 + x3 =
6
x1 x2 x3 =
x2 x3 = 1
x2 x3 = 3
Tel tweede vergelijking
x1 x2
x2
op bij de derde:
x3
x3
2x3
=
=
=
Aangevulde matrix:
1 1 1 6
3 4
2 17
2 1
1
9
6
1
4
1 1 1
6
0 1 1 1
2 1
1
9
Trek twee maal de eerste rij af
van de derde rij:
1 1 1
6
0 1 1 1
0
1 1 3
Tel tweede rij op bij de derde:
1 1 1
6
0 1 1 1
0
0 2 4
Het stelsel is op driehoeksvorm gebracht, en het zal een ieder duidelijk zijn dat een oplossing van
het eerste stelsel ook een oplossing is van het tweede stelsel. Maar omdat alle stappen
omkeerbaar zijn geldt ook
omgekeerde. De twee stelsels heten equivalent en via terug
het
3
substitutie zien we dat x = 1 de unieke oplossing is.
2
We merken tenslotte op dat de volgende drie bewerkingen zijn gebruikte. Bij het toepassen van
deze bewerkingen op een stelsel gaan geen oplossingen verloren, en komen er ook geen nieuwe
oplossingen te voorschijn.
11
We herinneren ons van het vorige college dat een lineair stelsel, zeg m vergelijkingen met n onbekenden, geschreven wordt als aangevulde matrix [A|b]. Hierbij staat A voor de coefficientenmatrix,
b Rm staat voor de vector waarin de constante termen staan
1 1 1
1 6
x1 x2 x3 + x4 = 6
2 1 17 .
3x1 4x2 + 2x3 x4 = 17 noteren we als 3 4
Voorbeeld:
2x1 x2 + x3
= 9
2 1
1
0 9
Definitie: Twee stelsels [ A|b ] en [ A |b ] heten equivalent als deze stelsels dezelfde oplossingsverzameling hebben.
Herinner het veegproces bij een stelsel. We introduceren nu ook vegen van matrices.
13
14
1 2 1
2 2 0
0 1 1
1 0 1
0 1
1
0 0 4
4
2
0 +
0
4
0
8
1/4
1 4
1 2
2 8 0 1
1 0
0 6
1 0 1
4
1
0 +
0 1
0 0
1 2
1
1 2
0 6
0 1
+
4
0 2
8
1 0
0 1
1
0 0
1
1
2
6
+
0
2
0
2
1 2
STELLING 2.2. Als het stelsel [A|b] naar het stelsel [ A |b ] kan worden geveegd dan kan
het stelsel [ A |b ] naar het stelsel [A|b] worden teruggeveegd.
Bewijs: Om dit in te zien is het voldoende in te zien dat de elementaire rijbewerkingen omkeerbaar
zijn. Voor verwisseling en scaling is dit duidelijk. Voor substitutie wellicht iets minder.
3
1 1 1 2
1 1 1 2
3 3
2 16 + 0
0
5 10
2 1
1 9
2 1
1 9
Omgekeerd:
1 1
0
0
2 1
1 2
3
1
5 10 + 3
1 9
2
1 1 2
3
2 16
1
1 9
Inderdaad, als [ A |b ] uit [A|b] is ontstaan door c ide rij op te tellen bij de j de rij, dan kan [A|b]
uit [ A |b ] verkregen worden door in [ A |b ] c ide rij op te tellen bij de j de rij. Tenslotte, als er
meerdere veegstappen nodig waren kunnen we teruglopen door alle veegstappen om te keren.
1 0 0
2
2 uit Voorbeeld 2.1 kan worden teruggeveegd, stap voor
Inderdaad, de matrix 0 1 0
0 0 1 2
1 2 1 4
stap, naar de oorspronkelijke matrix 2 2 0 0 , op de volgende manier:
0 1 1 0
+
+
1 0 0
2
1 0 1
4
1 0 1 4
0 1 0
2 +
1
0
1 0 2 6
0 1
0 1
0 0 1 2
1 1
0 0
1 2
4
0 0 4 8
+
1 2 1 4
1 2 1 4
2
1 2 1 4
0 1 1 0 0 6 2 8 +
2 2 0 0 .
0 6 2 8
0 1 1 0
0 1 1 0
STELLING 2.3. Beschouw het stelsel [A|b]. Als deze met behulp van elementaire rijbewerkingen tot een stelsel [A |b ] geveegd wordt dan hebben deze twee stelsels dezelfde oplossing.
15
Bewijs: Het is eenvoudig na te gaan dat na iedere veegstap, verwisseling, scaling of vervanging,
een oplossing van het oorspronkelijke stelsel ook een oplossing is van het geveegde stelsel. Omdat
veegstappen omkeerbaar zijn, geldt ook het omgekeerde. Als dit zo is na een veegstap dan geldt
hetzelfde na k veegstappen.
Bovenstaande stelling zegt dat stelsels waarvan de aangevulde matrices rijequivalent zijn, ook
equivalent zijn.
Om een stelsel op te lossen willen we dit stelsel vegen naar een simpelstelsel, wat makkelijk is
op te lossen. Alleen, wat is een simpel stelsel?
2.2
De definitie van een matrix in echelonvorm is een generalisatie van de driehoeksvorm bij een 3 3
matrix. Het is makkelijker te zien
dan te zeggenwat echelonvorm is.
1 2 2
Duidelijk is dat de matrix D = 0 3 1 een matrix in driehoeksvorm is. De volgende
0 0 5
matrices zijn matrices in echelonvorm.
1 2 2 5
1 3
5 4 1
0 1 2 0
0 2 1 1
0 0 1 0
, A3 = 0 0 0 1
A1 =
0 0 0 5 , A2 = 0 0
0 1
2
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0
0 0
0
In de matrices A1 , A2 en A3 is ook een soort driehoek te zien. Om de juiste definitie te presenteren
hebben we het volgende begrip nodig.
Definitie: De pivot (as of spil) van een rij is het eerste element in die rij ongelijk aan 0.
Met deze definitie is het inderdaad duidelijk dat A1 , A2 , A3 matrices in echelonvorm zijn. Als we
pivotS aangeven met en een willekeurige element (dus nul of niet nul) met , dan zien we in de
structuur van deze matrices inderdaad een driehoeksstuctuur verschijnen.
0 0
0
0 0
A1 =
0 0 0 , A2 = 0 0 0 , A3 = 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0
Merk op dat bij een matrix in echelonvorm onder de pivots nullen staan. (Waarom eigenlijk?)
16
1 2 1 4
We merken op dat in Voorbeeld 2.1 de matrix 2 2 0 0 is geveegd naar de matrix in gere0 1 1 0
1 0 0
2
2 . Bij dit veegproces is al eerder een matrix in echelonvorm
duceerde echelonvorm 0 1 0
0 0 1 2
bereikt. Dit alles is geen toeval, zoals de volgende stelling laat zien.
STELLING 2.4. Iedere matrix A is rijequivalent met (te vegen naar) een matrix C in
echelonvorm. Echter, die echelonvorm C is niet uniek. Bovendien geldt dat A rijequivalent is
met een matrix D in gereduceerde echelonvorm. De gereduceerde echelonvorm D van A is wel
uniek.
We zullen deze stelling niet bewijzen, maar aan de hand van een voorbeeld demonstreren. In dit
voorbeeld is ook de procedure te vinden hoe A naar een matrix in echelonvorm te vegen. Bestudeer
deze procedure grondig. Bekijk ook de conclusies die uit de gereduceerde echelonvorm te trekken
zijn. De stelling heeft het volgende interessante gevolg.
0 0
3 6
6
4 5
0 3 7
8 5
8
9
A=
0 3 9 12 9
6
15
0 1 2
2 1 1 14
De procedure.
1. Bepaal de eerste niet 0 kolom. In dit geval de tweede kolom.
2. Zorg ervoor dat het eerste kental van deze kolom ongelijk 0 wordt, en wel door rijverwisseling. In dit geval verwisselen we rij 1 en 4.
3. Maak nu
0 1
0 3
0 3
0 0
17
door Vervanging alle kentallen in kolom twee onder de pivot gelijk aan nul.
2
2 1 1 14
3 3
0 1 2
2 1 1 14
7
8 5
8
9
|
0
0
1
2 2 11
51
+
0 0 3
9 12 9
6
15
+
6 6
9
57
3 6
6
4 5
0 0
3 6
6
4 5
Met de eerste rij mag niet meer geveegd worden ( anders worden de nullen onder de pivot van de
eerste rij ongelijk aan nul)! We gaan nu de pivot van de tweede rij zoeken en daaronder alles nul
maken.
4. Bepaal de eerste niet 0 kolom in de laatste matrix zonder de eerste rij. In dit geval de derde
kolom.
5. Er is nu geen rijverwisseling nodig om het tweede kental van deze kolom ongelijk nul te
maken.
6. Maak
0
0
0
0
1 2
2 1 1 14
0 1
2 2 11
51
3 3
0 3
6 6
9
57
+ |
0
3 6
6
4 5
+
1
0
0
0
2
1
0
0
2 1 1 14
2 2
11
51
0
0 24 96
0
0
37 148
Vanaf nu geldt dat we niet meer met rij 1 en 2 kunnen vegen, dat zou de nullen onder de pivots
verpesten.
7. Het lijkt niet onverstandig eerst de laatste twee rijen te
0 1 2 2 1 1 14
0 0 1 2 2
11
51
0 0
0 0
0 24 96 1/24
0 0
0 0
0
37 148
1/37
schalen.
0
0
0
0
1
0
0
0
2
1
0
0
2 1 1 14
2 2 11
51
0
0
1
4
0
0
1
4
8. Bepaal de eerste niet 0 kolom in de laatste matrix zonder de eerste twee rijen. In dit geval
de zesde kolom.
9. Maak nu
0
0
0
0
1 2 2 1 1 14
0 1 2
0 0 1
0 1 2 2 11
51
0 0
0
0 0
0
1
4 1
0
0
0 0
0
1
4
+
0 0
0
2 1 1 14
2 2 11
51
0
0
1
4
0
0
0
0
Aangezien de laatste rij alleen uit nullen bestaat is een echelonvorm van A hiermee gevonden, maar
de gereduceerde echelonvorm is nog niet gevonden.
0 0
3 6
6
4 5
0 1 2 2 1 1 14
0 3 7
8 5
8
9
51
0 0 1 2 2 11
A=
0 3 9 12 9
6
15
0 0
0 0
0
1
4
0 1 2
2 1 1 14
0 0
0 0
0
0
0
Stap 2.
18
0
0
0
0
1 2
0 1
0
0
0
0
2 1 1 14
0 1
0 0
2 2 11
51
0 0
0
0
1
4
0
0
0
0
0 0
2
2 1 1 14
1 2
2 11 51
0
0
0
1
4
0
0
0
0
0
11. Ga nu van rechts naar links ook boven de pivots nul maken via vervanging.
0
0
0
0
1 2
2 1 1
0
1 2
2 11
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0 1 2
2 1
0 0
1
2
2
0 0
0
0
0
0 0
0
0
0
14
+
51
+
|
4
11 1
0
+
0 10
0
0
0 7
2
0
1
4
0
0
0
0
0
0
0
1 2
0
1
0
0
0
0
1
0
0
0
0 2
1 2
0
0
0
0
2 1 0 10
2
2 0 7
0
0 1
4
0
0 0
0
3 0 24
2 0 7
0 1
4
0 0
0
0 1 2
2 1 1 14
3 3
0 1 2
2 1 1 14
0 3 7
0 0 1
8 5
8
9
+
|
2 2 11
51
0 3 9 12 9
6
15
+
0 0 3
6 6
9
57
0 0
3 6
6
4 5
0 0
3 6
6
4 5
Vervolgens: schalen we en vegen de we met de volgende pivot de
0 1 2
2 1 1 14
0
0 0
2 3 3 0
1
2
2
11
51
0 0 3
6 6
9
57
+
| 0
0 0
3 6
6
4 5
+
0
kolom nul.
1
0
0
0
0
1
0
0
2
2
0
0
3 23 116
2 11 51
0 24 96
0
37
148
0
0
0
0
1
0
0
0
0 2
1 2
0
0
0
0
3 23 116
+
2 11 51
|
+
0
1
4
23 11 37
0
37
148
+
0
0
0
0
1
0
0
0
0 2 3
1 2 2
0
0 0
0
0 0
0 24
0 7
1
4
0
0
19
Definitie: Laat A een matrix zijn. De pivotposities van A zijn de posities (in de matrix
A) waar in echelonvorm de pivots staan.
De kolommen van A waar de pivotposities in staan heten de pivot kolommen van A.
In Voorbeeld
2.6 hebben we de matrix Anaar
echelonvorm geveegd.
0 1 2 2 1 1 14
0 0
3 6
6
4 5
0 3 7
8 5
8
9
51
0 0 1 2 2 11
= C.
A=
0 3 9 12 9
6
15
0 0
0 0
0
1
4
0 1 2
2 1 1 14
0 0
0 0
0
0
0
Dit impliceert dat de volgende posities de pivot posities van A zijn. (Deze worden weer aangegeven
met een of met een omcirkeld kental.)
0
3 6
6
4 5
0 3
8 5
8
9
0 3 9 12 9
15
0 1 2
2 1 1 14
en de kolommen 2, 3 en 6 zijn de pivotkolommen van A. U ziet dus dat de pivotposities van A
absoluut niet overeenkomen met de pivots van de rijen van A (maar wel met die van C).
2.3
Bewijs: Iedereen ziet in dat als de vergelijking 0x1 + 0x2 + + 0xn = b 6= 0 aanwezig is, dat dan
het stelsel inconsistent is. Dat het omgekeerde ook waar is, is het makkelijkste in te zien aan de
hand van een voorbeeld.
Voorbeeld 2.9. Beschouw het volgende stelsel in de onbekenden x1 , . . . , x6 met de aangevulde
matrix.
1 1 2 1
1 1 5
x1 x2 + 2x3 x4 + x5 x6 = 5
x3 + x4 x5 x6 = 2 met 0
0 1
1 1 1 2
x4 + x5 + x6 = 4
0
0 0
1
1
1 4
Het zal iedereen duidelijk zijn dat de coefficientenmatrix in echelonvorm staat en dat de vergelijking
0x1 + 0x2 + + 0x6 = b 6= 0 niet aanwezig is. Hoe kunnen we een oplossing verzinnen? Weer via
terug substitutie! In de laatste vergelijking kunnen we x5 , x6 vrij kiezen en dan x4 oplossen. Dit
20
2
x3
x5
1
1
x6
andere oplossingen te vinden door voor x6 , x5 en x2 andere vrije waarden te kiezen.
Kortom, bij een stelsel met de coefficientenmatrix A in echelonvorm zien we in een oog opslag of
het stelsel consistent is, of niet.
Daarom is het een gebruikelijke aanpak om een gegeven stelsel [A | b] eerst naar een equivalent
stelsel [A | b ] te vegen met de coefficientenmatrix A in echelonvorm. Via stelling 2.8 zien we in
een oog opslag of het geveegde stelsel (en daarmee het oorspronkelijke stelsel) consistent is. Als
het consistent is dan pas vegen we door naar een stelsel in gereduceerde echelonvorm.
In de aanpak die wij in dit dictaat voorstaan zal meteen naar een equivalent stelsel geveegd worden
met de coefficientenmatrix A in gereduceerde echelonvorm.
Methode tot oplossen stelsel
1. Schrijf de aangevulde matrix [ A | b ] van het stelsel op.
2. Veeg het stelsel naar een equivalent stelsel met de coefficientenmatrix in (gereduceerde) echelonvorm.
3. Als in het nieuwe stelsel de vergelijking
0x1 + 0x2 + + 0xn = b 6= 0
verschijnt, dan is het oorspronkelijke stelsel inconsistent, en zijn we klaar.
Zo niet, dan
4. Zo nodig: veeg stelsel door naar een equivalent stelsel met de coefficientenmatrix in gereduceerde echelonvorm.
5. Variabelen xi die in de pivotkolommen staan heten gebonden variabelen.
Variabelen xj die niet in de pivotkolommen staan heten vrije variabelen.
6. Schrijf het nieuwe stelsel op.
7. Los de gebonden variabelen op in de vrije variabelen.
8. Geef een parametrisering van de oplossing (de zogeheten vector parameter vorm van het
antwoord).
Wat precies met de twee laatste stappen bedoeld wordt is te zien in de volgende drie voorbeelden.
Bestudeer deze goed.
Voorbeeld 2.10. We bepalen de oplossing van het stelsel uit Voorbeeld 2.9. We vegen de aangevulde matrix eerst naar gereduceerde echelonvorm.
1 1 2 1
1 1 5
x1 x2 + 2x3 x4 + x5 x6 = 5
x3 + x4 x5 x6 = 2 met 0
0 1
1 1 1 2
x4 + x5 + x6 = 4
0
0 0
1
1
1 4
1 1 2 1
1 1 5
+
+
0
0 1
1 1 1 2
|
0
0 0
1
1
1 4
1 1
21
0
2
0
9
+
0 2 2 2 2
1
1
1
4
0
6
4 13
x1 x2 + 6x5 + 4x6 = 13
0 2 2 2 geeft
x3 2x5 2x6 = 2
1
1
1
4
x4 + x5 + x6 = 4
1 1 2
0
0 1
0
0 0
1
0
0
1 0
0 1
0 0
4x6
x1
13 + x2 6x5 4x6
13
x2
6x5
x2
0
x2
0
0 x2
x3
2x
2
+
2x
+
2x
2
0
2x
5
6
5
6
x=
=
=
+
+
+
x
x
4
x
4
0
x
5
6
5
6
x5
0
x5 0 0
x5
x6
x6
0
0
0
x6
13
0
2
4
0
0
+ x2
1
1
0
0
0
0
+ x5
6
0
2
1
1
0
+ x6
4
0
2
1
0
1
De oplossing is, in de taal van hoofdstuk 1, kennelijk een object in R6 met een steunvector en drie
richtingsvectoren. Kennelijk heeft het stelsel oneindig veel oplossingen.
Voorbeeld 2.11. Beschouw het volgende stelsel met zijn aangevulde matrix.
2 4 3
2x1 + 4x2 + 3x3 + 5x4 + 4x5 = 5
5 4 5
en
x
+
2x
+
2x
+
5x
+
6x
=
9
1
2
2
5 6
9
1
2
3
4
5
We vegen de aangevulde
matrix:
1 2 1 4 2 10
2 1 3
2 4 3
5 4 5
|
|
1 2 2
5 6
9
+
|
3 6 4
1 6
5
+
1 2 1 4 2
10
+
0 0 1 13 0 25 1 1
0 0 1
9 4 1 +
|
0 0 1 13 0 25
+
1 2 0 17 2
35
1 2 0 17
2
35
+
+
0 0 1
13 0 25
13
0 25
|
0 0 1
0 0 0 4 4
24 14 0 0 0
1 1 6 13 17
0 0 0
0 0
0
0 0 0
0
0
0
Dit levert de volgende aangevulde matrix en het volgende stelsel op.
1 2 0 0 15 67
x1 + 2x2 15x5 = 67
0 0 1 0
13
53
x3 + 13x5 = 53
en
0 0 0 1 1 6
x4 x5 = 6
0 0 0 0
0
0
0=0
22
x1
67 + 15x5 2x2
67
x2
x
0
2
x
53
13x
53
x=
=
=
5
3
x4
6 + x5 6
x5
x5
0
en dus:
x=
67
0
53
6
0
+ x2
2
1
0
0
0
+ x5
2x2
x2
0
0
0
15
0
13
1
1
15x5
0
13x5
x5
x5
= s + x2 r1 + x5 r2
d.w.z. de oplossing van het stelsel een object in R5 met steunvector en twee richtingsvectoren.
Kennelijk heeft dit stelsel oneindig veel oplossingen.
Voorbeeld 2.12. Beschouw het volgende stelsel met zijn aangevulde matrix.
x1 + x2 + x3 4x4 = 1
2x1 + 4x2 + 3x3 5x4 = 4
x1 + 2x2 + 2x3 + 5x4 = 10
1
2
en
1
3
1
4
2
6
1 4 1
3 5
4
2
5 10
5 2
2
We vegen de aangevulde
matrix:
2 1 3
1 1
1 4 1
2 4
3 5
4
+
|
|
1 2
2
5 10
+
|
3 6 5 2
2
+
+
1 1
1 4 1
0 2
1
3
6
+
|
0 1
1
9 11 2 1 3
0 3 8 10
5
+
1 0
0 13 12
1 0 0 13 12
0 0 1 15 16 0 1 1
9
11
+
0 1
1
9
11
0 0 1
15
16
1 11
0 0 11 17 28
0 0 11
17
28
+
1 0 0 13 12
1 0 0 0 1
0 1 0
0 1 0 0 1
6
5
0 0 1
15
16 0 0 1 0 1
0 0 0 148 148
0 0 0 1 1
1
1
is de unieke oplossing.
We zien, het stelsel is consistent en x =
1
1
23
Bewijs: De situaties (a) en (b) komen in het consistente geval overeen met het geval: wel of geen
vrije variabelen.
Stelsels met
e
en of meerdere parameters
Als men inderdaad een stel stelsel heeft opgelost, dan is men hopelijk tot de conclusie gekomen
dat dit wel te doen. Er staat een vaste procedure voor, en als men die procedure volgt dan lukt
het wel.
We gaan een stap in moeilijkheidsgraad omhoog door nu stelsels met een parameter erin te bekijken.
We zullen volstaan met het bestuderen van twee voorbeelden van zulke stelsels.
Voorbeeld 3.1. Beschouw het volgende stelsel vergelijkingen in de onbekenden x1 , x2 en x3 met
parameter k R:
x3 =
1
x1 + x2 +
x1 + 2x2 +
kx3 =
2
Vraag.
(1) Schrijf de aangevulde matrix van dit stelsel op en veeg het stelsel naar een stelsel in echelonvorm.
(2) Voor welke k heeft dit stelsel oneindig veel oplossingen?
(3) Geef de oplossing van het stelsel als k = 5.
Antwoord.
(1)Vegen
van dit stelsel naar
echelonvorm geeft bijvoorbeeld:
1 1
1 1
1 1
1
1
0 1 k1 1
(Ga zelf maar na).
1 2 k 2
2 4 2k 1 + k
0 0
0
k5
(2) Aan de echelonvorm zien we dat het stelsel alleen consistent is als k = 5. En dan zijn er ook
oneindig veel oplossingen.
Dus antwoord
isk = 5.
1 1 1 1
1 0 3 0
(3) k = 5 levert stelsel 0 1 4 1 0 1 4 1
0 0 0 0
0 0 0 0
x1
3x3
0
3
En dus: x = x2 = 1 4x3 = 1 + x3 4 .
x3
x3
0
1
Voorbeeld 3.2. Gegeven zijn de volgende matrix en vector:
1 a
a
1
A = 3 a2 a en b = b
3 a2
3
0
(a, b R).
Vraag.
(1) Geef alle waarden van a en b waarvoor het stelsel [A|b] consistent is.
25
26
(2) Geef alle waarden van a en b waarvoor het stelsel [A|b] een unieke oplossing heeft.
(3) Geef alle waarden van a en b waarvoor het stelsel [A|b] oneindig veel oplossingen heeft.
Antwoord Veeg het stelsel naar een equivalent stelsel met coefficientenmatrix in echelonvorm.
1 a
a 1
3 3
1
a
a
1
3 a2 a b +
|
2a b + 3 1
0 a2 + 3a
2
3 a
3 0
+
0 a2 + 3a 3a + 3
3
+
1
a
a
1
2a 3 + b .
0 a2 + 3a
0
0 3+a
b
Pas op. Dit lijkt misschien echelonvorm voor alle a, echter dat is onjuist. Vul a = 0 maar eens in.
De probleem gevallen bekijken we apart!
We concluderen dat als a2 + 3a 6= 0 en a + 3 6= 0, d.w.z. a 6= 0, 3, het geveegde stelsel in
echelonvorm is en consistent is (ongeacht de waarde van b). (Bovendien is er dan geen vrije
variabele, dus dan is er een unieke oplossing.)
Bekijk nu het geval a2 + 3a = 0, dus a = 0 of a = 3. In deze gevallen moeten we nog doorvegen
naar de echelonvorm!
Het geval a = 0 levert de echelonvorm:
1 0 0
1 0 0
1
1
0 0 0 3+b 0 0 3
b
b
0 0 3
0 0 0 3+b
en deze is alleen consistent als b = 3. Dan zijn er oneindig veel oplossingen.
Invullen van a = 3 levert de echelonvorm
1 3 3
1
0
0 6 3 + b
b
0
0
0
en dit stelsel is alleen consistent als b = 0. Ook dan zijn er oneindig veel oplossingen. Kortom:
(1) Het stelsel is consistent als en slechts als a 6= 0, 3 (ongeacht b) of als (a = 0 en b = 3) of als
(a = 3 en b = 0).
(2) Het stelsel heeft een unieke oplossing als a 6= 0, 3 (ongeacht b).
(3) Het stelsel heeft oneindig veel oplossingen als (a = 0 en b = 3) of als (a = 3 en b = 0).
Opmerking. Maak niet de fout om bij een stelsel van het volgende type:
a 1 1 2
1 0 1 0
de volgende veegstap te maken.
a
1
1 1
0 1
2
0
1/a
+
Dit werkt alleen als a 6= 0, en het geval a = 0 moet men dan apart bekijken. Handiger is de
vergelijken te verwisselen en te vegen via:
1 0 1 0
a
a 1 1 2
+
3.2
27
x1
x1 a1 + x2 a2 + + xn an = [ a1 . . . an ] ... = Ax
xn
1
1
1
1
=
1
0
2
3
1
2 3
en x = 2 dan: Ax =
1
1
3
1
0
2
3
1
1
2 3
2 = 1 1 2
1
1
1
3
1
0
0
De vergelijking
1
1
x1
1 + x2
0
2
3
6
2
+ 3 3 = 14 .
1
1
2
1
0
2
2
3
6
3 14
2
+ x3
1 =
1
2
1
0
2
x1
1
is een voorbeeld van een vectorvergelijking en hierboven staat dat x = x2 = 2 een
x3
3
oplossing van deze vectorvergelijking is.
Rekenregels matrixvectorproduct
Als A een m n matrix en x, y Rn en c R, dan geldt:
1. A(x + y) = Ax + Ay,
2. A(cx) = c(Ax).
28
Bewijs: Als we schrijven [ai ]j = ai,j en [b]j = bj (voor j = 1 . . . m) dan wordt het lineaire stelsel
met aangevulde matrix [ a1 . . . an | b ] het stelsel:
a1,1 x1
a2,1 x1
..
am,1 x1
+
+
a1,2 x2
a2,2 x2
..
.
+
+
...
+
+
a1,n xn
a2,n xn
..
.
am,2 x2
...
+ am,n xn
=
=
b1
b2
..
.
= bm
x1
a1,1
a2,1
..
.
am,1
+ x2
a1,2
a2,2
..
.
am,2
a1,n
...
a2,n
.
.
.
+ .. + xn ..
.
.
...
am,n
b1
b2
..
.
bm
29
STELLING 3.5. Stel dat Ax = b een consistent lineair stelsel is, zeg met particuliere
oplossing x0 . Als vh de oplossing is van het bijbehorende homogene stelsel Ax = 0, dan
geldt:
x = x0 + vh
is de algemene oplossing van het stelsel Ax = b.
Bewijs: In de eerste plaats: x = x0 + vh bestaat uit oplossingen van het stelsel Ax = b, want
Bovendien bestaat dit uit alle oplossingen van het stelsel Ax = b, want als x1 een oplossing is van
Ax = b, dan is x1 x0 een oplossing is van het bijbehorende homogene stelsel Ax = 0.
Inderdaad, A(x1 x0 ) = Ax1 Ax0 = b b = 0.
Als x1 x0 = vh1 , dan x = x0 + vh1 x0 + vh .
3.3
z1
Ook op Cn definieren we een optelling en een scalaire vermenigvuldiging (een lineaire structuur)
via: als: z, w Cn en c C, zeg:
z1
z = ... en w =
zn
w1
z1 + w1
cz1
.
.. dan z + w =
..
en cz = ..
.
.
wn
zn + wn
czn
Met deze optelling en (complexe) scalaire vermenigvuldiging blijkt Cn een zogeheten (complexe)
vectorruimte te zijn. Daarmee bedoelen we te zeggen dat Cn aan precies dezelfde rekenregels 1-8
als die van Rn voldoet, zie Stelling 1.5, met dat verschil dat nu de scalairen complex mogen zijn.
30
STELLING 3.6. De optelling + voegt aan ieder tweetal z, w Cn en aan iedere scalair
c C een vector z + w Cn en cz Cn toe, die voldoet aan de volgende 8 rekenregels.
1. z + w = w + z.
( commutatieve eigenschap)
2. (z + w) + v = z + (w + v).
( associatieve eigenschap)
( distributieve eigenschap 1)
6. (c + d)z = cz + dz.
( distributieve eigenschap 2)
7. c(dz) = (cd)z.
8. 1z = z.
1 2i
i en
We kunnen weer spreken van linaire combinaties in Cn , bijvoorbeeld, als z =
5
1i
w = 1 + i dan is
0
1 2i
1i
6 3i
i + (2 i) 1 + i = 1 + 2i (ga na)
(1 + 2i)
5
0
5 + 10i
een lineaire combinatie van z en w met gewichten 1 + 2i en 2 i.
We merken nog op dat de standaard eenheidsvectoren e1 , e2 , . . . , en ook vectoren in Cn zijn
(zoals alle vectoren in Rn ), en dat iedere vector z Cn een lineaire combinatie is van de vectoren
e1 , e2 , . . . , en .
z1
zn
De basis vraag: is een gegeven vector b Cn een lineaire combinatie van gegeven vectoren
z1 , . . . , zk , leidt net als Rn , tot stelsels lineaire vergelijkingen. Het enige verschil is dat de kentallen
van de aangevulde matrix complexe getallen kunnen zijn en dat eventuele vrije variabelen complex
zullen zijn. Vegen met complexe getallen vereist aanzienlijke hogere rekenvaardigheden dan in het
reele geval, hoewel het doel (vegen naar gereduceerde echelonvorm) hetzelfde is.
Voorbeeld 3.7. Beschouw het volgende lineaire stelsel over C:
z1 + iz2 (1 i)z3 = 1
(1 i)z1 2z2 + 12iz3 = 0
Dit geeft de volgende aangevulde matrix, waarbij de eerste stap geen probleem is.
1
i 1 + i 1
1 + i
1
i
1 + i 1
1 i 2
12i
0
+
0 3 i
10i
1 + i
De volgende pivot is 3 i. Aangezien vegen met reele pivots toch wel wat makkeli jker is, vermenigvuldigen we de tweede vergelijking eerst met 3 + i, de geconjugeerde van 3 i. (Herinner:
zz = |z|2 R!)
1
0
i
3 i
1 + i
10i
1
1 + i
1
0
31
i
1 + i
1
10 10 30i 2 4i
3+i
1/10
1 i 1 + i 1
+
1 0 4 + 2i 14/10 2/10i
0 1 1 3i 2/10 4/10i
i
0 1 1 3i 2/10 4/10i
Dus de oplossing wordt:
Opmerking: Bij lineaire algebra deel 2 wordt de complexe lineaire algebra echt besproken.
De lineaire algebra is een tak van de wiskunde dat zijn eigen taal spreekt. Alles is geformuleerd
in die taal, zowel de vragen als de antwoorden. We beginnen met de volgende terminologie.
We noemen een geordende verzameling van een eindig stel (niet noodzakelijk verschillende) vectoren v1 , v2 , . . . , vk uit Rn een stelsel vectoren. Als de volgorde van de vectoren van belang is,
wordt dit stelsel vectoren genoteerd als
(v1 , v2 , . . . , vk ),
Als de volgorde niet van belang is, kan het stelsel ook genoteerd worden met de verzameling notatie
{v1 , v2 , . . . , vk }.
We benadrukken nog eens dat in een stelsel vectoren eventueel twee of meer gelijke vectoren kunnen
voorkomen. We herhalen:
Als (v1 , v2 , . . . , vk ) een stelsel vectoren in Rn is en als c1 , c2 , . . . , ck scalairen in R zijn, dan wordt
de vector van de vorm
c1 v1 + c2 v2 + + ck vk
een lineaire combinatie van het stelsel genoemd. De getallen c1 , c2 , . . . , ck heten de gewichten van
de lineaire combinatie.
We weten inmiddels hoe we moeten nagaan of een gegeven vector b al dan niet een lineaire
combinatie van een gegeven stel vectoren is.
Definitie: Als (v1 , v2 , . . . , vk ) een stelsel vectoren in Rn is dan heet de verzameling U van
alle lineaire combinaties van dit stelsel het
lineaire omhulsel van (v1 . . . , vk )
(of ook de lineaire opspanning van (v1 , . . . , vk )) (of kortweg de opspannig van (v1 , . . . , vk )).
De verzameling U wordt genoteerd met:
U = Span(v1 , . . . , vk ) of U = Span{v1 , . . . , vk }.
We zeggen dat het stelsel (v1 , v2 , . . . , vk ) de verzameling U voortbrengt of opspant .
34
2
Is de vector v = 2 een lineaire combinatie van het stelsel vectoren
1
2
5
1
0 , 3 , 4 ?
1
0
1
Aan de hand van bovenstaande definitie zie we nu in dat deze vraag equivalent is met de vraag:
2
1
2
5
geldt: 2 Span 0 , 3 , 4 ?
1
1
1
0
en dus is de methode om de eerste vraag te beantwoorden, dezelfde als de methode voor de tweede
vraag.
Kennelijk moeten we kijken of er c1 , c2 en c3 bestaan zodat
1
2
5
2
c1 0 + c2 3 + c3 4 = 2 .
1
1
0
1
Volgens Stelling 3.4 is dit equivalent met de consistentie van het stelsel
1
2
5
2
0 3 4 2 .
1
1
0 1
Omdat
1
2
5
2
1
2
5
0 3 4 2 0 3 4
1
1
0 1
0
0
1
2
2
1
is dit stelsel consistent en dus: ja, v is een lineaire combinatie van deze vectoren.
1
2
5
2
Ga na dat geldt: 3 0 + 2 3 4 = 2 en dus:
1
1
0
1
2
1
2
5
2 Span 0 , 3 , 4 !
0
1
1
1
Via Stelling 3.4 en bovenstaand voorbeeld komen we tot de volgende uitbreiding van Stelling 3.4.
35
Bewijs: Het zal duidelijk zijn dat de uitspraken 1. tot en met 5. equivalent zijn.
Daarom: 6. 1.. Stel dat Span{a1 , . . . , an } = Span{a1 , . . . , an , b}. Omdat b Span{a1 , . . . , an , b}
volgt b Span{a1 , . . . , an }. Dit is uitspraak 2. en dus volgt 1.
Omgekeerd, 1. 6.. Stel dat b = c1 a1 + + cn an .
Altijd zal gelden: Span{a1 , . . . , an } Span{a1 , . . . , an , b}, maar nu zal ook gelden Span{a1 , . . . , an , b}
Span{a1 , . . . , an }. Want als x Span{a1 , . . . , an , b}, zeg
x = x1 a1 + + xn an + xn+1 b
dan volgt: x = x1 a1 + +xn an +xn+1 (c1 a1 + +cn an ) = (x1 +c1 xn+1 )a1 + +(xn +cn xn+1 )an
en dus x Span{a1 , . . . , an }.
We concluderen: Span{a1 , . . . , an } = Span{a1 , . . . , an , b}.
Het is van belang een gevoel te ontwikkelen voor het begrip lineaire opspanning. Dit zal met
name in R2 en R3 moeten gebeuren, want bij de ruimte R4 etc. kunnen we ons meetkundig weinig
tot niets voorstellen.
1
2
Voorbeeld 4.3. Beschouw de twee vectoren v1 = 1 en v2 = 3 in R3 .
1
1
Vraag: Beschrijf Span{v1 , v2 }.
1
2
1
1
1
2
genlijk de parametervoorstelling c1 1 +c2 3 van een vlak door de oorsprong te voorschijn
1
1
komen. (Want v1 en v2 zijn geen scalaire veelvouden van elkaar.) Dat vlak is de opspanning van
die twee vectoren.
1
1
2
Voorbeeld 4.4. Beschouw de drie vectoren v1 = 1 , v2 = 3 en v3 = 6 in R3 .
1
1
3
Vraag: Beschrijf Span{v1 , v2 , v3
}.
1
2
1
1
1
3
36
c3 er de parametervoorstelling
2
1
v3
van het vlak c1 1 + c2 3 staat, maar
1
1
1
dan verschoven over de steunvector c3 6 .
v2
3
c3 v3
1
v1
Merk op dat de lijn c3 6 en het vlak
3
1
2
c1 1 + c2 3 alleen de oorsprong gemeen
1
1
hebben (ga na!).
Het zal duidelijk zijn dat als we nu c3 ook laten varieren de hele ruimte R3 wordt volgeschoven,
dat wil zeggen: Span{v1 , v2 , v3 } = R3 . (Of te wel: de vectoren v1 , v2 , v3 spannen R3 op.)
1
2
3
Voorbeeld 4.5. Beschouw de drie vectoren v1 = 1 , v2 = 3 en v3 = 2 in R3 .
1
1
2
Vraag: Beschrijf Span{v1 , v2 , v3
}.
1
2
3
1
1
2
we ook hier nog niet.
voorstelling
van het
Weer
geldt dat iedere voor vaste c3 er de parameter
1
2
3
vlak c1 1 + c2 3 staat, maar verschoven over de steunvector c3 2 . Maar hier geldt
1
1
2
3
1
2
dat: v3 = v1 + v2 en dus ligt de lijn c3 2 binnen het vlak c1 1 + c2 3 , d.w.z de
2
1
1
verschuiving over de vector c3 v3 is een verschuiving van het vlak binnen het vlak! Kortom:
Span{v1 , v2 , v3 } = Span{v1 , v2 }
en dus geldt hier dat Span{v1 , v2 , v3 } een vlak is. (En hier spannen de vectoren v1 , v2 , v3 spannen
R3 dus niet op.)
We hebben ingezien dat het mogelijk is voor een stel vectoren in R3 de hele ruimte R3 als lineaire
opspanning te hebben.
We introduceren de volgende terminologie.
Definitie: Als (v1 , v2 , . . . , vk ) een stelsel vectoren in Rn zijn. We zeggen dat dit stelsel
vectoren de hele ruimte Rn opspant als Span{v1 , . . . , vk } = Rn
Hoe kunnen we in het algemeen nagaan of de vectoren {a1 , . . . , ak } uit Rm de ruimte Rm opspannen? Het meetkundig inzicht uit R3 helpt niet in Rn .
37
1
1
1
3
2
1
1
4
1 1 1 3 b1
1
1
1
3 b1
2 1 1 4 b2 0 1 1
2 b2 2b1
1 2 1 4 b3 0
0 1 1 b3 + b2 3b1
1 1 2 4 b4
0
0
0
0 b4 + b3 + b2 4b1
zien we dat het stelsel
is als en slechts als b4 + b3 + b2 4b1 6= 0. Dit is het geval als
inconsistent
1
1
bijvoorbeeld: b =
/ Span{a1 , a2 , a3 , a4 } en we concluderen dat
1 . Dus voor deze b geldt: b
1
de vier vectoren a1 , a2 , a3 , a4 de ruimte R4 niet opspannen.
De oorzaak van het feit dat de vectoren a1 , a2 , a3 , a4 de ruimte R4 niet opspannen ligt in het feit
dat na vegen van de matrix [ a1 a2 a3 a4 ] een nulrij ontstaat (waardoor we een inconsistent stelsel
kunnen creeren). We concluderen:
STELLING 4.8. Voor de ruimte Rm geldt: minder dan m vectoren spannen de ruimte Rm
niet op.
38
hebben, dus minder dan m. Bovenstaande stelling zegt de kolommen van A de ruimte Rm niet
zullen opspannen.
Definitie: Stel dat (v1 , , vk ) een stelsel vectoren in Rn is. Een afhankelijkheidsrelatie van dit stelsel (of: tussen de vectoren v1 , , vk ) is een relatie
c1 v1 + + ck vk = 0
waarbij niet alle ci gelijk zijn aan nul.
De eis dat niet alle ci gelijk aan nul mogen zijn, is omdat altijd geldt:
0v1 + + 0vk = 0
en zonder deze eis zou er tussen ieder stel vectoren een afhankelijkheidsrelatie bestaan. Dat willen
we niet.
1
1
1
Voorbeeld 5.1. Beschouw de vectoren v1 = 1 , v2 = 2 en v3 = 4 . Tussen
2
1
1
deze vectoren bestaat een afhankelijkheidsrelatie, want toevallig zien we:
2v1 3v2 + v3 = 0.
Een voorbeeld van een stelsel vectoren waartussen geen afhankelijkheidsrelatie bestaat? Wellicht
is het simpelste voorbeeld het stelsel (e1 , . . . , en ), de standaard eenheidsvectoren in Rn .
Merk op dat er een verbinding/relatie bestaat tussen het begrip afhankelijkheidsrelatie en het
begrip lineaire combinatie tussen vectoren (v1 , . . . , vp ), in de volgende zin. (We nemen p = 4.)
1. Als v4 een lineaire combinatie is van v1 , v2 , v3 , zeg
v4 = 2v1 + v2 + 5v3
dan is er een afhankelijkheidsrelatie tussen de vectoren (v1 , v2 , v3 , v4 ), namelijk:
2v1 + v2 + 5v3 v4 = 0.
39
40
2. Als er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen het stelsel vectoren (v1 , v2 , v3 , v4 ), zeg bijvoorbeeld:
2v1 + 0v2 v3 + 4v4 = 0
Dan:
(a) v1 is een lineaire combinatie van v2 , v3 , v4 , want: v1 = 0v2 + 21 v3 2v4 .
(b) v3 is een lineaire combinatie van v1 , v2 , v4 , want: v3 = 2v1 + 0v2 + 4v4 .
(c) v4 is een lineaire combinatie van v1 , v2 , v3 , want: v4 = 21 v1 + 0v2 + 14 v3 .
(d) Over v2 valt niets te zeggen.
Op dezelfde manier toont men aan:
STELLING 5.2. Stel dat (v1 , . . . , vp ) een stelsel vectoren in Rn is. Dan geldt: er bestaat
een afhankelijkheidsrelatie tussen de vectoren van het stelsel (v1 , . . . , vp ) als en slechts als
tenminste een van de vectoren van dit stelsel een lineaire combinatie is van de overige vectoren
uit dit stelsel.
Definitie: Het stelsel vectoren (v1 , . . . , vp ) heet afhankelijk (of: de vectoren v1 , . . . , vp zijn
afhankelijk) als er een afhankelijkheidsrelatie tussen de vectoren uit het stelsel (v1 , . . . , vp )
bestaat.
Het stelsel vectoren (v1 , . . . , vp ) heet onafhankelijk als het niet afhankelijk is.
Voorbeeld 5.3. De vectoren v1 , v2 , v3 uit Voorbeeld 5.1 zijn afhankelijk: 2v1 3v2 + v3 = 0.
Een voorbeeld van een onafhankelijk stel vectoren is bijvoorbeeld het stelsel (e1 , . . . , en ) van standaard eenheidsvectoren in Rn
Een (wellicht vervelend) kenmerk van de lineaire algebra is, dat een vraag op vele manieren gesteld
kan worden. Bijvoorbeeld: de volgende vragen vertegenwoordigen alle dezelfde vraag.
1. Is er een afhankelijkheidsrelaties tussen de vectoren in het stelsel (v1 , . . . , vp )?
2. Is een van de vectoren uit het stelsel (v1 , . . . , vp ) een lineaire combinatie van de overigen
vectoren?
3. Is het stelsel (v1 , . . . , vp ) afhankelijk?
4. Zijn de vectoren v1 . . . vp afhankelijk?
Hoe zijn afhankelijkheidsrelaties te vinden tussen vectoren? Dit wordt duidelijk via de volgende
stelling.
41
STELLING 5.4. Stel dat (a1 , , ak ) een stelsel vectoren in Rn is. Schrijf A = [ a1 . . . ak ].
Dan geldt: De relatie c1 a1 + + ck ak = 0 is een afhankelijkheidsrelaties tussen de vectoren
c1
..
a1 , . . . , ak als en slechts als de vector x = . een niet triviale oplossing is van de homogene
ck
matrixvergelijking Ax = 0.
Voorbeeld 5.6.
geveegd.
0 0
0 3
A=
0 3
0 1
4 5
8
9
= [ a1 a7 ]
6
15
1 14
0
0
0
0
1
0
0
0
0
1
0
0
2
2
0
0
3
2
0
0
0
0
1
0
24
7
4
0
42
1
1
2
0
1
2
3
1
1
1
1
1
A=
1
1
1
2
1
1
2
0 1
1
0
3 1 1
0 2 1 0
0 2 1
0
0
1
0
0
1
1
0
0
1
1
0
0
0
0
=C
1
0
We hebben aangetoond:
STELLING 5.8. Gegeven is een stelsel vectoren (a1 . . . ak ) in Rn . Beschouw de kolommatrix A = [ a1 . . . ak ] en veeg deze naar gereduceerde echelonvorm, zeg naar C = [ c1 . . . ck ].
Equivalent zijn:
1. Het stelsel (a1 . . . ak ) is onafhankelijk.
2. Het stelsel (c1 . . . ck ) is onafhankelijk.
3. De matrixvergelijking Ax = 0 heeft geen niettriviale oplossingen.
4. Alle kolommen van A zijn pivot kolommen.
5. De n k matrix A heeft k pivotposities.
6. De gereduceerde echelonvorm C van A bestaat uit louter standaard eenheids vectoren van
Rn .
We verkrijgen direct het volgende gevolg dat zo belangrijk is dat we het een stelling noemen.
5.2
43
Matrix Operaties
Als A een m n matrix is, d.w.z. een matrix met m rijen en n kolommen, dan wordt het (i, j)de
kental aangegeven met ai,j of [A]i,j . Zoals we weten noteren we de matrix met:
.
..
..
..
.
.
am,1 am,j am,n
De kolommen van A zijn n vectoren in Rm en deze worden genoteerd met a1 , . . . , an . De rijen van
A zijn m punten in Rn en we noteren deze met A1 , . . . , Am . We noteren:
A1
A2
A = [ a1 a2 . . . an ] =
..
.
Am
Sommige typen matrices komen steeds weer terug en en we geven hier een overzicht.
Definitie: Een m n matrix A heet:
1. een nulmatrix als ai,j = 0, voor alle i, j. Notatie: 0 of 0mn .
2. vierkant, als m = n.
Een vierkante matrix A heet:
1. een bovendriehoeksmatrix als ai,j = 0, voor alle i, j met i > j. Notatie: U of Un .
2. een onderdriehoeksmatrix als ai,j = 0, voor alle i, j met i < j. Notatie: L of Ln .
3. een diagonaalmatrix als ai,j = 0, voor alle i, j met i 6= j. Notatie: D of Dn .
4. een eenheidsmatrix als ai,j = 0, voor alle i, j met i 6= j en ai,i = 1, voor alle i. Notatie: I
of In .
5. symmetrisch als ai,j = aj,i , voor alle i, j. Notatie: S of Sn .
6. scheef-symmetrisch als ai,j = aj,i , voor alle i, j. Notatie: S of S n .
De kentallen a1,1 , a2,2 , . . . , an,n van een vierkante matrix A = [ai,j ] vormen een diagonaal van de
matrix, geheten de hoofddiagonaal of kortweg de diagonaal.
Optellen en scalaire vermenigvuldiging
Als A en B twee m n matrices zijn dan wordt de som A + B gedefinieerd als de m n matrix
met
[A + B]i,j = [A]i,j + [B]i,j
Merk op dat de som van de matrices A en B alleen gedefinieerd is als A en B dezelfde afmetingen
hebben.
Als c R een scalair is en A een m n matrix dan wordt het scalaire product cA gedefinieerd
als de m n matrix met
[cA]i,j = c[A]i,j
44
Tenslotte wordt A gedefinieerd door A = (1)A. Voor de optelling en de scalaire vermenigvuldiging van matrices bestaan de volgende rekenregels:
Rekenregels optelling en de scalaire vermenigvuldiging van matrices.
Laat A, B en C m n matrices zijn en c, d scalairen in R. Dan:
1. A + B = B + A
2. (A + B) + C = A + (B + C)
3. A + O = A
4. A + (A) = O
5. c(A + B) = cA + cB
6. (c + d)A = cA + dA
7. c(dA) = (cd)A
8. 1A = A
De bewijzen van de rekenregels zijn rechtstreeks uit de definitie.
1 2
3
1 1 2
1 1
Voorbeeld 5.10. Als A =
,B=
en C =
dan
0 1 1
1 0 1
1 5
2A 3B =
2
0
4
6
2 2
3 3 6
3
0 3
5 1
3 2
0
5
en A + C is niet gedefinieerd.
Getransponeerde van een matrix
Definitie: Stel dat A een m n matrix is. De getransponeerde van de matrix A is die n m
matrix AT met de eigenschap dat de ide kolom van A de ide rij van AT wordt.
Dus:
1 2
3 4
1 3
AT =
,
2 4
1 0
1
B T = 2 2 en C T = 2 .
0 1
3
45
2. (A + B)T = AT + B T
3. (cA)T = cAT
De bewijzen zijn rechtstreeks, evenals het bewijs van de volgende stelling.
Wellicht is een voor de hand liggende definitie van een product van twee (m n) matrices voor
U de zogeheten componentsgewijze definitie, dus [AB]i,j = [A]i,j [B]i,j . Natuurlijk, er is niets dat
ons kan stoppen om dat te doen, toch zullen we dit NIET doen. Bijvoorbeeld, omdat dit product
weinig zinvolle toepassingen blijkt te hebben. Een andere reden is dat we met ons matrixproduct
willen aansluiten bij de definitie van het matrixvectorproduct. Het volgende voorbeeld kan als
motivatie dienen voor het matrix product.
Voorbeeld 6.1. Dit voorbeeld is gebaseerd op het idee dat in een winkel geldt:
aantal kilos nodig prijs per kilo = totale prijs
De eerste tabel geeft aan hoeveel kilo aan fruit Joost en Emiel nodig hebben. De tweede tabel
geeft aan wat de prijs per kilo is van het benodigde fruit bij de twee groenteboeren Arie en Ali.
Joost
Emiel
Appels
2
5
Peren
10
1
Sinaasappelen
1
5
Appels
Peren
Sinaasappelen
Arie
2
4
3
Ali
1.90
4.50
2.50
Het lijkt redelijk te zijn te eisen dat voor het product van de matrices zou moeten gelden:
als N (odig) =
NP=
En dus:
2
2 10 1
4
5 1 5
3
2
5
10 1
1 5
2
en P (rijs) = 4
3
1.90
2 2 + 10 4 + 1 3
4.50 =
52+14+53
2.50
=
47 51.30
29 26.50
1.90
4.50 dat dan :
2.50
48
Definitie: Als A een m k matrix is en B eem k n matrix is, dan wordt het product
C = AB een m n matrix. Het i, j de kental van dit product wordt berekend via:
ci,j = ai,1 b1,j + ai,2 b2,j + + ai,k bk,j =
k
X
ai, b,j
=1
Opmerking: 1. Als AB bestaat dan hoeven A en B niet dezelfde afmetingen te hebben, echter,
het aantal kolommen van A moet gelijk zijn aan het aantal rijen van B. (In de situatie als in de
definitie is dit aantal k.)
2. In de formule ci,j = ai,1 b1,j + ai,2 b2,j + + ai,k bk,j doorlopen de kentallen ai, de i-de rij van
A en de kentallen b,j de j-de kolom van B. We zeggen ook wel:
het i, j de kental van AB is de ide rij van A maal de j de kolom van B.
3. Als AB bestaat dan is het aantal rijen van AB gelijk aan het aantal rijen van A, het aantal
kolommen van AB is gelijk aan het aantal kolommen van B.
4. Als A een mn matrix is en als x Rn wordt gezien als een n1 matrix, dan is het matrixvector
product Ax gelijk aan het matrixproduct Ax.
Voorbeeld 6.2. Beschouw de volgende vier matrices:
1 1
1
A= 1 2 , B=
, C=
1 2
3
2
4
en D =
1
3
1 5
1 11
, CD =
7
15
en DA =
1
3
2
6
Opmerking: We zien dat de matrix vermenigvuldiging niet voldoet aan de zogeheten commutatieve wet (ab = ba), en om verscheidene redenen. In het vorige voorbeeld zien we:
1. AB 6= BA, want AB is wel en BA is niet gedefinieerd.
2. AD 6= DA, want hoewel AD en DA beide gedefinieerd zijn, hebben deze matrices niet
dezelfde afmetingen.
3. BC 6= CB, want hoewel BC en CB beide gedefinieerd zijn en dezelfde afmetingen hebben,
zijn het toch verschillende matrices.
De vier zienswijzes van het matrixproduct AB
49
A1
Ai
Voor de m k matrix A schrijven we: A =
Am
..
..
..
.
.
.
we: B =
b1 bj bn = [ b1 bn ].
..
..
..
.
.
.
AB =
A1
Ai
Am
B =
A1 B
Ai B
Am B
Om precies te zijn: de ide -rij van AB is de ide -rij van A maal B, dus is een lineaire combinatie
van de rijen van B met gewichten uit ide -rij van A.
Om in te zien dat dit juist is volstaat het om naar het j de kental te kijken (voor j = 1, . . . , n) van
deze ide -rij van AB.
IV. De kolom-rij expansie van het product.
B1
Als A = [ a1 . . . ak ] en B = dan geldt voor het matrixproduct: a B dat [a B ]i,j = ai, b,j
Bk
en dus:
AB = a1 B1 + a2 B2 + + ak Bk
De visies zijn met name handig als men in een groot product slechts een rij of kolom hoeft te weten.
Deze zijn te bepalen zonder het hele product uit te rekenen.
1 0 1
1 1 2
1
1 1
1 .
Voorbeeld 6.3. Beschouw A = 2 1 1 en B = 1
1 0 1
1
2 1 1
Vraag: Bepaal [AB]2,4 , de derde kolom van AB en de derde rij van AB. Bepaal tenslotte het
50
1
Antwoord. [AB]2,4 = A2 b4 = 2 1 1 1 = 2 + 1 1 = 2.
1
2
0
1
3
De derde kolom van AB = Ab3 = 2a1 + 1a2 + 1a3 = 4 + 1 + 1 = 6 .
2
0
1
3
1
1
2
1
1
2
1 1 =
De
derde
rij
van
AB
=
A
B
=
1.B
+
0B
+
1.B
=
+
3
1
2
3
2 1 3 0 .
1
Tenslotte. AB = (via kolom-rij expansie) = a1 B1 + a2 B2 + a3 B3 = 2 1 1 2 1 +
1
0 0 0 0
0
1
1 1 2 1
1 1 1 1 1 + 1 1 2 1 1 = 2 2 4 2 + 1 1 1 1 +
0
1
1 1 2 1
0 0 0 0
1 2 1 1
2 1 3 0
+ 1 2 1 1 = 4 1 6 2 .
1 2 1 1
2 1 3 0
2. A(B + C) = AB + AC
3. (A + B)C = AC + BC
51
Voor vierkante matrices A bestaat AA. Het ligt voor de hand dit aan te duiden met A2 . Evenzo
definieren we voor een k N:
Ak = A
. . . A}
| A{z
k factoren
Vanwege de geldende associatieve wet voor het matrixproduct is dit een zinvolle definitie (leg uit!).
Ook definieren we voor een n n matrix A:
A0 = In
Rekenregels Als A een vierkante matrix en r, s N dan:
1. Ar As = Ar+s
2. (Ar )s = Ars .
6.2
De rest van dit college moet ons doen inzien dat elementaire rijbewerkingen eigenlijk al een vorm
van matrixvermenigvuldiging is.
Om tot dit inzicht te komen definieren we eerst het begrip elementaire matrix.
Definitie: Een elementairy matrix E is een matrix verkregen door een veegstap toe te passen
op de eenheidsmatrix In .
Dus we kunnen meteen een overzicht maken van alle mogelijke elementaire matrices.
De elementaire matrices.
n
1. E(,i,j)
is de matrix verkregen door maal de i-de rij van de eenheidsmatrix In bij de j-rij
op-te-tellen.
52
1 0 0
1 0
3
E(4,1,2)
= 4 1 0 E (3,2,3) = 0 0
0 0 1
0 1
1
2 1
A = 3 1 1
0
0 2
Merk op dat:
1
2
1
2
1
2
3
1. E(4,1,2)
A = 1 9 3 6 = 3 1
0
0
2
1
0
0
1
2 1 2
1
2 1 2
2. E (3,2,3) A = 0
0 2 1 = 3 1 1 2
3 1 1 2
0
0 2 1
1
2
1
2
1
2 1
3
1
2 = 3 1 1
A = 3 1
3. E(2,3)
0
0 4 2
0
0 2
0
1
3
1 E(2,3)
= 0
0
0
2
2
1
0
1
0
0
0
2
1 2
4
1 2 +
2 1
2
1
2
Dit voorbeeld illustreert de volgende stelling, die overigens simpel te bewijzen is met behulp van
de rijvisie van het product.
STELLING 6.6. Het resultaat van een elementaire rijoperatie toepassen op een n r matrix
A is gelijk aan EA, waarbij E de elementaire matrix is die verkregen wordt door dezelfde
elementaire rijoperatie toe te passen op In .
Evenzo, het resultaat van een aantal veegstappen op de matrix A is te schrijven als:
Ek Ek1 E1 A.
De inverse matrix
Bij getallen bestaat de inverse operatie die het gemakkelijk maakt vergelijkingen op te lossen.
Bijvoorbeeld:
ax = b a1 (ax) = a1 b (a1 a)x = a1 b x = a1 b
(Dit voorbeeld laat al zien dat we bij getallen zonder nadenken de associatieve wet gebruiken. En
meestal zijn we ons nog geen eens bewust dat we deze wet gebruiken.)
We zouden graag een een soortgelijke operatie hebben voor matrices, al is het alleen al om het
stelsel Ax = b op te lossen.
Definitie: Laat A een n n matrix zijn. De matrix A heet inverteerbaar, als er een n n
matrix C bestaat, zodat:
AC = In en CA = In
Laten we eerst opmerken dat de matrix C in bovenstaande definitie uniek is. Inderdaad, laat C1
en C2 twee n n matrices zijn zodat AC1 = In = C1 A en AC2 = In = C2 A. Dan:
C1 = C1 In = C1 (AC2 ) = (C1 A)C2 = In C2 = C2
Als A inverteerbaar is, dan zullen we de unieke matrix C met AC = In = CA aanduiden met
A1
De matrix A1 heet de inverse van A. Dus:
AA1 = In en A1 A = In
Een vierkante matrix die niet inverteerbaar is heet een singuliere matrix. Als deze wel inverteerbaar is dan wordt deze niet singulier of ook wel regulier genoemd.
De belangrijkste twee vragen die we stellen zijn:
1. Wanneer is de n n matrix A inverteerbaar?
2. Als A inverteerbaar is, hoe kunnen we A1 bepalen?
Voor een 2 2 matrix zijn deze vragen makkelijk te beantwoorden. De volgende stelling wordt in
de opgaven bewezen.
53
54
a
c
b
d
1
=
ad bc
d b
c
a
Het getal ad bc in Stelling 7.1 wordt de determinant van A genoemd (notatie det(A)). Volgens
de stelling is een 2 2 matrix A inverteerbaar als en slechts als det(A) 6= 0.
2
5
Voorbeeld 7.2. Beschouw de matrix A =
. Deze matrix A is inverteerbaar want
3 7
det(A) = (2 (7)) (5 (3)) = 1 6= 0. En
1 7 5
7 5
1
A =
=
3
2
3
2
1
Merk op dat in de inverse van een
matrix
met gehele getallen geen breuken behoeft te bezitten.
4 1
Het kan wel. Bijvoorbeeld: B =
is inverteerbaar want det(B) = 20 6= 0 en
0 5
5 1
1
5 1
1
B =
= 20 204
.
4
0 20
20 0
1 1
A
c
55
Bewijs:
1. Omdat er een C bestaat met A1 C = In = CA1 (namelijk neem C = A) is A1 inverteerbaar en (A1 )1 = C = A.
2. Duidelijk.
3. Gezocht wordt een matrix C met (AB)C = In = C(AB). De stelling zelf suggereert
C = B 1 A1 te nemen. Inderdaad, (AB)C(AB)(B 1 A1 ) =
= A(BB 1 )A1 = AIn A1 = In en C(AB) = (B 1 A1 )(AB) = B 1 (A1 A)B = B 1 In B =
In . Dus is AB inverteerbaar en (AB)1 = C = B 1 A1 .
4. Transponeren van de identiteit AA1 = In = A1 A geeft: (AA1 )T = InT = (A1 A)T
(A1 )T AT = In = AT (A1 )T , d.w.z. er is een matrix C (namelijk C = (A1 )T ) zo dat
CAT = In = AT C. Dus is de matrix AT inverteerbaar en (AT )1 = C = (A1 )T .
De eerste stap naar het antwoord op de eerste vraag: welke matrices zijn inverteerbaar, komt
als gevolg van de volgende stelling.
STELLING 7.4. Als A een inverteerbare n n matrix is, dan geldt voor iedere b Rn :
de vergelijking Ax = b heeft een unieke oplossing, en wel x = A1 b.
GEVOLG 7.6. Als A een inverteerbare n n matrix is dan geldt: de gereduceerde echelonvorm van A is In .
Bewijs: Kies b Rn en veeg het stelsel [A|b] naar een equivalent stelsel met coefficientenmatrix
in gereduceerde echelonvorm. Als [A|b] [E|b ] dan volgt uit het feit dat het stelsel [A|b] een
unieke oplossing heeft dat E = In .
56
7.2
De volgende paragraaf houdt zich bezig met de omkering van het vorige gevolg: als A naar In te
vegen is, is A dan inverteerbaar? We weten inmiddels dat het vegen van een matrix gelijk staat aan
links met een elementaire matrix vermenigvuldigen. Daarom bekijken we eerst de inverteerbaarheid
van elementaire matrices. We weten dat we iedere veegstap kunnen te niet doen door een andere
veegstap (het terugvegen) en dat geeft de volgende stelling.
STELLING 7.7. Iedere elementaire matrix is inverteerbaar en de inverse is ook weer een
elementaire matrix.
STELLING 7.8. Laat A een n n matrix zijn. De volgende uitspraken zijn equivalent:
1. A is inverteerbaar,
2. A is te vegen naar de eenheidsmatrix.
3. A is te schrijven als een product van elementaire matrices.
7.3
Procedure om A1 te vinden
57
STELLING 7.9. Stel dat A een inverteerbare nn matrix is. Dan geldt: dezelfde veegstappen
die A naar I vegen, vegen I naar A1 .
1 2 1
5
6 .
Voorbeeld 7.10. Bepaal A1 van de matrix A = 1
5
4
6
1 2 1 1 0 0
1 5
5
6 0 1 0 +
|
Antwoord: Bekijk [A|I] = 1
5 4
6 0 0 1
+
1 2 1
1 0 0
1 2 1
1
0 0
+
0
3
5
1 1 0 2 0
3
5
1
1 0 +
|
0
6 11 5 0 1
+
0
0
1 7 2 1
5 1
+
1 2 0 6 2
1
1 2 0 6
2
1
3 0 36 11 5 1/3 0
1 0 12 11/3 5/3 2
0
0
0 | 7 2
1
0
0 1 7
2
1
1 0 0 18 16/3 7/3
0 1 0 12 11/3 5/3
0 0 1 7
2
1
Dus:
18 16/3 7/3
A1 = 12 11/3 5/3
7
2
1
58
7.4
Als we de kennis van de colleges 4 en 5 bij elkaar stoppen, komen we tot de volgende stelling.
13. AT is inverteerbaar.
14. De rijen van A zijn lineair onafhankelijk.
15. De rijen van A spannen Rn op.
59
Bewijs: 1. We gebruiken criterium 8. van Stelling 7.11 om aan te tonen dat A inverteerbaar is.
Stel Ax = 0. Dan: Ax = 0 C(Ax) = C0 (CA)x = 0 Ix = 0 x = 0. Dus inderdaad, de
vergelijking Ax = 0 heeft een unieke oplossing en dus is A een inverteerbare matrix.
Tenslotte: CA = In (CA)A1 = In A1 C(AA1 ) = A1 C = A1 .
2. Uit 1. volgt dat C inverteerbaar is en C 1 = A. Maar dan is A ook inverteerbaar en A1 = C.
Opmerking De twee uitspraken in de vorige stelling hadden we als uitspraak 14. en 15. kunnen
toevoegen aan Stelling 7.11. In de rest van dit dictaat zullen we Stelling 7.11 nog enkele malen
uitbreiden.
College 8, Determinanten
8.1
Merkwaardigerwijs ging de geschiedenis van de determinanten vooraf aan die van de matrices.
Determinanten werden gentroduceerd door de Japanner T.S. Kowa (1642-1708) in 1683 en (onaf
hankelijk) door G.W. von Leibniz (1646-1716) in 1693. In 1748 verscheen het boek Treatise on
Algebra van Maclaurin waarin de regel van Cramer voor 4 4 stelsels besproken werd. In 1750
bewees de Zwitser Cramer de algemene regel van Cramer. In 1772 introduceerde Laplace berekening van determinanten via ontwikkeling naar rijen en /of kolommen. Het woord determinanten
werd in 1801 door Gau gentroduceerd. Het was Cauchy die verantwoordelijk was voor de moderne
aanpak en de verdere ontwikkeling van determinanten. Maar determinanten werden pas echt goed
bekend in 1841, toen Jacobi deze gebruikte bij de aanpak van functies van meerdere variabelen
(de matrix van Jacobi en zijn determinant, de Jacobiaan). Het hoogtepunt van de determinanten
was omstreeks 1904, toen het vijfdelige monumentale werk over determinanten van Thomas Muir
verscheen. Sindsdien is het belang van determinanten langszaam verminderd. Tegenwoordig is het
gebruik van de determinant vervangen door veel effectievere methodes uit de numerieke wiskunde.
In veel boeken wordt zelfs de officiele definitie van determinanten niet meer gegeven. Alleen de
berekening van de de determinant wordt besproken. De huidige stand van zaken is dat enig inzicht
wat betreft determinanten van kleine matrices als gewenst wordt beschouwd, met name voor de
berekening van eigenwaarden van deze matrices.
Voor de genteresseerde student zullen we hier de officiele definitie van de determinant van een
vierkante matrix presenteren. In de volgende paragrafen zal de beheersing van deze definitie niet
echt nodig zijn, temeer daar wij veel bewijzen niet zullen leveren. Maar wellicht is het niet slecht
om deze definitie toch eens te zien.
a1,1 a1,2
Uit hoofdstuk 4 weten we dat als A =
een 2 2 matrix is, dan is de determinant
a2,1 a2,2
van A gelijk aan het getal:
a1,1 a2,2 a1,2 a2,1
62
College 8, Determinanten
(1, 2, 3, 4) (2, 1, 4, 3)
Een permutatie van de getallen 1, 2, . . . , n is op te vatten als een bijectieve functie
: {1, 2, . . . , n} {1, 2, . . . , n}
Bijvoorbeeld, de permutatie (1, 2, 3, 4) (2, 1, 4, 3) is de afbeelding : {1, 2, 3, 4} {1, 2, 3, 4}
met (1) = 2, (2) = 1, (3) = 4 en (4) = 3.
STELLING 8.1. De getallen (1, 2, . . . , n) hebben n! = 1.2.3. . . . .(n 1)n permutaties.
Definitie: Een permutatie Pn heet even als deze te verkrijgen is door een even aantal
verwisselingen achter elkaar uit te voeren. Anders heet de permuatie oneven.
We noteren signum() = 0 (het teken (sign) van is 0) als een even permuatatie is. Anders
schrijven we signum() = 1.
Merk op dat het teken van de permuatie (1, 2, 3) (1, 2, 3) 0 is, want deze is te verkrijgen via 0
(=even) verwisselingen.
Tenslotte kunnen we de officiele definitie van de determinant van een matrix presenteren.
Definitie: Laat A =
a1,1
a2,1
..
.
an,1
van A gelijk aan het getal
X
a1,2 . . . a1,n
a2,2 . . . a2,n
.. . .
..
.
.
.
an,2 . . . an,n
Pn
63
Opmerking:
1. De determinant van een 4 4 matrix wordt een sommatie van 4! = 24 producten van vier
getallen uit de matrix. Bij een 5 5 matrix een sommatie van 5! = 120 producten van vijf
getallen uit de matrix. Via de definitie is de berekening met de hand van de determinant van
een grote matrix bijna een onmogelijkheid.
2. Merk dat dat a1,(1) a2,(2) . . . an,(n) een product van getallen uit verschillende kolommen en
van verschillende rijen is.
8.2
In deze paragraaf geven we een ietwat effectievere manier van de definitie van de determinant
van een matrix, effectiever wat betreft het berekenen ervan. Merkwaardi-gerwijs zal de definitie
recursief zijn. Dat wil zeggen, om te weten wat de determinant van een 6 6 matrix is, moeten
we eerst weten wat de determinant van een 5 5 matrix is. Maar daarvoor ........etc. We zullen
moeten beginnen met een 1 1 matrix.
Als A = [ a ] dan is de determinant van A het getal a.
Dus: A = [ a ] det(A) = a.
Definitie: Laat A een nn matrix zijn met n 2. De (n1)(n1) matrix Ai,j verkregen
door de ide rij en de j de kolom van A te schrappen wordt de (i, j)de ondermatrix van A
genoemd. Het getal det(Ai,j ) wordt de (i, j)de minor van A genoemd.
1 2
5
0
2
0
4 1
dan is de (3, 2)-minor A3,2 van A de matrix
Voorbeeld 8.3. Als A =
3
1
0
7
0
4 2
0
verkregen door de derde rij en de tweede kolom
te schrappen, dus:
1
5
0
1 2 0
A3,2 = 2
4 1 . Evenzo: A2,3 = 3
1 7 .
0 2
0
0
4 0
Definitie: Laat A een n n matrix zijn met n 2. Dan is de determinant van A, det(A),
gelijk aan het getal:
det(A) = a1,1 det(A1,1 ) a1,2 det(A1,2 ) + + (1)1+n a1,n det(A1,n )
Dus:
det(A) =
n
X
j=1
64
College 8, Determinanten
Opmerking:
1. De kentallen a1,1 , a1,2 , . . . zijn precies de kentallen van de eerste rij van A. We zeggen wel
dat det(A) wordt berekend via ontwikkeling naar de eerste rij van A.
2. Merk op dat de +, , +, voor de kentallen elkaar afwiselen.
a1,1 a1,2
Voorbeeld 8.4. Als A =
dan geldt volgens deze definitie dat det(A) = a1,1 det(A1,1 )
a2,1 a2,2
a1,2 det(A1,2 ) = a1,1 a2,2 a1,2 a2,1 en dit komt overeen met de oude formule uit paragraaf 8.1.
Notatie Als A
a1,1
..
zelfs:
.
an,1
een n n matrix
is dan wordt de determinant van A genoteerd met det(A), |A| of
. . . a1,n
..
..
.
.
. . . an,n
1 2
1 2
1 3
=
Waarschuwing. Wees voorzichtig met bovenstaande notatie,
6=
, maar
2 4
3 4
3 4
1 3
1 2
1 3
2 4 . Inderdaad, de determinanten 3 4 en 2 4 zijn allebei gelijk aan het getal 2,
1 2
1 3
de matrices
en
zijn overduidelijk niet gelijk.
3 4
2 4
a1,1
Voorbeeld 8.5. Als A = a2,1
a3,1
a1,2
a2,2
a3,2
a1,3
a2,3 dan is
a3,3
a
+
a
= a1,1 2,2
1,2
1,3
a3,1 a3,3
a3,1 a3,2
a3,2 a3,3
=a1,1 (a2,2 a3,3 a2,3 a3,2 ) a1,2 (a2,1 a3,3 a2,3 a3,1 ) + a1,3 (a2,1 a3,2 a2,2 a3,1 )
5 3 2
0 2
(3) 1 2
0
2 = 5
Voorbeeld 8.6. 1
2 3
1 3
2 1
3
3(3 4) 2(1 0) = 5.2 + 3(1) 2(1) = 10 3 + 2 = 9
Herinner de formule:
det(A) =
n
X
+ (2) 1
2
0
= 5(0 (2)) +
1
j=1
n
X
a1,j C1,j
j=1
Dit heet de berekening van de determinant van A via cofactor expansie langs de eerste rij.
65
Opmerking:
1. Bij de formule van de ontwikkeling naar en/of de cofactor expansie langs de ide rij van A:
det(A) =
n
X
j=1
n
X
ai,j Ci,j
j=1
geldt dat de kentallen ai,j uit de ide rij van A komen, tesamen met een structuur die te
onthouden is via het zogeheten schaakbord patroon:
+ +
+
det(A) = + +
..
.. .. . .
.
. .
.
2. Bij de formule van de ontwikkeling naar en/of de cofactor expansie langs de j de kolom van
A:
n
n
X
X
det(A) =
(1)i+j ai,j det(Ai,j ) =
ai,j Ci,j
i=1
i=1
1
5
1
4 1
A= 2
0 2
1
66
College 8, Determinanten
via cofactor expansie langs de tweede kolom en ook via expansie langs de derde rij.
Antwoord We berekenen det(A) via expansie langs de tweede kolom:
1
5
1
2 1
1 1
1
1
4 1 = (5)
det(A) = 2
+ (4)
(2)
=
0
1
0 1
2 1
0 2
1
5
=
4
Merk op dat in Voorbeeld 8.8 de tweede berekening iets korter is dan de eerste vanwege de nul in
de derde rij. We concluderen dat de Laplace cofactor expansie het meest zinvol is langs een rij of
een kolom met een maximaal aantal nullen.
Voorbeeld 8.9. Bepaal de determinant van de matrix
2 3 0 1
5
4 2 0
A=
1 1 0 3
2
1 0 0
Antwoord Kolom 3 bevat de meeste nullen, we gebruiken expansie langs de derde kolom.
2 3 1
2 3 1
det(A) = 0C1,3 (2) 1 1 3 + 0C3,3 0C4,3 = 2 1 1 3
2
2
1 0
1 0
We gaan verder met expansie via expansie langs de derde rij.
3 1
(1) 2 1 + 0 = 2[2(8) 5] = 22
= 2 +(2)
1 3
1 3
Het zal ook duidelijk zijn dat als er in een 4 4 matrix A het kental 0 niet voorkomt, de berekening
van de determinant op deze manier een beestenwerk wordt. Wat we dan doen om det(A) te
berekenen bespreken we zo. Eerst vermelden we dat Laplace cofactor expansie in het bijzonder
zinvol is bij een (onder- of ) boven driehoeksmatrix.
Voorbeeld 8.10. Bepaal de determinant van de bovendriehoeks matrix
2 3 1
1
0
4 2
0
A=
0
0 2
3
0
0 0 2
Antwoord Bij iedere stap wordt de Laplace cofactor expansie toegepast langs de eerste kolom.
2 3 1
1
4 2
0
0
4 2
0
3 =
det(A) =
= 2 0 2
0 2
3
0
0 0 2
0
0 0 2
67
2
2.4
0
3
= 2.4.2.(2) = 32
2
En dus:
Aangezien we iedere vierkante matrix naar een bovendriehoeksmatrix kunnen vegen, roept dit de
vraag op hoe de determinantfunctie van een matrix zich gedraagt bij de elementaire rijbewerkingen!
Dit komt het volgend college aan de orde.
College 9, Determinanten(vervolg)
en deelruimten
9.1
We herhalen de stelling:
Aangezien we iedere vierkante matrix naar een bovendriehoeksmatrix kunnen vegen, roept dit de
vraag op hoe de determinant van een matrix zich gedraagt bij de elementaire rijbewerkingen (bij
het vegen).
Berekenen van det(A) via vegen naar echelonvorm.
De clou tot het berekenen van determinanten via vegen ligt besloten in de volgende stelling. Het
bewijs laten we achterwegen.
Het volgende voorbeeld laat zien hoe deze stelling te gebruiken om det(A) te gebruiken.
69
70
2 8 6
8
3 9 5 10
A=
3
0 1 2
1 4 0
6
Antwoord We willen graag met een
eerste rij door 2 te delen.
2
3
det(A) =
3
1
En nu vegen met de eerste rij.
= 2
= 2
1 4
6
8
3 9
5 10
= 2
1 2
0
3
1 4
0
6
3
5
1
0
4
10
2
6
1 4
3
4
0
3 4 2
0 12 10 10
0
0 3
2
1
0
0
0
4
3
4
3 4 2
0 6
2
0 3
2
STELLING 9.4. Laat A een vierkante matrix zijn die met behulp van vervanging en r
verwisselingen (maar zonder scaling) naar een bovendriehoeks matrix U wordt geveegd. Dan
geldt:
det(A) = (1)r u1,1 u2,2 . . . un,n
9.2
Een direct maar interessant gevolg van Stelling 9.4 is de volgende stelling.
STELLING 9.5. Voor een vierkante matrix A geldt: A is inverteerbaar als en slechts als
det(A) 6= 0.
71
Bewijs: A is inverteerbaar als en slechts als (zie Stelling 7.11) in iedere kolom een pivotpositie is
als en slechts als iedere ui,i 6= 0 als en slechts als (1)r u1,1 u2,2 . . . un,n = det(A) 6= 0.
Omdat Stelling 9.2 over veegstappen gaat is deze te herformulieren in termen van elementaire
matrices E. Deze herformulering luidt als volgt:
Als A een n n matrix is en E een elementaire n n matrix, dan geldt:
det(EA) = det(E) det(A)
k
als E een scalings matrix met k
STELLING 9.6. Als A en B n n matrices zijn, dan geldt:
det(AB) = det(A) det(B)
Bewijs: Als of A of B niet inverteerbaar is, dan geldt: AB niet inverteerbaar en dus geeft Stelling 9.5 het gewenste resultaat.
Stel nu dat zowel A als B inverteerbaar zijn. Dan is volgens Stelling 7.11 A te schrijven als een
product van elementaire matrices, zeg
A = Ep Ep1 . . . E1 = Ep Ep1 . . . E1 In
Een herhaald toepassen hierop van de formule det(EX) = det(E) det(X) levert:
det(A) = det(Ep ) det(Ep1 ) . . . det(E1 ) det(In ) = det(Ep ) det(Ep1 ) . . . det(E1 )
(want det(In ) = 1.)
Een herhaald toepassen op AB = Ep Ep1 . . . E1 B van dezelfde formule levert:
det(AB) = det(Ep ) det(Ep1 ) . . . det(E1 ) det(B) = det(A) det(B)
1
= (det(A))1
det(A)
72
STELLING 9.10. Laat A een n n matrix zijn en fixeer i en/of j. Dan geldt:
1. det(Ai (c1 x + c2 x2 )) = c1 det(Ai (x1 )) + c2 det(Ai (x2 )).
2. det(Aj (c1 x + c2 x2 )) = c1 det(AJ (x1 )) + c2 det(AJ (x2 )).
Bewijs: Als men de determinant van de matrix Ai (c1 x + c2 x2 ) bepaald door te ontwikkelen naar
de ide rij en de distributieve wet toepast verschijnt deze identiteit. De tweede identiteit is te
verkrijgen door te ontwikkelen naar de j de kolom.
9.3
Deze sectie bevat enige aanvullende kennis over determinanten, met name enige meetkundige
eigenschappen wat betreft de determinanten.
73
STELLING 9.11. De regel van Cramer Laat A een inverteerbare n n matrix zijn en
b Rn . Als x de unieke oplossing is van het stelsel Ax = b, dan geldt:
xi =
det(Ai (b))
, i = 1, . . . , n
det(A)
en de conclusie volgt.
(In )i (x) =
1 0
0 1
.. .. . .
.
. .
0 0
.. ..
. .
0
x1
x2
..
.
0
0
..
.
xi
.. . .
.
.
xn
0
..
.
1
Opmerking: De regel van Cramer is tegenwoordig alleen nog maar van theoretisch belang. Een
onbekende xi oplossen met Cramer is meer rekenwerk dan via vegen alle onbekenden tegelijk
oplossen.
Voorbeeld 9.12. Beschouw het volgende stelsel lineaire vergelijkingen met parameter s.
3sx1 2x2 = 4
6x1 + sx2 = 1
Bepaal voor welke s er een unieke oplossing is en bepaal deze met de regel van Cramer.
Antwoord Beschouw het systeem als Ax = b met
3s 2
4 2
3s 4
A=
, A1 (b) =
, A2 (b) =
6
s
1
s
6 1
Omdat det(A) = 3s2 12 =3(s + 2)(s 2) heeft dit systeem een unieke oplossing als s 6= 2. Als
x1
de unieke oplossing waarbij
s 6= 2 dan is de x =
x2
x1 =
det(A1 (b))
4s + 2
=
det(A)
3(s 2)(s + 2)
74
x2 =
det(A2 (b))
3s + 24
s+8
=
=
det(A)
3(s 2)(s + 2)
(s 2)(s + 2)
C1,1 Cn,1
.. . .
..
adj(A) =
.
.
.
C1,n
Cn,n
det(A)
0
0
det(A)
A adj(A) =
..
.. . .
.
.
.
0
0
0
..
.
det(A)
Bewijs: Het (i, i)de kental van A adj(A) is ide rij A maal ide kolom adj(A), wordt:
ai,1 Ci,1 + ai,2 Ci,2 + + ai,n Ci,n = det(A)
(Want hier staat de cofactor expansie van A naar de ide rij van A.)
Het (i, j)de kental van A adj(A) (met i 6= j) is ide rij A maal j de kolom adj(A), wordt:
ai,1 Cj,1 + ai,2 Cj,2 + + ai,n Cj,n
Dit kan beschouwd worden als de cofactor expansie naar de j de rij van de matrix A . Hierbij wordt
A verkregen uit A door de j de rij van A te vervangen door de ide rij van A. Dit levert dus de
waarde van det(A ) = 0 op (want A heeft twee gelijke rijen).
Deze stelling levert de volgende formule voor A1 op.
1
adj(A)
det(A)
75
b
hoogte
a
STELLING 9.15. Als A een 22 matrix is dan geldt dat | det(A)| gelijk is aan de oppervlakte
van het parallellogram opgespannen door de kolommen van A.
Bewijs: Stel A =
a1
b1
a2
b2
n=normaal
a2
ka2 k | cos()|
waarbij de
hoek tussen a2 en de normaal is.
b1
Neem n =
als normaal van a1 (dan is
a1
knk = ka1 k).
Dan geldt:
ka2 k cos()
a1
Opmerking. Omdat det(A) = det(AT ) geldt ook dat | det(A)| gelijk is aan de oppervlakte van
het parallellogram opgespannen door de rijen van A!
76
In de ruimte kunnen we spreken over het parallellepipidum opgespannen door drie vectoren.
volume=
oppervlakte basis parallellogram hoogte
Dit levert de volgende interpertatie van de absolute waarde van de determinant van een 3 3 matrix als volume.
hoogte
STELLING 9.16. Als A een 3 3 matrix is dan geldt dat | det(A)| gelijk is aan het volume
van het parallellepipidum opgespannen door de drie kolommen van A.
a1 b 1
Bewijs: Beschouw A = a2 b2
a3 b 3
Ontwikkeling naar de eerste kolom
c1
c1
a1
b1
c2 met kolommen a = a2 , b = b2 en c = c2 .
b3
c3
c3
a3
van A geeft:
a
kak cos()
c
b
Opmerking.
1. Omdat det(A) = det(AT ) geldt dat | det(A)| ook gelijk is aan het volume van het parallellepipidum opgespannen door de drie rijen van A.
2. In eerste instantie bestaat er geen interpretatie in Rn van de determinant van een nn matrix
als een n-dimensionaal volume, want we weten niet wat dit is. Echter, determinanten
kunnen gebruikt worden om het begrip n-dimensionaal volume in Rn te definieren. We
zullen niet verder in detail treden.
9.4
77
We zijn in de voorafgaande colleges het begrip Span van een stel vectoren v1 . . . vk tegengekomen
en we stellen de vraag: Hoe zijn deelverzamelingen van Rn die van de vorm Span{v1 . . . vk } te
herkennen?, d.w.z. wat zijn de algebrasch kenmerkende eigenschappen van deze deelverzamelingen.
STELLING 9.17. Laat v1 , . . . , vk een stelsel vectoren zijn in Rn . Dan geldt dat:
W = Span{v1 , . . . , vk }
de volgende eigenschappen heeft:
1. De nulvector 0 zit in W ,
2. Als w1 en w2 in W , dan ook w1 + w2 W (voor alle w1 , w2 W )
3. Als w W en c R dan ook cw W (voor iedere w W en c R).
Hier staat dat w1 +w2 een lineaire combinatie is van v1 , . . . , vk , d.w.z. w1 +w2 Span{v1 , . . . , vk } =
W en aan eigenschap 2. is dus voldaan.
Tenslotte eigenschap 3. Kies daartoe w W , zeg w = c1 v1 + + ck vk en kies c R Dan:
cw = c(c1 v1 + + ck vk ) = (cc1 )v1 + + (cck )vk
en ook hier staat dat cw een lineaire combinatie is van v1 , . . . , vk , d.w.z. cw Span{v1 , . . . , vk } =
W en aan eigenschap 3 is dus voldaan.
Zouden deze drie eigenschappen op zich voldoende zijn om de deelverzamelingen van type Span
van een stel vectorente karakteriseren? We definieren:
Definitie: Een deelverzameling W van Rn heet een lineaire deelruimte van Rn , indien:
1. De nulvector 0 zit in W ,
2. Als w1 en w2 in W , dan ook w1 + w2 W (voor alle w1 , w2 W )
3. Als w W en c R dan ook cw W (voor iedere w W en c R).
78
Bewijs: Stelling 9.17 laat zien dat iedere verzameling van de vorm W = Span{v1 , . . . , vk } een
lineaire deelruimte is.
Omgekeerd is lastiger. Stel dat W een lineaire deelruimte is. Als W = {0} dan W = Span{0} en
zijn we klaar. Zo niet, kies vector v1 W met v1 6= 0.
Nu geldt zeker Span{v1 } W . Als W = Span{v1 } dan zijn we klaar, zo niet kies v2 W met
v2
/ Span{v1 }.
Nu geldt zeker Span{v1 , v2 } W . Als W = Span{v1 , v2 } dan zijn we klaar, zo niet kies v3 W
met v3
/ Span{v1 , v2 }.
Dit proces stopt als op een bepaald moment geldt: W = Span{v1 , . . . , vk } (en dan zijn we klaar).
De vraag is echter: zal dit proces stoppen? Zo niet, dan zijn de vectoren v1 , . . . , vk , . . . zo gekozen
dat v1 6= 0 en zo dat vk+1
/ Span{v1 , . . . , vk }, voor alle k.
Wij claimen dat de eerste n + 1 vectoren v1 , . . . , vn+1 lineair onafhankelijk zijn. Om dit aan te
tonen stel dat
c1 v1 + + cn+1 vn+1 = 0
Er moet gelden dat cn+1 = 0, want zo niet, dan
vn+1 =
cn
c1
v1
vn
cn+1
cn+1
en dus vn+1 Span{v1 , . . . , vn }. Maar dat was dus niet het geval.
Als cn+1 = 0 dan geldt:
c1 v1 + + cn vn = 0
en hetzelfde argument als net laat zien dat cn = 0. We gaan zo door totdat cn+1 = cn = cn1 =
= c2 = 0 en we concluderen dat c1 v1 = 0. Maar dan ook c1 = 0 want v1 6= 0.
79
We hebben de claim bewezen: v1 , . . . , vn+1 zijn lineair onafhankelijk. Maar ook dat kan weer niet
want Rn bevat niet n + 1 lineair onafhankelijke vectoren. Dus ergens zit een foute veronderstelling,
en dat kan alleen nog maar zijn dat het proces boven beschreven niet zou stoppen. Als deze
veronderstelling fout is, dan moet dit ptoces dus wel stoppen. En als dit proces na stap k stopt,
dan weten we W = Span{v1 , . . . , vk }
Herinner dat we in het vorige college het begrip lineaire deelruimte van Rn hebben ingevoerd. Om
precies te zijn:
Definitie: Een deelverzameling W van Rn heet een lineaire deelruimte van Rn , indien:
1. De nulvector 0 zit in W ,
2. Als w1 en w2 in W , dan ook w1 + w2 W (voor alle w1 , w2 W )
3. Als w W en c R dan ook cw W (voor iedere w W en c R).
We hebben ingezien dat de lineaire deelruimten precies de deelverzamelingen van Rn zijn van
de vorm Span{v1 , . . . , vk }. Dan ligt het voor de hand om een gegeven deelruimte W met zo
min mogelijk vectoren op te spannen. We zoeken een manier om deze zo goedkoop mogelijke
opspanning te beschrijven.
82
LEMMA 10.1. Laat W een lineaire deelruimte zijn van Rn en stel dat W = Span{b1 , . . . , bk }.
Dan geldt: als {v1 , . . . , v } een onafhankelijke verzameling vectoren in W is, dan k.
Bewijs: Omdat de verzameling {b1 , . . . , bk } de deelruimte W opspannen (het hoeft geen basis te
zijn) geldt: iedere vector ci is te schrijven als ci = a1,i b1 + , ak,i bk (i = 1, . . . , .)
Kennelijk: als B = [ b1 . . . bk ], A = [aj,i ] en C = [ c1 . . . c ], dan geldt:
BA = C
Merk op dat A een k matrix is.
Bovendien geldt: Als Ax = 0 dan geldt: Cx = BAx = B0 = 0 en omdat de kolommen van C
onafhankelijk zijn, volgt x = 0.
De eigenschap Ax = 0 x = 0 impliceert dat de kolommem van de k matrix A ook onafhankelijk zijn, en dus: k.
Als belangwekkend gevolg van dit lemma verkrijgen we:
STELLING 10.2. Laat W een lineaire deelruimte zijn van Rn en laat B = ( b1 , . . . , bk ) een basis
zijn van W, evenals C = ( v1 , . . . , v ). Dan geldt: k = .
Bewijs: Uit het vorig lemma volgt dat k. Als we de rol van de vectoren bi en cj verwisselen
in het vorig lemma volgt: k . Dus = k.
Omdat ieder tweetal bases van een lineaire deelruimte W evenveel vectoren bevat, kunnen we aan
dit aantal een naam toekennen.
Definitie: Laat W een lineaire deelruimte zijn van Rn . Het aantal vectoren in een basis
van W heet de dimensie van W en wordt genoteerd met dim(W ). De dimensie van de
deelruimte {0} wordt 0 gedefinieerd.
De triviale deelruimte {0} heeft officieel geen basis (waarom niet?) en daarom wordt, in bovenstaande definitie van dimensie, de dimensie van deze ruimte apart gegeven.
STELLING 10.3. dim(Rn ) = n
STELLING 10.4. (De uitdunningsstelling)
Zij W een lineaire deelruimte van Rn . Dan geldt: iedere W opspannende verzameling kan worden
uitgedund tot een basis van W .
Bewijs: Stel dat W = Span{a1 , . . . , ak }. Mocht vector ai bestaan zodat W = Span{a1 , . . . , ai1 , ai+1 , . . . , ak },
dan gooien we ai uit de opspannende verzameling. We gaan door met vectoren uit de opspannende
verzameling te gooien totdat dit niet meer kan. Dus dan
W = Span{ai1 , . . . , ai }
en stelling 4.2 impliceert dat geen van vectoren aij een lineaire combinatie is van de overigen
vectoren in de opspannende verzameling. Maar dan zijn de vectoren {ai1 , . . . , ai } onafhankelijk,
en dus is
B = {ai1 , . . . , ai }
een basis van W die een uitdunning is van verzameling {a1 , . . . , ak }.
83
Opmerking: Bovenstaand gevolg zegt dat het aangenaam is de dimensie van een deelruimte te
kennen. Dan hoeft minder werk worden verricht om te laten zien dat een bepaalde verzameling
vectoren inderdaad een basis is.
84
10.2
A1
.. .
Definitie: Laat A een m n matrix zijn, zeg A = [ a1 . . . an ] =
.
Am
1. De kolomruimte van A, notatie Col(A), is de deelruimte van Rm opgespan- nen door
al de kolommen van A. Dus Col(A) = Span{a1 , . . . , an }.
2. De rijruimte van A, notatie Row(A), is de deelruimte van Rn opgespannen door de
rijen van A. Dus Row(A) = Span{A1 , . . . , Am }.
Opmerking: Omdat de rijen van een matrix eigenlijk geen vectoren zijn, wordt met Row(A)
eigenlijk de opspanning van de getransponeerde van de rijen van A bedoeld. Soms is het toch
handig om er als rijen tegenaan te kijken (zie bijvoorbeeld Stelling 10.11). Het zal nu duidelijk
zijn dat:
Row(A) = Col(AT )
Welke vectoren zitten in de kolomruimte van A? Stelling 4.2 geeft ons de volgende stelling.
STELLING 10.7. Laat A = [ a1 . . . an ] een m n matrix zijn met kolommen ai Rm . Als
b Rm , dan zijn equivalent:
1. b Col(A)
2. b Span{a1 , . . . , an },
3. Het lineaire stelsel [ a1 . . . an | b ] is consistent,
4. De matrix vergelijking Ax = b heeft een oplossing.
Hoe gedragen de kolomruimte en de rijruimte zich bij het veeg proces? Van college 5 weten we
dat de afhankelijkheids relaties tussen de kolommen blijven bestaan, maar eenvoudige voorbeelden
laten al zien dat de kolomruimte wel verandert tijdens het veeg proces.
1 1
1 1
Voorbeeld 10.8. Als A =
en B =
, dan zijn A en B rijequivalent, maar
1 1
0 0
Col(A) 6= Col(B). Merk op dat Row(A) = Row(B). Dit is geen toeval zoals de volgende stelling
laat zien.
Echter, de rijruimte gedraagt zich mooier bij het vegen. (Dit is nu een stelling die veel moeilijker
te begrijpen is als men Row(A) niet als de opspanning van de rijen van A ziet, maar als Col(AT ).)
STELLING 10.9. Als A en B rijequivalente matrices zijn. Dan geldt: Row(A) = Row(B).
Bewijs: B wordt uit A verkregen via operaties met de rijen, operaties die rijen oplevert binnen
Row(A) en de uiteindelijk verkregen rijen van B zullen lineaire combinaties van de rijen van A
zijn. Dus Row(B) Row(A).
Omdat B terug te vegen is naar A geeft dezelfde redenering dat Row(A) Row(B). Beide inclusies
tezamen geven de identiteit: Row(A) = Row(B).
85
Met een mn matrix A associeren we vier lineaire deelruimten, de deelruimten Col(A) en Nul(AT )
in Rm en de deelruimten Col(AT ) en Nul(A) in Rn . Dit worden de vier elementaire deelruimten
geassocieerd met A genoemd.
De ruimte Nul(AT ) wordt ook wel de linker nulruimte van A genoemd. Omdat x Nul(AT ) als
en slechts als AT x = 0 als en slechts als (AT x)T = 0T als en slechts als xT A = 0T .
STELLING 10.11. Als A en B rijequivalente matrices zijn. Dan geldt: Nul(A) = Nul(B).
Bewijs: Dit is een direct gevolg van Stelling 2.3
Zonder bewijs vermelden we de volgende stelling.
STELLING 10.12. Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn. Dan:
1. Er bestaat een n k matrix A zodat W = Col(A).
2. Er bestaat een n matrix B zodat W = Nul(B).
Dus als we alles van kolomruimten zouden weten dan weten we ook alles van lineaire deelruimten. Evenzo: als we alles van nulruimten zouden weten, dan weten we ook alles van lineaire
deelruimten.
Tenslotte zullen we aangeven hoe een basis voor een lineaire deelruimte te construeren is. Dit
hangt natuurlijk af van hoe de lineaire deelruimte W in kwestie ons voorgeschoteld is. Beschouw
het volgende voorbeeld.
86
1
1
2
1
1
2
1
1
A=
1
1
1
1
1
2
2
2
1
1
0
0
1
2
0
0
0
0
, a4 =
1 en a5 = 1
2
1
0
0
1
1
1
1
A=
1
1
1
1
1
2
2
2
1
1
0
0
1
2
0
1
0
0
1 0
1
0
0
1
0
0
0
1
2
0
1
0
=B
1 1 1
0
0
0
Stelling 5.5, leert ons dat de pivotkolommen van de oorspronkelijke matrix een minimaal stelsel is
met dezelfde opspanning en Stelling 5.8 leert ons dat die pivotkolommen onafhankelijk zijn.
Kortom ( a1 , a2 , a3 ) vormt een basis voor Col(A).
We leren hieruit dat de pivotkolommen van de oorspronkelijke matrix A een basis vormen voor
de kolomruimte van A.
(De pivotkolommen van de geveegde matrix B zitten i.h.a. niet in Col(A) en zullen dus zeker geen
basis vormen voor Col(A)!)
Wat betreft Row(A) het volgende. In de eerste plaats geldt Row(A) = Row(B). Omdat het
duidelijk zal zijn dat het stelsel van pivotrijen van een matrix B in echelonvorm lineair onafhankelijk
zijn, geldt dat dit stelsel een basis voor Row(B) is. We concluderen dat ( B1 , B2 , B3 ) een basis voor
Row(A) is. We leren hieruit dat de pivotrijen van de geveegde matrix (mits naar echelonvorm)
een basis vormen voor de rijruimte van A.
(Merk op: in dit voorbeeld vormen de pivotrijen van de oorspronkelijke matrix A geen basis voor
Row(A). Ze zijn niet onafhankelijk, want A1 = A2 .)
Merk ook op dat de basis die gevonden is voor Row(A) geen uitdunning is van de rijen van A tot
een basis. Wil men dat bereiken dan zit er niets anders op dan Row(A) = Col(AT ) gebruiken en
AT naar echelonvorm te vegen.
Tenslotte, om een basis voor Nul(A) te bepalen, lossen we het stelsel Ax = 0 op. Dit is equivalent
met Bx = 0. Dit levert:
x4 2x5
1
2
1
1
x4
x4 + x5 = x4 1 + x5
x=
1
x4
1
0
x5
0
1
1
2
1 1
87
Herinner dat we in het vorige college het begrip basis en dimensie van lineaire deelruimte van Rn
hebben ingevoerd. Ook is uitgelegd hoe bij een gegeven matrix A een basis voor de kolomruimte
Col(A) (en ook de rijruimte Row(A)) te bepalen is, en dit levert direct de volgende stelling op:
STELLING 11.1. Laat A een m n matrix zijn. Dan geldt:
1. dim(Col(A))=aantal pivotposities van A (=aantal gebonden variabelen van stelsel Ax = 0).
2. dim(Row(A))=aantal pivotposities van A.
3. dim(Col(A)) = dim(Row(A)).
Bewijs: We volgen de constructie van een basis voor Col(A) en Row(A). Veeg A naar een matrix
B in echelonvorm. De pivotkolommen van A vormen een basis van Col(A) en hieruit volgt de
eerste claim. De pivotrijen (of liever, de getransponeerde van de pivotrijen) van B vormen een
basis van Row(A) en hieruit volgt de tweede claim. Hiermee is de derde claim triviaal.
De constructie van een basis voor de nulruimte een matrix A levert direct de volgende stelling op:
STELLING 11.2. Laat A een m n matrix zijn. Dan geldt:
90
GEVOLG 11.6. Laat A een m n matrix zijn met m 6= n. Dan bestaat er geen n m matrix B
zodat AB = Im en BA = In .
Bewijs: Neem een m n matrix A en een n m matrix B. Omdat m 6= n mogen we stellen:
m > n. Merk op dat rang(Im ) = m en rang(AB) rang(A) n < m, en dus AB 6= Im , want
de matrices AB en Im hebben een verschillende rang. (Als n > m dan AB = In is niet mogelijk.)
Hiermee is de claim bewezen.
11.2
91
92
en de vraag is of dit tweede homogene stelsel een niet-triviale oplossing heeft. Dit worden
we
1
inmiddels geacht te kunnen beantwoorden, los het stelsel op en zie bijvoorbeeld dat x =
een
2
niet triviale oplossing is. Dus = 5 is een eigenwaarde van A. Merk ook op dat de niet triviale
oplossingen
van dit stelsel precies al de eigenvectoren van A bij = 5 zijn, i.h.b. is de vector
1
x=
een eigenvector van A bij de eigenwaarde = 5.
2
2. Het getal = 1 is een eigenwaarde van A als er een x 6= 0 bestaat, zodat Ax = x. Uitschrijven
levert:
x1 + 2x2 = x1
2x2 = 0
equivalent:
4x1 + 3x2 = x2
4x1 + 2x2 = 0
en het zal een ieder duidelijk zijn dat er geen niet-triviale oplossing is van dit stelsel, m.a.w. = 1
is geen eigenwaarde van A.
Algemeen geldt voor een n n matrix A:
Definitie: Laat A een n n matrix zijn en laat 0 een eigenwaarde zijn van A. De verzameling
{x : Ax = 0 x}
heet de eigenruimte van 0 (bij A) en wordt genoteerd met E0 .
93
Definitie: Laat A een n n matrix zijn en laat 0 een eigenwaarde zijn van A. Dan:
de dimensie van de eigenruimte E0 heet: de meetkundige multipliciteit van 0 . Als
dim(E0 ) = k schrijven we:
m.m.( = 0 ) = k
7 1 2
6 ,
Voorbeeld 11.11. Laat zien dat = 6 een eigenwaarde is van de matrix A = 3 3
2 2
2
bepaal een basis voor de eigenruimte E6 en bepaal de meetkundige multipliciteit van de eigenwaarde
= 6.
Antwoord.
Volgens Lemma 11.9 is = 6 een eigenwaarde als en slechts
als het stelsel (A
6I)x = 0 een niet
1
1 2 0
6 0 . Omdat
triviale oplossing heeft. Dit komt overeen met het stelsel 3 3
2
2 4 0
1
1 2 0
1
3 3
6 0 0
2
2
4 0
0
1 2 0
0
0 0
0
0 0
zijn er vele niet triviale oplossingen, dus = 6 is inderdaad een eigenwaarde van A.
Volgens Lemma 11.10 is E6 = Nul(A 6I), en kennelijk is de oplossingsverzameling van het stelsel
(A 6I)x = 0 gelijk aan
1
2
2
x2 + 2x3
1
x2 = x2 1 + x3 0 = Span 1 , 0
E6 =
x3
0
1
0
1
2
1
Kennelijk is 1 , 0 een basis van E6 en dus m.m.( = 6) = 2.
0
1
94
(11.1)
Vermenigvuldig beiden zijden van vergelijking 11.1 met A, dan verkrijgen we Auk+1 = A(c1 u1 +
+ ck uk ) = c1 Au1 + + ck Auk en via 3. verkrijgen we:
k+1 uk+1 = c1 1 u1 + + ck k uk
(11.2)
Vermenigvuldig nu beide zijden van de vergelijking 11.1 met k+1 en trek daar vergelijking 11.2
van af, dan verkrijgen we:
0 = c1 (k+1 1 )u1 + + ck (k+1 k )uk
(11.3)
We weten nu hoe we bij een gegeven eigenwaarde van A alle eigenvectoren bij van A te
bepalen. (Dat is het tweede onderdeel van Lemma 11.9.) Hoe we echter alle eigenwaarden van een
matrix kunnen vinden hebben we nog niet ontdekt. We zullen een methode vinden, echter, via
deze methode lukt het alleen de eigenwaarden van kleine matrices te vinden. Voor grote matrices
kunnen de eigenwaarden slechts benaderd worden via numerieke methoden.
Het eerste onderdeel van Lemma 11.9 levert ons dat een eigenwaarde is van A als en slechts
als het stelsel A I|0 een niet triviale oplossing heeft, equivalent, als de matrix A I niet
inverteerbaar is, en dus:
STELLING 12.1. Laat A een n n matrix zijn. Dan: de eigenwaarden van A zijn precies
de (reele) oplossingen van de vergelijking
det(A I) = 0
Algemeen geldt bij een nn matrix A dat det(AI) een polynoom van de graad n in de variabele
wordt, en dit wordt het karakteristieke polynoom van A genoemd. Het karakteristieke
polynoom wordt soms genoteerd met pA (). Dus:
pA () = det(A I)
En hiermee wordt het bepalen van de eigenwaarden van A het bepalen van de nulpunten van een
polynoom van de graad n.
95
96
Definitie: Als = 0 een k-voudig nulpunt is van pA (), dan zeggen we dat = 0 een
eigenwaarde is met algebrasche multipliciteit k. We schrijven:
a.m.( = 0 ) = k.
In Voorbeeld 12.3 krijgen we: = 2 is een eigenwaarde van A met algebrasche multipliciteit 3;
evenzo: a.m.( = 1) = 2 en a.m.( = 4) = 1. Merk op dat de sommatie van al de algebrasche
multipliciteiten van de eigenwaarden van een n n matrix, n oplevert. Merk ook op dat de
algebrasche multipliciteiten geen enkele informatie over de meetkundige multipiliciteiten van de
eigenwaarden levert, behalve dan die informatie die de volgende stelling geeft. Het bewijs van deze
stelling zullen we niet geven.
STELLING 12.4. Laat A een n n matrix zijn met eigenwaarde = 0 . Dan geldt:
1 m.m.( = 0 ) a.m.( = 0 )
Definitie: Laat A een n n matrix zijn. Als er een eigenwaarde = 0 bestaat van A met de
eigenschap: m.m.( = 0 ) <a.m.( = 0 ), dan heet A defect(in de eigenwaarde 0 ).
2
4
3
Voorbeeld 12.5. Bepaal van de volgende matrix A = 4 6 3 alle eigenwaarden met
3
3
1
al hun multipliciteiten.
Antwoord.
De karakteristieke vergelijking wordt:
2
4
3
4 6
3 = 0
3
3 1
97
De variabele maakt het vegen lastig. We tellen de eerste rij op bij de tweede rij en ontwikkelen
naar de derde kolom.
2
4
3 2
4
3
4 6
3 = 2 2
0 =
3
3 1
3
3 1
2 2
2
4
= +3
+ (1 )
=
3
3
2 2
= 3[6 3 (6 3)] + (1 )[(2 )(2 ) 4(2 )] =
= 0 + (1 )(2 + )[(2 ) + 4] = (1 )(2 + )2
1
4
3 0
1
1
3
3
0 0
1
1
een basis van E1 , dus m.m.( = 1) = 1.
Merk op dat we dit al uit Stelling 12.4 hadden kunnen concluderen, want deze stelling zegt:
1 m.m.( = 1) a.m.( = 1) = 1.
Dezelfde stelling zegt voor = 2: 1 m.m.( = 2) a.m.( = 2) = 2. Daarom: om
de meetkundige multipliciteit van = 2 te bepalen moeten
de eigenruimte
we de dimensie van
4
4
3 0
E2 = Nul(A + 2I) echt wel bepalen. Dus bekijk het stelsel 4 4 3 0 ; oplossen levert:
3
3
3 0
1
1
0
0
het bepalen van de meetkundige multipliciteit het voldoende was het aantal vrije variabelen van
dit stelsel te bepalen.)
Er is een klasse van matrices waarvan de eigenwaarden makkelijk te bepalen is.
1 0 1 1
0 1 1 1
1
0
0
0 2
0 0 1 0 0
0 0 1 1 0
0 0 1 1 0 0 0 0 1 0
0 0 1 1 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 0
0 0 0 0 0
98
1
0 1 1 0
1 0 1 0 0
0 1 1 1 0 0 1 1 0 0
0
0 0 1 0 0 0
0 1 0
0
0 0 0 0
0 0
0 0 0
Er is een vrije variabelen, dus m.m.( = 2) = 1.
Dit voorbeeld is een illustratie van de volgende stelling.
STELLING 12.7. Laat A een n n bovendriehoeks (of onderdriehoeks) matrix zijn. Dan zijn de
kentallen op de diagonaal precies de eigenwaarden van A. Bovendien geldt dat als het getal 0
k maal op de diagonaal staat, dan:
a.m.( = 0 ) = k.
Over de meetkundige multipliciteit is niets te zeggen, behalve dat het iedere waarde tussen 1 en k
kan aannemen.
Tenlotte nog een opmerking over hoe de nulpunten te bepalen van een derde graads (of hoger)
polynoom. Bekijk de vergelijking:
3 + 92 23 + 15 = 0
(12.4)
82 23 + 15
82 8
15 + 15
15 + 15
0
\ 2 + 8 15
En dus:
3 + 92 23 + 15 = ( 1)(2 + 8 15)
(12.5)
3 + 92 23 + 15 = ( 1)( 3)( 5) = 0
(12.6)
Aangezien van een bovendriehoeksmatrix de eigenwaarden zo zijn af te lezen, zou het plezierig zijn
een transformatie te hebben die een gegeven matrix A omzet in een matrix B, met behoud van
eigenwaarden, en dan bij voorkeur in een bovendriehoeksmatrix.
We concentreren ons eerst op de transformatie. Dit zal niet het vegen zijn van de matrix, want
vegen bewaart de eigenwaarden niet , zoals een eenvoudig voorbeeld al laat zien.
1 1
1 1
1
1 1
Voorbeeld 13.1. Als A =
en B =
=
, dan is het eenvoudig na
0 2
0 2
+
1 3
te gaan dat A en B verschillende eigenwaarden hebben.
100
13.2
Het volgende lemma geeft aan hoe de matrices P en D bij A in bovenstaande definitie er uit zullen
zien.
LEMMA 13.4. Stel dat A een n n matrix is.
Als P = [ p1 . . . pn ] een (niet noodzakelijk inverteerbare) n n matrix is en D = diag(d1 , . . . , dn )
een diagonaalmatrix, dan zijn de volgende uitspraken equivalent:
1. AP = P D,
2. Ieder diagonaalkental di van de matrix D heeft de eigenschap: Api = di pi (voor i = 1, . . . , n)
(en als pi 6= 0 dan is di dus een eigenwaarde van A).
Bewijs: Merk op dat AP = A[ p1 . . . pn ] = [ Ap1 . . . Apn ].
Ook geldt dat P D = [ p1 . . . pn ]diag(d1 , . . . , dn ) = [ d1 p1 . . . dn pn ] en nu is het duidelijk dat
AP = P D is equivalent met Api = di pi (i = 1, . . . , n). Als we aannemen dat iedere pi 6= 0, is
dit weer equivalent met: iedere di is een eigenwaarde van A en pi is een eigenvector van A bij de
eigenwaarde di .
Als direct gevolg van Lemma 13.4 verkrijgen we de volgende twee stellingen.
STELLING 13.5. Stel dat A een n n matrix is. Equivalent zijn:
1. De matrix A is diagonaliseerbaar.
2. Er bestaat een basis van Rn geheel bestaande uit eigenvectoren van A.
101
Bewijs: Stel dat A diagonaliseerbaar is, zeg dat A = P DP 1 met D = diag(d1 , . . . , dn ). Dan
geldt kennelijk dat AP = P D en omdat de matrix P = [ p1 . . . pn ] inverteerbaar is, geldt dat
iedere kolom pi van P ongelijk is aan 0. Omdat P inverteerbaar is, volgt dat B = {p1 , . . . , pn }
een basis van Rn is. Lemma 13.4 geeft ons dat dit een basis van eigenvectoren van A is.
Omgekeerd, zeg dat B = {b1 , . . . , bn } een basis van Rn bestaande uit eigenvectoren van A. Zeg
dat Abi = 1 bi . We definieren P = [ b1 . . . bn ] (merk op dat bi 6= 0) en D = diag(1 , . . . , n ) dan
zegt Lemma 13.4 ons dat AP = P D. Maar de matrix P is inverteerbaar, omdat zijn kolommen
onafhankelijk zijn, en dus A = P DP 1 , i.e. A is diagonaliseerbaar.
STELLING 13.6. Stel dat A een n n matrix is.
Als A n verschillende eigenwaarden heeft, dan is de matrix A diagonaliseerbaar.
Bewijs: Stel dat 1 , . . . , n n verschillende eigenwaarden van A zijn. Kies bij iedere eigenwaarde
i een eigenvector pi , (i = 1, . . . , n). Dan pi 6= 0 en als we schrijven: P = [ p1 . . . pn ] en
D = diag(1 , . . . , n ) dan zegt Lemma 13.4 ons dat AP = P D. Bovendien garandeert Stelling 11.12
dat het stelsel vectoren {p1 , . . . , pn } lineair onafhankelijk is, en dus is de matrix P inverteerbaar.
Maar dan: A = P DP 1 , i.e. A is diagonaliseerbaar.
De voorafgaande Stelling 13.6 geeft al vele voorbeelden van matrices die diagonaliseerbaar zijn.
1 1
Voorbeeld 13.7. Beschouw de 2 2 matrix A =
. Ga na of A diagonaliseerbaar is; zo
0 2
ja, bepaal een diagonalisering.
Antwoord.
Volgens Stelling 12.7 zijn = 1, 2 de eigenwaarden van A en dus zegt Stelling 13.6 dat A
diagonaliseerbaar is. Het bewijs van deze stelling geeft tevens aan hoe we een diagonalisering van
A kunnen vinden.
0 1 0
We bepalen een basis van E1 = Nul(A I). Dit levert het stelsel
met als oplossing
0 1 0
x1
1
1
x=
= x1
. Dus:
is basis E1 .
0
0
0
1 1 0
Evenzo: een basis van E2 = Nul(A 2I) verkrijgen we via het stelsel
, met als
0 0 0
x2
1
1
oplossing x =
= x2
. Dus:
is basis E2 .
x2
1
1
1 1
1 0
Als we schrijven P =
en D =
dan geldt volgens Lemma 13.4 dat AP = P D en
0 1
0 2
omdat P inverteerbaar is geldt: A = P DP 1 . Hiermee is een diagonalisering van A gevonden.
Met behulp van Lemma 13.4 kunnen we ook al matrices construeren die niet diagonaliseerbaar
zijn. We geven twee voorbeelden.
1 1
. Ga na of A diagonaliseerbaar is; zo
Voorbeeld 13.8. Beschouw de 2 2 matrix A =
0 1
ja, bepaal een diagonalisering.
Antwoord.
Volgens Stelling 12.7 is = 1 de enige eigenwaarde van A (met a.m.(
= 1) = 2).
0 1 0
We bepalen een basis van E1 = Nul(A I). Dit levert het stelsel
met als oplossing
0
0 0
x1
1
1
x=
= x1
. Dus:
is basis E1 . (Dus m.m.( = 1) = 1.) Lemma 13.4 vertelt
0
0
0
1 0
ons nu hoe matrices P, D te maken met AP = P D. Er zal gelden D =
en de twee
0 1
102
1
kolommen van P moeten eigenvectoren bij = 1 zijn, dus scalaire veelvouden van
. Dus
0
kunnen die kolommen niet onafhankelijk gekozen worden, dus P kan niet inverteerbaar gekozen
worden. M.a.w. de matrix A is niet diagonaliseerbaar.
2
2
3
Voorbeeld 13.9. Beschouw de 3 3 matrix uit Voorbeeld 12.5, A = 4 6 3 . Ga na
3
3
1
of A diagonaliseerbaar is; zo ja, bepaal een diagonalisering.
Antwoord.
In Voorbeeld 12.5 hebben we gezien dat = 1, 2 de eigenwaarden van A zijn, en a.m.( = 1) = 1
en a.m.( = 2) = 2.
1
1
1
0
Als we een diagonalisering proberen te maken, dan zal P uit eigenvectoren bestaan. Omdat er
drie kolommen en slechts twee eigenruimten zijn, zullen er tenminste twee kolommen uit dezelfde
eigenruimten komen, en dus zullen twee kolommen scalaire veelvouden van elkaar zijn (want beide
eigenruimten hebben dimensie 1). Maar dan zal P niet inverteerbaar zijn. Daarom is A niet
diagonaliseerbaar zijn.
1
3
3
Voorbeeld 13.10. Beschouw de 3 3 matrix uit Voorbeeld 12.5, A = 3 5 3 . Ga na
3
3
1
of A diagonaliseerbaar is; zo ja, bepaal een diagonalisering.
Antwoord.
Stap 1.
Omdat het niet duidelijk
is wat de eigenwaarden van A zijn, bepalen we eerst die eigenwaarden.
1
3
3
5
3
3
3
3 5
3 = (1)
pA () = det(AI) =
3
3 1 +
3 1
3
3
1
3 5
= (1 )[(5 )(1 ) + 9] 3[3(1 ) + 9] + 3[9 3(5 )] =
+3
3
3
0
3
3 0
Om een basis voor E1 = Nul(A I) te bepalen moeten we het stelsel 3 6 3 0
3
3
0 0
1
1
1
1
3
3
3 0
Evenzo bepalen we een basis voor E2 = Nul(A + 2I) door het stelsel 3 3 3 0 op te
3
3 3 0
1
1
1
1
lossen. Dit levert x = x2 1 + x3 0 en dit geeft 1 , 0 = {p2 , p3 } als
0
1
0
1
basis voor E2 .
Het is eenvoudig na te gaan dat de drie vectoren p1 , p2 , p3 lineair onafhankelijk zijn. (Men kan
ook een beroep doen op Stelling 13.11.)
Stap 3.
103
1 1 1
1
0
0
1
0 , dan is P inverteerbaar en als D = 0 2
0 dan
Als P = [ p1 p2 p3 ] = 1
1
0
1
0
0 2
geldt volgens Lemma 13.4 dat A = P DP 1 , i.e. A is diagonaliseerbaar.
De volgende stelling is een (niet al te makkelijke) opgave.
STELLING 13.11. Laat A een n n matrix zijn met (verschillende) eigenwaarden 1 , . . . , k .
Als Bi een basis is van de eigenruimte Ei (i = 1, . . . , k), dan is
B1 . . . Bk
een onafhankelijke verzameling vectoren in Rn .
Deze stelling levert:
STELLING 13.12. Stel dat A een n n matrix is. Equivalent zijn:
1. De matrix A is diagonaliseerbaar.
2. (a) Al de nulpunten van het karakteristiek polynoom pA () zijn reeel,
(b) voor iedere eigenwaarde = 0 van A geldt: m.m.( = 0 ) =a.m.( = 0 ).
3. De sommatie van de meetkundige multipliciteiten van de eigenwaarden is n.
Als dit laatste het geval is, dan kunnen de matrices P, D verkregen worden door alle vectoren uit
gekozen bases van de eigenruimten bij elkaar te stoppen in een matrix P en in D de eigenwaarden
overeenkomstig op de diagonaal te zetten.
13.3
A = PD P
1 1
0 1
1n
0
0
2n
1
0
1
1
1
0
1 + 2n
2n
104
7
0
105
De welbekende Fibonacci1 getallen vormen een rij 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, . . . die verkregen wordt door
f0 = 0, f1 = 1 te kiezen en de rest van de rij te berekenen via de formule
fn+1 = fn + fn1
en hiermee ligt de hele rij vast. Dit is een voorbeeld van een lineaire recurrentie relatie hier van
de orde 2. Het is de bedoeling een expliciete formule voor, in dit geval het Fibonacci getal fn , te
bepalen.
Definitie: Stel dat {pn }n0 = {p0 , p1 , p2 , . . .} een rij is, met:
1. p0 , . . . , pk1 liggen vast,
2. Als n k dan kan pn berekend worden via de relatie:
pn = c1 pn1 + c2 pn2 + + ck pnk , met ck 6= 0
dan zeggen we dat de rij {pn }n0 gegeven wordt door een lineaire recurrentie relatie van de
orde k.
..
Stap 1. Definieer x0 =
.
pk1
xn+1
kan
worden.
op de volgende
manier verkregen
pn
.. Rk .
Rk en xn =
.
pn+k1
pn+1
pn+1
.. =
.. =
=
.
.
pn+k
c1 pn+k1 + + ck pn
pn
0
1
0 ...
pn+1
0
0
1 ...
..
.. = Axn
..
..
..
.
.
.
.
.
ck ck1 ck2 . . .
pn+k1
Stap 3. We hebben een discreet
verkregen met startvector x0 en matrix
A= .
..
.. met xn+1 = Axn .
.
..
..
.
.
ck ck1 ck2 . . .
Stap 4. Als we hiervan een expliciete formule voor xn kunnen verkrijgen, dan levert het eerste
kental van xn een expliciete formule voor pn .
Voorbeeld 13.15. We bepalen een
voorfn uit de
expliciete
formule
rij van Fibonacci. Dus:
f0
0
fn
x0 =
=
en xn =
.
f1
1
fn+1
1 Fibonacci (1170-1250) is de bijnaam van Leonardo of Pisa. Hij schreef verschillende belangrijke boeken die
overleefde, waarvan in
e
en het voortplanting-probleem van een rat werd beschreven, die aanleiding gaf tot deze
rij. De Franse wiskundige Edouard Lucas gaf deze rij de naam de rij van Fibonacci en sprak van Fibannacci
getallen.
106
fn+1
fn+1
0 1
fn
Dan geldt: xn+1 =
=
=
= Axn .
fn+2
fn+1 + fn
1 1
fn+1
We proberen x0 als lineaire combinatie van eigenvectoren van A te schrijven. Hiertoe bepalen we
eerst de eigenwaarden van A.
1
2
1 1 = 1=0
en dus
1 = 21 + 21 5 en 2 = 12 12 5.
Nogal vervelende eigenwaarden, die we voor het gemak maar 1 , 2 blijven noemen.
Basis voor de eigenruimte
+
E1 komt uit stelsel:
0
0 0
1
1 0
1 1 1 0
1
1 1 1 0
1 1
en dit levert
als basis voor E1 .
1
2 1
Evenzo is
een basis voor de eigenruimte E2 .
1
Schrijven we x0 als lineaire combinatie van de eigenvectoren, zeg:
0
1 1
2 1
= c1
+ c2
,
1
1
1
dan levert dit het stelsel op:
c1 ( 12 +
1
2
c1 +
c2 = 1
5) + c2 ( 12 21 5) = 0
1 1
1
1
1
1 1
5) + c2 (
5) = 0 (c1 + c2 ) +
5(c1 c2 ) = 0 c1 c2 = .
Merk op: c1 ( +
2 2
2 2
2
2
5
We krijgen zo het nieuwe stelsel
c1 + c2 = 1
c1 c2 = 15
1
1
1
1
1
2
(1 + ) = en c2 = (1 ) = . Dus:
2
2
5
5
5
5
1
2
1 1
2 1
x0 =
1
1
5
5
daarom:
2
1
1 1
2 1
n
n
xn = (1 )
(2 )
.
1
1
5
5
Omdat 1 (1 1) = 1 = 2 (2 1) volgt de zogeheten formule van Binet2 voor fn :
Dit levert c1 =
1
fn =
5
n
n
1 1
1
1 1
+
5
5 .
2 2
5 2 2
107
.
.
.
xn = an,1 x1 + an,2 x2 + . . . + an,n xn
opschrijven, dan zijn we op zoek naar alle functies x(t) met de eigenschap
We zullen zon systeem van gekoppelde lineaire differentiaal vergelijkingen schrijven als x = Ax,
waarbij:
x1 (t)
x1 (t)
a1,1 a1,2 . . . a1,n
x2 (t)
x2 (t)
a2,1 a2,2 . . . a2,n
x=
,
x
=
,
en
A
=
..
..
..
..
..
..
.
.
.
.
.
.
xn (t)
xn (t)
an,1
an,2
. . . an,n
Als de matrix A een diagonaalmatrix is, dan is dit systeem simpel op te lossen. Inderdaad, dan
ziet dit stelsel eruit als:
x1 = a1 x1
x2 =
a2 x2
..
..
..
.
.
.
xn =
an xn
.
an t
Cn e
Als bij een gekoppelde lineaire differentiaal vergelijking x = Ax de matrix A diagonaliseerbaar
is, zeg A = P DP 1 (met D een diagonaalmatrix), dan is differentiaal vergelijking x = Ax op de
volgende manier op te lossen.
Schrijf x = Ax x = P DP 1 x P 1 x = DP 1 x (P 1 x) = D(P 1 x).
Als we schrijven y = P 1 x dan krijgen we differentiaal vergelijking y = Dy, en deze kunnen we
oplossen. (We zeggen dat de differentiaal vergelijking x = Ax ontkoppeld is.) Tenslotte kunnen
we via x(t) = P y(t) de oplossing van het oorspronkelijke stelsel vinden.
Als de matrix A niet diagonaliseerbaar zullen we geen oplosmethode introduceren. Deze bestaat
echter wel.
Voorbeeld 13.16. Beschouw de volgende gekoppelde lineaire differentiaal vergelijking:
x1 = x1 + 2x2
x2 = 3x1 + 2x2
Vraag: Geef de algemene oplossing van dit stelsel. Geef ook een oplossing van dit stelsel dat
voldoet aan aan: x1 (0) = 1 en x2 (0) = 4. (Dit laatste het een beginwaarde probleem.)
108
x1
1 2
x1
1 2
=
. De matrix A =
x2
3 2
x2
3 2
is diagonaliseerbaar,
want men kan nagaan dat = 4, 1 de eigenwaarden
zijn van A, en dat
2
1
een basis is voor de eigenruimte E4 , respectivelijk,
een basis is voor de
3
1
eigenruimte E1 .
2 1
4
0
Daarom: als P =
en D =
dan geldt: A = P DP 1 .
3
1
0 1
1
Dit levert: (P 1 x) = D(P
x).
y1 (t)
Als we schrijven y(t) =
= P 1 x dan krijgen we het ontkoppelde stelsel:
y2 (t)
Antwoord: We herschrijven dit stelsel als
y1
y2
= 4y1
=
y2
C1 e4t
C2 et
14.1
u1
v1
.. vectoren in Rn zijn, dan verstaan we onder het
.
vn
uT v
het inwendig product van u en v. Dit getal wordt genoteerd met u v en wordt ook wel het
dotproductvan u en v genoemd.
Dus:
u v = u1 v1 + + un vn =
n
X
ui vi
i=1
Lengte en Afstand
Met behulp van het standaard inwendige product kunnen we een lengtebegrip (of norm) in Rn
introduceren, zoals we dat in R2 en R3 deden.
109
110
u1
uu=
q
u21 + + u2n
de lengte van u (of norm) van u genoemd. De lengte wordt genoteerd met kuk.
Dus:
kuk =
uu=
q
u21 + + u2n
Opmerking: p
Voor de praktische berekening van de lengte van een gegeven vector volstaat de
formule kuk = u21 + + u2n . Echter, in een theoretische stelling waarin de lengte een rol speelt
zal men altijd de formule kuk2 = u u gebruiken, zodat de rekenregels van het inwendigproduct
gebruikt kunnen worden.
En we krijgen als rekenregels voor het lengtebegrip:
STELLING 14.2. Laat u een vector in Rn zijn en laat c R een scalar zijn. Dan geldt:
1. kuk = 0 als en slechts als u = 0
n
Een vector met lengte 1 heet een eenheidsvector. Merk op dat als u R met u 6= 0, dan is de
vector
1
u
||u||
een eenheidsvector, en wel een als in dezelfde richting als u. Het overstappen van de vector u Rn
1
met u 6= 0 naar de vector: ||u||
u heet:
het normeren van de vector u.
De standaard eenheidsvectoren e1 , e2 , . . . , en in Rn zijn de vectoren
1
0
0
0
1
0
e1 = . , e2 = . , . . . , en = .
..
..
..
0
Pas op: e1 hoeft niet gelijk te zijn aan e1 want de e1 uit R is niet gelijk aan de e1 uit R4 .
Evenals in R2 en R3 kunnen we het begrip de afstand d(P, Q) tussen punten P, Qen de afstand
d(u, v) tussen vectoren u, vn Rn invoeren. (N.B. d staat voor distance.)
111
Merk op dat de afstand tussen de twee vectoren u = OP en v = OQ gelijk is aan de afstand tussen
de eindpunten P en Q van deze vectoren.
Hoeken en Orthogonaliteit
Het is ons bekend dat in R2 en R3 geldt:
u v = kuk kvk cos(),
waar gelijk is aan de door u en v ingesloten hoek. We zouden een soortgelijk formule ook graag
in Rn tot ons beschikking hebben. Echter, wat verstaan we in Rn onder de hoek tussen twee
vectoren, als n 4? Daarvoor eerst:
Definitie: Als u en v vectoren in Rn zijn ongelijk aan de nulvector, dan verstaan we onder
de hoek tussen u en v dat getal [0, ] met
cos() =
uv
.
kuk kvk
uv
kuk kvk
Definitie: Als u = 0 of als v = 0, dan heet iedere [0, ] een hoek tussen u en v.
Vanwege de onbepaaldheid van de hoek als u = 0 of als v = 0 zullen we altijd spreken van een
hoek (en niet de hoek) tussen u en v, ook als zowel u 6= 0 en v 6= 0.
GEVOLG 14.5. Als u en v vectoren in Rn zijn en [0, ] is een hoek tussen u en v dan geldt:
u v = kuk kvk cos().
3 Augustin
Louis Cauchy (1789-1857). Abel schreef in 1826 over hem: Cauchy is gek en daar is niets aan
te doen, maar hij is op dit moment de enige die weet hoe wiskunde gedaan moet worden. Cauchy heeft zich
met veel beziggehouden. Hij heeft onder andere de theorie ontwikkeld voor Fourier-getransformeerden en voor
diagonaliseringen van matrices.
112
Met de regel uv = kuk kvk cos() kan men ook in hogere Rn de hoek tussen twee vectoren bepalen.
Definitie: Als u en v vectoren in Rn zijn dan heten u en v orthogonaal (of ook loodrecht)
als = 2 een hoek tussen tussen u en v is.
14.2
Definitie: Het stelsel vectoren (v1 , . . . , vk ) in Rn heet orthogonaal als ieder tweetal verschillende vectoren in dit stelsel orthogonaal is, dus als:
vi vj = 0 als i 6= j, als i, j = 1, . . . , k
We zeggen ook dat de verzameling {v1 , . . . , vk } orthogonaal is.
Het stelsel vectoren (v1 , . . . , vk ) in Rn heet orthonormaal als het stelsel
orthogonaal is en bestaat uit eenheidsvectoren.
We zeggen ook dat de verzameling {v1 , . . . , vk } orthonormaal is.
Opmerking: Als {v1 , . . . , vk } een orthogonale verzameling niet-nul vectoren is, dan kan men
door normeren tot de orthonormale verzameling
1
1
v1 , . . . ,
vk
kv1 k
kvk k
komen.
Voorbeeld 14.8. Laat zien dat de verzameling vectoren {v1 , v2 , v3 } met:
3
1
1/6
v1 = 1 , v2 = 2 en v3 = 2/3
1
1
7/6
113
3/
11
Omdat: kv1 k = 11 leidt normering van v1 tot w1 = 1/11 .
1/ 11
1/ 6
1/66
w3 = 4/ 66 . Daarom is {w1 , w2 , w3 } de gezochte orthonormale verzameling.
7/ 66
STELLING 14.9. Als {v1 , . . . , vk } een orthogonale verzameling niet-nulvectoren is in Rn , dan
is de verzameling {v1 , . . . , vk } lineair onafhankelijk.
Bewijs: Stel dat:
c1 v1 + + ck vk = 0
We tonen aan dat ci = 0 voor i = 1, . . . , k. Als volgt. Fixeer i en bekijk
0 = vi 0 = vi (c1 v1 + + ci vi + + ck vk ) =
= vi (c1 v1 ) + + vi (ci vi ) + + vi (ck vk ) = 0 + + ci kvi k2 + + 0 = ci kvi k2
Definitie: Stel dat W een lineaire deelruimte is van Rn . B = {b1 , . . . , bk } heet een orthogonale basis van W als B een basis is, en als verzameling orthogonaal is. B heet een
orthonormale basis van W als B een basis is, en als verzameling orthonormaal is.
Het is duidelijk dat een orthonormale basis voor W ook een orthogonale basis voor W is. Via
normeren kan vanuit een orthogonale basis een orthonormale basis worden geconstrueerd.
114
2
2
4
3
1
6
2/30
4/105
2/6
3/ 30
1/ 6
6/ 105
w1 =
1/ 30 , w2 = 1/ 6 en w3 = 2/ 105 en dus zal C = {w1 , w2 , w3 } een
0
4/ 30
7/ 105
orthonormale basis zijn voor W .
We weten allen dat als B = {b1 , . . . , bk } een basis is voor W en b W is gegeven, dan bestaan er
unieke c1 , . . . , ck R zodat
b = c 1 b1 + + c k bk
De scalairen c1 , . . . , ck zijn te bepalen door het stelsel [b1 . . . bk |b] op te lossen. Als de basis
orthogonaal is kan dit sneller.
STELLING 14.12. Stel dat W een lineaire deelruimte is van Rn met basis B = {b1 , . . . , bk } en
x W is gegeven.
1. Als B een orthogonale basis is voor W , dan geldt:
x b1
x bk
x=
b1 + +
bk .
b1 b1
bk bk
2. Als B een orthonormale basis is voor W , dan geldt:
x = (x b1 )b1 + + (x bk )bk .
Bewijs: 1. Er bestaan zeker (unieke) ci R zodat x = c1 b1 + + ck bk . We tonen aan dat
ci =
x bi
voor i = 1, . . . , k.
bi bi
Orthogonale matrices
a1 a1 a1 a2
a2 a1 a2 a2
T
A A=
.
.
ak a1 ak a2
a1 ak
a2 ak
.
ak ak
Bewijs: Het (i, j)de element van AT A is het matrixproduct van de ide rij van AT en de j de kolom
van A, is dus aTi aj = ai aj .
GEVOLG 15.2. Gegeven zijn een stel vectoren a1 ak in Rn .
Bewijs: Triviaal.
Matrices met orthonormale kolommen zijn belangrijk in toepassingen en ook in computer algoritmes met matrixberekeningen. We weten al van Gevolg 15.2:
STELLING 15.3. De kolommen van de m n matrix U zijn orthonormaal als en slechts U T U =
In .
Definitie: Een matrix Q heet een orthogonale matrix als deze matrix Q vierkant is (zeg
n n) en als de kolommen van Q een orthonormale verzameling vectoren in Rn is.
115
116
w1 =
11
1
11
1
11
6
2
6
1
6
, w2 =
, w3 =
66
4
66
7
66
hebben we in Voorbeeld 14.8 laten zien dat deze orthonormaal zijn. Dus is de matrix
3
1
1
Q=
11
1
11
1
11
6
2
6
1
6
66
4
66
7
66
een orthogonale matrix. Omdat volgens Stelling 15.3 geldt: QT Q = I3 en omdat Q vierkant is,
zal gelden:
3
1
1
=Q =
Verrasend, nietwaar?
11
1
6
1
66
11
2
6
4
66
11
1
6
7
66
!!
STELLING 15.5. Laat Q een vierkante matrix zijn. De volgende uitspraken zijn equivalent:
1. Q is een orthogonale matrix,
2. De kolommen van Q zijn orthonormaal,
3. QT Q is de eenheidsmatrix,
4. Q is inverteerbaar en Q1 = QT ,
5. QQT is de eenheidsmatrix,
6. De rijen van Q zijn orthonormaal,
7. QT is orthogonaal.
Bewijs: 1.2. Triviaal. Dit is de definitie (want gegeven is dat Q vierkant is).
2.3. Triviaal. Dit is Stelling 15.3.
3.4. Als QT Q = I en Q is vierkant, dan volgt QT = Q1 en vice versa.
4.5. Idem.
5.6. QQT = I (QT )T QT = I en volgens Stelling 15.3 is dit equivalent met de kolommen van
QT zijn orthogonaal. Equivalent, de rijen van Q zijn orthogonaal.
6.7. Dit is de definitie (ook QT is vierkant).
Opmerking: Om na te gaan of een gegeven matrix orthogonaal is, is de definitie (de kolommen
zijn orthonormaal) redelijk bruikbaar. Echter in theoretische beschouwingen is de karakterisering
Q is orthonormaal als en slechts als Q1 = QT veel handiger. Hoe zou je kunnen nagaan dat het
product van twee orthogonale matrices weer orthogonaal is?
15.2
117
Het begrip normaal van een vlak in R3 generaliseren we tot het begrip orthogonaal complement
van een deelruimte in Rn .
Definitie: Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn. De verzameling van alle vectoren
orthogonaal met W heet het orthogonaal complement van W en wordt genoteerd met
W .
Dus
W = {v Rn : v w = 0 voor alle w W }
We geven enkele eigenschappen van het orthogonaal complement.
STELLING 15.7. Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn. Dan geldt:
1. W is een lineaire deelruimte van Rn .
2. W W = {0}.
3. (W ) = W .
Bewijs: 1. Ga na.
2. Als w W W , dan ww en dus w w = 0 kwk2 = 0 w = 0.
3. Dit is nog vrij lastig om te bewijzen. Het bewijs staat in de volgende paragraaf maar het wordt
niet op college getoond.
118
1
0
2
1
1
3
1
0 2
1
1 3
1 1
2 1 | 0
1 0
4 0 | 0
[AT |0] = 0 1 2 1 | 0 0 1 2 1 | 0
2 3
2 3 | 0
0 0
0 0 | 0
0
4
0
4
4x3
1
2
1
2x3 x4
2
+ x4
en dus zal B =
,
een
Daarom: x =
= x3
1 0
x3
1
0
1
0
1
0
x4
basis zijn van W . (Merk op dat iedere basis vector orthogonaal is met iedere vi , voor i = 1, 2, 3.)
119
Opmerking: Bij het vorige voorbeeld kan het rekenwerk ietwat bepertkt worden. Omdat er
geldt: v3 = 2v1 + v2 , geldt dat: {v1 , v2 } ook W opspannen; {v1 , v2 } is een basis voor Col(A) =
W en als we schrijven: B = [v1 v2 ], dan geldt weer: W = Col(B). Daarom geldt: W = Nul(B T )
en oplossen van het stelsel [B T |0] levert:
1 1
2 1 | 0
1 0
4 0 | 0
T
[B |0] =
0 1 2 1 | 0
0 1 2 1 | 0
en dit zal dezelfde basis voor W opleveren.
De les die uit deze opmerking getrokken kan worden is, probeer W als span te zien van een minimaal
aantal vectoren (dus van een basis van W ), dat reduceert het rekenwerk van het stelsel [AT |0] tot
een minimum.
1 1 2 2
Voorbeeld 15.11. Beschouw de matrix A = 2 2 1 1 en de bijbehorende lineaire deel3 3 3 3
4
ruimte W = Nul(A) (van R ). Bepaal een basis voor het orthogonaal complement W .
Antwoord: Omdat W = Col(AT ), vegen we de matrix AT naar echelonvorm.
1 2 3
1 0 0
1 2 3
0 1 0
AT =
2 1 3 0 0 0
2 1 3
0 0 0
1
2
1
2
We concluderen dat als v1 =
2 en v2 = 1 , dat dan {v1 , v2 } een basis vormen voor
2
1
Col(AT ) = W .
120
15.3
De orthogonale decompositiestelling
STELLING 15.12. (De Orthogonale Decompositie Stelling) Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn en stel v Rn . Dan bestaan er unieke vectoren w W en w W
met
v = w + w
121
STELLING 15.14. Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn. Dan geldt:
(W ) = W
Projectiematrices en spiegelingsmatrices
In het vorige college is de orthogonale projectie van een vector x op een deelruimte W Rn
gedefinieerd. Deze werd genoteerd met projW (x) en projW beschouwen we als een afbeelding
projW : Rn Rn . De volgende formule was afgeleid voor deze projectie:
Als B = {b1 , . . . , bk } een orthogonale basis is van W . Dan geldt:
bk x
b1 x
projW (x) =
b1 + +
bk
b1 b1
bk bk
Evenzo is de spiegeling van een vector x t.o.v een deelruimte W Rn gedefinieerd. Deze werd
genoteerd met SW (x) en SW beschouwen we als een afbeelding SW : Rn Rn . We hebben
ingezien dat
SW (x) = 2 projW (x) x
We verkrijgen dus de volgende formule voor deze spiegeling:
124
= q1 (qT1 x) + + qk (qTk x) = (q1 qT1 )x + + (qk qTk )x = (q1 qT1 + + qk qTk )x = (QQT )x
Opmerking: Een gevolg van bovenstaande stelling is dat de uitkomst P = QQT onafhankelijk
is van de gekozen orthonormale basis!
De matrix P wordt een projectiematrix genoemd van de projectie op W , of ook de standaardmatrix van de projectie op W en wordt vaak genoteerd met [projW ]. Dus:
projW (x) = [projW ]x
Evenzo:
STELLING 16.3. Laat W een deelruimte zijn van Rn . Dan bestaat een unieke n n matrix S
met de eigenschap:
SW (x) = Sx, voor alle x Rn
Er geldt:
S = 2[projW ] I.
Bewijs: Voor de uniciteit van de matrix: laat als in bovenstaande stelling zien dat
S = [ SW (e1 ) . . . SW (en ) ]
Voor het bestaan van de matrix S gebruiken we het bestaan van de projectiematrix: omdat
SW (x) = 2 projW (x) x volgt:
SW (x) = 2 projW (x) x = 2[projW ]x Ix = (2[projW ] I)x.
De matrix S wordt een spiegelingsmatrix genoemd (van de projectie t.o.v. W ), of ook de standaardmatrix van de spiegeling t.o.v. W en wordt vaak genoteerd met [SW ]. Dus:
SW (x) = [SW ]x
16.2
125
In deze paragraaf bepalen we een methode om voor een gegeven lineaire deelruimte W van Rn een
orthogonale basis te construeren. Het idee is om vanuit een gegeven basis {b1 , . . . , bk } van W stap
voor stap de orthogonale verzameling {w1 , . . . , wk } te bouwen. Als W tweedimensionaal is, is dit
niet al te moeilijk.
1
2
Voorbeeld 16.4. Stel dat W = Span{b1 , b2 } met b1 = 1 en b2 = 0 . Construeer een
0
1
orthogonale basis {w1 , w2 } voor W .
Antwoord:
Het is duidelijk dat {b1 , b2 } een basis is voor W , echter, deze basis is NIET orthogonaal.
Als w1 nemen we b1 .
Als w2 nemen we de component van b2 orthogonaal met b1 = w1 . Dus:
2
1
1
w 1 b2
2
1 = 1
w2 = b2 projw1 (b2 ) = b2
w1 = 0
w1 w1
2
1
0
1
Tenslotte: {w1 , w2 } vormen inderdaad een orthogonale basis voor W .
1
2
2
1
1
2
2
1
3/2
1 2 1 3/2
w 1 b2
w2 = b2 projw1 (b2 ) = b2
w1 =
0 4 1 = 1/2
w1 w1
1
1
1/2
Nu zien we waar het handigheidje voor was: om de breuken in w2 weg te werken. Dus:
3
3
w2 = 2w2 =
1 .
1
Merk op dat Span{b1 , b2 } = Span{w1 , w2 }. Ook is {w1 , w2 } een orthogonale basis voor Span{b1 , b2 }.
Als w3 nemen we de component van b3 orthogonaal met Span{b1 , b2 }. Deze kunnen we berekenen, want we hebben een orthogonale basis voor Span{b1 , b2 } tot onze beschikking, namelijk
{w1 , w2 }! Handig als we zijn schrijven we eerst w3 , dus:
w 1 b3
w 2 b3
w3 = b3 projSpan{b1 ,b2 } (b3 ) = b3
w1
w2 =
w1 w1
w2 w2
126
1
2
2 1 1 15
1 4 1 20
1
2
3
1/2
3
0
=
1 1/2
1
1
1
0
Het hier boven beschreven proces om vanuit een gegeven basis {b1 , . . . , bk } van W stap voor stap
de orthogonale verzameling {w1 , . . . , wk } te bouwen heet: het Gram-Schmidt proces. Dit
proces gaat in Cn op dezelfde manier.
Het Gram-Schmidt proces verloopt op de volgende manier:
(1) Op stap 1 wordt w1 gebouwd zodat Span{w1 } = Span{b1 }.
(2) Op stap 2 wordt w2 gebouwd zodat w2 w1 en Span{w1 , w2 } = Span{b1 , b2 }.
(3) Op stap 3 wordt w3 gebouwd zodat:
w3 Span{w1 , w2 } en Span{w1 , w2 , w3 } = Span{b1 , b2 , b3 }.
.. .. ..
. . .
() Op stap wordt w gebouwd zodat:
w Span{w1 , . . . , w1 } en Span{w1 , . . . , w } = Span{b1 , . . . , b }.
Wat zal de volgende stap worden om w+1 te construeren?
Bekijk b+1 . Voor de hand ligt te nemen:
w+1 = b+1 projSpan{b1 ,...,b } (b+1 )
De projectie projSpan{b1 ,...,b } (b+1 ) is te bepalen, want bij de vorige stap is juist de orthogonale
basis {w1 , . . . , w } voor Span{b1 , . . . , b } geconstrueerd. Dus:
w+1 = b+1
w1 b+1
w1 w1
w1
w b+1
w w
Dit gaat voort totdat wk geconstrueerd is, en dan is de orthogonale basis {w1 , . . . , wk } van W
verkregen. U heeft het orthogonaliserings proces van Gram4 -Schmidt5 aanschouwd.
4 Jorgen Gram (1850-1916) gaf les aan de universiteit van Kopenhagen en was tevens managing director van een
verzekeringsmaatschappij. In 1874 publiceerde hij het artikel Sur quelques th
eor`
emes fondamentaux de lalg`
ebre
moderne in Mathematische Annalen over lineaire algebra.
5 Erhard Schmidt (1876-1959) promoveerde onder leiding van Hilbert aan de universiteit van G
ottingen. Hij
was
e
en van de grondleggers van de huidige functionaalanalyse en heeft veel onderzoek gedaan aan zogeheten
Hilbertruimten. Zijn naam is verbonden aan het Gram-Schmidt orthogonaliseringsproces, ook al was dit proces al
eerder gebruikt door Cauchy in 1836.
127
STELLING 16.6. Het Gram-Schmidt Process. Stel dat {v1 , . . . , vk } een basis is voor
de deelruimte W van Rn . Definieer:
w1 = v1 ,
w1 v2
w2 = v2 w
w1 ,
1 w1
w1 v3
w2 v3
w2 ,
w3 = v3 w1 w1 w1 w
2 w2
..
.
w1 vk
k1 vk
wk = vk w
w1 . . . ww
wk1 .
1 w1
k1 wk1
Dan geldt voor iedere = 1, . . . , k dat:
1. Span{v1 , . . . , v } = Span{w1 , . . . , w } = W ,
2. {w1 , . . . , w } is orthogonale basis W ,
3. w is de orthogonale projectie van v op W1 ( 2).
In het bijzonder geldt: {w1 , . . . , wk } is een orthogonale basis voor Wk = W .
De definitie van de orthogonale projectie van een vector x op een lineaire deelruimte is toch wel van
een redelijk abstract karakter. Dat deze definitie volledig overeenkomt met de driedimensionale
intutie is in eerste instantie verre van duidelijk. De volgende stelling zal dit duidelijk maken.
STELLING 17.1. Laat W een lineaire deelruimte van Rn zijn en stel x Rn . Dan geldt:
projW (x) is het (unieke) punt in W met de kleinste afstand d(projW (x), x) tot x.
w = projW (x)
w1
v = w1 w
Bekijk daartoe u = x w = w W en v = w1 w W . Merk op:
uv
want u = w is orthogonaal met iedere w W .
Pythagoras levert:
ku vk2 = kuk2 + kvk2
en dus:
kx w1 k2 = kx wk2 + kvk2
en omdat kvk 6= 0 geldt:
kx w1 k2 > kx wk2
129
130
17.2
In deel 1 van deze cursus hebben we ons bezig gehouden met het oplossen van het stelsel
Ax = b.
We weten dat het stelsel Ax = b oplosbaar is als en slechts als b Col(A). En als het stelsel
inconsistent was, dan was dat het antwoord op de vraag.
Maar wat als er wel een oplossing zou moeten bestaan, maar dat, bijvoorbeeld door meetfouten in
de b, het stelsel inconsistent geworden is? Moeten we dan blijven meten totdat er consistentie is,
wat vrij lastig kan zijn omdat Col(A) slechts een klein gedeelte van de ruimte kan zijn, of . . . Nee,
we pakken het probleem anders aan.
Bepaal die x (of x-sen) zodat kAx bk minimaal is.
Als x Rn alle waarden doorloopt, doorloopt Ax alle waarden in Col(A). En dus vertelt Stelling 17.1 ons dat we eigenlijk de vergelijking
Ax = projCol(A) (b)
aan het oplossen zijn. Deze vergelijking is zeker consistent want projCol(A) (b) Col(A), d.w.z. er
bestaan zeker x Rn zodat kAx bk minimaal is.
Tenslotte, omdat kAx bk een (wortel van een) som van kwadraten is, heet de gevonden x de
kleinste kwadraten benadering van het stelsel Ax = b. Vaak wordt het zelfs de kleinste
kwadraten oplossing van het stelsel Ax = b genoemd. (En dat terwijl als Ax = b inconsistent is,
er helemaal geen oplossing zijn zal!) We merken hier ook op dat als Ax = b wel consistent is, dan
zal de kleinste kwadraten oplossing echt een oplossing zijn van het stelsel Ax = b.
Tenslotte, als x0 de kleinste kwadraten benadering van het stelsel Ax = b is, dan heet kAx0 bk
de kleinste kwadratenfout van de benadering of het residue.
De Normaalvergelijkingen
Om de kleinste kwadraten oplossing van het stelsel Ax = b te bepalen lijkt de volgende methode
voor de hand te liggen: bepaal eerst de projectie
projCol(A) (b)
en los dan het stelsel
Ax = projCol(A) (b)
op. Dit kan zeker, maar wij zullen een andere methode volgen, een veel sluwere methode die
achteraf toch niet echt moeilijk is.
131
4 0
2
A = 0 2 en b = 0 .
1 1
11
Bepaal tevens de kleinste kwadratenfout.
Oplossing.
4 0
4 0 1
17 1
AT A =
0 2 =
.
0 2 1
1 5
1 1
2
19
4
0
1
T
0 =
.
A b=
11
0 2 1
11
De normaalvergelijking AT Ax = AT b wordt:
19
17 1
x1
=
11
1 5
x2
Dit stelsel is simpel op te lossen en levert de kleinste kwadraten benadering:
x1
1
x=
=
x2
2
Omdat:
4 0
2
4
2
2
1
Ax b = 0 2
0 = 4 0 = 4
2
1 1
11
3
11
8
p
1 0 1 0
A=
1 0 1 0
1 0 0 1
1 0 0 1
benadering
van Ax= b als:
en b = 0
5
1
132
Oplossing
We bepalen de normaalvergelijking.
1
1 1 1 1 1 1
1
1
1
1
0
0
0
0
T
A A=
0 0 1 1 0 0 1
0 0 0 0 1 1 1
1
en
3
1 1 1 1 1 1
1
1 1 0 0 0 0 0
T
A b=
0 0 1 1 0 0
2
0 0 0 0 1 1 5
1
De aangevulde
6 2 2 2
2 2 0 0
2 0 2 0
2 0 0 2
1
1
0
0
0
0
0
0
1
1
0
0
0
0
0
0
1
1
6
2
2
2
2
2
0
0
2
0
2
0
2
0
0
2
4
=
|
4
1 0 0
1 |
3
| 4
0 1 0 1 | 5
0 0 1 1 | 2
|
2
|
6
0 0 0
0 |
0
En dit
levert
als kleinste kwadraten
benadering:
x1
3 x4
3
1
x2 5 + x4 5
1
x=
x3 = 2 + x4 = 2 + x4 1
x4
x4
0
1
Waarschuwing Vegen van het stelsel Ax = b heeft geen invloed op de oplossingen van het stelsel.
Het heeft echter wel invloed op de kleinste kwadraten benadering! Conclusie: als een stelsel [ A | b ]
geveegd wordt tot de echelonvorm [ E | c] om te zien of dit stelsel consistent is, en dit stelsel blijkt
inconsistent te zijn, ga dan om de kleinste kwadraten benadering te vinden de normal vergelijkingen
AT Ax = AT b oplossen en niet E T Ex = E T c.
Uniciteit kleinste kwadraten oplossing
Wanneer is de kleinste kwadraten benadering van het stelsel Ax = b uniek? We weten dat
een consistent stelsel Cx = d een unieke oplossing heeft als en slechts als de kolommen van C
onafhankelijk zijn. Omdat de kleinste kwadraten benadering van het stelsel Ax = b eigenlijk de
oplossing is van het consistente stelsel:
Ax = projCol(A) (b)
is, kunnen we concluderen dat:
133
Maar omdat de kleinste kwadraten benadering van het stelsel Ax = b ook de oplossing is van het
consistente stelsel:
AT Ax = AT b
is, kunnen we ook concluderen dat:
STELLING 17.9. Laat A een matrix zijn met onafhankelijke kolommen en beschouw het
stelsel Ax = b. Dan is er een unieke kleinste kwadraten benadering van dit stelsel, gegeven
door:
x = (AT A)1 AT b
Waarschuwing: Gebruik de formule x = (AT A)1 AT b nooit. Het oplossen van de normaal
vergelijking AT Ax = AT b is minder werk dan het bepalen van (AT A)1 !
17.3
Merkwaardigerwijs kunnen we nu een nieuwe formule vinden voor de orthogonale projectie van een
vector b op de kolomruimte van een matrix A. Inderdaad, laat Ax = b een stelsel zijn, waarbij
de matrix A onafhankelijke kolommen heeft. We weten dat er een unieke kleinste kwadraten
benadering van dit stelsel, gegeven door:
x = (AT A)1 AT b
Omdat dit eigenlijk de oplossing is van het stelsel Ax = projCol(A) (b) kunnen we concluderen:
Ax = A(AT A)1 AT b = projCol(A) b (!!!)
134
STELLING 17.10. Zij W een lineaire deelruimte van Rn . Stel dat {a1 , , ak } een basis
is voor W en definieer de n k matrix A = [a1 , , ak ]. Dan geldt: de standaardmatrix van
de orthogonale projectie op W gelijk is aan:
[projW ] = A(AT A)1 AT .
Bewijs: Het is duidelijk dat W = Col(A). Volgens wat hierboven staat is:
A(AT A)1 AT b = projCol(A) (b) = projW (b)
en wel voor iedere b Rn . Maar dan is de projectiematrix kennelijk: [projW ] = A(AT A)1 AT .
Wat als de kolommen van A niet onafhankelijk zijn? Dan zijn er meerdere kleinste kwadraten
benaderingen, maar ieder van die benaderingen is een oplossing van het stelsel Ax = projCol(A) (b).
Dus al die kleinste kwadraat oplossingen zullen dezelfde Ax leveren, die gelijk is aan projCol(A) (b).
Controleer dit maar bij voorbeeld 17.5
Concluderend kunnen we nu zeggen dat we twee methoden hebben om de projectiematrix [projW ]
te bepalen, voor een gegeven deelruimte W . In beide gevallen is een basis B = {a1 , . . . , ak } van
W nodig (dus die moet U kunnen bepalen).
Methode 1. Via het Gram-Schmidt proces een orthogonale basis bepalen en deze normeren. Zo
is een orthonormale basis {q1 , . . . , qk } verkregen van W . Als Q = [q1 . . . qk ] dan geldt: [projW ] =
QQT .
Methode 2. Bekijk de matrix A = [a1 . . . ak ]. Dan geldt [projW ] = A(AT A)1 AT .
135
136
137
6
1
2. Beschouw de vector x = 0 en de vector u = 1 .
3
2
(a) Bepaal de (orthogonale) projectie van x op u.
(b) Bepaal de component van x loodrecht op u.
(c) Bepaal oneindig veel vectoren y met de zelfde projectie op u als x.
3. (a) Schrijf het lineaire stelsel op dat bij de volgende aangevulde matrix hoort.
1
1
1
1
2
2 1 1 2
1
1
3 2 11 4
(b) Geef de aangevulde matrix van het volgende lineaire stelsel in de variabelen x1 , x2 , x3 .
2x1 + x2 x3 = 8
x1 + 8x2 + 5x3 = 0
(c) Geef de aangevulde matrix van het volgende lineaire stelsel in de variabelen x1 , x2 , x3 en x4 .
2x1 + x2 x3 = 8
x1 + 8x2 + 5x3 = 0
(d) Vind u bovenstaande vraag flauw of kinderachtig? Bekijk dan het volgende voorbeeld.
(i) Wat is de vergelijking van het vlak (in de ruimte) door (1, 1, 0) en (0, 2, 0) loodrecht op
het x, y-vlak?
(ii) Wat is de vergelijking van het vlak door (4, 0, 0) en (2, 1, 0), loodrecht op het x, y-vlak?
(iii) Aan welk stelsel voldoen de punten (x, y, z) die op beide vlakken liggen?
(iv ) Wat is de overeenkomst van dit stelsel met het stelsel uit opgave 3c?
(e) Bovenstaande in beschouwing nemend, is het dan begrijpelijk dat de aangevulde matrix notatie
de voorkeur heeft boven die van het stelsel? Wat is die reden dan? (En niet een kortere
notatie noemen.)
4. Los de
volgende stelsels op door de aangevulde matrix te vegen naar driehoeksvorm:
x1 + x2 + 3x3 = 25
2x1 x2 + 4x3 = 55
(a)
x2 + x3 = 15
x
3x3 = 8
1
2x1 + 2x2 + 9x3 = 7
(b)
x2 + 5x3 = 2
3x2 + 4x3 = 4
x1
(c)
3x1 7x2 + 8x3 = 8
= 10
x1 3x2
x1 + x2 + 5x3 = 2
(d)
2x2 + x3 = 0
138
5. We weten: drie vergelijkingen met drie onbekenden oplossen is i.h.a. het bepalen van de gemeenschappelijke punten van de drie vlakken die bij de drie vergelijkingen horen.
(a) Teken drie vlakken in de ruimte zodat de oplossing van het overeenkomstige stelsel een lijn is.
(b) Teken drie vlakken in de ruimte zodat het overeenkomstige stelsel inconsistent is.
(c) Teken drie vlakken in de ruimte zodat het overeenkomstige stelsel een oplossing heeft.
(d) Bestaan er drie vlakken in de ruimte zodat het overeenkomstige stelsel een vlak tot oplossing
heeft?
1
1
2
6. Beschouw de drie vectoren v1 = 1 , v2 = 1 en v3 = 0 in R3 .
2
1
1
1
(a) Ga na of de vector b = 3 een lineaire combinatie is van v1 , v2 , v3 .
5
(b) Ga na of de vector v1 een lineaire combinatie is van v1 , v2 , v3 .
(c) Ga na of de vector v1 een lineaire combinatie is van v2 , v3 .
(d) Bestaat er een vector u R3 die geen lineaire combinatie is van v1 , v2 , v3 ?
139
4 0 2 3
11 2 3 4
0 1 1 0
0 10 1 0
(a) A1 =
0 1 1 0 en A2 = 0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 5
1 1 1 1
10 9 8
0 0
0 1 1
0
0
(b) B1 =
0 0 10 5 en B2 = 0 0 1
0 0
0 0
0 0 0
7
0
1
1
1 0 1 0
1 0 0
0
0 1 1 0
0
en A2 = 0 1 1
(a) A1 =
0 0 0 0
0 0 0 1
0 0 0 0
0 0 0
0
1 1 0 1
1 1 0 0
0 0 1 0
0 1 1 0
(b) B1 =
0 0 0 0 en B2 = 0 0 1 1
0 0 0 0
0 0 0 1
3. Laat A en B twee m n matrices zijn. Gebruik de eigenschappen:
1. Een matrix heeft een unieke gereduceerde ecehelonvorm (Stelling 2.4)
2. Veegstappen zijn omkeerbaar
om aan te tonen: de matrices A en B zijn rijequivalent (d.w.z. zijn naar elkaar te vegen) als en
slechts als A en B dezelfde gereduceerde echelonvorm hebben.
4. Voor ieder
van de volgende matrices
A1 en
A2 waarbij:
1
3
1
3
1
3 1
1
A1 = 8 24 5 21 en A2 = 1 3
2
0 :
3
9
1
7
0
0 1 1
(a) Veeg Ai naar gereduceerde echelon vorm
(b) Wijs de pivotkolommen en de pivotposities van Ai aan op de gebruikelijke manier.
(c) Ga na of de twee matrices rijequivalent zijn en zo ja, leg uit hoe deze naar elkaar te vegen zijn.
5. Ga na dat van de volgende stelsels de coefficientenmatrix in gereduceerde echelonvorm is. Geef
aan wat de vrije variabelen en wat de gebonden variabelen zijn. Schrijf de oplossing in vectorparametervorm (vegen is dus niet meer nodig).
x1 + 2x2
4x4 = 4
(a)
x3 6x4 = 2
+ 3x3
= 0
x1
x2 2x3
= 2
(b)
x4 = 1
6. Ga na
welke van de volgende stelsels consistent zijn.
x2 + 5x3 = 4
x1 + 4x2 + 3x3 = 2
(a)
2x1 + 7x2 + x3 = 1
140
3x1
5x1
(b)
x1
+
+
+
2x2
3x2
x2
+
+
x3
3x3
x3
= 1
= 2
= 1
7. Ga na of de volgende stelsels consistent zijn. Zo ja, los de stelsels op en schrijf het antwoord in
vectorparametervorm.
3x1 + 2x2 + x3 = 1
x
+ x2 x3 = 0
1
3x1 2x2 + 5x3 + x4 = 1
x1 + x2 3x3 + 2x4 = 2
(b)
x1 + x2 3x3 + x4 = 5
(c)
2x1 x2 + x3 2x4 = 2
x1 2x2 + x3 + 2x4 = 2
= b1
x1 x2
stelsel wordt gegeven door x1 + 3x2 2x3 = b2
x1 + 3x2 4x3 = b3
Los het stelsel op als de termen bi respectievelijk 1, 1 en 1 zijn.
Dezelfde vraag maar nu met 0, 0 en 0.
Waar moeten b1 , b2 en b3 aan voldoen opdat het stelsel consistent is?
141
4
3
1
2
0 2
2 2
0
0
( 2)( + 1) 0
(a) Geef alle waarden van en waarvoor dit stelsel geen oplossingen heeft.
(b) Geef alle waarden van en waarvoor dit stelsel oneindig veel oplossingen heeft.
(c) Geef alle waarden van en waarvoor dit stelsel precies een oplossing heeft.
2. [Tentamen wi2142TNW, 24.08.04, iets aangepast]
Gegeven is het stelsel
x1 + 3x2 + x3 + x4 = 0
2x1 + 3x2 + 2x3 x4 = 3
4x1 + 6x2 + 2 x3 + x4 =
(, R).
(a)
(i) Voor welke waarden van en heeft het stelsel geen oplossingen?
(ii) Voor welke waarden van en heeft het stelsel oneindig veel oplossingen?
(iii) Voor welke waarden van en heeft het stelsel precies een oplossing?
(b) Los het stelsel op voor = 2 en = 2.
1
3. Van de matrixvergelijking Ax = b met A = 4
7
vector b als lineaire combinatie van de kolommen
2
2 3
5 6 is x = 1 de oplossing. Schrijf de
3
8 9
van de matrix A.
7
3
6
(b) Voor de vectoren u = 2 , v = 1 en w = 1
5
3
0
dit feit om zonder rijoperaties de matrixvergelijking
7 3
x
1
2 1
=
x2
5 3
geldt: 3u 5v w = 0. Gebruik
6
1
0
op te lossen.
5. Gegeven zijn twee
1 2
4 5
7 8
3 6
1
1 2
6 15 met xp = 1 en 4 5
9 24
1
7 8
3
0
1
6 3 met xp = 1
9 6
1
142
6. Stel dat de matrixvergelijking Ax = b een unieke oplossing heeft. Wat kunt u zeggen over de
oplossingsverzameling van de vergelijking Ax = b1 , als b1 6= b?
7. Geef bij elk van de volgende uitspraken aan of deze waar of onwaar is (en leg uit waarom):
(a) Een lineair stelsel vergelijkingen met minder vergelijkingen dan onbekenden heeft oneindig
veel oplossingen.
(b) Een consistent lineair stelsel vergelijkingen met minder vergelijkingen dan onbekenden heeft
oneindig veel oplossingen.
(c) Laat A een matrix zijn. Als het stelsel Ax = 0 slechts de triviale oplossing heeft, dan heeft
het stelsel Ax = b voor iedere b Rn een unieke oplossing.
(d) Laat A een vierkante matrix zijn. Als het stelsel Ax = 0 slechts de triviale oplossing heeft
(dat is x = 0), dan heeft het stelsel Ax = b voor iedere b Rn een unieke oplossing.
(e) De som van twee oplossingen van een lineair stelsel vergelijkingen is ook een oplossing van dit
stelsel.
(f) De som van twee oplossingen van een homogeen lineair stelsel vergelijkingen is ook een oplossing van dit stelsel.
(g) Een scalair veelvoud van een oplossing van een homogeen lineair stelsel verge
lijkingen is ook een oplossing van dit stelsel.
8. Bepaal de oplossing z C3 van het volgende lineaire stelsel over C.
iz1 + z2 + (2 + i)z3 = 1
143
Opgaven college 4
1. Behandel de vectoren v1 , v2 , v3 als in Voorbeeld 4.4 en Voorbeeld 4.5 om Span{v1 , v2 , v3 } te
bepalen.
1
3
1
(a) v1 = 2 , v2 = 2 en v3 = 1 .
3
1
1
1
3
1
(b) v1 = 2 , v2 = 2 en v3 = 2 .
3
1
1
2. Geef een voorbeeld van drie vectoren v1 , v2 , v3 R3 zo dat v1 Span{v2 , v3 } maar v3
/
Span{v1 , v2 }.
3. Bepaal ofde vector
v in de opspanning
zit van de daaropvolgende vectoren.
1
1
2
(a) v =
, u1 =
, u2 =
.
2
1
1
2
1
1
(b) v = 1 , u1 = 1 , u2 = 0 .
6
2
3
2
1
1
0
(c) v = 1 , u1 = 1 , u2 = 0 , u3 = 1 .
6
2
3
1
1
1
0
1
(d) v = 2 , u1 = 1 , u2 = 1 , u3 = 0 .
3
0
1
1
4. Ga na of de volgende stelsels vectoren in R3 de ruimte R3 opspannen. Zo niet, geef een vector die
niet in de
opspanning
zit.
1
1
1
(a) u1 = 1 , u2 = 0 , u3 = 3 .
1
2
1
1
1
1
(b) u1 = 1 , u2 = 0 , u3 = 3 .
1
2
1
1
1
(c) u1 = 1 , u2 = 0 .
1
3
5. Bepaal bij de volgende vectoren alle waarden van de parameter h zodat de gegeven vectoren de
ruimte Rnwaarinze zitten
opspannen.
1
3
1
(a) u1 = 1 , u2 = 5 , u3 = 5 .
4
7
h
1
1
1
1
1
1
2
1
(b) v1 =
1 , v2 = 2 , v3 = 1 en v4 = 1 .
2
1
1
h
144
1
1
2
(c) w1 =
2 , w2 = h2 en w3 =
1
1
1
1
2
(d) z1 = 2 , z2 = 1 , z3 = 5 en
1
1
2
1
1
.
1
h
0
z4 = h .
0
145
Opgaven college 5
1. Toon aan: als het stelsel {v1 , . . . , vk } de nulvector bevat, dan is dit stelsel afhankelijk.
2. Toon aan: een stelsel v1 , v2 van twee vectoren is afhankelijk als en slechts als een van de twee
vectoren een scalair-veelvoud is van de ander.
3. Bewijs of weerleg de volgende uitspraken.
(a) Als het stelsel {v1 , . . . , vk } afhankelijk is, dan is het grotere stelsel {v1 , . . . , vk , vk+1 } dat ook.
(b) Als het stelsel {v1 , . . . , vk } onafhankelijk is, dan is het grotere stelsel {v1 , . . . , vk , vk+1 } dat
ook.
(c) Als het stelsel {v1 , . . . , vk } afhankelijk is, dan is het kleinere stelsel {v1 , . . . , vk1 } dat ook.
(d) Als het stelsel {v1 , . . . , vk } onafhankelijk is, dan is het kleinere stelsel {v1 , . . . , vk1 } dat ook.
4. Bepaal bijieder
1
(a) v1 = 1
4
1
(b) v1 = 1
4
1
(c) v1 = 1
4
van
de volgende
gevallen voor
welke
waarden van h de vectoren afhankelijk zijn.
3
1
, v2 = 5 en v3 = 5 .
7
h
2
1
, v2 = 2 en v3 = 5 .
8
h
3
1
1
, v2 = 5 en v3 = 5 en v4 = h .
7
1
h
5. Bepaal van elk van de volgende stellen vectoren of deze afhankelijk of onafhankelijk zijn. Probeer
het eerst via inspectie in te zien (d.w.z. uit het hoofd). Leg in die gevallen wel uit hoe je tot het
antwoord
gekomen
bent.
2
1
(a) 1 , 4
3
4
0
2
2
(b) 1 , 1 , 0
2
3
1
0
5
1
3
1 0 1 1
(c)
1 , 0 , 5 , 2
2
0
6
3
2
3
1
(d) 2 , 1 , 5
1
2
2
3
5
4
1
(e) 2 , 3 , 3 , 0
4
6
6
2
1
1
1
0
1 1 0 1
(f)
1 , 0 , 1 , 1
0
1
1
1
6. (a) Gegeven is de onafhankelijke verzameling {v1 , v2 } in Rn . Toon aan dat {v1 + v2 , v1 v2 }
146
3 0
1 5
B=
4 2
0
2
1
3
1
C = 3
5
2
4 ,
6
Bewijs dat de som van twee symmetrische n n matrices weer symmetrisch is.
Waar of niet: als A symmetrisch is dan is cA ook symmetrisch (met c R)?
Toon aan: als A een vierkante matrix is dan is de matrix A + AT ook symmetrisch.
Wat geldt voor A + AT als A geen vierkante matrix is?
147
Opgaven college 6
1. Laat
A=
3 0
1 5
B=
4 2 1
0
2 3
E=
4 2
1 2
C = 3 4 ,
5 6
F =
1
2
D=
0 3
2
1
7 17 39 5
0 0 0
(a) A = 5
3 2
0 , B = 0 2 0
2 5 12 8
1 1 0
0 1 0 0
1
2
3
4
0 0 0 1
4 5
3
2
(b) A =
1 0 0 0 , B = 0
1 1 7
0 0 1 0
12
8 11
5
3
1
0
4 0
0
1 , B = 0 8
0
(c) A = 2 2
1
5 3
0 0 3
1 0 0
3
1
0
1
(d) A = 0 1 0 , B = 2 2
2 0 1
1
5 3
3. Bepaal door proberen voorbeelden van reele 2 2-matrices A, B, C, D, E en F waarvoor geldt
(a) A2 = I;
(b) B 2 = 0 terwijl B 6= 0;
(c) CD = DC met CD 6= 0;
(d) EF = 0, terwijl alle kentallen van E en F ongelijk aan nul zijn.
4. Geef bij elk van de volgende uitspraken aan of deze waar of onwaar is (en leg uit waarom). De
afmetingen van matrices A, B en C zijn steeds zo dat de algebrasche operaties gedefinieerd zijn.
(a) Als A = B, dan AC = BC.
(b) Als AC = BC, dan A = B.
(c) Als AB = 0 dan A = 0 of B = 0.
(d) Als A + C = B + C, dan A = B.
(e) Als A2 = I, dan A = I.
(f) De kentallen van A2 zijn allemaal 0.
5. A en B zijn vierkante matrices van gelijke afmetingen.
(a) Welke van de volgende matrices zijn gelijk aan (A + B)2 ?
148
(i) (B + A)2 ;
(ii) A2 + 2AB + B 2 ;
(iii) A(A + B) + B(A + B);
(iv ) (A + B)(B + A);
(v ) A2 + AB + BA + B 2 .
(b) Onder welke conditie geldt (A + B)2 = A2 + 2AB + B 2 ?
6. Bewijs: het product van twee bovendriehoeksmatrices is weer een bovendriehoeksmatrix.
7. (a) Geef een voorbeeld van twee symmetrische 2 2 matrices waarvoor het product AB niet symmetrisch is. Ga na of bij de door u gevonden matrices misschien wel geldt of BA symmetrisch
is?
(b) Toon aan: als A en B symmetrische n n matrices zijn, dan geldt AB is symmetrisch als en
slechts als AB = BA.
8. Beschouw de volgende veegstappen bij de matrices A en B. Bepaal matrices E1 en E2 zodat:
1
2 1
1
2
1 2
2
3 4
2
3 4 2 , E2 B =
E1 A = 1
1 2 2 3
1 2 1 2
+
1
1 1
+
149
Opgaven college 7
1 2
4 6
1. (a) Laat zien dat
en 2
1
10 14
1
0
(b) Gebruik inverse matrices om de oplossing
4x1 6x2 = 8
10x1 14x2 = 6
2
1 inverteerbaar zijn en vind hun inversen.
1
van de volgende stelsels te vinden
x1 2x2 + 2x3 = 3
en
2x1 + x2 + x3 = 0
x1
x3 = 2
2
12 9
3 5
(a)
(b)
(c) 2
4 3
1
2
1
1 2 3
1
2 2
1
(d) 4 5 6 (e) 2 1 1 (f) 2
7 8 9
1
3 2
1
2
7 13
(g) 2 5 3
1
4
9
1
0
(h)
0
0
2
1
0
0
3
2
1
0
4
3
2
1
indien deze
bestaat.
3 4
1 1
1 2
2
1
5 4
4
6
0 1 0 0 0 0
2 0 2 0 0 0
0 3 0 1 0 0
(i)
0 0 1 0 2 0
0 0 0 3 0 1
0 0 0 0 2 0
2 4 2
(b) 1 r 3 inverteerbaar is.
1 1 2
6. (a)
(b)
(c)
(d)
7. Geef bij elk van de volgende uitspraken aan of deze waar of onwaar is (en leg uit waarom). De
afmetingen van matrices A, B en C zijn steeds zo dat de algebrasche operaties gedefinieerd zijn.
(a) Als AC = BC en C is inverteerbaar, dan A = B.
(b) Als AB = 0, en B is inverteerbaar, dan A = 0.
(c) Als twee van de matrices uit AB = C inverteerbaar zijn, dan de derde ook.
150
151
Opgaven college 8
1. Bekijk nog eens de definitie van de determinant zoals in paragraaf 8.1 en leg hiermee uit wat de
formule van de determinant van de 1 1-matrix A = [a1,1 ] is.
2. (a) Bepaal alle permutaties van {1, 2, 3, 4}.
(b) Schrijf iedere permutatie uit (a) als een product van cykels en bepaal daarmee het teken
van iedere permutatie.
(c) Gebruik het resultaat van onderdeel (a) om de algemene formule te bepalen van de determinant
a1,1 a1,2 a1,3 a1,4
a2,1 a2,2 a2,3 a2,4
a3,1 a3,2 a3,3 a3,4
a4,1 a4,2 a4,3 a4,4
3. Bereken
2
(a) 1
1
de determinanten
van
de
1
1
3
4 4 ,
(b) 5
0
2
1
volgende
in 8.2:
matrices
m.b.v. dedefinitie
0 8
1 2 3
a
1 1
0 7 ,
a 3 .
(c) 4 5 6 ,
(d) 1
4 2
7 8 9
4 2 a
0 2 0 0
1 0 1 0
0
0 1
3 0 0 0
0 1 0 1
5 2 , (b)
(a) 0
0 0 0 4 , (c) 1 1 0 0
3 1 4
0 0 1 0
0 0 1 1
5. Bepaal de volgende determinanten.
a 0
0
0
cos
sin cos
tan , (b) b c
(a)
d e
cos sin cos
0 0 0 2
0 0 3 c
,
(d)
0 1 d e
3 f g h
0
0
f
0 0
(c) 0 b
d e
a
c
f
2
, (d)
2
1
,
5
0
4
1
7
0
1
3
2
0
.
1
4
152
153
Opgaven college 9
1. Bepaal de
4
2
(a)
3
1
0
1
4
2 4 2
3 1
0
8 4
6
(d)
1
1
2
2
0 2
1 1
1
0
0 1
3 0
5 2 , (c)
(a) 3 0 2 , (b) 0
0 0
2 2
2
3 1 4
0 0
1
4 1
3
2
3 4
0
(d) 2 0 2 . (e) 1 3 2 , (f)
1
5 4
1
1
5
2
0
4. Bereken det A en det A1
2
0
als A =
0
0
3
2
0
0
4
3
2
0
2
3
3
4
2
3
3
3
1
1
2
2
0
0
,
4
0
1 0
0 1
.
0 0
1 1
5
4
.
3
2
Hier staat
j > i.
n+1j>i1 (xj
n+1j>i1
(xj xi )
154
Q
Dus als n = 2 dan n+1j>i1 (xj xi ) = (x3 x1 )(x2 x1 )(x3 x2 ).
Q
Als n = 3 dan n+1j>i1 (xj xi ) = (x4 x1 )(x3 x1 )(x2 x1 )(x4 x2 )(x3 x2 )(x4 x3 ).
(Hint:
omdat
de
berekening
x2 x1
x22 x21
xn1
xn1
xn2 xn1
2
1
vrij lastig is de
n1
n1
x3 x1
x23 x21
x3 x1
xn3 xn1
volgende opstap.
..
..
.
..
.
..
..
Het ligt voor de
.
.
.
n1
2
2
n1
n
n
hand om
xn x1
xn x1
xn x1
xn x1
xn+1 x1 x2 x2 xn1 xn1 xn xn
n+1
n+1
n+1
via vegen met de eerste rij en ontwikkelen naar de eerste kolom te verkrijgen bovenstaande determinant te verkrijgen. Vervolgens gaan we van rechts naar links kolomvegen.
Kolom n vervangen door kolom n x1 (n 1)de kolom.
Kolom n-1 vervangen door kolom (n 1) x (n 2)de kolom. Etc.
1
Nu kan men bij iedere rij de term (kijk zelf maar) buiten haakjes halen.
De determinant van deze opgave heet de VanderMonde determinant, genoemd naar de Franse
wiskundige A. T. Vandermonde (1735-1796).
(b) Gebruik de VanderMonde determinant om het volgende te bewijzen: als x1 , . . . , xn+1 (n+1)
verschillende getallen in R zijn en b1 , b2 , . . . , bn , bn+1 zijn gegeven waarden in R, dan bestaat
er een uniek polynoom p(x) = a0 +a1 x+ +an xn van de graad tenhoogste n zodat p(xi ) = bi
(voor i = 1 . . . n + 1).
10. Gebruik de regel van Cramer
om de volgende twee stelsels op te lossen.
2x1 + x2 = 7
3x1 2x2 = 7
3x1 + x3 = 8
en
5x1 + 6x2 = 5
x2 + 2x3 = 3
11. Volgens Stelling 9.14 geldt: A regulier dan ook adj(A) regulier.
Toon nu aan: als A een singuliere matrix is, dan is adj(A) ook een singuliere matrix.
(Hint. Als A singulier is dan geldt volgens Stelling 9.13: A adj(A) = 0. Als adj(A) regulier zou
zijn dan geldt: A?? en dus adj(A) =??. Tegenspraak!)
12. Toon aan: als A een n n matrix (met n 2) dan det(adj(A)) = (det(A))n1
13. Toon aan: als A een reguliere n n matrix (met n 2) dan is adj(A) inverteerbaar en
(adj(A))1 =
1
A = adj(A1 )
det(A)
Gebruik dit om een formule voor adj(adj(A)) te bepalen, voor reguliere A. (Hint: pas Stelling 9.14
toe op adj(A).)
14. Welke van de volgende deelverzamelingen van R2 zijn deelruimten van R2 ? Geef in het geval van
deelruimte een opspannend stel vectoren.
x
(a) Het eerste kwadrant K1 , preciezer, de verzameling K1 =
: x 0, y 0 .
y
x
(b) De vereniging van het eerste en derde kwadrant, dus K =
: xy 0 .
y
(c) De punten op de lijn met de vergelijking y = x.
x
(d) De vereniging van de x-as en de y-as, dus T =
: x = 0 of y = 0 .
y
x
(e) De punten binnen de eenheidsdisc D, dus D =
: x2 + y 2 1 .
y
155
x
y
: x +y =1 .
2
15. Welke van de volgende verzamelingen vormen een deelruimte van een geschikte Rn ? Geef in het
geval van deelruimte een opspannend stel vectoren.
b
a
+
3b
=
c
y
(b) B =
:
(a) A =
: x+y+z =2
c
b+c+a=d
b 2d
2a b + 1 = c
(c) C = b :
(d) D = 5 + d : b, d R
a=b
b + 3d
c
3b + c 6d
1+a
d
: b, c, d R
(f) F = 1 + b : a, b R
(e) E =
2+a+b
156
157
Opgaven college 10
1. Schrijf de volgende
of als kolomruimte of als nulruimte van een matrix.
lineaire
deelruimten
1
2
(a) W = Span 2 , 1
1
1
a
2a
b
=
c
(b) W = b :
a=b
b
a + 3b = c
:
(c) W =
b + c + a = d
c
1
1
1 0 1
3
(a) A =
,b=
, w = 1 , x = 2 .
1 1
1
2
1
1
1
1 3
1
2
1
(b) A = 0
2
1 , b = 1 , w = 4 , x = 1 .
1 1
4
0
5
1
3. Toon aan: Als A en B matrices zijn met de eigenschap dat AB = 0, dan is Col(B) een deelverzameling van Nul(A). En omgekeerd?
4. Laat A en B twee matrices zijn waarvoor geldt dat AB gedefinieerd is.
(a) Bewijs dat de kolomruimte van AB bevat is in de kolomruimte van A.
(b) Is het ook waar dat de kolomruimte van AB bevat is in de kolomruimte van B?
(c) Doe analoge uitspraken met betrekking tot de rijruimte van AB.
5. Bepaal bij elk
1
(a) A =
1
1
(c) A = 0
0
T
van de volgende matrices Aeen basis van
Col(A), Col(A ) en Nul(A).
1 1 3
0 1
1
(b) A = 0 2
1
1
1 3 2
1
0
1
2 4 0 2 1
1 1
1 (d) A = 1
2 1 2 3
1 1 1
1 2 1 4 4
6. Geef bij elk van de volgende uitspraken aan of deze waar of onwaar is (en leg uit waarom).
(a) Een basis voor W is een zo groot mogelijke W opspannende verzameling vectoren.
(b) Een basis voor W is een zo klein mogelijke W opspannende verzameling vectoren.
(c) Een basis voor W is een zo groot mogelijke onafhankelijke verzameling vectoren in W .
(d) Een basis voor W is een zo klein mogelijke onafhankelijke verzameling vectoren in W .
(e) Als Span{v1 , v2 , v3 , v4 } = R4 dan is {v1 , v2 , v3 , v4 } een basis voor R4 .
7. Gegeven is de volgende deelruimte van R4 :
1
3
3
1
W = Span
,
1 3
2
6
1
2
0 2
,
,
3 10
0
4
1
,
.
10
158
(a) Geef een 4 5 matrix A1 , een 4 6 matrix A2 en een 4 7 matrix A3 , zo dat W = Col Ai
voor i = 1, 2, 3.
(b) Bestaat er een 4 4 matrix A zo dat W = Col A? En een 4 3 matrix? En een 4 2 matrix?
En een 5 5 matrix?
(c) Geef een 4 4 matrix B1 zo dat W = Row B1 .
(d) Gegeven is dat B een matrix is zo dat W = Row B. Wat kun je zeggen over de afmetingen
van B?
(e) Kun je een matrix C bedenken zo dat W = Nul C?
8. De deelruimte W van Rn is de oplossingsverzameling van het stelsel
x4 + 2x5 = 0
x1 + x2
2x1 + 2x2 + x3 x4 + 7x5 = 0
x1 x2 + x3 + 2x4 + x5 = 0
(a) Wat is n?
(b) Bepaal de dimensie van W . Doe dit met zo weinig mogelijk rekenwerk!
(c) Geef een matrix A zo dat W = Nul A. Kun je nog een matrix bedenken met deze eigenschap,
maar met andere afmetingen?
(d) Geef een matrix B zo dat W = Col B?
(e) Geef een matrix C zo dat W = Row C.
1 2
0 1
2
1
5 3
1
3 1
9. Gegeven is de matrix A = 1
.
1
1 1 3
0
2
2 4
(a) Geef voor elk van de verzamelingen Col A, Row A, Nul A en Nul(AT ) aan van welke Rn ze een
deelruimte zijn.
(b) (i) Behoort (4, 2, 2, 0)T tot Nul(A)? En (7, 1, 0, 5)T ?
(ii) Behoort (0, 0, 0, 0, 1)T tot Col(A)? En (0, 11, 6, 2, 8)T ?
(iii) Behoort (0, 0, 0, 0)T tot Row(A)? En (0, 0, 0, 1)T ?
(c) Bepaal met behulp van je antwoord op (b) de dimensies van de kolom, rij, nul en linkernulruimte van A. Bepaal deze zonder verdere veegoperaties uit te voeren.
(d) Bepaal bases voor de kolom, rij en nulruimte van A. Doe dit door slechts de matrix A te
vegen (hetgeen je waarschijnlijk al gedaan hebt).
(e) Geef een matrix B zo dat Nul A = Col B.
(f) Dun de rijen van A uit tot een basis voor de rijruimte van A.
(g) Bewijs dat de vectoren (0, 0, 1, 1, 1)T en (2, 4, 4, 2, 3)T een basis voor Nul AT vormen.
10. Bepaal de dimensies van Col A, Row A, Nul A en Nul(AT ) voor A =
2 1
1
1
1 3
1 1
0
1
1 4 4
(a) 0
2
1 (b) 0 1 1
1 (c)
1 0 2
1 1 4
0 1 1 1
1 2
3
159
Opgaven college 11
1. Toon aan: Als A en B matrices zijn met de eigenschap dat AB = 0, dan geldt: rang(B)
dim(Nul(A)).
2. Laat A een m n matrix zijn. Vul in (met uitleg):
1. Equivalent zijn:
(a) De kolommen van A zijn lineair onafhankelijk.
(b) dim(Col(A)) =??
(c) dim(Nul(A)) =??
2. Equivalent zijn:
(a) De kolommen van A spannen Rm op.
(b) dim(Col(A)) =??
(c) dim(Nul(A)) =??
3. Laat A een m n matrix zijn. Toon aan dat de volgende eigenschappen equivalent zijn:
1. De kolommen van A zijn lineair onafhankelijk.
2. De kolommen van AT spannen Rn op.
4. Laat A een m n matrix zijn met rang(A) = k. Toon aan:
(a) Er bestaat een m k matrix B en een k n matrix C zo dat BC = A.
(b) Als < k bestaat er geen m matrix B en een n matrix C zo dat BC = A.
5. (a) Geef een voorbeeld van twee vierkante matrices A, B met rang(AB) < rang(A) en rang(AB) <
rang(B).
(b) Toon aan: als A inverteerbaar, dan rang(AB) = rang(B).
(c) Toon aan: als B inverteerbaar, dan rang(AB) = rang(A).
(d) Geef een voorbeeld van twee vierkante matrices A, B met rang(AB) 6= rang(BA).
6. Als AB = I dan heet A een links-inverse van B en B heet een rechts-inverse van A. Toon
aan:
(a) Als A een m n matrix, dan heeft A een rechts-inverse als en slechts als rang(A) = m.
(b) Als A een m n matrix, dan heeft A een links-inverse als en slechts als rang(A) = n.
(c) Als A een m n matrix, dan heeft A zowel een rechts-inverse als een links-inverse als en slechts
als A vierkant en inverteerbaar is. Bovendien zijn dan de rechts-inverse en de links-inverse
aan elkaar gelijk.
7. Ga bij de volgende matrices na of de gegeven vectoren eigenvectoren zijn. Zo ja, bepaal de bijbehorende eigenwaarden.
1 3 3
0
5
3
4 met 1 en 2 ?
(a) A = 2
1
4
3
1
3
2 1
0
1 + 2
(b) A =
met
en
?
1 4
0
1
3 2 1
1
1
3 met 0 en 1 ?
(c) A = 1 2
3 2 1
1
1
160
3 0 1
1 ? En 1? Zo ja, bepaal dan ook de meetkun8. (a) Is 4 een eigenwaarde van A = 2 3
3 4
5
dige multiplicitiet van de eigenwaarde.
2 3 1
(b) Is 4 een eigenwaarde van A = 1 4 1 ? En 6? Zo ja, bepaal dan ook de meetkundige
0 5 1
multiplicitiet van de eigenwaarde.
1 1 1
(c) Is 0 een eigenwaarde van A = 1 1 1 ? En 3? Zo ja, bepaal dan ook de meetkundige
1 1 1
multiplicitiet van de eigenwaarde.
161
Opgaven college 12
1. Bepaal van de volgende matrices:
(a) de eigenwaarden,
(b) een basis van de eigenruimten,
(c) de algebrasche en meetkundige multipliciteiten van iedere eigenwaarde.
2
1 1
1 3
2 1
A=
B=
C = 0 2 2
2 6
1 2
0
0 2
0 1 1 1
0
0 2
1 0 1 1
E=
D = 0 2 2
1 1 0 1
2
1 1
1 1 1 0
2. Laat A een n n matrix zijn. Druk de eigenvectoren en eigenwaarden van A + cI uit in die van A.
(D.w.z., als een eigenwaarde is van A, dan is . . . een eigenwaarde van A + cI. Bovendien: als x
een eigenvector van A is bij , dan is . . . eigenvector A + cI bij de eigenwaarde . . . .)
3. (a) Laat A een nilpotente matrix zijn (d.w.z. een matrix met An = O, voor zekere n N). Laat
zien: als R een eigenwaarde is van A, dan is = 0.
(b) Laat A een idempotente matrix zijn (d.w.z. A2 = A). Laat zien: als R een eigenwaarde
is van A, dan is = 0 of = 1.
4. Laat A een vierkante matrix zijn.
(a) Toon aan dat A en AT dezelfde karakteristieke vergelijking hebben.
(b) Toon aan dat A en AT dezelfde eigenwaarden hebben.
(c) Geef een voorbeeld van een 2 2 matrix A zo dat A en AT niet dezelfde eigenvectoren hebben.
5. Voor een n n matrix A met eigenwaarden 1 , . . . , n (naar multipliciteit geteld evenals de
complexe nulpunten) geldt:
(a) 1 2 n = det A
(b) 1 + 2 + + n = a11 + a22 + + ann , (Lastig te bewijzen, wel een leuk feit.)
162
Opgaven college 13
1. Laat A, B inverteerbare n n matrices zijn. Toon aan dat de matrices AB en BA gelijkvormig
zijn.
2. Geef een bewijs van Lemma 13.2.
3. Toon aandat de volgende
matrices
A, B niet gelijkvormig zijn.
3 1
2 1
(a) A =
en B =
.
5
7
4 6
1 2 3
3 0 0
(b) A = 0 1 2 en B = 1 1 0 .
0 0 2
1 1 1
4. Laat zien dat de volgende matrices A en
van zowel A als B. Laat ook zien dat A
A = QBQ1 .
1 1
1 2
(a) A =
en B =
.
0 2
0 2
1 1 1
2 0 0
(b) A = 0 2 2 en B = 1 1 0
0 0 3
3 2 3
5. Verzin een 3 3
E1 heeft, en
1
1
matrix A die eigenwaarden = 1, 2 heeft en die 1 , 0 als basis van
1
1
1
0 als basis van E2 . Hoeveel van zulke matrices zullen er bestaan?
1
1
2
1
1
2 0 0
1 1
1
0 1 0 2 0 1 0 1
1
1
0 0 5
2 1
1
1 1 0
5 0 0
1 0 1 0 2 0
1 1 1
0 0 2
1 1
1 0
1 1
1
0
1
1
na of ze diagonaliserbaar
3 1 0
1 0 1
(a) A = 0 3 1 , B = 0 1 1
0 0 3
1 1 0
1 0 0
1 2 1
(b) A = 2 2 1 , B = 1 0 1
3 0 1
1 1 0
2
0
(c) A =
0
0
0
3
0
0
2
0
3
0
163
2
1
0
1
1
1
1
0
0
0
P = 1
2 2 en D = 0 2
0 .
1 3
1
0
0 2
Verder A = P DP 1 . Beantwoord de volgende vragen zonder A uit te rekenen! Geef argumenten!
(a) Wat zijn de eigenwaarden van A? Geef ook de algebrasche multipliciteiten.
(b) Bepaal bij elke eigenwaarde een basis voor de bijbehorende eigenruimte.
(c) Is A gelijk aan RCR1 als
1 1
0
2 0
0
1 en C = 0 0
0 ?
R = 2 1
3 1 1
0 0 2
10. Voor welke
waarden van
k zijn de volgende matrices diagonaliseerbaar?
1 0 k
(a) A = 0 1 0
0 0 1
1 k 0
(b) A = 9 2 0
0 0 1
1 1 k
(c) A = 1 1 k .
1 1 k
1
11. Beschouw de matrix A = 0
0
0
1
1
1 . Bepaal An en lim An .
n
0 1/2
4 8 1
12. Beschouw de matrix A = 0 9 1 .
0 0 1
(a) Geef een diagonalisering van A.
(b) Geef een diagonalisering van A2 .
(c) Geef een diagonalisering van een matrix B met B 2 = A. Hoeveel van deze matrices kunt U
vinden op deze manier?
(d) Geef een diagonalisering van een matrix Bn met positieve eigenwaarden met Bnn = A. Bepaal
lim Bn .
n
1 1
1
1
1
1
1 ,
A=
2
1
1 1
1
b1 = 1 ,
2
1
b2 = 1
1
1
en b3 = 1 .
0
164
(a) Toon aan dat B = {b1 , b2 , b3 } een basis voor R3 is bestaande uit eigenvectoren van A.
2
(b) Schrijf v = 4 als lineaire combinatie van b1 , b2 b3 . Waarom weet je zeker dat dit kan?
3
(c) Beschouw het dynamisch systeem xn+1 = Axn met x0 = v. Bepaal xn . Bestaat lim xn ?
n
1
(e) Bestaat lim Ak w als w = 3 ?
k
1
14. Bepaal van de volgende lineaire recurrentie problemen een formule voor pn .
(a) p0 = 0, p1 = 5 en pn+1 = 3pn + 4pn1 .
3
5
(b) p0 = 10, p1 = 3 en pn+1 = pn + pn1 . Bepaal ook lim pn .
n
8
8
15. Los de
gekoppelde differentiaal vergelijkingen op.
volgende
x1 = x1 + 3x2
(a)
x = 2x1 + 2x2
2
x1 =
2x1 x2
(b)
x2 = x1 + 2x2
x2 x3
x1 =
x2 = x1
+x3
(c)
x3 = x1 +x2
x2 x3
x1 =
x2 = x1
+x3
(d)
met x1 (0) = 1, x2 (0) = 0 en x3 (0) = 1.
x3 = x1 +x2
165
Opgaven college 14
1. Stel dat de vectoren u, v en w in Rn gegeven zijn. Als u v = u w en u 6= 0, volgt dan dat
v = w? (Zo ja, bewijs dat dan. Zo nee, geef een tegenvoorbeeld.)
1
1
1
1
4
9
1
0
1
1k
k
in R4 .
v en w in Rn zijn gegeven.
(u v) (u + v) = kuk2 kvk2 .
ku + vk2 + ku vk2 = 2kuk2 + 2kvk2 .
u v = 14 ku + vk2 14 ku vk2
9. Bepaal of de verzameling vectoren {v1 , . . . , vk } orthogonaal is. Zo ja, kijk of de verzameling via
normeren tot een orthonormale verzameling {w1 , . . . , wk } te maken is.
3
2
1
(a) 1 , 4 , 1
2
1
2
166
(b)
(c)
3
1
2
1
0
1
1
2
0
, 4 , 0
1
0
0
1
1 1
,
1 , 1
1
0
2/3
1/3
2/3
10. Ga na dat B = {v1 , v2 , v3 } met v1 = 1/3 , v2 = 2/3 en v3 = 2/3 een or2/3
1/3
2/3
2
thonormale basis voor R3 vormen en schrijf de vector w = 0 als lineaire combinatie van
5
v1 , v2 , v3 .
167
Opgaven college 15
4
2
1. Ga na dat de vectoren v1 = 2 , v2 = 2 orthogonaal zijn en bepaal een vector v3 z
o
1
12
dat {v1 , v2 , v3 } een orthogonale basis is voor R3 . Gebruik deze vectoren om een orthogonale 3 3
matrix te maken.
1/2 1/ 2
1 1 2
2. Ga na of de matrices Q1 = 4 0
1 en Q2 = 1/ 2 1/ 2 orthogonaal zijn. Als
1 1 2
0
0
uw antwoord nee is, waarom dan niet?
3. Laat zien dat het product Q1 Q2 van twee orthogonale n n matrices Q1 en Q2 weer orthogonaal
is. En Q1 + Q2 ?
4. Stel
(a)
(b)
(c)
(d)
(e)
1/ 2
6. Vul de kentallen van de matrix
0
1/ 2
keuzes van kolommen zijn er?
7. Beschouw de vectoren v1
1/3
1/3
1/ 3
1
1
2
2
1
3
=
3 , v2 = 1 en v3 = 7
2
2
6
en de deelruimte W =
Span{v1 , v2 , v3 }.
(a) Bepaal een basis voor W .
(b) Verifieer dat iedere basisvector orthogonaal is met iedere vi (i = 1, 2, 3).
(c) Verifieer ook dat dim(W ) + dim(W ) = 4.
(d) Bepaal een matrix A zodat W = Nul(A).
1 1 2
1
8. Beschouw de matrix A =
en de deelruimte W = Nul(A).
1 1 2 1
(a) Bepaal een basis voor W .
(b) Bepaal een matrix B zodat Nul(B) = W .
168
9. Beschouw de vectoren v1
Span{v1 , v2 , v3 }.
1
1
1
1
=
1 , v2 = 2
2
1
en v3
1
1
=
2 en de deelruimte V =
5
2
1
0
2
0
4
en de deelruimte
1
10. Beschouw de lijn L = Span{v} met v = 2 . L is een lineaire deelruimte van R3 .
3
(a) Bepaal een matrix A zodat Nul(A) = L.
(b) Beschrijf meetkundig wat bij onderdeel (a) gebeurd.
(c) Beschrijf een 5 3 matrix B zodat Nul(B) = L. Wat gebeurd hier meetkundig?
1
1
1
2
en x = 5 . W is de deelruimte Span{v1 , v2 }.
0
1
2
5
1
1
5
1
1
1
=
, v =
en x =
0 2
1
1
1
0
0
Span{v1 , v2 }.
(a) Bepaal voor x de decompositie in vectoren uit W en W .
(b) Bepaal projW (x) en SW (x).
(c) Bepaal ook projW (x) en SW (x).
1
0
1
0
=
0 , v2 = 1
0
1
en v3
W is de deelruimte
(Hint: v1 v2 .)
2
0
=
0 en de deelruimte W =
2
5
1
Bepaal voor x =
3 de decompositie in vectoren uit W en W .
1
169
170
Opgaven college 16
1
1
5
1
1
1
0
2
1
0
0
5
1
6. De vorige opgave laat zien dat de projectiematrices precies de symmetrische idempotente matrices
zijn. In deze opgave karakterizeren we spiegelingmatrices.
(a) Toon aan: als P een symmetrische idempotente matrix is, dan is 2P I een symmetrische
orthogonale matrix.
(b) Toon aan: een spiegelingsmatrix [SW ] is symmetrisch en orthogonaal.
(c) Toon aan: als S een symmetrische orthogonale matrix is, dan is de matrix 21 (S+I) symmetrisch
en idempotent.
(d) Leg uit waarom geldt dat de spiegelingmatrices precies de symmetrisch en orthogonale matrices
zijn.
1
2
4
5
1 0 2 1
1
0 1 1 2
1
3
3
7. Beschouw de matrix A =
3
4 10 11 0 0 0 0
0 1 1 2
0 0 0 0
(a) Bepaal een orthogonale basis voor Col(A) Rn . Bepaal ook
(b)
(c)
(d)
(e)
171
1
2
4
5
0
0
1
1
3
3
en de vector x = . Gebruik de
8. Beschouw opnieuw de matrix A =
3
0
4 10 11
0 1 1 2
1
resultaten van opgave 1 om de orthogonale projectie van x op Col(A) en op Nul(A) te bepalen.
Bepaal tevens de projecties van x op Col(A) en op Nul(A)
1/2
2/14
1/2
1/ 14
. Bepaal kolommen q3 en
9. Beschouw de 4 4 matrix Q = [ q1 q2 ] =
1/2
0
1/2 3/ 14
q4 voor Q zodat de matrix Q orthogonaal wordt. (Hint: {q3 , q4 } is een orthonormele basis Span{q1 , q2 } .)
1
1
1
1
10. Als v1 =
1 , v2 = 1 en v3 =
1
5
orthonormale basis van W = Span{v1 , v2 , v3 }.
1
2
, bepaal dan een orthogonale basis en een
0
1
172
Opgaven college 17
1
1
5
1
1
1
1
0
1
0
en v3
2
0
=
0 en de deelruimte
2
5
1
.
3
1
3. Bepaal voor de volgende stelsels Ax = b: (1) De normaal vergelijking (2) De kleinste kwadraat
oplossing(en); (3) De projectie van b op Col(A).
3 1
1
(a) A = 1 1 , b = 1 .
1 2
1
1 2
4
0 3
en b = 1 .
(b) A =
2
2
5
3
0
4
1 1 0
1
1 1 0
en b = 3 .
(c) A =
1 0 1
8
1 0 1
2
4. Gegeven is dat het stelsel Ax = b de eigenschap heeft dat b orthogonaal is met iedere kolom ai
van A. Bepaal een kleinste kwadraat oplossing van dit stelsel.
5. Gegeven is dat de kolommen van de matrix A orthonormaal zijn. Bepaal de kleinste kwadraat
oplossing van stelsel Ax = b.
6. Laat A een reele m n matrix zijn.
(a) Omdat Ax = 0 consistent is geldt dat de vergelijking Ax = 0 en de bijbehorende normaalvergelijking dezelfde oplossing hebben.
Gebruik dit inzicht om aan te tonen dat Nul(A) = Nul(AT A).
Kunt u dit ook rechtstreeks aantonen?
(b) Gebruik onderdeel (a) om aan te tonen dat geldt: rang(A) = rang(AT A).
7. Laat A een reele matrix zijn met lineair onafhankelijke kolommen en beschouw P = A(AT A)1 AT .
Toon aan.
(a) P is een symmetrische matrix.
173
1
1
0
(a) W = Span 0 , 1 en b = 1 .
1
1
0
1
1
1
(b) W = Span 2 , 0 en b = 2 .
3
1
1