Samenvatting - Neurowetenschappen

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 202

ZELFSTUDIEOPDRACHT 1 KENNISMAKING MET BOUW EN FUNCTIE VH.

CENTRAAL ZENUWSTELSEL

Inleiding
Telencephalon/hemisfeer:
Oppervlakkig: cortex bestaande uit grijze stof = axonen
Diep:
Witte stof = gemyeliniseerde axonen corpus callosum verbindt
de linker- met de rechterhemisfeer
Ventrikelsysteem = hersenkamers/-holtes
Massas grijze stof = kernen basale kernen/ganglia = motoriek!
Cortex:
Vertoont veel gyri (= windingen) + sulci (= groeven) de grootste sulci:
Sulcus lateralis = groeve tss. de frontale/paritale kwab +
temporale kwab in de diepte van deze kwab ligt de insula =
stukje verzonken cortex
Sulcus centralis = groeve tss. frontale kwab + paritale kwab
Sulcus parieto-occipitalis = groeve tss. paritale kwab +
occipitale kwab
Is onderverdeeld in lobi (= kwabben) met elk een specifieke functie:
Lobus frontalis motoriek
Lobus parietalis sensoriek
Lobus occipitalis zicht
Lobus temporalis gehoor
Lobus limbicus = synthetische lob verbindt de
mediale/mediobasale delen met de frontale/paritale/temporale
kwabben
Diencephalon:
Bevindt zich caudaal vh. telencephalon
Omgeeft het IIIe ventrikel zijwand ervan bevat de thalamus = omgeven
door epithalamus + metathalamus + subthalamus + hypothalamus
Hypothalamus vormt de bodem van de thalamus = belangrijk omdat
hieraan de hypofyse is verbonden (die id. sella turcica ligt)
Hersenstam:
Bestaat uit:
Medulla oblongata: lichtjes verdikte verderzetting vh. ruggenmerg
Pons: brug tss. de 2 cerebellaire helften basaal oppervlak
vertoont groeven die veroorzaakt zijn door de vezels die tss. de pons
en het cerebellum lopen
Mesencephalon: relatief rudimentair stukje hersenstam dat zich
tss. de pons + diencephalon bevindt
Basale zijde vertoont de grote hersenstelen = crus cerebri
Dorsale zijde vertoont 4 kleine verhevenheden = colliculli
vormen samen de lamina quadrigemina (= vierheuvelplaat)
Vormt de oorsprong voor craniale zenuwen III tem. XII komen allemaal
tevoorschijn thv. de hersenbasis met uitzondering van de n. trochlearis
Cerebellum/kleine hersenen:

Bevinden zich dorsaal vd. hersenstam hiermee verbonden dmv.


pedunculi (= steeltjes)
Speelt een belangrijke rol id. controle vd. motoriek (vb.: spiertonus +
evenwicht + cordinatie)

Ventrikelsysteem: laterale ventrikels (telencephalon) + IIIe ventrikel


(diencephalon) + aqueductus (mesencephalon) + IV e ventrikel (pons en medulla
oblongata)

Hersenvliezen
Lagen vd. hersenen = schedel + epidurale ruimte + dura mater + subdurale
ruimte + arachnodea + pia mater
Dura mater:
Dik buitenste membraan dat 2 functies heeft:
Bescherming CZS tegen trauma
Verbinding tss. veneuze circulatie vd. hersenen en de
systeemcirculatie dmv. holtes/sinussen
Lagen:
Laag die tegen het periost ligt (= periosteaal) bestaat uit
collageen + platte fibroblasten = beperkt tot het cranium
Laag die tegen de mater arachnodea ligt (= meningeaal) = strekt
zich uit over de hele wervelkolom op het einde vormt het zich om
tot het pars duralis vh. filum terminale = verankert het
ruggenmerg ah. sacrum
Projecties:
Falx cerebri:
Inwaarts gerichte projectie thv. de midsagittale sulcus die
reikt vd. crista galli tot de
protuberantia occipitalis interna
Gaat daar over in het tentorium cerebelli = scheidt het
cerebellum/lagere hersenstam vd. voorhersenen/hogere
hersenstam middenhersenen gaan door de enige opening
= incisura tentorii
Falx cerebelli = equivalent vd. falx cerebri maar dan voor het
cerebellum
Diafragma sellae bevindt zich tss. de voorhersenen + fossa voor
de hypofyse
Durale sinussen = holtes tss. de periosteale en meningeale laag
verbinden veneuze circulatie vd. hersenen met de systemische circulatie
Bezenuwing:
Boven het tentorium cerebelli = n. trigeminus
In de fossa posterior = n. vagus (+ n. glossopharyngeus + eerste 3
cervicale zenuwen)
Arachnodea:
Bestaat uit fibroblasten die geordend liggen in een buitenste laag +
onderliggende trabeculae trabeculae verbinden arachnodea met pia
mater + creeren subarachnodale ruimte = bevat CSV + arteries +
venen + zenuwuiteinden
Villi of arachnodale granulaties:

Bevinden zich op de wand van sinus sagittalis superior


uitwaartse projectie vh. buitenste arachnodale membraan id. durale
sinus
Zorgen voor de de opname van CSV vanuit de subarachnodale
ruimte id. venen (als de druk id. subarachnodale ruimte groter is
dan die id. durale sinus)
CSV kan niet andersom gaan omdat er maar
nrichtingsverkeer is
Hydrocephalie = teveel vocht id. hersenventrikels
ontstaat als de druk zich lange tijd opstapelt id. durale sinus
OF de villi geblokkeerd worden
Cisternae = met CSV gevulde vergrotingen vd. subarachnodale ruimte (=
op plaatsen waar de hersenen niet dicht tegen de schedel liggen):
Radiologen checken de grotere cisternea bij een vermoeden van
bloedingen
VOORBEELDEN:
Dorsale opp. medulla oblongata cisterna magna basis
vh. cerebellum
Lumbale cisternae bevindt zich thv. de lumbale
wervelkolom bevat CSV + zenuwuiteinden die de cauda
equina vormen = gebruikt om percutane stalen van CSV af te
nemen + therapeutische stoffen toe te dienen

Pia mater:
Delicaat membraan zo sterk als de dura mater/arachnodea MAAR
voorziet suspensie-krachten door zijn sterke adhesie ad. cortex
bevestigen de hersenen ah. cranium
Pia mater vh. ruggenmerg is met het canalis vertebralis op 2 manieren
verbonden:
Ligamentum denticulatum verbinding laterale deel vh.
ruggenmerg
Filum terminale verbinding uiteinde vd. spinale pia mater met
de durazak
Hematomen:
Opstapeling van bloed door een veneuze/arterile bloeding intracraniale
hematomen kunnen zich verplaatsen + op de hersenen drukken waardoor
er hersenschade kan ontstaan = medisch noodgeval omwille vd.
levensbedreigende situatie
Plaatsen:
Subduraal = veneus + tss. de dura mater (meningeale laag) en de
arachnodea
Epiduraal = arterieel + tss. de schedel en de dura mater
(periosteale laag)

Ventrikelsysteem
Laterale ventrikels (telencephalon) 4 delen:
Anterior hoorn = witte massa frontale kwab (voorste wand) + septum
pellucidum en fornix (mediale wand) + hoofd van nucleus caudatus
(laterale wand) + corpus callosum (dak)
Lichaam = thalamus + nucleus caudatus (bodem) gaat over id.
inferior/posterior hoorn thv. het trigonum collaterale
Posterior hoorn = witte massa occipitale kwab (achterste wand) +
gedeeltelijk omgeven door vezels vh. corpus callosum
Inferior hoorn = staart van nucleus caudatus (dorsomediale wand) +
hippocampus (ventrale wand) daalt af tot id. temporale kwab + gaat
naar voor om onder de amygdala te eindigen
IIIe ventrikel (diencephalon) = gevormd door lamina terminalis (voorste wand)
+ thalamus en hypothalamus (laterale wand) communiceert met:
Laterale ventrikels dmv. het foramen van Monro = foramen
intraventricularis (rostraal)
IVe ventrikel dmv. het aquaduct van Sylvius = cerebrale aquaductus
(caudaal)
IVe ventrikel = gevormd door cerebellum en pedunculi cerebellaris superior
(wanden)
Gescheiden vh. cerebellum door het velum medullare
anterior/posterior
Gaat over ih. centraal kanaal MAAR bevat maar weinig CSV omwille vd.
kleine opening grootste deel bevindt zich id. subarachnodale ruimte =
via 2 openingen:
Foramen van Magendie = opening nabij de middelijn vh. velum
medullare posterior
Foramina van Luschka = openingen id. laterale recessi thv.
pontomedullaire junctie

ZELFTOETS 1 KENNISMAKING MET BOUW EN FUNCTIE VAN HET


CENTRAAL ZENUWSTELSEL
1. Welke zijn de delen vd. hersenstam?
Medulla oblongata
Pons
Mesencephalon
2. In welk hersengedeelte bevindt zich de thalamus? Is deze ad. buitenzijde
vd. hersenen te zien? Zoniet, op welk type van preparaat kan je hem
aantonen?
Diencephalon
Nee, de thalamus is niet langs buiten te zien midsagittale
doorsnede
3. Welke kwabben (lobi) onderscheidt men ah. telencephalon en hoe worden
deze van elkaar afgelijnd? Geef van elke kwab de voornaamste functie.
Kwabben:
Lobus frontalis motoriek
Lobus parietalis sensoriek
Lobus occipitalis zicht
Lobus temporalis gehoor
Lobus limbicus = synthetische lob verbindt de
mediale/mediobasale delen met de
frontale/paritale/temporale kwabben
Groeven:
Sulcus lateralis = groeve tss. de frontale/paritale kwab +
temporale kwab in de diepte van deze kwab ligt de insula =
stukje verzonken cortex
Sulcus centralis = groeve tss. frontale kwab + paritale kwab
Sulcus parieto-occipitalis = groeve tss. paritale kwab +
occipitale kwab

4. Welke zijn de 2 grote tussenschotten die worden gevormd door (de


menigeale laag van) de dura mater?
Falx cerebri
Tentorium cerebelli
5. Hoewel meningiomas (= goedaardige tumoren vd. hersenvliezen) het
hersenweefsel in principe niet aanvreten, kunnen ze toch
levensbedreigend zijn. Leg uit waarom.
Ze verplaatsen en drukken op het gezonde neurale weefsel wat grote
schade of de dood als gevolg kan hebben.
6. Welke delen vd. hersenen bevinden zich id. fossa posterior vd. hersenen,
onder het tentorium cerebelli?
Cerebellum
Lager deel vd. hersenstam
7. Wat hydrocephalie?
Opstapeling van CSV id. hersenventrikels door te hoge druk id. durale sinus
of door verstopping vd. arachnodale villi.
8. Vul in:
a. Hersenkwab waarin zich de visuele cortex bevindt = lobus occipitalis
b. Doorgang tss. het IIIe en laterale ventrikel = foramen van Monro
c. Term die aangeeft dat een structuur meer naar voor id. hersenen is
gelegen = rostraal
d. Ventrikelgedeelten waarin zich plexus choroideus bevindt = laterale
ventrikels, IIIe ventrikel en IVe ventrikel
e. Cerebrospinaal vocht bereikt de veneuze sinussen via =
arachnodale villi
f. Bloedvat waarvan een scheur bij een schedelbreuk aanleiding kan
geven tot een epiduraal of extraduraal hematoom = a. meningea
media
g. Kleinste van de 3 delen vd. hersenstam = mesencephalon
h. Hersengedeelte dat een belangrijke rol speelt in behoud van
evenwicht, spiertonus en fijne motorische controle = cerebellum
i. Algemene term voor een bloedvat (vene) die zich id. randen vd. falx
en/of tentorium cerebelli bevindt = sinus

ZELFSTUDIEOPDRACHT 2 ONTWIKKELING VAN HET CENTRALE


ZENUWSTELSEL

Neurulatie

Gastrulatie = proces waarbij de 1e embryonale cellen differentiren in 3


kiemlagen =
Endoderm (= laag rondom de organen)
Mesoderm (= skelet + spieren)
Dag 16 = transformatie tot notochord
Dag 17-18 = transformatie vd. primitieve put tot de primitieve
streep geven het signaal ah. ectoderm om de differentiren tot
de neurale plaat
Ectoderm (= zenuwstelsel)
Primaire neurulatie:
1. Neurale plaat stretcht zich uit + laterale randen verdikken en vouwen naar
elkaar toe neurale groeve
2. Neurale wallen fuseren met elkaar rond dag 20 = eerst ih. midden en dan
buitenwaarts neurale buis
3. Deel vh. ectoderm komt naast de neurale buis te liggen neurale lijst =
vormt ganglia van craniale zenuwen V/VII/IX/X + dorsale wortels +
autonome ZS (+ enterisch ZS + neurosecreterende cellen vd. bijnier +
Schwanncellen + hersenvliezen)
Secundaire neurulatie begint op dag 20 en start vanuit de caudale eminentie
om de sacrale en coccygeale segmenten te vormen op dag 42 fuseert het met
het lumbale ruggenmerg
Tijdens de embryonale ontwikkeling rijkt het ruggenmerg tot ih. sacrum
Bij de geboorte = L3
Tegen dat men volwassen is = L1-L2 zenuwen vd.
lumbale/sacrale/coccygeale segmenten moeten eerst afdalen ih. spinaal
kanaal voor ze naar buitentreden

Sulcus limitans = longitudinale groeve id. wand vd. neurale buis (gevormd
tijdens de 4e week) verdeelt de neurale buis in:
Dorsale vleugelplaat vorming sensorische neuronen
Ventrale grondplaat vorming motorische neuronen

Neurale inductie
Groei vd. neurale buis in dorsoventrale richting wordt genduceerd door 2
eiwitten:
Sonic hedgehog protein activeert vroege embryologische
ontwikkeling vd. notochord + stimuleert later differentiatie van
motor-/interneuronen en grondplaat cellen
Bone morphogenetic protein activeert differentiatie van dorsale
hoorn cellen tot interneuronen + vleugelplaat cellen + neurale lijst cellen
Groei vd. neurale buis in rostrocaudale richting wordt genduceerd door eiwitten
uniek voor:
Voorhersenen = follistatine + noggine + chordine
Achterhersenen = fibroblast groeifactor + retinezuur
deze eiwitten spelen een belangrijke rol id. genexpressie die de
embryologische ontwikkeling regelt (vb.: expressie Hox gen = geregeld door
retinezuur)

Hersenblaasjes + ventrikelsysteem
Da
g
24
26
28
35

Gebeurtenis
Lamina terminalis sluit het rostrale uiteinde vd. neurale buis af (thv.
anterieure neuroporie)
Ontstaan prosencephalon (voorhersenen) + mesencephalon
(middenhersenen) + rhombencephalon (achterhersenen)
Sluiting caudale uiteinde vd. neurale buis (thv. posterieure neuroporie)
Vorming cephalische flexuur tss. mesencephalon + rhombencephalon
Vorming cervicale flexuur tss. rhombencephalong + ruggenmerg
Telencephalische flexuur verdeelt prosencephalon = telencephalon +
diencephalon
Pontine flexuur verdeelt rhombencephalon = metencephalon
(pons/cerebellum) + myelencephalon (medulla oblongata)

De grootte vd. hersenblaasjes bepaalt ook de grootte vd. hersenventrikels:


Rhombencephalon breed IVe ventrikel door groei van cerebellum
Mesencephalon smalle aqueductus door beperkte groei
Diencephalon plat IIIe ventrikel door proliferatie van
thalamus/hypothalamus
Telencephalon grote laterale ventrikels door explosieve groei vd.
cerebrale hemisferen

Ontwikkeling voorhersenen
Telencephalische hersenblaasjes vormen de cerebrale hemisferen + basale
ganglia groei:
Eerst rostrale uitbreiding vanaf de lamina terminalis daarna caudaal (=
meest prominent)
Telencephalon bedekt het dorsale aspect vh. diencephalon +
mesencephalon + cerebellum
Vorming C-vormige laterale ventrikels = nauw geassocieerd met de
nucleus caudatus + fornix + stria terminalis + plexus chorodeus
Groei van cerebrale cortex is van rostraal naar caudaal = begint id. frontale kwab
+ gaat verder tot de occipitale kwabben snelle ontwikkeling van frontale kwab
begraaft de insula id. sulcus lateralis = volledig bedekt als de temporale kwab
groter wordt (net voor de geboorte)
10

Cortex is eerst glad (lissencephalisch) vormt gyri/sulci naarmate het vergroot


(gyrencephalisch):
Sulcus centralis + sulcus lateralis = al zichtbaar bij geboorte anderen
binnen de 2 jaar
Opvouwen van cortex maximaliseert de hoeveelheid neocortex die id.
schedel kan

Defecten neurale buis


Volledige sluiting neurale buis = noodzakelijk voor normale ontwikkeling vh.
zenuwstelsel onvolledige sluiting kan ernstige neurologische defecten
veroorzaken = mogelijk te voorkomen door inname van foliumzuur tijdens de
zwangerschap
Anencephalie = geen sluiting anterieure neuroporie DUS geen ontwikkeling van
telencephalon meeste babys sterven voor/kort na de geboorte
Encephalocoele/cranium bifida = incorrecte sluiting van anterieure neuroporie
OF congenitale aandoeningen vd. hersenen/hersenvliezen zijn geassocieerd met
craniale defecten WAARDOOR er een herniatie is vd. hersenen id. cyste-achtige
holte neurologische effecten ~ type van herniatie:
Craniale meningocoele = beperkt tot de hersensvliezen kan
uitgesneden worden
Meningoencephalocoele = zowel de hersenen als de hersenvliezen
moeilijker te behandelen
Meningohydroencephalocoele = hersenen + hersenvliezen + deel vh.
ventrikelsysteem
alle encehpalocoelen hebben kans op hydrocephalie + parese/paralyse +
urologische problemen ZELFS na succesvolle reconstructieve chirurgie
Arnold-Chiari misvormingen = meest voorkomend congenitaal cerebellaire
herniatie medulla oblongata + cerebellaire vermis herniren doorheen het
foramen magnum
Spina bifida = onvolledige sluiting van posterieure neuroporie OF neurale wallen
id. caudale helft vd. neurale buis (= 1/meerdere wervelbogen sluiten niet)
vormen:
Spina bifida oculta (15-40%) = geen meningeale/neurale herniatie
kuiltje of ruw haar
Spina bifida met meningocoele = herniatie van hersenvliezen (4% van
alle SB met herniatie)
Spina bifida met meningomyelocoele = herniatie van hersenvliezen +
ruggenmerg (96%) ernstigste vorm die vooral voorkomt thv. de cauda
equina
meeste symptomen worden veroorzaakt door druk op het
ruggenmerg/zenuwen MAAR mentale retardatie + hydrocephalie + meningitis
kunnen ook voorkomen

11

Ontwikkeling neuronen/glia

Neurogenese = hersenen bevatten 1e miljard neuronen waarvan de meeste zijn


aangelegd voor de geboorte de mogelijkheid om neuronen aan te maken
verdwijnt na de geboorte
Neuronen ontvangen structurele/metabolische steun van gliacellen = ontwikkelen
zich uit dezelfde precursorcellen 2 systemen voor ontwikkeling van
neuronen/gliacellen:
Neurale lijst blootstelling aan:
Bone morphogenetic protein migratie naar periferie +
ontwikkeling tot neuronen van craniale/autonome/dorsale wortel
ganglia
Gliale groeifactor onderdrukking neurogenese precursorcellen +
ontwikkeling tot Schwanncellen (= myelinisatie vd. 1 e neuronen)
Cerebrale cortex inside-out ontwikkeling:
1. Neuronen + gliacellen ontwikkelen zich uit precursorcellen id.
ventriculaire zone
2. Radiale gliacellen strekken hun uitlopers uit tot het oppervlak =
leidraad voor migrerende neuroblasten richting de pia mater
3. Radiale gliacellen delen = vormen nieuwe gliacellen + neuroblasten
neuroblasten klimmen lang de uitlopers naar boven +
differentiren ondertussen = nieuwe lagen gaan doorheen de oude
lagen + komen erboven op te liggen
corticale neurogenese is bijna compleet op het einde vh. 2 e trimester
Neurogenese daalt gedurende het laatste deel vh. 2 e trimester vd. zwangerschap
= begin gliogenese:
2e trimester: precursorcellen id. ventriculaire zone ontwikkelen zich tot
astrocyten
3e trimester:
Precursorcellen id. ventriculaire zone ontwikkelen zicht tot
oligodendrocyten zodra dit compleet is = transformatie van
radiale gliacellen tot astrocyten
Begin van myelinisatie van grote sensorische/motorische banen

12

Cerebellaire corticale ontwikkeling = outside-in ontwikkeling:


1. Purkinje cellen worden aangemaakt id. ventriculaire zone vh. IV e
ventrikel migreren radiaal + vormen een onregelmatige laag =
cerebellaire plaat
2. Purkinje cellen leggen zich naast elkaar in 1 cellaag vormen axonale
verbindingen
3. Granulaire cellen ontwikkelen zich uit progenitorcellen migreren voorbij
de Purkinje cellen + vormen een oppervlakkig stratum = buitenste
granulaire laag
4. Axonen van granulaire cellen vormen verbindingen met Purkinje cellen (Tvorming) hun cellichamen dalen doorheen de Purkinje cellaag = vormen
volwassen granulaire cellaag

Groei + begeleiding van axonen/dendrieten


Neuronen komen aan id. cerebrale cortex MAAR hebben nog geen
axonen/dendrieten = neurieten ontwikkelen zich op dezelfde manier nadat
het cellichaam gepolariseerd is = geactiveerd door signaalmoleculen
Groei van neurieten doorheen de neuropil = begeleidt door de groeikegel
bevat filopodia = chemosensoren die de omgeving aftasten voor
aantrekkende/afstotende factoren:
Celoppervlakte markers:
Calcium-afhankelijke promotors = cadherines die zich op de
groeikegel bevinden MAAR ook op de neuronen/gliacellen waardoor
de neuriet heen moet
Calcium-onafhankelijke promotors = cell adhesion molecules
(CAMs) 2 types:
Neuron-glial CAM (Ng-CAM) stimulatie axongroei
doorheen bestaande pathways die gekenmerkt zijn door de
aanwezigheid van astrocyten/ Schwanncellen
Neural CAM (N-CAM) verzamelt axonen in fasciculi die
groeien naar een gemeenschappelijke bestemming
Moleculen id. extracellulaire matrix =

13

Laminine + fibronectine binding van deze stoffen aan


integrinen op de filopodia activeert cascade van intracell. Ca 2+ en IP3
gebeurtenissen
Semaforine chemorepellant

Synaptogenese
Contact tss. filopodia en doelwit neuron activeert structurele verandering in
pre-/postsynaptische membranen:
Axonale filopodia trekken zich terug vormen zich om tot het
presynaptische membraan (vb.: ontwikkeling synaptische vesikels +
receptoren)
Filopodia op het postsynaptische membraan verdwijnen + worden
verplaatst door dendritische uitsteeksels (vb.: ontwikkeling receptoren +
secundaire boodschappersystemen)

Neurotrofe ondersteuning + apoptose


De genetische code bepaalt niet hoeveel neuronen er nodig zijn voor het CZS of
hoe deze neuronen met elkaar zijn verbonden teveel
neuronen/axonen/dendrieten/synapsen = positieve selectie:
Als ze vaak gebruikt worden bij fysieke/sociale/emotionele interacties met
de buitenwereld
Als ze trofische steun ontvangen van hun postsynaptische doelwitten
neurale plasticiteit
Studie van Levi-Montalcini en Hamburger ledemaatknop ie. kippenembryo =
Verwijderd verlies van spinale motorneuronen
Verwijderd + teruggeplaatst spinale motorneuronen zijn gered
Toegevoegd toename van spinale motorneuronen
conclusie: ledemaatknop bevat een neurotrofische stof die presynaptische
motorneuronen ondersteunt + verder onderzoek heeft uitgewezen dat de
neurale groeifactor (NGF) slechts 1 vd. vele neurotrofines is die
presynaptische neuronen ondersteunt
Neurotrofines = noodzakelijk voor de overleving van neuronen MAAR
postsynaptische cellen bevatten maar een beperkte hoeveelheid NGF
hoeveelheid NGF bepaalt hoeveel presynaptische neuronen kunnen convergeren
op een doelwitcel = verzekert dat:
Elke doelwitcel is generveerd door het juiste aantal afferente neuronen
Elke afferent neuron het juiste aantal doelwitcellen innerveert
Neurotrofines moduleren het ontstaan/verdwijnen van axonen na het ontstaan
vd. synaps naargelang de noden vh. individu:
Neuronen die geen trofische ondersteuning krijgen apoptose
Neurotrofines onderdrukken death genes die neuronen vernietigen +
drukken survival genes uit die apoptose verhinderen
Neuronen kunnen nog makkelijk van plaats veranderen tijdens rijping/vroege
kindertijd zorgt ervoor dat ernstige schade id. perinatale fase transint is MAAR
deze herstelfunctie verdwijnt van zodra de neurale overdaad verdwijnt
14

ZELFTOETS 2 ONTWIKKELING VAN HET CENTRALE ZENUWSTELSEL


1. Uit welk embryonaal kiemblad ontstaat het centrale zenuwstelsel?
Ectoderm
2. Teken een doorsnede doorheen de embryonale neurale buis. Duid hierop
volgende onderdelen aan: grondplaat, vleugelplaat, sulcus limitans,
centraal kanaal.
Vleugelplaat

Sulcus limitans

Centraal kanaal

Grondplaat
3. Welke soort neuronen bevindt zich id. grondplaat (of basale plaat) en de
vleugelplaat (of alare plaat) vd. ontwikkelende neurale buis?
Dorsale vleugelplaat vorming sensorische neuronen
Ventrale grondplaat vorming motorische neuronen
4. Wat is de sulcus limitans?
Longitudinale groeve id. wand vd. neurale buis die wordt gevormd tijdens
de 4e week. Het verdeelt de neurale buis in een vleugelplaat en een
grondplaat.
5. Wat is spina bifida en wat is de verklaring voor het ontstaan ervan?
Onvolledige sluiting van posterieure neuroporie of van neurale
wallen id. caudale helft vd. neurale buis waardoor n of meerdere
wervelbogen niet sluiten.
Het kan veroorzaakt worden door een gebrek aan foliumzuur.
6. Waarom mag een lumbale punctie bij een pasgeborene niet op hetzelfde
niveau gebeuren als bij een volwassene?
Tijdens de embryonale ontwikkeling rijkt het ruggenmerg tot ih. sacrum
maar bij de geboorte is dit nog maar L3 en tegen dat men volwassen is, is
dit nog maar L1-L2.
7. Leg uit: de cerebrale cortex vertoont een inside-out ontwikkeling.
Bij de ontwikkeling vd. cerebrale cortex worden de nieuwe lagen
aangemaakt doordat cellen door de vorige laag heen migreren.
8. Wat is het verschil tss. de termen neurulatie en neurogenese?
Neurulatie: vorming neurale buis
Neurogenese: aanmaak neuronen
9. Vul in:
a. Primair hersenblaasje dat id. loop vd. ontwikkeling niet verder
opdeelt: mesencephalon
b. Stadium vd. embryonale/foetale ontwikkeling waarna de aanleg van
nieuwe neuronen zo goed als stilvalt: einde 2e trimester
c. Embryonale structuur waaruit alle perifere neuronen ontstaan:
neurale lijst
d. Derivaten vh. metencephalon: pons + cerebellum
15

10.Kies het juiste antwoord:


Welk neurologisch defect wordt veroorzaakt door het niet sluiten vd.
anterior neuroporie?
a. Spina bifida
b. Anencephalie
c. Syringomyelia
d. Meningomyelocoele
e. Hydrocephalie
Alle neuronen ih. CZS ontwikkelen zich uit precursorcellen. Waar
bevinden die zich?
a. Subventriculaire zone
b. Neurale lijst
c. Primitieve streep
d. Lamina terminalis
e. Primaire hersenblaasjes
Welke reeks staat id. correcte volgorde van ontwikkeling?
a. Astrocyten oligodendrocyten neuroblasten radiale
gliacellen neuronen
b. Oligodendrocyten astrocyten neuroblasten radiale
gliacellen neuronen
c. Neuroblasten neuronen radiale gliacellen
oligodendrocyten astrocyten
d. Radiale gliacellen neuroblasten neuronen
astrocyten oligodendrocyten
e. Neuronen gliacellen astrocyten oligodendrocyten
neuroblasten
In welke gebieden is er levenslange neurogenese?
a. Cerebellum
b. Hippocampus
c. Hypothalamus
d. Neurale lijst
e. Neuroectoderm

16

ZELFSTUDIEOPDRACHT 3 UITWENDIGE EN INWENDIGE BOUW VAN HET


RUGGENMERG

Inleiding anatomie ruggenmerg


Ruggenmerg = cilindrische structuur die omgeven wordt door de wervelkolom:
Rostrale uiteinde gaat over id. medulla oblongata
Caudale uiteinde gaat over id. conus medullaris
Cauda equina bevindt zich id. cisterna lumbalis = plaats voor lumbale
puncties + injecties
Segmentale organisatie door de 31 paar spinale zenuwen = bepaling van niveau

C1-C8 spinale zenuwen C1-C7 treden boven de wervels naar buiten


T1-T12 + L1-L5 + S1-S5 + Co1 overige spinale zenuwen treden onder de
wervels naar buiten

Wervelkolom

Discus intervertebralis (tussenwervelschijf) = zachte nucleus


pulposus omgeven door de dense anulus fibrosus werkt als
schokdemper MAAR bij een hernia kan het drukken op een spinale zenuw
of op het ruggenmerg ( pijn/verlamming/gevoelsverlies)
Ligamentum longitudinale anterior/posterior houden de wervels op
hun plaats tijdens beweging
Foramen intervertebrale passage van spinale zenuw

Longitudinale organisatie ruggenmerg


Diameter ruggenmerg verschilt naargelang de plaats ( versch. aantal
neuronen/axonen):
Ruggenmerg bevat 2 vergrotingen = voorzien de huid/gewrichten/spieren
vd. ledematen:
Intumescentia cervicalis (C5-T1) plexus brachialis
Intumescentia lumbalis (L1-S2) plexus lumbosacralis
Bovenste cervicale regio (C1-C4) is dunner dan de 2 vergrotingen MAAR
groter dan de thoracale regio (nn. Intercostales) bevat alle
stijgende/dalende vezels
Ruggenmerg bevat versch. fissuren:
Fissura mediana anterior (diep) + sulcus medianus posterior
(ondiep) verdelen ruggenmerg in 2 helften
Twee andere fissuren kenmerken de ingang vd. zenuwwortels:
Sulcus posterolateralis radix posterior (gevormd door fila
radicularia posterior)
Sulcus anterolateralis radix anterior (gevormd door fila
radicularia anterior)

17

Verzamelingen van gemyeliniseerde axonen die sensorische/motorische info


versturen = gelegen in 3 paren funiculi/strengen bevatten
tracti/fasciculi/banen die gelijkaardige types info vervoeren:
Funiculus posterior:
Tussenin sulcus posterolateralis + sulcus medianus posterior nog
eens verdeeld in fasciculus gracilis en fasciculus cuneatus door
sulcus intermedius posterior (C1-T6)
Somatosensorische informatie
Funiculus lateralis:
Tussenin sulcus posterolateralis + sulcus anterolateralis
Stijgende sensorische zenuwbanen + dalende motorische
zenuwbanen
Funiculus anterior:
Tussenin sulcus anterolateralis + sulcus medianus anterior
Stijgende sensorische zenuwbanen + dalende motorische
zenuwbanen

Transverse organisatie ruggenmerg


Centrale grijze stof is omgeven door funiculi:
Grijze stof = symmetrische paren van dorsale/ventrale hoorns ( vlinder)

Dorsale hoorn = sensorisch


Ventrale hoorn = motorisch
Funiculi bevatten gemyeliniseerde axonen = witte stof
Herkenning spinaal niveau = naargelang grootte/vorm/proporties van witte/grijze
massas:
C5-T1
Grote ventrale

Rond + smal

T2-T6
C1-C4

BOVEN
T6

L1-L2
Sulcus intermedius
Dorsale nucleus van
Grote ventrale

L3-S3
T6-

Dorsale nucleus van

ONDER
T6

S3 >

Cervicale niveaus:
Grote funiculi door stijgende gevoelsbanen ( ) + dalende motorische
banen ( )
Funiculus posterior = gescheiden door sulcus intermedius posterior in
fasciculus gracilis + fasciculus cuneatus
Lagere cervicale ruggenmerg = verdikt voor bezenuwing van bovenste
ledematen
Thoracale niveaus:

18

Kleinere doorsneden omwille van beperkt aantal zenuwen (nn.


intercostales)
Kleine laterale hoorn bestaande uit een intermediolaterale funiculus =
bevat pre-ganglionaire orthosympatische neuronen vh. AZS
Alle segmenten bevatten de dorsale nucleus van Clarke = grote groep
neuronen ad. basis vd. dorsale hoorn belangrijk voor proprioceptie
T1-T6 zijn nog te onderscheiden omdat ze een fasciculus cuneatus hebben

Lumbale niveaus:
Grote dorsale/ventrale hoorns (en dus rel. weinig witte stof) grote
ventrale hoorn thv. intumescentia lumbalis door motorneuronen vd.
onderste ledematen
Fasciculus gracilis heeft de vorm ve. boemerang
L1-L2 hebben nog een laterale hoorn + prominte dorsale nucleus van
Clarke

Sacrale niveaus: kleine hoeveelheid witte stof (= hoe meer caudaal, hoe kleiner
de funiculi) dikke grijze commissur ih. centrum
Coccygeale niveaus sacrale niveaus MAAR met een kleinere diameter
Z
Lamina van Rexed = 9 lamina die van vanaf de dorsale hoorn richting de
ventrale hoorn genummerd worden zijn wel moeilijk te detecteren

Ruggenmerg banen
Er zijn 3 soorten banen aanwezig:
Intersegmentale banen = projecteren rostraal/caudaal id. propriospinale
tractus (= omgeeft de centrale grijze stof) cordineren versch.
spiergroepen die reflexen regelen
Stijgende banen
Bevatten sensorische info voor de thalamus/cerebellum/hersenstam
(vb.: cutane + pijnlijke + thermale + kinestetische stimuli)
Meeste stijgende banen bevatten sensorische informatie van
meerdere modaliteiten + meeste modaliteiten gebruiken ook
meerdere banen
VOORBEELDEN posterior kolom-mediaal lemniscaal systeem +
anterolateraal systeem + spinocerebellaire pathway
Dalende banen bevatten info vd. cerebrale cortex/hersenstam voor het
ruggenmerg = uitvoeren van motorische taken OF modulatie van
sensorische transmissie
Funiculus posterior:
Bevat de posterior banen die bestaan uit 2 gemyeliniseerde banen:
Fasciculus gracilis = middelste eindigt id. nucleus gracilis id.
medulla oblongata
Fasciculus cuneatus = buitenste eindigt id. nucleus cuneautus
id. medulla oblongata MAAR is slechts aanwezig id. segmenten C1T6 (itt. de fasciculus gracilis)

19

somatotopie: fasciculus gracilis bevat het onderste deel vh. lichaam +


fasciculus cuneatus bevat het bovenste deel vh. lichaam = hun dikte
neemt steeds toe (zeker thv. ledematen)
Ongeveer 75% vd. zenuwvezels zijn afkomstig van afferente neuronen
waarvan de cellichamen id. ganglia vd. dorsale wortels liggen = meestal A vezels die receptoren id. huid/gewrichten/diepe weefsels bezenuwen
cutane/kinesthetische/proprioceptieve info
Mediaal lemniscaal systeem: zenuwen id. fasciculi cuneatus/gracilis
synapteren op secundair neuronen = steken de middellijn over + stijgen
verder id. mediale lemniscus synapteert op tertiaire neuronen id.
ventroposterolaterale (VPL) nucleus (thalamus) waarna het verder
gaat naar de neocortex

Anterolateraal systeem:
Verzameling van vezels dit richting de hersenen gaat doorheen het
anterior deel vd. funiculus lateralis axonen steken de middellijn over via
commissura anterior alba richting de funiculus lateralis = eindigen id.
hersenstam
Vier groepen vezels:
Tractus spinothalamicus: overdracht van pijn/temperatuur MAAR
de neuronen reageren niet enkel op schadelijke stimuli omwille van
hun uitgebreide dendritische vertakkingen waardoor ze zowel
cutane als nociceptieve modaliteiten overbrengen meeste
neuronen reageren wel sterker op pijnlijke stimuli dan op cutane
stimuli
Tractus spinoreticularis (naar reticulaire formatie)
Tractus spinomesencephalicus:
1. Projectie naar periaqueductale grijze stof (PAG) = bevat hoge
concentraties endorfine (= controleert pijn)
2. Projectie naar nuclei id. pons/medulla oblongata
3. Projectie naar dorsale hoorn vh. ruggenmerg activatie
enkefalinerge neuronen id. substantia gelatinosa = regulatie
pijngevoeligheid
Tractus spinotectalis: controleert reactie vh. lichaam op visuele
stimuli (id. colliculus superior)
Tractus spinocerebellaris:
Proprioceptie = bewust zijn van positie/beweging deze info (= lengte +
spanning + positie van spieren) wordt overgedragen vd.
spieren/gewrichten naar het cerebellum:
Informatie die naar het cerebellum wordt verzonden = ONBEWUST
ervaren (itt. tot de proprioceptieve informatie die via de funiculus
posterior-mediale lemniscus wordt verzonden)
Overdracht via 3 tracti:
Tractus spinocerebellaris anterior/posterior info
onderlichaam
Tractus cuneocerebellaris info bovenlichaam
zijn alle 3 afkomstig van secundaire neuronen die een input
ontvangen van receptoren id. spieren/gewrichten

20

Tractus spinocerebellaris posterior:


Oorsprong: nucleus van Clarke thv. C8-L2 (= lamina van Rexed VII)
afferente vezels afkomstig van onder L2 komen eerst via
fasciculus gracilis naar boven (= nucleus van Clarke is prominenter
in T10-T12 omwille hiervan)
Informatieoverdracht:
Input van diepe receptoren (vb.: spierspoeltjes + omkapselde
gewrichts-uiteinden + Golgi peeslichaampjes (+ cutane
mechanoreceptoren id. benen en lagere romp))
Output via 2e orde neuronen id. rand vd. funiculus lateralis om
zo de tractus spinocerebellaris posterior te vormen vormt
samen met andere tracti de pedunculus cerebellaris inferior
(thv. de hersenstam) = eindigen id. ipsilaterale vermis vh.
cerebellum
Tractus spinocerebellaris anterior:
Oorsprong: alle segmenten caudaal van L1 (= lamina van Rexed V
tem. VII)
Informatieoverdracht:
Input van diepe receptoren (vb.: Golgi peeslichaampjes +
cutane mechano-receptoren) MAAR ook van dalende tracti
Output via 2e orde neuronen die 2 keer de middellijn
oversteken
1. Wanneer ze het ruggenmerg binnenkomen stijgen op
juist lateraal vh. anterolaterale systeem
2. Wanneer ze het cerebellum binnentreden via de
pedunculus cerebellaris superior = eidingen id.
ipsilaterale vermis vh. cerebellum
Tractus cuneocerebellaris: proprioceptieve informatie vd. armen
gebruikt slechts 1 baan voor overdracht
1. Ia en Ib vezels bereiken de ipsilaterale fasciculus cuneatus stijgen
doorheen de medulla oblongata + eindigen op 2 e orde neuronen id.
nucleus cuneatus lateralis
2. Hieruit vertrekken vezels die de tractus cuneocerebellaris vormen
vormt samen met andere vezels de pedunculus cerebellaris inferior
= eindigen id. ipsilaterale vermis vh. cerebellum

21

22

ZELFTOETS 3 UITWENDIGE EN INWENDIGE BOUW VAN HET


RUGGENMERG
1. Vul op onderstaande tekening ve. dwarse doorsnede vh. ruggenmerg de
namen vd. inwendige (= witte en grijze stof + funiculi + resp. onderdelen)
en de uitwendige kenmerken (= sulci + fissuren) in.
Sulcus medianus
posterior
Funiculus posterior

Cornu
posterior
medullae

Funiculus lateralis
Cornu laterale
medullae
spinalis
Cornu anterior
medullae spinalis

Canalis centralis
Funiculus anterior
Fissura mediana

2. Figuur 4.42 op p. 341 in Grants toont doorsneden doorheen de versch.


regios vh. ruggenmerg. Hoe verklaar je de afname van witte stof in
craniocaudale richting? Waarom is de grijze vlinder groter ih. cervicale en
in het lumbale gebied (maw. verklaar het bestaan vd. intumescentia
cervicalis en lumbosacralis).
Minder afferenten omdat het grootste deel er nog moet bijkomen en
minder efferenten omdat het grootste deel al weg is.
Intumescentia cervicalis en lumbosacralis grotere grijze stof
omwille van alle motorneuronen vd. ledematen
3. Leg uit wat een lumbale punctie is en waarom deze bij voorkeur tss. L3 en
L4 gebeurt.
Het ruggenmerg reikt tot L1-L2 daaronder is het veilig om te prikken.
4. Wat is het verschil tss. een tractus en een funiculus?
Tractus: bundel van axonen die hetzelfde verloop en dezelfde functie
hebben
Funiculus: anatomische verdeling vd. witte stof ih. ruggenmerg
5. Welke banen bevinden zich id. funiculus posterior vh. cervicale
ruggenmerg? Welk soort informatie vervoeren zij?
Fasciculus gracilis
Fasciculus cuneatus

23

cutane/kinesthetische/proprioceptieve info
6. Wat versta je onder de term somatotopie?
Overeenkomstige ligging van gebieden vh. lichaam met punten ih. CZS.
7. In welke gedeelten vh. ruggenmerg is een laterale hoorn (of cornu laterale
of inter-mediolaterale celkolom) aanwezig?
Van T1-L2
8. Wat is het verschil tss. het spinothalamische/anterolaterale systeem en het
dorsale strengsysteem?

9. Als gevolg ve. auto-ongeval heeft een patint een hemisectie vh.
ruggenmerg op niveau T7 rechts. Welke sensorische en motorische
uitvalsverschijnselen verwacht je (links/rechts/ bovenste lidmaat/onderste
lidmaat)?
Geen probleem bovenste lidmaat
OL links = verlies van nociceptieve stimulatie + verlies motoriek
OL rechts = verlies mechanoreceptieve stimulatie
10.Vul in:
1. Structuur die de conus medullaris vh. ruggenmerg met het onderuiteinde
vh. wervelkanaal verbindt: filum terminale
2. Bij de volwassene bevindt het onderuiteinde vh. ruggenmerg zich thv.
wervellichaam: L1-L2
3. Baan of banen die ah. cerebellum informatie bezorgt (bezorgen) over
onder meer de spanningstoestand van spieren en de positie vd. onderste
ledematen: spinocerebellaire tractus anterior/posterior
4. Axonenbundel of baan die ontstaat na synaps in nuclei gracilis en
cuneatus: mediale lemniscus
5. Pijn- en temperatuurzin worden in het ruggenmerg vervoerd via: tractus
spinothalamicus
24

6. De cellichamen vd. neuronen van 1e orde ih. somatosensioreel systeem


bevinden zich in: ganglion vd. dorsale wortel
11.Benoem in onderstaande figuur de aangeduide structuren:

Arachnodea
Dura mater

Plexus venosus
vertrebalis interna
anterior
Anulus fibrosus
Nucleus pulposus
Wervellichaam

Ligamentum
denticulatum
Fila radicularia
anterior

Truncus nervi spinalis


Ramus posterior
Ramus anterior
Vena vertebralis

12.Vul onderstaande figuren in:

25

26

27

ZELFSTUDIEOPDRACHT 4 UITWENDIGE/INWENDIGE BOUW VAN


HERSENSTAM EN CEREBELLUM

Algemene organisatie hersenstam


Transverse organisatie
Sensorische/motorische nuclei = afkomstig van vleugel-/grondplaat vd.
neurale buis
1. Dorsale zijde vd. neurale buis (rostraal) wordt dunner laterale wanden
vd. neurale buis kunnen zich ontplooien
2. Vleugelplaten bewegen naar lateraal (= richting de grondplaten)
3. Sensorische/motorische nuclei differentiren in somatische/viscerale
subeenheden
Kernen id. hersenstam worden geclassificeerd volgens hun associatie met
craniale zenuwen:
Algemeen somatisch efferent (GSE) somatische musculatuur
Algemeen visceraal efferent (GVE) PS preganglionaire vezels voor PS
ganglia
Algemeen visceraal afferent (GVA) receptoren id.
thoracale/abdominale viscera
Algemeen somatisch afferent (GSA) mechanoreceptoren id.
huid/spieren/ gewrichten
Speciaal visceraal efferent (SVE) gestreepte spieren van
branchiomerische oorsprong (vb.: larynx + pharynx + gezicht)
Speciaal visceraal afferent (SVA) smaakreceptoren
Speciaal somatisch afferent (SSA) gehoor + evenwicht
Craniale zenuwreflexen = afhankelijk van verbindingen tss.
sensorische/motorische kernen sensorische receptoren sturen afferenten naar
sensorische nuclei id. craniale ganglia = sturen info naar motorische nuclei die
volgende bezenuwen:
Gestreepte spieren ih. hoofd/gezicht/intraoraal
Autonome ganglia die op hun beurt weer klieren/gladde spieren
bezenuwen
Craniale motorneuronen = afkomstig van viscerale/somatische motorkernen
id. laterale/ ventrale hoorns + gebruiken ACh voor communicatie motornuclei
id. hersenstam = lagere motorneuronen DUS schade ad. motorkern/efferenten
zorgt voor paralyse
Motornuclei ontvangen naast signalen voor onwillekeurige beweging OOK
signalen voor willekeurige bewegingen = tractus corticobulbaris corticale
projecties naar kernen van craniale zenuwen waarvan de meeste bovenste
motorneuronen zijn die beweging vh. hoofd bemiddelen

Longitudinale organisatie

Nuclei van craniale zenuwen liggen in longitudinale kolommen gerangschikt


Sensorische nuclei = lang + veel kleine neuronen
Motorische nuclei = korter + grotere neuronen gegroepeert in klusters
uitzonderingen = efferenten voor craniale zenuwen IX/X/XI/XII

28

De meeste sensorische nuclei id. hersenstam ontvangen afferenten van meer


dan 1 craniale zenuw = bezenuwen dezelfde modaliteit voor de motorische
zenuw is er maar 1 nucleus die meerdere efferenten verstuurt = nucleus
ambiguus contributes

Uitwendige bouw medulla oblongata + pons +


mesencephalon
Medulla oblongata

Spinomedullaire junctie bevindt zich thv. de plaats waar de fissura mediana


anterior onderbroken wordt door de decussatio pyramidalis tractus
pyramidalis wordt geflankeerd door nucleus olivaris inferior (= oliva) =
gebonden door:
Sulcus preolivarus = oorsprong van wortels XII
Sulcus postolivarus = oorsprong van wortels IX/X/XI
Lateraal/dorsaal oppervlak bevat de ononderbroken longitudinale banen/sulci vh.
ruggenmerg funciculus posterior ligt aan beide zijden vd. sulcus medianus
posterior = eindigt thv. de obex:
Punt id. middellijn die het caudale uiteinde vh. IV e ventrikel aangeeft
Bevat kleine protuberanties:
Tuberculum gracile onderliggende nucleus gracilis
Tuberculum cuneatum onderliggende nucleus cuneatus
Tuberculum trigeminale onderliggende nucleus/tractus spinalis
nervi trigemini
sulcus intermedius posterior scheidt nucleus gracilis van nucleus cuneatus
+ sulcus posterolateralis scheidt tuberculum cuneatus van tuberculum
cinereum
Dorsaal oppervlak vd. medulla oblongata/pons = vloer vh. IV e ventrikel:
Trigonum hypoglossi = uitstulpingen vd. nuclei hypoglossi (= rostraal
vd. obex)
Trigonum vagalis = uitstulpingen van dorsale motornucleus van n. vagus
(= meer lateraal)
Vestibulaire regio + pedunculi cerebellaris (= nog meer lateraal) laterale
wand IVe ventrikel
Grens tss. de medulla oblongata + de pons = waar de vezels vd. stria
medullares de vloer vh. IVe ventrikel oversteken (= meer rostraal)

Pons

Vormt een brug tss. de cerebrale cortex + de cerebellum = neuronen id. pons
ontvangen inputs vh. cerebrum en sturen dit door naar het cerebellum (
groeven zijn zichtbaar):
Vezels komen van nucleus pontinus steken de middellijn over
om de pedunculus cerebellaris medius te vormen
Pedunculus cerebellaris medius = doorboord door n. trigeminus (thv.
laterale kant vd. pons)
Pontomedullaire junctie = oorsprong van versch. craniale zenuwen:
N. abducens + tractus pyramidalis afkomstig vd. sulcus pontinus
inferior (= meest mediaal)

29

N. facialis + n. vestibulocochlearis = zitten vast ad. medulla


oblongata/cerebrum/pons thv. de angulus pontocerebellaris (=
trigonum pontocerebellare OF brughoek):
N. facialis bestaat uit grote groep motorische vezels + kleinere
groep gemengde afferente/efferente vezels (= n. intermedius
omdat het tss. VII en VIII ligt)
N. vestibulocochlearis bestaat uit aparte cochleaire/vestibulaire SSA
vezels

IVe ventrikel wordt deels gevormd door de pedunculi cerebellares superioris


axonen steken de middellijn over van zodra ze de middenhersenen bereikt =
cerebellaire hemisferen kunnen communiceren met de nucleus ruber + thalamus
vd. contralaterale zijde

Mesencephalon/middenhersenen

Colliculi superior/inferior bedekken het dorsale oppervlak =


Colliculi superior = rostraal + posterior vd. epifyse
Colliculi inferior = caudaal uittrede n. trochlearis inferolateraal
vormen samen de lamina tecti of corpora quadrigemina
(vierheuvelplaat)
Crus

cerebri (= gemyeliniseerde vezelbanen) vormen het ventrale oppervlak:


Bevat corticospinale/-pontine/-bulbaire vezels
Vormen het ventraal deel vd. pedunculi cerebrales
Omgeven CSV-gevulde cisterna = fossa interpeduncularis oorsprong van
n. oculomotorius

Inwendige bouw medulla oblongata + pons +


mesencephalon
Medulla oblongata

Interne structuren vd. medulla ZIE FIG 5.7 p. 139 MN


Pyramidale tracti + decussatie:
Decussatio pyramidum bestaat uit grote bundels van
corticospinale vezels die de middellijn oversteken richting de
funiculus lateralis motorcortex kan de andere kant vh. lichaam
controleren (90% van alle vezels)
Pyramidale tracti gaan verder over het ventraal oppervlak vd.
medulla oblongata naast de middellijn (= rostraal vd. decussatie)
tracti liggen ventraal vd. mediale lemniscus + ventromediaal vd.
oliva
DUS 1 enkele beschadiging vd. bloedvaten kan ervoor zorgen dat de
pyramidale tracti + mediale lemniscus + n. hypoglossus beschadigd
worden
Somatosensorische structuren:
Dorsale medulla oblongata bevat groepen van kernen aan beide kanten vd.
obex versturen somatosensorische info naar meer rostrale delen =
nucleus gracilis + nucleus cuneatus + nucleus cuneatus lateralis + nucleus
spinalis nervi trigeminus
Axonen vd. funiculus posterior eindigen in
Nucleus gracilis kinesthetische + cutane info = been + thorax

30

Nucleus cuneatus kinesthetische + cutane info = arm +


abdomen
somatotopische representatie vh. lichaam = ook in hogere niveaus
aanwezig
hun efferenten steken de middellijn over (= fibrae arcuatae internae)
+ stijgen op als de mediale lemniscus = route voor overdracht van
somatosensorische info vd. ene kant vh. lichaam naar de contralaterale
thalamus/cortex
Nucleus cuneatus lateralis/externa = dorsolateraal van nucleus
cuneatus ontvangt info van spierspoeltjes + Golgi peeslichaampjes id.
hand:
Afferenten gaan via de funiculus posterior naar de kern ZONDER te
synapteren id. dorsale hoorn nucleus cuneatus lateralis kern
van Clarke
Efferenten vormen de tractus cuneocerebellaris gaat naar het
cerebellum
Tractus spinalis nervi trigeminus bevat afferenten van craniale
zenuwen V/VII/IX/X gaan naar de nucleus spinalis nervi trigeminus:
Rijkt tot C1-C4 gaat over id. dorsale hoorn
Caudaal deel vd. kern lijkt op de substantia gelatinosa (= pijn
lichaam) + andere laminae dit deel bevat dan ook de
pijnsensaties vh. hoofd
Nucleus oliva inferior = geplooide structuur ih. ventrolateraal deel vd. medulla
oblongata
Omgeven door nuclei olivaris accessoria sturen samen axonen naar
het cerebellum die een belangrijke rol spelen in motorische activiteiten =
sensorische componenten ih. groot netwerk van kernen die interageren om
motorische controle te bemiddelen
VOORBEELD ontvangt info van efferenten vd. nucleus ruber/motorcortex
EN van nucleus gracilis/cuneatus/vestibularis inferior nucleus oliva
inferior modificeert waarschijnlijk de info van hogergelegen niveaus id.
hersenen
Meeste efferente vezels steken de middellijn over richting de pedunculus
cerebellaris inferior nabij het einde worden ze climbing fibers
genoemd omdat ze via de dentrieten vd. Purkinje cellen naar boven
klimmen

Pedunculus cerebellaris inferior = grote verzameling vezels nabij


dorsolaterale medulla oblongata:
Grootste deel vd. vezels = olivocerebellaire axonen (vd. contralaterale
oliva)
Overige deel vd. vezels = posterior spinocerebellaire axonen +
cuneocerebellaire axonen info vd. spierspoeltjes + Golgi
peeslichaampjes

Pons

ZIE FIG 5.16 p. 150 MN (= herken de volgende structuren: IVe ventrikel +


tegmentum met de kernen vd. craniale zenuwen + ligging tractus corticospinalis
+ ligging lemniscus medialis)

31

Mesencephalon
Interne structuren ZIE FIG. 5.24/5.25 p. 159-160 MN:
Aqueductus = omgeven door periaqueductale grijs (PAG)
Verband tss. niveaus + inhoud tegmentum:
Inferior colliculus = laterale/mediale lemnisci + pedunculi
cerebellares superioris + tractus tegmentalis centralis + fasciculus
longitudinalis medialis
Superior colliculus = nucleus ruber + substantia nigra +
oculomotorius nucleair complex
Tectum/lamina quadrigeminalis = bestaat uit de superior/inferior colliculi:
Colliculus inferior = gehoor tonotopie vd. cochlea + lokalisatie
geluid
Afferent van cochleaire nuclei/nuclei olivaris superior via laterale
lemniscus
Efferent naar nucleus geniculatus medialis + primaire auditieve
cortex
Colliculus superior = zicht beweging/perifere objecten
detecteren + beweging ogen bijhouden
Afferent van retina + primaire visuele cortex
Efferent naar visuele nuclei id. thalamus
Pedunculus cerebellaris superior:
Caudale middenhersenen pedunculus wordt omgeven door de
laterale/mediale lemniscus + tractus tegmentalis centralis
Rostrale middenhersenen decussatie vezels + stijging naar
nucleus ruber:
1/3e eindigt id. nucleus ruber
2/3e gaat verder naar de ventrolaterale thalamus + motorcortex
Periaqueductale grijs (PAG) = dichtopeengepakte cellen die het aqueductus
omgeven
Bevat:
Clusters van neuronen die serotonine/enkefaline/endorfines/
gebruiken
Opiaatreceptoren verwerken van nociceptieve informatie
projecteert naar specifieke delen vd. reticulaire formatie = belangrijk
omdat zij nociceptieve transmissie id. dorsale hoorn reguleren
Reticulaire formatie: extensief netwerk van neuronen (in slecht
gedifferentieerde kernen) = verspreid over het tegmentum vd.
hersenstam:
Plaats ih. centrale deel vd. hersenstam controle/integratie van
informatie van versch. hersenregios = sensorische + viscerale +
limbische functies
NIET topografisch georganiseerd verspreide stijgende/dalende
uitlopers die alle niveaus vd. neuroaxis benvloeden
Speelt een cruciale rol id. controle van autonome functies +
modulatie van pijn en spierreflexen + regulatie van
bewustzijn/slaap/ontwaken

32

Nucleus ruber:
Bevindt zich dorsaal vd. substantia nigra omgeven door vezels vd.
pedunculus cerebellaris superiores + tractus tegmentalis centralis
Pathways:
Ontvangt afferenten vd. motorcortex + stuurt efferenten naar de
ventrale hoorn via tractus rubrospinalis
Ontvangt afferenten vd. diepe cerebellaire nuclei + stuurt efferenten
naar nucleus olivaris inferior via tractus tegmentalis centralis
nucleus ruber maakt deel uit ve. groter netwerk van feedforward/backward pathways betrokken bij motorische controle
Laesies veroorzaken tremor + ataxie id. contralaterale lichaamshelft
Substantia nigra:
Bevindt zich id. rostrale helft vd. middenhersenen vormt dikke nucleus
Bestaat uit 2 lagen:
Ventrale pars reticulata afferenten naar colliculus superior +
thalamus
Dorsale pars compacta afferenten naar basale ganglia + gebied
vd. voorhersenen betrokken bij sensorimotorische integratie en
andere aspecten van motorische controle = dopaminerge neuronen
Dopaminerge neuronen degenereren bij de Ziekte van Parkinson
rigiditeit + rusttremor + moeilijkheden met initiatie van bewegingen
Crus cerebri = grote bundels corticofugale vezels naar pons + medulla
oblongata + ruggenmerg:
Corticospinale vezels (centraal) = afkomstig vd. motorische/paritale
corticale gebieden vermengen zich met de pyramidale tracti id.
pons/medulla oblongata
Corticobulbaire vezels (centraal) dalen ook af via de crus cerebri MAAR
verlaten deze dan om te eindigen in specifieke nuclei op versch. niveaus
vd. hersenstam meestal motorische kernen die de
ogen/mond/gezicht/tong/larynx bezenuwen
Corticopontine vezels (lateraal/mediaal) dalen enkel af tot id. pons

Organisatie cerebellum
Cerebellum heeft GEEN controle over beweging + GEEN directe controle over de
spieren MAAR toch speelt het een belangrijke rol in vrijwillige
beweging/houding/spiertonus/evenwicht
FEEDBACK gebruikt sensorische informatie om gedrag te begeleiden =
moment-per-moment (vb.: draad door het oog ve. naald steken
beweging wordt begeleidt door tactiele + proprioceptieve + visuele
informatie die naar het cerebellum wordt gestuurd)
FEEDFORWARD steunt op de ervaring ve. persoon om de noden vh.
motorisch systeem in te schatten = begint de beweging voordat de
feedback beschikbaar is (vb.: een mug meppen beweging moet snel
genoeg zijn en sensorische begeleiding zou dit belemmeren)
schade ah. cerebellum onderbreekt de gang/evenwicht/uitvoering van precieze
bewegingen omdat het invloed heeft op de precisie/timing ervan = ataxie:
Dysynergie: niet in staat zijn de gewrichten samen te bewegen (1 voor 1)
Dysmetrie: geen goede cordinatie van bv. de hand, arm, vinger,

33

Cerebellum = grootste structuur id. fossa cranialis posterior zit vast ad.
hersenstam via 3 bundels:
Pedunculi cerebellaris superioris
Pedunculi cerebellaris medialis
Pedunculi cerebellaris inferioris
Cerebellaire cortex bestaat uit:
Groeven: folia (= gyri) + 2 grote fissuren (= fissura
prima/posterolateralis) verdelen het cerebellum in lobus
anterior/posterior/flocculonodularis (voor elke helft)
Onderdelen
Twee hemisferen
Vermale regio = vermis ligt op de middellijn
Paravermale regio ligt aan beide kant vd. middellijn (naast de
vermis)
Corticale mantel rust op de arbor vitae = dense bundel gemyeliniseerde vezels
die de cerebellaire cortex verbindt met de diepe cerebellaire nuclei + hersenstam
nuclei
Diepe cerebellaire nuclei = nucleus
fastigii/globosus/dentatus/emboliformis of interposus
Bijna alle cerebellaire efferenten nemen oorsprong id. diepe cerebellaire
nuclei + ontvangen meestal afferenten vd. cerebellaire cortex maar soms
ook daarbuiten

34

ZELFTOETS 4 UITWENDIGE/INWENDIGE BOUW VAN HERSENSTAM EN


CEREBELLUM
1. Op welke manier is het cerebellum met de hersenstam verbonden?
Vermeld telkens ook of de hersensteel, efferente of afferente informatie
van het cerebellum bevat.
Pedunculi cerebellaris superiores: efferent vh. cerebellum naar de
cerebrale cortex
Pedunculi cerebellaris mediales: afferent vd. cerebrale cortex naar
het cerebellum
Pedunculi cerebellaris inferiores: afferent vh. ruggenmerg naar het
cerebellum
2. Welke zijn de diepe kernen van het cerebellum?
Nucleus fastigii
Nucleus globosus
Nucleus dentatus
Nucleus emboliformis of interposus
3. Wat is de lemniscale decussatie?
Efferenten vd. nucleus gracilis/caudatus steken de middellijn over = fibrae
arcuatae internae vormen de mediale lemniscus
4. Vul in deze figuur de namen van de craniale zenuwen in. Duid ook de
plaats van de decussatio pyramidum en de flocculus van het cerebellum
aan.

Flocculus
Decussatio
pyramidum
5. Vul in:
a. Nc. ruber bevindt zich in het mesencephalon ter hoogte van
colliculus superior.
b. Grootste diepe kern van het cerebellum: nucleus dentatus
c. N. hypoglossus treedt aan de ventrale zijde van de medulla
oblongata naar buiten tussen de oliva en pyramis.

35

d. Mesencephale structuur die de transmissie van pijnprikkels in het


ruggenmerg moduleert: reticulaire formatie
e. Zowel de vezels in de pyramis als in de crura van het
mesencephalon bevatten motorische informatie.
f. Nc. olivarius inferior is zichtbaar op een transversale doorsnede
doorheen de medulla oblongata.
6. Vul in onderstaande doorsneden de namen van de gevraagde structuren
in. Vermeld telkens ook of het over een structuur met motorische of
sensorische functie gaat.

36

37

38

ZELFSTUDIEOPDRACHT 5 HERSENSTAM EN CRANIALE ZENUWEN

Schema kernen van craniale zenuwen


Gestreepte spieren

MOTORISCH
Kieuwboog spieren

Gladde spieren *

SENSORISCH
Visceraal + smaak
Somatisch **

Hersenstam

Olfactorius (I)
Opticus (II)
Oculomotorius
(III)
Trochlearis
(IV)

Oogspieren
Nucleus motorius
III
Oogspieren
Nucleus motorius
IV

Facialis
(VII)
Vestibulocochle
aris (VIII)
Glossopharynge
us
(IX)
Vagus
(X)

Mesencephalon
Gelaat
3 nuclei ***

Oogspieren
Nucleus motorius
VI

Pons
Pons

Mimische spieren
Nucleus motorius
VII

Speeksel-/traanklier
Nucleus salivatorius
superior

Smaak
Nucleus tractus
solitarius

Pons
Pons

Pharynx
Larynx + pharynx

Speekselklier
Nucleus salivatorius
inferior
Viscera

Nucleus ambiguus

Nucleus dorsalis X

Nucleus ambiguus

Accessorius
(XI)
Tongspieren
Nucleus motorius
XII
* = parasympatisch (visceromotorisch OF secretomotorisch)
** = nociceptie + temperatuur + mechanoreceptie
Hypoglossus
(XII)

Mesencephalon

Kauwspieren
Nucleus motorius V

Trigeminus
(V)
Abducens
(VI)

Pupil + lens
Nucleus van EdingerWestphal

Smaak
Nucleus tractus
solitarius
Viscera
Nucleus tractus
solitarius

Medulla
oblongata
Medulla
oblongata
Medulla
oblongata
Medulla
oblongata

*** =

Hoofdkern tast + proprioceptie (cf. dorsale strengkernen)


Spinale kern temperatuur + nociceptie (= verderzetting dorsale hoorn vh. ruggenmerg)
Mesencephale kern monosynaptische rekreceptor informatie (vb.: kersenspit id. mond) = rechtstreekse verbinding met motorkern dmv.
pseudo-unipolaire neuronen

Centrale en perifere facialisverlamming


Centrale facialisverlamming: unilaterale schade ad. corticobulbaire vezels die
voorbij de capsula interna opstijgen spierverlamming vd. lagergelegen
mimische spieren ad. contralaterale kant
Vaak geassocieerd met hemiplegie omwille van schade ad. nabijgelegen
corticospinale banen
Lacrimatie/salivatie/cornea reflex = NIET aangestast lage
motorneuronen vd. n. facialis zijn intact = bezenuwen de perifere spieren
+ klieren
Spontaan lachen ad. verzwakte kant is nog mogelijk omdat de
verbindingen die gelaats-uitdrukkingen als reactie op emotionele stimuli
NIET gelegen zijn id. corticobulbaire banen (= bemiddelt wel vrijwillig
lachen)
Perifere facialisverlamming = parese van Bell: schade aan nucleus motorius
VII OF aan de n. facialis spierverlamming vd. mimische spieren ad. ipsilaterale
kant
Complete atrofie mimische spieren afplatting plica nasolabialis +
verwijding rima palpebrarum + afhangen mondhoek
Verlamming m. buccinator moeite met kauwen van voedsel
Verlamming m. orbicularis oculi niet in staat om ipsilateraal oog te
sluiten
Cornea reflex = verhinderd MAAR de cornea blijft wel gevoelig omdat het
bezenuwd wordt door de n. opthalmicus

Lateraal medullair syndroom


= PICA (posterior inferior cerebellaire arterie) syndroom:
Oorzaak: onderbreking vd. toevoer van bloed doorheen de PICA deel vd.
hersenstam krijgt geen bloed meer (vb.: kern nc. VI + nc. salivatorius
superior + spinale kern van n. V + nc. tractus solitarius)
Symptomen:
Verlies van nociceptie/temperatuurgevoeligheid ad. ipsilaterale kant
vh. gezicht (= laesie vd. spinale n. trigeminus) + contralaterale kant
vh. lichaam (= laesie van tractus spinothalamicus lateralis)
Dysfonie + misselijkheid/vertigo = afhankelijk vd. beschadigde zone

ZELFTOETS 5 HERSENSTAM EN CRANIALE ZENUWEN


1. Van welke craniale zenuwen bevinden de kernen zich in de pons? Welke
zijn deze kernen en wat is hun functie?
Craniale zenuwen V tem. VII ( functies in tabel)
2. Welke craniale zenuwen hebben een sensibel ganglion dat vergelijkbaar is
met het spinale ganglion? Waar bevinden zich deze ganglia?
N. trigeminus = ganglia van Gasser
N. facialis = ganglion geniculi (in temporaal been)
N. glossopharyngeus = op zenuw (vlak onder foramen jugulare)
N. vagus = op zenuw (vlak onder foramen jugulare)
3. In welke hersenstamkern synapteren de centripetale uitlopers van de
neuronen die pijn afkomstig van de tanden vervoeren?
Spinale kern van n. trigeminus temperatuur + nociceptie
4. Via welke craniale zenuwen wordt smaakinformatie naar de hersenstam
vervoerd? In welke kern van de hersenstam synapteren smaakvezels?
N. facialis nucleus tractus solitarius
N. glossopharyngeus nucleus tractus solitarius
5. Wat is de naam van de dalende baan die ter hoogte van de primaire
motorische cortex vertrekt en bedoeld is voor sturing van de motorische
kernen van de craniale zenuwen? Wat weet je over de eventuele kruising
van deze baan?
Tractus corticobulbaris/corticonuclearis vezels projecteren bilateraal
6. Welke van onderstaande motorische kernen bevindt (bevinden) zich niet in
de pons:
Nucleus abducens
Nucleus facialis
Nucleus hypoglossus
Nucleus salivatorius inferior
Nucleus dorsalis nervi vagi
7. Welke craniale zenuwen vervoeren parasympathische vezels voor de
speekselklieren? Vanuit welke hersenstamkernen zijn deze vezels
afkomstig?
N. facialis nucleus salivatorius superior
N. glossopharyngeus nucleus salivatorius inferior
8. In welke twee opzichten verschilt n. trochlearis van andere craniale
zenuwen?
Vertrekt van de achterzijde van de pons
Kruist nog in de hersenstam voordat hij naar buiten gaat
9. Welke spieren of spiergroepen worden vanuit de nc. ambiguus bezenuwd?
Via welke craniale zenuwen lopen deze impulsen?
N. glossopharyngeus pharynxspieren
N. vagus larynxspieren
10.Welke reflex kan tot stand komen door verbindingen tussen nc. spinalis n.
trigemini en de motornucleus van n. facialis?
Corneareflex (= knipperreflex):

N. ophtalmicus (V1) sensorische bezenuwing cornea


N. facialis (VII) motorische bezenuwing m. orbicularis oculi

11.Waarin verschilt de supranucleaire bezenuwing van n. facialis van die van


de andere craniale zenuwen? Welke gevolgen heeft dit bij een centrale
facialisverlamming?
Supranucleaire controle van n. facialis = via
corticonucleaire/corticobulbaire baan (itt. tot andere craniale zenuwen =
via corticospinale baan) kern vd. n. facialis is een lange kern:
Bovenkant gezicht = bilaterale input vd. hersenen ( andere
craniale zenuwen)
Onderkant gezicht = contralaterale input vd. hersenen ( n.
hypoglossus)
centrale facialisverlamming: unilaterale schade ad. corticobulbaire
vezels die voorbij de capsula interna opstijgen = spierverlamming vd.
lagergelegen mimische spieren ad. contralaterale kant (omdat de
bovenkant vh. gezicht nog bezenuwd wordt)
12.Langs welke sensorische en motorische hersenstamkernen verloopt de
braakreflex? In welk hersenstam gedeelte bevinden zich deze kernen?
Sensorisch: nucleus trigeminalis (V) + nucleus tractus solitarius (IX
+ X)
Motorisch: nucleus ambiguus pharynx + larynx
Kernen bevinden zich id. medulla oblongata (+ de pons)
13.Welke craniale zenuwen vervoeren motorische informatie voor gestreepte
spieren afkomstig van de kieuwbogen?
N. trigeminus
N. glossopharyngeus (pharynx)
(kauwspieren)
N. vagus (larynx)
N. facialis (mimische
spieren)


14.Het gedeelte van n. accessorius dat zich in de posterior halsdriehoek
bevindt is sensu strictu geencraniale zenuw. Leg uit.

Dit is het spinale deel van n. accessorius het vertrekt vh.


ruggenmerg + treedt de hersenen binnen + vergezelt dan het craniale
deel van n. accessorius

15.Vergelijk het somatosensorile systeem van het ruggenmerg en dat van n.


trigeminus aan de hand van onderstaande tabel:

Tastzin + diepe
gevoeligheid
Dunne of dikke
vezels

Perifeer
ganglion

1e relay station

Kern

Baan
bestaande uit axonen
van 2e orde neuronen

Decussatio (+
niveau)

Spinale zenuw

Dikke

Nucleus
cuneatus/gracilis

Ganglion
trigeminale/
semilunare/van Gasser

Hoofdkern id. pons

Mediale lemniscus
lemniscale decussatie

Dikke

Dorsale
wortelganglion

N. trigeminus

VPL

Lemniscus
trigeminalis

VPM

Pijn +
temperatuur
Dunne of dikke
vezels

Perifeer
ganglion
1e relay station

Kern

Baan
bestaande uit axonen
van 2e orde neuronen

Decussatio (+
niveau)

Spinale zenuw

N. trigeminus

Dunne vezels

Dunne vezels

Dorsale
wortelganglion
1e synaps = dorsale
wortel
Thalamus (+ PAG +
reticulaire formatie)

Spinale kern
(medulla oblongata +
pons)

Tractus
spinothalamicus

Commissura alba

Ganglion
trigeminale

Tractus
trigeminothalamicus

Decussatie pas in
tractus naar VPM

ZELFSTUDIEOPDRACHT 6 UITWENDIGE/INWENDIGE BOUW


VAN DIENCEPHALON EN TELENCEPHALON

Indeling diencephalon + thalamus

Diencephalon reikt vd. lamina terminalis (met de commissura


anterior) tot de commissura posterior oppervlakken:
Ventrale oppervlak = zichtbaar op de hersenbasis intrede van n. opticus
Dorsale oppervlak bestaat uit een ependymlaag met hierop de plexus
chorodeus = vormt de vloer vh. laterale ventrikel + verborgen door het
corpus callosum en de cerebrale cortex
Laterale wanden = capsula interna ( corticofugale + corticopetale
vezels)
Worden van elkaar gescheiden door het IIIe ventrikel
Bevat de sulcus hypothalamicus = scheiding tss. de thalamus +
hypothalamus

Diencephalon bestaat uit 4 delen:


Thalamus = grootste deel
Belangrijk relaysysteem voor alle sensorische modaliteiten (uitz.:
reuk)
Verwerkt informatie van basale ganglia/cerebellum + voor de
motorcortex andere nuclei spelen een belangrijke rol in
bewustzijn/ontwaken/slaap
Hypothalamus:
Vormt ventale wand/vloer vh. IIIe ventrikel (vd. lamina terminalis tot
de corpora mammillaria) grenst ad. capsula interna + nc.
subtalamicus + fasciculus lenticularis
Speelt samen met de hypofyse een belangrijke rol in vegetatieve +
regulerende + cognitieve controle van temperatuur/voedsel- en
vloeistofconsumptie/hormoonsecretie/slaap/reprodcutie/moedergedrag
Epithalamus = epifyse + nc. habenularis (= dichtbij de commissura
posterior) epifyse is betrokken bij de regulatie vh. diurnaal ritme
Subthalamus = lens-vormige kern die ventraal ligt vd. capsula interna +
lateraal vd. hypothalamus afkomstig vh. diencephalon MAAR lijkt meer
op de globus pallidus

Thalamus:
Centrum vh. diencephalon = neemt deel id. vorming vh. III e ventrikel (1/3e
laterale wand) + laterale ventrikels in 80% vd. bevolking bestaat er een
brug tss. de 2 thalami = massa intermedia of adhesio interthalamica
Lamina medullaris interna verdeelt de thalamus in
anterior/mediaal/lateraal deel
Lateraal deel = verder verdeeld dorsaal + ventraal deel
Caudaal deel thalamus omkapseling niet-specifieke nuclei =
intralaminaire nuclei
Belangrijke rol in motorische/sensorische/limbische/vegetatieve functies
Afferenten van ruggenmerg + hersenstam + cerebellum + basale
ganglia + neocortex
Efferenten naar neocortex
nuclei worden geclassificeerd volgens hun

Ventroposterolat
erale (VPL)

Ventroposterome
diale (VPM)

Laterale
geniculaire (LGN) *

Mediale
geniculaire (MGN) *

Sensorische
relay nuclei

Corticale projecties
Sensorische relay nuclei = somatosensorische + auditieve
+ visuele + gustatoire systemen projecties naar primaire
sensorische cortices
Motorische relay nuclei = info van cerebellum + basale
ganglia projecties naar specieke corticale gebieden
Associatie nuclei = multimodale informatie projecties
naar verspreide associatiegebieden id. frontale/paritale
kwabben
Niet-specifieke nuclei projecties zijn diffuus + aspecifiek
MAAR ze spelen wel een belangrijke rol in aandacht
Intrinsieke nuclei projecties blijven binnen de thalamus
Functies
Locatie

Afferent

Dorsale
streng nuclei

Spinale
kern V

Hoofdkern
V

Retina
Colliculus
inferior

Efferent

Functie

Postcentrale
gyrus

Somato
sensorisch

Postcentrale
gyrus

Primaire
visuele cortex

Primaire
auditieve cortex

Somato
sensorisch

Visueel

Auditie
f

* = LGN + MGN bevinden zich ad. zijkanten vd. caudale pool vd.
thalamus (= ventraal vd. nc. pulvinares) LGN bestaat uit 6 lagen
+ MGN heeft ook lagen maar die zijn niet zichtbaar omdat de
interlaminaire banden niet gemyeliniseerd zijn

Capsula interna = reciproke verbindingen tss. de thalamus/cortex


en projecties vd. neocortex naar de hersenstam/ruggenmerg op
horizontale doorsnede lijkt het op een boomerang
Genu capsulae internae = hoek waar de 2 benen samenkomen
Bevat dalende corticonucleaire/-bulbaire vezels richting
faciale/orale motor nuclei
Bevindt zich thv. het foramen van Monro
Crus anterius capsulae internae = ligt tss. de nc. lentiformis + nc.
caudatus bestaat uit projecties vd. thalamus naar de neocortex +
dalende frontopontinaire vezels
Crus posterius capsulae internae = ligt tss. de nc. lentiformis + de
thalamus
Bestaat uit axonen die motorische/somatosensorische gebieden vd.
thalamus/cortex verbinden = superior thalamische radiaties
Corticospinale projecties naar motorneuronen (voor de
armen/romp/benen) = geordend ie. ruwe rostrocaudale sequentie
nabij het caudale uiteinde ervan
corticospinale axonen liggen redelijk dichtbij de
somatosensorische/optische/auditieve projecties = unieke regio
MAAR schade aan dit deel vd. hersenen kan zeer ernstige gevolgen
hebben (vb.: contralaterale analgesie/parese + visuele/auditieve
stoornissen)

Hypothalamus + fornix

Hypothalamus = zeer klein deel vd. hersenen MAAR wel een zeer
belangrijk deel buiten de neocortex is er geen ander deel vd.
hersenen betrokken bij zoveel versch. functies:
Behoud van homeostase regulatie voedselopname + water/elektrolyte
balans + lichaams-temperatuur + bloeddruk
Regulatie slaap- en waakcyclus + reproductief gedrag + maternaal gedrag
+ reactie op stresserende factoren
groot bereik dankzij het groot aantal verbindingen met het CZS +
neurohormonale controle vd. hypofyse

Grenzen vd. hypothalamus:


Rostraal = lamina terminalis
Caudaal = grenst ah. mesencephalon lijn tss. nuclei mammillaria +
commissura posterior
Lateraal = substantia innominata (achteraan) + capsula interna (vooraan)

Hypothalamus bevat versch. nuclei = klein + slecht gedifferentieerd


benoemd obv. locatie:
Coronale vlak = periventriculair/mediaal/lateraal segment
Sagittale vlak = anterior (supraoptische)/mediale (tuberale)/posterior
(mammillaire) regio
nuclei ih. anterior deel = PS + nuclei ih. posterior deel = OS

Hypothalamus is verbonden met de hypofyse dmv.


Hypothalamisch-hypofysair poortsysteem
Supraopticohypofyseale tractus
Regulatie van temperatuur
autonome/endocriene/gedragsveranderingen die T reguleren =
bemiddeld door de voorste/achterste regios vd. thalamus:
Neuronen id. preoptische regio reageren op veranderingen in T van
bloed/huid stijging T:
PS reactie = daling metabolisme + stijging zweten + vasodilatatie
Schade aan preoptische regio geen vasodilatatie/zweten =
hyperthermie
Projecties vd. preoptische regio naar de posterior hypothalamus daling
T:
OS reactie = vasoconstrictie + rechtopstaan van haren + trillen
Extra veranderingen =
Stimulatie van schildklier + adrenalinesecretie (id. bijnier)
door adenohypofyse warmteproductie door stijging
metabolisme
Gedragsveranderingen (vb.: raam toedoen + trui aandoen +
)
koorts = toename lichaamstemperatuur boven 37 C:
Normale reactie op ziekte (vb.: infecties + trauma + dehydratatie + ) =
koorts ontstaat doordat stoffen ih. lichaam de ziekte gaan bestrijden (vb.:
cytokines)
Hypothalamus verhoogt T door stijging metabolisme + daling
warmteverlies (vb.: pilo-erectie + vasoconstrictie) maximum 38,3 C
anders ontstaan er aanvallen + zelfs schade ah. ZS

1.
2.
3.
4.

Fornix = grootste + meest herkenbare vezelbaan ih. diencephalon


(C-vormig):
Ontstaat ih. subiculum + hippocampus verlaat de posterior
hippocampale formatie als een dun vel axonen = alveus
Alveus daalt af id. richting vh. splenium vh. corpus callosum wordt dikker
+ vormt fimbria
Fimbria passeren onder het corpus callosum krijgt het een nieuwe naam
= fornix
Twee gebeurtenissen:
Klein deel vezels kruist over naar de andere fornix = hippocampale
commissuur
Fornix zwaait naar voor richting de commissura anterior 2 delen:
Kleiner precommissuraal been = bevat axonen die
ontstaan id. hippocampus + eindigen id. septale/preoptische
regio + anterior hypothalamus
Groter postcommissuraal been = bevat axonen die
ontstaan ih. subiculum + eidingen (grotendeels) id. mediale
nc. mammillare

Cortex telencephalon

Fissura longitudinalis cerebri verdeelt de hersenen in 2


hemisferen bestaan uit 6 kwabben:
4 ware lobben = frontale + paritale + temporale + occipitale lobben
2 synthetische lobben = insula + limbische lob

Sulcus centralis scheidt de frontale kwab vd. paritale kwab


VOOR = frontale kwab:
Gyrus precentralis bevat primaire motorcortex
Premotor cortex ligt rostraal vd. primaire motorcortex = verbonden
met elkaar
Nog meer rostraal = gyrus superior/inferior/medius frontalis
gyrus inferior frontalis bevat pars
orbitalis/triangularis/opercularis = laatste 2 delen vormen id.
dominante hemisfeer de regio van Broca (= motorcontrole taal)
NA = paritale kwab:
Gyrus postcentralis bevat de primaire somatosensorische
cortex = topografisch
Sulcus intraparietalis verdeelt de rest vd. paritale kwab
lobulus parietalis superior/inferior = integratie van
somatosensorische/auditieve/visuele informatie van nabijgelegen
regios id. temporale/occipitale/paritale kwabben

Sulcus lateralis scheidt de paritale lob vd. temporale lob


ONDER = temporale kwab:
Buitenste oppervlak = verdeeld in 3 groeven die parallel liggen vd.
sulcus lateralis:
Gyrus temporalis superior bevat transvers
georinteerde gyri van Heschl = primaire auditieve cortex (+

heeft verbindingen met andere gebieden voor auditieve


verwerking + taalregios id. paritale/frontale kwabben)
Gyrus temporalis medius
Gyrus temporalis inferior patroonherkenning + hogere
orde verwerking van visuele informatie
Ventrale oppervlak = verdeeld in 2 groeven:
Gyrus occipitotemporalis
Gyrus parahippocampalis:
Geeft informatie door ah. limbisch systeem
Bevat primaire olfactorische cortex thv. uncus (=
mediale puntje)
DIEPTE = insula:
Cortex opercularis: cortex vd. temporale/paritale/frontale
kwabben die de insula bedekt
Vormt de primaire gustatorische cortex (+ maakt ook deel uit van
cardiovasculaire/ pulmonaire/gastrische functies)

Grens tss. paritale en occipitale kwab = denkbeeldige lijn die


vertrekt vanuit de sulcus parieto-occipitalis op het mediaal
oppervlak naar de pre-occipitale inkeping op het laterale oppervlak
NA = occipitale kwab:
Sulcus calcarinus aan beide kanten ervan ligt de primaire visuele
cortex
Hogere orde visuele regios liggen rondom de primaire visuele cortex
rostrale uitbreiding

Limbische kwab bevindt zich op het mediaal oppervlak vd.


frontale/paritale/temporale kwabben
Omvat de gyrus subcallosalis/cingulatis/parahippocampalis +
hippocampale formatie = omgeven het diencephalon
Functie:
Hippocampale formatie + andere delen geheugen
Gyris subcallosalis/cingulatis nociceptie + aandacht + visceraal
aspect van gevoelsexpressie

Extra:
Twee klassen cortex:
Allocortex: primitieve 3-lagige cortex thv. de hippocampale
formatie (archicortex) + olfactorische cortex (paleocortex)
Neocortex: 6-lagige cortex thv. de rest vh. telencephalon
Celtypes cortex:
Pyramidale cellen: groot piramidevormig cellichaam met
prominente apicale dendriet + kleine basale dendrieten + 1 basaal
axon = efferenten vd. cerebrale cortex
Granulaire cellen: klein stervormig cellichaam met kleine uitlopers
2 soorten:
Doornige granulaire cellen = excitatie
Niet-doornige granulaire cellen = inhibitie
Regios van Brodmann: regionale verschillen ih. laminaire patroon vd.
cerebrale cortex = basis voor onderverdeling ervan cytotectonische
kaart van 47 regios waarbij elke hersenregios een specifieke functie
voorstelt

Witte stof hemisferen

1.
2.
3.
4.

Associatievezels = intrahemisferische verbindingen 2 types:


Kort = fibrae arcuatae cerebri U-vormig + verbinden naast elkaar
gelegen gyri
Lang verbinden versch. hersenkwabben met elkaar = 5 soorten:
Fasciculus uncinatus = gyrus temporalis medius/inferior gyri
orbitalis frontale kwab
Fasciculus arcuatus = gyrus temporalis superior gyrus
temporalis medius/inferior
Fasciculus superior longitudinalis = occipitale paritale
frontale kwab
Fasciculus inferior longitudinalis = occipitale paritale
temporale kwab
Cingulum = frontale paritale temporale kwab (= gyrus
parahippocampalis)

Commissuurvezels = interhemisferische verbindingen:


Corpus callosum = belangrijkste commissurale pathway
Vormt de vloer vd. fissura longitudinalis cerebri + dak vd. laterale
ventrikels
4 delen = rostrum + genum + corpus + splenium
Reikt niet over de hele lengte vd. hersenen vezels afkomstig vd.
delen van ervoor/erachter vormen de forceps anterior/posterior
Commissura anterior = gyrus temporalis medius/inferior van beide
hemisferen
Twee types van commissurale verbindingen:
Homotypisch: verbindingen tss. anatomisch symmetrische
corticale gebieden (vb.: somatosensorische informatie vd. borstkas
+ centraal zicht)
Heterotypisch: verbindingen tss. anatomisch asymmetrisch MAAR
wel functioneel verwante corticale gebieden (vb.: lezen vereist
samenwerking van versch. taalcentra)

Projectievezels:
Vezels verlaten de cerebrale cortex dalen af naar subcorticale structuren
(vb.: thalamus + basale ganglia + hersenstam + ruggenmerg)
Vezels dalen doorheen corona radiata + capsula interna corticostriate/thalamische axonen eindigen in hun doelen = hele cortex is verbonden
met de thalamus
Vezels dalen verder doorheen diencephalon = crus cerebri naar het
mesencephalon
Groot deel vezels eindigen id. colliculus superior/inferior + nuclei pontine
(corticopontine vezels) + sensorische/motorische nuclei vd. craniale
zenuwen (corticobulbaire vezels) enkel de tractus corticospinalis blijft
nog over

Fibrae arcuatae

Fasciculus longitudinalis
superior

Corona
radiata

Capsula externa

Nucleus lentiformis

Fasciculus
uncinatus

Fasciculus longitudinalis
superior


Corona radiata
Corona
radiata

Capsula interna
(putamen)

Capsula interna (globus


pallidus)

Basale ganglia

Basale ganglia = striatum + globus pallidus + nucleus


subthalamicus + substantia nigra en ventrale tegmentale regio
(mesencephalon) + nucleus accumbens (telencephalon)

Nucleus caudatus

Striatum
Corpus striatum*

Putamen
Basale ganglia
Nucleus lentiformis

Globus pallidus
Nucleus subthalamicus
Nucleus accumbens
Substantia nigra + ventrale tegmentale regio
* = sensorimotorische integratie belangrijke rol in bewegingsbeperkende
aandoeningen (vb.: Parkinson)

Nucleus caudatus en het putamen zijn gegroepeerd ih.


neostriatum omdat ze dezelfde
Cytoarchitectuur hebben
Neurogene chemicalin bevatten
Afferente/efferente verbindingen hebben
worden van elkaar gescheiden tijdens de embryonale groei door
de capsula interna MAAR er bestaan verbindingen = mediale rand
vd. capsula interna + striatale bruggen (= perforaties)

Nucleus caudatus bestaat uit 3 delen:


Caput vormt laterale wand vd. cornu anterior vh. laterale ventrikel =
radiologisch kenmerk
Corpus ligt tss. het foramen van Monro + trigonum collaterale = op het
dorsolaterale oppervlak vd. thalamus
Cauda = C-vormig daalt af id. cornu inferior vh. laterale ventrikel +
eindigt posterior vd. amygdala

Putamen + globus pallidus = nucleus lentiformis (of lenticularis)


worden van elkaar gescheiden door een dunne laag van
gemyeliniseerde vezels = lamina medullaris externa:
Putamen = grootste onderdeel bevindt zich lateraal vd. capsula
interna/globus pallidus
Globus pallidus bestaat uit 2 delen = van elkaar gescheiden door lamina
medullaris interna:
Interne/mediale pallidale segment (GPi)
Externe/laterale pallidale segment (GPe)

Nucleus subthalamicus = lens-vormige kern die geassocieerd is


met de globus pallidus
Bevindt zich tss. de zona incerta + capsula interna
Ontvangt inhiberende afferenten van GPe + exciterende afferenten vd.
cerebrale cortex = enige exciterende neuronen id. basale ganglia

Substantia nigra + ventrale tegmentale regio bevinden zich


caudaal vd. nucleus subthalamicus
Substantia nigra bestaat uit 2 delen:

Dorsale pars compacta (SNpc) bevat grote gepigmenteerde


dopaminerge neuronen = gaan richting het neostriatum +
degeneren bij de Ziekte van Parkinson
Ventrale pars reticulata (SNpr) bevat kleine GABAerge
neuronen
interageren met elkaar MAAR hebben elk hun eigen verbindingen
+ functies
Ventrale tegmentale regio bevindt zich mediaal vd. SNpc = ook een
dopaminerge nucleus projecteert naar de nucleus accumbens = speelt
een belangrijke rol in limbische functies (vb.: emotie + beloning +
motivatie)

Amygdala = amandelvormige cluster van kleine nuclei id. rostrale


pool vd. temporale kwab (onder de uncus) werd vroeger tot de
basale ganglia gerekend omwille van zijn embryonale oorsprong
MAAR nu wordt het tot het limbisch systeem gerekend omwille van 2
redenen:
Verbindingen met de hypothalamus (anatomisch)
Betrokkenheid met emotioneel gedrag (functioneel)
schade aan temporale kwab beschadigt de amygdala maar ook de
hippocampale formatie

Limbische structuren

Amygdala heeft veel afferente/efferente verbindingen = overdracht


informatie voor uitvoering van interactie mbt.
emotie/stemming/personaliteit/andere psychologische processen:
Afferenten associatie cortex
visuele/somatosensorische/auditieve/viscerale info
Reciproke efferenten met de hypothalamus + bepaale hersenstam kernen
cordinatie autonome reacties
neurochemisch onevenwichtigheid = angst/depressie/andere
stoornissen

Hippocampale formatie = verzameling gelaagde structuren die


onder de gyrus parahippocampalis liggen (op ventrale deel
temporale kwab) speelt een rol bij leren + geheugenvorming =
delen:
Gyrus dentatus + hippocampus proper = in elkaar grijpende C-vormige
structuren met een allocortex (3-lagig):
Gyrus dentatus:
Bevat opeengepakte laag granulaire cellen omgeven door
moleculaire laag = dense plexus van afferente axonen +
dendrieten van granulaire cellen
Polymorfe laag ligt id. hilus vd. granulaire cellaag bevat
interneuronen + gliacellen + axonen afkomstig van granulaire
cellen
Hippocampus proper:
Bestaat uit een dikke laag pyramidale cellen die tss. een
oppervlakkige polymorfe laag + diepere moleculaire laag
liggen

Moleculaire laag gaat over in die vd. gyrus dentatus bevat


apicale dendrieten vd. pyramidale cellen = ontvangen
synapsen vd. gyrus dentatus
Polymorfe laag bevat axonen/basale dendrieten vd.
pyramidale neuronen = gescheiden vd. cornu inferior vh.
laterale ventrikel door een dunne laag gemyeliniseerde
axonen (alveus) die projectievezels bevat vd. hippocampus +
subiculum

Subiculum
Cortex entorhinalis

ZELFTOETS 6 UITWENDIGE/INWENDIGE BOUW VAN


DIENCEPHALON EN TELENCEPHALON
van onderstaande structuren behoren tot de hypothalamus:
Capsula interna
N. opticus
Septum pellucidum
Corpus mamillare
Nc. subthalamicus
Nc. accumbens
(Infunbibulum vd.) hypophyse

1. Welk

2. Wat betekent de term area van Brodmann? In welke zin kan je deze term
vergelijken met de term lamina van Rexed?
Indeling vd. cerebrale cortex volgens verschillen in functionaliteit,
dit volgt uit verschillen in cytoarchitectuur.

3. Welk type vezel zorgt voor de informatie-uitwisseling tss. verschillende


schorsgebieden binnen n hemisfeer (intrahemisferische vezelbundel)?
Associatievezels

4. Wat is de amygdala (corpus amygdaloideum)? Waar bevindt zij zich? Wat is


haar functie?
Deel van limbisch systeem bevindt zich anterior vh. achterste
uiteinde van nc. caudatus + onder de uncus
Bevat verschillende kernen sensorische afferenten + efferenten
naar autonoom ZS (= hypothalamus + hersenstam)
Betrokken bij emoties

5. Welke termen horen (het best) bij elkaar (voor sommige termen is er
mogelijk een dubbele match):

1
0

Adhaesio interthalamica

Scheiding tss. nucleus


caudatus/lentiformis
Vezelbundel tss. limbisch systeem
en hypothalamus

Fornix
Forceps major

Onderdeel vd. basale


kernen
Schakelstation voor
visuele prikkels

Hippocampus

Neocortex

Nucleus accumbens

Grijze stof

Corpus callosum

3-lagige cortex

Commissurale verbinding tss.


occipitale kwabben

Insula
Epifyse

Colliculus superior

Diencephale
structuur
Capsula interna
Commissurale
structuur


6. Vul onderstaande coronale en horizontale doorsneden in:

Corpus callosum

Lateraal ventrikel (cornu


frontale)
Nucleus caudatus
(corpus)
Thalamus

Septum pellucidum

Claustrum

Putamen

Nucleus lentiformis

Globus pallidus
IIIe ventrikel

Capsula interna

Nucleus caudatus
(cauda)
Lateraal ventrikel
(cornu temporalis)
Fornix
Hippocampus

Gyrus dentatus

Corpus callosum
Septum pellucidum

Coronale doorsnede van de hersenen

Lateraal ventrikel (cornu


laterale)
Nucleus caudatus (caput)
Nucleus lentiformis

Putamen

Claustrum

Globus pallidus

IIIe ventrikel

Insula
Capsula extrema

Thalamus

Capsula externa

Nucleus caudatus
(cauda)

Capsula interna

Lateraal ventrikel
(cornu occipitale)

Corpus callosum
(splenium)

Horizontale doorsnede van de hersenen

ZELFSTUDIEOPDRACHT 7 CENTRALE VERWERKING VAN


SENSORILE WAARNEMING

Zintuigen

Sensorische transductie: sensorische receptoren zetten


omgevingsenergie om in neurale signalen die overgebracht worden
naar de hersenen gevoel = cognitief proces dat het volledige
vermogen vh. CZS nodig heeft:
Signaaltransductie bepaalt grenzen van perceptie (vb.: sensitiviteit +
bereik + snelheid + veelzijdigheid + kracht)
Sensorische modaliteit = zicht + gehoor + tast + reuk + smaak + pijn
+ evenwicht + lichaams-positie + beweging + sensorisch overzicht vh.
interne milieu
Univariantie: receptor weet niet door wat het gestimuleerd wordt + geeft
altijd dezelfde reactie specificiteit wordt bepaald door structuur + positie
van receptor

Sensorische transductie gebruikt aanpassingen van moleculaire


signalisatiemechanismen:
Evolutie = conservatief proces enkel goede ideen blijven bestaan OF
worden aangepast
Modaliteiten:
Zicht + reuk + bepaalde types van smaak + andere vormen van
chemoreceptie GPCRs + sec. boodschappers = ook gebruikt
worden in niet-sensorische taken
Andere modaliteiten gemodificeerde ionenkanalen (vb.: op
haarcellen)

specificiteit = dankzij licht gemodificeerde epitheelcellen


Veel sensorische transductiecellen hebben geen axon communicatie =
Ca2+-afhankelijk

Sensorische transductie verloopt in stappen:


1. Detectie stimulus met voldoende selectiviteit + snelheid voorkomt
verwarring met stimuli van versch. soorten/locaties/timing
2. Signaalamplificatie = kleine stimulus kan ook verzonden worden
3. Signaal omzetten ie. elektrisch signaal door veranderingen in ionenkanalen
veranderingen in Vm = receptorpotentiaal:
Modulatie andere kanalen (vb.: spannings-gebonden Ca 2+-kanalen
secretie NTs)
Actiepotentialen activeren ie. ander deel vd. cel RP bepaalt de
snelheid + patroon = geeft informatie over snelheid + temporale
patronen + periodiciteit + consistentie + patroon ivm. andere
neuronen van dezelfde/verschillende modaliteit

Sensorile banen

Spinale
ganglia

Lemniscus medialis / tractus trigeminothalamicus


ventralis

Somatosensorile banen

Ruggenmerg (pijn +
temperatuur)
Hersenstam (tast + druk)

Thalamus
(VPL/VPM)

Corte

Dorsale kolom-mediaal lemniscaal systeem:


1. Funiculus posterior brengt cutane/kinesthetische informatie vh. hele
lichaam naar de nc. gracilis/cuneatus hun axonen steken de middellijn
over + vormen de lemniscus medialis
2. Eindigt in VPL nucleus (thalamus) via capsula interna naar primaire
somatosensorische cortex

Tractus trigeminothalamicus:
1. Cutane informatie vh. gezicht/mond = overgebracht via n. trigeminus naar
de hoofdkern + spinale kern vd. n. trigeminus hun axonen steken de
middellijn over + stijgen op als de tractus trigeminothalamicus
ventralis
2. Eindigt in VPM nucleus (thalamus) via capsula interna primaire
somatosensorische cortex

deze pathways maken gebruik van grote gemyeliniseerde vezels


= zeer snelle transmissie
Topografische organisatie:
Receptief veld: elk neuron ih. somatosensorisch systeem reageert op een
stimulus ie. bepaalde perifere regio kernen vd. funiculus posterior + n.
trigeminus liggen zo georganiseerd dat naast elkaar gelegen neuronen
overeenkomen met naast elkaar gelegen receptieve velden hebben (= zet
zich verder voort richting thalamus/cortex) = somatotopie
Somatotopische mappen geven geen isomorf beeld vh. lichaam
bepaalde lichaamsdelen bevatten meer receptoren dan andere (vb.:
handen + de mond) = groter deel vd. cortex in

Ventrobasaal complex (= somatosensorische thalamus) bestaat


uit 2 delen:
VPM nuclei = somatosensorische informatie vh. hoofd
VPL nuclei = somatosensorische informatie vd. armen/benen

Versch. delen vh. ventrobasaal complex reageren op specifieke


submodaliteiten:
Centraal deel = zachte cutane stimulatie cellen van Merkel + Meissner +
Vater-Pacini
Omgevend deel = beweging van gewrichten/spieren spierspoeltjes +
Golgi peeslichaampjes + omkapselde gewrichtsreceptoren

Tractus tegmentalis

centralis

Gustatorische

Ganglia craniale
zenuwen

banen

Hersensta
m
(NTS)

Thalamus
(VPMpc)

Corte

Bezenuwing smaakknoppen:
Anterior 2/3e tong:
N. lingualis (V) somatosensorische informatie
Chorda tympani (VII) gustatoire informatie (oa. voorste
filliforme papillen)

schade aan n. facialis kan


smaakverlies/hyperacusis/hyposalivatie/hypolacrimatie/facile paralyse
veroorzaken (vb.: door verwijdering vd. wijsheidstanden)

Posterior 1/3e tong: n. glossopharyngeus gustatoire informatie (oa.


achterste filliforme papillen + circumvalate papillen)

Centrale gustatoire projecties:


Chorda tympani + n. glossopharyngeus + n. vagus (van epiglottis) =
distale projecties vd. pseudo-unipolaire neuronen ganglia liggen id.
hersenstam
Centrale projecties treden medulla oblongata binnen + eindigen id. nc.
tractus solitarius (NTS) = bevat een ruwe topografische kaart vd. tong:
Chorda tympani rostrale deel NTS
N. glossopharyngeus + n. vagus caudale deel NTS
Verbindingen:
Axonen van 2e orde neuronen in NTS projecteren via tractus
tegmentalis centralis naar parvicellulaire divisie vd.
ventroposteromediale (VPMpc) nucleus id. thalamus
Axonen van 3e orde neuronen projecteren naar primaire
smaakcortex
Axonen id. primaire smaakcortex projecteren naar orbitofrontale
cortex (= ontvangt ook projecties van
visuele/somatosensorische/olfactorische systemen)

Codering van smaakkwaliteit 2 versch. theorien:


1. Patroontheorie: meeste smaakneuronen reageren op meerdere stimuli
smaakkwaliteit wordt vertegenwoordigd door een activiteitenpatroon van
meerdere neuronen (vb.: gelijkaardige smaken lokken gelijkaardige
patronen van neurale activiteit uit)
2. Toegewijde lijnen: activiteit ie. specifieke groep van cellen stelt een
specifieke smaak voor (vb.: mensen beschrijven iets adhv. de 5 smaken)

Functies van het gustatoir systeem:


Orale reflexen:
Goede smaak = slikreflex + slechte smaak = spuugreflex
circuit wordt gevormd door:
1e orde neuronen
Interneuronen ih. NTS + reticulaire formatie
Outputneuronen van nc. motorius VII + nc. motorius XII
Stimulatie van smaakknoppen op de epiglottis = braakreflex (=
voorkomen dat vloeistof id. luchtpijp terecht komt) circuit wordt
gevormd door:
N. laryngeus superior (van n. vagus)
Interneuronen ih. posterior NTS
Cholinerge neuronen in nc. ambiguus
Voedsel id. mond activeert speekselsecretie circuit wordt
gevormd door:
Chorda tympani + n. glossopharyngeus
Interneuronen ih. NTS
Preganglionaire PS neuronen in nc. salivatorius superior (VII)
en nc. salivatorius inferior (IX) + post-ganglionaire PS
neuronen

Voedsel id. mond activeert maagzuursecretie + insulinesecretie


(bij glucose) = geactiveerd door n. vagus
Smaak + aangeleerd gedrag:
Slecht verband = geconditioneerde smaakaversie (CTA)
associatie tss.
Smaak (+ geur) = geconditioneerde stimulus (CS)
Gastro-intestinale malaise = ongeconditioneerde respons
(UCR)

ziekte-inducerende stof = ongeconditioneerde stimulus


(UCS)

(vb.: straling + chemotherapie iets standaard eten voor


eerdere maaltijd)
Goed verband associatie tss. goed gedrag en een beloning (bij
honden)

Olfactorische banen

Mitrale cellen (bulbus

Corte

Centrale organisatie vh. olfactorische systeem van andere


sensorische systemen:
Efferenten vd. hersenen naar bulbus olfactorius = ipsilateraal (uitz. nc.
olfactorius anterior)
Reukinformatie bereikt de primaire olfactorische cortex ZONDER te
passeren id. thalamus
Primaire olfactorische cortex = 3-lagige paleocortex
Olfactorisch systeem is sterker gentegreerd ih. limbisch systeem dan
andere systemen

Overdracht olfactorische informatie:

Bulbus

Tractus olfactorius
Stria olfactorius

Stria olfactorius

Septale regio +
hypothalamus

Laag I olfactorische

Reproductie +
voeden/drinken +
maternaal/agressief

Laag II + III olfactorische


pyramidale cellen in laag II/III voorzien de efferenten vd. primaire


olfactorische cortex
Neurale codering van geurkwaliteit:
Er bestaan veel versch. geuren = maakt het moeilijk om ze te ordenen
TOCH zijn er bepaalde categorien bloemig + fruitig + ambrosijn +
aromatisch + zweterig + bedorven + stekend MAAR het probleem hier is
dat deze niet gebruikt kunnen worden als bouwstenen om nieuwe geuren
te creeren
Gebrek aan begrip van olfactorische transductiemechanismen =
moeilijkheden bij het bepalen vd. codering vd. stimuluskwaliteit ih. ZS
onlangs heeft men ontdenkt dat chemo-sensorische neuronen kunnen
reageren op versch. stimuli

Klinische aspecten van reukzin:


Olfactorische aandoeningen kunnen veroorzaakt worden door bovenste
luchtweg infecties + nasale/sinus aandoeningen + giftige stoffen +
radio-/chemotherapie + hoofdtrauma + medicijnen + bepaalde
aandoeningen (vb.: diabetes) meeste secundaire olfactorische
symptomen verdwijnen als de ziekte verdwijnt
Verschillende soorten olfactorische aandoeningen:
Negatief = anosmie (volledig) + hyposmie (verminderd)
Positief = dysosmie (verstoord) + fantosmie (denkbeeldig) +
agnosie (geen herkenning)
Negatieve olfactorische aandoeningen = veroorzaakt door:
Transportproblemen = verhinderde stroom van geurstoffen
richting het olfactorisch epitheel naargelang de ernst veroorzaakt
het hyposmie/anosmie

(VOORBEELD: paranasale ziekte opgelost door chirurgie)


Sensorineurale schade = neurologische schade/dysfunctie vd.
perifere/centrale structuren:
Veroorzaakt door versch. mogelijke factoren = virale infectie
+ hoofdtrauma + radiotherapie + giftige stoffen + medicatie
+ endocriene onevenwichtigheid
VOORBEELDEN:
2/3e vd. chronische anosmie/hyposmie = veroorzaakt
door permanente schade ah. olfactorische epitheel
door bovenste luchtweg aandoeningen + hoofdtrauma
+ sinus aandoeningen
Intracraniale tumoren druk op de tractus olfactorius
lateralis
Hyposmie = vroeg symptoom vd. Ziekte van Alzheimer
+ HIV + Ziekte van Parkinson + psychose van Korsakoff
+ Ziekte van Huntington

Positieve olfactorische aandoeningen = veroorzaakt door abnormale


patronen van neurale activiteit:
Dysosmie ontwikkelt zich vaak bij herstel na schade MAAR zijn
meestal idiopathisch
Fantosmie gaat dikwijls samen met epileptiforme activiteit id.
mediale temporale kwab + amygdala + hippocampus

Geurzin neemt af met de leeftijd = vooral door erosie vh. olfactorisch


epitheel

Auditieve banen

Lemniscus

Brachium

Hersenstam (NCV/NCD)
Colliculus
Thalam
Spiraal
Cortex
Hersenstam (nc. olivaris
inferior
us
ganglion

superior)
Colliculus
(MGN)

Cochleaire nuclei (ZIE FIG 8.14 p. 235 MN):


Cochleaire zenuwvezels splitsen thv. de hersenstam nc. cochlearis
ventralis/dorsalis die zich bevinden op het oppervlak vd.
pontomedullaire hersenstam (lateraal vd. pedunculus cerebellaris inferior)
= tonotopie: lateraal = lage frequenties + mediaal = hoge frequenties
Secundaire orde vezels = bilateraal (maar contralateraal is dominent)
efferenten vormen 3 pathways:
Stria acousticus ventrale = belangrijkste afkomstig van nc.
cochlearis ventralis
Stria acousticus intermedius
Stria acousticus dorsale afkomstig van nc. cochlearis dorsalis
= steekt het tegmentum over + vervoegt zich bij lemniscus lateralis
+ eindigt id. collicus inferior MAAR heeft geen uitloper naar nc.
olivaris superior

stria acousticus ventrale/intermedius steken samen het


tegmentum vd. pons over (thv. het corpus trapezoideum) =
Sommige vezels = bilateraal nc. olivaris superior + reticulaire
formatie
Andere vezels vd. stria acousticus ventrale + efferenten vd. nc.
olivaris superior = contralaterale lemniscus lateralis colliculus
inferior

Nuclei olivaris superior bestaat uit 2 kleinere groepen van


kernen die omgeven zijn door periolivaire neuronen:
Bevinden zich ih. tegmentum ventrale ontvangt bi-aurale input van nc.
cochlearis ventralis
Interaurale verschillen in intensiteit + aankomsttijd + faseverschil
bepaling afkomst geluid (= linker-/rechteroor)
Efferenten vervoegen zich bij de lemniscus lateralis (= bilateraal)

Efferente controle auditieve input cholinerge neuronen (ih.


superior olivair complex):
Beschermen haarcellen tegen te luide geluiden door
Olivocochleaire vezels die eindigen thv. basaal oppervlak vd.
buitenste haarcellen =

limiteren te fel uiteenwijken vh. tectoriaal membraan


Bijkomende bescherming door cholinergere neuronen die
projecteren naar de nc. motorius VII = akoestische reflex bij
aanhoudende geluiden

Stellen haarcellen af voor maximale sensitiviteit optimaliseren


geluidstransductie door synchronisatie beweging basilaire/tectoriale
membranen

Lemniscus lateralis bevat opstijgende axonen van nc.


cochlearis + nc. olivaris superior = 2e/3e/ 4e/5e orde neuronen DUS
zeer complexe pathway:
Ontstaat lateraal van nc. olivaris superior stijgt doorheen pons naar de
middenhersenen
Stijgt lateraal id. pedunculus cerebellaris superior omhoog
Sommige vezels eindigen id. nuclei vd. lemniscus lateralis
Andere vezels nemen een kelk-achtige vorm aan = omarmt de basis
vd. colliculus inferior axonen eindigen id. centrale nucleus

Colliculus superior/inferior:
Ontvangen efferenten van auditieve relais id. lagere hersenenstam:
Colliculus inferior primaire mesencephalische relay voor
toonhoogte + luidheid
Colliculus superior = bestaat uit een oppervlakkige visuele regio +
multimodale kern (= enkel de kern neemt deel id. auditieve functies)
Colliculus inferior = verdeelt in 3 delen obv.
cytologie/verbindingen/functies:
Centrale nucleus directe/tonotopisch georganiseerde projecties
van cochleaire nuclei + superior olivair complex = neuronen die
reageren op hoge frequenties bevinden zich oppervlakkiger dan
neuronen die reageren op lage frequenties
Externe nucleus + pericentrale nucleus = vormen een riem
rond de centrale kern ontvangen projecties vd. centrale nucleus +
nuclei cochlearis + primaire/secundaire auditieve cortices +
paritale cortex = akoestikomotorische reflexen
Diepe lagen vd. colliculus superior ontvangen efferenten vd. riem regios +
delen van nc. periolivaris + auditieve cortex + dorsale kolom kernen +
frontale oogvelden = auditieve/ visuele/somatosensorische informatie die
bijdragen ad. reflexieve aanpassing van hoofd/nek door tractus
tectospinalis

Nucleus geniculatus medialis (MGN):


Axonen van colliculus inferior vormen het brachium = grote tractus op de
buitenkant vd. middenhersenen die eindigt id. MGN
MGN bevindt zich ventraal vd. nuclei pulvinares + mediaal van nc.
geniculatus lateralis (ih. caudale deel vh. diencephalon) bestaat uit 3
subdivisies:
Ventrale subdivisie = grootste deel + projectie regio van vezels
die naar de centrale nucleus gaan (met tonotopische organisatie)
vezels naar primaire auditieve cortex
Dorsale + mediale subdivisies = riem regios die vezels
ontvangen vd. riem regios vd. colliculus inferior ontvangen
auditieve informatie die:
Aandacht richten op auditieve signalen id. omgeving

Auditieve signalen linken aan objecten gedetecteerd door


visuele/ somatosensorische systemen

Nervus opticus chiasma


opticum (60% X) tractus
opticus

Visuele banen

Tractus
geniculocalcarinus

Middenhersen

Thalam
Bipolaire
Ganglioncellen
Cortex
cellen
us
(retina)
(retina)

(LGN)

Nucleus
Colliculus

suprachiasmaticus
Visueel systeem bestaan uit een groot aantal onderling verbonden
hersenregios = analyseren visuele informatie:
Visuele perceptie van vorm + kleur + beweging + diepte
meerdere corticale regios id. occipitale/temporale/paritale kwab
Begeleiding oogbewegingen + directe veranderingen in visuele
aandacht colliculus superior + specifieke delen vh. motorsysteem
Pupillaire reflexen hersenstam
Diurnaal ritme hypothalamus

Retinale projecties:
Primaire visuele pathway = disynaptische retinogeniculostriate
pathway:
Ganglioncellen projecteren naar nc. geniculatus lateralis (LGN)
id. thalamus projecteert op zijn beurt naar de primaire visuele
cortex (= id. sulcus calcarinus)

Primaire visuele cortex (regio van Brodmann 17) = striate cortex


transsecties zijn gestreept door de horizontaal gelegen
gemyeliniseerde vezels
Primaire visuele pathway = de belangrijkste laesies kunnen
(on)volledige blindheid veroorzaken
Secundaire visuele pathway:
Retinale projecties eindigen in middenhersenen regulatie
pupilreflexen:
Afferent circuit voor pupilreflex:
1. Axonen van ganglioncellen projecteren naar nc.
olivaris pretectalis (= rostraal + lateraal van
colliculus superior)
2. Nc. olivaris pretectalis projecteert bilateraal naar preganglionaire PS neuronen in Edinger-Westphal nucleus
ganglion ciliare
3. Post-ganglionaire PS neuronen in ganglion ciliare
bezenuwen m. ciliaris + m. sphincter pupillae

reactie op licht in eender welk oog = bilaterale


uitlopers van nc. olivaris pretectalis zorgen voor directe +
consensuele pupillaire constrictie
Bij schaduw over eender welk oog = dilatatie beide pupillen
OS respons die niet volledig begrepen is:
1. Retinale projecties naar middenhersenen
2. Reticulaire formatie projecteert naar funiculus
intermediolateralis van thoracaal ruggenmerg = bevat
preganglionaire cholinerge cellen die projecteren naar
ganglion cervicale superius
3. Post-ganglionaire neuronen in ganglion cervicale
superius stijgen op samen met bloedvaten
bezenuwing m. dilator vd. iris
Andere retinale ganglioncellen projecteren naar colliculus
superior = gebruikt visuele + auditieve + somatosensorische
informatie voor
Cordinatie hoofd- en oogbewegingen bij het volgen ve.
object
Visuele aandacht veranderen als reactie op nieuwe stimulus
Enkele retinale ganglioncellen projecteren naar nc.
suprachiasmaticus (id. hypothalamus) gebruikt variaties in
lichtintensiteit voor controle ve. groot aantal fysiologische processen
die een circadiaans ritme volgen

Visuele velden (= visuele ruimte opgevangen door elk oog):


Verdeling door verticale/horizontale lijnen die snijden ie. punt gefixeerd
door fovea elk visueel veld is opgebouwd uit
linker/rechter/superior/inferior hemivelden = komen overeen met de delen
vd. retina
Visuele beelden worden omgekeerd door lens VOORBEELDEN:
Superior visueel veld = inferior retina
Linker visueel veld = temporale retina rechteroog + nasale retina
linkeroog
Beide ogen focussen op hetzelfde fixatiepunt meeste visuele velden
overlappen:

Overlappingregio = binoculair visueel veld ieder punt = gezien


door beide ogen
Niet-overlappende regio's = monoculaire visuele velden gezien
door n oog:

verdeling vezels n. opticus:


Temporale retina = 40% vd. vezels
Nasale retina = 60% vd. vezels
Elke corticale hemisfeer ontvangt visuele informatie van contralaterale
visuele veld:
Axonen uit nasale retina kruisen in chiasma opticum =
contralateraal
Axonen uit temporale retina kruisen NIET in chiasma opticum =
ipsilateraal
functie van chiasma opticum = elke tractus verzekert dat
informatie van ene kant vh. lichaam door andere kant vd. hersenen
wordt verwerkt

Topografie visuele pathways:


Multisynaptische retinale projecties naar de cortex = topografisch
georganiseerd in radiatio optica aangrenzende ganglioncellen in retina
projecteren naar aangrenzende neuronen in nc. geniculatus lateralis =
projecteren naar aangrenzende neuronen in striate cortex
Punt-naar-punt projectiesysteem visueel systeem kan spatile
locatie van neurale activiteit gebruiken voor het coderen vd. positie van
objecten ih. visueel veld:
Macula = posterior LGN posterior striate cortex
Bovenste helft retina = mediaal anterior LGN superior oever
sulcus calcarinus
Onderste helft retina = lateraal anterior LGN via lus van Meyer
naar inferior oever sulcus calcarinus
Retinotopie van visueel systeem MAAR visuele kaarten in LGN + striate
cortex = vervormd:
Bijna helft van neuronen in beide regio's reageren op maculaire
stimulatie
Hoge densiteit van ganglioncellen in macula
En-op-n relatie bij kegeltjes in fovea met axonen van n.
opticus
Gevolg = niet-proportionele vertegenwoordiging benadrukt belang
van macula voor visuele perceptie + activiteiten die discriminatie
van fijne details vereisen

Stoornissen van visueel veld:


Cerebraal vasculair accident ih. visuele systeem meestal anopsie (=
blindheid) in n deel vh. visueel systeem
Relatie tss. laesies in visueel systeem + specifieke visuele veldstoornissen:
Laesie VOOR chiasma opticum beschadiging ipsilateraal oog
Laesie IN of NA chiasma opticum beschadiging van beide
ogen:
Laesie IN chiasma opticum heteronieme stoornissen =
niet-overlappende delen van beide ogen zijn beschadigd
Laesie NA chiasma opticum homonieme stoornissen =
overlappende delen van beide ogen zijn beschadigd


meer caudale laesies produceren meestal GEEN complete
hemianopsie door uitgebreide uitstralingen = bijna nooit door 1
laesie getroffen

A = blindheid rechteroog
B = bitemporale heteronieme
hemianopsie
C = linkse homonieme hemianopsie
D = superior kwadrantische anopsie
E = inferior kwadrantische anopsie
waarbij de macula gespaard is

Testen van visuele velden = altijd samen met lokalisatie testen:


Schade aan n. opticus swinging light test = pupilreflexen
vergelijken:
Sterk licht vh. ene oog naar het andere oog zwaaien terwijl
patint voor zich uit staart dysfunctie als pupil
trager/incompleet reageert ivm. reactie van oog met intacte
zenuw
Klinische waarde = snelheid + amplitude pupilreflexen zijn
proportioneel aan aantal intacte vezels in n. opticus
Schade aan tractus opticus:
Bitemporale beschadiging laesie nasale vezels (60%)
DUS tragere reflex

Nasale hemianopsie laesie temporale vezels (40%) DUS


tragere reflex (maar niet zo traag als bij bitemporale
beschadiging) DAARNAAST komt nasale hemianopsie vaak
maar aan 1 oog voor

Nucleus geniculatus lateralis = kleine gelamelleerde structuur in


caudale thalamus die informatie vd. retina naar de striate cortex
doorgeeft:
Bevat 6 lagen die variren in neuronale samenstelling:
Twee meest ventrale lagen = magnocellulaire lagen 1-2 Mcellen
Dorsale lagen = parvocellulaire lagen 3-6 P-cellen
Elke laag vertegenwoordigt contralaterale visueel veld + ontvangt visuele
input van 1 oog:
Lagen 1/4/6 gekruiste projecties id. contralaterale nasale retina
Lagen 2/3/5 ongekruiste projecties id. ipsilaterale temporale retina
dit patroon van verklaart 2 morfologische eigenschappen van
LGN:
Monoculair visueel veld = enkel voorgesteld door lagen 1/4/6
andere lagen maken geen deel uit van dit visueel veld want het
wordt niet gezien door temporale retina
Celarme regio in lagen 4/6 komt overeen met blinde vlek in nasale
retina vh. contralaterale oog
Contralaterale visuele veld wordt meerdere keren vertegenwoordigd in
versch. lagen vh. LGN neuronen die direct boven/onder elkaar liggen
vertegenwoordigen hetzelfde punt ih.
visuele veld (al ontvangen ze uitlopers van verschillende ogen)
Neuronen in LGN hebben center-surround receptieve velden = lijken op
receptieve velden van ganglioncellen MAAR magnocellulaire en
parvocellulaire neuronen verschillen:

Parvocellulaire
Magnocellulaire
neuronen
neuronen

Kleinere receptieve
velden
Kleurenselectief
Aanhoudende reactie
op lichtflits
Gedetailleerde visuele
discrimiatie
Kleurenzicht

Grotere receptieve
velden
Niet kleurenselectief
Transinte reactie op
lichtflits
Detectie/analyse van
bewegende objecten

Classificatie van ganglioncellen obv. structurele en functionele criteria 2


subtypes:

P-cellen
M-cellen
Kleinere receptieve
Grotere receptieve
velden
velden
Kleine cellichamen
Grote cellichamen
opeengepakt in fovea
verspreid door retina
Grote dendritische
Kleinere dendritische
velden integratie
velden
visuele informatie van
groot deel vd. retina
Projecteren naar
Projecteren naar
parvocellulaire lagen
magnocellulaire lagen
Ongevoelig voor
Gevoelig voor kleuren
kleuren
Langdurige reacties
Korte reacties
Verwerken van
Visuele scherpte
beweging

Thalamus

ZIE ZSO 6 SAMENVATTING

Kernen vd. thalamus


Anterior/posterior thalamische nucleus
Mediale/laterale thalamische nuclei
Laterale/mediale geniculaire nuclei
Intralaminaire nuclei
Reticulaire nucleus

Sensorile cortex

Algemene organisatie cortex

Er bestaan 2 klassen cortex =


Allocortex (3-lagig) thv. de hippocampus (archicortex) + olfactorische
cortex (paleocortex)
Neocortex (6-lagig)

Celtypen:

Pyramidale cellen = pyramide-vormige cellen het een prominente


apicale dendriet + korte basale dendrieten + 1 basaal axon apicale
dendrieten reiken altijd naar het oppervlak
Granulaire cellen = kleinere stervormige cellen met kortere uitlopers
Niet-stekelige cellen = exciterend
Stekelige cellen = inhiberend

Laminaire organisatie 6 lagen:


Laag I = moleculaire laag horizontaal georinteerde axonen +
terminale vertakkingen van apicale dendrieten
Laag II = externe granulaire laag dicht opeengepakte granulaire
cellen met korte uitlopers
Laag III = externe pyramidale laag vooral veel pyramidale cellen
Laag IV = interne granulaire laag dicht opeengepakte granulaire
cellen + plexus van horizontale axonen (= externe band van Baillarger) =
neuronen projecteren naar laag II/III/V maar vooral naar laag II en III
Laag V = interne pyramidale laag vooral pyramidale cellen + plexus
van horizontale axonen (= interne band van Baillarger)
Laag VI = multiforme laag pyramidale/granulaire/fusiforme cellen

Columnaire organisatie:
Corticale neuronen liggen verdeeld in verticale kolommen
Corticale kolom = verwerkingsmodule die zich bevindt tss. specifieke
sets van input en output verbindingen complex omdat versch.
inputs/outputs gentegreerd kunnen worden

Regionale verschillen = er bestaan 6 lagen van cerebrale cortex


TOCH zijn er hier en daar regionale verschillen regios van
Brodmann = regionale verschillen in corticale laminatie reflecteren
heterogeneiteit

Neurotransmitters:
Corticale neuronen bevatten
Inhiberende neurotransmitters (vb.: GABA in niet-stekelige
granulaire cellen)
Exciterende neurotransmitters (vb.: glutamaat + aspartaat in
pyramidale en stekelige granulaire cellen)
bevat ook neuropeptiden (vb.: cholecystokinine + vasoactief
intestinaal polypeptide + neuropeptide Y + somatostatine +
substantie P + corticotropine-releasing factor)
Andere neurotransmitters id. cortex zijn afkomstig van neuronen die verder
verwijderd zijn moduleren activiteit van andere neurotransmitters:
Nc. raphe = serotonine projecties naar corticale lagen III/IV =
verscherpen sensorische processing door de cerebrale cortex (+ een
rol in slaap en pijn)
Locus ceruleus = noradrenaline
Slaap-waak cyclus
Projecties naar diepere corticale lagen modulatie van
corticale output
Basale nucleus van Meynert = ACh degenereert bij de ziekte
van Alzheimer

Mesolimbisch systeem (i.e. ventraal tegmentale regio) =


dopamine bij teveel dopamine ontstaan er bepaalde
aandoeningen (vb.: schizophrenie)
Corticale projecties ZIE SAMENVATTING ZSO 6

Somatosensorile cortex

Primaire somatosensorische (SI) cortex gyrus postcentralis:


Ontvangt projecties van relay neuronen id. ventrobasale thalamus
volledige somato-topische kaart vh. lichaam:
Mediaal 1/3e = onderste lidmaat + abdomen
Centraal 1/3e = bovenste lidmaat + thorax
Lateraal 1/3e = gezicht + hoofd structuren id. mond bevinden zich
nabij het paritale operculum

Onderverdeeld in 4 cytoarchitecturele regios = regios van Brodmann


3a/3b/1/2 elke regio omvat volledige neurale kaart vh. lichaam =
gebaseerd op projecties vd. centrale/ omgevende regios vd. thalamus

Secundaire somatosensorische (SII) cortex bovenste deel vd.


sulcus lateralis:
Somatosensorische informatie wordt eerst verwerkt in SI cortex voor het
naar SII cortex gaat:
Slechts een klein deel projecties vd. thalamus gaat naar SII cortex
DUS het grootste deel is afkomstig van SI cortex
Laesies van SI cortex hebben een groot effect op SII cortex MAAR
andersom niet hirarchische organisatie voor verwerking van
somatosensorische informatie
Betrokken bij een hogere orde van informatieverwerking SII neuronen
hebben een
Groter receptief veld dan SI neuronen
Grotere respons op perifere stimulatie ALS men aandacht schenkt
ah. lichaamsdeel dat gestimuleerd wordt
Neuronen van SII projecteren naar de insula en vervolgens naar de
amygdala + hippocampus laat toe een tactiel geheugen te vormen
(vb.: herkenning van texturen)

Somatosensorische verbindingen met de motorcortex:

Posterior deel vd. SI cortex (regios van Brodmann 1/2) projecteert naar de
(pre)motorcorter (regios van Brodmann 4/6) zenden feedback naar
regios van Brodmann 1/2/3a = verbindingen tss. topografisch
overeenkomstige regios in sensorische + motorische cortex
Tactiele informatie kan de efferente signalen vd. motorcortex kan
moduleren (vb.: sturing handen wnnr. men een voorwerp vasthoudt)

Gustatorische cortex

ZIE SENSORILE BANEN

Olfactorische cortex

Primaire olfactorische cortex bestaat uit 6 cytoarchitecturaal versch.


regios:
Nucleus olfactorius anterior: commissuurvezels van deze nucleus
kunnen interhemisferische transfer van olfactorische herinneringen
voorzien

Tuberculum olfactorius:
Bevindt zich op het ventrale oppervlak vd. voorhersenen = mediaal
vd. stria olfactorius lateralis bestaat uit 3 slecht zichbare lagen
Gemotiveerd gedrag wordt waarschijnlijk hierdoor veroorzaakt

Cortex piriformis:
Grootste onderdeel = vormt het dorsomediale oppervlak vd.
temporale kwab nabij zijn aanhechting ad. frontale kwab
Projecteert naar alle delen vd. primaire olfactorische cortex + ook
naar de hypothalamus/laterale preoptische regio/mediodorsale
nucleus vd. thalamus/regio van Broca/smaakregios id. insula +
orbitofrontale cortex

Amygdala:
Olfactorische projecties vd. peryamygdalode nucleus naar de
amygdala proper = voorzien een weg voor reuk om
viscerale/emotionele reacties te benvloeden
Corticomediale amygdalode nucleus projecteert naar
reproductie-verwante regios id. anterior hypothalamus
Cortex entorhinalis:
Meest caudale deel = gelegen ih. rostrale deel vd. gyrus
parahippocampalis heeft een transitionele cytoarchitectuur (=
zowel paleo- als neocortex)
Projecteert naar:
Cortex orbitofrontalis = anatomisch substraat voor
smaakperceptie
Hippocampus = anatomisch link voor assocatie tss. geur +
geheugen
Dorsale mediodorsale nucleus vd. thalamus naar cortex
orbitofrontalis = geurprojectie naar secundaire olfactorisch
regio id. orbitofrontale cortex passeert WEL via de thalamus
MAAR dit is niet zo belangrijk omdat het zo klein is

Auditieve cortex

Auditieve cortex bevindt zich id. gyrus transversus van Heschl +


aangrenzende dorsomediale/-laterale aspecten vd. gyrus temporalis
superior georganiseerd ie. kern + riem regios:
Kern regio (regio van Brodmann 41) = primaire auditieve cortex (AI)

Ontvangt afferenten vd. thalamische auditieve kern id. ventrale


divisie vh. MGN
Bestaat uit 2 kolommen:
Isofrequente kolommen = neuronen die reageren op een
beperkt bereik
Binaurale kolommen =
Suppressiekolommen: neuronen die beter reageren
op monaurale stimulatie vh. contralaterale oor dan op
binaurale stimulatie
Sommatiekolommen: neuronen die beter reageren op
binaurale stimulatie dan op monaurale stimulatie vh.
contralaterale oor

alternerende suppressie-/sommatiebanden bevinden zich


bovenop de isofrequente kolommen = neuronen in AI ontvangen
binaurale input WAARDOOR unilaterale corticale schade geen
doofheid produceert
Riem regios (regio van Brodmann 42) = secundaire auditieve cortex
(AII)
Ontvangt afferenten van dorsale/mediale subnuclei van MGN
Riemregio id. linkerhemisfeer bevat het planum temporale =
vormt de regio van Wernicke dat een rol speelt in taal bij schade
kan met nog vloeiend spreken MAAR men heeft moeite met het
begrijpen van geschreven/gesproken woorden
beide thalamocorticale projecties verlaten de MGN ad. laterale
kant + passeren doorheen het sublenticulaire deel vd. capsula
interna richting de temporale kwab

Visuele cortex
Visuele cortex neemt volledige occipitale kwab + groot deel vd.
temporale/paritale kwabben in cerebrale cortex bevat minstens
25 afzonderlijke regio's die zich enkel bezig houden met visuele
verwerking (= 40% vd. cerebrale cortex is betrokken bij visuele
perceptie)

Striate cortex = primaire doel van LGN dus wordt het ook de
primaire visuele cortex (VI) genoemd (= ligt aan beide oever vd.
sulcus calcarinus + bevat volledige topografische kaart van
contralaterale visuele veld)
Neuronen beantwoorden niet goed aan circulaire vlekken licht op de retina
MAAR eerder aan rechthoekige stimuli met licht-donker rand reactie
varieert in functie van orintatie licht-donker rand + ieder neuron heeft
een voorkeur voor een bepaalde orintatie:
Simpele cellen (laag IV) = corticale neuronen die antwoorden aan
stationaire lichtstrepen bij verkozen orintatie reactie hangt af
van convergerende input van LGN = receptief veld neemt
aangrenzende lineaire delen in vh. visueel veld
Andere neuronen ontvangen convergerende input van populaties
simpelecellen die antwoorden aan aangrenzende delen vh. visueel
veld:
Complexe cellen = hebben veel grotere receptieve velden
specifiek voor orintatie EN richting (i.e. lichtstrepen met een
bepaalde orintatie die ie. bepaalde richting bewegen)
Hypercomplexe cellen = zeer specifiek voor een bepaalde
orintatie worden genhibeerd als lichtstreep groter is dan
een bepaalde lengte

striate cortex is zo georganiseerd dat het specifieke delen ve.


visuele beeld detecteert EN heeft meer neuronen (dan LGN) omdat het
circuits bouwt om zoveel mogelijk richtingen te kunnen detecteren

Striate cortex is georganiseerd in herhalende kolommen van cellen die


beantwoorden aan specifieke stimuluseigenschappen in een deel vh.
visueel veld = kolomvormige organisatie:
Elk neuron in laag IV vd. striate cortex reageert op lichtstimulatie
van 1 oog:
Links/recht dominantie gebeurt in afwisselende kolommen
(800 m breed)
Neuronen onder/boven laag IV kunnen reageren op beide
ogen maar reageren meer op het oog dat neuronen in laag IV

activeert gelijkheid in oculaire dominantie


vertegenwoordigt functionele kolom
Kolombasis voor oculaire dominantie = bepaald door patroon van
LGN projecties iedere band ontvangt visuele informatie ofwel
Laag 2/3/5 ipsilaterale oog
Laag 1/4/6 contralaterale oog
Orintatie + oculaire dominantie = boven elkaar geplaatst in striate
cortex DUS elke oculaire dominantiekolom bevat kolommen van alle
mogelijke orintaties in 2 aangrenzende dominantiekolommen
worden alle mogelijke orintaties 2 keer vertegenwoordigt (= 1 keer
per oog)
Andere stimuluseigenschappen (kleur, beweging, spatiale
frequentie, ...) zijn ook georganiseerd in kolommen of modules die
herhalen op regelmatige intervallen in striate cortex

Stereopsis (= zicht met 2 ogen) = cruciaal voor diepteperceptie want


objecten buiten het fixatievlak lokken beelden uit met graad van retinale
ongelijkheid (vb.: vingerpunt + object id. verte = object id. verte is 2
keer zichtbaar vanaf dat men het andere oog opent) neuronen gelegen
boven/onder laag IV reageren opvisuele input van beide ogen = sommige
neuronen ontvangen informatie die aangrenzende gebieden ih. visuele
veld vertegen-woordigen WAARDOOR binoculaire responsen worden
gebruikt voor diepteperceptie

Extrastriate cortex (VII/III/IV) = corticale regios rond striate


cortex die visuele informatie verwerken:
Processing streams: stimuluseigenschappen (vb.: vorm + kleur +
beweging) worden geanalyseerd door afzonderlijke regios id. extrastriate
cortex min. 2 grote stromen die vooral afkomstig zijn van
magnocellulaire/parvocellulaire lagen id. LGN:
Lagen van LGN projecteren naar afzonderlijke subdivisies in laag IV
vd. striate cortex projecteren naar afzonderlijke delen van V2
cortex = oorsprong van 2 aparte + divergerende projectiestromen
die verspreid zijn over rest vd. extrastriate regios
Verwerkingstroom van
Parvocellulaire lagen = vorm/patroon perceptie:
Gebruikt hoge-resolutie info van macula voor
patroonperceptie en objectherkenning
Regio's in V1/V2 analyseren vorm/patroon analyseren
projecteren naar V4 + inferior deel van temporale kwab

Magnocellulaire lagen = bewegingsperceptie:


Analyseert stimulusbeweging + spatiale relaties ve.
object in VI/VII
Projecteren naar VIII + mediale temporale (MT)
regio + posterior deel van temporale kwab
Andere verwerkingsstroom voor kleur = grotendeels door
parvocellulaire stroom
Scheiding van visuele functies in afzonderlijke anatomische pathways =
gereflecteerd door specificiteit van symptomen door focale laesies in
extrastriate cortex:
Akinetopsie: schade aan MT regio = geen interpretatie van
bewegende objecten op een betekenisvolle manier
Achromatopsie: bilaterale schade aan regio VIV = moeite met
waarneming van kleuren al functioneren kegeltjes normaal
Laterale verbindingen tss. verwerkingsstromen verbinden aparte functies
ie. perceptie ve. voorwerp

Laterale geniculaire nucleus

Magnocellulair
Parvocellulair

Striate cortex (VI)

Extratriate cortex
(VII)

VIII

MT

Posterior
paritale
cortex

VIV

Inferior
temporale
cortex

1.

2.

3.

4.

ZELFTOETS 7 CENTRALE VERWERKING VAN SENSORILE


WAARNEMING
Wat versta je onder de term somatotopie? Zijn somatotopische kaarten
isomorfisch?
Somatotopie: naast elkaar gelegen neuronen ih. CZS hebben ook
overeenkomstige naast elkaar gelegen receptieve velden
Somatotopische mappen geven geen:
Isomorf beeld vh. lichaam bepaalde lichaamsdelen
bevatten meer receptoren dan andere lichaamsdelen (vb.:
handen + de mond) = nemen een groter deel vd. cortex in
Continue map (vb.: hoofd ligt niet naast de hand)
gerefereerde pijn!
Corticale mappen = zeer flexibel (vb.: vinger afzetten deel cortex
gaat andere vingers bezenuwen)

Beschrijf de verwerking van tastprikkels vanaf de huid van het been en het
gezicht en geef aan waar er verschillen zijn.
ZIE FIG 7.9 p. 209 MN
Trigeminothalamische pathways tastprikkels vd. huid vh. gezicht:
Via de n. trigeminus
Naar de hoofd sensorische nucelus + rostrale deel vd. spinale
trigeminale nucleus
Eindigt id. VP

Dorsale kolm-mediaal lemnischale pathway tastprikkels vd. rest


vh. lichaam
Via spinale zenuwen
Naar de nucleus gracilis + nucleus cuneatus
Eindigt id. VPL

VPL + VPM nucleus projecteren naar de postcentrale gyrus vd.


cerebrale cortex via de capsula interna

Hoe bereikt informatie van smaakreceptoren op de tong de cortex?


ZIE FIG 10.10 p. 273 MN
Voorste 2/3e tong = n. facialis (chorda tympani) + n. trigeminus (n.
lingualis
Achterste 1/2e tong = n. glossopharyngeus
Keelholte = n. vagus
Zachte gedeelte vh. gehemelte = n. facialis (n. petrosis superior) +
n. glossopharyngeus

Informatie gaat ipsilateraal naar de cortex:


1e order zenuwen NST (topografisch)
2e order zenuwen VPMpc
primaire smaakcortex

Leg uit afkeer voor een bepaalde smaak kan ontstaan door een enkele
ervaring met een smakelijke substantie die onaangename gevolgen
teweeg brengt.

Slecht verband = geconditioneerd smaakaversie (CTA)


associatie tss.
Smaak (+ geur) = geconditioneerde stimulus (CS)
Gastro-intestinale malaise = ongeconditioneerde respons (UCR)

ziekte-inducerende stof = ongeconditioneerde stimulus (UCS)


(vb.: straling + chemotherapie iets standaard eten voor
eerdere maaltijd)

5. Beschrijf de centrale projecties van de bulbus olfactorius. Wat zijn de vier


belangrijkste verschillen met de centrale verwerking van de andere
somatosensorische systemen?
ZIE FIG 10.6 p. 266 MN + SCHEMA SAMENVATTING

Verschillen:
Projecties naar de hersenen zijn volledig ipsilateraal.
Geurinformatie gaat naar de cortex zonder de thalamus te passeren.
De primaire olfactorische cortex is een 3-lagig paleocortex ipv. een
6-lagige neocortex.
Het olfactorische systeem is sterker gentegreerd met het limbische
systeem dan andere sensorische systemen.

6. Wat is het functioneel gevolg (wat betreft stoornissen in deze banen) van
het feit dat de meeste banen van de cochleaire nuclei naar de cortex
bilateraal verlopen?
ZIE FIG 8. 14 p. 235 MN
Vanaf dat de axonen de ruggenmerg binnentreden verloopt het
bilateraal schade hieraan veroorzaakt wel gehoorsverlies MAAR je
kan wel nog steeds horen aan beide oren

Voordat de axonen de ruggenmerg binnentreden verloopt het


unilateraal schade hieraan veroorzaak gehoorsverlies EN hierdoor
kan je aan 1 oor niet meer horen

7. Vul op onderstaande figuur in over welke letsels en uitval van het


gezichtsveld het gaat in elk onderdeel:

A: linker homonieme
hemi-anopsie rechter
optische baan
B: rechter homonieme
hemi-anopsie linker
optische baan

C: heteronieme bitemporale
hemi-anopsie chiasma
opticum

D: heteronieme binasale
hemi-anopsie
perichiasmale gebieden

LINKS

RECHTS

8. Waarom is de fovea zo sterk gerepresenteerd in de primaire visuele


cortex?
Fovea bevat heel veel kegeltjes die elk hun eigen ganglioncel
hebben.

ZELFSTUDIEOPDRACHT 8 PIJN EN PIJNMODULATIE

Centrale verwerking van nociceptieve signalen

Nociceptieve vezels + inflammatoire reactie

Pijn: sensorische modaliteit ih. somatosensorisch systeem omdat


het specifieke klasse van
nociceptieve vezels gebruikt voor
transmissie

2 groepen perifere nociceptieve vezels:


A-vezels: dun + gemyeliniseerd + 10-40 m/s
scherpe/intense pijn
C-vezels: dun + niet-gemyeliniseerd + 1-2 m/s
doffe/brandende pijn
(MAAR er zijn ook C-vezels die geen pijn informatie
versturen)

Weefselschade: cascade van chemische veranderingen die


nociceptoren activeren:
1. Huidbeschadiging vrijzetting bradykinine + serotonine +
prostaglandinen + H+
2. Activatie vrije zenuwuiteinden van nociceptieve vezels = AP
axonreflex
3. Vrijzetting substantie P + CGRP
a. Activatie mestcellen = vrijzetting histamine verdere activatie
nociceptieve vezels id. omgeving = positieve feedback
b. Dilatatie capillairen oedeemvorming + meer vrijzetting chemische
stoffen

OPM: De ontstekingsreactie verlaagt ook drempelwaarde van


andere zenuwuiteinden :
Allodynie: normale niet-pijnlijke stimuli worden als pijnlijk ervaren
Hyperalgesie: meer intensere stimuli worden als zeer pijnlijk ervaren door
verlaging van drempelwaarde nociceptoren
c. Primaire hyperalgesie = daling drempelwaarde ih. gebied vd.
weefselschade
d. Secundaire hyperalgesie = gevolg van ontstekingsreactie in
omgeving
stimuleren heling door patint ertoe aan te zetten de beschadigde
regio te beschermen
Anti-inflammatoire medicatie:
Niet-sterodale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAIDs)
worden het meeste gebruikt (vb.: Aspirine + Ibuprofen) blokkeren
cycloxygenase dat prostaglandinen produceert =
e. Prostaglandinen stimuleren inflammatiereactie MAAR zijn ook
betrokken id. bescherming vd. darmwand + vorming van
bloedplaatjes
f. Cox-2 inhibitoren = selectiever dan bv. Aspirine blokkeren enkel
de vorm van cycloxygenase dat inflammatie stimuleert =
krachtigere inhibitoren zonder vorming van oa. maagzweren MAAR
ze worden niet vaak gebruikt omdat ze de kans op
hartaanvallen/beroerte vergroten
g. Geneesmiddelen die de perifere zenuwuiteinden desensitiseren (vb.:
capsaicine bij artritis)

Anterolateraal/spinothalamisch + trigeminothalamisch
systeem geleiden pijn

Anterolateraal systeem = grootste geleider spinothalamische/reticulaire/-tectale/


-mesencephalische vezels = eindigen in versch. regios vd.
hersenstam + diencephalon
Pathway anterolateraal/spinothalamisch systeem:

1. Nociceptieve/thermoreceptieve vezels dringen ruggenmerg binnen via


dorsale wortels + synapteren id. dorsale hoorn (= maken hierbij gebruik
van glutamaat)
2. Axonen steken de middellijn over via de commissura alba stijgen ih.
ruggenmerg op via de funiculus lateralis (ventrolateraal deel)
3. Verschillende doelwitten:
Deel verlaat pathway reticulaire formatie + PAG + colliculus
superior
Grootste deel vormen laterale spinothalamische baan = bevat
thermale/ nociceptieve info van zowel A-vezels als C-vezels VPL
nucleus
4. Thalamus ontvangt hiernaast ook uitlopers vd. reticulaire formatie (=
speelt een rol in opwinding + affectieve componenten van pijn)

Pathway trigeminothalamisch systeem: vervoert nociceptieve


info vd ene kant vd hersenstam naar
de
contralaterale thalamus
1. Verschillende vezels:
Nociceptieve vezels vh. hoofd/gezicht gaan via n. trigeminus naar de
hersenstam
Vezels van n. facialis/glossopharyngeus/vagus =
oor/tong/keel/hersenvliezen
2. Vezels gaan via de tractus trigeminalis spinalis naar de spinale kern n. V
synapteren
3. Vezels steken de middellijn over naar VPM nucleus id. thalamus via
tractus trigeminothalamicus (of lemniscus trigeminalis)

Gerefereerde pijn = pijnsensaties afkomstig van viscera kunnen


gelokaliseerd worden op andere plaatsen dan die vh. beschadigde
orgaan projectieneuronen vh. anterolateraal systeem ontvangen
convergente input van nociceptieve vezels in oppervlakkige
weefsels + viscerale organen = hersenen zijn verward over de bron
vd. pijn

STAP 1 signaaloverdracht sensorische transductie:

Perifere uiteinden van primair afferente somatische/viscerale


nociceptieve vezels reageren op thermale + mechanische +
chemische stimuli ionenkanalen/receptoren ondergaan

conformatie-veranderingen + bemiddelen depolarisatie =


actiepotentiaal

Thermonocireceptoren:
Warmtereceptoren activeren bij T > 42 C zeer hoge temperaturen =
TRPV-kanalen:
TRPV1 = geactiveerd bij T > 42 C ook door lage pH + capsaicine
TRPV2 = enkel geactiveerd bij T > 50 C
Koudereceptoren activeren bij T < 16 C zeer lage temperaturen = 2
andere TRP-kanalen:
TRPM8 = geactiveerd door koele stimuli menthol
TRPA 1 = geactiveerd bij intense koude stimuli mosterdolie

Mechanonociceptoren = geactiveerd bij intense mechanische


stimuli (vb.: knijpen) transducer is nog niet gekend

Chemonociceptoren kunnen direct geactiveerd worden


(chemische activators) OF hun gevoeligheid kan verhoogd worden
(sensibiliserende stoffen) verschillende soorten:
Zuur-gevoelige ionenkanalen (ASICs) = geactiveerd bij lage pH
P2X ligand-gekoppelde kanalen + P2Y GPCR = geactiveerd door
verhoogde [ATP]EC ( komt vrij bij vernietiging van cellen)
Bradykinine B1/B2 receptoren = geactiveerd door kininen (
geproduceerd bij inflammatie) verhogen allebei [Ca2+]IC + activatie van
B2 leidt ook tot vorming prostaglandinen E 2 en I2
antagonisten = behandeling acute pijn bij
weefselschade/inflammatie

STAP 2 signaaloverdracht conductie van periferie naar


ruggenmerg

Drie soorten vezels:


A-vezels = snel-vurende vezels die reageren op mechanische stimuli (
lage drempel)
A-vezels = matig-vurende vezels die reageren op T + mechanische
stimuli ( hoge drempel)
C-vezels = traag-vurende vezels die reageren op T + mechanische stimuli
(hoge drempel) + chemische stimuli
stille/slapende C-vezels = enkel geactiveerd bij inflammatie
spanningsgekoppelde Na+-kanalen creeren AP = kunnen
geblokkeerd worden door medicijnen

STAP 3 signaaloverdracht transmissie in dorsale hoorn

Actiepotentialen bereiken presynaptisch membraan = activeren Ntype spannings-gebonden Ca2+-kanalen die ook geblokkeerd kunnen
worden door medicijnen vrijzetting van neurotransmitters =
Snelle componenten = glutamaat reageert met AMPA/NMDA receptoren
Trage componenten =
Glutamaat reageert met mGluR
Neuropeptiden (vb.: substantie P + CGRP) reageren met NK1 +
CGRP-R
versch. peptiden laat functionele plasticiteit van
pijntransmissie toe = bepaalt door AP:
Neuropeptiden = hogere frequentie + langerdurend AP
Glutamaat = lagere frequentie + niet zo langdurige AP

STAP 4 signaaloverdracht afdalende + lokale inhiberende


regulatie ih. ruggenmerg

Synaptische transmissie ih. ruggenmerg kan genhibeerd worden


door bepaalde neurotransmitters:
Opiode peptiden = endorfinen + enkephalinen + dynorfinen 3
soorten receptoren =
+ -endorfinen + enkephalinen
dynorfinen
Noradrenaline bindt op 2-adrenerge receptor
Serotonine (5-HT)
GABA bindt op GABAB
inhiberen influx Ca2+ (presynaptisch) + efflux K+ (postsynaptisch)
+ daling activiteit adenylyl cyclase (met uitzondering van serotonine
waarvan het werkingsmechanisme nog niet goed gekend is)

Klinische pijn LEZEN

Perifere sensibilisering

Perifere sensibilisering: sensibiliserende stoffen verlagen de


drempelwaarde van primaire afferente neuronen (vb.: inflammatoire
medicatoren) kan wel leiden tot allodynie of primaire hyperalgesie

Pathway 1 = GPCRs:
1. Bradykinine + prostaglandine E2 + adenosine binden op GPCR
2. Activatie van PKC + PKA:
Activatie fosfolipase C (PLC) vrijzetting intracell. Ca2+ activatie
protene kinase C
Activatie adenylyl cyclase (AC) productie cAMP activatie
protene kinase A
3. Effect van PKC + PKA:
PKC verhoogde ioneninflux als reactie op nociceptieve stimulus
PKA fosforylatie Na+-kanaal

Pathway 2 = tyrosine kinase receptor (TrkA) bindt met nerve


growth factor (NGF)

Thalamische representatie van pijn

Vezels vd. dorsale hoorn + spinale kern n. V = eindigen ih.


ventrobasale complex (VPM/VPL):
Sommige neuronen reageren enkel op pijn MAAR meestal ook op cutane
stimuli
Tempo van neurale activteit vertaalt id. intensiteit van pijn gelokaliseerd
door topografisch gelegen verbindingen id. cortex

Vezels vd. spinothalamische baan die diep id. dorsale hoorn liggen +
vezels vd. reticulo-thalamische baan = eindigen id. centraal laterale
nucleus (intralaminair complex vd. thalamus)
GEEN topografie (omwille vd. grote receptieve velden vd. neuronen)
GEEN geen onderscheid id. intensiteit van pijn
reguleert waarschijnlijk corticale exciteerbaarheid + opwinding
(omdat het input ontvangt van versch. hersenregios + diffuse
outputs verstuurt) = moduleren emotionele aspecten van lijden +
andere affectieve componenten van pijn

Thalamisch pijn syndroom = laesies id. ventrale posterior


thalamus kunnen centrale pijn veroorzaken die geassocieerd is
met abnormale/onaangeame somatische sensaties:
Analgesie die overgaat in brandende/prikkelende pijn = mogelijk
veroorzaakt door incorrecte sprouting van neuronale verbindingen na een
laesie die de activiteit van nabijgelegen nociceptieve neuronen verhoogt
Morfine/opioden werken NIET omdat het syndroom geproduceerd wordt in
hersenregios zonder opiode receptoren moeten de algemene neurale
activiteit onderdrukken

Corticale representatie van pijn

Men ging er jarenlang vanuit dat pijn werd geregeld vanuit de


thalamus MAAR door niet-invasieve beeldvorming kon men
vaststellen dat de bloedstroom naar de cortex verhoogt tijdens
thermale/ pijnlijke stimulatie:
Vooral thv. de insula + gyrus cingularis anterior = deel vh. limbisch
systeem
Anatomische ondersteuning:
Intralaminaire regios vd. thalamus projeteren naar de gyrus
Cortices SI + SII projecteren naar de insula
Spelen waarschijnlijk een rol id. affectieve componenten van pijn (vb.:
aandacht)
Somatosensorische cortex wordt ook geactiveerd door pijn MAAR
minder dan de insula of gyrus cingularis anterior
SI + SII cortices ontvangen (in)directe projecties vh. thalamisch
ventrobasaal complex = discriminatie pijnperceptie
Verwijdering SI/SII geen lokalisatie van pijn mogelijk MAAR nog wel
steeds pijnperceptie omwille vd. andere regios

Fantoompijn = men voelt nog pijn/sensatie ve. geamputeerd


lidmaat:
Kenmerken:
Vooral sterke sensaties van distale structuren (vb.: hand + voet)
door grote densisteit van gevoelsreceptoren normale perceptie of
abnormale = alsof de geamputeerde hand/voet rechtstreeks implant
op de stomp
70% van alle amputees ondervindt brandende/verkrampende pijn
Kan NIET opgelost worden door narcotica (omwille vd. afwezigheid
van opiode receptoren id. somatosensorische cortex) kan zelfs
veroorzaakt worden door anesthesie
Oorzaak: verstoorde/ongereguleerde patronen van neurale activiteit id.
somatosensorische cortex + gerelateerde hersenregios bij amputatie
ve. lidmaat wordt de corticale map geherordend (door neurale
plasticiteit) =
Geamputeerde regio reageert op lichaamsdelen die
vertegenwoordigd worden door omliggende corticale regios OMDAT
er verbindingen zijn tss. de corticale regios die de intacte
lichaamsdelen vertegenwoordigen en die van de geamputeerde
lichaamsdelen
Versterking verbindingen somatotopische reactie in
geamputeerde regio
Gevolg:
Spatiotemporale activiteitspatronen = abnormaal lijkt op
brandende pijn
Krampachtige pijn kan ontstaan als er een signaal vd.
somatosensorische cortex naar de motorcortex wordt gestuurd om
het lidmaat te bewegen = signaal wordt steeds sterker tot er pijn
optreedt
Oplossing:
Prothesen naar verloop van tijd krijgen de patinten het gevoel
dat de prothese een echt deel van hen is omdat de
mechanoreceptoren id. stomp geactiveerd worden wanneer de
prothese beweegt
Spiegeltherapie verminderd de pijn omdat de patint zich
inbeelden dat ze symmetrische vingerbewegingen maken met de
fantoomhand terwijl ze kijken naar een spiegelbeeld van hun intacte
hand

Migraine = ernstige recurrente hoofdpijn voorafgegaan door


lichtgevoeligheid/visuele hallucinaties:
Visuele sensaties zijn typisch voor het begin ve. migraine-aanval
verspringen van visueel veld naargelang de dysfunctionele zone verschuift
over de visuele cortex = lichtflitsen
Grootste deel vd. patinten heeft ook cutane allodynie (vb.: gezicht
aanraken kan heel pijnlijk zijn) vezels van n. trigeminus + neuronen id.
kern = hypersensitief:
Volgens dit idee wordt migraine veroorzaakt door inflammatie vd.
dura waarbij de trigeminale pijn een secundaire activatie vd.
nociceptieve vezels id. dura (en nabijgelegen bloedvaten) voorstelt
Caudaal deel van spinale kern n. V ontvangt inputs van vezels zowel
de huid als de hersenvliezen bezenuwen = vorm van gerefereerde
pijn

Exacte oorzaak gekend serotonerge projecties vd. hersenstam spelen


waarschijnlijk een belangrijke rol (oa. omdat het verminderd wordt door
slapen = verminderd de activiteit van serotonerge neuronen) = methode
van behandeling!

Centrale modulatie van pijn

Poorttheorie van Wall & Melzack: toediening niet-pijnlijke prikkel


stimuleert interneuron een beetje pijnlijke prikkel wordt
onderdrukt = onderdrukking transmissie pijnprikkel thv. het
ruggenmerg

Nociceptie = afhankelijk van omstandigheden verwonding +


culturele/sociale verschillen (vb.: verwonde soldaat voelt pijn pas
nadat hij in veiligheid is = andere stimuli krijgen meer aandacht)

Invloed van deze factoren = hogere-orde regios kunnen interageren met


nociceptie-modulerende pathways om nociceptie te verminderen tijdens
intense/stressvolle situaties
Endorfinen + enkephalinen + andere neuropeptiden zijn geconcentreerd
ih. PAG stimulatie van PAG inhibeert neuronen id. dorsale hoorn
endorfine-producerende neuronen id. hersenstam controleren
(= inhiberen) de overdracht van nociceptieve prikkels thv. dorsale
hoorn vh. ruggenmerg (door binding op opiode receptoren)

Dalende modulerende systemen:


Cerebrale cortex + hypothalamus + amygdala + PAG controleren
specifieke medullaire regios (= meestal rostraal ventromediale
medulla (RVM)) medullaire efferenten werken in op nociceptieve
transmissie:
Onderdrukken door activatie van off cellen id. RVM = via
dorsolaterale streng + eindigen in dorsale hoorn activeren
inhiberende interneuronen
Faciliteren door activatie van on cellen = via anterior deel laterale
streng + eindigen in dorsale hoorn verhogen activiteit dorsale
hoorn neuronen vh. AL systeem
Neurotransmitters onderzoeken voor ontwikkeling geneesmiddelen = ACh
+ GABA + noradrenaline + serotonine
Neuronen id. RVM worden gereguleerd door het PAG:
Bevat serotinine + glutamaat + enkefaline + endorfinen +
dynorfinen
Projecties van PAG kunnen off cellen id. RVM activeren MAAR een
klein deel projecteert naar de spinale kern n. V = gebruiken
substantie P + cholecystokinine voor activatie van inhiberende
interneuronen
Afwezigheid elektrische stimulatie dalende modulerende systemen
kunnen gebruikt worden voor neurale mechanismen:
Vezels vh. anterolateraal systeem eindigen id. ventrolaterale
medulla + PAG stijgende pijnimpulsen kunnen modulatie activeren
Enkephalinerge projecties vd. hypothalamus naar PAG voorzien
een route voor autonome ontwaking om pijn te onderdrukken tijdens
noodsituaties
Prefrontale/somatosensorische cortices projecteren naar PAG
voorzien een route waarlangs nociceptie kan benvloed worden door
omgevingsfactoren + sociale ervaring + persoonlijkheid + andere
psychologische factoren

Neurale basis voor het placebo effect:


Placebo: farmacologisch inerte stof die men toediend ae. patint waarbij
men aangeeft dat het een bepaalde werking zal hebben
Placebo effect = psychobiologische reactie op een specifieke
psychosociale context + maakt gebruik van versch. neurale
mechaniscmen (zowel opiode als niet-opiode pathways)

Centrale sensibilisering

Centrale sensibilisering: repetitieve (+ zeer intensieve)


synaptische transmissie activeert intracell. signaaltransductie
cascades id. neuronen vd. dorsale hoorn = verhoogt reactie op
volgende stimuli kan wel allodynie + secundaire hyperalgesie
veroorzaken

Receptoren = AMPA-R (glutamaat) + NMDA-R (glutamaat) +


mGluR (glutamaat) + NK1 (substantie P) + TrkB (BDNF) 3
laatste activeren intracell. protene kinasen:
Protene kinase C (PKC) fosforyleert
AMPA-R translocatie van cytosolische opslagplaatsen naar
celoppervlak
NMDA-R = gaat sneller open + blijft langer open
Extracellulaire signaal-gerelateerd protene kinase (ERK) +
calcium/calmoduline kinase (CAMK II) verandering functie
bestaande membraaneiwitten door post-translationeel processing =
meestal fosforylatie

Meestal verdwijnt centrale sensibilisering nadat de initile stimulus


verdwijnt MAAR bij chronische schade/inflammatie kan het
aanhouden

Ketamine kan gebruikt worden om gesensibiliseerde NMDA


receptoren te blokkeren MAAR kan wel psychotrope effecten hebben
(vb.: amnesie + hallucinaties)

Neuropathische pijn

Mechanismen die veranwoordelijk zijn voor persistente pijn na


zenuwschade maken gebruik van functionele/structurele
veranderingen thv. primaire afferente neuronen + CZS:
Primaire afferente neuronen
Veranderingen id. fysiologie + transcriptieprofiel =

Positieve signalen = inflammatoire cytokines (macrofagen +


Schwann cellen)
Negatieve signalen = verlies van perifere steun van
neurotrofe factoren
Verandering in expressie van bepaalde Na+-kanalen:
Downregulatie van 2 bepaalde kanalen (NaV1.8 en NaV1.9)
Upregulatie van 1 bepaald kanaal (NaV1.3) versterken
cellulaire exciteerbaarheid om een AP te genereren

CZS
Reorganisatie van synaptische patronen id. dorsale hoorn =
C-vezels sterven af door gebrek aan trofische steun regenerende
A-vezels nemen hun plek in
Verlies van inhiberende neuronen verhoogde pijngevoeligheid

1.
2.
3.
4.

Migraine
Migraine: hoofdpijn die tot 3 dagen lang kan aanhouden =
geasscocieerd met het vermijden van licht/geluid + misselijkheid (+
aura = transinte neurologische symptomen)

Pathofysiologie bestaat uit versch. gebeurtenissen:


Regio van neurale activatie gevolgd door inactivatie reist doorheen de
cortex = corticaal verspreidende depressie gecorreleerd met
sensorische storingen (vb.: ih. visueel veld)
Vrijzetting neuropeptiden (mogelijk door de corticale excitatie) id. durale
vasculatuur
Trigeminale afferenten vd. durale vasculatuur = geactiveerd +
gesensibiliseerd door lokale vrijzetting van neuropeptiden + inflammatoire
medicatoren
Hoge graad van activiteit in trigeminale afferenten (met hoge
drempelwaarde) produceert centrale sensibilisering secundaire
hyperalgesie + tactiele allodynie
migraine = acute manifestatie van abnormaal intermittente
perifere/centrale exciteerbaarheid

Behandeling triptaan klasse van serotonine-receptor


agonisten (vb.: sumtriptaan):
Selectief voor:
5-HT1B = vasculaire endotheelcellen + gladde spiercellen +
neuronen

5-HT1D = deel vd. n. trigeminus dat de meningeale bloedvaten


bezenuwd
Effecten:
Reductie sensorische activatie id. periferie + nociceptieve
transmissie naar de kern vd. n. trigeminus reductie centrale
sensibilisering
Vasoconstrictie = gaat in tegen de vasodilatatie geassocieerd met
migraine kan hierdoor wel gevaarlijk zijn voor patinten met
coronaire hartziekten
Reductie pijn + andere symptomen geassocieerd met een acute
migraine aanval
NSAIDs/opioden/caffene/anti-emetica kunnen ook gebruikt
worden DAARNAAST worden er ook andere medicijnen gebruikt die
de frequentie verminderen = -adrenerge blokkers/Ca 2+-kanaal
blokkers/serotonine antagonisten/valpronezuur MAAR deze zijn nog
niet efficint genoeg

Farmacologie van pijn

Opioden

Niet-sterodale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAIDs) +


niet-opioden

Opiod receptor agonisten = grootste groep van


pijnbestrijdingsmiddelen (vb.: morfine) werking op -opiod
receptoren (thv. de hersenen/hersenstam/ruggenmerg/primaire
afferente perifere uiteinden) = verlaagt Ca 2+-influx waardoor
Glutamaat efflux daalt (pre-synaptisch) minder activatie van postsynaptische AMPA-R
K+-efflux stijgt (post-synaptisch) hyperpolarisatie = daling AP

Opioden hebben een grote verscheidenheid van neveneffecten:


Cardiovasculair systeem hypotensie + brachycardia
Respiratoir systeem apnoe
Gastro-intestinaal systeem misselijkheid + overgeven + constipatie
Urinair systeem urinaire urgentie/retentie
Centraal zenuwstelsel verdoving + verwarring + misselijkheid +
euphorie + myoclonus

Opioden kunnen tolerantie induceren gevolgd door fysieke


afhankelijkheid en verslaving

NSAIDs inhiberen activiteit van cycloxygenasen (= COX-1 en COX


2) die nodig zijn voor de productie van prostaglandinen benvloedt
pijn pathways op minstens 3 manieren:
Prostagladinen reduceren drempelwaarde van primaire afferente
nociceptieve neuronen reductie van prostaglandinen leidt tot reductie
van inflammatoire hyperalgesie/allodynie
Reductie rekrutering leukocyten reductie inflammatoire mediatoren
Oversteken van BHB reductie van prostaglandinen die inwerken op pijnproducerende neuromodulatoren id. dorsale hoorn vh. ruggenmerg

gebruiken andere pathways dan opioden waardoor ze samen


gebruikt kunnen worden

Neveneffecten van NSAIDs:


Niet-selectieve NSAIDs kunnen maagmucosa + nieren beschadigen door
inhibitie van COX-1 (= nodig voor behoud van weefsels + vasculaire
regulatie)
Inhibitie van COX-2 kan thrombose stimuleren + wondheling
reduceren/vertragen

Analgetische invloed van antidepressiva wordt vooral bemiddeld ih.


ruggenmerg = reductie van centrale sensibilisatie tricyclische
antidepressiva produceren analgesie door:
Na+-kanalen te blokkeren
Activiteit van anti-nociceptieve noradrenerge/serotonerge projecties (vd.
hersenen naar het ruggenmerg) te verhogen

Antidepressiva

Anti-epileptica

Anti-epileptica werken in op de transmissie van nociceptieve


informatie:
Gabapentine bindt ae. subeenheid van spannings-gebonden Ca 2+-kanalen
+ reduceert transport van kanalen naar het celmembraan reduceert pijn
maar heeft vele neveneffecten (vb.: misselijkheid + slaperigheid +
verwarring + ataxie)
Pregabaline = behandeling van fybromyalgie + neuropathische pijn
werking is gelijkaardig aan gabapentine MAAR veroorzaakt minder
neveneffecten (vb.: milde euforie)
Carbamazepine = behandeling van trigeminus neuralgie blokkeert Na +kanalen = heeft veel neveneffecten
Lamotrigine blokkeert Na+-kanalen = heeft vooral neveneffecten thv.
de huid
Lidocane

Glutamaterge modulatoren
NMDA receptoren spelen een rol in initiatie/behoud van centrale
sensibilisatie NMDA-R antagonisten kunnen mogelijk gebruikt
worden id. behandeling van pijn

Adrenerge modulatoren
Stimulatie van 2-adrenerge receptoren produceert een antinociceptief effect = thv. transmissie (vb.: clonidine)

Samenvatting farmacologie

1.

ZELFTOETS 8 PIJN EN PIJNMODULATIE

Welk van onderstaande beweringen is correct met betrekking tot de geleidingssnelheid:


a. C-vezels < A-vezels < A-vezels.
b. C-vezels < A-vezels < A-vezels.
c. A-vezels < A-vezels < C-vezels.
d. A-vezels < C-vezels < A-vezels.
e. Allen van bovenstaande beweringen zijn correct.
f. Geen van bovenstaande beweringen zijn correct.

2. Welk van volgende beweringen is correct:


a. NSAIDs remmen de synthese van bradykinine.
b. NSAIDs remmen de synthese van cycloxygenase.

NSAIDs remmen werking van cycloxygenase


c. NSAIDs remmen de synthese van glutamaat.
d. NSAIDs remmen de synthese van histamine.
e. Allen van bovenstaande beweringen zijn correct.
f. Geen van bovenstaande beweringen zijn correct.

3. Een patint klaagt van een pijn ter hoogte van de navel. Bij nader onderzoek blijkt dat de
patint, inflammatie vertoont van de appendix. Wat is de neurale verklaring hiervoor?
a. Deze 2 zones worden gennerveerd door dezelfde nociceptieve primaire neuronen.
b. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dezelfde thalamische kern.
c. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dezelfde corticale zone.
d. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dez.
projectieneuronen.
e. Allen van bovenstaande beweringen zijn correct
f. Geen van bovenstaande beweringen zijn correct

gerefereerde pijn

4. Op de spoedgevallen wordt een patint aangemeld die een snijwonde


opliep tijdens een werkongeval. De patint heeft hevige pijn op de plaats
van de wonde en de zone er rondom.
a. Welke type van primaire afferent neuronen zijn waarschijnlijk hierbij
betrokken?

A-vezels (mechanische stimuli) + C-vezels (zeurende pijn)

b. Welke signaal moleculen zijn hier initieel bij betrokken?

Prostaglandinen + serotonine + bradykinine + substantie P +


protonen + ATP

-> alles behalve histamine

c. Verklaar de gevoelige zone rond de wonden en hoe deze tot stand


komt.
Perifere sensibilisering veroorzaakt primaire hyperalgesie.
Axonreflex (Medical Neurosciene)
Sensibiliserende stoffen die vrijkomen (Principles of
Pharmacology)
Centrale sensibilisering veroorzaakt secundaire hyperalgesie.

de gevoelige zone komt door de axonreflex die ervoor


zorgt dar naburige
nociceptieve vezels
geactiveerd w en signaal stoffen vrijzetten die dan weer een
axonreflex opwekken.
d. Beschrijf hoe en waar de transmissie naar het CZS gebeurd.

Nociceptieve vezels eindigen in ruggenmerg door dorsale


wortel & eindigen in
neuronen dorsale hoorn -> glutamaat vrij naar 2 e
neuron -> axonen steken middellijn over en stijgen in venterolateraal
deel latere funiculus -> sommige vezels naar
reticulaire formatie en

periaquaductaal, grijs of superior colliculus -> andere vezels


naar VPL
nucleus thalamus (tr. spinothamlamica laterale) -> naar S1 en S2 cortex en
gyrus cingulate.

e. Welke klassen van analgeticum zou je toedienen, beschrijf de


werking en mogelijke nevenwerkingen.
Opioden remmen onmiddelijke pijnperceptie ih. CZS af
(vb.: fentanil) MAAR kunnen lijden tot ademhalingsproblemen
NSAIDs blokkeren aanmaak prostaglandinen MAAR kunnen
cardiovasculaire klachten + maagklachten geven

5. Geeft aan welke delen van het CZS betrokken zijn bij de pijnmodulatie.
Geef aan wat de belangrijkste neurotransmitters zijn en waar ze zich
bevinden. Vermeld ook hoe de stijgende banen bijdragen tot de
pijnmodulatie?

ZIE FIG 7.13 p. 214 + 7.17 p. 221 MEDICAL NEUROSCIENCE

Belangrijkste neurotransmitters:
Glutamaat
PAG serotonine + opioden
RVM sertonine + GABA + ACh + noradrenaline

Serotonine = GEEN goed geneesmiddel heeft


inhiberende/exciterende functies naargelang de plaats

ZELFSTUDIEOPDRACHT 9 CENTRALE CONTROLE VAN DE


MOTORIEK

Corticale controle van beweging

Motorcortex = 3 aaneengrenzende regios ih. posterior deel vd.


frontale kwab:
M1 = primaire motorcortex (regio van Brodmann 4)
PMA = premotorcortex (regio van Brodmann 6)
SMA = supplementaire motorcortex (regio van Brodmann 6)
= verschillen op vlak van histologie + functie + verbindingen

samenwerking is essentieel voor vrijwillige uitvoering van


aangeleerde bewegingen

Extra = posterior paritale cortex (regio van Brodmann 5 + 7)

Primaire motorcortex

Beweging kan uitgelokt worden door elektrische stimulatie van


versch. regio's vd. cerebrale cortex MAAR hun drempelwaarden
kunnen sterk verschillen
Primaire motorcortex heeft de laagste drempelwaarde (+ bestaat bijna
uitsluitend uit pyramidale cellen + heeft bijna geen granulaire cellen =
agranulaire cortex)
Korte elektrische impulsen op de M1 cortex contractie individuele
contralaterale spieren
Volledig lichaam wordt vertegenwoordigd op de gyrus precentralis (
somotosensorische cortex)
Organisatie = gerelateerd aan graad van fijne motorische controle
DUS niet door de grootte vd. spier/lidmaat (i.e. homunculus)
Neuronen van bepaalde spieren/spiergroepen hebben kolomvormige
organisatie

Individuele spieren (vooral vd. vingers/mond) hebben meerdere loci


= complexere bewegingen dan spieren die maar 1 loci hebben:
Activiteit individuele neuronen = gerelateerd ad. richting/kracht vd.
beweging MAAR deze correlatie is te variabel om voor hoge motorische
precisie te zorgen exactere bewegingen worden gecontroleerd door
gecombineerde output van versch. motorneuronen

Elke plaats id. M1 cortex controleert maar een kleine groep spieren
multimusculaire/ -articulaire bewegingen vereisen gecordineerde
activiteit van versch. delen vd. M1 cortex

Motorcordinatie wordt geregeld vanuit de PMA + SMA hebben


uitlopers naar het ruggenmerg en naar de M1 cortex (+ daarnaast
ontvangt het ook uitlopers vd. somatosensorische cortex + basale
ganglia + cerebellum)

MAAR motorcordinatie kan ook komen vd. M1 cortex zelf bij


langdurige stimulatie van M1 cortex = gecordineerde +
gedragsrelevante bewegingen

Premotorcortex

PMA bevat versch. motorische homunculi MAAR deze zijn niet zo


goed gedefinieerd elektrische stimulatie van PMA lokt complexe
bewegingen uit = vereist meer stroom dan M1 cortex

PMA oefent rechtstreekse controle uit op de axiale (romp) +


proximale musculatuur (lidmaat) door projecties naar de M1
cortex/reticulaire formatie/ruggenmerg
Uitlopers naar de M1 cortex zorgen voor templates voor complexe
bewegingen van zowel de axiale/proximale musculatuur als andere spieren
(vb.: vingers/tenen)
Gecombineerde actie van corticocorticale/-reticulaire/-spinale uitlopers
PMA kan complexe/gecordineerde bewegingen vd. torso/armen/vinger
uitvoeren

Om motorische templates te vervaardigen moet de PMA rekening


houden met de context waarin de geplande beweging zal
plaatsvinden contextuele informatie wordt voorzien door de
posterior paritale cortex = maakt/behoudt map van
extrapersoonlijke ruimte vh. lichaam

PMA voorziet spatile/temporale template voor beweging neurale


activiteit stijgt hier eerder dan id. M1 cortex of het ruggenmerg =
PMA is een vorm van hogere-orde motorcortex

Supplementaire motorcortex
SMA/M2 bevat een motorische homunculus MAAR deze is niet goed
gedefinieerd elektrische stimulatie van SMA lokt complexe
bewegingen vd. contralaterale rompspieren OF bilaterale
lidmaatspieren = vereist meer stroom dan M1 cortex
SMA voorziet de M1 cortex ook van templates voor vrijwillige
beweging neurale activiteit stijgt hier eerder dan id. M1 cortex =
SMA oefent/organiseert complexe bewegingen
SMA reageert NIET op sensorische stimuli (itt. PMA) maar creert
intern gegenereerde beweging

Posterior paritale cortex

Posterior paritale cortex is van kritisch belang voor het


genereren van vrijwillige bewegingen = voorziet interne
reprensentatie vd. onmiddellijke extrapersoonlijke omgeving
gebruikt visuele + auditieve + somatosensorische + vestibulaire +
proprioceptieve informatie om een kaart te maken

Projecties naar PMA/SMA voorzien de spatile context die nodig is


voor reiken/grijpen/objecten volgen/wandelen doorheen een volle
kamer
Patinten met schade hieraan houden geen rekening met contralaterale
visuele/tactiele velden = kunnen niet interageren met de helft van hun
wereld
Extrapersoonlijke ruimte is noodzakelijk voor het creeren van templates

Dalende projecties van motorcortex

Zeven grote motorische pathways ontstaan id. motorische cortex:


Corticobulbaire projecties aangezicht + mondbewegingen
Corticothalamische/-striatale/-pontine projecties = lopen doorheen de
thalamus + basale ganglia + cerebellum moduleren motorperformatie
Corticospinale/-rubrale/-reticulaire projecties lichaamsbewegingen

Tractus corticospinalis:
Controleert axiale/proximale/distale musculatuur MAAR vooral fijne
motoriek van vingers meer dan de helft vd. axonen id. ventrale hoorn
(lateraal deel) vd. cervicale intumescentia
Maar 30% vd. vezels ontspringt in M1 ondanks nauwe associatie met
precieze bewegingen andere vezels komen van SMA (30%) + paritale
kwab (40%)
Dalende projecties van gyrus postcentralis eindigen id. achterhoorn +
moduleren sensorische informatie afkomstig vd. dorsale wortels

Tractus corticorubralis ontspringt in M1 cortex + SMA + PMA =


neuronen in M1 cortex:
Eindigen op somatotopische manier in nucleus ruber

De vezels die de vingers controleren eindigen ih. deel van nucleus ruber
die projecteert naar de ventrale hoorn (lateraal deel) = bevat de distale
musculatuur

Tractus corticoreticularis/reticulospinalis + tractus


corticorubralis/rubrospinalis: ontspringen in SMA/PMA +
projecteren naar ventrale hoorn (mediaal deel) + controleren
romp/lidmaatspieren tractus rubro-/reticulospinalis cordineren
complexe coperatieve bewegingen vd. romp/ledematen (vb.:
draaien van hoofd/torso terwijl men de armen/handen beweegt)

Laesies motorcortex
Motordeficinties veroorzaakt door corticale laesies variren in
grootte/locatie MAAR itt. schade van lagere motorneuronen (=
meestal paralyse) veroorzaken deze laesies ernstige zwakte (=
parese) + is er bijna nooit sprake van spastische paralyse

Schade aan primaire motorische cortex:


Slappe paralyse gevolgd door traag + onvolledig herstel (eerst axiaal dan
proximaal)
Beweging romp/armen overleeft schade die beperkt is tot de M1 cortex
omwille vd. versch. afdalende projecties uit PMA/SMA meestal wel geen
volledige functieherstel vd. vingers
GEEN moeite met het begrijpen/leren/onthouden van motorsequenties

Schade aan premotorcortex:


Parese romp/lidmaatspieren verstoring choreografie complexe
bewegingen
Defecten in motorische planning + leren van nieuwe motorsequenties
complexe motor-sequenties zijn nog steeds mogelijk MAAR worden
traag/slecht uitgevoerd
Ernstige verstoring visueel begeleide bewegingen PMA is sterk
afhankelijk van extra-persoonlijke kaart (gemaakt door posterior paritale
cortex)
Luria-test (vb.: bij Ziekte van Huntington + frontotemporale
dementie van Pick):
1. Tonen ve. repetitieve sequentie van handbewegingen = patinten met
beschadigde PMA hebben moeite met de sequentie te reproduceren
2. Verandering repetitieve sequentie patinten kunnen niet naar nieuwe
sequentie overschakelen

Schade aan supplementaire motorcortex:


Moeite met intern gegenereerde motorsequenties grootste impact op
complexe motor-sequenties + doelgericht gedrag dat planning vereist
Ontwikkeling motorapraxie: men is niet in staat om aangeleerde
bewegingen uit te voeren (die niet toegeschreven worden aan paralyse)
kunnen iedere hand apart gebruiken maar niet samen

Modulatie motorisch systeem

M1 cortex staat in voor het uitvoeren van vrijwillige beweging MAAR


is sterk afhankelijk van andere hersenregios dmv. multineurale
lussen:
Visueel + auditief + somatosensorisch systeem info over lokale
omgeving
Basale ganglia verbetering kwaliteit/modulatie dmv. suppressie
concurrende bewegingen
Cerebellum stijging precisie aangeleerde complexe bewegingen
schade aan basale ganglia + cerebellum vermindert
motorperformatie DUS geen parese/paralyse

Basale ganglia

Algemene anatomie

Interne circuits van basale ganglia

ZIE ZSO 6 SAMENVATTING

Componenten vd. basale ganglia = input/output/intrinsieke nuclei


verbonden door:
Directe pathway = input naar output nuclei stimulatie beweging
Indirecte pathway = input naar output nuclei via intrinsieke nuclei
suppressie beweging

Substantia nigra (SNpc)

D2
D1

Output nuclei
Input nuclei

Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia nigra (SNpr)
Putamen
GAB
GAB
Glu
Ventraal pallidum
Nucleus accumbens
Asp
A
A

Glu
GAB
Enk
Glu
Asp

GAB
A

Globus pallidus (GPe)


Nucleus
A

Input nuclei = nc. caudatus + putamen + nc. accumbens:


Ontvangt bijna alle afferente projecties naar de basale ganglia komen
hierlangs binnen:
Nc. caudatus = frontale/paritale/temporale kwabben
Putamen = primaire sensorische/motorische cortices
Nc. accumbens = limbische cortex
Afferenten van
Corticostriatale neuronen gebruiken glutamaat (+ aspartaat)
Substantia nigra (pars compacta) gebruiken dopamine MAAR
binden op 2 versch. receptoren naargelang pathway (= D1 of D2
receptor)
Efferenten naar
Output nuclei D1 stekelige neuronen gebruiken GABA +
substantie P + dynorfine
Globus pallidus (GPe) D2 stekelige neuronen gebruiken GABA +
enkephaline

Output nuclei = globus pallidus (pars interna) + substantia nigra


(pars reticulata) + ventraal pallidum:
Efferenten naar thalamus gebruiken GABA wat inhiberend werkt (+
ventraal anterior (VA) en ventraal laterale (VLo) thalamisch nuclei =
passen activiteitsniveau in PMA/SMA aan)
Efferenten thalamus stimuleren cortices als neurale activiteit toeneemt (of
inhibitie daalt)
Overmatige thalamische activiteit veroorzaakt echter
hyperkinetische bewegingen
Ondermatige thalamische activiteit veroorzaakt echter
hypokinetische bewegingen
Afferenten van subthalamische nucleus gebruiken glutamaat
Intrinsieke nuclei = globus pallidus (pars externa) + substantia
nigra (pars compacta) + nucleus subthalamicus (+ ventrale
tegmentale regio) gebruiken GABA om te interageren

Efferente projecties naar basale ganglia

Intrinsieke pathways zijn moeilijk zichtbaar MAAR die vd. output


nuclei naar de thalamus wel
Fasciculus lentiformis: dorsale oppervlak GPi capsula interna via de
ventrale grens vd. zona incerta (= ventromediale uitbreiding vd. nc.
reticularis) naar de fasciculus thalamicus
Ansa lentiformis: ventrale oppervlak GPi rondom mediale punt capsula
interna naar fasciculus thalamicus

Directe pathway:

Substantia nigra

(SNpc)

D2
D1

Output nuclei
Input nuclei

Thalamus
Globus pallidus (GPi)
Nucleus
caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia
nigra
Putamen
GAB
Glu
GAB
(SNpr)
Nucleus accumbens
Asp
A
A

Glu
Ventraal pallidum
GAB
Enk
Glu
Asp

GAB
A

Globus pallidus (GPe)


Nucleus
A

Stappen:
1. Excitatie input nuclei door cortex + substantia nigra (pars compacta)
2. Inhibitie output nuclei door cortex
3. Inhibitie (klein) thalamus door output nuclei = disinhibitie
4. Excitatie (groot) cortex door thalamus

Indirecte pathway:

Substantia nigra

(SNpc)

D2
D1

Output nuclei
Input nuclei

Globus pallidus (GPi)


Thalamus
Nucleus caudatus
Cortex
Substantia nigra
VA/VLo

Glu
Asp

Putamen
Nucleus accumbens

GAB
A

(SNpr)
Ventraal pallidum

1.

2.
3.
4.
5.
6.

GAB
A

Glu
GAB
Enk
Glu
Asp

GAB
A

A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus

Stappen:
Excitatie input nuclei door cortex + inhibitie door substantia nigra (pars
compacta) DUS normaal inhibitie van indirecte pathway (= indirecte
stimulatie van beweging) MAAR niet elke D2 receptor wordt
genhibeerd vandaar dus dat er nog activatie is vd. indirecte
pathway (= directe inhibitie van beweging)
Inhibitie globus pallidus (pars externa) door input nuclei
Inhibitie (klein) subthalamische nucleus door globus pallidus (pars externa)
= disinhibitie
Excitatie output nuclei door subthalamische nucleus
Inhibitie (groot) thalamus door output nuclei
Excitatie (klein) cortex door thalamus

Contributie van basale ganglia aan beweging

Laesies van basale ganglia hebben GEEN effect op de initiatie


van beweging daarnaast is er ook eerdere neurale activiteit in
andere bewegings-gerelateerde regios dan de basale ganglia
Basale ganglia = rem vrijwillige bewegingen laten gebeuren
terwijl ze concurrerende bewegingen tegenwerken

Kanalen van basale ganglia


LEZEN p. 330 MEDICAL NEUROSCIENCE

Klinische aspecten

Extrapyramidale stoornissen = gerelateerd aan stoornissen vd.


tractus pyramidalis + basale ganglia:
Hypokinetische stoornissen = negatieve symptomen (vb.: daling
kwantiteit bewegingen)
Hyperkinetische stoornissen = positieve symptomen (vb.: stijging
kwantiteit bewegingen)
symptomen worden ervaren door de patint + tekenen worden
vastgesteld door anderen

Ziekte van Parkinson = chronisch progressieve stoornis zonder


gekende oorzaak die vooral het motorisch systeem aantast (
begint meestal bij personen tss. 40-70 jaar oud):
Symptomen:
Rusttremor in 1 hand die verdwijnt bij vrijwillige beweging + stijgt
bij stress (begin) tremor verspreidt zich later over de rest vd.
ledematen + de mond
Bradykinesie: traagheid van beweging moeilijkheden met zich
aan te kleden + voedsel te versnijden + schrijven (micrografie)
Hypertonie: stijging in spierspanning die rigiditeit veroorzaakt
verhoogde weerstand bij passieve beweging van gewrichten mbt.
anti-zwaartekracht spieren:

Rigide type:
Loden pijp rigiditeit weerstand in alle richtingen
Tandradfenomeen = passieve beweging van lidmaat
is schokkerig (= geen vloeiende beweging maar tand
per tand beweging)
Spastisch type = klapmes spasticiteit verlies van
weerstand in 1 richting
Hypokinesie: gebrek van beweging
Akinesie: moeilijkheid ih. initiren van willekeurige bewegingen
geen autonome bewegingen vh. gezicht (= staren) +
moeilijker/minder spreken + trage schuifelende gang + flexie
borstkast/hoofd (door verlies van posturale reflexen)
Dementie (40%) in de late fase vd. ziekte

Prognose: mensen sterven meestal aan andere aandoeningen (omdat het


op latere leeftijd begint) behandeling is effectief maar geneest de ziekte
niet + levensverwachting komt niet ih. gedrang

Pathologie = dopaminerge neuronen in substantia nigra (pars compacta)


sterven af waardoor er geen dopamine geproduceerd wordt 1 e
symptomen ontstaan als 70-80% vd. cellen is afgestorven:

Substantia nigra

(SNpc)

D2
D1

Output nuclei
Input nuclei

Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia
nigra
Putamen
GAB
Glu
GAB
(SNpr)
Nucleus accumbens
Asp
A
A

Glu
Ventraal pallidum
GAB
Enk
Glu
Asp

GAB
A

A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus
1. Excitatie input nuclei door cortex + GEEN excitatie/inhibitie door
substantia nigra (pars compacta)
2. Inhibitie (GROOT) globus pallidus (pars externa) door input nuclei +
inhibitie output nuclei door input nuclei
3. Inhibitie (ZEER KLEIN) subthalamische nucleus door globus pallidus
(pars externa)
4. Excitatie (GROOT) output nuclei door subthalamische nucleus
5. Inhibitie (ZEER GROOT) thalamus door output nuclei
6. Excitatie (ZEER KLEIN) cortex door thalamus

Ziekte van Parkinson = hypokinetisch MAAR heeft 2 klassieke


hyperkinetische symptomen:
Rusttremor wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat het
afvuurtempo van thalamische oscillerende neuronen
gesynchroniseerd is met de trilling = opgelost door laesies te maken
id. cerebellaire relaynuclei + ventrale intermediaire nucleus
Dyskinesie (= abnormale/niet-vrijwillige bewegingen) veroorzaakt
door anti-Parkinson medicijnen (na 3-4 jaar) intermittente
stimulatie kan striatale dopaminereceptoren hypersensibiliseren +
lokt excessieve/abnormale inhibitie vd. subthalamische/pallidale
activiteit uit = laesies id. GPi zijn zeer effectief

Behandeling:
Heraanvulling dopamine (= kan zelf BHB niet oversteken DUS
andere methoden):
L-dopa (voorloper van dopamine) steekt BHB over + wordt
omgezet door dopa decarboxylase (vb.: carbidopa)
Dopamine agonist (vb.: ropinirol)
Anti-dopamine afbraak medicijnen (vb.: entacapone +
slegiline)
Extra medicijnen: amantadine (= verlicht rusttremor/dyskinesie
door inhibitie NMDA glutamaatreceptoren) + anti-cholinergica
Chirurgie (= patinten die niet meer reageren op medicijnen OF
dykinesie hebben):
Elektrische stimulatie (met hoge frequentie) van
subthalamische nucleus via chirurgisch gemplanteerde
elektroden
Laesie/elektrische stimulatie van GPi ( kan wel
hemiparese + homonieme hemianopsie veroorzaken door
nabijheid capsula interna + tractus opticus)
Experimentele behandelingen = vervanging dopaminerge cellen
met stamcellen + retinale pigmentepitheelcellen + trofische
factoren

Ziekte van Huntington = progressieve + autosomaal dominante


ziekte waarbij er motorische/
cognitieve/emotionele/gedragsgerelateerde deterioratie is:
Kenmerken: hyperkinesie (= overdaad aan beweging) + dyskinesie (=
onwillekeurige bewegingen) + dementie
Pathologie:

Substantia nigra (SNpc)

D2
D1

Output nuclei
Input nuclei

Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
Substantia nigra (SNpr)
VA/VLo
Putamen
GAB
Glu
Ventraal pallidum
GAB
Nucleus accumbens
Asp
A
A

Glu
GAB
Enk
Glu
Asp

GAB
A

A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus

1. Excitatie input nuclei door cortex + excitatie EN inhibitie door


substantia nigra (pars compacta)
2. Inhibitie output nuclei door input nuclei + GEEN inhibitie globus
pallidus (pars externa) door input nuclei
3. Inhibitie (ZEER GROOT) subthalamische nucleus door globus pallidus
(pars externa)
4. Excitatie (KLEIN) output nuclei door subthalamische nucleus
5. Inhibitie (ZEER KLEIN) thalamus door output nuclei
6. Excitatie (ZEER GROOT) cortex door thalamus

Cerebellum

Algemene organisatie
ZIE ZSO 4 SAMENVATTING

Corticale cytoarchitectuur

Cerebellaire cortex bevat 5 versch. types neuronen:


Inhiberende neuronen:
Purkinje cellen = grote flesvormige GABAerge cellen met
uitwaaierende dendrieten
Stellate cellen = inhiberen Purkinje cellen (disinhibitie)
Basket cellen = inhiberen Purkinje cellen (disinhibitie) meest
effectief omdat ze het cellichaam omgeven
Golgi cellen
Exciterende neuronen = granulaire cellen kleine dens verpakte
glutamaterge cellen met meerdere korte dendrieten = exciteren Purkinje
cellen

Cerebellaire cortex bestaat uit 3 lagen die GEEN regionale variatie


vertonen (itt. de cortex):
Diepste laag = granulaire cellaag granulaire cellichamen die dicht
opeen zijn gepakt
Middelste laag = Purkinje cellaag eenlagig
Oppervlakkige laag = moleculaire laag vooral axonen van granulaire
cellen + enkel stellaire cellen + dendrieten van Purkinje/Golgi cellen

Corticale circuits

Afferente vezels naar de cerebellaire cortex eindigen als


Mossy fibers:
Ontspringen ih. ruggenmerg + medulla oblongata (uitz. nc. olivares)
+ pons eindigen in glomeruli (= gliaal omkapselde structuren)
id. granulaire laag
Naam is afkomstig van mosachtig voorkomen van globuleerde
vergrotingen op de afferente uiteinden = groot synaptische
oppervlak van deze lobuli voorzien een zeer betrouwbare overdracht
van informatie vd. mossy fibers naar de granulaire cellen
Brengen de info naar de moleculaire laag splitsen in 2 +
lopen parallel met het corticale oppervlak + perpendiculair
met dendrieten vd. Purkinje cellen
Parallelle vezels passeren door uitgestrokken dendrieten van
Purkinje cellen elke granulaire cel kan een groot corticaal
gebied benvloeden omwille vd. lengte vd. parallelle vezels
Climbing fibers:
Ontspringen in nc. olivaris inferior eindigen op dendrieten van
Purkinje cellen
Naam is afkomstig vh. feit dat ze via de dendritische boom van
Purkinje cellen omhoog klimmen 1 climbing fiber kan synapteren
op versch. Purkinje cellen MAAR een Purkinje cel kan slechts
synapteren met 1 climbing fiber HIERDOOR heeft 1 climbing fiber
een zeer sterk exciterend effect op elke Purkinje cel

AP van Purkinjecellen kan variren naargelang de functie vh. type


van exciterende input:
Simpele pieken ( doorheen heel het ZS) getriggerd door excitatie
distale dendrieten door parallelle vezels

Complexe pieken = verlengde/uitgebreide multifasische golven


getriggerd door meerdere exciterende synapsen van climbing fibers = het
is mogelijk dat veranderingen in Ca 2+- conductantie een sec. boodschapper
cascade activeren die verwant is aan motorisch leren

Cerebellaire cortex ontvangt ook andere uitlopers die activiteit van


hun doelwitten moduleren:
Noradrenerge uitlopers van locus ceruleus
Dopaminerge uitlopers van substantia nigra + ventrale tegmentale regio
Serotonerge uitlopers van raphe nuclei
uitlopers zijn verdeeld over alle lagen cerebellaire cortex + meer
beperkt id. diepecerebellaire nuclei

Cerebellaire cortex bevat versch. topografische kaarten vh. lichaam


niet zo goed georganiseerd als primaire motorische cortex =
Ordelijke representatie van 1 lichaamsdeel (vb.: arm) kan naast een
ordelijke representatie ve. ander lichaamsdeel (vb.: been) = gebroken
somatotopie kan basis zijn voor cordinatie van versch. lichaamsdelen
tijdens complexe bewegingen
Hoofd/romp bevinden zich id. vermale/paravermale zones + ledematen
bevinden zich lateraal

Diepe cerebellaire nuclei

Nc. fastigii + nc. globosus + nc. emboliformis + nc. dentatus


(Fun Guys Eat Donuts) bevatten primaire efferenten neuronen vh.
cerebellum
Ontvangen afferenten vd. hersenstam/ruggenmerg MAAR vooral vd.
cerebellaire cortex
Versturen enkel exciterende efferenten gebruiken glutamaat

Projecties van diepe cerebellaire nuclei vormen 3 sagittaal


gerinteerde zones:
Mediale nc. fastigii ontvangt vooral uitlopers van vermale zone
Lateralere nc. globosus/emboliformis ontvangen vooral uitlopers van
paravermale zone
Laterale nc. dentatus ontvangen vooral uitlopers van laterale zone

Functionele organisatie cerebellum

Cerebellum voorziet de sensorische informatie die het motorisch


systeem nodig heeft voor precieze werking ontvangt belangrijke
uitlopers van somatosensorische/vestibulaire/visuele/auditieve
systemen
Patroon vd. afferenten verdeelt cerebellum in 3 functionele
modules = verstibulo-/cerebro-/
spinocerebellum

Vestibulocerebellum = lobus flocculonodularis + delen vermis +


nc. fastigii:
Nauwe relatie met vestibulair systeem evenwicht/houding/visuele
fixatie:

Primaire projecties van ganglion vestibulare + secundaire projecties


van nucleus vestibularis gaan via het corpus juxtarestiformis
naar het cerebellum
Ontvangt belangrijke visuele/somatosensorische projecties van
contralaterale oliva laten toe dat cerebellum de gevoeligheid vd.
vestibulo-oculaire reflex (VOR) kan aanpassen om verstoringen
id. perifere/centrale vestibulaire sensitiviteit te corrigeren =
veroorzaakt door leeftijd/ziekte/trauma
Aanpassing houding + onderhoud evenwicht door efferenten naar
ipsilaterale nuclei vestibulares + reticulaire formatie efferenten van
lobus flocculonodularis
Projecteren ZONDER eerst te synapteren id. diepe cerebellaire nuclei
= inhiberende projecties die bijdragen tot evenwicht + controle van
extra-oculaire oogspieren + cordinatie van hoofd-/oogbewegingen
Inhiberen nc. fastigii (= faciliteert activiteit nc. vestibulares +
reticulaire formatie)
Directe uitlopers van Purkinje cellen naar vestibulaire nuclei gebruiken
GABA
schade = stoornissen in evenwicht/gang/houding/oogbeweging
(vb.: nystagmus = onvrijwillig snelle beweging van oogbal in
eender welk vlak)

Cerebrocerebellum = laterale zones vd. anterior/posterior


kwabben:
Verbetert de timing/accuraatheid van bewegingen dmv. vezels die naar
PMA + M1 cortex lopen complex proces wordt uitgevoerd door
multisynaptische lus die begint/eindigt id. cerebrale cortex
Ontvangt motorische output + sensorische feedback = van contralaterale
cortex via pedunculus cerebellaris medius geplande + actuele
bewegingen vergelijken:
1. Axonen van Purkinje cellen gaan naar nc. dentatus axonen van nc.
dentatus vormen pedunculus cerebellaris superior
2. Vezels kruisen ih. mesencephalon eindigen id. VLc/VPLo nuclei vd.
thalamus
3. Axonen van thalamische nuclei projecteren naar de PMA + M1
cortex = sluiten corticale-pontocerebellaire-thalamocorticale lus die
motorische precisie verbetert

Spinocerebellum = vermale + paravermale zones vd.


anterior/posterior kwabben en diepe cerebellaire nuclei:
Aanpassing positie torso/ledematen gebaseerd op feedback van
spierspoeltjes + Golgi peesorganen:
Banen die ipsilaterale proprioceptieve info vervoeren:
Tractus cuneocerebellaris bovenste ledematen
Tractus spinocerebellaris (ventralis/dorsalis) onderste
ledematen
Enkel tractus spinocerebellaris ontvangt directe somatosensorische
informatie
Extracerebellaire projecties vh. spinocerebellum ontspringen in nc.
fastigii/interposum:
Projecties van nc. fastigii:

Deel 1 = verlaten het cerebellum via de fasciculus uncinatus


+ eindigen in contralaterale nc. vestibulares + ret. formatie
aanpassing rompspieren
Deel 2 = gaan via de ipsilaterale corpus juxtarestiformis

alle 2 fastigiobulbaire projecties gebruiken glutamaat


Projecties van paravermale zone naar nc. interposum
moduleren spiertonus + hebben een effect op de beweging van
lidmaatspieren:
Verlaten cerebellum via pedunculus cerebellaris superior +
kruisen ih. mesencephalon + eindigen id. nucleus ruber
Cerebrorubrale projecties eindigen in magnocellulaire regio
begin van tractus rubrospinalis
schade ah. spinocerebellum heeft een effect op evenwicht +
precisie van bewegingen uitgevoerd door de romp/ledematen (vb.:
snelheid/kracht/timing van complex bewegingen verstoord)

Feedforward modulatie
Feedback controle = proces dat het beste geschikt is voor
verfijning van trage/vrijwillige bewegingen voor snelle
bewegingen die niet kunnen gecontroleerd worden door feedback
controle gebruikt men feedforward controle
Ballistische bewegingen = voorgeprogrameerd obv. vorige
ervaringen (vb.: golfen ervaren golfer voert automatische een
golfslag uit = bewuste aanpassing swing zou contraproductief zijn)
door te oefenen heeft het cerebellum controle over
timing/evenwicht/vloeiing van beweging
Zelden uitgevoerde bewegingen cerebellum gaat
snelheid/kracht/richting van beweging voorspellen om een 1 e
benadering te geven van hoe de beweging uitgevoerd zou moeten
worden
Beindigen beweging (vb.: men laat iets vallen in iemand zijn
hand waarna de spieren vd. arm samentrekken om de hand terug
naar de beginpositie te brengen)

Klinische aspecten

Patinten met cerebellaire laesies kunnen alle bewegingen


uitvoeren maar met slechte kwaliteit slechte temporele
cordinatie = synchronisatie complexe multi-gewricht/-spier
bewegingen die gerelateerd zijn aan
evenwicht/houding/wandelen/reiken/spreken/visuele fixatie
ontbreekt

Cerebellaire laesies tasten ispilaterale zijde vh. lichaam aan


efferenten vh. cerebellum kruisen over thv. de nucleus ruber +
thalamus =
Tractus rubrospinalis kruist nog eens over thv. de ventrale tegmentale
decussatio
Motornuclei vd. thalamus gaan naar M1 cortex = oorsprong van tractus
corticospinalis kruist id. pyramidale decussatio

Cerebellaire ataxie = onregelmatige/ongecordineerde beweging


belangrijkste symptoom van cerebellaire beschadiging:
Truncale ataxie: vermale schade vd. anterior/posterior kwabben
verstoord controle van axiale musculatuur = onstabiele gang (vb.: vallen
vaak)
Appendiculaire ataxie: schade ad. paravermale/laterale regios
Schade posterior id. lobus flocculonodularis = slecht evenwicht +
abnormale oogbewegingen + duizeligheid + misselijkheid + overgeven
(vb.: patinten wankelen waardoor het lijkt alsof ze dronken zijn)
Romberg test = patint met vestibulospinale schade kan zijn
ogen niet sluiten zonder te vallen (omdat staan een posturale reflex
is die visuele/vestibulaire/proprioceptieve info vereist)

Dysmetrie = niet meer in staat zijn de afstand tot een voorwerp te


kunnen inschatten (door verlies van feedforward controle)

Intentietremor = trillen + onjuiste verbeteringen net voordat men


een object aanraakt (door verlies van feedforward controle

Cerebellaire hypotonie door verminderde output van diepe


cerebellaire nuclei die de corticale activatie van activatie -/motorsystemen vermindert (vb.: spiertonus testen door aan
geflexeerde arm te trekken + dan plots los te laten patinten
kunnen niet voorkomen dat ze zichzelf slagen)

Dysdiadochokinesie = niet meer in staat zijn om snelle


alternerende bewegingen uit te voeren door combinatie van
defecten in timing/synchronisatie/initiatie van bewegingen

Decompositie van beweging = moeite met initiatie van


bewegingen (vooral diegenen die meerdere spiergroepen vereisen
of cordinatie van axiale/distale musculatuur omvatten) patinten
proberen dit te compenseren door de bewegingen af te breken in
versch. delen

ZELFTOETS 9 CENTRALE CONTROLE VAN DE MOTORIEK


OPMERKINGEN:
verlamd

- bij laesie in ruggenmerg zijn beide zijden


- bij laesie in cortex is enkel n lichaamshelft

verlamd

1. Op welk niveau van controle van de motoriek loopt het mis bij

iemand die ...


a. een volledige verlamming heeft van n lichaamshelft (hemiplegie).

Schade aan hogere motorneuronen (ivm. lagere


motorneuronen zijn er nog wel reflexen aanwezig)
-> controlaterale cortex v 1 hersenhelft
(primair, premotor & suplementaire cortex)
-> corticospinale baan

b. een dronkemansgang heeft omdat hij te diep in het glas gekeken


heeft.

Schade aan cerebellum

c. bewegingsarmoede heeft omdat hij lijdt aan de ziekte van


Parkinson.

Degeneratie van dopaminerge neuronen afkomstig vd.


substantia nigra (pars compacta)

2. Wat wordt bedoeld met somatotopie van de motorische cortex? Kan


je voorbeelden geven van structuren in het CZS waar je een
gelijkaardig principe terugvindt?

Topografische organisatie vd. motorische cortex = gerelateerd aan


graad van fijne motorische controle DUS niet door de grootte vd.
spier/lidmaat (i.e. homunculus)

Somatosensorische cortex + primaire visuele cortex + primaire


auditorische cortex + premotorcortex + supplementaire motorcortex +
voorhoorn van ruggenmerg (= lateraal is distaal)

3. Wat is de invloed van de substantia nigra op de motoriek? Verklaar?

Ventrale pars reticulata afferenten naar colliculus superior +


thalamus = GABAerge neuronen

Dorsale pars compacta afferenten naar basale ganglia + gebied


vd. voorhersenen betrokken bij sensorimotorische integratie en
andere aspecten van motorische controle = dopaminerge neuronen

4. Vanuit functioneel standpunt zijn de basale ganglia betrokken in de


controle en planning van bewegingen. Er wordt een onderscheid
gemaakt tussen een directe en indirecte weg.
a. Wat wordt hiermee bedoeld?
Directe = geen omweg via intrinsieke ganglia
Indirecte = omweg via intrinsieke ganglia

b. Wat is het effect van beiden op de motoriek?


Directe stimulatie beweging
Indirecte inhibitie beweging

c. Welke neurotransmitters zijn in deze wegen betrokken?

GABA + glutamaat + dopamine + enkephaline +


acethylcholine (= interneuronen in input nuclei)

-> GABA is altijd inhibitoir


-> glutamaat is altijd excitatoir

d. Hoe kan je verklaren dat dopamine een tegengesteld effect heeft op


beide pathways?

Dopamine bindt op versch. receptoren naargelang de


pathway:
D2 = indirecte pathway
D1 = directe pathway

e. Hoeft een aandoening van de basale ganglia steeds


bewegingsarmoede te geven? Geef een voorbeeld.

Nee ziekte van Huntington + hemibalisme

5. Bespreek aan de hand van een schets hoe het cerebellum er


cytoarchitecturaal in slaagt om een goede cordinatie van de
motoriek te bekomen door de uitgevoerde bewegingen (op
spierniveau dus) met de geplande bewegingen (op corticaal niveau)
te vergelijken. Welk deel van het cerebellum is hier voornamelijk
voor verantwoordelijk?

Cerebrocerebellum

MOLECULAIRE

CELLAAG

PURKINJE
PURKINJE CEL

CELLAAG

CLIMBING

GRANULAIRE

CELLAAG

GABA

NC. OLIVARIUS INFERIOR

PROPRIOCEPTIE

PARALLELLE

GRANULAIRE

MOSSY FIBER

PONS

CORTE

6. Verklaar waarom er kleine verschillen zijn tss. de klinische gevolgen


ve. letsel ad. motorische cortex (vb.: na een CVA) of na een
dwarslaesie v. ruggenmerg.

Bij de motorcortex is er niet zoveel schade omdat er nog andere


banen zijn die dit kunnen opvangen.

CASUS MOTORIEK
1. Van welke typische Parkinsonsymptomen is in de bovenstaande casus
sprake?
Rusttremor
Hypokinesie geen gebaren gebruiken tijdens het spreken +
hypomimiek
Rigiditeit tandradfenomeen + voorover gebogen lopen
Bradykinesie: vermindering v beweging in dagelijkse activiteiten
Micrografie
Monotoon spreken
schuifelende gang

2. Waar loopt het mis bij de Ziekte van Parkinson en wat is het functioneel
effect hiervan (m.a.w. wat is de pathofysiologie van de aandoening)?
Progressieve degeneratie van dopaminerge neuronen id. substantia
nigra (pars compacta).

3. De man heeft duidelijk meer symptomen aan de rechterkant. Waarop wijst


dit?
Probleem in linkerhersenhelft veroorzaakt symptomen in
rechterlichaamshelft door decussatio.

4. Welk neuron/pathway wordt gevisualiseerd dmv. de SPECT?


Pathway van substantia nigra naar input nuclei meer bepaald de D2
dopaminerge neuronen.

5. In de casus is sprake van een rusttremor.


1. Wat wordt hiermee bedoeld?

Tremor vd. hand in rust.

2. Ken je nog andere types van tremoren?


Essentile tremor = milde benigne tremor op volwassen
leeftijd
Intentie tremor = bij beweging (typisch cerebellair)
Rusttremor = bij rust (= typisch bij de ziekte van Parkinson)
Houdingstremor = bij ledematen die ie. gefixeerde positieve
worden gehouden

6. De man wordt behandeld met Levo-DOPA

1. Wat is het effect van deze behandeling?

L-dopa wordt getransporteerd id. extracellulaire ruimte vd.


hersenen + opgenomen door presynaptische terminals (gaat door
BB-barire) omgezet door dopa decarboxylase in dopamine
waardoor bewegingsarmoede gaat verbeteren

2. Denk je dat het hier om een oorzakelijke behandeling gaat?

Nee, het pakt de degeneratie vd. substantia nigra niet aan.


Het gaat hier om vervangingstherapie.

3. Zou het niet veel eenvoudiger zijn om gewoon dopamine toe te


dienen? Verklaar.

Nee want het wordt afgebroken door monoamine oxidasen id.


capillairen + het kan niet over de BHB gaan omdat er hiervoor geen
transporters zijn.

4. Waarom wordt een perifere inhibitor van decarboxylase


voorgeschreven?

Om te voorkomen dat L-dopa wordt omgezet in dopamine


voor het over de BHB kan gaan (= deze inhibitor kan zelf niet over
de BHB).

5. Denk je dat er nog andere aangrijpingspunten voor


(symptomatische) medicamenteuze behandelingen mogelijk zijn?
Dopamine receptor agonist
Inhibitie dopamine afbraak
Medicijnen die rusttremor verlichten

7. Wat denk je van de verdere evolutie bij deze patint? Wat denk je van
oorzakelijke behandelingen?
Patint gaat verder achteruit gaan (vb.: symptomen gaan zich
uitbreiden) waardoor de medicijnen ontoereikender worden.
Hierdoor moet er meer L-dopa worden toegediend worden waardoor
er dyskinesie ontstaat aangezien de receptoren hypersensitief
worden door de hoge concentratie.

Elektrische stimulatie van subthalamische nucleus (of GPi) om


activiteit te verminderen.

Oorzakelijke behandeling = stamceltherapie + retinale


pigmentepitheelcellen bevatten ook L-dopa inbrengen + trofische
factoren

8. In de casus is sprake van verwardheid en urineretentie na gebruik van


Dexetemide. Kan je dit verklaren (cfr. autonoom ZS en ZSO hogere
corticale functies)?
PS gebruikt ook ACh effect op blaas
ACh wordt ook gebruikt door de basale nucleus van Meynert
verwardheid

ZELFSTUDIEOPDRACHT 10 OOGBEWEGINGEN EN
EVENWICHTSREFLEXEN
Oogbewegingen en oogreflexen
Nucleus abducens (GSE VI)
Kenmerken nucleus abducens:
Bestaat uit 2 verzamelingen neuronen ZIE FIG 5.18 p. 153 MN:
Cholinerge neuronen projecteren naar m. rectus lateralis
(ipsilateraal)
Internucleaire neuronen projecteren naar oculomotorius
complex via fasciculus longitudinalis medialis voor controle van m.
rectus medialis (contralateraal)
synchrone activiteit van beide populatie geeft vlotte horizontale
bewegingen van beide ogen naar de ipsilaterale zijde
Horizontale oogbewegingen worden gecontroleerd door neuronen id.
paramediane pontine reticulaire formatie (PRRF)
Ontvangt inputs van frontale oogvelden (= gespecialiseerde
motorregio id. frontale cortex) + colliculus superior + nc.
vestibulares + cerebellum
Bevat versch. functionele klassen van neuronen die informatie van
bovenstaande regios integreren controle snelheid/richting van
oogbewegingen
Verbonden met nc. abducens MAAR ook met nc. trochlearis + nc.
oculomotorius gelijkaardige projecties vh. vestibulaire systeem
naar deze 3 nuclei = cordineren oogbewegingen die de angulaire
rotatie vh. hoofd compenseren

Laesies van nc. abducens = laterale staarparalyse paralyse


ipsilaterale m. rectus lateralis + parese m. rectus medialis:
Ogen kunnen niet naar beschadigde kant kijken = onevenwichtigheid in
spiertonus beide ogen kijken naar niet-beschadigde kant
Ogen kunnen nog convergeren omdat er geen paralyse is van m. rectus
medialis

Laesies van n. abducens = horizontale diplopie (dubbelzicht)


paralyse ipsilaterale m. rectus lateralis = beide ogen zijn niet
gefixeerd op hetzelfde focale punt:
Diplopie is minimaal wnnr. de patint rechtvooruit kijkt OF naar de intacte
zijde diplopie is maximaal wnnr. de patint naar de beschadigde zijde
kijkt
Strabismus (= beschadigde oog wijkt af naar middellijn maw. scheel
zicht) spiertonus van intacte m. rectus medialis wordt niet tegengewerkt
= musculair onevenwicht

Laesies van fasciculus longitudinalis medialis (MLF) =


internucleaire oftamoplegie vernietiging internucleaire vezels
afkomstig van nc. abducens waardoor er een dissociatie van
horizontale oogbeweging ontstaat =
Oog dat zich ipsilateraal vd. laesie bevindt kan zich niet adduceren naar
contalaterale zijde EN geabduceerde oog vertoont nystagmus (=
repetitieve heen-en-weer bewegingen)
Convergentie is nog mogelijk omdat de mm. recti mediales bezenuwt
worden door neuronen id. oculumotorisch complex = ontvangt motorisch
inputs via vezels die niet langs MLF gaan

komt veel voor bij patinten met MS omdat het de myelinisatie


van MLF vernietigt
Schade ad. paramediane taken van a. basilaris (= voorziet pons
(mediobasaal deel) + nc. pontine medialis + afdalende takken n.
abducens + vezels van tractus corticospinalis/- bulbaris/-pontine) =
midden afwisselende hemiplegie paralsye ipsilaterale m.
rectus lateralis + contralaterale hemiparese is door

Nucleus trochlearis (GSE IV)


Nucleus trochlearis is omgeven door MLF thv. de colliculus inferior

Cholinerge efferenten verlaten kern dorsaal + steken middellijn over (via


velum medullaris superior) + komen achter de colliculus inferior
tevoorschijn
Bezenuwen contralaterale m. obliquus superior mediale rotatie +
depressie + abductie
ontvangt afferenten van corticobulbaire vezels (die eerst
synapteren in reticulaire formatie) + vestibulaire inputs voor
cordinatie contratie m. obliquus superior

N. trochlearis heeft het langste intracranalia verloop van alle


craniale zenuwen = erg kwetsbaar passeert rond het laterale deel
vd. middenhersenen + gaat verder tussen de a. cerebellaris superior
en a. cerebralis posterior (= samen met de n. oculomotorius):
Aneurysma veroorzaakt laterale rotatie + patint kan niet meer naar
beneden kijken
Patinten hebben moeilijkheden met de trap af te gaan
compenseren laterale rotatie door hoofd te draaien naar niet-beschadigde
oog ZIE FIG 5.27 p. 163 MN

Oculomotorisch complex (GSE en GVE III)


Oculomotorisch complex = verzameling van subnuclei die
oorsprong geven aan GSE vezels:
3 nuclei projecteren ipsilateraal =
Nc. dorsalis m. rectus inferior
Nc. intermedius m. obliquus inferior
Nc. ventralis m. rectus medialis
1 nucleus projecteert contralateraal = nc. medialis m. rectus superior
1 nucleus projecteert bilateraal = nc. centralis m. levator palpebrae =
samen knipperen
cholinerge CSE vezels lopen door nc. ruber + verlaten de
hersenen via fossa inter-peduncularis

Nucleus van Edinger-Westphal bestaat uit preganglionaire PS


neuronen GVE vezels projecteren naar ganglion ciliare = postganglionaire projecties naar
Ciliair lichaam = controle vorm lens controle lichtbreking

Pupillaire sfincter = controle grootte pupil controle lichtinval (= samen


met m. annularis)

Oculomotorische oftalmoplegie = door volledige laesie van n.


oculomotorius (vaak door compressie door aneurysmas van a.
cerebellaris superior + a. cerebralis posterior) symptomen:
Ptose = afhangend ooglid door paralyse van m. levator palpebrae
patint probeert dit te compenseren door m. frontalis de contraheren
Bij het opheffen vh. afhangende ooglid oog is sterk geabduceerd + kijkt
naar beneden = tonus m. rectus lateralis + m. obliquus superior wordt niet
meer tegengewerkt
Externe strabismus is aanwezig MAAR de meeste patinten hebben
geen diplopie = afhangende ooglid bedekt aangetast oog
Mydriase = dilatatie van pupil door schade ad. GVE vezels van nc.
Edinger-Westphal verlies spiertonus in m. sphincter pupillare = geen
tegenwerking OS activatie m. dilatator in iris

Pupillaire lichtreflex = reflexieve constrictie pupillen na


lichtblootstelling door nc. Edinger-Westphal:
Soorten:
Direct = oog ontvangt licht pupil van dat oog contraheert
Indirect = oog ontvangt licht pupil ih. contralaterale oog
contraheert
Pathway = van retina naar mesencephalon en dan terug naar het oog:
1. Retinale projecties gaan naar nc. pretectalis olivaris (ipv. naar de
thalamus) reciproke uitlopers (door commissura posterior)
verbinden pretectale regios
2. Bilaterale projecties naar nc. Edinger-Westphal
3. Projecties naar ganglion ciliaire
4. Post-ganglionaire projecties naar m. sphincter pupillae = constrictie
pupil
pupilreflex testen is een simpele methode om de n.
opticus/oculomotorius en hun connecties te controleren
Laesie van
N. opticus = blindheid in aangetaste oog + geen directe/indirecte
pupilreflex als men licht schijnt ih. aangetaste oog
Viscerale motorvezels naar ganglion ciliaire (met intacte nn.
optici) = geen directe pupilreflex in aangetast oog MAAR wel nog
indirecte pupilreflex in gezond oog
Verlies pupilreflex kan veroorzaakt worden door verhoging intracraniale
druk door tumors + abcessen + epidurale hematomen (= door slag op
het hoofd) = uncus vd. temporale kwab hernieert in tentoriale spleet +
drukt op n. oculomotorius ZIE FIG 5.32 p. 166 MN

Argyll-Robertson pupil = kleine pupil die niet reageert op licht


MAAR die wel een accommodatie-convergentie reactie heeft (= pupil
verkleint als ogen convergeren) DUS intacte n. oculomotorius:
Verlies pupilreflex = door schade aan afferenten reflexcircuit DUS niet aan
GVE vezels van nc. Edinger-Westphal
Plaats van schade kan vaak niet bepaald worden MAAR meestal wel in
pretectale regio rondom commissura posterior

Syndroom van Horner = verlies van OS bezenuwing

Symptomen: miose (= kleine pupil) + enopthalamus (= ingezonken oog)


+ ptose (= afhangend ooglid door gebrek aan innervatie van mm. tarsalas
superior/ inferior) anhidrose (= droge huid ad. ipsilaterale zijde vh.
gezicht) bij preganglionaire schade
Oorzakelijke laesies kunnen op versch. plaatsen voorkomen:
Laesie dorsolaterale tegmentum beschadiging afdalende
hypothalamische vezels
Laesie laterale hoorn (cervicaal)
Laesie OS pre-ganglionaire/-postganglionaire vezels van ganglion
cervicale superius

Superieure alternerende hemiplegie = combinatie van


ofthalmoplegie + contralaterale hemiparese van
gezichts-/lidmaatspieren door laesies van a. cerebellaris superior
+ a. cerebri posterior =
Schade aan wortels van n. oculomotorius = lower motor neuron
Schade aan afdalende corticospinale/-bulbaire vezels = upper motor
neuron
alternerend omdat de laesies zich bevinden id. rostrale
hersenstam (superior) EN resulteren in motordefecten van
ipsilateraal oog + contralateraal lichaam

Syndroom van Benedikt = laesies van nc. ruber + vezels van


pedunculus cerebellaris superior beschadiging van lemniscus
medialis + tractus spinothalamicus (+ n. oculomotorius) =
symptomen:
Hyperkinesie + tremor + ataxie (= door cerebellaire dysfunctie)
Verlies cutane/diepgaande gevoeligheid (= bij schade lemniscus medialis)
+ ofthalmoplegie (= bij schade aan n. oculomotorius)

Saccades
Saccades = serie van korte ballistische oogbewegingen om zoveel
mogelijk visuele informatie te verkrijgen hoog tempo saccades
MAAR men is hier niet van bewust omdat het visuele systeem enkel
de info gebruikt van fixatieperiodes om een stabiele representatie
vd. wereld te creeren =
2 motorische componenten:
Intile pulsfase = balistische beweging vd. ogen genitieerd door
activiteitsuitbarsting van extra-oculaire motornuclei
Tonische stapfase:
Snelheid + amplitude = bepaald door # actieve motorneuronen +
hun afvuurtempo
Na pulsfase blijven extra-oculaire spieren actief ogen blijven
gefixeerd bij stapfase
Positie ogen = door activiteit van neuronen die extra-oculaire
spieren bezenuwen
Neurale controle van saccades:

Paritale
Colliculus

Cerebellum
Basale
ganglia
Frontale
Blikcentra
Oculomotorische

Frontale oogvelden + colliculus superior initiren saccaden


afferenten van visueel systeem + efferenten naar kernen id.
hersenstam = controleren horizontale/verticale oogbeweginen

Verticale
Horizontale

Horizontale + verticale blikcentra:


Saccaden = in horizontale + verticale richting gebruikt 2 aparte
kerngebieden = blikcentra
Horizontale bewegingen paramediane pontine reticulaire formatie
(PPRF):
1. Stuurt exciterende efferenten naar ipsilaterale nc. abducens +
inhiberende efferenten naar contralaterale nc. abducens
2. Nc. abducens stuurt efferenten naar ipsilaterale m. rectus lateralis +
contralaterale oculomotorisch complex (= m. rectus medialis)
PPRF cordineert bewegingen van m. rectus lateralis/medialis
Verticale bewegingen 2 regios:
Rostrale interstitile nucleus vd. MLF (RiMLF) pulsfase
Interstitile nucleus van Cajal stapfase
bilateraal efferenten naar oculomotorische complex = activatie m.
rectus superior/inferior

Colliculus superior:
Afferenten:
Retinale ganglion cellen = vooral M-cellen die reageren op
beweging van stimuli ih. perifere gezichtsveld colliculus superior
verschuift visuele aandacht door het motorisch systeem bevelen te
geven om specifieke voorwerpen te volgen
Afferenten vd. retina + ipsilaterale striate cortex (naar
oppervlakkige laag) = geven een gedetailleerde kaart vh.
contralaterale gezichtsveld elk punt op de kaart representeert een
mogelijk doelwit voor visuele fixatie
Frontale/paritale cortices (= exciterend) oogbewegingen uit
te voeren die consistent zijn met cognitieve vereisten +
verschuivingen in visuele aandacht
Visuele inputs van oppervlakkige laag vd. colliculus superior
naar de diepe lagen + auditorische inputs van colliculus
inferior + somatosensorische inputs van nc.
gracilis/cuneatus colliculus superior speelt grote rol in visuele
fixatie door gebruik te maken van sensorische modaliteiten om
oog-/hoofdbewegingen te begeleiden

Efferenten:
Efferenten van diepe lagen initiren saccaden + ondersteunen
volgbewegingen
Ventrale deel van colliculus superior bevat precieze motorische
kaart specificeert de richting van oogbewegingen in elk punt vh.
gezichtsveld
Ipsilaterale tectofugale projectie naar het RiMLF + ipsilaterale
interstitile nucleus van Cajal + contralaterale PPRF
bemiddelen oculomotorische reacties
Tractus tectospinalis controleert hoofd-/nekbewegingen

Frontale oogvelden:
Beide frontale kwabben bevatten een gespecialiseerde regio (regio van
Brodmann 8) = controle vrijwillige oogbewegingen ontvangen afferenten
van:
Cerebellum + basale ganglia
Extrastriate cortex via fasciculus longitudinalis superior
visuele informatie wordt gebruikt om ogen te richten op objecten
met visuele interesse
Efferenten gaan via capsula interna + crus cerebri naar
Eerst naar ipsilaterale colliculus superior + RiMLF + interstitile
nucleus van Cajal
Vervolgens gaat een deel verder naar de contralaterale PPRF
frontale oogvelden projecteren DIRECT naar de controlecentra id.
pons
Unilaterale activatie ve. frontaal oogveld produceert saccades in
contralateraal gezichtsveld unilaterale schade kan saccades in
contralateraal oog even verhinderen MAAR produceert normaal geen
permanente schade = projecties vd. colliculus superior voorzien een
andere route om info over te brengen (+ omgekeerd)

VISUELE AANDACHT FIXATIE


INPUT
Oppervlakkige lagen
visuele input
frontale/paritale cortex
Diepe lagen
visuele input
auditieve input
somatosensorische input

OUTPUT
Oogbewegingen
blikcentra oculomotorische kernen
oogspieren
Cordinatie hoofd-/oogbewegingen
tectospinale baan ruggenmerg (C1-C4)
nekspieren

Evenwichtsreflexen
Projecties naar extra-oculaire motorkernen
Extensieve projecties van vestibulaire projecties naar nc.
abducens/trochlearis/oculomotorius bewegende observator is in

staat om zich visueel te fixeren op een stilstaand object = vormen


basis van vestibulo-oculaire reflex (VOR)

VOR bemiddelt compenserende oogbewegingen om visuele beelden


te stabiliseren bij hoofd-/ lichaamsbewegingen 3-neuron pathway:
Sensorisch = primaire afferente neuronen van n.
vestibulocochlearis (= rotatie hoofd)
Interneuron = neuronen in nc. vestibularis medialis/superior naar
MLF
Motorisch = motorneuronen extra-oculaire spieren vestibulaire
projectie naar
Contralaterale extra-oculaire nuclei = excitatie
Ipsilaterale extra-oculaire nuclei = inhibitie
motornuclei die ogen naar RECHTS bewegen, ontvangen
afferenten van vestibulaire neuronen die reageren op draaiing vh.
hoofd naar LINKS (+ omgekeerd)*

* = hoofdrotatie is meestal in meerdere richtingen DUS activatie van


versch. extra-oculaire spieren

VOR = basis voor Dolls eye manoeuvre manier om integriteit


van hersenstam te test bij bewusteloze patinten:
Na controle van cervicale wervelkolom op laesies rotateert men het hoofd
van zij naar zij = beide ogen bewegen samen id. tegengestelde richting
alsof ze gefixeerd zijn op een stationair object ih. centrum vh. gezichtsveld
= vestibulo-oculaire pathways zijn intact
Test overgrote deel vestibulo-oculaire circuit = periferie tot
middenhersenen + efferente pathways naar extra-oculaire oogspieren

Commissurale projecties
Commissurale vezels cordineren vestibulaire activiteit vd.
linker-/rechterkant op synaptisch niveau verschilt de cordinatie
vd. semicirculaire kanalen + otolitische organen:

Exciterende verbindingen = afferenten van otolitische organen linkse


+ rechtse otolitische organen versterken elkaar
Inhiberende verbindingen = afferenten van semicirculaire kanalen
linkse + rechtse semicirculaire kanalen verzwakken elkaar

Verschil in synaptische polariteit tss. linaire/rotationele systemen =


gebaseerd op verplaatsing van receptoren ad. linker-/rechterkant vh.
hoofd
Otolitische organen bewegen samen exciterende commissurale
projectie = signaal
Semicirculaire kanalen bewegen tegenovergesteld van elkaar
inhiberende commissurale projectie = signaal (dat al klein was)
VOORBEELD activiteit stijgt in linker nc. vestibularis = activiteit
daalt in rechter nc. vestibularis door inhiberende commissurale
pathway (+ omgekeerd) lage activiteit in rechter nc. vestibularis
heeft inhibitie op van linker nc. vestibularis (= disinhibitie)
CONCLUSIE = door de verschillen te overdrijven, is er een hogere
reactiegevoeligheid + resolutie

Commissurale vezels helpen ook bij vestibulaire compensatie =


herstel evenwicht tss. de linkse en rechtse nc. vestibularis na
unilaterale beschadiging van nc. vestibularis/n.
vestibularis/eindorgaan

Nystagmus
Nystagmus = pathologische oscillatie van 1/beide ogen in 1/meer
vlakken:
Trage saccade in 1 richting gevolgd door snelle uitwijking in andere richting
trage fase is pathologische + snelle fase werkt compenserend MAAR de
snelle fase wordt gebruikt om de richting te bepalen omdat het makkelijker
te observeren is
Spontane nystagmus = schade aan vestibulair apparaat/zenuw OF
hersenstam OF cerebellum

Nystagmus kan genduceerd worden bij gezonde individuen door


calorische stimulatie van meatus acousticus externus OF
lichamelijke rotatie:
Calorische stimulatie creert convectiestromen in semicirculaire kanalen
= inductie endo-lymfatische stroming horizontale kanaal (= makkelijk
omdat het meest extern ligt):
1. Hoofd wordt 60 gedraaid horizontale kanaal ligt nu verticaal
2. Koel water in oor gieten convectiestromen (wnnr. het
wegstroomt vd. ampulla)
3. Hyperpolarisatie haarcellen ogen patint draaien traag naar het
gestimuleerd oor

bij koud water gaat de snelle fase in tegenovergestelde richting


(Cold Opposite) + bij warm water is dit in dezelfde richting (Warm Same)
= COWS
Rotatie hoofd gewone VOR bij grote ongewone rotaties vh. hoofd die
de voorbij de limieten vd. orbita forceert MAAR
Ogen springen snel terug naar centraal fixatiepunt bij het bereiken
van hun limiet

Vervolgens voeren ze een trage volgbeweging id. tegengestelde


richting vh. hoofd uit

Brny stoel = draait patinten ae. constante snelheid in 1 richting


gedurende 15-20 seconden totdat de rotatie plots stopt:
Tijdens = beweging endolymfe komt overeen met die vh. labyrint
Na = inertie draagt endolymfe doorheen het labyrint + voorbij ampulla
stimulatie crista
abrupte stop = ogen patint draaien traag mee met rotatie + snel
terug id. andere richting (= heeft tendens om id. richting te vallen
van rotatie wnnr. hij opstaat + patint wijst voorbij stilstaand doel)

ZELFTOETS 10 OOGBEWEGINGEN EN
EVENWICHTSREFLEXEN
1. Wat is de pupillichtreflex? Wat is het verschil tussen de directe en de
indirecte lichtrespons? Waarom zou dit n van de eerste dingen (na
controle van de vitale functies) zijn die routinematig wordt nagekeken bij
een bewusteloze patint?

Pupillichtreflex = reflectoire
constrictie vd. pupillen na
blootstelling aan licht:
Direct = dezelfde pupil licht +
constrictie
Indirect = licht in ene pupil +
constrictie in andere pupil
verminderde pupilreflex duidt op
schade ad. hersenstam dmv
verhoogde intracraniale druk

Pathway: lichtsignalen door n.


opticus pretectale olivaire nucleus
bilateraal naar Edinger-Westphal
nucleus ciliaire ganglion via
postganglionaire parasymp vezels
naar m. pupillaire sfincter

2. Waar (anatomische structuur) verwacht u een letsel indien het gepaard


gaat met
a. een gestoorde directe pupilreflex rechts en een gestoorde indirecte
pupilreflex links n. opticus rechts of retina rechts = aantasting
sensorische input vh. rechteroog

b. een gestoorde directe maar normale indirecte pupilreflex rechts


nc. Edinger-Westphal rechts = aantasting motorische input naar
pupillaire sfincter

-> vicerale motorische vezels die ganglion ciliare


bezenuwen rechts

-> alles na de opsplitsing

3. Zoek op wat strabisme en diplopie betekent. Tracht verder uit te zoeken


wat de implicaties zouden zijn voor de organisatie van de primaire visuele
cortex indien strabisme chronisch op een jonge leeftijd zou optreden. Wat
denk je zou het gevolg zijn indien niet therapeutisch zou ingegrepen
worden bij een chronisch strabisme op jonge leeftijd? Welk leeftijdsgebied
zou je situeren als we hier spreken over een jonge leeftijd? ZIE FIG 5.18
MN

Strabisme = scheel zien: ogen kunnen zich niet richten op


hetzelfde fixatie punt
Visuele cortex negeert info vanuit 1 oog
7 jaar = kritische periode

Diplopie = dubbelzien verminderde contractie van 1 vd.


oogspieren (vb.: nervus abducens), dit is een gevolg van strabisme

Stabisme op jonge leeftijd zorgt ervoor dat ambylopie, de


primaire visuele cortex van 1 kant vormt zich niet doordat er geen
duidelijk beeld wordt doorgestuurd. De cortex gaat voor andere
functies gebruikt worden.
-> wegfilteren van 1 beeld , diepte zicht minder

Er kan een aanpassingsmechanismen id. hersenen ontstaan


waardoor het beeld vh. schele oog zal worden weggefilterd MAAR
hierdoor wordt het beschadigde oog niet voldoende geprikkeld
WAARDOOR er een lui oog ontstaat + er geen dieptezicht is
corrigeerbaar tot 8-jarige leeftijd omwille van synaptische plasticiteit
= gezond oog bedekken

OPM: er kan ook strabisme voorkomen zonder diplopie

4. Een persoon met het hoofd 30 naar beneden zit op een stoel die naar
rechts ronddraait gedurende 1 minuut met een snelheid van 30 toeren per
minuut. Dan wordt de beweging van de stoel gestopt. Deze proef kan
plaatsvinden met de ogen open (in het licht) of met gesloten ogen (in het

donker). De oogbewegingen worden geregistreerd met behulp van


elektroden. Beschrijf de nystagmus die optreedt.

Nystagmus = langzame oogbeweging in 1 richting snelle


uitwijking in andere richting:
Richting nystagmus is aangeduid met richting snelle uitwijking
Spontaan = ENKEL pathologisch

VOR = vestibulo-oculaire reflex 3 neuron pathway:


1) Sensorisch = primaire afferente neuronen vestibulaire tak craniale
VIII signaleren rotatie vh. hoofd (beweging endolymfe
semicirculaire kanalen)
2) Interneuronen id. vestibulaire nuclei
3) Motorisch = motorneuronen vd. extraoculaire spieren tegenrotatie
ogen om beelden te stabiliseren op de retina

OKR = optokinetische reflex fixatie vd. ogen bij bewegend


objecten

-> treedt enkel op als we de ogen open hebben

Hoofd 30 naar beneden buigen semicirculair kanaal komt in


horizontaal vlak te liggen

a. Met de ogen open tijdens de rotatieperiode.

OKR gaat effect hebben + geen VOR want endolymfe staat stil
bij constante beweging tijdens de rotatieperiode met ogen open,
verwacht je een nygstagmus met trage horizontale beweging naar
links + snelle beweging naar rechts = rechts nystagmus thv. OKR


b. Met de ogen gesloten tijdens de rotatieperiode.

Geen nystagmus omdat er geen OKR en geen VOR is.

c. Met de ogen gesloten bij het begin van de beweging en bij het einde
van de beweging.
Begin vd. beweging met gesloten ogen, verwacht je een
nystagmus met een trage horizontale beweging naar links +
snelle beweging naar rechts = rechtse nystagmus tgv. VOR
Einde vd. beweging met gesloten ogen, verwacht je een
nystagmus met een trage horizontale beweging naar rechts +
snelle beweging naar links = linkse nystagmus tgv. VOR

ZELFSTUDIEOPDRACHT 11 HOGERE CEREBRALE FUNCTIES

Neocortex en cognitieve functies

Functionele specialisatie + bilaterale symmetrie


Functionele specialisatie geldt voor het grootste deel vd.
cerebrale cortex MAAR men mag de hersenen niet zien als een
lappen deken van compartimenten gewijd aan bepaalde functie
Broca ontdekte dat taalfuncties ve. rechthandige patint zich
bevonden id. linkerhemisfeer (functionele assymetrie) = dominante
+ niet-dominante hemisfeer MAAR dit is al een verouderd concept
Spilt-brain: lateralisatie hemisferische functies werd aangetoond
door studie van oa. epilepsie-patinten die een commissurotomie
ondergingen (= verbinding tss. cerebrale hemisferen chirurgisch
verbreken) epileptische aanvallen verspreiden zich niet meer
MAAR sensorische informatie kan niet meer van 1 hemisfeer naar de
andere gaan ZIE FIG 6.12 p. 190 MN

Hemisferische dominantie:
Grootste interhemisferische verschillen bevinden zich NIET in primaire
regios MAAR wel in associatieregios men verbindt cerebrale
lateralisatie vaak met links-/rechtshandigheid MAAR dit geldt enkel voor
rechtshandige personen = links-/tweehandige personen hebben een beter
evenwicht tss. beide hemisferen
Verdeling van bepaalde functies bij rechtshandigen:
Linkse hemisfeer = begrip/productie van taal + symbolische
representatie + analyse van temporale orde/duratie + bitemporale
motorcontrole/planning beter geschikt voor sequentiele analyse
van discrete voorwerpen/gebeurtenissen (vb.: woorden
behouden betekenis ie. zin)
Rechtse hemisfeer = perceptie van ruimte + synthese
sensorische informatie ie. algemene vorm (vb.: muziek) +
perceptie/expressie van emotie holistische analyse
motorische aspecten van taal bevinden zich links MAAR de
emotionele componenten ervan bevinden zich rechts
Bij rechtshandigen personen is er een correlatie van 98% tss.
dominantie en taal MAAR bij links-/tweehandigen is dit nog niet zeker
voor neurochirurgische ingrepen ad. temporale of inferieure frontale kwab
= Wada test:
1. Snelwerkend barbituraat wordt ingespoten id. linkse OF rechtse a.
carotis communis
2. Tijdens injectie steekt patint zijn armen omhoog + begint te tellen
3. Bij injectie ad. ipsilaterale kant vd. taalregio zal het tellen
onderbroken worden MAAR ad. contralaterale kant zal dit geen
effect hebben op het tellen

controle = als medicijn maar 1 hemisfeer heeft benvloed zal enkel


de contralaterale arm naar beneden vallen

Mensen zijn de enige soort die taal gebruiken als communicatie =


maakt het moeilijk om er onderzoek naar te doen omdat men enkel
kan kijken naar patinten met schade ad. taalregio

Taal wordt gecontroleerd door


Subcorticale structuren (= thalamus + basale ganglia) schade
hieraan zorgt ervoor dat je niet meer kan spreken
Corticale structuren = sensorische/cognitieve/motorische
componenten schade hieraan leidt tot specifieke defecten in
productie/comprehensie van taal

Corticale organisatie van taal:


Gebied van Broca = gebied in frontale kwab afasie van Broca
= motorische/ expressieve/niet-vloeiende afasie waarbij patinten
moeilijkheden hebben met spreken en schrijven MAAR taal nog wel
kunnen begrijpen
Gebied van Wernicke = gebied in temporale/paritale kwab
Afferenten van visuele/auditorische/somatosensorische
cortices voor interpretatie van geschreven/gesproken/tactiele
signalen + symbolen met linguistische betekenis
Afasie van Wernicke = sensorische/niet-expressie/vloeiende
afasie waarbij patinten moeilijkheden hebben om
gesproken/geschreven taal te begrijpen MAAR nog wel
kunnen spreken slaat inhoudelijk wel op niets:
Neologisme = nieuwe woorden maken als ze het
correcte niet weten
Parafasie = andere woorden id. plaats gebruiken van
elkaar
Jargon afasie = betekenisloze mengeling van
woorden
Fasciculus arcuata verbindt gebieden van Broca en Wernicke met
elkaar conductie afasie = patinten spreken vloeiend +
begrijpen taal MAAR kunnen moeilijk dingen benoemen +
parafaseren

Plaats
Motoris
che
associat
iecortex
(frontal
e kwab)

Her

Par

Posterio
r
tempor
ale
kwab
Fascicul
us
arcuata

Centrale correlatie van taal lateralisatie taal heeft versch.


neuroanatomische correlaten MAAR is het meeste uitgesproken ih.
planum temporale (PT) = bij 89% vd. populatie groter ad. linkerkant (
meestal zon 40%) gepaard met vergroting sulcus lateralis/gebied van
Broca/gyrus angularis + hogere concentratie acetyltransferase (= hogere
neurale activiteit)

Dyslexie = niet in staat zijn om vloeiend te kunnen lezen (+ links/rechts


omwisselen):
Diagnose obv. exclusie van
neurologische/motivationele/sociologische oorzaken
Patinten hebben een abnormale PT (+ auditieve cortex)
Macroscopisch = links/rechts PT zijn even groot +
micropolygyria (= pathologische verhoging kleine gyri) +
verdund paritaal corpus callosum
Microscopisch = PT/gebied van Broca hebben een
abnormale laminatie + ectopische (= misplaatste) celgroepen
Plasticiteit van taal herstel van taalfunctie na bv. een beroerte of
resectie ve. tumor verschilt sterk van persoon tot persoon:
Bij rechtshandigen is er bij schade ad. dominante hemisfeer vaak
een ernstige + persistente taalstoornis graad herstel hangt af van
plaats/grootte schade + leeftijd van persoon (= hoe jonger, hoe
beter)
Bilaterale taalregios verhogen de kans op dyslexie MAAR is wel
gunstig voor herstel na schade ad. dominante hemisfeer
taalfuncties in niet-dominante hemisfeer worden normaal
onderdrukt door dominante hemisfeer MAAR schade hieraan heft de
inhibitie dus op

Associatiecortex

Primaire sensorische/motorische gebieden nemen 25% cerebrale


cortex in rest = associatiecortex:
Corticale associatiegebieden verwerken output van primaire regios
Corticale associatiegebieden reageren op complexere stimuli dan de nietassociatiegebieden
schade id. associatiecortex produceert complexere defecten dan
bij niet-associatiegebieden:
Agnosie = niet in staat zijn een voorwerp te herkennen of er belang aan
hechten
Apraxie = niet in staat zijn een vrijwillige beweging uit te voeren

Paritale kwab onderverdeling obv. functie:


Anterior deel = primaire somatosensorische cortex
Posterior deel =
Lobus parietalis inferior (= gyrus supramarginalis/angularis)
reageert op gedrags-relevante stimuli die actief gengageerd
worden id. directe extrapersoonlijke ruimte
Lobus parietalis superior linkt perceptie vd. extrapersoonlijke
ruimte met motorische executie = bij schade negeren patinten hun
omgeving + interageren ze er niet mee:
Patinten negeren objecten ih. contralaterale ruimte
asomatognosie = negeren ook hun contralaterale
ledematen (extreme gevallen) MAAR dit is enkel bij schade
ad. rechtse hemisfeer DUS deze staat in voor omgeving aan
beide kanten TERWIJL de linkse enkel de contralaterale kant
verzorgt
Patinten hebben moeite met zich aan te kleden (dressing
apraxia) + afbeeldingen na te tekenen (constructionele
apraxie)
verwerkt sensorische info van paritale/temporale/occipitale
kwabben tot een multi-modale kaart vd. onmiddellijke
extrapersoonlijke ruimte = bij schade heeft men moeite met te
interageren/bewegen in die extrapersoonlijke ruimte (=
topografognosie)

Temporale kwab onderdelen:


Primaire auditieve cortex
Hogere-orde auditieve/visuele cortices vertegenwoordigen rostrale
uitbreiding vd. visuele regios id. occipitale kwab:
Vervollediging analyse visuele beelden (die begon id. retina) in
visuele associatie-gebieden vd. temporale/paritale kwabben
Herkenning van gezichten id. temporale kwab schade leidt tot
prosopagnosie (= in extreme gevallen kan de patint zichzelf niet
meer herkennen) MAAR kan mensen wel herkennen aan bv.
stemklank/kledij/gang
Taalregios (= PT + deel van gebied van Wernicke)
Primitieve corticale regios die samenwerken met de
hippocampale formatie bij het geheugen inferiormediaal aspect vd.
temporale kwab is een doorstroomregio voor sensorische informatie naar
de hippocampus = bij schade kunnen er geen nieuwe herinneringen
gevormd worden MAAR bestaande herinneringen blijven intact

Frontale kwab = functioneel complexer dan de andere kwabben


omwille vh. groot aantal reciproke verbindingen met de rest vd.
hersenen:
Gedachten + personaliteit + beloning + planning/executie gedrag = maakt
ons menselijk
Frontale kwab bestaat uit
Motorgebieden initiatie + executie van aangeleerde
bewegingen
Associatiegbeieden = prefrontale cortex menselijke
activiteiten = planning + geheugen + mogelijkheid om problemen
op te lossen + fatsoenlijk sociaal gedrag

Prefrontale cortex bestaat uit


Ventromediaal deel = orbitale cortex + ventromediaal oppervlak
bij schade ontstaat het frontale kwab syndroom (vb.: Phineas
Gage):
Stemming verandert ongepast gedrag + geen empathie
Niet meer kunnen plannen
Kunnen nog pijn voelen MAAR ze lijden hier niet meer onder
Dorsomediaal deel = belangrijke plaats voor persoonlijke
kenmerken oa. mogelijkheid om emoties van anderen te begrijpen +
gepaste repons te creeren bij schade ontstaat er:
Abulie = weinig aandacht/alertheid voor intiatie/onderhoud
van gedrag
Persevatie = kunnen gedrag niet aanpassen aan veranderde
omstandigheden vd. taak
Dorsolateraal deel schade verhindert de mogelijkheid om
nieuwe strategin te ontwikkelen (maar er is niet veel over gekend)

Limbisch systeem

Historisch inzicht in het limbisch systeem


Broca: limbisch systeem maakt deel uit van cortex cerebri die een
kroon vormen rondom het corpus callosum gyrus cinguli + gyrus
parahippocampalis + hippocampus = REUK
Papez: limbisch systeem = EMOTIE (i.e. Papez systeem)

McLean: limbisch systeem gyrus cinguli + gyrus


parahippocampalis + hippocampus + orbito-frontale cortex +
amygdala = EMOTIE + GEHEUGEN:
Emotie = amygdala + thalamus + basale ganglia + prefrontale cortex
cordinatie door amygdala:
Beleving = prefrontale cortex + gyrus cinguli
Expressie = hypothalamus (+ AZS)
Geheugen = hippocampus + thalamus + gyrus cinguli + gyrus
parahippocampalis:
Procedureel geheugen
Declaratief geheugen = onderscheid tss. lange termijn geheugen
(LTG) en korte termijn geheugen (KTG) hippocampus zet KTG om
in LTG = consolidatie

Anatomie van amygdala (AMYGDALA)

Afferenten van associatiecortex voorzien


visuele/somatosensorische/auditieve/viscerale info + reciproken met
hypothalamus/hersenstamkernen uitvoeringen van
emotie/persoonlijkheid/ stemming/andere psychologische processen
= bij neurologische onevenwichtigheid kan dit leiden tot angstigheid
+ depressie +

Op embryologische basis behoort het tot de basale ganglia MAAR op


functionele basis behoort het tot het limbisch systeem bevindt
zich onder de uncus ih. rostromediale deel vd. parahippocampale
gyrus = nabij hippocampale formatie

Nucleaire organisatie 2 groepen kernen:


Basolaterale kernen = ventrolateraal 2/3e vd. amygdala:
Beschouwd als quasi-corticale structuur omwille van anatomische
eigenschappen
Verbindingen met
Mediodorsale nucleus vd. thalamus (= reciproke) + MGN (=
afferent)
Prefrontale cortex + gyrus cinguli + insula + gyrus
parahippocampalis + subiculum + aangrenzende gyri vd.
temporale kwab (= meestal direct maar soms ook reciproke)
Basale nucleus van Meynert cholinerge projecties (=
afferent)
Motorische regios id. frontale kwab + nc. accumbens +
striatum (= efferent)
Corticofugale projecties vd. temporale kwab + gyrus cinguli + insula
= voorzien sensorische informatie grote hoeveelheid verbindingen
voorzien een rijke bron van sensorische info die toelaat dat de
amygdala de sociale/emotionele betekenis van stimuli kan
evalueren
Corticomediale kernen = dorsomediale 1/3e van amygdala:
Meeste afferenten komen van hersenregios die zijn bezig houden
met autonome/ viscerosensorische input:
Olfactorische input vd. bulbus olfactorius (= direct) +
aangrenzende pyriforme cortex (= indirect)
Nc. parabrachialis vd. pons naar centrale amygdalode
nucleus ontvangt zelf info van nc. caudalis tracti solitarius
Projecties van ventromediale/laterale hypothalamische nuclei
Afferenten naar de corticomediale kernen laten toe dat dit deel vd.
amygdala sensorische eigenschappen van stimuli verwant aan
overleving/reproductie kan evalueren:
Reukinformatie geassocieerd met voedsel + mogelijke
partners +
Afferenten vd. solitario-parabrachiale pathway essentile
viscerale info die nodig is voor cordinatie cardiovasculaire +
respiratoire + andere autonome reacties met specifieke
emotionele ervaringen

Rol van amygdala in angstigheid + depressie:


Amygdala bevat hoge concentratie GABA = inhibitoire neurotransmitter
Vooral de basolaterale nuclei bevatten grote hoeveelheden GABAreceptoren
Binden oa. aan benzodiazepines (vb.: ValiumTM) = GEEN directe
GABA agonisten verhogen GABA binding = verlaagt angstgevoel
+ andere tekenen van angstigheid
Amygdala ontvangt ook uitlopers van nc. raphe dorsalis/medianus (=
serotonerge) + ventrale tegmentale regio (= dopaminerge) + locus
ceruleus (= noradrenerge) = monaminerge pathways die neuronale
excitabiliteit veranderen in voorhersenregios
Serotonine + dopamine + noradrenaline hebben een sterke invloed
op oa. stemming

Amydalofugale pathways (AMYGDALA)

Efferenten = georganiseerd in 2 grote pathways:


Stria terminalis = afkomstig van corticomediale kernen richting thalamus
Ventrale amygdalofugale pathway = afkomstig van basolaterale kernen
richting hypothalamus + andere structuren

Stria terminalis gaat naar


Bed nucleus van stria terminalis (BNST) = verzameling neuronen die
aggregeren over de lengte vd. stria terminalis (als het het richting de
septale nucleus welft)
Septale nucleus + delen hypothalamus (= preoptische regio +
anterior hypothalamus + ventromediale hypothalamus + laterale
hypothalamus)
centrale amygdalode nucleus + BNST zenden ook efferenten naar
hersenstamkernen (= nc. parabrachialis + nc. tractus solitarius +
nc. dorsalis n. X + PAG + ventrale tegmentale regio + substantia
nigra + delen vd. reticulaire formatie) = bemiddelen
cardiovasculaire/gastrische/ respiratoire reacties geassocieerd met
angst + stress-gerelateerd gedrag

Ventrale amygdalofugale pathway


Passeren door substantia innominata groot deel vd. vezels maken
onderweg synapsen met ACh-gevulde neuronen id. basale nucleus van
Meynert = gaan verder naar laterale hypothalamus + nc. septalis + cortex
cinguli + olfactorische regios
Doelen:
Cholinerge vezels zijn verspreid doorheen basale voorhersenen =
stijging excabiliteit post-synaptische targets stijging corticale
reactie op inkomende sensorische input
Andere vezels gaan naar mediale prefrontale cortex (=
direct/indirect via nc. medio-dorsale vd. thalamus)
directe amygdalofugale uitlopers naar prefrontale/cingulaire
corticale regios + indirecte uitlopers (door basale voorhersenen +
mediodorsale thalamus) = voorzien parallelle routes waarlangs de
amygdala de cognitieve aspecten van emotioneel gedrag kan
benvloeden
Verder gaan er ook nog vezels naar aangrenzende delen id.
hippocampale formatie (= voornamelijk het subiculum + entorhinale
cortex) emotionele status kan neurale mechanismen van
leren/geheugen benvloeden

Onevenwichtigheid van vrijlating neurotransmitter in amygdala


depressie + andere emotionele stoornissen (vb.: anti-depressiva
zoals ProzacTM blokkeren oa. heropname van serotonine)

Nucleus accumbens + ventraal striatum (AMYGDALA)

Nucleus accumbens + ventraal striatum spelen een belangrijke


rol in motivatie = ontvangen afferenten van basolaterale amygdale
via ventrale amydalofugale pathway
Nc. accumbens ontvangt ook vezels van andere limbische regios id.
voorhersenen (= voornamelijk mediale prefrontale cortex + hippocampale
formatie)

Nc. accumbens + ventraal striatum + mediale prefrontale cortex =


belangrijkste doelwitten van dopaminerge vezels afkomstig vd. ventrale
tegmentale regio
Deze vezels en hun doelwitten vormen het mesolimbisch systeem
= subset van limbische structuren
Projecties van centrale amygdalode nucleus naar ventrale
tegmentale regio amygdala kan dopaminerge pathways (+ hun
doelen id. voorhersenen) activeren

Mesolimbische dopamine + neurale basis van beloning


Mesolimbisch systeem + zijn projecties naar de nc. accumbens spelen een
kritische rol id. subjectieve ervaring van genoegen (+ zijn effecten) MAAR
de vrijzetting van dopamine zou ook toenemen bij eten/seksueel
gedrag/beloning/alertheid
Mesolimbisch system beloont het organismen om gedrag te vertonen dat
de kans op succes + overleving verhoogt amygdala herkent stimuli =
cordineert versch. autonome reacties waaronder die vh. mesolimbisch
systeem

Drugsmisbruik:
VOORBEELD 1 amfetamine + cocane veroorzaken stijging van
dopaminerge transmissie in nc. accumbens (+ andere doelwitten)
verslaving is gerelateerd met aangename ervaringen DUS bij gebruik van
dopamine antagonisten verdwijnt dit effect
VOORBEELD 2 alcohol + nicotine + herone verhogen ook dopaminerge
transmissie MAAR werken ook andere neurochemische systemen =
moeilijk om de mechanismen te bepalen
intense sensaties van genot belonen de drugsiname WAARDOOR
er uiteindelijk schadelijke morfologische effecten ontstaan die
beloningsmechanismen ih. limbisch systeem verhinderen

Anatomie van hippocampus (HIPPOCAMPUS)

Hippocampale formatie = verzameling gelaagde structuren die


onder de gyrus parahippocampalis liggen (op ventrale deel
temporale kwab) speelt een rol bij leren + geheugenvorming:
Gyrus dentatus:
Bevat opeengepakte laag granulaire cellen omgeven door
moleculaire laag = dense plexus van afferente axonen + dendrieten
van granulaire cellen
Polymorfe laag ligt id. hilus vd. granulaire cellaag bevat
interneuronen + gliacellen + axonen afkomstig van granulaire cellen
Hippocampus proper:
Bestaat uit een dikke laag pyramidale cellen die tss. een
oppervlakkige polymorfe laag + diepere moleculaire laag liggen
Moleculaire laag gaat over in die vd. gyrus dentatus bevat apicale
dendrieten vd. pyramidale cellen = ontvangen synapsen vd. gyrus
dentatus
Polymorfe laag bevat axonen/basale dendrieten van pyramidale
neuronen = van cornu inferior vh. laterale ventrikel gescheiden door
een dunne laag gemyeliniseerde axonen (alveus) die projectievezels
bevat vd. hippocampus + subiculum

Verdeeld in versch. subvelden die variren in cytologisch


voorkomen:
CA1 bevat veel minder cellen (oa. pyramidale cellen)
CA2 = overgangsregio
CA3 bevat grootste + meeste pyramidale cellen
Subiculum:
Bevindt zich ih. bovenste deel vd. gyrus parahippocampalis vormt
overgang tss. 3-lagige hippocampus + 6-lagige entorhinale cortex
Laag pyramidale cellen tss. oppervlakkige moleculaire laag + diepe
polymorfe laag pyramidale cellen voorzien meeste projecties vd.
hippocampale formatie naar de nc. septalis + corpora mamillaria +
nc. accumbens + nc. anterior vd. thalamus
Cortex entorhinalis:
Bevindt zich ih. onderste deel vd. gyrus parahippocampalis = breidt
zich lateraal uit + neemt bijna volledige sulcus collateralis in
Bestaat uit 6 lagen MAAR verschilt van traditionele neocortex
Laag II = duidelijke aggregaten van grote pyramidale cellen
vormen zichtbare bulten op het oppervlak vd. gyrus
parahippocampalis
Laag III + V liggen bijna naast elkaar omdat laag IV zo goed
als afwezig is

pyramidale cellen in laag II en III = grootste info-overdracht


naar de hippocampus

Intrinsieke circuits id. hippocampale formatie informatie stroomt


door elk deel vd. hippocampus:
Verloop:
1. Entorhinale cortex projecteert naar granulaire cellen in moleculaire
laag van gyrus dentatus = perforerende pathway (omdat ze de
hippocampale fissuur perforeren)
2. Granulaire cellen sturen mossy fibers naar CA3 neuronen id.
moleculaire laag
3. Axonen van CA3 neuronen verdelen zich in 2 takken:
Tak naar hippocampus = gaat de alveus binnen + vormt
vezels vd. fornix
Collaterale takken (= Schaffer collateralen) naar CA1
neuronen
4. CA1 neuronen projecteren naar subiculum = vervolledigt lus van
hippocampus door te projecteren naar entorhinale cortex
Unidirectionele stroom van informatie:
Perforerende pathway vormt tijdens zijn verloop synapsen met
distale dendrieten van CA1 en CA3 neuronen = ENKEL feedforward
GEEN feedback EN alle output van de gyrus dentatus gaat enkel
naar CA subvelden
Uitsluitend exciterende verbindingen = voornamelijk glutamaat
maar ook GABA maakt de hippocampus gevoelig voor aanvallen

Neurale plasticiteit hippocampus (HIPPOCAMPUS)

Om nieuwe informatie te leren of gebeurtenissen te onthouden moet


de morfologische structuur vh. ZS kunnen veranderen = selectief
versterken/verzwakken van synaptische verbindingen synapsen
worden sterken als beide neuronen langdurig geactiveerd zijn
(postulaat van Hebb)

Lange-termijn potentiatie (LTP) = versterking:


Elektrische stimulatie van Schaffer collateralen = excitatie CA1 neuronen
stimulatie =
1-2 keer/min amplitude excitaterend post-synaptisch potentiaal
(EPSP) = constant
Tetanus amplitude EPSP = stijgt + kan urenlang aanhouden
vandaar LTP
Synaptische potentiatie = beperkt tot synapsen die herhaaldelijk
geactiveerd worden door tetanische stimulatie selectieve potentiatie
van selecte synapsen kan leren bemiddelen

Synaptische reacties id. hippocampus kunnen versterkt worden ZONDER


gebruik van tetanus MAAR enkel als pre-/post-synaptische neuronen
simultaan worden gexciteerd
er bestaat een specifiek verband tss. gedragsgebonden leren en
LTP (maar hier zijn nog te weinig studies naar gedaan)

Lange-termijn depressie (LTD) = verzwakking moet bestaan


anders is de efficintie van alle synapsen maximaal als er enkel
versterking zou zijn = moeilijk om nieuwe info te coderen (vb.:
Schaffer collateralen die langdurig gestimuleerd worden met een
stimulus met een lage frequentie wekken een zwakkere postsynaptische reactie op ih. CA1 veld = kan de effecten van LTP
omkeren)

Cellulaire basis voor hippocampale plasticiteit blokkade van


glutamerge transmissie verhindert LTP = proces is afhankelijk van
activatie N-methyl-D-aspartaat (NMDA) receptor:
Post-synaptische effecten van glutamaat = afhankelijk van types
glutamaatreceptoren die geactiveerd worden:
Neutraal:
1. Binding aan niet-NMDA receptoren influx Na+
2. Geen binding aan NMDA receptoren = geblokkeerd door Mg 2+
Depolarisatie = binding aan NMDA receptoren (omdat blokkade is
opgeheven) influx Na+ + Ca2+
Influx van Ca2+ is noodzakelijk voor inductie/onderhoud van
LTP stoffen die Ca2+ binden ih. cytoplasma blokkeren LTP
Influx van Ca2+ activeert 2 kinasen = Ca2+-calmodulineafhankelijk protene-kinase II (CaMKII) + protenekinase C
activeren verandering in genexpressie = stijging productie
van eiwitten + post-synaptische glutamaatreceptoren
daarnaast produceert het post-synaptisch neuron ook NO =
stimulatie van pre-synaptisch neuron om meer glutamaat vrij te
laten
LTP wordt genduceerd door
Stimuli met hoge frequenties omdat de grote vrijzetting van
glutamaat het post-synaptisch neuron voldoende depolariseert om
de Mg2+ blokkade op te hefffen
Koppeling van zwakke pre-synaptische stimulatie met directe
depolarisatie vd. post-synaptische cel = verwijdert ook de Mg 2+
blokkade
ZIE p. 131-136 SAMENVATTING BMW

Epilepsie id. temporale kwab:


Epilepsie = neurologische stoornis die bemiddeld wordt door
dysfunctionele/synchrone/ ritmische activatie ve. grote hoeveelheid
neuronen ontstaan vooral id. hippocampus + temporale kwab =
hippocampus kan gemakkelijk synaptische excitatie versterken DUS
dezelfde mechanismen voor LTP kunnen onder bepaalde omstandigheden
leiden tot uitgebreide/oncontroleerbare neurale activiteit
Uitlokkende factoren = trauma + tumoren + infecties + ischemie +
vasculaire misvormingen men is nog niet zeker hoe deze factoren de
cellulaire/metabole functies veranderen id. hippocampale regios MAAR

met gaat ervan uit dat een stijging van [K+]EC de drempelwaarde vd.
hippocampale neuronen verlaagt:
Bepaalde vormen van epilepsie = geassocieerd met lage niveaus
van ATP en Na+-K+-ATPase nodig voor onderhoud van differentile
concentraties van Na+ en K+ over neuronale membranen
Stijging [K+]EC verhoogt EK = afname K+ efflux
Partile depolarisatie celmembraan
Daling amplitude GABAB-bemiddelde inhiberende potentialen
(die normaal extra K+ efflux stimuleren)
Kleine utibarsting van APs wordt meteen gevolgd door een
grote hyperpolarisatie (= nahyperpolarisatie) om langdurig
afvuren te voorkomen MAAR deze beperking wordt
opgeheven omdat K+ efflux daalt

verhogen allemaal exciteerbaarheid van hippocampale


neuronen
Capaciteit om exciterende reacties te versterken + unidirectionele circuit
van exciterende verbindingen
Excessieve activiteit van hippocampus kan zich verspreiden naar
entorhinale cortex + vervolgens naar de rest vd. cerebrale cortex
Symptomen epileptische aanval = afhankelijk van plaats van aanval
op de cortex

Rol van de hippocampus in geheugen (HIPPOCAMPUS)


Geheugen = specifieke cogniteive fucnties die ons toelaat om
nieuwe informatie te leren vereist neurale plasticiteit (= komt
versch. structuren voor zoals de hippocampus + cerebrale cortex)

Types van geheugen:


Declaratief geheugen = bewust/expliciet eenvoudig te vormen +
vergeten (vb.: feiten + gebeurtenissen) = interacties tss. hippocampus +
cortex temporale kwab
Niet-declaratief geheugen = onbewust/impliciete moeilijk te vormen
+ vergeten:
Procedureel geheugen (vb.: vaardigheden + gewoontes +
gedrag) = cerebellum + basale kernen + motorische/premotorische
cortices
Aangeleerde angst = amygdala

Temporele classificatie classificatie obv. hoe lang ze blijven


bestaan:

Onmiddellijk

geheugen

(seconden)

Korte-termijn
geheugen
(seconden-minuten)

Lange-termijn
geheugen (dagenjaren)

* = fysiologisch vergeten van onbelangrijke details

Consolidatie = omzetten van informatie ih. korte-termijn geheugen naar


het lange-termijn geheugen = afhankelijk van fysische veranderingen in
synaptische verbindingen
Ophalen = ophalen van geheugen naar bewustzijn (i.e. declaratief
geheugen) OF uitdrukken als motorische vaardigheid (i.e. procedureel
geheugen)

Amnesie (geheugenverlies) = pathologisch vergeten al dan niet


samen met andere cognitieve defecten = (niet-)gesoleerde
amnesie:
Anterograde amnesie = niet in staat zijn om nieuwe herinneringen te
vormen (consolidatie) door schade ad. temporale kwab (vb.: patint H.M.)
Retrograde amnesie = niet in staat zijn om herinneringen op te halen
(ophalen) door globale pathologische processen over heel de cortex
oorzaken:
Hoofdtrauma (vb.: patint herinnert zich niets van trauma of kort
na ontwaken)
Ernst van amnesie is afhankelijk vd. grootte vd. schade
Herinneringen komen terug = van verder in de tijd tot zo
dicht mogelijk voor het trauma MAAR nooit die van vlak voor
ernstige hoofdtraumata
Electroconvulsieve therapie (ECT) = toedienen van elektrische
schokken thv. het hoofd om een epileptische aanval uit te lokken
wordt gebruikt bij epileptische patinten die depressief zijn MAAR
kan antero-/retrograde amnesie uitlokken

Retrograde

Anterograde

Neurale substraat van geheugen neurale


mechanismen/pathways van consolidatie door hippocampus zijn nog
niet goed gekend MAAR men denkt dat de sensorische
associatiecortex info stuurt naar de hippocampus + die het dan
omzet en terugstuurt naar de associatieregios via de projecties vh.
subiculum/entorhinale cortex:
Corticale hippocampale projecties:
Regios vd. cerebrale cortex projecteren direct naar het
subiculum/entorhinale cortex OF naar delen vd. parahippocampale
gyrus:
Gyrus cingularis entorhinale cortex via cingulum
Dorsolaterale prefrontale + mediale frontale + orbitofrontale
cortex
Gyrus termporalis superior + perirhinale cortex + pool van
temporale kwab
Piriforme cortex + periamygdalode corticale regio (=
olfactorische info)
Efferenten vh. subiculum/entorhinale cortex zijn nog niet goed
gekend MAAR dit is wat men wel weet:
Projecteren naar perirhinale cortex + gyrus cinguli +
orbitofrontale cortex
Entorhinale cortex projecteert ook naar gyrus
parahippocampalis projecteert op zijn beurt naar de
temporale/paritale/frontale kwabben = schade ad. gyrus
parahippocampalis produceert gelijkaardige effecten als bij
schade ad. hippocampus
Ziekte van Alzheimer = leeftijdsgebonden pathologische afname
van aandacht/ redeneren/geheugen
Groot verlies van neuronen id. hippocampus + subiculum +
entorhinale cortex + associatiecortex + basale voorhersenen
(cholinerg)
GEEN genezing mogelijk vertraging geheugenverlies door
medicijnen die cholinerge transmissie versterken
Subcorticale hippocampale projecties:

Mediale septale nucleus = 1 vd. weinige regios die projecteert naar


hippocampus meestal cholinerg + eindigen id. gyrus
dentatus/CA3/subiculum/ entorhinale cortex
Info met sterke emotionele betekenis = vaak geconsolideerd
basolaterale kernen van amygdala sturen efferenten naar
entorhinale cortex/subiculum (= reciproke)
Oplettendheid = nodig voor ophalen hippocampus ontvangt
afferenten van
Ventrale tegmentale regio (dopaminerg)
Nucleus raphe (serotonerg)
Locus ceruleus (noradrenerg)

= wijdverspreide bezenuwing van hippocampus MAAR


eindigen in gyrus dentatus
Bijna alle subcorticale projecties gaan via de fornix naar de
hippocampus:
1. Ontstaan uit pyramidale neuronen vh. subiculum/CA1/CA3
axonen vormen alveus die het ventriculaire oppervlak vd.
hippocampus bedekt
2. Komen tevoorschijn als fimbria op het dorsomediale
oppervlak van gyrus dentatus gaan mediocaudaal verder
tot het verdikt + fornix vormt
3. Deel vezels steekt middellijn over als commissura
hippocampalis + ander deel vezels gaat onder het corpus
callosum door richting het diencephalon
4. Laatste deel van vezels vormt kolommen die zich opsplitsen
in:
Precommissurale pathway = van CA3/CA1 naar
septale nucleus + nc. accumbens + mediale frontale
cortex
Postcommissurale pathway = van subiculum naar
corpora mammillaria OF nc. anterior van thalamus
Syndroom van Korsakoff amnesie die ontstaat door bilaterale
laesies vd. corpora mammillaria + nc. mediodorsalis van thalamus =
door verlengde thiamine-deficintie (vb.: chronisch alcoholisme):
Kunnen recente gebeurtenissen niet meer herinneren
verzinnen info om gat op te vullen
Vaak geassocieerd met het syndroom van Wernicke (
afasie van Wernicke) vorm van dementie geassocieerd met
ataxische gang + dysfunctionele oogbewegingen

1.

2.

3.

4.

ZELFTOETS 11 HOGERE CEREBRALE FUNCTIES

Een rechtshandige epilepsiepatint ondergaat ter voorbereiding van een operatieve


ingreep de Wada test. Welk van onderstaande resultaten wijst erop dat het taalcentrum
van deze persoon gelegen is in dezelfde hemisfeer die zijn voorkeurshand controleert?
1. De patint kan niet praten na injectie in de rechter arteria carotis
2. De patint kan niet praten na injectie in de linker arteria carotis
3. Injectie in de linker arteria carotis veroorzaakt paralyse van de rechterarm klopt
ook wel maar bewijst niet dat het taalcentrum rechts ligt
4. Injectie in de linker arteria carotis veroorzaakt paralyse van de linkerarm
5. Allen
6. Geen
Antwoord = 2

In de hippocampus wordt informatie als volgt doorgegeven:


1. Entorhinale cortex CA1 CA3 dentate gyrus subiculum entorhinale cortex
2. Entorhinale cortex CA3 CA1 dentate gyrus subiculum entorhinale cortex
3. Entorhinale cortex dentate gyrus CA1 CA3 subiculum entorhinale cortex
4. Entorhinale cortex dentate gyrus CA3 CA1 subiculum entorhinale cortex
5. Entorhinale cortex subiculum dentate gyrus CA1 CA3 entorhinale cortex
6. Geen
7. Allen

Antwoord = 4

Welk van onderstaande processen speelt een belangrijke rol bij long term potentiation?
1. Een stijging van de intracellulaire calcium
2. Activatie van protenekinase C
3. Verwijderen van de magnesium blokkade van NMDA kanalen
4. Depolarisarie van de postsynaptische cel
5. Vrijzetting van glutamaat door de presynaptische cel
6. Geen
7. Allen

Antwoord = 7
Een van de mogelijke onderliggende mechanisme van epilepsie is:
1. Verhoogde extracellulaire Na+ concentratie
2. Verhoogde extracellulaire K+ concentratie
3. Verhoogde extracellulaire Ca2+ concentratie
4. Verhoogde extracellulaire GABA concentratie
5. Verhoogde extracellulaire glutamaat concentratie
6. Geen
7. Allen

Antwoord = 2

5. Associeer de corticale zones die op onderstaande figuur met letters


zijn aangegeven met volgende taken: (1) kijken naar woorden, (2)

luisteren naar woorden, (3) woorden uitspreken en (4) denken aan


woorden.

Denken aan woorden


Wernicke +
prefrontale cortex +
paritale cortex

Luisteren naar
woorden primaire
auditieve cortex

Woorden uitspreken
Broca +
motorcortex

Kijken naar
woorden primaire
visuele cortex

6. Wat is afasie? Welke vormen ken je?

Afasie = taalstoornis door dysfunctie in gespecialiseerde taalregios


vd. hersenen

roca

Plaats
Motoris
che
associat
iecortex
(frontal
e kwab)

Her

Par

Posterio
r
tempor
ale
kwab

Fascicul
us
arcuata

Wernick
e+
broca
samen


7.

8.

9.

OPM: bij conductie is er verzwakking v naamgeving,


schrijven, spellen en lezen

Wat zijn split brain experimenten? Wanneer uitgevoerd bij mensen?

Wat: doorsnijden vh corpus callosum


-> communicatie tss links & rechts w verborken

-> links zien, w rechts verwerkt , kan n meer naar


taalfunctie,

dus kan n benoemd w

Wanneer:
bij globale en partiele epilepsie

Wat verwacht je bij iemand met een uitgebreid letsel in de frontale corex (na bv een
trauma zoals het geval in de casus v Phineas Gage)

Persoonlijkheidsverandering

ongeremd gedrag

inhibitie normaal gedrag

geen plannen meer kunnen cordineren

organismen

Juist fout vragen


a) De amygdala speelt een rol voor het koppelen v postitieve of negatieve gevoelens aan
bepaalde sensorische prikkels
JUIST
b) De herinnering aan de dag dat je leerde fietsen is een voorbeeld vh non-declaratieve
geheugen
FOUT
c) Ee nmanier om te communiceren met een patint met broca afasie is door hem te laten
opschrijven wat hij wil zeggen.
FOUT
d) Iemand met broca afasie zal enkel moeilijkheden hebben met spreken, terwijl schrijven
geen probleem vormt. FOUT

ZELFSTUDIEOPDRACHT 12 HERSENEXCITABILITEIT EN
BEWUSTZIJN

Hersenexcitabiliteit + stoornissen +
farmacologie

Pathofysiologie

Aanvallen worden vaak gecategoriseerd als gegeneraliseerd


MAAR het kan beperkt zijn tot 1 hemisfeer (= focaal) OF 2
hemisferen innemen maar niet de hele cortex oorzaken kunnen
primair/secundair/combinatie van beiden zijn

Pathofysiologie van focale aanvallen 3 stappen:

1. Initiatie op cellulair niveau door stijging van elektrische activiteit


paroxysmale depolariserende shift (PDS) = plotse depolarisatie ve.
groep neuronen waarbij de neurale burst activiteit stijgt:
Veranderingen ih. extracellulaire milieu (vb.: stijging [K+]EC +
stijging exciterende neurotransmitters + modulatie exciterende
receptoren door exogene moleculen)
Intrinsieke veranderingen id. cel (vb.: abnormale
kanaalconductantie door mutatie = inactivatie inhibitie DUS cel
wordt terug exciteerbaar grotere activiteit)
2. Synchronisatie van omgevende neuronen normaal zorgt surround
inhibitie ervoor dat de activiteit van 1 circuit zich niet kan verspreiden
MAAR als deze inhibitie faalt dan kan er een aanval ontstaan:
Repetitief afvuren van neuronen verhoogt [K+]EC verzwakt
hyperpolarisatie
Repetitief afvuren opent spannings-gevoelige NMDA-kanalen +
accumulatie van Ca2+ verhoogt kans op signaalpropagatie + lokale
synchronisatie
Exogene factoren OF degeneratie van GABAerge neuronen OF
veranderingen op receptorniveau verlagen GABA-bemiddelde
inhibitie stijging synchronisatie
3. Verspreiding naar nabijgelegen regios id. hersenen patint kan aura
waarnemen waarna de symptomen toenemen

Pathofysiologie van secundair gegeneraliseerde aanvallen =


wanneer focale aanvallen zich verspreiden langs diffuse
verbindingen die betrekking hebben op beide cerebrale hemisferen:
Verspreiden zich langs U-vezels + corpus callosum + thalamocorticale
projecties bij verspreiding over 2 hemisferen verliest de patint meestal
het bewustzijn
Verschillende fasen:
Tonische fase = plots verlies van GABA-input waardoor er veel
wordt afgevuurd contractie van agonistische + antagonistische
spieren (= men kan niet bewegen)
Klonische fase = verlies GABA-bemiddelde inhibitie wordt hersteld
+ AMPA-/ NMDA-bemiddelde excitatie begint te oscileren met
inhibitie schokkende bewegingen
Posticale fase patint is slap + niet bij bewustzijn

Pathofysiologie van primaire gegeneraliseerde aanvallen =


ontstaat in centrale hersenregios + verspreid zich zeer snel over

beide hemisferen ( hebben geen aura = klinisch!) absence


aanval:
Symptomen: onderbrekingen in bewustzijn + lege blik + motorische
stoornissen (vb.: snel knipperen + met lippen smakken)
Ontstaan door abnormale synchronisatie van thalamocorticale + corticale
cellen EEG toont patronen die lijken op slow-wave slaap (fase 3) =
relay neuronen die de thalamus met de cortex verbinden bestaan in 2
versch. fasen afhankelijk vh. niveau van bewustzijn:
Wakker = transmissie modus inkomende sensorische signalen
wordt correct doorgegeven aan cortex
Slaap = slow-wave modus T-type Ca2+-kanaal verandert
inkomende signalen = uitgaande signalen worden niet correct
doorgegeven aan cortex
Uitlokkende factoren stijging [K+]IC + stijging GABAerge output + daling
exciterende output aangezien T-type Ca 2+-kanalen hyperpolarisatie
vereisen

Klassen anti-epileptica

Medicijnen die Na+-kanaal inhibitie versterken behandeling


van focale + secundair gegeneraliseerde aanvallen:
Phenytone = vertraagt het hersteltempo van genactiveerde naar
gesloten fase
Stijging drempelwaarde = daling afvuren stabilisatie focus door
inhibitie van paroxysmal depolarizing shift ( iets wat de focal
seizure veroorzaakt)
Inhibitie snelle verspreiding naar andere neuronen
Valt enkel Na+ kanalen aan op specifieke manier
-> enkel kanalen die geopend & gesloten zijn bij hoge
frequenties w
geinhibeerd

Carbamazepine = daling hersteltempo van genactiveerde naar gesloten


fase
-> ongeveer hetzelfde mechanisme als phenytone
Lamotrigine =
Daling hersteltempo van genactiveerde naar gesloten fase van Na +kanalen
Lacosamide=
daling vd inactivatie v voltage gevoelige Na+ kanalen
zonder ze direct te
blokkeren
-> minder drug-drug interactie

Medicijnen die Ca2+-kanalen inhiberen = T-type Ca2+-kanalen OF


hoogspannings-geactiveerde (HVA) Ca2+-kanalen behandeling
absence aanvallen:
-> T-Type kanalen: zijn gedepolariseerd & inactief tijdens
awake-fase

-> HVA kanalen: reguleren neurotransmittervrijzetting

Ethosuximide = blokkeert T-type Ca2+-kanalen op voltage gevoelige


manier
verandert membraan potentiaal niet
heeft gn effect op GABA & Na receptoren

Valpronezuur =
Daling hersteltempo van genactiveerde naar gesloten fase van Na +kanalen
Inhibitie T-type Ca2+-kanalen (bij hogere concentraties)
Stimulatie activiteit glutaminezuur decarboxylase dat GABA
synthese bevorderd & zorgt voor inhibitie degradatie GABA
stijging GABA-bemiddelde inhibitie

Gabapentine =
Inhibitie HVA Ca2+-kanalen
Stimulatie GABA-bemiddelde inhibitie

Pregabaline =
Inhibitie HVA Ca2+-kanalen
Stimulatie GABA-bemiddelde inhibitie (omdat het structureel lijkt op
GABA)

Medicijnen die GABA-bemiddelde inhibitie versterken =


GABAA-receptors OF GABA metabolisme
Benzodiazepines =
Stimulatie affiniteit van GABA voor GABAA-receptoren
Stimulatie werking van GABAA-receptoren in aanwezigheid van GABA

stijging Cl--influx = daling focus + versterking surround inhibitie

Barbituraten (phenobarbital) = stimulatie effect van GABA op GABAAkanalen stijging duur Cl--influx

Vigabatrine = inhibitie GABA transaminase stijging concentratie GABA

Medicijnen die glutamaat-receptoren inhiberen = NMDA


receptoren OF metabotrope mGluR
Felbamaat = inhibitie NMDA receptoren
Rufinamide = inhibitie metabotrope mGluR

Fysiologische en pathologische
bewustzijnsstaten

Neurale activiteit + elektro-encephalografie (SLAAP)


Elektro-encephalografie (EEG) = eletronen op scalp detecteren
veranderingen id. activitieit van corticale neuronen (DUS niet van
basale ganglia enz.) door veranderingen in post-synaptische
membraanpotentialen NIET door actiepotentialen (vb.: detectie van
slaapaandoeningen of epilepsie)
Evoked potentials OF event-related potentials (ERPs) =
veranderingen in EEG activiteit door sensorische stimuli ( plaats is
afhankelijk van gestimuleerde primaire corticale regio)
-> SEPs;
somatosensory-evoked potentials
(afkomstig v cutane stimulatie)
OPM:
ERPs zijn kleiner bij personen die schade hebben
aan de craniale zenuwen
of dalende sensorische banen
Fasen van bewustzijn gecorreleerd met EEG activiteit =
veranderingen in EEG amplitude/frequentie indiceren dynamische
activiteit van cerebrale cortex EEG is een indicator voor
veranderingen id. corticale fysiologie terwijl men wakker is of slaapt

Fr

8-

4-

0,

Niveau van
waakzaamh
eid

Alert +
ogen open

Licht
ontwaken +
ogen
gesloten
Slaperig =
slaap fase 1
+2
Diepe slaap
= slaap
fase 3 + 4

asynchroon

synchroon = neuronen vuren


samen af waardoor er
opsomming is (DUS hogere
amplitude + lagere frequentie)

Klinische evaluatie van slaap (SLAAP)

Om slaapgedrag te beoordelen wordt er een polysomnogram


afgenomen
-> elektro-encephalogram (EEG) + elektro-oculogram (EOG)
voor REM + elektromyogram
(EMG) voor spiertonus en
ademhaling

Slaap stadia:

Non-rapid eye movement (NREM):


Slaap fase 1:
-golven + trage rollende oogbewegingen ( 4-8
Hz)
Slaap fase 2:
-golven + nog tragere EEG waarbij er af en toe
K-vormige
uitbarstingen zijn + aanwezigheid v
sleepspindles
Slaap fase 3:
-golven + minder sleepspindles + lage EEG
snelheid met grotere
amplitude ( 0,5-4 Hz)
Slaap fase 4:
golven = slow-wave slaap omdat het bestaat
uit trage golven met
grote A verlaagt de cerebrale
bloedstroom met 40% + ademhaling
(+
lichaamstemperatuur)

totale slaapdeprivatie verstoort de homeostatische functies +


leidt tot de dood = door gebrek aan NREM slaap omdat gebrek aan

REM slaap geen serieuse problemen geeft

Rapid eye movement (REM) = hoge frequentie + lage amplitude lijkt


op ontwaken (+ cerebrale bloedstroom + glucose consumptie neemt ook
toe) = paradoxale/actieve slaap:
Rapid eye movements door uitbarstingen van neuronale activteit id.
pons + LGN + occipitale cortex pontogeniculatoccipitale
(PGO) spikes
Verlies van spiertonus buiten de extra-oculaire + respiratoire +
middenoor spieren ook kan men de lichaamstemperatuur niet
meer reguleren + onderdrukking vh sympathisch systeem (bv pupil
constrictie) = reductie van homeostatische functies
Dromen gebeuren tijdens de REM slaap

Ritmische patronen van NREM + REM slaap verloop = 90


minuten:
1. Stapsgewijze afdaling van fase 1 naar fase 4 na het slapen gaan (= 70-90
min) verschuift het naar een REM periode (= 10 min)
2. Nieuwe afdaling die steeds minder lang duurt nieuwe langerdurende
REM periode (= 20-30 min) die constant blijft

Neuro-anatomie van slaap (SLAAP)


Thalamocorticale interacties + corticale synchronisatie =
trage corticale oscillaties van NREM slaap ontstaan doordat de
thalamische + corticale circuits samenwerken:

Thalamocorticale circuit bestaat uit 3 types neuronen:


Thalamocorticale neuronen:
sensorische/motorische/associatiegebieden cortex
- komen voor in bijna alle kernen vd
thalamus
- hebben contralaterale axonen die in nc.
reticularis
eindigen
Nc. reticularis:
- id. thalamus = inhiberend
- heeft projecties naar thalamocorticale neuronen

Corticothalamische neuronen: - exciterend


- heeft projecties naar thalamocorticale
relay
neuronen & nc. reticularis

Membraanpotentialen van thalamocorticale neuronen oscilleren tss.


hyperpolarisatie + depolarisatie tijdens NREM slaap:
1. Thalamocorticaal neuron is sterk gehyperpolariseerd door inhibitie van nc.
reticularis = hyperpolarisatie stroom (Ih) instroom van kationen =
(kleine) depolarisatie
2. Activatie spannings-gebonden Ca2+-kanalen = low-threshold spike
(LTS) instroom van Ca2+ = hyperpolarisatie
3. Activatie spannings-gebonden Na+-kanalen inactivatie Ca2+-kanalen

met andere woorden:


1) Thalamocorticale neuronen stimuleren nc. reticularis inhiberen
thalamocorticale relay neuronen wnnr. hun Ca2+-kanalen deactiveren
2) Stimulatie van nc. reticularis valt weg activatie Ih = nieuwe cyclus

Opstijgende hersenstam pathways + corticale


desynchronisatie:
Corticale desynchronisatie tijdens REMslaap wordt genitieerd door
projecties van pedunculopontine tegmentale (PPT) + laterodorsale
tegmentale (LDT) kernen (cholinerg)
Projecteren ook naar mediaal deel van pontine reticulaire
formatie (mPRF) + hun exciterende efferenten gaan naar de
thalamus
Er bestaan ook afdalende projecties vd. reticulaire formatie die de
motorneuronen ih. ruggenmerg inhiberen voorkomen
spiercontracties tijdens REM slaap

LDT/PPT kernen = REM-on neuronen + mPRF = effector neuronen


periodiciteit van REM slaap wordt gecontroleerd door REM-off neuronen
= neuronen van nc. raphe (serotonerg) en locus ceruleus (noradrenerg)

Circadiaans ritme (SLAAP)

Redenen waarom men slaapt = circadiaans ritme + zwaartekracht +


metabolisme + neurotroficiteit + gedrag (ethiologie)
Slaap + andere gedragen volgen een circadiaans ritme = sterk
benvloedt door dag- en nachtcyclus MAAR daarnaast hebben de
hersenen ook intrinsieke mechanismen (vb.: test waarbij personen
geen idee hadden van tijd)

Circardiaans ritme wordt gecontroleerd door nc.


suprachiasmaticus vd. hypothalamus (= onder het chiasma
opticum) =
Afferenten van n. opticus info over start + intensiteit + duur van
daglicht
Efferenten naar tegmentum vd. pons + andere hersenstamregios die
versch. fasen van slaap controleren

Bij schade aan nc. suprachiasmaticus is het circadiaanse ritme sterk


verstoord = hetzelfde aantal REM/NREM slapen maar deze gebeuren
willekeurig + zijn niet gelinkt aan nachtelijke intervallen kan
hersteld worden door implantatie ve. dierlijke nc. suprachiasmaticus
omdat het gebruikt maakt van cyclische veranderingen in
hormonale activiteit WAARDOOR er dus geen synapsen nodig zijn

Slaapaandoeningen = insomnia (= slapeloosheid) + rusteloze


benen syndroom + slaapapnoe + narcolepsie

-> lees blz 411 414 MNS

Intraoperatief bewustzijn

Intraoperatief bewustzijn = patinten worden wakker tijdens


operatie doordat er iets mis gaat met de toediening/dosis vh.
anestheticum MAAR kunnen de anesthesist niet verwittigen omdat
ze zich niet kunnen bewegen + beademd worden (onder algemene
verdoving) kunnen pijn voelen waardoor dit een zeer
beangstigende ervaring is = kan leiden tot emotionele/
psychologische schade

OPLOSSING: hersenactiviteit monitoren dmv. EEG tijdens operatie

Neurale basis van bewustzijn (COMA)

Bewust zijn = wakker en bewust zijn van zijn omgeving persoon


kan ontvangen + leren + meedoen aan vrijwillig gedrag =
afhankelijk van 3 hersensystemen:

Limbisch systeem*

Aandacht + motivatie + emotioneel

gedrag

Cerebrale
cortex + basale ganglia
Opstijgende hersenstam

Specifieke
thalamische kernen
projecties **
(sensorisch)
Niet-specifieke thalamische

Cognitieve
functies = perceptie +
Activatie en ontwaken van

geheugen
+ taal + planning/uitvoering
cognitieve

en limbische systemen
vrijwillige bewegingen
* = hypothalamus + basale voorhersenen + hippocampus +
amygdala + cingulum + septale kernen
** = afkomstig van reticulaire formatie + intralaminaire kernen vd.
thalamus + posterior hypothalamus

Verdeling in 3 systemen = bewustzijn heeft zowel kwalitatieve en


kwantitatieve eigenschappen MAAR functionele grenzen zijn echter
niet zo precies DUS focale schade kan meer dan 1 systeem
beschadigen schade kan leiden tot ofwel gedeeltelijke schade OF
complete schade

Bewustzijnsaandoeningen (COMA)
Coma = patint kan niet ontwaken door interne/externe stimuli
EEG vertoont abnormale patronen die langzaamaan kunnen
verminderen en uiteindelijk verdwijnen (= hersendood)

Vegetatieve toestand = patint is niet bij bewustzijn maar zijn


EEG vertoont een ritmische activiteit vergelijkbaar met slaap-waak
cycli
Kunnen mogelijk hun ogen openen EN hebben soms geen beademing
nodig zolang dat de hersenstam intact is = patinten zijn wakker MAAR
niet bewust van zichzelf/hun omgeving
Permanent = 3 maanden na niet-traumatische schade OF 12 maanden na
traumatische schade cognitieve dood = enkel mechanismen voor
autonome functies blijven intact

Minimale bewustzijnstoestand = patint hebben een sterk


verlaagd bewustzijn MAAR zijn niet vegetatief => reageren op
interne/externe stimuli differentieel diagnose = gebaseerd op
neurologische/gedragscriteria (MAAR dit is soms zeer moeilijk =
ethisch + mediolegaal probleem)

Stupor = patint moet continue pijnlijke stimuli ontvangen om bij


bewustzijn te blijven veroorzaakt door

Structurele hersenschade = geassocieerd met versch. abnormale


klinische tekenen
Chemische vergiftiging = lijkt op fase van diepe slaap maar EEG
verschilt van normale slaap

Hersendood = compleet + irreversibel verlies van hersenfuncties


(inclusief die vd. hersenstam) klinisch verlies van
hersenstamreflexen + aanwezigheid van continue apnoe bij een
individue die zich in een langdurige coma bevindt = plat EEG op alle
geteste plaatsen (+ bevestiging dat het geen
hypothermie/neuromusculaire blokkade/ernstige drugsintoxicatie is)

Locked-in toestand = patinten waarvan de corticospinale/bulbaire banen zijn verstoort MAAR die nog bij volledig bewustzijn
zijn WAARDOOR ze zich niet kunnen bewegen + moeilijk kunnen
communiceren (tenzij met oogbewegingen/knipperen) veroorzaakt
door trauma of post-infectieuze polyneuritis vd. afdalende
motorbanen

Diagnose van coma (COMA)


Coma kan onderscheiden worden van diepe slaap op basis van
verschillende criteria:

Gedrag

Bewegi
ngen

EEG
activitei
t
Gevoc
eerde
potentia
len
Corticaa

Geen
REM

Abnor
male
BAEP
s
Dalin

Coma
Ontw
aken
onmo
gelijk
Refle
xen

Slaap
Ontwaken
mogelijk

Spontane
oogbewegingen/
draaien
Periodische REM
en NREM
Normale BAEPs
en SEPs
Wisselt met REM

l
metabol
isme

g met
50%60%

en NREM

comapatinten vertonen GEEN circadiaans ritme of andere


periodische veranderingen van slaap

Meten van somatosensorische/auditorische gevoceerde potentialen

Brainstem auditory evoked potentials (BAEPs) = representeren


golven van activiteit vd. auditorische zenuw (golf I) naar de cochleaire
kernen (golf II), nc. olivares superiores (golf III), laterale lemniscus (golf IV)
en de colliculi inferiores (golf V)
Somatosensory evoked potentials (SEPs) = genduceerd door
stimulatie van mediane/ peroneale zenuwen waarbij elektronen worden
geplaatst op ruggenmerg/hersenstam/scalp

latentiegrootte bepaalt welke hersenregios intact of beschadigd


zijn DAARNAAST worden ze niet benvloedt door medicijnen EN
kunnen SEPs gebruikt worden om de uitkomst ve. coma te bepalen
(vb.: bij bilateraal verlies van SEP zal de persoon binnen de 24u
sterven MAAR diegene die nog een normale SEP hebben vlak na de
schade/zuurstoftekort, hebben 90% kans om te ontwaken)

Oorzaken van coma (COMA)


Oorzaken kunnen verdeeld worden in 2 grote categorien:
Structurele laesies geassocieerd met coma = door
vernietiging/compressie van kritische regios ih. hersenstamdiencephalisch ontwakingssysteem door trauma/bloedingen/tumors
(intracraniaal of veraf gelegen) onderverdeeld tov. het tentorium:
Supratentorile laesies = door compressie vd. hersenstam
Infratentorile laesies = door schade aan tegmentum vd.
pons/mesencephalon
Toxisch-metabolische aandoeningen = door anoxie + ischemie +
hypoglycemie + giftige stoffen + medicijnen voorafgegaan door tremor
+ verlies van houding + niet-ritmisch schokken vd. ledematen MAAR
oogbewegingen zijn meestal niet aangestast

Ty
p

Beschadigd
e neurale

Oorzaken

e
v
a
n
c
o
m
a
S
u
pr
at
e
nt
or
ie
el
In
fr
at
e
nt
or
ie
el
To
xi
sc
h/
m
et
a
b
ol
is
c
h

structuren

Bilaterale
cortex +
thalamus

Junctie
middenhers
enen +
pons

Globaal +
diffuus

Grote infarcten + tumoren +


bloedingen + neoplasmas +
hersenherniatie door
tentoriale incisuur

Infarcten + bloedingen +
neoplasmas
+ trauma + uncale herniatie

Geneesmiddelen + gif +
anoxie + hypoglycemie
+ nier-/leverfalen +
hersenontsteking

1.

2.

3.

ZELFTOETS 12 HERSENEXCITABILITEIT EN BEWUSTZIJN

Duid aan welke bewering correct is met betrekking tot het anti-epilepticum Valpronezuur:
a. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een verhoging van de
inactivatie van voltage-gevoelige Na+-kanalen
b. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een inhibitie van T-type
calciumkanalen
c. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een toename van de
activiteit van glutaminezuur decarboxylase
d. Geen enkele bewering is correct
e. Alle beweringen zijn correct

Duid aan welke bewering correct is met betrekking tot de pathofysiologie van tonischclonische aanvallen:
a. De clonische fase van een tonisch-clonische aanval wordt gekenmerkt door een
plots verlies van GABA-gemedieerde omgevingsinhibitie tonische fase
b. De posticale fase wordt gekenmerkt door een verhoogde GABAgemedieerde omgevingsinhibitie helemaal terug hersteld (dus patint doet
niets)
c. Tijdens de tonische fase van een tonisch-clonische aanval oscilleren AMPA-/NMDAgemedieerde excitatie samen met GABA-gemedieerde inhibitie klonische fase
d. Geen enkele bewering is correct
e. Alle beweringen zijn correct

Welke cerebrale structuur controleert circadiane ritmen?


a. Nucleus reticularis thalami
b. Nucleus suprachiasmaticus
c. Locus ceruleus
d. Nucleus accumbens
e. Geen enkele bewering is correct
f. Alle beweringen zijn correct

4. Anti-epileptica hebben als doel de inherente inhibitoire capaciteit van de


hersenen te herstellen. Bespreek aan de hand van een schema de 4 grote
klassen van anti-epileptica met elk hun werkingsmechanisme.

5. Wat is het verschil tussen vegetatieve toestand, minimale


bewustzijnstoestand en locked-in syndroom?

Vegetatieve toestand:
Geen bewustzijn
EEG bevat ritmische activiteit die lijkt op slaap-wakkercyclus

Open ogen spontaan


Kunnen soms nog gewoon ademen (hersenstam nog intact)
structurele hersenschade
Minimale bewustzijn:
Verminderde bewustzijn,maar n vergetatief
-> kunnen wel reflexen uitvoeren
gelimiteerde bewustzijn v zichzelf en omgeving

Locked-in syndroom:
patinten met bilaterale disruptie v corticospinale en corticobulbare
tracti
paralyse, maar volledige bewustzijn -> kunnen n bewegen &
communiceren
-> enkel communicatie dmv knipperen & oogbewegingen

6. Vergelijk, aan de hand van een schets, het polysomnogram van een
persoon in REM slaap en in NREM slaap fase 4 (= fase 3).
REM:
EEG = golven met kleine amplitude + grote frequentie
EOG = veel oogbewegingen
EMG = bijna geen beweging
Ademhaling = hogere frequentie dan in NREM (door
suppressie v sympathicus)
desynchroniseerd

NREM (fase 4) = slow-wave slaap


EEG = delta golven met hoge amplitude + kleine frequentie
EOG = weinig oogbewegingen
EMG = weinig beweging
Ademhaling = lagere frequentie dan REM
gesynchroniseerd

ZELFSTUDIEOPDRACHT 13 DIFFUSE NEUROTRANSMITTERS


EN HUN FARMACOLOGIE

Diffuse neurotransmittersystemen

Neurotransmitters ZIE SAMENVATTING ZSO 7


Glutamaat = stimulatie depolarisatie = inhiberend post-synaptisch
potentiaal (IPSP)
GABA (of glycine ih. ruggenmerg) = inhibtie hyperpolarisatie =
exciterend PSP (EPSP)
gecontroleerd door modulerende synapsen

Diffuuse neurale systemen gebruiken neurotransmitters om


hersenexcitabiliteit te moduleren:
Brein voert versch. sensorische/motorische/cognitieve functies uit
-> vereisen snelle + specifieke + spatieel georganiseerd neurale
connecties
spatieel gefocusd netwerk
Andere functies (vb.: gaan slaap + ontwaken) vereisen algemenere
veranderingen DUS modulerende systemen veranderen algemene
excitabiliteit vh. CZS
-> gebruiken versch. neurotransmitters + neuronen zijn
wijdverspreid over het brein
wijd divergent netwerk

OPM: de functies van deze systemen zijn nog niet goed begrepen
MAAR spelen een rol in bepaalde aspecten van ontwaken +
motorcontrole + geheugen
+ stemming + motivatie + metabolische status

Het brein heeft versch. modulerende systemen met diffuse


verbindingen verschillen in structuur/ functie MAAR hebben ook
overeenkomsten:
Kleine groep van neuronen vormt het centrum vh. systeem
Neuronen vd. diffuse systemen zijn afkomstig vd. centrale kern vh. brein (=
vaak hersenstam)
Elk neuron kan een groot aantal andere neuronen benvloeden
Synapsen van versch. systemen zetten neurotransmitters vrij in de
extracellulaire vloeistof
kunnen naar zo veel mogelijk neuronen diffunderen ipv. beperkt te
zijn tot 1
synapstische spleet

De belangrijkste modulerende systemen verschillen anatomisch +


biochemisch (= gebruiken noradrenaline + serotonine + dopamine
+ acetylcholine + histamine)
gebruiken metabotrope transmitterreceptoren die
gekoppeld zijn aan bepaalde enzymen
(vb.: PLC + AC) door Geiwitten

Opstijgende reticulaire activatiesysteem = reticulaire kern vd.


hersenstam die ontwaken reguleert:
Noradrenaline neuronen = afkomstig van locus coeruleus
verbonden met volledige cerebrale cortex + thalamus +
hypothalamus + bulbus olfactorius + cerebellum + middenhersenen +
ruggenmerg
-> regulatie van aandacht + ontwaken + slaap-waak cycli +
leren + geheugen +
angstigheid + pijn + stemming +
hersenmetabolisme
-> meer aanwezig als een dier vijandig is, maar in rustfase
Serotonine neuronen = afkomstig van nc. raphe
verbonden met hersenen op dezelde manier als locus coeruleus
-> actief bij oplettendheid en stil bij versch. fasen van slaap +
controle van
stemming en bepaalde types van emotioneel
gedrag
(vb.: LSD werkt samen met dit systeem + serotonine kan gelinkt zijn
aan depressie)

Dopamine komt voor doorheen heel de hersenen MAAR slechts 2


groepen cellen hebben kenmerken van diffuse modulerende
systemen:
Substantia nigra striatum = initiatie vrijwillige bewegingen (vb.: Ziekte
van Parkinson)
Ventrale tegmentale regio prefrontale cortex + delen vh. limbisch
systeem = versterking of beloning (vb.: drugsverslaving + psychiatrische
aandoeningen zoals schizofrenie)

Acetylcholine komt ook van 2 groepen cellen:


Basale voorhersenen complex (= septum + basale nucleus van
Meynert) hippocampus + hele neocortex (vb.: cellen degenereren bij de
Ziekte van Alzheimer cognitieve rol?)
Pontomesencephalotegmentaal cholinerg complex dorsale
thalamus + delen vd. voorhersenen

OPM: functies van deze systemen zijn slecht begrepen MAAR


met denkt dat ze betrokken
zijn bij de regulatie van
algemene hersenexcitabiliteit tijdens ontwaken + slaap-waak
cycli (+ leren + geheugen)

Biochemie + celbiologie van dopaminerge


neurotransmissie
Dopamine = catecholamine waarvan de kern bestaat uit een
catechol (= zoals (nor-)adrenaline)
moduleren point-to-point transmissie + benvloeden
stemming/aandacht/emotie

Productie v dopamine (DA): (gebeurt


in het cytoplasma vh neuron)

1. Tyrosine (= afkomstig uit eten)


omgezet tot L-DOPA door tyrosine
hydroxylase
2. L-DOPA
omgezet tot dopamine door aromatisch Laminozuur decarboxylase (AADC)
3. Dopamine omgezet tot tot noradrenaline
door dopamine -hydroxylase
4. Noradrenaline omgezet tot adrenaline door
fenylethanolamine N-methyltransferase

Dopamine opslag, vrijlating,


heropname en inactivatie

Dopamine wordt vervolgens getransporteerd naar secretievesikels


vereist 2 moleculaire pompen: - Proton ATPase
-> concentreert
protonen in vesikel
-> lage
intravesiculaire pH
-> ve
electrochemische gradint
-> ve
elektropositief vesikel interieur

- Vesiculaire monoamine
transporter (VMAT)

-> gebruikt
elektropositief vesikel interieur

-> protonen
kunnen uit vesikel

-> DA komt
in de vesikel
Calcium activeert vrijzetting van dopamine
bindt post-synaptische dopamine receptoren n presynaptische dopamine
autoreceptoren

Verwijdering dopamine uit synaptische spleet door dopamine


transporter (DAT) samen met Na+ afgebroken door:
Monoamine oxidase (MAO): - belangrijk enzyme in beindigen v
catecholamine activiteit
- komt voor in 2 isovormen:
MAO-A & MAO-B
-> MAO-A: perifeer & centraal
-> MAO-B: enkel in CZS
Catechol-O-methyltransferase (COMT): - komt voor in brein, hersenen,
nieren & hart
- inactiveert catecholamines dmv
methylgroep toe te voegen
aan benzeenring

OPM: - heropname v dopamine na synaps hangt af vd


aanwezigheid ve Na+/K+ pomp

-> na heropname kan DA worden afgebroken door MAO


of COMT of terug verpakt worden in vesikkel dmv VMAT

- Synaptisch DA dat niet wordt opgenomen in de


presynpatische cel kan wegdiffunderen of wordt afgebroken door
COMT

Dopamine receptoren = GPCRs:


Er zijn 2 soorten dopamine receptorfamilies:
a) D1 receptor:
- bevat D1 & D5 receptoren
b) D2 receptor:
- bevat D2, D3 & D4 receptoren
-> D2 heeft 2 vormen:
D2s (short)
& D2l (long)

= basis voor
classificatie
=
receptoren

De 5 verschillende dopaminereceptor eiwitten hebben distincte


distributies doorheen de hersenen:
D1: striatum, nc. accumbens, tuberculum olfactorius
D2: striatum (voor motorische controle door basale ganglia) + nc.
accumbens +
tuberculum olfactorius + anterior hypofyse (voor
regulatie van prolactine-secretie)
=> zouden een rol spelen in schizofrenie

D3:
D4:
D5:

limbisch systeem (oa. nc. accumbens)


frontale cortex + diencephalon + hersenstam
hippocampus + tuberculum olfactorius + hypothalamus

Naast regulatie van cAMP hebben dopamine receptoren ook andere


effecten op de cel afhankelijk van hun plaats + link met secundaire
boodschappersystemen
Post-synaptisch = grootste deel
Pre-synaptisch = autoreceptoren die een teveel aan dopamine
detecteren + synthese van dopamine verminderen stijging K +-instroom
+ daling Ca2+-instroom

Biochemie + fysiologie van serotonerge en


centraal adrenerge neurotransmissie

Serotonine synthese en regulatie


pharmacology blz 213 219

lees principles of

Serotonine synthese:
1. Tryptofaan omgezet naar 5-hydroxytryptofaan door tryptofaan
hydroxylase (TPH)
2. 5-hydroxytryptofaan omgezet naar serotonine (= 5hydroxytryptamine) door aromatisch L-aminozuur decarboxylase (AADC)

Serotonine wordt vervolgens


getransporteerd naar
secretievesikels vereist VMAT
pomp = kan genhibeerd worden
door reserpine

Calcium activeert vrijzetting van


serotonine bindt:
Post-synaptische serotonine receptoren
Pre-synaptische serotonine autoreceptoren
14 GPCRs + 1 ligand-gebonden
receptor

Verwijdering serotonine uit


synaptische spleet door serotonine
transporter (SERT) samen met Na+
+ niet-specifieke heropname
transporters afgebroken door MAO

NORADRENALINE gesynthetiseerd uit dopamine

Dopamine wordt getransporteerd


naar secretievesikels vereist
pompen = proton ATPase + VMAT

Omzetting van dopamine naar


noradrenaline in vesikels

Calcium activeert vrijzetting van


noradrenaline bindt:
Post-synaptische noradrenaline receptoren
Pre-synaptische noradrenaline
autoreceptoren

Verwijdering noradrenaline uit


synaptische spleet door
norepinefrine receptor (NET)
samen met Na+ + niet-selectieve
heropname transporters
afgebroken door MAO

Monoamines en gemoedsstoornissen

Monoaminerge hypothese van depressie

Monoaminerge hypothese van depressie = depressies ontstaan


door een deficintie in monoaminerge transmissie (vb.: reserpine
blokkeert VMAT pomp = depletie monoaminen)

Monoaminen = noradrenaline + dopamine + serotonine


Kleine groep kernen MAAR met diffuse projecties doorheen de
voorhersenen
Binden op modulerende receptoren = verhogen/verlagen reactie van
neuron
Metabotrope GPCRs = trage reactie MAAR lang effect (itt. ionotrope
receptoren)

Drugs hebben een effect op monoaminerge transmissie (vb.:


amfetamine + cocane verhogen dopaminerge transmissie =
verhogen psychomotorische activiteit + verbeteren stemming)

Hypothese werd uiteindelijk afgewezen:


Er was niet altijd een consistente daling van monoaminen bij depressieve
patinten
Antidepressiva hebben een paar weken nodig voor ze effect hebben
ONDANKS dat ze een onmiddelijke stijging van monoaminerge transmissie
produceren

Neuro-anatomische correlaties van gedragsstoornissen


Stroke-genduceerde depressie = geassocieerd met schade ad. prefrontale
cortex + basale ganglia ad. linkerzijde
Stress-genduceerde depressie = geassocieerd met kleinere hippocampus
+ amygdala

Functionele veranderingen id. hersenen geassocieerd met


depressie

Depressies zijn meestal NIET gelinkt aan hersenschade MAAR aan


veranderingen id. functionele mechanismen vd. prefrontale
cortex/basale ganglia/limbisch systeem = bemiddelen stemming/
emoties/cognitieve processen aantoonbaar door visualisatie van
cerebrale bloedsvoorziening + glucose-verbruik via PET

Stimulatie-genduceerde droefheid = geassocieerd met


veranderingen in bloedsvoorziening:
Daling CBV = dorsolaterale prefrontale cortex + inferior paritale cortex
Stijging CBV = limbisch systeem (= amygdala + hippocampus + insula +
gyrus cinguli)

deze omstandigheden draaien zich om bij een succesvolle


behandeling

Stress en depressie

Stressvolle gebeurtenissen kunnen leiden tot depressie ZEKER bij


personen met een genetische aanleg hiervoor belang van HPA
axis (= hypothalamus + hypofyse + bijnier):
Normaal:

Cortisol

CRH
ACTH
Hypothalamus
Hypofyse
Bijnier

Abnormaal = chronische hyperactiviteit van HPA axis tijdens depressies:

Cortisol

CRH
ACTH

Hypothalamus
Hypofyse
Bijnier

Depressieve personen produceren meer CRH effect


verminderd omdat er minder CRH receptoren worden geproduceerd
door de hypofyse (als reactie op chronisch hoge niveaus) = nog wel
voldoende stimulatie voor vrijzetting van ACTH te verhogen
Activatie/vergroting bijnier = toename cortisol productie MAAR
effect van negatieve feedback is verminderd omdat er minder
cortisol receptoren geproduceerd worden door de hypothalamus (als
reactie op chronisch hoge niveaus)

Stresserende ervaringen tijdens kindertijd kunnen de HPA axis


sensibiliseren
Stijging CRH/ACTH/cortisol permanente veranderingen ih. zenuwstelsel
(oa. daling CRH receptoren) DUS bij stresserende ervaringen als
volwassenen = vrijzetting CRH maar daling ACTH/cortisol
Naargelang de achtergrond vd. patint bestaan er betere behandelingen
dan andere (vb.: psychotherapie werkt beter dan antidepressiva bij
patinten met een stressvolle kindertijd)

Erfelijkheid van depressie

Depressie is niet gelinkt aan specifiek gen MAAR er is wel bewijs


dat er een vorm van erfelijkheid is expressie wordt WEL sterk
benvloedt door psychosociale stress + andere omgevingsfactoren

Genetische mechanismen voor depressie lichte veranderingen in


genetische expressie van regulerende pathways (vb.: afwijkingen bij
genen voor noradrenaline + serotonine polymorfisme in SERT
waardoor er minder geproduceerd worden = geen directe oorzaak
voor depressie MAAR deze patinten kunnen minder goed omgaan
met stress)

Potentile merkers voor gedragsstoornissen = endofenotypes

Er bestaan geen fysiologische merkers voor depressie


endofenotype = endogeen/intern kenmerk geassocieerd met een
specifieke psychiatrische aandoening (i.e. GEEN symptoom maar
een kenmerk dat veel voorkomt bij patinten met een bepaalde
aandoening):
Slaap cycli = stijging REM + daling NREM ( zelden gebruikt omwille van
grote variatie)
Serotonerge merkers = daling 5-HIAA + stijging serotonine receptor op
bloedplaatjes ( bij sucide personen)
Neuro-endorcriene reacties =
Effecten van stressvolle ervaringen (ZIE BOVEN) (vb.: zwaardere
bijnieren)
Dexamethasone suppressietest (DST) cortisolniveau daalt
NIET omdat vasopressine de cortisolproductie bij depressieve
personen controleert
Verstoring van circardiaans ritme (vb.: slaap +
lichaamstemperatuur)

Therapeutische behandeling van


gemoedsafwijkingen

Psychotherapie
Psychotherapie wordt gebruikt voor het ontwikkelen van
cognitieve + gedragsvaardigheden
-> patinten moeten leren om problemen (die bijdragen tot
hun aandoening) te identificeren
en op te lossen (vb.:
experiment met de 3 honden) = enkel medicijnen kunnen
stress/omgevingsfactoren NIET verwijderen COMBINATIE!

Psychotherapie en functionele beeldvorming:


Proef 1 men vroeg aan gezonde personen om een negatieve ervaring te
herinneren + te evalueren ie. positief licht = verbeterde houding tov.
gebeurtenis beeldvorming:
Stijging bloedstroom in dorsale prefrontale cortex
Daling bloedstroom in limbische systemen (vb.: amygdala +
orbitofrontale cortex)
consistent met testen waarbij triestheid wordt gestimuleerd (maar
dan omgekeerd) = effect van psychotherapie is te wijten aan
Stijging van hersenactiviteit in hersenregios geassocieerd met
positieve effecten

Daling van hersenactiviteit in hersenregios geassocieerd met


negatieve effecten

Proef 2 [groep 1 = anti-depressiva] + [groep 2 = psychotherapie]


Anti-depressiva activatie prefrontale cortex/basale ganglia +
suppressie hippocampus/parahippocampale regios/cortex cingularis
Psychotherapie OMGEKEERDE effect van wat hierboven
beschreven staat MAAR toch was het effectief!
farmacotherapie + psychotherapie werken op versch. manieren in
op hersenactiviteit
angstigheid is geassocieerd met activatie vd. amygdala
psychotherapie (vb.: desensitisatie) + farmacotherapie
onderdrukken activatie vh. limbisch systeem

Elektroconvulsieve therapie
Elektroconvulsive therapie (ECT) = toedienen van bilaterale
elektrische shocks thv. de slapen die een aanval uitlokken
effectieve + veilige behandeling van depressie en andere
gedagsstoornissen MAAR heeft wel een stigma waardoor het vaak
als allerlaatste redmiddel wordt gebruikt
Mechanisme is nog niet duidelijk men gaat ervan uit dat de
synaptische vrijzetting/turnover van catecholamines + GABA +
neuropeptiden stijgt

Farmacotherapie
Antidepressiva
Antidepressiva stimuleren monoaminerge transmissie MAAR
depressieve patinten vertonen geen consistente stijging in
monoamine niveaus/receptoren TOCH vertoont 65% vd. patinten
een verbetering van gedrag (ivm. 15-20% bij placebos)

De meeste antidepressiva werken in op monoaminerge transmissie


door in te werken op 1-2 presynaptische plaatsen (ZIE FIG p. 458
MEDICAL NEUROSCIENCE) antidepressiva
Blokkeren heropname van neurotransmitters door presynaptisch
membraan van noradrenaline/serotonine = verhoogt aantal
neurotransmitters in synaptische spleet
Verhogen monoaminerge transmissie door inhibitie van MAO =
minder opgenomen noradrenaline/serotonine wordt afgebroken door MAO
worden zo veel mogelijk terug gerecycleerd naar de synaptische spleet

Vertraagde klinische effecten van antidepressiva:


Antidepressiva hebben 2-6 weken nodig voor een stemmingsverbetering te
veroorzaken ook al stijgt de monoaminerge transmissie al enkele uren na
inname discrepantie is mogelijk te wijten aan synaptische plasticiteit (+
andere dynamische gebeurtenissen) die plaats vinden na chronisch
drugsgebruik
Bij langdurige verhoogde niveaus van noradrenaline/serotonine (door
antidepressiva) kan er desensitisatie op treden vd. neurotransmitter

receptoren down-regulatie van receptoren MAAR sommige hiervan zijn


autoreceptoren = als hun aantal daalt DAN stijgt de presynaptische
vrijzetting van neurotransmitters (vandaar dus dat het zo lang duurt)
Langdurige stimulatie van GPCRs activeert genen die nodig zijn voor
remodelering van synaptische verbindingen:
1. G-eiwit gekoppelde noradrenaline receptor activeert cAMP +
eiwitkinase + CREB
2. CREB stimuleert BDNF gen = stimuleert groei van
hippocampale/corticale neuronen
3. Nieuwe synthese van noradrenaline/serotonine receptoren
Effectiviteit antideppressiva = waarschijnlijk door stimulatie neurogenese
id. hippocampus

OPM: vertraagde effecten zou verklaren waarom sommige


patinten NIET reageren op
farmacologische interventies
aangezien werking van bepaalde genen afhankelijk is =
meestal verbeterd door lithium

Andere medicinale therapien


a) Lithium =
Meestal gebruikt als adjuvant bij de behandeling van
Depressie
Bipolaire stoornissen (+ manie) samen met anti-epileptica
(vb.: carbamazepine + valpronezuur) = stabilisatie van
stemming

wordt zelden gebruikt bij behandeling van unipolaire


depressie
Mechanisme:
Stimulatie pre-synaptische opname van glutamaat
Inhibitie NMDA-R
Inhibitie glutamaat-genduceerd verlies van CREB + andere
regulerende eiwitten

= beschermt neuronen tegen glutamaterge exitotoxiciteit

enige drug die zelfmoordrisico bij bipolaire patinten kan


verminderen
b) Anxiolytica veranderen conformatie van GABA receptoren waardoor hun
affiniteit stijgt = inhiberende effecten worden gestimuleerd

Inhibitoren van serotonine opslag

Amfetaminen interfereren met serotonine opslag in synaptische


vesikels behandeling van atypische depressie + depressies bij
ouderen

Inhibitoren van serotonine degradatie

Inhibitoren van MAO (MAOIs) blokkeren deaminatie van


monoaminen = verhoging beschikbaar serotoninen/noradrenaline
voor transmissie door zowel verhoogde opname/opslag +
constitutief lekken van monoaminen id. extracellulaire ruimte (vb.:
Iproniazid = niet-selectieve MAOI die zowel op MAO-A/-B bindt)
kunnen wel manische/hypomanische episodes induceren bij
bipolaire patinten

Heropname inhibitoren
Inhibitoren van heropname van serotonine/noradrenaline =
versterkt post-synaptische reactie verlichten depressie + angst +
OCD (MAAR kunnen ook manische/hypomanische episodes
induceren bij bipolaire patinten)

Vier soorten:
Tricyclische antidepressiva (TCAs) = blokkeren serotonine transporter
(= secundaire aminen) OF noradrenaline transporter (= tertiaire aminen)
(vb.: imipramine)
Selectieve serotonine heropname inhibitoren (SSRIs) = blokkeren
vooral serotonine transporter MAAR in hoge dossisen ook noradrenaline
transporter (vb.: fluoxetine) worden het meeste gebruikt omwille van
hun hoge selectiviteit (DUS minder neveneffecten)
Serotonine-noradrenaline heropname inhibitoren (SNRIs) =
blokkeren serotonine en/of noradrenaline transporters
Noradrenaline-selectieve heropname inhibitoren (NRIs) = blokkeren
noradrenaline transporters

Serotonine receptor agonisten

Serotonine receptor subtype agonisten worden gebruikt voor


behandeling van angstigheid + migraine:

VOORBEELD buspirone = non-benzodiazepine anxiolyticum bindt niet


op GABA-R maar werkt wel als partile agonist van 5-HT 1A-R = nietverslavend/-verdovend
VOORBEELD triptans = anti-migraine middel agonist van 5-HT1D-R en
5-HT1B-R waardoor er vasoconstrictie ontstaat

Serotonine receptor antagonisten

Serotonine receptor subtype antagonisten hebben


uiteenlopende effecten:
VOORBEELD ketanserine verlaagt intraoculaire druk bij glaucoma
VOORBEELD ondansetron wordt gebruikt bij chemotherapie tegen
misselijkheid

Depressieve stoornissen

Major depressive disorder (MDD)

= meest voorkomende depressieve stoornis

Kenmerken:
- depressieve stemming
- verminderde intresse in normale activiteiten
- significant gewichtsverlies
- slapeloosheid
- moeheid/verminderde energie
- geen concentratie + geen beslissingen kunnen maken
- sucidale gedachten
Behandeling:

medicatie en/of psychotherapie


ECT bij extreme gevallen

Bipolaire stoornis
= manisch-depressieve patinten:
Kenmerken:
mania
Twee types:
Bipolaire I stoornis:
MDD)
extreme

cyclische veranderingen in depressie en

afwisseling tss. zware depressie (= zoals


+ extreme manie (= hallucinaties + rusteloosheid +
irriteerbaarheid + )

Bipolaire II stoornis:
MDD)

aan slaap)

Behandeling:
van psycho

afwisseling tss. zware depressie (= zoals

+ hypomanie (= daling van energie + verminderde nood


langdurige behandeling met combinatie
/farmacotherapie (vb.: lithium als

stemmingsverbeteraar + anti-convulsanten)

Cyclothymie

= cyclische veranderingen in lichte depressieve +


hypomanische episodes
(= minder erg als bij bipolaire stoornis)
patinten kunnen nog functioneren maar dit is
gereduceerd
-> wordt behandeld met psychotherapie +
farmacotherapie
OPM: niet behandeld met antidepressiva
-> die zouden een stijging
veroorzaken v hypomanie

Dysthymie
= chronische depressieve stemming (voor min. 2 jaar)
GEEN cyclische episodes:

Voldoen aan minstens 2 vd. volgende kenmerken = gebrek aan eetlust OF


te veel eten + slapeloosheid + weinig energie + slechte concentratie +
gevoel van hulpeloosheid

Behandeling:

psychotherapie aangevuld met antidepressiva

Angststoornissen

Kenmerken:
- irrationele angst
- gespannen
- zich zorgen maken

OPM: voor langer dan 6 maanden

Generalized anxiety disorder (GAD)

= persistente angst + piekeren (over dagelijkse problemen)


waardoor ze zich moeilijk kunnen
focussen op taken + ze snel
schrikken + leiden aan slapeloosheid MAAR ze kunnen meestal nog
functioneren
behandeld met cognitieve-gedragstherapie +
medicatie (vb.: benzodiazepines)

Paniekaanvallen

= plotse angstaanvallen die gepaard gaan met fysiologische


symptomen (= hartkloppingen + diepe
ademhaling + slapheid +
duideligheid + ) waardoor ze normale activiteiten gaan ontwijken +
kan leiden tot agorafobie
behandeld met cognitieve-gedragstherapie + antipanische medicatie

Sociale angststoornis

= overmatige angst + schrik voor vernedering in sociale


omstandigheden (vb.: voor een publiek spreken) waardoor dit kan
interfereren met werk en andere activiteiten
behandeld met medicatie (vb.: SSRIs + benzodiazepines)

(+ cognitieve-gedragstherapie)

Obsessive-compulsive disorder (OCD)

= vorm van angstigheid gekenmerkt door obsessies die ervoor


zorgen dat de patint zich
compulsief gedraagt om zo de angst
te verminderen (vb.: extreem veel de handen wassen uit angst voor
microben)

behandeld met psychotherapie + antidepressiva die


serotonerge transmissie
verhogen (SSRIs)

Post-traumatic stress disorder (PTSD)

= intense angst die gerelateerd is aan bepaalde traumatische


gebeurtenissen (vb.: seksueel
geweld + oorlog) waardoor personen
flashbacks of nare dromen + slapeloosheid +
concentratiestoornissen + overdreven schrikreacties hebben
= traumatische ervaringen
hebben grote impact op de
amygdala + HPA axis
behandeld met SSRIs + psychotherapie

Dopamine en psychosen

Schizofrenie = aandoening gekenmerkt door meerdere episodes


van psychosen (= geen besef vd. realiteit) 2 groepen symtomen:
Positieve symptomen = ontwikkeling van abnormale functies (vb.:
delusies + hallucinaties + niet-georganiseerde spraak + katatonisch
gedrag)
Negatieve symptomen = reductie/verlies van normale functies (vb.:
vermindering van emotionele expressie + vermindering spraak +
vermindering doel-gericht gedrag)
dopamine hypothese = schizofrenie wordt veroorzaakt door
verhoogde + slecht-geregelde niveaus van dopaminerge
neurotransmissie id. hersenen (= mesolimbisch systeem)

Anti-psychotica/neuroleptica:
Typische anti-psychotica = hebben prominente inhiberende effecten op
D2 receptor:
Phenothiazinen (vb.: chlorpromazine)

Butyrophenonen (vb.: haloperidol)


Atypische anti-psychotica = hebben subtielere inhiberende effecten op
D2 receptor DUS ook minder nevenwerkingen die voorkomen buiten het
mesolimbisch systeem thv. basale ganglia extrapyramidale effecten
= lijken sterk op symptomen vd. ziekte van Parkinson

ZELFTOETS 13 DIFFUSE NEUROTRANSMITTERS EN HUN


FARMACOLOGIE

1.

Neurotransmitters zoals serotonine kunnen afhankelijk van de locatie in het CZS een ander
effect veroorzaken. Wat is de verklaring hiervoor?
a. Veel verschillende ionotrope receptoren waar deze neurotransmitters op binden
b. Veel verschillende metabotrope receptoren waar deze neurotransmitters
op binden
c. Veel verschillende intracellulaire receptoren waar deze neurotransmitters op binden
d. Veel verschillende kern receptoren waar deze neurotransmitters op binden
e. Allen
f. Geen

2.

Welk van volgende bewering is correct?


a. Dopamine zorgt voor een daling van cAMP in het postsynaptisch neuron
b. Dopamine zorgt voor een stijging van cAMP in het postsynaptisch neuron
c. Dopamine zorgt voor een daling van K+ in het postsynaptisch neuron
d. Dopamine zorgt voor een stijging van Ca2+ in het postsynaptisch neuron
e. Allen
f. Geen

De MAOIs behoren tot de klassen van


a. Neuroleptica
b. Amfetamine
c. SSRIs andere klasse van anti-depressiva
d. Antipsychotica
e. Allen
f. Geen antidepressivum

Wat bepaalt of iemand vatbaar is voor depressie?


a. Genetische factoren
b. Traumatische gebeurtenissen
c. Abnormale activiteit in de frontale cortex
d. Verlaagde monoaminerge activiteit
e. Allen
f. Geen

3.

4.

5.

De meeste extrapyramidale effecten van neuroleptica zijn te verklaren door:


a. Antagonistische effecten gericht tegen D1 receptor in mesolimbisch systeem
b. Antagonistische effecten gericht tegen D2 receptor in mesolimbisch systeem
c. Antagonistische effecten gericht tegen D1 receptor buiten mesolimbisch systeem
d. Antagonistische effecten gericht tegen D2 receptor buiten mesolimbisch
systeem
e. Allen
f. Geen

6. Hoe bevestigd cocane en amfetamine gebruik de monoamine theorie?

Monoamine hypothese van depressie:


Monoamines zijn noodzakelijk voor een normale gemoedstoestand
Depressieve patinten tonen niet noodzakelijk verlaagde
concentraties in monoamines
Monoamine depletie veroorzaakt depressie
Monoamine stimulatie vertoorzaakt gedragsstimulatie (vb.:
amfetamine + cocane)

Het is gebleken dat deze drugs zorgen voor een stijging vd


dopaminerge transmissie. Na het toedienen v deze drugs krijgen de
druggebruiker een verbetering vd psycgomotorische activiteit ->
verbetering vd gemoedstoestand, dit doordat ze gaan inwerken op de
neurotransmitter vrijlating.

Dus het idee v monaminerge stimulatie -> gedragsstimulatie gaat zich


inderdaad uiten na gebruik v deze drugs.
Cocane gaat inwereken op de transporter, amfetamine gaat inwerekn op
de VMAT, hierdoor zijn er veel monoamines in cytosol, dus gaat de werking
vd membranaire transporters inhiberen.

7. Monoaminerge neuronen maken slechts een klein deel uit van alle
neuronen in de hersenen. Waarom kunnen monoaminerge neuronen toch
een belangrijke rol spelen in het bepalen van onze gemoedstoestand?

Ze ontstaan uit een geconcentreerde groepen van neuronen MAAR


ze verspreiden zich doorheen heel de hersenen
Ze zijn modulerende neuronen (DUS geen exciterende of
inhiberende neuronen) verhogen/verlagen excitbaliteit van
neuronen
Ze zijn metabotrope neuronen = traag maar langwerkend effect

8. Een patint met psychologische symptomen van depressie wordt nader


onderzocht op de psychiatrische afdeling. Uit vooronderzoek blijkt dat de
patint een traumatisch kindertijd gehad heeft. Nieuw onderzoek wijst op
een vergrote bijnier en verhoogde cortisol waarde in bloedstalen.
a. Verklaar de cortisol waarde en bijnier vergroting.

Chronische hyperactiviteit van HPA axis tijdens depressies:


Depressieve personen produceren meer CRH effect
verminderd omdat er minder CRH receptoren worden
geproduceerd door de hypofyse (als reactie op chronisch hoge
niveaus) = nog wel voldoende stimulatie voor vrijzetting van
ACTH te verhogen
Activatie/vergroting bijnier = toename cortisol productie
MAAR effect van negatieve feedback is verminderd omdat er
minder cortisol receptoren geproduceerd

b. Welke klassen van antidepressiva zou je toedienen? Beschrijf het


werkings-mechanisme.

4 klasssen van anti-depressiva:


TCAs
SSRIs
SNRIs
NRIs

ZELFSTUDIEOPDRACHT 14 BLOEDVOORZIENING EN CSV

Bloedsvoorziening

1.
2.
3.
4.

Arterile bloedvoorziening

Arteria carotis interna heeft 4 segmenten eindigt aan bifucatie


in a. cerebralis anterior/posterior:
Cervicaal deel = vanaf de bifurcatie tot os petrosa
Intrapetrosaal deel = in canalis caroticus
Caverneus deel = in sinus cavernosus (langs n. III/IV/V/VI) a.
hypophysealis inferior/media
Cerebraal deel = vanaf uitgang sinus cavernosus
A. opthalmica = n. opticus + retina + paranasale sinussen + delen
vd. neus
A. communicans posterior maakt deel uit vd. cirkel van Willis
A. choroidea anterior = plexus choroideus + globus pallidus +
hippocampus + delen van capsula interna + amygdala + staart van
nc. caudatus
A. hypofysealis superior
intracaverneus deel + cerebraal deel vormen S-vormige regio =
syfon caroticum

Eindtakken van a. carotis interna:


A. cerebri anterior (ACA) takken:
Orbitaal + frontopolair = frontale pool + orbitale/mediale opp.
frontale cortex
A. callosomarginalis + a. pericallosa = genu van corpus
callosum + mediaal opp. frontale/paritale kwabben + nabijgelegen
laterale convexiteit occlusie callosomarginale tak leidt tot
gevoelloosheid en/of parese contralateraal been
A. cerebri media (MCA) takken:
Lenticulostriaat = voorste/achterste benen van capsula interna +
corpus striatum + primaire motorische/somatosensorische cortices
A. temporalis anterior occlusie leidt tot aantasting van primaire
auditieve cortex en aangrenzende assessoire auditieve cortices +
taalgebreken door aantasting van regio van Wernicke in dominante
hersenhelft
A. orbitofrontalis
Rolandisch occlusie leidt tot motorische/somatosensorische
stoornissen van contralaterale torso + armen + hoofd

A. vertebralis (= afkomstig van a. subclavia) heeft 3 grote


aftakkingen:
A. inferior posterior cerebellaris (PICA) = dorsolaterale kwadrant van
medulla (= bevat kernen van nc. V/VII/IX/X) + cerebellum occlusie
veroorzaakt laterale medullair syndroom (syndroom van Horner)
A. spinalis anterior = ventrale 2/3e ruggenmerg + deel medulla
occlusie leidt tot inferior alternerende hemiplegie (met contralaterale
motorische paralyse van ledematen + ipsilaterale paralyse vd. tong)
A. spinalis posterior = kleiner dorsaal deel van ruggenmerg +
dorsolateraal deel medulla tot aan conus medullaris van ruggenmerg

A. basilaris (= gevormd uit beide aa. vertebrales) heeft 3 grote


aftakkingen:
A. inferior anterior cerebellaris (AICA) = pedunculus cerebellaris
medius + plexus choroideus van IVe ventrikel + inferior opp. anterior
cerebellum
A. cerebelli superior (SCA) = grootste deel van rostraal cerebellum +
crus cerebri + delen van pedunculus cerebellaris superior/medius + deel
plexus choroideus IVe ventrikel
A. cerebri posterior = grootste deel occipitale kwab + onderkant
temporale kwab takken:
A. temporalis posterior (voor inferior/mediaal opp. posterior 2/3 e
temporale kwab)
Aa. occipitales internae (voor grote delen van occipitale/paritale
kwab)

kleinere takken =
Aa. pontis (voor de pons)
Aa. circumferentiales (voor laterale pons + meeste kernen/banen van
tegmeuntum vd. pons)
Aa. paramedianes (voor nc. pontine + pedunculus cerebellaris medius +
corticofugale vezels)
A. labyrinthi (voor het auditief/vestibulair apparaat)

Cirkel van Willis = gevormd door:


Aa. communicantes posteriores tussen beide a. carotis interna en a.
cerebralis posterior
A. communicans anterior tussen linker en rechter a. cerebralis
anterior
bij een beroerte worden de hersenen te gevoed door arteries vd.
andere zijde (= bij sommige personen is dit niet zo) MAAR het is wel
veel voorkomende plaats van sacculaire aneurysmae

Groen = a. cerebri
anterior
Geel = a. cerebri

Veneuze drainage

Veneuze drainage loopt niet parallel met de arterile


bloedvoorzieningen uitgebreid systeem van venen draineren
bloed naar sinussen = draineren naar v. jugularis interna

Cerebrale venen 2 klassen obv. hun ligging:


Oppervlakkige venen liggen op het oppervlak vd. cortex = draineren
naar sinussen tss. de meningeale/periosteale lagen vd. dura:
Vv. cerebri superiores = mediaal deel frontale/paritale kwab
sinus sagittalis superior = gaat samen met sinus
occipitalis/rectus naar confluens sinuum
V. cerebri media = frontale/paritale/temporale operculaire
cortices venen van Trolard (= naar sinus sagittalis superior) +
venen van Labb (= naar sinus transversus)
Vv. cerebri inferiores = ventraal opp. cerebrum sinus
cavernosus/petrosus/ intracavernosus

sinus intracavernosus vormt anastomosenetwerk rondom


linker/rechter sinus cavernosus waarna ze samen id. sinus petrosus
eindigen = naar sinus transversus + v. jugularis interna
Diepe venen bevloeien meer interne structuren = draineren naar v.
cerebri magna:
V. cerebri interna = striatum + thalamus + hippocampus + plexus
choroideus van lateraal ventrikel
V. basalis (van Rosenthal) = mediaal deel temporale pool + gyri
orbitale van frontale kwab + insulaire-operculaire corticus
linker/rechter cerebrale venen komen samen achter de thalamus
= vormen v. cerebri magna (+ vv. basales vervoegen zich hiermee)
+ gaat naar sinus rectus en confluens sinuum

Sinus
Sinus
V. jugularis

occipitalis
sigmoideum
interna

V. cerebri
V. cerebri
Sinus
Confluens
Sinus
interna

magna
rectus
sinuum
transversus
V. basalis

Sinus sagittalis
Sinus sagittalis
Vene van

inferior
superior
Labb

Vv. cerebri
Vene van
V. cerebri media

anteriores
Trolard

Veneuze organisatie vh. ruggenmerg ~ arterile bloedvoorziening =


longitudinale vaten op anterior/ posterior oppervlak vh. ruggenmerg
(+ aangevuld door serie van radiculaire venen) klein deel veneus
bloed stijgt op en gaat naar vv. jugulares MAAR het grootste deel
verlaat het spinaal kanaal door epidurale plexussen (= ledigen in
nabijgelegen segmentale venen)

Plexus choroideus en cerebrospinaal vocht

Plexus choroideus en cerebrospinaal vocht

Cerebrospinaal vocht (CSV) = heldere plasma-achtige vloeistof


die zich bevindt id. hersenventrikels + subarachnodale ruimte
rondom de hersenen/ruggenmerg hersenen scheiden vd. schedel
tijdens snelle/harde hoofdbewegingen (= hersenen drijven id.
schedel) = stroming:
1. Laterale ventrikels via foramina interventriculare naar IIIe ventrikel
2. IIIe ventrikel via aquaeductus naar IV e ventrikel
3. IVe ventrikel via foramina van Magendie en Luschka naar
subarachnoidale ruimte
stroming ontstaat door pulseren van chorodale arteries +
gecordineerd kloppen van cilia vh. chorodale epitheel

Druk CSV > veneuze druk absorptie via arachnoidale granulaties


naar sinus sagittalis superior (of lymfesysteem thv. het ruggenmerg)
= fout in systeem veroorzaakt hydrocephalus:
Types:
Niet-communicerende hydrocephalus = obstructie
ventrikelsysteem (vb.: meningitis + congenitale stenose van
aquaeductus + ) overal behalve id. laterale ventrikels
Communicerende hydrocephalus = obstructie subarachnodale
ruimte of villi (vb.: subarachnoidale bloeding + oversecretie CSV +
) heel de subarachnoidale ruimte
Klinische kenmerken:
Symptomen: duizeligheid + hoofdpijn + misselijkheid + overgeven
(+ papiloedeem)
Testen: RX van schedel toont vergrote ventriculaire ruimten (+
verdunning cortex) bij kinderen is de schedel vergroot en zijn de
fontanellen verbreed
Gevolgen: fysische/mentale schade uiteindelijk de dood

in bijzondere gevallen is er GEEN extra-/intraventriculaire


obstructie (vb.: intracraniale druk is normaal) = communicerende
hydrocephalus:
Oorzaken: oversecretie CSV bij papilloma patinten (= tumor vd.
plexus choroideus) + malabsorptie CSV + veneuze insufficintie
Symptomen: dementie + urinaire incontinentie + verstoorde gang
Behandeling: chirurgische implantatie van shunt die voorbij obstructie gaat
+ overvloed van CSV naar het hart/peritoneale ruimte draineert

Plexus choroideus = sterk gevasculariseerd microvilleus weefsel


id. laterale/IIIe/IVe ventrikel produceert 70% CSV (+ de andere 30%
is afkomstig van wateroplosbaar metabolisch afval afkomstig vd.
neuropil die de ventrikel omgeeft)

CSV verschilt van bloedplasma = minder glucose/Ca2+/K+/eiwitten


MAAR meer Na+/Mg2+/Cl- bevat ook minder B-/T-lymfocyten +
monocyten + neutrofielen = van klinisch belang!

Chemische isolatie hersenen

Hersen hebben bloed nodig voor zich te voeden MAAR worden


hierbij blootgesteld ad. chemische flux vd. rest vh. lichaam
bescherming door bloedhersenbarrire (BHB) + bloed-CSV
barrire = structurele scheidingen die de hersenen en het CSV
beschermen tegen direct contact met bloed

Barrires zijn gevormd door wanden van arterile capillairen CZS


heeft niet-gefenestreerde capillairen met een selectieve
permeabiliteit:
Goed met elkaar verbonden door tight junctions extra versterkt door
uitlopers van astrocyten die basale lamina bedekken
Vrij transport van water + kleine vet-oplosbare oplossingen + gassen (vb.:
O2 en CO2) MAAR zijn beperkt permeabel voor Na +/K+/Cl- en niet permeabel
voor grote eiwitten/moleculen moeilijk voor behandeling van
intracraniale stoornissen = moeten vet-oplosbaar zijn

Circumventriculaire organen = 8 plaatsen id. hersenen waar er


geen/imcomplete barrires zijn hebben gefenestreerde capillairen
(vb.: secretie van hormonen door hypofyse):
Tumoren hebben vaak geen barrires nemen contraststof op =
detecteerbaar
Verstoring vd. BHB kan gepaard gaan met bepaalde ziekten (vb.: MS +
aids)

ZELFTOETS 14 BLOEDVOORZIENING EN CSV


1. Maak een eenvoudige schets van de laterale en mediale zijde van de
hemisfeer en arceer hierop de gebieden die door respectievelijk de a.
cerebri anterior, media en posterior worden voorzien.
cerebrale arteries = eindarteries WAARBIJ de overgangszones
gevoelig zijn voor occlusies

2. Van welke bloedvaten is de bloedvoorziening van het ruggenmerg


afkomstig?
Aa. spinalis anterior/posterior = bovenste spinale ruggensegmenten
Radiculaire arteries = caudaal van cervicale niveau

3. Waarin verschillen de zgn. circumventriculaire organen van de rest van de


hersenen? Waarvoor denk je dat dit verschillend kenmerk nodig kan zijn?
Deze zijn niet bedekt door BHB afgeven/openemen van bepaalde
stoffen (vb.: hypofyse)

4. Teken het vertebrobasilarissysteem en de cirkel van Willis en breng hierop


de rechtstreeks aftakkende arteries aan. Waar op deze figuur vertrekken
de centrale arteries (= arteries voor subcorticale structuren van het
telencephalon)? Welk is in grote lijnen hun distributiegebied?

5. In welke delen van het ventrikelsysteem is plexus choroideus aanwezig?


Laterale ventrikels + IIIe ventrikel + IVe ventrikel

6.

Mini-casus: een patint verliest plots het volledige zicht uit n oog. Welk van onderstaande
bloedvaten is meest waarschijnlijk verstopt:
a. Arteria communicans posterior
b. Arteria ophthalmica
c. Arteria cerebri posterior
d. Arteria cerebri media

7. Vul in:

8.

a. Een vernauwing van het foramen interventriculare aan de linkerzijde


veroorzaakt een uitzetting van laterale ventrikel
b. De vena cerebri magna mondt uit in sinus rectus
c. Motorische en sensorische stoornissen aan onderbeen, enkel en voet
kunnen optreden als gevolg van een corticale
doorbloedingsstoornissen van a. cerebralis anterior (ACA)

9. Doorbloedingsstoornissen van de visuele cortex kunnen het gevolg zijn van


een vernauwing of verstopping van:
a. Arteria carotis interna
b. Arteria communicans anterior
c. Arteria vertebralis
d. Arteriae centrales anteromedialis

10.Welke hersengedeelten behoren tot het distributiegebied van a. cerebri


media?
a. Mediale oppervlak van de hemisfeer
b. Onderzijde van de temporale kwab
c. Insula
d. Thalamus
e. Capsula interna
f. a en d zijn juist
g. b en d zijn juist
h. c en e zijn juist

11.Veneuze sinus die zich verderzet als v. jugularis interna:


a. Sinus cavernosus
b. Sinus sigmoideus
c. Sinus petrosus inferior
d. Sinus transversus
e. Sinus rectus

12.Bij een doorbloedingsstoornis van de PICA (a. posterior inferior cerebelli)


kunnen onder meer ook uitvalsverschijnselen optreden in:
a. Dorsolateraal gedeelte van de medulla oblongata
b. Gebied van de pyramiden van de medulla oblongata
c. Voorzijde van het ruggenmerg
d. Dorsaal gedeelte van het mesencephalon

ZELFSTUDIEOPDRACHT 15 NEURODEGENERATIE- EN
REGENERATIE HOORCOLLEGE

Neurogenese bij volwassenen

Neurale stamcellen bevinden zich id.


subventriculaire/subgranulaire zone vd. hippocampus
1. Neuroblasten migreren naar de bulbus olfactorius
2. Ontwikkelen zich tot interneuronen in granulaire/glomerulaire lagen =
volgt rostrale migratiestroom die gestuwd wordt door ketenmigratie
Assemblage van neuroblasten tot lange ketens die herhaaldelijk lang
elkaar glijden
Gaan doorheen een buis van astrocyten (die afkomstig zijn vd.
subventriculaire zone)
het is onduidelijk waarom olfactorische neurogenese mogelijk is
MAAR dit model kan wel leiden tot therapeutische behandelingen
van patinten met hersenschade

Prenatale hippocampale stamcellen bevinden zich id.


subgranulaire zone (= zit tss. de granulaire cellaag vd. gyrus
dentatus + hilus (CA4) van hippocampus)
Slechts een fractie vd. voorlopercellen ontwikkelen zich tot neuronen
maken synapsen met gyrus dentatus + CA3 (= overlevende cellen worden
waarschijnlijk gevoed obv. de ervaring vh. individu)
Overleven cellen vervangen geen stervende oudere cellen MAAR verhogen
de grootte vd. gyrus dentatus

Neurale plasticiteit:
Neurogenese is geen optie voor herstel id. hersenen ve. volwassene
hebben slechts een beperkt herstel na schade ah. CZS = bemiddeld door
axonale sprouting + reactieve synaptogenese van neuronen die nabij de
beschadigde regio gelegen zijn
Verlies perifere bezenuwing (vb.: amputatie ve. vinger) crert een tijdelijke
leegte die uiteindelijk gevuld wordt door horizontale projecties van
neuronen id. aangrenzende cortex neurale uitbreiding naar de nietbezenuwde corticale regio laat toe dat de hersenen zijn middelen zo
doelgericht mogelijk kan gebruiken MAAR het herstelt het gevoel ih.
ontbrekende lichaamsdeel niet INTEGENDEEL het kan aanleiding geven tot
fantoompijn

Verouderde hersenen

Naarmate we ouder worden daalt de grootte/gewicht vd. hersenen =


NIET door verlies van neuronen MAAR door krimping neuronen +
verdunning myeline krimping is detecteerbaar met CT en MRI

Seniele dementie
Ernstige progressieve geheugen deficieten + cognitieve gebreken
verstoring dagelijkse leven
Vertragen van cognitieve functies + geheugen gebreken zijn
normaal bij ouder worden MAAR dementie is echter een
pathologische aandoening

Gevolgen voor geheugen + taal + probleemoplossen vermogen +


aandacht + perceptie + plannen/organiseren
Oorzaken = ziekte van Alzheimer (60-70%) + cardiovasculaire
aandoeningen + ziekte van Parkinson + ziekte van Huntington + toxiciteit
van drugs/alchohol + ziekte van Creutzfeld-Jakob (= dolle koeien ziekte of
prion ziekte) + aids + syfilis + hersentumoren

Ziekte van Alzheimer

Ziekte van Alzheimer = aandoening die 40% van alle mensen


ouder dan 80 jaar aantast:
Symptomen: progressieve intellectuele deterioratie
Diagnose: ziekte is ih. begin niet te onderscheiden van andere dementies

Indicaties = voorgeschiedenis + neuropsychologische testen +


labotesten + beeldvorming + getuigenissen van familieleden
Definitieve diagnostische test = histopathologisch onderzoek vd.
hersenen
Hersenabnormaliteiten:
Neurofibrillaire kluwen = dense opgevouwen filamenteuse massas van
tau eiwit thv. het cellichaam + proximale dendrieten van beschadigde
neuronen
Seniele plaques = extracellulaire opstapelingen van A beta amylode
(= peptide) afkomstig van amylode precursor eiwit (APP) = bevindt
zich op chromosoom 21 DUS als hier zich een mutatie bevindt dan kan
men de ziekte krijgen
zorgen ervoor dat de sulci verbreden + de gyri versmallen

Andere genetische risicofactoren zijn mutaties van chromosoom


14 (preseniline 1)/1 (presenline 2)/19 (ApoE) = predispositie
GEEN diagnostische marker

Neurale schade volgt een karakteristiek patroon =


Vroegste + ergste schade thv. neocortex en entorhinale cortex
Ook grote schade ad. hippocampus (CA1 en CA2)
Overige schade aan:
Cholinerge kernen vd. ventrale voorhersenen die projecteren naar
de cortex = nc. basalis + nc. septalis medialis + diagonale band van
Broca
Amygdala + locus ceruleus + nc. raphe
schade ad. hippocampus + entorhinale cortex veroorzaakt
waarschijnlijk de geheugen gebreken

Er bestaat GEEN oorzakelijke behandeling voor de ziekte van


Alzheimer ENKEL een symptomatische (vb.: cholinesterase
inhibitoren om het verlies van cholinerge bezenuwing tegen te gaan
MAAR kunnen niet voorkomen dat de ziekte erger wordt)
overlevingsduur kan variren afhankelijk vd. leeftijd MAAR meestal
sterven de patinten door andere ouderdomsgebonden
aandoeningen

ZELFTOETS 15 NEURODEGENERATIE- EN REGENERATIE


1. Leg uit wat de volgende termen betekenen en beschrijf kritisch waarom
bepaalde van deze termen niet altijd een precieze betekenis hebben.
a. Neuronale plasticiteit = niet-degeneratieve verandering van
neuronaal systeem (vb.: veranderingen
dendrieten/axonen/synapsen (= aantal/vorm/hoeveelheid) + plaats
van neuronen) vooral tijdens ontwikkeling maar ook bij
regeneratie (vb.: geamputeerde vinger (oa. fantoompijn)+
taxichauffeurs hebben een groter ruimtelijk bereik)
b. Acute en chronische neurodegeneratie =
Acuut = vaak 1 sterke piek in een korte periode (uren-dagen)
Chronisch = mogelijk versch. pieken maar over een zeer
lange periode (maanden-jaren)

EXTRA: MS is zowel acuut als chronisch (= relaps + remission)


c. Secundaire schade (secondary injury) = immuunreactie
veroorzaak bijkomende schade (vb.: stukje kapot weefsel
wegsnijden vergroot de originele schade) vooral microgliacellen
produceren pro-inflammatoire componenten (+ ook andere cellen)

EXAMENVRAAG
d. Axonale regeneratie = hergroeien van axonen OF axonen van
gezonde cellen groeien uit OF gezonde neuronen sturen extra
axonen OF verandering van fenotype/functie

EXTRA: axonale degeneratie = afbreken van axon


e. Neuronale regeneratie = hergroeien van neuronen koepelterm
waaronder axonale regeneratie valt ( omgekeerd is dit niet zo) =
wordt soms ook gebruikt in context van neuroprotectie (i.e.
vermijden van apoptose)

EXTRA: neuronale degeneratie = afbraak van neuron


f. Neurogenese = ontwikkeling van neuronen uit stamcellen vooral
prenataal maar bij op bepaalde plekken id. hersenen gaat die
levenslang (vb.: bulbus olfactorius + hippocampus)
- Bij letsel is er geen neurogenese het axon kan wel
herstellen maar het cellichaam niet (= tegenwoordig wel)
- Ontstaan van neuronen: stamcellen precursorcellen
differentiatie meestal tot astrocyte

EXTRA: gliogenese = ontstaan van gliacellen uit stamcellen


g. Regeneratieve geneeskunde = regeneratieve therapien waarbij
men stamcellen gebruikt ( men kan ook andere methoden
gebruiken dan stamcellen maar bij regeneratieve geneeskunde ligt
de nadruk vooral op stamcellen)
h. Dementie = ernstige progressieve afname van
geheugen-/cognitieve functie die het dagelijkse leven verstoort
overkoepelende term voor een reeks van symptomen

2. Wat zijn de 10 meest frequente oorzaken van dementie?


Ziekte van Alzheimer (60-70%)
Cardiovasculaire aandoeningen
Ziekte van Parkinson veroorzaakt door de medicatie
Ziekte van Huntington
Toxiciteit van drugs/medicijnen (vb.: slaapmiddelen)
Alcoholisme = belangrijkste oorzaak
Ziekte van Creutzfeld-Jakob (= dolle koeien ziekte of prion ziekte)
Aids

Syfilis = vandaag de dag niet meer omdat er antibiotica voor


bestaat
Hersentumoren
Hoofdtrauma
Niet-behandelde diabetes = suiker is toxisch voor bloedvaten DUS
beschadiging bloedvaten ischemie + heel veel micro-infarcten
Schildklier aandoeningen
Tekort aan vitaminen (vb.: vitamine B1 + B6 + B12)
Uitdroging = vaak bij ouderde patinten die niet voldoende drinken

3. Geef 3 klinische en 3 histopathologische kenmerken van volgende ziektes:

Al
zheimer

Pa
rkinson

Klinisch

Geheugenstoornissen

(vb. geen nieuwe info opslaan


maar nog we heel oude herinneringen
kunnen ophalen)

Moeilijkheden met woorden te


vinden/begrijpen

Moeilijkheden met
woordproductie

(vb.: traag/weinig praten kan


leiden tot afasie)

Verandering in persoonlijkheid

(vb.: geen initiatief nemen +


apraxie + apathie)

Rusttremor = in stilstand (itt.


actietremor) regeling
agonisten/antagonisten is gebrekkig

Akinesie = moeilijke initiatie van


beweging

+ bewegen minder

Atrofie cortex

Plakken van bta amylod =


abnormale afbraak van APP die
opgeslagen wordt

Neurofibrillaire kluwen/strengen
(= tau eiwit)

Afname dopaminerge cellen id.


substantia nigra

Rigiditeit

Basale ganglia + pars


compacta
Lewy bodies aanwezig (zie
figuur HC)

H
untington

Erfelijk onderdeel getest door


DNA marker

Hyperkinesie chorea = dansachtige bewegingen die ze niet meer


kunnen onderdrukken

Histopathologisch

Cr
eutzfeldJakob

Rigiditeit

Geheugenverlies = snelle
progressieve dementie

Ataxie = onwillekeurige
bewegingen

Rigiditeit

Striatale neuronen (= putamen


+ nc. caudatus)

= basale ganglia

Astrocytose (=
meer/opgezwollen astrocyten) +
inclusion radius (= fout opgevouwen
eiwitten) + neuronaal radius

Prionenziekte = agressief eiwit


dat andere eiwitten omvormt

Spongioforme veranderingen =
gaatjes thv. de grijze stof die gevuld
zijn CSV (dus geen lucht) door
neuronale degeneratie

Astrocytose (=
meer/opgezwollen astrocyten) +
inclusion radius + neuronaal radius

4. In welke delen van de humane hersenen werd neurogenese bij de


volwassene beschreven?
Bulbus olfactorius
Gyrus dentatus (van hippocampus = subgranulaire zone)
Periventriculaire zone (= rondom de ventrikels) ook ih.
ruggenmerg
hier zitten stamcellen

You might also like