Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting - Neurowetenschappen
Samenvatting - Neurowetenschappen
Samenvatting - Neurowetenschappen
CENTRAAL ZENUWSTELSEL
Inleiding
Telencephalon/hemisfeer:
Oppervlakkig: cortex bestaande uit grijze stof = axonen
Diep:
Witte stof = gemyeliniseerde axonen corpus callosum verbindt
de linker- met de rechterhemisfeer
Ventrikelsysteem = hersenkamers/-holtes
Massas grijze stof = kernen basale kernen/ganglia = motoriek!
Cortex:
Vertoont veel gyri (= windingen) + sulci (= groeven) de grootste sulci:
Sulcus lateralis = groeve tss. de frontale/paritale kwab +
temporale kwab in de diepte van deze kwab ligt de insula =
stukje verzonken cortex
Sulcus centralis = groeve tss. frontale kwab + paritale kwab
Sulcus parieto-occipitalis = groeve tss. paritale kwab +
occipitale kwab
Is onderverdeeld in lobi (= kwabben) met elk een specifieke functie:
Lobus frontalis motoriek
Lobus parietalis sensoriek
Lobus occipitalis zicht
Lobus temporalis gehoor
Lobus limbicus = synthetische lob verbindt de
mediale/mediobasale delen met de frontale/paritale/temporale
kwabben
Diencephalon:
Bevindt zich caudaal vh. telencephalon
Omgeeft het IIIe ventrikel zijwand ervan bevat de thalamus = omgeven
door epithalamus + metathalamus + subthalamus + hypothalamus
Hypothalamus vormt de bodem van de thalamus = belangrijk omdat
hieraan de hypofyse is verbonden (die id. sella turcica ligt)
Hersenstam:
Bestaat uit:
Medulla oblongata: lichtjes verdikte verderzetting vh. ruggenmerg
Pons: brug tss. de 2 cerebellaire helften basaal oppervlak
vertoont groeven die veroorzaakt zijn door de vezels die tss. de pons
en het cerebellum lopen
Mesencephalon: relatief rudimentair stukje hersenstam dat zich
tss. de pons + diencephalon bevindt
Basale zijde vertoont de grote hersenstelen = crus cerebri
Dorsale zijde vertoont 4 kleine verhevenheden = colliculli
vormen samen de lamina quadrigemina (= vierheuvelplaat)
Vormt de oorsprong voor craniale zenuwen III tem. XII komen allemaal
tevoorschijn thv. de hersenbasis met uitzondering van de n. trochlearis
Cerebellum/kleine hersenen:
Hersenvliezen
Lagen vd. hersenen = schedel + epidurale ruimte + dura mater + subdurale
ruimte + arachnodea + pia mater
Dura mater:
Dik buitenste membraan dat 2 functies heeft:
Bescherming CZS tegen trauma
Verbinding tss. veneuze circulatie vd. hersenen en de
systeemcirculatie dmv. holtes/sinussen
Lagen:
Laag die tegen het periost ligt (= periosteaal) bestaat uit
collageen + platte fibroblasten = beperkt tot het cranium
Laag die tegen de mater arachnodea ligt (= meningeaal) = strekt
zich uit over de hele wervelkolom op het einde vormt het zich om
tot het pars duralis vh. filum terminale = verankert het
ruggenmerg ah. sacrum
Projecties:
Falx cerebri:
Inwaarts gerichte projectie thv. de midsagittale sulcus die
reikt vd. crista galli tot de
protuberantia occipitalis interna
Gaat daar over in het tentorium cerebelli = scheidt het
cerebellum/lagere hersenstam vd. voorhersenen/hogere
hersenstam middenhersenen gaan door de enige opening
= incisura tentorii
Falx cerebelli = equivalent vd. falx cerebri maar dan voor het
cerebellum
Diafragma sellae bevindt zich tss. de voorhersenen + fossa voor
de hypofyse
Durale sinussen = holtes tss. de periosteale en meningeale laag
verbinden veneuze circulatie vd. hersenen met de systemische circulatie
Bezenuwing:
Boven het tentorium cerebelli = n. trigeminus
In de fossa posterior = n. vagus (+ n. glossopharyngeus + eerste 3
cervicale zenuwen)
Arachnodea:
Bestaat uit fibroblasten die geordend liggen in een buitenste laag +
onderliggende trabeculae trabeculae verbinden arachnodea met pia
mater + creeren subarachnodale ruimte = bevat CSV + arteries +
venen + zenuwuiteinden
Villi of arachnodale granulaties:
Pia mater:
Delicaat membraan zo sterk als de dura mater/arachnodea MAAR
voorziet suspensie-krachten door zijn sterke adhesie ad. cortex
bevestigen de hersenen ah. cranium
Pia mater vh. ruggenmerg is met het canalis vertebralis op 2 manieren
verbonden:
Ligamentum denticulatum verbinding laterale deel vh.
ruggenmerg
Filum terminale verbinding uiteinde vd. spinale pia mater met
de durazak
Hematomen:
Opstapeling van bloed door een veneuze/arterile bloeding intracraniale
hematomen kunnen zich verplaatsen + op de hersenen drukken waardoor
er hersenschade kan ontstaan = medisch noodgeval omwille vd.
levensbedreigende situatie
Plaatsen:
Subduraal = veneus + tss. de dura mater (meningeale laag) en de
arachnodea
Epiduraal = arterieel + tss. de schedel en de dura mater
(periosteale laag)
Ventrikelsysteem
Laterale ventrikels (telencephalon) 4 delen:
Anterior hoorn = witte massa frontale kwab (voorste wand) + septum
pellucidum en fornix (mediale wand) + hoofd van nucleus caudatus
(laterale wand) + corpus callosum (dak)
Lichaam = thalamus + nucleus caudatus (bodem) gaat over id.
inferior/posterior hoorn thv. het trigonum collaterale
Posterior hoorn = witte massa occipitale kwab (achterste wand) +
gedeeltelijk omgeven door vezels vh. corpus callosum
Inferior hoorn = staart van nucleus caudatus (dorsomediale wand) +
hippocampus (ventrale wand) daalt af tot id. temporale kwab + gaat
naar voor om onder de amygdala te eindigen
IIIe ventrikel (diencephalon) = gevormd door lamina terminalis (voorste wand)
+ thalamus en hypothalamus (laterale wand) communiceert met:
Laterale ventrikels dmv. het foramen van Monro = foramen
intraventricularis (rostraal)
IVe ventrikel dmv. het aquaduct van Sylvius = cerebrale aquaductus
(caudaal)
IVe ventrikel = gevormd door cerebellum en pedunculi cerebellaris superior
(wanden)
Gescheiden vh. cerebellum door het velum medullare
anterior/posterior
Gaat over ih. centraal kanaal MAAR bevat maar weinig CSV omwille vd.
kleine opening grootste deel bevindt zich id. subarachnodale ruimte =
via 2 openingen:
Foramen van Magendie = opening nabij de middelijn vh. velum
medullare posterior
Foramina van Luschka = openingen id. laterale recessi thv.
pontomedullaire junctie
Neurulatie
Sulcus limitans = longitudinale groeve id. wand vd. neurale buis (gevormd
tijdens de 4e week) verdeelt de neurale buis in:
Dorsale vleugelplaat vorming sensorische neuronen
Ventrale grondplaat vorming motorische neuronen
Neurale inductie
Groei vd. neurale buis in dorsoventrale richting wordt genduceerd door 2
eiwitten:
Sonic hedgehog protein activeert vroege embryologische
ontwikkeling vd. notochord + stimuleert later differentiatie van
motor-/interneuronen en grondplaat cellen
Bone morphogenetic protein activeert differentiatie van dorsale
hoorn cellen tot interneuronen + vleugelplaat cellen + neurale lijst cellen
Groei vd. neurale buis in rostrocaudale richting wordt genduceerd door eiwitten
uniek voor:
Voorhersenen = follistatine + noggine + chordine
Achterhersenen = fibroblast groeifactor + retinezuur
deze eiwitten spelen een belangrijke rol id. genexpressie die de
embryologische ontwikkeling regelt (vb.: expressie Hox gen = geregeld door
retinezuur)
Hersenblaasjes + ventrikelsysteem
Da
g
24
26
28
35
Gebeurtenis
Lamina terminalis sluit het rostrale uiteinde vd. neurale buis af (thv.
anterieure neuroporie)
Ontstaan prosencephalon (voorhersenen) + mesencephalon
(middenhersenen) + rhombencephalon (achterhersenen)
Sluiting caudale uiteinde vd. neurale buis (thv. posterieure neuroporie)
Vorming cephalische flexuur tss. mesencephalon + rhombencephalon
Vorming cervicale flexuur tss. rhombencephalong + ruggenmerg
Telencephalische flexuur verdeelt prosencephalon = telencephalon +
diencephalon
Pontine flexuur verdeelt rhombencephalon = metencephalon
(pons/cerebellum) + myelencephalon (medulla oblongata)
Ontwikkeling voorhersenen
Telencephalische hersenblaasjes vormen de cerebrale hemisferen + basale
ganglia groei:
Eerst rostrale uitbreiding vanaf de lamina terminalis daarna caudaal (=
meest prominent)
Telencephalon bedekt het dorsale aspect vh. diencephalon +
mesencephalon + cerebellum
Vorming C-vormige laterale ventrikels = nauw geassocieerd met de
nucleus caudatus + fornix + stria terminalis + plexus chorodeus
Groei van cerebrale cortex is van rostraal naar caudaal = begint id. frontale kwab
+ gaat verder tot de occipitale kwabben snelle ontwikkeling van frontale kwab
begraaft de insula id. sulcus lateralis = volledig bedekt als de temporale kwab
groter wordt (net voor de geboorte)
10
11
Ontwikkeling neuronen/glia
12
13
Synaptogenese
Contact tss. filopodia en doelwit neuron activeert structurele verandering in
pre-/postsynaptische membranen:
Axonale filopodia trekken zich terug vormen zich om tot het
presynaptische membraan (vb.: ontwikkeling synaptische vesikels +
receptoren)
Filopodia op het postsynaptische membraan verdwijnen + worden
verplaatst door dendritische uitsteeksels (vb.: ontwikkeling receptoren +
secundaire boodschappersystemen)
Sulcus limitans
Centraal kanaal
Grondplaat
3. Welke soort neuronen bevindt zich id. grondplaat (of basale plaat) en de
vleugelplaat (of alare plaat) vd. ontwikkelende neurale buis?
Dorsale vleugelplaat vorming sensorische neuronen
Ventrale grondplaat vorming motorische neuronen
4. Wat is de sulcus limitans?
Longitudinale groeve id. wand vd. neurale buis die wordt gevormd tijdens
de 4e week. Het verdeelt de neurale buis in een vleugelplaat en een
grondplaat.
5. Wat is spina bifida en wat is de verklaring voor het ontstaan ervan?
Onvolledige sluiting van posterieure neuroporie of van neurale
wallen id. caudale helft vd. neurale buis waardoor n of meerdere
wervelbogen niet sluiten.
Het kan veroorzaakt worden door een gebrek aan foliumzuur.
6. Waarom mag een lumbale punctie bij een pasgeborene niet op hetzelfde
niveau gebeuren als bij een volwassene?
Tijdens de embryonale ontwikkeling rijkt het ruggenmerg tot ih. sacrum
maar bij de geboorte is dit nog maar L3 en tegen dat men volwassen is, is
dit nog maar L1-L2.
7. Leg uit: de cerebrale cortex vertoont een inside-out ontwikkeling.
Bij de ontwikkeling vd. cerebrale cortex worden de nieuwe lagen
aangemaakt doordat cellen door de vorige laag heen migreren.
8. Wat is het verschil tss. de termen neurulatie en neurogenese?
Neurulatie: vorming neurale buis
Neurogenese: aanmaak neuronen
9. Vul in:
a. Primair hersenblaasje dat id. loop vd. ontwikkeling niet verder
opdeelt: mesencephalon
b. Stadium vd. embryonale/foetale ontwikkeling waarna de aanleg van
nieuwe neuronen zo goed als stilvalt: einde 2e trimester
c. Embryonale structuur waaruit alle perifere neuronen ontstaan:
neurale lijst
d. Derivaten vh. metencephalon: pons + cerebellum
15
16
Wervelkolom
17
Rond + smal
T2-T6
C1-C4
BOVEN
T6
L1-L2
Sulcus intermedius
Dorsale nucleus van
Grote ventrale
L3-S3
T6-
ONDER
T6
S3 >
Cervicale niveaus:
Grote funiculi door stijgende gevoelsbanen ( ) + dalende motorische
banen ( )
Funiculus posterior = gescheiden door sulcus intermedius posterior in
fasciculus gracilis + fasciculus cuneatus
Lagere cervicale ruggenmerg = verdikt voor bezenuwing van bovenste
ledematen
Thoracale niveaus:
18
Lumbale niveaus:
Grote dorsale/ventrale hoorns (en dus rel. weinig witte stof) grote
ventrale hoorn thv. intumescentia lumbalis door motorneuronen vd.
onderste ledematen
Fasciculus gracilis heeft de vorm ve. boemerang
L1-L2 hebben nog een laterale hoorn + prominte dorsale nucleus van
Clarke
Sacrale niveaus: kleine hoeveelheid witte stof (= hoe meer caudaal, hoe kleiner
de funiculi) dikke grijze commissur ih. centrum
Coccygeale niveaus sacrale niveaus MAAR met een kleinere diameter
Z
Lamina van Rexed = 9 lamina die van vanaf de dorsale hoorn richting de
ventrale hoorn genummerd worden zijn wel moeilijk te detecteren
Ruggenmerg banen
Er zijn 3 soorten banen aanwezig:
Intersegmentale banen = projecteren rostraal/caudaal id. propriospinale
tractus (= omgeeft de centrale grijze stof) cordineren versch.
spiergroepen die reflexen regelen
Stijgende banen
Bevatten sensorische info voor de thalamus/cerebellum/hersenstam
(vb.: cutane + pijnlijke + thermale + kinestetische stimuli)
Meeste stijgende banen bevatten sensorische informatie van
meerdere modaliteiten + meeste modaliteiten gebruiken ook
meerdere banen
VOORBEELDEN posterior kolom-mediaal lemniscaal systeem +
anterolateraal systeem + spinocerebellaire pathway
Dalende banen bevatten info vd. cerebrale cortex/hersenstam voor het
ruggenmerg = uitvoeren van motorische taken OF modulatie van
sensorische transmissie
Funiculus posterior:
Bevat de posterior banen die bestaan uit 2 gemyeliniseerde banen:
Fasciculus gracilis = middelste eindigt id. nucleus gracilis id.
medulla oblongata
Fasciculus cuneatus = buitenste eindigt id. nucleus cuneautus
id. medulla oblongata MAAR is slechts aanwezig id. segmenten C1T6 (itt. de fasciculus gracilis)
19
Anterolateraal systeem:
Verzameling van vezels dit richting de hersenen gaat doorheen het
anterior deel vd. funiculus lateralis axonen steken de middellijn over via
commissura anterior alba richting de funiculus lateralis = eindigen id.
hersenstam
Vier groepen vezels:
Tractus spinothalamicus: overdracht van pijn/temperatuur MAAR
de neuronen reageren niet enkel op schadelijke stimuli omwille van
hun uitgebreide dendritische vertakkingen waardoor ze zowel
cutane als nociceptieve modaliteiten overbrengen meeste
neuronen reageren wel sterker op pijnlijke stimuli dan op cutane
stimuli
Tractus spinoreticularis (naar reticulaire formatie)
Tractus spinomesencephalicus:
1. Projectie naar periaqueductale grijze stof (PAG) = bevat hoge
concentraties endorfine (= controleert pijn)
2. Projectie naar nuclei id. pons/medulla oblongata
3. Projectie naar dorsale hoorn vh. ruggenmerg activatie
enkefalinerge neuronen id. substantia gelatinosa = regulatie
pijngevoeligheid
Tractus spinotectalis: controleert reactie vh. lichaam op visuele
stimuli (id. colliculus superior)
Tractus spinocerebellaris:
Proprioceptie = bewust zijn van positie/beweging deze info (= lengte +
spanning + positie van spieren) wordt overgedragen vd.
spieren/gewrichten naar het cerebellum:
Informatie die naar het cerebellum wordt verzonden = ONBEWUST
ervaren (itt. tot de proprioceptieve informatie die via de funiculus
posterior-mediale lemniscus wordt verzonden)
Overdracht via 3 tracti:
Tractus spinocerebellaris anterior/posterior info
onderlichaam
Tractus cuneocerebellaris info bovenlichaam
zijn alle 3 afkomstig van secundaire neuronen die een input
ontvangen van receptoren id. spieren/gewrichten
20
21
22
Cornu
posterior
medullae
Funiculus lateralis
Cornu laterale
medullae
spinalis
Cornu anterior
medullae spinalis
Canalis centralis
Funiculus anterior
Fissura mediana
23
cutane/kinesthetische/proprioceptieve info
6. Wat versta je onder de term somatotopie?
Overeenkomstige ligging van gebieden vh. lichaam met punten ih. CZS.
7. In welke gedeelten vh. ruggenmerg is een laterale hoorn (of cornu laterale
of inter-mediolaterale celkolom) aanwezig?
Van T1-L2
8. Wat is het verschil tss. het spinothalamische/anterolaterale systeem en het
dorsale strengsysteem?
9. Als gevolg ve. auto-ongeval heeft een patint een hemisectie vh.
ruggenmerg op niveau T7 rechts. Welke sensorische en motorische
uitvalsverschijnselen verwacht je (links/rechts/ bovenste lidmaat/onderste
lidmaat)?
Geen probleem bovenste lidmaat
OL links = verlies van nociceptieve stimulatie + verlies motoriek
OL rechts = verlies mechanoreceptieve stimulatie
10.Vul in:
1. Structuur die de conus medullaris vh. ruggenmerg met het onderuiteinde
vh. wervelkanaal verbindt: filum terminale
2. Bij de volwassene bevindt het onderuiteinde vh. ruggenmerg zich thv.
wervellichaam: L1-L2
3. Baan of banen die ah. cerebellum informatie bezorgt (bezorgen) over
onder meer de spanningstoestand van spieren en de positie vd. onderste
ledematen: spinocerebellaire tractus anterior/posterior
4. Axonenbundel of baan die ontstaat na synaps in nuclei gracilis en
cuneatus: mediale lemniscus
5. Pijn- en temperatuurzin worden in het ruggenmerg vervoerd via: tractus
spinothalamicus
24
Arachnodea
Dura mater
Plexus venosus
vertrebalis interna
anterior
Anulus fibrosus
Nucleus pulposus
Wervellichaam
Ligamentum
denticulatum
Fila radicularia
anterior
25
26
27
Longitudinale organisatie
28
Pons
Vormt een brug tss. de cerebrale cortex + de cerebellum = neuronen id. pons
ontvangen inputs vh. cerebrum en sturen dit door naar het cerebellum (
groeven zijn zichtbaar):
Vezels komen van nucleus pontinus steken de middellijn over
om de pedunculus cerebellaris medius te vormen
Pedunculus cerebellaris medius = doorboord door n. trigeminus (thv.
laterale kant vd. pons)
Pontomedullaire junctie = oorsprong van versch. craniale zenuwen:
N. abducens + tractus pyramidalis afkomstig vd. sulcus pontinus
inferior (= meest mediaal)
29
Mesencephalon/middenhersenen
30
Pons
31
Mesencephalon
Interne structuren ZIE FIG. 5.24/5.25 p. 159-160 MN:
Aqueductus = omgeven door periaqueductale grijs (PAG)
Verband tss. niveaus + inhoud tegmentum:
Inferior colliculus = laterale/mediale lemnisci + pedunculi
cerebellares superioris + tractus tegmentalis centralis + fasciculus
longitudinalis medialis
Superior colliculus = nucleus ruber + substantia nigra +
oculomotorius nucleair complex
Tectum/lamina quadrigeminalis = bestaat uit de superior/inferior colliculi:
Colliculus inferior = gehoor tonotopie vd. cochlea + lokalisatie
geluid
Afferent van cochleaire nuclei/nuclei olivaris superior via laterale
lemniscus
Efferent naar nucleus geniculatus medialis + primaire auditieve
cortex
Colliculus superior = zicht beweging/perifere objecten
detecteren + beweging ogen bijhouden
Afferent van retina + primaire visuele cortex
Efferent naar visuele nuclei id. thalamus
Pedunculus cerebellaris superior:
Caudale middenhersenen pedunculus wordt omgeven door de
laterale/mediale lemniscus + tractus tegmentalis centralis
Rostrale middenhersenen decussatie vezels + stijging naar
nucleus ruber:
1/3e eindigt id. nucleus ruber
2/3e gaat verder naar de ventrolaterale thalamus + motorcortex
Periaqueductale grijs (PAG) = dichtopeengepakte cellen die het aqueductus
omgeven
Bevat:
Clusters van neuronen die serotonine/enkefaline/endorfines/
gebruiken
Opiaatreceptoren verwerken van nociceptieve informatie
projecteert naar specifieke delen vd. reticulaire formatie = belangrijk
omdat zij nociceptieve transmissie id. dorsale hoorn reguleren
Reticulaire formatie: extensief netwerk van neuronen (in slecht
gedifferentieerde kernen) = verspreid over het tegmentum vd.
hersenstam:
Plaats ih. centrale deel vd. hersenstam controle/integratie van
informatie van versch. hersenregios = sensorische + viscerale +
limbische functies
NIET topografisch georganiseerd verspreide stijgende/dalende
uitlopers die alle niveaus vd. neuroaxis benvloeden
Speelt een cruciale rol id. controle van autonome functies +
modulatie van pijn en spierreflexen + regulatie van
bewustzijn/slaap/ontwaken
32
Nucleus ruber:
Bevindt zich dorsaal vd. substantia nigra omgeven door vezels vd.
pedunculus cerebellaris superiores + tractus tegmentalis centralis
Pathways:
Ontvangt afferenten vd. motorcortex + stuurt efferenten naar de
ventrale hoorn via tractus rubrospinalis
Ontvangt afferenten vd. diepe cerebellaire nuclei + stuurt efferenten
naar nucleus olivaris inferior via tractus tegmentalis centralis
nucleus ruber maakt deel uit ve. groter netwerk van feedforward/backward pathways betrokken bij motorische controle
Laesies veroorzaken tremor + ataxie id. contralaterale lichaamshelft
Substantia nigra:
Bevindt zich id. rostrale helft vd. middenhersenen vormt dikke nucleus
Bestaat uit 2 lagen:
Ventrale pars reticulata afferenten naar colliculus superior +
thalamus
Dorsale pars compacta afferenten naar basale ganglia + gebied
vd. voorhersenen betrokken bij sensorimotorische integratie en
andere aspecten van motorische controle = dopaminerge neuronen
Dopaminerge neuronen degenereren bij de Ziekte van Parkinson
rigiditeit + rusttremor + moeilijkheden met initiatie van bewegingen
Crus cerebri = grote bundels corticofugale vezels naar pons + medulla
oblongata + ruggenmerg:
Corticospinale vezels (centraal) = afkomstig vd. motorische/paritale
corticale gebieden vermengen zich met de pyramidale tracti id.
pons/medulla oblongata
Corticobulbaire vezels (centraal) dalen ook af via de crus cerebri MAAR
verlaten deze dan om te eindigen in specifieke nuclei op versch. niveaus
vd. hersenstam meestal motorische kernen die de
ogen/mond/gezicht/tong/larynx bezenuwen
Corticopontine vezels (lateraal/mediaal) dalen enkel af tot id. pons
Organisatie cerebellum
Cerebellum heeft GEEN controle over beweging + GEEN directe controle over de
spieren MAAR toch speelt het een belangrijke rol in vrijwillige
beweging/houding/spiertonus/evenwicht
FEEDBACK gebruikt sensorische informatie om gedrag te begeleiden =
moment-per-moment (vb.: draad door het oog ve. naald steken
beweging wordt begeleidt door tactiele + proprioceptieve + visuele
informatie die naar het cerebellum wordt gestuurd)
FEEDFORWARD steunt op de ervaring ve. persoon om de noden vh.
motorisch systeem in te schatten = begint de beweging voordat de
feedback beschikbaar is (vb.: een mug meppen beweging moet snel
genoeg zijn en sensorische begeleiding zou dit belemmeren)
schade ah. cerebellum onderbreekt de gang/evenwicht/uitvoering van precieze
bewegingen omdat het invloed heeft op de precisie/timing ervan = ataxie:
Dysynergie: niet in staat zijn de gewrichten samen te bewegen (1 voor 1)
Dysmetrie: geen goede cordinatie van bv. de hand, arm, vinger,
33
Cerebellum = grootste structuur id. fossa cranialis posterior zit vast ad.
hersenstam via 3 bundels:
Pedunculi cerebellaris superioris
Pedunculi cerebellaris medialis
Pedunculi cerebellaris inferioris
Cerebellaire cortex bestaat uit:
Groeven: folia (= gyri) + 2 grote fissuren (= fissura
prima/posterolateralis) verdelen het cerebellum in lobus
anterior/posterior/flocculonodularis (voor elke helft)
Onderdelen
Twee hemisferen
Vermale regio = vermis ligt op de middellijn
Paravermale regio ligt aan beide kant vd. middellijn (naast de
vermis)
Corticale mantel rust op de arbor vitae = dense bundel gemyeliniseerde vezels
die de cerebellaire cortex verbindt met de diepe cerebellaire nuclei + hersenstam
nuclei
Diepe cerebellaire nuclei = nucleus
fastigii/globosus/dentatus/emboliformis of interposus
Bijna alle cerebellaire efferenten nemen oorsprong id. diepe cerebellaire
nuclei + ontvangen meestal afferenten vd. cerebellaire cortex maar soms
ook daarbuiten
34
Flocculus
Decussatio
pyramidum
5. Vul in:
a. Nc. ruber bevindt zich in het mesencephalon ter hoogte van
colliculus superior.
b. Grootste diepe kern van het cerebellum: nucleus dentatus
c. N. hypoglossus treedt aan de ventrale zijde van de medulla
oblongata naar buiten tussen de oliva en pyramis.
35
36
37
38
MOTORISCH
Kieuwboog spieren
Gladde spieren *
SENSORISCH
Visceraal + smaak
Somatisch **
Hersenstam
Olfactorius (I)
Opticus (II)
Oculomotorius
(III)
Trochlearis
(IV)
Oogspieren
Nucleus motorius
III
Oogspieren
Nucleus motorius
IV
Facialis
(VII)
Vestibulocochle
aris (VIII)
Glossopharynge
us
(IX)
Vagus
(X)
Mesencephalon
Gelaat
3 nuclei ***
Oogspieren
Nucleus motorius
VI
Pons
Pons
Mimische spieren
Nucleus motorius
VII
Speeksel-/traanklier
Nucleus salivatorius
superior
Smaak
Nucleus tractus
solitarius
Pons
Pons
Pharynx
Larynx + pharynx
Speekselklier
Nucleus salivatorius
inferior
Viscera
Nucleus ambiguus
Nucleus dorsalis X
Nucleus ambiguus
Accessorius
(XI)
Tongspieren
Nucleus motorius
XII
* = parasympatisch (visceromotorisch OF secretomotorisch)
** = nociceptie + temperatuur + mechanoreceptie
Hypoglossus
(XII)
Mesencephalon
Kauwspieren
Nucleus motorius V
Trigeminus
(V)
Abducens
(VI)
Pupil + lens
Nucleus van EdingerWestphal
Smaak
Nucleus tractus
solitarius
Viscera
Nucleus tractus
solitarius
Medulla
oblongata
Medulla
oblongata
Medulla
oblongata
Medulla
oblongata
*** =
14.Het gedeelte van n. accessorius dat zich in de posterior halsdriehoek
bevindt is sensu strictu geencraniale zenuw. Leg uit.
Tastzin + diepe
gevoeligheid
Dunne of dikke
vezels
Perifeer
ganglion
1e relay station
Kern
Baan
bestaande uit axonen
van 2e orde neuronen
Decussatio (+
niveau)
Spinale zenuw
Dikke
Nucleus
cuneatus/gracilis
Ganglion
trigeminale/
semilunare/van Gasser
Mediale lemniscus
lemniscale decussatie
Dikke
Dorsale
wortelganglion
N. trigeminus
VPL
Lemniscus
trigeminalis
VPM
Pijn +
temperatuur
Dunne of dikke
vezels
Perifeer
ganglion
1e relay station
Kern
Baan
bestaande uit axonen
van 2e orde neuronen
Decussatio (+
niveau)
Spinale zenuw
N. trigeminus
Dunne vezels
Dunne vezels
Dorsale
wortelganglion
1e synaps = dorsale
wortel
Thalamus (+ PAG +
reticulaire formatie)
Spinale kern
(medulla oblongata +
pons)
Tractus
spinothalamicus
Commissura alba
Ganglion
trigeminale
Tractus
trigeminothalamicus
Decussatie pas in
tractus naar VPM
Thalamus:
Centrum vh. diencephalon = neemt deel id. vorming vh. III e ventrikel (1/3e
laterale wand) + laterale ventrikels in 80% vd. bevolking bestaat er een
brug tss. de 2 thalami = massa intermedia of adhesio interthalamica
Lamina medullaris interna verdeelt de thalamus in
anterior/mediaal/lateraal deel
Lateraal deel = verder verdeeld dorsaal + ventraal deel
Caudaal deel thalamus omkapseling niet-specifieke nuclei =
intralaminaire nuclei
Belangrijke rol in motorische/sensorische/limbische/vegetatieve functies
Afferenten van ruggenmerg + hersenstam + cerebellum + basale
ganglia + neocortex
Efferenten naar neocortex
nuclei worden geclassificeerd volgens hun
Ventroposterolat
erale (VPL)
Ventroposterome
diale (VPM)
Laterale
geniculaire (LGN) *
Mediale
geniculaire (MGN) *
Sensorische
relay nuclei
Corticale projecties
Sensorische relay nuclei = somatosensorische + auditieve
+ visuele + gustatoire systemen projecties naar primaire
sensorische cortices
Motorische relay nuclei = info van cerebellum + basale
ganglia projecties naar specieke corticale gebieden
Associatie nuclei = multimodale informatie projecties
naar verspreide associatiegebieden id. frontale/paritale
kwabben
Niet-specifieke nuclei projecties zijn diffuus + aspecifiek
MAAR ze spelen wel een belangrijke rol in aandacht
Intrinsieke nuclei projecties blijven binnen de thalamus
Functies
Locatie
Afferent
Dorsale
streng nuclei
Spinale
kern V
Hoofdkern
V
Retina
Colliculus
inferior
Efferent
Functie
Postcentrale
gyrus
Somato
sensorisch
Postcentrale
gyrus
Primaire
visuele cortex
Primaire
auditieve cortex
Somato
sensorisch
Visueel
Auditie
f
* = LGN + MGN bevinden zich ad. zijkanten vd. caudale pool vd.
thalamus (= ventraal vd. nc. pulvinares) LGN bestaat uit 6 lagen
+ MGN heeft ook lagen maar die zijn niet zichtbaar omdat de
interlaminaire banden niet gemyeliniseerd zijn
Hypothalamus + fornix
Hypothalamus = zeer klein deel vd. hersenen MAAR wel een zeer
belangrijk deel buiten de neocortex is er geen ander deel vd.
hersenen betrokken bij zoveel versch. functies:
Behoud van homeostase regulatie voedselopname + water/elektrolyte
balans + lichaams-temperatuur + bloeddruk
Regulatie slaap- en waakcyclus + reproductief gedrag + maternaal gedrag
+ reactie op stresserende factoren
groot bereik dankzij het groot aantal verbindingen met het CZS +
neurohormonale controle vd. hypofyse
1.
2.
3.
4.
Cortex telencephalon
Extra:
Twee klassen cortex:
Allocortex: primitieve 3-lagige cortex thv. de hippocampale
formatie (archicortex) + olfactorische cortex (paleocortex)
Neocortex: 6-lagige cortex thv. de rest vh. telencephalon
Celtypes cortex:
Pyramidale cellen: groot piramidevormig cellichaam met
prominente apicale dendriet + kleine basale dendrieten + 1 basaal
axon = efferenten vd. cerebrale cortex
Granulaire cellen: klein stervormig cellichaam met kleine uitlopers
2 soorten:
Doornige granulaire cellen = excitatie
Niet-doornige granulaire cellen = inhibitie
Regios van Brodmann: regionale verschillen ih. laminaire patroon vd.
cerebrale cortex = basis voor onderverdeling ervan cytotectonische
kaart van 47 regios waarbij elke hersenregios een specifieke functie
voorstelt
1.
2.
3.
4.
Projectievezels:
Vezels verlaten de cerebrale cortex dalen af naar subcorticale structuren
(vb.: thalamus + basale ganglia + hersenstam + ruggenmerg)
Vezels dalen doorheen corona radiata + capsula interna corticostriate/thalamische axonen eindigen in hun doelen = hele cortex is verbonden
met de thalamus
Vezels dalen verder doorheen diencephalon = crus cerebri naar het
mesencephalon
Groot deel vezels eindigen id. colliculus superior/inferior + nuclei pontine
(corticopontine vezels) + sensorische/motorische nuclei vd. craniale
zenuwen (corticobulbaire vezels) enkel de tractus corticospinalis blijft
nog over
Fibrae arcuatae
Fasciculus longitudinalis
superior
Corona
radiata
Capsula externa
Nucleus lentiformis
Fasciculus
uncinatus
Fasciculus longitudinalis
superior
Corona radiata
Corona
radiata
Capsula interna
(putamen)
Basale ganglia
Nucleus caudatus
Striatum
Corpus striatum*
Putamen
Basale ganglia
Nucleus lentiformis
Globus pallidus
Nucleus subthalamicus
Nucleus accumbens
Substantia nigra + ventrale tegmentale regio
* = sensorimotorische integratie belangrijke rol in bewegingsbeperkende
aandoeningen (vb.: Parkinson)
Limbische structuren
Subiculum
Cortex entorhinalis
1. Welk
2. Wat betekent de term area van Brodmann? In welke zin kan je deze term
vergelijken met de term lamina van Rexed?
Indeling vd. cerebrale cortex volgens verschillen in functionaliteit,
dit volgt uit verschillen in cytoarchitectuur.
5. Welke termen horen (het best) bij elkaar (voor sommige termen is er
mogelijk een dubbele match):
1
0
Adhaesio interthalamica
Fornix
Forceps major
Hippocampus
Neocortex
Nucleus accumbens
Grijze stof
Corpus callosum
3-lagige cortex
Insula
Epifyse
Colliculus superior
Diencephale
structuur
Capsula interna
Commissurale
structuur
6. Vul onderstaande coronale en horizontale doorsneden in:
Corpus callosum
Septum pellucidum
Claustrum
Putamen
Nucleus lentiformis
Globus pallidus
IIIe ventrikel
Capsula interna
Nucleus caudatus
(cauda)
Lateraal ventrikel
(cornu temporalis)
Fornix
Hippocampus
Gyrus dentatus
Corpus callosum
Septum pellucidum
Putamen
Claustrum
Globus pallidus
IIIe ventrikel
Insula
Capsula extrema
Thalamus
Capsula externa
Nucleus caudatus
(cauda)
Capsula interna
Lateraal ventrikel
(cornu occipitale)
Corpus callosum
(splenium)
Zintuigen
Sensorile banen
Spinale
ganglia
Somatosensorile banen
Ruggenmerg (pijn +
temperatuur)
Hersenstam (tast + druk)
Thalamus
(VPL/VPM)
Corte
Tractus trigeminothalamicus:
1. Cutane informatie vh. gezicht/mond = overgebracht via n. trigeminus naar
de hoofdkern + spinale kern vd. n. trigeminus hun axonen steken de
middellijn over + stijgen op als de tractus trigeminothalamicus
ventralis
2. Eindigt in VPM nucleus (thalamus) via capsula interna primaire
somatosensorische cortex
Tractus tegmentalis
centralis
Gustatorische
Ganglia craniale
zenuwen
banen
Hersensta
m
(NTS)
Thalamus
(VPMpc)
Corte
Bezenuwing smaakknoppen:
Anterior 2/3e tong:
N. lingualis (V) somatosensorische informatie
Chorda tympani (VII) gustatoire informatie (oa. voorste
filliforme papillen)
Olfactorische banen
Corte
Bulbus
Tractus olfactorius
Stria olfactorius
Stria olfactorius
Septale regio +
hypothalamus
Laag I olfactorische
Reproductie +
voeden/drinken +
maternaal/agressief
Auditieve banen
Lemniscus
Brachium
Hersenstam (NCV/NCD)
Colliculus
Thalam
Spiraal
Cortex
Hersenstam (nc. olivaris
inferior
us
ganglion
superior)
Colliculus
(MGN)
Colliculus superior/inferior:
Ontvangen efferenten van auditieve relais id. lagere hersenenstam:
Colliculus inferior primaire mesencephalische relay voor
toonhoogte + luidheid
Colliculus superior = bestaat uit een oppervlakkige visuele regio +
multimodale kern (= enkel de kern neemt deel id. auditieve functies)
Colliculus inferior = verdeelt in 3 delen obv.
cytologie/verbindingen/functies:
Centrale nucleus directe/tonotopisch georganiseerde projecties
van cochleaire nuclei + superior olivair complex = neuronen die
reageren op hoge frequenties bevinden zich oppervlakkiger dan
neuronen die reageren op lage frequenties
Externe nucleus + pericentrale nucleus = vormen een riem
rond de centrale kern ontvangen projecties vd. centrale nucleus +
nuclei cochlearis + primaire/secundaire auditieve cortices +
paritale cortex = akoestikomotorische reflexen
Diepe lagen vd. colliculus superior ontvangen efferenten vd. riem regios +
delen van nc. periolivaris + auditieve cortex + dorsale kolom kernen +
frontale oogvelden = auditieve/ visuele/somatosensorische informatie die
bijdragen ad. reflexieve aanpassing van hoofd/nek door tractus
tectospinalis
Visuele banen
Tractus
geniculocalcarinus
Middenhersen
Thalam
Bipolaire
Ganglioncellen
Cortex
cellen
us
(retina)
(retina)
(LGN)
Nucleus
Colliculus
suprachiasmaticus
Visueel systeem bestaan uit een groot aantal onderling verbonden
hersenregios = analyseren visuele informatie:
Visuele perceptie van vorm + kleur + beweging + diepte
meerdere corticale regios id. occipitale/temporale/paritale kwab
Begeleiding oogbewegingen + directe veranderingen in visuele
aandacht colliculus superior + specifieke delen vh. motorsysteem
Pupillaire reflexen hersenstam
Diurnaal ritme hypothalamus
Retinale projecties:
Primaire visuele pathway = disynaptische retinogeniculostriate
pathway:
Ganglioncellen projecteren naar nc. geniculatus lateralis (LGN)
id. thalamus projecteert op zijn beurt naar de primaire visuele
cortex (= id. sulcus calcarinus)
meer caudale laesies produceren meestal GEEN complete
hemianopsie door uitgebreide uitstralingen = bijna nooit door 1
laesie getroffen
A = blindheid rechteroog
B = bitemporale heteronieme
hemianopsie
C = linkse homonieme hemianopsie
D = superior kwadrantische anopsie
E = inferior kwadrantische anopsie
waarbij de macula gespaard is
Parvocellulaire
Magnocellulaire
neuronen
neuronen
Kleinere receptieve
velden
Kleurenselectief
Aanhoudende reactie
op lichtflits
Gedetailleerde visuele
discrimiatie
Kleurenzicht
Grotere receptieve
velden
Niet kleurenselectief
Transinte reactie op
lichtflits
Detectie/analyse van
bewegende objecten
P-cellen
M-cellen
Kleinere receptieve
Grotere receptieve
velden
velden
Kleine cellichamen
Grote cellichamen
opeengepakt in fovea
verspreid door retina
Grote dendritische
Kleinere dendritische
velden integratie
velden
visuele informatie van
groot deel vd. retina
Projecteren naar
Projecteren naar
parvocellulaire lagen
magnocellulaire lagen
Ongevoelig voor
Gevoelig voor kleuren
kleuren
Langdurige reacties
Korte reacties
Verwerken van
Visuele scherpte
beweging
Thalamus
Sensorile cortex
Celtypen:
Columnaire organisatie:
Corticale neuronen liggen verdeeld in verticale kolommen
Corticale kolom = verwerkingsmodule die zich bevindt tss. specifieke
sets van input en output verbindingen complex omdat versch.
inputs/outputs gentegreerd kunnen worden
Neurotransmitters:
Corticale neuronen bevatten
Inhiberende neurotransmitters (vb.: GABA in niet-stekelige
granulaire cellen)
Exciterende neurotransmitters (vb.: glutamaat + aspartaat in
pyramidale en stekelige granulaire cellen)
bevat ook neuropeptiden (vb.: cholecystokinine + vasoactief
intestinaal polypeptide + neuropeptide Y + somatostatine +
substantie P + corticotropine-releasing factor)
Andere neurotransmitters id. cortex zijn afkomstig van neuronen die verder
verwijderd zijn moduleren activiteit van andere neurotransmitters:
Nc. raphe = serotonine projecties naar corticale lagen III/IV =
verscherpen sensorische processing door de cerebrale cortex (+ een
rol in slaap en pijn)
Locus ceruleus = noradrenaline
Slaap-waak cyclus
Projecties naar diepere corticale lagen modulatie van
corticale output
Basale nucleus van Meynert = ACh degenereert bij de ziekte
van Alzheimer
Somatosensorile cortex
Posterior deel vd. SI cortex (regios van Brodmann 1/2) projecteert naar de
(pre)motorcorter (regios van Brodmann 4/6) zenden feedback naar
regios van Brodmann 1/2/3a = verbindingen tss. topografisch
overeenkomstige regios in sensorische + motorische cortex
Tactiele informatie kan de efferente signalen vd. motorcortex kan
moduleren (vb.: sturing handen wnnr. men een voorwerp vasthoudt)
Gustatorische cortex
Olfactorische cortex
Tuberculum olfactorius:
Bevindt zich op het ventrale oppervlak vd. voorhersenen = mediaal
vd. stria olfactorius lateralis bestaat uit 3 slecht zichbare lagen
Gemotiveerd gedrag wordt waarschijnlijk hierdoor veroorzaakt
Cortex piriformis:
Grootste onderdeel = vormt het dorsomediale oppervlak vd.
temporale kwab nabij zijn aanhechting ad. frontale kwab
Projecteert naar alle delen vd. primaire olfactorische cortex + ook
naar de hypothalamus/laterale preoptische regio/mediodorsale
nucleus vd. thalamus/regio van Broca/smaakregios id. insula +
orbitofrontale cortex
Amygdala:
Olfactorische projecties vd. peryamygdalode nucleus naar de
amygdala proper = voorzien een weg voor reuk om
viscerale/emotionele reacties te benvloeden
Corticomediale amygdalode nucleus projecteert naar
reproductie-verwante regios id. anterior hypothalamus
Cortex entorhinalis:
Meest caudale deel = gelegen ih. rostrale deel vd. gyrus
parahippocampalis heeft een transitionele cytoarchitectuur (=
zowel paleo- als neocortex)
Projecteert naar:
Cortex orbitofrontalis = anatomisch substraat voor
smaakperceptie
Hippocampus = anatomisch link voor assocatie tss. geur +
geheugen
Dorsale mediodorsale nucleus vd. thalamus naar cortex
orbitofrontalis = geurprojectie naar secundaire olfactorisch
regio id. orbitofrontale cortex passeert WEL via de thalamus
MAAR dit is niet zo belangrijk omdat het zo klein is
Auditieve cortex
Visuele cortex
Visuele cortex neemt volledige occipitale kwab + groot deel vd.
temporale/paritale kwabben in cerebrale cortex bevat minstens
25 afzonderlijke regio's die zich enkel bezig houden met visuele
verwerking (= 40% vd. cerebrale cortex is betrokken bij visuele
perceptie)
Striate cortex = primaire doel van LGN dus wordt het ook de
primaire visuele cortex (VI) genoemd (= ligt aan beide oever vd.
sulcus calcarinus + bevat volledige topografische kaart van
contralaterale visuele veld)
Neuronen beantwoorden niet goed aan circulaire vlekken licht op de retina
MAAR eerder aan rechthoekige stimuli met licht-donker rand reactie
varieert in functie van orintatie licht-donker rand + ieder neuron heeft
een voorkeur voor een bepaalde orintatie:
Simpele cellen (laag IV) = corticale neuronen die antwoorden aan
stationaire lichtstrepen bij verkozen orintatie reactie hangt af
van convergerende input van LGN = receptief veld neemt
aangrenzende lineaire delen in vh. visueel veld
Andere neuronen ontvangen convergerende input van populaties
simpelecellen die antwoorden aan aangrenzende delen vh. visueel
veld:
Complexe cellen = hebben veel grotere receptieve velden
specifiek voor orintatie EN richting (i.e. lichtstrepen met een
bepaalde orintatie die ie. bepaalde richting bewegen)
Hypercomplexe cellen = zeer specifiek voor een bepaalde
orintatie worden genhibeerd als lichtstreep groter is dan
een bepaalde lengte
Magnocellulair
Parvocellulair
Extratriate cortex
(VII)
VIII
MT
Posterior
paritale
cortex
VIV
Inferior
temporale
cortex
1.
2.
3.
4.
Beschrijf de verwerking van tastprikkels vanaf de huid van het been en het
gezicht en geef aan waar er verschillen zijn.
ZIE FIG 7.9 p. 209 MN
Trigeminothalamische pathways tastprikkels vd. huid vh. gezicht:
Via de n. trigeminus
Naar de hoofd sensorische nucelus + rostrale deel vd. spinale
trigeminale nucleus
Eindigt id. VP
Leg uit afkeer voor een bepaalde smaak kan ontstaan door een enkele
ervaring met een smakelijke substantie die onaangename gevolgen
teweeg brengt.
(vb.: straling + chemotherapie iets standaard eten voor
eerdere maaltijd)
Verschillen:
Projecties naar de hersenen zijn volledig ipsilateraal.
Geurinformatie gaat naar de cortex zonder de thalamus te passeren.
De primaire olfactorische cortex is een 3-lagig paleocortex ipv. een
6-lagige neocortex.
Het olfactorische systeem is sterker gentegreerd met het limbische
systeem dan andere sensorische systemen.
6. Wat is het functioneel gevolg (wat betreft stoornissen in deze banen) van
het feit dat de meeste banen van de cochleaire nuclei naar de cortex
bilateraal verlopen?
ZIE FIG 8. 14 p. 235 MN
Vanaf dat de axonen de ruggenmerg binnentreden verloopt het
bilateraal schade hieraan veroorzaakt wel gehoorsverlies MAAR je
kan wel nog steeds horen aan beide oren
A: linker homonieme
hemi-anopsie rechter
optische baan
B: rechter homonieme
hemi-anopsie linker
optische baan
C: heteronieme bitemporale
hemi-anopsie chiasma
opticum
D: heteronieme binasale
hemi-anopsie
perichiasmale gebieden
LINKS
RECHTS
Anterolateraal/spinothalamisch + trigeminothalamisch
systeem geleiden pijn
Thermonocireceptoren:
Warmtereceptoren activeren bij T > 42 C zeer hoge temperaturen =
TRPV-kanalen:
TRPV1 = geactiveerd bij T > 42 C ook door lage pH + capsaicine
TRPV2 = enkel geactiveerd bij T > 50 C
Koudereceptoren activeren bij T < 16 C zeer lage temperaturen = 2
andere TRP-kanalen:
TRPM8 = geactiveerd door koele stimuli menthol
TRPA 1 = geactiveerd bij intense koude stimuli mosterdolie
Actiepotentialen bereiken presynaptisch membraan = activeren Ntype spannings-gebonden Ca2+-kanalen die ook geblokkeerd kunnen
worden door medicijnen vrijzetting van neurotransmitters =
Snelle componenten = glutamaat reageert met AMPA/NMDA receptoren
Trage componenten =
Glutamaat reageert met mGluR
Neuropeptiden (vb.: substantie P + CGRP) reageren met NK1 +
CGRP-R
versch. peptiden laat functionele plasticiteit van
pijntransmissie toe = bepaalt door AP:
Neuropeptiden = hogere frequentie + langerdurend AP
Glutamaat = lagere frequentie + niet zo langdurige AP
Perifere sensibilisering
Pathway 1 = GPCRs:
1. Bradykinine + prostaglandine E2 + adenosine binden op GPCR
2. Activatie van PKC + PKA:
Activatie fosfolipase C (PLC) vrijzetting intracell. Ca2+ activatie
protene kinase C
Activatie adenylyl cyclase (AC) productie cAMP activatie
protene kinase A
3. Effect van PKC + PKA:
PKC verhoogde ioneninflux als reactie op nociceptieve stimulus
PKA fosforylatie Na+-kanaal
Vezels vd. spinothalamische baan die diep id. dorsale hoorn liggen +
vezels vd. reticulo-thalamische baan = eindigen id. centraal laterale
nucleus (intralaminair complex vd. thalamus)
GEEN topografie (omwille vd. grote receptieve velden vd. neuronen)
GEEN geen onderscheid id. intensiteit van pijn
reguleert waarschijnlijk corticale exciteerbaarheid + opwinding
(omdat het input ontvangt van versch. hersenregios + diffuse
outputs verstuurt) = moduleren emotionele aspecten van lijden +
andere affectieve componenten van pijn
Centrale sensibilisering
Neuropathische pijn
CZS
Reorganisatie van synaptische patronen id. dorsale hoorn =
C-vezels sterven af door gebrek aan trofische steun regenerende
A-vezels nemen hun plek in
Verlies van inhiberende neuronen verhoogde pijngevoeligheid
1.
2.
3.
4.
Migraine
Migraine: hoofdpijn die tot 3 dagen lang kan aanhouden =
geasscocieerd met het vermijden van licht/geluid + misselijkheid (+
aura = transinte neurologische symptomen)
Opioden
Antidepressiva
Anti-epileptica
Glutamaterge modulatoren
NMDA receptoren spelen een rol in initiatie/behoud van centrale
sensibilisatie NMDA-R antagonisten kunnen mogelijk gebruikt
worden id. behandeling van pijn
Adrenerge modulatoren
Stimulatie van 2-adrenerge receptoren produceert een antinociceptief effect = thv. transmissie (vb.: clonidine)
Samenvatting farmacologie
1.
3. Een patint klaagt van een pijn ter hoogte van de navel. Bij nader onderzoek blijkt dat de
patint, inflammatie vertoont van de appendix. Wat is de neurale verklaring hiervoor?
a. Deze 2 zones worden gennerveerd door dezelfde nociceptieve primaire neuronen.
b. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dezelfde thalamische kern.
c. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dezelfde corticale zone.
d. Nociceptieve primaire neuronen vd. 2 zones innerveren dez.
projectieneuronen.
e. Allen van bovenstaande beweringen zijn correct
f. Geen van bovenstaande beweringen zijn correct
gerefereerde pijn
5. Geeft aan welke delen van het CZS betrokken zijn bij de pijnmodulatie.
Geef aan wat de belangrijkste neurotransmitters zijn en waar ze zich
bevinden. Vermeld ook hoe de stijgende banen bijdragen tot de
pijnmodulatie?
Belangrijkste neurotransmitters:
Glutamaat
PAG serotonine + opioden
RVM sertonine + GABA + ACh + noradrenaline
Primaire motorcortex
Elke plaats id. M1 cortex controleert maar een kleine groep spieren
multimusculaire/ -articulaire bewegingen vereisen gecordineerde
activiteit van versch. delen vd. M1 cortex
Premotorcortex
Supplementaire motorcortex
SMA/M2 bevat een motorische homunculus MAAR deze is niet goed
gedefinieerd elektrische stimulatie van SMA lokt complexe
bewegingen vd. contralaterale rompspieren OF bilaterale
lidmaatspieren = vereist meer stroom dan M1 cortex
SMA voorziet de M1 cortex ook van templates voor vrijwillige
beweging neurale activiteit stijgt hier eerder dan id. M1 cortex =
SMA oefent/organiseert complexe bewegingen
SMA reageert NIET op sensorische stimuli (itt. PMA) maar creert
intern gegenereerde beweging
Tractus corticospinalis:
Controleert axiale/proximale/distale musculatuur MAAR vooral fijne
motoriek van vingers meer dan de helft vd. axonen id. ventrale hoorn
(lateraal deel) vd. cervicale intumescentia
Maar 30% vd. vezels ontspringt in M1 ondanks nauwe associatie met
precieze bewegingen andere vezels komen van SMA (30%) + paritale
kwab (40%)
Dalende projecties van gyrus postcentralis eindigen id. achterhoorn +
moduleren sensorische informatie afkomstig vd. dorsale wortels
De vezels die de vingers controleren eindigen ih. deel van nucleus ruber
die projecteert naar de ventrale hoorn (lateraal deel) = bevat de distale
musculatuur
Laesies motorcortex
Motordeficinties veroorzaakt door corticale laesies variren in
grootte/locatie MAAR itt. schade van lagere motorneuronen (=
meestal paralyse) veroorzaken deze laesies ernstige zwakte (=
parese) + is er bijna nooit sprake van spastische paralyse
Basale ganglia
Algemene anatomie
D2
D1
Output nuclei
Input nuclei
Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia nigra (SNpr)
Putamen
GAB
GAB
Glu
Ventraal pallidum
Nucleus accumbens
Asp
A
A
Glu
GAB
Enk
Glu
Asp
GAB
A
Directe pathway:
Substantia nigra
(SNpc)
D2
D1
Output nuclei
Input nuclei
Thalamus
Globus pallidus (GPi)
Nucleus
caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia
nigra
Putamen
GAB
Glu
GAB
(SNpr)
Nucleus accumbens
Asp
A
A
Glu
Ventraal pallidum
GAB
Enk
Glu
Asp
GAB
A
Stappen:
1. Excitatie input nuclei door cortex + substantia nigra (pars compacta)
2. Inhibitie output nuclei door cortex
3. Inhibitie (klein) thalamus door output nuclei = disinhibitie
4. Excitatie (groot) cortex door thalamus
Indirecte pathway:
Substantia nigra
(SNpc)
D2
D1
Output nuclei
Input nuclei
Glu
Asp
Putamen
Nucleus accumbens
GAB
A
(SNpr)
Ventraal pallidum
1.
2.
3.
4.
5.
6.
GAB
A
Glu
GAB
Enk
Glu
Asp
GAB
A
A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus
Stappen:
Excitatie input nuclei door cortex + inhibitie door substantia nigra (pars
compacta) DUS normaal inhibitie van indirecte pathway (= indirecte
stimulatie van beweging) MAAR niet elke D2 receptor wordt
genhibeerd vandaar dus dat er nog activatie is vd. indirecte
pathway (= directe inhibitie van beweging)
Inhibitie globus pallidus (pars externa) door input nuclei
Inhibitie (klein) subthalamische nucleus door globus pallidus (pars externa)
= disinhibitie
Excitatie output nuclei door subthalamische nucleus
Inhibitie (groot) thalamus door output nuclei
Excitatie (klein) cortex door thalamus
Klinische aspecten
Rigide type:
Loden pijp rigiditeit weerstand in alle richtingen
Tandradfenomeen = passieve beweging van lidmaat
is schokkerig (= geen vloeiende beweging maar tand
per tand beweging)
Spastisch type = klapmes spasticiteit verlies van
weerstand in 1 richting
Hypokinesie: gebrek van beweging
Akinesie: moeilijkheid ih. initiren van willekeurige bewegingen
geen autonome bewegingen vh. gezicht (= staren) +
moeilijker/minder spreken + trage schuifelende gang + flexie
borstkast/hoofd (door verlies van posturale reflexen)
Dementie (40%) in de late fase vd. ziekte
Substantia nigra
(SNpc)
D2
D1
Output nuclei
Input nuclei
Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
VA/VLo
Substantia
nigra
Putamen
GAB
Glu
GAB
(SNpr)
Nucleus accumbens
Asp
A
A
Glu
Ventraal pallidum
GAB
Enk
Glu
Asp
GAB
A
A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus
1. Excitatie input nuclei door cortex + GEEN excitatie/inhibitie door
substantia nigra (pars compacta)
2. Inhibitie (GROOT) globus pallidus (pars externa) door input nuclei +
inhibitie output nuclei door input nuclei
3. Inhibitie (ZEER KLEIN) subthalamische nucleus door globus pallidus
(pars externa)
4. Excitatie (GROOT) output nuclei door subthalamische nucleus
5. Inhibitie (ZEER GROOT) thalamus door output nuclei
6. Excitatie (ZEER KLEIN) cortex door thalamus
Behandeling:
Heraanvulling dopamine (= kan zelf BHB niet oversteken DUS
andere methoden):
L-dopa (voorloper van dopamine) steekt BHB over + wordt
omgezet door dopa decarboxylase (vb.: carbidopa)
Dopamine agonist (vb.: ropinirol)
Anti-dopamine afbraak medicijnen (vb.: entacapone +
slegiline)
Extra medicijnen: amantadine (= verlicht rusttremor/dyskinesie
door inhibitie NMDA glutamaatreceptoren) + anti-cholinergica
Chirurgie (= patinten die niet meer reageren op medicijnen OF
dykinesie hebben):
Elektrische stimulatie (met hoge frequentie) van
subthalamische nucleus via chirurgisch gemplanteerde
elektroden
Laesie/elektrische stimulatie van GPi ( kan wel
hemiparese + homonieme hemianopsie veroorzaken door
nabijheid capsula interna + tractus opticus)
Experimentele behandelingen = vervanging dopaminerge cellen
met stamcellen + retinale pigmentepitheelcellen + trofische
factoren
D2
D1
Output nuclei
Input nuclei
Thalamus
Globus
pallidus (GPi)
Nucleus caudatus
Cortex
Substantia nigra (SNpr)
VA/VLo
Putamen
GAB
Glu
Ventraal pallidum
GAB
Nucleus accumbens
Asp
A
A
Glu
GAB
Enk
Glu
Asp
GAB
A
A
Globus pallidus (GPe)
Nucleus
Cerebellum
Algemene organisatie
ZIE ZSO 4 SAMENVATTING
Corticale cytoarchitectuur
Corticale circuits
Feedforward modulatie
Feedback controle = proces dat het beste geschikt is voor
verfijning van trage/vrijwillige bewegingen voor snelle
bewegingen die niet kunnen gecontroleerd worden door feedback
controle gebruikt men feedforward controle
Ballistische bewegingen = voorgeprogrameerd obv. vorige
ervaringen (vb.: golfen ervaren golfer voert automatische een
golfslag uit = bewuste aanpassing swing zou contraproductief zijn)
door te oefenen heeft het cerebellum controle over
timing/evenwicht/vloeiing van beweging
Zelden uitgevoerde bewegingen cerebellum gaat
snelheid/kracht/richting van beweging voorspellen om een 1 e
benadering te geven van hoe de beweging uitgevoerd zou moeten
worden
Beindigen beweging (vb.: men laat iets vallen in iemand zijn
hand waarna de spieren vd. arm samentrekken om de hand terug
naar de beginpositie te brengen)
Klinische aspecten
verlamd
1. Op welk niveau van controle van de motoriek loopt het mis bij
Cerebrocerebellum
MOLECULAIRE
CELLAAG
PURKINJE
PURKINJE CEL
CELLAAG
CLIMBING
GRANULAIRE
CELLAAG
GABA
PROPRIOCEPTIE
PARALLELLE
GRANULAIRE
MOSSY FIBER
PONS
CORTE
CASUS MOTORIEK
1. Van welke typische Parkinsonsymptomen is in de bovenstaande casus
sprake?
Rusttremor
Hypokinesie geen gebaren gebruiken tijdens het spreken +
hypomimiek
Rigiditeit tandradfenomeen + voorover gebogen lopen
Bradykinesie: vermindering v beweging in dagelijkse activiteiten
Micrografie
Monotoon spreken
schuifelende gang
2. Waar loopt het mis bij de Ziekte van Parkinson en wat is het functioneel
effect hiervan (m.a.w. wat is de pathofysiologie van de aandoening)?
Progressieve degeneratie van dopaminerge neuronen id. substantia
nigra (pars compacta).
7. Wat denk je van de verdere evolutie bij deze patint? Wat denk je van
oorzakelijke behandelingen?
Patint gaat verder achteruit gaan (vb.: symptomen gaan zich
uitbreiden) waardoor de medicijnen ontoereikender worden.
Hierdoor moet er meer L-dopa worden toegediend worden waardoor
er dyskinesie ontstaat aangezien de receptoren hypersensitief
worden door de hoge concentratie.
ZELFSTUDIEOPDRACHT 10 OOGBEWEGINGEN EN
EVENWICHTSREFLEXEN
Oogbewegingen en oogreflexen
Nucleus abducens (GSE VI)
Kenmerken nucleus abducens:
Bestaat uit 2 verzamelingen neuronen ZIE FIG 5.18 p. 153 MN:
Cholinerge neuronen projecteren naar m. rectus lateralis
(ipsilateraal)
Internucleaire neuronen projecteren naar oculomotorius
complex via fasciculus longitudinalis medialis voor controle van m.
rectus medialis (contralateraal)
synchrone activiteit van beide populatie geeft vlotte horizontale
bewegingen van beide ogen naar de ipsilaterale zijde
Horizontale oogbewegingen worden gecontroleerd door neuronen id.
paramediane pontine reticulaire formatie (PRRF)
Ontvangt inputs van frontale oogvelden (= gespecialiseerde
motorregio id. frontale cortex) + colliculus superior + nc.
vestibulares + cerebellum
Bevat versch. functionele klassen van neuronen die informatie van
bovenstaande regios integreren controle snelheid/richting van
oogbewegingen
Verbonden met nc. abducens MAAR ook met nc. trochlearis + nc.
oculomotorius gelijkaardige projecties vh. vestibulaire systeem
naar deze 3 nuclei = cordineren oogbewegingen die de angulaire
rotatie vh. hoofd compenseren
Saccades
Saccades = serie van korte ballistische oogbewegingen om zoveel
mogelijk visuele informatie te verkrijgen hoog tempo saccades
MAAR men is hier niet van bewust omdat het visuele systeem enkel
de info gebruikt van fixatieperiodes om een stabiele representatie
vd. wereld te creeren =
2 motorische componenten:
Intile pulsfase = balistische beweging vd. ogen genitieerd door
activiteitsuitbarsting van extra-oculaire motornuclei
Tonische stapfase:
Snelheid + amplitude = bepaald door # actieve motorneuronen +
hun afvuurtempo
Na pulsfase blijven extra-oculaire spieren actief ogen blijven
gefixeerd bij stapfase
Positie ogen = door activiteit van neuronen die extra-oculaire
spieren bezenuwen
Neurale controle van saccades:
Paritale
Colliculus
Cerebellum
Basale
ganglia
Frontale
Blikcentra
Oculomotorische
Verticale
Horizontale
Colliculus superior:
Afferenten:
Retinale ganglion cellen = vooral M-cellen die reageren op
beweging van stimuli ih. perifere gezichtsveld colliculus superior
verschuift visuele aandacht door het motorisch systeem bevelen te
geven om specifieke voorwerpen te volgen
Afferenten vd. retina + ipsilaterale striate cortex (naar
oppervlakkige laag) = geven een gedetailleerde kaart vh.
contralaterale gezichtsveld elk punt op de kaart representeert een
mogelijk doelwit voor visuele fixatie
Frontale/paritale cortices (= exciterend) oogbewegingen uit
te voeren die consistent zijn met cognitieve vereisten +
verschuivingen in visuele aandacht
Visuele inputs van oppervlakkige laag vd. colliculus superior
naar de diepe lagen + auditorische inputs van colliculus
inferior + somatosensorische inputs van nc.
gracilis/cuneatus colliculus superior speelt grote rol in visuele
fixatie door gebruik te maken van sensorische modaliteiten om
oog-/hoofdbewegingen te begeleiden
Efferenten:
Efferenten van diepe lagen initiren saccaden + ondersteunen
volgbewegingen
Ventrale deel van colliculus superior bevat precieze motorische
kaart specificeert de richting van oogbewegingen in elk punt vh.
gezichtsveld
Ipsilaterale tectofugale projectie naar het RiMLF + ipsilaterale
interstitile nucleus van Cajal + contralaterale PPRF
bemiddelen oculomotorische reacties
Tractus tectospinalis controleert hoofd-/nekbewegingen
Frontale oogvelden:
Beide frontale kwabben bevatten een gespecialiseerde regio (regio van
Brodmann 8) = controle vrijwillige oogbewegingen ontvangen afferenten
van:
Cerebellum + basale ganglia
Extrastriate cortex via fasciculus longitudinalis superior
visuele informatie wordt gebruikt om ogen te richten op objecten
met visuele interesse
Efferenten gaan via capsula interna + crus cerebri naar
Eerst naar ipsilaterale colliculus superior + RiMLF + interstitile
nucleus van Cajal
Vervolgens gaat een deel verder naar de contralaterale PPRF
frontale oogvelden projecteren DIRECT naar de controlecentra id.
pons
Unilaterale activatie ve. frontaal oogveld produceert saccades in
contralateraal gezichtsveld unilaterale schade kan saccades in
contralateraal oog even verhinderen MAAR produceert normaal geen
permanente schade = projecties vd. colliculus superior voorzien een
andere route om info over te brengen (+ omgekeerd)
OUTPUT
Oogbewegingen
blikcentra oculomotorische kernen
oogspieren
Cordinatie hoofd-/oogbewegingen
tectospinale baan ruggenmerg (C1-C4)
nekspieren
Evenwichtsreflexen
Projecties naar extra-oculaire motorkernen
Extensieve projecties van vestibulaire projecties naar nc.
abducens/trochlearis/oculomotorius bewegende observator is in
Commissurale projecties
Commissurale vezels cordineren vestibulaire activiteit vd.
linker-/rechterkant op synaptisch niveau verschilt de cordinatie
vd. semicirculaire kanalen + otolitische organen:
Nystagmus
Nystagmus = pathologische oscillatie van 1/beide ogen in 1/meer
vlakken:
Trage saccade in 1 richting gevolgd door snelle uitwijking in andere richting
trage fase is pathologische + snelle fase werkt compenserend MAAR de
snelle fase wordt gebruikt om de richting te bepalen omdat het makkelijker
te observeren is
Spontane nystagmus = schade aan vestibulair apparaat/zenuw OF
hersenstam OF cerebellum
ZELFTOETS 10 OOGBEWEGINGEN EN
EVENWICHTSREFLEXEN
1. Wat is de pupillichtreflex? Wat is het verschil tussen de directe en de
indirecte lichtrespons? Waarom zou dit n van de eerste dingen (na
controle van de vitale functies) zijn die routinematig wordt nagekeken bij
een bewusteloze patint?
Pupillichtreflex = reflectoire
constrictie vd. pupillen na
blootstelling aan licht:
Direct = dezelfde pupil licht +
constrictie
Indirect = licht in ene pupil +
constrictie in andere pupil
verminderde pupilreflex duidt op
schade ad. hersenstam dmv
verhoogde intracraniale druk
4. Een persoon met het hoofd 30 naar beneden zit op een stoel die naar
rechts ronddraait gedurende 1 minuut met een snelheid van 30 toeren per
minuut. Dan wordt de beweging van de stoel gestopt. Deze proef kan
plaatsvinden met de ogen open (in het licht) of met gesloten ogen (in het
OKR gaat effect hebben + geen VOR want endolymfe staat stil
bij constante beweging tijdens de rotatieperiode met ogen open,
verwacht je een nygstagmus met trage horizontale beweging naar
links + snelle beweging naar rechts = rechts nystagmus thv. OKR
b. Met de ogen gesloten tijdens de rotatieperiode.
c. Met de ogen gesloten bij het begin van de beweging en bij het einde
van de beweging.
Begin vd. beweging met gesloten ogen, verwacht je een
nystagmus met een trage horizontale beweging naar links +
snelle beweging naar rechts = rechtse nystagmus tgv. VOR
Einde vd. beweging met gesloten ogen, verwacht je een
nystagmus met een trage horizontale beweging naar rechts +
snelle beweging naar links = linkse nystagmus tgv. VOR
Hemisferische dominantie:
Grootste interhemisferische verschillen bevinden zich NIET in primaire
regios MAAR wel in associatieregios men verbindt cerebrale
lateralisatie vaak met links-/rechtshandigheid MAAR dit geldt enkel voor
rechtshandige personen = links-/tweehandige personen hebben een beter
evenwicht tss. beide hemisferen
Verdeling van bepaalde functies bij rechtshandigen:
Linkse hemisfeer = begrip/productie van taal + symbolische
representatie + analyse van temporale orde/duratie + bitemporale
motorcontrole/planning beter geschikt voor sequentiele analyse
van discrete voorwerpen/gebeurtenissen (vb.: woorden
behouden betekenis ie. zin)
Rechtse hemisfeer = perceptie van ruimte + synthese
sensorische informatie ie. algemene vorm (vb.: muziek) +
perceptie/expressie van emotie holistische analyse
motorische aspecten van taal bevinden zich links MAAR de
emotionele componenten ervan bevinden zich rechts
Bij rechtshandigen personen is er een correlatie van 98% tss.
dominantie en taal MAAR bij links-/tweehandigen is dit nog niet zeker
voor neurochirurgische ingrepen ad. temporale of inferieure frontale kwab
= Wada test:
1. Snelwerkend barbituraat wordt ingespoten id. linkse OF rechtse a.
carotis communis
2. Tijdens injectie steekt patint zijn armen omhoog + begint te tellen
3. Bij injectie ad. ipsilaterale kant vd. taalregio zal het tellen
onderbroken worden MAAR ad. contralaterale kant zal dit geen
effect hebben op het tellen
Plaats
Motoris
che
associat
iecortex
(frontal
e kwab)
Her
Par
Posterio
r
tempor
ale
kwab
Fascicul
us
arcuata
Associatiecortex
Limbisch systeem
Drugsmisbruik:
VOORBEELD 1 amfetamine + cocane veroorzaken stijging van
dopaminerge transmissie in nc. accumbens (+ andere doelwitten)
verslaving is gerelateerd met aangename ervaringen DUS bij gebruik van
dopamine antagonisten verdwijnt dit effect
VOORBEELD 2 alcohol + nicotine + herone verhogen ook dopaminerge
transmissie MAAR werken ook andere neurochemische systemen =
moeilijk om de mechanismen te bepalen
intense sensaties van genot belonen de drugsiname WAARDOOR
er uiteindelijk schadelijke morfologische effecten ontstaan die
beloningsmechanismen ih. limbisch systeem verhinderen
met gaat ervan uit dat een stijging van [K+]EC de drempelwaarde vd.
hippocampale neuronen verlaagt:
Bepaalde vormen van epilepsie = geassocieerd met lage niveaus
van ATP en Na+-K+-ATPase nodig voor onderhoud van differentile
concentraties van Na+ en K+ over neuronale membranen
Stijging [K+]EC verhoogt EK = afname K+ efflux
Partile depolarisatie celmembraan
Daling amplitude GABAB-bemiddelde inhiberende potentialen
(die normaal extra K+ efflux stimuleren)
Kleine utibarsting van APs wordt meteen gevolgd door een
grote hyperpolarisatie (= nahyperpolarisatie) om langdurig
afvuren te voorkomen MAAR deze beperking wordt
opgeheven omdat K+ efflux daalt
Onmiddellijk
geheugen
(seconden)
Korte-termijn
geheugen
(seconden-minuten)
Lange-termijn
geheugen (dagenjaren)
Retrograde
Anterograde
1.
2.
3.
4.
Antwoord = 4
Welk van onderstaande processen speelt een belangrijke rol bij long term potentiation?
1. Een stijging van de intracellulaire calcium
2. Activatie van protenekinase C
3. Verwijderen van de magnesium blokkade van NMDA kanalen
4. Depolarisarie van de postsynaptische cel
5. Vrijzetting van glutamaat door de presynaptische cel
6. Geen
7. Allen
Antwoord = 7
Een van de mogelijke onderliggende mechanisme van epilepsie is:
1. Verhoogde extracellulaire Na+ concentratie
2. Verhoogde extracellulaire K+ concentratie
3. Verhoogde extracellulaire Ca2+ concentratie
4. Verhoogde extracellulaire GABA concentratie
5. Verhoogde extracellulaire glutamaat concentratie
6. Geen
7. Allen
Antwoord = 2
Luisteren naar
woorden primaire
auditieve cortex
Woorden uitspreken
Broca +
motorcortex
Kijken naar
woorden primaire
visuele cortex
roca
Plaats
Motoris
che
associat
iecortex
(frontal
e kwab)
Her
Par
Posterio
r
tempor
ale
kwab
Fascicul
us
arcuata
Wernick
e+
broca
samen
7.
8.
9.
Wanneer:
bij globale en partiele epilepsie
Wat verwacht je bij iemand met een uitgebreid letsel in de frontale corex (na bv een
trauma zoals het geval in de casus v Phineas Gage)
Persoonlijkheidsverandering
ongeremd gedrag
organismen
ZELFSTUDIEOPDRACHT 12 HERSENEXCITABILITEIT EN
BEWUSTZIJN
Hersenexcitabiliteit + stoornissen +
farmacologie
Pathofysiologie
Klassen anti-epileptica
Valpronezuur =
Daling hersteltempo van genactiveerde naar gesloten fase van Na +kanalen
Inhibitie T-type Ca2+-kanalen (bij hogere concentraties)
Stimulatie activiteit glutaminezuur decarboxylase dat GABA
synthese bevorderd & zorgt voor inhibitie degradatie GABA
stijging GABA-bemiddelde inhibitie
Gabapentine =
Inhibitie HVA Ca2+-kanalen
Stimulatie GABA-bemiddelde inhibitie
Pregabaline =
Inhibitie HVA Ca2+-kanalen
Stimulatie GABA-bemiddelde inhibitie (omdat het structureel lijkt op
GABA)
Barbituraten (phenobarbital) = stimulatie effect van GABA op GABAAkanalen stijging duur Cl--influx
Fysiologische en pathologische
bewustzijnsstaten
Fr
8-
4-
0,
Niveau van
waakzaamh
eid
Alert +
ogen open
Licht
ontwaken +
ogen
gesloten
Slaperig =
slaap fase 1
+2
Diepe slaap
= slaap
fase 3 + 4
asynchroon
Slaap stadia:
Intraoperatief bewustzijn
Limbisch systeem*
gedrag
Cerebrale
cortex + basale ganglia
Opstijgende hersenstam
Specifieke
thalamische kernen
projecties **
(sensorisch)
Niet-specifieke thalamische
Cognitieve
functies = perceptie +
Activatie en ontwaken van
geheugen
+ taal + planning/uitvoering
cognitieve
en limbische systemen
vrijwillige bewegingen
* = hypothalamus + basale voorhersenen + hippocampus +
amygdala + cingulum + septale kernen
** = afkomstig van reticulaire formatie + intralaminaire kernen vd.
thalamus + posterior hypothalamus
Bewustzijnsaandoeningen (COMA)
Coma = patint kan niet ontwaken door interne/externe stimuli
EEG vertoont abnormale patronen die langzaamaan kunnen
verminderen en uiteindelijk verdwijnen (= hersendood)
Locked-in toestand = patinten waarvan de corticospinale/bulbaire banen zijn verstoort MAAR die nog bij volledig bewustzijn
zijn WAARDOOR ze zich niet kunnen bewegen + moeilijk kunnen
communiceren (tenzij met oogbewegingen/knipperen) veroorzaakt
door trauma of post-infectieuze polyneuritis vd. afdalende
motorbanen
Gedrag
Bewegi
ngen
EEG
activitei
t
Gevoc
eerde
potentia
len
Corticaa
Geen
REM
Abnor
male
BAEP
s
Dalin
Coma
Ontw
aken
onmo
gelijk
Refle
xen
Slaap
Ontwaken
mogelijk
Spontane
oogbewegingen/
draaien
Periodische REM
en NREM
Normale BAEPs
en SEPs
Wisselt met REM
l
metabol
isme
g met
50%60%
en NREM
Ty
p
Beschadigd
e neurale
Oorzaken
e
v
a
n
c
o
m
a
S
u
pr
at
e
nt
or
ie
el
In
fr
at
e
nt
or
ie
el
To
xi
sc
h/
m
et
a
b
ol
is
c
h
structuren
Bilaterale
cortex +
thalamus
Junctie
middenhers
enen +
pons
Globaal +
diffuus
Infarcten + bloedingen +
neoplasmas
+ trauma + uncale herniatie
Geneesmiddelen + gif +
anoxie + hypoglycemie
+ nier-/leverfalen +
hersenontsteking
1.
2.
3.
Duid aan welke bewering correct is met betrekking tot het anti-epilepticum Valpronezuur:
a. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een verhoging van de
inactivatie van voltage-gevoelige Na+-kanalen
b. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een inhibitie van T-type
calciumkanalen
c. Valpronezuur oefent zijn anti-epileptische werking uit via een toename van de
activiteit van glutaminezuur decarboxylase
d. Geen enkele bewering is correct
e. Alle beweringen zijn correct
Duid aan welke bewering correct is met betrekking tot de pathofysiologie van tonischclonische aanvallen:
a. De clonische fase van een tonisch-clonische aanval wordt gekenmerkt door een
plots verlies van GABA-gemedieerde omgevingsinhibitie tonische fase
b. De posticale fase wordt gekenmerkt door een verhoogde GABAgemedieerde omgevingsinhibitie helemaal terug hersteld (dus patint doet
niets)
c. Tijdens de tonische fase van een tonisch-clonische aanval oscilleren AMPA-/NMDAgemedieerde excitatie samen met GABA-gemedieerde inhibitie klonische fase
d. Geen enkele bewering is correct
e. Alle beweringen zijn correct
Vegetatieve toestand:
Geen bewustzijn
EEG bevat ritmische activiteit die lijkt op slaap-wakkercyclus
Locked-in syndroom:
patinten met bilaterale disruptie v corticospinale en corticobulbare
tracti
paralyse, maar volledige bewustzijn -> kunnen n bewegen &
communiceren
-> enkel communicatie dmv knipperen & oogbewegingen
6. Vergelijk, aan de hand van een schets, het polysomnogram van een
persoon in REM slaap en in NREM slaap fase 4 (= fase 3).
REM:
EEG = golven met kleine amplitude + grote frequentie
EOG = veel oogbewegingen
EMG = bijna geen beweging
Ademhaling = hogere frequentie dan in NREM (door
suppressie v sympathicus)
desynchroniseerd
Diffuse neurotransmittersystemen
OPM: de functies van deze systemen zijn nog niet goed begrepen
MAAR spelen een rol in bepaalde aspecten van ontwaken +
motorcontrole + geheugen
+ stemming + motivatie + metabolische status
- Vesiculaire monoamine
transporter (VMAT)
-> gebruikt
elektropositief vesikel interieur
-> protonen
kunnen uit vesikel
-> DA komt
in de vesikel
Calcium activeert vrijzetting van dopamine
bindt post-synaptische dopamine receptoren n presynaptische dopamine
autoreceptoren
= basis voor
classificatie
=
receptoren
D3:
D4:
D5:
lees principles of
Serotonine synthese:
1. Tryptofaan omgezet naar 5-hydroxytryptofaan door tryptofaan
hydroxylase (TPH)
2. 5-hydroxytryptofaan omgezet naar serotonine (= 5hydroxytryptamine) door aromatisch L-aminozuur decarboxylase (AADC)
Monoamines en gemoedsstoornissen
Stress en depressie
Cortisol
CRH
ACTH
Hypothalamus
Hypofyse
Bijnier
Cortisol
CRH
ACTH
Hypothalamus
Hypofyse
Bijnier
Psychotherapie
Psychotherapie wordt gebruikt voor het ontwikkelen van
cognitieve + gedragsvaardigheden
-> patinten moeten leren om problemen (die bijdragen tot
hun aandoening) te identificeren
en op te lossen (vb.:
experiment met de 3 honden) = enkel medicijnen kunnen
stress/omgevingsfactoren NIET verwijderen COMBINATIE!
Elektroconvulsieve therapie
Elektroconvulsive therapie (ECT) = toedienen van bilaterale
elektrische shocks thv. de slapen die een aanval uitlokken
effectieve + veilige behandeling van depressie en andere
gedagsstoornissen MAAR heeft wel een stigma waardoor het vaak
als allerlaatste redmiddel wordt gebruikt
Mechanisme is nog niet duidelijk men gaat ervan uit dat de
synaptische vrijzetting/turnover van catecholamines + GABA +
neuropeptiden stijgt
Farmacotherapie
Antidepressiva
Antidepressiva stimuleren monoaminerge transmissie MAAR
depressieve patinten vertonen geen consistente stijging in
monoamine niveaus/receptoren TOCH vertoont 65% vd. patinten
een verbetering van gedrag (ivm. 15-20% bij placebos)
Heropname inhibitoren
Inhibitoren van heropname van serotonine/noradrenaline =
versterkt post-synaptische reactie verlichten depressie + angst +
OCD (MAAR kunnen ook manische/hypomanische episodes
induceren bij bipolaire patinten)
Vier soorten:
Tricyclische antidepressiva (TCAs) = blokkeren serotonine transporter
(= secundaire aminen) OF noradrenaline transporter (= tertiaire aminen)
(vb.: imipramine)
Selectieve serotonine heropname inhibitoren (SSRIs) = blokkeren
vooral serotonine transporter MAAR in hoge dossisen ook noradrenaline
transporter (vb.: fluoxetine) worden het meeste gebruikt omwille van
hun hoge selectiviteit (DUS minder neveneffecten)
Serotonine-noradrenaline heropname inhibitoren (SNRIs) =
blokkeren serotonine en/of noradrenaline transporters
Noradrenaline-selectieve heropname inhibitoren (NRIs) = blokkeren
noradrenaline transporters
Depressieve stoornissen
Kenmerken:
- depressieve stemming
- verminderde intresse in normale activiteiten
- significant gewichtsverlies
- slapeloosheid
- moeheid/verminderde energie
- geen concentratie + geen beslissingen kunnen maken
- sucidale gedachten
Behandeling:
Bipolaire stoornis
= manisch-depressieve patinten:
Kenmerken:
mania
Twee types:
Bipolaire I stoornis:
MDD)
extreme
Bipolaire II stoornis:
MDD)
aan slaap)
Behandeling:
van psycho
stemmingsverbeteraar + anti-convulsanten)
Cyclothymie
Dysthymie
= chronische depressieve stemming (voor min. 2 jaar)
GEEN cyclische episodes:
Behandeling:
Angststoornissen
Kenmerken:
- irrationele angst
- gespannen
- zich zorgen maken
Paniekaanvallen
Sociale angststoornis
(+ cognitieve-gedragstherapie)
Dopamine en psychosen
Anti-psychotica/neuroleptica:
Typische anti-psychotica = hebben prominente inhiberende effecten op
D2 receptor:
Phenothiazinen (vb.: chlorpromazine)
1.
Neurotransmitters zoals serotonine kunnen afhankelijk van de locatie in het CZS een ander
effect veroorzaken. Wat is de verklaring hiervoor?
a. Veel verschillende ionotrope receptoren waar deze neurotransmitters op binden
b. Veel verschillende metabotrope receptoren waar deze neurotransmitters
op binden
c. Veel verschillende intracellulaire receptoren waar deze neurotransmitters op binden
d. Veel verschillende kern receptoren waar deze neurotransmitters op binden
e. Allen
f. Geen
2.
3.
4.
5.
7. Monoaminerge neuronen maken slechts een klein deel uit van alle
neuronen in de hersenen. Waarom kunnen monoaminerge neuronen toch
een belangrijke rol spelen in het bepalen van onze gemoedstoestand?
Bloedsvoorziening
1.
2.
3.
4.
Arterile bloedvoorziening
kleinere takken =
Aa. pontis (voor de pons)
Aa. circumferentiales (voor laterale pons + meeste kernen/banen van
tegmeuntum vd. pons)
Aa. paramedianes (voor nc. pontine + pedunculus cerebellaris medius +
corticofugale vezels)
A. labyrinthi (voor het auditief/vestibulair apparaat)
Groen = a. cerebri
anterior
Geel = a. cerebri
Veneuze drainage
Sinus
Sinus
V. jugularis
occipitalis
sigmoideum
interna
V. cerebri
V. cerebri
Sinus
Confluens
Sinus
interna
magna
rectus
sinuum
transversus
V. basalis
Sinus sagittalis
Sinus sagittalis
Vene van
inferior
superior
Labb
Vv. cerebri
Vene van
V. cerebri media
anteriores
Trolard
6.
Mini-casus: een patint verliest plots het volledige zicht uit n oog. Welk van onderstaande
bloedvaten is meest waarschijnlijk verstopt:
a. Arteria communicans posterior
b. Arteria ophthalmica
c. Arteria cerebri posterior
d. Arteria cerebri media
7. Vul in:
8.
ZELFSTUDIEOPDRACHT 15 NEURODEGENERATIE- EN
REGENERATIE HOORCOLLEGE
Neurale plasticiteit:
Neurogenese is geen optie voor herstel id. hersenen ve. volwassene
hebben slechts een beperkt herstel na schade ah. CZS = bemiddeld door
axonale sprouting + reactieve synaptogenese van neuronen die nabij de
beschadigde regio gelegen zijn
Verlies perifere bezenuwing (vb.: amputatie ve. vinger) crert een tijdelijke
leegte die uiteindelijk gevuld wordt door horizontale projecties van
neuronen id. aangrenzende cortex neurale uitbreiding naar de nietbezenuwde corticale regio laat toe dat de hersenen zijn middelen zo
doelgericht mogelijk kan gebruiken MAAR het herstelt het gevoel ih.
ontbrekende lichaamsdeel niet INTEGENDEEL het kan aanleiding geven tot
fantoompijn
Verouderde hersenen
Seniele dementie
Ernstige progressieve geheugen deficieten + cognitieve gebreken
verstoring dagelijkse leven
Vertragen van cognitieve functies + geheugen gebreken zijn
normaal bij ouder worden MAAR dementie is echter een
pathologische aandoening
EXAMENVRAAG
d. Axonale regeneratie = hergroeien van axonen OF axonen van
gezonde cellen groeien uit OF gezonde neuronen sturen extra
axonen OF verandering van fenotype/functie
Al
zheimer
Pa
rkinson
Klinisch
Geheugenstoornissen
Moeilijkheden met
woordproductie
Verandering in persoonlijkheid
+ bewegen minder
Atrofie cortex
Neurofibrillaire kluwen/strengen
(= tau eiwit)
Rigiditeit
H
untington
Histopathologisch
Cr
eutzfeldJakob
Rigiditeit
Geheugenverlies = snelle
progressieve dementie
Ataxie = onwillekeurige
bewegingen
Rigiditeit
= basale ganglia
Astrocytose (=
meer/opgezwollen astrocyten) +
inclusion radius (= fout opgevouwen
eiwitten) + neuronaal radius
Spongioforme veranderingen =
gaatjes thv. de grijze stof die gevuld
zijn CSV (dus geen lucht) door
neuronale degeneratie
Astrocytose (=
meer/opgezwollen astrocyten) +
inclusion radius + neuronaal radius