DE WACHTENDONCKSE PSALMEN:
EEN OOGGETUIGENVERSLAG UIT 1443/1444,
Bgeiserictciren bet onze erring een
‘opie van een handschrift uit de
universiteitsbibliotheek van Wiirzburg (ref.
Mch.a85 - 390-4579 (1). Dit handschrift werd in
1668 geschreven door dejezuiet Johannes Gamans
2)enishetafschrif van een bezockverslag azn de
Amorabdij van Mansterbilzen uit 1443/1444. De
schrijver van het reisverstag, met daarin verwerkt
een zgn, “Sermo”, heette Johannes Keck (3). Hij
kwam namens de abdij van Amorbach in
Munstesbilzen o.a relicken en een Vita van de H.
Amor halen, alsook relieken van de H. Landrada
nde H, Servatius (4). Dit originele handschrift,
“Sermoad populum de Sancto Amore....”, werd in
1449 aan de abdis van het Stift van Munsterbilzen
overhandigd en ishier noch in Amerback, bewaard
gebleven. Hei document wekte onze belangstelling
vooral door zijn waardeals ooggetuigenversleg en
bevat enkele belengrijke
beschrijvingen van voorwerpendie
terug te vinden waren in het
altaarkoor. Bij de beschriving van
dat koor (fol. 438 links /p.45;
regels 2-11) is er sprake vaneen
* palterium antiquum’”, De vendere |“
beschrijving door Keck doet
vermoeden dat het hier gat om de
‘Wachtendonckse Psalmen, een
verwijzing die meer dan 140 jaar
ouder is dan de oudst tot nogtoe
bbekende (nl. cen brief van Justus
Lipsius uit 1591; zie hiema),
e
“Tem in eodem choro ostenditur psalte-/rium
Sancti Amoris glossatum sermone incognito
quasi per singulas dicti-lones et clausulas: prepter
quod et supra in textu dicinur: ‘Sanctus nam-/
q(ue) Domini ete:, cum ad ecclesiam Sanctt
Servatij Davidicé Laude pro-fperaret etc:, quia
psalterium pro maiori parte David Rex et
Propheta/composuit. et supra dictum est in
Legenda quod Beatus Amor literarund ultro se
contulitstudiis, non wt grammaticorum formuis
parere/voluisset, nisiedienaar van het Landrada-altaar was en ijdens de
opvolgingskwvestie van deabdis,‘sekwestrant pamens de
Rota. Wachnendonck, en waarschijll& ook Lips, wisien
‘dus wel dathethierom eenpsalteruiteen vrouwenklooster
are.
IO.Dit impliceert dat het handschrift net, als A. Qua
‘beweerde, “Zu cine Zeit i Kloster Munstebilzen war”
(Die alumittel- und altniederfrinkischen Psalmen und
lossen", Amsterdam, Rodopi, 1981. p.4). Die grotere
tisdspanne doet vermoeden dat het psaiterab initio aan de
abel verbonden was. De tem aster in rege2 van bet
‘Gamansfragment lat dan weer verondrstllendat etn
[anger voor gebruik in deliarpic werdeangewend, maartoen
seeds vst doe uitmaakte van dealuarversiering,