Professional Documents
Culture Documents
Lessen Taal
Lessen Taal
Doel
De kinderen leren kritisch naar een verhaal te luisteren. Ze kunnen het verhaal na de tijd
navertellen. De kinderen weten hoe een boek in elkaar zit het heeft een rug, een titel,
enzovoorts.
Tijd
Zon 20 minuten. Dit hangt ervan af hoelang het gesprek voor de tijd gaat en hoe snel het
voorlezen gaat.
Materialen
Differentiatie
+
Introduceer voorafgaand aan het voorlezen de drie pictos voor Wie (Over wie gaat het
verhaal?), Waar (Waar speelt het verhaal zich af?) en Wat (Wat gebeurt er?). Kinderen kunnen
hun voorspellingen over het boek opschrijven of tekenen bij de pictos. Controleer na het
voorlezen samen met de kinderen de voorspellingen en schrijf eventueel de juiste antwoorden
bij de pictos. Hiermee stimuleer je kinderen actief te luisteren en worden ze zich bewust van
de opbouw van het verhaal. Zie bijlage voor het werkblad.
In plaats van de vragen over de boekorintatie vooraf aan de kinderen te vragen kan
dit ook na de tijd. Zo krijgen de kinderen sneller de antwoorden op de vragen. Vinden de
kinderen het navertellen lastig? Pak dan op chronologische wijze de illustraties uit het boek
erbij zodat ze aan de hand hiervan het verhaal makkelijker kunnen navertellen.
Eventuele tips
Vertellen
We starten deze les in de kring. Op het digibord (of uitgeprint) staat een praatplaat
klaar over de tuin zie hieronder afgebeeld.
Doel
De kinderen kunnen verschillende voorwerpen benoemen. Ze maken hierbij juiste Nederlandse
zinnen als Ik zie op de schoorsteen een ooievaar zitten. De kinderen kunnen luisteren naar
elkaar en kunnen hier ook weer op reageren in juiste zinnen.
Tijd
20 minuten
Materialen
Praatplaat
Verschillende platen voor de gesprekken in tweetallen.
Papier
Potloden
Differentiatie
+
De kinderen benoemen ook wat er in de buurt is. Bijvoorbeeld Ik zie een kas waar een
jongetje bij staat. Er staat ook een dikke boom in de buurt.
-
Eventuele tips
Wanneer een kind alleen maar het voorwerp benoemt wat hij/zij ziet
maak er dan zelf een goede zin van. Als het kind bijvoorbeeld zegt
bal dan zeg jij Waar zie jij de bal? Ik zie de bal in het midden van de
tekening.
Kies niet alleen de kinderen die een vinger opsteken, let ook op de
kinderen die niet de vinger opsteken.