Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 46

De menselijke

verbrandingsmotor
Wat is de invloed van tafelsuiker op het energieverbruik in
het menselijk lichaam in rust en tijdens inspanning?
Door:
M.J. den Besten
E.S.R. Bodelier
T.P.A. Jansen
N. Klapwijk
C. Peeten
Y.M.H. Rasenberg
J.J.F. Van Helvoirt
N. Vredenbregt

1007539
0992197
1012149
1017936
1003916
1024626
1050330
1027852

Onder begeleiding van:


N.J.M Van de Laar
M.H.P. van Genderen

Datum:
19-10-2016

Plaats:
Technische Universiteit Eindhoven

Vak:
8QA00

Faculteit:
Biomedische Technologie
Opleiding:
Medische Wetenschappen en
Technologie

Inhoud
Inleiding.................................................................................................................................................. 3
1. Verbranding van voedingsstoffen .............................................................................................. 4
1.1 Verbranding van koolhydraten................................................................................................. 4
1.1.1 Glycolyse ............................................................................................................................. 4
1.1.2 Citroenzuurcyclus ............................................................................................................... 5
1.1.3 Oxidatieve fosforylering ..................................................................................................... 6
1.2 Verbranding van vetten............................................................................................................. 7
1.3 Verbranding van eiwitten .......................................................................................................... 7
2. Wat gebeurt er met het overschot aan voedingsstoffen? ...................................................... 8
2.1 Koolhydraten .............................................................................................................................. 8
2.2 Vetten .......................................................................................................................................... 8
2.3 Eiwitten ........................................................................................................................................ 9
3. Respiratoir quotint en het berekenen van het aantal joule ................................................ 10
3.1 Voorbeeldberekening .............................................................................................................. 11
4. Onderzoeksmethode ................................................................................................................. 13
4.1 Materialen ................................................................................................................................. 13
4.1.1 Opstelling experimenten.................................................................................................. 13
4.1.2 Beschrijving opstelling ..................................................................................................... 13
4.2 Methode .................................................................................................................................... 14
4.2.1 Experimenten in rust ........................................................................................................ 15
4.2.2 Experimenten tijdens inspanning ................................................................................... 15
5. Resultaten ................................................................................................................................... 16
5.1 Resultaten in rust zonder suikerinname ............................................................................... 16
5.2 Resultaten in rust met suikerinname .................................................................................... 18
5.3 Resultaten tijdens inspanning zonder suikerinname .......................................................... 20
5.4 Resultaten tijdens inspanning met suikerinname ............................................................... 22
6. Discussie ..................................................................................................................................... 25
7. Conclusie ..................................................................................................................................... 28
8. Literatuurlijst ................................................................................................................................ 29
Bijlagen ................................................................................................................................................ 30
Bijlage 1: RQ en kCal .................................................................................................................... 30
Bijlage 2: Tabellen experiment rust zonder suikerinname ....................................................... 31
Bijlage 3: Tabellen experiment rust met suikerinname............................................................. 35
Bijlage 4: Tabellen experiment inspanning zonder suikerinname .......................................... 39
Bijlage 5: Tabellen experiment inspanning met suikerinname ................................................ 43

Inleiding
Voeding is een belangrijk onderdeel van het leven. Het levert de brandstof die wordt
omgezet in energie, waardoor iedereen kan functioneren. Echter als de maag leeg is, levert
het lichaam nog voldoende energie om te kunnen leven. Alle processen in het lichaam, die
nodig zijn om het leven voort te zetten, kunnen uitgevoerd worden. Daarnaast kan het
lichaam ook intensieve inspanning leveren. Hoe is het mogelijk dat er met een lege maag
ook gesport kan worden? Wat gebeurt er in het lichaam wanneer de brandstof wordt
bijgetankt? En hoe worden voedingsstoffen berhaupt omgezet in energie?
In het onderzoek naar de verbranding wordt vooral gefocust op koolhydraten. Koolhydraten
worden als eerst gebruikt voor de verbranding. Experimenteel zal uitgewezen worden of er
een verschil is tussen het energieverbruik in rust en tijdens inspanning met zowel een lege
maag, als met een volle maag gesimuleerd door glucose inname in de vorm van tafelsuiker.
Hiervoor worden vier experimenten uitgevoerd, tijdens deze experimenten wordt het CO2- en
O2 gehalte in de uitademing gemeten. Bij het eerste experiment wordt geen suiker
ingenomen en worden de gehaltes in rust gemeten. Vervolgens wordt hetzelfde uitgevoerd,
maar dit keer met suikerinname. De laatste twee experimenten worden uitgevoerd tijdens
inspanning, ten eerste inspanning zonder suikerinname en ten tweede inspanning, maar dan
met suikerinname. Met de resultaten van het experiment kan het respiratoir quotint
berekend worden. Vervolgens kan het aantal verbrande calorien en de verhouding waarin
de voedingstoffen zijn verbrand, bepaald worden. Deze gegevens zijn nodig om te bepalen
wat de invloed van tafelsuiker is op het energieverbruik.
Zodoende is de volgende hoofdvraag opgesteld: Wat is de invloed van tafelsuiker op het
energieverbruik in het menselijk lichaam in rust en tijdens inspanning? Deze hoofdvraag
wordt beantwoord door middel van enkele deelvragen. Allereerst wordt gekeken naar hoe
voedingsstoffen worden omgezet in energie, daarbij wordt gelet op het chemisch proces.
Ook wordt er nagegaan wat er met het overschot aan voedingsstoffen gebeurt, waar deze in
het lichaam worden opgeslagen en hoe deze weer gebruikt worden wanneer nodig. Bij het
experiment wordt gebruik gemaakt van indirecte calorimetrie. Dit houdt in dat er met de
hoeveelheid opgenomen zuurstof een indicatie gegeven kan worden van de verbranding. Dit
wordt gedaan door het bepalen van het respiratoir quotint. Vervolgens wordt dit gebruikt
om het aantal verbruikte kilocalorien te berekenen, die daarna omgerekend worden naar
het aantal joule.
Door meer te weten te komen over de verschillende brandstoffen die het menselijk lichaam
nodig heeft en de manier waarop deze worden opgeslagen en verwerkt worden tot energie,
is het beter te begrijpen waar de energie in het lichaam vandaan komt zowel in rust als bij
inspanning, zowel met een volle als een lege maag. Dit verslag zal eerst theoretische
achtergrond leveren door antwoord te geven op de deelvragen, waarna het experiment zal
worden toegelicht. Hierna volgen de resultaten en wordt zowel het verloop van het
experiment als de resultaten bediscussieerd. Als laatst wordt er met behulp van de
resultaten en de antwoorden op de deelvragen een antwoord op de hoofdvraag
geformuleerd.
Het onderzoek moet uiteindelijk uitwijzen of de inname van suiker invloed heeft op het
energieniveau in het menselijk lichaam. Zo moet blijken of suikerhoudende sportdrankjes
meer energie leveren bij het sporten.

1. Verbranding van voedingsstoffen


De voedingsstoffen die het menselijk lichaam vooral verbruikt zijn koolhydraten, vetten en
eiwitten. Koolhydraten zijn de belangrijkste bron van voedingsstoffen en omdat in het
experiment tafelsuiker is ingenomen, zal vooral gefocust worden op de verbranding van
koolhydraten.
Het verwerkingsproces van de voedingsstoffen die energie bevatten verloopt in 3 stappen:
1. Vertering in het maag-darmkanaal. Hier worden de geabsorbeerde voedingsstoffen
getransporteerd via het bloed naar de weefsels.
2. In de weefselcellen worden voedingsstoffen, die net binnen zijn gekomen,
opgebouwd tot vetten, eiwitten of glycogeen, of ze worden in het cytoplasma van de
cel afgebroken naar pyrodruivenzuur en AcetylCoA.
3. In de mitochondrin worden de voedingsstoffen met behulp van O2 verder
afgebroken naar CO2 en naar water. Hier komt veel ATP vrij.

1.1 Verbranding van koolhydraten


Koolhydraten kunnen
onderverdeeld worden in
monosachariden, disachariden en
polysachariden. Het
monosacharide glucose is het
koolhydraat dat gebruikt wordt
voor de productie van ATP. Er
zijn ook andere koolhydraten,
zoals maltose en trehalose, die
gebruikt kunnen worden, maar
deze moleculen worden eerst
omgezet naar glucose, voordat ze
daadwerkelijk ATP opleveren. In
ATP wordt energie vastgelegd.
Figuur 1: Overzicht van de verbranding van koolhydraten.
Alle koolhydraten worden eerst
Marieb E.N., Hoehn K., Human Anatomy & Physiology,
getransformeerd naar glucose voordat Naar:
9th edition, Pearson Education Limited (2016), Harlow, Chapter
ze energie op kunnen leveren.
24: Nutrition, Metabolism, and Energy Balance, bladzijde 917
Glucose zal uiteindelijk in heel veel
stappen deze reactie ondergaan:
C6H12O6 + 6 O2 6 H2O + 6 CO2 + 32 ATP + warmte.
Glucose ondergaat 3 processen om energie te produceren. Als eerste de glycolyse, daarna
de citroenzuurcyclus en als laatste de oxidatieve fosforylering.

1.1.1 Glycolyse
In het proces van glycolyse wordt glucose, door middel van 10 stappen, omgezet tot twee
pyrodruivenzuur moleculen. Bij dit proces is geen zuurstof nodig en het bestaat uit drie
fasen.
1. Glucose wordt gesfosforyliseerd en omgezet naar fructose-6-fosfaat en dat wordt
vervolgens ook weer gefosforyliseerd. Hieruit komt fructose-1,6-biofosfaat vrij. Hierbij
worden twee ATP moleculen gebruikt. Dit is de activatie energie.
2. Fructose-1,6-difosfaat wordt opgesplitst in twee 3-koolstoffragmenten. Het eerste
fragment is dihydroxyacetonfosfaat en het tweede is glyceraldehyde-3-fosfaat.

3. Eerst worden de twee 3-koolstof fragmenten


geoxideerd door het verwijderen van H, wat
wordt opgenomen door NAD+.
Daarna worden anorganische fosfaatgroepen
gebonden aan de geoxideerde fragmenten met
bindingen die veel energie bevatten. Dit samen
kan voor 4 ATP moleculen zorgen. Het
vormen van ATP op deze manier wordt
Substraat-niveau fosforylering genoemd. Bij
substraat niveau fosforylering zet een enzym
een substraat, waaruit een Pi groep vrijkomt,
met ADP om in een product met ATP. Dit vindt
plaats in het cytosol, waar de glycolyse ook
plaatsvindt, en in de matrix van de
mitochondrin.
De netto opbrengst van de glycolyse is twee ATP
moleculen.
Het proces van glycolyse eindigt uiteindelijk met twee
pyrodruivenzuur moleculen en twee moleculen NAD+.
Hierna begint de citroenzuurcyclus als er zuurstof
aanwezig is. Is er geen zuurstof aanwezig, dan wordt
het eindproduct van glycolyse omgezet naar melkzuur.

Figuur 2 Glycolyse
Naar: Marieb E.N., Hoehn K., Human Anatomy
& Physiology, 9th edition, Pearson Education
Limited (2016), Harlow, Chapter 24: Nutrition,
Metabolism, and Energy Balance, bladzijden

1.1.2 Citroenzuurcyclus
Dit proces speelt zich af in de mitochondrin. Pyrodruivenzuur komt het mitochondrium
binnen met behulp van actief transport. In de overgangsfase, tussen de glycolyse en de
citroenzuurcyclus, wordt eerst pyrodruivenzuur omgezet naar acetyl-CoA (acetyl co-enzym
A). Dit gebeurt door middel van 3 stappen:
1. De decarboxylatie. Een van de C-atomen van pyrodruivenzuur wordt verwijderd en wordt
vrijgelaten als CO2 gas. Hierbij komt voor
de eerste keer CO2 vrij.
2. De oxidatie. Van het overige 2 C- fragment
worden de waterstofatomen verwijderd.
Deze waterstofatomen worden opgenomen
door NAD+. Het fragment zelf is nu een
azijnzuur.
3. Formatie van acetyl-CoA. Het azijnzuur
wordt gecombineerd met co-enzym A om
het uiteindelijk reactieproduct acetyl-CoA te
vormen.

Figuur 3 Citroenzuurcyclus
Naar: Marieb E.N., Hoehn K., Human Anatomy & Physiology, 9th
edition, Pearson Education Limited (2016), Harlow, Chapter 24:
Nutrition, Metabolism, and Energy Balance, bladzijden 920

Nu kan de citroenzuur cyclus (ook wel Krebs cyclus) echt beginnen.


Acetyl-CoA wordt volledig afgebroken door mitochondriale enzymen. Bij elke cyclus
komt/komen vrij:
- Twee CO2 moleculen die vrij komen vanwege de decarboxylatie.
- Een ATP molecuul
- Vier moleculen van gereduceerde co-enzymen. Dit zijn: 3 NADH+H+ moleculen en 1
FADH2 molecuul.
Voor elk glucose molecuul zijn er twee pyrodruivenzuur moleculen, al het bovenstaande
komt dan tweemaal vrij bij de verwerking van een glucosemolecuul.

1.1.3 Oxidatieve fosforylering


Bij oxidatieve fosforylering vinden membraanreacties plaats. Protonen zorgen voor een
gradint verschil tussen de buitenkant en de binnenkant van het mitochondrisch membraan.
ATP-synthase gebruikt de energie van het gradintverschil om een fosfaatgroep te binden
aan ADP, waarbij ATP ontstaat. Bij dit proces is voor het eerst zuurstof nodig. De oxidatieve
fosforylering bestaat uit twee fasen namelijk het elektronen transport en de chemiosmose.
1. In de eerste fase leveren de co-enzymen NADH+H+ en FADH2 elektronen aan de
enzymcomplexen 1 en 2. De energie die vrijkomt, wordt gebruikt om H+ in de ruimte
tussen het binnenmembraan en het buitenmembraan van de mitochondrin te
pompen. Hierdoor ontstaat er een elektrochemisch gradint tussen de matrix en de
ruimte tussen de membranen. In enzymcomplex 4 wordt uiteindelijk H2O gevormd.
2. Hierna vindt in het laatste complex de chemiosmose plaats. De energie van de
protonengradint wordt gebruikt om ATP te synthetiseren. Terwijl H+ via het complex
teruggaat door het membraan, de synthase rotor draait rond en zorgt er zo voor dat
de Pi groep aan een ADP hecht, om zo ATP te vormen.

Figuur 4 Oxidatieve fosforylering


Naar: Marieb E.N., Hoehn K., Human Anatomy & Physiology, 9th edition, Pearson Education Limited
(2016), Harlow, Chapter 24: Nutrition, Metabolism, and Energy Balance, bladzijde 921

Al met al zorgt een glucosemolecuul voor gemiddeld 30 ATP moleculen. Theoretisch gezien
levert de reactie van glucose 32 ATP op, maar in de praktijk gaat er altijd wel iets verloren
en hierdoor is de opbrengst op een gemiddelde van 30 ATP vastgesteld.
6

1.2 Verbranding van vetten


Het vetmetabolisme is belangrijk voor de langdurige energieopslag en afgifte. Triglyceriden
zijn de enige vetten die gebruikt worden voor het produceren van ATP. De eerste stap in de
verbranding van deze vetten is hydrolyse (lipolyse) van vetten in vetzuren en glycerol. De
vetzuren en het glycerol worden naar de actieve weefsels getransporteerd. In de actieve
weefsels worden de vetzuren en het glycerol uiteindelijk geoxideerd om energie te leveren.
Bijna alle cellen (hersencellen en rode bloedcellen uitgezonderd) kunnen vetzuren
verbranden om in hun energiebehoefte te kunnen voorzien. De afbraak en oxidatie van
vetzuren vindt alleen in de mitochondria plaats. De verbranding in de mitochondria vindt
plaats in 3 stappen:
1. Beta-oxidatie: de vetzuren wordt verwerkt tot het kleinere molecuul acetyl-CoA.
2. Acetyl-CoA wordt in de citroenzuurcyclus verder afgebroken tot CO2 en Hatomen.
3. De waterstofatomen worden door andere enzymen in het mitochondrium verder
geoxideerd om ATP te vormen.
Glycerol wordt via de glycolyse omgezet in pyrodruivenzuur. Dit wordt omgezet in AcetylCoA en wordt ook via de citroenzuurcyclus afgebroken tot koolstofdioxide en
waterstofatomen.

1.3 Verbranding van eiwitten


De bouwstenen van eiwitten zijn aminozuren, waarvan er 20 soorten zijn. Alle aminozuren
hebben twee functionele groepen: een basisgroep, ook wel een aminogroep (NH2) genoemd
en een organische zuurgroep (COOH). Samen zorgen deze groepen voor de
eigenschappen van het aminozuur. Eiwitten zitten vooral in vlees en eieren, maar ook in
peulvruchten en plantaardig voedsel. Aminozuren kunnen worden opgebouwd tot eiwitten of
ze worden afgebroken. Als ze worden opgebouwd, gebeurt dat door ribosomen die ze aan
elkaar koppelen met peptide bindingen. Aminozuren kunnen dan worden afgebroken tot
pyrodruivenzuur (via de glycolyse) of tot Acetyl-CoA, waarbij NH3 ontstaat. Het NH3 wordt
uitgescheiden door de nieren. Acetyl-CoA wordt in de citroenzuurcyclus weer afgebroken tot
koolstofdioxide en waterstofmoleculen.
Eiwitten worden in de mond en in de slokdarm nog niet verteerd, het begint in de maag. In
de maagwand zit een groot aantal kliertjes die maagsap aan het voedsel toevoegen. Dit
bevat zoutzuur om de bacterin in het voedsel te doden en een knipenzym om van grote
eiwitten kleinere eiwitten te maken. De maagwand is bekleed met een dikke laag slijm om te
voorkomen dat het maagsap de maagwand zelf verteert. In de twaalfvingerige darm komt
alvleessap bij het voedsel. Er zit NaHCO3 in het alvleessap waarmee het zoutzuur uit de
maag wordt uitgeschakeld. Dit gebeurt doordat NaHCO3 een basische stof is en het zuur
neutraliseert. Daarnaast bevat het enzymen waarmee de eiwitten nog kleiner worden
gemaakt. In de wand van de dunne darm zitten miljoenen kleine kliertjes die darmsap
maken. Darmsap bevat enzymen die de stukjes eiwit verder afbreken tot aminozuren. De
aminozuren kunnen door de darmwand naar de poortader. Vervolgens gaan de aminozuren
opgelost in bloed, naar de lever, waar ze afgebroken zullen worden. Van het afval dat dan
ontstaat wordt ureum gemaakt en in de vorm van urine uitgescheiden.

2. Wat gebeurt er met het overschot aan voedingsstoffen?


Elke voedingstof heeft een ander proces als het gaat over het opslaan van het overschot en
het weer terug vormen naar een bruikbare voedingstof.
Koolhydraten worden als eerste gebruikt door het lichaam om energie te vormen. Vetten
worden als tweede voedingstof gebruikt en als de koolhydraat- en vetreserves op zijn,
worden de eiwitten gebruikt voor het produceren van energie.

2.1 Koolhydraten
De geabsorbeerde monosacchariden van de koolhydraten gaan naar de lever. In de lever
worden fructose en galactose omgezet in glucose. Glucose wordt het meest gebruikt voor de
ATP synthese. Echter, ATP kan niet in grote hoeveelheden opgeslagen worden in cellen,
waardoor er dus niet ongeremd ATP geproduceerd kan worden. Als het ATP niveau in de
cel erg hoog is, zorgt het negatieve feedback systeem ervoor dat de glycolyse in mindere
mate of helemaal niet meer plaatsvindt. Glucose ondergaat dan een andere reactie: de
glycogenese. Hierbij wordt glucose-6-fosfaat omgezet in zijn isomeer glucose-1-fosfaat. Het
enzym glycogeen synthase katalyseert dan de reactie van glucose aan de groeiende keten.
Er vormt zich een lange keten met aan elkaar gekoppelde glucose moleculen, dat glycogeen
genoemd wordt. Glycogeen wordt opgeslagen in de lever en de skeletspieren. Naast
glycogeen kan glucose worden opgeslagen in vetcellen. De meeste vetten die in de lever
worden geproduceerd, worden verpakt met eiwitten en afgegeven aan het bloed om te
worden opgeslagen als vetweefsel.
Als de bloedsuikerspiegel daalt, vindt er afbraak van glycogeen plaats. Dit proces wordt
glycogenolyse genoemd. Glycogenolyse gebeurt als eerste in de lever, waar de
glycogeenvoorraad wordt omgezet met behulp van glucagon in glucose. Voordat de
glycogeen uit de lever op raakt, begint de glycogenolyse in skeletspieren. Echter, de
geproduceerde glucose kan niet vrijgegeven worden aan het bloed, omdat glucose-6-fosfaat
een molecuul is dat het celmembraan niet kan passeren. De skeletspieren missen het
enzym dat glucose defosforyleert. In plaats daarvan wordt glucose in de skeletspier
gedeeltelijk geoxideerd tot pyrodruivenzuur, wat wel aan het bloed afgegeven kan worden.
Naast glycogenese en glycogenolyse vindt er ook gluconeogenese plaats in het lichaam.
Gluconeogenese is een proces waarbij nieuwe glucose wordt gevormd uit niet-koolhydraat
moleculen (aminozuren en glycerol). Deze omzetting gebeurt in de lever. Gluconeogenese
wordt uitgevoerd als de voedingsbronnen en glucose voorraden opgeraakt zijn en het
bloedglucosegehalte begint te dalen. Gluconeogenese beschermt het lichaam, vooral het
zenuwstelsel, voor beschadigende effecten van lage bloedsuiker, door ervoor te zorgen dat
de ATP synthese kan doorgaan.

2.2 Vetten
Er worden continu triglyceriden omgezet in vetweefsel en omgekeerd. Deze vetten worden
opgeslagen, zodat ze later kunnen worden gebruikt wanneer ze nodig zijn en afgegeven
kunnen worden aan het bloed. Het proces waarbij de opgeslagen vetten tot glycerol en
vetzuren worden omgezet, wordt lipolyse genoemd. De lever kan deze glycerol weer
omzetten tot glucose, wat nodig is voor energie als er geen koolhydraten meer aanwezig zijn
om energie van te maken.
De synthese van triglyceriden, oftewel de lipogenese, vindt plaats als het ATP of
glucoseniveau in de cellen hoog is. Bij een overschot aan ATP hopen acetyl-CoA en
glyceraldehyde-3-fosfaat zich op. Als deze twee stoffen zich ophopen, gaan acetyl-CoA
moleculen aan elkaar zitten en vormen dan vetzuurketens. Glyceraldehyde-3-fosfaat wordt
omgezet in glycerol, wat met vetzuren in triglyceriden omgezet kan worden. Lipogenese is
de belangrijkste activiteit in vetweefsel en is ook een belangrijke functie van de lever.
8

2.3 Eiwitten
Als er een overschot aan eiwitten aanwezig is, die niet meer nodig zijn voor processen in het
lichaam, worden aminozuren geoxideerd voor energie of omgezet in vet voor toekomstige
energiebehoeften.
Voordat aminozuren geoxideerd kunnen worden voor energie, moeten ze worden
gedeamineerd. Dit wordt de transaminering genoemd. Hierbij wordt er een aminogroep
(NH2) van het aminozuur afgehaald. Daardoor ontstaat een ketozuur en glutaminezuur. Het
ketozuur wordt gemodificeerd, zodat het makkelijk de citroenzuurcyclus in kan gaan. De
ketozuren zijn: acetyl-CoA, -ketoglutaarzuur, succinyl-CoA, fumaarzuur of oxaalazijnzuur.
Van het glutaminezuur wordt een NH3-groep afgesplitst. Deze groep wordt met CO2
gebonden, waarbij ureum ontstaat. Dit wordt dan door het bloed naar de nieren
getransporteerd. De nieren zuiveren het bloed, waardoor urine ontstaat.

3. Respiratoir quotint en het berekenen van het aantal joule


De chemische eigenschappen van de verschillende voedingstoffen in het menselijk lichaam
variren. Hierdoor is er bij verbranding, afhankelijk van welke brandstof gebruikt wordt, een
andere hoeveelheid zuurstof nodig. Dit verschil in zuurstofgebruik kan gebruikt worden om te
achterhalen welke voedingsstof wordt verbrand. Door de opgenomen hoeveelheid zuurstof
(O2) en de geproduceerde hoeveelheid koolstofdioxide (CO2) te meten kan met behulp van
het respiratoir quotint (RQ) een indicatie van de verbrande voedingsstof gegeven worden.
Het respiratoir quotint kan berekend worden met behulp van de volgende formule:
=

2
2 % 2 %
=
%
2
2 %
2 % 2
2 %

Hierbij is 2 gelijk aan de geproduceerde hoeveelheid koolstofdioxide en 2 gelijk aan de


opgenomen hoeveelheid zuurstof. Daarnaast zijn de O2-, CO2-, en N2 percentages in de
lucht gelijk aan de algemeen bekende concentraties in de lucht, respectievelijk 20,93% O2,
0,03% CO2, 79,04% N2. Door de gaswisseling van het menselijk lichaam te meten met
behulp van een O2- en een CO2 analyser zijn alle nodige gegevens bekend om het
respiratoir quotint te berekenen.
De verschillende voedingsstoffen hebben een unieke respiratoir quotint, waaraan ze te
herkennen zijn.
RQ koolhydraten
Het respiratoir quotint bij koolhydraatverbranding is gelijk aan 1,00. Dit is te
2
verklaren door de vereenvoudigde formule voor het RQ te gebruiken (
) en

de reactievergelijking van de verbranding van koolhydraten:


6 2
C6H12O6 + 6 O2 6 CO2+ 6 H2O, waarbij voor de RQ geldt:
= 1,00.
6 2

RQ vetten
Vetten kunnen erg variren in samenstelling, waardoor het respiratoir quotint kan
verschillen tussen 0.69 en 0.73. Het is dus afhankelijk van de drie vetzuren wat de
waarde is van het respiratoir quotint, maar over het algemeen wordt er een waarde
van 0,70 aangenomen als RQ voor vetten. Dat is ook te zien aan de
reactievergelijking van de verbranding van vetten, hier wordt als voorbeeld
palmitinezuur genomen:
16
C16H32O2 + 23 O2 16 CO2 + 16 H2O, met RQ: 23 2 = 0,696.
2

RQ eiwitten
Eiwitten zijn niet te oxideren tot alleen koolstofdioxide en water, het proces om deze
af te breken is gecompliceerder. Toch kan het respiratoir quotint op dezelfde manier
berekend worden, over het algemeen wordt een waarde van 0,82 aangenomen als
RQ voor eiwitten. Als voorbeeld wordt de reactievergelijking van de verbranding van
albumine gegeven:
63 2
C72H112N2O22S + 77 O2 63 CO2 + 38 H2O + SO3 + 9 CO(NH2)2, RQ:
= 0,818.
77
2

Echter deze waarden komen vrijwel nooit precies zo voor, dit komt doordat er meestal
sprake is van een mengsel van brandstoffen. Daarnaast vindt de verbranding van eiwitten
alleen plaats als er geen koolhydraten en vetten meer zijn om te verbranden, daarom
kunnen eiwitten bij berekeningen vaak buiten beschouwing gelaten worden. Dit kan door het
non-protene respiratoir quotint te nemen, wat op dezelfde manier wordt berekend als het

10

normale respiratoir quotint. Het verschil tussen deze twee ligt in het feit dat je met het nonprotene respiratoir quotint de bijdrage van koolhydraten en vetten aan het
brandstofmengsel kan bepalen.
Als er met het non-protene respiratoir quotint wordt gewerkt, is het nodig om eerst het
aantal kilocalorien (kCal) te berekenen. Dit kan met behulp van het aantal liters zuurstof.
Per liter zuurstof die wordt gebruikt bij de verbranding is, afhankelijk van het RQ, een
constant aantal kCal dat wordt verbrand, dit is te zien in tabel 1.
Tabel 1: Non-protene RQ waarden met bijbehorende hoeveelheid kCal, die verbrand wordt per liter O2, die
verbruikt wordt. Voor de gehele tabel zie bijlage 1.

Non-protene
RQ
0,96
0,97
0,98
0,99
1,00

kCal per liter


O2
4,998
5,010
5,022
5,035
5,047

Naar: McArdle W.D., Katch F.I. and Katch V.L., Exercise Physiology: Energy, Nutrition and Human Performance,
7th edition, Lippincott Williams & Wilkins (2010), Philadelphia, Chapter 8 table 8.1 page 188.

Door het aantal liters verbruikte zuurstof te vermenigvuldigen met deze constante waarde is
het totaal aantal verbrande kCal te bepalen. Een kilocalorie is gelijk aan 4186,6 joule of ook
wel 4,1866 kilojoule (kJ), dus door het verkregen aantal kCal te vermenigvuldigen met
4,1866 is het aantal kilojoule te berekenen.

3.1 Voorbeeldberekening
Als voorbeeld is hier Naomi genomen in rust zonder suikerinname. De benodigde gegevens
zijn uit de metingen gehaald, waarbij de meetresultaten van 5-10 minuten zijn gebruikt:
Tabel 2: Meetwaarden Naomi experiment in rust zonder suikerinname.

CO2%
uitgeademd
3,962

O2%
uitgeademd
17,00

N2%
uitgeademd
79,04

Verschil volume V
(m3)
0,04050

Hiermee kan het respiratoir quotint berekend worden:


=

3,962 0,03
= 1,008
20,93
79,04 79,04 17,00

Nu het RQ bekend is, kan in de tabel bij RQ = 1,00 gekeken worden in tabel 1, naar de
constante waarmee het aantal kCal berekend kan worden. Deze is gelijk aan 5,047.
Hiervoor is het aantal verbruikte liter O2 nodig, dit is te berekenen met behulp van:
=

Hierbij is V geheel gelijk aan het totale volume in m3, wat gelijk staat aan de totale
hoeveelheid uitgeademde lucht. Daarnaast is V gelijk aan het O2 percentage. Hiermee is V
deel te berekenen, die gelijk is aan het aantal liters O2.
0,1700 % =


0,04050 3

11

= 0,1700% 0,04050 3 = 0,006885 3

Het aantal liters zuurstof is nodig, hiervoor moet het aantal m3 nog omgezet worden in liters.
Dit kan door het eerst om te zetten naar dm3 wat gelijk is aan het aantal liters:
0,006885 3 103 = 6,885 3 = 6,885 2

Het aantal liters O2 kan nu vermenigvuldigd worden met de eerder gevonden waarde uit
tabel 1, namelijk 5,047:
6,885 5,047 = 34,75

Als laatst wordt het aantal kCal omgezet in het aantal kJ:

34,75 4,1866 = ,

12

4. Onderzoeksmethode
Om er achter te komen wat de invloed is van het brandstofmengsel op de verbranding van
voedingstoffen in het menselijk lichaam tijdens rust en tijdens inspanning, is naast het
bestuderen van theorie, ook een experiment uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van
indirecte calorimetrie. Dat wil zeggen dat alle reacties waarbij energie vrijkomt in het
menselijk lichaam, afhangen van het zuurstof verbruik. Door het gebruik van indirecte
calorimetrie kan men de verbruikte hoeveelheid energie bepalen door het meten van de
verbruikte hoeveelheid zuurstof.

4.1 Materialen
4.1.1 Opstelling experimenten
Bij het experiment is gebruik gemaakt van een opstelling uit het SEL Lab in Gemini-Zuid
bestaande uit de volgende onderdelen:
1. O2- en CO2 analyser
2. Gasvolumemeter
3. Thermometer
4. Slang met een mondstuk
5. Rudolph-klep
6. Slang met een filter
7. Neusklem
8. Pen en papier
9. Doekjes en alcohol
10. Telefoon met stopwatch-app
11. Hometrainer
12. Tafelsuiker
13. Vier proefpersonen

Afbeelding 4:
Zuurstof/koolstofdioxide
analyser met vocht
absorberend filter

Afbeelding 3: Pomp met


thermometer

Afbeelding 1: Opstelling experiment

Afbeelding 2:
Gasvolumemeter

4.1.2 Beschrijving opstelling


De proefpersonen ademen in en uit via de mond door het mondstuk. De uitgeademde lucht
gaat door de slang en komt in de gasvolumemeter. Deze registreert hoeveel kubieke meter
lucht er uitgeademd wordt. Hier wordt tevens de temperatuur van de uitgeademde lucht
gemeten. Vervolgens gaat deze lucht via een slang naar de O2- en CO2 analyser die de
13

samenstelling van het uitgeademde gasmengsel meet. Op het display van de O2- en CO2
analyser zijn dan de percentages O2 en CO2 af te lezen.
Mondstuk met
Rudolph-klep

Gasvolumemeter

Vocht
absorberend filter

O2- en CO2
analyser

Figuur 5: proefopstelling
Naar: Eigen werk

Figuur 6: opstelling van het experiment


Naar: Eigen werk

4.2 Methode
De apparatuur stond helemaal klaar, alleen de Rudolph-klep moest nog gemonteerd
worden. Deze werd vastgezet in het mondstuk bovenop de slang. Hierna moest
gecontroleerd worden of alle apparatuur aanstond.
Voor het onderzoek zijn er vier verschillende experimenten uitgevoerd. Er zijn twee
experimenten tijdens rust en twee experimenten tijdens inspanning uitgevoerd. Hierbij is
gebruik gemaakt van een open-circuit. Dit houdt in dat de proefpersoon steeds verse lucht
inademt en dus geen gebruik maakt van de lucht die van tevoren uitgeademd is. Er is bij elk
verschillend experiment gebruik gemaakt van twee vrouwelijke en twee mannelijke
proefpersonen, in de leeftijd 18-19 jaar. Dit omdat er dan een grotere betrouwbaarheid in de
resultaten is dan wanneer er maar een proefpersoon gebruikt zou zijn. Ook heeft een
persoon de tijd bijgehouden en hebben twee personen elke 20 seconden de gemeten
zuurstof- en koolstofdioxidewaarden genoteerd. Van deze waarden werd, zo nodig, een
gemiddelde genomen en gebruikt. Het noteren van de waarden werd door twee personen
gedaan om een grotere nauwkeurigheid te verkrijgen. Aan begin en eind van de 10 minuten
is ook het volume en de temperatuur genoteerd.
14

Na elke proefpersoon is het mondstuk schoongemaakt met alcohol. Ondertussen konden de


waarden van de analyser al deels teruglopen naar de waarden van de lucht in het SEL Lab.
Hierna kon het experiment uitgevoerd worden met een volgende proefpersoon.

4.2.1 Experimenten in rust


Het eerste tweetal experimenten is in rust uitgevoerd. Voor de experimenten is rust
gedefinieerd als zitten op een stoel. Bij deze experimenten hebben de proefpersonen 10
minuten ontspannen op een stoel gezeten, waarbij zij geademd hebben door de slang met
het mondstuk. Uit de gebruikte literatuur 1 bleek dat het zuurstofgebruik 10 minuten moest
worden gemeten om een betrouwbare waarde te verkrijgen. Door de Rudolph-klep van het
mondstuk kon de lucht uit het SEL Lab naar binnen komen om in te ademen. Uitgeademde
lucht kon niet ontsnappen en kwam zo terecht in de analyser. Hierbij hebben de
proefpersonen gebruik gemaakt van een neusklem of hebben zij hun neus dichtgehouden.
Dit om te voorkomen dat er lucht uitgeademd zou worden buiten de opstelling, wat een
verkeerd resultaat te weeg zou brengen.
De proefpersonen hebben voor aanvang van het onderzoek niets meer gegeten of
gedronken vanaf 00:00 uur, zodat zij met een lege maag aan kwamen bij het experiment.
Alle experimenten werden uitgevoerd tussen 11:00 en 13:00 uur, dus de proefpersonen
hadden minstens 11 uur niets meer gegeten. Enkel water drinken was toegestaan. Het
experiment is eerst uitgevoerd met een lege maag en later na inname van tafelsuiker; dit om
een volle maag te simuleren.
De hoeveelheid suiker is vastgesteld op een halve gram suiker per kilogram
lichaamsgewicht. Dit is gekozen, omdat deze hoeveelheid suiker ongeveer gelijk is aan de
hoeveelheid suiker in een sportdrankje. Elke proefpersoon heeft zich gewogen en
uitgerekend hoeveel zakjes suiker hij/zij moest innemen. De proefpersonen hebben de
suiker opgelost in water en 10 minuten voor hun experiment ingenomen. Suiker wordt
namelijk met een snelheid van 3,5 gram per minuut opgenomen in het bloed 2.

4.2.2 Experimenten tijdens inspanning


Het volgende tweetal experimenten is uitgevoerd tijdens inspanning. Voor de experimenten
is inspanning gedefinieerd als fietsen op een hometrainer met constante snelheid. De
hometrainer was ingesteld op een bepaalde stand, zodat iedere proefpersoon evenveel
kracht moest uitoefenen. Deze experimenten werden hetzelfde uitgevoerd als de
experimenten tijdens rust, maar dit keer hebben de proefpersonen tien minuten al fietsend in
de opstelling geademd. Van tevoren hebben de proefpersonen drie minuten lang gefietst als
warming up. Ook hier is weer voorkomen dat de proefpersonen door de neus ademden.

McArdle W.D., Katch F.I. and Katch V.L., Exercise Physiology: Energy, Nutrition and
Human Performance, 7th edition, Lippincott Williams & Wilkins (2010), Philadelphia,
Chapter 8: Measurement of Human Energy Expenditure, bladzijden 178 t/m 191,
Chapter 9: Human Energy Expenditure During Rest and Physical Activity, bladzijden
192 t/m 205.

Mayer-Davis EJ, Dhawan A, Liese AD, Teff K, Schulz M, Towards understanding of


glycaemic index and glycaemic load in habitual diet: associations with measures of
glycaemia in the Insulin Resistance Atherosclerosis Study., Cambridge university
(1995), Cambridge, The British journal of nutrition

15

5. Resultaten
Hieronder zijn de resultaten van de vier uitgevoerde experimenten weergegeven. De CO2,
O2 en N2 waarden van elke proefpersoon per experiment zijn in grafieken weergegeven.
Deze grafieken zijn gemaakt met behulp van tabellen die in de bijlagen te vinden zijn:
Bijlage 1: tabellen experiment in rust zonder suikerinname
Bijlage 2: tabellen experiment in rust met suikerinname
Bijlage 3: tabellen experiment tijdens inspanning zonder suikerinname
Bijlage 4: tabellen experiment tijdens inspanning met suikerinname.
Per experiment worden de gemiddelde CO2-, O2- en N2 percentages, de RQ waarden, het
aantal kCal en de hoeveelheid joule weergegeven. In de grafieken is te zien dat de waarden
tussen 5 tot 10 minuten redelijk constant blijven. Vandaar dat de gemiddelden berekend zijn
vanuit de meetgegevens van 5 tot 10 minuten.

5.1 Resultaten in rust zonder suikerinname

CO2 %

CO2% in rust zonder suikerinname


5,00
4,50
4,00
3,50
3,00
2,50
2,00
1,50
1,00
0,50
0,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 1: CO2 percentages in rust zonder suikerinname

16

O2% in rust zonder suikerinname


25,0

O2 %

20,0
15,0

Marjon

10,0

Job
Naomi

5,0

Tom

0,0

Tijd
Grafiek 2: O2 percentages in rust zonder suikerinname

N2 %

N2% in rust zonder suikerinname


80,00
79,50
79,00
78,50
78,00
77,50
77,00
76,50
76,00
75,50
75,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 3: N2 percentages in rust zonder suikerinname

Het valt op dat de waarden van Marjon en Job in de grafieken van de CO2 en N2
percentages duidelijk lager zijn dan de waarden van Naomi en Tom. Bij de grafiek van het
O2 percentage is dit andersom (de waarden van Naomi en Tom zijn hier iets lager).
Tabel 3: Gemiddelde meetwaarden eerste experiment: Rust zonder suikerinname

RQ
kCal
joule
Proefpersoon
Marjon
1,190
Job
1,304
Naomi
1,008
34,75
1,455 x 105
Tom
1,023
35,90
1,503 x 105
Gemiddeld
1,015
35,33
1,479 x 105
De rode waarden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat dit duidelijk afwijkende waarden
zijn. Dit wordt verder toegelicht in de discussie.

17

5.2 Resultaten in rust met suikerinname


CO2% in rust met suikerinname
6
5

CO2 %

4
Marjon

Job

Naomi

Tom

Tijd
Grafiek 4: CO2 percentages in rust met suikerinname

O2% in rust met suikerinname


25

O2 %

20
15

Marjon

10

Job
Naomi

Tom

Tijd
Grafiek 5: O2 percentages in rust met suikerinname

18

N2 %

N2% in rust met suikerinname


80
79,5
79
78,5
78
77,5
77
76,5
76
75,5
75

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 6: N2 percentages in rust met suikerinname

Bij de grafieken van CO2- en N2 percentages is te zien dat de waarden van Marjon en Job
weer beduidend lager liggen dan de waarden van Naomi en Tom en dat dit bij de grafiek van
het O2 percentage weer omgekeerd is (de waarden van Marjon en Job hoger dan de
waarden van Naomi en Tom).
Tabel 4: Gemiddelde meetwaarden tweede experiment: Rust met suikerinname

RQ
kCal
joule
Proefpersoon
Marjon
1,190
Job
1,360
Naomi
0,9777
36,53
1,529 x 105
Tom
1,019
42,59
1,783 x 105
Gemiddeld
0,9984
39,56
1,656 x 105
De rode waarden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat dit duidelijk afwijkende waarden
zijn. Dit wordt verder toegelicht in de discussie.

19

5.3

Resultaten tijdens inspanning zonder suikerinname

CO2 %

CO2% tijdens inspanning zonder suikerinname


9,00
8,00
7,00
6,00
5,00
4,00
3,00
2,00
1,00
0,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 7: CO2 percentages tijdens inspanning zonder suikerinname

O2% tijdens inspanning zonder suikerinname


25,0

O2 %

20,0
15,0

Marjon

10,0

Job
Naomi

5,0

Tom

0,0

Tijd
Grafiek 8: O2 percentages tijdens inspanning zonder suikerinname

20

N2 %

N2% tijdens inspanning zonder suikerinname


80,00
79,50
79,00
78,50
78,00
77,50
77,00
76,50
76,00
75,50
75,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 9: N2 percentages tijdens inspanning zonder suikerinname

In de grafieken is te zien dat de waarden van de proefpersonen redelijk dicht bij elkaar
liggen. Echter, de waarden van Tom steken er in de grafiek van het CO2 percentage
bovenuit en in de grafiek van het O2 percentage liggen de waarden van Tom lager dan de
waarden van de andere proefpersonen.

Tabel 5: Gemiddelde meetwaarden derde experiment: Inspanning zonder suikerinname

RQ
kCal
joule
Proefpersoon
Marjon
1,016
123,2
4,371 x 105
Job
1,044
104,4
5,156 x 105
Naomi
0,9935
117,5
4,918 x 105
Tom
1,003
99,77
4,178 x 105
Gemiddeld
0,9980
108,6
4,548 x 105
De rode waarden (Marjon en Job) zijn buiten beschouwing gelaten. Dit wordt verder
toegelicht in de discussie.

21

5.4

Resultaten tijdens inspanning met suikerinname

CO2 %

CO2% tijdens inspanning met suikerinname


9,00
8,00
7,00
6,00
5,00
4,00
3,00
2,00
1,00
0,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 10: CO2 percentages tijdens inspanning met suikerinname

O2% tijdens inspanning met suikerinname


25,0

O2 %

20,0
15,0

Marjon

10,0

Job
Naomi

5,0

Tom

0,0

Tijd
Grafiek 11: O2 percentages tijdens inspanning met suikerinname

22

N2 %

N2% tijdens inspanning met suikerinname


80,00
79,50
79,00
78,50
78,00
77,50
77,00
76,50
76,00
75,50
75,00

Marjon
Job
Naomi
Tom

Tijd
Grafiek 12: N2 percentages tijdens inspanning met suikerinname

In de grafiek van het CO2 percentage liggen de waarden van Tom hoger dan de andere
proefpersonen en liggen de waarden van Naomi iets lager dan de andere proefpersonen.
Marjon en Job liggen ertussenin. In de grafiek van het O2 percentage is te zien dat de
waarden van Naomi iets boven de andere proefpersonen liggen en die van Tom iets onder
de andere proefpersonen. Weer is er te zien dat de waarden van Marjon en Job er tussenin
liggen.
Tabel 6: Gemiddelde meetwaarden derde experiment: Inspanning met suikerinname

RQ
kCal
joule
Proefpersoon
Marjon
1,014
138,5
5,122 x 105
Job
1,023
122,3
5,797 x 105
Naomi
1,030
143,3
6,001 x 105
Tom
1,017
110,0
4,607 x 105
Gemiddeld
1,024
126,7
5,304 x 105
De rode waarden (Marjon en Job) zijn buiten beschouwing gelaten. Dit wordt verder
toegelicht in de discussie.

Door de gemiddelde waarden (van Tom en Naomi) van de energie, uitgedrukt in joule, per
experiment samen te voegen in een grafiek, wordt het volgende resultaat verkregen:
23

Energie (uitgedrukt in Joule)


600000
500000
400000
300000
200000
100000
0
In rust zonder
suikerinname

In rust met suikerinname

Tijdens inspanning
zonder suikerinname

Tijdens inspanning met


suikerinname

Figuur 7: Staafdiagram waarin het energieverbruik, uitgedrukt in joule, te zien is bij de verschillende
experimenten.

Er is te zien dat er een groot verschil is tussen het energieverbruik, uitgedrukt in joule, in rust
en tijdens inspanning. Ook is er een duidelijk verschil te zien tussen het energieverbruik met
en zonder suikerinname.

24

6. Discussie
Ondanks uitstekende samenwerking, beredenering en wetenschappelijk correcte insteek zijn
er enkele dingen die voor meetafwijkingen en problemen hebben gezorgd.
Er zijn enkele factoren, die te maken hebben met het materiaal, die ervoor zorgen dat er
mogelijke meetonnauwkeurigheden zijn opgetreden, deze zijn van toepassing op alle
uitgevoerde experimenten. Zo paste het mondstuk niet goed op de slang waardoor we dit
vast moesten tapen. Dit kan invloed hebben gehad op de CO2- en O2 percentages die
gemeten zijn, omdat er mogelijk lucht is ontsnapt. Ook via de neus kan lucht ontsnapt zijn,
want de gebruikte neusklem bleef niet altijd even goed vast zitten. Daarnaast was het SEL
lab, waar de experimenten zijn uitgevoerd, niet goed geventileerd. Er stond maar een deur
open en de ramen waren gesloten. Doordat er veel soortgelijke experimenten continu
werden uitgevoerd, kan het CO2 gehalte van de lucht in het SEL lab hoger hebben gelegen
dan het CO2 gehalte in de buitenlucht en het O2 gehalte lager, aangezien het CO2 gehalte in
de lucht stijgt, als het O2 gehalte daalt. In de RQ berekeningen zijn de CO2- en O2 waarden
van de buitenlucht ingevuld, dit kan resulteren in afwijkende RQ waarden. Tevens was het
ademhalen door het mondstuk zwaarder en werd er alleen door de mond in- en uitgeademd,
in plaats van een combinatie tussen neus- en mondademhaling, waardoor er geen sprake
was van een natuurlijke ademhaling. Door deze factoren werd er meer inspanning geleverd
tijdens het ademhalen. De CO2- en O2 gehalten kunnen hierdoor benvloed zijn, want als er
meer inspanning geleverd wordt, wordt er meer verbrand en dat levert een verhoging van
het CO2 gehalte.
Er is gekozen voor een zo divers mogelijke groep proefpersonen, om een representatieve
groep te creren. Echter zijn er bij de experimenten slechts vier proefpersonen gebruikt,
waardoor de resultaten waaruit de conclusies getrokken zijn, niet alomvattend zijn. Het
verschil in proefpersonen op vlak van bijvoorbeeld geslacht, gewicht, conditie, etc., zorgt
ervoor dat er een verschil kan zijn in snelheid waarmee suiker wordt opgenomen. Er is
aangenomen dat iedere proefpersoon met dezelfde snelheid suiker opneemt. Het is dus
mogelijk dat bij de aanvang van het experiment nog niet dezelfde hoeveelheid suiker is
opgenomen bij de proefpersonen. Bovendien hebben de proefpersonen niet allemaal even
hard gefietst. Dit heeft als gevolg dat de proefpersonen een verschillende hoeveelheid
arbeid hebben geleverd, wat zorgt voor een verschil in CO2 en O2 waarden. Hierdoor zijn de
berekende RQ waarden minder goed vergelijkbaar.
Een ander probleem was dat het RQ over het algemeen hoog was, namelijk rond of boven
1,00. Voor het berekenen van het aantal kCal is tabel 1 nodig, hierin zijn geen waarden
boven de 1,00 te vinden, waardoor dit als grens is gesteld. Wanneer het RQ maar net boven
deze grens lag, is er afgerond tot 1,00. Dit is gedaan voor alle waarden tot en met 1,05. Bij
twee proefpersonen (Job en Marjon) lag het RQ in rust, zonder en met suikerinname, ver
boven 1,00. Hierdoor konden de resultaten van deze personen niet gebruikt worden voor het
berekenen van het aantal kCal en ontbraken er gegevens. Voor de experimenten in rust zijn
er dus slechts gegevens van twee proefpersonen gebruikt om de gemiddelden te
berekenen. Om ervoor te zorgen dat de resultaten van de verschillende experimenten met
elkaar vergeleken kunnen worden, zijn de waardes van Job en Marjon ook niet
meegenomen in de gemiddelden van de experimenten in inspanning. Dit heeft ervoor
gezorgd dat de gemiddelden minder representatief zijn.
Bij beide experimenten in inspanning heeft iedere proefpersoon 10 minuten gefietst. Echter
zijn er bij de resultaten enkel de gegevens tussen 5 en 10 minuten gebruikt, aangezien niet
elke proefpersoon met dezelfde CO2-en O2 beginwaarden is begonnen. Vanaf 5 minuten
waren de proefpersonen langer in inspanning waardoor de CO2 en O2 waarden ongeveer
25

constant waren. Daarnaast is het voor de proefpersonen in het begin even wennen, omdat
het ademen door het mondstuk niet natuurlijk gaat. Na vijf minuten meten is de proefpersoon
er meer aan gewend. Dit interval van 5 tot 10 minuten, hebben we ook gebruikt voor de
berekeningen van de experimenten in rust. Doordat we slechts een deel van de resultaten
hebben gebruikt, is er bij het berekenen van het volume een probleem opgetreden. Het
volume is alleen in het begin en op het eind genoteerd. Het totale volumeverschil werd
daarom door twee gedeeld, omdat deze ongeveer constant op leek te lopen. Hierdoor
werden er wel representatieve waardes verkregen, maar hoogstwaarschijnlijk is er een
verschil met de exacte waardes. Tijdens het experiment is er ook een verschil in
temperatuur waargenomen, hier hebben we echter geen rekening mee gehouden in de
berekeningen. Dit kan voor minder juiste RQ waarden hebben gezorgd. Tijdens het
experiment met inspanning zonder suikerinname is bij een van de proefpersonen de
analyser uitgevallen, waardoor het experiment in inspanning zonder suikerinname opnieuw
moest worden uitgevoerd door deze proefpersoon. Er was al wel arbeid geleverd, waardoor
er in totaal meer arbeid geleverd werd door deze proefpersoon dan bij de rest tijdens het
inspanning zonder suikerinname experiment.
Bij het berekenen van het RQ is het volumeverschil weggelaten. Aangezien deze zowel in
de teller als in de noemer van deze formule als vermenigvuldiging stond, kon deze
weggestreept worden.
Na het nader bekijken van deze onnauwkeurigheden in het materiaal en onze werkwijze
kunnen de resultaten van de experimenten verder geanalyseerd worden. In rust zonder
suiker is er gemiddeld 1,479 x 105 J verbruikt. Dit is net iets minder dan de 1,656 x 105 J die
er in rust met suiker is verbruikt. In inspanning zonder suiker is er gemiddeld 4,548 x 105 J
verbruikt en in inspanning met suiker is er gemiddeld 5,304 x 105J verbruikt.
Op het moment dat er geen suiker is ingenomen, maar toch wel energie verbruikt wordt,
moet die energie ergens vandaan komen. Die energie kan komen van glucose die al eerder
is opgeslagen en die nu verbruikt wordt. De glucose is opgeslagen als glycogeen in de lever
of in de skeletspieren. Naast glucose kunnen er ook vetten worden opgeslagen in
vetweefsel, die ook omgezet kunnen worden en energie leveren.
Tabel 7: Resultaten in rust met daarbij het verschil
tussen wel en geen suikerinname.

Tabel 8: Resultaten in inspanning met daarbij het


verschil tussen wel en geen suikerinname.

Rust zonder suiker

1,479 x 105 J

Inspanning zonder suiker

4,548 x 105 J

Rust met suiker

1,656 x 105 J

Inspanning met suiker

5,304 x 105 J

Verschil

0,177 x 105 J

Verschil

0,756 x 105 J

Bij dezelfde mate van activiteit, in rust of tijdens inspanning, wordt er na inname van
tafelsuiker net wat meer energie verbruikt. Er wordt net zoveel arbeid geleverd, waardoor het
energieverbruik in theorie hetzelfde zou moeten zijn, dit is echter niet zo. Bij dezelfde
hoeveelheid arbeid wordt er, volgens de meetgegevens, meer energie verbruikt als er suiker
ingenomen is. Het verschil kan komen doordat de suikers die net ingenomen zijn direct
energie kunnen leveren, waardoor de glycogeenvoorraad nog niet gebruikt hoeft te worden.
Uit de RQ waarden zelf is niet veel af te leiden. Deze zijn allemaal rond de 1,00. Ondanks
dat er tussen de RQ waarden niet zoveel verschil te zien is, is er wel een groot verschil te
zien in de hoeveelheid energie. Dit is te verklaren, doordat ieder proefpersoon gedurende de
experimenten een verschillend volume lucht in- en uitgeademd heeft en dit in de
energieberekening wordt meegenomen. Daarnaast waren de berekeningen van de
26

hoeveelheid kCal en joule minder correct, doordat enkele RQ waarden zijn afgerond naar
1,00.
Bij vervolgstudies zou men kunnen onderzoeken hoe het komt dat men bij suikerinname
meer calorien gaat verbranden ten opzichte van dezelfde inspanning met een lege maag.

27

7. Conclusie
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er een significant verschil is tussen de energie,
uitgedrukt in joule (J), die verbruikt wordt tijdens rust en inspanning. Daarbij is er ook een
verschil in energieverbruik tussen suikerinname en geen suikerinname. Wanneer er meer
suiker is ingenomen, wordt er meer energie verbruikt. Zo wordt er gemiddeld in rust zonder
suikerinname 1,479 x 105 J gebruikt en met suikerinname 1,656 x 105 J. Tijdens inspanning
worden er gemiddeld zonder suikerinname 4,548 x 105 J gebruikt en met suikerinname
5,304 x 105 J. In rust is er een kleiner verschil te zien tussen wel of geen suikerinname in het
aantal gebruikte joule dan tijdens inspanning. Het is dus duidelijk dat de inname van
tafelsuiker wel degelijk invloed heeft op het energieverbruik in het menselijk lichaam en
daarmee ook op de verbranding van voedingsstoffen. Met andere woorden, suikerhoudende
sportdrankjes zorgen voor een hogere energieproductie als ze worden ingenomen voor het
sporten.
Bij het wel of niet innemen van tafelsuiker zou er, theoretisch gezien, geen verschil moeten
zijn in energieverbruik bij dezelfde activiteit. Een invloed die de inname van tafelsuiker wel
heeft, is een verandering van de soort voedingsstof die na inname wordt verbrand. Bij
inname van tafelsuiker worden er alleen koolhydraten verbrand terwijl dit, als er geen
tafelsuiker wordt ingenomen, een mengsel van zowel koolhydraten als vetten is.

28

8. Literatuurlijst
Marieb E.N., Hoehn K., Human Anatomy & Physiology, 9th edition, Pearson Education
Limited (2016), Harlow, Chapter 24: Nutrition, Metabolism, and Energy Balance,
bladzijden 906 t/m 953
Mayer-Davis EJ, Dhawan A, Liese AD, Teff K, Schulz M, Towards understanding of
glycaemic index and glycaemic load in habitual diet: associations with measures of
glycaemia in the Insulin Resistance Atherosclerosis Study., Cambridge University
(1995), Cambridge, The British journal of nutrition
McArdle W.D., Katch F.I. and Katch V.L., Exercise Physiology: Energy, Nutrition and Human
Performance, 7th edition, Lippincott Williams & Wilkins (2010), Philadelphia, Chapter
8: Measurement of Human Energy Expenditure, bladzijden 178 t/m 191, Chapter 9:
Human Energy Expenditure During Rest and Physical Activity, bladzijden 192 t/m
205.

29

Bijlagen
Bijlage 1: RQ en kCal
Tabel 9: Volledige tabel waaruit met behulp van het non-protene RQ, de bijbehorende hoeveelheid kCal die
verbrand wordt per liter O2 bepaald kan worden.

Naar: McArdle W.D., Katch F.I. and Katch V.L., Exercise Physiology: Energy, Nutrition and Human Performance,
7th edition, Lippincott Williams & Wilkins (2010), Philadelphia, Chapter 8 table 8.1 page 188.

30

Bijlage 2: Tabellen experiment rust zonder suikerinname


Tabel 10: Job in rust zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,72
2,52
3,91
4,67
4,72
4,49
4,36
4,40
4,20
4,06
4,03
3,98
4,02
4,01
3,91
3,78
3,69
3,64
3,59
3,58
3,55
3,57
3,62
3,67
3,66
3,66
3,56
3,52
3,44
3,42
3,39

20,5
19,0
17,6
16,9
17,1
17,6
17,8
17,9
17,9
18,0
18,1
18,1
18,0
17,9
17,9
17,9
18,0
18,1
18,1
18,1
18,0
18,0
18,0
17,8
17,8
17,8
18,0
18,1
18,2
18,3
18,3

25742,55
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25742,73

23,2
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23,9

78,78
78,48
78,49
78,43
78,18
77,91
77,84
77,70
77,90
77,94
77,87
77,92
77,98
78,09
78,19
78,32
78,31
78,26
78,31
78,32
78,45
78,43
78,38
78,53
78,54
78,54
78,44
78,38
78,36
78,28
78,31

31

Tabel 11: Marjon in rust zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,63
2,84
3,27
3,54
3,64
3,64
3,65
3,62
3,54
3,61
3,62
3,43
3,28
3,12
3,00
3,05
3,04
3,05
3,00
3,03
3,05
3,05
2,98
2,97
2,97
3,01
3,04
3,04
2,96
2,94
2,88

20,1
19,2
18,6
18,2
18,1
18,1
18,1
18,2
18,2
18,1
18,0
18,3
18,4
18,5
18,6
18,4
18,4
18,4
18,4
18,3
18,3
18,3
18,3
18,3
18,3
18,2
18,2
18,2
18,4
18,4
18,5

25742,38
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25742,55

22,8
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23,3

79,30
77,96
78,13
78,26
78,26
78,26
78,25
78,18
78,26
78,29
78,38
78,27
78,32
78,38
78,40
78,55
78,56
78,55
78,60
78,67
78,65
78,65
78,72
78,73
78,73
78,79
78,76
78,76
78,64
78,66
78,62

32

Tabel 12: Naomi in rust zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,92
2,01
2,85
3,40
3,85
4,05
4,21
4,27
4,23
4,20
4,16
4,07
4,08
4,07
4,05
4,06
4,02
4,04
4,04
3,98
4,01
3,98
4,01
4,01
3,96
3,94
3,93
3,85
3,85
3,86
3,85

20,2
19,4
18,7
17,9
17,3
16,9
16,8
16,8
16,9
16,9
16,9
17,0
16,9
16,9
16,9
16,9
17,0
16,9
16,9
16,9
16,9
17,0
16,9
17,0
17,1
17,1
17,1
17,1
17,1
17,1
17,0

25742,74
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25742,82

23,4
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23,9

78,88
78,59
78,45
78,70
78,85
79,05
78,99
78,93
78,87
78,90
78,94
78,93
79,02
79,03
79,05
79,04
78,98
79,06
79,06
79,12
79,09
79,02
79,09
78,99
78,94
78,96
78,97
79,05
79,05
79,04
79,15

33

Tabel 13: Tom in rust zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,71
2,69
3,48
3,84
4,12
4,41
4,44
4,50
4,51
4,46
4,40
4,39
4,45
4,40
4,36
4,30
4,21
4,22
4,13
4,12
4,16
4,10
4,09
4,04
4,05
4,07
4,03
4,00
4,00
4,00
3,99

20,4
18,7
17,7
17,2
16,8
16,5
16,4
16,4
16,4
16,5
16,6
16,8
16,7
16,8
16,8
16,9
16,9
16,9
16,9
16,9
16,9
17,0
17,0
17,1
17,0
16,9
16,9
17,0
17,0
16,9
16,8

25742,82
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25742,9

23,7
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,1

78,89
78,61
78,82
78,96
79,08
79,09
79,16
79,10
79,09
79,04
79,00
78,81
78,85
78,80
78,84
78,80
78,89
78,88
78,97
78,98
78,94
78,90
78,91
78,86
78,95
79,03
79,07
79,00
79,00
79,10
79,21

34

Bijlage 3: Tabellen experiment rust met suikerinname


Tabel 14: Job in rust met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,68
2,69
3,89
4,37
4,37
4,24
4,02
3,87
3,78
3,68
3,68
3,63
3,72
3,82
3,76
3,59
3,44
3,42
3,39
3,36
3,35
3,37
3,37
3,34
3,32
3,28
3,28
3,28
3,26
3,36
3,40

20,4
18,8
17,9
17,6
17,8
18,0
18,2
18,4
18,4
18,4
18,3
18,3
18,1
17,9
18,0
18,3
18,5
18,4
18,4
18,4
18,3
18,3
18,3
18,3
18,2
18,3
18,2
18,3
18,3
18,1
18,1

25743,08
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25743,28

23,8
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,5

78,92
78,51
78,21
78,03
77,83
77,76
77,78
77,73
77,82
77,92
78,02
78,07
78,18
78,28
78,24
78,11
78,06
78,18
78,21
78,24
78,35
78,33
78,33
78,36
78,48
78,42
78,52
78,42
78,44
78,54
78,50

35

Tabel 15: Marjon in rust met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,74
3,52
4,15
4,11
3,95
3,87
3,69
3,55
3,52
3,38
3,25
3,16
3,18
3,12
3,11
3,16
3,18
3,07
2,96
2,89
2,88
2,87
2,88
2,83
2,85
2,85
2,80
2,78
2,79
2,83
2,84

20,5
17,9
17,1
17,6
18,0
18,2
18,4
18,4
18,4
18,5
18,6
18,5
18,4
18,3
18,3
18,2
18,2
18,3
18,4
18,5
18,5
18,5
18,4
18,5
18,5
18,5
18,6
18,6
18,4
18,3
18,3

25742,9
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25743,08

23,9
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,4

78,76
78,58
78,75
78,29
78,05
77,93
77,91
78,05
78,08
78,12
78,15
78,34
78,42
78,58
78,59
78,64
78,62
78,63
78,64
78,61
78,62
78,63
78,72
78,67
78,65
78,65
78,60
78,62
78,81
78,87
78,86

36

Tabel 16: Naomi in rust met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,69
2,40
3,02
3,32
3,85
4,08
4,31
4,37
4,41
4,37
4,30
4,33
4,33
4,28
4,20
4,15
4,13
4,10
4,10
4,08
4,07
4,17
4,15
4,16
4,14
4,13
4,12
4,12
4,08
4,04
4,05

20,3
19,1
18,5
18,0
17,4
17,0
16,7
16,7
16,6
16,7
16,7
16,6
16,5
16,5
16,7
16,8
16,8
16,8
16,8
16,8
16,8
16,7
16,6
16,6
16,7
16,7
16,7
16,7
16,9
16,9
16,9

25743,28
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25743,37

23,8
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,3

79,01
78,50
78,48
78,68
78,75
78,92
78,99
78,93
78,99
78,93
79,00
79,07
79,17
79,22
79,10
79,05
79,07
79,10
79,10
79,12
79,13
79,13
79,25
79,24
79,16
79,17
79,18
79,18
79,02
79,06
79,05

37

Tabel 17: Tom in rust met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,82
3,15
3,85
4,31
4,57
4,73
4,74
4,81
4,79
4,83
4,77
4,74
4,70
4,76
4,73
4,75
4,73
4,68
4,65
4,70
4,73
4,74
4,74
4,72
4,64
4,48
4,46
4,52
4,56
4,64
4,51

20,1
18,2
17,3
16,6
16,3
16,2
16,2
16,1
16,1
16,0
16,1
16,1
16,2
16,0
16,1
16,1
16,2
16,2
16,3
16,4
16,3
16,3
16,3
16,4
16,5
16,6
16,6
16,7
16,5
16,4
16,4

25743,37
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25743,47

23,8
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,2

79,08
78,65
78,85
79,09
79,13
79,07
79,06
79,09
79,11
79,17
79,13
79,16
79,10
79,24
79,17
79,15
79,07
79,12
79,05
78,90
78,97
78,96
78,96
78,88
78,86
78,92
78,94
78,78
78,94
78,96
79,09

38

Bijlage 4: Tabellen experiment inspanning zonder suikerinname


Tabel 18: Job tijdens inspanning zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

0,70
4,56
6,59
6,88
6,95
6,98
6,80
6,97
6,98
6,90
6,83
6,61
6,64
6,68
6,74
6,67
6,64
6,60
6,55
6,49
6,52
6,81
6,55
6,52
6,39
6,39
6,38
6,40
6,40
6,46
6,49

21,1
17,4
14,6
14,1
14,1
13,9
14,0
13,9
13,9
14,4
14,6
14,9
14,9
14,5
14,5
14,4
14,7
14,6
14,6
14,7
14,6
13,9
14,6
14,8
14,9
14,9
14,9
14,9
14,8
14,6
14,6

25746,99
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25747,33

22,6
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
23,6

78,20
78,04
78,81
79,02
78,95
79,12
79,20
79,13
79,12
78,70
78,57
78,49
78,46
78,82
78,76
78,93
78,66
78,80
78,85
78,81
78,88
79,29
78,85
78,68
78,71
78,71
78,72
78,70
78,80
78,94
78,91

39

Tabel 19: Marjon tijdens inspanning zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,12
5,69
6,05
6,08
6,19
6,09
6,03
6,00
6,01
6,01
6,07
5,95
5,95
6,01
6,03
6,03
5,97
5,98
5,93
5,92
6,01
6,02
6,03
6,07
6,00
5,92
5,93
5,94
5,89
5,93
5,89

20,2
16,0
14,9
14,9
14,7
14,9
15,0
15,0
15,0
15,0
14,8
15,0
15,1
14,8
14,9
15,0
15,1
15,0
15,1
15,1
14,9
14,9
14,9
14,9
15,1
15,2
15,1
15,2
15,3
15,1
15,2

25747,33
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25747,6

23,0
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,1

78,68
78,31
79,05
79,02
79,11
79,01
78,97
79,00
78,99
78,99
79,13
79,05
78,95
79,19
79,07
78,97
78,93
79,02
78,97
78,98
79,09
79,08
79,07
79,03
78,90
78,88
78,97
78,86
78,81
78,97
78,91

40

Tabel 20: Naomi tijdens inspanning zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,10
4,85
5,40
5,34
5,36
5,48
5,45
5,46
5,40
5,42
5,44
5,49
5,52
5,65
5,68
5,76
5,84
5,89
5,80
5,74
5,97
6,08
6,08
5,88
5,84
5,83
5,74
5,67
5,65
5,66
5,61

20,1
16,5
15,4
15,4
15,4
15,3
15,3
15,3
15,5
15,5
15,5
15,4
15,3
15,0
14,9
14,8
14,8
14,7
14,9
15,0
14,4
14,4
14,5
15,2
15,3
15,4
15,6
15,7
15,7
15,6
15,7

25747,62
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25747,92

23,0
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,4

78,80
78,65
79,20
79,26
79,24
79,22
79,25
79,24
79,10
79,08
79,06
79,11
79,18
79,35
79,42
79,44
79,36
79,41
79,30
79,26
79,63
79,52
79,42
78,92
78,86
78,77
78,66
78,63
78,65
78,74
78,69

41

Tabel 21: Tom tijdens inspanning zonder suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,04
5,31
6,63
7,05
7,16
7,49
7,64
7,67
7,80
7,85
7,83
7,73
7,78
7,72
7,73
7,85
7,71
7,59
7,62
7,73
7,63
7,60
7,47
7,45
7,63
7,69
7,88
7,76
7,63
7,82
7,55

20,2
16,3
14,3
13,6
13,5
13,1
12,9
12,9
13,0
13,0
13,1
13,1
13,2
13,3
13,2
12,9
13,1
13,3
13,4
13,2
13,3
13,3
13,3
13,2
13,0
13,3
13,2
13,5
13,8
13,5
13,7

25747,92
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25748,22

23,5
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,6

78,76
78,39
79,07
79,35
79,34
79,41
79,46
79,43
79,20
79,15
79,07
79,17
79,02
78,98
79,07
79,25
79,19
79,11
78,98
79,07
79,07
79,10
79,23
79,35
79,37
79,01
78,92
78,74
78,57
78,68
78,75

42

Bijlage 5: Tabellen experiment inspanning met suikerinname


Tabel 22: Job tijdens inspanning met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,12
6,58
6,13
5,96
5,99
6,20
6,19
6,19
6,45
6,41
6,46
6,39
6,53
6,35
6,34
6,63
6,49
6,54
6,47
6,47
6,52
6,50
6,44
6,44
6,43
6,39
6,39
6,33
6,37
6,35
6,33

20,1
15,2
14,6
15,5
15,4
14,6
14,7
14,7
14,6
14,4
14,5
14,7
14,4
14,7
14,8
14,3
14,5
14,4
14,6
14,6
14,4
14,4
14,7
14,5
14,8
14,7
14,7
14,9
14,8
14,9
14,9

25748,22
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25748,6

23,7
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25,2

78,78
78,22
79,27
78,54
78,61
79,20
79,11
79,11
78,95
79,19
79,04
78,91
79,07
78,95
78,86
79,07
79,01
79,06
78,93
78,93
79,08
79,10
78,86
79,06
78,77
78,91
78,91
78,77
78,83
78,75
78,77

43

Tabel 23: Marjon tijdens inspanning met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,19
5,84
6,29
6,14
6,16
6,22
6,19
6,13
6,34
6,19
6,20
6,21
6,30
6,25
6,14
6,23
6,11
6,09
6,25
6,16
6,15
6,19
6,14
6,27
6,26
6,25
6,20
6,20
6,18
6,23
6,32

20,0
15,8
14,7
14,9
14,8
14,9
14,8
14,8
14,6
14,8
14,7
14,7
14,7
14,7
14,9
14,8
15,1
15,1
14,7
14,9
14,9
14,8
14,8
14,6
14,8
14,8
14,8
14,9
14,9
14,7
14,6

25748,6
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25748,92

24
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
24,9

78,81
78,36
79,01
78,96
79,04
78,88
79,01
79,07
79,06
79,01
79,10
79,09
79,00
79,05
78,96
78,97
78,79
78,81
79,05
78,94
78,95
79,01
79,06
79,13
78,94
78,95
79,00
78,90
78,92
79,07
79,08

44

Tabel 24: Naomi tijdens inspanning met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,24
5,24
5,12
5,19
5,28
5,47
5,54
5,54
5,49
5,49
5,42
5,37
5,34
5,45
5,43
5,39
5,52
5,46
5,39
5,53
5,52
5,53
5,54
5,54
5,59
5,63
5,57
5,54
5,49
5,57
5,58

20,0
16,2
15,9
15,9
15,7
15,5
15,2
15,2
15,5
15,7
15,8
15,8
15,9
15,8
15,8
15,8
15,6
15,7
15,8
15,5
15,5
15,5
15,5
15,5
15,5
15,4
15,6
15,6
15,7
15,5
15,3

25748,92
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25749,29

24
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25,2

78,76
78,56
78,98
78,91
79,02
79,03
79,26
79,26
79,01
78,81
78,78
78,83
78,76
78,75
78,77
78,81
78,88
78,84
78,81
78,97
78,98
78,97
78,96
78,96
78,91
78,97
78,83
78,86
78,81
78,93
79,12

45

Tabel 25: Tom tijdens inspanning met suikerinname

Tijd

CO2 %

O2 %

Volume in
m3

Temperatuur
in C

N2 %

00:00
00:20
00:40
01:00
01:20
01:40
02:00
02:20
02:40
03:00
03:20
03:40
04:00
04:20
04:40
05:00
05:20
05:40
06:00
06:20
06:40
07:00
07:20
07:40
08:00
08:20
08:40
09:00
09:20
09:40
10:00

1,22
5,39
6,97
7,40
7,57
7,72
7,52
7,74
7,82
7,74
7,60
7,55
7,65
7,61
7,67
7,37
7,53
7,66
7,54
7,59
7,69
7,56
7,65
7,64
7,53
7,70
7,81
7,84
7,51
7,39
7,76

20,0
16,0
14,0
13,3
13,2
12,9
13,3
13,1
13,1
13,3
13,5
13,7
13,5
13,6
13,4
13,9
13,6
13,5
13,7
13,7
13,3
13,1
13,3
13,4
13,6
13,4
13,2
13,0
13,5
13,6
13,4

25749,289
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25749,612

24,1
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
/
25,2

78,78
78,61
79,03
79,30
79,23
79,38
79,18
79,16
79,08
78,96
78,90
78,75
78,85
78,79
78,93
78,73
78,87
78,84
78,76
78,71
79,01
79,34
79,05
78,96
78,87
78,90
78,99
79,16
78,99
79,01
78,84

46

You might also like