Professional Documents
Culture Documents
Handleiding Draagconstructies Ligger-Kolom
Handleiding Draagconstructies Ligger-Kolom
DRAAGCONSTRUCTIES
DIMENSIONERING EN CONTROLEBEREKENING
VAN EEN LIGGER EN EEN KOLOM
G.J. Arends
Draagconstructies
Voorwoord
De draagconstructie is een van de belangrijkste onderdelen van een gebouw. Zonder een adequate
draagconstructie zal een bouwwerk, hoe fraai ook ontworpen, instorten als de er op werkende
krachten niet meer kunnen worden afgedragen naar de fundering. Uiteraard moet ook de fundering,
die overigens onderdeel uitmaakt van de draagconstructie, voldoende sterk zijn.
De draagconstructie is van invloed op het totale ontwerp van het gebouw. Daarom is het
noodzakelijk dat een architect iets afweet van de werking van de draagconstructie. Dat maakt ook
het gesprek met de constructeur gemakkelijker. Het is aan de constructeur om een hele constructie
door te rekenen en de minimaal benodigde afmetingen van een constructie-element te bepalen.
Voor de architect is het echter belangrijk de afmetingen al zo goed mogelijk in te schatten, hetzij met
vuistregels (of kentallen), hetzij door middel van een eenvoudige berekening.
In deze handleiding dimensioneren we een ligger en een kolom met vuistregels en controleren
vervolgens of deze voldoen aan de norm. Door de tekst heen zijn twee controleberekeningen
weergegeven, een voor een staalconstructie (groene tekst) en een voor een betonconstructie (rode
tekst). Er is voor deze vorm gekozen om duidelijkheid te geven waar je mee bezig bent en te
voorkomen dat getallen zonder begrip worden ingevuld. Probeer mede aan de hand van deze
handleiding zo gestructureerd mogelijk te werken. Daarmee voorkom je niet alleen onnodige fouten,
maar laat je ook zien dat je de stof beheerst.
De handleiding is bedoeld als naslagwerk voor de analyse-oefening voor TE2 en de ontwerpoefening
voor ON2. Bij het schrijven ervan is gebruik gemaakt van bijdragen en opmerkingen van (oud)
collegas, waaronder Joop Gerrits en Ate Snijder. Voor verdere opmerkingen / verbeteringen houden
we ons aanbevolen.
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 3
Opbouw draagconstructie; materialisering............................................................................................. 3
Schematiseren constructie ...................................................................................................................... 4
Stabiliteit ................................................................................................................................................. 6
Globale dimensionering ligger (ligger B3-D3 van de 1ste verdieping) .................................................... 8
Bepaling belasting op de ligger ........................................................................................................... 9
Controle Uiterste GrensToestand ligger (sterkte) ............................................................................. 12
Controle Bruikbaarheids GrensToestand ligger (stijfheid) ................................................................ 13
Globale dimensionering kolom (kolom D3 onder 1ste verdieping) ...................................................... 15
Controleberekening kolom (druksterkte) ......................................................................................... 16
Bepaling knikgetal n .......................................................................................................................... 19
Bijlage 1: tabel HEA-profielen .............................................................................................................. 21
Bijlage 2: tabel kanaalplaten beton (bron: Staalprofielen, (Over)spannend staal 5, 1998 p. 91) ....... 22
Draagconstructies
Inleiding
In deze handleiding dimensioneren we een ligger en een kolom met vuistregels en controleren we
vervolgens met eenvoudige berekeningen of deze elementen voldoen aan de norm. We gaan uit van
een ontworpen kantoorgebouw van vier bouwlagen met een breedte van 12 meter en een lengte
(diepte) van 16 meter. De bovenverdieping kraagt aan weerszijden 2 meter uit. De bruto
verdiepingshoogte is 3,6 meter (totale gebouwhoogte is 14,4 meter).
Er zijn in principe twee mogelijkheden voor een draagconstructie: schijvenbouw en skeletbouw. Bij
schijvenbouw worden de vloeren en het dak gedragen door buitenmuren en binnenwanden, bij
skeletbouw door kolommen en liggers. Om zo flexibel mogelijk te blijven, kiezen we voor
skeletbouw. Gezien de afmetingen kunnen we volstaan met een stramien van 3 bij 3 kolommen,
waardoor de overspanningen respectievelijk 6 meter bij 8 meter bedragen. Deze afmetingen geven
een economisch gunstige opbouw van de draagconstructie. Grotere overspanningen zijn overigens
ook goed mogelijk, maar geven wel een grotere constructiehoogte van de vloeren. Maximale
afmetingen worden ook begrens door transportmogelijkheden. De maximale afmetingen daarvoor
zijn ongeveer 2,50 meter bij 3,40 meter bij 14 meter. Grotere afmetingen of te zware prefabconstructies vereisen speciaal, dus duur transport.
Niet zelden zijn er grote kolomvrije ruimtes nodig, waarbij grote overspanningen onontbeerlijk zijn.
Behalve aan uitzonderlijk transport van prefabdelen, kunnen we dan ook denken aan het op de
bouwplaats aan elkaar monteren van constructiedelen. Constructief gezien, is het verstandig om
grote kolomvrije ruimten boven in het gebouw te ontwerpen, het liefst direct onder het dak.
Daardoor kunnen de afmetingen van de draagconstructiedelen beperkt blijven. Nadeel is dat bij
grote vergaderzalen er veel mensen naar boven moeten, wat ruime verkeersruimten en voldoende
liften noodzakelijk maken. We zullen hier dus een compromis moeten vinden.
Draagconstructies
Schematiseren constructie
Nadat we een keuze hebben gemaakt voor de te gebruiken materialen, gaan we bepalen hoeveel
elementen (kolommen, liggers) we toepassen en waar we de elementen in ons gebouw plaatsen.
Daarom maken we van onze constructie een draadmodel, waarin we alleen de elementen van de
draagconstructie tekenen. Bij toepassing van veel elementen wordt een draadfiguur al gauw
ondoorzichtig. Een exploded view van het draadmodel geeft dan meer duidelijkheid. Zie daarbij de
draagconstructie als op elkaar geplaatste tafels met de vloeren (en het dak) als glazen tafelblad en
de kolommen en wanden als de poten.
Draagconstructies
juist de kolommen die de vloer ondersteunen. Denk weer aan de tafel met een glazen tafelblad,
waar doorheen je de poten en de stabiliteitsconstructie kunt zien.
Een uitzondering op bovengenoemde regel is onder meer de hanger: een constructie-element
waarmee een vloer is opgehangen. Een dergelijk boven de vloer geplaatst element wordt uiteraard
wel weergegeven (met aanduiding hanger). Ook stabiliteitselementen kunnen in bijzondere
gevallen zich boven de vloerconstructie bevinden en moeten in dat geval ook worden aangegeven.
Draagconstructies
uitkraginging
scharnierverbinding
scharnieroplegging
Statisch schema in as 3.
Met de DC-plattegrond en het statisch schema tonen we de randvoorwaarden voor de constructieelementen. Vervolgens schatten we met behulp van vuistregels de afmetingen van de elementen die
we willen dimensioneren om deze daarna met een eenvoudige berekening te controleren. Bedacht
moet worden dat vuistregels slecht een eerste schatting van de afmetingen zijn. Het is onjuist om te
zeggen dat een constructie voldoet aan de vuistregels. De constructie moet aan de norm voldoen.
De belasting is afhankelijk van de functie van het gebouw en het totale gewicht van de vloerconstructie. Ons gebouw heeft een kantoorfunctie met een veranderlijke belasting van 3 kN/m2.
Stabiliteit
Een belangrijke vorm van stabiliteit is de standzekerheid van een gebouw (practicum BK1TE1). Een
stabiel gebouw moet aan de volgende regels voldoen:
1. Vloeren en daken moeten in principe als (in het horizontale vlak) stijve of vormvaste constructies
worden uitgevoerd.
2. Er zijn per vloer minimaal drie verticale stabiliteitsvlakken nodig (schijven of diagonalen).
3. Deze drie stabiliteitsvlakken of -wanden mogen niet allemaal evenwijdig aan elkaar lopen en
ook mogen de snijassen ervan niet samenvallen. (In de plattegrond gezien mogen de
projectielijnen van de stabiliteitswanden niet door n punt gaan: rotatie-instabiliteit.)
Hoe verder de snijassen uit elkaar liggen, hoe stijver de constructie is en des te kleiner de krachten in
de stabiliteitselementen zijn. Bedenk daarbij ook dat stabiliteitselementen alleen krachten kunnen
opnemen in hun vlak en niet loodrecht op het vlak!
Bij schijvenbouw kunnen de schijven gewoonlijk voldoende standzekerheid geven. Bij skeletbouw
moeten maatregelen worden genomen om de standzekerheid te realiseren. Bij gebouwen met
slechts enkele verdiepingen kunnen daarvoor eventueel buigvaste verbindingen tussen de
funderingsconstructie, de kolommen en de liggers worden toegepast. Dit noemen we een
ongeschoorde constructie. Bij toepassing van prefab betonnen kolommen zal men gewoonlijk kiezen
voor ingeklemde kolommen (momentvast verbonden met de fundering). Bij staalconstructies
daarentegen kiest men eerder voor momentvaste verbindingen tussen kolommen en liggers.
Bij wat hogere gebouwen moeten bij een ongeschoorde constructie de elementen zeer zwaar
worden uitgevoerd om al te grote vervormingen te voorkomen. Men kiest daarom voor een
geschoorde constructie. Als schoorconstructie kunnen kruisende diagonalen, schoren, schoorwanden
of schoorkernen (bijv. liftschachten) worden gebruikt.
Als stabiliteitselementen dienen vaak lift- en leidingschachten en wanden van trappenhuizen. In de
praktijk worden meestal minimaal vier stabiliteitswanden aangebracht, zodat horizontale krachten in
alle richtingen beter opgenomen worden. Het gebouw dat we in deze oefening gebruiken, heeft vier
stabiliteitswanden. In de gevel zijn daarvoor extra stijlen geplaatst.
Draagconstructies
Een dergelijke draagconstructie wordt een geschoorde constructie genoemd. Alle krachten moeten
via de draagconstructie naar de fundering worden afgevoerd. Bij een geschoorde constructie lopen
de horizontale krachten via de stabiliteitsvoorzieningen.
Bij stabiliteitskruisen loopt de kracht via de trekdiagonalen. Bedacht moet worden dat een op
normaalkracht (trek of druk) belast element een horizontale component moet hebben, wil deze de
horizontale windbelasting kunnen doorgeven. In een tekening geven we bij de het tekenen van de
krachtdoorstroming ook alleen die elementen aan, die een horizontale component hebben (zie afb.).
In de andere (verticale) elementen zullen vanwege het knoopevenwicht overigens ook normaalspanningen optreden: trek aan de wind- of loefzijde en druk aan de lijzijde.
Draagconstructies
Voor ons gebouw hebben we voor twee typen schoorconstructies de krachtsdoorstroming getekend.
Bij het eerste voorbeeld zijn zowel voor het dak als de wanden kruisende diagonalen toegepast. In
het alternatief is de dakconstructie van beton en zijn voor de stabiliteit schoorwanden toegepast.
Deze kunnen ook door elkaar worden gebruikt.
hdakliggers
hvloerliggers
1
1
20
20
staal
gelamineerd
1
IPE / HE
1
20
17
30
20
beton
t.pl. gestort
1
1
20
10
prefab
1
1
20
20
Als ligger passen we een HEA-profiel toe, sterkteklasse S235. Dit betekent dat de rekenwaarde voor
de staalsterkte gelijk is aan 235 N/mm2. De elasticiteitsmodules E is voor alle sterkteklassen voor
staal gelijk aan 210 x 103 N/mm2.
Een HEA-profiel heeft brede flenzen, zodat er voldoende oplegbreedte is voor de kanaalplaten. Met
de vuistregel schatten we de hoogte van een profiel en in een tabel noteren we het profielnummer
en de gegevens die we nodig hebben voor de controleberekening. Dat zijn: het gewicht van de ligger
per strekkende meter, het weerstandsmoment Wy en het kwadratisch oppervlaktemoment Iy.
Deze gegevens zijn te vinden in een staalprofielen tabel (zie bijlage 1). Vaak is in de tabel de massa
per strekkende meter [kg/m] weergegeven. Dit moet worden omgerekend tot het gewicht in kN per
strekkende meter [kN/m]. Daarvoor moeten we het weergegeven getal vermenigvuldigen met 10
(afronding van 9,8: versnelling van de zwaartekracht in m/s2) om van [kg] naar [N] te gaan en
vervolgens delen door 1000 (van N naar kN).
Draagconstructies
Voor ons gebouw willen we een vloerligger van de eerste verdieping dimensioneren en controleren.
(De betreffende ligger is op de DC-plattegrond in rood aangegeven; zie hierna). Onze ligger heeft een
lengte van 6 meter. De geschatte liggerhoogte volgens de vuistregel wordt dan 1/20 x 6000 = 300
mm. Aan de hand daarvan kiezen we een HE320A profiel. De gegevens van dit profiel vatten we
samen in onderstaande tabel. Het gewicht (de massa) per strekkende meter is gegeven in kg. Dit
moet worden omgerekend naar kN: 97,6 kg/m 0,01 x 97,6 0,98 kN/m.
300
Wy
HE 320 A
0,98
Iy
[mm3]
[kN/m]
[mm]
[mm4]
1479x103 22930x104
Voor betonnen en houten liggers is niet altijd het gewicht per strekkende meter gegeven. Om dat te
bepalen moeten we de oppervlakte van de doorsnede (bxh; m2) vermenigvuldigen met de dichtheid
(kg/m3) en de uitkomst daarvan weer vermenigvuldigen met de versnelling van de zwaartekracht.
Voor beton geldt een dichtheid van 2500 kg/m3, voor naaldhout 550 kg/m3.
= 101000 []
Van een rechthoekige doorsnede kunnen we gemakkelijk het weerstandsmoment W en het
kwadratisch oppervlaktemoment I berekenen.
= 112 3 [mm4]
= /2 = 16 2 [mm3]
en
Voor de betonconstructie passen we een in het werk gestorte, niet voorgespannen, betonnen balk
toe. We kiezen sterkteklasse C30/37. Volgens de vuistregel zou de hoogte h gelijk zijn aan 6000/10 =
600 mm. Voor de bijbehorende breedte kiezen we de halve hoogte (vuistregel): 600/2 = 300 mm.
Het gewicht per strekkende meter bedraagt dan: 0,3 x 0,6 x 2400 x 10/1000 = 4,32 kN/m. W en I
kunnen we met bovenstaande formules berekenen. Iy = 1/12 x 300 x 6003 = 5400000000 mm4 en
Wy = 1/6 x 300 x 6002 = 18000000 mm3.
De waarden voor de sterkte en de elasticiteitsmodules kunnen uit betontabellen worden verkregen.
Profiel
Gewicht
[kN/m]
[mm3]
[mm4]
600
600x300
4,32
18,0x106
5400x106
[mm]
Wy
Iy
Sterkte- Sterkte
klasse [N/mm2]
C30/37
20
E-modulus
[N/mm2]
32,8x103
Draagconstructies
BG1 en BG2 vormen samen de blijvende belasting ; de veranderlijke belasting kunnen we
weergeven als . Voor de liggercontrole moeten de belastingen worden berekend per strekkende
meter op de ligger, tenzij de belasting als een puntlast op de ligger komt. We gaan uit van een
gelijkmatig verdeelde belasting.
BG1. Het gewicht per strekkende meter ligger (oranje ligger 2B-2C op DC-plattegrond) hebben we
hiervoor al bepaald bij het verzamelen van de gegevens van de ligger: BG1 = 0,98 kN/m.
Voor de betonnen ligger geldt: BG1 = 4,32 kN/m.
8m
8m
BG2. Voor het bepalen van de grootte van de rustende belasting (BG2) gebruiken we de
draagconstructieplattegrond. Daarop arceren we het oppervlak dat door de ligger wordt
gedragen. Alle elementen in het gearceerde vlak, inclusief het gewicht van eventuele
secundaire liggers, moeten in de belasting worden meegenomen. Merk op dat we ook de
maten weergeven op de DC-plattegrond!
6m
6m
afwerklaag 50 mm [1]
kanaalplaat
staalprofiel HEA
2
leidingen etc. 15 kg/m
2
plafond + verlichting 45 kg/m
doorsnede in lengterichting
Vloeropbouw
doorsnede in dwarsrichting
10
Draagconstructies
Van boven naar beneden zien we allereerst een afwerklaag van 50 mm. De volumieke massa
van het materiaal van de afwerklaag bedraagt 2400 kg/m3
Gewicht afwerklaag = 0,05 x 0,01 x 2400 = 1,2 kN/m2.
Vervolgens zien we de kanaalplaat. Kanaalplaten zijn prefab-elementen. De afmetingen
hangen af van de overspanning van en de belasting op de platen en van de gebouwfunctie.
Wanneer deze bekend zijn, kan de fabrikant eenvoudig bepalen welke platen nodig zijn. Onze
overspanning bedraagt 8 meter (dat is dus de hart-op-hart-afstand van de balken!).
Bezien we de afbeelding, dan is het gemakkelijk in te zien dat de kanaalplaat behalve een
veranderlijke belasting van 3 kN/m2ook de afwerklaag, de leidingen, het plafond en de
verlichting moeten dragen. De massa van plafond en installatie bedraagt in totaal 15 + 45 = 60
kg/m2. Het gewicht wordt dan 0,01 x 60 = 0,6 kN/m2. De totale belasting op de
kanaalplaten wordt dan: 3 + 1,2 +0,6 = 4,8 kN/m2. Aan de fabrikant kunnen deze gegevens
worden doorgegeven. Voor een ontwerpberekening stelt de fabrikant vaak tabellen of
grafieken ter beschikking. In bijlage 2 is een dergelijke grafiek weergegeven. Op de verticale as
zetten we de belasting van 4,8 kN/m2 af en op de horizontale as de overspanning van 8 meter.
Het snijpunt van beide lijnen ligt tussen de plaat met een dikte van 150 mm en die met een
dikte van 200 mm. We hebben voor ons gebouw een plaatdikte van 200 mm nodig. In bijlage 2
vinden we tevens het gewicht van deze plaat: 3,1 kN/m2.
De totale blijvende belasting van de vloer is dus 3,1 + 1,2 + 0,6 = 4,9 kN/m2.
De gevonden belasting per vierkante meter [kN/m2] moet worden omgezet naar een lijnlast op
de ligger oftewel een belasting per strekkende meter ligger [kN/m']. Om de grootte daarvan te
bepalen gebruiken we de DC-plattegrond (zie afbeelding). Op de ligger tekenen we een afstand
van 1 meter en arceren we het oppervlak dat door deze meter ligger wordt gedragen. De
grootte van dit oppervlak is gelijk aan twee keer de halve h.o.h.-afstand van de liggers maal 1
meter. De belasting per strekkende meter [kN/m] wordt dan (a1+a2)/2 [m] maal de belasting
per vierkante meter [kN/m2]. (Voor randliggers geldt uiteraard n keer de halve h.o.h.afstand.)
Voor onze ligger met een h.o.h. afstand van 8 meter geldt: BG2 = (8 + 8)/2 x 4,9 = 39,2 kN/m2.
8m
8m
Kiezen we voor een betonnen ligger dan is uiteraard de rustende belasting op die ligger
dezelfde als die op de stalen ligger: BG2 = (8 + 8)/2 x (3,1 + 1,2 + 0,6) = 39,2 kN/m2.
6m
6m
11
Draagconstructies
halve h.o.h. spantafstand veranderlijke belasting in kN/m = (a1+a2)/2 [m] x veranderlijke
belasting [kN/m2].
Voor de belasting op de stalen ligger geldt: BG3 = (8+8)/2 x 3 = 24 kN/m.
Voor de betonnen ligger geldt eveneens: BG3 = (8+8)/2 x 3 = 24 kN/m.
Md
W
maximale moment in het midden van de overspanning. Voor het maximale moment geldt:
= 18 2 .
Md
Maximaal moment.
Hierin is de lengte van de ligger en q de totale lijnlast. Voor de UGT geldt dat we de belastingen
moeten vermenigvuldigen met partile factoren (vroeger belastingfactoren) om extra veiligheid
te krijgen. Deze factor hangt af van de veiligheidsklasse van het gebouw en de aard van de belasting.
Voor een kantoor geldt dat = 1,35 en = 1,5. De toetsingsregel voor de Fundamentele BelastingGf
Qf
Qf
waarin G de blijvende belasting en Q de veranderlijke belasting voorstelt. is een verminderingsfactor die in de Nationale Bijlage is vastgesteld op 0,89.
De veiligheidsfactor voor de blijvende belasting wordt met de verminderingsfactor 0,89 x 1,35 = 1,2
(de waarde van de vroegere belastingfactor voor de permanente belasting). In het algemeen geldt:
= 1,2 . + 1,5 . Met deze grootheden kunnen we het moment en daarmee de buigspanning berekenen en vervolgens de sterkte controleren door de unity check te doen:
U.C. =
m
1
fm;d
Is U.C. > 1 dan moeten we een zwaarder profiel nemen. Voor de Wnodig van het nieuw te nemen
profiel geldt:
12
Draagconstructies
Hierbij hoort een HE340A met g = 1.05 kN/m, W = 1678x103 mm3 en I = 27693 x 104 mm4.
Als we de constructiehoogte willen beperken, kunnen we ook kiezen voor een HEB profiel (HE300B)
of voor een hogere sterkteklasse (S355; zie bij controle BGT).
Voor een betonnen ligger geldt qUGT = 1, 2 x (1,08 + 39,2) + 1,5 x 24= 84,3 kN/m.
Md = qUGT
5 q 4
.
384 E I
Voor de BGT bestaan twee controles: de bijkomende doorbuiging ubij en de doorbuiging in de
eindtoestand ueind. De eis van doorbuiging in de eindtoestand is een esthetische eis, terwijl die voor
doorbuiging. Voor de doorbuiging geldt de formule: u
de bijkomende doorbuiging meer een eis van welbevinden is: voelt men zich wel zeker als een ligger
teveel doorbuigt. Bovendien kan een te grote ubij leiden tot schade in op de vloer geplaatste wanden,
terwijl ook de afwerklaag van de vloeren zou kunnen scheuren.
De ueind is de totale vervorming t.g.v. de belasting , inclusief kruip bij materialen als hout- en beton.
Kruip treedt bij deze materialen op onder langdurig aanwezige belasting. Dit is de blijvende belasting
en dat deel van de veranderlijke belasting dat vrijwel permanent aanwezig is. Een eventuele zeeg,
een vooraf aangebrachte opbuiging, kan hiervan worden afgetrokken. Dit betekent dat we de
uiteindelijke doorbuiging kunnen verminderen door de ligger een zeeg te geven. ubij is de vervorming
die optreedt door de veranderlijke belasting en de eventuele kruip.
Er is een relatie tussen de kruip en de blijvende en quasi blijvende belasting. De kruip kan worden
uitgedrukt als: = ( + 2 . ). Hierin is k de kruipfactor, ubb de doorbuiging t.g.v. de
blijvende belasting (dus ubb is gelijk aan uon), uvb de doorbuiging t.g.v. de veranderlijke belasting en 2
de factor voor de quasi-blijvende belasting. Voor kantoren geldt: 2 = 0,3.
u on u bb
uvb
bb
384
EI
5
vb
384
EI
5
u bij uvb u kr
Norm vloerligger:
u kr k (u bb 0,3 uvb )
u eind u on u bij
Onmiddellijk optredende en bijkomende doorbuiging en doorbuiging in de eindtoestand.
13
Draagconstructies
Voor staal is de kruipfactor k = 0 (en dus = 0). Voor hout geldt dat k = 0,8 en daarmee wordt
= 0,8 ( + 0,3. ). Voor beton wordt de vervorming door kruip met een kruipfactor k = 3
(voor droge binnenruimten): = 3 ( + 0,3. ). is de doorbuiging t.g.v. de blijvende
belasting en de doorbuiging door de veranderlijke belasting.
In onderstaande figuur is een en ander samengevat.
Voor een vloerligger luidt de algemene eis ubij 0,003 . Bevindt de ligger zich ter plaatse van een
wand of in de gevel, of moet er rekening mee worden gehouden dat op de vloer lichte scheidingswanden kunnen worden geplaatst, dan geldt: ubij 0,002 . Als we stellen dat voor de bijkomende
doorbuiging wnorm = 0,003 (algemeen) of wnorm = 0,002 (vloeren met wanden) dan geldt als
unity check: U .C.
ubij
wnorm
1.
Is U.C. > 1 dan moeten we een zwaarder profiel nemen. Voor de Inieuw van het nieuw te nemen
profiel geldt:
Inodig = U.C. x Ioud.
De formules voor Wnodig en Inodig kunnen we ook gebruiken als zowel voor de UGT als voor de BGT
de U.C. << 1. We kunnen dan met een slanker, dus goedkoper profiel volstaan. De grootste van de
beide waarden van U.C. geldt dan uiteraard als uitgangspunt.
Voor de totale doorbuiging van een vloer moet ueind 0,004 zijn. Voor een dakligger moet zowel
de ubij als de ueind kleiner zijn dan 0,004 .
Voor de doorbuiging van de stalen ligger geldt dat de bijkomende doorbuiging wordt bepaald door
de veranderlijke belasting. Alle benodigde gegevens zijn hiervoor al bepaald.
qvb 4
24 60004
5
= 7,0 mm (Let op de eenheden!)
3
4
384 E I
384 210 10 27690 10
unorm = 0,003 = 0,003 60000 = 18 mm.
ubij
8, 4
U .C.
0, 4 1
wnorm 18
ubij
Duidelijk is te zien dat voor de stalen ligger de sterkte maatgeven is. Voor wat betreft de doorbuiging
zouden we met een slanker profiel uit de voeten kunnen. Ook toepassing van een hogere
sterkteklasse van staal, bijvoorbeeld S355, is hier lonend!
Voor een betonnen ligger moeten we rekening houden met de kruip. Hiervoor is al vermeldt dat voor
een betonconstructie in een kantoor geldt dat k = 3 en 2 = 0,3. Bij een niet voorgespannen ligger
moeten we er tevens rekening mee houden dat de trekzone is gescheurd. Daardoor geldt een veel
lagere elasticiteitsmodules. Voor ontwerpberekeningen mogen we nemen E = 10000 N/mm2.
5 qbb 4
5
43,7 60004
= 0,6 mm (Let op de eenheden!)
ubb
384 E I
384 10000 6251, 2 106
5 qvb 4
5
24 60004
= 0,3 mm (Let op de eenheden!)
uvb
384 E I
384 10000 6251, 2 106
ubij uvb ukr uvb 3 (ubb 0,3 uvb ) = 0.3 + 3 (0,6+0.3 0,3) = 2,3 mm.
U .C.
ubij
unorm
2,3
0,13 1
18
We zien dat ook voor een in het werk gestorte betonnen ligger bij deze overspanning de sterkte
maatgevend is. Winst kan worden behaald door voorgespannen prefabliggers te gebruiken met een
hogere sterkteklasse beton. Indien door voorspanning scheurvorming wordt voorkomen, mag de
hoge E-waarde worden toegepast.
14
Draagconstructies
hout
gezaagd
bkolommen
20
gelamineerd
1
20
HE
1
15
beton
buis
25
t.pl. gestort
c
10
prefab
1
10
Let er op dat we voor de b en voor de I altijd de kleinste of liever de zwakste richting moeten
toepassen: Bij HE-profielen nemen we dus niet de profielhoogte maar de breedte van het profiel en
de Iz. Juist die richting is het zwakst en (meestal) maatgevend voor uitknikken.
Om de controle uit te kunnen voeren, moeten we weten welke belasting de kolom moet dragen.
Daarvoor maken we eerst een belastingschema en vervolgens een gewichtsberekening die we in
tabelvorm weergeven. Het belastingschema bestaat uit alle constructieplattegronden (of een 3-D
tekening) waarop de betreffende kolom en alle daarop rustende constructiedelen zijn aangeduid.
Kolommen en liggers eventueel met een kleur en het vloeroppervlak door een arcering. Alle liggers
binnen de gearceerde gebieden dragen hun belasting af aan de kolom. Geef ook de lengtematen
weer, zodat de totale belasting die door de kolom moet worden gedragen gemakkelijk is te bepalen.
Onze constructie heeft voor de kolommen een HEA-profiel. De zwaarst belaste kolom is de middenkolom op de begane grond. Met de vuistregels bepalen we globaal welke afmetingen de kolom moet
hebben. De daarbij behorende gegevens noteren we weer in een tabel.
240
[N/mm]
[mm ]
0,60
7680
8m
8m
8m
8m
HE240A
Iz
6m
6m
6m
6m
15
Draagconstructies
Ook voor een betonnen kolom kunnen we de gegevens verzamelen. Het meest voor de hand ligt een
vierkante kolom. Bij gebruik van de vuistregel krijgen we een kolom: 3600/10 = 360 mm.
Gegevens betonkolom
b kolom
[mm]
Profiel
[mm2]
Gewicht
[N/mm]
[mm ]
[mm ]
360
360x360
3,11
129600
1399,7x106
Het gewicht van alle constructiedelen die door de kolom worden gedragen, moeten bij elkaar
worden opgeteld, evenals het totaal van de veranderlijke belasting die door de kolom moet worden
afgevoerd. Om dit overzichtelijk te doen, maken we per kolom gebruik van een gewichtsberekeningstabel. Hierin kunnen alle waarden overzichtelijk worden ingevoerd en eventueel in een spreadsheet
(Excel-bestand) worden berekend.
Let er op dat de totale belasting als een puntlast (normaalkracht) op de kolom werkt. Alle belastingen
moeten dus naar een belasting in kN worden omgezet. Het gewicht van kolommen en liggers (g;
gegeven in kN per m) moet daarom worden vermenigvuldigd met resp. de verdiepingshoogte h en de
liggerlengte l [kN/m kN]. De veranderlijke belasting (q) en de blijvende vloerbelasting (g) worden
bepaald in kN/m2. Deze moeten dus worden vermenigvuldigd met het oppervlak dat door de
betreffende kolom wordt gedragen, om een puntlast te krijgen [kN/m2 kN].
Volgens de normcommissie is de kans dat alle vloeren extreem worden belast vrijwel nihil. Daarom
heeft men voor de veranderlijke belasting de combinatiefactor o gentroduceerd, vroeger
momentaanfactor genoemd. Dit is een reductiefactor die voor op twee na alle verdiepingen mag
worden gebruikt. Bij de verdiepingen die de grootste bijdrage aan de veranderlijke belasting (in kN!)
leveren, moet deze extreem worden genomen ( = 1). Voor de andere vloeren is afhankelijk van
het gebruik van de verdieping. Voor kantoren geldt volgens de nationale bijlage = 0,5. Voor het dak
mag zelfs = 0 worden genomen (tenzij we de kolom onder het dak of de kolom onder de bovenste
verdieping beschouwen). De formule voor de totale belasting op de kolom wordt dan:
Fd = blijvende belasting + ( x veranderlijke belasting). ( en zijn de partile
Gf
Qf
Gf
Qf
factoren).
De volgende paginas tonen een gewichtstabel voor respectievelijk de stalen en de betonnen kolom.
Gemakshalve gaan we er van uit dat de blijvende belasting van het dak gelijk is aan die van de
vloeren. Afhankelijk van de dakbedekking zal het verschil niet groot zijn. De veranderlijke belasting
op het dak stellen we op 1 kN/m2.
Fd
F
0,7 fc;d (voor staal) en c d 0,8 fc;d (voor beton en hout)
A
A
16
Draagconstructies
Gewichtstabel kolom
LET OP DE EENHEDEN!
staal
profiel : HE240A
lengte
(hoogte)
[m]
bel./m2
of
bel./m
breedte
[m]
Oppervlak doorsnede:
7680
mm
fact.
Te
reken.
ver. bel.
Dak
Verand. belasting =
Gew. dakconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
1,05
6,3
Gewicht kolom =
3,6
0,6
2,16
--->
243,66
de
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
1,05
6,3
Gewicht kolom =
3,6
0,6
2,16
--->
243,66
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
1,05
6,3
Gewicht kolom =
3,6
0,6
2,16
--->
243,66
144
144
144
144
144
x 0,4 =
57,6
verdieping
Verand. belasting =
ste
verdieping
Verand. belasting =
de
48
verdieping
Verand. belasting =
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
1,05
6,3
Gewicht kolom =
3,6
0,6
2,16
--->
243,66
+
totaal in kN =
17
voor G:
1688,0
1,2
kN
+
ver. bel. = Q:
part. factor
c;d =
voor Q:
219,8
345,6
1,5
N/mm2
Draagconstructies
Gewichtstabel kolom
LET OP DE EENHEDEN!
beton
lengte
(hoogte)
[m]
oppervlak doorsnede:
bel./m2
of
bel./m
breedte
[m]
129600
mm
Te
reken.
ver. bel.
fact.
Dak
Verand. belasting =
Gew. dakconstr. =
4,9
235,2
Gewicht ligger =
4,46
26,76
Gewicht kolom =
3,6
3,11
= 11,196 +
--->
273,16
Verand. belasting =
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
4,46
= 26,76
Gewicht kolom =
3,6
3,11
48
144
144
144
144
144
x 0,4 =
57,6
3de verdieping
de
11,2
--->
273,16
verdieping
Verand. belasting =
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
4,46
= 26,76
Gewicht kolom =
3,6
3,11
ste
11,2
--->
273,16
verdieping
Verand. belasting =
Gew. vloerconstr. =
4,9
= 235,2
Gewicht ligger =
4,46
= 26,76
Gewicht kolom =
3,6
3,11
11,2
--->
273,16
+
totaal in kN =
18
voor G:
1829,5
1,2
kN
+
ver. bel. = Q:
part. factor
c;d =
voor Q:
14,1
345,6
1,5
N/mm2
Draagconstructies
c
0,7 fc;d
Voldoet de sterkte niet, dan kunnen we de gevonden A vermenigvuldigen met de waarde van de U.C.
om de benodigde doorsnede te krijgen Anodig = U.C. Aoud
Voor de stalen kolom is de totale belasting op de kolom volgens de gewichtstabel 1688 kN
c
2
Fd 1688 103
220 kN/mm
A
7680
U.C.
0,7 fc;d
220
1,34 1
0,7 235
2
Fd 1829,6 103
14,1 kN/mm
A
360 360
U.C.
0,8 fc;d
14,1
0,9 1
0,8 20
Bepaling knikgetal n
Knik is een gevaarlijke vorm van bezwijken, die vrij plotseling optreedt. Dit probleem is al lang
bekend en in 1744 kwam de Zwitserse geleerde Leonard Euler met de volgende formule:
Fcr
2 EI
2
cr
(of FE) wordt de Eulerse of ook wel de kritische knikkracht genoemd. E is de Elasticiteitsmodulus,
I het kwadratisch oppervlaktemoment (in de zwakste richting!) en cr de kniklengte. In een
geschoord gebouw met scharnierverbindingen tussen kolommen en liggers is de kniklengte van de
kolom gelijk aan de verdiepingshoogte: cr = h .
Wil een constructie veilig zijn voor knikgevaar, dan moet de maximaal
Fd
optredende belasting kleiner zijn dan de knikbelasting. Hoeveel kleiner hangt
mede af van de wijze waarop de kolom wordt belast. De verhouding tussen de
knikkracht en de totale extreme belasting op de kolom noemen we het
knikgetal n =
Fcr
5.
Fd
Deze relatief hoge waarde is nodig om alle imperfecties als scheefstand en een
licht gekromd zijn, maar ook om een excentrische aansluiting van liggers aan
de kolom te compenseren. Buiging in een kolom leidt tot sneller uitknikken.
Is n < 5 dan vermenigvuldigen we de met 5/n om het benodigde
kwadratisch oppervlaktemoment te bepalen. Bij de zo gevonden
kunnen we vervolgens het nieuwe profiel zoeken.
Let er op dat zowel de sterktecontrole als het knikgetal moeten voldoen!
19
Draagconstructies
Voor een kolom van een HE300A profiel geldt:
Fcr
n
2 E Iz
2
cr
2 210000 63,1106
10091, 2 103 N
2
3600
65
Fd 1692,9 103
Deze kolom heeft volgens Euler voldoende veiligheid tegen knik. (Voor een HE240A profiel zou het
knikgetal 2,6 zijn: duidelijk te laag.) We hebben dus een HE300A profiel nodig. Een bijkomend
voordeel is dat de kolom- en liggerbreedte gelijk zijn.
Fcr
n
2 E Iz
2
cr
19, 7 5
Fd 1829, 6 103
Het knikgetal geeft aan dat de kolom voldoende veiligheid bezit tegen knik. Voor wat betreft het
knikgetal zou met een iets slankere kolom kunnen worden volstaan, maar de druksterkte blijkt
maatgevend te zijn.
20
Draagconstructies
21
Draagconstructies
Bijlage 2: tabel kanaalplaten beton (bron: Staalprofielen, (Over)spannend staal 5, 1998 p. 91)
22