Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 62

HET VRAAGSTUK

DER

GOUD-CLAUSULE IN NEDERLAND
DOOR

Dr* Ph. B. LIBOUREL


Notaris en Advocaat te Delft

voLHtxrr

STAIIN,

V O L * A I KT S L U 9 H .

1932
N.V. BOEKHANDEL E N UITGEVERS M U V / H
W. P. V A N S T O C K U M & ZOON
DEN HAAG

INHOUD
Hoofdst. L Kan een Goudclausule rechtens geldig gemaakt worden? . . . . . . . . . . .
7
Hoofdst. II. De Goudclausule in verband met
het hypotheekrecht . . . . . . . . . . . . 34
Hoofdst. III. De al of niet wenschelijkheid van
goudclausules
40

I
K A N EEN GOUDCLAUSULE RECHTENS
GELDIG GEMAAKT WORDEN?
Onze wet regelt niet in het algemeen, hoe geldschulden, bij ingetreden waardevermindering of waardevermeerdering van het geld, moeten worden voldaan.
Zij doet dit alleen voor het geval van de geldleening.
Art. 1793 B. W. luidt: De schuld, uit leening
van geld voortspruitende, bestaat alleen in de geldsom, die bij de overeenkomst is uitgedrukt.
Indien er, vr het tijdstip der voldoening, vermeerdering of vermindering van de waarde der
geldspecie, of verandering in de gangbaarheid,
plaats heeft, geschiedt de teruggave der geleende
som in zoodanige specie, als ten tijde der voldoening
gangbaar is, berekend naar derzelver gangbare waarde
op dat tijdstip/'
De waarde van het geld wordt hierbij dus niet beoordeeld naar de metaalwaarde der geldstukken, doch
naar de op de geldstukken uitgedrukte bedragen.
Slaat art. 1793 naar het tijdstip, waarin het werd
ontworpen, naar zijne bewoordingen alleen op metalen geld, toch vindt het daarin neergelegde beginsel
automatische toepassing op het papieren geld, en zulks
reeds door de enkele omstandigheid, dat het door de
Nederlandsche Bank uitgegeven papieren geld door
de wet als wettig betaalmiddel is erkend.
Dit beginsel der wet brengt dus mede, dat bij

8
waardevermindering van het geld het risico bij den
schuldeischer, bij waardevermeerdering daarentegen
bij den schuldenaar is.
De Hooge Raad ) besliste, dat de rechter onbevoegd is op grond van billijkheid en goede trouw
het voorschrift van art. 1793 buiten toepassing te laten.
De vraag of art. 1793 ook ziet op buitenlandsch
geld is buitengewoon belangrijk, doch valt niet binnen
het kader mijner bespreking. Ik vermeld alleen, dat
de Hooge Raad bij zijn genoemd arrest heeft beslist,
dat zulks wel het geval is. Dat dit arrest geen onverdeelde instemming heeft gevonden, blijkt reeds uit het
onderschrift door Prof.MEijERS onder het arrest gesteld.
Een andere, niet minder belangrijke vraag, is deze
of het beginsel, door den Wetgever, neergelegd in
art. 1793, is een algemeen beginsel, dus ook geldend
voor geldschulden, uit andere overeenkomsten ontstaan,
b.v. uit koop, huur, levensverzekering, dan wel beperkt
is tot de schulden uit geldleening voortgesproten.
Onlangs ) heeft dr. P. W. KAMPHUISEN de meening
uitgesproken, dat genoemd beginsel alleen zou gelden
bij geldleeningen ).
Ik geloof niet, dat deze meening juist is. Er is kwalijk een reden aan te wijzen, waarom bij schuld uit
geldleening op dit punt een ander beginsel zou moeten
gelden^ dan bij schuld uit koop, enz. en zeer zeker
niet in de richting, zooals dan volgens den Heer
KAMPHUISEN het geval zou zijn. Wel is verklaarbaar,
dat de wet de vraag bij de geldleening behandelt,
1

') Arrest van 2 Januari 1931, N. J. 1931, 1blz. 274. ,


) Depreciatie van vreemde valuta, W. P. N. R. 3227.
) Hoewel Dr. KAMPHUISEN, reeds blijkens den Wel van zijn betoog,
bepaaldelijk het oog heeft op vreemde valuta, is zijn argumentatie op dit
punt algemeen en omvat zij ook de binnenlandsche verhoudingen.

daar ze hierbij uiteraard het meest voorkomt. Men


houde in het oog, dat het hier niet een speciaal beginsel van de overeenkomst van verbruikleening, waarvan de geldleening een onderdeel is, betreft het
hoofdbeginsel bij verbruikleening, dat men zaken van
gelijke soort en hoedanigheid teruggeve, wijst zelfs
naar een uitzondering op dezen regel voor de geldleening maar dat de vraag, in art. 1793 aangesneden,
juist is een vraag naar de betaalkracht van het geld.
Reeds D'AGUESSEAU (16881751) ) schreef hieromtrent: mais comme on ne voit pas de vritable raison
de diffrence entre ces deux espces de contrat
(le prt et la vente) au moins a eet gard le principe
qu'elle (la loi) a tabli sur le prt, doit avoir lieu
aussi a 1'gard de la vente."
GENY ) : Bien que ce texte (art. 1895 Code civil,
correspondeerend met ons art. 1793) soit crit en
vue du contrat de prt, nous admettrons sans peine
qu'il doive s'appliquer a tout rglement d'une obligation d'argent, quelle qu'en soit la source. D'autre
part, il n'est pas douteux qu'il consacre positivement la consquence la plus notable de la thorie
dite de la ,,monnaie-signe'', qui avait prvalu dans
notre ancien droit, affirme notamment par Dumoulin et Pothier, a rencontre des ids antrieurement
proposes par Bartole et Cujas entre autres."
Dr. H . VAN NIROP ): Het artikel (1793 B . W.)
spreekt slechts van schulden uit leening.
x

) Considrations sur les Monnoies (Oeuvres de M . lc Chancelier


d'Aguesseau, X) blz. 63.
*) La validit juridtque de la clause payable en or", Revue trimestrielle de Droit Civil, 1926, blz. 583.
) De opheffing van den Gouden Standaard en art. 1793 B. W., Weekblad van net Recht van 14 November 1931.
s

10

Uit het bovenstaande (meeningsverschil tusschen


nominalisten en metallisten, en het door de wet
aanvaarde systeem van eerstgenoemden) blijkt echter, dat het voor alle schulden van kracht is. Schulden uit leening zijn bij uitstek schulden op langen
termijn. Zij loopen de grootste kans een munthervorming te beleven. Daarom werd daarover bij de
verbruikleening gesproken."*)
0 Nadat deze regels waren afgedrukt schreef Mr. J . S. G . SCHELTEMA
in het Weekblad van het Recht van 12 December 1931, no. 12369 een
opstel Pond, Wet en Rechter", waarin hij de leer verdedigt, dat het beginsel van art. 1793 B.W. alleen voor de geldleening geldt en met analogisch mag worden uitgebreid. De schrijver grondt och voornamelijk
op de toelichting bij de tot standkoming van de artikelen 1892 IWO
van den CodeiCml gegeven, waaruit hij meent te kunnen afleiden, dat
het in art. 1895 C C . bepaalde een zuiver uitvloeisel is van den hoofdregel der verbruikleening, doch dat is juist niet het geval. Stel, dat 100
rijksdaalders geleend worden van zeker zilvergehalte, en er voor de teruggave rijksdaalders met de helft van dat zilvergehalte zijn in omloop gebracht, dan zou de hoofdregel der verbruikleening met meebrengen, dat
kon worden volstaan met 100 rijksdaalders van het mindere gehalte terug
te betalen.
. . . .
J
POMPONIOS (1,3 D X I I . 1) zegt, dat bu verbruikleening moet worden
teruggegeven ejusdem generis et eadem bonitate.

Uit de door M r . SCHELTEMA aangehaalde toelichting op den Code


Civil blijkt dan ook m. i . daargelaten, dat die toelichting met erg
scherp was niet wat hij er uit leest.
_
.
Wel blijkt uit die toelichting duidelijk dat art. 1895 C.C. in overeenstemming was met het Romeinsch recht en de gevestigde jurisprudentie.
PAULUS behandelt het vraagstuk van de betaalkracht van het geld bij de
overeenkomst van verkoop en koop, en PAPINIANUS bij de betaling van
schulden in het algemeen (zie de m de noten 1 en 2 op blz. l i aangehaalde plaatsen). De Egyptenaar, waarover ik aanstonds iets verhalen
zal, was wegens de verdere inflatie, welke hij zag aankomen, bang voor
zijn huurpenningen.
Hoe D'AGUESSEAU oordeelde, zeide ik reeds.

DOMAT, (16251696). Les loix civiles dans leur ordre naturel, blz. 76,
Boek I, par. VIII en IX stelt tegenover elkander de teruggave van de
som bij geldleening en de teruggave van dezelfde hoeveelheid bij de andere verbruikleening; ook hij beschouwde dus het eerstgenoemd beginsel niet als een uitvloeisel van den algemeenen regel der verbruikleening.
In het licht der geschiedenis bezien is de opvatting van M r . cneitema dus niet te aanvaarden.

11

Het vraagstuk, wat rechtens behoort te zijn bij


verandering van de waarde van het geld, is eeuwenoud.
Reeds NERO verminderde het gehalte en het gewicht van den aureus en den denarius; SEPTIMUS
SEVERUS en zijn zoon CARACALLA waren beruchte
muntverzetters. PAPINIANUS ) en PAULS ) leerden
1

reeds, dat de uiterlijke waarde van het geld de beslissende factor was. Anders was er aan de muntverzwakking ook geen aardigheid. Er is wel gezegd, dat men
aan de zedelijke waarde van het oordeel van PAULUS
op dit punt niet te veel moet hechten, daar hij de
raadsman van keizer SEVERUS was. Van PAPINIANUS zal
men zoo iets wel niet kunnen zeggen. Toen CARACALLA
zijn broeder GETA had vermoord en verlangde, dat
PAPINIANUS deze handeling voor Senaat en Volk zou
verdedigen, weigerde hij, zeggende, dat het niet zoo
gemakkelijk was een broedermoord te verdedigen, dan
hem te begaan, waarop CARACALLA hem op smadelijke wijze liet ter dood brengen.
Er kan ook nog een bewijs van praktischen aard voor
de leerstellingen van PAPINIANUS en PAULUS aange-

haald worden.
Uit een Egyptischen papyrus leidt Dr. C . WESSELY )
af, dat een verpachter zijn land niet voor langer dan
twee jaar wenschte in pacht te geven: denn bei der
sinkenden Tendenz des Drachmengeldes hatte der
Pachter einen gewinn, wenn er den Pachtschilling auf
langere zeit festlegte." De papyrus is van 8 Augustus
323 (Egypte was toen Romeinsch gebied). Uit den tekst
8

*) L . 94, 1, Dig. XLVI, de solut.

*) L 1 pr. Dig. XVIII, 1, de contrahenda emtione, etc.


) Ein Altersindizium im Philogelos, Sitzungsberichte der Philosophisch-Historischen Klasse der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaften, Wien, 1905, blz. 14/15.

12
van den papyrus-zelf blijkt het motief van den verpachter wel niet duidelijk, doch uit de uitzonderlijke wijze,
waarop de pacht is aangegaan ) en den korten duur
leidt Wessely het motief af.
Dat er omstreeks 300 n, Chr. een ontzaggelijke inflatie heerschte, blijkt uit de prijzen, welke WESSELY vermeldt. Een gewone doodkist 5 myriaden drachmen
(blz. 9); een onderhandsch schuldbekentenisje van
1.500.000 drachmen, waaruit de schuldeischer voor een
grap 500.000 uitveegde (blz. 9)} huur van twee ezels
voor een rondreizenden rechter 144.000 drachmen
x

(blz. 23); een gouden solidus (munt welke =^ van een


pond goud was) waard 720.000 drachmen (blz. 29).
Diocletianus stelde den denarius (benaming die toen
voor drachme in de plaats kwam) op

v a n
5 0

e e n

0 0 0

pond goud.
I - l i
Hoe de waarde schommelde en terugliep bhjkt, als wij
als waarde van een drachme-denarius aangegeven zien
1
*
- en ^ van den soli216.000' 600.000' 720.000
1.100.000
dus, die
van het goudpond was (blz. 33).
Dat de prijzen ontzaggelijk stegen, zal men begrijpen.
DIOCLETIANUS trachtte dit eenigszins tegen te gaan door
maximum-prijzen vast te stellen voor alles en nog wat,
tot op het scheren toe. Dit hielp ook niet, want de goederen werden nu vastgehouden.
Een goudclausule ontbreekt natuurlijk ook met. Een
*) Vgl. Mrrrras. Grundzge und Chrestomathie der Papyruskunde,
II, 1, blz. 195 en v.

13
papyrus uit 553 n. Chr.*) houdt een pachtcontract in,
waarbij iemand een stukje land pacht u r a ? A T O T A X T O U
<ppou aTtv viauatw? XP

VCT

^ voYjurizdcTiov 2v itapifc xspAna rcra.


U

De pachtprijs was alzoo n gouden munt (solidus),


maar deze mocht 7 karaat disagio hebben!
BARTOLUS (f 1357), CUJACIS (f 1590) en VINNIUS
(f 1657) verdedigden het beginsel: betaling naar de
innerlijke waarde der muntstukken.
Maar sedert de Fransche koning PHILIP LE B E L
met de muntverzwakking aanving, en bij zijn Ordonnantie van 1311 ) de verzwakte munt als eenig betaalmiddel vaststelde, en dit ijverig door de latere
vorsten werd nagevolgd, was de andere leer praktisch
de heerschende, slechts met een korte onderbreking
door de ordonnance van 1577 van HENRI III. In
1602 herriep HENRI IV deze ordonnance, waarop de
nominalistische leer weldra zoo stevig gevestigd was,
dat D'AGUESSEAU ) met ver vooruitzienden blik schreef:
qu'il est bien a craindre qu'on ne revienne jamais,
dans ce royaume aux stipulations par espces, ni a
la rgle, qui en laissant subsister le compte par livres,
obligeroit nanmoins a faire toujours de paiemens
sur le pied de la monnoie qui avoit cours dans le
temps du contrat )."
Het beruchte snoeien van het geld, in de Nederlanden zeer geliefd geweest, was meer een particuliere
3

') Zie Mitteis, II, 2, blz. 311/2.


) Te vinden bij MERLIN, Rpertoire universel, voce monnaie ,
XI, 229.
) t. a. p. blz. 66.
') Onder de latere schrijvers is de groote VON SAVIGNY (Obhgationenrecht, I,40env.eenderweinigen,die betoogen dat de juiste leer is, dat
niet moet worden betaald naar het geldbedrag, doch naar de koerswaarde.
s

14
miintverzwakking .Echter hadden te onzent ook wel
officieele muntverzettingen plaats ).
De moderne inflaties, helaas menigmaal veel ingrijpender dan de muntverzetting der vorsten, geven tot
dezelfde rechtsvragen, als sedert eeuwen behandeld,
aanleiding.
Bij de vraag, of en in hoeverre het mogelijk is zich
contractueel tegen de nadeelige gevolgen van de verandering van de waarde van het geld te wapenen (te
trachten te wapenen), doet zich allereerst de rechtsvraag op, of art. 1793 B. W. al dan niet eene regeling
van dwingend recht inhoudt, m.a.w. of het geoorloofd
is van dien regel bij overeenkomst af te wijken.
Immers al zou b.v. eene zuivere goudclausule (A
stelt B een zeker bedrag geld ter hand, onder bepaling
daarvoor een zeker aangegeven gewicht en gehalte
goud te moeten terugontvangen) niet onder de bepaling van art. 1793 B. W. vallen, omdat wij dan niet
met verbruikleening maar met koop te maken hebben,
praktisch hierover is men het vrijwel eens kan
men daarmede niets bereiken, omdat, als het er op
aan zou komen, overmacht om voldoende goud te
krijgen, den schuldenaar van zijn verplichting zou
ontslaan, en overigens in kritieke tijden zulke clausules
bij de wet buiten werking plegen te worden gesteld,
i De valuta-clausule zal ik niet afzonderlijk behanf delen. Immers, daargelaten daarbij de moeilijkheid op
| het goede paard te zetten, ) doen zich daarbij theore2

>) Zie daarover het proefschrift van W. C. MEES, Vi mutatae tnonetae


in solutionem pecuniae debitae (1838), blz. 47 en v.
*) Er is ook wel aanbevolen een valuta-clausule te maken, er toe leidende, dat de schuldenaar zal moeten betalen in de ter wereld het hoogste noteerende valuta; wie daarin toestemmen zou, hebbe men bever
niet tot schuldenaar.

15
tisch veel van dezelfde vragen voor als bij de goudwaarde-clausule.
Hieronder wordt de vormen kunnen uiteenloopen verstaan een clausule, waarbij de schuldenaar
zich verbindt een zoodanig bedrag in gangbaar geld
te betalen, dat voor het te betalen geldbedrag evenveel goud kan gekocht worden als men ten tijde van
het aangaan der overeenkomst voor het daarbij genoemde geldbedrag kon koopen.
Onze vraag is dus of de hoegrootheid van een te
betalen geldbedrag afhankelijk mag worden gesteld
van andere omstandigheden, bepaaldelijk dus van den
goudprijs, dan van de op het geld als waarde daarvan uitgedrukte cijfers.
Er is wel beweerd, dat men in vroeger tijden volmondig ieders recht erkend heeft zich tijdig tegen de
muntverzwakking der vorsten te wapenen ).
Juist lijkt mij dit niet. In Frankrijk is dit recht
sedert eeuwen ontkend*
D u M O L i N (15001566) *) schreef reeds: Brief ie
dy qu'entre sujets d'un mesme Prince ou Republicque n'est receuable ny admissible le debat de la
mutation d'aloy, qui consiste en la determination du
superieur ou ordonnance politicque, a laquelle faut
obeir. Vray est que de droit telle mutation ne se doit
faire sans le consentement du peuple, et mesmes par
plusieurs ordonnances anciennes estans esdits registres, appert le consentement du peuple y avoir est requis. Mais tout ainsi qu'une misre publicque, quand
1

3 Zie MEYEHS, W . P. N . R . 3227, blz.

527.

*) CAROLI MOLINAEI, Franciae et Germaniae Celeberrimi jurisconsulti, et in supremo Parisiorum Senatu antiqui advocati, operum, III,
Paris, 1612, Sommaire des Contracts, Usures, rentes, interests et monnoyes no. 295.

16

d i e est aduenu, se doit porter.par tous, et ne se doit


par Tiin des sujets reprocher ou rej etter sur 1'autre:
aussi: n'est admissible entr'eux le debat de la dite
mutation Ioint que la determination d u pied, aloy,
et cours de la monnoye est de droit public, qu'il n'est
licite aux particuliers transgresser et contre lequel,
leurs contracts et pactions ne valent sous la modification, que i'ay mise au liure latin nu 818. Toutefois si
les mutations et detrimens estoient de fait tels et si
frequens, que la monnoye fust incertaine, consequemment perdist sa foy et essence, et la m a r q u d'icelle
fust u n faux ou vacillant tesmoins, lors pourroit auoir
lieu ladite paction comme ce defaillant monnoye signee, Ton estoit retourn aux masses ou poix de metail
non monnoy, dont s'ensuiuroit confusion intolerable, qui induiroit mutation de regne et rep. A u
regarde de ce qu'aucuns vulgaires cuident, mesmes
aucuns ont escript, d u cours et usage de la monnoye
de cuir en France, les uns l'attribuans a St. Louys a
cause des deux voyages en armes qu'il fit contre les
infideles outre mer, au premier desquels fut pris p r i sonnier, et au second y mourut: les autres au R o y
Jean q u i fut prisonnier des Anglois, qui fut quasi
six vingt ans apres: C'est chose fausse et fabuleuse:
E t au contraire de leur temps la monnoye estoit
meilleure que n'a est depuis."
POTHIER (16951772) *) acht ook

den

regel

van

openbare orde. O n ne peut donc prter la monnoie


en elle-mme, mais seulement comme signe de la
0 Trait du prt de consomption, nos. 36 en 37. Dat Pothier in zijn
Trait du Contrat de constitution de rente, no. 99, oordeelde dat afkoop
van een tegen betaling van goud of zilver geld gevestigde rente niet in
papieren geld (dat toen in zeer slechten reuk stond) mocht geschieden,
doet aan het algemeene beginsel niet af. VgL Pothier t. a. p. no. 98.

17
somme qu'il a plu au prince de lui fair signifier, et
par consquent on ne peut obliger 1'emprunteur a
restituer autre chose que cette somme, et toute convention contraire, doit tre rejete, comme contraire
au droit public, et a la destination que le prince a
faite de la monnoie."
De wet van 12/18 September 1790 bepaalde:
Toutes sommes stipules par actes payables en
espces, pourront tre payes en assignats ou promesses d'assignats, nonobstant toutes clauses ou dispositions a ce contraires."
Heden ten dage zijn de Fransche schrijvers zeer
verdeeld over de vraag of art. 1895 C . C . al dan niet
dwingend recht inhoudt ).
De Fransche rechtspraak houdt echter (voor binnenlandsch gebruik) rigoureus vast aan het begrip
dat contractueel geen afwijking geoorloofd is van den
rechtsregel, dat de uiterlijke waarde van het geld
beslissend is, hierbij behalve art. 1895 C. C . ook de
wettelijke bepalingen omtrent den gedwongen koers
van het bankpapier in het geding brengende.
Het grondarrest van het Fransche Hof van Cassatie
van 11 februari 1873 (S. 73. 1. 97), in deze materie
gewezen, baseert zich zelfs geheel op den gedwongen
koers der bankbilletten, welke was ingesteld bij de
wet van 12 Augustus 1870; het Hof achtte,,1e rgime
du cours forc, par essense aVordre public, en achtte
elk beding in metaal te betalen nietig, mme si eet
clause a t insre avant Vinstauration du cours forc.
Men vindt bij de Fransche college's ook wel merkwaardige, eemgszins door het gevoel ingegeven over1

') Zie b.v. de litteratuur aangehaald in het hiervoor (blz. 9) geciteerde opstel van GEN Y.

18
wegingen, waarvan het misschien niet onaardig is er
een paar te vermelden.
Attendu que Ton est en droit de s[tonner, qu'en
temps de guerre, un citoyen francais ose mettre
semblable prtention, et prtende chapper exceptionnellement au cours forc tabli par la loi, en vue
d'assurer le crdit pubhc t de parer aux dpenses
excessives cres et ncessites par la guerre" (Trib.
Seine, 5e Ch. 17 mars 1919, Sirey, 1921. 2,13) of:
Considrant qu'on peut a juste raison s'tonner
que les notaires rdacteurs des conventions ci-dessus
rappeles y aient admis la clause qui comporte, de
la part de locataire un engagement d'honneur destin
a luder 1'application des lois de crdit public" (Paris
le Ch. 22 (ou 25) Fvr. 1924, Sirey, 1935, 2.43.)
Het gemakkelijkste maakte zich het gerechtshof te
Colmar *) van een goudclausule af, door eenvoudig te
verwegen, dat dat maar une formule de redaction
et de pur style" was.
Enkele korte mededeelingen over maatregelen in
vroeger tijd te onzent getroffen mogen wel niet achterwege blijven:
In 't Placaet des Koninghs (PHILIPS II) van 5
Maart 1571 ) lezen wij:
Art. L In den eersten, Willen ende ordonneren
Wy, dat men aengaende den prijs ende besettinge van
de voorsz Renten in gelde, 't zy losbaer oft onlosbaer
hem reguleren sal, ter tijdt toe wy daer inne andersints voorsien sullen hebben, nae uytwijsen van onse
Ordonnantin, oft van den Costuymen in elcke Pro2

') Arrest 20 Nov. 1921, Rev. jur. d'Alsace et de Lorraine 1922,98'


) Groot Placaetboek I, blz. 1486.

19
vincie ende Landt van herwaerts- over ontfangen,
geapprobeert ende openbaerlicken gepractiseert, sonder 't selfde te mogen veranderen of altereren in
eenigerhande manieren, directelijcken noch indirectelijcken, om die te stellen tot hoogeren ende swaerderen prijse of penningen, dan 't selfde toe gelaten
en is, op peyne van nulliteyt vande voorsz. Contracten, ende de selve verklaert te worden als usuraris,
ende tegens den overtreders gheprocedeert te werden
soo men in gelijcke saecken behoort te doen/'
Art. II. Ende aengaende de geene die midts
seeckeren prijs van penningen gecreert zijn in specie
oft natuere van Terwe, Koorn, Rogge, Haver, Sucrioen, Spelte, Gerste, ende andere soorte van Granen,
Wijn, Olye, oft andere Vruchten ofte Gewas, oock
Beesten, Boter, Zout, Hout, Vlas, andere Specin
ende Waren, van wat natuere de selve wesen mogen,
soo wy verstaen dat in eenige van onse voorsz Landen
gedaen wordt, hebben wij de selve voor den toekomenden tijdt generalij eken ende t'eenemael verboden,
ende verbieden by desen, als wesende Contracten
der Gemeynte te seer schadelijcken ende prejdiciabel,
suspect van usure oft woecker, ende den Debiteurs
oft Schuldenaers veel te swaer vallende, op peyne van
nulliteyt van de selve Contracten, ende te verbeuren
den prijs tot onsen Fisque, oock van arbitrale correctie."
Voor den afkoop van renten, eertijds gevestigd
tegen betaling van gouden of zilveren munten, wordt
in art. XVII een afwijkende regeling toegelaten.
Art. XVII van het Placaet van 21 Maart 1606
ende 6 Juli) 1610 ) luidt:
Verbieden ende interdiceren oock wel expressex

') Groot Placaetboek I, blz. 2669.

20
lijck, dat niemant voortaen hem en vervordere, te
koopen ofte verkoopen eenigerhande Waren ofte
Koopmanschappen, geit of wissel oft interest te geven
ofte nemen, nieuwe Renten te koopen ofte verkoopen, ofte eenichsints te handelen ofte contracteren,
dan op ende volgende den prijs van den gelde bij dese
onse permissie gestelt ende gheordonneert, opte verbeurte van vijftich Nederlantsche Ducaten, ende geen
recht op alsulcke Contracten gedaen te sullen mogen
worden.**
In art. X V I I I werd voor de lossing van nieuwe
renten een uitzondering toegestaan.
Op 21 July 1622 ) werd uitgevaardigd een Placaet
ende ordonnantie, op den cours van den Gelde, soo
Goude als Silvere Specin: Waer nae alle ende yegelijcke Ingesetenen der voorsz Landen sich voorts-aen
sullen hebben te reguleren."
Het opschrift vele volgende Placaeten droegen
hetzelfde opschrift is teekenend genoeg.
Herhaaldelijk werd ook verboden gouden en zilveren munten boven de wettelijke zetting uit te geven
of te ontvangen.
Dat deze Placaeten niet al te getrouwelijk werden
nageleefd, blijkt reeds uit de omstandigheid, dat
dezelfde voorschriften tot in den treure werden herhaald.
Voor het standpunt der doctrine mag ik wel ver1

wijzen naar H U G O DE GROOT ) :


2

Doch alzoo 't geld de waerde niet en heeft uit


zich zelve, maer uit de wet, zoo werd verstaen datrtien
) Groot Placaetboek I, blz. 2798.
*) Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-Geleerdheid, B. III, D. 10,
par. 7.

21
gheleent geld mag wedergeven oock in anderen slag
tot ghelijcke waerde: 't en waer heel uitdruckelick
bleecke dat beide de handelaers niet op de waerde,
maer op een zeeckeren slag van geld hadde ghezien,
in wekken ghevalle de waerde zal steigeren ofte dalen
tot baet ofte schade des uitleeners."
Dat de kern der zaak toen evenmin als thans aan
een ieder helder voor oogen stond, blijkt wel hieruit
dat niemand minder dan U L R I K HUBER in zijn Heedendsdaegse Rechtsgeleertheyt, Boek III, Kapittel
X V I , onder no. 18 schrijft:
In 't algemeen staet vast, alsmen een sekere somma
gelts heeft uit gele ent, soo moet de selve somma
wederom gelevert worden, sonder onderscheidt, wat
soorte van munte het is, mits de crediteur daar even
soo veel voor koopen kan, als voor de andere slag van
munte, dien hij gegeven heeft" enz. en dan in no.
20 overeenkomstig den regel van Dumoulin schrijft:
De innerlijke goedtheyt ofte stoffe van goedt, wordt
niet ingezien of sij meer of minder is, als ten tijde van
de uitleenige, maer alleenlijk de uiterlijke weerdije,
die daerop gestelt is, en daer het voor wordt uitgegeven.
Naar onze wet staat de vraag of art. 1793 dwingend
of slechts regelend recht inhoudt, anders dan dezelfde vraag in Frankrijk omtrent het correspondeerende
artikel 1895 C C .
In ons wetboek is een bepaling ingevoegd, welke
in den Code Civil niet voorkwam:
Art. 1794 B . W . : De regel bij het Vorige artikel
vastgesteld, is van geene toepassing, indien, ten opzichte der leening van een zeker getal stukken van
eene bepaalde munt, de partijen uitdrukkelijk zijn

22

overeengekomen, dat hetzelfde getal en dezelfde soort


van stukken zullen worden teruggegeven. In dit
geval, moet degene, die ter leen ontvangen heeft, het
juiste getal stukken van denzelfden aard, en niet
meer noch minder, terug geven.
Indien dezelfde soort van stukken niet meer in
voldoende hoeveelheid bestaat, moet het ontbrekende
worden vergoed met munt van hetzelfde metaal, zoo
na mogelijk van hetzelfde gehalte, en tezamen inhoudende even veel metaal fijn, als de ontbrekende hoeveelheid der verschuldigde stukken metaal fijn inhielden."
Men ziet de gelijkenis met DE GROOT.
De vraag is nu of de uitzondering in art. 1794 toegestaan de eenige is, welke op het beginsel van art.
1793 inbreuk mag maken, dan wel, dat men uit de
uitzondering welke art. 1794 toelaat mag afleiden, dat
art. 1793 principieel niet van dwingenden aard is en
ook contractueel op andere wijze daarvan mag worden
afgeweken.
Er is wel betoogd*), dat art. 1794 in onze wet is
opgenomen met de bepaalde bedoeling om zich in
het algemeen te kunnen wapenen tegen depreciatie
van het geld.
Deze veronderstelling lijkt mij gewaagd.
Bij de totstandkoming van art. 1794 B . W . is van
een bepaalde bedoeling allerminst gebleken. Wat er
over dit artikel te doen geweest is, is niet van pikantheid ontbloot. De Belg WARIN verweet aan de Regeering, dat er over de aanmerkingen, welke in zijn
afdeeling (door hem) op het artikel gemaakt waren,
>) Meijcrs W. P. N . R. no. 3227.
GOHPERTZ, Algemeen Handelsblad, Ochtenblad 1 Nov. 1931.

23

zelfs geen antwoord was gegeven. WARIN hield bij de


mondelinge behandeling een uitvoerige en gedocumenteerde rede over het geheele geldvraagstuk, waarbij
hij omtrent art. 1794 o.a. zeide: si je devine bien
Tintention des rdacteurs".
De Regeerig heeft omtrent die bedoeling niets
losgelaten. De Minister van Justitie VAN MAANEN
antwoordde eenvoudig, dat hij de opmerkingen in
het verslag gemaakt niet begrepen had, en dat hij
ook uit de mondelinge toelichting van den Heer
WARIN diens bedoeling niet gevat had. WARIN was
laat ik het maar duidelijk zeggen des duivels!
Hij zeide, dat als de minister geen verstand van de
zaak had, hij zich in zulke belangrijke zaak door deskundigen had moeten laten voorlichten. In de nalatenschap van VAN MAANEN vond men hierover de volgende particuliere aanteekening:
WARIN, Impertinent en zot; hij kent de materie
en heeft er tact van )."
Men stoorde zich hoegenaamd niet aan de opmerkingen van WARIN, zelfs niet op een ondergeschikt
punt,waarop wijziging was toegezegd. Het moet voor
den Heer WARIN, als hij het beleefd heeft, wel een
voldoening geweest zijn, dat in 1833 art. 1794 (zonder
eenige toelichting) precies zoo geredigeerd is als hij
had voorgesteld.
Vroeger ) heb ik als mijne meening te kennen
gegeven, dat het moeilijk valt in art. 1793 dwingend
recht te zien, waar er dadelijk zulke belangrijke uitzondering, zoo lijnrecht in strijd met de woorden
1

') Zie een en ander bij Noordziek, 1824/5 blz. 86 en v.


I *) Inflatie en Goud-Clausule in Nederland, Briefwisseling enz.
fs-Gravenhage, van Stockum, 1922, blz. 51/2.

24

van POTHIER, op volgt, en dat m.i. de meeste kans


zou bestaan, dat de Nederlandsche rechter de bepaling niet van dwingenden aard zou achten, en dus een
goud(waarde) clausule niet ongeldig zou verklaren.
Prof. SCHOLTEN *) oordeelde, dat afwijking van art.
1793 B . W . in strijd is met de wettelijke regeling der
wettige betaalmiddelen. Hij sprak daarbij de wijze
woorden: Overigens komt het mij voor dat het
notariaat zich tegen dergelijke bedingen zooveel
mogelijk moet verzetten. Dergelijke van wantrouwen
in den Nederlandsen en gulden getuigende bedingen
werken de gevreesde inflatie in de hand. En mocht
het daar werkelijk toe komen, dan zal de wetgever
allicht zorgen dat zij zonder uitwerking blijven."
Intusschen: Roma locuta. In het reeds aangehaalde
arrest van den Hoogen Raad van 2 Januari 1931,
komt, alhoewel de kwestie met geheel en al als zoodanig
voorlag, de navolgende overweging voor:
dat de bepaling van art. 1793, betreffende het
risico bij wijziging van de waarde of gangbaarheid
der geldspecie, is een voorschrift niet van dwingend,
doch van aanvullend recht, daar immers blijkens art.
1794 partijen, door hare overeenkomst genoemde
bepaling ter zijde kunnen stellen."
Precies op den door mij aangegeven grond besliste
dus de Hooge Raad deze vraag: En toch een mensch
is meestal met zoo gauw tevreden ik had zoo
graag de binnenskamersche argumentatie vernomen
van den Hoogen Raad, waarom hij oordeelde, dat
art. 1794 niet als de eenig toegelaten uitzondering op
art. 1793 moet worden aangezien (bekwame juristen
zeiden mij alsnog die zienswijze te handhaven).
*) W. P. N. R. nos. 2753 en 2759.

25
Voor de leer van den Hoogen Raad is nog een
spaarzaam argument te vinden in de mondelinge
beraadslaging over art. 1794 in de Tweede Kamer
der Staten Generaal. De eenige spreker, die het opnam tegen den Heer WARIN over de duisterheid van
art. 1794 in zijn toenmalige redactie was de Heer
BEELAERTS VAN BLOKLAND *) die o.a. zeide: Quant k

1'article 4 (art. 1794), il est si clair, qu'il devient


presque une superfluit; c'est une consquence de
1'axiome: pacta sunt servanda." Dit had nu wel niemendal met de bezwaren van den Heer WARIN te
maken, en men moet daarom aan de opmerking niet
al te groote waarde toekennen, doch uit de opmerking Pacta sunt servanda" blijkt toch dat de Heer
BEELAERTS, mits de zaak wel doorzien hebbende (moest
% vriend VAN M A A N E N niet tegen den Belg in bescherming genomen worden) art. 1793 niet van dwingend
recht vond.
Dat de eenige beteekenis van art. 1794 kan zijn in
het licht te stellen dat art. 1793 geen bepaling van
dwingenden aard is, en overigens op zich zelve een
doode letter is (m.a.w. dat verbintenissen tot betaling
van een bepaalde muntsoort, b.v. bij ons betaling in
gouden tientjes, praktisch tot niet anders kan leiden,
dan veroordeeling tot betaling van een geldbedrag
tot gelijke nominale waarde als het goudentientjes
bedrag) heb ik in 1922 ) reeds betoogd. Ik behoef
hieraan wel niets toe te voegen. Immers zelfs Prof.
Dr. A . NUSZBAUM ), die oordeelt, dat men bij overeenkomst zich kan wapenen tegen gelddepreciatie en
2

') Noordziek 1824/5 blz. 107.


) Inflatie en Goudclausule enz. reeds aangehaald, blz. 52 e. v.
*) Vertraglicher Schutz gegen Schwankungen des Geldwertes, blz.
34. Das Geld, blz. 88.
s

26
daaraan goed doet (hierover later) geeft de juistheid
van het door mij betoogde toe, zij het, dat hij een
nog gewichtiger bezwaar ziet in de omstandigheid,
dat de schuldenaar, als de clausule zou moeten gaan
werken, geen goudmunten zou kunnen krijgen.
Naar mijn oordeel is art. 1794 geheel ondoordacht
in onze wetgeving opgenomen, en behoorde de bepaling van art. 1793 inderdaad van dwingend recht
te zijn.
Volkomen terecht schrijft m i . Prof. NOGARO ) :
En ce qui concerne tout d'abord rarticle 1895, seul
un juriste insuffisamment inform de rhistoire et de la
thorie montaires, a pu mconnaltre 1'importance fondamentale du principe qu'il pose et y voir une simple
interprtation de la volont probable des parties."
Verzetten onze Munt- en bankbilletten-wetten zich
tegen een goudwaarde-clausule? Wanneer men aanneemt, dat dit niet het geval is, doet men dat op dezen
grond, dat die wetten bv. wel bepalen, dat een rijksdaalder moet in betaling genomen voor tot een bedrag
van 2.50, en een bankbilkt van 100. tot een bedrag van 100. maar zich niet inlaten met de vraag
omtrent de hoegrootheid van het te betalen bedrag
zelve. Theoretisch moge deze opmerking juist zijn,
praktisch wordt zoodoende aan den gedwongen koers
van munten en bankbilletten grootendeels zijn kracht
ontnomen. In zijn genoemd arrest kon de Hooge
Raad zich over dezen kant van het vraagstuk niet
uitlaten, omdat de strijd liep over buitenlandsch geld.
Alhoewel zooals wij zagen de Fransche rechter
het principe van den gedwongen koers der bankbilletten
afdoende achtte, om de ongeldigheid van afwijkende
X

') La dame payable en or"; Revue trim. de Droit civil, 1925, blz. 16.

27
clausules aan te nemen en het gedwongen-koersvraagstuk bij ons op zich zelve hetzelfde staat als in
Frankrijk geloof ik toch niet. dat de Nederlandsche
Rechter op dit stuk zijn Franschen collega zal volgen, juist omdat het grondprincipe, dat art. 1793
moest bezitten, en waarin de kern der zaak gelegen
is, is geschokt door ons art. 1794. Maar te zeggen, dat
de zaak niet meer kwestieus is, is boud gesproken.
Er nu van uitgaande, dat een goudwaarde- clausule
theoretisch niet in strijd is met art. 1793 B . W . en
ook onze Munt- en bankbilletten-wetten zich daartegen niet verzetten, blijft nog de vraag zoodanige
clausule te ontwerpen, welke in de praktijk niet tot
moeilijkheden en bezwaren zal leiden.
Dat het nu niet zoo gemakkelijk is een clausule te
ontwerpen, welke geacht kan worden aan redelijke
eischen te voldoen, zal wel duidelijk zijn als ons zou
blijken, dat b.v. zelfs de clausule welke dezer dagen
door Prof. MEIJERS is ontworpen, niet bevredigend
kan worden geacht ).
De door Prof. MEIJERS ) voorgestelde clausule
luidt: Indien op het oogenblik, waarop krachtens
deze akte een betaling plaats vindt, de prijs van goud
hooger is dan op den dag van heden, zal de te betal e n som evenredig verhoogd worden, tot ten hoogste
het dubbele bedrag.
Tot vaststelling van den prijs van goud, komt
uitsluitend in aanmerking de prijs, waarvoor de
Nederlandsche Bank goud voor export ter beschikking stelt en, bij gebreke van zoodanige terbeschik1

0 Over enkele andere clausules spreek ik hierna nog onder II.


') W. P. N . R. 3226.

28
kingstelling door de Nederlandsche Bank, de marktprijs van fijn goud te Amsterdam."
Deze materie doet allerlei praktische moeilijkheden
rijzen, welke misschien theoretisch niet zoo hoog
behoeven te worden aangeslagen, maar waarbij men
in de praktijk toch dikwijls met de handen in het
haar zal zitten.
Wanneer men een schuld opvordert ligt het voor
de hand dat men een bepaald bedrag in contanten
opvordert. Wanneer men een bevel doet tot betaling
met de bedoeling daarna te gaan executeeren zal toch
een bepaald bedrag genoemd moeten worden. Wanneer men hypothecaire leeningen opvordert met aanzegging dat bij niet betaling tot verkoop krachtens
art. 1223 zal worden overgegaan is al weer een bepaald
bedrag een vereischte. De schommelingen tusschen
den dag van opvordering en den dag waarop de
werkelijke betaling plaats zal hebben zou vrij belangrijk kunnen zijn.
De gedragslijn van De Nederlandsche Bank ten
aanzien van goud-afgifte voor export blijkt uit de
mededeeling van den Minister van Financin op 28
April 1925 in de Tweede Kamer gedaan, dat de
Bank zich met ingang van 29 April 1925 weder zal
houden aan hare verklaring van 1903 omtrent de
afgifte van goud. Deze verklaring luidt:
De Directie van De Nederlandsche Bank verbindt
zich tegenover de Regeering tot handhaving en
voortzetting van de tot dusver door haar gevoerde
goudpolitiek, door bij stijging van de wisselkoersen <
op het buitenland boven de pariteit der goudwaarde,
haar goudvoorraad, zoolang zij daartoe bij machte
is, voor uitvoer beschikbaar te blijven stellen op den

29
voet van /1653.54 per K . G . fijn voor baren en tot
hiermede overeenkomstige prijzen voor gouden muntspecin."
De Minister voegde hieraan toe, dat De Nederlandsche Bank, wanneer de wisselkoersen daartoe, aanleiding geven, alleen goud zal afgeven voor uitvoer naar
die landen, die tot den gouden standaard zijn teruggekeerd en derhalve den in- en uitvoer van goud tegen
vaste prijzen toelaten.
In de clausule van Prof. MEYERS wordt alleen in het
algemeen gesproken over den prijs, waarvoor de Nederlandsche Bank goud voor export ter beschikking
stelt. In werkelijkheid geschiedt die terbeschikkingstelling slechts onder een voorwaarde (als de wisselkoers op het buitenland boven de pariteit der goudwaarde stijgt) en onder een beperking (alleen uitvoer
naar die landen, die tot den gouden standaard zijn teruggekeerd).
Vooral bij volgens de clausule van Prof. MEYERS
eventueel noodige vergelijking van de goudprijzen op
verschillende tijdstippen zou de algemeenheid der
clausule in verband met de voorwaardelijke en beperkte beschikbaarstelling van goud voor export tot interessante rechtsvragen kunnen aanleiding geven.
Maar wat nog veel belangrijker is: Prof. MEYERS
stelt voor, dat, wanneer de Nederlandsche Bank geen
goud voor export beschikbaar stelt zoolang de tegenwoordige gedragslijn der Bank gehandhaafd wordt
zijn goudclausules zeker zonder belang ter vaststelling van den goudprijs de marktprijs van fijn goud
te Amsterdam" zal worden genomen. Zulke marktpijs
bestaat nu eenvoudig niet, omdat te Amsterdam geen
goudmarkt bestaat. Weliswaar annonceeren de firma's

30
Anspach & Donk en H . Drijfhout & Zoon dagelijks
hare aan- en verkoopprijzen van goud, welke onderling
dikwijls nog verschillen, maar een goudmarkt kan dat
niet genoemd worden.
De eenige goudnoteering steunende op een goudmarkt is in geheel Europa slechts te Londen.
Toen men in Duitschland de z.g. Goldmark-Verordnung van 17 April 1924 R G B L . I 415, heeft ingevoerd,
heeft men zich dan ook aan de Londensche noteeringen vastgeknoopt.
NUSZBAUM ) zegt hieromtrent:
Nicht einmal fr den einzelnen Tag und Goldhandelsplatz gibt es darin eine absolute Prazision.
In Deutschland sind Goldpreisnotierungen, den en
irgendwelche Autoritat zugesprochen werden knnte,
berhaupt nicht mehr vorhanden. Auch die Londoner Goldpreise beruhen auf privaten Notierungen;
von sachverstandiger Seite wird mir gesagt, dasz der
eigentliche Handel nur am Dienstag stattfindet und
die Notierungen der anderen Tage mehr formaler
Art sind. So gering nun die Differenzen an sich
sein mogen, so knnen sie bei den groszen Summen
um die es sich bei den goldgesicherten Geschaften
haufig handelt, namentlich auch bei Anleihen, sich
sehr wohl fhlbar machen. Es ist daher begreiflich,
dasz die Geschaftspraxis und die ihr folgende Gesetzgebung bestimmte Methoden zur Feststellung
des Goldwertes auszuarbeiten suchen."
Voorts:
Die Regelung der Goldmark ist ziemlich komplisiert ausgefallen. Man musz jedoch billigerweise
1

) Vertraglicher Schutz gegen Schwankungen des Geldwertes, blz.


39, 41/42 en 43.

31
anerkennen, dasz die Schwierigkeiten zum grszten
,,Teil in der Sache selbst begrndet waren.
I. Zunachst blieb schon wegen des Mangels einer
zuverlassigen deutschen Goldpreisfeststellung dem
deutschen Gesetzgeber nichts tibrig, als sich einer
auslandischen Notiz zu unterwerfen. Damit wurde
zugleich dem auslandischen Kreditgeber eine besondere Sicherheit geboten. Man entschied sich fr
,,die Londoner Notiz, da trotz der durch den Weltkrieg hervoregerufenen Verlagerung der Goldbestande London der Haupthandelsplatz fr Gold
gebheben ist. Nun ist aber der Londoner Goldpreis
in Deutschland nicht allgemein bekannt, er wird
auszerdem fr Unzen in englischer Wahrung festgestellt. Daher bestimt die Erste Durchfhrungsverordnung zu dem Gesetz ber wertbestandige Hypotheken. dasz als amtlich festgestellter Preis fr Feingold nur derjenige gelten solle, welcher yon dem
Reichswirtschaftsminister oder der von ihm bestimmten Stelle im Reichsanzeiger bekannt gegeben
sei. Die Bekanntgabe ist der halbamtlichen Devisenbeschaffungsstelle G.m.b.H. bertragen worden mit
der Maszgabe, dasz sie in der Regel jeden Mittwoch
im Reichsanzeiger erfolgen solle. Man hat den MittWoch gewahlt, weil wie schon erwahnt, der Dienstag
der Londoner Haupthandelstag fr Gold ist. Der Preis
wird noch am Dienstag nach Berlin telegraphiert
und auf das Gramm Gold umgerechnet, aber in
Pence ausgedruckt, mit folgendem Zusatz verffentlicht: Vorstehender Preis gilt fr den Tag, an dem
diese Bekanntmachung im Reichsanzeiger in Berlin
erscheint, bis einschlieszlich des Tages, der einer im
Reichsanzeiger erfolgten Neuverffentlichung vor-

32
hergeht". Vom Mittwoch bis Dienstag gilt also
jeweils der Preis des vorangehenden Dienstag."
Voorts:
Die Hauptschwierigkeiten beginnen j edoch erst
da," wo im Einzelfalle der konkrete Reichsmarkgegenwert der Goldmarkforderung berechnet werd e n soll. A n sich mszte der Goldmarkglaubiger
immer genau so viel Reichsmark erhalten, wie dem
bedungenen Goldmarkbetrage am Zahlungstage entspricht. Nur wenn man diesen Grundsatz, der fr
den gleichliegenden Fall der Valutaschuld vom
Reichsgericht und auch von den Gerichten der
>,meisten andern Lander anerkannt wird, festhalt,
sichert man dem Glaubiger wirklich das, was er
erhalten soll. Nun ist es aber praktisch fr die Beteiligten meist sehr schwierig, am Zahlungstag den
Reichsmarkwert der Goldmark fr diesen Tag selbst
festzustellen."
Ik heb hier maar enkele van de in Duitschland aan
het licht getreden bezwaren aangestipt.
Na den val van het pond is in Duitschland de zaak
al weer vastgeloopen en is er een spoedverordening
(met terugwerkende kracht) gemaakt moeten worden
dd. 10 October 1931 ) om de zaak weer in het spoor
te brengen.
x

Tot welke moeilijkheden een gansch private regeling, ook dan wanneer men voor den niet bestaanden
Amsterdamschen goudmarktprijs b.v. den prijs van
fijn goud te Londen aanneemt, moet leiden, zal een
ieder wel kunnen bevroeden.
Het is gebleken, dat met een wettelijken onder') Reichs Gesetz-Blatt 1931, blz. 569.

33
grond, zooals in Duitschland, de bewuste stof reeds
tot vele moeilijkheden aanleiding geeft; bij gebreke
van zulken wettelijken ondergrond zullen die moeilijkheden nog veel grooter worden
Nu onderschatte men die moeilijkheden ook niet
door te zeggen, dat het een kwestie van iets meer of
iets minder is. Rechtens kunnen zulke verschillen
tot de grootst mogelijke moeilijkheden en nadeelen
aanleiding geven.
Een verkoop krachtens art. 1223 b.v. zoude kunnen
worden aangevallen, omdat men de afrekening op
verkeerden grond zou hebben opgesteld.
Het is niet voor niets dat men ondanks de eeuwenoude bezwaren aan de waardeverandering van het
geld verbonden er toch de voorkeur aan heeft gegeven
in het geld een vasten waarde-meter te hebben.

II
DE GOUDCLAUSULE IN VERBAND MET HET
HYPOTHEEKRECHT
Over de vraag of voor eene in goudwaarde uitgedrukte vordering hypotheek kan worden verleend,
kan ik zeer kort zijn.
Ik kan schier volstaan met te verwijzen naar hetgeen ik daarover in 1922 schreef ):
De bepaling van art. 1221 B. W.: Eene hypotheek is slechts van waarde in zooverre de som,
waarvoor dezelve is toegestaan, zeker en bij de akte
bepaald is", heeft de beteekenis, dat die som in
Nederlandsen geld moet zijn vastgesteld.
Wanneer iemand vraagt, waar dat staat, dan antwoord ik, dat deze opvatting op zich zelye reeds
wordt afgedwongen door het duidelijke doel der
bepaling. Het is werkelijk niet ongewoon, dat men
"op geheel soortgelijke wijze de beteekenis van een
wetsbepaling vaststelt. Wat zoudt gij denken van
een inschrijving ten beloope van 1000 Leidsche kazen,
of van 100 K . G . Santos Koffie, of van 100 jetons
van Monte Carlo, of van 100 onuitspreekbare muntstukken uit het Rijk van een Midden-Afnkaanschen
negerstam *) l
1

>1 Inflatie en Goud-clausule in Nederland, blz. 55 en 56.


i S t bezwaarTvoortspruitende uit art. 37 der notanswet, dat in dit
verband geerTbuitenlandsche munten in notarieel* akten mogen wordengebeligd W e r slechts van formeelen en ondergeschikten aard.

35
Ook is die opvatting overeenkomstig de woorden;
een som is een geldsom en in een Nederlandsche wet
is een geldsom een som in Nederlandsen geld.
Immers geld heeft wettelijk geen andere beteekenis
dan wettig betaalmiddel.
Nu lette men op des lintworms sprong. Is iemand
al geneigd van de goudclausule te zeggen: baat zij
niet, dan schaadt zij niet, met de hypotheek is het
anders: ingeschreven op de voorgestelde wijze maakt
de goudclausule de gansche hypotheek nietig.
Zooals ik reeds betoogde zal het beding betaling
in gouden tiengulden stukken", of wel zoo dat al
praktisch mogelijk ware uitleening volgens art.
1794 B . W. in gouden munten (waardoor aan art.
1221 B . W . zou zijn voldaan) niet helpen.
Wil men een goudclausule met hypotheekrecht,
dan moet men de terug te betalen goudwaarde gaan
Schatten in Nederlandsen geld tot beloop van zoodanige som, dat zij bestand is tegen elke inflatie;
anders helpt het immers nog niet. Laten we daarover niet praten, want dat wordt al te mal."
Ik mag wel zeggen, dat deze opvatting alleen op
goudmuntclausule kom ik aanstonds even teruggeen
bestrijding doch slechts instemming heeft gevonden,
zoodat ik er niet veel aan heb toe te voegen.
Prof. MEIJERS *) stelt zooals wij zagen thans
een clausule voor, waarbij het terug te betalen geldbedrag ten hoogste het dubbele van het geleende geldbedrag zal beloopen.
Dat het m i . juridisch mogelijk is tot zulk maximum
bedrag hypotheek te verleenen, volgt reeds uit hetgeen
ik in 1922 schreef.
*) W. P. N. R. 3226.

36
Echter zal men m i . niet kunnen volstaan het maximumbedrag der vordering aldus te bepalen, doch
men zal ook de hypotheek ten beloope van dat
maximum-bedrag moeten verkenen.
Men mag het tweede lid van art. 1221 B. W. niet
lezen buiten verband met het eerste lid.
Dat de vaststelling van het te betalen geldsbedrag
op ten hoogste het dubbele van het geleende geldsbedrag willekeurig is, is duidelijk.
Ook is wel voorgesteld de goudwaardeclausule
alleen te laten gelden voor de vordering en hypotheek
te verkenen ten beloope tot het uitgeleende geldbedrag.
Waarom m i . een geldopnemer, die met vast zit,
noch in een goudwaardeclausule, noch in hypotheekverleening tot hooger bedrag dan het ter leen ontvangen geldbedrag moet toestemmen, en een schuldeischer met een goudwaardeclausule nog niet gelukkig zal zijn, zal ik sub III uiteenzetten.
Men ziet in hypotheekakten nog wel andere z.g.
goudclausules, b.v. deze: De hypothecaire debiteur
moet de hem geleende gelden teruggeven in Nederlandsche gouden of daarmede in waarde overeenstemmende grove zilveren muntspecin of bankbilletten naar den koers van goudgeld."
Zeker notaris, die nu eenmaal van oordeel is, dat
op juridisch gebied vroeger alles beter was, dan thans,
schreef dat hij deze formule, uit het protocol van
zijn voorganger gerfd, pleegt te gebruiken.
Ja ja, vrdat onze bankbilletten wettig betaalmiddel waren, zat er misschien iets in, maar nadien
is de formule toch zeer zeker van elke beteekenis
ontbloot. Immers thans hebben bankbilletten tot

37
hun nominaal bedrag wettelijk den koers van goudgeld.
De formule is znder eenige beteekenis. En dat
is voor de hypothecaire crediteuren, die inwendig
tjilpend, met een doode musch in hun zak naar huis
zijn gegaan, maar erg gelukkig. Immers hadde de
formule kracht, dan maakte zij de hypotheek nietig.
Een andere formule welke men wel aantreft, luidt:
Alle betalingen moeten geschieden in gangbare
gouden of zilveren Nederlandsche munt of in een
in waarde daarmede overeenstemmend bedrag in
Nederlandsen bankpapier ter keuze van den schuldeischer."
Deze clausule is bedenkelijker. Wat het door den
schuldenaar te betalen geldbedrag betreft, helpt ze
evenmin iets als de vorige. Immers als de schuld eischer b.v. van zijn alternatieve bevoegdheid het
gebruik maakt betaling in gouden Nederlandsche
munt te eischen, kan de schuldenaar tot niets anders
gedwongen worden, dan bij met-voldoening daaraan
schadevergoeding te geven, en een schade b.v. voor
niet voldoening van 1000 gouden tientjes bestaat
wettelijk alleen in betaling van 10.000., welke in
bankbilletten tot hun nominaal bedrag kunnen worden gekweten.
Maar, en nu moet ik terugkomen op een onderdeel van hetgeen ik te dezer zake in 1922 schreef
deze laatste formule stelt het recht van hypotheek
in gevaar.
Zooals vermeld, schreef ik in October 1922, dat
het beding, betaling in gouden tienguldenstukken"
aan art. 1221 B. W. zou voldoen. Ik ging er van uit,
dat zulk beding op betaling van een geldbedrag ziet.
Echter, zooals ik in mijne voordracht voor de

38
Broederschap der Notarissen in Nederland in December 1922 ) reeds vermeldde, is een rechtsgeleerde
van niet minderen naam dan STAUDINGER ) in
Duitschland stond toen ter tijd dit vraagstuk geheel
als thans nog bij ons van oordeel, en zulks met
beroep op de rechtspraak, dat dan de hypotheekverleening nietig is, omdat geen werkelijk algemeen
geldbedrag, doch een goudbedrag is aangegeven.
Prof. MEIJERS ) schreef omtrent deze materie:
Maar ook tegen het noemen van een geldsom met
de toevoeging van een bepaalde geldsoort, waarin
deze voldaan moet worden, zou men op grond der
genoemde artikelen (art. 1221 en 1231 B. W.) misschien bezwaar kunnen maken."
NUSSBAUM ), vermeldende dat het Reichsgericht later een goud muntclausule hypothecair inschrijfbaar
heeft geacht, echter zoo dat men er nooit iest aan heeft
acht dit oordeel van het Reichsgericht onjuist. Hij
schrijft: Die Klausel ist also nach der Meinung des
Reichsgerichts nur solange wirksam, wie sie dem
Glaubiger oichts ntzt. Nach richtiger Auffassung
war dagegen die hypothekarische Goldklauseleintragung (bedoeld is goudmuntclausule) nicht nur grundbuchtechnisch unzulassig. sondern, weil gegen ein
Grundprinzip des deutschen Immobiliarsachenrechts
verstoszend, auch nichtig."
Het is dus ook niet al goud, wat hier blinkt.
Er is mij wel gezegd het is wat banaal de opmerking op schrift te brengen, doch dit kan toch
x

) Correspondentie-blad van de Broederschap der Notarissen in Nederland, dl. XXVI, blz. 5.


.
_
) Kommentar zum Brgerhchen Gesetzbuche, III, blz. 64/.
') W. P. N . R. 2833.
*) Das Geld, blz. 181.

39
wellicht zijn goede zijde hebben iets van dezen aard
en strekking: Nou ja, al helpt zoo'n goudclausule
niet, als de menschen nu maar iets over terugbetaling
in goud hooren voorlezen, zijn ze tevreden, en dan zijn
ze bereid geld op hypotheek te geven, wat ze anders
niet doen.
Ik zeide de opmerking is banaal, en dat is ze; maar
toch het spijt me grondig dat ik het zeggen moet
van grond is zij niet ontbloot.
Zoo moet het toch niet gaan.

III
D E A L OF NIET WENSCHELIJKHEID V A N
GOUDCLAUSULES
De belangrijkste van de zich voordoende vragen is
wel uiteraard deze of ondanks de daaraan verbonden
technische moeilijkheden goud-clausules voor ons land,
voor onzen tijd, zijn aan te bevelen.
Toen een tiental jaren geleden zich dezelfde vraag
als thans voordeed, is men met vrij groote eenstemmigheid gekomen tot afwijzing van goudclausules
voor ons land.
De meening is geuit eenerzijds, dat de toestand
thans gansch anders is dan een tiental jaren geleden
en anderzijds dat ervaring in andere landen opgedaan
zou hebben aangetoond dat goudclausules (inplaats
van over goudwaardeclausule spreek ik gemakshalve nu
maar in het vervolg van goud-clausule) zeer geschikt
zouden zijn om in tijd van crisis het geschokte vertrouwen te doen wederkeeren.
Prof. MEIJERS b.v. die in 1924 ) met veel voor
goudclausules voelde en o.a. schreef:
Maar evenmin is een formule uit te denken, die
onbetwist de goudhypotheek verzekert. Daarom doet
degene, die depreciatie van het geld vreest, beter
zich daartegen bij hypotheken te wapenen, door
een gemakkelijke opzegbaarheid van de schuld dan
x

) W. P. N. R. 2833, Jrgng. 1924.

41

door formules, die steeds het gevaar insluiten, dat


zij tot processen aanleiding kunnen geven" is thans
van gansch andere meening.
Het komt mij voor, dat de gronden door Prof.
MEIJERS thans aangevoerd, niet steekhoudend zijn.
Prof. MEIJERS zegt, dat zijn ontrading van de
bedoelde formules was geschreven voor het jaar 1924,
in welk jaar het hypotheekwezen vrij normaal functionneerde, en bij een' deel van het publiek vrees voor eene
geldinflatie a la Duitschland of Oostenrijk bestond,
terwijl thans niet meer een zoodanige inflatie, maar
een maatregel gevreesd wordt a la England, waarbij
doelbewust het Nederlandsche geld op de internationale markt in waarde verminderd zou worden.
Wat precies gevreesd wordt en tot hoever gevreesd
wordt is moeilijk te zeggen, maar de redenen waarom
men vreest waren in 1924 groot endeels dezelfde als
thans. De vrees was toen en is thans dat de uitgaven
van den Staat en andere openbare lichamen boven de
draagkracht der inkomsten zullen gaan. De juistheid
hiervan blijkt het duidelijkst als men ziet dat een
tiental jaren geleden, ook door de weinige voorstanders
van de goudclausule als de beste remedie werd aanbevolen: sluitende begrootingen". Een verschil met
een tiental jaren geleden en thans, maar er zeker
niet voor pleitende, dat thans men met een beperkte
goudclausule zoude kunnen volstaan, is gelegen in
de omstandigheid, dat onze betalingsbalans de laatste
jaren minder is dan toen.
Voorts schrijft Prof. MEIJERS, dat tegenwoordig
te veel uit het oog wordt verloren, dat maatregelen,
gelijk die thans door sommige staten genomen zijn
om de internationale waarde van de standaardmunt

42
te wijzigen, volkomen gelijk karakter dragen als de
muntverzwakking der vroegere vorsten, dat men in
vroeger tijd volmondig ieders recht erkende zich
daartegen tijdig te wapenen en dat onze wetgever in
art. 1794 B. W. openlijk het recht van het individu
om zich tegen een zoodanige gedeeltelijke onteigening
te verdedigen, heeft erkend.
Het komt mij voor Mr. H . VAN KRIMPEN ) heeft
in denzelfden geest betoogd dat er toch inderdaad
zeer groot verschil bestaat tusschen de depreciatie
van het pond, thans in Engeland waargenomen, en
de muntverzwakking der vroegere vorsten.
Hiervoor toonde ik m i . reeds aan, dat de opmerking
van Prof. MEIJERS ) dat in vroeger tijden volmondig
ieders recht erkend werd zich tijdig tegen de muntverzwakking der vorsten te wapenen, niet geheel
juist is. Voor den dag van heden doet dit nu wel niet
ter zake maar waar Prof. MEIJERS er een argument
in schijnt t zien wil ik toch niet nalaten daarop te
wijzen.
Over het functionneeren van het hypotheekwezen
schreef Prof. MEIJERS o.a. dat uit vrees voor een maatregel, als hierboven bedoeld, vele geldschieters, waaronder ook hypotheekbanken, weigeren op dit oogenblik geld voor hypotheek beschikbaar te stellen. Dit
is voor wat de hypotheekbanken betreft niet juist.
En nu zit het verschil met 1924 in het niet normaal
functionneeren van het hypotheekwezen hoofdzakelijk in de hypotheekbanken. Zeker er is ook minder
particulier kapitaal beschikbaar, maar daarvoor zijn
ook andere redenen.
x

) De Waardevastheid van het geld, W. P. N . R. 3229.


) W. P. N . R. 3227.

43

Wat nu betreft de ervaring in het buitenland opgedaan geloof ik dat men hiermede buitengewoon
voorzichtig moet zijn.
Als voornaamste grond hiervoor moet wel gelden,
dat de toestand in de landen, waaromtrent die ervaring loopt zoo buitengewoon anders was, dan bij
ons. De bedoelde landen hadden geleden onder een
inflatie van de allerergste soort.
De gansche vraag van de al of niet wenschelijkheid
van goudclausules bestaat voor een groot deel in een
vraag van psychologie.
De psyche van de volkeren in de bedoelde landen
mag men niet met die van het onze vergelijken.
Toen ik in 1922 ) tegen de psychologische bezwaren van goudclausules te onzent waarschuwde schreef
ik reeds: Het zoeken naar vasteren maatstaf in bui- f
tenlandsche valuta of goud-clausules, als eenmaal
een desorganisatie is ingetreden als in Duitschland
en Oostenrijk is van geheel anderen aard,"
Dan is het uitermate moeilijk het post en prop ter
immer juist te waardeeren. Ik wil allerminst hier het
propter uitschakelen, maar er is toch een omstandigheid, welke op zich zelf niet groot, van buitengemeen
teekenenden aard is.
Na de invoering van de Goldmark-regeling in 1924
in Duitschland schreef D r . ABRAHAM ) denn ber
Goldmark kann die Reichsmark ja nicht steigen."
Dat zou iedereen toen geloof ik wel hebben willen
onderschrijven, maar ziet:
omniet jam fiunt quae fieri posse negabam.
x

') Inflatie en Goudclausule in Nederland, blz. 58/59.


*) Deutsche Juristen Zeitung 1924, blz. 938.

44
In dit najaar stond de Goldmark ) ongeveer 5%
onder de Reichsmark. En ook reeds vroeger was de
Reichsmark meermalen boven de goudmark gestegen ).
Bij de vraag of goud-clausules al dan niet aanbevelenswaardig zijn, mag men de daarbij in het geding
komende technische moeilijkheden volstrekt niet verwaarloozen. Reeds hiervoor wees ik op verschillende
technische moeilijkheden.
Nemen wij eens een oogenblik aan, dat hier te lande
een goud-clausule inderdaad eens tot werking zou
komen om redenen van zeer uiteenloopenden aard
Zal dit niet licht geschieden dan kan men toch wel
Zeker zeggen, dat ongeveer elke goudclausule tot
een proces zal leiden.
Men zal dan tot de bittere ervaring komen, dat
het niet alles goud is wat blinkt, en dat men zich wel
ietwat naevelijk iets heeft laten voorspiegelen. Ik
herhaal het goud-clausules geven praktisch tot de
grootst mogelijke moeilijkheden aanleiding, wanneer
er niet een wettelijke ondergrond is welke regelingen
geeft o.a. omtrent de bepaling van den goudprijs, de
omrekening van den goudprijs tot het te betalen geldbedrag, de wijze Van opvordering, executie enz.
Prof Meijers ) schreef: Vele landen zijn dan ook
na 1918 hun wetgeving gaan wijzigen om deze clausules mogelijk te maken." M.a.w. zonder wettelijke
1

') Het woord Goldmark" is maar een naam. Zij bestaat met m
werkelijkheid. De wet kent als munteenheid alleen de Reichsmark".
Onder Goldmark wordt verstaan een waarde gelijk aan 2790 K.G.
fijn goud.
*) Vgl. NUSZBAUH. Vertraglicher Schutz, blz. 51.
) W . P . N . R. nr. 3227.

45
regeling ging het niet. Laat dit niet aan doovemansooren gezegd zijn. ,
De wenschelijkheid van een goudclausule mag men
niet alleen zien van uit het oogpunt van den crediteur,
die nog licht geneigd is te zeggen: Baat het niet
dan schaadt het niet", alhoewel ook dit laatste nog
wel eens kon tegenvallen.
De bezwaren van een goud-clausule voor den
debiteur bestaan hierin, dat bij depreciatie van geld
tegenover den prijs van goud, de andere goederen niet
in dezelfde mate tegenover het geld in prijs behoeven
te stijgen als het goud.
Om ons nu bepaaldelijk eens tot onroerende goederen te beperken hebben wij alle gelegenheid gehad
waar te nemen, dat het geld veel meer daalde dan
de waarde van het onroerend goed steeg.
Maatregelen van overheidswege in crisistijden genomen, b.v. huurwetten en dergelijke, dragen ook het
hunne bij om de stijging van het onroerend goed
tegen te houden. Ook komt de stijging van den prijs
der andere goederen, zij het dat zij nimmer in gelijke
mate pleegt te volgen, ook nog altijd achteraan.
Nemen wij b.v. eens een voorbeeld aan Engeland.
Het Engelsche geld is tegenover het goud en tegenover
de op pari gebleven buitenlandsche valuta plotseling
ongeveer 20% in waarde gedaald. Men moet echter
met meenen, dat in Engeland, ook nu deze depreciatie
reeds eenige maanden duurt, de prijzen van de goederen in gelijke mate zijn gestegen. Dat heeft er
niets van.
Het zou nu toch hoogst onbillijk zijn, dat een
Engelschman, die aan een anderen Engelschman
10.000 geleend had onder hypothecair verband,

46
thans, nu de daling van het pond nog verder heeft
doorgezet 15000. zou moeten terug hebben.
Hier snijden wij vanzelf de vraag omtrent binnenlandsche en buitenlandsche verhoudingen op dit punt aan.
Zooals reeds in den aanvang gezegd bedoel ik op
deze materie met dieper in te gaan.
Prof. MEIJERS ) sprak over maatregelen a la Engeland waarbij het geld op de internationale markt in
waarde verminderd wordt. De verhoudingen van
hypotheeknemer en hypotheekgever spelen zich als
regel in hetzelfde land af.
In de circulaire welke het Dagelijksch Bestuur van
de Broederschap van Notarissen in Nederland aan
de notarissen heeft toegezonden over de goud-clausule, wordt ook gewezen op de ongemotiveerd zware
offers welke een goudclausule op den schuldenaar zou
kunnen leggen, en er werd daarin gezegd, dat geen
enkele debiteur deze zal willen aanvaarden als hij zich
van de consequenties ten volle bewust is.
Mr. F . VAN DER FELTZ ) schreef hieromtrent:
Deze zinsnede deed mij de haren te berge rijzen.
Ik kan daarin niets anders zien dan een symptoom
der verwording van dezen tijd, waarin men wel
schulden maakt, doch niet betaalt, en de eerste en
voornaamste plicht van welken schuldenaar ook nl.
het nakomen der door hem vrijwillig op zich genomen verplichtingen op den achtergrond geschoven
wordt. Men zal mij toch moeten toegeven, dat het
ongerijmd is van onevenredig zware offers van Z. M .
den debiteur te spreken, wanneer de schuldeischer
er op uit is maatregelen te treffen, waardoor hem
x

) W. P. N. R. nr. 3226.
) W. P. N . R. 3229.

47

datgene verzekerd wordt waarop hij volgens overeenkomst recht heeft. Trouwens van een offer, hetw e l k de schuldenaar brengt, is geen sprake. Immers
het opnemen van een goudclausule heeft geen ander
doel dan de partij, welke bij een overeenkomst
reeds gepresteerd heeft, een gelijkwaardige tegenprestatie van zijn medecontractant te verzekeren.
Die tegenprestatie zal in de oogen van partijen gelijkwaardig zijn, indien er zich geen buitengewone
omstandigheden voordoen. M.a.w. de debiteur, welke
duizend gulden met een goudswaarde van honderd
gouden tientjes heeft ontvangen, zal eenzelfde goudswaarde moeten teruggeven. Van zijn kant blijft de
crediteur eenigermate risico.loopen, omdat de koopkracht van het terug te ontvangen bedrag, ook al
is de goudswaarde gelijk, ten opzichte van andere
goederen verminderd kan zijn. Doch dit risico loopt
ieder, die niet a contant maar op termijn koopt of
levert."
De Heer VAN DER FELTZ is een beetje erg van streek
geraaKt. Het kan niet de bedoeling van het Dagelij ksch Bestuur geweest zijn den schuldenaar onrechtmatig te willen bevoordeelen. Het Dagelijksch Bestuur heeft er slechts op gewezen, dat er zich omstandigheden zouden kunnen voordoen, waarbij de debiteur bovenmatig belast werd, dat wil dus zeggen,
dat hij .door de goud-clausule bepaald benadeeld
wordt, en de crediteuren er onrechtmatig door zouden worden bevoordeeld.
Het is altijd aardig, als men door iemand aangevallen wordt, dat deze tegelijk de wapens overhandigt
om hem neer te vellen. Zulk vriendelijk man is de
Heer VAN DER FELTZ. De Heer VAN DER FELTZ schreef

48
in 1929 een proefschrift ), dat heel wat rustiger
doordacht is dan hetgeen hij thans in het Weekblad
schreef.
Op bladzijde 72 vinden wij de volgende noot:
Ook ons gouden tientje was gedurende den wereldoorlog meer dan 17.50 waard. Toch was hier geen
inflatie. Evenmin was deze waardevermeerdering
te danken aan de opname van de gouden-tientjesclausule. De hooge prijs was het gevolg van den
prijs van ongemunt goud." )
Hadden wij dus in dien tijd een goudclausule gehad,
en ware zij werkzaam geweest, dan zou een schuldenaar zijn hypotheek van 10.000., alhoewel er
geen inflatie van het geld was, met 17.500. hebben
moeten afbetalen. Mogen de haren van den Heer VAN
DER FELTZ van hunne te-berge-rijzing bekomen zijn!
Nu staat de zaak op dit punt op dit oogenblik nog
veel bedenkelijker. Het Gouden Kalf wordt steeds
nog aangebeden" staat naar sommiger oordeel op de
nominatie tot het verleden te gaan behooren. Het
goud, zoo wordt gevreesd, is niet langer bij machte
zijn hooge taak naar behooren te vervullen. (Het is
altijd prettiger inplaats van de schuld aan onszelf,
deze aan een ander te geven).
Het is een wonderlijke gedachte, dat, wanneer het
goud niet meer in staat is te gelden als officieele waardemeter van het geld, het deze functie dan wel zou
kunnen vervullen als particuliere waardemeter.
1

*) De overeenkomst van Verbruikleening".


_, .
i
*) In dit verband geve men er acht op, dat de Nederlandsche Bank
sinds 31 Maart 1931 de regelmatige afgifte van gouden tienguldenstukken voor de binnenlandsche circulatie geheel heeft beindigd,
omdat de tienguldenstukken steeds met een door de wisselkoersen met
gewettigd agio werden opgekocht.
D

49
Wanneer de circulatiebanken er alle toe zouden
moeten komen hunne goudvoorraden niet meer af
te geven juist in dat geval zou de goudclausule
zijn kracht moeten toonen dan zou men dus van
den prijs van het goud op de vrije markt willen laten
afhangen hoeveel geld in voldoening van een schuld
moet worden betaald, Mogelijk is, dat het goud dan
bovenmatig in prijs zou stijgen, zonder dat eenige
inflatie van het geld intreedt. Men zou misschien
kunnen zeggen, dat er in dat geval niet veel reden is
voor een stijging van het goud, doch wie zoo spreekt,
overziet een psychologischen factor. Niemand kan de
verzekering geven, dat een domme massa, door een
soort paniek bevangen, dan geen wilde prijzen voor
het goud zal gaan geven. Er zijn gezaghebbende
oeconomen, die in die omstandigheden een belangrijke daling van het goud voorspellen. Bij een
clausule, waarbij het te betalen bedrag eenvoudig
van den goudprijs afhangt kan de schuldeischer dus
wel eens bedrogen uitkomen.
De door Prof. MEIJERS voorgestelde clausule werkt
alleen als de prijs van het goud stijgt, niet als hij
daalt ). Daargelaten,. dat dit een beetje eenzijdig is
blijkt reeds uit de omstandigheid dat men den goudprijs niet vertrouwt omdat hij kan dalen, dat hij bij
stijging ook geen goede waardemeter kan zijn.
Ter illustratie van deze bezwaren wil ik nog even
een blik slaan bij onze oostelijke buren.
1

') De onverwachte daling van de goudmark beneden de Reichsmark


heeft ook in Duitschland de goudclausulisten al poetsen gespeeld.
Daarom ziet men den laatsten tijd ook daar wel de bepaling, dat ten
minste het markenbedrag in Reichsmark zal worden betaald; vel. NnszBAUM, t. a. p. blz. 51.

50

En van de Duitsche voorstanders van de goudclausule (voor Duitschland) Dr. ABRAHAM men moet
niet meenen dat er in Duitschland nu zulk eenstemmig enthousiasme over de goudclausules bestaat; Dr.
ABRAHAM schreef mij: In Deutschland ist man auch
ber die Bedeutung der Goldklausel sehr verschiedener Ansicht", en toen ik dezer dagen met vooraanstaande Duitsche zakenmenschen over de goudclausule
sprak, gaven zij hun oordeel kortweg in deze woorden: Ach, dass ist Alles Unsinn" - ziet ook wel
degelijk de bezwaren voor den schuldenaar. In een
van zijn opstellen over deze materie in de^ Deutsche
Juristen Zeitung*) van 15 October 1931 schreef
^ G e ^ wird in Zeiten der Krise eine Goldmarkbelastung haufig zu einer wirtschafthch untragbaren
Belastung fr den Schuldner fhren konnen. Juns-.
Ssch ist sie ihm jedoch an sich durchaus i W t t
denn es entspricht dem Wesen aller Rechtsordnung,
dasz ein Schuldner das, was er empfangen hat,
auch wirldich vollwertig zurckzahlt, und es gibt
jedenfalls bei allgemeiner Betrachtung, zunachst keil e n Rechtssatz, der es rechtfertigte, dasz der Schuldner dann, wenn er eine Verpflichtung wirtschafthch
nkh^erfken kann, sie auch kraft Rechtens nich
u erfllen brache. Im Gegenteil stellt es geradezu
i n e Diskreditierung der kapitalistischen Rechtsordnung dar, wenn kraft Rechtens ohne weiteres in
Ifeiten der Geldentwertung dem Schuldner nachW n wrde, das vollwertig Empfangene m ent;;wSetem^elde zurckzuzahlen, d * . seine Schulden
) Recht und Wahrung, Deutsche Jur. Zeit. 15 October 1931.

51
aus den Taschen dritter Personen zu decken ).
Damit ist nicht gesagt, dasz der schuldlos in kritischen Zeiten Zahlungsunfahige des Rechtsschutzes
entbehren sollte. Vielmehr musz fr solche Falie
ein schnelles, einfaches und nut Rechtsgarantien
versehenes Verfahren bereitstehen, das dem bedrftigen Schuldner eine Erleichterung seiner Lage ermglicht. Auf diese Weise erfolgt darm eine individuelle; den Interessen und der Rechtsidee entsprechende Regelung."
Dit is nu wel een zeer eigenaardige gedragslijn.
Eerst met groote moeite kunstmatige maatregelen
treffen om den schuldenaar meer dan het nominaal
bedrag van de geldschuld te laten betalen, en dan
daarna, omdat men de bezwaren voor den schuldenaar voorziet, maatregelen gaan treffen om hetgeen
men eerst kunstmatig heeft opgebouwd, weer ongedaan te maken. Men zou zoo zeggen en dit geldt
temeer in een land als het onze, waar nog geen inflatie is, en ook naar alle waarschijnlijkheid niet
komen zal dat het dan beter en eenvoudiger is den
omgekeerden meer natuurlijken weg te bewandelen.
1

Aan de tegenstanders van de goud-clausule wordt


herhaaldelijk, nadat zij in weerlegging zijn getreden
van de door voorstanders aangevoerde argumenten,
een vraag tegengeworpen van ongeveer den volgenden aard: Vindt je het dan zoo mooi, zooals b.v.
in Duitschland is geschied, dat hypotheken van
*) Ik teeken bierbij aan dat Dr. ABRAHAM hier dus van het geval uitgaat, dat er inderdaad inflatie van het geld heeft plaats gehad en wel een
zoodanige, dat er een onbillijkheid geschiedt als de schuldenaar in het
oude geld betaalt. Zooals hierboven uiteengezet kunnen zich ook zeer
zeker andere gevallen voordoen.

52
groote bedragen met vrijwel waardeloos geld zijn
',',afgelost; dat vermogende lieden buiten hun schuld
geruneerd zijn? Vindt je het dan zoo mooi dat
Mevrouw van Heerdt die bij een Nederlandsche
',',Bank 125.000 M . , toen zij nog volwaardig waren,
deponeerde, daarvoor even veel, maar intusschen
waardelooze marken, terug ontving?"
Het stellen van zulke vragen het gebeurt herhaaldelijk en herhaaldelijk toont aan, dat de stellers daarvan geen juiste beoordeeling hebben van het
probleem, waarom het gaat. De tegenstanders van
goudclausules vinden die onbillijkheden natuurlijk
niet mooi. De vragers hadden zich die vragen zelf
wel kunnen beantwoorden. De tegenstanders van de
goudclausule zijn van oordeel, dat goudclausules met
baten zullen, dat de maatschappelijke ontwrichtingen
en crises niet met clausules zijn op te lossen, dat er
bij ons redelijker wijs gesproken geen gevaar dreigt
voor een geld-inflatie, dat alleen degenen die de
goudclatisule propageeren en aanwenden daardoor
een inflatie zouden kunnen doen ontstaan. De bedoeling van detegenstanders van de goudclausules is
juist om de bezitters te beschermen. Ik kom hierop
straks nog terug.
,
,
Laten wij echter eerst eens Zien, waarheen de
goudclausules eigenlijk voeren.
Wanneer inderdaad een goudclausule aanbevelenswaardig zoude zijn, zoude zij dit niet alleen zijn voor
geldleeningen, maar zoude zij moeten worden ngelascht in alle overeenkomsten waarbij de betaling
niet terstond bij tot standkoming der overeenkomst
zelve geschiedt.
.
,
Men ziet, de goudclausule het meest aanbevolen

53
voor de geldleeningen. De hoofdreden hiervan zal
wel zijn, dat geldleeningen in het algemeen bestemd
zijn om zekeren tijd te duren en zij dus meer kans
hebben een inflatie mee te maken. Waar depreciatie
van een betaalmiddel, echter, hetzij in den ouden
tijd der muntverzetting, hetzij in den modernen tijd
door den gouden standaard buiten werking te stellen,
zooals in Engeland is geschied, zeer plotseling kan
plaats grijpen, is het niet in te zien, waarom zulke
clausules als ze voor de geldleening goed zouden
zijn niet bij alle overeenkomsten (behalve dan die,
waarbij dadelijk bij de overeenkomst wordt betaald)
zouden worden gemaakt.
Als men dan dus in den gedachtengang van de
voorstanders van goudclausules consequent hiertoe
zou komen, dat voor alle transacties een goudclausule
werd opgenomen, wat had men dan bereikt? Dan
heeft men aan het geld zijn belangrijkste functie ontnomen. Men kan haast zeggen dat men het zou hebben afgeschaft.
Hier zijn wij aan de kern van het vraagstuk aangeland.
Men zal zich inderdaad de vraag moeten stellen
of de hoofdregel, dat het geld gerekend wordt naar
zijn uiterlijke waarde wel juist is, m.a.w. of het beginsel van ons art. 1793 8. W., dat bij geldschulden
dezelfde som moet worden teruggegeven, ongeacht
stijging of daling van de koopkracht van het geld,
wel het juiste is.
Men bedenke, na eeuwenlangen strijd, na allerlei
proefnemingen, is de hoofdregel zooals die thans
bij ons geldt, alom aangenomen.
Dr. MGEL heeft in 1922 *) een poging gedaan
0 Deutsche Juristenzeitung van Februari 1922.

54
het stelsel ingang te doen vinden, dat betaling van
geldschulden zou moeten geschieden, niet naar de
uiterlijke geldwaarde, maar naar de innerlijke waarde,
gemeten naar den goudprijs. Deze poging heeft,
omdat het plan onuitvoerbaar is, schipbreuk moeten
lijden.
.
".
Welke ellende het rnaudit argent, zij het dan met
alleen door muntverzwakking en inflatie, door de
eeuwen heen over de wereld moge gebracht hebben,
men kan toch ook de hooge cultureele waarde, welke
het geld als vast betaalmiddel, zij het dan dat die
vastheid wel eens in den steek heeft gelaten, gehad
heeft en nog heeft, niet ontkennen.
De ontzaggelijke ellende, welke genoemde regel in
verschillende landen tijdens en na den wereldoorlog
heeft gebracht, zal zeer zeker wel wettigen deze vraag
te stellen. Men komt dan echter aanstonds voor een
zeer groote moeilijkheid nl. deze: wat moet men dan
als waardemeter in de plaats stellen. Wie zou antwoorden: D e waarde van het goud", doet met
anders dan zich in een cirkelgang begeven. Immers
volgens het monetair stelsel, dat over de gansche
wereld heerscht is, zoolang dat stelsel gezond is,
juist het goud de waardemeter van het geld. Nu is
het natuurlijk wel mogelijk om, als er n of enkele
landen zijn, waar het geld zich niet m waarde kan
handhaven, of als men vreest dat zulks het geval
zal zijn, naar het goud als waardemeter te verwijzen,
zooals b.v. thans in Duitschland met de goudmark
geschiedt, omdat dan in andere landen het goud die
functie nog naar behooren vervult.
Wat men echter thans vreest is, dat de gouden
standaard allerwege zou moeten worden buiten wer-

55
Icitig gesteld. Wanneer dat het geval is, dan heeft het
goud als waardemeter afgedaan.
Er rijst dan dus de vraag: Wat dan? Moet men
terug naar den tijd van Homerus toen de ossen als
ruil- en waardemeter golden? Sommigen zijn zelfs
van meening, dat de ossen, waarvan Homerus zingt ),
niet zijn gewone ossen, doch geldstukken, waarop
een os geslagen was. Wel staat vast, dat de oudste
latijnsche munten stukken waren van edel metaal,
waarop ossen, schapen en dergelijke geslagen waren ),
en het is niet onwaarschijnlijk dat zulke stukken gelijk
stonden met de normale waarde van het afgebeelde dier.
De oudst bekende Grieksche munten hadden een uil
(de godin Athene) als beeldenaar. Ook uit andere plaatsen van HOMERUS blijkt, dat de waardemeters van dien
tijd echte runderen waren ) .
Men kan ook over andere goederen denken b.v. over
tarwe. In Duitschland kan men z.g. Wert-Hypotheken
behalve in goud, ook in tarwe en roggenemen *).
Maar dat is toch alles vieux jeu, dat in Duitschland
nu nog als nood-maatregel in een uitzonderingsgeval
moge aangegrepen zijn (en afgedaan hebben).
1

*) T-f)v jtor AaptTjG 7cptaTo xTs&reaaiv o m .


npco-)pY)v i V o o a v et.xo<s!.(3oi.<x 8'Scoxev (Od. I, 430) (Laertes kocht

haar, toen zij nog een jonge vrouw was, met zijn bezittingen tegen een
prijs van twintig ossen).
') Zie M O M M S E N . Ueber das Rmische M n z w e s e n , blz. 257.
')

"Ev#ev
"AXXoi
"AXXoi
"AXXoi

dep OV^OVTO xap)xo[xojVTE<; 'A^aiot,


ucv x^ T>> cXXoi S'a&covi aiSjpc,
8 pivot?, SXXoi S'auTfim. peerai,
8'av8pa7c68eoaiv. (II. V I I , 472475).
a

x<

* (Hier nu kochten de langharige Achaers hun wijn, sommigen tegen


koper, sommigen tegen glimmend ijzer, sommigen zelfs tegen huiden,
sommigen echter tegen levende runderen, anderen tegen slaven).
) Verordnung van 29 Juni 1923, RGB1.1923, deel I, blz. 482; praktisch komt dit in Duitschland niet meer voor; het was een noodverordening, en wie zich met graan-clausules uit den nood heeft willen redden
is in grooter nood gekomen.

56
Niet zonder reden heeft men dergelijke waardemeters verworpen. Reeds de groote schommeling Van
den prijs van al zulke goederen maakt ze voor vaste
waardemeters ongeschikt.
Om speciaal voor hypothecaire vorderingen rekening te houden met de waardestijging van het belaste
onroerend goed is ook praktisch onuitvoerbaar ).
KAREL V I van Frankrijk had wat anders verzonnen.
Bij ordonnance van 15 December 1421 had hij een
zes-voudige onderscheiding gemaakt en wel ):
1. Les alinations perptuelles qui ont t faites,
a la charge d'une prestation annuelle en argent,
sans facult de rachat.
2. Les fermes des terres et les loyers des maisons.
3. Les marchs ou entreprises.
4. Les ventes sans condition de rachat.
5. Les ventes a facult de rachat, ce qui comprend aussi les rentes constitues.
6. Le simple prt et tout ce qui peut y tre
compar."
Voor deze verschillende groepen had hij nu afzonderlijke regelingen, hoe, bij verandering van de
munt, betaling moest plaats hebben. Om een kort
voorbeeld te geven: bij de pachten van landerijen
moest betaald worden naar de uiterlijke waarde van
het geld, zulks op grond, dat hetgeen de gebruiker
voor zijn oogst ontving ook werd betaald in het geld
volgens de waarde ten tijde van den oogst. Bij geldleening moest worden teruggegeven naar de innerlijke waarde van het geld.
1

') Vgl. hetgeen ik daarover zeide, correspondentieblad der Broederschap van notarissen, t. a. p. blz. 64 en v.
'
) Zie D'AGUESSEAU, t. a. p. blz. 48, Considerations sur les Monnoies.

57
Dit waren alle heel kunstige onderscheidingen, en
principieel zat er misschien wel wat in, doch men
zal zich niet behoeven te verwonderen, dat de praktijk al spoedig de onbruikbaarheid van het systeem
uitwees. Het is dan ook, voorzoover mij bekend, bij
die enkele proefneming gebleven.
Kunnen wij eenige leering trekken uit hetgeen in
Duitschland is geschied.
Zoowel voor als in den oorlog gold ook in Duitschland
de regel dat bij betaling van geld, het enkel op de som
en niet op de innerlijke waarde van het geld aankwam.
Vr den oorlog waren echter in Duitschland goudclausules, zij het dat zij niet hypothecair konden worden ingeschreven, wel gebruikelijk, hetgeen nog stam-'
de uit den tijd dat het muntwezen in Duitschland
minder goed geregeld was.
Toen de oorlog uitbrak was een van de eerste
maatregelen welke genomen werd de rechtskracht
aan de goudclausule te ontzeggen.
In en na den oorlog heeft de Duitsche Rechtspraak
steeds vastgehouden aan de Mark-is-Mark-theorie",
totdat het Reichsgericht *) in het jaar 1923 van koers
veranderde en zulks op grond van de bepaling van
par. 242 Brgerliches Gesetzbuch, dat alle verbintenissen naar Treu und Glauben moeten worden uitgevoerd.
Nu kwam het oogenblik voor den wetgever om in
te grijpen, hetgeen geschiedde door de bekende
Aufwertungsgesetze.
Een maatregel van soortgelijken aard, doch op beperkter gebied werkend, is in Frankrijk uitgevaardigd
') Arrest 28 November 1923.

58
bij de wet van 6 Juli 1925, betreffende Revision des
prix des baux a longue dure.
Dat de regel, dat bij betalingen van geld de innerlijke waarde van het geld niet in aanmerking komt
en, dat het van Overheidswege of met Overheidsinstemming uitgegeven papieren geld een gedwongen
koers heeft, in het algemeen de juiste regel is, wordt
ook thans door Duitschlands vooraanstaande rechtsgeleerden erkend.
Ik verwijs b.v. naar het in 1929 verschenen werk
van Prof. PHILIP H E C K ). Er kunnen echter omstandigheden komen waarin die regel niet meer juist
Aber das Gesetz hat sich berlebt" is het (tijdelijk)
grafschrift van H E C K . Hij wijst er op, dat men in
Duitschland te laat heeft ingezien dat de wetgever
had behooren in te grijpen.
Hieruit valt deze leering te trekken, dat mgeval
zich een inflatie van eenigszins omvangrijken aard
zou aandienen, de wetgever tijdig maatregelen moet
nemen om de allerergste onbillijkheden te voorkomen.
Alle onbillijkheden zal men nimmer kunnen voorkomen. Reeds D'AGUESSEAU ) wist dit: Ainsi, quelque loi que le Prince fasse sur ce sujet, elle ne sera,,
jamais exempte d'injustice."
Ik heb mij de vraag gesteld, of in plaats van te
vertrouwen, dat de wetgever, wijs geworden door de
ervaring, te zijner tijd moge het niet behoeven te
onzer tijd wel zal ingrijpen, het niet aan te bevelen
ware reeds nu wettelijk vast te leggen, dat mgeval van
depreciatie van het geld, maatregelen kunnen worden
x

') Grundrisz des Schuldrechts, par. 19 en v.


*) t. a. p. blz. 64.

59
getroffen om zooveel mogelijk de gerechtigheid te
betrachten.
Ik wil niet zeggen, dat het nu zoo verschrikkelijk
gemakkelijk zal zijn bij voorbaat regelen te stellen hoe
zulks zal moeten geschieden, en evenmin, wie de
bevoegde macht zal zijn om de maatregelen te treffen.
Toch acht ik een omschrijving van eenige hoofdlijnen
wel mogelijk. Op de vraag echter, of ik iets dergelijks
aanbeveel, antwoord ik beslist ontkennend. Wanneer
thans een voorstel in dien geest zou komen zou dit
psychologisch een zeer slechte uitwerking hebben.
Een andere vraag is deze of als weer de gelukkige
tijden van rust zullen zijn aangebroken dan niet het
oogenblik gekomen is om deze vraag onder het oog
te zien.
Ik was in de goedige meening dat ik met het vorenstaande, als het ware een waarschuwing, dat men de
zaak wel in orde zal maken, zij het dat ik er thans
afwijzend tegenover sta, iets bedacht had dat niet geheel en al onorigineel zou zijn.
In date 4 Junij 1638 vaardigden de Stat en-Generaal
der Vereenigde Nederlanden een Waerschouwinge"
uit van het redres eerstdaeghs te doen tegens de
confuse steygeringe der Gelden, insonderhyt van de
Goude Specin" *) luidende:
De Staten Generael der Vereenichde Nederlanden, Allen den geenen die des en sullen sien ofte
hooren lesen, Saluyt.
Doen te weten, Alsoo Wy besich zijn omme de
ongeregelde opsteygeringe der Gelden, die dagelijcx meer en meer toeneemt te weer en, ende vorder
te reduceren tot haren behoor lij eken prijse, en de
*) Groot Placaet-Boeck, blz. 2881.

60
namentlijck tot die van den Jare 1622, ten wekken
tyde de selve op een vasten ende den Landen dienstigen voet ghestelt was, Ende omme sulcks op het
gevoechehjcxste, ende ten meesten dienste van den
Lande te doen, alsoo daer toe noch eenigen tijdt
vereyscht wort, oock dat Wy door noodige Landtssaken als noch verhindert worden, omme voor als
nu goede orde en regel daer op te stellen, ende nochtans onse meyninge is de al te licentieuse dagehjcxe
opdringinge der Goude Specin voor te komen ende
te stuyten. Soo ist, dat Wy noodich ende goet ghevonden hebben onse voorsz intentie by forme van
waerschouwinge de Gemeente bij des en bekent te
maecken, ten eynde dat een yeder in den ontfanc
van den Gelde sich in tijdts alsoo soude mogen reguleren, dat hy in toekomende, by ons aenstaende
Placaet niet en werde beschadight, alsoo onse ernstige meeninge is, het selve met alle mogelijcke
middelen vast ende onverbreeckehjck te zullen doen
onderhouden."
Op 1 November 1641 en op 19 Mei 1645 werd
wederom gewaerschouwt dat men de zaak eerstdaeghs" zou ter hand nemen.
Het belangrijkste bezwaar tegen het propageeren
van goudclausules is van psychologischen aard.
In een zeer merkwaardig boek van WILDMAN )
geschreven in 1905 in de rust der studeerkamer en
in rustigen tijd, in hoofdzaak handelende over de
Amerikaansche inflatie na den burgeroorlog, wijt
WILDMAN die inflatie voornl. aan psychologische oorzaken: Men loose their heads!"
X

) Money-Inflation in the United States.

61

WILDMAN argumenteert zijn stelling ook krachtig


uit medisch arsenaal.
In het prae-advies van D r . P . J . C . TETRODE van

1914, uitgebracht voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek ) schreef hij o.a.:
De Massensuggestion" werkt hier in hooge mate.
Wisselden die stemmingen van individu op individu,
Zonder hen allen gezamenlijk in ne richting te
slepen, dan zouden ze elkander corrigeeren en in
balans houden en daarmede uitersten van hoogen
en uitersten van lagen rentestand voorkomen. Lage
en hooge rentestand zouden dan niet zulke groote
verschillen van elkander, zulke gapingen aantoonen;
er zoude meer gelijkmatigheid heerschen. Niet altijd
werkt die suggereering door de menigte even fel,
maar juist dan wanneer die menigte in uitersten
vervalt en waar ik hier heb te behandelen een
periode van hoogen rentestand, dus een uiterste van
Rentestand, is de menigte vervallen tot een uiterste,
werkt die suggestie het hevigst, dat wil zeggen is
Ze een groote oorzaak van dien hoogen rentestand ) . "
Ik wil echter, om niet geheel en al in dit opzicht
leeg uit te gaan en ten einde steunsel te geven aan
mijne opmerking, dat stemmingen en gevoelens de
rentehoogte zeer benvloeden, in dit verband aanhalen een gezegde van den beroemden Leipziger
hoogleeraar in de psychologie, Wundt, welke uiting
men hier gereedelijk zoude kunnen laten medespreken. Redeneerende over het door hem opgezette
1

>) blz. 4.
') En bier ging het nu nog maar alleen over een hoogeren of lageren
rentestand.

62
sociale Kontrastgesetz" zegt hij ongeveer als volgt:
Het optimisme volgt, zooals overal in het gevoelsleven, zijne tegenstelling het pessimisme dat op zijn
beurt het optimisme tot opvolger heeft. En deze
gevoelstoestanden versterken niet eenvoudig het verSchijnende, maar zij werken natuurlijk in verbinding
met het verstandelijk gebeuren, krachtig aan het
ontstaan van het verschijnende mede. De hartstochtelijke drang naar winst schakelt elke verstandelijke overweging uit; maar zoodra er symptomen
van verlies zich vertoonen slaat die drang om in
angst voor verlies. En wat die suggestie dr menigte
betreft, wil ik bier aanhalen den bekenden economist
Schmoller, als hij zegt in zijn Grundriss der allgemeinen Volkswirtschaftslehre."
Die Ansteckung der Massengefuehle wirft auch
nuechterne Menschen um. Selbst die Kluegsten
lassen sich nicht sowohl ueber die Bewegungen der
Produktion und des Handels als ueber ihr Masz
taeuschen; die grosse Masse unterliegt fast stets bald
den optimistischen, bald den pessimistischen Gefuehlen, zwischen denen die meisten Menschen unsicher hin und her schwanken."
L

Wat ziet men ook thans te onzent gebeuren. Men ziet


dat vele menschen angstig worden voor hun geld.
Menschen die van de heele materie en van de gansche
porte en beteekenis van de goud-clausule niet het
minste verstand hebben, dwingen om goud-clausules
in hypotheekakten. Zij dreigen bestaande hypotheken
op te zeggen, als daaraan geen goudclausule wordt
tgegevoegd. Dat zulke maatregelen juist in dezen
geld-crisistijd tot de bedenkelijkste gevolgen zouden

63
kunnen leiden, wanneer zij niet tijdig, op welke wijze
dan ook, worden gestuit, is duidelijk.
Degenen die handelen als geschetst, handelen niet
alleen tegen het algemeen belang maar zij handelen
lijnrecht tegen hun eigen belang. Juist door hun
optreden en reeds door hun optreden alleen, zou een
inflatie kunnen ontstaan. Als die dus zoodoende zou
ontstaan heeft men het paard achter den wagen
gespannen. E n waarom een goud-clausule hen dan
ook niet gelukkig zal maken, heb ik hiervoor uiteengezet.
Dr. H . A . VAN NIEROP ) toont zich geen theoretisch tegenstander van een goudclausule, maar desair
niettemin besluit hij als volgt:
Daarom mag men aan de goudclausule niet te
groote waarde hechten. Zoolang het ruilmiddel ge~
zond is, heeft zij geen nut. Zoodra de gelddepreciatie eenigen omvang neemt, wordt de goudclausule nietig verklaard of buiten werking gesteld.
Althans ten opzichte van binnenlandsche' schulden.
En al zal een goudclausule ten aanzien van buitenlandsche schulden niet al te spoedig krachteloos
verklaard worden, de ervaring leert, dat de buitenlandsche obligatiehouder op een goudclausule niet
al te rustig kan slapen. Ook tegenover dezen spreekt
de schuldenaar bij sterke depreciatie van het ruilmiddel veelal het non possumus uit."
Prof. NOGARO ) wijst er zeer terecht op, dat het
aanwenden van goud- of valuta-clausules op psychologische gronden, en zoo de clausules werkzaam
zouden zijn, ook op oeconomische gronden, een inx

') Weekblad van het Recht van 28 November 1931, nr. 12363.
*) t.a.p. blz. 18 en v.

64
flatie kan doen intreden en in omvang zal vergrooten.
Ware er een middel te vinden wellicht wordt
het in de verre toekomst gevonden dat waardevermeerdering of vermindering van het geld onmogelijk maakt, of wel ondanks zulke verandering steeds
tot een billijke oplossing voert, wie die dat met zou
toejuichen.
Men stare zich echter thans niet blind op onbillijkheden, welke zich kunnen voordoen.
Al wat men bij den huidigen stand van zaken in
ons land mwendt, om die onbillijkheden te willen
ontgaan, zi n middelen erger dan de kwaal, in 'het
algemeen, en ook in het bijzonder belang van wie ze
aanwendt.
Alleen vertrouwen in onzen gulden, en de tering
zetten naar de nering, zal ons kunnen helpen.
Het ontbreken van een dezer beide factoren moet
ten verderve voeren.
Op dit oogenblik gaat door de buitenlandsche pers
het gerucht, dat Nederland den gouden standaard heeft
losgelaten of binnenkort zal loslaten. Het gerucht is
valsch, doch het is reeds gebleken, dat het bezig is
zijn kwaad te stichten.
Is de veronderstelling ongegrond, dat de mogelijkheid bestaat, dat de vrees voor een inflatie, welke
door de aanwenders en propagandisten van goudclausules wordt tot uiting gebracht, de kiem is van
het valsche gerucht. )
;

M Tuist voor het afdrukken van dit opstel verscheen in de Nieuwe


Rotterdamsche Courant (Avondbladen, B, 18 en 19 December 1931) een
beschouwing van Prof. Dr. A. O. HOLWERDA over Goudclausules ,
waarin deze op soortgelijke gronden als door mij aangegeven, netonwenschelijke en schadelijke van goudclausules in het licht stelt.

You might also like