Algemene beginselen van

behoorlijk bestuur
Formele beginselen
1.Zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb)
2.

Fair play-beginsel (art. 2:4 Awb):

Bestuursorgaan is niet vooringenomen.

3.Motiveringsbeginsel (art. 3:46 Awb):

De overheid moet haar besluiten goed motiveren: de feiten moeten kloppen en de
motivering moet logisch en begrijpelijk zijn.

4.Rechtszekerheidsbeginsel

Materile beginselen
1.Specialiteitsbeginsel (art. 3:4 lid 1 Awb):
Een bestuursorgaan mag alleen die belangen behartigen waarvoor de betrokken
wet of regeling een grondslag biedt.

2.Verbod van dtournement de pouvoir (art. 3:3 Awb):

Een bestuursorgaan mag de hem geattribueerde of gedelegeerde bevoegdheid
alleen gebruiken voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven.

3.Verbod van willekeur (art. 3:4 lid 2 Awb):

Overheid mag niet willekeurig handelen.

4.Vertrouwensbeginsel (ongeschreven):
Een door een bestuursorgaan gewekt vertrouwen moet worden gehonoreerd
mits:
1. Er sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen bij een burger.
2. Het algemeen belang zich niet verzet tegen het honoreren van dit
vertrouwen.
3. Dispositievereiste: burger moet reeds, als gevolg van het gewekte
vertrouwen, kosten gemaakt hebben die hij anders niet zou hebben
gemaakt.
4. Contra legem-werking: vertrouwensbeginsel kan alleen ten gunste van
de belanghebbende werken en daarnaast niet contra legem bepalingen
van EU-recht werken.

5.Gelijkheidsbeginsel (art. 1 Gw):

Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden.

6.Rechtszekerheidsbeginsel