Samenvatting International Financial Policy

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 25

Samenvatting

International Financial Policy



Topic 1: Central Banking and Quantitative Easing

H14: Exchange rates and the foreign Exchange Market: an asset approach

Exchange rate/wisselkoers = prijs van een valuta in termen van een andere valuta.
Directe term (Amerikaanse termen)= de prijs van de buitenlandse valuta in termen van
dollars ($50 per euro)
Indirecte term (Europese termen) = de prijs van dollars in termen van buitenlandse
valuta (50 per dollar)

Depreciatie = een daling in de waarde van een valuta relatief aan een andere valuta.
Het verlaagt de relatieve prijs van de export van een land. Het zorgt ervoor dat
goederen goedkoper zijn voor buitenlanders en dat buitenlandse goederen
duurder zijn voor binnenlandse consumenten ( van $1,50 per euro naar $1,25
per euro)

Appreciatie = een stijging in de waarde van een valuta relatief aan een andere valuta.
Het verhoogt de relatieve prijs van de export van een land. Het zorgt ervoor dat
goederen duurder zijn voor buitenlanders en dat buitenlandse goederen
goedkoper zijn voor binnenlandse consumenten (van $1,50 per euro naar $1,75
per euro)


Arbitrage = het proces van goedkoop valuta kopen en het ergens anders duurder
verkopen. Tegenwoordig komen arbitrage mogelijkheden minder en korter voor door
de integratie van financile centra over de wereld.


Rate of return (rendementspercentage) = de procentuele verandering in waarde van
een asset tijdens een termijn .
Dollar rate of return =rendementspercentage uitgedrukt in dollars
Rele rate of return = rendement aangepast voor inflatie. Het representeert de extra
hoeveelheid goederen en diensten dat gekocht kan worden met de inkomsten van de
asset.




Er is geen verschil in het meten van het rendement in dollars of in euros zolang je ze
meet in termen van dezelfde valuta. Verwacht rendement moet vergeleken worden om
te beslissen of euro depositos of dollar depositos het hoogst verwachte rendement
hebben.
! !
($, $, ) ($, $, )
$ + = $
$, $,
Negatief euro depositos leveren het meeste rendement op
Positief dollar depositos leveren het meeste rendement op

De buitenlandse valutamarkt is in evenwicht wanneer de depositos van alle valuta
hetzelfde rendement opleveren. Dit is wanneer de interest parity condition geldt. Alle
valuta zijn even wenselijk. Het verwachte rendement is gelijk aan/ interest parity geldt
!
(!$, !!$, )
wanneer: $ = !$,
uncovered interest parity

!
(!$, !!$, )
Covered interest parity: = $ + !$,

Uncovered interest rate Covered interest rate
Risicovolle investering (wel wisselkoers Risico is afgedekt (geen wisselkoersrisico)
risico)
Speculatie Arbitrage
Geldt als investeerders risiconeutraal zijn Geen assumptie met gedrag
Binnenlandse en buitenlandse obligaties Geen extra assumptie
zijn perfecte substituten
Theoretisch (maar wel relevant Geldt in de praktijk

Korte termijn model van buitenlandse valutamarkt model is erop gebaseerd dat
!
(!$, !!$, )
uncovered interest pariteit geldt, dus = $ + !$,

Dus markten zijn in evenwicht wanneer depositos van alle valuta hetzelfde verwachte
rendement aanbieden. Op korte termijn staan de prijzen vast.




H15: Money, Interest rates and exchange rates.

Rol van geld:
Ruilmiddel
Rekeneenheid
Winkelwaarde

Geldaanbod = het totale hoeveelheid valuta en het controleren van depositos gehouden
door huishoudens en bedrijven. Geldaanbod wordt gecontroleerd door de centrale bank.

Individuen baseren hun vraag voor een asset op 3 dingen:
Het verwachte rendement dat een asset bied vergeleken met het rendement dat
andere assets bieden: een stijging in de interest rate is een stijging in het
rendement, dus een daling in de vraag naar geld.
Het risico op het verwachte rendement van een asset: is geen belangrijke factor
in geldvraag.
De liquiditeit van een asset: een stijging in de gemiddelde waarde van transacties
uitgevoerd door huishoudens en bedrijven veroorzaakt een stijging in de
geldvraag.

Geld is dus een asset dat wereldwijd geaccepteert is als betaalmiddel. Het is een liquide
asset (het kan makkelijk gebruikt worden op goederen en diensten te bepalen of om
leningen terug te betalen zonder transactiekosten). Het levert weinig of geen interest op.

Geaggregeerde geldvraag: de totale vraag naar geld door alle huishoudens en bedrijven
in de economie. Wordt benvloed door:
Interest rate (-)
Prijzen (+)
Reel nationale inkomen (GNP) (+)

De totale vraag van geld: Md = P x L(R,Y)
Waarbij; P = prijspeil
Y = reel nationaal inkomen
R = een meting van interest rates op niet monetaire assets
L (R, Y) = de geaggregeerde vraag van rele monetaire assets.

Grafiek 15.1: laat zien dat bij een gegeven level
van inkomen Y, de rele geldvraag stijgt wanneer
de rente stand daalt. Bij een stijging in reel
inkomen Y zal de grafiek naar rechts
verschuiven.
Evenwicht in de geldmarkt vindt plaats wanneer
geldaanbod gelijk is aan geldvraag (Ms = Md)



Grafiek 15.3: met P en Y gegeven en een reel
geldaanbod van MS/P, is de geldmarkt in
evenwicht op punt 1. Op dit punt zijn
geaggregeerde reel geldaanbod gelijk aan de
evenwichts intereststand R1.
Wanneer de economie in punt 2 is, overschrijdt
het aanbod de vraag de intereststand zal dalen
Wanneer de economie in punt 3 is, overschrijdt
de vraag het aanbod de intereststand zal
stijgen.





Grafiek 15.4: met een gegegeven P en Y,
een stijging in de geldaanbod van M1
naar M2 zal de interest rate
verminderen van R1 naar R2. De markt
verschuift altijd naar een interest rate
waarbij rele geldaanbod =
geaggregeerde rele geldvraag.
Een stijging in rele ouput verhoogt de
interest rate, terwijl een daling in rele
output de interest rate verlaat, gegeven
de prijs en geldaanbod.
De buitenlandse geldmarkt(EU) benvloed de buitenlandse valutamarkt. Een stijging in
het geldaanbod van een land, veroorzaakt een depreciatie van zn valuta in de
valutamarkt, terwijl een vermindering in het geldaanbod een appreciatie van zn valuta
veroorzaakt. Op korte termijn zijn prijzen gegeven, maar op lange termijn zijn de prijzen
aanpasbaar.
!! !!
Lange termijn evenwicht in prijslevel: ! = ( , = !(!,!)
Met R en Y op lange termijn level volledig werkgelegenheid.
Stijging in het geldaanbod van een land veroorzaakt een proportionele stijging van zn
!!
prijs Vraag naar geld is een vraag naar reel geld gehouden !
, als het geldaanbod
stijgt, zal dit niet veranderen. Dus om de rel geldaanbod.

Grafiek 15.6: simultaan evenwicht in
de geldmarkt en de valuta
markt. Beide asset markten zijn in
evenwicht bij interest rate
R1$ en exchange rate E1$/. Bij deze
waardes is het geldaanbod
gelijk aan de geldvraag (punt 1) en de
interest pariteit
voorwaarde behoud (punt 1)










Grafiek 15.8: Pus en Yus zijn gegeven. Als
het geldaanbod stijgt van Mus1 naar
Mus2, dan daalt de dollar interest rate.
Het evenwicht ligt nu in punt 2. Hierdoor
daalt ook de dollar return en daardoor
deprecieert de dollar t.o.v. de euro.
Zie punt 2.









Belangrijkste financile instituties:
IMF: haar doel is internationale financile systeem met stabiele wisselkoers, door
middel van leningen, beleid advies en cordinatie.
World bank: haar doel is globale ontwikkeling en groei, door middel van leningen
verstrekken aan ontwikkelingslanden en expertise bieden.
Paris club: landen die leningen verstrekken aan andere landen
London club: banken die landen helpen om een schulden te kunnen aflossen.

Taylor rule: r= p + 0.5y + 0.5(p-2) + 2
De Taylor regel is een monetair beleid regel, dat zegt hoeveel de centrale bank de
nominale interest stand moet aanpassen door de verandering in inflatie. Als de inflatie
toeneemt dan moet de interest ook toenemen.





































H19: International Monetary Systems: an Historical Overview

In open economien hebben beleidsmakers als doel internal en external balance. Met
internal balance wordt bedoelt volledige werkgelegenheid en prijsstabiliteit. Met
external balance wordt bedoeld dat de current account nog een grote tekort of overschot
heeft. Zodat het niet in problemen op zijn buitenlandse schulden te betalen, of dat
buitenlandse hun schulden kunnen aflossen.

Problemen met current account tekort:
Een toenamen in current account tekort zorgt ervoor dat de schulden aan het buitenland
toenemen. Als deze toename wordt veroorzaakt door misleidende politieke beleid kan
dit effect hebben dat in de toekomst het buitenland geen geld meer leent aan het land.


Problmene met current account overschot:
Een toename in current account overschot zorgt voor een lagere investering in het thuis
land bij een gelijkblijvende niveau van sparen. Dit komt voort uit de vergelijking S=CA+I
Een overschot indiceert dat een land asset accumuleert in het buitenland (investeringen
in het buitenland). Beleidsmakers prefereren hogere investeringen in het eigen land, om
de ten eerste dat binnenlandse investeringen makkelijker zijn te belasten, ten tweede
dat toename van binnenlandse investeringen leidt tot een afname in werkloosheid, wat
zorgt voor een toenamen in BBP. Ten slot de spillover effect binnenlandse investeringen
kunnen positief effect hebben op andere binnenlandse bedrijven, die mee profiteren van
de investering.



Policy trilemma (voor een open
economie) het is onmogelijk voor
een land om meer dan twee items te
bereiken uit de volgende lijst:
1. Wisselkoers stabiliteit
2. Autonoom monetair beleid
3. Vrijheid van het internationaal
kapitaalverkeer









1+3= geen autonoom monetair beleid
1+2= geen financile stromen R=R*
2+3= flexibele wisselkoers


Gold Standard 1870-1914
De goud standaard dateert uit een tijd, waarbij goud als ruilmiddel, rekeneenheid en
winkelwaarde werd gebruikt. Onder de goud standaard was de primaire
verantwoordelijkheid van de centrale bank om te zorgen voor een vaste wisselkoers
tussen de valuta en goud. Dit werd gedaan door reserves in goud aan te houden. (voor
de eigen munt, moest er een x aantal goud tegenover garant staan in de kluis van de
centrale bank). Hierbij werd bij de external balance niet gekeken naar de current
account maar naar de in- en uitstroom van goud.

Een belangrijke mechanisme was de price-specie-flow mechanism. Als een land meer
exporteert dan importeert, dan stroomt er goud het land in. hierdoor neemt het
geldaanbod (geld=goud) toe in het binnenland en af in het buiteland. Een toename in
geldaanbod zorgt voor een toename in prijzen. Een afnamen in geldaanbod zorgt voor
een afname in prijzen. Dus dit zorgt voor een appreciatie voor het binnenland en een
depreciatie voor het buitenland. Dit zorgt voor minder vraag voor binnenlandse
goederen en meer vraag voor buitenlandse goederen. Waardoor export afneemt en
import toeneemt. En er weer goud het land uitstroomt, en deze stroom van goud stopt
wanneer alle landen een balance of payment evenwicht zitten. Door een vaste
wisselkoers te hanteren, was de doel van de gouden standaard het hanteren van
prijsstabiliteit. Het heeft niets bijgedragen aan volledige werkgelegenheid.

Interwar years 1918-1939
Gedurende deze periode werd de goud standaard geschrapt en werden schulden
gefinancieerd door het drukken van geld. Verder waren er sterke afname in afname en
productiviteit door de oorlog, wat resulteerde in een hogere prijsniveau. Door een hoge
inflatie en het bijdrukken van geld werd de valuta niets waard.

Bretton Woods System
Het systeem van Bretton Woods was een financieel-economisch akkoord dat in 1914
tussen 44 landen werd gesloten en dat in Bretton Woods in het Amerikaanse New
Hampshire getekend werd.
Het systeem van Bretton Woods voorzag in de invoering van een stelsel van vaste
wisselkoersen Bijzonder was dat alleen de dollar tegen een vaste hoeveelheid goud kon
worden ingewisseld bij de Amerikaanse Centrale Bank. Voor alle andere valuta werd
wel een vaste wisselkoers met de dollar bepaald, maar deze waren niet direct
inwisselbaar tegen goud. Indirect betekende het systeem van Bretton Woods de
herinvoering van de goudstandaard.
Daarnaast voorzag het systeem in de oprichting van het IMF en de Wereldbank. Het IMF
kreeg als rol om snel en doeltreffend in te grijpen bij een acute financile crisis. De
Wereldbank was vooral bedoeld om investeringen in onderontwikkelde landen te
financieren.

Het systeem van Bretton-Woods bestond er onder andere uit dat de waarde van alle
nationale valuta gekoppeld werd aan die van de dollar. De dollar werd op zijn beurt aan
het goud gekoppeld tegen een vaste pariteit (35 dollar per ounce Hiermee werd de
dollar ook officieel de belangrijkste munt ter wereld. In de praktijk was de dollar dat al;
de Amerikanen hadden als gevolg van de tweede wereldoorlog een sterke internationale
positie en hadden bovendien circa driekwart van de wereldgoudvoorraad in handen.
De dollar was de reservewaarde van de wereldeconomie geworden. Andere landen
hadden een deel van hun autoriteit uit handen gegeven door hun nationale muntwaarde
aan die van de dollar te koppelen.

Dit systeem heeft twintig jaar goed gewerkt en heeft aanzienlijk bijgedragen aan de
snelle wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Er was echter een probleem met dit
systeem: de Amerikaanse overheid kon immers maar dollars bij blijven drukken. Het
systeem was dus sterk gebaseerd op het vertrouwen van de wereld in de integriteit en
discipline van het Amerikaans monetair beleid. Lange tijd vormde dit geen probleem,
aangezien Amerika prima zaken deed Maar toen de Amerikaanse overheid vanwege de
Vietnamoorlog besloot vele dollars bij te drukken, ontstond er zenuwachtigheid en
twijfel over de dollar als standaard. Ook door de vele naoorlogse leningen verstrekt door
de VS ontstond er een enorme dollartoevoer richting Amerika. Op deze manier ontstond
er een groot overschot op de Amerikaanse betalingsbalans en kwam de stabiliteit van de
dollar in gevaar.

Daarom begonnen vele landen, in mei 1971 de vaste koers ten opzichte van de dollar
ongedaan te maken. Regeringen begonnen hun dollarvoorraden om te zetten in goud, en
de eens zo grote goudvoorraad in de Verenigde Staten kromp sterk. Dit kon het systeem
niet meer aan en de Amerikanen zagen zich genoodzaakt de goudstandaard los te laten.
Daarmee kwam een einde aan het systeem van Bretton Woods. De landen gingen over
op een stelsel van zwevende wisselkoersen, die ten opzichte van elkaar dagelijks van
waarde konden veranderen.

Zwevende wisselkoersen 1973-heden
De zwevende wisselkoers rust op onderstaande 3 argumenten:
1. Autonoom monetair beleid: als centrale banken niet meer moeten interveniren
om een vaste wisselkoers te behouden, dan kon monetair beleid gebruikt worden
om internal en external balance te bereiken.
2. Symmetrie: onder het zwevende wisselkoers stelsel, zou Amerika niet langer de
monetaire condities bepalen. Waardoor er meer gelijkheid werd gecreerd.
3. Wisselkoers als automatische stabilisatoren: wisselkoers wordt bepaald door
vraag en aanbod naar valuta, wat invloed heeft op de internal en external
balance. Dit zorgt ook bij een afname in vraag naar goederen tot een minder grote
val in output (figuur 19-5).


















Internal balance (II) en External balance (XX)


XX upward (external balance): more expansion, more import goods, current account
worsens, exchange rate E has to rise (depreciate), so that export goes up and import
goes down.
II downward (internal balance): you want full Employment, fiscal expansion increases
output, more employment, overheating economy, exchange rate E has to drop
(appreciate) to maintain output at full employment.

Expenditure-changing policy = verandering van fiscaal en monetair beleid waardoor
punt 1 wordt bereikt
Expenditure-switching policy = bijkomende verandering in wisselkoers waardoor punt
1 wordt bereikt

Monetary easy = increase of E (depricatie)
Monetary tight = decrease of E (appreciatie)
Fiscal expansion = increase of A
Fiscal contraction = decrease of A














Topic 2: The European sovereign debt crisis

H20: Optimum Currency Areas and the European Experience

Motieven Europese monetaire unie:
1. Verbeteren rol Europa in de wereld monetair systeem: door de val van Bretton
Woods, had Europa geen vertrouwen meer in Amerika in het monetair systeem.
Door samen te komen en als n stem te spreken over monetaire zaken kon het
haar economische belangen beschermen.
2. De Europese Unie om te zetten in een unified market

European monetary system 1979-1988
Het Europees Monetair Stelsel (EMS) werd in 1979 op Frans-Duits initiatief opgericht.
De deelnemers spraken af om hun valuta binnen vaste bandbreedten ten opzichte van
een spilkoers te laten fluctueren: 2,25 procent voor de meeste, sterke munten en 6
procent voor een paar zwakkere munten. Door steuninterventies (aankoop en verkoop
van valuta) en het rente-instrument konden de Europese centrale banken de valuta op
de gewenste koers houden.
Door gebrek aan geloofwaardigheid viel het EMS in 1993 in feite uiteen. Na de Duitse
hereniging hield de Bundesbank de rente hoger dan in de andere landen omdat dat goed
was voor de economie. Het Britse pond en de Italiaanse lire zijn daarna weer "zwevende
valuta" geworden: deze waren niet langer gekoppeld aan de genoemde spilkoers.
Hetzelfde gold voor de Griekse drachme, maar Athene was nooit verplicht om zich aan
het mechanisme te houden.
De bandbreedte werd in augustus 1993 opgerekt naar 15 procent. Alleen Nederland en
Duitsland hielden vast aan de smalle bandbreedte van 2,25 procent. Een gunstig effect
van het de facto loslaten van het systeem van stabiele wisselkoersen was overigens wel
dat speculanten met die bandbreedte geen mogelijkheid meer zagen om met massale
aan- en verkopen van valuta interventies en aanpassingen van het systeem uit te lokken.
De meeste valuta kwamen mede om die reden snel weer terug in hun oude
bandbreedtes, maar een officile terugkeer naar de smalle bandbreedtes werd niet meer
overwogen.

Economic and monetary union (EMU) = een Europese unie waar de nationale valuta
wordt vervangen door n gezamenlijke munt, en n gezamenlijke centrale bank.

Stap van EMS naar EMU omdat:
1. Gezamenlijke munt zorgt voor meer markt integratie dan vaste wisselkoersen
2. EMS had voornamelijk nadruk op de Duitse macro economische doelen, ten
nadelen voor de overige EU landen.
3. Om vaste wisselkoersen en vrijheid van kapitaalverkeer te hanteren, zonder de
risico te lopen op speculatieve aanvallen was er n gezamenlijke munt nodig
4. Gezamenlijke munt zorgt voor meer politieke stabiliteit.

Theorie van optimum currency areas
Het concept beschrijft de optimale karakteristieken voor het samenvoegen van valuta's
of voor het creren van een nieuwe valuta. De theorie wordt vaak gebruikt om te helpen
bepalen of een bepaald gebied wel of niet geschikt is om een monetaire unie te vormen

Voordelen van een vaste wisselkoers gebied:
Monetary efficienct gains: zijn de winsten die een land bereikt door het toetreden tot
een vaste wisselkoers waardoor het geen kosten kwijt is aan onzekerheid. Kortom een
hoge mate van economische integratie tussen een land en een vaste wisselkoers gebied
vergroot de monetary efficienct gains
GG lijn: laat de relatie zien tussen economische integratie met een vaste wisselkoers
gebied en de monetary efficienct gains (+)

Nadelen van een vaste wisselkoers gebied:
Economic stability loss: door een vaste wisselkoers te hanteren zijn de verliezen op
output groter bij een dalende vraag naar de eigen munt bij een gelijkblijvende vraag
naar de gekoppelde munt.
LL lijn: laat de relatie zien tussen economische integratie met een vaste wisselkoers
gebied en de economic stability loss (+)



Toekomst EMU:
1. Europa is geen OCA, waardoor het lastig is om een gezamenlijke monetair beleid
te voeren alle lidstaten. Niet hetzelfde conjunctuurcyclus vraag naar andere
interest standen.
2. Economische eenheid heeft niet gezorgd voor politieke eenheid.
3. Arbeidsmarkten zijn nog rigide door vakbonden

Belangrijke verdragen:
Single European Act (1986): verwijderen barrires voor handel, meer vrijheid
van stroom kapitaal goederen en later in 1992 vrijheid van immigratie.
Maastricht Treaty (1991): het veranderen van EMS in een monetaire unie.
Stability and Growth Pact (1997): boetes uitdelen, als landen zich niet houden
aan de 3% tekort/BBP ratio of 60% schuld/BBP ratio.
Fiscal Stability Treaty (2012): stricte versie van SGP.


Topic 3: Goods Markets, Exchange rates and Macroeconomic Policy)

Flexibele wisselkoersen: markt bepaalt de wisselkoers door middel van vraag en
aanbod.

Vaste wisselkoers: de centrale bank zet een interest pariteit vast (UIP) ter behoeve om
een vaste wisselkoers te hanteren. Door middel van interventies, behoudt het binnen de
wisselkoers binnen de bandbreedte.
Directe interventie: centrale banken gaan zelfs op de valuta markt valuta kopen
of verkopen. (dit verandert de aanbod lijn)
Indirecte interventie: centrale banken veranderen de geldmarktrente, waardoor
de valuta van waarde veranderd (dit verandert de vraaglijn).

Voordelen flexibele wisselkoersen:
Markt efficintie:
Flexibele wisselkoers: efficintere allocatie van resources
Vaste wisselkoers: leidt tot distorsie in handelspatronen
Beleid voordelen:
Flexibele wisselkoers: monetair beleid kan voor andere doeleinden gebruikt
worden
Vaste wisselkoers: monetair beleid alleen gebruikt worden om wisselkoers te
hanteren.
Automatische stabilisatie:
Flexibele wisselkoers: wisselkoers kan veranderen, om prijzen te laten
veranderen.
Vaste wisselkoers: n.v.t.
Symmetrie:
Flexibele wisselkoers: niet afhankelijk van beleid van anderen.
Vaste wisselkoers: afhankelijk van beleid van degene waaraan valuta is
gekoppeld.

Voordelen vaste wisselkoersen:
Fluctuatie en onzekerheid:
Vaste wisselkoers: geen fluctuatie in wisselkoers dus veel zekerheid
Flexibele wisselkoers: wel fluctuatie in wisselkoers dus veel onzekerheid

Vaste wisselkoers leidt tot risico op speculatie, maar een flexibele wisselkoers kan ook
leiden tot speculatie, vanwege de hoge mate van volatiliteit.

Belangrijkste economische doelen:
Internal balans: volledige werkgelegenheid en prijsinflatie
External balans: equilibrium op de BoP
Redelijke groei BBP
Onpartijdig distributie van inkomen
Adequate bescherming van milieu



Expenditure-changing policy: verandering in fiscaal + monetair beleid
Fiscaal expansie: D Y IM
Fiscaal contractie: D Y IM
Monetair expansie (easy): Ms i I Y IM
Monetair contractie (thight): Ms i I Y IM
Expenditure-switching policy: verandering in wisselkoers
Devaluatie: R EX + IM
Revaluatie: R EX + IM
Direct controls: tarief, quota, restrictie op kapitaalstroom

EE (external): R (EX + IM)= D
YY (internal) : R (EX + IM)= D

Mundell-Fleming Model: gebruik maken van fiscaal + monetair beleid om interne +


externe balans te creren zonder verandering in de wisselkoers

IS curve (goederen markt): i I Y= Fiscaal beleid

LM curve (financile markt): i Y

BP curve (combinatie i + Y evenwicht BoP): i K Y IM

Bij een vaste wisselkoers is de BP curve ook vast het beweegt niet mee met de
bewegingen van de IS-LM curves, hierdoor kan het voorkomen dat er geen
evenwichtspunt wordt bereikt waarbij de IS-LM-BP curve elkaar tegelijk op hetzelfde
punt raken. Bij een flexibel wisselkoers beweegt de BP curve mee met de bewegingen
van de IS-LM curves, hierdoor wordt er altijd een evenwichtspunt bereikt.

Mits de IS-LM evenwicht onder de BP curve is dan is er een tekort op de BoP. Want op
dat punt heerst er een lagere rente stand dan de BP curve dicteert bijbehorende output
om evenwicht op de BoP te hebben.
Argumentatie (onder BP curve + Y gelijk maar <i) = Door deze lagere rente stand zal er
minder kapitaal binnenstromen, en een tekort op de financile account ontstaan.
Argumentatie (onder BP curve + i gelijk maar Y>)= door deze hogere output zal import
ook toenemen wat leidt tot een tekort op de current account.

En wanneer de IS-LM evenwicht boven de BP curve is dan is er een overschot op de BoP
Argumentatie (boven BP curve + Y gelijk maar i>)= door deze hoge rente stand zal er
meer kapitaal binnenstromen, en een overschot op de financile account ontstaan.

Elastische kapitaal stroom: hoe elastischer de kapitaal stroom des te vlakker de BP
curve.
Perfecte kapitaal mobiliteit: compleet vlakke BP curve.






Vaste wisselkoers:



Startpunt E, kunnen bereiken van volledige werkgelegenheid punt F door middel van
toename in IS (fiscale expansie) en afname in LM (monetair contractie).

Flexibele wisselkoers:


Startpunt E, kunnen bereiken van volledige werkgelegenheid bij Y=1500, door een
toename in LM naar LM (monetaire expansie). Hier bereiken we dan punt U, echter is er
op dit punt een external tekort. Om het externe tekort te dichten kan bij een flexibele
wisselkoers de munt gaan depreciren, (hoge i = hoge vraag munt = appreciatie) (lage i
= lage vraag munt = depreciatie). Dit zorgt ervoor dat de BP verschuift naar rechts. Om
te zorgen voor een evenwicht op de internal en external balans, zullen alle lijnen elkaar
moeten snijden op punt E, dus afname in LM naar LM (monetaire contractie) en
toename in IS naar IS (fiscale expansie).








Topic 4: Fixed Exchange rates

Waarom de vaste wisselkoers systeem mislukt ?

Wanneer een land zich tot een vaste wisselkoer verbindt, maakt het een belofte zich er
aan vast te houden. Het probleem van iedere belofte is of het zal worden gehouden

Problemen vaste wisselkoers systeem
1. Credibility probleem
2. (N-1) probleem verklaart waarom last vaste wisselkoers niet gelijk wordt
verdeeld
3. Adjustment probleem als een land een onevenwichtig BoP heeft.

Credibility probleem:
Een vaste wisselkoer wordt gesloten vanwege de voordelen (prijsstabiliteit) maar wat
gebeurt er als deze veranderen in nadelen. Private agenten gaan de geloofwaardigheid
in kwestie trekken, met als gevolg een speculatieve aanval op het land.
Redenen voor een credibility probleem:
Tijd inconsistentie: (Barro Gordon Model)
Slechte macro-economische beleid: (Krugman Model)
Verschuiving in vertrouwen: (Obstfeld Model)

(N-1) probleem:
er zijn N landen, maar er zijn maar N-1 onafhankelijke wisselkoersen wanneer er een
vaste wisselkoers wordt gehanteerd. Er is dus sprake van 1 graden van vrijheid,
namelijk alle overige landen koppelen hun munt aan de 1 land. Deze heeft vrijheid in
monetair beleid. De overige N landen moeten hun monetair beleid aanpassen, om een
vaste wisselkoers te behouden.

Om een vaste wisselkoers te hanteren moet er worden voldaan aan de uncovered
!
(!$, !!$, )
interest parity ! = ! !$,
het tweede deel van de vergelijking staat voor de
verandering in de wisselkoers. Bij een vaste wisselkoers is deze een constante waarde,
waardoor de interest standen in beide landen gelijk aan elkaar moeten zijn. Dit levert
problemen op wanneer er sprake is van:
Speculatieve crisis
Monetaire expansie in n land
Asymmetrische schok (recessie)

Speculatieve crisis voor land B ! < ! . hierdoor apprecieert de munt van land A
!
(!$, !!$, )
waardoor !$,
< 0. Er is een kapitaal toestroom in land A, wat betekent dat de vraag
naar munt A toeneemt en de aanbod van munt B afneemt. Er is geen sprake meer van
UIP. Om de UIP te herstellen moet land A de Ms verhogen om zo de interest te verlagen
en land B moet de Ms verlagen om zo de interest te verhogen. Of land B moet alleen
drastisch Ms verlagen om zo interest te verhogen. Het nadeel van de Ms te verlagen is
dat output enorm zakt.

Monetaire expansie zorgt ervoor dat het andere land ook zijn Ms moet verhogen om UIP
te behouden. Dit leidt tot ongewenste inflatie effecten.
Asymmetrische schok door een recessie neemt de vraag naar geld af dit leidt tot een
afname in interest waardoor er geen sprake meer is van UIP. Om de UIP te herstellen
moet de Ms worden verlaagt om de interest te verhogen.

Adjustment probleem:
Wordt veroorzaakt door de onderliggende economische problemen. Stel dat er een BoP
tekort is voor land B. De regels van het spel (vaste wisselkoers regime) dicteren dat we
een depreciatie van de munt B verwachten, waardoor er een kapitaal outflow ontstaat in
land B. Om UIP te behouden moet land B de Ms verlagen om zo de interest te verhogen.
De consequenties hiervan zijn dat output afneemt en werkloosheid toeneemt. Een
betere oplossing zou zijn het devalueren van de munt of het verlaten van de vaste
wisselkoers.

Barro Gordon Model:
Dit model neemt als basis de Phillips curve = ! + ( ! ) als de ! > 0 dan
neemt werkloosheid toe en als de ! < 0 dan neemt werkloosheid af. Dus een
toename in inflatie zorgt voor een afname in werkloosheid en vice versa. Dit leidt tot
onderstaande grafiek. De verticale lijn is de lange termijn phillips curve.
Figure 2.9 The Phillips curve and natural unemployment

.
p

.
p2

. .
.
p1 p e = p2

. .
p e = p1
U
UN
.
pe = 0

er is altijd een preferentie tussen inflatie of werkloosheid zoals te zien is in
bovenstaande grafiek. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 2 vormen:
- hard noised government (voorkeur inflatie) bij hun mag werkloosheid significant meer
stijgen bij een geringde daling in inflatie.
- wet noised government (voorkeur werkloosheid) bij hun mag inflatie significant meer
stijgen bij een geringde daling in werkloosheid.

Door deze twee verschillende vormen kunnen er problemen ontstaan wanneer er een
vaste wisselkoers systeem wordt gehanteerd. Zoals te zien is in de onderstaande
voorbeeld.

Duitsland wilt een lage inflatie percentage (punt C) en Itali wilt een hoge inflatie
percentage (punt E) ze hanteren een vaste wisselkoers. Maar voor een vaste wisselkoers
moet er eenzelfde inflatiepercentage worden gehanteerd. Hiervoor moet of Itali haar
inflatie verlagen of Duitsland verhogen. In deze situatie heeft Itali haar munt gekoppeld
aan de Duitse mark, dus moet het zijn inflatie verlagen (punt F). Maar Itali kan een
hogere welvaart behalen als het verschuift richting punt G. Zodra de private agenten dit
weten kan er een speculatieve aanval plaatsvinden waardoor de vaste wisselkoers
instort.



zelfs als er sprake is van een zelfde voorkeur kunnen er problemen ontstaan zoals bij
een asymmetrische schok. Begin situatie is punt C en punt E. Door een schok in Itali
verschuift de Phillips curve naar rechts, om de vaste wisselkoers te hanteren moet Itali
punt F kiezen. Maar Itali kan een hogere welvaart behalen als het verschuift richting
punt G. Zodra de private agenten dit weten kan er een speculatieve aanval plaatsvinden
waardoor de vaste wisselkoers instort








Krugman Model:
!!
Dit model neemt als basis de purchasing power parity = ! waarbij P de
binnenlandse prijs is en P* de buitenlandse prijs en K een constante factor als laatst
staat de S voor de vaste wisselkoers. Er wordt vanuit gegaan dat alleen geldaanbod de
prijzen kan aanpassen. Dus een toename van M en of afname van M* leidt tot een
toename van S en vice versa. Dus om een vaste wisselkoers te hanteren moet M=M* zijn.
Hieruit volgt de onderstaande grafiek:


Monetaire contractie: leidt tot een daling in prijzen in het binnenland, waardoor
binnenlandse producten goedkoper worden. Er ontstaat meer vraag naar binnenlandse
producten waardoor de binnenlandse munt zou moeten appreciren maar dat kan niet
bij een vaste wisselkoers systeem. De export neemt toe en import neemt af, waardoor er
een current account overschot ontstaat.. Door de afnemende vraag naar buitenlandse
producten ontstaat er een aanbodsoverschot voor buitenlandse munt, wat zorgt voor
een depreciatie druk op de munt. Om vaste wisselkoers te hanteren moet binnenlandse
centrale bank de buitenlandse valuta opkopen een afname in M* (toename in
buitenlandse financile reserves) wat leidt tot een toename van de binnenlandse geld en
toename in M (verkopen in omloop brengen van binnenlandse munt) wat zorgt voor
M=M*

Monetaire expansie: leidt tot een stijging in prijzen in het binnenland, waardoor
binnenlandse producten duurder worden. Er ontstaat minder vraag naar binnenlandse
producten waardoor de binnenlandse munt zou moeten depreciren maar dat kan niet
bij een vaste wisselkoers systeem. De export neemt af en import neemt toe, waardoor er
een current account tekort ontstaat. Door de toenemende vraag naar buitenlandse
producten ontstaat er een aanbod tekort voor buitenlandse munt, wat zorgt voor een
appreciatie druk op de munt. . Om vaste wisselkoers te hanteren moet binnenlandse
centrale bank de buitenlandse valuta verkopen een toename in M* (afname in
buitenlandse financile reserves) wat leidt tot een afname van de binnenlandse geld en
afname in M (kopen uit omloop brengen van binnenlandse munt) wat zorgt voor
M=M*

Er ontstaan geen problemen zolang de regels van het spel worden nageleefd. Maar
autoriteiten zullen op een gegeven moment geen financile reserves meer hebben om
een vaste wisselkoers te hanteren, en op dat moment stort het vaste wisselkoers
systeem in.
Obstfeld Model:
Dit model neemt als basis dat de overheid continue de afweging maakt tussen het wel of
niet houden van een vaste wisselkoers, waarbij het kijkt naar de netto winsten ervan.
Want soms is een depreciatie of een appreciatie van de munt gunstig voor een land.
Zoals we hebben gezien stort de vaste wisselkoers systeem in als er onvoldoende
reserves zijn. Zoals te zien is in onderstaande figuur: bij een hoge reserve hebben beide
landen profijt bij het houden van een vaste wisselkoers. Bij een lage reserve hebben
beide landen profijt bij het verlaten van een vaste wisselkoers en bij een medium
reserve is er geen nash evenwicht.



Topic 5: Flexible exchange rate


Flexibele wisselkoers meten:
Spot rate vs. forward rate: slechte voorspeller want beide rate maken gebruik
van verschillende informatie. daarom kan de forward rate niet een goede
voorspeller zijn voor de spot rate in t+1. Want de forward rate wordt bepaald
aan de informatie die we hebben over de toekomst en de spot rate in t+1
beschikt over alle nieuwe informatie.
Wisselkoers vs. PPP: de PPP is een slechte voorspeller op de korte termijn, doet
het beter op de lange termijn.
Monetaire schok heeft effect op alle prijzen
Rele schok heeft effect op sommige prijzen, zoals een vraagschok effect heeft op
de betreffende goederen prijzen. Een productiviteit schok kan zorgen voor een
verandering in prijzen en wisselkoers.

Problemen flexibele wisselkoers:
Hoge mate van wisselkoers variatie, grote en richting niet te reflecteren in
forward rate.
Sterke correlatie tussen nominale en rele wisselkoers (rele
wisselkoers=nominale wisselkoers + inflatie). Wat komt doordat nominaal erg
volatiel is en inflatie niet. Correlatie n.v.t. bij sterke inflatie fluctuatie.
Lange cyclus beweging van rele wisselkoers, oftewel zwak verband wisselkoers
met PPP. Verband blijft zwak bij toevoeging groei ratio en productiviteit ratio.




Volatiliteit flexibele wisselkoers:
Verklaren aan de hand van interest parity theory, wat zegt dat de verandering
wisselkoers wordt veroorzaakt door de interest verschillen tussen binnenland
en buitenland. Wat de vraag naar valuta benvloedt en dus zo de wisselkoers.
Hierdoor zijn er talloze spot wisselkoersen en forward wisselkoersen, de pad
ertussen worden benvloedt door vele andere factoren.
In het geval van vaste wisselkoers geldt dat er geen interest verschillen zijn,
waardoor volatiliteit laag is. flexibele wisselkoers heeft wel interest verschillen
dus is volatiel.

Balassa-Sameulson hypothese: verhandelbare goederen zijn kapitaalintensieve
goederen, hierdoor hebben rijke landen een comparatieve voordeel t.o.v. de arme
landen, waardoor ze bij een zelfde prijs een hogere loon aan arbeid kunnen geven. Maar
dit heeft als effect naar arbeiders in de niet-verhandelbare goederen sector ook een
hogere loon willen, anders gaan ze in de verhandelbare goederen sector werken. Dit
heeft als gevolg dat ondanks het comparatieve voordeel de algemene prijspeil stijgt.

Modellen voor wisselkoers determinatie
1. Absolute PPP: prijs level hetzelfde in verschillende landen P=eP*
2. Relatieve PPP in levels: prijs level verschilt met een constante factor P= (1/q) eP*
3. Relatieve PPP in groei: verandering prijs is gelijk aan verandering wisselkoers
4. Elasticiteit aanpak: verandering P/E effect EX + IM effect CA
5. Absorptie aanpak: verandering D effect EX + IM effect CA
6. Asset market view: gebaseerd op de UIP
7. Monetaire aanpak: verandering Ms effect P effect EX + IM


Topic 6: Financial Globalization, Exchange rates and developing countries.

H21: Financial Globalization: Opportunity and crisis.

Type internationale transacties:
1. Comparatieve voordeel: goed-dienst = goed-dienst
2. Intertemporele handel: asset = goed-dienst
3. Portfolio diversificatie: asset = asset



1. comparatief voordeel; Een land heeft een comparatief voordeel in het
produceren van een goed als de opportuniteitskosten van het produceren van dat
goed in termen van andere goederen, lager is in dat land dan het is in de andere
landen. Opportuniteitskosten is het bedrag van een goed (die moet worden
opgegeven) om een extra eenheid van een ander goed te produceren. Het land
produceert datgene waar hij het meest productief in is, vervolgens handelt hij in
goederen voor goederen die hij nodig heeft.
2. Portfolio diversificatie: het reduceren van risico door in verschillende assets
(negatieve correlatie / bewegen in tegenovergestelde richting) te investeren.
3. Intertemporele handel: is de uitwisseling van goederen en diensten voor claims
op toekomstige goederen en diensten (activa). Een voorbeeld hiervan is een
ontwikkelingsland die obligatie verleent aan het buitenland (schuld aan het
buitenland) met het geld kan het goederen en diensten kopen, om uiteindelijk
zijn/haar schuld (obligatie) af te lossen. Beide partijen zijn hierdoor beter af
want het land (spaarders) die de obligatie koopt heeft een claim en verdient
interest. Het land (leners) kan investeren.

Extensie Intertemporele handel: in realiteit zijn dus sparen en investeren sterk
gecorreleerd. Maar Feldstein- Horioka (1980) zegt dat ze niet sterk positief gecorreleerd
moeten zijn. Er kan niet zowel veel worden gespaard als worden genvesteerd. Het is de
n of de andere, anders werken de financile markten niet goed.



Efficiency van internationale financile markten meten:

1. Financile markt instrumenten:
Offshore banking is het bankieren buiten de grenzen van de thuisland, hierbij kun je
denken aan het bijhouden van een valuta deposito genomineerd in een buitenlandse
munt, waardoor je geen wisselkoers risico meer oploop, waardoor handel in het
algemeen toeneemt. Er kan ook gehandeld worden in de deposito voor de onderstaande
redenen:
Groei in internationale handel
Politieke factoren
Vermijden van binnenlandse regulatie en belastingen

2. Vergelijken interest standen op vergelijkbare assets in verschillende landen:
We ververwachten dat interest op offshore deposito en binnenlandse deposito hetzelfde
zijn als er sprake is van vrije mobiliteit van kapitaal en er geen sprake is van
asymmetrische informatie. als asset perfecte substituten van elkaar zijn dan verwachten
we ook dat de uncovered interest parity voldoet, wat het verschil in interest standen in
binnenland en buitenland verklaart aan de hand van fluctuatie van de wisselkoers over
bepaalde tijdspanne zoals te zien in onderstaande formule Rt R*t = (Eet+1 Et)/Et
Echter blijkt dat interest verschillen niet de actuele wisselkoers fluctuatie voorspelt, en
zelfs moeite heeft met de richting. Om dit te compenseren wordt er een error term aan
de functie toegevoegd



Kenmerken van ontwikkelingslanden:
Hoge inflatie: veroorzaakt door hoge overheidsuitgaven en toename van
geldaanbod en het vermijden van belasting. Alternatieve methode voor
opbrengsten wordt dan: seigniorage wat het verschil tussen de opbrengst-kosten
van het creren van geld is. [1 dollar drukken kost $0,05 en levert op $0,95] dit
zorgt ook voor inflatie.
Zwakke financile instituties: leningen zijn gebaseerd op persoonlijke contacten
i.p.v. op rendement, toezicht is ineffectief.
Limiteerde zwevende wisselkoers: het vermijden van grote fluctuaties in de
wisselkoers wat nadelige effecten kan hebben op handel en investeringen
Beperkte diversificatie export: export voornamelijk gebaseerd op grondstoffen,
hierdoor is het kwetsbaar voor prijsfluctuatie.
Rent-seeking: gebruik maken van middelen, om economische gewin van anderen
te krijgen, zonder voordelen te creren voor de samenleving
Grote financile instroom: sparen investeren = current account surplus/deficit
oftewel S-I=CA. In ontwikkelingslanden wordt er weinig gespaard door armoede
en zwakke financile instituties, maar er wordt wel veel genvesteerd door
buitenlanders omdat ontwikkelingslanden weinig kapitaal hebben dus zijn er
veel investeringsmogelijkheden, de buitenlanders profiteren van de interest en
de ontwikkelingslanden van de investeringen (intertemporele handel).

Er is niet altijd sprake van een grote financile instroom bij ontwikkelingslanden:
Moeite terug betalen schulden (default risk) zeker als de schuld genomineerd is
in buitenlandse valuta, heeft het land moeite met betalen wanneer er sprake is
van een depreciatie van de eigen munt oftewel een appreciatie van de schuld.
Toename van sparen
Afname in investeringen
Accumulatie van internationale reserves d.m.v. olie exporteren


Topic 7: Capital Flows and Developing Countries

Gast college: the international Investment rate regime

1. Rol FDI in de globale economie
Toename van FDI tot aan crisis, sinds dien zeer volatiel
Dominantie westerse landen FDI neemt af
Toename FDI door ontwikkelingslanden
64% FDI is in service
Offshore finance meeste FDI gaan door belastingparadijzen

2. Hoe worden FDI beheerd
Verschillende regels op verschillende niveaus geen multilaterale
overeenkomst
Gevolg: (ISDS) investor to state dispute landen (ontwikkelingslanden)
waar een FDI wordt gedaan worden aangeklaagd door de degene die de
FDI plaats (westerse landen) voor hun eigen gewin.

3. Waarom FDI laten plaatsvinden
Competitie voor kapitaal wat kan leiden tot meer FDI meer groei
(voordeel)
ISDS leidt niet altijd tot meer FDI (nadeel)
FDI leidt niet altijd tot economische groei (nadeel)
Oplossing transparant standaard multilaterale overeenkomst.

H22: Developing Countries: Growth, crisis and Reform

Verschil in ontwikkelingslanden
Convergentie in inkomen per capita lage inkomen bewegen naar hoge
inkomen. Dit is alleen het geval bij Aziatische landen en niet bij Afrikaanse
landen.
Arme landen laag kapitaal hoge return op kapitaal kapitaal toevloed naar
arme landen arme landen worden rijk

Overheid instituties: een land die niet haar bevolking kan beschermen tegen arbitraire
eigendom bescherming, zal de bevolking geen moeite in stoppen voor welvaart.

Karakteristieken arme landen
Hoge mate van overheidsmacht
Onhoudbare macro-economische beleid kan niet tegen inflatie strijden
moeite met financieren van overheidsuitgaven: slechte belastingsysteem.
Daarom het verlenen van overheidsobligaties, maar als overheidsuitgaven hoog
zijn, dan zijn de rente op obligaties ook hoog, dus om de schulden terug te betalen
moet het land het geldaanbod laten toenemen wat leidt tot hoge inflatie.
Gebrek aan financile markten en zwakke handhaving van de wet en regulatie.

Lenen in lage- en middeninkomen landen.
Traditioneel hebben deze landen grote hoeveelheden in buitenlandse valuta
geleden. Hun schulden zijn dus genomineerd in buitenlandse valuta. Bijgevolg
hiervan is dat bij een devaluatie van de binnenlandse valuta, er een toename is
van de buitenlandse schuld in termen van binnenlandse valuta. Hierdoor wordt
het moeilijker om te ontsnappen aan een adverse asymmetrische schok. Dit leidt
tot een afname in vraag voor het land waardoor de DD curve verschuift naar
links. (bij een vaste wisselkoers is de val in output groter dan bij een flexibele
wisselkoers).
Waarom lenen landen in buitenlandse valuta (Eichengreen). Terwijl er
nauwelijks een extra diversificatie voordeel voor beleggers. Voorbeeld hypotheek
in Ijsland
1 mogelijkheid: hypotheek bij een IJslandse bank met een rente van 15%
ste

2de mogelijkheid: neem een euro/dollar nomineerde lening en betaal 5% rente.


Mensen kiezen optie 2, dit leidt tot minder vraag naar IJsland depreciatie van
de IJslandse munt moeite terug betalen van de schulden.





Schulden crisis
Landen hebben grote buitenlandse schulden, voornamelijk voor het financieren
van olie import (reactie van de olie prijzen schok in de jaren 70).
Eurocurrency markten: OPEC landen worden rijker, en beschikken over
voornamelijk dollars. Ze verplaatsen al het geld naar banken in Londen, zodra de
dollar in de bank zijn worden het eurocurrency en vanuit hieruit gaat het geld
richting ontwikkelingslanden.
Probleem: de Verenigde Staten verhoogt de rente standen, om de inflatie te
reduceren, als gevolg van de hoge rente standen apprecieert de dollar. Waardoor
de ontwikkelingslanden niet meer hun schulden kunnen terug betalen en een
recessie wordt gegenereerd.

Topic 8: Tax evasion (Guest lecture: Francis Weyzig Taxation & FDI)

Deel 1: tax incentives & FDI (belasting voordeel)

Samsung fabriek in Indonesi: het doel is het aantrekken van FDI door middel van
belastingvoordeel. Echter hierdoor ontstaat er een trade off tussen: lagere
overheidsinkomsten en hoger FDI. De vraag is of de hogere FDI de afname in
overheidsinkomsten waard zijn. Daarnaast zorgt een hoger FDI ook voor een lagere
binnenlandse investeringen.


Maar is belasting voordeel een belangrijk onderdeel voor het aantrekken van FDI ?
Probleem belasting competitie: vb. Vietnam en Filipijnen competitie. beggar-
thy-neighbor een race naar de bodem.
Case studie: zuid oost Azi: alle landen hebben grote belasting voordeel, voor
bepaalde sector. En geografische voordelen (voor de arme delen in het land). De
meer ontwikkelde landen doen op een specifieke sector voordeel bieden. De
arme landen doen op alles korting geven. Competitie tussen landen kan leiden tot
een race naar de bodem. Conclusie: alleen een paar landen zijn in competitie en
ook voor maar bepaalde sectoren.





Deel 2: Tax avoidance by multinationals (belasting ontduiking)

MNO willen zo min mogelijk belasting betalen, voor een zo hoge mogelijke winst. (tax
avoidance = legaal en tax evasion=illegaal).

Hoe werkt belasting ontduiking: (verschuiven van winst naar een lagere belasting land)
Bedrijf in Frankrijk maakt winst Frankrijk int belasting bedrijf betaalt
belasting maar wilt min mogelijk belasting betalen dus gaat naar een belasting
paradijs. daardoor gaat winst van Frankrijk naar belasting paradijs land bedrijf
betaalt geen belasting meer in Frankrijk en heel weinig in een belasting paradijs wat
leidt tot meer winst voor het bedrijf.

Vormen van belasting ontduiking.
Allocatie van functies: verplaatsen bepaalde onderdelen van bedrijf waardoor de
winst in hoge belasting land afneemt en de winst in belasting paradijs toeneemt.
Interne leningen of verzekeringen: belasting paradijs land verleent een lening
aan hoge belasting land waar er een rente aftrek van belasting is, dit leidt tot
minder belasting betalen in een hoge belasting land.
Transfer misprijzen: door te sjoemelen met prijzen tussen verschillende
entiteiten, waardoor je zo min mogelijk belasting hoef te betalen.


Base erosion: zorgen dat de winst nergens belandt
Hybrid mismatch: bedrijf verleent lening aan een andere entiteit, maar door
verschillende wetgeving wordt de lening niet als hetzelfde gezien, door de een als
dividend en andere als rente. Dit leidt tot een mismatch in belasting innen. (snap
niet slide 20)

Om deze vormen te bestrijden heeft de OECD een BEPS project opgericht, om de
wetgeving van de landen aan te passen, en hoe ze de problemen kunnen oplossen:
Hybrid mismatch Anti-misbruik regels : allebei landen moeten zelfde regels
hebben.
Winst verschuiving Info ruilen: mogelijk maken om informatie op te vragen
van het bedrijf .
Allocatie van functies allocatie regels: achterhalen van een lege bedrijf,
waardoor er belasting wordt ontdoken.
Interest leningen Interest aftrek limiteren: het limiteren van rente aftrek.
Transfer misprijzen prijs regels: moeilijk maken om te sjoemelen met prijzen
door een moeilijke documentatie.

You might also like