Professional Documents
Culture Documents
MEPyoga Anatomy PDF
MEPyoga Anatomy PDF
75% >
Deze geheel gereviseerde editie bevat nog meer en ademhalingsoefeningen
Yoga anatomie
< 75%
asanas, vinyasas, full-colourillustraties en uitgebrei-
de informatie. Met zon vijftig extra paginas is dit boek
met recht het ultieme referentiewerk voor yogabeoe-
fenaars en -leraren.
Leslie
Kaminoff
10mm
10mm
xHSTEKBy301 45z
- bij een zwarte achtergrond: logo B in diap
uitgebreide
- plaatsing op 10 mm vanaf onderkant cover editie
- altijd in deze combinatie en plaatsing en dit dit formaat
- niet vergroten/verkleinen, niet roteren
- bij een gekleurde achtergrond: wit kader om barcode lijnt met logo
- bij een witte achtergrond: barcode lijnt met logo
NB! Het gebruik van de kleur paars is om een gekleurde achtergrond te suggereren, maar is geen onderdeel van het logo!
kaminoff-yoga-anatomie-nw-def.indd 1 18-10-13 16:38
Yoga-anatomie Leslie Kaminoff
Yoga-anatomie geeft de klassieke asanas weer met
behulp van gedetailleerde anatomische tekeningen in
full-colour. Zo kan er een dieper begrip ontstaan van
de structuren en principes die aan elke houding ten
grondslag liggen. Duidelijk is weergegeven hoe iedere
spier wordt gebruikt en hoe lichte houdingsverande-
go op de cover:
ringen de effectiviteit van de bewuste houding kunnen
Gebruik logo op de rug:
vergroten of verkleinen. Ook wordt zichtbaar hoe rug-
eurde achtergrond: logo A of B - bij een gekleurde achtergrond: logo A of B
gengraat, ademhaling en lichaamspositie met elkaar
e achtergrond: logo C (of in een kleur passend bij het omslag) - bij een witte achtergrond: logo C (of in een kleur passend bij het omslag)
verbonden zijn. Of je nu een beginner bent dan wel
rte achtergrond: logo C in diap (of in een kleur passend bij het omslag) - bij een zwarte achtergrond: logo C in diap (of in een kleur passend bij het omslag)
al geruime tijd yoga beoefent, Yoga-anatomie zal een
onmisbare leidraad voor je zijn op het yogapad.
oordbeeld op 10 mm vanaf onderkant cover - plaatsing logo op 10 mm vanaf onderkant rug
ergroten of verkleinen tot minimaal 8mm maximaal 16 mm
Auteur - logo anatomie,
Leslie Kaminoff is erkend leraar mag meevergroten met de breedte van de rug tot een max van 12mm
mag nooit vergroot worden, wel verkleind tot max 75%
ademhalingstechniek - woordbeeld
en lichaamswerk. magdenooit vergroot worden, wel verkleind tot max 75%
Hij is ook
staat altijd gecentreerd onder het logo stichter van The Breathing Project, -New
woordbeeld staat altijd gekanteld en gecentreerd boven het logo
York Citys
meest
mag gecentreerd zonder logo geplaatst worden, op 10vooraanstaande yogastudio, - gericht
mm vanaf onderkant op het
woordbeeld en logo altijd samen plaatsen
onderwijzen
ecentreerd zonder woordbeeld geplaatst worden, van gendividualiseerde,
op 10 mm vanaf onderkant ademgerichte
- logo nooit roteren
oteren yogabeoefening en -therapie.
Gellustreerde gids van asanas
75% >
Deze geheel gereviseerde editie bevat nog meer en ademhalingsoefeningen
Yoga anatomie
< 75%
asanas, vinyasas, full-colourillustraties en uitgebrei-
de informatie. Met zon vijftig extra paginas is dit boek
met recht het ultieme referentiewerk voor yogabeoe-
fenaars en -leraren.
Leslie
Kaminoff
10mm
10mm
xHSTEKBy301 45z
- bij een zwarte achtergrond: logo B in diap
uitgebreide
- plaatsing op 10 mm vanaf onderkant cover editie
- altijd in deze combinatie en plaatsing en dit dit formaat
- niet vergroten/verkleinen, niet roteren
- bij een gekleurde achtergrond: wit kader om barcode lijnt met logo
- bij een witte achtergrond: barcode lijnt met logo
NB! Het gebruik van de kleur paars is om een gekleurde achtergrond te suggereren, maar is geen onderdeel van het logo!
kaminoff-yoga-anatomie-nw-def.indd 1 18-10-13 16:38
Yoga-anatomie
Herziene editie
Leslie Kaminoff
Amy Matthews
Illustraties van Sharon Ellis
www.altamira.nl
www.diepmagazine.nl
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uit-
gave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt,
in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen of een an-
dere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van
reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet
1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht
(Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze
uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich
wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060,
2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
Leslie Kaminoff
New York
september 2011
15
1 Karl Paul Reinhold Niebuhr (18921971), Amerikaans theoloog: Geef mij de kalmte om te accepteren
wat ik niet kan veranderen, de moed om te veranderen wat ik kan veranderen en de wijsheid om het ver-
schil te zien.
16
17
18
19
Sthira en sukha
Als de termen prana en apana naar het functioneren verwijzen, hoe zit het dan met
de structurele eigenschappen waarover een cel moet beschikken om voedingsstoffen
te kunnen opnemen en afval te kunnen uitscheiden? Hier speelt het membraan een
cruciale rol. Dit moet doorlaatbaar zijn om de aan- en afvoer van stoffen mogelijk te
maken (zie figuur 1.1, blz. 19), maar mag niet te poreus zijn omdat de cel anders zijn
samenhang verliest. Deze zal dan exploderen door de druk van binnenuit, of implo-
deren door de druk van buitenaf.
Een cel kan alleen goed functioneren als de doorlaatbaarheid en stabiliteit in even-
wicht zijn. De yogatermen die naar deze tegenstrijdigheid verwijzen zijn sthira en
sukha. Het Sanskrietwoord sthira kan stevig, hard, solide, compact, sterk, sta-
biel, duurzaam en permanent betekenen. Sukha is samengesteld uit su, dat goed
betekent, en kha, dat verwijst naar ruimte. De term is te vertalen als gemakkelijk,
aangenaam, zacht of mild. Hij verwijst daarnaast naar een staat van ongehinderd
welbevinden.
Om goed te kunnen functioneren heeft elke levensvorm een goede balans nodig
tussen afsluitbaarheid en doorlaatbaarheid, stevigheid en soepelheid, duurzaamheid
en flexibiliteit, ruimte en begrenzing. Die balans is het enige dat vernietiging als ge-
volg van verhongering, vergiftiging, implosie of explosie kan voorkomen.
Ook bij door de mens gemaakte constructies moet er sprake zijn van evenwicht
tussen sthira en sukha. Een ophangbrug moet bijvoorbeeld flexibel genoeg zijn om
stormen en aardbevingen te kunnen weerstaan, maar tegelijk stabiel genoeg om zich-
zelf te kunnen dragen. Hierbij komen ook de begrippen spanning en compressie om
de hoek kijken, die we in hoofdstuk 2 zullen bespreken.
20
21
22
4 Het ontvouwen van de longen wordt vergemakkelijkt door de aanwezigheid van een surfactant, een stof die de
oppervlaktespanning van het longweefsel vermindert. Babys die te vroeg worden geboren (voor de 28ste week)
hebben moeite met ademhalen doordat deze stof pas laat in de zwangerschap wordt aangemaakt.
23
5 Het middenrif heeft drie openingen (hiati): de hiatus aorticus voor de grote lichaamsslagader, het
foramen venae cavae voor de onderste holle ader (die bloed uit het onderlichaam terugvoert naar het
hart) en de hiatus esophagus voor de slokdarm. Hiatus is een afleiding van het Latijnse werkwoord hiare,
dat openstaan of gapen betekent.
24
De waterballon en de accordeon
De buikholte verandert van vorm als een waterballon, die
flexibel is en met vloeistof gevuld. Knijp je n uiteinde van
de waterballon samen, dan puilt hij aan de andere kant uit
(zie figuur 1.5).
De oorzaak daarvan is dat water zich niet laat samen-
persen. Door het knijpen beweegt de vaste hoeveelheid wa-
ter slechts van de ene kant van de ballon naar de andere. Figuur 1.5 De waterballon verandert van
E5267/Kaminoff/fig 1.5/417553/JG/R1
Hetzelfde principe geldt voor de adembewegingen; als je aan vorm, maar de omvang blijft gelijk.
de ene kant duwt, zet er aan de andere kant iets uit. Tij-
dens de ademhaling verandert de buikholte weliswaar van
vorm, maar de omvang blijft gelijk. Kijken we naar andere
levensprocessen, dan zien we de omvang van de buikholte wel
veranderen. Wanneer je een paar glazen water drinkt of een
flinke maaltijd naar binnen werkt, wordt de buikholte groter
doordat de buikorganen (maag, darmen en blaas) uitzetten.
Elke toename van de omvang van de buikholte veroorzaakt
een overeenkomstige verkleining van de borstholte. Dat is
de reden waarom ademen moeizamer gaat na een overdadig
maal, vr een flinke ontlasting of tijdens de zwangerschap.
In tegenstelling tot de buik holte verandert de borst-
holte zowel van vorm als van omvang; ze gedraagt zich als
een beweeglijke container die met gas is gevuld, vergelijk-
baar met de blaasbalg van een accordeon. Duw je de blaas- E5267/Kaminoff/fig1.6/417554/alw/pulled-r1
Figuur 1.6 De accordeon verandert zowel
balg in, dan verklein je de omvang van de balg en wordt van vorm als van volume.
de lucht naar buiten gedwongen. Trek je de blaasbalg open,
dan neemt het volume toe en wordt de lucht naar binnen gezogen (zie figuur 1.6).
De blaasbalg kan zowel uitzetten als inkrimpen. Hetzelfde geldt voor de borstholte
die, anders dan de buikholte en haar inhoud, zowel van vorm als van omvang kan
veranderen.
Laten we ons nu eens de borst- en buikholte voorstellen als een accordeon die op
een waterballon ligt. Dit geeft een beeld van de relatie tussen de twee ademholten;
25
26
lengte, breedte en doorsnede; een uitademing leidt weer tot een vermindering van het
volume in die drie dimensies (zie fig. 1.7).
Omdat de vormverandering van de borstkas onvermijdelijk gepaard gaat met een
vormverandering van de buikholte, zou je ook kunnen zeggen dat de buikholte in
drie richtingen van vorm (niet van omvang) verandert ze kan in neerwaartse, zij-
waartse en achterwaartse richting worden samengedrukt (zie figuur 1.8). In een le-
a b
Figuur 1.8 Veranderingen in de vorm van de buikholte tijdens het ademen: (a) inademing =
verlenging van de wervelkolom; (b)uitademing = buiging van de wervelkolom.
27
Ademen, het proces van lucht de longen in- en uit laten stromen, wordt veroorzaakt door
een driedimensionale vormverandering in de borst- en buikholte.
Deze definitie maakt niet alleen duidelijk wat ademhalen is, maar ook hoe het ge-
beurt. Vervang bij wijze van gedachte-experiment het woord ademen maar eens door
het woord vormverandering als je over je ademhaling spreekt. Ik heb moeite met
ademen betekent in feite Ik heb moeite de vorm van mijn lichaamsholten te veran-
deren. Die zienswijze heeft op therapeutisch vlak verstrekkende consequenties, omdat
ze duidelijk maakt waar we de oorzaak van ademhalingsproblemen en een verkeerde
lichaamshouding moeten zoeken. Ze maakt ons bewust van het belang van de on-
dersteunende en flexibele structuur die de twee grootste lichaamsholten aan de ach-
terzijde begrenst: de wervelkolom, die in hoofdstuk 2 aan de orde komt.
Een belangrijk beginsel in de yogaleer is dat de vormverandering van de borst-
en buikholte (de ademhaling) samenhangt met de bewegingen van de wervelkolom.
Dat is de reden waarom bij de yogabeoefening zoveel aandacht wordt besteed aan het
afstemmen van de in- en uitademing op de stand van de wervelkolom. Leerlingen
krijgen niet voor niets de instructie om de rug tijdens de inademing te strekken en
tijdens de uitademing te ontspannen. Het strekken van de wervelkolom betekent in
feite inademen, terwijl het krommen ervan gelijk staat aan uitademen.
28
Vorm en plaats
Het koepelvormige middenrif roept allerlei associaties op, maar wordt het vaakst
vergeleken met een kwal of een parachute (zie figuur 1.9). Het is goed om in je ach-
terhoofd te houden dat het middenrif zijn vorm te danken heeft aan de organen die
het omsluit en ondersteunt. Als er geen verband zou zijn met die organen, zou de
koepel inklappen, zoals een slaapmuts zonder hoofd erin. De koepelvorm is duidelijk
asymmetrisch; de rechterhelft komt hoger dan de linker, omdat aan de rechterkant
de lever de koepel van onderaf omhoog duwt en het hart de linkerhelft van bovenaf
naar beneden drukt (zie figuur 1.10 op blz. 31).
Het middenrif verdeelt de romp in de borst- en buikholte; het vormt de onderkant
a b
E5267/Kaminoff/fig1.9b/421804/alw/pulled-r1
Figuur 1.9 De vorm van het middenrif roept associaties op met een kwal (a) of een
parachute (b).
E5267/Kaminoff/fig1.9a/417558/alw/pulled-r1
29
Ligging: het uiteinde van een spier dat zich het dichtst bij het centrum van het
lichaam bevindt het proximale uiteinde wordt doorgaans de oorsprong ge-
noemd. Het distale uiteinde het aanhechtingspunt dat zich verder van het cen-
trum bevindt wordt aangeduid als insertie.
Functie: het aanhechtingspunt dat bij samentrekking van de spier niet beweegt
wordt oorsprong genoemd, het beweeglijke uiteinde insertie.
Dat lijkt logisch, aangezien proximale structuren doorgaans minder bewegen dan
distale. Zoals we ook in hoofdstuk 4 zullen zien gaat het echter niet in alle gevallen
op. Als de ledematen niet worden bewogen terwijl het lichaam door de ruimte wordt
verplaatst, vindt er in functioneel opzicht bijvoorbeeld een omkering van oorsprong
en insertie plaats.
De spier die lichaamsholten van vorm doet veranderen het middenrif heeft een
driedimensionale vorm en functie, waardoor de oorsprong en insertie niet vastliggen.
Om verwarring bij de bespreking van de spieraanhechtingen te voorkomen, zullen
we hierna spreken van de onderste en bovenste aanhechtingen van het middenrif.
Onderste aanhechtingen
De onderste randen van het middenrif hebben vier aanhechtingen:
1. Sternaal de achterkant van het zwaardvormig aanhangsel, onderaan het borst-
been.
2. Costaal het binnenste ribkraakbeen van de zesde tot en met de tiende rib.
3. Boogvormig het ligamentum arcuatum, de boogvormige bindweefselband die
via de zwevende elfde en twaalfde rib en de eerste lendenwervel van het kraakbeen
van de tiende rib naar de lumbale wervelkolom loopt.
4. Lumbaal De crura (Latijn voor benen) aan de voorzijde van de lumbale wer-
velkolom, die zich kruislings uitstrekken naar de tweede en derde lendenwervel.
30
31
Onderste vezels De onderste spiervezels van het middenrif zijn verbonden met
flexibel kraakbeen en bindweefsel. De onderkant van het zwaardvormig aanhangsel
bestaat grotendeels uit kraakbeen; het ribkraakbeen is elastisch en met de ribben-
kast verbonden via een groot aantal gewrichten. Deze behoren tot de ruim honderd
gewrichten die dienst doen als de scharnieren van de ribbenkast. Het ligamentum
arcuatum is een lange, touwachtige bindweefselband die vastzit aan de uiteinden van
de zwevende ribben. De lumbale wervelkolom is aan de voorzijde bekleed met het
ligamentum longitudinale anterius, dat zowel verbonden is met de lumbale wervels als
met de kraakbeenachtige tussenwervelschijven.
Als de ribbenkast ongehinderd kan bewegen, bezitten deze onderste aanhechtin-
gen van het middenrif een grote mate van flexibiliteit. Dat geldt zelfs voor de crura
wanneer er sprake is van lumbale beweging en activiteit van de psoasspieren, die aan-
hechtingspunten delen in de bovenste helft van het lumbale gebied.
Bovenste vezels De kern van het middenrif is vanaf het allereerste begin verbon-
den met het hart. Het weefsel waaruit zich de centrale pees ontwikkelt ontstaat in
de embryonale fase buiten de borstholte. Het wordt in dit vroege stadium van onze
ontwikkeling het septum transversum genoemd en grenst aan het eerste hartweefsel.
Als het embryo zich in de vierde week van de zwangerschap naar binnen vouwt, ver-
plaatsen het hart en het septum transversum zich allebei naar de borstholte. Het spier-
weefsel van het middenrif groeit vervolgens vanaf de binnenzijde van de buikwand
naar het septum transversum. De verbinding tussen de centrale pees en het hart is dus
de eerste manifestatie van het middenrif, wat een extra reden is om de centrale pees
als oorsprong aan te duiden.
Doordat het stevig aan het hart is verankerd, kan het taaie, vezelige weefsel van de
centrale pees slechts kleine verticale bewegingen in de borstholte maken (maximaal
2,5 cm). De dichtbijgelegen bovenste spieraanhechtingen van het middenrif heb-
32
Organische relaties
Door de oorsprong en insertie van het middenrif te bestuderen, krijgen we meer in-
zicht in de structuren waaraan het vastzit. In tegenstelling tot de andere spieren dient
het middenrif zelf echter ook als aanhechtingspunt voor een groot aantal weefsels.
Hiernaar verwijst de term organische relaties.
Als primaire beweger van de borst- en buikholte is het middenrif een bevesti-
gingspunt voor het bindweefsel dat de borst- en buikorganen omvat. De namen van
deze belangrijke structuren zijn gemakkelijk te onthouden als de drie Ps:
Het moge duidelijk zijn dat de vormverandering van deze holten van grote invloed
is op de bewegingen van de organen die ze omsluiten. Het middenrif is daarbij de
voornaamste bron van beweging, terwijl de organen weerstand bieden en zo op hun
beurt het middenrif stabiliseren. Die wederkerigheid verklaart hoe de afstemming tussen
ademhaling en lichaamshouding waar bij yoga naar wordt gestreefd zulke grote verbeterin-
gen in de gezondheid en het lichamelijk functioneren tot gevolg kan hebben.
33
Soorten middenrifademhaling
Zoals je de lendenspier kunt beschouwen als een beenbeweger of een rompbeweger,
kun je het middenrif zien als een buikzweller of een ribbenkastheffer (zie figuur
1.13). De spierwerking van het middenrif wordt geassocieerd met een uitdijende be-
weging van de bovenbuik die de buikademhaling wordt genoemd, en verwarrend
genoeg ook wel wordt aangeduid als middenrifademhaling. Het is echter slechts een
van de verschillende soorten middenrifademhaling n waarbij de onderkant van
de ribbenkast stabiel is en de koepels (bovenste aanhechtingen) mobiel zijn (zie fi-
guur 1.13a).
In een omgekeerde situatie waarin de centrale pees stabiel is en de ribbenkast
beweegt, heeft het samentrekken van het middenrif uitzetting van de ribbenkast
tot gevolg (zie figuur 1.13b). In dat geval spreken we van een borstademhaling.
Het gros van de mensen verkeert in de veronderstelling dat het middenrif niets met
die ademhaling van doen heeft, waardoor een foutieve tweedeling ontstaat in mid-
34
centrale pees
a b
Figuur 1.13 (a) Met een stabiele rib en ontspannen buikspieren gaat bij het samentrekken van het middenrif de
centrale pees omlaag. (b) Met een ontspannen ribbenkast en de centrale pees stabiel tijdens het aanspannen
van de buikspieren, gaat bij het samentrekken van het middenrif de rib omhoog.
35
Gecontroleerde vormverandering
Een auto heeft meer nodig dan alleen een motor. Om de aandrijving door de motor
in goede banen te leiden zijn een transmissie, remmen, een stuurinrichting en schok-
dempers onmisbaar. Op dezelfde manier stuur je ook niet je ademhaling met je mid-
denrif. Om je ademhaling te kunnen beheersen en via specifieke patronen te laten
verlopen moet je een beroep doen op de hulpademhalingsspieren.
De vergelijking met een motor maakt duidelijk dat het idee dat training van het
middenrif de ademhaling verbetert onzin is. Je wordt immers geen goede automo-
bilist door alleen te leren hoe het gaspedaal werkt. Tijdens de rijles leer je de auto te
beheersen door te sturen, te remmen en op de weg te letten. In het verlengde daar-
van is ademtraining vooral een training van de hulpademhalingsspieren. Alleen als
het complete spierstelsel goed gecordineerd samenwerkt met het middenrif zal de
ademhaling efficint en effectief zijn.
Het idee dat het middenrif alleen verantwoordelijk is voor het uitzetten van de
buik (buikademhaling) is even onjuist als de veronderstelling dat een motor een auto
alleen vooruit laat bewegen, en dat een andere krachtbron verantwoordelijk is voor
de tegengestelde beweging van het achteruitrijden. Zoals de onjuiste veronderstelling
over de motor voortkomt uit onwetendheid ten aanzien van de relatie tussen de mo-
tor en de versnelling, berust de misvatting met betrekking tot de ademhaling op een
verkeerd beeld van de relatie tussen middenrif, ribbenkast en hulpspieren.
36
Hulpademhalingsspieren
Hoewel het middenrif algemeen als de belangrijkste ademhalingsspier wordt be-
schouwd, worden de andere bij het ademhalingsproces betrokken spieren op ver-
schillende soms tegenstrijdige manieren gecategoriseerd. Als we onze definitie
van ademhalen aanpassen, kunnen we elke spier met uitzondering van het mid-
denrif die bijdraagt aan de vormverandering van de holten een hulpademhalings-
spier noemen. Het doet er daarbij niet toe of de vormverandering leidt tot inademing
(toename van het volume van de borstholte) of uitademing (afname van het volume
van de borstholte), omdat in elke fase van de ademhaling dezelfde spieren actief kun-
nen zijn. Laten we vanuit die wetenschap eens enkele manieren van ademhalen met
elkaar vergelijken.
Tijdens de buikademhaling worden de ribaanhechtingen van het middenrif ge-
stabiliseerd door spieren die de ribbenkast omlaag trekken, waaronder de binnenste
tussenribspieren, de dwarse borstkasspieren (zie de figuren 1.15 en 1.16 op blz. 39).
Deze spieren worden in het algemeen geclassificeerd als uitademingsspieren, maar
in dit geval doen ze actief mee bij de inademing.
Bij de borstademhaling worden de bovenste aanhechtingen van het middenrif
gestabiliseerd door de onderste buikspieren, die ook als uitademingsspieren worden
beschouwd, maar in dit geval duidelijk bewegen om de inademing te stimuleren. In
beide gevallen geldt dat een deel van de hulpademhalingsspieren ontspant terwijl een
ander deel wordt geactiveerd. Bij de buikademhaling ontspant de buikwand en bij de
borstademhaling doen de neertrekkende spieren van de borstkas dat.
Bij de reinigingstechniek kapalabhati (kapala betekent schedel, bhati betekent
licht of glans), die gericht is op krachtige, bewuste uitademingen, moet de onder-
kant van de ribbenkast opgetild en opengehouden worden om een ongehinderde,
ritmische vormverandering van de onderbuik mogelijk te maken. In dat geval blijven
de inademingsspieren die deel uitmaken van de externe tussenribspieren tijdens de
uitademing actief.
37
38
middenrif
dwarse buikspier
a b c
Figuur 1.16 Het verloop van de buik- en tussenribspierlagen laat zien hoe (a) de buitenste schuine buikspier
overgaat in de buitenste tussenribspieren, (b) de binnenste schuine buikspier overgaat in de binnenste tussen-
ribspieren en (c) de dwarse buikspier (transversus abdominis) overgaat in de dwarse borstspier (transversus
thoracis) en de binnenste laag tussenribspieren.
39
Figuur 1.17 Een aantal van de hulpademhalings- Figuur 1.18 De achterste zaag- of serratus-spieren:
spieren: de blauwe spieren helpen het volume in de bovenste (rood) assisteren bij het uitzetten van
de borstkas te verminderen, terwijl de rode spieren het borstvolume, de binnenste (blauw) assisteren
helpen om het volume te laten toenemen. bij het verminderen van het borstvolume.
40
Drie diafragmas
Behalve het middenrif is ook de gecordineerde beweging van de bekkenbodem-
spieren en stembanden van belang voor de ademhaling; er wordt daarom wel gezegd
dat we drie diafragmas hebben. Van speciaal belang voor yogabeoefenaars is de mula
bandha, of het wortelslot, een opwaartse beweging in de spieren van de bekkenbodem
(zoals te zien in figuur 1.19) waarbij ook de lage vezels van de dieper gelegen buik-
spieren betrokken zijn. De mula bandha stuurt de apana omhoog en stabiliseert de
bovenste aanhechtingen van het middenrif. Als je inademt tijdens de mula bandha
moet je wel de aanhechtingen van de bovenste buikwand laten vieren, zodat het mid-
denrif de ribbenkast omhoog kan duwen. Deze beweging wordt uddiyana bandha of
opwaarts vliegend slot genoemd.
a b
Figuur 1.19 (a) De diepste spieren van het bekken van bovenaf gezien; (b) de bekken-
bodem van onderaf gezien toont de plaats van de oppervlakkige en dieper gelegen spier-
lagen. Hoe meer de spierlaag aan de oppervlakte ligt, hoe meer hij van zijde tot zijde uitrekt
(van zitbeen tot zitbeen); hoe dieper de spierlaag, hoe meer hij van voren naar achteren
loopt (van het schaambeen tot het stuitbeen).
41
Vocaal diafragma
De glottis vormt de doorgang naar de adem-
Figuur 1.20 De werking van de meer aan de oppervlakte
gelegen spiervezels van het perineum (fig. 1.19b) wordt
halingskanalen, zoals weergegeven in figuur
geassocieerd met de anale en urogenitale sluitspieren. 1.21, die geen structuur heeft, maar een ruimte
is tussen de stemplooien (stembanden). Yogabe-
oefenaars zijn gewend om deze ruimte op ver-
schillende manieren te gebruiken, af hankelijk
van wat ze doen met hun adem, stem en hou-
ding. In rust kan men de spieren die met de
stembanden verbonden zijn ontspannen, zodat
de glottis niet verkleind of vergroot wordt (zie
figuur 1.22a). Dit gebeurt tijdens de slaap en
tijdens de rustige, herstellende yogaoefeningen.
Wanneer je ademoefeningen doet waarbij
je diep en snel moet ademhalen, zoals kapala-
bhati of bhastrika (bhastra betekent blaasbalg),
spannen de spieren die de stembanden uiteen-
Figuur 1.21 De lucht die in en uit de longen gaat passeert trekken extra aan om een grotere doorgang te
de stemplooien. creren voor de luchtstroom (zie figuur 1.22b).
Tijdens het spreken of zingen worden de
stembanden samengetrokken (adductie), waardoor ze vibreren als er lucht tussendoor
wordt geperst. Die vibratie wordt fonatie genoemd (zie figuur 1.22c).
Vereist een oefening een diepe, langzame ademhaling, dan kan de glottis deels ge-
sloten blijven en is alleen een smalle opening aan het einde van de stembanden nodig
(zie figuur 1.22d). Dat is ook het geval als je fluistert; in yoga staat deze ademhaling
bekend als ujjayi, oftewel de overwinningsadem (ud betekent uitstromen, jaya be-
tekent overwinning). Deze manier van ademen zorgt voor een stabielere lichaams-
houding, zoals we in de volgende paragraaf zullen zien.
42
d c
Figuur 1.22 Positie en plaats van de stembanden: (a) ontspannen, (b) maximale opening bij
geforceerde ademhaling, (c) gesloten om te spreken (fonatie), (d) gedeeltelijk geopend om te fluis-
teren (ujjayi).
De bandhas
De drie diafragmas (bekkenbodemspieren, middenrif en stembanden) worden door
de ujjayi tegelijk geactiveerd bij yogabewegingen die gecordineerd worden met be-
hulp van de ademhaling. Naast een diepere, beter gecontroleerde ademhaling creert
de ujjayi als een soort ventiel ook tegendruk in de buik- en borstholten. Die druk
kan de wervelkolom beschermen tijdens de beoefening van vinyasa yoga, een vloei-
ende, op de ademhaling afgestemde yogavorm die onder meer zonnegroeten omvat.
In yogatermen zorgen deze gecordineerde bewegingen van de drie spiergroepen (of
bandhas) voor meer sthira (stabiliteit) in het lichaam en beschermen ze het lichaam
tegen blessures door de mechanische belasting te spreiden.
Figuur 1.23 op blz. 44 toont twee mechanische analyses van een lichaam dat
vooroverbuigt. In figuur 1.23a wordt het bovenlichaam zonder ademsteun bewogen.
Omdat de ademhalingsspieren rond de lichaamsholten niet gebruikt worden, is er
sprake van meerdere zwaartepunten. Een van die zwaartepunten (B) bevindt zich
43
D
glottis
Glottis(E)
(E)
Figuur 1.23 Een beweging zonder ademsteun (a) en met ademsteun (b).
E5267/Kaminoff/fig 1.23/417574/JG/R3
Figuur 1.23b toont dezelfde beweging, maar nu met toepassing van de ujjayi (E),
waardoor de ademhalingsspieren actief zijn. De wervelkolom wordt nu aan de voor-
zijde over de gehele lengte ondersteund door de gestabiliseerde lichaamsholten. Er
is n zwaartepunt, dat zich boven het bekken en de benen bevindt. Deze situatie
wordt ook wel frontale ondersteuning genoemd.
Een neveneffect van het op deze manier bewegen en ondersteunen van het li-
chaam is het ontstaan van warmte in het systeem, die op vele nuttige manieren
kan worden gebruikt. Die praktijk wordt ook wel brahmana genoemd (brh betekent
44
7 Als een longkwab chirurgisch wordt verwijderd (lobectomie), wordt de ontstane ruimte als gevolg van
die opwaartse beweging opgevuld door het middenrif en de buikorganen.
45
Conclusie
De term pranayama wordt ten behoeve van vertalingen meestal opgedeeld in de wor-
tels prana (leven of ademenergie) en yama (belemmering of controle). Omdat we
onze ademhaling slechts gedeeltelijk kunnen sturen, geeft deze vertaling echter een
erg beperkt beeld van het ademhalingsproces.
We krijgen meer inzicht in de betekenis van de term als we de tweede lange a be-
nadrukken (pranaayama), want daardoor wordt duidelijk dat de tweede wortel ayama
is. In het Sanskriet verzacht het voorvoegsel a het woord waarmee het verbonden
is, wat betekent dat pranayama naar een proces verwijst dat belemmeringen van de
ademhaling vermindert. Het woord wijst daarnaast op de aspecten van de ademha-
ling die we niet onder controle hebben.
Dit is de reden waarom Patajalis definitie van kriya yoga (zie bladzijde 16 van
de inleiding) zo goed aansluit bij de zienswijze dat de ademhaling de beste, meest
persoonlijke kennisbron is als het aankomt op de fundamentele principes van yoga.
In dat licht wordt duidelijk dat het opheffen van belemmeringen van de ademhaling
als een synoniem kan worden beschouwd voor het opsporen en wegnemen van de
spanningen in het lichaam die het intrinsieke evenwicht verstoren.
46