Professional Documents
Culture Documents
TT Eigen Notities College 4 en 5
TT Eigen Notities College 4 en 5
5
In hoofdstuk 1 zijn we voor het eerst blijven stilstaan bij wat vertalen in
het algemeen inhoudt, en we zijn daarbij gekomen tot een eerste
basisdefinitie: Vertaling is een proces waarbij een originele tekst in taal
1 vervangen wordt door een andere tekst in taal 2. Die basisdefinitie, die
uiteraard heel algemeen is, focust op drie belangrijke componenten: de
brontekst, de doeltekst en het veranderingsproces.
5. Naast een uitgebreide talenkennis moet een vertaler ook een goede
interpretator zijn, d.w.z. hij moet de betekenis en de bedoeling (functie)
van een oorspronkelijke boodschap kunnen achterhalen om vervolgens een
goede vertaling te kunnen afleveren. Dat dat niet altijd gemakkelijk is, heeft
te maken met het feit dat veel uitingen in natuurlijke taal multi-
interpretabel zijn (bv. als je lief vraagt Zie je mij nog graag?, dan kan dat
gewoon een echte vraag zijn of een klacht: je toont te weinig dat je mij graag
ziet). Als vertaler moet je aanvoelen wat de bedoeling is van een zin, een
paragraaf, een tekst om goed te kunnen vertalen. En dat aanvoelen leer je
slechts door veel te vertalen (oefening baart kunst) en veel over de
oorspronkelijke auteur, de oorspronkelijke taal en de oorspronkelijke cultuur te
weten (zie verderop: de vertaler als intercultureel bemiddelaar).
6. Dat we het hier belangrijk vinden dat een vertaler een goede interpretator
moet zijn, heeft te maken met de tegenwoordige opvatting dat een vertaling
vooral de betekenis en de bedoeling van het origineel moet kunnen
weergeven (dat het er vroeger soms anders aan toe ging, kom je te weten in
hoofdstuk 2). Met andere woorden, tegenwoordig is betekenisoverdracht
belangrijker dan te pogen de vorm van het origineel in de vertaling na te
bootsen; ook de betekenis van het geheel is belangrijker dan de betekenis van
de onderdelen op zich, want die zijn slechts schakeltjes in het grotere geheel
van de tekst.
Nochtans leeft de perceptie bij een groot deel van de bevolking dat vertalen in
essentie het omzetten van woorden is in T1 naar T2, en desgevallend het
aanpassen van syntactische structuren. Dat heeft wellicht te maken met het feit
dat in het secundair onderwijs vaak zgn. vertaaloefeningen worden gemaakt,
waarbij niet meer of minder dan zin per zin vertaald werd. Doel van dat
interlineaire vertalen (= vertalen tussen de regels) is enkel aantonen dat je de
woorden en de structuur van de vreemde taal begrepen had, waarbij de bron ook
zoveel mogelijk zichtbaar moet blijven. Zie het Latijnse voorbeeld op de slide,
met een interlineaire vertaling (die op zich grammaticaal correct is) en een
vrijere vertaling (d.w.z. dat de vertaling rekening houdt met de betekenis van
het origineel, en het register, maar niet per se met de vorm).
Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat het vertaalproces voor een deel
een interpretatieproces is (fase 1) en voor een deel een proces waarbij die
interpretatie in de doeltaal uitgedrukt wordt (fase 2). Vertalen is dus niet de
reproductie van een brontekst, maar de verwoording van een interpretatie
van de brontekst.
Met de twee fases uit de voorgaande slide hangt ook een tweezijdige orintatie
vast: vertalingen (en vertalers) zijn zowel gericht op de brontekst als op de
doeltekst. De vertaler moet met andere woorden aan de ene kant rekening
houden met de (betekenis en functie) van de brontekst (achterwaartse
orintatie, die moet leiden tot semantische equivalentie of
betekenisgelijkwaardigheid), maar hij moet anderzijds ook rekening houden met
de gewoontes, de verwachtingen van het doelpubliek en de doelcultuur, de
vereisten van een dergelijke boodschap in de doeltaal (voorwaartse orintatie,
die moet leiden tot pragmatische equivalentie of gelijkwaardigheid op het vlak
van hoe taal gebruikt wordt in eenzelfde context van een andere taal).
Stel dat een Amerikaans boek met daarin een verwijzing naar de 4th of
July vertaald moet worden naar het Frans. Behoudt de vertaler dan het
best le quatre juillet of kan hij dat beter vertalen/omzetten naar le
quatorze juillet. In het eerste geval blijft de vertaling weliswaar dicht bij
het origineel, maar verliest de tekst de referentie naar de nationale
feestdag (ervan uitgaand dat een deel van het Franse doelpubliek niet
weet wat de 4th of July is in Amerika). In het tweede geval gaat de
vertaler de Amerikaanse culturele referentie vervangen door een
gelijkaardige culturele referentie die het nieuwe doelpubliek zonder meer
begrijpt. D juiste oplossing bestaat niet; uiteindelijk hangt het ook hier
weer samen met wie de doelgroep is. Als het gaat om Fransen die
vertrouwd zijn met de Amerikaanse cultuur, dan hoeft de culturele
referentie niet per se omgezet te worden, anders wellicht wel (zeker als de
datum een belangrijke rol zou spelen in het verhaal).
Hierboven hebben we het al kort gehad over equivalentie. Dit is een centraal,
cruciaal begrip in de vertaalwetenschap, waar we in de komende slides wat
dieper op in zullen gaan: wat is equivalentie precies? Hoe kun je achterhalen of
een vertaling equivalent is met de brontekst?
Het niet-talige voorbeeld op de slide geeft meteen aan dat equivalentie niet
hetzelfde is als gelijkheid, maar wel gelijkwaardigheid: een kaars is niet gelijk
aan een spaarlamp, maar wel gelijkwaardig (ze geven allebei licht in de
duisternis).
Samengevat: om na te gaan of iets een goede vertaling is, bepaal je eerst wat de essentile
semantische eigenschappen van de brontekst zijn; die fungeren als maatstaf (als tertium
comparationis) om de kwaliteit van de vertaling te evalueren (zie voorbeeld op de slide).
Uit het voorgaande kon al afgeleid worden dat equivalentie gelijkstaat aan
gelijkwaardigheid, maar niet aan gelijkheid of identiteit: een vertaling
hoeft dus niet identiek te zijn met de brontekst, maar wel gelijkwaardig.
Bijvoorbeeld: de zegswijzen (in het Nederlands, Frans, Duits en Engels) op de
vorige slide gebruiken andere beelden om hezzelfde te zeggen; ze zijn dus niet
gelijk, maar hebben wel een gelijke waarde. Dat gelijkwaardigheid niet hetzelfde
is als gelijkheid proberen we op deze en de volgende slides verder duidelijk te
maken.
Als we voor even zouden aannemen dat een vertaling tot gelijk is aan de
brontekst, dan zou dat moeten betekenen dat voor elk woord in de ene taal een
woord in de andere taal moet zijn. Vaak is dat zo (bv. maison huis), maar in heel
wat gevallen ook niet: daar komt een woord uit taal 1 niet overeen met n
woord uit taal 2; taal 2 heeftd an een osmchrijving nodig om hetzelfde uit te
drukken. Wanneer dat het geval is spreken we van woordleemtes of lexical
gaps in taal 2. Enkele voorbeelden:
Voor het Engelse pith heeft het Nederlands geen lexicaal equivalent; het
Nederlands moet zich behelpen met de omschrijving het wit aan de
binnenkant van de schil van een citrusvrucht. Dat is dus een lexical gap
in het Nederlands. Andere lexicale gaps in het Nederlands treffen we
aan wanneer we het Braziliaans Portugese cafune willen vertalen
(zachtjes door de haren van je geliefde strelen), het Duitse
Geschwister en het Engelse siblings (broers en zussen); ook voor het
woord layaogenic uit het Tagalog is er geen lexicaal equivalent in het
Nederlands (iemand die vanop een afstand mooi lijkt, maar van dichtbij
helemaal niet zo mooi is).
Ook op syntactisch vlak kunnen er zich leemtes of gaps voordoen, zoals het
voorbeeld op de slide illustreert. Het Engelse phrasal verb to whizz by drukt een
beweging uit, maar ook de snelheid van beweging. In het Frans is er geen
equivalent voor die structuur; het Frans moet die twee betekenisaspecten in twee
afzonderlijke structuren uitdrukken, m.n. een werkwoord die de beweging
aanduidt en een bepaling die de snelheid weergeeft: passa grand vitesse.
Naast het feit dat er regelmatig lexical gaps zijn, is er nog een tweede aanwijzing
voor het niet-bestaan van gelijkheid tussen vertalingen en bronteksten. Immers,
als men ervan uit zou gaan dat er gelijkheid is tussen een vertaling en een
brontekst, dan impliceert dat dat een terugvertaling een identieke tekst zou
opleveren als de oorspronkelijke brontekst en dat is niet het geval. Logisch
gezien kan dat wel kloppen: als A de vertaling is in taal 2 van tekst A in taal 1,
en A wordt terugvertaald naar de oorspronkelijke taal 1, dan zou je verwachten
dat de terugvertaling dezelfde tekst oplevert als de oorspronkelijke brontekst. De
volgende slide bewijst dat zoeits bijna onmogelijk is.
Het eerste voorbeeld op deze slide laat zien dat een formeel
correspondente vertaling op zich een goede vertaling kan opleveren, d.w.z.
een vertaling die semantisch en pragmatisch equivalent is. Het tweede
voorbeeld laat daarentegen zien dat een formeel correspondente vertaling
(d.i. de vertaling waar een vraagteken voor staat) vaak semantisch en/of
pragmatisch niet equivalent zal zijn (d.w.z. dat de formulering in de
doeltaal niet gebruikelijk is, geen rekening houdt met doeltaalconventies
en -normen). Vandaar ook dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen
correspondentie aan de ene kant en equivalentie aan de andere.
Naast Nidas tweedeling heeft ook Koller een classificatie gemaakt van
verschillende soorten equivalentie, een classificatie die overigens
fijnmaziger is dan die van Nida. Hij makt een onderscheid tussen vijf
soorten equivalentie:
7. Uit het voorgaande volgt niet enkel dat equivalentie een cruciaal en
moeilijk te definiren begrip is, het is vooral ook een relatief begrip:
wat de ene keer equivalent is, is de andere keer niet equivalent,
omdat equivalentie sterk bepaald wordt door de context (genre,
doelpubliek, doelstelling, doelcultuur). Wanneer het erop aankomt
om zoveel mogelijk vormen van equivalentie na te streven in een
vertaling, dan zal dat makkelijker blijken te zijn wanneer de doel- en
cultuurtaal nauw met elkaar verwant zijn.
In 1958 waren Vinay & Darbelnet de eersten die gepoogd hebben een
classificatie van vertaalverschuivingen op te stellen (een onderverdeling in
procedures dus), die op hun beurt weer onderverdeeld kunnen worden in
twee algemene vertaalstrategien, nl. de directe en de oblique (of
niet-transparante) vertaalstrategie. Bij de directe vertaalstrategie
gaat het erom om zo dicht mogelijk bij de verwoording uit de brontekst te
blijven (cf. letterlijk vertalen), bij de oblique strategie gaat het erom de
betekenis van een element in de brontekst over te dragen op een
andersoortig element (bv. een element uit een andere grammaticale
categorie). Bij de eerste strategie onderscheiden V&D 3 procedures om
dat te realiseren, bij de tweede strategie zijn er 4 procedures.
In het geval van een lexical gap zal de ontlening er meestal toe leiden dat
het vreemde woord ingeburgerd geraakt in de doeltaal, waardoor het zijn
status als vreemd woord kwijtspeelt.
- Nog een ander voorbeeld: Fr. complet vs. Eng. no rooms available.
Zonder in detail te treden willen we toch kort nog even ingaan op enkele
vertaalverschuivingen die frequent genoemd worden in verschillende
classificaties (en volgens sommigen zelfs de status hebben van universale,
i.e. ze zouden voorkomen in elke vertaling die ooit geproduceerd is):
-Explicitatie vindt plaats wanneer de vertaler iets wat impliciet
aanwezig is in de brontekst expliciteert in de doeltekst. Deze
verschuiving wordt vaak gebruikt om bv. iets te verduidelijken wat
in de broncultuur bekend is, maar niet in de doelcultuur. Naast het
voorbeeld op de slide zelf is dit ook een voorbeeld: In de Engelse
brontekst komt Thanksgiving voor, waarbij de vertaling in het
Nederlands spreekt over Thanksgiving, de dag waarop
familieleden samenkomen om de oogst te vieren.
- We hebben het hierboven al gehad over verschuivingen die verplicht zijn (de vertaler
heeft geen keuze, maar wordt door het doeltaalsysteem gedwongen een bepaald
woord / structuur te kiezen; d.i. servitude) en die optioneel zijn (wel keuze voor de
vertaler).
Door de grote aandacht voor talige verschuivingen die plaatsvinden tijdens het vertaalproces
kwam een ander essentieel aspect van vertalen in de vergetelheid, m.n. dat vertalingen in een
doelcultuur terechtkomen en daar een functie te vervullen hebben. Die doelgerichtheid kwam
al aan bod tijdens de bespreking van equivalentie (denk bv. aan Nidas dynamische
equivalentie), maar kwam dus onder het stof terecht tijdens de lingustische fase van de
vertaalwetenschap waarin vooral aandacht was Vanaf de jaren 1970 komt daar
verandering in, in die zin dat er steeds meer aandacht opgeist wordt voor
meer functionalistische benaderingen van vertalingen, waarbij vertalen en
vertalingen gezien worden als entiteiten die een bepaald doel hebben bij
een bepaald doelpubliek. De nadruk ligt daar dan niet zozeer op de
relatie tussen brontekst en doeltekst (zoals bij de vertaalverschuivingen),
maar op de functie van de doeltekst in de doelcultuur. Een van die
functionalistische benaderingen die we hier uitlichten is de
skopostheorie, zoals die door Katharina Reiss en Hans Vermeer in
Germersheim (Duitsland) ontwikkeld is.
- voor verschuivingen.
- Het woord Skopos komt uit het Grieks en betekent doel; de skopostheorie is gebaseer
op de action theory, waarbij vertalen gezien wordt als een doelgerichte activiteit om
te bemiddelen tussen de leden van verschillende culturen. In deze benadering staat dus
het doel van de vertaling centraal (die anders kan zijn dan het doel van de brontekst)
en strategien die de vertaler kan hanteren om dat (nieuwe) doel te bereiken.
Wat een vertaling goed of slecht maakt, is dus zeer sterk afhankelijk van
de functie die de vertaling moet hebben in de doelcultuur
Als gevolg van die insteek, wordt het primaat van de brontekst
ondergraven: een vertaling moet niet zozeer rekening houden met, trouw
zijn aan wat er in de brontekst stond, maar moet vooral kijken naar de
functie in de doelcultuur. De voorwaartse orintatie wordt dus de
belangrijkste