Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 20

Toegepaste Taalkunde: College 4 en

5
In hoofdstuk 1 zijn we voor het eerst blijven stilstaan bij wat vertalen in
het algemeen inhoudt, en we zijn daarbij gekomen tot een eerste
basisdefinitie: Vertaling is een proces waarbij een originele tekst in taal
1 vervangen wordt door een andere tekst in taal 2. Die basisdefinitie, die
uiteraard heel algemeen is, focust op drie belangrijke componenten: de
brontekst, de doeltekst en het veranderingsproces.

Daarna zijn we dieper ingegaan op verschillende types vertalingen,


gebaseerd op drie indelingsprincipes: de indeling van Jakobson
(interlinguaal intralinguaal intersemiotisch), de indeling op basis van
modus (geschreven gesproken inter-/multimodaal) en de indeling op
basis van hulpbron (menselijke vertaling, machinevertaling, CAT). Op basis
van die drie typologien, die elk vanuit een ander perspectief vertalingen
proberen in te delen, kunnen we de basisdefinitie verder gaan
aanvullen: Vertaling is een proces waarbij een originele tekst in
taal(variteit) of tekensysteem 1 vervangen wordt door een andere tekst
in taal(variteit) of tekensysteem 2. De tekst kan gesproken, geschreven
of multimodaal zijn, en het vervangingsproces kan ondersteund worden
door allerhande tools.

Hoofdstuk 1 heeft ons op die manier een goed inzicht gegeven in de


precieze omstandigheden waarin vertalingen geproduceerd worden, de
precieze omstandigheden waarbinnen vertalers en tolken moeten
opereren. Met andere woorden, hoofdstuk 1 heeft klaarheid gebracht over
het soort bron- en doeltekst, de context waarbinnen tolken opereren en de
hulpmiddelen die vertalers en tolken kunnen gebruiken, maar het zegt op
zich niets over het eigenlijke vertaalproces of vervangingsproces. Wat
moeten vertalers en tolken kunnen om het vervangingsproces succesvol te
laten zijn? Waar moeten ze op letten? Hoe kun je met andere woorden
nagaan of een vertaling goed uitgevoerd is, hoe kun je nagaan of een
vertaler goed is?

1. Wat houdt het vertaalproces in? Deel 1: lingustische competentie

2. De eerste belangrijke voorwaarde om goed te kunnen vertalen, een goede


vertaling te kunnen afleveren heeft te maken met de talenkennis waarover
een vertaler moet beschikken (we gebruiken vertaling en vertaler hier
overigens als overkoepelende term voor alle soorten vertalers en vertalingen,
dus ook tolken en audiovisueel vertalers). De vertaler moet beschikken over
een uitmuntende lingustische competentie, zowel in de brontaal als in de
doeltaal (die doeltaal is overigens meestal de moedertaal van de vertaler).
Wie interlinguaal wil gaan vertalen, moet dus BILINGUAAL (tweetalig) of
MULTILINGUAAL (meertalig) zijn. Meer informatie over vreemdetalenkennis
vinden jullie in deel 2 van deze cursus (deel prof. Eyckmans).

3. Lingustische competentie betekent overigens niet alleen dat je beschikt


over opgeslagen kennis van en vaardigheid in uitspraak (voor een tolk), een
uitgebreide woordenschatkennis en grammaticale structuren in de beide
talen, je moet ook vlot allerhande bronnen kunnen raadplegen
(woordenboeken, grammaticas, encyclopedien) en tools kunnen gebruiken.
Lingustische competentie impliceert ook dat je als vertaler over voldoende
registergevoeligheid beschikt in beide talen: registergevoeligheid betekent
dat je als vertaler de gepaste woorden en grammaticale structuren selecteert
die passen bij een bepaalde context (context is een breed begrip dat bepaald
wordt door het genre van de tekst, het doelpubliek, de tekstdoelstelling). In
dat opzicht is taal te vergelijken met kledij: als je naar een ander land gaat,
dan moet je bv. weten wat de gepaste kledij is om daar een museum binnen
te gaan. Zo gaat het ook met taal: de stijl waarmee een tekst in een bepaald
genre geformuleerd wordt in taal 1 kan verschillen van de stijl in datzelfde
genre in taal 2. Via de link op de slide krijg je enkele voorbeelden te zien en te
horen in de context van een voetbalstadion net na een doelpunt. Het filmpje
maakt duidelijk dat de stijl waarin zon doelpunt gevierd wordt door de
commentator zelf heel erg kan verschillen: Zuid-Amerikaanse commentatoren
gaan helemaal uit de bol, Belgische en Nederlandse commentaren houden het
over het algemeen neutraler. Registergevoeligheid heeft dan te maken
met de vaardigheid om je te kunnen aanpassen aan de stijl(normen)
van een bepaalde context in een andere taal.

4. Wat houdt het vertaalproces in? Deel 2: goed kunnen interpreteren

5. Naast een uitgebreide talenkennis moet een vertaler ook een goede
interpretator zijn, d.w.z. hij moet de betekenis en de bedoeling (functie)
van een oorspronkelijke boodschap kunnen achterhalen om vervolgens een
goede vertaling te kunnen afleveren. Dat dat niet altijd gemakkelijk is, heeft
te maken met het feit dat veel uitingen in natuurlijke taal multi-
interpretabel zijn (bv. als je lief vraagt Zie je mij nog graag?, dan kan dat
gewoon een echte vraag zijn of een klacht: je toont te weinig dat je mij graag
ziet). Als vertaler moet je aanvoelen wat de bedoeling is van een zin, een
paragraaf, een tekst om goed te kunnen vertalen. En dat aanvoelen leer je
slechts door veel te vertalen (oefening baart kunst) en veel over de
oorspronkelijke auteur, de oorspronkelijke taal en de oorspronkelijke cultuur te
weten (zie verderop: de vertaler als intercultureel bemiddelaar).

6. Dat we het hier belangrijk vinden dat een vertaler een goede interpretator
moet zijn, heeft te maken met de tegenwoordige opvatting dat een vertaling
vooral de betekenis en de bedoeling van het origineel moet kunnen
weergeven (dat het er vroeger soms anders aan toe ging, kom je te weten in
hoofdstuk 2). Met andere woorden, tegenwoordig is betekenisoverdracht
belangrijker dan te pogen de vorm van het origineel in de vertaling na te
bootsen; ook de betekenis van het geheel is belangrijker dan de betekenis van
de onderdelen op zich, want die zijn slechts schakeltjes in het grotere geheel
van de tekst.

7. Vertaling is dus meer dan het vertalen van woorden en grammaticale


structuren (de lingustische code), het is vooral rekening houden met de
betekenis en bedoeling van de tekst. Rekening houden met de bedoeling
van een tekst impliceert ook automatisch rekening houden met het gepaste
register (zie vorige slide), want de bedoeling kun je pas overbrengen naar het
nieuwe doelpubliek als het juiste register gebruikt wordt.

Nochtans leeft de perceptie bij een groot deel van de bevolking dat vertalen in
essentie het omzetten van woorden is in T1 naar T2, en desgevallend het
aanpassen van syntactische structuren. Dat heeft wellicht te maken met het feit
dat in het secundair onderwijs vaak zgn. vertaaloefeningen worden gemaakt,
waarbij niet meer of minder dan zin per zin vertaald werd. Doel van dat
interlineaire vertalen (= vertalen tussen de regels) is enkel aantonen dat je de
woorden en de structuur van de vreemde taal begrepen had, waarbij de bron ook
zoveel mogelijk zichtbaar moet blijven. Zie het Latijnse voorbeeld op de slide,
met een interlineaire vertaling (die op zich grammaticaal correct is) en een
vrijere vertaling (d.w.z. dat de vertaling rekening houdt met de betekenis van
het origineel, en het register, maar niet per se met de vorm).

Uit het voorgaande kunnen we afleiden dat het vertaalproces voor een deel
een interpretatieproces is (fase 1) en voor een deel een proces waarbij die
interpretatie in de doeltaal uitgedrukt wordt (fase 2). Vertalen is dus niet de
reproductie van een brontekst, maar de verwoording van een interpretatie
van de brontekst.

Met de twee fases uit de voorgaande slide hangt ook een tweezijdige orintatie
vast: vertalingen (en vertalers) zijn zowel gericht op de brontekst als op de
doeltekst. De vertaler moet met andere woorden aan de ene kant rekening
houden met de (betekenis en functie) van de brontekst (achterwaartse
orintatie, die moet leiden tot semantische equivalentie of
betekenisgelijkwaardigheid), maar hij moet anderzijds ook rekening houden met
de gewoontes, de verwachtingen van het doelpubliek en de doelcultuur, de
vereisten van een dergelijke boodschap in de doeltaal (voorwaartse orintatie,
die moet leiden tot pragmatische equivalentie of gelijkwaardigheid op het vlak
van hoe taal gebruikt wordt in eenzelfde context van een andere taal).

Door die tweezijdige georinteerdheid zitten vertalers steeds in een


spanningsveld tussen brontekst en doelcultuur. Ze moeten met andere
woorden rekening houden met de betekenis van het origineel een de
gebruikelijke wijze om die betekenis te formuleren in de doeltaal. Heel
vaak moeten vertalers daarbij keuzes maken (de vertaler als decision-
maker): afhankelijk van de context waarin de doeltekst moet fungeren, zal
een vertaler kiezen voor de ene of de andere vertaling (zie voorbeeld op
de slide). Die vertaling is geslaagd wanneer die vertaling de betekenis van
het origineel respecteert (semantische equivalentie) n die betekenis
uitdrukt in een formulering die typisch / gebruikelijk is in die bepaalde
context waarin de vertaling gaat fungeren (pragmatisch equivalent).

Wat houdt het vertaalproces in? Deel 3: intercultureel bemiddelen

Naast de talenkennis en de vaardigheid om goed te interpreteren wat er in


de brontekst staat, moet een goede vertaler ook nog aan een derde
voorwaarde voldoen, nl. hij moet een goed intercultureel bemiddelaar
zijn. Hij moet dus de bron- en doelcultuur goed kennen. Als je voor je
vertaling rekening moet houden met gebruikelijke manieren om iets te
zeggen in de doeltaal (doeltaalspecifieke gebruiken), dan betekent dat
bijna automatisch dat de vertaler tegelijk goed moet nadenken over
cultuurspecifieke gegevens - taal en cultuur zijn in dat opzicht met elkaar
verbonden, via taal wordt ook de cultuur meegegeven, en daar moet de
vertaler zich bewust van zijn.

Een aantal voorbeelden maken duidelijk wat hier bedoeld wordt:

Stel dat een Amerikaans boek met daarin een verwijzing naar de 4th of
July vertaald moet worden naar het Frans. Behoudt de vertaler dan het
best le quatre juillet of kan hij dat beter vertalen/omzetten naar le
quatorze juillet. In het eerste geval blijft de vertaling weliswaar dicht bij
het origineel, maar verliest de tekst de referentie naar de nationale
feestdag (ervan uitgaand dat een deel van het Franse doelpubliek niet
weet wat de 4th of July is in Amerika). In het tweede geval gaat de
vertaler de Amerikaanse culturele referentie vervangen door een
gelijkaardige culturele referentie die het nieuwe doelpubliek zonder meer
begrijpt. D juiste oplossing bestaat niet; uiteindelijk hangt het ook hier
weer samen met wie de doelgroep is. Als het gaat om Fransen die
vertrouwd zijn met de Amerikaanse cultuur, dan hoeft de culturele
referentie niet per se omgezet te worden, anders wellicht wel (zeker als de
datum een belangrijke rol zou spelen in het verhaal).

Andere voorbeelden: vertaal je vasten door ramadan als je een Westers


werk vertaalt voor de Arabische doelcultuur?

Samengevat: wat is (goed) vertalen?


1. Een uitgebreide lingustische competentie hebben (uitspraak,
woordenschat, grammatica, register)
2. Goed kunnen interpreteren: betekenis en bedoeling van het
origineel kunnen achterhalen

3. Intercultureel bemiddelen (weten welke specifieke culturele


elementen je doelgroep kent en die al dan niet vervangen door
gelijkwaardige eigen elementen)

Hierboven hebben we het al kort gehad over equivalentie. Dit is een centraal,
cruciaal begrip in de vertaalwetenschap, waar we in de komende slides wat
dieper op in zullen gaan: wat is equivalentie precies? Hoe kun je achterhalen of
een vertaling equivalent is met de brontekst?

De grote aandacht voor equivalentie in vertaalwetenschap heeft er natuurlijk


mee te maken dat de vorm waarin de brontekst en de vertaling onvermijdelijk
verschillen (de taalcode verschilt) n daarenboven brengt de vertaler ook vaak
wijzigingen aan in de doeltekst (in vergelijking met de brontekst) om op die
manier de tekst sneller ingang te doen vinden bij het nieuwe doelpubliek.
Daarenboven verwacht de lezer dat de vertaling equivalent is met de brontekst
(ook al zal die lezer dat meestal niet zelf kunnen nagaan).

Het niet-talige voorbeeld op de slide geeft meteen aan dat equivalentie niet
hetzelfde is als gelijkheid, maar wel gelijkwaardigheid: een kaars is niet gelijk
aan een spaarlamp, maar wel gelijkwaardig (ze geven allebei licht in de
duisternis).

De bekende Russische taalkundige Roman Jakobson gaf de aanzet tot een


langdurige discussie in vertaalwetenschappelijke kringen over equivalentie (in
zijn werk On linguistic aspects of translation, waarin hij belangrijke aspecten van
interlinguale vertaling onderzoekt, waaronder betekenis en equivalentie). Dat er
zoveel discussie is over equivalentie heeft er natuurlijk mee te maken dat het een
zeer vaag, algemeen begrip is waar je veel verschillende dingen onder kunt
verstaan.

Tegenwoordig wordt over equivalentie vaak gedacht als semantische


equivalentie, d.w.z. dat de bron- en doeltekst dezelfde boodschap dragen,
dezelfde betekenis hebben (los van de vorm die daarvoor gebruikt wordt).
Een doeltekst is dan perfect equivalent met de brontekst als alle
belangrijke semantische eenheden overgebracht zijn. Die belangrijke
semantische eenheden uit de brontekst fungeren dan als tertium
comparationis (de derde in de vergelijking) of invariantie (datgene wat
niet mag veranderen tijdens de vertaling). Aan de hand van de tertium
comparationis kan men dan nagaan of de vertaling geslaagd is: zijn alle
essentile semantische eenheden uit de brontekst ook aanwezig in de
doeltekst, dan is de vertaling geslaagd. Uiteraard, dat is gemakkelijker
gezegd dan gedaan, want betekenissen zijn niet vormelijk aanwezig in een
tekst, die moeten afgeleid worden uit de woorden en de zinnen die de
tekst vormen (denk terug aan de vertaler als interpretator).

Samengevat: om na te gaan of iets een goede vertaling is, bepaal je eerst wat de essentile
semantische eigenschappen van de brontekst zijn; die fungeren als maatstaf (als tertium
comparationis) om de kwaliteit van de vertaling te evalueren (zie voorbeeld op de slide).

[Zegswijze op de slide vertaald naar het:

Duits: bung macht den Meister

Frans: C'est en forgeant qu'on devient forgeron ]

Uit het voorgaande kon al afgeleid worden dat equivalentie gelijkstaat aan
gelijkwaardigheid, maar niet aan gelijkheid of identiteit: een vertaling
hoeft dus niet identiek te zijn met de brontekst, maar wel gelijkwaardig.
Bijvoorbeeld: de zegswijzen (in het Nederlands, Frans, Duits en Engels) op de
vorige slide gebruiken andere beelden om hezzelfde te zeggen; ze zijn dus niet
gelijk, maar hebben wel een gelijke waarde. Dat gelijkwaardigheid niet hetzelfde
is als gelijkheid proberen we op deze en de volgende slides verder duidelijk te
maken.
Als we voor even zouden aannemen dat een vertaling tot gelijk is aan de
brontekst, dan zou dat moeten betekenen dat voor elk woord in de ene taal een
woord in de andere taal moet zijn. Vaak is dat zo (bv. maison huis), maar in heel
wat gevallen ook niet: daar komt een woord uit taal 1 niet overeen met n
woord uit taal 2; taal 2 heeftd an een osmchrijving nodig om hetzelfde uit te
drukken. Wanneer dat het geval is spreken we van woordleemtes of lexical
gaps in taal 2. Enkele voorbeelden:

Voor het Engelse pith heeft het Nederlands geen lexicaal equivalent; het
Nederlands moet zich behelpen met de omschrijving het wit aan de
binnenkant van de schil van een citrusvrucht. Dat is dus een lexical gap
in het Nederlands. Andere lexicale gaps in het Nederlands treffen we
aan wanneer we het Braziliaans Portugese cafune willen vertalen
(zachtjes door de haren van je geliefde strelen), het Duitse
Geschwister en het Engelse siblings (broers en zussen); ook voor het
woord layaogenic uit het Tagalog is er geen lexicaal equivalent in het
Nederlands (iemand die vanop een afstand mooi lijkt, maar van dichtbij
helemaal niet zo mooi is).
Ook op syntactisch vlak kunnen er zich leemtes of gaps voordoen, zoals het
voorbeeld op de slide illustreert. Het Engelse phrasal verb to whizz by drukt een
beweging uit, maar ook de snelheid van beweging. In het Frans is er geen
equivalent voor die structuur; het Frans moet die twee betekenisaspecten in twee
afzonderlijke structuren uitdrukken, m.n. een werkwoord die de beweging
aanduidt en een bepaling die de snelheid weergeeft: passa grand vitesse.

Wat deze voorbeelden aantonen, is dat er onmogelijk gelijkheid kan zijn


tussen talen en dus ook net tussen vertalingen en bronteksten: veel woorden
hebben geen lexicaal equivalent in een andere taal, waardoor de vertaler moet
parafraseren, en die parafrase wijkt dan altijd af van wat er in de brontekst stond.

Naast het feit dat er regelmatig lexical gaps zijn, is er nog een tweede aanwijzing
voor het niet-bestaan van gelijkheid tussen vertalingen en bronteksten. Immers,
als men ervan uit zou gaan dat er gelijkheid is tussen een vertaling en een
brontekst, dan impliceert dat dat een terugvertaling een identieke tekst zou
opleveren als de oorspronkelijke brontekst en dat is niet het geval. Logisch
gezien kan dat wel kloppen: als A de vertaling is in taal 2 van tekst A in taal 1,
en A wordt terugvertaald naar de oorspronkelijke taal 1, dan zou je verwachten
dat de terugvertaling dezelfde tekst oplevert als de oorspronkelijke brontekst. De
volgende slide bewijst dat zoeits bijna onmogelijk is.

De Nederlandse tekst links bovenaan is de oorspronkelijke tekst die door


een docent Frans vertaald is naar het Frans. Vervolgens werd die Franse
vertaling terugvertaald naar het Nederlands door een andere collega
Frans. Die terugvertaling levert niet dezelfde, identieke tekst op als de
oorspronkelijke brontekst (maar wel een tekst die semantisch en
praggmatisch equivalent is).

Consequentie 1: een brontekst kan veel goede equivalente vertalingen


hebben.

Consequentie 2: een vertaler is een decision-maker

Equivalentie is dus niet hetzelfde als gelijkheid. Op deze slide laten we


zien dat de meeste vertaalwetenschappers equivalentie ook niet
gelijkschakelen met wat Catford formele correspondentie noemt. Een
formeel correspondente vertaling is meer bepaald een vertaling waarbij de
grammaticale categorie van de bronwoorden zoveel mogelijk behouden
blijft in de vertaling. Dus als in de brontekst een modaal hulpwerkwoord
staat met de betekenis van mogelijkheid, dan moet in de doeltaal ook
een modaal hulpwerkwoord worden gezocht met diezelfde betekenis. Denk
bv. aan het Engelse can en het Nederlandse kunnen. Dit soort van woord-
voor-woord-vertaling wordt door Catford onderscheiden van wat hij
tekstuele equivalentie noemt. Daar ligt de nadruk op het overbrengen van
de betekenis (los van de vorm) van de tekst.

Tegen de formeel correspondente vorm van vertalen bestaat veel aversie,


omdat de vertaler daarbij vooral bezig is met de vorm van woorden en
minder met de betekenis en de bedoeling van de tekst. Het gevaar is daar
ook groter dat de uiteindelijke vertaling semantisch en pragmatisch niet
helemaal equivalent is (zie voorbeeld op de volgende slide), en daardoor
wordt correspondentie niet gelijkgeschakeld met equivalentie

Het eerste voorbeeld op deze slide laat zien dat een formeel
correspondente vertaling op zich een goede vertaling kan opleveren, d.w.z.
een vertaling die semantisch en pragmatisch equivalent is. Het tweede
voorbeeld laat daarentegen zien dat een formeel correspondente vertaling
(d.i. de vertaling waar een vraagteken voor staat) vaak semantisch en/of
pragmatisch niet equivalent zal zijn (d.w.z. dat de formulering in de
doeltaal niet gebruikelijk is, geen rekening houdt met doeltaalconventies
en -normen). Vandaar ook dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen
correspondentie aan de ene kant en equivalentie aan de andere.

Vanaf deze slide zoomen we dieper in op verschillende soorten


equivalentie. Hierboven hadden we het al over semantische en
pragmatische equivalentie. De bekende vertaalwetenschapper Eugene
Nida maakt een ander onderscheid, nl. tussen dynamische en formele
equivalentie. Dynamische equivalentie staat bij Nida gelijk aan
semantische n pragmatische equivalentie, nl. de betekenis en de
bedoeling van de boodschap uit het origineel moeten volledig
overgebracht worden naar de doeltekst n de formulering ervan moet
conform zijn aan de verwachtingen, behoeftes en normen van het
doelpubliek. Om na te gaan of de bedoeling van de brontekst goed is
overgebracht naar de doeltekst, stelt Nida voor te kijken naar de reactie
van het (nieuwe) doelpubliek: als de reactie op de boodschap vergelijkbaar
is met de reactie van het oorspronkelijke doelpubliek, dan is de vertaling
dynamisch equivalent.

Een niet-talig voorbeeld van dynamische equivalentie vinden jullie via de


twee hyperlinks: de betekenis en bedoeling van de twee fragmenten is
identiek (melk promoten) en de reactie van het doelpubliek is
(vermoedelijk) ook dezelfde (m.n. het publiek drinkt er melk), maar de
manier waarop de boodschap gebracht wordt, is wl heel erg anders. De
twee fragmenten zijn op die manier dynamisch equivalent.

Naast dynamisch equivalent kan een vertaling ook formeel equivalent


zijn volgens Nida. Bij formele equivalentie gaat het erom dat een vertaler
probeert om dezelfde boodschap (betekenis en bedoeling) te brengen als
de brontekst n daarenboven ook zoveel mogelijk rekening probeert te
houden met de structuur en verwoording van het origineel. Formele
equivalentie is op die manier ruimer opgevat dan Catfords formele
correspondentie, omdat de vertaler hier niet alleen rekening houdt moet
houden met de vorm van de brontekst, maar ook met de globale
betekenis. Hoewel het tegenwoordig minder belangrijk lijkt om rekening te
houden met de vorm waarin het origineel is verwoord, vindt Nida formele
equivalentie soms de meest gepaste vorm van equivalentie, omdat het
zoveel mogelijk kenmerken van het origineel probeert te behouden. Deze
uitspraak is het best te begrijpen als je je realiseert dat Nida vooral
genteresseerd was in Bijbelvertalingen; hij had nl. de ambitie om
Bijbelvertalers overal ter wereld op een praktische manier bij te staan bij
hun vertaalopdracht. Bijbelvertalingen konden naar zijn mening het best
formeel equivalent zijn, omdat de oorspronkelijke tekst een heilige tekst is,
en om die reden is het gepast om zo dicht mogelijk bij de verwoording van
het origineel te blijven.

Naast Nidas tweedeling heeft ook Koller een classificatie gemaakt van
verschillende soorten equivalentie, een classificatie die overigens
fijnmaziger is dan die van Nida. Hij makt een onderscheid tussen vijf
soorten equivalentie:

1. Een vertaling is denotatieve of referentieel equivalent als de


referenten uit de brontekst (referenten zijn personen, zaken,
plaatsen, situaties, gebeurtenissen) identiek zijn met de
referenten in de doeltekst. In het voorbeeld op de slide worden
alle referenten uit de brontekst overgezet naar de doeltekst
(hoofdstad, Itali, Rome).

2. Een vertaling is connotatief equivalent wanneer de


gevoelswaarde van een woord / uitdrukking uit de brontekst
overeenkomt met de gevoelswaarde van een (ander) woord /
uitdrukking in de doeltekst (rekening houdend met nieuwe
doelpubliek). In het voorbeeld op de slide wordt de connotatie of
gevoelswaarde bij het woord oranje getransfereerd naar de
Italiaanse doeltekst, waar het de vorm Azzurri krijgt; de vorm van
het woord (en de denotatie) verandert dus (omdat het
doelpubliek verandert), maar de gevoelswaarde blijft dezelfde
(gevoelens van nationale trots). Deze vertaling is dan ook
connotatief equivalent.

3. Een vertaling is tekstnormatief equivalent wanneer de


doeltaalnormen van het genre waarin de tekst is geschreven
gerespecteerd worden. Elk genre heeft zijn eigen normen of
conventies (bv. academische teksten gebruiken vaan passieve
constructies en weinig persoonlijke voornaamwoorden;
handleidingen bevatten vaak stapsgewijze opsommingen enz.).
Dergelijke conventies kunnen echter verschillen tussen talen (we
noemen dit crosslingustische verschillen). In Engelse formele
mails is het bijvoorbeeld gebruikelijk om na de aanhef een frase
toe te voegen als I hope this message finds you well. Hoewel dat
geenszins verplicht is, gebeurt het wel vrij vaak. In Nederlandse
formele mails is daar geen alternatief voor, waardoor de vertaling
van een Engelse formele mail naar het Nederlands enkel
tekstnormatief equivalent is wanneer die beginfrase in het Engels
niet vertaald wordt.

4. Een vertaling is pragmatische equivalent wanneer het effect op het


nieuwe doelpubliek vergelijkbaar is met het effect op het
oorspronkelijke publiek. Wanneer een oorspronkelijk oudere tekst
intralinguaal vertaald wordt naar een moderne tekst en de vertaler
wil dat de vertaling pragmatisch equivalent is, dan kan het zinvol
zijn om het aantal kinderen van een bepaald gezin naar beneden te
halen. Wanneer een lezer van de oorspronkelijke tekst (anno 1900)
leest over de lotgevallen van een gezin met 20 kinderen, dan heeft
dat als effect dat de lezer dat een zr groot gezin vindt. Aangezien
vrouwen 100 jaar later gemiddeld veel minder kinderen krijgen
(gemiddeld ongeveer 2 tgo. ongeveer 5 kinderen 100 jaar geleden)
kan de vertaler ervoor kiezen om het aantal gezinsleden naar
beneden bij te stellen, omdat een gezin met 20 kinderen
tegenwoordig niet alleen zr groot gevonden wordt, het wordt
ongetwijfeld ook als onrealistisch groot beschouwd. Om hetzelfde
effect te krijgen kan het daarom nuttig zijn om de oorspronkelijk 20
kinderen te vervangen door 10 kinderen.

5. Een vertaling is formeel-esthetisch equivalent wanneer de vertaling


de ritmische kenmerken van de brontekst kan overzetten (bv. rijm,
assonanties, alliteraties). Deze vorm van equivalentie, die vooral
van belang is bij de vertaling van pozie is bijzonder moeilijk te
realiseren.
6. Conclusie: de vertaler probeert zoveel mogelijk types equivalentie te
realiseren tussen zijn vertaling en de brontekst, maar alle vijf tegelijk
realiseren (= totale equivalentie) is bijna onmogelijk, en dat hoeft op
zich ook niet: afhankelijk van het genre, het doelpubliek en de
doelstelling van de vertaling zal een vorm van equivalentie het
belangrijkste zijn om te realiseren. Bijvoorbeeld in een gedicht zal
het belangrijker zijn om de formeel-esthetische equivalentie na te
streven dan de denotationele equivalentie. De kwaliteit van de
vertaling hangt dus vooral samen met de mate waarin de vertaler er
in geslaagd is om de belangrijkste vorm van equivalentie te
realiseren.

7. Uit het voorgaande volgt niet enkel dat equivalentie een cruciaal en
moeilijk te definiren begrip is, het is vooral ook een relatief begrip:
wat de ene keer equivalent is, is de andere keer niet equivalent,
omdat equivalentie sterk bepaald wordt door de context (genre,
doelpubliek, doelstelling, doelcultuur). Wanneer het erop aankomt
om zoveel mogelijk vormen van equivalentie na te streven in een
vertaling, dan zal dat makkelijker blijken te zijn wanneer de doel- en
cultuurtaal nauw met elkaar verwant zijn.

8. Aan de grondslag van het equivalentiedebat ligt de meer


fundamentele vraag of equivalentie wel altijd mogelijk is tussen
vertaling en brontekst en, nog fundamenteler, of equivalentie tout
court wel mogelijk is. Wanneer men ervan uitgaat dat equivalentie
mogelijk moet zijn, dan gaat men ervan uit dat alle begrippen,
ideen, gevoelens uit de ene taal overgezet kunnen worden naar de
andere taal. Wanneer men daarvan uitgaat, gaat men uit van het
lingustisch universalisme: het menselijke denken is universeel,
iedereen is dus in staat om hetzelfde te denken; boodschappen, die
eerst in onze denkwereld ontstaan, kunnen op die manier overgezet
worden van taal op taal, omdat de onderliggende gedachtewereld
universeel is. Consequentie: alles is in principe vertaalbaar. Onder
invloed van twee Amerikaanse antropologen, Edward Sapir en
Benjamin Lee Whorf, werd daartegenover het lingustisch relativisme
of determinisme geplaatst. Het cruciale punt daar is de aanname dat
taal niet onafhankelijk is van het denken, anders gezegd: wij denken
door taal en in taal, wij kunnen niet denken zonder taal. Zo zouden
lichtblauw en donkerblauw door Nederlandstaligen als varianten van
een kleur worden waargenomen, terwijl ze voor Russen, die voor
lichtblauw een ander woord hebben dan voor donkerblauw, beide
even fundamenteel verschillend zijn als rood en roze dat voor
Nederlandstaligen zijn. Taal en denken zijn in deze opvatting dus
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wanneer men zich nu realiseert
dat talen soms heel erg kunnen verschillen, dan impliceert dat
automatisch dat onze gedachten heel erg verschillen en, als gevolg
daarvan, dat boodschappen in de ene taal in principe niet
vertaalbaar zijn in een andere taal.

9. De sterke opvatting van de Sapir-Whorfhypothese wordt vrij


algemeen verworpen: taal kan het denken wel benvloeden, maar
nooit helemaal bepalen. Als gevolg daarvan is het in principe
mogelijk om een boodschap uit de ene taal te vertalen naar een
andere taal, maar dat neemt niet weg dat er toch heel wat teksten
bestaan die zeer moeilijk, zelfs onmogelijk te vertalen zijn:

10. Privconnotaties: een bepaalde naam kan voor de bronauteur


een speciale connotatie hebben terwijl die voor anderen gewoon een
naam is zoals er zoveel zijn (denk bv. aan de naam van een eerste
liefje). Als vertaler is het onmogelijk om de connotatie die aan een
bepaalde naam vasthangt te transfereren naar een doeltekst die
dezelfde connotatie oproept bij alle lezers.

11. Pozie: wanneer vorm en betekenis zo erg samenhangen dat


de vorm op zichzelf betekenis draagt, dan is het cruciaal voor de
vertaler om zowel vorm als betekenis te vertalen. Het voorbeeld op
de volgende slide (van Lucebert) laat zien dat dit bijna onmogelijk is.

12. Metataal: je kunt taal ook gebruiken om over taal te praten.


Dat noemen we metataal. Wanneer in een brontekst metataal
gehanteerd wordt dan is dat vaak moeilijk om te vertalen, omdat
talen verschillen en daardoor ook de manier waarop over taal
gesproken wordt. Een voorbeeld om dat te illustreren: wanneer in de
brontekst staat you have written skill with a c instead of a k, dan
kun je dat moeilijk denotatief equivalent vertalen je hebt
vaardigheid met een c geschreven in plaats van een k, want die zin
is compleet nonsensicaal. Een andere optie is natuurlijk om te
vertalen als je hebt vaardigheid met een ij geschreven in plaats
van een ei, op voorwaarde natuurlijk dat de c/k-verwisseling uit het
origineel verderop in de tekst geen rol meer speelt.

Een oefening: beschrijf de equivalentie van de twee Nederlandse


vertalingen aan de hand van Catfords en Nidas tweedeling en Kollers
vijfdeling.
Achtergrond: Het do re mi-lied in het Engels:
-Vormelijk: 7 lettergrepen per regel
-Inhoudelijk: per regel wordt een noot uitgelegd (aan de kinderen)
door de noot te linken aan iets wat kinderen kennen.
Een letterlijke vertaling van het do re mi-lied in het Nederlands:
Do- een rendier, een vrouwelijk rendier
Re- een druppeltje gouden zon
mi - zo noem ik mezelf
fa- een lange weg om af te leggen
so - een naald die aan een draad trekt
la - de noot die na so komt
-Volgens Catfords systeem: formeel correspondente vertaling, maar
niet tekstueel equivalent (want de boodschap en de bedoeling is
anders: er is geen samenhang meer tussen het eerste woord van
elke regel en de rest van de regel, waardoor de bedoeling van het
origineel niet bereikt wordt in de vertaling: kinderen de
muzieknoten aanleren).
-Volgens Nidas systeem: noch formeel, noch dynamisch equivalent
(want de boodschap is anders: er is geen samenhang meer tussen
het eerste woord van elke regel en de rest van de regel).
-Volgens Kollers systeem: denotatief equivalente vertaling (eventueel
ook connotatief, tekstnormatief en pragmatisch equivalent), maar
zeker niet formeel-esthetisch equivalent.
Een vrije vertaling van het do re mi-lied in het Nederlands:
Do- daar stop en start je mee
Re- een hertje in het veld
mi zijn noedels int Chinees
fa- je vader is een held
sol de Spaanse zon aan zee
la dat zing je soms maar zo
-Volgens Catfords systeem: tekstueel equivalente vertaling (want de
boodschap en de bedoeling is identiek: er is samenhang tussen
het eerste woord van elke regel en de rest van de regel, waardoor
de bedoeling van het origineel ook bereikt wordt in de vertaling:
kinderen de muzieknoten aanleren).
-Volgens Nidas systeem: dynamisch equivalente vertaling (want de
boodschap en bedoeling is identiek; zie hierboven).
-Volgens Kollers systeem: formeel-esthetisch equivalente vertaling
(eventueel ook connotatief, tekstnormatief en pragmatisch
equivalent), maar zeker niet denotatief equivalent.
Vertaling 1, is prima om te zien wat er oorspronkelijk stond, vertaling 2 is
beter als je je nieuwe doelpubliek het do-re-mi wil leren.

Uit de voorgaande bespreking van equivalentie is gebleken dat er in de


doeltekst vaak wat verandert in vergelijking met de brontekst (vgl. bv. de
voorbeelden bij de verschillende equivalentietypes van Koller. Die
veranderingen worden in de vertaalwetenschap aangeduid als
vertaalverschuivingen of translation shifts. In de jaren 1950-1960
was er heel veel belangstelling voor dergelijke translation shifts, een
periode die ook wel bekend staat als de taalkundige of lingustische
fase van de vertaalwetenschap. Het werk van Vinay & Darbelnet is
daarbij heel belangrijk geweest.

Elke specifieke vertaalverschuiving in een bepaalde vertaling denk


aan oranje dat vervangen wordt door azzurri); elke vertaling bevat
tientallen van dergelijke verschuivingen kunnen gegroepeerd worden in
verschillende klassen, die we procedures noemen: alle
vertaalverschuivingen die een bepaald kenmerk gemeen hebben, behoren
tot dezelfde procedure. Hierna bespreken we de 7 procedures van Vinay &
Darbelnet. Daarnaast zijn er ook nog vertaalstrategien, dat zijn globale
orinteringen van de vertaler tijdens het vertalen: een vrije vs. letterlijke
vertaling zijn twee voorbeelden van strategien, net als een
naturaliserende of alinerende strategie (zie hoofdstuk 2) Venuti noemt
een naturaliserende strategie overigens ook domesticating en een
alinerende foreignising. De algemene vertaalstrategie van de vertaler,
die meestal bepaald wordt voordat de vertaler begint te vertalen, zal
automatisch tot gevolg hebben dat bepaalde procedures vaker
gerealiseerd zullen worden dan andere en zal dus bepaalde individuele
vertaalverschuivingen tot gevolg hebben. Een vertaler die bv. beslist om
letterlijk te vertalen, zal vaker de eerste drie procedures van Vinay &
Darbelnet gaan hanteren (zie verderop).

In 1958 waren Vinay & Darbelnet de eersten die gepoogd hebben een
classificatie van vertaalverschuivingen op te stellen (een onderverdeling in
procedures dus), die op hun beurt weer onderverdeeld kunnen worden in
twee algemene vertaalstrategien, nl. de directe en de oblique (of
niet-transparante) vertaalstrategie. Bij de directe vertaalstrategie
gaat het erom om zo dicht mogelijk bij de verwoording uit de brontekst te
blijven (cf. letterlijk vertalen), bij de oblique strategie gaat het erom de
betekenis van een element in de brontekst over te dragen op een
andersoortig element (bv. een element uit een andere grammaticale
categorie). Bij de eerste strategie onderscheiden V&D 3 procedures om
dat te realiseren, bij de tweede strategie zijn er 4 procedures.

Van het lijstje procedures op de bovenstaande slide behoren de eerste drie


zijn tot de directe strategie, de laatste vier tot de oblique strategie.

De eerste procedure is de ontlening of letterlijke overname van een


vreemd woord, d.w.z. dat een woord uit de brontekst getransfereerd wordt
naar de doeltekst zonder dat dat woord al geaccepteerd is in de doeltaal.
De belangrijkste drijfveren voor deze procedure zijn:
1. Een lexical gap: er is in de doeltaal nog geen woord voor een
bepaald object. Woorden zoals computer zijn ooit gentroduceerd
in het Nederlands om een lexical gap op te vullen; soms worden
nieuwe woorden in de doeltaal gentroduceerd terwijl er op zich al
taaleigen alternatieven zijn; het vreemde woord wordt dan
gentroduceerd met een andere connotatie (bv. hip): shaken (vs.
dansen), hij is not amused (vs. hij vindt het niet leuk)

2. Toevoegen van couleur locale aan de vertaling: om het nieuwe


doelpubliek een impressie te geven van de (bron)cultuur waarin
het verhaal zich afspeelt, kan de vertaler ervoor opteren om
vreemde woorden uit de brontekst te ontlenen: bv. wanneer in de
Franse vertaling van een Britse brontekst de frase five oclock
tea ontleend wordt.

In het geval van een lexical gap zal de ontlening er meestal toe leiden dat
het vreemde woord ingeburgerd geraakt in de doeltaal, waardoor het zijn
status als vreemd woord kwijtspeelt.

De tweede procedure is calque van een vreemd woord of vreemde


uitdrukking: de naam voor een concept of object uit de brontekst bestaat
nog niet in de doeltaal, maar er is wel een lexicaal equivalent in de
doeltaal te bedenken dat is opgebouwd uit taaleigen elementen. Daarbij
kunnen we denken aan de calque Rechner (in het Duits) en wolkenkrabber
en schoonheidssalon in het Nederlands. Ook deze nieuwe woorden
worden vaak onderdeel van de doeltaal zelf (waardoor ze niet meer als
calque gepercipieerd worden). Een ander voorbeeld is de calque
compliments de la Saison, wat een letterlijke vertaling is van het typisch
Engelse Seasons greetings (de groet die vaak in de kerstperiode gebruikt
wordt).
De derde procedure is de letterlijke vertaling, waarbij een woord of
uitdrukking letterlijk vertaald wordt aan de hand van woorden die al in de
doeltaal opgenomen zijn. Deze procedure heeft voor Vinay & Darbelnet
een speciale status, in die zin dat zij dit als de basisprocedure beschouwen
voor de vertaler, zeker als de talen genetisch met elkaar verwant zijn of
cultureel soortgelijk zijn. Met basisprocedure bedoelen ze niet zozeer dat
de meeste vertalers deze procedure gebruiken, maar wel dat vertalers
deze procedure zouden moeten gebruiken (een prescriptieve uitspraak
dus; vgl. Nida, die vond dat formele equivalentie de voorkeur wegdraagt
wanneer de Bijbel vertaald wordt). Enkel wanneer er een goede reden is
om niet letterlijk te vertalen, vonden V&D het toegelaten om een andere
procedure te gebruiken.

De vierde procedure is de transpositie (dit is tevens de eerste procedure


binnen de groep van oblique strategien). Bij transpositie vindt er een
omzetting plaats bij de vertaling van de brontekst naar de doeltekst, d.w.z.
dat een betekenisaspect dat uitgedrukt wordt door een bepaalde
woordsoort in de brontaal nu uitgedrukt wordt door een andere woordsoort
in de doeltaal.
-Voorbeeld 1: in de Franse brontekst staat lever (substantief), en de
betekenis van dat woord wordt uitgedrukt als werkwoord in de
Engelse vertaling: get up. In dit geval gaat het om een verplichte
verschuiving, want het Engels heeft geen (conventioneel) nomen
voor het opstaan. De vertaler heeft hier dus geen andere keuze
dan zich te onderwerpen aan het doeltaalsysteem (dat noemen
we servitude: de vertaler realiseert een vertaalverschuiving,
omdat hij niet anders kan).
-Voorbeeld 2: in de omgekeerde vertaalrichting gebeurt het
tegenovergestelde: een werkwoord wordt een nomen, maar hier is
de vertaalverschuiving optioneel, omdat het Frans ook een
werkwoord heeft voor opstaan, nl. se lever . Hier koos de vertaler
dus doelbewust voor een transpositie terwijl hij ook voor een
letterlijke vertaling had kunnen kiezen. Deze vertaalverschuiving
noemen we dan ook optioneel.
-Andere voorbeelden: Fr. Expditeur > Eng. From
- De vijfde procedure is modulatie: deze vertaalverschuiving vindt
plaats wanneer het betekenisperspectief verschuift (d.i. de manier
waarop de taalgebruiker naar een bepaalde situatie kijkt).

- Voorbeeld 1: in het Engels wordt de nominale constituent the time


gevolgd door een vragend voornaamwoord dat tijd uitdrukt (when),
terwijl in het Frans le moment gevolgd wordt door een betrekkelijk
voornaamwoord dat plaats uitdrukt (o). Hier is opnieuw sprake van
servitude: deze modulatie moet de vertaler verplicht uitvoeren.
- Voorbeeld 2: in het Engels wordt op een negatieve manier iets
uitgedrukt, terwijl datzelfde in het Frans op een positievere manier
voorgesteld wordt. Dit is een optionele modulatie.

- Nog een ander voorbeeld: Fr. complet vs. Eng. no rooms available.

- De voorlaatste vertaalverschuiving is quivalence (merk op dat deze


verschuiving weinig meer te maken met het centrale concept
equivalentie dan de andere vertaalverschuivingen; quivalence als
vertaalverschuiving is in die zin een enigszins verwarrende term).
Equivalence treedt op wanneer de betekenis van de brontekst
weergegeven wordt aan de hand van een ander beeld (vaak bij
vaste uitdrukkingen, zegswijzen).

- Het voorbeeld op de slide geeft aan hoe de betekenis onbeholpen


gedrag in verschillende talen gebruikt wordt: in het Frans gaat het
om een hond in een kegelspel, in het Engels om een stier in een
porseleinwinkel en in het Nederlands is het een olifant in een
porseleinwinkel.

De laatste vertaalverschuiving die we hier vermelden is adaptatie: deze


vertaalverschuiving vindt plaats wanneer de vertaler geconfronteerd wordt
met een bepaalde gebeurtenis, concept of persoon dat/die uniek is voor de
broncultuur (met een unieke culturele connotatie). Wanneer de vertaler de
connotatie van uniek-zijn wil oproepen in de doelcultuur kan hij daarbij
opteren om een vergelijkbare gebeurtenis, persoon, concept te kiezen in
de doelcultuur, bv. wanneer cricket uit de Engelse brontekst vervangen
wordt door Tour de France in de Franse doeltekst. Een ander voorbeeld: en
un clin dil (in een oogwenk) wordt before you can say Jack Na Vinay &
Darbelnet hebben ook andere vertaalwetenschappers nagedacht over
vertaalverschuivingen. Zo is er de zeer uitgebreide classificatie van
Chesterman (geen leerstof) en de classificatie van vertaalverschuivingen
die typisch voorkomen bij het vertalen van cultuurspecifieke referenties
(zie artikel achteraan de syllabus van D. Grit: dit is zelfstudie;
begeleidende vragen zijn beschikbaar via Minerva).

Zonder in detail te treden willen we toch kort nog even ingaan op enkele
vertaalverschuivingen die frequent genoemd worden in verschillende
classificaties (en volgens sommigen zelfs de status hebben van universale,
i.e. ze zouden voorkomen in elke vertaling die ooit geproduceerd is):
-Explicitatie vindt plaats wanneer de vertaler iets wat impliciet
aanwezig is in de brontekst expliciteert in de doeltekst. Deze
verschuiving wordt vaak gebruikt om bv. iets te verduidelijken wat
in de broncultuur bekend is, maar niet in de doelcultuur. Naast het
voorbeeld op de slide zelf is dit ook een voorbeeld: In de Engelse
brontekst komt Thanksgiving voor, waarbij de vertaling in het
Nederlands spreekt over Thanksgiving, de dag waarop
familieleden samenkomen om de oogst te vieren.

-Generalisatie vindt plaats wanneer de vertaler een specifiek woord


in de brontekst vertaalt met een minder specifieke term. Naast het
voorbeeld op de slide kan ook bv. gedacht worden aan computer
in de brontekst dat vervangen wordt door het algemenere
machine.

-Ook de omgekeerde vertaalverschuivingen komen voor: implicitatie


(wat expliciet was in de brontekst wordt impliciet gelaten in de
doeltekst) en specificatie (iets wat minder specifiek is in de
brontekst wordt specifieker in de doeltekst); Specificatie is niet
altijd goed te onderscheiden van explicitatie.

Een afsluitend voorbeeld:


Brontekst: Theorists have tried two schemes.
Doeltekst: Bisher ist mit zwei Hypothesen gearbeitet worden
Deze vertaling bevat zowel een implicitatie (theorists is weggelaten in de
doeltekst) en een explicitatie (bisher wordt toegevoegd)
- Robinson.

- We hebben het hierboven al gehad over verschuivingen die verplicht zijn (de vertaler
heeft geen keuze, maar wordt door het doeltaalsysteem gedwongen een bepaald
woord / structuur te kiezen; d.i. servitude) en die optioneel zijn (wel keuze voor de
vertaler).

Door de grote aandacht voor talige verschuivingen die plaatsvinden tijdens het vertaalproces
kwam een ander essentieel aspect van vertalen in de vergetelheid, m.n. dat vertalingen in een
doelcultuur terechtkomen en daar een functie te vervullen hebben. Die doelgerichtheid kwam
al aan bod tijdens de bespreking van equivalentie (denk bv. aan Nidas dynamische
equivalentie), maar kwam dus onder het stof terecht tijdens de lingustische fase van de
vertaalwetenschap waarin vooral aandacht was Vanaf de jaren 1970 komt daar
verandering in, in die zin dat er steeds meer aandacht opgeist wordt voor
meer functionalistische benaderingen van vertalingen, waarbij vertalen en
vertalingen gezien worden als entiteiten die een bepaald doel hebben bij
een bepaald doelpubliek. De nadruk ligt daar dan niet zozeer op de
relatie tussen brontekst en doeltekst (zoals bij de vertaalverschuivingen),
maar op de functie van de doeltekst in de doelcultuur. Een van die
functionalistische benaderingen die we hier uitlichten is de
skopostheorie, zoals die door Katharina Reiss en Hans Vermeer in
Germersheim (Duitsland) ontwikkeld is.

- voor verschuivingen.

- Het woord Skopos komt uit het Grieks en betekent doel; de skopostheorie is gebaseer
op de action theory, waarbij vertalen gezien wordt als een doelgerichte activiteit om
te bemiddelen tussen de leden van verschillende culturen. In deze benadering staat dus
het doel van de vertaling centraal (die anders kan zijn dan het doel van de brontekst)
en strategien die de vertaler kan hanteren om dat (nieuwe) doel te bereiken.

In tegenstelling tot de lingustische fase gaat het er in deze benadering om


een adequate vertaling af te leveren, wat niet hetzelfde is als een
equivalente vertaling: een equivalente vertaling moet rekening houden
met de semantische eenheden in de brontekst, een adequate vertaling
moet vooral de functie, het doel vervullen die de opdrachtgever van de
vertaling voor ogen heeft. Daarom is het voor de vertaler van essentieel
belang om op voorhand te weten wat het doel van de vertaling is, wat het
doelpubliek is en de hele context waarin de vertaling moet functioneren
(d.i. wat in een translation brief moet staan: aanwijzingen voor de
vertaler om de vertaling goed uit te kunnen voeren).

Laten we de hele idee achter skopostheorie illustreren aan de hand van de


vertaling van een literair werk. Afhankelijk van de functie van die vertaling
in de doelcultuur zal de vertaler andere vertaalopties kiezen. Wanneer de
vertaling bijv. in het literaire circuit van de doelcultuur moet
functioneren, naast andere vertaalde en niet-vertaalde literaire werken,
dan zal het van belang zijn om een stilistisch hoogstaande vertaling af te
leveren, waarbij veel aandacht geschonken wordt aan formeel-esthetische
kenmerken. Moet de vertaling echter functioneren binnen het
onderwijscircuit, waar het vooral gebruikt zal worden om studenten
kennis te laten maken met een vreemde taal (bv. door de vertaling af te
drukken samen met de oorspronkelijke brontekst), dan zal het van belang
zijn om de structuur en verwoording van de brontekst zoveel mogelijk te
volgen.

Wat een vertaling goed of slecht maakt, is dus zeer sterk afhankelijk van
de functie die de vertaling moet hebben in de doelcultuur

Als gevolg van die insteek, wordt het primaat van de brontekst
ondergraven: een vertaling moet niet zozeer rekening houden met, trouw
zijn aan wat er in de brontekst stond, maar moet vooral kijken naar de
functie in de doelcultuur. De voorwaartse orintatie wordt dus de
belangrijkste

Om vertalers te helpen bij concrete vertaalopdrachten, werkt


skopostheorie met een aantal hirarchisch gestructureerde
basisregels:
1. Een translatum wordt bepaald door skopos: m.a.w. het is het doel
(of de functie) van het translatum (= de vertaling) dat bereikt
moet worden; al de rest (verwoording bv.) is secundair.

2. Een translatum is een aanbod van informatie in de doelcultuur/-


taal die in verband staat met een aanbod van informatie in de
broncultuur /-taal: er moet dus een relatie zijn tussen de inhoud
van de bron- en doeltekst, maar hoe die relatie er precies uit
moet zien, wordt niet gespecificeerd; het lijkt er dus op dat
binnen de skopostheorie de doeltekst niet per se alle semantische
eenheden uit de brontekst moet bevatten (cf. het vage in
verband staan).

3. De functie van het translatum hoeft niet dezelfde te zijn als de


functie van de brontekst: de manier waarop de vertaling in de
doelcultuur gaat functioneren hoeft net per se identiek te zijn aan
de functie van de brontekst: een persuasieve (overtuigende)
tekst in de broncultuur (bv. Hitlers Mein Kampf) kan een louter
informatief doel hebben in de doelcultuur (de vertaling Mijn
Kamp in het Nederlands).

4. De coherentieregel Een translatum moet intern coherent zijn:


een vertaling moet coherent of samenhangend overkomen voor
de doellezer in zijn context en situatie. Met andere woorden de
lezer moet met zijn kennis en behoeften in staat zijn om de tekst
te begrijpen.

5. De trouwregel Een translatum moet coherent zijn met de


brontekst: er moet samenhang zijn tussen vertaling en brontekst
(maar opnieuw: hoe samenhang precies begrepen moet worden,
is niet duidelijk; zie regel 2).
6. De vijf bovenstaande regels staan in een hirarchische volgorde,
d.w.z. dat regel 1 belangrijker is dan regel 2, regel 2 belangrijker
dan regel 3 enz. Het allerbelangrijkste van en vertaling is dus niet
de trouw aan de brontekst, maar het doel van de vertaling
Deze benadering heeft veel controverse veroorzaakt, omdat de vertaler te
veel vrijheid zou krijgen om de oorspronkelijke boodschap in de brontekst
te manipuleren.

You might also like