10 - Wetenschap en Religie Als Partners - Een Bahá'í-Principe - Eric Fienieg 2005

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 10

Wetenschap en religie als Partners - een Bahá'í-principe

In Bahá’í-opvoeding en –onderwijs zal één aspect niet ontbreken: het tegelijkertijd


ontwikkelen van onze wetenschappelijke en religieuze vermogens. Deze twee innerlijke
vermogens zijn immers de “twee vleugels aan de ene vogel”.
Het gaat eigenlijk - heel basaal - om opvoeding van verstand en hart samen, van rede en
geloof samen, van rationaliteit en intuïtie samen.

Van jongs af aan krijgt de mens dan al een goed beeld van wat de wetenschap wel en niet
vermag, waarbij vooral ook het wetenschapskritische vermogen wordt aangescherpt.
Technologie krijgt daarbij aandacht als vrucht van wetenschap, te onderscheiden van de
fundamentele wetenschap zelf.
Bij de ontwikkeling van religieuze vermogens krijgt de mens van jongs af aan dan al een goed
beeld van de aard, de functies en de beperkingen van persoonlijke en collectieve geloofs-
systemen in de vorm van religies, levensbeschouwingen, ideologieën en culturen. Maar de
hoofdzaak van dit religieuze spoor van de leergang is de oefening tot het onderkennen van je
persoonlijke ‘basic beliefs’, je eigen basis-overtuigingen. Het gaat hier dus om het vormen
van zelfkennis en een zelfkritisch vermogen aangaande de uitgangspunten, aannamen,
axioma’s, vooronderstellingen, geloofsovertuigingen, vooroordelen, dogma’s, tradities,
drogbeelden, mens- en wereldvisies van waaruit je zelf (!) gemotiveerd wordt tot percepties,
interpretaties, houdingen, gedragingen en handelingen in de concrete omgang met de realiteit.

Wat bij de instructie nodig is, is een evenwichtig gebruik van bevindingen uit de twee
instellingen van wetenschap en religie samen. Wetenschap en religie als twee bronnen van
kennis die in harmonie met elkaar op het onderzoeken van de realiteit van toepassing zijn.

In de meest recente publicatie van het Universele Huis van Gerechtigheid onder de titel “Eén
gemeenschappelijk geloof”1 staat: “Op het diepste niveau, zoals Bahá’u’lláh benadrukt, is er
maar één religie. Religie is religie, net zoals wetenschap wetenschap is. De één bepaalt en
articuleert de waarden die zich in voortschrijdende mate ontvouwen door goddelijke
openbaring; de ander dient als instrument waarmee de menselijke geest de empirische wereld
onderzoekt en waarmee deze in staat is om op steeds nauwkeuriger wijze invloed op de wereld
te oefenen. De één definieert doelstellingen die van dienst zijn in het evolutionaire proces; de
ander assisteert in het behalen van die doelstellingen. Samen vormen zij het duale
kennissysteem die de stuwkracht levert voor de ontwikkeling van beschaving. Beiden worden
door de Meester geroemd als de “luister van de Zon van Waarheid”.

Beiden dus, niet alleen religie maar ook wetenschap. Als we de Meester (‘Abdu’l-Bahá) erop
naslaan, dan verwijst het Universele Huis van Gerechtigheid naar het citaat “Wetenschap is
de uitstraling van de Zon van Werkelijkheid, het vermogen van onderzoek en van de
ontdekking van de waarheden van het universum, het middel waarmee de mens de weg tot
God vind. Wetenschap is de eerste uitstraling van God naar de mens toe.”2 Wetenschap als de
eerste, religie als de tweede uitstraling…?

Het gaat uiteindelijk om een toenemende wisselwerking tussen de waarheden en principes van
religie en de ontdekkingen en inzichten van wetenschappelijk onderzoek: “Met betrekking tot
de harmonie tussen wetenschap en religie maken de Geschriften meer dan duidelijk, dat het

1
One Common Faith, Bahá’í World Center, Naw-Rúz 2005
2
‘Abdu’l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, p. 49

1
de taak is van het mensdom, inclusief de bahá’í-gemeenschap die daarin als zuurdesem
functioneert, om een mondiale beschaving te creëren, die zowel de spirituele als de materiële
dimensies van bestaan verenigt. Van de aard en omvang van zo’n beschaving kan de huidige
generatie zich in de verste verte nog geen voorstelling maken. De realisering van deze
kolossale onderneming zal afhangen van een toenemende wisselwerking tussen de waarheden
en principes van religie en de ontdekkingen en inzichten van wetenschappelijk onderzoek.” 3

Juist de bahá’ís moeten daarop toegerust zijn, vervolgt het Universele Huis van Gerechtigheid
o.a. op basis van de bekende uitspraak van Shoghi Effendi:
"De Openbaring die door Bahá'u'lláh werd verkondigd, zo geloven Zijn volgelingen, is
goddelijk van oorsprong, alomvattend in zijn bereik, breed in zijn visie, wetenschappelijk in
zijn werkwijze, humanitair in zijn principes en dynamisch in de invloed die hij uitoefent op de
harten en geesten van mensen." 4

De Zaak van Bahá'u'lláh is dus uniek in de evolutie van religie; deze Zaak wordt gedefinieerd
als goddelijk van oorsprong zowel als wetenschappelijk in zijn werkwijze! Het vraagt van
bahá'ís een zelfkritische geloofshouding en een zelfkritische geloofspraxis.

In alle uitbundigheid wordt deze zelfkritische geloofshouding en een zelfkritische


geloofspraxis door het Bahá’í-geloof gestimuleerd. Ik zal hierna aan deze Bahá’í-instructies
veel aandacht besteden:

Het Universele Huis van Gerechtigheid riep in 20025 alle religieuze leiders van de wereld op
om het ‘toetsingsprincipe’ te volgen: "Religieuze overtuigingen, hoe dierbaar ook, dienen zich
gewillig en dankbaar te onderwerpen aan een onafhankelijke toets, met behulp van
wetenschappelijke methodes". Het lijkt hier wel of het controlerend primaat gelegd wordt bij
de wetenschap, de ‘eerste uitstraling’ immers! Verderop zullen we helemáál verbaasd staan…
Bahá’í International Community schreef een paar maanden later in datzelfde jaar aan de
Secretaris Generaal van de VN, aan alle regeringsafvaardigingen en aan NGO’s dat religies
(met name religieuze leiders) hun verzet tegen de wetenschap moesten opgeven:
“In feite berust de verantwoordelijkheid voor de toestand van de mensheid grotendeels bij de
religieuze leiders van de wereld. Zij dienen hun stem te verheffen om een eind te maken aan
haat, exclusiviteit, onderdrukking van het geweten, schendingen van mensenrechten,
ontkenning van gelijkwaardigheid, verzet tegen de wetenschap, en de verheerlijking van het
materialisme, het geweld en het terrorisme, begaan uit naam van religieuze waarheid.”6

In die BIC-Statement wordt ‘Abdu’l-Bahá aangehaald:


“Religieuze leiders zullen wetenschap en religie dienen te aanvaarden als twee onmisbare
kennissystemen die moeten samenwerken als de mensheid vooruitgang wil boeken.
Tegelijkertijd zullen degenen die ontkennen dat religie van belang is bij de oplossing van
schijnbaar onbehandelbare problemen waar de mensheid mee geconfronteerd wordt, met een
onbevooroordeelde geest naar de inzichten en richtlijnen van religie moeten kijken om er

3
Het vervolg van die uitspraak luidt: “The challenge facing Bahá’í thinkers is to provide responsible leadership
in this endeavour, since it is they who have both the priceless insights of the Revelation and the advantages
conferred by scientific investigation.” (19 May 1995, written on behalf of the Universal House of Justice to an
individual believer)
4
Shoghi Effendi in "The World Religion of Bahá’u’lláh: A Summary of Its Aims, Teachings and History",
a statement to the High Commissioner of Palestine in June 1933)
5
Brief van het Universele Huis van gerechtigheid “Aan de Religieuze Leiders van de Wereld”, April 2002
6
Religie en Ontwikkeling op de Tweesprong: Convergentie of Divergentie? Een Verklaring van Bahá’í
International Community voor de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling 26 Augustus 2002 Johannesburg.

2
zeker van te kunnen zijn dat de kennis en vaardigheden die door wetenschappelijk onderzoek
worden voortgebracht op een juiste wijze worden toegepast. De harmonie tussen wetenschap
en religie is een fundamenteel principe van het Bahá’í-geloof:
“God heeft de mens met rede en intelligentie begiftigd waardoor hij verplicht is om
vraagstukken en voorstellingen op hun waarheid te onderzoeken. Als religieuze overtuigingen
en opvattingen in tegenstelling blijken te zijn met de bevindingen van de wetenschap, zijn het
slechts bijgelovigheden en fantasieën; want het tegenovergestelde van kennis is onwetendheid
en bijgeloof is het kind van onwetendheid. Ware religie en wetenschap moeten zonder twijfel
overeenstemmen. Als een kwestie tegen het verstand indruist kan men er onmogelijk in
geloven en ervan overtuigd raken, en er ontstaat dan alleen maar aarzeling en
besluiteloosheid.” 7

'Abdu'l-Bahá zei het elders nog wat sterker, en dan lijkt het opnieuw of het primaat gelegd
wordt bij de wetenschap:
"Brengt uw gehele geloofsovertuiging in harmonie met de wetenschap. Als religie, ontdaan
van bijgeloof, tradities en onbegrijpelijke dogma's haar overeenkomst toont met de
wetenschap, dan zal er in de wereld een grote éénmakende, reinigende kracht zijn die alle
oorlogen, onenigheid, tweedracht en strijd zal wegvagen en dan zal de mensheid verenigd
worden in de kracht van de Liefde Gods. God heeft religie en wetenschap als het ware tot
maatstaf gemaakt van ons begrip. Weegt alle dingen in déze weegschaal.
Ik zeg u: weegt met het tegenwicht van rede en wetenschap zorgvuldig alles af wat u als
religie wordt aangeboden. Als het deze test doorstaat, aanvaardt het dan, want het is de
waarheid! Zo niet, verwerpt het dan, want het is onwetendheid! Wij kunnen wetenschap als de
éne vleugel en godsdienst als de andere vleugel beschouwen. Een vogel heeft twee vleugels
nodig om te kunnen vliegen: één vleugel alleen zou geen zin hebben. Iedere religie die in
strijd is met wetenschap of zich er tegen verzet, is louter onwetendheid want onwetendheid is
het tegengestelde van kennis. Religie die alleen uit riten en ceremoniën van vooropgezette
ideeën bestaat is niet de waarheid. Laten wij er ernstig naar streven het middel te zijn voor
het in overeenstemming brengen van geloof en wetenschap." 8

Voor godgelovige mensen zijn wetenschap en religie vaak concurrerende opposanten waarbij
zij aan hun religieuze opvattingen suprematie toekennen boven wetenschappelijke inzichten.
‘Abdu’l-Bahá maant ons echter tot het tegenovergestelde; religie zal zich moeten aanpassen
aan wetenschap, en niet andersom!
“Verder moet religie zich conformeren aan de rede en in overeenstemming zijn met de
uitkomsten van de wetenschap. Want religie, verstand en wetenschap zijn realiteiten; daarom
moeten deze drie, omdat zij realiteiten zijn, met elkaar in overeenstemming raken en zich met
elkaar verzoenen. Een vraagstuk of principe dat religieus van aard is, dient door wetenschap
te worden bekrachtigd. Wetenschap moet aangeven dat het juist is om te worden bekrachtigd
en het verstand moet het aannemelijk maken opdat het vertrouwen mag wekken. Als een
godsdienstige leerstelling echter afwijkt van wetenschap en rede is het ontwijfelbaar
bijgeloof. De Heer van het mensdom heeft ons de gave van het verstand geschonken,
waardoor we de werkelijkheden van dingen kunnen onderscheiden. We moeten er dan ook
niet van uitgaan, dat de mens in al zijn rechtvaardigheid enige bewering kan aanvaarden die
niet in overeenstemming is met het gezonde verstand en de wetenschappelijke principes.
Voorzeker kan zo’n gedragslijn aan de mens geen vertrouwen en waar geloof geven.” 9

7
‘Abdu’l-Bahá, Promulgation of Universal Peace, Bahá’í Publishing Trust, Wilmette, IL, 1982, p.181
8
‘Abdu’l-Bahá in: Toespraken in Parijs, 1910
9
‘Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, p.394

3
Voor godgelovige mensen wordt religie gezien als goddelijk, en wetenschap per definitie als
een ‘aardse, niet-goddelijke activiteit’. ‘Abdu’l-Bahá wil ons echter duidelijk maken dat beide
instellingen, dus ook wetenschap goddelijk van origine is! Inderdaad lijkt het wel alsof
‘Abdu’l-Bahá een hogere pet op heeft over de goddelijkheid van wetenschap dan van
religie….
Kijk maar naar het volgende citaat:
“De mensheid beschikt over vele kwaliteiten, maar wetenschap is de edelste van allemaal.
Het specifieke onderscheid dat de mens ver boven het dier verheft, moet worden
toegeschreven aan deze superieure gave. Zij is een gave van God; niet van stoffelijke aard,
maar goddelijk… Kennis is de belangrijkste emanatie van God naar de mens toe. Alle
geschapen wezens belichamen het potentieel tot stoffelijke perfectionering, maar het
vermogen tot intellectueel onderzoek en het verwerven van kennis is een hogere gave die
alleen specifiek aan de mens gegeven is. Andere levende wezens en organismen zijn verstoken
van dit potentieel vermogen en deze verworvenheid. Deze liefde voor de ware werkelijkheid
heeft God in de mens ingeschapen of neergelegd…. Alle zegeningen zijn van goddelijke
oorsprong, maar geen enkele laat zich evenaren met de capaciteit tot intellectueel onderzoek;
dit is een niet aflatende gave die vruchten van oneindige vreugde oplevert. De mens heeft
altijd deel aan deze vruchten.…Kortom, het is een zegening die geen einde kent en een
goddelijke gave, het meest verheven geschenk dat God aan de mens heeft toebedeeld.… Een
mens die over kennis beschikt is een zuivere graadmeter en representant van het menselijk
geslacht, want via processen van inductieve benadering en onderzoek is hij op de hoogte van
al die zaken die met het leven van de mensen te maken hebben. Hij bestudeert het staatsbestel,
heeft begrip voor sociale problemen en werkt mee aan het weefsel en de structuur van de
beschaving. In feite kan men kennis vergelijken met een spiegel waarin de eindeloze vormen
en beelden van de bestaande dingen zichtbaar worden en zich weerspiegelen. Het is de basis
bij uitstek van alle individuele en nationale ontwikkeling. Zonder deze basis van intellectueel
onderzoek is ontwikkeling gewoon onmogelijk. Streef daarom met grote toewijding naar
kennis en kundigheid over alles wat binnen het bereik van deze wonderbare gave ligt. De
superieure vermogens van de mens, met inbegrip van het vermogen tot het vergaren van
kennis, liggen buiten bereik van de natuur. Het betreft hier krachtvelden waardoor de mens
verschilt en zich onderscheidt van alle andere vormen van leven. Dit is de gave van goddelijk
idealisme, de kroon die het hoofd van de mens siert. Niettegenstaande de gave van dit
bovennatuurlijke vermogen is het verbazingwekkend dat materialisten zichzelf nog steeds als
gevangenen van de natuur zien …. Wij moeten God dankbaar zijn voor deze gaven, voor deze
vermogens die Hij ons gegeven heeft, voor deze kroon die Hij ons op het hoofd heeft
geplaatst.”10

Wetenschap als ‘de kroon op ons hoofd’, en religie dan? Natuurlijk kunnen we ons religie
indenken als ‘mantel’ of zo. Maar het gaat hier om beide instellingen, beide ‘magisteria’.
In het Bahá’í-geloof is bij uitstek dat principe van het partnership tussen wetenschap en
religie een belangrijke leerstelling. En daarom zal ik hier een paar citaten extra aanhalen:

“Onder de principes van Bahá’u’lláh’s leringen behoort ook harmonie tussen wetenschap en
religie. Religie moet de analyse van de rede doorstaan. Zij moet het eens zijn met
wetenschappelijke feiten en bewijzen zodat wetenschap instemt met religie en religie
wetenschap zal versterken. Beide zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en verenigd in de
werkelijkheid. Als verklaringen en religieuze leringen onaanvaardbaar en in tegenspraak met
wetenschap worden bevonden, zijn zij resultaten van bijgeloof en verbeelding.” 11
10
‘Abdu’l-Bahá: Promulgation of Universal Peace, p. 49-51 (ongeaut. vert.)
11
‘Abdu’l-Bahá: Promulgation of Universal Peace, p.175 (ongeaut. vert.)

4
“Religie en wetenschap zijn de twee vleugels waarop 's mensen verstand omhoog kan wieken,
waarmee de mensenziel vooruit kan gaan. Het is niet mogelijk met slechts één vleugel te
vliegen! Zou een mens trachten te vliegen met alléén de vleugel van religie, dan zou hij snel
terechtkomen in de poel van bijgeloof, terwijl hij anderzijds met alleen de vleugel van
wetenschap ook niet vooruit zou komen, maar in het troosteloze moeras van materialisme zou
wegzinken.”12

“Religie moet met wetenschap overeenstemmen, zodat wetenschap religie zal ondersteunen en
religie wetenschap verklaart. Beide moeten als onverbreekbare werkelijkheden bij elkaar
worden gebracht. Tot heden was het voor de mens heel gewoon om blindelings datgene te
aanvaarden wat religie werd genoemd, ook al was het niet in overeenstemming met de
menselijke rede.” 13

De bedoeling is hier het bewuste en terzake kundige harmoniseren van wetenschap en religie.
Want het zijn en blijven twee aloude, maar van elkaar verschillende kennissystemen. Bahá’í
International Community zegt daarover o.a.:
“Door de hele vastgelegde geschiedenis heen is het menselijk bewustzijn afhankelijk geweest
van twee fundamentele kennissystemen waardoor zijn potentiële vermogens op progressieve
wijze tot uitdrukking zijn gekomen: wetenschap en religie. Door middel van deze twee stelsels
werd de ervaring van het ras geordend, werd zijn omgeving verklaard, werden zijn latente
krachten onderzocht en werd zijn morele en intellectuele leven gevormd. Deze stelsels hebben
gefungeerd als de werkelijke voorlopers van de beschaving. Bovendien is het, achteraf gezien,
duidelijk dat de effectiviteit van deze tweeledige structuur het grootst is geweest gedurende
periodes waarin religie en wetenschap, elk op zijn eigen terrein, in staat waren harmonieus
samen te werken.“14

Een dialogische wisselwerking tussen het magisterium van de wetenschap en de versnipperde


werkelijkheid van religie zal moeten resulteren in het samenbrengen van alle religies onder
één universeel, op waarneming berustend inzicht:
“De verschillen tussen de religies van de wereld zijn te wijten aan de verschillende soorten
opvattingen. Zolang de verstandelijke vermogens uiteenlopen, is het zeker dat de
beoordelingen en inzichten van mensen onderling zullen verschillen. Als er echter één enkel,
universeel, op waarneming berustend inzicht geïntroduceerd wordt - een inzicht dat al het
overige omvat, dan zullen de verschillende inzichten samensmelten en zal er een geestelijke
harmonie en eenheid zichtbaar worden.”15

Bahá’ís streven naar het harmoniseren van geloof en wetenschap, en dat harmoniseren is een
proces zonder een vaststaand eindpunt. Dat voortschrijdende harmoniseringsproces gaat langs
drie sporen: ‘Progressieve openbaring’ aan de kant van religie, ‘progressieve ontdekking’ aan
de kant van wetenschap en ‘progressieve wisselwerking’ binnen hun partnership. En dat
verschilt wezenlijk van de gangbare werkwijze.

In de gangbare werkwijze wordt er een scheiding aangebracht tussen wetenschap en religie,


en worden beide instituties per definitie als in tegenspraak met elkaar gezien waarbij de
wetenschap het eigenlijke gezag vertegenwoordigt, en religie met intellectuele hoogstandjes

12
‘Abdu’l-Bahá: Toespraken in Parijs pagina 161
13
‘Abdu’l-Bahá in: Divine Philosophy
14
BIC: The Prosperity of Humankind, 1995
15
‘Abdu’l-Bahá: Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, #31, blz. 63

5
‘verdedigd’ moet worden bij dat hoogste wetenschappelijke gezag. Dat scheidingsdenken is
echter achterhaald.
Het Universele Huis van Gerechtigheid ziet dat scheidingsdenken als een ‘geneigdheid’, een
mentaliteit, een onvermogen om twee kennisdomeinen naast elkaar te kunnen hanteren:
“De scheiding van wetenschap en religie is slechts één voorbeeld van de neiging van de
menselijke geest (die noodzakelijkerwijs in haar vermogen is begrensd) om zich op één
voortreffelijkheid, één aspect van waarheid, één doeleinde met uitsluiting van andere te
concentreren. Dit leidt in extreme gevallen tot fanatisme en volstrekte vervorming van de
waarheid en in alle gevallen tot op zekere hoogte tot onevenwichtigheid en
onnauwkeurigheid.” 16

In de gangbare werkwijze neigt men uit te gaan van de superioriteit van eeuwig
onveranderlijke wetenschapsopvattingen. Van bahá’ís wordt echter verwacht om de
wetenschap verder te ontwikkelen. Bahá’ís zien de huidige stand van de wetenschap niet als
eeuwig onveranderlijk (finalistisch) en alomvattend (exclusivistisch) maar als onderhevig aan
steeds verdere verbetering, ofwel “progressieve ontdekking”. Wetenschap belicht de
werkelijkheid maar vanuit een zeer beperkte, zeer kleine gezichtshoek, veelal uitsluitend
vanuit een mechanistisch-instrumentele benadering.

Ook wat betreft religie fixeert men zich in de gangbare werkwijze op oude, vaststaande
religieuze dogmata (vaak exclusivistisch en finalistisch) terwijl de bahá’ís geloven in de
context-gebonden, relatieve waarheid van geloofsopvattingen en in een religieus groeiproces
onder een “progressieve openbaring”.

In de gangbare werkwijze blijft men daarom ook letterlijk stilstaan bij allerlei esoterische
pogingen tot conflictoplossing tussen strijdende opvattingen terwijl bahá’í-denkers uitgaan
van het model van een “progressieve wisselwerking” tussen wetenschap en religie.
Wetenschap in ontwikkeling, religie in ontwikkeling; hun partnership in ontwikkeling.
Bahá’ís geloven niet in de alomvattende reikwijdte van het verklaringsvermogen van de
wetenschap.

Het is inmiddels gebleken dat het verklaringsvermogen van de wetenschap steeds verandert
onder het aantreden van een nieuwere kijk op wetenschappelijke begripsmogelijkheden. Een
voorbeeld daarvan is het aantreden van de zogenoemde ‘nieuwe wetenschappen’, de
kwantumveldentheorie, de chaostheorie, de dynamische systeemtheorie, de
complexiteitswetenschappen en de proceswetenschappen.
Ze worden door het Universele Huis van Gerechtigheid genoemd:
“Bahá’ís verkondigen dat de belangrijkste conditie die vrede tot stand kan brengen eenheid is
– de eenheid van families, van naties en van de grote geestelijke stromingen en onderzoek
waarmee wij verwijzen naar wetenschap en religie. Een toestand van volledige ontwikkeling
is op zijn beurt een eerste vereiste voor zo’n eenheid. Dit is evolutionair denken en de
validiteit daarvan wordt aangetoond door de nieuwe theorieën die voortvloeien uit
nonequilibrium-thermodynamica, de theorie van de dynamische systemen, cybernetica en de
verwante complexiteitswetenschappen. Deze worden ondersteund door gedetailleerd
empirisch onderzoek op gebieden zoals van fysische kosmologie paleobiologische
macroevolutionaire theorie en nieuwe trends op het gebied van historiografie.” 17

Ook dit is een reden des te meer om fundamentele wetenschappen te bestuderen:


16
The Universal House of Justice, Messages 1963 to 1986, p. 390
17
The Universal House of Justice: Scholarship and Related Subjects, 1997

6
“Bestudeert de wetenschappen, verwerft meer en meer kennis. Voorzeker kan men tot het
einde van zijn leven leren! Gebruikt uw kennis te allen tijde ten bate van anderen; zo kan er
een einde komen aan oorlog op deze mooie aarde en een prachtig bouwwerk van vrede en
eendracht worden opgericht. Streeft ernaar dat uw hoge idealen in het Koninkrijk Gods op
aarde -gelijk in de Hemel - werkelijkheid zullen worden.” 18

Net zoals er een vruchtbare dialogische wisselwerkingsrelatie tussen man en vrouw in een
goed huwelijk plaats vindt, zo zullen de vruchten geplukt worden van de theoretische en
praktische dialoog tussen wetenschap en religie:
“Aangezien de uitdaging bestaat uit de versterking van de vermogens van de mensheid door
middel van een geweldige uitbreiding van de toegang tot kennis, moet de strategie die dit
mogelijk kan maken opgebouwd worden rondom een voortgaande en steeds krachtiger
wordende dialoog tussen wetenschap en religie. Het is overduidelijk - of zou reeds
overduidelijk moeten zijn - dat op elk gebied van menselijke activiteit en op elk niveau de
inzichten en vaardigheden die de wetenschappelijke verdienste vertegenwoordigen, zich tot de
kracht van geestelijke overtuiging en morele principes moeten wenden om de juiste
toepassing ervan te verzekeren. Mensen moeten bijvoorbeeld leren hoe feiten van
veronderstellingen te scheiden - ja zelfs om onderscheid te maken tussen subjectieve
gezichtspunten en objectieve realiteit. De mate waarin individuen en instituten die op deze
wijze zijn toegerust bij kunnen dragen aan menselijke vooruitgang zal echter bepaald worden
door hun toewijding aan waarheid en hun onthecht zijn aan de drijfveren van hun eigen
belangen en hartstochten”.19

De zo verheven idealen als vrede en gerechtigheid kunnen slechts bereikt worden als gebruik
gemaakt wordt van de dialogische wisselwerking tussen wetenschap en religie:
“Bahá’u’lláh leert dat erkenning van het spirituele principe van onze eeuw, de eenheid van de
mensheid, het hart moet vormen van een nieuwe beschaving. Universele acceptatie van dit
principe zal ingrijpende herstructurering van ’s werelds educatieve, sociale, agrarische,
industriële, economische, legale en politieke systemen zowel vereisen als mogelijk maken. Die
herstructurering, die geregeld moet worden door een intensieve dialoog tussen de beide voor
de mensheid bruikbare kennissysteem – wetenschap en religie – zal de komst van vrede en
rechtvaardigheid over de hele wereld vergemakkelijken.” 20

De eenheid van de mensenwereld en universele broederschap, zegt ‘Abdu’l-Bahá, zijn


gefundeerd op de eenheid van wetenschap en religie en op het onderzoek van de waarheid:
“Want elk tijdperk heeft een energie; de energie van dit verlichte tijdperk ligt in de leringen
van Bahá’u’lláh. Want deze leggen de basis van de eenheid van de mensen-wereld en maken
de universele broederschap bekend. Zij zijn gebaseerd op de eenheid van wetenschap en
religie en op het onderzoek van de waarheid” 21

Met wetenschap alleen kan er geen morele beschaving gevestigd worden. De interactie van
religie is daarbij noodzakelijk:
“Werkelijkheid is één en indien waarheid wordt onderzocht en vastgesteld zal zij leiden tot
individuele en collectieve vooruitgang. Bij het zoeken naar waarheid dient er een diepgaande
en voortdurende wisselwerking te zijn tussen wetenschap en religie, de beide bruikbare
kennissystemen voor de mensheid. De inzichten en kundigheden, die datgene

18
‘Abdu’l-Bahá: Paris Talks, p.41-43
19
Bahá’í International Community: The Prosperity of Humankind, 1995
20
Bahá’í International Community: Valuing Spirituality in Development, 1998
21
‘Abdu’l-Bahá: Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, p. 109 (ongeaut. vert.)

7
vertegenwoordigen wat door de wetenschap tot stand is gebracht, moeten zich baseren op de
kracht van spirituele toewijding en morele principes, om zich ervan te vergewissen, dat ze op
de juiste wijze worden toegepast.” 22

De noodzaak van religie naast wetenschap nog eens duidelijk neergezet:


“Het thema eenheid treft men ook aan in de leringen van Bahá’u’lláh t.a.v. wetenschap. Zijn
geschriften geven weer hoe wetenschap en religie verschillende en toch harmonische
benaderingen zijn om de werkelijkheid te begrijpen. Deze beide wegen zijn in wezen
verenigbaar en versterken elkaar onderling. De wetenschappelijke methode is het
gereedschap van de mensheid om de fysische kant van het universum te begrijpen. Ze kan de
samenstelling van een atoomkern of de moleculaire structuur van het DNA beschrijven. Ze is
de sleutel tot nieuwe technologieën. Wetenschap kan ons echter niet leiden in het gebruik van
dergelijke kennis. De openbaring van God biedt de mensheid een grondslag voor waarden en
zinvolle doelgerichtheid. Ze geeft antwoorden op vragen van morele aard, op menselijk
voornemen en op onze verhouding tot God, iets wat door de wetenschap niet kan worden
beantwoord.” 23

Maar daartoe zal het spirituele leven van de mens prioriteit moeten krijgen, zegt ‘Abdu’l-
Bahá:
“De mens heeft twee vermogens; en zijn ontwikkeling twee aspecten. Het ene vermogen staat
in verbinding met de materiële wereld, waardoor hij in staat is tot materiële vooruitgang. Het
andere vermogen is geestelijk, en door de ontwikkeling daarvan wordt hij zich bewust van zijn
innerlijke potentiële natuur. Deze vermogens zijn als twee vleugels. Beide behoeven ze
ontwikkeling, want vliegen op één vleugel is onmogelijk. Ere zij God! Materiële vooruitgang
in de wereld is een voldongen feit, maar er is grote behoefte aan geestelijke vooruitgang die
daarmee parallel zou moeten lopen. Wij moeten voortdurend en zonder rusten ernaar streven
om de ontwikkeling van de geestelijke natuur van de mens te bevorderen, en onvermoeibaar
trachten de mensheid dichter bij de adeldom te brengen van haar ware en feitelijk beoogde
bestemming. Want het lichaam van de mens is een bijkomstigheid; het is niet belangrijk. Het
tijdstip van de ontbinding ervan is onontkoombaar. Maar de geest van de mens is wezenlijk,
en dus ook eeuwigdurend. Dat is goddelijke goedgunstigheid. Het is de schittering van de Zon
van Werkelijkheid en dus veel belangrijker dan het fysieke lichaam.” 24

De fenomenen ‘geloof’, ‘geest’, ‘planmatigheid’, ‘goddelijke openbaring’, kunnen - zeker in


de beoefening van de geesteswetenschappen – op een nieuwe manier teruggeplaatst worden in
de empirisch waarneembare wereld, als zijnde ‘niet-reduceerbare fenomenen’! Bahá’í-denkers
zijn geen volgelingen van het ‘materialistisch reductionisme’, net zoals ze geen volgelingen
zijn van een anti-theïstisch ‘sciëntisme’. De materialistische methode als één van de
onderzoeks-strategieën wordt door de bahá’ís erkend en toegepast, maar het fundamentele
materialisme als ‘wetenschappelijke’ ideologie wordt door bahá’ís verlaten.

Hebben we het over de beoefening van de geesteswetenschappen, dan valt ‘Abdu’l-Bahá’s


uitspraak op:
“… de Manifestatie van de Allergrootste Naam was een uitdrukking van het volwassen
worden van de diepste werkelijkheid van de mens in deze bestaanswereld. …opdat gij een

22
Bahá’í International Community: Valuing Spirituality in Development, 1998
23
Bahá’í International Community: Magazine - The Bahá’ís, 1992
24
‘Abdu’l-Bahá: Promulgation of Universal Peace, page 60 (ongeaut. vert.)

8
geneesheer van de geest mag worden die, met de ademtocht van de Heilige Geest, allerlei
ziektes geneest in dit roemrijke, en glorieuze tijdperk.”25
Hij combineert in de uitdrukking “dokter van de geest” twee zaken, wetenschap en religie.
Geesteswetenschappers en psychodeskundigen hebben in het Bahá’í-Geloof een
vooraanstaande opdracht. De wetenschappelijke ‘psychologie van religie’ (vroeger
‘godsdienstpsychologie’) zal in de toekomst een voorname rol gaan spelen.
Het Universele Huis van Gerechtigheid waarschuwt in verband hiermee voor over-
enthousiasme:
“De psychologie is nog een zeer jonge en onnauwkeurige wetenschap en in de loop der jaren
zullen bahá'í-psychologen die uit de leringen van Bahá'u'lláh het juiste patroon van het
menselijke leven kennen, in staat zijn met grote schreden vorderingen te maken in de
ontwikkeling van deze wetenschap, en zullen zij in hoge mate bijdragen tot de verzachting van
het menselijk lijden.” 26

“Zonder twijfel zullen talentvolle en wetenschappelijk gevormde bahá’ís, die toegang tot de
volledige teksten van de Heilige Geschriften zullen hebben, mettertijd grote vooruitgang
boeken wat betreft de ontwikkeling van psychologie als in andere wetenschappen, tot nut van
de gehele mensheid” 27

Bahá’ís zijn van opvatting dat iedere wetenschapper (vaker impliciet dan expliciet) de
wetenschap beoefent vanuit zijn- of haar eigen geloofssysteem of ideologie. Er is geen
wetenschapper zonder ‘religieuze brillenglazen’. Bahá’ís – met hun bahá’í-brillenglazen -
beoefenen wetenschap expliciet als zelfkritische God-gelovigen. Dat komt door hun
overtuiging dat ook wetenschap – hoe kritisch realistisch ook - goddelijk van oorsprong is.
Wetenschap en religie staan dus niet tegenover elkaar, maar naast elkaar als twee
(goddelijke!) partners.

Maar nu dan: is er wel sprake van een ‘magisterium’ van ‘de religie’?

In het voorgaande stelde ik: “Wat bij de instructie nodig is, is een evenwichtig gebruik van
bevindingen uit de twee instellingen van wetenschap en religie samen. Wetenschap en religie
als twee bronnen van kennis die in harmonie met elkaar op het onderzoeken van de realiteit
van toepassing zijn.” Maar de vraag is zeer relevant òf er wel twee, gelijkwaardige
instellingen zijn.

De wetenschapper Stephen Gould28 heeft zich, zoals vele andere wetenschappers, intensief
bezig gehouden met de mogelijke balans van wetenschap en religie. Hij spreekt dan van ‘de
twee magisteria’, de twee domeinen van gezag en meesterschap, de twee ‘autoriteiten’ zou je
kunnen zeggen, wetenschap en religie als twee gelijkwaardige instituties. Maar hoe
gelijkwaardig zijn die twee ‘magisteria’ aan elkaar? Het magisterium van de wetenschap heeft
zich universeel en mondiaal bewezen, dat mag iedereen nu wel duidelijk zijn. Maar is er wel
één ‘magisterium’ van religie in de wereld te vinden? Zou Gould hier niet té optimistisch in
zijn geweest?

25
‘Abdu’l-Bahá, Selections from the Writings of ‘Abdu’l-Bahá, p. 56-57 (ongeaut. vert.)
26
Universal House of Justice to an individual believer, 12 January 1973/ Compilatie Het Bahá’í-leven (alleen op
Ocean).
27
Universal House of Justice to an individual believer, 21 June 1976
28
Stephen Jay Gould; o.a.: Rocks of Ages - Science and Religion in the Fullness of Life, New York, 1999.

9
Er is nog lang geen sprake van dat ene magisterium van de religie, als gelijkwaardige partner
naast dat ene magisterium van de wetenschap. Iedereen weet dat alle religies nog steeds in
strijd met elkaar verkeren. Voordat er een harmonie en een ‘eenheid-in-verscheidenheid’ van
religies erkend en gerealiseerd wordt, en voordat de duizenden religies, levensbeschouwingen
en ideologieën die genoemd worden op de uitgebreide website van Adherents29 ondergebracht
zijn binnen één Zaak, zal er nog wel een hele 21e eeuw nodig zijn……

“Bevrijd daarom uw blik van alle aardse beperkingen, opdat gij hen allen moogt zien als de
dragers van één Naam, de vertolkers van één Zaak, de manifestaties van één Zelf en de
openbaarders van één Waarheid; opdat gij de mystieke "wederkeer" van de Woorden Gods
moogt begrijpen, zoals door deze uitspraken is uiteengezet.” 30

"Het voornaamste van de grote principes die door Hem zijn geopenbaard is dat van het
onderzoek van de werkelijkheid. Dit betekent dat elk individueel lid van de mensheid wordt
bevolen om bijgelovigheden, tradities en blinde navolging van oude vormen van religie opzij
te zetten en de werkelijkheid zelf te onderzoeken. Daar de fundamentele werkelijkheid één is,
zullen alle religies en naties van de wereld éénworden door het onderzoek van de
werkelijkheid. De verkondiging van dit principe is in geen van de heilige boeken uit het
verleden te vinden.” 31

Eric Fienieg, 2005

29
Dé gerenommeerde site op www.adherents.com met meer dan tienduizend concurrerende religies.
30
Bahá’u’lláh in Het boek van zekerheid
31
('Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace: Talks Delivered by 'Abdu'l-Bahá during His Visit to the
United States and Canada in 1912 [Wilmette: Bahá'í Publishing Trust, 1982], p 433)

10

You might also like