Professional Documents
Culture Documents
OWLP Reader 2015-16 Definitief
OWLP Reader 2015-16 Definitief
BEROEPSVORMING
ONDERWIJS-
LEERPSYCHOLOGIE
Hoe leren mensen en hoe kan je als leerkracht het leren bevorderen
READER
3e gereviseerde versie
2015
INHOUDSOPGAVE
VERANTWOORDING
Studietekst 1
LEREN EN ONDERWIJZEN
1.1. Inleiding ........................................................................................... 5
1.2. Wat is leren? .................................................................................... 5
1.3. Leren en onderwijzen....................................................................... 6
1.4. Leren is een intern proces ................................................................ 7
1.5. Motivatie ......................................................................................... 8
1.6. Samenvatting ................................................................................. 12
Studietekst 2
ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:
WERKVORMEN EN LEERACTIVITEITEN
2.1. Inleiding ......................................................................................... 13
2.2. Doceer vormen .............................................................................. 13
2.3. Gespreksvormen ............................................................................ 15
2.4. Opdrachtsvormen .......................................................................... 16
2.4. Samenvatting ................................................................................. 18
Studietekst 3
ACTIVEREN EN BEGELEIDEN VAN LEERPROCESSEN:
ONDERWIJSSTRATEGIEN
3.1. Inleiding ......................................................................................... 19
3.2. Dimensie 2: Nieuwe kennis verwerven en integreren..................... 20
3.2.1. Declaratieve en procedurele kennis ........................................ 20
3.2.2. Strategien voor het activeren van declaratieve voorkennis .. 22
3.2.3. Declaratieve of inhoudelijke kennis schematiseren ................. 23
3.2.4. Declaratieve kennis onthouden............................................... 27
3.2.5. Procedurele vaardigheden ...................................................... 27
3.3. Dimensie 3: Bestaande kennis verbreden en verdiepen ................. 29
3.4. Dimensie 4: Onderzoek .................................................................. 30
3.4.1. Toepassen ............................................................................... 31
3.4.2. Lange termijnprojecten en zelfstandig leren ........................... 31
3.5. Samenvatting ................................................................................. 32
Studietekst 4
HET BEHAVIORISME
4.1. Inleiding ............................................................................................. 33
4.2. Het behaviorisme ............................................................................... 33
4.3. Samenvatting ..................................................................................... 36
Studietekst 6
HANDELINGSPSYCHOLOGIE EN SOCIAAL-CONSTRUCTIVISME
6.1. Inleiding ......................................................................................... 50
6.2. De handelingspsychologie .............................................................. 50
6.2.1. Lev Vygotsky (1896-1934) .......................................................... 50
6.2.2. Pjotr Galperin (1902-1988). ......................................................... 51
6.3. Het sociaal-constructivisme ........................................................... 53
6.4. Samenvatting ....55
BRONNEN ................................................................................56
Omschrijving 1:
We spreken van leren wanneer iemand kennis en/of een vaardigheid Kennis,
heeft verworven en/of een andere houding heeft aangenomen. vaardigheden,
houdingen
Deze omschrijving geeft aan dat leren verschillende soorten inhoud kan
hebben. Leren is kennis verwerven. Uitspraak a in 1.1 is hier een goed
voorbeeld van. Je kan ook een vaardigheid leren. Uitspraak c en d zijn hier
goede voorbeelden van. Leren kan ook betrekking hebben op een
verandering in een houding of attitude. Uitspraak b is hier een goed
voorbeeld van. Bij uitspraak f gaan we ervan uit dat zowel kennis,
vaardigheden en houdingen zijn geleerd.
Alles wat je met je zintuigen waarneemt (ziet, hoort, ruikt, proeft, voelt) komt Geheugen:
eerst in het zintuiglijk geheugen terecht. Dit is een onbewust proces en duurt Zintuiglijk
heel kort. Van enkele honderdste milliseconden tot een paar seconden. Kortetermijn
Alleen wat het zintuiglijk geheugen herkent en dus betekenis heeft, krijgt Langetermijn
toegang tot het kortetermijngeheugen. De overige informatie verdwijnt. Het
zintuiglijk geheugen werkt dus als een zeef.
Het kortetermijngeheugen wordt ook wel het werkgeheugen genoemd. Je
kan het vergelijken met het werkgeheugen van een computer. De informatie
die door het zintuiglijk geheugen gefilterd is, wordt in het werkgeheugen
bewerkt. Dit is het moment waarop er leeractiviteiten kunnen plaatsvinden.
De persoon die leert, is op dat moment actief bezig met de leerstof. Niet alles
wat in het korte termijngeheugen komt, wordt door de leerling verwerkt.
Wat niet wordt verwerkt, verdwijnt. Wat daadwerkelijk wordt geleerd gaat
door naar het langetermijngeheugen om daar bewaard te worden voor
wanneer het weer nodig is. Het langetermijngeheugen kan je vergelijken met
de hard disk van een computer (of met een stick).
Tijdens het leerproces (in het kortetermijngeheugen) wordt er steeds een
beroep gedaan op reeds geleerde items (uit het langetermijngeheugen).
Voorbeeld 1:
De nieuwe leeractiviteit heeft te maken met vermenigvuldigen. Wisselwerking
Vermenigvuldigen is niets anders dan herhaald optellen. Bij het leren kortetermijn- en
Langetermijn-
vermenigvuldigen wordt een beroep gedaan op reeds bestaande geheugen
kennis over optellen.
Voorbeeld 2:
De nieuwe leeractiviteit is kennis verwerven over de
immigratiegeschiedenis van Suriname. De immigratiegeschiedenis
heeft te maken met de afschaffing van de slavernij. Om de nieuwe
kennis goed te begrijpen, wordt voortgebouwd op kennis over de
slavernij die reeds aanwezig is in het geheugen.
LET OP!
Als de benodigde voorkennis niet aanwezig is in het langetermijngeheugen,
zal het erg moeilijk zijn om de nieuwe kennis te leren. De leeractiviteit
levert dan niet het gewenste leerresultaat op.
1.5. Motivatie
In de vorige paragraaf hebben we gezien dat leren een neurologisch proces
is. In deze paragraaf zal duidelijk worden dat leren ook heeft te maken met
andere interne processen. Het belangrijkste hierbij is motivatie. Motivatie
benvloedt de leerresultaten. Uit internationaal onderzoek blijkt de
belangstelling voor het schoolse leren af te nemen naarmate leerlingen
langer in het onderwijs zitten. Het zou interessant zijn om ook in Suriname
Bij het inrichten van de les moet hiermee rekening worden gehouden. De
didactiek bij Leren in vijf dimensies biedt bij de eerste dimensie strategien
aan die de leerkracht kan gebruiken om de leermotivatie van zijn leerlingen
te versterken.
Een derde benadering van motivatie heeft te maken met geloof van de
Geloof in
leerling in zijn eigen leercapiteiten. Elke leerling komt de school binnen met eigen
een complex geheel van ervaringen. Onderdeel hiervan zijn de ervaringen die capaciteiten
invloed hebben op de manier waarop de leerling naar zijn eigen capaciteiten
en interesses kijkt en de verwachtingen die hij heeft ten aanzien van het
eigen presteren. Hierbij zijn de volgende psychologische concepten
belangrijk:
- Zelfwaardering
- Zelfbeeld
- Metacognitie
- Attribueren
Het zijn geen losstaande concepten. Zij houden met elkaar verband en
benvloeden elkaar. Hieronder volgt enige uitleg.
Zelfwaardering is de sociaal-emotionele waardering die iemand voor zichzelf Zelfwaardering
heeft. In de module Persoonlijke en Professionele Ontwikkeling is dit
uitvoerig belicht. De waardering is voornamelijk gevoelsmatig. Het gevoel van
zelfwaardering benvloedt de totale persoonlijkheid. Iemand met een lage
zelfwaardering, heeft meestal weinig zelfvertrouwen, is bang voor falen, en
komt daardoor moeilijk tot presteren. Iemand met een positieve
zelfwaardering, heeft meestal genoeg zelfvertrouwen om tot presteren te
komen en eventuele mislukkingen te incasseren. Het leveren van prestaties
(met de daarbij behorende positieve en negatieve ervaringen) is nodig voor
groei en ontwikkeling.
Het zelfbeeld is een meer een verstandelijke (cognitieve) inschatting van het
eigen vermogen om te handelen en te presteren. De inschatting kan Zelfbeeld
betrekking hebben op het cognitief functioneren, het sociaal functioneren en
het emotioneel functioneren.
Bij het zelfbeeld van het cognitief functioneren speelt metacognitie een
belangrijke rol.
Metacognitie heeft twee dimensies: kennis van het eigen cognitief Metacognitie
functioneren en cognitief zelfmanagement.
Iemand die kennis heeft van zijn eigen cognitief functioneren weet wat hij
weet en wat hij niet weet, welke vaardigheden hij beheerst en welke niet en
ook in welke situaties hij het effectiefst leert.
Zowel de leerling als de leerkracht moeten zich er bewust van worden dat ze
geen bias vertonen in de verklaring van hun gedrag en de leerresultaten.
In het onderwijs zal men meer aandacht moeten besteden aan het zelfbeeld Adviezen
van de leerling en de metacognitieve kwaliteiten moeten ontwikkelen. Dit voor
zou bijvoorbeeld kunnen door studiebegeleiding, waarbij de leerlingen leren onderwijs
foutenanalyses te maken en studievaardigheden meekrijgen.
1.6. Samenvatting
In deze studietekst is aan de orde gekomen wat leren is. Verder is ook
aangegeven dat de lerende leerling in het onderwijs centraal moet staan.
Leren is een neurologisch proces dat zich in de hersenen afspeelt. De
leerkracht moet er rekening mee houden dat er een voortdurende
wisselwerking is tussen oude en nieuwe kennis tijdens het leren. Een goede
beginsituatie-analyse is daarom zeer belangrijk. Motivatie speelt ook een niet
te onderschatten rol bij het leren en het behalen van positieve leerresultaten.
Motivatie heeft onder andere te maken met het beeld dat de leerling heeft
van zijn eigen cognitief functioneren. Om positieve leerresultaten te
bevorderen moet men in het onderwijs aandacht besteden aan de
ontwikkeling van de metacognitie van de leerlingen.
1
Er bestaan verschillende variaties van de schemas van het model. (Het schema in Lesgeven
en zelfstandig leren, pagina 28 is ietsje anders). Belangrijk is dat de kerncomponenten en de
samenhang tussen deze componenten zijn aangegeven.
2.3. Gespreksvormen
Bij gespreksvormen wordt van de leerling verwacht dat hij meepraat over de Gespreks
leerstof. Enkele gespreksvormen zijn: vormen
- onderwijsleergesprek
- kringgesprek
- forumdiscussie
- paneldebat
Vragen stellen wordt ook vaak genoemd als werkvorm. In feite is vragen
stellen geen werkvorm, maar een techniek die gebruikt wordt bij de
gespreksvormen.
Wanneer de leerkracht kiest voor een gespreksvorm, moet hij zich bewust
zijn van de volgende leerpsychologische gegevens.
- Als de leerling praat over de leerstof, is hij actief bezig met de
leerstof. De leerstof is aanwezig is zijn werkgeheugen. De activiteit is
intensiever dan alleen maar luisteren en kijken (zoals bij de Vraag-
doceervormen). Praten over de leerstof kan dus het leerrendement technieken
verhogen. De leerkracht moet er wel rekening mee houden dat het
gesprek een groepsproces is. Hij moet er zorg voor dragen dat zoveel
mogelijk leerlingen betrokken zijn bij het gesprek. Dit kan hij doen
met beurt- en vraagtechnieken. Verder is ook een goede klasse-
opstelling gewenst. (Zie Lesgeven en Zelfstandig Leren, pagina 264.)
- De leerstof in het werkgeheugen wordt alleen opgeslagen in het
langetermijngheugen als de leerling er voor zichzelf een zinvol geheel Zinvolle
van kan maken. De leerkracht kan hierbij helpen door het onderwerp gehelen
duidelijk af te bakenen, tussendoor en aan het einde van de
werkvorm samen te vatten en vragen ter verduidelijking te stellen.
- Bij gespreksvormen maakt de leerling gebruik van verbale (=taal)
vaardigheden. Het taalvermogen is aangeboren en zetelt in de Taalvermogen
hersenen. Het taalvermogen moet echter ontwikkeld worden 2 .
Afhankelijk van de aanleg, zal dat bij de een makkelijker gaan dan bij
de ander. De leerkracht moet er dus rekening mee houden dat de ene
2
Er zijn gevallen bekend waarbij kinderen bij dieren opgroeiden. Bij de ontdekking van deze gevallen
bleek dat de kinderen geen menselijke taal hadden ontwikkeld maar diergeluiden voortbrachten.
2.4. Opdrachtsvormen
Opdrachtsvormen kunnen kort en algemeen worden omschreven als Opdrachts-
werkvormen waarbij de leerling een taak uitvoert. Er is een grote variatie in vormen
opdrachtsvormen, van heel simpel tot zeer complex.
- De taak moet binnen een bekende context worden geplaatst. Bij het Context
uitvoeren van de opdracht is de desbetreffende leerstof actief in het
werkgeheugen. Net als bij de doceervormen en de gespreksvormen geldt
echter dat alleen leerstof waarvan de leerling een betekenisgeheel kan
2.4. Samenvatting
In deze studietekst hebben we werkvormen beschreven uitgaande van de
indeling doceervormen, gespreksvormen en opdrachtsvormen. Afhankelijk
van de leerdoelen kiest de leerkracht de werkvormen voor zijn les. Vanuit de
leerpsychologie zijn er bij elk type werkvorm enige aandachtspunten die de
leerkracht niet uit het oog moet verliezen als hij wil dat zijn leerlingen goede
leeresultaten behalen.
(5) Reflectie
(4) Schema:
Onderzoek doen Leren in 5
dimensies
(3)
Kennis verbreden en
verdiepen
(2)
Nieuwe kennis
verwerven en
integreren.
(1) Motivatie
Leren is het actief opnemen van kennis. Kennis wordt onderscheiden in twee
soorten. In onderstaande kolommen zien we voorbeelden hiervan.
Voorbeeld:
Het beheersen van een lijst Engelse woorden is declaratieve kennis.
Het daadwerkelijk spreken van de Engelse taal vraagt vooral
procedurele kennis.
schematiseren uitproberen
Declaratief Procedureel
Fase 1* Betekenis De leerkracht** Stappenplan De leerkracht** zet
opbouwen geeft uitleg en de achterhalen het stappenplan uiteen
leerling probeert en de leerling doet dit
te begrijpen. na.
Fase 2 Schematiseren De leerkracht Uitproberen De leerling probeert
schematiseert en het stappenplan zelf
de leerling doet uit en de leerkracht
mee met het geeft feedback.
schematiseren
Fase 3 Onthouden De leerling slaat Automatiseren De leerling herhaalt
het schema op in het stappenplan totdat
zijn geheugen. De het automatisch
leerkracht kan dit verloopt.
bevorderen door De leerkracht kan dit
opdrachten om bevorderen door
de leerstof te opdrachten te geven
leren. waarbij de leerling dit
stappenplan steeds
weer moet doen.
De breedte van de balken in het model wijst erop dat bij het verwerven van
declaratieve kennis de meeste tijd en energie gaat zitten in het opbouwen
van betekenis. Bij procedurele kennis gaat de meeste tijd en moeite zitten in
het automatiseren en inslijpen van de kennis.
Er moet opgemerkt worden dat er eigenlijk een nulfase aan het model Nulfase
toegevoegd zou moeten worden, de fase waarin de leerling zich orinteert op
het nut, waarom, de bruikbaarheid en de toepasbaarheid van de kennis.
Leerlingen werken met een BBB-blad. Dit is een blad met drie kolommen.
Boven elke kolom staat een B-vraag. De eerste twee vragen zijn goed om de
voorkennis te activeren. De informatie uit de eerste kolom kan de leerkracht
gebruiken om de voorkennis te peilen. De informatie uit de tweede kolom
kan de leerkracht gebruiken om de interesses van de leerlingen te peilen en
na te gaan of de interesse van de leerlingen aansluit bij de doelen van de les.
Indien niet, zal de leerkracht extra effort in de motivatie moeten stoppen.
Een feit is altijd een beschrijving. Het feit kan een persoon, plaats of ding of Feiten
een specifiek moment in de tijd zijn. Het feit wordt altijd beschreven in
relatie tot andere feiten.
Voorbeeld:
FEIT: Paramaribo is de hoofdstad van Suriname.
Andere feiten die bekend zijn over Paramaribo.
a. Paramaribo ligt aan de Surinamerivier.
b. Paramaribo heeft een oppervlakte van 182 km2
c. Paramaribo is de grootste stad in Suriname met ongeveer
250.000 inwoners.
d. Paramaribo heeft een historische binnenstad.
e. Paramaribo heeft weinig hoogbouw.
f. In Paramaribo zijn de meeste bedrijven van Suriname
gevestigd.
Het schema van een feit heeft een centraal middelpunt met daaromheen
trefwoorden die de gerelateerde feiten betreffen. Hier wordt het
Surinamerivier (a), Opp. 182 km2 (b), 250.000 inwoners (c), historische
binnenstad (d), weinig hoogbouw (e), meeste bedrijven (f).
f
FEIT b
c
e
d
Chronologie
A B C D E F
Choronologien komen veel voor bij het vak Geschiedenis, maar ook in de
Psychologie zijn er chronologien. Denk bijvoorbeeld aan opeenvolgende
levensstadia. Bijvoorbeeld: A=zuigeling, B=peuter, C=kleuter, D=schoolkind,
E=adolescent, F=volwassenheid.
A B GEVOLG
A2
Voorbeeld:
GEVOLG: Epidemie van het ebolavirus.
A1: besmetting mens door aap. A2: geen goede verzorging in dorp. A:
dorpelingen raken besmet. B1: dorp ligt in nabijheid A. B raakt
besmet. Gevolg: Besmettingen breiden zich uit en epidemie ontstaat.
R
S Gebeurtenissen
X GEBEURTENIS P
Y Z W
Voorbeeld:
De onafhankelijkheid van Suriname. De onafhankelijkheid werd
voorafgegaan door wereldgebeurtenissen (X) die invloed hadden op
de koloniale relatie tussen Nederland en Suriname. Na de
onafhankelijkheid volgde een militaire coup (P). Y, Z, W zijn
gebeurtenissen feiten met betrekking tot de gebeurtenis, zoals
bijvoorbeeld het krijgen van een nieuwe vlag, het feestelijke
gebeuren, de opbouw van een eigen leger. R geeft een chronologie
aan die te maken heeft met de onafhankelijkheid, bijvoorbeeld de
verschillende achtereenvolgende conferenties en ontmoetingen
tussen ministers. Bij S horen verschillende andere gebeurtenissen die
bijdragen aan de onafhankelijkheid, zoals nationalistische bewegingen
in Suriname.
Specifieke situatie A
Specifieke situatie B
Specifieke situatie C
Begrippen zijn de meest abstracte vorm van kennis. Het zijn woorden die
categorien van personen, dingen, plaatsen en gebeurtenissen onder een
Begrip
bepaalde noemer samenvatten. Begrippen worden omschreven door hun
kenmerken en kunnen worden verduidelijkt met voorbeelden. Het schema
ziet er als volgt uit:
grond
leemgrond
oort
lateriet
tropen
uitgeloogd Ijzer
laagland
bauxiet
regenwoud
verweerd/oud
mijnbouw
onvruchtbaar
Wegen hard
leemhutten
Alcoa
Billiton
Chalco (China)
Alumina (Australi)
Voorbeeld:
Het begrip lateriet.
Je kan dit begrip plaatsen in een classificatie, waarbij het valt onder
grond en wel onder leemgrond. Kenmerken zijn dat het uitgeloogd
is, voorkomt in tropische laagland regewoud en ijzer en bauxiet bevat.
Kenmerkend voor de uitgeloogde grond is dat het oud is, weinig
vruchtbaar en hard. Dit maakt het dan weer geschikt voor wegen en
leemhutten. Ijzer- en aluinaarde maakt het ook geschikt voor
mijnbouw. We zien dat dit gebeurt door bedrijven als Alcoa, Billiton,
Chalco en Alumina. Het hele schema vormt het begrippennet. Dit net
kan steeds verder worden uitgebreid.
Voorbeeld:
Als we kijken naar de vaardigheid rijpe banaan bakken, dan houdt Stappenplan
deze vaardigheid een reeks van handelingen in, die in een bepaalde
volgorde gepleegd moeten worden. Dat is het stappenplan van rijpe
banaan bakken.
Banaan schillen banaan wassen banaan in plakken snijden een
platte pan met een laagje olie op vuur zetten wachten tot de olie
heet is met een vork de plakken oppakken en in de olie laten glijden
aan een zijde bruin laten worden met een vork omkeren en de
andere zijde bruin laten worden. Met een vork de plakken n voor
n uit de hete olie halen, laten uitdruipen en op een schaaltje
leggen.
Voorkennis en
In de theorie van Leren in Vijf Dimensies zijn geen specifieke strategien startvaardigheden
gegeven om de benodigde voorkennis en benodigde startvaardigheden voor bij procedurele
procedurele kennis te activeren en te onderzoeken. kennisverwerving.
Toch zal de leerkracht hierover moeten nadenken. Vooral omdat
vaardigheden vaak op elkaar voortbouwen.
Voorbeeld:
In het voorbeeld van rijpe banaan bakken, zal de leerling
bijvoorbeeld het verschil moeten kennen tussen een rijpe banaan en
een groene banaan. De leerling moet weten dat het hier gaat om een
banaan en niet om een bacove.
Verder moeten de leerling de vaardigheden: fornuis aanmaken en
met mes en vork omgaan al geautomatiseerd hebben.
Vakvaardigheden zijn vaardigheden die eigen zijn aan een bepaald vak: het
tekenen van een cel bij biologie, een klimaatgrafiek maken bij aardrijkskunde
of het schrijven van een gedicht bij een taalvak.
Algemene leervaardigheden zijn de leervaardigheden die voor alle vakken
van belang zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het orinteren, plannen,
uitvoeren en evalueren van een leertaak, onderzoek doen, een werkstuk
schrijven, een posterpresentatie maken, etc... Het zijn juist deze
leervaardigheden die leerlingen nodig hebben voor zelfstandig leren, dus om
Hierbij gaat het erom dat leerlingen kennis gebruiken om bepaalde vragen te
beantwoorden of bepaalde problemen op te lossen. De leerkracht zoekt
bepaalde kwesties, vraagstukken, of problemen die leerlingen kunnen
onderzoeken en die ook echt aan de orde zijn in het vak of beroep.
Hieronder volgt een aantal vragen die leerkrachten/leerlingen zich kunnen
stellen als ze aan de gang willen met dimensie 4 van het leren. De vragen zijn
Onderzoeksvragen
ingedeeld volgens de verschillende onderzoeksopzetten:
Is er een kwestie waarover een beslissing genomen kan worden? Wat
is hier het beste? Wat heeft het meeste/minste zin (beslissen)
Is er een situatie in ons vak/beroep waarin zich bepaalde beperkingen
voordoen? (probleemoplossen)
Is er een situatie/ding die/dat we kunnen verbeteren? Kunnen we iets
maken? (ontwerpen/uitvinden)
Is er een onverklaard verschijnsel (fysiek of psychologisch) waarover
leerlingen hypothesen kunnen ontwikkelen die zij kunnen toetsen?
(experimenteel onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over de bepalende kenmerken van een
begrip? (definitie-onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over een historische gebeurtenis?
(historisch onderzoek)
Is er een onopgeloste kwestie over een hypothetische gebeurtenis
(scenario-onderzoek)
Zijn er vragen over de manier waarop bepaalde delen van een groter
systeem samenhangen en elkaar benvloeden? (systeemanalyse)
Behalve de inhoudelijke kennis die nodig is bij het doen van onderzoek, zal de
Onderzoeks-
leerling ook procedurele onderzoeksvaardigheden moeten hebben. vaardigheden
Elke onderzoeksopzet heeft een eigen procedure. De leerkracht moet
expliciet aandacht schenken aan de onderzoeksprocedure wanneer hij
opdracht geeft om onderzoek te doen. Leerlingen moeten leren te
onderzoeken.
In het algemeen moeten de leerlingen de verschillende opzetten begrijpen en
daarbij passende onderzoeksvragen kunnen formuleren. Daarnaast heeft elke
onderzoeksopzet een eigen stappenplan.
Omdat het bij het onderzoeken gaat om een vaardigheid, geldt ook hier weer
Drie fasen-
het driefasenmodel: eerst het stappenplan achterhalen, dan stap voor stap model
de vaardigheid uitproberen en vervolgens door heel veel oefenen
automatiseren.
Gaat het om een project op lange termijn, dan kunnen leerlingen hun kennis
en vaardigheden demonstreren in een product dat zij ook zelf presenteren.
Dit vraagt van leerlingen dat zij kennis en vaardigheden uit de verschillende
3.5. Samenvatting
In deze studietekst zijn we ingegaan op het activeren en begeleiden van
leerprocessen volgens de theorie van Leren in Vijf Dimensies. De nadruk is
hierbij komen te liggen op dimensie 2: het verwerven en integreren van
nieuwe kennis. Er is een belangrijk onderscheid gemaakt tussen declaratieve
en procedurele kennis. In het driefasenmodel is duidelijk aangegeven dat het
verwerven van declaratieve kennis op een andere manier gebeurt dan bij
procedurele kennis. Bij declaratieve kennis gaat het om begrijpen,
schematiseren en onthouden. Bij procedurele kennis is de eerste stap het
duidelijk krijgen van het stappenplan. Daarna volgen de fasen van
uitproberen en automatiseren.
Bij declaratieve kennis zijn er drie strategien beschreven manieren waarbij
in fase 1, het begrijpen, de voorkennis geactiveerd kan worden. Verder is
aangegeven dat er verschillende typen van declaratieve kennis bestaan. Van
elk type is aangegeven hoe in fase 2 (schematiseren), geschematiseerd kan
worden.
In deze studietekst is ook summier aandacht besteed aan de derde en vierde
dimensie van het model. De eerste dimensie, motivatie, en de vijfde
dimensie, reflectie, zijn al eerder aan de orde geweest in deze en voorgaande
modules.
S (voedsel) R (kwijlen)
S (geluid) R (kwijlen)
Verder zijn er op basis van het Behavorisme sterk geleide instructiesystemen Geprogram-
ontwikkeld die bekend staan als geprogrammeerde instructie (GI). Met de meerde
instructie
steeds geavanceerder en bereikbaarder wordende ICT (Informatie en
Communicatie Technologie) is GI weer in opmars. GI is zeer goed te
combineren met zelfstandig leren.
Bij GI krijgt de leerling steeds een korte instructie met een opgave. Direct
nadat de leerling de opgave heeft opgelost, krijgt de leerling feedback over
de juistheid van het gegeven antwoord. Afhankelijk van de feedback, gaat de
leerling door naar een volgende instructie. Is de opgave fout gemaakt, dan
krijgt de leerling extra uitleg en herhalingskansen. Is de opgave goed
gemaakt, dan gaat de leerling naar een hoger niveau. De instructie is zo
opgezet dat zo weinig mogelijk fouten worden gemaakt en dat leerlingen
actief bezig kunnen blijven. GI is goed toepasbaar in de exacte vakken.3 In
landen waar leerlingen in het onderwijs makkelijk over ICT-faciliteiten
kunnen beschikken, worden voor vakken als wis-, schei- en natuurkunde op
GI gebaseerde methodes gebruikt.
4.3. Samenvatting
In deze studietekst is het behaviorisme besproken. Behavoristen zien leren
als ketens van reacties. Dit noemen ze stimulus-respons ketens. Bij geleerde
reacties is er sprake van conditionering. Bij klassieke conditionering wordt
geleerd op basis van een bestaande stimulus-respons keten. Bij operante
conditionering wordt geleerd op basis van een spontane stimulus-respons
keten die steeds bekrachtigd wordt. De ideen van het behaviorisme zijn nog
steeds toepasbaar in het onderwijs.
3
Voorbeelden van GI zijn te vinden op www.khanacademy.com
5.1. Inleiding
In de vorige studietekst is de leertheorie van het behaviorisme beschreven.
In deze studietekst gaan we in op psychologische leertheorien die bekend
Wetenschappelijk
staan als het cognitivisme en constructivisme. Cognitivistische wetenschap-
onderzoek
pers doen onderzoek naar het verwerven van kennis. Zij gaan ervan uit dat
het brein hierbij een centrale functie vervult. Het constructivisme voegt
hieraan toe dat leren een individueel proces is. Elke leerder maakt zijn eigen
kennisstructuren, die steeds worden veranderd en uitgebreid.
4
Zie ook Lesgeven en zelfstandig leren, pagina 130 en 173-176, paragraaf 6.3.3.
Als de leerling zicht heeft of zijn cognitief functioneren volgt het cognitief
Cognitief
zelfmanagement. Cognitief zelfmanagement gaat over het plannen en zelf-
bewaken van eigen leerprocessen. De leerling moet een plan maken om zijn management
hiaten in te lopen. Daarbij zijn ook vaardigheden en attitudes belangrijk om
het plan gedisciplineerd uit te voeren en het regelmatig te evalueren.
Voorbeelden:
Een kind is bekend met televisie. Het ziet buiten een billboardscreen
met bewegende beelden. Het zegt: Kijk een buitentelevisie.
Een oud uitziende man wordt opa genoemd.
Een dolfijn is een springvis.
Piaget heeft zich vooral bezig gehouden met de cognitieve ontwikkeling van
kinderen. Zijn theorie over de cognitieve ontwikkelingsstadia bij kinderen is Ontwikkelings-
wereldberoemd geworden. Hij onderscheidde vier verschillende fasen. stadia Piaget
1. Het sensomotorische stadium.
2. Het pre-operationele stadium.
3. Het concreet operationele stadium.
4. Het formeel operationele stadium.
5
Zie www.youtube.com/watch?v=rKnXeGWb1wo voor een conservatietest met vloeistof.
De Amerikaanse leerpsycholoog Jerome Bruner ging ervan uit dat leren een
actief proces is, waarbij de leerling nieuwe ideen en concepten ontwikkelt,
gebaseerd op reeds bestaande kennisstructuren.
Bruner onderscheidde verschillende stadia bij het leren, die enige
overeenkomst vertonen met de stadia van Piaget. Het verschil is dat Bruner Spiraal-
ervoor pleitte dat de stadia steeds terug moeten komen bij nieuwe leren
leerstofonderdelen. Hij spreekt van een spiraalvormig curriculum. De leerstof
wordt gerepresenteerd op drie niveaus:
de enactieve of sensomotorische representatie;
het doen, het motorisch handelen, staat hierin centraal.
iconische representative;
hier gaat het om gepictoriseerde voorstellingen waardoor de lerende zich
een beeld vormt van de leerstof. De gepictoriseerde voorstellingen
kunnen fotos zijn, maar ook schematische voorstellingen;
symbolische representatie;
de symbolische representatie stelt de lerende in staat om zaken abstract
voor te stellen en zich los te maken van de concrete werkelijkheid.
Voorbeeld:
Het begrip temperatuur
Sensomotorische representatie: De leerling objecten met
verschillende temperaturen laten voelen: ijs, lauw water, warmte in
de nabijheid van een verhit object. Leerlingen mogen met een
thermometer temperaturen meten.
Iconische representatie: De leerlingen proberen temperaturen in een
lijnschema weer te geven. Daarbij plaatsen ze verschillende symbolen
bij lage en hoge temparaturen.
Symbolische representatie: De leerlingen krijgen informatie over
temperatuurnotatie in Celsius en Fahrenheit en moeten in woorden
omschrijven wat wordt bedoeld met 30 C en 90 F.
Bruner ontwierp een theorie voor het onderwijzen met de volgende Uitgangspunten
uitgangspunten: onderwijs-
- De leerkracht moet aansluiten bij de spontane nieuwsgierigheid van de theorie
leerling en deze versterken door het kind te laten experimenteren.
- De leerkracht moet letten op de structuur van de leerstof. Om welk soort
kennis gaat het (zie ook Bloom, 5.3.5)? Is het onderwerp nieuw of gaat
het om verbreding of verdieping van de leerstof? Gaat het om een
procedure of om declaratieve kennis?
- Er moet gelet worden op de wijze van leerstofrepresentatie. Is deze
sensomotorisch of iconisch of symbolisch?
- Bij de volgorde en de hoeveelheid van de leerstof die per keer wordt
aangeboden moet rekening gehouden met de cognitieve mogelijkheden
van de leerling.
6
Zie studietekst 3
In tegenstelling tot Bruner zag Ausubel niet zoveel nut in zelfontdekkend Receptief en
leren. Hij gaf de voorkeur aan receptief (ontvangend) en deductief (van deductief
algemeen naar specifiek) leren. Receptief en deductief leren is volgens leren
Ausubel efficinter en effectiever.
Leerkrachten hebben de taak de leerlingen begrippen, regels, principes en
vaardigheden uit de verschillende kennisdomeinen bij te brengen. Deze
kennisdomeinen zijn op een bepaalde manier geordend.
Aan de andere kant bezit elke leerling een eigen cognitieve basis die op een
bepaalde manier in zijn brein is geordend. Dit verschilt van leerling tot
leerling.
Om de leerling tot betekenisvol leren te brengen moet de leerkracht
strategien toepassen waardoor de leerling de nieuwe informatie uit het
leerstofdomein integreert in zijn eigen kennisstructuren. Hiermee bouwt de
leerling dus verder aan zijn eigen cognitieve structuren.
Deze aanpak zal volgens Ausubel ervoor zorgen dat er stabiele cognitieve
structuren ontstaan. Hierdoor zal kennis beter bewaard blijven en zal transfer
vlotter optreden. Door het creren van een betekenisvolle context voor het
leren stijgt ook de motivatie van de leerling.
Bij het plannen van het onderwijs moet rekening gehouden worden met het
soort leerproces waar de leerling mee bezig moet zijn. Bij het plannen van het
7
Een goede informatievideo over de instructietheorie van Gagn is te zien op
https://www.youtube.com/watch?v=EOIGhyiCwpU
8
L. Anderson en D. Kratwohl publiceerden in 2001 een aangepaste versie waarbij de terminologie iets
werd gewijzigd.
Denkniveaus
Het eerste niveau is onthouden. Op dit niveau wordt van de leerling gevraagd
Onthouden
om zich informatie te herinneren, gegevens te reproduceren. Onthouden
betekent dat de leerling in zijn geheugen parate kennis moet opslaan, die hij
als dat nodig is, vlot moet kunnen reproduceren. Als de leerkracht wil toetsen
of de leerling iets heeft onthouden, kan hij een van de volgende acties van de
leerling vragen:
- Opnoemen;
- Beschrijven;
- Herkennen door bijvoorbeeld aan te wijzen/ te onderstrepen;
- Op te zoeken.
Vanwege de enorme uitbreiding van en toegang tot kennis (denk aan het
internet) wordt opzoeken steeds belangrijker. De leerling hoeft niet alle
parate kennis in zijn hoofd te hebben, maar moet wel weten hoe hij die snel
kan vinden.
Het derde niveau is toepassen. Er wordt vanuit gegaan dat de leerling de Toepassen
nodige kennis paraat heeft en begrijpt. Op het niveau van toepassen moet
de leerling zijn kennis en inzicht kunnen gebruiken in een nieuwe situatie. De
nieuwe situatie moet wel vergelijkbaar zijn met de situaties waarin de
leerling eerder in leersituaties heeft gewerkt heeft met de kennis. Als de
leerkracht wil toetsen of de leerling iets kan toepassen, kan hij n van de
volgende acties van de leerling vragen:
- Los deze opgave op. Maak deze berekening.
- Bewijs of toon aan dat ....
- Doe een test of experiment.
Het zesde niveau is creren. Er wordt van uitgegaan dat de leerling de nodige Creren
kennis paraat heeft, begrijpt, kan toepassen, analyseren en evalueren. Op het
niveau van creren moet de leerling iets nieuws kunnen maken of iets
nieuws toevoegen aan bestaande kennis. Hij kan nieuwe ideen, producten
of zienswijzen tot stand brengen. Als de leerkracht wil toetsen of de leerling
iets kan creren, kan hij n van de volgende acties van de leerling vragen:
5.4. Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de cognitivistische en constructivistische leertheorien
aan bod gekomen. Het cognitivisme bestudeert leerprocessen die zich in het
brein voltrekken. Het constructivisme gaat ervan uit dat leren een proces is
waarbij steeds wordt aangesloten bij bestaande kennisstructuren in het brein
en deze kennisstructuren verder worden uitgebreid.
Cognitivisten/Constructivisten geven aan dat er verschillende soorten en/of
niveaus van leren zijn en dat daarbij rekening gehouden moet worden bij het
onderwijzen. Belangrijk zijn de ideen over cognitief zelfmanagement die
handvaten bieden aan de leerling om inzicht te krijgen in het eigen leerproces
en dit te reguleren. Beroemde wetenschappers in deze stromingen zijn Jean
Piaget, Jerome Bruner, David Ausubel, Robert Gagn en Benjamin Bloom.
Hun onderzoek heeft veel inzichten opgeleverd, die nog steeds goed
bruikbaar zijn in de dagelijkse onderwijspraktijk.
6.1. Inleiding
In studietekst 4 is de leertheorie van het behaviorisme beschreven. In
studietekst 5 waren het cognitivisme en constructivisme aan de orde. In deze
studietekst gaan we in op de leertheorie van de handelingspsychologie en het
sociaal-constructivisme.
6.2. De handelingspsychologie
Handelingspychologen gaan ervan uit dat cognitieve ontwikkeling voor een
groot deel tot stand komt via interactie met de omgeving. De kenniscultuur Interactie met
waar mensen in opgroeien is erg belangrijk. Iemand die niet tussen mensen omgeving
opgroeit (er zijn voorbeelden van kinderen die bij apen zijn opgegroeid),
ontwikkelt zich anders dan een kind dat tussen mensen opgroeit. Maar ook
als je tussen mensen opgroeit, zal er verschil zijn in de cognitieve structuren
omdat de omgeving voor een belangrijk deel bepaalt wat een kind leert en
hoe het leert. Het is van oorsprong een Russische leertheorie. Belangrijke
vertegenwoordigers zijn Lev Vygotski en Pjotr Galperin.
Als de leerling taken krijgt, die in moeilijkheidsgraad net boven de taken van
het actuele niveau liggen, is er, met de juiste begeleiding, een grote kans op
succes. Dit is bevredigend voor de leerling en zal de leermotivatie vergroten.
Voorbeeld:
De leerling moet onderscheid kunnen maken tussen voedingsmid-
delen die zetmeel bevatten en voedingsmiddelen die geen zetmeel
bevatten.
Stap 1 Orintatie: De leerling beantwoordt vragen over het lesdoel,
over waarom het belangrijk is dat we weten welke voedingsmiddelen
zetmeel bevatten en over de manier hoe we te weten kunnen komen
of voedingsmiddelen zetmeel bevatten.
Stap 2 Materile handeling: De leerling mag met een
zetmeelindicator (joodoplossing) bij verschillende voedingsmiddelen
testen of er wel of geen zetmeel aanwezig is. De leerling druppelt met
een pipetje joodoplossing op het voedinsgmiddel en kijkt of het
voedingsmiddel op de bedruppelde plek (blauw)zwart kleurt. Indien
dit het geval is, bevat het voedingsmiddel zetmeel.
Orintatie Tijdens deze stap vraagt de leerling zich af wat het nut is van
op de leren. Hij leert in deze fase antwoord te geven op de volgende
vragen: Wat moet ik doen? Waarom moet ik dat doen? Hoe
handeling moet ik dat doen? Waarom moet ik het op deze manier doen?
Het idee dat mensen zelf betekenis verlenen aan hun omgeving was in feite
al door de vroege cognitivisten (de gestaltpsychologen) geformuleerd, met
hun stelling dat het geheel meer is dan de delen. Ook de cognitivist/
constructivist Piaget had dit bevestigd met zijn ideen van assimilatie en
adaptatie.
Het nieuwe element dat de sociaal-constructivisten hieraan toevoegen is dat
de sociale context veel invloed heeft op hoe er geleerd wordt en welke Overeenkomst
betekenis aan het geheel wordt gegeven. Hier zien we een overeenkomst handelings-
met de ideen van de handelingspsychologen. psychologie
Voorbeeld:
Het onderwerp in de leersituatie is de kip.
Sociale context:
1. Slagersschool - nadruk op anatomie van de kip en slachttechnieken.
Kip wordt gezien als slachtdier. Geen emotionele relatie.
2. Kinderboerderij nadruk op kip als huisdier en gezelschap. Verzorging
en omgang met kip is belangrijk. Wel emotionele relatie.
3. Horecaschool nadruk komt op kip als voedsel. Bereiding van kip is
belangrijk. Geen emotionele relatie.
4. Biologiestudenten nadruk op kip als onderdeel van de ecologische
keten. De voor- en nadelen van de kip voor het leven op aarde.
Verstandelijke relatie.
6.4. Samenvatting
In deze studietekst zijn de leertheorien van de handelingspychologie en van
het sociaal-constructivisme behandeld. De Russische handelingspychologen
Vygotsky en Galperin wezen op het belang van de sociaal-maatschappelijke
omgeving en de rol die taal daarbij speelt. Vygotsky ontwikkelde het idee van
de zone van naaste ontwikkeling. Galperin werkte dit verder uit tot een
trapsgewijze leerstrategie.
De sociaal-constructivisten bouwden de cognivitistische en constructivistische
theorien uit met een sociaal element. Zij gaan ervan uit dat de sociale
context van groot belang is bij het leren. In de praktijk zijn de principes van
het (sociaal) constructivisme vooral terug te vinden in vormen van 'actief
leren' en 'samenwerkend leren'.
Internetbronnen
https://kijkopleerlingenleren.wikispaces.com (over Gagne)
Jana Rambusch, Situated Learning and Galperins notion of Object-oriented Activity.
(http://csjarchive.cogsci.rpi.edu/proceedings/2006/docs/p1998.pdf)
http://www.ecent.nl/artikel/1596/view.do (over sociaal-constructivisme)
http://talentstimuleren.nl/thema/stimulerend-signaleren/rijke-
leeractiviteiten/bloom
http://www.ikleerinbeelden.nl/op-school/beelddenken-leren/leerstijlen/creatie-
volgens-bloom/.
http://www.learningandteaching.info/learning/bloomtax.htm
Omslag
Ontwerp, fotografie en vormgeving: Ismene Krishnadath
Foto: Aleandro Biswane uit Bernhardsdorp