Professional Documents
Culture Documents
Batavische Oudheden Ofte Verhandeling Va2
Batavische Oudheden Ofte Verhandeling Va2
Batavische Oudheden Ofte Verhandeling Va2
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commercile partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commercile doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commercile doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het watermerk van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http://books.google.com
- - - - - - - - - - -- ----------
-- -- -- --
- - - - -- ---- --
- --
- -------------------- --
Z
d
:
k
l
01 3251 9273
-
-
- <--***
j BATAVISCHE
o U DH E D EN ,
O F T E -
4 VE R H A N DE L IN G
V A N
P. CLUVERIUS,
Over de drie Uitlopen , en Monden
7 u. E E D e D E EL. Es'
##
IN s GRAVENHA
By EN GEL BREGT BO
Boekverkoper, in de HaltN:
de Waarheid, 1709.
---- - - -
----
---- ---- -
|
|
|
|
----|
*|
|
--------
} --
-
-
|-- -
A
- ----
-
__ A_ JA,157
*
A~
eezezorF
- /
// _
- -
/ ->zT o* * - - _
*_22/ze e -
k
w 3
PHILIPPUS CLU VERIUS
VAN DE D R IE
U IT L OP EN,
E N M O N D EN
V A N
D EN ' R H Y N,
En van de Volken, die eertyds
daar aan gewoont hebben.
XV. HO O FD STUK.
P. Cluverius van de
Ptolomeus gechreven, of door 't on
regt destyds, of wel door enig oner
varen uitchryver aldus vervalcht, is
inderdaad niet', als 't behoord By
Antoninus in de Reis-bechryvinge der
Provincien , en by den Schryver van
de Reis-kaart vind men beter Lugdu
num. Het is jegenwoordig een zeer
vermaarde Stad , leggende op de ri
vier den Rhyn, en een zeer aangena
me zitplaats der wetenchappen, ge
noemd Leyen. De gemeine Latiniten
meinen , dat men dee Stad naar die -
taal Legia moet noemen, als hebbende
haar naam van een legioen, of legioe
nen, die aldaar haar legerplaats ouden
gehad hebben. Dog die naukeuriger
zyn, een nieuw woord op zyn Latynch
gevormt hebbende, chryven Leida ,
dewyl die gene, dewelke netter pre
ken, deelve in de land-taal ook Lei
den noemen, 't welk de egte, en wa
re naam des Stads is. En Leien is van
Leiden afgevloeit. Want het is by de
inwoonderen deer Landen zeer ge
bruikelyk de letter d in 't midden der
woorden te laten melten. Alo is het
Zeeuwch eiland, 't welk eertyds Schal
den genoemd wierd ( van de rivier de
Schel
e-LEIET
r -
6 P. Cluverius van de
zeer oude plaats is , alwaar Druiu
Germanicus de twede legerplaats ge-
teld heeft , by de welke dat kateel
ook door Brinio, als uit Tacitus aange
gemerkt heb , ingenomen is, moet
men niet twyffelen ; nademaal ze als
een voorname tad der Batavieren van
Ptolomeus gemeld werd. Tot welke
/ waardigheid zy aantonds van den be-
ginne af niet heeft kunnen teigeren,
o men meinde, dat ze ontrent de ty
den van Ptolomeus eert getigt was.
Het is waarchynelyk, dat ze door de
Romeinen eert tot een Kateel aan
dees zyde des Rhyns opgebouwt is,
by 't welke de legerplaats der Solda
ten geweet heeft. Wanneer het den
naam van Lugdunum bekomen heeft ,
is niet ligt aan te tonen. De oorpronk
des naams chynt egter dudanig te
zyn. By na midden in de Stad is een
eiland, 't welk den Rhyn in tw kil
len verdeeld maakt, welker linker de
oude Khyn , en de regter de nieuwe ge
noemd werd. Midden in het eiland,
dat is by den ouden Kil, die eertyds
afcheidinge van Galli was, is een Heu
vel, matig hoog, door menchen han
den, als baarblykelyk kan gezien wer
den,
\
Uitlopen van den Rhyn. ?
den, opgeworpen, om daar op een
terkte te kunne bouwen. Van de
en heuvel gie ik, dat de tad den
naam gekregen heeft. Want het woord
Dun betekent in de oude taal der Gau
len een Heuvel, of Berg ; naar tuig van
Clitiphon, een oud Schryver by Fiatr
chus, die een boek van de Rivieren ge
chreven heeft. Waar van daan Lug
dunum ( Lions ) by den Samen-vloed
van de Rhone en Saone yn naam ook
gekreegen heeft, om dat het op een heu
vel , gelyk Seneca in yn 91. brief,
of onder een heuvel, gelyk Strabo in 't
4 boek zegt, geboud was. Dio Ca
ius getuigt in het 46. boek, dat dee
Stad eert genoemt is geweet Asyuperor.
Waar uit ik vermoede, dat Lugdunum
Batavorum van den beginne af ook Lu
gudunum genoemd geweet is. Hier
van daan is het woord Asgebare" by Pto
lomaeus verbaterd. Of nu den Heu
vel tot Leiden door de Soldaten van
Druus onder den Kaier Augutus, of
naderhand onder enig ander Kaier,
op geworpen is, oude ik niet ligt
eggen kunnen. Dit is eker , dat de
tenen, met welke de terkte op den
Heuvel gebouwd is, door haar gedaan
A - tC
8 P. Cluverius van de
te deelve oudheid verbeelden, als de
terkte op het trand des Oceans by
den mond van den Rhyn. Die geen,
dewelke taande houden wil, dat die
terkte door Engitus, Koning der Fri
en, ontrent het jaar 45c. gebouwd is
en ulx uit chriften bewyen, al de
andere aken , dewelke in die chrif
ten fabeleulyk verhaald werden, niet
mogen verwerpen. Het werk chynt
inderdaad van een Romeinche opbou
winge , by Antoninus in de Reis-be
chryvinge der Provintien, werdende
dee woorden geleen: A Lugduno ca
put Germaniarum Argentorato, M. P.
CCCXXV. ('t welk onvertaanbaar
is, dog al hier na klaar werden) wel
ke woorden tot nog toe in deer we
gen vertaan yn, alsof Antoninus Lug
dunum Batavorum het Hoofd van Ger
manin genoemt had. Dog door wat
bewyreden, kan ik niet wel uitvinden.
Want Lugdunum ( Lions ) by den a
menvloed van de Rhone en Saorfe werd
wel te regt van den Schryver van de
land-kaart het Hoofd der Gallin ge
noemd , om dat het genoeg bekent is,
dat het een voorname tad van Galli
geweet is. Om welke reden de Pro
-
vintie
- Uitlopen van den Rhyn. 9
vintie elfs Ludunenis (die van Lions),
al van de tyden van Kaier Augutus,
af genoemd geweet is. Maar in de
Germanin ( te weten aan dees zyde A
14 P. Cluverius van de
-
Over dee woorden chryft Scaliger
aldus : Auonius ten tyde van den Kaier -
Valentinianus, den vader, Stedehouder der
Gallin, van Straatsburg naar Trier reien
de , had eert Straatsburg in 't lang en
breed doorgezien , en ig verwondert over
de nieuwe muiren , waar mede dat vlek
onlangs omringt was ; nademaal hy gedag
tig was, dat die plaats weinige jaren te
voren van de vyanden verwoet, en de
elve aldaar een bloedige nederlaag gehad
hadden. Want in het veld van Strats
burg waren aoor aen zeer dapperen Kaier
Claudius 7ulianus onder Contantius ontel
bre troepen der vyanden verlagen. Der
halven daar van daantrekkende, als gezegt,
reide hy naar Trier. En die van Straat.
burg reit naar Trier, moet nooifakelyk
over den Naue varen. En kort daar na :
Dog Auzonius heeft de rivierte Bingen niet
overgevaren, want dat is te verre , maar
niet wyd van het boch Onderwald , om
dat van daar de naate, en korte weg naar
Neumagen is, waar van hy naderhand ge
wag maakt. Scaliger heeft geoordeelt,
dat Auonius naar Trier gereit is, om
dit vers :
En Stad, de zitplaats eens des Ryks in 't
land der Belgen.
'T
Uitlopen van den Rhyn. 15
'T welk Trier betekent. Dog 't
geen hy eert zegt, dat het nootake
Iyk is, dat die van Straatsburg naar
Trier reit, den Naue (of Nake ) over'
moet varen by het Stedeken Bingen,
daar in is hy zeer verre van de kort
te, en naate weg af. Want de naa
te, en bete weg is van Staatsburg
door Zweibrukhen, Limpag , Otweiler,
en Grimberg. Daarna volgt eert Trier,
in welke reis de rivier de Naue niet
eens aangeraakt werd. Maar of Au
zonius te Trier gekomen is, # het
uit dit vers oneker is, alzo blykt het
genoeg, dat hy niet van Straatsburg,
maar van Bingen afgereit is. Want
hoedanige overtappinge oude het
zyn van Straasburg af tot de Naue
toe onder enig gewag van plaaten ?
Daar hy egter in een veel korter pa-
tje tuchen de Naue , en Neumagen
van bochen, van den Daun, en het
daar rondom droge land, van de Ta
bernen met den bron , en de landen
aan de Sarmatirs toegetaan, gewaagt.
Maar dat Auonius, van Bingen afge
reit is, zal ik kort hier na aantonen.
Nu taat my te bewyen, dat Straats
burg ten tyde van Auonius geen wyk,
, maar
H-H- --
l
16 P. Cluverius van den
maar een zeer vermaarde Stad geweet
- is. Hier toe dient eer veel de getui
genie van Ptolomeus, Zoimus en Mar
cellinus , buiten het geag van Antoni
nus, en den Schryver van de Reis-kaar
te. Niemand kan onbewut yn, dat
Ptolomeus I die lang voorden tyd van
Valentinianus yn land-bechryvinge ge
chreven heeft J gene wyken , maar
allenelyk de voornaamte teden opge
telt heeft. En nademaal dee in de
bechryvinge van het Belgich Galli
van Straatsburg ook gewaagt , en 't
elve het hondert negende Kaierlyke
legioen toechryft, oo geeft hy onge
twyfelt een tad te kennen. Zdimus
in het begin van het derde boek de
lag by Straatsburg, en de overwin
ninge van den Kaier Julianus verha
lende, noemt het openbaar geen dorp,
maar een tad. Van gelyke noemt Mar
cellinus het mede een # in yn e
tinde boek. Dat men alle dee Schry
vers van logentaal , of mislag oude
betigten, daar de bewys-rede van Sca
liger o kragteloos is, oude ik niet als
enkele dwaasheid agten. Alle de Hi
torien van die eeuw getuigen gea
mentlyk, dat door den Keier fulianus
CCIR
r Uitlopen van den Rhyn. 17
een grote lagtinge der Germanen by
Straatsburg gechied is. Maar hoe komt
hier dit vers van Auonius mede over
CCn. - - -
18 P. Cluverius van de
En dit is elf onder de Kaiers Dio
cletianus, Contantius , en Maximinianus,
lang voor de lag van Stratsburg ge
chiet, gelyk ulx getuigt werd by Eu
tropius in het IX. Boek, daar hy zegt:
Naderhand hebben zy vercheide oorlogen
te gelyk , als ider afonderlyk , gevoert |
[ te weten die drie Kaiers] de Carpen, -
en Baternen ondergebragt, en de Sarmar
ten overwonnen hebbende, van welke natien
zy grote troepen der gevangene in de Room
che grenen geplaatt hebben. Te weten
in Galli, gelyk Auonius getuigt. In
dien dan die plaatinge der Sauroma
ten in Galli onlangs by Auonius ge
zegt werd gechiet te zyn , hoe veel
te meer moet hy dat dan zeggen van
de lag van Straatsburg, die door den
Kaier 7ulianus gelagen is? Deze woor
den: -
XVI.
Uitlopen van den Rhyn. 25
xvI. HooFD-sTUK.
Het Roomch Wapenhuis, het
Luthuis van Agrippina,
of Roomburg ; Trajectum,
Arenacum, en andere plaat
en der Batavieren ; mit
-. gaders het Heilig boch.
E Sehryver van de Reis-kaart
D# na tw duiend paen
van Leiden gewag van het Lut
huis van Agrippina , het W7elk met de
elve verwe betreken is, waar mede
de warme wateren, of Baden , door
gaans door de Roomche Provincien in
die elve Kaart betekent werden. Wel
ke plaats geleerde mannen (waar on
der de voornaamte is Marcus Velzerus,
zeer ervaren in oudheid, en een van
de tw Opper-regenten van Augsburg)
voor de wyk van Roomburg uitleggen.
En dit is inderdaad niet ongeleert, na
demaal drie zeer grote bewysredenen
hier toe trekkende zyn. De eerte is
B 5 in
=m
l
26 P. Cluverius van de
in de naam van het wyk , 't welk
een Roomchen naam opentlyk uit
galmt, en baarblykelyk getuigt , dat
de plaats eertyds door de Romeinen
getigt is. De twede bewyreden kan
genomen werden uit de afgelegent-,
heid van die plaats van Leiden , de
welke aldus af te meten is. De Schry- l
34 P Cluverius van de
werd nu gemeinlyk in het Latin Zyl.
trajectum genoemd met een naam, die
uit den gemelden Sigebert genomen is.
Dee chryft aldus in zyne Tyds-be
chryvinge, op het jaar 697 , daar hy
de gechiedenien van den Keizer Ju
tinianus verhaalt : Willebrordus , door
den Paus Sergius, Clemens bygenoemd, en
tot Bichop geheiligt zynde, om het volk
der Frten te prediken, heeft uitgifte van
den Vort Pipinus zyn Bichoplyken zetel
in de plaats Vultaburg getelt, die nu
Ultrajectum genoemd werd, van den
naam van het volk Vulten, en Trajectum
amen geweyd , als of men zelde de Stad
der Vulten. Want Trajectum betekent in -
de Galliche taal een Stad. Het Welk
Stgebert uit Beda gehaalt heeft. Want
dee in het V B X II. Hoofd der
Engelche gechiedenien van den el
ven Bichop Clemens prekende, dien
hy Wilbrordus noemt, zegt : Maar
Pipinus heeft hem begiftigt met een plaats
Z/art een bichoplyken toel, in zyn doorlug
tig Kateel, 't welk met den ouden naam
der volken Wiltaburg, dat is, de Stad
der Wilten , dog in de Galliche praak -
4o P. Cluverius van de
nog ontrent 36oo paen boven Utregt
Wiltenburg genoemd werd, alwaar 7u- w
. O
48 P. Claverius van de
o kan daar uit de waarheid, nog eni
ge ekerheid gehaald werden. Nament
Iyk om dat er gene overblyfelen van
die namen te vinden zyn , en de dui
ende mylen, dewelke die chryver
telt , met gants geen gelyke afgele
gentheid overeenkomen Dehalven
heb ik voorgenomen deelve odanig
te laten, als zy gevonden werden, o
veel te meer, om dat hier door aan
andere Schryvers gants gene chade
toegebragt werd. Egter moet ik dier
gene milag wederleggen, dewelke
dan Voorchoten , en dan Voorburg , en
wederom anders Voorhout I alle drie
dorpen J voor het Forum Adriani ne-
men, en niet aanmerken, dat het elve
in de Reis-bechryvinge van Leiden
opwaarts naar Nimmegen toe geteld
werd , en dat dee dorpen beneden
Leiden alle op van malkander aflopen
de wegen leggen. Wyders is het een
zeer glibberige giinge wegens de tw
dorpen , Catwyk op Z , en Catwyk op
Rhyn, van de naam der Catten, om dat
men gelooft, dat hare nakomelingen
Batavieren bygenoemd zyn. Dat ulx
in Cats van Zeland, en in Catwyk van
Gelderland aan de Maetenemaal valch
* 1S
Uitlopen van den Rhyn. 49
is, heb ik boven * aangetoont. En
de reden chynt egter even groot te
zyn, om 't elve van die tw plaaten
o wel te eggen, als van de tw Hol
landche Catwyken. Dog eer ik tot
andere aken overga, zal het niet on
gevoeglyk zyn wegens het Sacrum Ne
mus [ het Heilig boch ] der Batavieren,
waar van Tacitus in het IV. B der
Hit gewaagt, alhier ook een weinig
te preken. De plaats van Tacitus is
dudanig: Civilis f denkende op afval,
en om # wapenen tegen de Romei
nen op te vatten] hebbende de voornaam
te van het volk, onder chyn van een gat
maal, in een heilig woud beroepen, als hy
haar door de nagt , en vrolykheid verhit
zag, beginnende van den lof, en glorie
des landaards telt ten einde toe op het on
regt, de roveryen , en de andere qualen
des dientbaarheids. De meete Schrys
vers van de Bataviche gechiedenien
nemen dit woud voor het Haagche
Boch , andere wederom voor de
plaats, dewelke tuchen Leiden en 's
Gravenhage Schakenboch genoemd
werd, alwaar egter maar weinige bo
II. Deel. D ImCfi
* Ziet het VIII. Hoofdtuk , en de Aanmer
kinge op het elve.
-E- * - 7
----, r-tv - T-weer
-
-
5o P. Cluverius van de v
58 . P. Cluverius van de
en zegt, dat het mogelyk wel Cellem mog
te zyn. Wat Schakenboch, of Sacrum Nemus,
aangaat, dewegens vermeint Pontanus, dat
het niet alleen by de oude Germanen, maar
ook by de Romeinen gemein is geweet alle
Bochen voor Heilig te houden, en deelve
met een ekere chrik , en huivering te eeren,
om dat Plinius in het XII. B. VIII. Hoofd.
aldus chryft : De eenwoudige landen wyden
- als nog aan God naar haar oude wye een boom
toe. En wy biddeu niet min Beelden van goud,
en elpen been blinkende aan, als de # 9
en tilwygentheden elve, die men aldaar wind.
Pontanus merkt wyders aan, dat dit by
geloo by de Germanen tot den tyd van Ca
rolus Magnus ( dat is in de VIII. eeuw) toe
niet alleen in de gemoederen der meete
menchen vat ingeprent gebleven, maar
ook met buitengemeine vieringen onderhou
den is, gelyk als uit defielfs Capitularien ,
en wetten blykt. Het welk Pontanus wyd
en breet in zyn Boek van de Oorpronken
der Franken uytlegt
, ,,s ... I .
#S"Wz
ff: E!
- - er arare -
Uitlopen van den Rhyn. 59
xvII. HooFD-STUK.
Van de oorpronk der Bata
tavieren, en wanneer de
elve in kennie, ende ver
wandchap der Romeinen
gekomen zyn. -
6o P. Cluverius, van de
door den Ocean, van agteren, en ter zyden
van den Rhyn ompoeld werd. En in 't
Boek van de zden der Germanen zegt
hy in 't XXIX. Hoofdt. De Bata "
vieren alle dee volken in dapperheid over
treffende bewonen niet veel van den oever,
maar een Eiland des Rhyns, hebbende eer
tyds een volk der Catten geweet, en door
een inlandchen oproer in die woonplaat
zen overgegaan, alwaar zy een gedeelte -
|
Uitlopen van den Rhyn. 61
het ander in Battenhauzen niet verre
van den Vloed. Verra in Heen nog
over is. Deg dee giinge is zeer glib
berig , als op gene bewylyke reden
teunende. Weshalven ik deelve niet
voor goed keuren, nog verwerpen
wil. Dio Caius zegt in het LV. B.
Ook vremde , en buiten orde aangenome
ruiters, dewelke den naam der Batavieren
hebben van Bataoua, een Eiland des Khyns,
om dat ze magtig zyn in de komt van te
paard te ryden. Welke woorden die
Schryver inderdaad buiten alle aandagt
chynt gechreven te hebben. Want
wat is dat : De Batavieren hebben de
naam van het Eiland Bataoua, om dat ze
wel te paard kunnen ryden. Wie kan
twyffelen, of het Eiland heeft den
naam van het volk, en niet het volk
van 't Eiland bekomen ? Of heeft Dio
aldus gemeint. Dat dit Volk, 't welk
een Eiland des Rhyns bewoont, den
naam der Batavieren wegens de kont
van te paard te ryden bekomen heeft.
Dit is waarlyk maar een giing, en
-mogelyk buiten waarheid. Wyders
is een binnelandchen oproer ooraak van
haar vertrek geweet , waar door zy
tegen wil, en met geweld
r
door #aIICIS
/
62 P. Cluverius van de
lands-luiden verdreven zyn. Gerardus
Noviomagus door de Hitorien ( o hy
zegt ) van de Hertogen van Gelder,
mitsgaders van die van Cleve, veel
geholpen zynde verhaalt veel wegens
den oorpronk der Batavieren, en der
elver eerte aankomt in het Eiland;
het welk by Hadrianus Junius gelooft
werdende o heeft hy 't in elve in 't
eerte Hoofd-tuk van zyne Batavie
met meer bewyredenen getragt te
bevetigen. Maar dat het maar enke
le beuelingen, en fabulen zyn, werd
ten overvloede door 't gezag van Ta
citus overtuigt. Want dee verekert,
dat de Batavieren niet uit eigen wil
onder 't gelei, # zy beuelen ,
van Bate die zyn tiefmoers liten, en
lagen chuwde, en ontvlugte, maar
dat ze door een oproer verlaagt zyn Ook
zal ik ten overvloede te zyner plaats
aantonen, dat de naam der Tungren ,
dewelke in die Hitorie mede veriert
werd nog niet bekend is geweet ten
tyde, als de Batavieren het Eiland des
hyns in bezit namen. De tyd van
haar vertrek is niet ligt te bepalen.
Hadrianus Junius is van gedagten, dat
ze in dien oorlog verdreven zyn, als -
7AV4/4-1
Uitlopen van den Rhyn. 63
wanneer tuchen de Hermunduren en cat.
ten een groten lag gelagen is , dewyl ze
een troom vrugtbaar om zout te tellen, en
op de grenzen lopende, met geweld trag
ten aan zig te trekken, gelyk Tacitus in
het XIII Jaarboek, 57. Hoofdt. ver
haalt. Maar hier in toont hy dat hem
de geheugenile van alle hitori, en
tyd rekeninge zeer verre ontgaan is.
ant dien oorlog is gevoerd ten ty
de, als Cl. Nero tot Romen regeerde.
En de Batavieren hebben lang voor
de tyden van Julius Caar dee gewe
ten bezeten. Daarenboven getuigt
Tacitus, dat ze door een binnenlandchene
oproer, en niet door een uitheemchen
oorlog, verjaagt zyn. Naar het chynt
heeft Julius Cear van derelver naam
eert gewag gemaakt in het IV. B.
van de Gaulichen Oorlog, daar hy
egt: De Maas koomt voortvloien uit den
Berg Vogeus ( Mont de Voye ) die op
de grenen der Lingonen ( Le Duch de
Langres ) is, en maakt, een eker gedeelte
des Khyns ontfangen hebbende, 't wek de
Waal genoemd werd, het Eiland der Ba
tavieren. Junius brengt j Cear, als
een ooggetuigen by wegens het Ei
land der Batavieren. Gerardus Novio
magus
- - T - - - -
- E-TELE
64 P. Cluverius van de 1
XVIII. HoofdsTUK.
Van de Beyvering der Bata
vieren o in het paard ry
den , als in het wemmen,
mitgaders van haar Oor
logs dapperheit onder julius
Caezar.
- ------------
86 P. Cluverius van de
Regeringe van dit volk, ten ware de
zeer geleerde Heer Hugo Grotius onlangs
byonderlyk een boek van de oudheid
van de Bataviche Republicq uitgege
ven had, en ik elders , als ik in 't
algemein over de Regeringe van alle
de Germanen preken zal, ook al veel
wegens de Batavieren tonde by te
brengen. Het naate is dan , dat ik
over haar Oorlogs dapperheid myn ge
prek laat gaan. Het welk alhoewel
vele zeer breed en wydlopig verhandelt
hebben , egter dewylze eenige aken
#, ook enige # met
groter lof, als betaamde, door liefde en
neiginge tot het Vaderland opgeheft
hebben, zal het de # wel waardig
zyn alles , 't geen hier toe behoort,
eens weder op te halen. Voor eert
dan wil de nyd van de doorlugti
ge nakomelingen van o een edel volk
afbidden, indien ik wat te vrymoedig
voor de waarheid kome te preken; op
dat ze namentlyk niet tot kleinagtinge
duiden 't geen ik alleen de waarheid
toe geve. Want ik hebbegantch geen
reden van haat of nyd tegen het volk
elve, maar daar en tegen vele en gro
te ooraken tot liefde, en erbij: C1C1.
Uitlopen van den Rhyn. 87
heid. Dog by opregte, en openherti
ge gemoederen my met vele woorden
te verontchuldigen zoude onbehoor
lyk zyn. De meete Schryvers over
de Bataviche aken verekeren uit de
woorden van Tacitus in deelfs boex
ken van de zeden der Germanen : Dat
de Batavieren de voortreffelykte, en edelte
van alle de Germanen zijn, om dat Taci
tus aldaar zegt: Van alle dee volken zyn
de Batavieren in dapperheid de voornaem
te, en om dat Plinius in 't IV. B. zegt:
Het zeer edel eiland der Batavieren. Voor
zo veel de woorden van Tacitus aan
aat, zo moet ik zeggen, dat ze deel
ve of niet begrypen, of wel ontveifi
en te vertaan. Want de meininge
van dien Schryver is niet, dat de Ba
tavieren de voornaamte in dapperheid
van alle de Germanen zyn , maar al
leenlyk van diegene, dewelke aandees
zyde des Rhyns waren. Want hy zeg
weinig te voren: Nu zal ik verhalen de
intellingen, en gewoontens van ider deer
volken, en zeggen, waar in ze verchillen,
mitsgaders welke natien uyt Germani in de
Gallin overgegaan zyn. # hy telt dan
op de Treviren, Nervin, Vangionen, Tri
bosen, Nemeten, Ubin, waar na hy de
88 P. Clurverius van de
e woorden volgen laat : Van alle de
volken zyn de Batavieren in dapperheid ,
voornaamte. Dat de Batavieren in dap
perheid de voornaamte van alle d
Germaniche volken aan dees zyde de
Rhyns geweet zyn , heeft toen te
tyd wel voornamentlyk gebleken, als
de Batavier Civilis wederpannig wer
dende het geheel Belgich Galli me
de tot wedertand in de wapenen bragt
In welken Oorlog de Batavieren al
leen, als mede haar bloedvrienden de
Caninefaten, ook inwoonders des ei
lands zynde, aan hare oude dapperheid
gedagtig geweet zyn. De ooraak,
waarom zy de andere Germanen
aan dees zyde des Rhyns zynde in dap
perheid te boven gingen, is deze ge
weet : Die andere namentlyk door
Galliche (Franche) manieren bezeten,
en bedorven vervielen tot leuiheid zo
des ligchaams, als des geets. Dog de
Batavieren , en Caninefaten aan hare
oude manieren, die ze uyt Germani
mede gebragt hadden, zeer vat hou
dende waren van kinds-gebeente tot har
digheid, en arbeid geyverd. Zy waren met
vellen, of krygs-kleden overdekt, een groot
ge
Uitlopen van den Rhyn. 89
gedeelte de lighaamsgantch naakt ynde;
En 't grootte gedeelte van haar levens-mid
delen betond in melk, kaas, en vleech ;
en drank uit Gert, of Koorn; gelyk Ca
zar, en Tacitus van de zden der Ger
manen verhalen. Op dee oude ma
nier van leven dan haar oude betrag
tinge tot de wapenen behoudende zo
is het ligtelyk komen te gebeuren ,
dat ze de andere Germanen aan dees
zyde des Rhyns zynde in krygs-dap
perheid quamen te overtreffen. Maar
men moet niet ligtelyk voor eker tel
len, dat de Over-Rhynche Germanen
by de Batavieren niet te vergelyken
geweet zyn. Men moet maar agt ge
ven op de Catten, Cheruchen , Frien,
Bructeren, Cauchen, Longobarden, Mar
comannen, Quaden, en andere. Wel
kers uytvoeringen ik vermein dat die
der Batavieren verre te boven gaan.
Hoe dikwils hebben de Frien, en Cau
chen, met veragtinge der Roomche
mogentheid, wederpannig geweet ?
Hoe lang de Catten en Cherucen door
rote legers 't ondergebragt het
## gebied gehooraem geweet
zyn , heeft Quintilius Varus met zyn
'-, F 5 dood
9o P. Cluverius van de
dood en totale nederlaag der legioe
nen genoegaam betuigt. En wat quam
hier uit anders, als een geduirigen
# te pruiten ? tot dat kort nader-
hand de gehele naam der Romeinen
uitgantch Germani uitgejaagt wierd.
Van dee Germanen dan, en niet van
de Batavieren, zyn de woorden van Ta
eitus in het boexken van de zden der
Germanen te vertaan: De vryheid der
Germanen is trenger als het ryk van Ar-
aces. Daarentegen hebben de Batavie
ren geen ondervindinge van de Wa
penen der Romeinen gehad, als ten
tyde wanneer zy onder 't gelei van
ivilis tegen deelve de Wapenen ##
vatteden. Van den beginne af aan heb
ben zy ongedagtig aan haar oude glo
rie, en aan # vryheid,
# regen
die ze van hare voorouders
hadden, niet door geweld, of ervaar
nis van een veldlag, maar door vrees
(alhoewel ze in een zeer wel bezet ei
land des Rhyns veiligheids genoeg
hadden) van zelf zig in de magt van
cazar overgegeven, gelyk dee elf
getuigt; wiens woorden, hier boven
al bygebragt, ik alhier herhalen wil,
op
Uitlopen van den Rhyn. 9t
op dat de waarheid zo veel te helde
rer voorkome. De dan chryft in 't
IV. B. van den Gaulichen Oorlog al,
dus : Cezar dit vernomen, en alles ver.
rigt hebbende , waarom hy het leger over
den Rhyn gevoert had, om de Germanen
een chrik aan te jagen, en de vlien van
de belegering te ontzetten, en hier mede ag
tien dagen in 't geheel doorgebragt hebben.
de , als ook denkende genoeg tot lof, en
nuttige dient uitgevoert te hebben, heeft zig
weder in Galli begeven, en den brug doe,
afbreken. Hier ziet men, dat hy dSue,
ven door zyn aankomt van de belege
ring der Ubin verdreven heet: #
# hy, zig over de Sicambren gewro.
ken, alle hare wyken, gelyk hy te vo
ren verhaalt had, en gebouwen verbrant,
en kwam afgeneden hebbende. Welke zyn
dan die andere, die hy chrik aange
jaagt heeft? De Batavieren namentlyk,
en de Caninefaten, die afgezanten om
vrede, en vriendchap gezonden, en
Pands-mannen gegeven hadden. Wat
is hier anders uyt onttaan, als dat ze
altyd durende leveranciers der Romei
nen geweet *# mannen, gelyk Ta
citus in 't IV. B. der Hitorien chryft,
- en wapenen aan dat Ryk verchaffende,
Waar
92 P. Cluverius van de
waar door zy 't gebied door Germa
ni , en Britanni verkregen hebben.
Het is met een woord aldus: Sy heb
ben niet godvrugtiglyk hare wapenen,
en magt tegen de Catten , hare eige
voorouders, en bloedverwanten, en
tegen de overige Germanen aan de Ro
meinen, de gemene vyanden van de
Germaniche naam ten diente gege
ven. Dog als zy (de Batavieren) nu
al vermaard geworden waren, door
wie zyn ze anders beroemd en geert
gewerden, als door de Romeinen, die
hun trouwe dient met zeer grote lof
opgehett, en verheven hebben? En zo
men de aak regt inien wil, wat won
der is het, dat de Romeinen meer de
uitvoeringen, en bedryven van haar le
er bechreven, en met lof verheven
# , als die van hare cherpte
vyanden de overrhynche Germanen?
welkers dapperheid egter zo paarzaam
niet van de Romeinen elve gepreen
is , dat ze niet zeer groot en on
vergelykelyk in de ogen van een neer
tig onderoeker voorkome. Tacitus
zegt in 't IV. B. der Hit: Ende onder
door de Roomche mogentheit en bontgenoot
chap
-f
Uitlopen van den Rhyn. 93
chap met hun geweldiger verdrukt te jn,
verchaffen zy het ryk alleen mannen en wa
penen. En in 't boexken van de zden
der Germanen zegt hy daarenboven :
De eer, en 't ken-teken van de oude bont
genootchap blyft nog overig. Want y dra
gen geen maat van chatting, of pagters
verchoont van laten , en opbrengingen en
alleen maar aan een zyde geleit tot dat men
zig van hen in den tryd bediene, werden zy
als geweer en wapenen tegens d'Oorlogen
bewaart. Waar uit pruit die eer? Is
het hier uit niet geweet, om dat ze
niet met de wapenen, of door geweld
t'ondergebragt zyn, maar voor de wa
penen van 7. Cezar vreende zig van
elf aan zyn gebied overgegeven heb
ben? Ik ben inderdaad van die gedag
ten. Waarom zy ook zo veel te
meer bechaamt zyn moeten , hoe
veel te meer zy van Germanich bloed
zynde van die trenge vryheid der Ger
manen ontaart zyn Dog dat dit ge
noeg zy wegens den waren zin van de
woorden van Tacitus. Laat ons n tot
Plinius overgaan. Deelfs woord het
eer edele is niet gemeind op het volk,
maar op het eiland. Alzo is het, #
- - * - 1c
P. Cluweriut van de
# elve Schryver in het IV. B. i3!
Hoofdt: onder de XXIII. Eilan.
den van 't Germanich trand, dewel
ke door de wapenen der Romeinen be
kend waren, ook zeer edel zegt te zyn
Burchane, Gleari, en Attani. En wa
rom ulx? Soude het zyn, om dat der
elver inwoonderen ook de edelte van
alle waren? Dit kan men niet ligt ver
ekeren. Hy heeft ze de edelte ge
noemt , als meinende de meet bekende
onder de andere. Alo is het eiland
der Batavieren het edelte: dat is het
meet bekende, om dat het , gelyk
Zoimus in 't derde boek zegt , groter
als enig in een Kivier leggend eiland is,
en (indien men 't begeert) om deelfs
inwoonders door haar dient by de Ro
meinen wel meet bekend waren. Maar
na dat ik de valche en idele loftuitin
gen genoegaem wederlegt heb, is myn
voornemen ook wegens de ware glo
rie en roem van dat volk eens te pre
ken; dewyl declve o naakt nog mi
maakt is, dat ze flatteryen van noden
hebben zoude: De eer, zegt Tacitus, en
't kenteken van de oude bondgenootchap
blyft nog overig. By gevolg waren #
niet onlangs, maar van ouds, als 7.
Ces
Uitlopen van den Rhyn. 95
Cear Galli't onderbragt, gelyk bo.
venaangetoont, in het bondgenootchap
gekomen. Tacitus chryft in 't IV. B.
van zyne Hit: van die elve volken
wyders aldus : Lang in de Germaniche
Oorlagen geoefend, en kort naderhand hare
glorie door Britanni vermeerdert zjnde ,
als hebbende derwaarts benden overgeen
den, dewelke naar de oude intelling door
de edelte hunner lants - luiden geregeert
wierden, Dee Schryver wygt hier
van de Borgerlyke Oorlogen, alsmede
van dcn Alexandrynchen, en Africaan
chen, daar Lucanus, en Die egter ge
tuigen, dat ze mede in deelve geweet !
zyn. Wat reden heet Tacitus dan ge
had, om ulx te verduiteren? Hadden
zy dan daar zonder roem gedient ? Im
mers gantch niet. Het mag in der
daad tenemaal iet anders zyn. Want
ik al aantonen uit de Commentarien
van Caar, en Hirtius, dat ze in die Oor
logen veel roem behaald, en vele def
tige daden uitgevoert hebben. Daar
enboven is het ook te geloven , dat
Gear haar mede naar Britannie over
evoert heeft. Dit is altyd waar, dat
y derelver dapperheid, al eer hy ze
tegen Pompeius aanvoerde, in Gallite
gen
\
96 P. Cluverius van de
gen de Gallen elve uitnemend bevond
den heeft. Dog eer ik de getuigeni.
en der Schryveren tuk voor tuk by
brenge, o vermein ik, dat het van
myn pligt is het kenteken der Bata
vieren, waar door zy allermeet by de
Schryvers, onder de gemeine naam
der Germanen bekend zyn , voor te
tellen. En dit is de kont van te
aard te ryden , en allerlei Rivier,
eerd, en wapenen behoudende, over
te wemmen. Plutarchus chryft in
Otho aldus: Tegen de waart-vegters, de
welke door hunne ervaarnis , en moedig
heid in 't aanvallen voornaam geagt wier
den, heeft Alphenus Varus de Batavieren
aangevoert. Want dee jn de voornaam
te van het Germanich paarde-volk. Dio
Caius egt ook in het LV. B. De
vreemde, en buiten orden ynde Ruiteren,
dewelke de naam der Batavieren (dee
yn voornaam in de komt van te Paart te
ryden) van het eilant Bataoua , 't welk
in den Rhyn is, hebben. Tacitus chryft
aldus in het IV. B. der Hit: Zy had
den in haar land ook Ruiteren , die een
voorname drift en kennis in 't wemmen
hadden, hare wapenen, en peerden behou
dende, ende alo gewoon ynde met gehele
f ben
Uitlopen van den Rhyn. 97
benden door den Rhyn te rukken. Hier
van ullen eer vele voorbeelden in de
getuigenie elve der Schryvers, die
ik nu ga bybrengen, voorkomen. Ce
ar dan getuigt in het VII. B. van den
Gaulichen Oorlog, als geheel Galli
wederpannig was, en hy Noviodunum
(in Berry niet verre van de Loire , het
welk enige meinen Neuvy te zyn, en an
dere gelerde rond uit zeggen, niet bekend
te wezen) betreed, ten tyde als zyne
Soldaten in een zeer groot gevaar wa
ren, dat de Batavierche Ruiters chie
lyk aan deelve hulp, en behoudenis
toegebragt hebben. Want dee zyn
zyne woorden: Cear gebied het Paarde
volk uit de legerplaats te trekken en laat
een lag te paard, als hy ag, dat de yne
het nu te quaad kregen, o chikt hy hen
ontrent vier honderd Germaniche Ruiteren,
die hy van den beginne voorgenomen had
met zig te houden, te hulp, welkers ge
weld de Gallen niet hebben kunnen tegen
houden. Zy derhalven na verlies van vele
in de vlugt gedreve zynde hebben zig we
der naar hun leger begeven. En nader
hand in het elve boek van dien el
ven afval prekende egt hy : Cear
bemerkende, dat de vyand hem te paard
II. Deel. G te
98 P. Cluverius van den
te terk was , en dat hy , alle wegen
beet, en beloten ynde, geen hulp ter we
reld uit Provence, of Italin krygen kon
de, o tuirt hy over den Rhyn in Germani
naar die bondgenootchappen , dewelke hy
in vorige jaren bevredigt had, en ontbiet
paardevolk van deelve, mitgaders ligt
gewapend voet-volk, die onder dat paarde
volk gewoon waren te tryden. Als dee
aangekomen waren, o heeft hy iende, dat
e gene goede paarden hadden, van de Co
lonellen, en andere Roomche Ruiteren, en
uitgekorene paarden afgenomen, en onder
de Germanen verdeelt. En kort nader
hand, daar van Vercingetorix den Ar
verner in het land der Sequanen g
eicht werd, chryft hy aldus : Het
welk vernomen hebbende o gebiet Cear
yn paardevolk, in drie delen verdeilt ,
vok tegen den vyand aan te trekken. Toen
wiert er lag gelevert in alle de delen te
gelyk. 'T gros van 't leger blyft taan,
den tros wert onder de legioenen ontfangen.
Waar Cear maar ag, dat de yne het
te quaad kregen, of te eer geprengt wier
den, daar na toe geboot hy de velt-tekenen,
en de kragt van 't leger heen te trekken.
Het welk en de vyanden veragterde in het
vervolgen, en de one door hoop van hulp
'Z'67"
Uitlopen van den Rhyn. 99
verekerde. De Germanen eindelyk aan de
regter zyde een hogen heuvel bemeetert
hebbende joegen den vyand van de plaats
af, en vervolgde den elven in 't vlugten
tot de rivier toe, daar Vercingetorix met
yn voet-volk tont , en maakten er vele
van ter meer. Het welk by den vyand
gemerkt ynde, o heeft de ret vreende
dat omcingeld werden ouden , ig op de
vlugt begeven, en over al wierden er vele
ter neder gemaakt. Dio chryft in het
X L. Boek nog klaarder van dee over
winninge : Daar en boven (zegt hy)
hebben de Germanen , dewelke Caear tot
hulp op ontboden had, niet weinig tot dee
overwinninge aan de Romeinen behulpaam
geweet. Want hare toutheid door hunne
grote ligchamen, en kragt verekerende o
hebben y door de tant-orde der omleggende
vranden heen gebroken.
Caear chryft kort naderhand in 't
elve boek , als hy Vercingetorix in
de Stad der Mandubirs Alexia (Alize
nu een dorp aan de voet van den berg
Auxois, niet verre van Flavigny, alhoe
wel andere verchillen) bevogt, aldus:
Dat werk begonnen zynde werd er een lag
te paard gelagen in die vlakte, dewelke
ik boven geegt heb tuchen de heuvelen
- G 2 drie
1oo P. Cluverius van de
drie duiend paen lang te zyn. Weder
yds wierd.terk gevogten; En als de one
het te quaat kregen, heeft Cear hen de
Germanen te hulp geonden, en de legioe
men voor de legerplaats getelt, op dat 's
vyands voetvolk geen chielyken inval qua
me te doen. Door dee bygevoegde beet
tinge der legioenen kregen de one meer
moeds; en de vyanden in de vlugt gedre
'ven waren malkander door de menigte in
de weg , en maar nauwe poorten gelaten
hebbende , o wierden y in malkanderen
gedrongen. De Germanen vervolgden haar
met grote hevigheid tot de vetingen toe.
En daar gechieden een grote nederlaag. En
kort daar na: Na vele omgebragt, en een
groot getal paarden genomen te hebben,
quamen de Germanen weder te rug. Van
dee bevegtinge chryft Velleius Pater
culus niet buiten de grootte vleijnge
voor Cazzar, en het Roomch volk
aldus: Ontrent Alexia yn o grote aken
uitgevoert, welke nauwlyks voor een mench
te betaan, en te volvoeren by na voor nie
mand, als voor een God , is. Cear
chryft nog naderhand ontrent het el
ve Alexia: Als de Gallen vertrouwden ,
dat de hare de overhand in de lag had
den, en agen, dat de one door menigte
ge e
Uitlopen van den Rhyn. 1or
gepert wierden, o hebben e aan alle kan
ten, o wel die gene , dewelke in de be
chaningen waren, als dewelke tot hulp
aangekomen waren, door gechreeuw , en
gehuil de gemoederen van de hare verterkt,
om dat het gevegt in hun aller geigt ge
gechiede, en dapperheid nog lafhertigheit
verborgen blyven konde. Wederyds wierd
het volk door begeerte tot lof, en vrees
voor chande tot dapperheid geprikkelt. Als
dan de lag van den middag af tot Sonnen
ondergang geduirt had, nu hebben de Ger
manen, alle hare benden aan ne yde digt
by den anderen geloten hebbende, een inval
in den vyand gedaan, en deelve verlaagt ;
dewelke op de vlugt gedreven ynde, o yn
de pies-werpers omringt , en geneuveld.
Aan de andere zyde hebben de one den
wykenden vyand tot de legerplaats toe ver
volgt, en den elven geen gelegentheid ge
laten om zig weder te veramelen. Dio
Caius chryft wegens dee overwin
ninge in het LIII. Boek aldus : Dog
als de hulptroepen te paard, en andere
aanquamen, o hebben de Gallen daer niet
veel voordeel door gehad. Want y yn
in een lag te paard door de Romeinen ver
lagen, daar de hulp-benden der Romeinen
ook veel tot de overwinninge deden. In het
G 3 boek,
1o2 P. Cluverius van de
boek, 't welk Aulus Hirtius voor het
agte by de even boeken van Cear
van den Gaulichen Oorlog gevoegt
heeft, als Caear tegen de Belgen Oor
log voerde, chryft hy aldus : Onder
tuchen tonden de dagelykche chermute
lingen in 't geigt van beide de legerplaat
en niet til, dewelke by de ondiepten, en
overgangen van dit moeras gechieden. In
welk tryden de Germanen (dewelke Cear
daarom over den Rhyn doen trekken had,
om e tuchen het paarde-volk in 't gevegt
te laten tryden) dewyl e met grote tand
vatigheit alle te amen door den poel ge
gaan waren, en na 't verlaan van weini
ge, die wedertand boden, tandvatiglyk
de overige menigte vervolgt hadden, o is
er een chrik gekomen niet alleen onder die
gene, dewelke van na by verdrukt, of van
verre gewond wierden , maar ook onder
die, dewelke gewoon waren van verre hulp
toe te brengen, waar door zy chandelyk in
de vlugt gedreven zyn; en hebben van de
elve geen einde gemaakt , na dat e de
hoogte plaaten dikwils verloren had
den , of in hare legerplaaten quamen,
of dat ommige ig chamende nog veel
verder weggevlugt waren. Door welkers
gevaar alle de benden odanig in wanor
de
Uitlopen van den Rhyn. 1o3
de geraakt yn , dat men qualyk oordelen
kan , of e in voorpoet, alhoewel niet
groot , opgeblaener , of in tegenpoet , al
hoewel matig, angtvalliger zyn. Nader
hand in 't elve boek, als de Vel
doverte C. Caninius by Uxellodu
num der Cadurcen ( Oaldun ) beig
was, leet men aldus: Als hy in dit te
ondertaan gantch geen gevaar ag , end
hy al yn paarde-volk, en de Germaanche
voet-knegten , die eer nel waren, naar
het leger der vyanden voor af. Hy (Ca
minius) elfverdeelt een legioen trydveerdig
met zig aan. Als hy digt by den vyand
gekomen was, vertaat hy uit de vooruit
geonde verpieders , dat haar legerplaats
na het verlaten van de hoge plaaten
(want dit is de gewoonte der barbaren)
aen den oever van de rivier nedergedaalt
was. Maar dat de Germanen , en het
paarde-volk op haar op 't onvoorient toe
gevlogen waren, en laags geweet hadden.
Het welk vernomen hebbende voert hy 't
gewapende , en lagvaardige legioen aan;
En alo metter haat aan alle kanten een
zein gegeven hebbende, werden de hoge .
plaaten bemagtigt. Het welk gechiet
ynde, hebben de Germanen, en het paar
G4 devolk,
1o4 P. Cluverius van de
devolk, na dat ze 't zein geien hadden ,
eer hart den tryd vervolgt. Alle de Re
gimenten doen aantonts van alle kanten een
inval , en bekomen na 't verlaan , of ge
vangen nemen van alle de vyanden een gro
ten beuit. Tot hier toe yn de Germaan
che Batavieren over al onder de hulp
troepen, en Caar heeft nauwlyx ene
overwinninge gehad, of ze was door
derelver dapperheid verkregen. Na
derhand is den Borgerlyken Oorlog
tuchen Cear en Pompejus onttaan.
In den welken Lucanus # B. als boven
verhaalt, getuigt dat Cear de Batavie
ren ook aangevoert heeft. Cear ge
tuigt elf in het I. B van den Borger
lyken Oorlog, dat hy deelve in Hi
pani gebruikt heeft tegen Afranius,
en Petreius, Veld-overten van Pompeius
eggende : Des anderen daags bereit hy
fig tot het voltrekken van de begonne ver
terkingen. Zy peilden de diepte van de
Rivier Sicoris (Segre) of e daar ook
door trekken konden. Cear dit bemerkt
hebbende doet de ligt gewapende Germa
men, en een gedeelte van de Ruiteren over
de Rivier trekken, en telt vele wagten aan
deelfs oever. Ook heeft hy ze ge
bruikt in Epirus (Albanien) als hy
Ponze
Uitlopen van den Rhyn. 105
Pompeius by Dyrrachium ( Durao) be-
ettede , gelyk hy in 't III. B. van
den Borgerlyken Oorlog getuigt: Op
dien elven tyd ( zegt hy) is daarenboven
op tw plaaten lag gelevert. En nader
hand: Op de ene plaats heeft Volcatius
Tullus het geweld van een legioen door
hulp van drie Regimenten uytgehouden, en
't elve van haar plaats verlaagt. Op de
andere plaats zyn de Germanen uit one
verchaningen getogen, na vele nederge
maakt te hebben tot de hare behoude we
dergekeert. Hy heeft e ook in The
ali gebruikt , gelyk Appianus in
het twede boek van de Borgerlyke
Oorlogen getuigt , alhoewel hy van
hen tot nadeel gewaagt eggende: Hy.
heeft het klein tedeken Comphen uit gram
chap, om dat het de poorten voor hem
geloten had, ingenomen, en aan de Sol
daten te plunderen gegeven, dewelke hon
gerig zynde zig ten overvloede veradeden,
en de wyn inwelgden; Dog de Germanen
hebben zig boven alle door de dronkencha
zeer belagchelyk aangetelt. Dog dee
dronkenchap is zo voor de Germa
nen, als de overige oldaten heilaam
geweet. Want Plutarchus chryft al
dus in Valius Cear : na dat hy Comphen
- G 5 66%
1o6 P. Cluverius van de | |
een Thealiche stad ingenomen had, heeft
hy niet alleen het leger gepyt , maar het
elve ook wonaerlyk uit een iekte gehal
pen. Want nademaal ze daar een groten
overvloed van wyn vonden , o hebben ze
na deelve boven mate gedronken te hebben
wierende, en als dul zynde langs den weg *
de dronkenchap verdreven, en haer iekte
in een vercheiden taat van het omgekeert
ligchaam verandert. Daar na heeft hy
zig van hen ook bedient in de Phi
lippiche velden, alwaar hy voor de
laate maal met Pompejus laags ge
weet heeft, van welke lag die Schry
ver in het elve boek aldus chryft :
Cear heeft drie duient van de toutte
voetknegten in de agterhoede getelt, en de
elve bevolen, o gauw zy bemerkten, dat
de omcingelde vyand toe quam lopen, dat
ze dan ook voort komen ouden , en met
gevelde pieen naar der elver aangeigten
meet teken ouden, want dat die onerva
re jongelingen, dewelke zigelve door de
choonheid van haar gedaante behaagden ,
het gevaar van odanige choonheids chen
dinge niet ondergaan ouden. En kort
daar na : De Pompeianen meer in getal
zynde omcingelden het tiende legioen. En
toen gaf Cear hetr zein aan die, dewelke
g,72
-
w r
Uitlopen van den Rhyn. 107.
in de agterhoede waren. Dee voor den
dag gekomen zynde teken, en chenden met
gevelde pieen de aangeigten van de Rui
teren, dewelke de onvertaagtheid van de
e wanhopige niet dulden kunnende, en haar
aangeigten en ogen voelende doorteken ig
chandelyk op de vlugt begeven hebben, en
de Ruiterye van Cear, die eert gevreet
had omzet te ullen werden, heeft daar #
aantonts de legioenen, die aan die zyde
gantch naakt waren, omcingelt. Dat
het Germanen geweet zyn, geeft Flo
rus in het IV. B. II. H. te kennen
zeggende : Maar den uitlag van dien
Oorlog is niet min verwondelyker. Want
nademaal Pompeius o groten overvloed van
Paarde-volk had, dat hy ig inbeelde lig
telyk Cear te ullen omcingelen, o is hy
egter elf omzet geweet. Want als er lang
getreden wierd , onder dat de zege naar
de ene of andere zyde neigde, en de Rui-
terye door lat van Pompeius gelyk als uit
getort uit een vleugel voor den dag quam,
o hebben de Regementen der Germanen
chielyk o groten inval in dit uitgetort
paarde-volk gedaan, dat die eerte Ruite
rye, en dee laatte voetknegten chenen te
zyn. Op dee nederlaag van het vlugtende
Paarde-volk is de ondergang van het ligt
ge
1o8 P. Cluverius van de
gewapende volk gevolgt. De chrik daar
door wyd en zyd verpreid zynde , dewyl
de benden malkander in wanorde bragten,
is de overige nederlaag gelyk als gelyker
hand uitgewerkt. Van dien elven lag
chryft Caear elf aldus in het III. B.
van den Borgerlyken Oorlog: Op dien
elven tyd quamen alle de Ruiteren, gelyk
bevolen was, uit den linker vleugel van
Pompeius aanrennen, en degehele menigte
van de pieswerpers tortede zig gelyk als
uit. Welkers geweld one Ruiterye niet
wedertaan, konde, maar moet een weinig
van haar plaats, wyken. Waar door 't
Paarde-volk van Pompeius o veel te hevi
ger aanviel, en ig met gehele benden uit
breidende heeft 't elve een ons midden
ligchaams benden aan de opene zyde begon
men te omcingelen. Het welk by Cear be
merkt zynde, heeft hy aande vierde mid
den-ligchaams bende, die hy uit es Regi
menten te amen getelt had, het zein ge
geven. Dee zyn eer nellyk voort komen
lopen, en hebben met hare grimmige vaan
troepen odanigen inbreuk in de Ruiterye
van Pompejus gedaan, dat niemand tant
hielt, maar dat ze alle ommewendende niet
alleen haar plaats verlieeten , maar aan
tonts met volle galop zig al vlugtende op
- - zeer
Uitlopen van den Rhyn. ro9
zeer hoge bergen begaven. Dewelke aan
een kant geholpen zynde, zo yn alle de
Spies , en linger-werpers als verlaten,
en onder bytand ongewapend zynde ter
neder gemaakt. Door dien elven inbreuk
hebben de Regimenten, dewyl de Pompeja
janen in het midden ligchaam nog vogten,
en tegentand boden, de linker vleugel om
cingelt, en zyn van agteren op deelve
aangevallen. Te elver tyd beval Cezar
de derde bende van 't midden- ligchaam,
dewelke gerut geweet, en zag tot dientyd
toe op haar pot gehouden had, voort te ko
men. Derhalven , als verche, en onge
chonde in plaats van de vermoeide qua
men, en de andere van agteren aanvielen,
o hebben de Pompejanen ulx niet uittaan
kunnende ig alle op de vlugt begeven. En
Cezar is in yne giinge niet bedrogen ge
weet, dat van die Regimenten, dewelke
in de vierde midden ligchaams bende tegen
de Ruiterye getelt waren, het begin van de
overwinninge den oorpronk nemen oude,
gelyk hy elf in het aanmoeden van yne
oldaten rond uit voorpelt had. #
door dee is de Ruiterye eert in de vlugt
gejaagt; door deelve is de nederlaag der
Spies -, en linger-werpers verooraakt ,
door haar is het midden - ligchaam ", -
N
11o . P. Cluverius van de
de lag- orde van Pompeius aan de linker
zyde omcingeld, en het begin van de vlugt
voortgekomen. Voorwaar een uitne
mend, en eer heerlyk lof-geprek van
Cezar, indien hy maar de naam van
de dapperte Regimenten niet verwe
en had. -
*
-
- - 2
-
- - - CIl,
12o P. Cluverius van de
den. Want zy hadden te Brundiium al
den eed aan Antonius afgelegt. Als
zy naar hem met de oliphanten trok*
ken , zyn ze door Octavius onder
chept, en tegen wil en dank by zyn
leger gevoegt; het welk uit Dio blykt :
dewelke, als hy verhaalt, dat Octavius
de oliphanten bekomen had , o zegt
hy van die dieren: hy heeft ze genomen,
en van de oldaten: hy heeft ze onder zyn
magt gebragt. De Batavieren dan aan
haar eerten eed gedagtig zynde, o
ras als zy de gelegentheid gevonden
hadden, zyn weder tot haar Veldheer
Antonius, als door de trouw van haar
woord verbonden zynde, overgegaan.
Wyders zyn alle de gene , dewelke
onder Antonius gedient hadden, nadat
deelve door Octavius overwonnen
was, voor vyanden verklaard. Dog
een Samenwering , of wel een ver
bond, tuchen Ottavius, Antonius, en
Lepidus gemaakt zynde, oo heeft Oc
tavius die gene, dewelke door hem ver
wonnen, en van den Raad voor vyan
den verklaart waren, by een vera
melt, en te weeg gebragt, dat de ol
daten zig onder malanderen met ede
verbonden, dat zy tgen geen leger,
- 't
v
xx. HoofD-sTUK.
Van de Batavieren, de Lyf.
trawanten der Kaieren.
Olius Cear heeft de eerte der Room
che Vorten voor zig gewapende
lyf-wagten ingetelt, en heeft Span
jaarts ontrent zig gehad, gelyksueto
nius in deelfs leven in het '86. H.
ge-
118 P. Cluverius van de
' getuigt. Deelve Schryver verhaalt,
dat Augutus ( in zyn leven 49. H. )
Calagurritanen (dee is een Spanche
Natie ) by # gehad heeft. Ik ver-
mein, dat dee deelve zyn, dewelke
Caear gehad, en kort voor hy ver
mord wierd, laten gaan had. Na
het overwinnen van Antonius heeft
Augutus de Calagurritanen van zig
gewend , en de Bataviren in hun
plaats verkoren, als overtuigt zynde
door ontelbare ondervindingen van
der elver dapperheid, en trouw. Sue
tonius in Augutus by na het elve chry
vende dat Dio verhaalt, zegt uit de
krygs benden heeft hy de Legionen, en hul
troepen der Provincien verdeelt , de vloot
heeft hy te Mienen, en nog een andere tot
Ravenna gelegt tot beveilinge van de Mid
deladche Z. Ook heeft hy een ekerge
tal ten dele tot becherminge van die Stad
( Rome ) ten dele tot zyn Trawanten
uitgekoren, de bende der Calagurritanen ,
die hy tot den tyd van het overwinnen van
Antonius, als mede die der Germanen,
die hy tot de nederlaag van Varius tot zy
me child-knapen by zig gehad had, laten
gaan hehbende. Hy heeft de Calagur
ritanen, een Spaanch Volk zynde tot
- eerte
Uitlopen van den Rhyn. 129
eerte lyf-trawanten gehad. Na het
overwinnen van Antonius heeft hy de
Germaanche Batavieren in derelver
plaats getelt, dewelke hy tot de Ne
derlaag van Varius in Germanie be
komen behouden heeft. Dio Caius ,
als boven gezegt, verhaalt inderdaad, .
dat Augutus toen ter tyd de Batavie
ren tot lyf-trawanten aangetelt heeft,
als hy de oude Soldaten van 7ulius
Cear voor de twede maal tegen An
tonius by een veramelde. Maar men
moet Suetonius meer geloof geven ,
dewelke getuigt , dat de Batavie
ren eert na het verlaan van Anto
nius daar toe aangeteld zyn. Want
de Batavieren waren, als voren ge
meld, in de lag van Modena na het
verlaan van het volk van Augutus
tot Antonius overgelopen. ' So dat
Augutus aan deelve niet ligt zyn lyf
wagt zoude toevertrouwt hebben, ten
ware hy hen genoegaam door langwy
lige ondervindingen van getrouwheid
ekent had. Wyders Schryft Dio in
# 56. B. , na het verhalen van de
nederlaag van Varius aldus : Dog om
dat er vele zo Gallen, als Germanen zig
te Rome onthielden , de eerte gm andere
II. Deel. - I aken
13o P. Cluverius van de .
aken buiten 's lands reiende, en de laate
onder de lyf-trawanten, o heeft hy (Au
gutus)vrezende dat ze iet ondernemen mog
#n, de laatte naar de Eilanden veron
den, en de eerte ongewapend bevolen uit
de Stad te vertrekken. Wanneer de Ger
maanche Batavieren uit de Eilanden
wederom geropen, en in hare vorige
bedieninge herteld ouden mogen zyn,
is gantch, en geheel oneker.
't (oude wel kunnen zyn, dat Augu
#
tus deelve kort naderhand wederge- -
- I 2. 43. H.
---- --
*
* duiend
-
Uitlopen van den Rhyn. 135
duiend uit het bovente Germani, waar
van de kragt de een-en-twintigte keurben
de geweet is. . By jder werden gevoegt de .
Germaanche hulp-benden, uit welke Wi
tellius ook zyne troepen gevult heeft, om
met het gentche geweld des oorlogs te
volgen. Hy heeft dan ongetwyffeld de
regimenten der Batavieren ook met
zig aangevoert , als aan dewelke , als
boven gezegt , veel gelegen was , waar
henen zy helden voor of tegen. Hy heeft
ze ekerlyk na de overwinninge van
Bedriacum , die door de dapperheid
der Batavieren verkregen was, tot lyf
trawanten aangenomen. Want aan -
welke oude hy de bewaringe zyns lig
haams met meer veiligheid betrouwen,
als door welkers dapperheid hy het
Kaizerryk bekomen had ? Dat hy ze
ontrent zyn overlyden gehad heeft,
getuigt Dic in den korten uittrek van
Xiphilinus, alwaar hy wegens Sabinus,
en de oldaten, die naar Vitellius og
ten, verhalende chryft: Als zy by de
Germanen de lyf-trawanten van Vitellius
gekomen waren, o zyn ze op 't hoogt be
droeft zynde vertrokken. Naderhand is
den afval der Batavieren, ondert 't be
leid van Claudius Civilis gevolgt. Na
- I 4 dat
A
Dat is: / .
7emant , o Rufus , my gantch naukeu.
rig doorgezien hebbende, als of hy een koop
- 7/3/4/2
*-
e
* . ' v
- w
Uitlopen van den Rhyn. 139
gene , dewelke het gemene woord
Batavam [ Batavich Juit het elve punt
digt uit geworpen, en het woordeken
everam [treng ] in deelfs plaats ge
telt hebben , tonen in der daad, dat
e ganch onkundig in alle oude hi
torien yn. * Domitianus heeft dan het
regiment der Batavieren tot yn lyf.
wagt gehad. Ook oude ik niet den.
ken, dat AVerva, of Trajanus het elve
vermaat hebben. Tacitus, dewelke ten
tyde van het twede burgemeeterchap
van Trajanus het boexken van Ger. . . .
mani bechreven heeft, van de Ba
tavieren prekende egt aldus : De eer
' en het kenteken van de oude bontgenoot
- chap
* Eramus in eker gechrift over dit Batavich
oor , te vinden in Batavia illutrata Petri Scriverii
(het vet heerlykt Batavie van de Heer P. Scriverius.)
chryvende werd uit liefde tot zyne lands-luiden
quaad tegens Martials. En dee paage of niet
vertaande , of niet vertaan willende vaart duda
nig uit : Zegtge , Martial, dat de Batavieren al
leen uwe aardigheden niet vertaan, zeker daar
was weinig aan gelegen, al was het, dat ze nie
mand las , nog vertond , o zeer zyne met de s
heuche, en kuiche manieren van preken try
dende. Dog Scriverius , en Cluwerius leggen die
plaats beter uit. En om de waarheid te zeggen,
wat wonder is het, dat een ongeleerd vremdeling
de kragt , en aardigheid van een hoogdravende
*,
uitheemche taal niet vertaat, ofte regt begrypt ?
-
- ----------- "- |
-,
telt te taan, dat y wederyds tot malkan
deren gekeert ynde Hadrianus tot een cheid
man gebruikt hebben tot het byleggen der
verchillen, die y onder malkander had
den. Want hy vermaant, dat men na
mentlyk alo het woordeken Bastia, in
Bzwaar veranderen moet ter ooraak van
de komt van door de grootte en nelt lopende
rivieren, met volle wapenen aan, heen te
rukken , welke kont eendragtig van
alle de Schryvers de Batavieren toege
| - chreven
Uitlopen van den Rhyn. 141
chreven werd. De Batavieren wer,
den ook overal by Zozimus Bzzzie ( Bas
taoi ) genoemt. Hier uit moet men
niet twyffelen, of deelve zyn ook by
de volgende Kaizeren lyf-trawanten
eweet tot den Kaizer Severus toe.
# Severus deelve byzig gehad heeft,
blykt uit Die, dewelke onder 't gebied
van Severus ( want ulx blykt uit het
- #, 46 , en 55. B.) de Romeinche
itorie bechryvende, en de legioe
nen, dewelke toen ter tyd in ween
waren , te gelyk met het regiment
der Batavieren optellende in het 55.
B. aldus chryft: Hy (Augutus) heeft ,
deelve begonnen te gebruiken , als hy de
oude oldaten zyns vaders voor de twede
maal tegen Antonius opontbood; en hy heeft
ze in 't vervolg behouden ; ook zynze nu
nog een regiment, ryen in de hand , gelyk
als Capteinen, voerende. Van wien, en
wanneer zy die eer van ryen , of
tokskes, te dragen gekregen hebben,
is niet-ligt uit te leggen. Eenige oude
bychriften op tenen in vorige jaren
in het eiland der Batavieren gevonden,
waar van enige de tyden van Antoni-
nus , en Geta voordragen, getuigen,
dat ontrent deen tyd de eer van het
- - - - - gan
- - - ----- * TW :
G E N S
BATAvoRvM
AMICI ET FR AT RES
ROMANI IMPERII.
#
Uitlopen van den Rhyn. 143
- GETAE, NOBI LISS. CAES 7
C I V. BA TA V I : -
FRA T RES. ET A MIC I. P. R.
V. S. L. M. -
I Aaft
Uitlopen van den Rhyn. 145
Aanmerkinge op dit voorgaande Hoofdtuk
- Pontanu jegens dit Hoofd-tuk, en de
volgende niet in te brengen hebbende hond
hier ook op met zyn tegenchryven. De
toffe meer hitorich, als Geographich zyn
de zal ik my mede niet wyders inlaten, ten
ware in 't vertalen nog iet te binnenchoot. ,
xx. HooFD-sTUK.
Van den krygs-dient, en oor
T - logs dapperheid der Bata
: vieren onderden Kaier Au
gutus, en de overige Kai
26/'07/2,
n - w * ' , -- .
#n, erD:#
ook andere Germaanche Batavieren,
n: behalven de lyf-trawanten, in de le
4 gers der provincien geweet zyn. Tacis
tus in 't IV. B. der Hitor van de oor- .
pronk, woonplaats, en #
der Batavieren prekende chryft aldus:
Lang geoefend in de Germaniche oorlogen,
e II. Dl. K - de
146 P. Cluverius van de
en kort naderhand haar glorie door Britan
ni vermeerdert hebbende , dewylze daar
henen regementen overgeonden hadden, de
welke volgens een oude intelling door de
edelte der lands-luiden geregeert wierden.
Uit het woordeken lang kan men baar
blykelyk genoeg afnemen, dat ze aan
tonds in het begin van de regeringe
van Augutus in het Germanich leger
gedient hebben ten tyde, als M. Agrippa
de Ubin over den Rhyn liet trekken.
Naderhand ook onder de broeders Dru
us , en Tiberius , ten tyde als zy Ger
mani tuchen den Rhyn, en de Elbe
bevredigden. De grote dapperheid,
, en # van enen Germaan , die on
etwyffeld een Batavier geweet is,
eeft het einde van den Dalmatichen
oorlog gemaakt, denwelken die elve
broeders onder den Kaizer Augutus ge
voert hebben. Want als Germanicus
een terke tad der Dalmaten beleger
de, en deelve niet bemagtigen kon- -
-
156 P. Cluverius van de
maar dat de bondgenootchappen rykdom had-
den vertoord. Het woord rykdom toont
niet duiter aan, dat de Arvernen al
hier onder de andere bondgenootchap
pen vertaan werden. Want o er enige
geweet is, o was het bondgenootchap
der Arvernen groot, ryk, en magtig. .
Dit laatte heeft Civilis dan niet te ken
nen willen geven, maar hy heeft haar
in gedagten gebragt, dat er onder de
hulp-troepen van #
tegen den
# Vindex ook Belgen
geweet zyn, van welke de Batavieren
de dapperte geweet zynde hare vijan
den de Edun, en Arvernen, waar uit
het leger van Vindex betont , door
hare dapperheid verlagen, en verjaagt
hadden. En nademaal nu de Batavie
ren, Belgen zynde, de wapenen te-
gen de Romeinen opvatteden , dat
alle de Belgen 't elve ook behoorden
te doen, en dat ze dan alle te gelyk
voor de algemeine vrjiheid trijden
ouden. Wyders waren dee Batavie
ren die elve, dewelke onder Paulinus
Suetonius in Britanni gedient hadden,
als hulp-benden van het XIV. legioen,
en dewelke naderhand door Nero te
gelyk met het XIV. legioen uittannie
--
Bri
w
- -
- * * - - - t
w -
--
158 P. Cluverius van de
heid der regimenten, dewelke van het XIV.
legioen, als boven gezegt, afgeweken zynde
Fabius Valens b7 zyn leger gevoegt had.
Eert quamer gekyf, en kort daar op gevegt
tuchen de Batavieren, en die van de le
gioenen voor te vallen. Dewyl de genegent
heid der oldaten zig by de ene, of andere
voegde, waren zy by na tot een veld-lag
uit geborten; ten ware Valens met het traf
# van enige weinige de Batavieren, aan
et opperbevel, dat zy nu al vergeten had
den, gedagtig gemaakt had. Dat de Ba
tavieren ook in den lag, dewelke de
Vitellianen tot haren nadeel tegen de
Othonianen op het trand van Ligurien -
(dat gedeelte van Itali aan de Midde
landche zee, daar nu Genua, en Livorno
is) ontrent Albium Intemelium gelagen
hebben, geweet zyn , kan men zien
uit dee woorden van Tacitus in het
twede B. der Hit : Twaalf equadrons.
ruiteren, en uitgeogte uit de regimenten zyn
op den vyand los gegaan. Te weten door
bevel van den Veldheer Valens. In
dien ze uitgeogte geweet zyn, o zyn
die waarlyk gene andere , als Bata
vieren geweet, dewelke de voornaamte
van alle de Germanen aan dees zyde
des Rhyns ( ten opigte van Galli ) 472
Uitlopen van den Rhyn. 159
krygs-dapperheid
in van zeer grote aan
, en
gelegentheid, naar welke zyde zy helden,
en voor of tegen waren. Dog Fabius had
VI 1 I. regimenten der Batavieren, dewel.
ke van het veertiende legioen afgecheiden
waren , by zyn leger gevoegt, Tacitus
chryft in Het eerte B. der Hit: aldus:
De Germaniche vendelen wankelden lang,
dewyl ze nog wak van lighaam, en ver
zagt in gemoederen waren, om dat ze door
Nero voor af naar Alexandri gezonden,
en van daar door het lang varen ziek we
dergekeert zynde o veel te zorgvuldiger
door Galba gekoeterd wierden. Van de
elve preekt hy naderhand in het elve
B. 7o Hoofdt, in deer voege : Cecina,
weinig dagen in Helvetien getoeft hebbende,
tot dat hy kundchap van de meininge van
Vitellius krege, en zig te gelyk gereed ma
kende, om over de Alpen te trekken, ont
fangt de blyde tyding uit Italien, dat de
Syllaner vleugel, die zig omtrent de Po op
hield tot den eed van Vitellius overgekomen
was. De Syllanen hadden Vitellius in
Africa tot Voorborgermeeters gehad , kort
naderhand door # opontboden, om voor
af naar eAEgypten geonden te werden, en
uit ooraak van den oorlog van Vindex te
rug gehouden, en toen ter tyd in Itali bly
- wende,
1
*&o P. Cluverius van de
vende, door optekinge der Honderdmans
men , die van Otho niet witen, en aan
Vitellius verpligt, de kragt der aankomende
legioenen , en 't groot gerugt van 't Ger
manich leger verheften , zyn in de partye
overgegaan , en hebben de vate ampt-ma
tige teden van de Overpadaanche
landdouwe, als Milaan, Novare, Epo
redi, en Vercelles, als een ekere gift den
nieuwen Vort bygevoegt. Dit heeft Cecina
uit hun elve vernomen. En om dat dat
zeer brede deel van Itali door de beettinge
van ne vleugel niet bechermt konde wer
/ den , o heeft Cacina de regimenten der
Gallen , Luitanen , en Britannen, mit
gaders de vendels der Germanen voor af
geonden. Dat er ook Batavieren onder
dee geweet zyn, toont die Schryver
in het twde B. der Hit : aan, daar
hy zegt : De meet-bloeiende zyde van
Itali, o veel velds en teden, als er
tuchen de Po , en de Alpen legt , wierd
door de wapenen van Vitellius ( want de
regimenten door Cecina voor afgeonden
waren ook al aangekomen ) ingehouden.
Een regiment der Pannonirs viel in hunne
handen, en tuchen Placenti (Piacenza)
en Ticinum ( Pavie) wierden honderd ol
daten, en duiend cheeps-mannen onder
- . r. T. chept.
|
-
Uitlopen van den Rhyn. 16r
chept. Door welke voorpoed de Vitelli
anche oldaten nu nog door troom, nog oe
vers gekeert konden werden. Daarenboven
wierden de Batavieren , en Overrhynche
door de Po elve gaande gemaakt ; Den
welken zy regt over Piacenza overgetogen
zynde, na het wegrukken van enige ver
pieders, hebben de overige odanigen chrik
aangejaagt , dat ze gantch ontteld , en
mileid tydinge aan de hare bragten , dat
het gantch heir van Cacina daar al was.
Naderhand is er in het Fabiaanch le
ger een waar oproer ontrent Pavye
door de Batavieren onttaan, #
ik dientig agte met deelve woorden,
als ze door Tacitus in het clve boek
bechreven is, alhier by te voegen,
om dat in deelve vele aken tot lof
en glorie van de oorlogs-dapperheid
der Batavieren gevonden werden. Hy
zegt dan: De regimenten der Batavieren,
dewelke ik boven verhaalt heb, dat ten tyde
des oorlogs van Nero van het veertiende
legioen afgecheide waren, als ze naar Bri
tannie trokken , en na het vertaan van de
beweginge van Vitellius, in het bondgenoot
chap der Lingonen ( Langres) by Fabius
Valens zig gevoegt hadden, gedroegen zig
trotzelyk, als ze by de tenten van jder le
II. Deel. L gioen
162 P. Claverius van de
gioen quamen , ivetzende, dat door haar
het volk van het XY V. legioen getemd,
Italie uit Nero's handen gerukt, en het
gantche fortuin des oorlogs in hare handen
betaande was. Dit was chandelyk voor
de oldaten, en hart voor den Veld-heer
om te horen, zynde de *# door kyven,
en krakkeel tenemaal bedorven. Eindelyk
begon Valens vermoeden te krygen, dat uit
dee brood-dronkenheid wel een trouwloo
heid oude kunnen komen te pruiteu. We
halven na het bekomen van de tydinge, dat
de vleugel der Treviren verjaagt, de Tun
gren door Othos vloot verlagen, en dat het
Narbonnener Galli omringt wierd, o be
veelt hy , te gelyk uit orge om zyne bond
genoten te bechermen, als uit krygs-lit,
een gedeelte der Batavieren hen te hulp te
trekken. Het welk vertaan, ende rugtbaar
geworden zynde, begonnen hunne met ge
zellen te treuren, en de legioenen te knorren
, dat ze van de hulp en bytand van de
,,aller dapperte mannen ontbloot wier
, den , dat die oude krygs-luiden, die
,,in o vele oorlogen overwinners ge
,,weet hadden, gelyk als uit den lag
,, weg geleid wierden , na dat den
Vyand nu al in 't gezigt was. 7ndien
aan de Narbonnener province meer gelegen
74'45
Uitlopen van den Rhyn. 163
2" , als aan Romen, en de weltand van
het Kaizerrijk, dat zy alle ook daar henen
volgen ouden; ,, dan indien de weltant 2
s
"
t
Uitlopen van den Rhyn. 173
hand waren, tegens Vocula, en deelfs le
ger. Daar viel een lag voor, waar in
de Batavieren eert-, en kort daar na
de Romeinen de overhand hadden.
In dienlag bleef wel het grootte, en wakte
getal der Romeinen, dog aan de zyde van
de Germanen neuvelden de kragtigte van
het leger elve. Naderhand wierd nog
gevogten tuchen de eetwaar-halers,
en de Batavieren in een langen trein , en
met gelyke overwinninge , tot dat de tryd
door de nagt ophield. Middelerwylen leide
Civilis rond om Vetera , en nam Gelduba
in ; en kort naderhand heeft hy niet verre
van Noveium in een lag te paard gelukkig
geweet. Tutor , en Claicus , zynde
Treviren (van Trier) en Sabinus, een
der Lingonen (pais de Langres ) voegen
zig by Civilis, en weren getrouwig
heid aan de Gallin. Naderhand geven
de legioenen in de legerplaats van Ve
tera zig op trouw aan Civilis over.
Uit de legerplaats getrokken zynde
werden zy vyf duiend paen van daar
door de Germanen verlagen ; en een
gedeelte weder naar haar legerplaats ge
vlugt zynde wierden door ingeworpen
vuir verbrand. Naderhand zyn alle de
winterlegerplaaten der regimenten , vleu
gels,
-
--
v ,
Uitlopen van den Rhyn. 175
brand in het overige getoken hebbende in
het eiland overgetogen. Ook heeft hy de
kribbe door Druus Germanicus opgemaakt
om verre geworpen, en den Rhyn met een
neigenden kil naar Gallie lopende door het
verwerpen, 't geen enigints wederhield,
uitgetort. Alo heeft de kleine kil, als of
de rivier afgeleid was, tuchen het eiland
( der Batavieren) en Germani een ge
daante van een vat aan een leggend land
gemaakt. Tutor, en Claicus, en honderd
en dertien raden der Treviren zyn ook over
den Rhyn getogen. Zy bevogten de vier
overige legerplaaten der Romeinen in
het eiland , zynde te Batavodurum,
Grinnes , Vada , en Arenacum. Dog
als Cerialis met een uitgelee hoop ruiteren
aanquam , o wierden de Germanen over
hals over kop in de rivier geiaagt. Civilis
de vlugtende tegenhoudende bekent geworden,
en vele chigten naar hem gechoten zynde,
is zyn paard agterlatende de rivier overge
wommen. Die elve uitvlugt haddden de
Germanen ook. Tutor , en Claicus wier
den door aangebragte boten overgevoert. Ci
vilis kreeg een begeerte om een cheep-tryd
te vertonen. Hy bemand dan de chepen,
die tw ryen van roeiers, en die maar ne
ry hadden. Hier by voegde hy een groot #
176 P. Cluverius van de
tal van chuiten. Dertig, of veertig waren
er als Jagten gewapend, en te gelyk waren
er ook genome chuiten by met verchil-ver
wige wapenrokken , waar van zy zig niet
vncierlyk, gelyk als van zeilen, bedienden.
AMen verkoor een vlakte, als van een ruime
Ze , alwaar de mond van de AAaas den
rivier den Rhyn in den Ocean nittort. De
ooraak van het toeruten van dee vloot,
was , boven de aangebore jdelheid des lan
daards, om door die chrik den toevoer uit
Galli komende te ondercheppen. Cerialis
heeft meer uit een wonderdaad, als vree,
een vloot toegerut, die wel ongelyk in getal,
maar door bequaamheid van roeiers, kont
van tuerluiden, en grootte vanchepen over
treffende was. Dee quam voor 't troom, en
d'andere voor de wind af. En alo mal
kander voor by gevaren zynde, na dat ze
gepoogt hadden op malkander werpgeweer te
chieten, van een gecheiden Civilis niet
wyders betaan durvende is over den Rhyn
gekeert. Cerialu het eiland der Batavieren
op een vyandlyke manier geplondert hebben
de, en door verborge uitgeonde de Bata
vieren de vrede en Civilis vergiffenis aan
biedende vermaande Velleda , en de naate
de fortuin des oorlogs hen door o vele ne
derlagen tegenlopende door een tydige ver
diente
Uitlopen van den Rhyn. 177
diente op 't Roomche volk te verwielen.
AMen voegde beloften by dreigementen, en,
de trouw der Over-Rhynche aan 't wanke
len zynde, rezen er ook al praatjes onder
de Batavieren. Dee neiginge bleef voor
Civilis niet verholen, en nam een opzet de
elve voor te komen, boven 't verdriet der
elenden, ook door levens hoop , dewelke
meetentyds grote gemoeden kneut. Na het
veroeken van een amenpraak, werd de
brug van de rivier Nabalia (nu den Yel)
verbroken , tot welks afgebroke einden de
Veld-heren voortgekomen zynde hebben de
vrede geloten. En zy (de Batavieren)
door 't gerugt des veld-togts verbaat zynde
hebben zig aan hem (aan Domitianus met
een heirleger aankomende) overgegeven,
agtende, dat het voordelig was, indien ze
onder chade weder onder 't oude jok qua
men , zegt Voephus van den Joodchen
oorlog VII. B. XII. Hoofdt. Alo zyn
de Batavieren eindelyk weder tot haar
gedientigheid gekomen. Ook kan men
klaar genoeg uit Tacitus in het leven.
van Agricola beluiten , dat Petilius
Cerialis naderhand, als hy van Vepa
fianus naar Britanje geonden wierd,
ook regimenten der Batavieren naar 't
elve overgebragt heeft. Want Fron
II. Deet. M tinus
te
w
178 P. Cluverius van de
tinus in de plaats van Cerialis komen
de, en Agricola in de plaats van Fron
tinus hebben geen oldaten overge
voert, maar deelve gevonden, o als
ze van Cerialis in de winterlegers ge
laten waren. Dat onder deelve ook
Batavieren geweet zyn, blykt uit dee
woorden van Tacitus : Hy (Agricola) -
nam voor het eiland Mona ( van welks be
zit ik boven verhaalt heb, dat Paulinus
door den afval van gants Britanje terug
geropen geweet is ) in zyn magt te brengen.
Maar , gelyk men in beraad waggelt ,
chepen waren er niet; dog het overleg, en
tant vatigheid van den Veld-overte heeft
hen overgevoert. Hy heeft dan o chielyk
de uitgeleente der # , aan wel
ke de ohdiepten bekend waren, en een aan
geboren gebruik van wemmen hadden, waar
door zy zigelve, hare wapenen, en paar
den te gelyk regeren, daar op afgeonden,
dat de vyanden met verbaatheid, daar ze
niet, als een vloot, chepen, en z ver
wagtende waren, niet moeielyk, of onwin
baardagten te zyn voor menchen, dewelke
op die manier ten oorlog afquamen. Der
halven de vrede verogt, en het eiland over
gegeven hebbende, o wierd Agricola ver
maard, en groot geagt. Dat het Bata
- V1Cren
- '
* Uitlopen van den Rhyn, 179
vieren geweet zyn, geeft de komt van
't wemmen te kennen; En is door der
elver dapperheid wederom de over
winninge by de Romeinen verkregen.
In de ede veld-togt, als Agricola Ca
ledonie, 't welk nu Schotland is, met
zyne wapenen voorgenomen had te
vermeeteren , o hadden de inwoon
ders van dat land mede beloten de leger
plaaten by Glote, en Bodotrie, zynde
ondieptens van een vercheide z, ( te
weten aan beide de zyden van het ei
land ) waar door Caledoni van het
overige Britanje, dat is Engeland, af
gecheiden wierd, te bevegten. Zy
derhalven dan alle te gelyk op het negende
legioen , als het allerwakte zynde, des
nagts tuchen den laap, en chrik erge
vallen zynde zyn daar door gedrongen. En w,
nu vogten ze al in de legerplaaten elve;
al wanneer Agricola den weg der vyanden
door verpieders te weten gekomen zynde,
en deelve op haar voettappen navolgende
de gewindte der ruiteren, en voetknegten
op het aghterte der vegtende vyanden gebood
aan te vallen, en naderhand van alle zyne
benden een krygs-gechreeuw opheffen ; En
den morgen naderende blonken de tanders,
- en vanen. Alo zyn de Britannen door een
M 2, - twyf
18o P. Cluverius van de
tivyffelagtig quaad verbaat , en verchrikt
geworden; de Romeinen kregen weder moed
in 't hert. En voor haar behoudenis niet
vreende o treden zy voor de glorie. Zy
zyn ook van elfs op hen aangevallen. En
daar viel een hart gevegt voor in de naauwte
der poorten elve, tot dat de vyanden ver
v jaagt wierden ; beide de legers (der Ro
meinen) trydende, het een om te chynen
hulp toegebragt te hebben, het ander, om
te tonen deelve niet van noden gehad te
hebben. Indien de moeraen en bochaadjen
den vyand in den vlugt niet gedekt had, o
was den oorlog door die overwinninge alleen
ten einde geweet , door welke zege tand
vatigheid, en gerugt het leger trots en moe
dig rond uit wette, dat er niet was, daar
zy egt haar dapperheid niet door konden
komen, dat men door Caledoni heen drin
- gen , en eindelyk het einde van Britanje
s door een gedurige loop van veld-lagen vin
den moet. Dat die allernelte ruiters en
voetknegten Germanen geweet zyn ,
leert ons een gelyk voorbeeld van Cae
ar in het VIII. B. van den Gaulichen
N
oorlog, daar hy zegt: Hy ond de Ger
maanche voetknegten, dewelke van een zeer
grote nelheid zyn, naar de legerplaats der
w * . -
an
vyanden voor af. Als mede nog een der
x
Uitlopen van den Rhyn. 181
der voorbeeld in het I. B. van dien
elven oorlog, alwaar Caear prekende
van den lag te paard van Ariovitus
Coning der Germanen aldus chryft :
Dit was een oort van een lag-, waar in
de Germanen zig geoefend hadden. Daar
waren es duiend ruiteren, en ook o groot
, een getal van voetknegten, zynde de nelte,
en dapperte, dewelke zy een voor een, en
ider zyn man, uit den gehelen hoop , om
haar behoudenis wil , uit geogt hadden,
als ze in dee veld-lagen bezig waren. Naar
dee namen de ruiteren haar te rug wyk :
Dee quamen o er iet waars op handen
was, te amen toelopen ; En o er enige
waarlyk gewond zynde van hunne paarden
gevallen waren, o quamen zy rondom de-
elve taan, indien men verder trekken, of
gewinder afwyken moet. En derelver
oefening, en nelheid was o groot, dat zy
door hulp van zig aan de manen van de
paarden vat te houden met deelve even nel
liepen. Men moet derhalven niet twyf
felen, of die zeer nelle ruiteren, en voet
knegten van Agricola zyn ook Germa
nen geweet. En om dat ze Germanen
waren, zyn 't gene andere, als Bata
vieren geweet ; welkers regimenten,
tot dien tyd toe in Britanje geweet zyn.
M 3 En
182 P. Cluverius van de
En alhoewel er ook Tungren , en
Uipien, die ook Germanen waren, in
het elve leger geweet zyn , o is het
egter eker dat dee Batavieren geweet
zyn , om dat Plutarchus, en Dio Caius
deelve , als de voortreffelykte der
Germaanche ruiteren, roemen. Wy
ders in de agte veld-togt, als Agricola
tegen Galgaius lag leverde, chryft Ta
citus in het leven van Agricola XXXVI.
Hoofdt: ' aldus. In het eerte by een
komen wierd van verre getreden. De Bri
tannen teffens met onvervaardheid, en met
komt chuwden met hunne zeer grote waar
den , en korte childekens het werp-geweer
der one, of chudden 't af, en zy wierpen A
zelf een zeer groot gedeelte van chigten over
de onze, tot dat Agricola drie regimenten
der Batavieren, en tw der Tungren, ver
maande 't werk tot punt-en hand-gemeinchap
te brengen , waar in zy door oudheid van
krygs-dient geoefend waren, en de vyanden
wanhebbelyk, door dien ze overgrote waar
den, en korte childen voerden. Want de
waarden der Britannen onder punt mogten
tegen geen gedrongen gevegt. Na dat dan
de Batavieren begonden het treffen te men
gen, met de child-pennen te toten, de aan
gezigten te chenden, en na het wegtrekken
W - w 'Z/4/g
Uitlopen van den Rhyn. 183
van die gene, dewelke in de vlakte tegen
tand gedaan hadden, en het lichaam van
de Bataillie in de heuvelen te verheffen, be
tonden de andere regimenten zig daar on
der mengende, uit naaryver, en hevigheid,
die gene, dewelke hen naat waren, ook te
verlaan. Hier heeft de dapperheid der
Batavieren, die door oudheid van krygs
dient geoefend was, den vyand einde
lyk verlagen, en op de vlugt gejaagt.
Ook is het niet te wyffelen, dat ze
naderhand onder den Kaizer Trajanus
in zyne grootte veld-togten krygs
dient gedaan hebben. -
! - w
, V - N
v
A -
w
Uitlopen van den Rhyn. 193
Yelche zyn, zal ik elders wydlopiger
#entonen. Nu moet ik de landpalen
der Frien vat tellen. De Frienpalen
dan van voren aan de Angrivarien , en
Chamaven, of wel aan de Bruteren,
die door dee vorige uitgeroeit zyn.
Tot derelver afcheidinge , aan de
zyde van daar de on des winters op
gaat, waar door zy van die vorige af.
gecheiden wierden, tel ik een linie
etrokken van de Stad Hattem in de
eluwe tot het meir, waar in de rivier
de Eems valt, eer hy zig in Zuittort.
Daar van daan aan de zyde, daar de
on des omers opgaat, wierden zy door
den Eems van de Chaucen afgechei
den, zynde aan de Noord, en Wet
zyde door den Ocean beloten. Dat.
ze aan de Zuiderzyde door den mid
den kil des Rhyns, de afcheidinge
tuchen Galli, en Germani, van de
Batavieren afgecheiden geweet zyn,
is hier voren genoegaam aangetoont.
En door een linie van den Rhyn by
Wyk te Duurtede tot de tad Hat
tem getrokken wierden zy van de Mar
acen , of, gelyk ze Plinius noemt,
van de Maratin afgeondert, dewel
ke ik aantonts aantonen zal , dat aan
II. Deel. 4. N de
194 P. Cluverius van de
de Frien gegrent hebben. De re:
den, waarom ik dee afcheidinge tu,
chen beide die volken tel , is dee :
voor eert , om dat de Maracen -een
klein volk geweet zyn; ten tweden,
om dat op dee manier de woorden van
Tacitus meet op haar benen taan, als
hy getuigt , dat de Frien overgrote
meiren omvangen, waar van het grootte
nu de Zuider-Z genoemd werd. Ta
citus zegt. De # werden de meerdere,
en de mindere geheten, naar de mate harer
kragten, Beide de volken werden tot den
Ocean toe met den Rhyn gezoomt ; en om
vangen, daarenboven nog overgrote meiren,
dewelke by de Romeinche vloten ook bevaren
zyn. Dee woorden: zy werden met den
Rhyn gezoomt duit Had: 7unius op den
Yel ; om dat de Frien aan beide de
zyden des Yels woonden. Dog ik
zal aantonts. aantonen dat den Yel
noit by Tacitus met den naam des Rhyns
genoemd is geweet. Ook kan men niet
. regt de kragt van 't woord bezomen op
beide de oevers van een rivier duiden.
Tacitus zegt in 't elve boexken van de
zeden der Germanen : En dit is gelyk
het voor aangezigt van Germanie, voor
zo verre het door den Donauw bezoomt werd.
Hy
Uitlopen van den Rhyn. 195
Hy preekt namentlyk van de grenen
der Naricen, Marcomannen, en Qua
den, dewelke alleenlyk aan den linker ,
oever van den Donauw-troom waren.
Dog de Donauw is by Tacitus de af
cheidinge van Germanie. Derhalven
wil ik liever de boventaande woorden
van Tacitus wegens de Frien alo uit
leggen, dat men begrypen mag, dat
beide de volken tot den Rhyn toe uit
getrekt geweet zyn. Dog ik ver
meine, dat men de cheidinge tellen
moet, o als deelve op het meet tu
chen hen beide overeenkoomt, te we
ten de rivier de Vegt, indien deelve
mogelyk te dier tyde aldaar al geweet
is, gelyk als men uit Plinius, dewel
ke alhier vercheide eilanden teldt,
nog gien mag. Want op dee ma
nier werden beide de natien gelyk aan
den Ocean geteld, en door den Rhyn
bezoomt. Dog welk gedeelte den naam
van de meerdere, en welk gedeelte den'
naam van de mindere gevoerd heeft, kan
ik niet ligtelyk zeggen : Want onze
Schryver (Tacitus) zegt : naar mate
van magten. Indien de maat der mag
ten afgenomen geweet is uit de uit- -
getrektheid der landen, o zyn zeker
N2 lyk
196 P. Cluverius van de
lyk die gene , dewelke naar het oo.
ten , en over de Vegt, en het meir
gewoont hebben, te regte de Meerdere
te noemen , en de andere tuchn den ,
Rhyn , en Meiren de Mindere. Dog
dit is een gladde giinge. Want het
valt dikwils voor, dat in minder be
grip veel talryker, en kragtiger volken .
gevonden werden, als elders in een
groter uitgetrektheid. Maar men ou
de niet te onregte mogen zeggen, dat
ik onbillik was, om dat ik in dee ver
delinge der Frien , en Maratien die
natien uitluite, dewelke Plinius met
uitdrukkelyke woorden alhier plaatt.
Want dee chryft aldus in het IV. B.
XII. Hoofdt. In den Rhyn elve ontrent
honderd duiend paen in de lengte is het zeer
edel eiland der Batavieren, en Caninefaten,
en ook andere der Frien , Cauchen , Fri
tabonen, Sturien, Maratien dewelke tu
chen Helium , en Flevum leggen. Ik
we - niet, om de waarheid te eggen,
wat ik rond uit hier op antwoorden
zal. Egter zal ik vrymoedig, en tou- -
telyk myn gevoelen zeggen. Die plaats
van Plinius dan is by my verdagt, en
ik vree, dat zyn chryven van een
onkundige boek-uitchryver, of druk
ker
Uitlopen van den Rhyn. 197
ker ( en wat wonders, of nieuws oude
ulx zyn ? ) dcerlyk verergert, en be
dorven is. En voor eert aangaande de
Cauchen, wie kan er o heren-loos
zyn , dat hy geloven zoude, dat der
elver naam alhier geleen werd ? Want
deelve werden by Tacitus geteld niet
alleen buiten alle de killen van den
Rhyn, maar ook buiten den Eems,
daar Germani zig naar 't Noorden
uittrekt. Plinius teltze ook in het
volk der Ingaevonen, 't welk gantch,
en geheel naar 't Noorden is, daar hy
de Itaevonen de naate aan den Rhyn
noemt. Derhalven werd alhier qua
lyk , en gantch niet volgens de op
regtigheid , en 't gezag van Plinius de
naam der Cauchen geleen. Ik heb in
derdaad zeer groot vermoeden , dat
'enig onervare, 't zy chryver, verta
ler, of drukker, dewyl het gechrift
op dee plaats of duiter, of uitgegaan
was, de letteren naar de meete ge
lykenie weder by een getelt heeft.
So veel te meer, als hy zag, dat er
eilanden voor de tranden der Cauchen
tuchen de monden van den Eems, en
Weer, lagen , waar toe hy , ( als ter
wereld geen kennie van Wereld-be
* * * N 3 chryvinge
*
* e
D. M.
-
2 H1 LA Rus -
&
N ER oN 1s. CAE s AR1s
Cor Pore. CusT os
NAT 1 oN E. Fr 1 s Aeo
V1x. A. xxx 111.
Dat is: w
xxII. HooFD-STUK.
Van de rivier Nabalia , nu
den Tel , dewelke noit by
Tacitus met den naam van
den Rhyn genoemd werd.
-
- -
-
-
--
-
- -
-
- - -
- - - - -
- - - , , 4 *
- - - - - - -
- - -.
- - - --
- --
-
-
- -
'
- -
** -
-
- -
- -
- - - * * -
-
- --
- -
-
-
-
- u,
- -
,
- - -
: - - i
- -- -
- - - - - - - . '
-
- -
- -
- -- - -
- - -
- 's ,
-
'- - ww----* * * *
* - -- - - -- -
-
-
v: **
- -
* * *
-
t
-
-
t
+
-
- - w -- -
- , z
-
-
we * - -
- --
-
, r
-
-
- - ,
- - -- - - - - - -
- - - - - - --
- - - -
- '
s
----
-
-
'
-
-- + -
-
-
-
-
- *
r - - -
-
- -
- - -
- - --- - - - - - - - ---- -- -
-
v
"
*
Uitlopen van den Rhyn. 22r
moederen zyner lands-luiden verlaten
was, alleen uit de veiligte grenen
van Germani op de grond van Gal
li, 't welk tegen hem was, heeft dur
ven betaan overtegaan. Dog dit is
valch, en zeer verre van het opet van
Civilis , den welken Tacitus getuigt
vernuftig van geet geweet te zyn. Dat
"h op den grond van Germani over
den Rhyn getaan heeft, is eker. En
dat heeft Marlianus ook genoegaam be
merkt; dewelke, alhoewel hy de ware
rivier niet geweten chynt te hebben,
egter denelven telt over den Rhyn, het
land der Frien, en Gelderche bepoelende.
Hy heeft zig alhier van het woord der
Frien bedient, gelyk men gemeinlyk
nu ter tyd ziet, dat alle uitheemche
die landtreken, als het Graafchap
Zutphen, en Overyel in de naam van
Frieland begrypen. Maar waarom is
Civilis tot over den Yel gevlugt ?
Was het dan niet veilig genoeg voor
hem over den midden kiI desRhyns
tand te houden ? Neen inderdaad.
'' Want hy had den midden Rhyn elf
afgeleit, door wiens afleidinge de geringe
kil een gedaante verbeelde van vat aan een
leggende landen. En dee kil konde
- - v. , Cerialis,
Y
222 P. Claverius van de
Cerialis, die in 't eiland meeter was,
gantch niet tegenhouden , om ge
wind gewapenderhand op Civilis los te
gaan. Hieruit is dan eker, en buiten
tegenpreken, dat de rivier den Yel
eertyds Nabalia genoemd geweet is.
Het welk de Wereld-bechryvinge van
Ptolomaus ook chynt te bevetigen.
Want hy meld van een tad Navalia
w -
aan den Noorder kil van den Rhyn
( dewelke den Yel is ) welke naam
de onervare te onregte Navalia, in
een meerder getal uitleggen, als of
men daar mede een plaats, daar men
chepen oplegt, uitleggen moete, en
daar door de tad Campen vertaan, als
dewelke digt aan 't trand van de Zui
der-Z legt Dogzy merken niet, dat
die tad midden in 't land, en niet
weinig van trand af by Ptolomeus ge
plaatt werd in die treek, alwaar de ,
tad Deventer nu is. En Ptolomaeus
heeft de tad Navalia genoemt, naar
welkers naam de rivier by Tacitus Na
balia genoemd werd volgens die elve
manier van uitpraak, met welke de
Hoogduitchers, en Saxen een Nabel
noemen, 't welk by de Nederduit
chers een Navel genoemd werd, van
- M.' hoe
/
Uitlopen van den Rhyn. 223
hoedanigen oort van uitpraak onein
dige voorbeelden uit de taal der Hoog
duitchers bygebragt kunnen werden.
Maar ik moet op dee plaats een mi
lag van Ortelius aanmerken, dewelke
in zyne land-kaarten, waar van de ene
Germani, en d'andere het oud Ne
derland vertoont, vermeint heeft dat
den Yel den Alio van Dion was.
Waar in die ongelukkige wereld-be
chryver tw-ints gedwaalt heeft :
voor eert , om dat hy dee woorden
van Tacitus wegens Nabalia niet begre
pen, ten tweden, om dat hy de woor
den wegens Alio ook niet vertaan
heeft, waar van te zyner plaats wyd
lopiger gehandelt zal werden. Nu
moet ik H. 7unius wegens een over
grove mislag overtuigen , dewelke,
om de twede dwalinge wegens de land
palen van zyn Batavi uit Tacitus te be
wyen, verekert, dat den Yel altyd
by hem met de naam des Rhyns ge
noemd, en den midden kil met til
wygen overgelagen is. Tacitus inder
daad, alhoewel zeer vele bevaringen
uit het boven gedeelte van den Rhyn
naar de meiren toe verhaalende heeft
egter noit een naam by de rivier#
C
224 P. Cluverius van de
Yel getelt, als alleen dee elve van
Nabalia , en dat ook maar op de ne
boven aangehaalde plaats. Ik ben van
voornemen alle de plaaten van Tacitus
waar in hy gewag van de bevaringen
van dee rivier maakt hier aan te halen
op dat in niemand, die enige neiginge
voor het gevoelen van 7unius hebben
mogte , enig twyffel overblyve. In
het eerte Jaarboek, als Caear Germa
nicus een veld togt tegen de Cherucen
dede, zegt die Schryver : En op dat
den oorlog niet met een geweld te gelyk op
komen zoude, o zend hy Cecina met veer
tig Romeinche regimenten, om den vyand
te verdeilen , door het land der Bruteren
naar de rivier den Eems. Den overte
Pedo leide het paarde-volk door de grenzen
der Frien. Germanicus elve heeft vier
legioenen te cheep door de meiren gevoert.
En het voet-volk, en de vloot zyn te gelyk
by dien elven rivier by een gekomen. De
legers der Romeinen waren in de win
terlegers by den Rhyn by Vetera, en
den Altaarder Ubien, gelyk die Schry
ver kort te voren in 't elve boek ver
haalt. En daar vandaan getuigt hy,
dat Caear Germanicus de vier legioenen -
te cherp door de meiren gevoert heeft , en
egter
Uitlopen van den Rhyn. 225
egter maakt hy gantch geen gewag
van de graft van Druus, van de rivier
Nabalia , of van den derden kil des
Rhyns; daar het egter zeker is, dat
Germanicus langs geen andren kil in
de meiren afgezakt is. Kort nader
hand, als Germanicus van den oorlog
der Cherucen wederkeerde, zegt Ta
citus : Kort daar na het leger weder naar f
#
den Eems geleid hebbende brengt de le
gioenen weder met de vloot af, gelyk hy ze
aangebragt had , En een gedeelte van het
paarde-volk wierd bevolen langs het trand
des Oceans naar den Rhyn te trekken. Ger
manicus had ze door de meiren aange
voert ; by gevolge heeft hy ze ook
langs dien 'elven weg wederomge
voert. Maar dat een gedeelte van het
paarde-volk bevolen is naar den Rhyn te
trekken, Sulx is niet van Nabalia, ofte
den Yel, maar van het bovengedeel
te des Rhyns te vertaan, alwaar Ve
tera, en den Altaar der Ubien was,
waar henen het # wederom geleid
moet werden. Tacitus zegt nog kort
naderhand in de elve hitorie : Dog
Germanicus geeft aan Publ : Vitellius het
twede , en veertiende legioen, die hy te
cheep gevoerd had, over, om over land te
II. Deel. P gaan,
226 P. Cluverius van de .
gaan, p dat de vloot o veel te ligter op de
ndiepe z varen, of op de ondiepte niet vat
raken zoude. Daar na verhaalt one
Schryver het wortelen der legioenen
met de vloeden van den Ocean, en
voegt daar eindelyk by: Den dag heeft
hen het land wederom doen zien; en zy heb
ben tot de rivier de Wezer doorgedrongen,
( ik lee alhier den Vider, ofte Swarte
water , 't welk ik naderhand bewyzen
wil ) waar henen Cear Germanicus met
zyn vloot getogen was. En de praak liep,
# de ingecheepte legioenen verdronken
waren ; Ook had men geen hoop van haar
behoudenie, voor dat men Cear , en het
leger wederom zag, te weten in de win
terquartieren. Dog Tacitus de twede
veldtogt van Germanicus tegen de
Cherucen in het twede jaarboek ver
halende meld van de vaart o van de
graft van Druus, als van de meiren,
en nergens vind men den naam van
den Rhyn in den Yel. Zyne woor
den zyn dee : En de vloot wat nu al
aangekomen (te weten uit het eiland der
Batavieren, daar ze gebouwd, en toe
gerut was) en Germanicus de graft van
Druus ingevaren, en zyn vader Druus
gebeden hebbende, dat hy hem goedwillig
g72
Uitlopen van den Rhyn. 227
, en bezadigd door zyn voorbeeld, en geheu
gen van raad, en uitvoeringen wilde helpen,
is hy van daar door de meiren tot den Ocean
toe met een voorpoedige vaart by de rivier
den Eems gekomen. In het IV. Jaarboek
verhaalt hy, dat de Frien wederpan
# zynde het kateel Flevum belegert
hebben, en voegt daar by : Het welk
by L. Apronius onderregent van het neder
Germani vertaan zynde, o heeft hy de
vanen der legioenen uit de bovente provintie
( van Magontiacum ) met het uitgelee -
voet-en paarde-volk opontboden, en beide de
legers den Rhyn afgekomen zynde te gelyk
op de Frien afgetuert. Hier ziet men
ook wel, dat de naam van den Rhyn
niet aan de graft van Druus, nog aan
den Yel, alhoewel de vloot daar door
gevaren is, maar aan 't bovente ge
deelte van die rivier, dewelke van de
winterlegers tot de van een cheidinge
(by Schenkenchans) afvloeit, gegeven
werd. En nog klarer in het XI. Jaar
boek als de Cauchen, onder 't gelei
van Gannacus, een Caninefaat , het
neder Germani met ligt vaart-tuig on
veilig maakten, en beroofden, zegt
Tacitus : Corbulo deed de drieriemde ga- .
leijen door den kil van
v.
den Rhyn, en de Z/A74
P 2,
ret -
V
228 . P. Cluverius van de
van de chepen, naar dat elx hequaamheid
was, door de watten, en troom gaten
voortdryven, en heeft, de chuiten der vy
anden in de grond geholpen zynde, Gan
macus verdreven. Dat alhier de midden
kil des Rhyns, die naar Leiden loopt,
en den naam als nog behoudende is,
vertaan moet werden, kan men niet
twyffelen. Want indien de Schryver
den Yel had willen te kennen geven,
o oude hy naar gewoonte ook gewag
van de meiren gemaakt hebben. Maar
door de watten, of ondieptens, en
troomgaten, vertaat hy die, dewelke
Zeland van een cheiden, als boven is
aangemerkt; Want Gannacus ontvei
ligde meet de kut van Gallie. We
halven Corbulo langs de tw wetelyker
killen des Rhyns, te weten, die van
Leiden , en de Waal , zyn vloot af
getuirt heeft. Want Nabalia, en den
uitloop het Flie zyn verder van Galli.
So dat hier elfs genoeg uit blykt, dat
de enigte midden kil by Tacitus den
Rhyn genoemd werd, dewelke een
ontwyffelbare afcheidinge tuchen
Germani , en Galli is. In het elve
boek, als de natie der Frien , na de
wederpannigheid , zig overgaven ,
heeft
Uitlopen van den Rhyn. 229
heefr Corbulo , pands-mannen ontfan
gen hebbende, aan de Frien haar lan
den betekent; Ook heeft hy hen een Raad,
Magitraat, en wetten gegeven. En, op dat
ze zyne bevelen niet nalaten fouden na te
komen, heeft hy er ook een bezettinge byge
voegt. Maar Claudius had o een nieuw ge
weld tegen de Germanin verboden, oda
nig, dat hy de bezettingen weder aan dees
zyde des Rhyns (ten opzigte van Galli)
heeft doen komen. Ik ben van gevoelen,
dat men alhier gantch dwaalyk met
7unius onder den naam des Rhyns den
Yel vertaan zoude. Want alhoewel
hy vermeint, dat de Frien by Tacitus
in over-rhynche, en aan dees zyde des
Rhyns wonende ondercheiden wer
den, o oude hy egter alhier te on
regte beluiten, dat die Schryver on
der enig ondercheid de gehele natie
der Frien te kennen gegeven heeft.
Hebbe hier boven genoegaam aange
toont , dat de Frien tot den midden
kil des Rhyns toe behoort hebben.
Derhalven is het eker, dat Tacitus op
dee niet den Yel , maar den Leid
chen Rhyn, die de afcheidinge van
de Germanin, en Galli is, te kennen
gegeven heeft. In het XIII. Jaarboek
P 3 zegt
23o P. Cluverius van de .
zegt Tacitus wyders is uit de getadige le
digheid der heyeren een gerugt onttaan, dat
de tadhouderen het regt ontnomen was van
tegen den vyand aan te trecken. Derhal
ven hebben de Frieen de jonge manchap
door bochen ofte moerachen , en de ont
treydbare kinderen door de meiren naar den
oever gevoert, en de ledige ackers, die tot
gebrujk der oldaten bewaard waren in bet
genomen. Dat dee ackers in die land
treek geweet yn, daar nu het graaf
chap Zutphen is al ik elders aan tonen.
# hebben de Frieen de hare
o aan den oever van den Yel als des
Rhyns gebragt en egter maakt Tacitus al
hier # gewag van den Rhyn, alhoe
wel hy van de meiren melt. In 't V. B.
als Civilis, na den tegenpoedigen lag
by Vetera, de tad der Batavieren (ik
leze altyd Steden) met de wapenen niet
durfde verdedigen, o is hy in het ei
land overgetogen, en Tutor met Cla.
icus , nevens honderd , en dertien raden
der Treviren zyn mede over den Rhyn ge
trokken. Niet over de Waal, daar Ci
vilis overtrok, maar hoger in hare
grenen ontrent den amenvloed van
den Moeel, (Coblents) alwaar maar ne
kil, en geen andere naam, als die van
s den Rhyns, is. En
Uitlopen van den Rhyn, 231
En in der daad alhoewel men zeide,
dat de killen van den Rhyn in 't ge
heel drie in getal zyn, egter hebben
de oude Schryvers van deelve gewag
makende ider met zyn eigen naam ge
noemt. Alo werd dee nu ter tyd ook
den Yel, de andere de Waal, en de
midden kil den Rhyn genoemd, het
welk wy zien, dat Tacitus nauwkeurig
agtervolgt heeft. Ook moet ulx noot
akelyk gechieden, op dat, indien al
le de killen met den naam van den
Rhyn alleen onder enig ondercheid
genoemd wierden, de aandagt des le
zers niet verwerren mogte door twyf
fel, welke van de drie vertaan wierd.
Maar dat dit niet alleen by Tacitus,
maar ook by andere Schryvers opge
merkt is, blykt hier uit, dat dee el
ve, alsze den midden kil vertonden,
het enkel woord des Rhyns, onder
enig ondercheid, gebruikt hebben.
Alzo chryft Florus in het IV. B. XII.
Hoofdt: Tot beveilinge der Provincien
heeft hy overal bezettingen getelt, langs de
Maas, langs den Elve, en de Wezer.
Want aan den Rhyn kant heeft hy meer
als vyftig Katelen opgerigt. Heb boven
aangetoont, aan wat kil van de rivier,
- - P 4. . Ila
232 P. Cluverius van de
na dat deelve van een gecheiden is,
een gedeelte van dee Katelen ge
weet is, te weten aan den midden
kil in 't eiland der Batavieren te Are
nacum , Vada , Grinnes, Batavodu
rum , te Lugdunum Batavorum, en
aan de mond van de rivier. Suetonius
chryft in Caligula aldus X L II I.
Hoofdt: Vermaand zynde wegens het
vervullen van 't getal der Batavieren,
die hy ontrent zig had, zo heeft hy een
drift gekregen van een Germaniche veld
togt; en hy heeft deelve niet uitgetelt.
En kort naderhand: Na dat hy in het
leger gekomen was, zo heeft hy, om te
tonen, dat hy een treng Veld-heer was,
de onder-Veld-heeren, dewelke hare hulp
benden te laat aangevoert hadden, met
chande ontlagen. En een weinig daar
na: Kort naderhand, als er oorlogs re
denen ontbraken, heeft hy enige weinige
Germanen van zyne lyf-trawanten over
den Rhyn bevolen te trekken, zig aldaar
te verbergen, en nademiddag met een zeer
groot gedruis, en ontuimigheid aan hem
de tydinge te brengen, dat, de vyand na
hy was. Het welk gechiet zynde is hy
aantonts met zyne vrienden, en een ge
deelte van zyne hof-ruiterye opgevlogen,
en ,
Uitlopen van den Rhyn. 233
en in 't na by zynde boch gerukt, en de
bomen hebbende gedaan afhakken, en op -
de manier van triomf- tekenen toebe
reiden is hy weder tot het ligt gekeert,
en heeft dier gene , dewelke niet gevolgt
waren, bloheid , en vreze beript, dog
zyne metgezellen, en die deel aan de over
winninge hadden, met een nieuw zoort,
en naam van kronen begiftigt. En we
derom: Eindelyk, als of hy den oorlog
ten einde brengen wilde , zyn leger in
lagorde op het trand des Oceans, en de
werp-tuigen, en andere gevaartens opge
telt hebbende, dewyl niemand wit, nog
te bedenken konde, wat hy aanvangen
zoude, zo heeft hy chielyk bevolen, dat
zyne krygsknegten de chelpen opgaderen,
en hare tormhoeden, en choten met de
elve vullen ouden, noemende deelve een
roof van den Ocean, die aan 't Capitool,
en 't Palais verchuld waren. Caligula
was tot de legerplaats gekomen. Dee
is niet geweet, als op de linkeroever
van den midden kil. Hem wierd ty
dinge gebragt, dat de vyand na by
over den Rhyn was. Hier konde nie-,
mand, als een Germaanche Fries we
zen, dewyl de Batavieren genoegaam
bevredigt waren, en door menigvul
P 5 dige
234 P. Cluverius van de
dige legerplaaten, en bezettingen langs
den oever des Rhyns in toom gehou
den wierden, alwaar Caligula ontwyf
felbaar met zyn leger getaan heeft.
Eindelyk heeft hy zyn leger op het
trand in lagorde getelt. Dit is mc
de buiten twyffel op dienelven oever
geweet, en is alzo een verbeeldinge
gemaakt, als of die lagorde tegen den
Friechen vyand aangeteld was. Dog
Plinius chryft nog klarer in 't IV. B.
XXIII. Hoofdt: alwaar hy de metin
ge van Europe oprekent, zeggende:
Maar van Italie elve zyn , als gezegt,
twaalf honderd, en twintig duiend paen.
Van waar door Lions tot de Britanniche
haven der Morinen ( Calais, of daar on
trent , daar de hoofden van 't Canaal
malkander de naate zyn ) langs welke
weg Polybius zyne afmetinge chynt te ma
ken, elf duiend , en drie en etig paen.
Dog de afmetinge is meer eker, en ook lan
ger naar het ondergaan van de omer-zon,
en mond des Rhyns toe door de legerplaaten
der ligioenen van Germani , en werd de
elve gerekent van die elve Alpen af tot
twaalf duiend drie en veertig paen. Hy
zegt : den mond de Rhyns, en niet: de
monden, om dat hy wilde, dat #
CIn
* /
xxIII. HoofD-STUK
Van het meir Flevus, en de
ondiepe z tuchen het vate , s'
land van Frieland, en de S
eilanden, mitgaders van de
eilanden van Frieland el
ve; als mede van het Ca
teel Flevum , ofte Fleum.
U keer ik weder tot het meir.
N Hebbe hier boven verhaalt, dat
alhier eertyds een droge, ofte ten min
ten een moeraige grond geweet is. -
Dog ik vinde by niemand van de Schry- ,
vers, wanneer , of hoe het eert een
meir geworden is. - Egter oude men -
wel mogen gien , dat ulx op dien
elven tyd gechied is, alwanneer de
Cimbren , en Teutonen door een in
breuk des Oceans uit hare vaderlyke
woonplaaten verdreven zyn. En ik
oude wel vermeinen, dat die inbreuk
van de Z op 't gantche trand , #
WCIK ...,
,
24o P. Cluverius van de
welk van Zuider-Jutland, een gedeel
te van Denemarken, tot de Galliche
engte ( de hoofden van het Canaal) zig
uittrekt, ingevallen is. Hierdoor is
de grond van Zeland eertyds aan mal
kander vat tot eilanden door geduirige
z-invloeingen geworden, gelyk de
wegens hier voren gemeld is. Hier
door zyn ook invloeiingen en ondiep
tens aan de tranden der Cauchen, en
Frien op een grond, die eertyds ook
droog was, dewelke door het lang
aanpoelen en afteken des Oceans o
uitgepoeld, en gediept zyn , dat de
elve nu niet meer by beurten dan een
gedaante van een eiland, en dan we
derom van vat land maken, maar dat
het hoge land door zeer diep water
gedurig omvangen niet als met chepen
te bevaren is. En dat dit diep water
eertyds maar ondiepten geweet zyn,
dewelke met hoog water vol, en met
laag ledig waren, werd ook by de oude
Schryvers getuigt. Onder deelve is
ook Dio Caius in het LIV. B. alwaar
hy de uitvoeringen van Druus Ger
manicus onder den Kaizer Augutus
met dee woorden verhaalt : AVader
hand langs den Rhyn in den Ocean gevoert
zynde
Uitlopen van den Rhyn. 24r
zynde heeft hy de Frien getemt , en als hy
door 't moeras naar de grenen der Cauchen
overtak heeft hy gevaar gelopen, door die 2
de chepen door 't vallend water op droog
raakten. Hy noemt alhier een moeras,
't geen als nu Twat genoemd werd,
het welk een ondiepe z betekent ,
tuchen het vate land van beide de
Frielanden, en de daar tegen over leg
ende eilanden. Want ander moeras
is er niet, om uit Frieland naar de kut
der Cauchen ( want deelve wonen tu,
chen de rivieren de Elve, en de We
er ) met gemak te varen. Dog hy
heeft den Ocean genoemt , 't welk
egter niet als de ondieptens tuchen
Wet-Frieland, en de daar tegen over
leggende eilanden waren, als Texel,
Vlieland, Ameland, en de andere.
Want het was gantch niet nodig, dat
Druus buiten dee eilanden in den
open Ocean zeilde, dewyl hy de Fri
en tragtede 't onder te brengen. Dog
Dio chynt alhier Tacitus, ofwel andere
Schryvers , dewelke voor hem de uit
voeringen van Druus, en deelfs oon
Germanicus bechreven hebben , na-
evolgt te hebben. Tacitus in het eerte
e
# de oorlogs uitvoeringen van
II. Deel. Ger-
242 P. Cluverius van de
manicus tegen de Cherucen naukeurig
bechryvende zegt : En op dat den oorlog
niet met een geweld te gelyk hen op 't lyf
vallen zoude, o tuirt hy Cecina met veer
tig Romeinche regimenten door 't land der
Bruteren, om den vyand te verdeilen, naar
de rivier den Eems : Pedo voerde het
paarde-volk aan door de grenen der Frien.
Hy elf te cheep zynde voerde vier legioenen
door de meiren aan. En alo zyn te gelyk
het voet, en paarde-volk met de vloot aan
de gemelde rivier aangekomen. Dat dee
meiren nu de Zuiaer. Ze zyn, al uit het
volgende blyken. Tacitus dan zegt kort
daar na: Het leger naar den Eems weder
geleid hebbende, brengt hy de legioenen met
de vloot, gelyk hy ze aangevoert had, we
derom Een gedeelte der ruiterye wierd be
volen langs het trand van den Ocean naar
den Rhyn te trekken. En naderhand :
Dog Germanicus geeft van de legioenen,
die hy te cheep aangevoerd had, het twede,
en veertiende aan P. Vitellius te geleiden,
op dat de vloot o veel te ligter over de
ondiepe Z varen , nog met vallend water
op de droogten raken oude. Vitellius dede
zyn reis eert op een droge grond, en onder
moeite, alhoeweler iet weinigs van de vloed
aan quam lopen. Kort naderhand door het
(24/7
-
Uitlopen van den Rhyn. 243
aandryven van den Noorden wind, mit
gadrs door den tyd, als dag, en nagt even
lang is, wanneer den Ocean het meete op
welt , o wierden de benden gerukt, en
geolt , en het land overvloeid, odanig,
dat de z, het trand, en het veld, niet
als ne gedaante had, nog de onckere plaat
en van de vate , nog de ondieptens van
de dieptens ondercheiden konden werden.
Door dee woorden : Een gedeelte van
de ruiterye wierd bevolen langs het trand
van den Ocean naar den Rhyn te trekken,
noemt hy uitdrukkelyk genoeg den
Ocean voor die ondieptens. Want hoe
ouden die ruiteren door die wiel
vallige, en geduirige vloeden tuchen
de eilanden langs den open Ocean heb
ben kunnen trekken, of kruipen? En
met de ondiepe Z betekent de Schryver
klaar genoeg die ondieptens, dewelke
nu Twat genoemd werden. Want in
dien hy door den open Ocean gevaren
had , o had hy gne ondiepten, of op
en-af-lopende Z te vreen. Nu verveelt
het my niet de meininge van ommige
alhier by te voegen. Onder andere dan
voegt 7. Lipius by de woorden van
Tacitus : De nauwe doorloop van de Z,
het trand, en de velden hebben als dan ne,
- * - Q-z en
244 P. Cluverius van de
en deelve gedaante, dit van het zyne by:
'Uit dee veelvuldige plaaten is het baar
blykelyk, dat op dee plaats van het trand
die and-heuvelen , dewelke waarlyk meer
gevaartens , als bergen , genoemd moeten
werden, en nu ter tyd den Ocean afkeren.
En dat geweld van and is in vorige tyden
aangewaen door het helm-planten, niet
onder ingeven des Almagtigten. Dog
waar van is odanig geweld van and
aangewaen ? Van het land, of wel
van de Z ? Mogelyk van het land.
Dog op wat manier ? Mogelyk zal
men zeggen, door een inbreuk, ge
lyk in andere plaaten gechiet. Dog
hier in is men mileid. Want odanige
inbreuken gechieden niet, als in holle
gronden ; hoedanige alhier niet te vin
den zyn. Dog door 't waien van de
winden, en tegenwerpinge van de Z
konde odanige zand-hoogte mogelyk
wel opgeworpen werden. Maar dit
chynt my ook niet waarchynlyk. Ik
zal dan dewegens myn gevoelen zeg
gen. Heb niet geerne, dat o onge
rymde aak door o vele, en moeielyke
bewyen aangetoont werd. Die on
dieptens, als boven geegt, heeft de
Schryver den Ocean genoemt ; Dog
* * niet
Uitlopen van den Rhyn. 245
niet het trand, 't welk buiten de on
dieptens , en eilanden, maar 't geen
aan 't vate land van Frieland is. De
wyl dan alhier geen duinen in de weg
waren, konde de Ocean ligtelyk het
opperte van 't land overlopen. Niet
te min waren er ook zand-heuvelen in
de eilanden van Frieland, Holland,
en Zeland, als mede op het overige
trand des Oceans tot de hoofden van
't Canal toe. Dog dat er toen ter tyd
al eilanden voor het vate land van
Frieland geweet zyn, blykt uit Pli
nius , dewelke in het IV B, XIII
Hoofd-t : chryft, dat van de op een
manier van een eiland uittekende hoek
der Cimbren ( nu een gedeelte van Dene
marken , 7utland genoemd) tot de mon
den des Rhyns XXIII. eilanden door
de wapenen der Romeinen bekend
waren. En indien men hier onder de -
eilanden niet rekent, dewelke tuchen
het Flie, en de Elve zyn, zal men 't
volle getal niet wel kunnen vinden.
En dee zyn onder andere wel meet
by de Romeinen bekend geweet , de
wyl Druus , en deelfs zoon Germa
nicus den Ocean tot de Elve toe be-
varen hebben. Ook moet men geen
- Q-3 mis
s - -
-
S *
254 P. Cluverius van de
al 't voetvolk der Germanen, 't welk onder
de Romeinen diende, gegaan zyn. Hier
moet ik een ware mislag van Ortelius
aanmerken, als dewelke het bedrieg
lyk geloof van Ptolomeus, en te gelyk
een figte gelykenis des naams naar zyn
manier volgende het Kateel Flevuni
n het land van Groningen plaatt, al
waar nu het dorp Flodorp is ontrent X.
M. paen van die tad afleggende.
Hoedanig dit met de overige Schryvers
overeenkoomt, laat ik aan den billiken
lezer , die 't aangehaalde naukeuriger
overwogen zal hebben. Ik tel voor
vat, dat al van dien tyd af aan het ge
hele trand ( want van de Zeeuwche
eilanden is al voren genoegaam gezegt)
van het canaal af tot voor by de Elve
toe een , en deelve gedaante, gelyk
het nu heeft, gehad heeft, en dat het
de elve eilanden geweet zyn, die men
nu ter tyd nog ziet. En zyn 'er toen
ter tyd uit-en inlopen der Z geweet,e
die nu enkele ondieptens geworden
zyn. Weshalven in die tyden de vaart
aldaar o weinig gemakkelyk, en vei
lig was, als deerve nu is. Want men
moet op de vloeden, en winden agt
geven, op dat de chepen niet gev:
- - yk
* - *
Uitlopen van den Rhyn. 255
lyk op 't droge raken zouden, het welk
Drusus gebeurt is, als hy uit Frieland
naar de grenen der Cauchen voer door
die ondiepe Z , dewelke tuchen
Oot-Frieland , en de voorleggende
eilanden is. De chepen hebben om
tyds ook wel door de ebbe moeten
blyven leggen, waarom Germanicus het
twede, en veertiende legioen, van die gene
dewelke hy te cherp aangevoert had, van
den Eems naar den Rhyn wederke
rende aan P. Vitellius, om te land te ge
leiden, overgegeven heeft , op dat de vloot
o veel te ligter in de ondiepe Z varen, of
in de op en de aflopende vlot zyn oude.
Dog dat het genoeg zy dus verre het
trand van Germani, en deelfs op en
aflopende gronden, ondiepe Z , en
eilanden bekend gemaakt te hebben.
Ortelius , en wie er ook meer zyn
mogten , dunkt my beript te moeten
werden, als dewelke in hare Germa
niche Land-kaarten hier van gantch
niet bybrengen , en allezints vate
tranden tellen. Daar 't egter niet
waarchynlyk is, dat ze de vorige eeu
wen, voor dat de invallende Ocean de
Cimbren , en Teutonen uit hare zit
plaaten verdreef, bechreven hebt:
Ul
V
-
v
Uitlopen van den Rhyn. 257
Want hoe ouden 'er duinen komen aan tran
den , daar geen bewoninge der menchen,
nog helm planten bekend is ? Dat er egter
fodanige zyn , weet men uit de Journalen
van vercheide cheepvaarden. Ook tryd
tegen de meininge van Lipius, dat aan one
, tranden lange, ende veelvuldige reexen van
duinen leggen, daar egter maar weinig ge
vaar, en daarentegen gantch gene, daar 't -
. Y -
("
xxiv. HooFD-STUK
Wydlopiger bechryvinge van
het meir , en eiland Fle
vum, of Flevo.
ATA dat dan den Ocean door een
groot geweld van golven door den
mond van de rivier Nabalia invloien
de de naate velden overtroomt had,
zyn de ondieptens, daar de Z uit, en
in vloiet, eert voortgekomen. Die
ondiptens wierden in de eige taal, als
boven aangemerkt, by de inwonders
Vliet , of Fliet, en , gelyk hare ge
woonte is, de laatte harde letter af
s werpende , Flee genoemd. Dog by
voortgang van tyd, en geduirige af
poeling van het Z-water, zyn deze
ondieptens allenxkens in een meir ve
randerd , 't welk eindelyk groot, en
onmetelyk geworden, als Mela, en Ta
citus chryven , den elven naam van
Flie, of wel volgens de praak van de
oudere Germanen Flee , ( gelyk ook
nu nog by de ondieptens van de ri
vier
)
- ,
Y--
z . -
/
Uitlopen van den Rhyn. 263
zyn oorpronk tw meiren het Veneetch,
en het Acronich. (Lac de Contants ) En
naderhand lang vat alleen , en langs een
ekere kil vloeiende werd hy niet verre van
de Zgints, en derwaats verpreid; dog aan
de linker zyde als dan nog een rivier, en de
Rhyn zynde tot dat hy zig in den Ocean
uittort. Aan de regter zyde is hy in 't
eert nauw , in zig zelve gelyk ; Nader
hand, als zyne oevers zig wyd en zyd van
malkander preiden, nu geen rivier meer,
maar een meir, zynde werd hy de velden
overtroomt hebbende, Flevo genoemd ; en
na een eiland van die naam omringt te
hebben werd hy weder nauwer , en weder
een rivier zynde tort hy zig in Z. Uit
welke woorden ik beluit, dat dat meir
toen ter tyd al groter geweet is, als
het Veneetch , of het Acronich ;
want hy voegt by dee laatte geen
woord , 't welk grootheid betekent.
Het welk by Tacitus ook getuigt werd
met deze woorden : En zy omvangen
daarenboven onmetelyke meiren , dewelke
ook door de Roomche vloten bevaren zyn.
Daarom taat my 't gevoelen van Or
telius niet aan, dewelke in de kaart
van het oud Nederland dat meir al te
eng maakt, en datRvan
- 4:
Hopperm nog
II11IM.
264 P. Cluverius van de
min, dewelke byna geen meir telt.
Ik oordeel uit de woorden van Mela,
en Tacitus, dat het byna o groot ge
weet is, als men 't nu ziet , maar
naar 't zuiden met een nauwer z
engte beloten, daar de tweteden leg
gen Staveren in Frieland , en Enkhui
Jen in Holland. Het eiland Flevo heeft
het onderte gedeelte belagen. Orte
lius telt aantonds daar na het eiland
in den mond van den Rhyn , of wel
van de rivier Nabalia , op die elve
plaats, daar nu de eilanden Ens, en
Urk zyn. Want hy meint, dat dit
eertyds een eiland geweet heeft , 't
welk naderhand door 't geweld , en
invloed der Z-golven in twe delen
van een gecheurt is. Naderhand tort
hy het meir over de velden. Dog ik
werde van het tegendeel uit de woor
den van Mela berigt. Want dee ver
ekert, dat het meir eert wyd , en
zyd de velden overlopen heeft , en
kort daar op na het omringen van
het eiland weder nauwer geworden ,
en wederom een rivier zynde in z
uitgetort geweet is. En op dat de
woorden van Mela helderer werden,
zal ik de aak lve gelyk als voor ogen
-
tellen.
/
l
Uitlopen van den Rhyn. 265
tellen. De ondieptens zyn tuchen
Frieland, Noord-Holland, en den
mond Flevum , daar nu het Bre
zand is. Dog in vorige tyden was
het een eiland, daar zeer veel riet
wachte, waar in zig de water-vogels
in een grote menigte onthielden. Dat
dit het eiland Flevo is, door het meir
Flevum omcingeld, tel ik my vat
voor. Want de kil van Nabalia, ofte
van den Noorderlyker Rhyn, is hui
den ten dage tuchen dit eiland, ( of
ondieptens, gelyk 't nu zyn ) en het
naate trand van Frieland, nog ove
rig ; door welke kil de ootelyke zy
de van 't eiland beloten wierd. Aan
de zyde, daar de zon des Somers on
dergaat, is er tuchen dit eiland, en
andere ondieptens, de Weert genoemd,
( dat dit eertyds ook een eiland ge
weet is, geeft de naam elve te ken
nen, om dat het woord een eiland be
tekent ) een andere kil, of waterloop
in den elven invallende, met de naam
van het oude Vlie. Welke naam opent
lyk te kennen geeft , dat hier langs
een gedeelte van Flevum gelopen
heeft. So men dan met defen kil de
overige zyde van # eiland die tegen
5 het
266 P. Claverius van de
het Noordweten legt, omringt, zal
men 't gantche eiland , rondom door
het meir Flevum omcingeld, hebben;
het welk eindelyk by 't einde van het
eiland (de chippers noemen de vuir
bakens daar op geteld Claas ooms ba
ken ) weder nauwer werd, te weten,
tuchen de ondieptens aan beide de
zyden leggende, zynde de overblyf-
els , en oude merktekens van een
droge , en vate grond , en wederom
een rivier geworden zynde loopt hy in
den Ocean uit , tuchen tw eilan
den, aan de regter zyde der chelling,
en aan de linker Vlieland. Op deze
wye al het eggen van Mela grotelyx,
tand houden, want een groot meir, daar
de oevers wyd en zyd zag van malkander
afpreiden, werd tuchen de engte,
die tuchen de twe teden Enkhuien,
en Staveren is, gezien. Naderhand om
ringt het met zyne nader by een ge
kome oevers het eiland Flevo , nader
hand weder nauwer, dog nog geen ri
vier gelykende, werd van het einde
der ondieptens, Langezand genoemd,
wederom een rivier zynde in den Ocean
uitgetort. Maar #unius maakt Mela tot
een bron van de grootte beuzelingen,
de
Uitlopen van den Rhyn. 267
dewyl hy het eiland Vlieland uitlegt
voor deelfs Flevo. Alo namentlyk
lut het hem altyd , en overal de en
kele betekening, of klank van een
naam, elf met de dwaate meininge,
op te volgen. Indien Vlieland het Fle
vo van Mela is, dat my dan iemand
lere , hoe dat Flevus ( de rivier ) na
dat het 't eiland omringt had , weder
nauwer geworden is, en wederom als
een rivier in z getort is , daar de ope
ne diepe z tegen de uitterte zyde van
Vlieland aanpoelt. Dog dit is een
milag van 7unius , gelyk een jder
klaar zien kan; Laat ons hem derhal
, ven laten varen.
268 P. Cluverius van de
xxv. HooFD-STUK.
Wegens de graft van Druus,
de rivier Vidrus, nu Jovar
tewater ; van het boch
van Baduhenna, het gehugt
van Cruptorix , en de ha
ven van eYManarmanus.
E K vermein den ouden kil van de ri
vier Nabalia in de droge, of moe-
raige grond tot nog toe naukeurig
bechreven te hebben. Heb ook den
inbreuk des Oceans in deelfs mond
vermelt, en de gelegentheden der ei
landen aangetoont. Nu is er nog
overig, aleer ik van dee geweten af- -
cheide, dat ik van de graft van Dru
us, waar door den Rhyn zig in de
Nabalia uittort , ook iet weinigs
zegge. De Rhyn dan , als boven
gezegt , langen tyd tw hoornig ge
weet hebbende is eindelyk door Dru
us Germanicus , dewelke onderden
Kaier Augutus, die deelfs moeder
- - ge
*
Uitlopen van den Rhyn. 269
getrouwd had, in dee geweten oor
legende, door een graft tot in de Na
balia afgeleid, drie-hoornig gemaakt,
en gezegt drie killen te hebben. De
graft heeft haar naam van den bevel
gever gekregen , en is die van Druus
genoemd. Tacitus chryft aldus in het
twede Jaarboek: En de vloot was met de
voorafgeonde voorraat nu al aangekomen ,
en de chepen onder de legioenen , en de
bondgenoten verdeilt hebbende, en de graft,
dewelke die van Druus genoemd werd in
varende, mitsgaders # vader Druus ge
beden hebbende, dat hy hem , die nu 'e
elve betant goedwillig, ende bezadigt door
zyn voorbeeld, en geheugenie van raad,
en daad helpen wilde. Suetonius in Clau
dius van Druus prekende zegt ; Hy
heeft de eerte van de Roomche Veld-he
ren de Noord-z bevaren, en over den -
Rhyn graften van een nieuw, en zeer groot
werk gedaan maken , dewelke nu nog die
van Druus genoemd werden. Alhoewel
Suetonius alhier de graften van Druus
in een getal van vele telt, is het nog
tans bekend, dat maar ene enkele ge
weet is. Derhalven heeft Tacitus meer
naar reden, en waarheid in het getal
van ene de graft van Druus gezegt.
- Dog
(t
27o P. Cluverius van de
Dog, het is inderdaad een zeer groot,
en waar werk geweet, als uitge-
trekt zynde van het dorp Ieloort tot
de tad Doesborg ontrent X. M. paen
lang. Hadr 7unius heeft van de leng
te zeer wel geoordeelt trekkende de
graft tot Doesburg toe uit, en hy be
traft niet te onregt den mislag dier
# dewelke meinen dat ze van
ruus tot het meir toe afgeleit is.
Onder welke ik my verwondere, dat
Ortelius ook gevonden werd. Indien
de kil van de rivier Nabalia te voren , .
al tot het meir toe geweet heeft, was
het niet nodig, dat Druus hier een
graft maakte. So 'er geen kil geweet
is ( het welk zyn oude moeten , in
dien men verekert , dat Druus de
elve aldaar gemaakt heeft), o vraag ik,
langs welken weg de Nabalia, ofte
den Yel , en de Berkel, en andere
kleine riviertjes behalven dee ( de
welke men beneden Doesburg in dien
Yel, die een gedeelte van den Rhyn
ontfangt, ziet vlieten ) tot het meir,
of eer 't felve daar was, tot den O
cean hebben kunnen komen ? Dat
declve de droge fanden afgepoelt heb
ben kan niemand ligt zeggen, nogge
w w - -
ik
Uitlopen van den Rhyn. 271
geloven. Indien egter iemand wil,
dat men hem ulx toeta, o vraag ik
wederom, waarom die graft van Dru
us naderhand by Deventer meer den
naam van den Yel, als van den Rhyn
behouden heeft. Want indien al het
water van dee laatte rivier afgeleid
is, o was het niet meer, als zeer bil
lik, dat de graft met meer eigenchap
den naam van den Rhyn, als van den .
Yel, o kleinen, en onedelen troom,
droeg. Dog ik beuzele, en verlyt den
tyd te vergeefs. Dat den Yel hier
langs naar den Ocean gevloeid , als
boven aangemerkt, en andere riviertjes
met zig afgebragt heeft, geeft de naam
elf te kennen, dewelke van dcelfs
oorpronk tot de tad Campen, en het
meir Flevum toe zig uittrekt. Dog
hier chynt # een twyffel te kunnen
pruiten, om dat het bovente gedeelte
van die rivier tot Doesburg toe die
olde Iel genoemt werd, en het onder
te gedeelte by Deventer, en Campen
niet. Deen knoop ontbind ik aldus:
Dee rivier is van zyn oorpronk af tot
den uitloop in Z toe van den beginne
onder enige by naaam Nabalia ge
noemd geweet ; dog na dat
- -
Dr, e .
w -
na: Het ligt gaf hen 't land weder in 't ZVn
gezigt, en zy zyn doorgedrongen tot de ri- ch
vier de Wezer, waar heen Caear met zyn pla:
vlooten getogen was. Daar na zyn de le- chy
# ingecheept, terwyl het gerugt liep, Lip
at ze verdronken waren. En men geloof. 71477
de hunne behoudenis niet, voor dat ze Cae- wel
ar met het leger wederom zagen komen. hiit
Te weten in de legerplaats. Lipius men
zegt hier op in zyne aantekeningen: 721 tt
Indien Germanicus aan den Eems op de nauk
vloot gegaan is, om naar den Rhyn, en 7% en
Galli te trekken, by wat geval is het nu zy :
dan by de Wezer: Door het tempeet, Gerit,
zal men zeggen: Dat zulx zo zy. Maar WOC
hee heeft Vitellius, die ook kort te voren nog
aan den Eems, ende (op dat men weder Ook
geen vermoeden van een tempeet hebbe) te ben,
- r land -
A -
Uitlopen van den Rhyn. 277
land trok, nu ook aan de Wezer kunnen
zyn ? Indien dit te regte verhaalt werd,
zyn zy voorwaar naar Germani, en niet
weder naar Galli getrokken, of ik ben on
kundig van de gelegentheden van alle die
plaatzen. Hier voegt hy by in zyne
nieuwe uitgevinge van Tacitus, dat een
eker groot man op deze plaats leet:
En zy zyn doorgedrongen tot de rivier,
waar henen Cear met de vloot getogen
was. Dit taat Lipius toe, bewogen
zynde door een groot man, na de en
chryft 7oias Mercerus over die elve
plaats van Tacitus : dat 'er niet waar
chynelyker is, als 't geen de eer geleerde .
Lipius op 't laatt geleert heeft, dat men
namentlyk het woord Wezer moet uitdoen;
welk woordeken alhier tegen alle reden van
hitorie, en wereld-bechryvinge is. Maar
men moet door de rivier den Rhyn, en
niet den Eems vertaan. En indien men
naukeurig die gantche plaats naleet, al
men ulx moeten bekennen. So chryven
zy alle drie. Dog ik ta nog aan Mer
cerus , nog aan Lipius toe, dat het
woord Wezer uitgedaan moet werden,
nog aan dien, groten man , ( wie hy
ook is, of geweet zoude mogen heb
ben. ) Maar ik verekere, dat de be
- - S 3 , dorve en ' ,
278 P. Cluverius van de
dorve plaats verbetert moet werden,
en voor Viurgum ( Wezer ) Vidrum
(Swartewater) waar by 't geen in myn
Boek te lezen taat Viurgum , naat
koomt, gelezen moet werden. Somen
de reden vraagt, ben bereid deelve in
't kort te geven. Na dat Germanicus
bevel gegeven had, dat een gedeelte van
de ruiterye langs het trand van den Ocean
naar den Rhyn trekken zoude, zo had hy
elf te cheep van den Eems afvaren
de voorgenomen naar den Rhyn te
poeden door die ondiepe z, en mei
ren. Dog als hy bevreet wierd, dat
hem wel 't elve overkomen mogte,
't geen zyn Vader Druus eertyds te
beurte gevallen was, die door het af
lopen van den Ocean op het droge zit
ten bleef, zo heeft hy tw legioenen aan
P. Vitellius te land te leiden overgeven;
te weten langs die elve weg, waar
door hy te voren een gedeelte van 't
paarde-volk bevolen had te trekken,
dat is, langs het trand van den Ocean,
op dat, indien zy binnen lands door
getrokken hadden (want dit was wel
veel nader) van de Frien geen over
lat krygen mogten. Want op het
trand ouden zy ligtelyk den eerten
- - - aanval
Uitlopen van den Rhyn. 279
aanval hebben kunnen uittaan, tot dat
Caear, dewelke langs het land voer,
met hulp aanquam. Heb hier boven
aangetoont, wat men door 't trand van
den Ocean vertaan moet, te weten de
kut van het vate land van Frieland,
en niet van de eilanden, dewelke te
gen Frieland aan leggen. Vitellius
dan langs het trand des Oceans ge
trokken zynde, na vele rampen, en cha
den geleden te hebben, is eindelyk
tot de rivier de Vidrus doorgedrongen,
waar heen Germanicus hem bevolen
had de legioenen te geleiden, en waar
heen hy elve met de vloot heen ge
zeild was, om de oldaten, die over
den Vidrus, dewyl daar geen brug
was, niet trekken konden in de che
pen over te nemen, en deelve alzo
den Rhyn op naar de legerplaatzen te
voeren. Alzo al eindelyk de Hito
rie van Tacitus betaan kunnen, en al
zo al het trouw eggen van Ptolomeus
nopende de rivier de Vidrus bevetigt
werden. Laat Ortelius dan met zyn
veronne Vidrus varen, als mede de
andere, dewelke dee rivier tragten te
verduiteren, en tenemaal uit de ge
denk-chriften der ouden uit te roeien.
S 4 Dog
28o P. Cluverius van de
Dog het is nu tyd na lang omwerven
over water weder naar het land te ke
ren. Heb hier boven de landchei
dingen der Frien kortelyk bechre
ven, en de grenen tuchen beide de Fri
en aangetoont. Dat men nu het bin
nente eens bezie, of er ook iet aan
merkens waardig te vinden was. Heb
hier voren gewag gemaakt wegens de
wederpannigheid der Frien , en de
belegering van het kateel Flevum, en
verhaalt, hoedanig Apronius de krygs
knegten door de ondieptens tot in het
vate land van Frieland overgebragt
heeft. Hier door onttont een ware
tryd tuchen de Romeinen, en de
Germanen, alwaar de eerte verlagen
wierden. Daarom zegt Tacitus het vol
gende daar by: Kort naderhand is door
overlopers vertaan, dat negen honderd Ro
meinen by het boch , 't welk zy Badu
henna noemen, de lag tot 's anderendaags
uitgereikt - zynde , nedergemaakt waren,
mitsgaders dat er nog andere vier hon
derd, die de hoef van Cruptorix , eertyds
in oldye geweet zynde, ingenomen had
den, na dat er van verraat gevreet wierd,
door onderlinge wonder omgekomen waren.
Ik oordeel, dat dit boch van Badu
- henna
Uitlopen van den Rhyn. 281
henna op de elve treek geweet is,
daar nu de Sevenwolden zyn. En de
plaats gelegentheid mitsgaders de afge
legentheid chynen hier niet ver van
te verchillen. Egter wil ik geerne
bekennen, dat ik geen vate bewys
reden heb, waar op ik oude mogen
teunen. Dit zeg ik ook van de hoef
van Cruptorix. Ik gie egter aldus.
Het gevegt tuchen de Romeinen, en
de Frien is voorgevallen ontrent die
plaaten, dewelke tuchen Leeuwarden,
en Sneek zyn; alwaar de meete der
Romeinen geneuvelt zyn. De lag tot
den volgenden dag uitgereikt zynde,
als nu de ene, dan weder de andere
de overhand hadden, o zyn 'er einde
lyk by het boch, (niet in het boch)
negen honderd omgekomen. 'De an
dere vier honderd, dewelke uit deen
tryd ontkomen waren, zyn, na het
innemen van de hoef van Cruptorix,
wederzyds door malkanders geweer ge
neuvelt. Dit is het geen ik wegens
dee tw plaaten by te brengen had.
Ortelius door de naampelinge verleid,
heeft de hoef van Cruptorix uitgelegt
door het dorp Crapwolde, niet verre
van Groeningen. M: die plaats chynt
s l
my
N v
282 P. Cluverius van de
my daar wat te ver af te zyn. Ik heb
het kateel Flevum hier boven bechre- ".
ven. De haven van Manarmanes is by
Ptolomeus tuchen de monden van den
ooterlyker Rhyn, dat is, de Nabalia,
en van den Vidrus; welke plaats ik
nu oordeel Geelmuiden te zyn; om dat
aldaar nog huiden ten dage een zeer
gemakkelyke haven is, waar langs ma
tige chepen varen, om naar Haelt
te zeilen. Ortelius, gelyk hy eens in
de rivier de Vidrus van den regten
weg afgedwaalt is, gaat hier in zyne
onregte weg voort. Want hy telt
niet te regt de haven van Manarmanes
by zynen Vidrus in het Groninger.
' land, en niet aangemerkt hebbende,
dat die haven door Ptolomeus op de lin
ker zyde van de rivier de Vidrus ge
# werd, telt hy egter op de reg
ter zyde. Ook moet ik de onkunde
dier gene, dewelke de colommen van
Hercules, waar van Tacitus in zyn boex
ken van de zeden der Germanen ge
wag maakt, midden in Frieland getelt
hebben, daar nu het dorp Duvelskutte is,
beripen. Dee chynen my tenemaal
de woorden van Tacitu noit gelezen
te hebben, want dee chryft aldus :
- De
w
D#
volken, dewelke by Tacitus Mar
acen genoemd werden. Vandee werd
maar eens by Tacitus , en ulx korte
lyk, in het IV. B. der Hit: gewag
gemaakt, alwaar hy van Claudius La
beo, dewelke in de wederpannigheid
van Civilis gevangen genomen was,
prekende aldus chryft: Claudius La
beo overte van de vleugel der Batavieren,
die in teedche tryden tegens Civilis yver
de, werd naar de Frieen vervoerd; op
dat hy omgebragt zynde geen haat by zyne
lands-luiden, of zo men hem weerhield,
geen zaad van twedragt troien mogte.
* Derwaarts
-
* *
t \
1
Uitlopen van den Rhyn. 289
toont. Heb alles vervult , behalven
den hoek beloten tuchen den midden
Rhyn, de rivier den Yel, en de linie,
waar mede ik de grenen der Frien aan
de zyde daar de zon des winters opgaat
omringt hebbe. Dezen mag men dan
aan de Maratirs overlaten. Want hy is
de naate aan de Caninefaten volgens
het gevoelen van Tacitus, ook is hy
naat aan de Frien, gelyk Plinius te
kennen geeft. Dog indien men bege
rig is naar een overblyfel des naams
(want ik zie, dat de meete zig hier
naar leiden laten) ziet hier is er een, on
trent V. M. paen van Wyk te Duir
tede in een dorp genoemd Meerberge.
Dog men zal zeggen, dat Pliniuschryft,
dat de Maratirs een eiland bewoont
hebben. De vermaning is goed ; en
ik ben ulx wel gedagtig. Ik chyn
hen geen eiland gegeven te hebben,
dewyl ik de weter zyde alleen met
een linie beloten heb. Dog wat zal
ik doen? Zal ik het dan al aan de
Maratirs toechryve, 't geen tuchen
de tw killen des Rhyns, de rivier -
de Vegt, en het meir Flevum belo
ten werd? Alzo ouden zy in der daad
wel chynen het eiland in bezit te heb-
II. Deel. . T ben.
29o P. Cluverius van de
ben. Dog waar is dan 't gezag van
Tacitus, dewelke getuigt, dat de Fri
en rond om overgrote meiren wonen,
en dat beide ( der elver) natien zo de
meerdere, als mindere door den Rhyn be-
dekt werden 3 So men wys is, moet
men zig wel wagten dee woorden
geen geloof te geven. Dat men lie
ver een verninge uitvinde. Deze is
by de hand. Wy zien, dat de Cani
'nefaten al van ouds met de Batavieren
het eiland bewoont hebben. Indien
men zig ulx wegens de Maracen, en ,
een gedeelte der Frien ook inbeelden
wil, al het gezag van beide die Schry
vers tand houden. Nu ter tyd dan
leggen op de grenen van de oude Mar
acen de Steden Arnhem, Wageninge,
Rhenen. Ik vinde in der daad niet meer
by de oude Schryvers van dit volk,
Dog men ziet te Romen een marmere
altaar, met dit grafchrift:
': D. M. -
E IN D E.
W
292
LYK GESPREK
Van den Ed., en roemrugtigen Ridder, .
D A N I E L
HE IN SIUS,
Over de doot van den eer vermaarden, en
zeer beroemden Here
PH1L1PPu s
CLUvERIUS.
WERELD-BESCHRYVER.
I Ndien het o gewoon was, dat grote
mannen, en over welke de wereld
zig verwonderen moet, o tenemaal
tierven, als zy wel onder de aarde be
graven werden, oude niemand nodig
oordelen iet opentlyk wegens de deug
den te preken. Dog dewyl nu, voor
namentlyk in dee tyden, o klein ge
tal, en # gebrek van grote man
nen is, dat met jder een van
- .
deel: C-a
t
w
l
v
n )
Uitlopen van den Rhyn. 297 -
't welk ik gezien heb, van den oor
pronk, en 't gelagt der voorouderen te
kennen geeft. Aan deer naam heeft
hy eerbiedigheids halve 't begin van
zyne vordering, zynde de Caart van
, Italie, die hy zeer jong zynde uitge
geven heeft, in dee tad opgedragen,
Als hy in die konten volleerd was,
waar toe de eerte jaren gewoonlyk be
quaam zyn, is hy door zyn vader naar
Polen geonden, alwaar hy onder de
hovelingen o wel de manieren van dat
zeer vermaard volk, als de taal zeer nau
keurig leren mogte. ,,Want de edel
moedige man vermeinde, dat zyn zoon
t eniger tyd aan beide de natien, de
welke aan malkander zeer verknogt
zyn, tot een groot behulp, en cieraad
oude kunnen komen te trekken. Uit
Polen wedergekeert zynde is hy door
de vermaninge zyns vaders naar Hoog
duitchland verreit , dewyl deelve
daar geduriglyk op aan hield, dat hy
r
andere tudien varen latende zig alleen
aan die der regten overgeven zoude.
Om welke reden hy enigen tyd daar
l na tot Leiden gekomen is. In welke
tad, alhoewel omtyds ook enigen tyd
tot de oefeningen des lighaams betede,
T 5 hy
298 P. Claverius van de *--
-
,
/
304 P. Cluverius van de
den bezien, om dat hy, naar my voor:
taat , aldaar enige boeken, die hem
op 't hoogte dientig waren, gevon
den had. So grote leer-zugt , ja o
grote onmatigheid (om in een onge
wone aak my van odanig woord te
bedienen ) had hem bezeten ; dewelke
nog vermaningen zyner vrienden, nog
's vaders gramchap, nog voorgetelde
eer-ampten, nog de fortuin, die alle
zyne pogingen tegenliep, odanig heb
ben kunnen tillen, of in houden, dat
hy niet door dien drift tot lof en eer,
die in zyn bort onttoken was, alles
'tgeen hen tegengeworpen wierd groot
moediglyk tot tof van de eeuwigheid
opnam. In Britannie heeft hy het boek
van de drie uitlopen des Rhyns, dog
in Vrankryk ht kort begrip van de
bechryvinge van den gantchen Aard
kloot opgetelt. Welk laatte gechrift,
zynde kort, ende geleerd, op zeer vele
plaaten vermeerderd , ende verbeterd
(want het was zeer qualyk van andere
- uitgechreven) hy aan den zeer uitte
kenden jongeling, Joephus Vortius,
de oon van die, aan wien hy zeer veel
verpligt was, om uittegeven overge
geven heeft. Het welk ik alhier
-,
#
W11
Uitlopen van den Rhyn. 305
willen byvoegen, op dat de rukkeloo.
heid der drukkers, of iemands eerzugt,
dee vrugt niet fnuike te gelyk tot
chade van den Schryver en deelfs uit.
terte wil, nog de hand van den Schry
ver by de leers, gelyk nu gewoonlyk
gechiet , om gewins willen nagezien
werde. Als hy van dit jonge proeftuk,
en gelyk als eerte poginge, zig allenx
kens tot jder gedeelte des Aard-kloots
wende, en nu bereid was, om den
elven in 't geheel# te lui
teren, heeft dee lief-hebbende man
voor eert , en voor al begonnen naar
zyn vaderland te denken; het welk ten
ele door afgunt van de oude, ten
dele door onkundigheid, en bedrog,
nu nauwlyx zyn oude luiter bewaarde.
Door geen geld dan, nog beloninge
aangeport zynde heeft hy het elve, de
moeder van zo vele helden, en nayver
aarter van de Roomche dapperheid
zynde , byzig voorgenomen te ver
heerlyken. In welk gechrift, zynde
zeer geleerd, en wydlopig, hy wegens
de land-cheidingen van Hoogduitch
land, van deelfs inwoonderen getel
tenie, en kledinge, godvrugtigheid,
wapenen , regt # en volken ,
#e "v " "#
v - ,
A
--
w
2,
' ,
E Y N D E.
-------- ----
|
|-
|-|
-
- ----
-
|
-t
|-|
|
|
| ----
| |
|
----
- -
|
|
|
---- |-|
* .-
|-| |
| |
|
|
||-|
|
----
|
----
|
----
|-"* -
|
----
|
--------
| |
|-| |-|-|
|-|
-
|
|
.*
|
|--
|
|
- - -
| |-|
- |
- -
---- |-|
|-----
*
* - |-
~~ ~ ~
----|
|
+ *| |--
- |-..",
er
<-- ----
----
|-|
~
|
-
- -
BLAD- WYSER
Van de Voornaamte aaken in het
tweede Deel begreepen.
A noemt. 44
A"# f haar Aulus Hirtius van de
MTA Lut-huys of Dapperheit derBa
het Roomburg of tavieren en het Ger
Ceulen is ?. 25. 27 maniche Paarde
Ammianus Marcel Volk, Io2. 1o3.
linus noemt Ceu III. I13. II 4
len een Stadt van Auonius van de Ne
eer groote Naam, derlaag der Ro
9. Van de Voor meinen inGallien,
naamte Steden , 17: Wort verkeert
- zo: 38.39. 183. by Scaliger uytge
Amterdam is op der leit. 14. 18 -
Frien Grondt ge
ticht. 2. I 3
: B.
k
-
B L A D-W Y SE R.
G. Strekt fich uit van
Erhardus No Ieloort tot Does
viomagus van borg. 27o
den Oorprong en - H
aankomt der Ba Adrianus Junius
tavieren in haarEi getuygnis van .
land, 62. 66 , Leiden, 2o. Syn
Germanen haare Ze Mislag, 21. Van
den gewoontens der Batavieren af
en intellingen,87. komt , 62. Van
Haare Naamen , de Cauchen, 198. -
87 89. Vervallen 214. Van den Y
door de Franche el, 223. Van Fle
manieren tot Lei vus, i67. Van de
heid , 88. Haare Maracen. 288
Vryheid,9o. Heb Hadrianus de Keyer -
# den Naam uyt
Onne1nen
der Heldendigt totLof
van Seranus den
: * . *
B L A D-w YS ER:
landen. Diepten en te vergeefs getroc
Dyken aandeZuy ken. I4
der Zee. Joephus getuygnis
253
De Haven van van de Batavieren.
Manarmanes aen : I31.
13. I44. 177. W
een vernuftig
-
e
chen Oorlog en
vriendchap met
chryver in 1yn de Ubien en Bata
Chronyk van Zee vieren , 69. 74. "
- land, 213. 214. Syn onkunde in de
." - Van de Maratiers bechrvving van de
En Chaucen. 214 Revieren in Bata
Janus Douza in yn vien, daar hy el
3 Batavie van derBa ver niet geweet en
tavieren Naam. 6o. is, 79. Syn roem
joannes Kirchman 'op het Germani
zeus is van Paulus che Legion der
Merulas gelacht. Batavieren , 82.
5I Welcke hy bevre
Joephus Schaligers digt hadde, , 83.
meining van Lei En tot een gedeel
den is een Mislag, te van het Rom
Io. Uyt Auonius che Gebied op-ge
X 4 nOmlen.
BLAD.w vs ER:
- nomen heeft, 83. Van de Germa
Heeft de Sueven rien. , 209
van de Belegering
er Ubien verdre rAteelen der Ro,
ven en ich aan de meinen aan de
Sicambren gewro Elve-Weer Eems
ken, 91. Syn ge en Rhyn,231.232.
.tuygnis van der 't Kateel Flevum
Batavieren dap oft Fleum , 232.
perheit, 94.97.98. 25o. Aen 't Vlie,
1 oo.104. Van den 252. Word be
Oorlog tegens de chreeven. 258
Gallen , 97. 99. - \ L
Van den Borgerly In een Hoofd
ken Oorlog tegens Stadt in Gallien
Pompeius , 1o6. waarom Lugdu
Io8. Caear heeft num genoemt. 7.
en top van yne 2, I
hoogte macht aan Lucanus van de Ger
de dapperheit der manen in 't Leger
Germanen moe van Caear. 111
ten dank weten, Lugdunum Batavo
I IO, II 2. I I 5. rum word Leiden
Haar af- val onder in Holland ge
het beleit van - noemt en getelt
Claudius Civilis, van Ptolomaeus in
135. Tot dat deen het Belgiche Gal-.
Oorlog door den lie, 3. Is een ver
Veld-Heer Cerea maarde Stadt aan
lis by-gelyd is , den Rhyn en zit
136. Van den lag . plaats der weten
der Romeinen te - chappen, 4. Diens
gens de Germanen naamen af-komt
en Ariovitus,181. en Oudheid, 4. #
- S
e
B L AD-w Ys E R:
Is by de Romeinen getuygnisdaarvan,
tot een Kateel oft 2O9.2 IO. 2 1 I.2 12.
Legerplaats opge Worden van de
bouwt , 6. ln het Uipeten overval
onderte gedeelte len en verdreven,
van het onder Ger 212. Tacitus ge
manie. 22. tuygnis daar van.
Lyk-reden van Da 2 II
niel Heinius over N.
Philippus Cluve Abalia, ord
verius. 292 den Yel by
M de Ouden ge
Arcacen ofte de noemt, 215. 228.
Maratiers , 238. Van de Ste
193. Haare woon den en Cateelen
plaaten, 213.21 5. daaraan , 217. De
284.285,286.288. naate trand der
289. Haare Ste Frien, 217.Word
den. , 29O oock Nabal ge
Meir Flevus beduit noemt, 218. 219.
de Zuider Zee, 271
en ondiepten tu N# d der
chen het vate plaaten y de La
Land van Frie tyners in 't ge
land , 239. 253. bruyk, 37.39.41
En yn Eiland 't Is dickwylsvalch.
Vlie bechreeven , 48
258. Meiren in Naamen der Natien
Noort - Holland, die uyt Germanien
261 -
in Gallien overge
Menapiers en haare gaan zyn, 87.Haa
woon-plaaten en re intellingen en
Steden, 2o6.2o7. gewoontens, en
21o. Julius Caear waar in ze ver
chillen,
- - -
B LA D - W Y SE R.
chillen , 87. Van Oudheden. 2o3
die aan dee zyde Philippus Claverius
des Rhyns woo yne vrymoedig -
nen. O. I44, heit voor de waar
Cean yn in heit , 86. Syne
J breuken in het Liefde en oorfa
Land der Batavie ken tot Liefde en
ren enFrieen: 262 Eerbiedigheit te -
Oorlog van Civiliste ens de Batavieren,
gens 6.SynVaderland,
169 deRomeinen. W
tudien Reis-tog
Ortelius yn Misla ten , 296. 297.
gen in yn Karten Komt tot Leiden,
en benaamingen, 297.Welprekent
44 47- 198. 223. heid, 298. Wer
2542: 273.279 ken, 299. Leven
en terven , 3oo.
PA:# deWildernien
Van VriendenenWyan
den. - 313
en Bochen, 51. Plinius wat hydoor't
Profeoor totLei woort Hoofdver
den is tot Rotok taat, 22. Van de
## s Batavieren en Vol
ken aan den Rhyn,
rataat de Mari
'-bus word gepree 196. Van Ebb en
en. 256 vloed. 249.259
Petrus Bertius van Plutarchus van der
Batavieren ervaar
Lugdunum , 24
Van Matricht. 37 - nis en moedigheit
PetrusSchriverius in in 't aanvallen, 96.
het verheerlyk te 1o5. Van Caears
Batavia gepreeen, , overwinning #
138. 139. En van de Ruiterie, er
de Roomche Germanen , Io 6.
IO7.
W
BLAD-w Ys E R.
1o7. 165. Van der van de Romeinen
Batavieren dapper beet volgens ge
heit. I82 tuygnis van F# e
B L A D - W Y SE R.
206, 208.264 58. Van der Bata
Straadsburg een vieren. Oorpronk,
Hoofd - Stadt in 59. 6o. Van haere
Germanien. 9. 1o. Ruyteren en Kont
15. 16.2o van zwemmen ,
Strabo een Griek , 961. 24. Van haere
chryft ongerymt Dapperheit tegens
van de Germaniers de Britannen, 127,
en Menapiers,2o6. En dat y Keier
2o7.2o8. SynMi Tiberius yn Lyf
lagen. - 235 % wachten ofte Tra
Suetonius yn getuy wanten geweet
gnis van de Ger - zyn , 131. Gelyk
maniche Batavie oock van Keier
ren haare getrou - Nero , 133. En
heit, 13o. En dat yn Moeder Agrip-
Augutus haer tot pina , 133. Item
yn Lyf-trawanten van den Keier Vi
aengenomenheeft, tellius, 134. Die
, 129. En naa hem door haar Dapper
Caius Caligula , heit het Kaier
t31,231.Maar van Ryck bekomen ,
Galbanae haerVa heeft , 135. Van
derland geonden, . der Batavieren,
134. Van de Graf Kriegs-Dientaen
ten van Druus. de 'Kaieren ge
269 - 4 daan in lange ty
T den, 145.15 1.152.
*T T"Acitus van het 185. Van den op
heilig Boch roer der Battavie
en andere Bo ren, 161. En hae
chen der Germa reDapperheit,1 67.
nen den Goden Van Letilius Ce
: toegewyd,49.53 realis door Vepa
ianus
r-
B L A D-w Y s E R.
: ianus naar Enge - nemingen ter Zee,
land geonden,177. en wat y daar
En hbe de Bata door uyt - gevoert
vieren de InelMo- & hebben. 187
na met Zwem Trajectum wat voor
men ingenomen een plaats, en wat
hebben, 178. En het beteekent ? 34.
Schotland onder 35. 4O. 4I. Waar
de Romeinen ge van het oo ge
bracht, 179. Hoe naemt is ? 4I
deBritanniers door
de Dapperheit der Bien - ofte de
Batavieren van de Ceulenarsver
Romeinen verlae oeken hulp van
# n, 182. Van Caear. 7o
e Woonplaaten LE: overvallen
en Nabuyren der e Menapiers, en
Frieen, 192, 194. bemachtigen haer
229. 23o. En haa Land en chepen.
re intooming door 22O. 22I .
Germanicus, 241. Utrecht van de Ou
242..245. Van 't den Trajectum ge
Slot Flevum, 25o. noemt , 3o. Van
259. Van de Graft wien het o ge
van Druus, 269. naemit en gebout
Van de Maratiers. is? 31.33 34 4o
28 4 , 4I.
Thomas Hubertus van V.
Luyck, getuygnis Echt Vidrus
van de Maratiers, genoemt ofte
285.286.288 . het warte water,
Thiius in ynHitoria , Vliet in den O -
Navalis van der eeari door de
Batavieren onder Stroom Nabalia
ofte
A
n
-,
l
B LA D-w YS ER:
ofte Yel, 273. CeaenS. * , 248
Valt by Geelmui Woonplaaten der
den in 't Meir Fle-, Frieen; 2o6. 2o8.
7
B L A D. wYs E R:
der Germanen ondiepten yn Mo
door Julianus by raige gronden en
Straadsburg ge - by leeg Water
chied , I6. 17. droog gewet ,
Van de Batavie 24o. En worden
ren haare dapper - nu 't Watt ge-
heid. . . 184 noemt, 241. 243.
Zuider-Zee en haare - 26o. ## 43
E 2 N D E.
- - --
-
t
v / A -
*
TN EN B EK-B IN DE R moet
r de drie Land-karties, volgens haer
Womber voor het Eerte Deel tellen ,
tegens Pag. 1. , en daer oo veel wit
papier aen laeten dat de elve gemacke
lyck, buyten het Boek na de lincker-handt
uyt-laen. . - -
En tellen.
Schevelinge I. Deel, Pag, 75.
Afbeelding van Brinio 1. Deel, Pag 24i.
De Stadt Leyden, II. Deel, Pag, 1:
Damiaten , II. Dai, Pag. g
Afbeeldingen van Brinio, II. Deel,
Pag, 221. :
2
_~~~~ ~ *ae
l