Taalpolitiek in de Jaren Vijftig

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Taalpolitiek in de jaren vijftig

Albert Helman

Je mondje zal zwart worden

Een volk zonder taal is onbestaanbaar, een volk zonder nationale taal,
met slechts talen - het opperste, diepste, meest intensieve
communicatiemiddel - van minderheden, blijft in zichzelf verdeeld, en
kan nooit ofte nimmer een natie vormen. Het kan niet tot een nationale
verstandhouding noch een nationaal bewind komen. Zeker niet
wanneer het een enclave is, met slechts heel verre buren, die een geheel Over het gehele
andere taal spreken. (Albert Helman) werk

landen

De inzet van Albert Helman met zijn herschrijving van Marc Connely's over Suriname
Green pastures was een dubbele adaptatie van talige en culturele toe-
eigening. Albert Helman vertaalde het oorspronkelijke stuk uit het over Nederlandse
Noord-Amerikaanse zwarte milieu naar een gelijksoortig Surinaams Antillen
milieu, en uit het Amerikaans-Engels naar een Surinaams-Nederlands.
Onder regie van de uit Nederland door de Sticusa uitgezonden Edwin
Thomas werd het stuk, na honderdvijftig repetities, waarvoor grote
belangstelling was om mee te doen, opgevoerd. Edwin Thomas Over dit
regiseerde in 1952 Bruma: De geboorte van Boni. Hij werd in 1953- hoofdstuk/artikel
1954 naar Suriname uitgezonden om Helmans Green pastures te
regisseren & Wim Salm: Sjinnie, een adaptatie van M.J. Brusse: Boefje. auteurs
In zijn Westwaarts (1956: 60-62) vergelijkt A. Donker de prestatie met
Henritte Roland-Holst: Thomas More dat door Rotterdamse over Albert Helman
bootwerkers en fietsjongens gespeeld werd.

datums
Green pastures werd door uitsluitend zwarte mensen gespeeld, waarbij
een zwarte dominee het bijbelverhaal aan kinderen op Zondagsschool 1954
vertelt. In twee bedrijven hertelt deze op vermakelijke wijze het
scheppingsverhaal, de zondeval van Adam en Eva, Kan, de latere
zondvloed met Noach en diens ark, de hardnekkig herhaalde zonden
van het menselijk geslacht, de aartsvaders Abraham, Isaac en Jacob, en
van Mozes, de bevrijding Egypte en de tocht naar het Beloofde Land
om mijn volk weg te voeren uit de slavernij

Dat God in Genesis met de mensen wandelt wordt letterlijk genomen,


evenals dat God tot de mensen spreekt. Als Mozes voor de farao zijn
goochelkunsten vertoont, wordt de derde plaag als volgt beschreven:
Mampieren in het bos, mampieren uit de zwampen, mampieren van de
Cottica, kom hier in dichte dampen. Pharao verhardt zijn hart met de
woorden dat het nog lang geen Emancipatie is. Het volk trekt na de
verovering van Jericho het Beloofde Land binnen, maar het gaat toch
weer mis, want kras-taja groeit waar cassave geplant is door de
kinderen van No-meer-mi-kondre. Het stuk eindigt met de profeet
Hosea die geen God van Wrake maar een God van Barmhartigheid
preekt, waarna met een summiere verwijzing naar het lijden aan het
kruis wordt afgesloten.

Hoever gaat de creolisering van het Nederlands? Helmans uitgangspunt


was dat het Nederlands in Suriname fonetisch, morfologisch,
idiomatisch en syntactisch verschilt van het Noordzee-Nederlands al
naar de sociale en ethnische klasse (die soms samenvallen) waartoe de
gebruiker behoort. Albert Helman geeft God en de dominee uitsluitend
ABN te spreken, de overige spelers hanteren allerlei gradaties van
Surinaams-Nederlands.

Albert Helmans verkenningen van het Surinaams-Nederlands kunnen


wel als pioniersdaad bestempeld worden. In 1950 had J.H.E. Ferrier in
zijn proefschrift De Surinaamse samenleving als sociaal-pedagogische
opgave nog vurig gepleit voor een Europees-Nederlands norm. Dat
bleef de jaren vijftig door nog het algemeen geaccepteerde
uitgangspunt. Het zal na Helmans toneelstuk nog tien jaar duren eer dit
Surinaams-Nederlands voor het eerst officieel als uitgangspunt wordt
bediscussieerd - en afgewezen. Op een in 1963 gehouden congres van
taalleraren wordt besloten dat het standaard-Nederlands de norm moet
blijven, maar worden wel een aantal specifiek Surinaams-Nederlandse
idiotismen erkend. (Gobardhan-Rambocus) Ook (veel) later zal dit
steeds weer een punt van discussie blijven in zowel de literaire wereld
als het onderwijs.

Minder dan de waarde van een eigen Surinaams-Nederlandse variant,


bestond er discussie omtrent de waarde van het gebruik van de
landstalen Sranan Tongo en Papiamento voor cultureel-literaire
doeleinden. Die werden geaccepteerd. Al in 1944 had Pierre Lauffer
zijn Papiamentstalige bundel Patria gepubliceerd, in 1957 publiceert
Trefossa (Henny de Ziel) zijn bundel Trotji in het Sranan. Beide horen
vandaag de dag tot de klassiekers. De als Sticusa-regisseur uitgezonden
Paul Storm bracht Shakespeares Midzomernachtsdroom (1953)
waarvan Paula Velder grote delen in het Sranan Tongo vertaald had en
klassieke muziek plaatsmaakte voor trom en zang uit de bosland-
liederenschat. Een nieuw elan uit zich in de landstaal en sluit aan bij de
oude orale traditie.

Exact diezelfde tijd speelt de toe-eigening van West-Europees toneel


eveneens in de toneelcultuur van Curaao. Maar de uitwerking vindt
niet plaats in een eigen vorm van het Nederlands, dat op de Antilliaanse
eilanden steeds als een vreemde taal is opgevat, maar in het
Papiaments. In het begin van de jaren vijftig bewerkt May Henriquez
twee stukken van Molire: Le Mdecin malgr lui (1953) en L'Avare
(1953) en G.B. Shaw: Pygmalion (1954), en Ren de Rooy: Juancho
Picaflor [Don Juan en Cyrano de Bergerac] (1954). Ook deze werden
met veel succes opgevoerd en gezien als een culturele overwinning van
de eigen taal.
Taalonderzoek en discussie

De taaldiscussie aan het begin van de jaren vijftig is het logisch gevolg
van de politieke ontwikkelingen rondom de autonomiebeweging en de
totstandkoming van het Statuut. Ze spitst zich toe op de Nederlandse
taaldominantie versus de emancipatie van het Sranan Tongo en het
Papiaments, waarbij het onderwijs algemeen als ht machtige
doorgeefluik van de Nederlandse taal en cultuur beschouwd n gebruikt
wordt.

Het is opvallend, maar bepaald niet uitzonderlijk, dat in de taaldiscussie


in Suriname en de Nederlandse Antillen steeds weer en nagenoeg
uitsluitend naar moederland Nederland gekeken wordt - de Noord-
Zuid-relaties zijn in deze ex-kolonin sterk dominant - en niet naar de
mogelijke taalrelaties met de regio. Als we uitgaan van ruim dertig
miljoen inwoners van het gehele Caribische gebied, dan tellen we
daarvan ruim twintig miljoen Spaanstaligen, ruim vijf miljoen Engels-
en Frans(crole)taligen en veel minder dan een miljoen
Nederlandstaligen. Bijgevolg zijn de relevante talen dus de eigen
nationale of groepsgebonden creooltalen als Sranan, Sarnami,
Surinaams-Javaans en Papiaments, vervolgens het Nederlands als taal
van het Koninkrijk en als officile taal, het Spaans als de dominante
regionale taal en het Engels als regionale en wereldtaal. Toch bleef de
discussie veelal beperkt tot slechts een tweetal van die talen, namelijk
de nationale talen in hun relatie tot het Nederlands.

Als Albert Helman op 27 augustus 1949 afscheid neemt in Amsterdam


om in zijn geboorteland politieke verantwoordelijkheid te aanvaarden,
wijst hij erop dat zijn volk met zijn bloed- en cultuurmenging van vier
werelddelen tot culturele eenwording gebracht moet worden via het
onderwijs. Daarvoor is het Nederlands nodig, omdat het Sranan
ongeschikt is om de eenheidstaal te worden: Men zal moeten komen
tot een eenheidstaal, die door allen wordt gebruikt, en het volk in
contact brengt en houdt met de hele wereld. Het Nederlands biedt dat
contact met de Westerse cultuur, maar daarnaast kiest Albert Helman
als primaire cultuur- en handelstaal voor het Spaans. (Eldorado I: 386-
388) Op een mulo-congres dat in 1956 gehouden werd, pleit Helman
echter voor het Engels als taal naast het Nederlands. (Gobardhan-
Rambocus 1997: 238) Hij ziet het Surinaams als een interessant taaltje
dat zo gauw mogelijk dient te verdwijnen. (...) De man is zo bilabiaal
ten opzichte van zijn taal! verzuchtte Jan Voorhoeve (Meel 1997: 212,
251) die in 1950 en vanaf 1956 opnieuw in Suriname taalonderzoek
verrichtte en die zich tot groot propagandist van het Sranan Tongo had
ontpopt.
Grosso modo zijn er twee historische houdingen ten opzichte van wat
in die tijd de taalproblematiek gaat heten. Er is een pro-Nederlandse en
een pro-Sranan stroming. Inzake de traditionele pro-Nederlandse
gedachte gold nog steeds wat Harry Johan Van Ommeren [1879-1923],
opmerkte: Wij Surinamers zijn Nederlanders door taal, zeden en
culten. Wij zijn Nederlanders in deugden en gebreken. Alles wat wij
zijn, zijn wij door Nederland. (Walle 1975: 16) Onderwijsinspecteur
H.D. Benjamins (1850-1933) had een levenlang fel gestreden tgen het
Sranan Tongo en vr de verbreiding van het Nederlands. Hij wordt in
elk taaloverzicht gememoreerd. Dat we Suriname Neerlands twaalfde
provincie mogen noemen danken we voor een deel aan het onderwijs
en aan de kranten, zei Kraan (Walle 1975: 35). Als je geen Nederlands
sprak, maar je eigen taal werd je gewaarschuwd: Je mondje zal zwart
worden, zoals E.F. Lo in Eldorado I: 474 schreef. Daartegenover had
de onderwijzer Papa J.G.A. Koenders al van 1946-1956 zijn
eenmanstijdschrift Foetoeboi [Loopjongen] in het Sranan Tongo (en
Nederlands) volgeschreven, wat een vurig pleidooi voor de creoolse
volkstaal inhield, want het Nederlands een beetje kunnen praten en het
echt verstaan zijn twee verschillende zaken. (Kempen 1989: 65)

In hoeverre drong dit zo sterk gepropageerde Nederlands in alle


bevolkingslagen door? Nogmaals Albert Helman, die het Nederlands
(nog) als een taal van de elite ziet: Het onderwijs wordt in het
Nederlands gegeven, het Nederlands is de officile taal, een groot deel
der bevolking kan Nederlands spreken en schrijven, het is de
omgangstaal tussen de meer ontwikkelde Surinamers. (Lichtveld 1957:
24) Ren de Rooy die op Curaao had gewoond en daar vloeiend
Papiaments leerde, oordeelde dat het Nederlands voor het Surinaamse
publiek levensvreemd was gebleven, maar dat de eigen variant
Surinaams-Nederlands wel wortel schoot. (Lichtveld 1957: 101) De
grote Sranan dichter H.F. de Ziel, beter bekend als Trefossa, die in
1957 zijn beroemd geworden geheel in het Sranan geschreven bundel
Trotji zou publiceren waarmee hij de Vader van de Surinaamse
literatuur werd, oordeelde vragenderwijs: De meeste leesstof wordt
aangeboden in het Nederlands, een taal die men wel geleerd heeft, maar
beheerst de gewone man deze taal wel voldoende om zich met succes
in boeken te verdiepen? (Lichtveld 1957: 122) Ook hij ziet het
Surinaams-Nederlands als een eigen variant met een eigen
ontwikkeling: De wegen waarlangs men het Nederlands verstaat en
waarlangs men zich in het Nederlands uitdrukt zijn bij Nederlanders en
Surinamers niet hetzelfde. (Kempen 1989: 122) Nogmaals: Willen wij
ons Nederlands - de voertaal - op peil houden, dan moeten wij ons
voortdurend op Nederland orinteren en niet op de cultuursfeer van de
eigen omgeving. Hoe verdienstelijk dan ons Nederlands wordt, er
gebeurt iets met ons gevoel van eigenwaarde. Je bent nooit jezelf, je
moet altijd trachten een ander te zijn. Immers het Nederlands is voor
ons belangrijk, maar wij zijn niet belangrijk voor het Nederlands.
(Voorhoeve 1977: 36; Oostindie 1986: 82)

Een eendrachtige samenwerking van koloniale overheid en plaatselijke


creoolse elite ten aanzien van nastrevenwaardige assimilatie - dat wil
zeggen verwestersing, vernederlandsing - gaf de Nederlands taal en
cultuur vaste voet in het multi-raciale, multi-culturele en multi-linguale
na-oorlogse Suriname. Bovendien bleek het Nederlandse onderwijs de
weg bij uitstek naar individuele maatschappelijke en economische
vooruitgang. Een vertegenwoordiger van een jongere generatie, de
bekende dichter R. Dobru beschrijft in Wan monki fri (1969: 33-35)
hoe hij in 1955 tijdens de les Nederlands in de laatste klas van de AMS
op school wordt uitgedaagd een gedicht in het Sranan Tongo te
schrijven, een ongehoorde zaak in die dagen. Hij slaagde daarin
glansrijk, net zoals Hein Eersel enkele jaren later op dezelfde wijze
V.S. Naipaul overtuigde van de soepelheid van het Sranan.

Tegenwoordig wordt het Nederlands in de talige verscheidenheid en


rivaliteit van de verschillende bevolkingsgroepen als bindende element
gezien, want deze taal vormt ht lijmmiddel voor het algemeen
uitgangspunt van assimilatie aan het Westen, wat assimilatie aan de
Nederlandse taal en cultuur inhoudt: In Suriname leefden de
beschavingen naast elkaar. Hardnekkig verdedigde iedereen het eigen
cultureel bezit tegenover vreemden. (...) Suriname was het land van de
bevolkingsgroepen. (Walle 1975: 73) Het Nederlands is van ons
allemaal, omdat het van niemand is en niemand het bij uitsluiting van
andere bevolkingsgroepen kan claimen, aldus Lila Gobardhan (1998:
507-515
Nederland

In Nederland zien we in deze tijd twee diametraal tegenovergestelde


houdingen, namelijk enerzijds het onkritisch opleggen van het
Nederlands, anderzijds het aanvallen van het Nederlands ter
verdedidiging van het Sranan en het Papiaments. Sommigen nemen een
genuanceerd tussenstandpunt in. W. Gs. Hellinga voert een vurig
pleidooi voor een tweetalig systeem op de Nederlandse Antillen, waar
dan naast Papiamento een cultuurtaal goed geleerd dient te worden.
Hellinga vindt dat Engels of Spaans daarvoor in aanmerking komen -
een standpunt dat veel verzet van Antilliaanse kant oproept. In
Eldorado (I-11: 482-491) maakt de taalgeleerde twee interessante
observaties. De Nederlands-Caribische kolonin kennen het Sranan en
het Papiaments als volkstalen, maar geen van deze twee is op het
Nederlands gebaseerd. Terwijl er op de Spaanse, Franse en Engelse
eilanden wel degelijk gecreoliseerde talen zijn die verwant zijn aan de
Europese talen. Dat er geen gecreoliseerd Nederlands, geen Nederlands
patois weerd gevormd, bewijst hoe weinig het Nederlands geworteld
werd. Maar dan zijn er de verschillen tussen de twee landen. Er kon wel
een Surinaams-Nederlandse variant ontstaan omdat de Surinamer
werkelijk tweetalig is en in twee talen denkt en leeft. Die talen
benvloeden elkaar dus, de sprekers ervan glijden vanzelf van de ene
taal naar de andere. Maar de Antilliaan, die de eigen taal en een
vreemde taal beheerst, schakelt bewust om en komt tot
systeemscheiding van beide talen. Ergo: het Nederlands heeft op de
eilanden nooit iets eigens verworven.

Sranan goldt traditioneel als een slaventaaltje, als onbeschaafde taal, als
taal die ongeschikt is voor hogere culturele doelen. De taalgeleerde Jan
Voorhoeve stelt: Waar een volk zich van eigen waarden bewust wordt,
uit zich dit allereerst in een taalstreven. Een volk ziet zijn taal als een
nationaal bezit en een eigen culturele waarde, waarmee het zijn bestaan
als volk bewijst en rechtvaardigt. (De Westindir 6 VI 52) Het
taalstreven loopt parallel met het politieke streven naar
onafhankelijkheid. In Nederland zagen de Friezen in de taalstrijd van
de Surinamers voor erkenning van het Sranan een parallel met de eigen
strijd voor de erkenning van het Fries tegen de Nederlandse dominantie
(De Tsjerne 1952)
De Nederlandse Antillen

Het Nederlands in Suriname had in de multi-raciale en multi-linguale


situatie aldaar een unificerende functie. In de Nederlandse Antillen had
het Papiaments die functie al vanaf de negentiende eeuw vervuld op de
Benedenwinden en het Engels op de Bovenwinden. In 1949 vatte de
van Suriname afkomstige maar op Aruba wonende E.F. Lo de
Antilliaanse taalverhouding Papiamento - Nederlands - Engels als volgt
samen: Het Nederlands zal nooit de volkstaal kunnen verdringen en
goed beschouwd is het een gelukkig verschijnsel, dat het volk iets heeft
dat het als eigendom beschouwt, en dat een bindmiddel voor het volk
is. (...) Wat geldt voor het Papiaments op de A.B.C. eilanden, geldt ook
voor het Engels op de Bovenwindse eilanden. (Eldorado I-10: 474-
476)

Voor het Nederlands in de Nederlandse Antillen bleven het Nederlands


de functies over van taal van de wet, de taal van het parlementaire
debat, de taal van de administratie, de taal van de
handelscorrespondentie, de taal van die kantoren en werkplaatsen, waar
een groot deel van de bevolking zijn brood verdient, de taal van de
belangrjkste kranten en de taal, die een groot deel van de dag door de
radio naar binnen komt. ((Veritatis Causa in Christoffel I-1: 63-67) De
soms felle Antilliaans-Nederlandse taaldiscussie spitst zich toe op de
onderwijsinstructietaal - en dat tot op de huidge dag. Met name Nelly
Winkel heeft zich met deze voertaalproblematiek beziggehouden. Ze
pleit in Christoffel (I-1: 68-78) voor de moedertaal, met name in het
onderwijs, maar met inachtneming van een grondig onderwijs van een
tweede taal, want het is niet voldoende wanneer de officile taal als
vak gedurende een groot aantal uren wordt onderwezen; werkelijke
beheersing kan slechts door langdurig gebruik er van worden
verkregen. Ze pleit daarom voor bilinguaal onderwijs en nuchterheid
want geforceerd overschakelen op een andere taal, in een emotionele
opwelling of om politieke redenen zou al even onverstandig zijn als het
negeren van de landstaal tot nu toe is geweest.

Ondanks grote verschillen in positie en richting van het Nederlands in


Suriname en de Nederlandse Antillen loopt de strijd voor de erkenning
van de eigen talen gelijk op in beide landen. Beide landen willen een
definitief einde maken aan de diglossie. Zoals Trefossa glashelder
aantoonde wat het Sranan vermag door in Trotji een negentiental
sonnetten van hoge kwaliteit samen te brengen, zo leverde de jonge
schrijver Frank Martinus Arion het potisch bewijs dat Papiaments een
volwaardige cultuurtaal is door vertalingen van enkele sonnetten van
Willem Kloos te maken. De toneelliteratuur was al voorafgegaan met
het bewijs dat Papiaments en Surinaams-Nederlands geschikte media
waren om een publiek een avond op hoog niveau te boeien.

You might also like