Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Marcel Roele

De mietjesmaatschappij*)
Over politiek incorrecte feiten

Het gaat niet goed met de man. Vroeger waren ferme jongens en stoere knapen verzekerd van succes en
waardering: tegenwoordig zijn ze tot mislukken gedoemd. Zij worden op de arbeidsmarkt verdrongen door
vrouwen die beter geschikt zijn voor banen in groeisectoren zoals communicatie, zorg en dienstverlening. Ook in
het hoger onderwijs hebben meisjes inmiddels de overhand gekregen: meer dan de helft van de studenten is van
het vrouwelijk geslacht en het percentage mannelijke studenten blijft dalen. Mannen zonder indrukwekkende
diploma’s komen niet aan de vrouw. ‘Lager opgeleide mannen zijn de kneuzen van de huwelijksmarkt ',
constateerde de onderwijssocioloog Jaap Donkers in 1998.
Zij hebben het nog goed getroffen. De echte kneuzen zijn de arme echtgenoten van geëmancipeerde,
hoogopgeleide vrouwen. Die moeten maatschappelijk succesvol zijn en veel geld verdienen, maar dat mag geen
tijd kosten. Want de ideale man dweilt ’s ochtends de gang en zit ’s middags met een jengelende peuter op
schoot.
In 1998 reikte de SIRE (Stichting Ideële Reclame) op vaderdag een prijs uit aan de ‘vader van het jaar’.
Het kroost mocht pa nomineren mits hij voldeed aan bepaalde kwaliteitseisen; zo moet hij een korte werkweek
maken, de kinderen naar school brengen en ophalen, regelmatig kleren kopen met hen en actief zijn als
huissloof. Uit de inzendingen bleek dat het voormalige gezinshoofd nog niet helemaal thuis is in zijn rol als
werkster. Hij kreeg lage cijfers voor koken, wassen en opruimen. Gelukkig compenseert hij zijn onhandigheid
met veel zelfspot. ‘Pa is primair de paljas van het gezin,’concludeerde de woordvoerder van de SIRE.

Volgens het Britse weekblad The Economist zijn mannen het nieuwe zwakke geslacht. Vanaf de eerste schooldag
worden jongens gediscrimineerd. Meisjes zijn beter in het passief verwerken en op commando reproduceren van
hapklare brokjes informatie. Jongens experimenteren liever. Zij zijn rustelozer dan meisjes. Rusteloze kinderen
worden beschouwd als patiënten: zij zouden lijden aan Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Deze chronische
geestesziekte heeft vooral in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië epidemische vormen aangenomen: maar
liefst een kwart van de schooljeugd zou eraan lijden. Negentig procent van de patiëntjes zijn jongens.
Het probleem wordt te lijf gegaan met Ritalin, een peppil die de concentratie verbetert. In de Verenigde
Staten worden acht miljoen kinderen, bijna allemaal jongens, opgevoed met Ritalin. Ritalin is nauw verwant aan
cocaïne, dus de jongens krijgen de smaak van drugs al vroeg te pakken. In Nederland is men tot nu toe iets
voorzichtiger: drie procent van de schooljeugd wordt als hyperactief bestempeld en in het Farmaco-therapeutisch
kompas van de Ziekenfondsraad wordt ervoor gepleit om niet meteen Ritalin voor te schrijven. Toch is in de
afgelopen acht jaar het gebruik van Ritalin in Nederland vervijfvoudigd.
Zo gauw als kinderen gaan praten, openbaart zich een enorm sekseverschil: meisjes kletsen vooral over
mensen, relaties, gevoelens en alledaagse gebeurtenissen. Jongens verstrekken beknopte informatie over de
eigenschappen van objecten. Jongens zijn competitiever dan meisjes; daarom gedijen zij het best in een
onderwijssysteem waar het kind dat als eerste het goede antwoord weet eer en status verdient. Collectivisme is
meer iets voor meisjes; zij leren beter als er in groepen aan een taak wordt gewerkt.
Sinds de jaren zestig en zeventig is het basisonderwijs nog verder aangepast aan de wensen van de
meisjes: er wordt zoveel mogelijk groepsgewijs geleerd. Daarnaast worden er ook dagelijkse kringgesprekken
georganiseerd om de kinderen over hun gevoelens te laten praten. In het vierdelig standaardwerk over
kringgesprekken wordt als doelstelling genoemd dat het kind leert ‘het fijn te vinden zelf iets voor anderen te
doen en in het algemeen constructief in plaats van destructief met anderen te communiceren’. Met destructief
communiceren wordt de manier waarop jongetjes praten bedoeld. Volgens de kringgesprekonderzoeker Ingrid
van Alphen is het ‘taalgedrag’ van jongetjes ‘bevechtend en monologisch’, terwijl meisjes ‘ondersteunend en
dialogisch’ praten en zich beter aan de regels van het kringgesprek houden.
‘Geen daden maar woorden’ is het motto van het onderwijs en dat past niet alleen slecht bij het karakter
van jongens, maar ook bij hun vaardigheden. De woordenschap van jongens groeit in een trager tempo dan die
van meisjes. Jongens hebben ook meer moeite met lezen en schrijven. Zelfs de penvoering levert jongens meer
problemen op: hun fijne motoriek is minder goed ontwikkeld. De achterstand in taalvaardigheid is tijdelijk:
wanneer het jongensbrein in de puberteit volgroeid raakt, worden de meisjes ingehaald. Op de basisschool
worden de talenten van jongens systematisch onderschat, omdat ze laatbloeiers zijn, een hekel hebben aan school
of geen talenknobbel hebben. Vier keer zoveel jongens als meisjes worden als probleemgeval gekwalificeerd:
moeilijk lerend of leesblind. ‘Als ons onderwijssysteem zich had ontfermd over Albert Einstein, Thomas Edison

1
en Michael Faraday,’ schreef de Britse psycholoog Diane McGuinness, ‘waren ze in het kneuzenklasje of op een
school voor moeilijk lerende kinderen beland.’
Sommige jongens zijn geknipt voor school. De Amerikaanse psycholoog Patricia Sexton onderzocht het
verband tussen de persoonlijkheid van Amerikaanse schooljongens van veertien en vijftien en hun
schoolresultaten. De jongens die volgens de persoonlijkheidstesten de meest vrouwelijke eigenschappen hadden,
haalden de hoogste cijfers op school. Gymnastiek was het enige vak waarvoor deze jongens onvoldoende
stonden: zij waren bijna allemaal stijve harken die bang waren voor pijn, klappen of sportblessures. Sexton
concludeerde dat scholen geparfumeerde kasplantjes kweken.
De kasplantjes groeien nogal eens uit tot homoseksuelen mannen. De Amerikaanse onderzoeker Richard
Green stelde vast dat hij puur op basis van vrouwelijke persoonlijkheidskenmerken van jongens op de
basisschool kon voorspellen of ze later homoseksueel zouden blijken te zijn. Een onderwijssysteem dat
vrouwelijke jongens bevoordeelt, is dan ook zeer homovriendelijk. Mannelijke homoseksuelen hebben
gedurende hun hele schoolcarrière de wind mee. Een homoseksuele Amerikaan heeft een drie keer zo grote kans
om met succes een hogere opleiding te doorlopen als een heteroseksuele jongen.

Het onderwijs is gefeminiseerd, maar is daar iets mis mee? Als vrouwen en vrouwelijke mannen beter presteren
en slimmer zijn dan ouderwetse mannen, verhoogt feminisering de kwaliteit van het onderwijs. De meeste
onderzoeken wijzen echter uit dat het onderwijs de talenten van jongens onderbenut.
Vroeger werd het heel normaal gevonden dat meisjes minder goed waren dan jongens in rekenen,
algebra en meetkunde. Dankzij de introductie van vrouwvriendelijke lesmethoden halen meisjes betere
resultaten. Men is hiermee het verst gevorderd in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Zweden: meisjes van
dertien zijn daar inmiddels beter in rekenen dan jongens. Maar deze landen eindigen bij internationale
vergelijkingen van rekenvaardigheid in de achterhoede. In landen waar dertienjarigen goed kunnen rekenen,
zoals Singapore, Taiwan, Zuid-Korea en Japan, zij het de jongens die excelleren.
De Nederlandse scholieren rekenen bijna even goed als hun Aziatische collega’s en ook bij ons zijn de
jongens een stuk beter dan de meisjes. Meisjes evenaren de prestaties van jongens wanneer er veel tekst bij een
som staat of wanneer zij een standaard oplossingsprocedure voor de som hebben geleerd. Jongens zijn beter met
grote getallen en met opgaven die inzicht en redeneerwerk vereisen. Het Freudenthal Instituut van de Utrechtse
Universiteit onderzocht hoe jongens en meisjes op verschillende manieren leren rekenen. ‘Meisjes hebben meer
behoefte aan vastigheid en goede uitleg.’concludeerde onderzoeker Marja van den Heuvel-Panhuizen. ‘Ze zijn
volgzamer dan jongens. Jongens letten minder goed op in de klas en proberen zelf de goede oplossing te vinden’.
Zo gauw als de kinderen in het voortgezet onderwijs overstappen van rekenen op wiskunde, wordt het
sekseverschil nog een stuk groter. Dit komt omdat wiskunde een beroep doet op ruimtelijke vaardigheden.
Ruimtelijke vaardigheden waren al op de peuterspeelplaats een specialiteit van jongens, alleen kregen ze daar
toen nog geen cijfers voor. Kleine jongens zijn handiger dan kleine meisjes in het spelen met blokken of het
vouwen van dozen. Grote jongens zijn beter dan grote meisjes in meetkunde. Driekwart van de volwassen
mannen overtreft de gemiddelde vrouw in het draaien van geometrische figuurtjes. Dit sekseverschil wordt
overal ter wereld aangetroffen en is de afgelopen veertig jaar ongewijzigd gebleven.
Desondanks halen in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië meisjes op de middelbare school sinds
kort hogere wiskundecijfers dan jongens. Hoe heeft men dit voor elkaar gekregen? Door de wiskunde minder
wiskundig te maken. Leerlingen krijgen hoge cijfers als ze netjes hun schrift bijhouden en regelmatig hun
huiswerk maken. Proefwerken en het eindexamen herhalen voorgekauwde sommetjes.
Een aantal Amerikaanse universiteiten werkt al een kwart eeuw samen in een onderzoeksproject waarbij
scholieren worden getest op hun wiskundige kennis. De scholieren moeten hun kennis toepassen op nieuwe
problemen. Hierbij blijkt dat de jongens nog steeds een stuk beter in wiskunde zijn dan de meisjes. Het
sekseverschil is bij iedere nieuwe generatie scholieren even groot als bij de vorige.

Rapport- en eindexamencijfers geven een te rooskleurig beeld van de capaciteiten en de kennis van scholieren
die braaf en slaafs leren – en dat zijn doorgaans meisjes en vrouwelijke jongens. Dit blijkt uit de resultaten van
toelatingstests voor Amerikaanse universiteiten, waarbij vragen worden gesteld die niet gerepeteerd zijn op
school. Hoewel meisjes over de hele linie betere eindexamencijfers hebben, maken ze alleen de toelatingstests
voor taal- en letterenstudies beter dan jongens. In alle andere vakken zijn jongens beter. De verschillen zijn het
grootst in de bètawetenschappen en in vakken die met politiek te maken hebben, zoals politicologie en Europese
geschiedenis. Jongens hebben actiever kennis verzameld en weten meer dingen die niet op het
onderwijsprogramma van hun school stonden. Zij hebben ook beter begrepen en onthouden wat zij leerden.
Jongens halen meer uit een vwo-opleiding dan meisjes, maar ze hebben minder kans om op het vwo te
belanden. De schoolkeuze vindt plaats wanneer jongens een tijdelijke achterstand hebben op meisjes. De
hersenen van meisjes beginnen aan een groeispurt wanneer ze tien of elf zijn; drie jaar eerden dan
jongenshersenen. Het vrouwelijk brein is rond het vijftiende jaar volgroeid; het mannelijk brein pas rond het
achttiende jaar. Bij het invullen van de CITO-toets en in het brugjaar van het voortgezet onderwijs profiteren

2
meisjes van hun snellere intellectuele ontwikkeling. Het onderwijssysteem houdt er geen rekening mee dat de
verstandelijke vermogens van jongens in de jaren na de brugklas toenemen, terwijl die van meisjes stagneren.

Dankzij de feminisering van ons onderwijs barst het in Nederland straks van de opvoedkundigen, want meisjes
en vrouwelijke jongens kiezen massaal voor softe vervolgopleidingen. Zelfs van de vwo-meisjes met wis-en
natuurkunde in het pakket stroomt maar tien procent door naar de bètawetenschappen of de technische beroepen.
Zij dringen niet door tot de top van hun vakgebied. Een op de twintig Nederlandse hoogleraren is een vrouw en
zij is bijna altijd actief in een soft vak.
Loek Hermans, de minister van Onderwijs en Wetenschappen, streeft ernaar dat in de toekomst vrouwen
evenredig vertegenwoordigd zullen zijn onder de wetenschappers aan de universiteiten. Een algehele verlaging
van het niveau is waarschijnlijk de beste manier om deze doelstelling te realiseren, want vrouwelijke
wetenschappers presteren niet zoveel.De gemiddelde vrouwelijke wetenschapper publiceert nog niet half zoveel
wetenschappelijke artikelen als haar mannelijke collega’s. Deels wordt dit sekseverschil veroorzaakt doordat
vrouwelijke wetenschappers vaak een deeltijdaanstelling hebben. Als we alleen wetenschappers met een
volledige aanstelling vergelijken, blijken de mannen nog steeds productiever te zijn. Zij werken vaker in de
avonduren en de weekeinden. De behoefte om in het gezin de rol van paljas te spelen is minder groot dan het
verlangen naar wetenschappelijke status. Doordat mannen vaker bereid zijn zich intensief in hun vakgebied te
verdiepen, zijn ze sterk oververtegenwoordigd in de absolute top van de wetenschap.
Monomanie en ambitie zijn ouderwetse, mannelijke eigenschappen en zij wegen het zwaarst in
mannelijke, harde vakken, zoals de natuurwetenschappen. Een hoge algemene intelligentie is ook onontbeerlijk
voor succes in de natuurwetenschappen: van alle academici hebben opvoedkundigen het laagste en wis- en
natuurkundigen het hoogste IQ. Er zijn veel meer mannen dan vrouwen met een hoog IQ. Dit heeft ermee te
maken dat vrouwen dichter rond het gemiddelde zijn gegroepeerd; uitschieters naar boven of naar beneden
komen veel meer voor bij mannen. Verreweg het grootste deel van de mensen met een extreem lage of een
extreem hoge algemene intelligentie bestaat uit mannen.
Als we mannen en vrouwen met dezelfde algemene intelligentie vergelijken, scoren vrouwen iets hoger
op taaltests en mannen iets hoger op tests van het ruimtelijke inzicht. De score op ruimtelijke tests voorspelt het
beste hoe goed iemand is in natuurkunde. Stel dat een hoogleraar natuurkunde op dergelijke tests minstens 140
IQ-punten zou moeten scoren, dan kan 0,75 procent van de Nederlandse mannen en 0,05 procent van de
vrouwen aan deze eis voldoen. Een geniale natuurkundige heeft, behalve monomanie en ambitie, een ruimtelijke
IQ-testscore van minstens 170 nodig. Hoe groot is de kans dat de nieuwe Einstein een Mrs. Einstein is?
Ongeveer een derde van een procent: driehonderdvijftig keer meer mannen dan vrouwen behoren tot het zeer
selecte groepje met een ruimtelijk IQ van minstens 170.

Opvoedkundigen helpen de economie niet vooruit. Alle belangrijke uitvindingen, van de boekdrukkunst tot de
computer en van de auto tot het vliegtuig, staan op naam van technici en natuurwetenschappers. De uitvinders
zijn allemaal mannen. Als het aan vrouwen had gelegen, leefden we nog steeds in het Stenen Tijdperk. De
mannelijke mannen hebben hun eigen graf gegraven: hun uitvindingen hebben ervoor gezorgd dat de
samenleving is gefeminiseerd. Wasautomaten, stofzuigers en magnetrons hebben de huisvrouw geëmancipeerd.
Dankzij de vorheftruck, robots en machines zijn er nauwelijks nog banen waarvoor vrouwen te weinig spieren
hebben. De spierkracht van mannen is overbodig geworden, maar hun denkkracht is nog hard nodig. Als
mannelijke talenten geen kans meer krijgen om uit te blinken, is het snel afgelopen met onze welvaart.

Literatuur

*)Hoofdstuk 7: De mietjesmaatschappij
Uit het gelijknamige boek van Marcel Roele (uitgeverij Contact ISBN 90 254 9576 1)

Diane McGuiness’aanklacht ‘How schools discriminate against boys’ verscheen in Human Nature (1979,82-88).
Patricia Sexton en Richard Green schreven beiden een boek over hun onderzoek, respectievelijk The Feminized
Male (Harper and Row, 1969) en The ‘Sissy Boy Syndrome’ and the Development of Homosexuality ( Yale
University Press, 1987). David Geary discussieert met een aantal collega’s in Behavioral and Brain Sciences
( 1996, 229-284) over de recentste studies naar sekseverschillen in rekenen, wis-en natuurkunde en geeft een
beknopt overzicht hiervan in zijn boek Male and Female: Evolution of Human Sex Differences (American
Psychological Association, 1998).

3
4

You might also like