Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 19

3.

4: COOs Celbiologie & Histologie

Oesofagus en maag
Oesofagus
De oesofagus heeft de volgende functies:
Het voortstuwen van de voedselbolus naar de maag;
Het voorkomen dat lucht de tractus digestivus binnekomt (bovenste sfincter);
Het voorkomen dat er reflux optreedt van de maaginhoud (onderste sfincter).

Peristaltiek
Bij de peristaltische voortstuwing van de bolus wisselen contractie en relaxatie van de spieren in de
oesofaguswand elkaar af.

Bouw wand
De wand van de oesofagus is opgebouwd uit enkele lagen die karakteristiek zijn voor de gele tractus
digestivus.

Muscularis externa
In de muscularis externa bevindt zich zowel dwarsgestreept als glad spierweefsel. Het
bovenste derde deel is vooral dwarsgestreept spierweefsel, meer distaal overheerst
glad spierweefsel. Het middelste deel van de oesofagus bevat zowel glad spierweefsel
als dwarsgestreept spierweefsel.

Epitheel
Het is epitheel is een niet-verhoornend meerlagig plaveisel-epitheel, met een diep
patroon van lijsten papillen. Onder het epitheel is een smalle lamina propria aanwezig.
In de lamina propria bevinden zich cardiaklieren die mucus produceren.
Aan de andere zijde wordt de lamina propria begrens door een muscularis
mucosae. Hieronder ligt de submucosa met verspreide oesofaguskliertjes. Daarbuiten
ligt tenslotte de muscularis externa.

Distaal van het diafragma gaat het meerlagig plaveiselcelpeitheel abrupt over in het
eenlagig cilindrisch epitheel van de maag.

Zowel de lamina propria als de submucosa kan klieren bevatten.

Maag
In de maag wordt de voedselbolus vermengd met veel vocht, zodat deze verandert in
een halfvloeibare spijsbrij (chymus).
In de maag worden een viertal gebieden onderscheiden:
Het cardiagebied: een smalle strook rondom de uitmonding van de oesofagus. Kenmerkend is
hier de aanwezigheid van cardiaklieren in de lamina propria.
De fundus: de mucosa lijkt sterk op die van het corpus.
Het corpus: het grootste gebied van de maag;
Het antrale of pylorusgebied: met op de overgang naar het
duodenum de pylorussfincter.

De mucosa van de maag ligt in plooien (rugae), die bij vulling gladstrijken.
De submucosa is immer opgebouwd uit losmazig bindweefsel, dat
gemakkelijk kan vervormen. Daarnaast zijn er kleinere, niet-verstrijkende
plooien die het maagoppervlak in veldjes verdelen, de zogenaamde areolae
gastricae. Ze worden begrens door invaginaties, de foveolae, die de
openingen vormen naar de dieper gelegen maagkliertjes.

De rugae van de maag kunnen verstrijken bij ullen van de maag door de
losse structuur van de submucosa. De submucosa is opgebouwd uit losmazig bindweefsel, dat
gemakkelijk kan vervormen.

Cardiagebied
De cardiaklieren in de lamina propria bestaan uit sterk gekronkelde klierbuizen, die muceuze cellen
bevatten. Het is een smalle strook slijmvlies rondom de uitmonding van de oesofagus in de maag.

Corpus/fundus
In het corpus en de fundus zijn de foveolae ondiep en bekleed met epitheel bestaande
uit slijmnapcellen. De klierbuizen daarentegen zijn hier diep.

Epitheel maagoppervlak
Het epitheel dat het maagoppervlak tot diep in de foveolae bekleedt, bestaat enkel uit
de slijmnapcellen.

Slijmnapcellen zijn kenmerkend voor de maagwand. Ze vormen een continu eenlagig


cilindrisch epitheel, dat de gehele maagwand bekleedt. De slijmlaag die door deze
cellen wordt geproduceerd is van essentieel belang voor de bescherming van de
maagwand tegen het zuur en de eiwitsplitsende enzumen in het maagsap. De
slijmnapcellen vormen met behulp van onderlinge tight junctions tevens een barrire voor het
agressieve maagsap.

Bij intestinale metaplasie wordt een deel van het karakteristieke maagepitheel vervangen door epitheel
met dunne- of zelfs dikkedarmkenmkeren, zoals slijmbekercellen en enterocyten. Dit is een pre-
carcinogene conditie. Het is vaak geassocieerd met een H. pylori-infectie van de
maag.

Epitheel klierbuis
In de klierbuizen is een vijftal celtypen te onderscheiden:
1. Muceuze halscellen;
Muceuze halscellen komen alleen voor in het beginstuk van de klierbuis. Ze
produceren een muceus koolhydraat-rijk secreet, dat vooral een glijfunctie heeft.

2. Paritale cellen;
Paritale cellen zijn grote, uitpuilende, sterk eosinofiele cellen. Ze produceren
protonen. Een ander belangrijk product is de
zogenaamde intrinsic factor, dat vitamine B12 bindt.
Het eiwitsynthetiserend apparaat is in deze cellen zwak ontwikkeld, in tegenstelling tot de
mitochondrin. Bij activatie, door acetylcholine, gastrine of histamine, neemt het aantal microvilli sterk
toe, waardoor een systeem van uiterst dunne canaliculi ontstaat, wat protonpompactiviteit ondersteunt.

3. Hoofdcellen;
Het cytoplasma bevat veel ER en secretiegranula. Deze granula bevatten belangrijke
spijsverteringsenzymen, zoals pepsineogeen en lipase.

4. Endocriene cellen;
In de maag liggen deze cellen verspreid in de basale delen van de klierbuizen. De diverse
secretieproducten cordineren de activiteit van het spijsverteringskanaal, onder andere de activiteiten
van de paritale cellen. Open endocriene cellen reiken met microvilli in het darmlumen, en stemmen de
secretie af op de lumeninhoud. Gesloten endocriene cellen worden neuronaal geprikkeld.

5. Stamcellen.
De cellen in de klierbuizen zijn afkomstig uit de stamcellen onderin de klierbuizen.

Pylorus
Het derde en laatste maaggebied dat we bespreken is het pylorusgebied. De foveolae
zijn hier diep en er monden weinig-vertakte klierbuizen op uit. Deze klierbuizen
bevatten voornamelijk muceuze cellen, die o.a. lysozym uitscheiden. In dit gebied
komen ook diverse endocriene celtypen voor, waaronder G-cellen die gastrine
produceren. Gastrine stimuleert de activiteit van de paritale cellen en hoofdcellen in
het corpusgebied.

Dunne darm
Na bewerking in de mondholte doet het voedsel er ongeveer 24 uur over om het gehele maag-
darmkanaal te doorlopen. Na passage van de maag, wordt het voedsel in de dunne darm verder
afgebroken tot de elementaire bouwstenen, terwijl in de dikke darm voornamelijk waterresorptie
plaatsvindt.

Mucosa
De dunne darm heeft een lengte van zo'n 6 7 meter. Voor het
uitvoeren van zijn taak is het resorptieoppervlak van de dunne
darm opmerkelijk groot. Dit komt tot stand door een aantal
bijzonder constructies in de mucosa en de submucosa.

Plicae circulares
Plicae circulares zijn circulaire, permanente plooien van de submucosa, waarop de mucosa meedeint.
Deze plooien vertragen de voortbeweging van de chymus, waardoor een goede uitwisseling mogelijk
wordt gemaakt (oppervlaktevergroting 3x).

Villi en crypten van Lieberkhn


Villi zijn vingervormige uitstulpingen vanuit de mucosa van ongeveer 1 mm hoog, gericht naar het
lumen van de darm (oppervlaktevergroting 10x) Tussen de bases van de villi liggen de crypten van
Lieberkhn. Dit zijn vingervormige instulpingen in de mucosa.

Enterocyten met microvilli


De epitheelcellen die de villi bekleden, enterocyten, hebben aan hun apicale zijde dicht opeengepakte
uitstulpingen, de microvilli (oppervlaktevergroting 20x). De microvilli zorgen dus voor de meeste
oppervlaktevergroting.
Vaten en zenuwen
Het maag-darmkanaal is rijkelijk voorzien van bloedvaten. Verzorgende bloedvaten en zenuwen liggen
ingebed in het mesenterium, een dun bindweefselvlies waaraan de tractus is opgehangen.

Het mesenterium is een dun bindweefselvlies waardoorheen zenuwen, bloedvaten en lymfevaten van en
naar de darmen lopen. De extracellulaire matrix van het bindweefsel omvat een dicht netwerk van dikke
collagene bundels en dunnere elastische vezels, met hiertussen vele
verspreide immuuncellen. Het mesenterium is aan beide zijden bekleed door
grote platte mesotheelcellen.

Villusvascularisatie
Vanuit de vaatplexus in de submucosa van de darmwand lopen vaatlissen de
villi in voor de doorbloeding. Let op de fijne vertakking ten behoeve van de
opname van voedingsstoffen.

In de toppen van de villi beginnen de wijde lymfevaten, die uitmonden in een


netwerk dat gelegen is in de submucosa, net onder de muscularis mucosae. In
de submucosa van het ileum komt ook lymfod weefsel voor, dat een
onderdeel vormt van het uitgebreide darm-geassocierde lymfode weefsel
(GALT).

Darmwandinnervatie
De zenuwen vanuit het mesenterium vormen een tweetal
plexussen in de darmwand

Plexus submucosus (Plexus van Meissner)


De plexus van Meissner is gelegen in de submucosa en
innerveert de mucosa. Deze plexus reguleert de
secretieactiviteit van neuro-endocriene epitheelcellen en zorgt
voor een lichte beweging van de darmwand door prikkeling
van de muscularis mucosae. Deze beweging vergroot de
efficintie van het contact van de villi met de darminhoud.

Plexus myentericus (Plexus van Auerbach)


Deze plexus bevindt zich tussen de circulaire en longitudinale
lagen van de muscularis externa. De plexus van Auerbach
innerveert dus de muscularis externa en levert daarmee de belangrijkste bijdrage tot de peristaltiek.

Peristaltiek
Bij de peristaltische voortstuwing van de bolus wisselen contractie en
relaxatie van de spieren in de darmwand elkaar af. Regulatie van de
motoriek gebeurt door afferente en efferente neuronen.

Epitheel
Het epitheel dat de villi bekleedt bevat drie typen residente cellen.

1. Enterocyten
Deze cilindrische epitheelcellen komen het meeste voor. Ze zijn aan de apicale zijde bekleed met
microvilli die een belangrijke rol spelen bij de absorptie van voedingsstoffen vanuit het darmlumen.

2. Slijmbekercellen (Gobletcellen)
Deze cellen vormen een bedekkende slijmlaag over het epitheel.

3. Entero-endocriene cellen
Verspreid liggende hormoon-producerende cellen, die de activiteit van de andere epitheelcellen
reguleren.

4. Intra-epitheliale lymfocyten
Deze immuuncellen zijn een onderdeel van het GALT en zijn gemmigreerde in het epitheel van de villi.

Het kost een nieuwgevormde epitheelcel ongeveer 3 dagen om vanuit de bodem van de crypte de top
van de villus te bereiken. Daar sterven de cellen snel af door apoptose en worden ze afgestoten in het
darmlumen.

De dunne dram bestaat uit drie segmenten: duodenum, jejunum en ileum.

Duodenum
De overgang van de maag naar het eerste deel van de dunne darm, het duodenum, wordt gevormd door
de pylorussfincter. De sfincter is uitbreiding van de muscularis externa.

Het duodenum is 25 cm lang. Kenmerkend is het voorkomen van grote klierpakketten in de submucosa,
de klieren van Brunner. De plicae circulares zijn hoog en breed. De villi zijn breed en tongvormig.

Klieren van Brunner


De klieren van Brunner liggen in de submucosa van het duodenum en produceren een alkalisch,
glycoprotenehoudend secreet. Dit secreet beschermt de mucosa van het duodenum tegen de zure
maaginhoud.

Enterocyten
De villi van het duodenum worden bekleed met eenlagig epitheel. Het meest frequent voorkomende
celtype hierin is de enterocyt. Enterocyten zijn hoge cilindrische epitheelcellen met apicaal een dichte
laag microvilli.

Aan de apicale zijde zijn de enterocyten met elkaar verbonden door kitlijsten,
waardoor de intercellulaire spleet wordt afgesloten.

De onderlinge verbinding tussen de enterocyten bestaat uit een aantal verschillende


celverbindingsstructuren, waarvan alleen de tight junctions zorgen voor afsluiting
tussen de intercellulaire ruimte en het darmlumen. Voedingsstoffen kunnen
daardoor niet tussen enterocyten door diffunderen.

De adhesion belt en de desmosomen zorgen ervoor dat de enterocyten ook bij


mechanische manipulatie aan elkaar blijven zitten.

Voedselresoprtie
De celmembraan van de microvilli bevat vele enzymen, die betrokken zijn bij de
resorptie van verteerde voedingsstoffen. Naast opname van water en ionen zijn drie belangrijke
resorptieprocessen te onderscheiden.

1. Resorptie van koolhydraten


De monosacchariden glucose en galactose worden geabsorbeerd via co-transport met natriumionen.
Fructose passeert door middel van gefaciliteerde diffusie. Alle monosacchariden gaan naar de
capillairen van de villi en worden via de vena portae hepatica naar de lever gevoerd.
2. Resorptie van eiwitten
Aminozuren worden geabsorbeerd via co-transport met natriumionen. Via
de capillairen in de villi en de vena porta hepatica worden ze
getransporteerd naar de lever.

3. Resorptie van vetten


Vetzuren en monoglyceriden komen de enterocyten binnen via diffusie. In
de enterocyten worden ze gekoppeld aan protinen: lipid-binding protein en
vormen nu chylomicronen. Chylomicronen worden aan de basale zijde van
de enterocyten afgegeven aan de blind beginnende lymfevaatjes in de villi
(lactealen). Met de afvoerende lymfe komen ze via de ductus
thoracicus uiteindelijk in de bloedcirculatie terecht.

Glycerol en korte vetzuren komen echter in de bloedcapillairen terecht


en gaan naar de lever.

Slijmbekercellen
Verspreid tussen de enterocyten zitten slijmbekercellen.
Slijmbekercellen zijn in feite eencellige kliertjes, die een secreet van
zure glycoprotenen produceren. Deze glycoprotenen beschermen het
bekledende epitheel tegen de verteringsenzymen en vergemakkelijken
het voedseltransport.

Cellen van Paneth


De cellen van Paneth bevinden zich op de bodem van de crypten. Deze
exocriene epitheelcellen zijn in histologische preparaten gemakkelijk
te herkennen aan hun grote acidofiele secretiegranulae. De cellen
produceren lysozym, een bacteriedodend enzym dat van belang is voor de regulering van de darmflora.
Cellen van Paneth zijn kenmerkend voor de hele dunne darm.

De secretiegranula van de cellen van Paneth zijn, net als die van de slijmbekercellen, duidelijk
georinteerd naar de apicale zijde van de cel, omdat de inhoud van de granula in het darmlumen wordt
vrijgezet. Dit in tegenstelling tot die van de entero-endocriene cellen.

Entero-endocriene cellen
In entero-endocriene cellen zijn de secretiegranula basaal gelokaliseerd. De hormonen worden namelijk
aan de bloedcirculatie in de lamina propria afgegeven.

Elke individuele entero-endocriene cel produceert slechts een enkel hormoon.


Jejunum
Na passage van het duodenum komt de verteerde voedselbrei terecht in het jejunum. De plicae zijn hier
smal en hoog en de villi zijn lang en dun, waardoor het uitwisselingsoppervlak voor opname van
voedingsstoffen optimaal is. Het epitheel bevat veel slijmbekercellen en cellen van Paneth.

Ileum
Het ileum mondt tenslotte uit in de dikke darm, via een ileocoecale klep (klep van Bauhin). In het ileum
zijn de plicae laag en breed. Ook de villi zijn kort en breed.

Het meest opvallende verschil tussen het ileum en de voorgaande segmenten van de dunne darm zijn
echter de grote aggregaten van immuuncellen in de submucosa, de platen van Peyer.

Het einde van de dunne darm en de overgang naar de dikke darm wordt gevormd door de ileocoecale
klep, die de stroom van verteerd voedsel naar het colon reguleert. De sfincter vertraagt de doorstroom
naar het colon, zodat de opname van voedingsstoffen in het ileum meer tijd krijgt, maar voorkomt ook
reflux vanuit het colon naar het ileum.

De spierlaag in de darmwand is ter hoogte van de ileocoecale klep verdikt en vormt de ileocoecale
sfincter, waarmee de werking van de klep tot stand wordt gebracht. De sfincter zelf wordt gereguleerd
door de plexus mesentericus.

GALT
Aangezien de darm een grote hoeveelheid antigenen en micro-organismen bevat, is het lymfode
weefsel dat geassocieerd is met de darm zeer goed ontwikkeld. Hier moet de juiste balans gevonden
worden tussen immuunreactiviteit tegen pathogene microben en tolerantie voor voedselantigenen en
commensalen.

Functioneel is het GALT te verdelen in een tweetal compartimenten:


Inductiegebieden, waar lymfocyten voor het eerst in contact komen met antigenen. In het ileum
betreft het hier met name de Peyerse platen.
Effectorgebieden, waar de einddifferentiatie van de lymfode cellen plaatsvindt en de productie
van immunoglobulinen. Hiertoe behoren de lymfocyten in de lamina propria en de zogenaamde
intra-epitheliale lymfocyten.

Platen van Peyer


In de submucosa van de gehele dunne darm liggen vele
solitaire lymfode follikels. Alleen in het ileum
conglomereren deze follikels tot de platen van Peyer. Het
epitheel dat solitaire follikels en PP bekleedt is afwijkend
van bouw en bevat zogenaamde M-cellen. Deze M-cellen
sluizen darmantigenen gecontroleerd door naar het
onderliggende immunologische weefsel, zodat het GALT
continu in contact blijft met de samenstelling van de
darminhoud.

M-cellen
M-cellen (M van microfold) hebben als taak om monsters
van antigenen en microrganismen door het epitheel heen te transporteren, zodat het onderliggende
lymfode weefsel dit kan verwerken en er zonodig een mucosale immuunrespons kan plaatsvinden.

Na antigeen-processing en -presentatie door lokale antigeen-presenterende cellen (APC), zullen


antigeen-specifieke T- en B-lymfocyten in de PP gaan prolifereren. De B lymfocyten ondergaan hierbij
een isotype shift van IgM naar IgA en migreren naar regionale lymfeknopen. Ze zullen tenslotte
terugkeren naar de mucosa, verspreid over de gehele darm, en differentiren tot IgA-producerende
plasmacellen.

De geactiveerde T lymfocyten hebben een belangrijke helper functie bij de activatie van de B lymfocyten
(T-helper cellen) en spelen tevens een rol bij het opwekken van orale tolerantie voor voedingsantigenen
en commensale micro-organismen (regulatoire T cellen).

IgA
Het GALT is onderdeel van een veel breder netwerk van mucosa-geassocieerd lymfod weefsel (MALT),
wat niet alleen in de darm maar ook in alle andere slijmvliezen is terug te vinden. De antilichamen die in
alle mucosa-geassocieerde lymfode weefsels worden geproduceerd zijn van het IgA isotype.

De plasmacellen in de lamina propria produceren dimeer-IgA (bestaande uit twee IgA moleculen), dat
zich kan binden aan IgA-receptoren aan de basolaterale zijden van de enterocyten. Dit complex wordt
naar de apicale zijde getransporteerd en uitgescheiden, waarna de receptor wordt gesplitst. Het stukje
dat aan het IgA blijft zitten heet de secretorische component. Deze beschermt het IgA tegen de
proteolytische enzymen in het darmlumen.

Het dimere IgA zal door binding aan bacterin en virussen de aanhechting van deze pathogenen aan de
mucosa verhinderen en de fagocytose ervan bevorderen.

De populatie lymfocyten in de lamina propria bestaat voornamelijk uit CD4+ T-helper cellen. Deze
antigeen-specifieke T-helper-cellen zijn nodig om B-cellen aan te zetten tot hun einddifferentiatie tot
IgA-producerende plasmacellen. Tussen de epitheelcellen ligt verder nog een grote populatie intra-
epitheliale lymfocyten.

Intra-epitheliale lymfocyten
Dit zijn voornamelijk cytotoxische CD8+ T-lymfocyten, die mogelijk een rol spelen bij de eliminatie van
virus-genfecteerde enterocyten.

Orale tolerantie
Orale tolerantie is een staat van specifieke immunologische ongevoeligheid voor een bepaald antigeen,
genduceerd door voorafgaande orale opname van dat antigeen.

Er zijn drie mechanismen bekend die kunnen leiden tot orale tolerantie:
Actieve suppressie door regulatoire T-cellen;
Clonale anergie, een staat van antigeen-specifieke onresponsitiviteit;
Clonale deletie, het elimineren van lymfocyten met een bepaalde
specificiteit.

Het actieve suppressiemechanisme werkt vooral bij lage antigeendoses, terwijl


klonale anergie en deletie bij hoge doses lijken op te treden.

Indien orale tolerantie faalt kan er voedselintolerantie ontstaan, zoals coeliakie.

Coeliakie
Coeliakie is een chronische ziekte, die gekarakteriseerd wordt door villusatrofie in de dunne darm met
malabsorptie als gevolg.

Coeliakie wordt veroorzaakt door een abnormale immuunreactie op bepaalde graanprotenen, de


zogenaamde gliadinen, waarbij tevens bepaalde genetische componenten een rol spelen.

Histologisch is er een sterke toename van intra-epitheliale CD8-positieve T-lymfocyten in de lamina


propria.
Dikke darm
De dikke darm bestaat uit de volgende onderdelen:
Het ceacum, met hieraan vast;
De appendix;
Het colon;
Het rectum;
Het anale kanaal.

Colon
Het meest opvallende aan de bouw van het colon is de
longitudinale laag van de muscularis externa. Deze omgeeft het
colon namelijk niet geheel, maar is gebundeld tot drie
longitudinale stroken, de taenia coli.

Aan de serosa, aan weerszijden van de taeniae, zitten tongvormige uitstuplingen van
vetweefsel, de appendices epiploicae. Door de continue tonus van de taeniae
ontstaan er verstrijkbare plooien met daartussen zakvormige structuren, de haustra
coli.

Mucosa
De mucosa van het colon wordt gekenmerkt door het ontbreken van villi en bestaat
alleen uit diepe crypten. Het aandeel slijmbekercellen is hier sterk toegenomen t.o.v.
de dunne darm, terwijl de cellen van Paneth hier nagenoeg ontbreken.

De enterocyten hebben hier als belangrijkste taak waterresorptie (1,4 liter/dag),


waardoor de faeces vaster wordt. Verder absorberen de enterocyten Na+ en Cl- ionen.

Flatus
Colonbacterin produceren zwavelwaterstof, indolen en mercaptanen (geur faeces). Daarnaast worden
als bijproduct ook vitamine (B12, K, thiamine en riboflaviane) en gassen (flatus: CO2 en methaan)
geproduceerd. Per dag wordt 7=19 liter gas geproduceerd in het colon. Hiervan komt ongeveer een
halve liter als flatus naar buiten. De rest wordt geabsorbeerd.

Colitis ulcerosa
Een veel voorkomende chronische ontsteking van de mucosa van de dikke darm is colitis ulcerosa. De
ontsteking begint in het rectum, maar kan zich door het gehele colon verspreiden. De oorzaak is
onbekend.

Microscopisch zijn er in de mucosa grote infiltraten van ontstekingscellen zichtbaar, waarin vooral veel
cytotoxische T-cellen voorkomen. Colitis ulcerosa kan via dysplasie leiden tot darmcarcinoom.

Appendix
De appendix is in feite ene diverticulum van het caecum en heeft een gemiddelde lengte van zon 7cm.
De mucosa is gelijk aan die van het colon (geen villi, wel crypten), met dien verstande dat het lymfode
weefsel in de submucosa veel sterker is ontwikkeld en dat dit het enige stukje dikke darm is waarin nog
cellen van Paneth voorkomen.

Acute appendicitis
Acute appendicitis komt veel voor in de westerse wereld, maar is zeldzaam in Afrika en Azi. Het kan
veroorzaakt worden door veel verschillende micro-organismen. In de meeste gevallen treedt
vermoedelijk eerst obstructie van het appendix lumen op. Het direct pathofysiologische effect van de
obstructie is een stijging van de druk in het lumen. Hierdoor kan de mucosa-barrire defect raken,
gevolg door een invasie van micro-organismen. Het grote gevaar van appendicitis is perforatie van de
wand. In de mucosa zijn vele genfiltreerde neutrofiele granulocyten aanwezig.

Rectum
De einddarm, of rectum, vormt de laatste 15 cm van het darmkanaal. Hier worden geen voedingsstoffen
meer opgenomen in het bloed. In plaats daarvan dient het rectum als opslagplaats voor de ontlasting.

Histologisch lijkt de bouw van de wand van het rectum sterk op die van de wand van het colon, zonder
villi (geen opname van voedingstoffen meer), maar wel met diepe crypten. Op de foto zijn de grote
aantallen blauw aangekleurde slijmbekercellen in de crypten goed waarneembaar. Aan het eind van het
rectum verdwijnt de muscularis mucosae en verdikt de muscularis externa zich tot de sfincter ani
internus (SAI).

De overgang van het rectum naar de anus is vrij abrupt: het nlagig epitheel van het rectum maakt
plaats voor meerlagig plaveiselepitheel. Ter hoogte van deze overgang ligt ook de sfincter ani externus
(SAE). Deze bestaat uit willekeurig, dwarsgestreept spierweefsel, waarmee de defaecatie kan worden
geregeld.

Mucosa
Zoals gezegd bestaat de mucosa van het rectum voornamelijk uit crypten van Lieberkhn met
vele slijmbekercellen (blauw gekleurd) in het nlagig epitheel. Het slijm uit deze cellen heeft
uiteraard een glij functie. De verhouding slijmbekercellen t.o.v. enterocyten is in het colon nog ongeveer
1:4, maar is ter hoogte van het rectum toegenomen tot ongeveer 1:1.

Desondanks hebben ook in het rectum de mitochondrion-rijke enterocyten net als in het colon een
resorberende functie. Behalve water en ionen, kunnen ook anaal ingebrachte medicijnen (bijv. zetpil)
hierdoor effectief in het bloed worden opgenomen.

Innervatie van het rectum


Bij de behandeling van de dunne darm kwamen de beide mesenteriale zenuwplexussen ter sprake, te
weten de Plexus myentericus (Plexus van Auerbach), gelegen tussen de lagen van de muscularis externa
en essentieel voor de peristaltiek, en de Plexus submucosus (Plexus van Meissner) in de submucosa, die
lichte beweging van de mucosa en de activiteit van epitheel cellen reguleert. Onvolledige aanleg van
deze plexussen leidt tot de ziekte van Hirschsprung.

Ziekte van Hirschsprung


De ziekte van Hirschsprung is een aangeboren afwijking, waarbij een deel van het colorectum niet
wordt gennerveerd. De oorzaak is locale afwezigheid van ganglioncellen, doordat neuroblasten tijdens
de embryonale aanleg van de darm onvolledig in caudale richting zijn uitgegroeid vanuit de neurale lijst.
De figuur links toont normale aanwezigheid van ganglioncellen (pijlen) in de rectumwand. Rechts een
rectumbiopt van een Hirschsprung patient met een ongemyeliniseerde zenuw van de plexus
mesentericus en afwezigheid van ganglioncellen.

Aangezien het rectum het meest caudale deel van het peristaltische darmgebied is, is het rectum altijd
onderdeel van het aangedane gebied, maar ook het colon (en soms zelfs een deel van de dunne darm)
kan zijn aangedaan. Door het ontbreken van relaxerende stimuli is het aangedane darmgebied continu
gecontraheerd en wordt het proximaal gelegen darmgebied uitgerekt door ophoping van faeces,
waardoor necrose en ontsteking kan ontstaan. Veelal moet het aangedane deel van de darm chirurgisch
worden verwijderd.

Recto-anale overgang
Zoals eerder opgemerkt is de overgang van de wand van het rectum naar die
van de anus vrij abrupt, waarbij het nlagig epitheel van het rectum ineens
overgaat in meerlagig plaveiselepitheel. Deze overgang is in oncologisch
opzicht van belang.
Anus
Het anale kanaal is 3 tot 4 cm lang en eindigt in de anale opening. In het
bovenste deel bevindt zich een aantal verticaal verlopende mucosale
plooien (anale kolommen), met hiertussen ruimten: de anale sinussen.
Beide eindigen aan de bovenzijde bij een dwarsplooi, de rectale klep.

Er lopen twee oppervlakkige veneuze plexussen die tesamen een


zwellichaam vormen (corpus cavernosum recti), dat een belangrijke
bijdrage levert aan de afsluiting van de anus. De ene plexus loopt door de
anale plooien, de andere rond de anus. Als de venen in deze plexussen
ontstoken raken kunnen door stuwing zogenaamde hemorrhoidden
(aambeien) ontstaan.

Hemorrhoden
Hemorrhoden (aambeien) zijn prolapsen van het anale vaatkussen. Prolapsen
van deze vaten verstoren de veneuze drainage en doen de hydrostatische druk
toenemen, waarmee tevens de kans op nieuwe aambeien wordt verhoogd.

Microscopisch vertonen hemorrhoden een verdikte vaatwand en tekenen van


trombose.

Epitheel
Het anale kanaal wordt aan weerszijden begrensd door abrupte morfologische
overgangen van het epitheel. Aan de binnenzijde is dat de recto-anale
overgang, die eerder ter sprake kwam, waarbij nlagig epitheel overgaat in
meerlagig plaveiselepitheel. Aan de buitenzijde vlak voor de anale opening
gaat het meerlagig plaveisel epitheel over in verhoornend epitheel dat continu
is met de huid.

Fistels
In de anale sinussen monden klierachtige structuren uit (2 in de figuur). Dit zijn waarschijnlijk
evolutionaire rudimenten, die in de mens hun (geur) functie hebben verloren. Ze zijn echter van klinisch
belang omdat ontsteking van deze buisjes pijnlijke fistels kunnen veroorzaken.

Lever
De lever is, met zon 1,4 kg, de grootste klier van het lichaam. De lever is voornamelijk rechts boven de
maag gelegen, net onder het diafragma, binnen de bescherming van de ribben. De lever bestaat uit vier
lobben, waarvan de rechter lob het grootste is en wordt gescheiden van de linker door het ligamentum
falciforme.

Vascularisatie
De bloedvoorziening van de lever is in zoverre bijzonder dat 75% van het bloed dat
de lever instroomt veneus bloed is uit de vena portae, die afkomstig is van de darm.
Omdat dit bloed opnieuw uitmondt in een capillairnetwerk is hier sprake van
een poortadersysteem.

De resterende 25% van het bloed dat de lever binnenkomt is zuurstofrijk afkomstig
uit de arteria hepatica. Deze bijzondere bloedvoorziening staat in verband met de
voornaamste taken van de lever: het metaboliseren van voedsel uit de darm en het
neutraliseren van toxische stoffen en immuuncomplexen.
Lobuli
Bij een eerste kennismaking met het licht-microscopisch beeld van de lever, lijkt er weinig structuur in
het weefsel te zitten. De microscopische bouw van de lever wordt pas duidelijk wanneer de
bloeddoorstroming door het leverweefsel wordt bekeken. In feite bestaat de lever uit kleine functionele
eenheden, de lobuli, met elk in het centrum een eigen bloedafvoerende vena centralis.

De stoffen die in de darm geresorbeerd zijn worden via de vena portae naar de lever vervoerd. In de
lever splitst de vena portae zich in kleine takjes (vp), waaruit het bloed uiteindelijk in een groot aantal
sinusoden stroomt. Deze sinusoden liggen langs de hepatocyten, die in strengen zijn gerangschikt
waardoor elke hepatocyt individueel contact met het bloed maakt.

Ook de arteria hepatica spitst zich in een sterk vertakt vaatbed, waarvan
de capillairen (ah) eveneens uitmonden in de sinusoden. Het bloed
wordt in het centrum van ieder lobje verzameld in een eigen vena
centralis (vc). Het bloed uit de venae centrales van alle lobjes komt
uiteindelijk tesamen in de vena hepatica.

De leverlobjes zijn in principe zeshoekige structuren, hoewel dit


microscopisch veelal moeilijk is te zien. Op elke hoek bevindt zich een
zogenaamde portale triade, bestaande uit takjes van de arteria hepatica
(aanvoer zuurstof), de vena portae (aanvoer voedingsstoffen) en een gal
gangetje (gg; afvoer gal).

Het gebied rondom de triades wordt het peri-portale gebied genoemd;


het gebied rondom de centrale vene is het peri-centrale gebied. De
afbeeldingen tonen detailopnames van beide gebieden.

In het portale gebied (linker afbeelding) bevindt zich tussen de drie


typen vaten relatief veel bindweefsel. De hoeveelheid bindweefsel in
de lever kan bij ziekten sterk toenemen ten koste van de leverfunctie. Men spreekt dan van levercirrose.

Levercirrose
Lever cirrose kan het gevolg zijn van verschillende pathogene mechanismen, maar wordt steeds
gekenmerkt door fibrose: de vorming van een abnormale hoeveelheid bindweefsel. Bij cirrose is het
fibrose-proces onomkeerbaar geworden. Er ontstaan duidelijk aantoonbare bindweefselschotten rond
de lobuli, die het normaal functioneren van de lobuli belemmeren. De belangrijkste oorzaken van
cirrose zijn chronische actieve hepatitis en steatohepatitis, beide genduceerd door overmatig
alcoholgebruik. In de bindweefselschotten zijn infiltraten van ontstekingscellen aanwezig, met name
neutrofiele granulocyten.

Cellen in de lever
De bekleding van de sinusodale bloedruimten wordt gevormd door een sinusodaal endotheel. Tussen
de celmembraan van de endotheelcellen en die van de parenchymcellen bevindt zich een spleetvormige
ruimte: de ruimte van Disse.
Elke leverlobulus bevat verder de volgende celtypen, die we achtereenvolgens nader zullen bespreken:
1. Hepatocyten.
Dit zijn grote cellen met een diameter van 25 m. Hepatocyten kunnen polyplod zijn (twee of
meerdere kernen). De cellen liggen gerangschikt in strengen of platen en zijn omringd door twee of
meerdere sinusoden.

De hepatocyt is een buitengewoon actieve cel. Dit blijkt o.a. uit het microscopische beeld: Een grote
euchromatische kern met een grote nucleolus (veel transcriptie; de nucleolus is in beide preparaten niet
aangesneden), veel mitochondria voor ATP productie ten behoeve van actief transport, een uitgebreide
RER en Golgi (veel eiwit synthese).

Dit beeld hangt samen met de vele functies die de cel heeft, zoals
Opslag van glycogeen
Vrijmaken van glucose
Endocriene productie van eiwitten (afgifte aan bloed)
Exocriene productie van gal (afgifte aan canaliculus)
Opslag van lipiden
Detoxificatie van stoffen
Afbreken van hormonen

Ruimte van Disse


Tussen de celoppervlakken van de hepatocyten enerzijds (de mitochondrien-rijke grijze
cellen) en de sinusodale endotheelcellen anderzijds bevindt zich de ruimte van Disse.
Hierin steken de microvilli uit van de hepatocyten. Hierdoor is er een groot en efficint
oppervlak voor uitwisseling tussen plasma en hepatocyten, zonder dat de hepatocyten in
direct contact komen met de voorbijstromende bloedcellen.

Eiwitsynthese
Naast eiwitten voor eigen gebruik, produceert de hepatocyt vele export eiwitten, zoals
albuminen, fibrinogeen en protrombine. Deze activiteit wordt gereflecteerd in een
euchromatische kern met een grote nucleolus, een uitgebreid RER en een groot Golgi
apparaat (schema links). Deze endocriene eiwitten worden afgegeven aan het bloed.

Suikerhuishouding
Glycogeen is de belangrijkste energiebron voor de korte termijn. Door het proces van
glycogenolyse komt glucose vrij in het bloed en stijgt de bloedsuikerspiegel.

Korte termijn energie wordt opgeslagen door omzetting van glucose uit het bloed in de
vorm van glycogeen. Dit proces heet glycogenese (links onder in de
figuur). Insuline afkomstig uit de pancreas is hierbij instrumenteel. Vooral na
maaltijden kunnen grote hoeveelheden glycogeen worden aangetroffen in de
hepatocyten.

Bij hongeren kan dit glycogeen weer worden afgebroken tot glucose (glycogenolyse),
dat via het bloed dat door de sinusoden stroomt kan worden verspreid naar de
weefsels in het lichaam ten behoeve van de verbranding. Voor de glycogenolyse is het
hormoon glucagon, eveneens afkomstig uit de pancreas, instrumenteel.

Glucose wordt gebruikt om ATP te genereren en is dan ook een belangrijke energiebron
voor alle cellen. Zoals we hiervoor gezien hebben, slaat de levercel glucose op als
glycogeen (glycogenese), wanneer de concentratie glucose in het bloed te hoog wordt. Neemt de vraag
naar glucose weer toe, dan wordt glycogeen afgebroken (glycogenolyse).

Glucose-6-fosfatase is in dit opzicht een belangrijk enzym in de hepatocyt. Het zet glucose-6-fosfaat om
in glucose, dat nu de celmembraan kan passeren. Het proces waarbij glucose wordt vrijgemaakt wordt
gestimuleerd door het pancreas hormoon glucagon.
Vetstofwisseling
Op het agranulaire (glad) ER worden de novo vetten gesynthetiseerd. Lipoprotene-bolletjes komen via
exocytose in de ruimte van Disse terecht. Bij langdurig hongeren worden, na uitputting van de
glycogeen voorraad, ook vetten afgebroken als energiebron. Bij langdurig hongeren worden, na
uitputting van de glycogeen voorraad, ook vetten afgebroken als energiebron.

De hepatocyt is uitermate belangrijk voor de vetstofwisseling.Na een maaltijd worden vetzuren in de


dunne darm door de enterocyten als chylomicronen afgegeven aan de lymfe en bereiken uiteindelijk via
het bloed (let op: niet via de poortader!) de diverse weefsels, inclusief de lever. De vetzuren worden o.a.
gebruikt om fosfolipiden en cholesterol te synthetiseren.

Vetzuren kunnen in hepatocyten echter ook uit koolhydraten (glucose) en aminozuren de novo worden
gesynthetiseerd op het agranulaire ER. Een typisch secretieproduct van de hepatocyten zijn de VLDLs
(very low density lipoproteins), die als druppeltjes van 30-100 nm in de ruimte van Disse aan het bloed
worden afgegeven en in de circulatie worden verspreid.
Tijdens vasten wordt eerst de glycogeen voorraad gebruikt om glucose te genereren. Vervolgens
kunnen ook andere suikers, eiwitten en vetten worden aangewend als energiebron. Bij langdurig vasten
worden deze grondstoffen betrokken uit andere weefsels wat leidt tot gewichtsverlies. Bij de afbraak
van vetzuren in de hepatocyten worden ketonen geproduceerd, die als ketonlichaampjes worden
afgegeven aan het bloed. Bij langdurig vasten zijn ketonen aan te tonen in urine en adem. Indien de
vetzuurstofwisseling verstoord raakt kan er leververvetting, steatosis, optreden.

Steatosis
Steatosis is vetophoping in de lever. Bij dit ziektebeeld zijn in de hepatocyten grote lipideblaasjes te
zien. Deze lipidestapeling treedt op indien het lipoprotene transport verstoord is of wanneer vetzuren
zich gaan ophopen.

De meest voorkomende oorzaak is overmatig alcoholgebruik. Alcohol is een hepatotoxine dat de


mitochondriale functie in de hepatocyten verstoort, waardoor lipiden zich ophopen.

Galproductie
Het exocriene product van de hepatocyt is gal. De secretie van galzuren gebeurt in een intercellulair
buisvormig spleetje, het galcapillair of galcanaliculus.

Gal is een exocrien product dat via de afvoerende galwegen uiteindelijk terecht komt in het duodenum.
De lever produceert zon 500 tot 1000 ml gal per dag. Gal bestaat voornamelijk uit water met galzuren,
bilirubine, fosfolipiden, lecithine, cholesterol en IgA.

De galzuren zijn van belang voor het emulgeren van vetten in het darmlumen.
Ongeveer 90% van de galzuren wordt gerecirculeerd. Na afgifte en gebruik in de
darm, wordt het grotendeels geresorbeerd en via de poortader teruggevoerd naar
de lever, waar het opnieuw wordt gebruikt. De overige 10% wordt de
novogesynthetiseerd in het agranulair ER.

Galcanaliculi (galcapillairen) vormen de eerste elementen van het gal


afvoersysteem. Het zijn buisvormige uitsparingen tussen twee aangrenzende
hepatocyten strengen (pijlen foto links). De canaliculi fuseren met elkaar, stromen
tussen de hepatocyten strengen door en monden uit in een interlobulaire galgang.
Dit is een van drie buizen van de triaden in de protale gebieden.

Tight junctions
De celmembranen van de flankerende hepatocyten steken met microvilli in het lumen van het
galcapillair. Aan weerszijden van het galcapillair zijn de membranen met elkaar verbonden d.m.v. tight
junctions (pijlpunten), zodat het galcapillairtje wordt afgesloten van de rest van het intercellulaire
interstitium.

Deze afsluiting is echter niet volledig, zodat zeer geringe hoeveelheden gal via deze spleten de ruimte
van Disse, en dus het bloed, kunnen bereiken. Bij stuwing van de gal, cholestasis, kan deze lek sterk
toenemen en leiden tot icterus.

Cholestasis
Cholestasis ontstaat door stuwing van de gal, als gevolg van een belemmering van de afvoer. De
oorzaken kunnen o.a. zijn galstenen, carcinomen of galgang degeneratie. De gal hoopt zich dan op in de
galcapillairen en door stuwing kan het langs de tight junctions gaan lekken naar het bloed. Door de
pigmenten in de gal kan dit leiden tot icterus.

Omdat de afvoer stagneert komt er ook galpigment in het cytoplasma van de hepatocyten terecht. Dit
kan weer leiden tot levercel necrose. Ook gaat zich galpigment ophopen in Kupffercellen. Periportaal
treedt fibrose op en proliferatie van de galgangen.
Gal recycling
Gal wordt voor het grootste gedeelte hergebruikt. Wanneer
zure chymus vanuit de maag het duodenum binnenkomt,
wordt de galproductie in de lever gestimuleerd en wordt
de galblaas aangezet tot contractie. Entero-endocriene
hormonen uit DNES cellen in het epitheel van het
duodenum spelen hierbij een belangrijke rol. Wanneer er
geen vraag naar gal is vanuit de darm, wordt het
opgeslagen in de galblaas.

Detoxificatie
Het onwerkzaam maken en ontgiften van stoffen in het bloed gebeurt in de lever door chemische
processen als oxidatie en hydroxylering. Dit heeft onder andere consequenties voor de halfwaardetijd
van medicijnen.

2. Kupffercellen.
Dit zijn macrofaag-achtige cellen die uitgespannen liggen in de sinusoden.

Kupffercellen zijn fagocyterende cellen, die met hun uitlopers in het lumen van de sinusoden zijn
uitgespannen. De functie van Kupffercellen is met name het opruimen van circulerende
immuuncomplexen in het bloed.

Hun fagocyterende capaciteit is in proefdieren goed aan te tonen na het intraveneus toedienen van inkt.
De zwarte kleurstof wordt efficint uit het bloed gefagocyteerd en hoopt zich op in de Kupffercellen.

Kupffercellen zijn residente lever macrofagen, gedifferentieerd uit lokaal uit het bloed getreden
monocyten. Ze zijn dan ook net als monocyten immunohistochemisch aan te tonen met een antilichaam
tegen CD68, een membraaneiwit dat specifiek op monocyten en macrofagen voorkomt.

3. "Fat-storing" cellen.
Deze cellen liggen in de ruimte van Disse. Ze zijn van belang bij het vitamine A metabolisme.

Verspreid in de ruimte van Disse liggen vet-stapelende cellen, in de figuur links aangegeven als stellate
cell of Ito cell. In het cytoplasma liggen grote vetdruppels, waarin vitamine A is opgeslagen in de vorm
van retinyl esters. Het vormt de lichaamsvoorraad van dit vitamine. Ook produceren deze cellen fijne
collagene vezeltjes, die zorgen voor enige stevigheid in de ruimte van Disse.

Onder bepaalde pathologische omstandigheden, bijvoorbeeld overmatig alcoholgebruik, verliezen deze


cellen hun lipide en vitamine A en transdifferentiren zich tot myofibroblasten. Deze cellen spelen een
belangrijke rol bij het ontstaan van lever fibrose.
Bij beschadiging van Fat-storing cellen,
bijvoorbeeld door alcohol misbruik, zullen deze
cellen prolifereren, hun lipide- en vitamine A-
opslag verliezen en aanleiding geven tot fibrose.

4. Pitcellen.
Deze cellen zitten op de endotheel cellen en zijn te
beschouwen als natural killer (NK) cellen.

Pitcellen zitten net als Kupffercellen in de sinusodale ruimten. Het zijn residente natural killer (NK)
cellen. Ze zijn cytotoxisch voor maligne cellen, die via het portale bloed naar de lever gevoerd worden.
De cytotoxische stoffen liggen opgeslagen in granules. Deze cellen zijn dus van groot belang voor het
bestrijden van metastaserende tumorcellen.

Galwegen en pancreas
Galwegen
De lever produceert 0,5-1 liter gal per dag die, indien niet direct benodigd, wordt opgeslagen in de
galblaas. De mucosa van zowel de galgangen als de galblaas (afbeelding links) is sterk geplooid, maar in
de galblaas verstrijken deze deels bij vulling.

De productie van gal wordt o.a. gereguleerd door secretine, een endocrien hormoon dat wordt
uitgescheiden door DNES cellen in het epitheel van het duodenum, wanneer ze in contact komen met
vettige chymus.

Een veel voorkomend verschijnsel is de vorming van galstenen, Cholelithiasis.

Galstenen
Ongeveer 15% van de Europese bevolking heeft galstenen. Ze komen bij
vrouwen ongeveer twee maal zo vaak voor als bij mannen. De kans op
vorming van galstenen is vooral aanwezig als de cholesterol concentratie in de
gal te hoog wordt om door galzuren en fosfolipiden in oplossing te worden
houden. Cholesterol is namelijk niet in water oplosbaar, maar wel indien het
geassocieerd is met galzuren en fosfolipiden.

Galstenen kunnen in verschillende vormen (zie voorbeelden) en groottes


voorkomen en kunnen op diverse plaatsen in het afvoerende galwegstelsel
verstoppingen veroorzaken.

Galgang epitheel
Het bekledende epitheel van het galcomplex is een eenlagig cylindrisch
epitheel. De epitheelcellen hebben talrijke korte microvilli en bevatten vele
mitochondrin. Met name in de galblaas zorgen deze cellen voor
vochtresorptie uit de gal.

Vlak voordat de ductus choledochus (common bile duct in beide figuren) in


het duodenum uitmondt, fuseert deze met de afvoegang van de pancreas,
de ductus pancreaticus. Tesamen vormen ze de ampulla (papil) van
Vater. Deze ampulla vormt de duodenumpapil die uitpult in het
duodenum.

Er bevinden zich hier twee sfincters: de sfincter van Boyden die de


galtoevoer naar de ampulla van Vater regelt, en de sfincter van Oddi die
de gezamenlijk afvoer van de gal en het pancreassap naar het duodenum regelt.

Vochtresorptie
Het onttrekken van water aan de gal is een actief proces, waarbij vooral natrium-
ionen actief worden getransporteerd naar de baso-laterale ruimten tussen de cellen.
Het water volgt vervolgens door osmose. Aan de apicale zijde zijn deze ruimten
afgesloten door tight junctions. Bij een hoge mate van watertransport zijn deze
intercellulaire ruimten duidelijk verbreed. Het actieve water- en ionentransport
verklaart de aanwezigheid van grote hoeveelheden mitochondrin.

Opmerking: ongeveer 90% van de gal die in het darmlumen terecht komt wordt
door de enterocyten geresorbeerd.

Pancreas
We vervolgen de module nu met de behandeling van de pancreas. Deze klier heeft een afmeting van
ongeveer 2551 cm en weegt zon 150 gram. Histologisch wordt de pancreas gekenmerkt door de
geringe hoeveelheid bindweefsel, in de vorm van dunne septa die het klierweefsel in lobjes verdelen.
Functioneel is de pancreas in feite opgebouwd uit twee organen, te weten een endocriene klier en een
exocriene klier. Ook embryologisch is er sprake van tweespalt: de pancreas ontstaat uit twee
vergroeiingen van de darm, die later fuseren.

Het endocriene deel bestaat uit groepjes endocriene cellen, de Eilandjes van Langerhans, die met name
insuline en glucagon produceren en afgeven aan het bloed ten behoeve van de glucosehuishouding. In
het kader van de huidige module zal alleen het exocriene deel verder worden besproken. De exocriene
pancreas bestaat uit tubulo-acinair klierweefsel (blaasjes met afvoerbuizen).

Als zelfbescherming tegen de agressieve activiteit van de eiwitsplitsende enzymen, worden ze als
inactieve pro-enzymen geproduceerd. De acinaire cellen produceren tevens trypsine-remmers om
vroegtijdige activatie van dit enzym te voorkomen. Wanneer deze bescherming faalt kan dit leiden
tot acute pancreatitis.

Acini
Elke acinus (klierblaasje) is
opgebouwd uit acinaire cellen en
centro-acinaire cellen.

De acinaire (of zymogene)


cellen hebben een zeer uitgebreid
granulair ER, kenmerkend voor
cellen met een hoge eiwitsynthese
activiteit. Ze produceren een grote
hoeveelheid enzymen, waaronder
amylasen, lipasen, ribonucleasen,
DNAsen, en vele peptidasen, alle
bestemd voor de vertering van
macromoleculen.

De centro-acinaire cellen produceren een alkalisch secreet waarin de uitgescheiden enzymen worden
opgelost en via de intercalaire buizen worden afgevoerd. De intercalaire buizen sluiten in feite aan op de
centro-acinaire cellen.

Acute pancreatitis
Acute pancreatitis ontstaat wanneer er een plotselinge enzymatische destructie plaats vindt van
pancreas-parenchym, veroorzaakt door het ontsnappen van actieve pancreasenzymen naar het
parenchym toe. Dit kan o.a. veroorzaakt worden door een galsteen, die een obstructie vormt ter hoogte
van de ampulla van Vater. Acute pancreatitis gaat gepaard met vetnecrose en bloedingen. Ook chronisch
alcoholisme kan hierin een belangrijke rol spelen.

Chronische pancreatitis wordt onder andere gekenmerkt door verwijdde afvoergangen.

Secretie activiteit
Onder normale omstandigheden produceert de pancreas ongeveer 2 liter secreet per dag! Deze
productie wordt hormonaal gestuurd: Secretine stimuleert de centro-acinaire cellen tot uitscheiding
van bicarbonaat, terwijl cholecystokinine de exocytose van enzymen uit de granula van de acinaire
zymogene cellen stimuleert. Beide hormonen worden geproduceerd door DNES cellen in het epitheel
van de dunne darm (met name het duodenum), in reactie op de passage van voedsel. De EM-opname
links toont de ligging van de zymogene cellen rondom het lumen van de acinus en de apicale positie van
de secretie granula in de cellen. Rondom de acinus ligt een dun bindweefselschot.

De secretie van het alkalische bicarbonaat door de centro-acinaire cellen is met name van belang voor
neutralizering van de zure chymus, die vanuit de maag het duodenum in komt.

Afvoerbuizen
Het pancreassecreet wordt vanuit de acinus vervoerd via zogenaamde schakelstukjes, waarvan de
bekledende cellen aansluiten op de centro-acinaire cellen. Net als de centro-acinaire cellen, produceren
ze een bicarbonaat-rijk secreet. De schakelstukjes monden uit in intralobulaire afvoergangetjes en deze
monden op hun beurt weer uit in grotere interlobulaire buizen. Deze verenigen zich tenslotte tot de
ductus pancreaticus, die in het duodenum uitmondt. Het epitheel van de afvoerbuizen heeft een zeer
hoge turnover in verband met het sterk alkalische secreet dat passeert.

Centro-acinaire cellen onderscheiden zich van de omliggende zymogene (acinaire) cellen door de
afwezigheid van secretiegranula, die in de zymogene cellen in grote hoeveelheden voorkomen. De cellen
produceren bicarbonaat om het de zure chymus uit de maag de neutraliseren. Hierdoor wordt de juiste
pH gecreerd voor het optimal functioneren van de spijsverteringsenzymen uit de zymogene cellen.

Het weefsel van de pancreas zelf wordt beschermd tegen eiwitafbrekende enzyme die het zelf
produceert, doordat die enzyme als inactieve pro-enzymen worden geproduceerd.

You might also like