2010 - 01 History & Experience + The Crisis of Technological Globalization

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 152

Krisis

Tijdschrift voor actuele filosofie

TABLE OF CONTENTS
Krisis, 2010, Issue 1
www.krisis.eu

Special issue: History & experience

Introduction ABELE KAMMINGA


RENË GABRIËLS & EVA DE VALK SEEDS OF THE FUTURE
GESCHIEDENIS EN ERVARING ‘PRESENCE ’ OF THE PAST IN RELATION TO ETHNIC
INLEIDING BIJ HET THEMANUMMER 3-10 VIOLENCE 48-61
Articles JANNEKE ADEMA & MARIJE HRISTOVA
JACQUES BOS THE EXILE CONDITION
PRESENCE ALS NIEUW GESCHIEDTHEORETISCH SPACE -TIME DISSOCIATION IN HISTORICAL
PARADIGMA ? 11-21 EXPERIENCE . A READING OF SEFARAD 62-76
THIJS LIJSTER AD KNOTTER
EEN ZWAKKE MESSIAANSE KRACHT GESCHIEDENIS , GESCHIEDSCHRIJVING,
NU - TIJD EN GEDENKEN IN WALTER BENJAMINS HERINNERING OVER DE GESCHIEDOPVATTING
GESCHIEDFILOSOFIE 22-35 VAN PAUL RICOEUR 77-90
EVA DE VALK Interview
THE PEARL DIVERS THIJS LIJSTER
HANNAH ARENDT , WALTER BENJAMIN AND THE HISTORY , EXPERIENCE , AND POLITICS
DEMANDS OF HISTORY 36-47 AN INTERVIEW WITH MARTIN JAY 91-101

1
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

Impression
JONNE HARMSMA Review essay
DE OUDE VOS WIM DE JONG
REFLECTIONS ON HISTORICAL DISTANCE DE PASSAGE NAAR HET LIBERALISME
INTERNATIONAAL CONGRES OVER HET WERK LUUK VAN MIDDELAAR EN DE STICHTING
VAN FRANK ANKERSMIT 102-106 VAN EUROPA 140-144
Reviews
CHRISTOPHE ANDRADES
Dossier: The crisis of technological globalization DELIBERATIEF EN PLURALISTISCH LIBERALISME
VAN AMARTYA SEN 145-149
Essay
HUUB DIJSTELBLOEM CHRISTIAN BRÖER
AARDKLOOT IN ADEMNOOD THE TRAGIC HISTORY OF NOISE ABATEMENT 150-152
HYPERVENTILERENDE DEMOCRATIE IN DE
MONDIALE SFEREN EN NETWERKEN VAN
PETER SLOTERDIJK EN BRUNO LATOUR 107-117
Reviews
GERARD DE VRIES
ONZEKERE WERELD
BECKS WELTRISICOGESELLSCHAFT 118-126
EWALD ENGELEN
ALS ZELFS ZIENERS ZICH BLIND STAREN 127-132
PIM KLAASSEN
WETENSCHAPSSTUDIES OP DE FINANCIËLE MARKT 133-139

2
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

Ook al heeft Kant niet zoveel aandacht geschonken aan de filosofie van de
geschiedenis als Hegel en Marx, hij heeft hierover toch enkele belangrijke
RENÉ GABRIËLS & EVA DE VALK filosofische noten gekraakt.2 In tegenstelling tot neokantianen (onder an-
dere Heinrich Rickert) is Kant niet zozeer geïnteresseerd in de methodo-
GESCHIEDENIS EN ERVARING logische grondslagen van de geschiedschrijving als in de betekenis van de
geschiedenis voor een met rede begiftigd mens die worstelt met allerlei
INLEIDING BIJ HET THEMANUMMER vragen uit de praktische filosofie. Biedt het verloop van de geschiedenis
mogelijkheden voor een betere toekomst? Is er sprake van morele voor-
uitgang? Terwijl historici empirisch onderzoek verrichten, moeten filoso-
fen zich volgens Kant afvragen onder welke ervaringsonafhankelijke
Krisis, 2010, Issue 1 voorwaarden historische ontwikkelingen redelijk zijn. Met het oog
www.krisis.eu daarop formuleert Kant een regulatief idee dat betekenis aan de geschiede-
nis geeft en ertoe kan bijdragen dat er op den duur een einde komt aan
despotisme en oorlogen. Zo zet Kants relatief optimistische filosofie van
de geschiedenis de kaarten niet op een blind vooruitgangsgeloof of een
naïef vertrouwen in de goedheid van de mensen, maar op de gestage
ontwikkeling van een wereldwijde rechtsorde die voor vrede moet zor-
‘Wanneer ik nu doe, wat ik behoor te doen, waar mag ik dan op hopen?’1 gen. Volgens hem vormen de verschrikkelijke ervaringen die mensen tij-
Met deze vraag vestigt Immanuel Kant de aandacht op verwachtingen die dens oorlogen hebben opgedaan en de handelsgeest de drijvende krachten
verbonden zijn met wat nog niet het geval is, maar wel het geval zou achter deze ontwikkeling.
moeten zijn. Zodoende opent hij het venster op de geschiedenis, en in het
bijzonder de toekomst. Wat in moreel opzicht geboden is, valt samen met Terwijl Kants hoop in de filosofie van de geschiedenis gevestigd is op een
een wenselijk geachte toekomst. Of wat zou moeten gebeuren ook daad- wereldwijde rechtsgemeenschap die de wereldvrede garandeert, is zijn
werkelijk gebeurt, hangt af van wat in de werkelijkheid mogelijk is. Ken- hoop in de godsdienstfilosofie gericht op de correspondentie tussen geluk-
nis over wat kan, is daarom wenselijk. Dit betekent dat Kant met zijn zaligheid en moraliteit. Gelukzaligheid (eudaimonia) is een toestand
vraag waarop mag worden gehoopt een brug probeert te slaan tussen de waarbij een individu tevreden is over zijn leven, omdat al zijn behoeften
kennis over wat in de werkelijkheid mogelijk is en zijn morele overtui- bevredigd zijn. Moraliteit heeft betrekking op het deugdzaam leven dat
gingen. De praktische filosofie kan het niet stellen zonder de grenzen die een individu zou moeten leiden om gelukzaligheid waardig te worden.
door de theoretische filosofie worden aangegeven. Het is mogelijk dat een individu op grond van een deugdzaam leven de
gelukzaligheid verdient, maar deze toestand toch niet bereikt. Het hoogste
Kant werkt zijn reflecties over de toekomst verder uit in zijn filosofie van goed waarop een individu mag hopen, is de correspondentie tussen mora-
de geschiedenis en zijn filosofie van de religie. Terwijl de eerstgenoemde liteit en gelukzaligheid. Religie geeft uitdrukking aan de hoop dat in de
filosofische subdiscipline de aandacht vestigt op de via het recht te regelen toekomst een deugdzaam leven hand in hand gaat met gelukzaligheid.
uiterlijke vrijheid, vestigt de laatstgenoemde de aandacht op de innerlijke Een noodzakelijke voorwaarde daarvoor is dat het individu zich in vrij-
vrijheid die zijn uitdrukking vindt in de moraal. heid committeert aan morele plichten. Bij Kant vormen morele plichten
de basis voor de religie en niet andersom. Religie omschrijft hij als de
erkenning van morele plichten als goddelijke geboden. Omdat niet

3
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

blindelings erop kan worden vertrouwd dat het individu erin slaagt om doel van de geschiedenis. Zo zou de geschiedenis zich volgens Hegel
het kwaad dat in hem schuilt in overeenstemming met zijn morele ontwikkelen in de richting van meer vrijheid en volgens de door hem
plichten onder de knie te krijgen, is het goed wanneer het recht hem geïnspireerde Marx in de richting van een klassenloze maatschappij.
ertoe kan dwingen. De hoop op het hoogste goed en de hoop op een kos-
mopolitische rechtsorde veronderstellen elkaar. Ziehier het convergentie- In de twintigste eeuw vormt de speculatieve geschiedfilosofie uit de ne-
punt tussen Kants godsdienstfilosofie en zijn filosofie van de geschiedenis. gentiende eeuw het object van kritiek. Er wordt op gewezen dat Hegel de
historische feiten geweld aandoet door ze op het procrustesbed van de
Kants antwoord op de vraag waarop mag worden gehoopt, is hoogst dialectiek te leggen. Bovendien zijn Marx’ voorspellingen over het verloop
actueel omdat tegenwoordig in de filosofie van de geschiedenis weer van de geschiedenis niet uitgekomen. De revolutie die een einde zou ma-
allerlei normatieve vragen worden gesteld die politiek relevant zijn, zij het ken aan alle klassenverhoudingen laat nog steeds op zich wachten. Karl
dat ze niet meer verbonden wordt met een godsdienstfilosofie. Zo wordt Popper heeft zijn pijlen gericht op deze en andere vormen van histori-
ook nu de vraag naar de betekenis van de ontwikkeling van een recht- cisme: de gevaarlijke illusie om op grond van wetten die ten grondslag
orde voor de wereldvrede gesteld en beantwoord. Dat de ideeën van Kant zouden liggen aan de geschiedenis voorspellingen te doen over haar ver-
hierover niet berusten op luchtfietserij blijkt uit het werk van bijvoor- loop.6 Het historicisme leidt volgens hem in de praktijk ertoe dat degenen
beeld Hauke Brunkhorst en Martti Koskenniemi.3 die niet het historisch besef hebben dat past bij de historische wetten
worden onderdrukt.
Het venster dat Kant opent op de toekomst is echter nogal gekleurd door
de metafysische drang om kennis over het eeuwige (God en het hierna- Kritiek op de speculatieve filosofie van de geschiedenis vormt ook de
maals) te vergaren. Wie zich primair richt op de mogelijkheidsvoorwaar- opmaat om tussen pakweg 1945 en 1970 versterkt aandacht te schenken
den van ware kennis en geldige morele principes, heeft minder oog voor aan de methoden en grondslagen van de geschiedwetenschap. De vooron-
de feitelijke ontwikkeling van de kennis en moraal. Richard Rorty heeft er derstelling van degenen die zich met dit soort wetenschapsfilosofische
terecht op gewezen dat de blik op de toekomst radicaal wijzigt op het kwesties hebben beziggehouden is dat het mogelijk is om op grond van
moment dat filosofen de hoop om kennis over het eeuwige te vergaren goede wetenschappelijke methoden een zo objectief mogelijke beschou-
inruilen voor de hoop om met hun kennis de toekomst anders vorm te wing over het verleden te presenteren. Zodoende zal men dichter bij de
geven dan het verleden.4 Sterker nog, hun belangstelling voor de toe- historische waarheid komen.
komst wordt groter naarmate ze die voor het eeuwige verliezen.
Deze positivistische opvatting is in de jaren zeventig van de vorige eeuw
In de negentiende eeuw hebben Hegel, Marx en Darwin definitief korte het mikpunt van kritiek. Het is met name Hayden White die erop wijst dat
metten gemaakt met platoonse pogingen om via een ideeënwereld te het een illusie is om de historische waarheid via wetenschappelijke
ontkomen aan de flux van de tijd of, zoals Kant, ahistorische mogelijk- methoden steeds dichter te benaderen. Wat als historische waarheid wordt
heidsvoorwaarden voor de alsmaar veranderende kennis en moraal te beschouwd is afhankelijk van de narratieve structuur die historici aan het
achterhalen.5 Het gros van de denkers dat zich in deze eeuw over de ge- verleden opleggen. Door het taalgebruik van historici te analyseren komt
schiedenis buigt, speculeert over een vast patroon dat aan diverse histori- hij tot de ontdekking dat zij historische gebeurtenissen in hun verhalen
sche ontwikkelingen ten grondslag zou liggen. Het vaste patroon dat op zeer uiteenlopende wijzen presenteren.7 In Metahistory (1973) onder-
volgens Hegel schuilgaat achter de geschiedenis noemt hij dialectiek. Dit scheidt White bijvoorbeeld vier verschillende manieren waarop historici
begrip verwijst naar de idee dat de geschiedenis zich ontwikkelt via tegen- de negentiende eeuw in hun verhalen aan hun lezer presenteren. Deze
gestelde krachten. Ook is in de negentiende eeuw gespeculeerd over het

4
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

verhalen blijken in normatief en politiek opzicht geenszins neutraal te (2000). Met dit boek houdt hij een pleidooi voor een rechtvaardige
zijn. herinnering (juste mémoire).

Ook al vormt het narrativisme van White en anderen een kritiek op de Herinneringen maken iets uit het verleden ervaarbaar. Dat gebeurt ook bij
wetenschapsfilosofische bemoeienis met de geschiedschrijving à la Popper, wat Johan Huizinga een historische sensatie noemt. Daaronder verstaat hij
ze hebben gemeen dat ze belangrijke vraagstukken buiten beschouwing een contact met het verleden dat geëvoceerd wordt door bijvoorbeeld
laten. Zo staan zij niet of nauwelijks stil bij het feit dat de relatie tussen de ‘een regel uit een oorkonde of een kroniek, door een prent, een paar klan-
historicus en de historische tekst enerzijds en het verleden anderzijds niet ken uit een oud lied’.12 Door dit bijzondere contact met het verleden
alleen een kennistheoretische dimensie heeft, maar ook een normatieve wordt een deel van haar waarheid onthuld. Details uit het dagelijks leven
en politieke dimensie.8 Naast de vraag of de kennis over het verleden van weleer zorgen voor een ervaring die een verloren geachte wereld
betrouwbaar en objectief is, wordt tegenwoordig ook de vraag gesteld of ontsluit. Geïnspireerd door onder anderen Huizinga vraagt filosoof en
deze kennis bijdraagt tot het creëren van een rechtvaardige wereld of een historicus Frank Ankersmit aandacht voor het belang van het begrip
bepaald politiek belang dient. Meer in het algemeen gaat het weer over de ervaring. Volgens hem hebben historici tot voor kort nauwelijks aandacht
betekenis van de geschiedschrijving voor wat in het heden speelt, dus om geschonken aan de ervaring omdat ze geassocieerd wordt met subjecti-
een vraag die door Kant, Hegel en Marx al aan de orde is gesteld. Filosofen viteit. Deze naar objectiviteit strevende historici richten zich in hun ge-
en historici die deze oude vraag opnieuw oppikken proberen ze te ont- schiedschrijving vooral op de sociale wetenschappen en veronachtzamen
doen van de metafysische resten die ze bij deze denkers nog kunnen de ervaring. Daarentegen vraagt Ankersmit aandacht voor de sublieme
traceren. Hierbij wordt bewust aansluiting gezocht bij filosofen als Walter historische ervaring: een ervaring van een individu of collectief ‘die de
Benjamin en Paul Ricoeur. Aan de hand van een drietal sleutelbegrippen wisseling van de ene historische identiteit naar een andere teweegbrengt,
kan de recente ontwikkeling in de filosofie van de geschieden worden en ons dwingt een terrein te betreden waarin identiteit […] tijdelijk wordt
gereconstrueerd: herinnering, historische ervaring en presence. opgeschort’.13 Een individu of collectief is voor even niet op zijn plaats en
weet ook niet wat die zou moeten zijn. Opmerkelijk is dat Ankersmit met
Historici en filosofen die zich voor de geschiedenis interesseren hebben zijn pleidooi voor meer aandacht voor het begrip ervaring deels in de
sinds de jaren negentig van de vorige eeuw steeds meer aandacht voetsporen van Walter Benjamin treedt. Het onderscheid dat Benjamin
geschonken aan de herinnering. Zo heeft bijvoorbeeld de historicus Pierre tussen ervaring (Erfahrung) en belevenis (Erlebnis) maakt is nog steeds
Nora in Frankrijk allerlei plaatsen van herinneringen (lieux de mémoires) vruchtbaar. Terwijl de ervaring is ingebed in een verhaal dat er betekenis
geïnventariseerd en wordt in Nederland de poging ondernomen om bij aan geeft, wordt de belevenis ervaren als contextloos en gefragmenteerd.
een breed publiek via canons het culturele erfgoed in herinnering te Benjamin wijst erop dat de ervaring het veld heeft geruimd voor de
roepen.9 Filosoof en socioloog Maurice Halbwachs heeft reeds een tijd belevenis. Deze gedachte over de teloorgang van de ervaring staat niet los
geleden gewezen op de betekenis van de herinnering voor de constructie van zijn filosofie van de geschiedenis. Hij kritiseert zowel het vooruit-
van een collectieve identiteit.10 Monumenten en herdenkingen spelen gangsgeloof van marxisten als het historisme van positivistisch ange-
hierbij een belangrijke rol. De publieke debatten die dikwijls worden hauchte historici, omdat ze de discontinuïteiten (zoals het verval van de
gevoerd over de vraag of er een monument moet komen, en zo ja, hoe dat ervaring) in de geschiedenis miskennen en geen recht doen aan wat
eruit dient te zien of op welke wijze iets herinnerd moet worden, laten in geknechte en verachte wezens wedervaren is.
elk geval zien dat het verleden bij mensen leeft en verbonden is met
allerlei normatieve en politieke kwesties.11 Paul Ricoeur bespreekt deze Zoals Ankersmit probeert om met het begrip ervaring aan de geschied-
met de herinnering verbonden kwesties in La mémoire, l’histoire, l’oubli wetenschap en de filosofie van de geschiedenis een nieuwe impuls te

5
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

geven, zo probeert de historicus en psycholoog Eelco Runia dat met het zet. Foucault is vooral geïnteresseerd in de wijze waarop een ervaring
begrip presence te doen.14 Daaronder verstaat hij de direct ervaren aan- wordt geconstitueerd. Wat maakt een ervaring (on)mogelijk? Welke
wezigheid van het verleden in het heden. Herinnering, herdenking en machtsverhoudingen zijn daarbij in het geding? Volgens Foucault
nostalgie zijn voor Runia indicatoren dat er een verlangen naar presence kunnen deze vragen het beste via historisch onderzoek worden beant-
is. De heersende geschiedschrijving veronachtzaamt dit verlangen en gaat woord. De boeken waarin hij verslag doet van zijn historisch onderzoek
zodoende de vraag naar de betekenis van de geschiedenis uit de weg. Pas bieden de lezer idealiter de mogelijkheid tot het opdoen van nieuwe erva-
wanneer de historicus aandacht besteedt aan de presence kan hij volgens ringen.18 Zodoende kunnen ze volgens Foucault een kritische functie ver-
Runia recht doen aan zijn maatschappelijke taak: de historische wer- vullen. Naar eigen zeggen is wat hij onder kritiek verstaat hetzelfde als wat
kelijkheid zo draaglijk mogelijk maken. Zijns inziens gedijt de geschied- Kant omschrijft als verlichting.19
schrijving ‘niet zozeer op puinhopen, als wel in het zog van “anomalieën”
– van gebeurtenissen waarin de werkelijkheid de perken van het normale Foucault heeft een van zijn laatste colleges aan het Collège de France aan
bestaan schromelijk te buiten gaat’.15 De historicus heeft dan twee opties: Kants beroemde essay Was ist Aufklärung? gewijd. Volgens Foucault
assimilatie of expositie. Wanneer de historicus erin slaagt om de breekt Kant in dit essay met de filosofische traditie omdat voor het eerst
anomalieën een plek te geven in een afgerond verhaal dat er betekenis aan met grote nadruk de actualiteit op de filosofische agenda is geplaatst. Kant
geeft, dan is er sprake van assimilatie. Expositie betekent het buiten de situeert het denken in het hier en nu. In deze geest beschouwt Foucault
geschiedenis plaatsen van anomalieën. zijn eigen geschiedschrijving als ‘een ontologie van het heden’. Het histo-
risch onderzoek is dan niet zozeer gericht op het zo objectief mogelijk op
Aan de hand van de begrippen herinnering, ervaring en presence hebben een rijtje zetten van wat ooit is gebeurd, maar op het beantwoorden van
Ankersmit, Nora, Ricoeur, Runia en anderen de laatste jaren de horizon de vraag hoe mensen zijn geworden wie ze nu zijn. Een ontologie van het
van de filosofie van de geschiedenis en de geschiedschrijving verlegd. Zij heden impliceert dat een historicus of filosoof kritische vragen stelt over
hebben laten zien dat de wijze waarop het verleden zich via de ervaring zijn eigen tijdsgewricht en nadenkt over zijn verantwoordelijkheid als
voordoet naast een kentheoretische, ook een normatieve en politieke intellectueel. Het ethos van Foucaults geschiedschrijving is ‘een filosofisch
dimensie heeft. Net als Kant overbruggen zij daarmee de kloof tussen de leven waarin de kritiek van wat wij zijn tegelijkertijd zowel de historische
theoretische en praktische filosofie. Vragen over de methoden en grond- analyse is van de grenzen die ons gesteld zijn, als het experimenteren met
slagen van de geschiedwetenschap staan immers niet los van vragen over de mogelijkheid ze achter ons te laten’.20
de moraal van het historische verhaal en haar politieke impact. Ankersmit
is zelfs van mening dat de politieke dimensie allesoverheersend is. De laat- Terwijl Foucaults ethos van de geschiedschrijving is geïnspireerd door
ste woorden van zijn De sublieme historische ervaring luiden: ‘Politiek is Kants essay over de verlichting, is Friedrich Nietzsches Zur Genealogie der
de alfa en de omega van alle geschiedenis.’16 Moral de inspiratiebron voor zijn methode van geschiedschrijving.21 Net
als Nietzsche beschouwt Foucault zijn ondernemen als een genealogie,
De afstand die Ankersmit, Nora, Ricoeur en Runia hebben genomen van dat wil zeggen een specifieke wijze van geschiedschrijving. Beiden zetten
de doorgaans apolitieke mainstream geschiedschrijving, brengt hen niet allerlei stilistische middelen (vooral hyperbolen) in om bij de lezer een
alleen dichter bij Benjamin en Halbwachs, maar ook bij Michel Foucault. kritische kijk te generen op datgene waarvan zij in feite de voorge-
Het is niet toevallig dat het begrip ervaring in de eigenwillige geschied- schiedenis presenteren. Door allerlei historische gebeurtenissen drama-
schrijving van Foucault een belangrijke plaats inneemt. Hij omschrijft een tisch in scene te zetten en door bewuste overdrijvingen zorgt Foucault
ervaring als ‘iets waaruit men veranderd tevoorschijn komt’.17 In feite ervoor dat de lezer van bijvoorbeeld Surveiller et punir niet alleen
doelt hij op een grenservaring die de identiteit van het subject op het spel vraagtekens plaatst bij het vermeend humane karakter van de moderne

6
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

gevangenis, maar ook bij allerlei andere instellingen waar het bewaken omstandigheden kunnen collectieve herinneringen het verleden zodanig
van mensen hand over hand toeneemt. Genealogische studies van de present maken dat ze individuen en groepen aanzetten tot gruweldaden
gevangenis, het ziekenhuis, de school en de psychiatrische inrichting to- waartoe ze eerder niet in staat zouden zijn geweest. Kamminga werpt met
nen dat iets niet per se hoeft te zijn zoals het is. Ze kunnen ervoor zorgen zijn analyse van de impact van collectieve herinneringen een nieuw licht
dat de wereld anders wordt ervaren. op allerlei normatieve vragen rondom genociden.

Historici en filosofen die – zoals Ankersmit, Benjamin, Foucault, Herinneringen staan ook centraal in de bijdrage van Janneke Adema en
Halbwachs, Nora, Ricoeur en Runia – op uiteenlopende wijzen aandacht Marije Hristova. Zij zijn van mening dat het begrip plaats voor het onder-
vragen voor de ervaring, staan in dit themanummer van Krisis centraal. zoek naar herinneringen en historische ervaringen van groot belang is.
Diverse auteurs brengen hun ideeën omtrent de relatie tussen geschie- Om de rol van plaats te analyseren, hebben zij op grond van ideeën van
denis en ervaring voor het voetlicht. Impliciet of expliciet gaan ze in op Ankersmit over historische ervaringen en ideeën van Halwachs over
Nietzsches vraag naar het nut en nadeel van geschiedenis voor het leven.22 herinneringen een theoretisch kader ontworpen. Met dat kader analy-
Bij hun eigentijdse antwoorden brengen ze allerlei kentheoretische, nor- seren zij de rol van plaats in de roman Sefarad van Antonio Muñoz
matieve en politieke kwesties ter sprake die door de mainstream geschied- Molina. Dit levert een verrassende kijk op over de betekenis van diverse
schrijving worden veronachtzaamd. Daarmee effenen ze ook de weg voor vormen van verplaatsing (diaspora en balling) voor de ervaringen, herin-
een antwoord op Kants vraag waarop mag worden gehoopt. neringen en identiteitsvorming van mensen.

Jacques Bos staat in zijn bijdrage voor dit themanummer stil bij het door Het is opmerkelijk dat veel filosofen en historici zich beroepen op Benja-
Runia geïntroduceerde begrip presence. Zoals gezegd vraagt Runia met mins ervaringsbegrip, maar daarbij zijn filosofie van de geschiedenis onbe-
dit begrip aandacht voor het individu dat ervaart dat het verleden zich in sproken laten. Thijs Lijster betoogt in zijn bijdrage dat beide niet van
het heden onmiddellijk aan hem presenteert. Het begrip presence roept elkaar ontkoppeld mogen worden. Wie, zoals Ankersmit, Benjamins be-
diverse vragen op. Is een direct contact met het verleden überhaupt grip van historische ervaring los ziet van zijn opvattingen over de geschie-
mogelijk? Wordt de verhouding met het verleden niet bemiddeld door de denis, krijgt zijn filosofie niet goed in de vingers. Bovendien gaat daardoor
taal? Kan het begrip presence dienst doen als een radicale heroriëntering de politieke dimensie van Benjamins filosofie verloren. Door te focussen
in de geschiedschrijving? Is hier sprake van een nieuw paradigma? Aan de op de driehoeksverhouding tussen de begrippen ervaring, geschiedenis en
hand van een kritische reconstructie van het debat dat vooral historici politiek, brengt Lijster enkele centrale gedachten van Benjamin op een
hebben gevoerd over de heuristische waarde van het begrip presence geeft verrassende wijze voor het voetlicht. Zo toont hij dat Jürgen Habermas
Bos een antwoord op deze vragen. ongelijk heeft wanneer hij beweert dat alleen Benjamins bewustmakende
kritiek politiek relevant is. Ook Benjamins reddende kritiek is dat, aldus
De bijdrage van Abele Kamminga sluit hierop aan. Hij introduceert het Lijster.
begrip presence in het onderzoek naar genociden. Daarbij stelt hij zich de
vraag welke rol de aanwezigheid van het verleden in het heden speelt bij Eva de Valk laat zien dat het vruchtbaar is om de opvattingen van Walter
gewelddadigheden tussen mensen die kort daarvoor nog vrienden zijn Benjamin en Hannah Arendt over geschiedenis en geschiedschrijving op
geweest. Het conflict in Bosnië dient daarbij als casestudy. Kamminga elkaar te betrekken. Beiden hebben geschreven over de veranderde status
toont dat het verleden niet zozeer een actor is, maar een katalysator. In van verleden en traditie in de moderne tijd en de consequenties die dit
een conflictsituatie kan het verleden de rol van katalysator vervullen als heeft voor de geschiedschrijving. De Valk plaatst de metafoor van het
er reeds sprake is van vergaande sociale desintegratie. Onder zulke parelduiken centraal in haar onderzoek naar Benjamins en Arendts

7
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

omgang met het verleden in tijden waarin traditionele vormen van Naast dit themagedeelte bevat deze Krisis ook nog een dossier waarin
geschiedschrijving niet langer adequaat lijken. aandacht wordt besteed aan de crises. Meervoud inderdaad, want niet
alleen de financiële en economische crisis krijgt aandacht, maar ook de
Voor Benjamin en Arendt zijn herinneringen aan historische gebeurte- zorgwekkende situatie rond klimaat, voedsel en energie. Centraal in de
nissen van moreel en politiek belang. Ze getuigen van respect voor het ge- bijdragen staat de technologische globalisering en de vraag naar verant-
leden leed en de verantwoordelijkheid om toekomstig leed te vermijden. woordelijkheid, bijvoorbeeld als het gaat om de verzekerbaarheid tegen
In het werk van Paul Ricoeur nemen herinneringen ook een belangrijke risico’s, de aanpak van de gevolgen van klimaatverandering en de op-
plaats in. Zo ontwikkelt hij bijvoorbeeld een eigen ethiek van de herin- komst in de financiële sector van de vermaledijde collateralized debt
nering. Tegen die achtergrond houdt Ad Knotter in zijn bijdrage Ricoeurs obligations (CDO’s). Welke klasse van experts kan als betrouwbare
opvattingen over herinnering en geschiedschrijving tegen het licht. woordvoerder worden gezien om de risico’s van nieuwe producten in te
Knotter kritiseert de wijze waarop Ricoeur via de constructie van narra- schatten? Hoe moeten risico’s worden doorberekend, op de markt, aan
tieve identiteiten een brug probeert te slaan tussen herinneringen en burgers, politiek? Hoe kan er toezicht worden gehouden op de techno-
geschiedschrijving. Omdat herinneringen niet gebaseerd zijn op theorie- logische globalisering? En hoe kan dat op een democratische manier?
vorming en wetenschappelijke methoden onderscheiden ze zich princi-
pieel van de geschiedschrijving. Daarom zakt de brug die Ricoeur wil Huub Dijstelbloem duikt in het denken van Bruno Latour en Peter
bouwen volgens Knotter in. Sloterdijk en onderzoekt vanuit hun ontologische positie de politieke
theorie die bij beiden under construction is om de technologische globa-
Historicus en filosoof Martin Jay heeft een belangwekkend boek over lisering op democratische wijze levensvatbaar te houden. Gerard de Vries
ervaring geschreven: Songs of experience. Modern American and bespreekt de vergezichten van de wereldrisicomaatschappij die Ulrich
European variations on a universal theme (2006). Thijs Lijster heeft hem Beck schetst en gaat in op de opbrengsten en de tekortkomingen van
voor Krisis geïnterviewd. De vragen gaan vooral over een drietal thema’s: diens analyse van de klimaatproblematiek, het terrorisme en de financiële
geschiedenis, ervaring en politiek. Waarin onderscheidt zich een histori- crisis. Ewald Engelen weegt de diagnoses en de voorstellen tot hervorming
sche ervaring van andere ervaringen? Moeten historici bij de lezers van die nodig zijn om uit de economische crisis te komen van vermaarde
hun boeken en artikelen historische ervaringen evoceren? Is het begrip denkers als Suzanne Berger, Mark Elchardus, Anthony Giddens, Peter
gebeurtenis vruchtbaar voor de geschiedschrijving? Heeft de historicus een Hall, Charles Maier, Dominique Moïsi, Fritz Scharpf en Richard Sennet,
morele of politieke verantwoordelijkheid? die door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in
de bundel Aftershocks bijeen zijn gebracht. Pim Klaassen gaat in op de
Ter ere van het afscheid van Ankersmit van de Rijksuniversiteit Gro- financiële sociologie van Donald MacKenzie en diens positie binnen de
ningen is een congres georganiseerd met als thema Reflections on Science & Technology Studies in een bespreking van diens boek Material
historical distance. Op donderdag 28 en vrijdag 29 januari 2010 hebben markets. How economic agents are constructed.
vooraanstaande historici uit binnen- en buitenland zich gebogen over de
betekenis van afstand voor de geschiedschrijving. Jonne Harmsma doet in Daarnaast bevat dit nummer een drietal recensies. Wim de Jong bespreekt
dit themanummer verslag van dit congres. Zij bespreekt de vaak tegen- het onlangs met de Socrates-wisselbeker bekroonde De passage naar Eu-
gestelde standpunten van onder anderen Mark Bevir, Ewa Domanska, ropa van Luuk van Middelaar; Christophe Andrades recenseert Amartya
Mark Salber Phillips, Jörn Rüsen, Aviezer Tucker en John Zammito. Sens laatste werk, The idea of justice, en bespreekt Christian Bröer Mecha-
nical sounds van Karin Bijsterveld.

8
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

Literatuur Koskenniemi, M. (2002) The gentle civilizer of nations. The rise and fall of
international law 1870-1960. Cambridge: Cambridge University Press.
Ankersmit, F. (2007) De sublieme historische ervaring. Groningen: His-
torische Uitgeverij. Kreide, R. en A. Niederberger (red.) (2008) Transnationale Verrecht-
lichung. Nationale Demokratien im Kontext globaler Politik. Frankfurt
Brunkhorst, H. (2002) Solidarität. Von der Bürgerfreundschaft zur glo- am Main/New York: Campus Verlag.
balen Rechtsgemeinschaft. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag.
Nauta, L. (2000) ‘Schaduwen van de moderniteit’. In: idem Onbehagen in
Foucault, Michel (1981) ‘Nietzsche, de genealogie, de geschiedschrijving’, de filosofie. Amsterdam: Van Gennep.
In: M. Foucault; G. Deleuze, Nietzsche als genealoog en als nomade, Nij-
megen, SUN. Nietzsche, F. (1988 [1873-1876]) ‘Vom Nutzen und Nachteil der Historie für
das Leben’. In: idem Unzeitgemässe Betrachtungen. Berlijn: DTV/de
Foucault, M. (1985) ‘Schrijven vanuit een ervaring’. In: idem Ervaring en Gruyter, 243-334.
waarheid. Duccio Trombadori in gesprek met Michel Foucault. Nijmegen:
SUN. Nietzsche, Friedrich (1988b [1887]) Zur Genealogie der Moral. Eine Streit-
schrift, Berlin, DTV/de Gruyter, pp. 245-412.
Foucault, M. (1992) Was ist Kritik? Berlijn: Merve Verlag.
Nora, P. (1997 [1984-1992]) Les lieux de mémoire. Parijs: Gallimard.
Jay, M. (2006) Songs of experience. Modern American and European varia-
tions on a universal theme. Berkeley: University of California Press. Popper, K. (2002 [1961]) The poverty of historicism. Londen: Routledge.

Kant, I. (1968 [1781]) Kritik der reinen Vernunft. Werkausgabe Band IV. Ricoeur, P. (2000) La mémoire, l’histoire, l’oubli. Parijs: Editions du Seuil.
Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag.
Rorty, R. (1995) ‘Philosophy and the future’. In: H.J. Saatkamp jr. (red.)
Kate, L. ten en H. Manschot (1995) ‘Kan ik “mijzelf” scheppen? Naar een Rorty and pragmatism. Nashville: Vanderbilt University Press, 197-206.
ethiek van de vrijheid. De wending in het late werk van Michel Foucault’.
In: Michel Foucault, breekbare vrijheid. De politieke ethiek van de zorg Runia, E. (1999) Waterloo, Verdun, Auschwitz. De liquidatie van het
voor zichzelf. Amsterdam: Krisis/Parrèsia. verleden. Amsterdam: Meulenhoff.
Kosellek, R. (2006) Begriffsgeschichten. Studien zur Semantik und Prag- Runia, E. (2006) ‘Presence’. History and Theory 45, 1-29.
matik der politischen und sozialen Sprache. Frankfurt am Main: Suhr-
kamp Verlag. Schaeffler, R. (2004) ‘Geschichtsphilosophie’. In: A. Pieper (red.)
Philosophische Disziplinen. Leipzig: Reclam Verlag, 139-164.
Halbwachs, M. (1950 [1939]) La mémoire collective. Parijs: Presses Universi-
taires de France. White, Hayden (1973) Metahistory. The Historical Imagination in
Nineteenth-Century Europe, Baltimore, Johns Hopkins University Press.

9
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Gabriëls & De Valk – Geschiedenis en ervaring

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
12
informatie. Geciteerd naar Ankersmit 2007, 115.

13
Ankersmit 2007, 118.

1 14
Kant 1968, B 833, 677. Vgl. Runia 2006.

2 15
In Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht (1784), Runia 1999, 8.
Mutmasslicher Anfang der Menschengeschichte (1786) en Streit der Fakultäten (1798).
16
Ankersmit 2007, 421.
3
Vgl. Brunkhorst 2002; Koskenniemi 2002; Kreide en Niederberger 2008.
17
Foucault 1985, 7.
4
Rorty 1995, 198.
18
Idem, 13.
5
Ook al hebben filosofen voordien aandacht geschonken aan de geschiedenis, ze neemt
19
in hun denken geen centrale plaats in. Als filosofische subdiscipline is de filosofie van de Foucault 1992, 16.
geschiedenis in vergelijking met de logica, natuurfilosofie en ethiek relatief laat
20
zelfstandig geworden. Eeuwenlang zijn historische ontwikkelingen alleen binnen de Geciteerd naar Ten Kate en Manschot 1995, 25.
rechts- of staatsfilosofie of de theologie aan de orde gesteld. Vgl. Schaeffler, 139.
21
Er is geen sprake van een methode in de positivistische zin van het woord. Vgl.
6
Vgl. Popper 2002. Foucault 1981; Nietzsche 1988b.

7 22
Het taalgebruik kan bepaalde ervaringen evoceren. Zo wijst Reinhart Koselleck erop dat Vgl. Nietzsche 1988.
een begrip niet alleen dienst doet om ervaringen te registreren, maar ook om ze in het
leven te roepen. In het eerste geval spreekt hij van een Erfahrungsregistraturbegriff en in
het tweede geval van een Erfahrungsstiftungsbegriff. Vgl. Koselleck 2006, 337-338.

8
Het narrativisme heeft weliswaar oog voor de normatieve en politieke lading van de
verhalen die het bestudeert, maar niet voor de normatieve en politieke lading van de
eigen activiteiten (het schrijven van een verhaal over historische verhalen etc.).

9
Vgl. Nora 1997.

10
Vgl. Halbwachs 1950.

11
Vgl. Nauta 2000.

10
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

kunnen worden van Augustinus naar de wijsbegeerte van de negentiende


en twintigste eeuw, maar het laat wel zien dat denken over geschiedenis
JACQUES BOS en historiciteit onmiskenbaar deel uitmaakt van de westerse filosofische
traditie.
PRESENCE ALS NIEUW GESCHIEDTHEORETISCH PARADIGMA ?
Tegelijkertijd is in die traditie ook een sterke ahistorische tendens aan-
wezig. Descartes twijfelt bijvoorbeeld nadrukkelijk aan de waarde van his-
torische kennis. In zijn Discours de la méthode stelt hij dat mensen die
zich te zeer richten op het verleden meestal onwetend zijn over het
Krisis, 2010, Issue 1 heden. Daar komt bij dat zelfs de beste historische werken noodzake-
www.krisis.eu lijkerwijs selectief zijn in hun presentatie van het verleden. Door dit
perspectivische karakter kan de geschiedschrijving volgens Descartes niet
dienen als bron van voorbeelden voor het heden, wat traditioneel gezien
werd als het nut van de geschiedenis (Descartes 1976, 6-7). Een dergelijke
twijfel aan de waarde van historische kennis mag geen verbazing wekken
tegen de achtergrond van Descartes’ rationalistische fundering van kennis
Augustinus probeert de zin van de geschiedenis bloot te leggen door deze in idées claires et distinctes. In de voetsporen van Descartes heeft zich een
te verdelen in zes stadia, van de schepping van Adam tot de wederkomst vorm van filosofie ontwikkeld die primair zoekt naar een universele en
van Christus (Augustinus 1960, 716-717; Augustinus 1991, 182-185). Het tijdloze fundering van kennis (Rorty 1979), waarin geschiedenis en
verleden kunnen we volgens Augustinus begrijpen vanuit een inherente historiciteit geen centrale thema’s voor wijsgerige reflectie vormen.
teleologie, en daarmee staat hij aan het begin van een traditie van
speculatieve geschiedfilosofie die in de negentiende eeuw zou culmineren In de tweede helft van de twintigste eeuw groeit de theorie van de
in het werk van Hegel en Marx. In de Confessiones stelt hij een onderwerp geschiedenis uit tot een bloeiend vakgebied op het grensvlak van filosofie
aan de orde dat in het denken over geschiedenis niet minder belangrijk is en geschiedschrijving, dat zich primair bezighoudt met de manier waarop
dan de vraag naar het doel en de richting van het historisch proces, historici het verleden in hun werk weergeven. Kenmerkend voor dit
namelijk het probleem van de ontologische status van de tijd. Augustinus vakgebied is dat het zich nadrukkelijk afzet tegen de speculatieve ge-
constateert daarbij een spanning tussen onze subjectieve tijdsbeleving en schiedfilosofie van de negentiende eeuw; de twintigste-eeuwse geschied-
de manier waarop we, onder andere in het beeld dat we vormen van het theorie definieert zichzelf daarom doorgaans als ‘kritische’ of ‘analytische’
verleden, het verloop van de tijd proberen te objectiveren. In onze sub- geschiedfilosofie (Ankersmit 1986, 14-15). In de theorie van de geschiedenis
jectieve beleving van de tijd is er in wezen alleen sprake van een vloeiend in de periode tussen de Tweede Wereldoorlog en ongeveer 1970 ligt de
heden. Het verleden en de toekomst bestaan voor ons slechts in de vorm nadruk sterk op wetenschapsfilosofische vraagstukken, in het bijzonder
van herinneringen en verwachtingen. De geobjectiveerde tijd is daaren- het probleem van de verklaring in de geschiedbeoefening. Het debat ging
tegen lineair en meetbaar – een soort ruimte waarin we afstanden kunnen daarbij vooral over de vraag in hoeverre het positivistische covering law
afleggen (Augustinus 1962, 298-343). Hiermee snijdt Augustinus een the- model toepasbaar is op de geschiedschrijving. In de jaren zeventig maakt
matiek aan die in de moderne filosofie opnieuw een belangrijke rol zou dit epistemologische en methodologische perspectief plaats voor een
gaan spelen, wat bij uitstek zichtbaar is in het werk van Heidegger. Uiter- narrativistische benadering, waarin de talige en literaire middelen die
aard betekent dit niet dat er ononderbroken rechte lijnen getrokken historici gebruiken om een beeld van het verleden te creëren centraal

11
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

staan. Hayden Whites boek Metahistory (1973), waarin hij het werk van herziene Nederlandse editie 2007) duidt Frank Ankersmit dit uitgangspunt
belangrijke negentiende-eeuwse geschiedschrijvers analyseert in termen aan als ‘linguïstisch transcendentalisme’. In de esthetische ervaring en in
van de narratieve structuur die zij aan het verleden geven, is een Huizinga’s historische sensatie ziet Ankersmit aanknopingspunten om
belangrijk markeringspunt van deze perspectiefwisseling in de geschied- hieraan te ontkomen. De historische sensatie van Huizinga is een exta-
theorie. Een andere belangrijke vertegenwoordiger van het narrativisme is tische ervaring van het verleden, meestal opgeroepen door op het eerste
Frank Ankersmit, die in de jaren tachtig de ‘narratieve logica’ van de gezicht onbetekenende details, waarin de historicus zich los weet te
geschiedschrijving probeert bloot te leggen (Ankersmit 1983) en zich in de maken van de gebruikelijke contextualiseringen van zijn vakgebied. Het
jaren negentig richt op een esthetische analyse van ‘historische gaat hier om een rechtstreekse ervaring van het verleden die niet gekleurd
representatie’ (Ankersmit 2001). is door de taal en waarin tevens de dichotomie tussen subject en object
wordt overstegen. In wat Ankersmit de ‘sublieme historische ervaring’
Zowel de wetenschapsfilosofisch georiënteerde geschiedtheorie als de nar- noemt, treedt deze onbemiddelde ervaring van het verleden op in samen-
rativistische analyse van de geschiedschrijving vertoont, wellicht enigszins hang met het traumatische besef dat het verleden zich heeft losgemaakt
paradoxaal, meer verwantschap met de ahistorische cartesiaanse tendens van het heden en daarmee onherroepelijk verloren is gegaan. De sublieme
in de moderne wijsbegeerte dan met de traditie waarin gereflecteerd historische ervaring is daarmee volgens Ankersmit de grondslag van het
wordt op geschiedenis en historiciteit. Vragen naar de zin van de geschie- moderne historische besef.
denis, de historiciteit van het bestaan of onze verhouding tot het verleden
spelen in geen van beide perspectieven een substantiële rol. In de jaren Met zijn notie van de sublieme historische ervaring neemt Ankersmit
negentig begint zich op dit vlak voorzichtig een verschuiving af te afstand van het eerder door hem aangehangen narrativisme. Een verge-
tekenen, die onder andere zichtbaar is in een opkomende aandacht voor lijkbare poging om een nieuwe agenda voor de geschiedtheorie te formu-
het door Huizinga gemunte begrip ‘historische sensatie’ (Tollebeek en leren is te vinden in het artikel over het begrip presence dat de Groningse
Verschaffel 1992; Ankersmit 1993). Daarnaast wordt herinnering in deze geschiedfilosoof Eelco Runia in 2006 publiceerde in History and Theory.
periode een steeds belangrijker geschiedtheoretisch thema. Hierbij is wel- Hieronder verstaat hij de ongerepresenteerde aanwezigheid van het verle-
licht sprake van een inbedding in een bredere memory wave in de heden- den in het heden, waardoor we rechtstreeks in contact staan met de
daagse cultuur (Megill 2007, 42-53), die ook een stempel zet op de ge- historische werkelijkheid en deze ten volle ervaren (Runia 2006a, 5; zie
schiedschrijving. Het veelbesproken project van de historicus Pierre Nora ook Runia 2006b, 245). Runia heeft met het munten van dit begrip een
om de lieux de mémoire van het Franse verleden in kaart te brengen laat discussie op gang gebracht waarin herhaaldelijk wordt gesproken over het
dit duidelijk zien (Nora 1984-1992; zie ook Wesseling 2005-2007). In het ‘presence-paradigma’ als fundamenteel nieuw geschiedtheoretisch pers-
verlengde van de groeiende aandacht voor herinnering komt in de jaren pectief (Ter Schure 2006, 231; Peters 2006, 362; Bevernage 2008, 151). In dit
negentig ook het begrip ‘trauma’ naar voren als onderwerp van geschied- artikel staat de vraag centraal of het concept presence daadwerkelijk als
theoretische reflectie, vooral in verband met de herinnering aan de basis kan dienen voor een fundamentele heroriëntering van het ge-
Holocaust (LaCapra 1994; Caruth 1996). schiedtheoretische onderzoek. Om die vraag te beantwoorden zal ik eerst
analyseren welke inhoud Runia precies aan het begrip presence geeft,
Deze heroriëntatie in de geschiedtheorie heeft zich de afgelopen jaren waarbij tevens aandacht besteed zal worden aan verwante thema’s in zijn
ontwikkeld tot een speurtocht naar een onbemiddeld contact met het werk. Verder zal ik een kort overzicht geven van de discussie die zich naar
verleden, waarbij de inzet met name is om een alternatief te bieden voor aanleiding van Runia’s analyse van de notie presence heeft ontsponnen,
het narrativistische uitgangspunt dat het verleden alleen via de taal voor en aangeven welke punten daarin wellicht het begin kunnen zijn van
ons toegankelijk is. In zijn boek Sublime historical experience (2005; nieuwe wegen in het geschiedtheoretisch onderzoek.

12
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

Eelco Runia is opgeleid als historicus en psycholoog, en die achtergrond is zijn die de gebeurtenissen in het heden in de ogen van latere historici
duidelijk zichtbaar in zijn werk. De relatie tussen geschiedverhaal en betekenisvol maakt (Runia 1999, 83-127). In de twintigste eeuw heeft de
ervaring is in Runia’s publicaties vanaf de jaren negentig een centraal Holocaust de gedachte dat de geschiedenis een betekenisvolle ontknoping
thema, waarbij hij vooral de incongruentie tussen beide naar voren haalt, heeft echter buitengewoon problematisch gemaakt, en daarmee is ook de
en in het verlengde daarvan een kritiek op de narrativistische geschied- integratie van assimilatie en exponering in de dramatische verhaalvorm
theorie formuleert. Dit is al zichtbaar in zijn dissertatie, De pathologie van niet meer geschikt om de contingentie van de geschiedenis begrijpelijk te
de veldslag (1995), waarin hij Tolstojs Oorlog en vrede interpreteert als maken. Runia constateert dat historici weliswaar in ruime mate onder-
een kritiek op de negentiende-eeuwse geschiedschrijving. Tolstoj verwijt zoek doen naar de Holocaust, maar nalaten om aan deze catastrofe
de historici van zijn tijd dat zij het verleden in een afgeronde verhalende betekenis te geven. De vraag naar de betekenis van de Holocaust wordt
vorm presenteren, als een ontwikkeling met een richting en een doel, en door hen alleen indirect gesteld, in het onderzoek naar de manier waarop
daarmee de ervaring van degenen die bepaalde gebeurtenissen hebben de Holocaust herdacht en herinnerd wordt. De ‘objectgerichtheid’ van
meegemaakt miskennen. Voor hen is de geschiedenis namelijk een reeks historici, waardoor zij zodanig in hun onderwerp opgaan dat zij het con-
losstaande rampen die hun ‘zomaar’ overkomen. De veldslag is in Tolstojs tact met zichzelf verliezen, speelt hierbij een belangrijke rol. Volgens
perspectief het historisch evenement bij uitstek, waar voor de deelnemers Runia zouden historici echter ook hun eigen ervaringen in hun werk een
alleen chaos en contingentie te ervaren is. rol moeten laten spelen; in de geschiedbeoefening dient sprake te zijn van
‘reciprociteit’, het wederzijds op elkaar betrokken zijn van subject en
In Waterloo, Verdun, Auschwitz gaat Runia verder in op deze thematiek. object. Hierin ligt ook een kritiek op de narrativistische geschiedtheorie
In dit boek staat de vraag centraal hoe historici het verleden vormgeven besloten, die in haar nadruk op het geconstrueerde karakter van geschied-
en hun wereldbeeld herzien in het licht van ‘anomalieën’, gebeurtenissen verhalen de onvervreemdbare eigenheid van het object – het verleden –
‘waarin de werkelijkheid de perken van het normale bestaan schromelijk miskent (Runia 1999, 176-202).
te buiten gaat’ (Runia 1999, 8). Deze vraag beantwoordt hij onder andere
aan de hand van een analyse van de verwerking van de Franse Revolutie Runia’s voorstel om aan de hand van het begrip presence een nieuw
en het optreden van Napoleon in de negentiende-eeuwse Franse geschied- geschiedtheoretisch perspectief te ontwikkelen sluit aan bij zijn eerder
schrijving. Volgens Runia spelen daarin twee mechanismen een rol: assi- ingenomen standpunten. Het artikel waarin hij dit begrip introduceert,
milatie en exponering. Met assimilatie bedoelt hij dat bepaalde gebeur- begint met een kritische analyse van de hedendaagse theorie van de ge-
tenissen worden opgenomen in een ‘logische’ historische ontwikkeling schiedenis, die zo nadrukkelijk afstand heeft genomen van de speculatieve
die doorloopt tot in het heden. Exponering legt juist de nadruk op de geschiedfilosofie dat het onder geschiedtheoretici ongepast is geworden
fundamentele vreemdheid van bepaalde gebeurtenissen, en wil het om te zoeken naar betekenis in het verleden. Wel constateert Runia
publiek blootstellen aan de werkelijkheid van het gebeurde. Runia allerlei onbewuste pogingen om desondanks te reflecteren op de rol van
betoogt dat de Franse geschiedschrijvers van de eerste helft van de negen- geschiedenis en historiciteit in het menselijk leven. De grote interesse in
tiende eeuw in de dramatische verhaalvorm die zij voor hun werk kiezen het fenomeen trauma in de jaren negentig is hiervan het belangrijkste
beide mechanismen laten samenkomen. Door de plotstructuur van hun voorbeeld. Opmerkelijk genoeg valt het taboe op het zoeken naar bete-
geschiedverhalen worden schokken en breuken geassimileerd, terwijl de kenis in het verleden zelf samen met de opkomst en de bloei van de
dramatiserende inslag van hun werk de Revolutie exponeert en spanning, narrativistische geschiedfilosofie, waarin de constructie van betekenis in
conflict en geweld tot hun recht laat komen. Met de dramatische onze verhalen over het verleden centraal staat. Problematisch in het
verhaalvorm hangt een wereldbeeld samen dat veronderstelt dat in de narrativisme is dat het in principe niet meer is dan een instrument voor
geschiedenis een zin aanwezig is, dat er uiteindelijk een ontknoping zal een kritische analyse van de geschiedenis van de geschiedschrijving; als de

13
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

narrativistische uitgangspunten op een substantiële manier worden ge- Runia gebruikt het concept presence niet in de context van de metafy-
bruikt voor de analyse van het verleden zelf, zal dit leiden tot de con- sicakritiek, maar wil met deze notie een nieuwe wending geven aan de
structie van oppervlakkige continuïteiten die niet aanvaardbaar zijn als geschiedtheorie. Volgens hem kan het begrip presence in verband ge-
antwoord op de vraag naar de betekenis van de geschiedenis. De situatie bracht worden met een klassiek historiografisch vraagstuk, namelijk het
waar de theorie van de geschiedenis zich in bevindt, is volgens Runia probleem van continuïteit en discontinuïteit. In de geschiedschrijving en
tragisch: ‘We want something badly, we know perfectly well how to make de geschiedfilosofie heeft de nadruk altijd gelegen op het vinden van
what we want so badly – yet forbid ourselves to act upon our knowledge betekenis, en daarmee op continuïteit, terwijl discontinuïteit gezien werd
and keep wandering in the dark.’ De conclusie die hij hieruit trekt, is dat als iets problematisch dat moest worden ‘wegverklaard’. Door over het
het uiteindelijk niet betekenis is waar we naar op zoek zijn, maar presence. verleden na te denken in termen van presence in plaats van in termen van
Het verlangen naar presence is in de samenleving zichtbaar in een verhou- betekenis kunnen we recht doen aan het fenomeen discontinuïteit.
ding tot het verleden die in het teken staat van herinnering, herdenking Discontinuïteit kan volgens Runia het best begrepen worden vanuit het
en nostalgie (Runia 2006a, 4-5). vermogen van mensen om zichzelf te verrassen (Runia 2006a, 5-6). Dat
gebeurt in de eerste plaats als we naar voren vluchten in voor ons
De tegenstelling tussen betekenis en presence is ook naar voren gebracht onbekend terrein. Elders heeft Runia dit omschreven als ‘geschiedenis
door de literatuurwetenschapper Hans Ulrich Gumbrecht, die door Runia plegen’, waarmee hij duidt op het fenomeen dat mensen ‘zomaar’ iets
overigens niet geciteerd wordt. Gumbrecht keert zich in de eerste plaats doen dat hen in een onverwachte situatie brengt, en pas dan de
tegen de dominante positie die interpretatie inneemt in de geesteswe- overwegingen construeren waarmee ze hun handelen verklaren. Op die
tenschappen; hierdoor wordt de verdere ontwikkeling van deze disciplines manier zou volgens hem bijvoorbeeld het begin van de Eerste Wereld-
volgens hem ernstig belemmerd. Deze nadruk op interpretatie beschouwt oorlog begrepen kunnen worden (Runia 2006c). Er is ook sprake van
Gumbrecht als een uitvloeisel van de moderne westerse metafysica die na discontinuïteit als we overweldigd worden door het verleden, zoals in de
de middeleeuwen ons wereldbeeld is gaan beheersen. Kenmerkend voor historische sensatie en de sublieme historische ervaring. Runia verwijst
deze metafysica, waarvan Descartes een belangrijke vertegenwoordiger is, hierbij ook naar gevallen waarin historici onbewust door hun object van
is dat het subject gezien wordt als ‘an eccentric, disembodied observer’ en onderzoek gecontroleerd lijken te worden. Een voorbeeld hiervan is het
de wereld als een verzameling zuiver materiële objecten, waartoe ook het in een eerder artikel door hem geanalyseerde NIOD-onderzoek naar de
menselijk lichaam behoort. Dit dualisme maakt interpretatie noodzake- val van Srebrenica, dat zich voltrok op een manier die opmerkelijke
lijk: het subject moet door de oppervlakte van de wereld heen dringen om overeenkomsten vertoonde met de wijze van optreden van de
kennis te verwerven van de betekenissen die daaronder liggen (Gum- Nederlandse regering en de Nederlandse militairen in 1995 (Runia 2004).
brecht 2004, 27-28). In de moderne metafysica blijft een belangrijke Deze voorbeelden geven een indicatie welke richtingen het begrip
dimensie buiten beeld, die bij Aristoteles en in het middeleeuwse denken presence suggereert voor verder onderzoek, vooral op basis van het ver-
wel een grote rol speelt, en daarvoor gebruikt Gumbrecht de term pre- band tussen presence en discontinuïteit, maar hebben ook problematische
sence. De relatie met de wereld die hier in het spel is, is ruimtelijk en niet aspecten. Het Srebrenica-onderzoek kan – als Runia’s analyse juist is –
temporeel. In deze dimensie worden de dingen van de wereld tastbaar en zonder meer in termen van presence van het verleden in het heden
hebben ze een onmiddellijke impact op ons lichaam. Heidegger is een geïnterpreteerd worden, maar van discontinuïteit lijkt nauwelijks sprake
belangrijke inspiratiebron voor deze benadering: volgens Gumbrecht te zijn, eerder van een onbewuste continuïteit tussen de onderzoekers in
vertoont diens conceptie van Sein grote overeenkomsten met zijn eigen kwestie en hun onderzoeksobject. De notie dat historische actoren
notie van presence omdat er in beide antimetafysische begrippen sprake is ‘geschiedenis plegen’ kan gebruikt worden om bepaalde discontinuïteiten
van substantie, ruimtelijkheid en beweging (Gumbrecht 2004, xiii, 77). in het verleden te analyseren, maar daarbij mag niet uit het oog verloren

14
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

worden dat deze ook op andere manieren begrepen kunnen worden, geregeerd wordt door de stijlfiguur van de metafoor. Metaforen gene-
bijvoorbeeld als onbedoelde gevolgen van handelingen die wel degelijk reren betekenis en worden door Runia tegenover metoniemen geplaatst,
voortkomen uit bewuste intenties (Bos 2006). die een vehikel vormen voor presence. De inbedding van metoniemen in
een metaforisch betekenisgeheel doet hun werking echter niet volledig
Om de verwevenheid van continuïteit en discontinuïteit te begrijpen teniet. Onder de oppervlakte van de tekst zijn de dingen waar de gebruikte
moeten we volgens Runia ons moderne lineaire tijdsbesef achter ons laten metoniemen voor staan nog steeds aanwezig: in de geschiedschrijving
en tijd in ruimte vertalen. Als we een verzameling gebeurtenissen zien als kunnen we contact hebben met het verleden doordat de historische
een vlakte waarop we kunnen rondwandelen, dan is die vlakte, net als een werkelijkheid als een verstekeling meereist (Runia 2006a, 23-27).
stad, tegelijkertijd een organisch geheel en een mengelmoes van dingen
waarin we de meest verrassende ontdekkingen kunnen doen. Op dezelfde Het begrip presence zoals Runia dat presenteert, heeft verschillende
manier kunnen we het heden zien als een vlakte waar we onverwacht op dimensies, die duidelijk in verband staan met onderwerpen die hij elders
de presence van het verleden kunnen stuiten (Runia 2006a, 8-14). De in zijn werk aansnijdt. Doordat in Runia’s conceptie van presence diverse
verwevenheid van continuïteit en discontinuïteit en de presence van het zaken samenkomen, is het niet volledig helder wat hij precies beoogt. Hij
verleden in het heden kunnen volgens Runia begrepen worden vanuit de presenteert presence in de eerste plaats als een alternatief voor betekenis,
stijlfiguur van de metonymie. In een metoniem wordt iets of iemand en hoopt op die manier, net als Ankersmit met diens analyse van de
aangeduid door een verwant ding te noemen; het gaat daarbij niet om sublieme historische ervaring, een onbemiddeld contact met het verleden
overeenkomst, zoals in een metafoor, maar om een andere relatie, in beeld te krijgen. Tegelijkertijd wil Runia met zijn analyse van het
bijvoorbeeld ‘een pakje per dag roken’ of ‘de scepter overdragen aan de begrip presence recht doen aan het fenomeen van discontinuïteit, en
troonopvolger’. In een metoniem wordt een woord uit een bepaalde probeert hij te verklaren waarom onze hedendaagse verhouding tot het
context verplaatst naar een andere context, waar het opvalt doordat het verleden zo sterk gekleurd is door herdenking en nostalgie. Uiteenlo-
niet geheel op zijn plaats is. Ook buiten de taal komen metoniemen voor. pende zaken lijken hier op enigszins paradoxale wijze door elkaar heen te
Moderne monumenten – een goed voorbeeld is het Holocaustmonument lopen. Zo verzet Runia zich tegen een perspectief op het verleden waarin
in Berlijn – zijn bijvoorbeeld doorgaans metonymisch: ze staan voor dat het zoeken naar betekenis centraal staat, maar het is zeer de vraag of we in
wat herdacht wordt, en geven het verleden op die manier een presence in de fenomenen herdenking en nostalgie niet ook een bepaalde betekenis
het heden, maar vertellen er geen verhaal over, zoals de monumenten aan het verleden geven. Wellicht speelt in deze fenomenen een verlangen
van de negentiende eeuw (Runia 2006a, 15-17). De (her)uitvinding van naar presence een rol, maar dan toch niet als onbemiddelde ervaring van
termen als patrie en citoyen in het Revolutionaire Frankrijk is een het verleden, maar eerder als een specifieke vorm van betekenisgeving.
voorbeeld van de manier waarop historische actoren metonymisch kun- Bovendien moet de vraag gesteld worden of er in een door herdenking en
nen handelen – waarmee ze in feite ‘geschiedenis plegen’ in de taal. In de nostalgie gekleurde verhouding tot het verleden wel ruimte is voor
geschiedschrijving spelen metoniemen eveneens een zeer belangrijke rol. discontinuïteit. In traumatische herinneringen speelt discontinuïteit een
Aan de hand van een passage uit een historisch handboek laat Runia zien cruciale rol, maar Runia ziet in de recente aandacht voor het begrip
dat historici hun verhalen doorgaans op een metonymische manier ‘trauma’ juist een poging om op verholen wijze toch naar betekenis te
vertellen door bijvoorbeeld complexe verzamelingen van actoren aan te zoeken (Runia 2006a, 4). In Runia’s analyse van discontinuïteit gaat het
duiden met de naam van een land of een vorst. Anders dan in literaire vooral om de manier waarop mensen in het verleden ‘zomaar’ iets doen,
teksten valt het gebruik van metoniemen in historische werken nauwe- maar het begrip presence heeft in de eerste plaats te maken met de manier
lijks op. Volgens Runia komt dit doordat historici de metoniemen die zij waarop het verleden voor ons in het heden tegenwoordig kan zijn. Hier is
zo frequent gebruiken, inkapselen in een narratieve continuïteit die sprake van twee verschillende dingen die niet zonder meer met elkaar in

15
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

verband staan, aan de ene kant de ervaring van historische actoren die zonder te vervallen in speculatieve geschiedfilosofie, maar in de geschied-
‘geschiedenis plegen’ en aan de andere kant de ervaring van mensen in het theoretische debatten van de afgelopen decennia lijkt merkwaardig ge-
heden die een direct contact zoeken met het verleden. noeg voor zijn denkbeelden nauwelijks plaats te zijn.

De eerste vraag die we moeten beantwoorden, als we Runia’s positie wil- Het specifieke karakter van de discussies zoals die tot dusver in de
len ontrafelen, is de vraag wat er nu precies problematisch is aan geschiedtheorie gevoerd zijn, maakt duidelijk waarom Runia zich zo sterk
betekenis. Zijn we immers niet altijd op de een of andere manier op zoek afzet tegen het zoeken naar betekenis in het verleden. Betekenis heeft in
naar betekenis als we ons met het verleden bezighouden? De verklaring deze discussies namelijk primair te maken met de subjectieve narratieve
voor de speurtocht naar een niet door betekenissen gekleurde ervaring vorm die een historicus aan een bepaald deel van het verleden geeft.
van het verleden die Runia onderneemt, is te vinden in de ontwikkeling Daarnaast zien geschiedtheoretici betekenis voortkomen uit filosofische
van het geschiedtheoretische debat in de afgelopen decennia – en in de speculatie over de zin van het historisch proces als geheel. In beide
aanwezigheid van een opmerkelijke blinde vlek in dat debat. Zoals hier- gevallen is de eigenheid van het verleden in het geding. Met de introductie
boven is aangegeven, heeft de geschiedtheorie in de decennia na de van het begrip presence probeert Runia een perspectief te ontwerpen dat
Tweede Wereldoorlog achtereenvolgens in het teken gestaan van de wel recht doet aan deze eigenheid. Gezien de richting die het geschied-
wetenschapsfilosofische analyse van historische verklaringen en de theoretische debat de afgelopen decennia gevolgd heeft, is het begrijpelijk
narrativistische analyse van de literaire vorm van het geschiedverhaal. In dat hij zich daarbij verre wil houden van welke vorm van betekenisgeving
de jaren tachtig was de geschiedtheorie min of meer verzand in een dan ook. Zelfs de betekenis die historische actoren aan hun handelen
voortdurende herhaling van zetten tussen voor- en tegenstanders van het geven, staat bij Runia ter discussie, zoals blijkt uit zijn behandeling van
narrativisme, waarbij de laatsten zich niet zelden beriepen op een discontinuïteit en het ‘plegen’ van geschiedenis. Dat hij deze op het eerste
positivistisch georiënteerd ideaal van wetenschappelijkheid. De vraag naar gezicht wezenlijk andere thematiek betrekt in zijn analyse van presence,
de zin of de betekenis van de geschiedenis werd daarbij zorgvuldig ver- lijkt voort te komen uit een streven om ook op dit vlak betekenis in de
meden vanwege de fundamentele afkeer van speculatieve geschiedfilosofie ban te doen.
die de partijen in het debat met elkaar gemeen hadden. Een ander
opvallend kenmerk van de geschiedtheoretische discussie na de Tweede Dat Runia’s standpunt verklaarbaar is, wil uiteraard nog niet zeggen dat
Wereldoorlog is de manier waarop over interpretatie nagedacht wordt. het juist is. Uiteindelijk gaat het in zijn presence-begrip, net als bij Anker-
Interpretatie komt vrijwel uitsluitend aan de orde vanuit het perspectief smits sublieme historische ervaring, om een direct contact met het verle-
van wat wel de ‘analytische hermeneutiek’ wordt genoemd (Olafson den. Het is echter zeer de vraag of een dergelijke onbemiddelde relatie met
1986). Dit betekent dat geschiedtheoretici de term ‘interpretatie’ primair het verleden überhaupt denkbaar is. De problemen die verbonden zijn
gebruiken om te verwijzen naar het intentioneel verklaren van de hande- aan de positivistische visie dat we de werkelijkheid om ons heen zonder
lingen van historische actoren. Een auteur die opmerkelijk weinig bespro- bemiddeling van taal of conceptuele schema’s kunnen kennen, doen zich
ken wordt in de naoorlogse geschiedtheorie is Gadamer, die een totaal des te sterker voor in de zoektocht naar een onbemiddelde ervaring van
andere inhoud geeft aan het begrip ‘interpretatietheorie’. Volgens hem een verleden waar we niet meer in leven. Ankersmit probeert deze
heeft interpretatie primair te maken met de manier waarop het inter- problemen te omzeilen door uitgebreid te beargumenteren waarom de
preterend subject zich verhoudt tot het te interpreteren object, en niet opvatting dat er buiten de taal geen kennis van de werkelijkheid mogelijk
met het achterhalen van de intenties waarmee het handelen van mensen is – hiervoor gebruikt hij de term ‘linguïstisch transcendentalisme’ –
verklaard kan worden (Gadamer 1990). Juist vanuit het perspectief van onhoudbaar is. Uiteindelijk ontkomt Ankersmit echter niet aan een
Gadamer is het mogelijk om te spreken over de zin van de geschiedenis bepaalde vorm van transcendentalisme, alleen is dit niet linguïstisch maar

16
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

politiek van aard. Door nadrukkelijk te stellen dat de sublieme historische in verband met een groeiende onvrede over het postmodernisme. Dit
ervaring geworteld is in een conservatieve politieke houding neemt hij ‘post-postmodernistisch onbehagen’ mondt meestal uit in een herwaar-
afstand van de gedachte dat deze ervaring van het verleden een onbe- dering van rationaliteit of van de eigen academische traditie, maar in het
middeld karakter heeft (Bos 2008, 67-68). Runia analyseert de presence van denken over presence ziet Jonker vooral mystiek naar voren komen. Het
het verleden in het heden aan de hand van de stijlfiguur van de heeft er volgens hem ‘alle schijn van dat het presence-paradigma af wil
metonymie: we kunnen in contact komen met het verleden doordat dit van de gedistantieerde wetenschappelijke analyse’ (Jonker 2006, 253).
via metonymische relaties in bijvoorbeeld teksten of monumenten Jonkers kritiek ademt de geest van het epistemologisch perspectief dat met
opdoemt. De vraag rijst echter of deze metonymische aanwezigheid van Descartes de westerse filosofie is gaan beheersen: wat volgens hem ont-
het verleden niet ook een bepaalde vorm van transcendentalisme breekt in de presence-benadering is een kentheoretische rechtvaardiging.
veronderstelt, en dus wellicht niet zo onmiddellijk is als Runia zou willen. Het is echter de vraag of hij hiermee wel recht doet aan de inzet van
In een metoniem wordt iets aangeduid door een verwant ding te noemen. Runia, omdat deze het begrip presence in de eerste plaats gebruikt om op
Dat veronderstelt dat we ons bewust zijn van de verwantschapsrelatie een nieuwe manier te denken over historiciteit en onze verhouding tot
tussen het gebruikte metoniem en datgene waar het voor staat. Het verle- het verleden. Het gebruik van het woord ‘paradigma’, dat Jonker net zo
den kan, met andere woorden, uiteindelijk alleen aanwezig zijn in het min als Ter Schure problematisch acht, zou hier wel eens het begin van
heden onder de voorwaarde dat we beschikken over de vaardigheid om een dwaalspoor kunnen zijn, omdat deze term de kentheoretische vragen
bepaalde metonymische verbanden te lezen. oproept waar het bij Runia juist niet om gaat.

Naast de vraag in hoeverre Runia’s opvattingen houdbaar zijn, moet ook In 2005 vond in Groningen een congres plaats over het onderwerp pre-
aandacht besteed worden aan de richtingen waarin zijn analyse mogelijk sence. De zes congresbijdragen die een jaar daarna in History and Theory
verder uitgewerkt zou kunnen worden. Een eerste beeld daarvan kunnen als forum on presence zijn gepubliceerd laten zien hoe divers de rich-
we krijgen door te kijken naar de reacties die zijn betoog over presence tingen zijn waarin het debat over presence kan uitwaaieren. De eerste
heeft opgeroepen. Twee uitersten in het debat over Runia’s presence- artikelen zijn van de hand van Runia (2006d) en Gumbrecht (2006), die
begrip zijn beide in 2006 gepubliceerd in het Tijdschrift voor Geschiedenis. hun eerder ingenomen stellingen nogmaals voor het voetlicht brengen en
Leon ter Schure beschouwt de term presence als de naam van een nieuw nader uitwerken. De andere auteurs presenteren elk een eigen perspectief
paradigma in de theorie van de geschiedenis dat radicaal afwijkt van op presence, waarin ze niet zozeer kritiek op dit concept uitoefenen, maar
eerdere benaderingen. Kenmerkend voor nieuwe paradigma’s is dat deze richtingen aangeven waarin het verder ontwikkeld kan worden. Volgens
nog in grote mate ruimte bieden voor verder onderzoek, en Ter Schure Frank Ankersmit kan de notie presence ons inzicht verschaffen in de
betoogt dan ook dat de notie presence volop in ontwikkeling is (Ter grenzen van de historische representatie. Dit probeert hij te laten zien aan
Schure 2006, 231). Zijn bijdrage aan de discussie is echter niet zozeer een de hand van Runia’s analyse van het Srebrenica-onderzoek van het NIOD
uitwerking van het nieuwe paradigma door het aanwijzen van elementen uit 2004. Hier is het verleden aanwezig in het heden doordat de onder-
voor een onderzoeksagenda, maar eerder een exegese van de analyses van zoekers het onbewust repliceren. Deze replicatie van het verleden
Runia en Gumbrecht, die hij in verband brengt met het werk van Benja- relateert Ankersmit aan de mythe van de Nederlanders als fatsoenlijk en
min en Heidegger. Op die manier laat hij zien dat het concept presence verstandig volk, die volgens hem zowel bij de onderzoekers als bij de
niet losstaat van de geschiedenis van de filosofie, iets wat Gumbrecht Nederlandse regering en de Nederlandse militairen in 1995 op de achter-
overigens ook vrij nadrukkelijk naar voren brengt. Tegenover de omar- grond aanwezig is, maar niet expliciet benoemd kan worden. Door dit
ming van het ‘presence-paradigma’ door Ter Schure staat een uiterst soort mythen is het mogelijk dat het verleden een presence in het heden
kritische analyse van Ed Jonker. Jonker brengt het denken over presence heeft, aan de grenzen van de historische representatie (Ankersmit 2006).

17
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

Ewa Domanska werkt het begrip presence op een andere manier uit, door bij te dragen aan de zoektocht naar rechtvaardigheid. De oorzaak hiervan
zich te richten op de materiële tegenwoordigheid van het verleden. zoekt Bevernage in de tijdsconceptie die ten grondslag ligt aan de
Hiermee wil ze aansluiten bij de ‘terugkeer naar het ding’, die bijvoorbeeld moderne geschiedschrijving. Hierbij maakt hij een onderscheid tussen ‘de
ook in het werk van Bruno Latour te zien is. Domanska werkt haar tijd van de geschiedenis’ en ‘de tijd van het recht’. In de laatste
gedachten over de presence van dingen uit aan de hand van het voorbeeld tijdsopvatting wordt ervan uitgegaan dat de tijd op een bepaalde manier
van de lichamen van de mensen die verdwenen tijdens de militaire omkeerbaar is: in de rechtspraak zijn misdaden nadrukkelijk aanwezig in
dictatuur in Argentinië in de jaren zeventig en tachtig. Deze lichamen zijn het heden en kan dat wat in het verleden gebeurd is hersteld worden door
afwezig, maar daardoor is het verleden des te aanweziger. Dit voorbeeld is het opleggen van de juiste straf. In de lineaire tijd van de geschied-
voor Domanska aanleiding om de dichotomie tussen present en absent te schrijving is dit onmogelijk. Bevernage ziet in de discussie over de pre-
nuanceren (Domanska 2006). Michael Bentley ziet de introductie van het sence van het verleden mogelijkheden om een nieuwe relatie tussen
begrip presence als een signaal van een heroriëntering van het geschied- geschiedenis en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Dat veronderstelt
theoretische debat waarbij ontologische kwesties centraal zullen komen te in de eerste plaats dat we de traditionele aannames over ‘de tijd van de
staan. Hij voorspelt dat het in dit debat in de komende decennia in de geschiedenis’ vervangen door een nieuw tijdsconcept. Een bruikbaar
eerste plaats zal gaan om een reconceptualisering van de tijd, die ook alternatief kan volgens Bevernage gevonden worden in Derrida’s decon-
consequenties zal hebben voor onze ideeën over historisch besef en de structie van de metafysische tijdsconceptie waarin het heden als een punt
historische methode. Als voorschot daarop werpt Bentley een normatieve en de tijd als een lijn gezien worden. Derrida spreekt over ‘spectrale tijd’
doctrine op die hij ‘chronisme’ noemt, die inhoudt dat opeenvolging in de waarin het heden gedestabiliseerd wordt omdat het elementen van het
tijd een constitutief kenmerk van de wereld is en dat het verleden als verleden en de toekomst incorporeert; we worden, in Derrida’s woorden,
indirecte kracht in het heden aanwezig kan zijn door het mechanisme van voortdurend belaagd door geesten die ‘anachronie’ in het heden introdu-
‘interpenetratieve opeenvolging’. Historici zouden zich moeten laten ceren. Aan de hand van Derrida’s tijdsopvatting kunnen we volgens
leiden door een streven recht te doen aan de ‘ontologische authenticiteit’ Bevernage de dichotomie tussen aanwezigheid en afwezigheid achter ons
van het verleden (Bentley 2006). De meest kritische bijdrage aan het laten. Dat maakt het mogelijk om een substantiëler ethisch mandaat voor
forum on presence in History and Theory is het artikel waarin Rik Peters de geschiedenis te creëren. Het presence-debat in de geschiedtheorie kan
wijst op de rol van ideeën over presence in de politieke cultuur van het hieraan bijdragen, maar het zal dan wel explicieter moeten worden over
fascistische Italië. Dit roept belangrijke vragen op over de manier waarop de aard van de presence van het verleden in het heden, en anders dan tot
het concept presence moet worden toegepast. Volgens Peters hebben dusver is gebeurd zal ook de dichotomie tussen aanwezigheid en afwezig-
historici als taak een dialoog aan te gaan met het verleden, dat primair heid fundamenteel ter discussie gesteld moeten worden (Bevernage 2008;
aanwezig is in de bronnen. De notie van presence is veelbelovend, maar zie ook Bevernage 2009).
zou in de ogen van Peters een tegenwicht moeten hebben in de kritische
historische methode (Peters 2006). Als we het debat over Runia’s presence-begrip vergelijken met de discussie
over Ankersmits analyse van de sublieme historische ervaring (zie daar-
De laatste bijdrage aan het presence-debat die hier kort besproken zal voor Bos 2008), dan vallen onmiddellijk de overeenkomsten tussen beide
worden is wellicht ook de meest originele en belangwekkende. In een geschiedtheoretische debatten op. We zien vergelijkbare verwijten – ro-
artikel dat in 2008 verscheen in History and Theory gaat Berber Bevernage mantisch idealisme, mysticisme – naar voren komen, en er worden
in op de relatie tussen presence, tijd en historisch onrecht. De traditionele verbanden gelegd met dezelfde filosofische thema’s, in het bijzonder het
conceptie van het verleden als iets afwezigs of onomkeerbaars heeft ervoor probleem van de tijd en de vraag naar het al dan niet ethische karakter
gezorgd dat de geschiedschrijving niet of nauwelijks in staat is geweest om van onze verhouding tot het verleden. In feite is er hier sprake van één

18
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

debat, aangezwengeld door twee zeer verwante pogingen om concepten zijn. Bevernage stelt dat we hierdoor ook een scherper beeld kunnen
te vinden voor een rechtstreeks contact met het verleden. Ankersmit en krijgen van de ethische dimensie van de geschiedenis. Iets breder geformu-
Runia streven ernaar om de geschiedtheorie een nieuwe weg te laten leerd zouden we kunnen zeggen dat een analyse van de relatie tussen tijd
inslaan, wat inderdaad zinvol is gezien de mate waarin de oudere debatten en geschiedenis een aanknopingspunt biedt om de vraag naar de zin van
doodgebloed zijn. Die nieuwe weg is vooral een wending naar de de geschiedenis te stellen zonder te vervallen in speculatieve geschiedfilo-
ontologie. In feite komt het erop neer dat de vragen van Augustinus over sofie in de traditie van Hegel en Marx. Runia lijkt dit als een onmogelijke
geschiedenis en historiciteit in nieuwe bewoordingen gesteld worden. opgave te beschouwen, maar in onze huidige samenleving wordt niette-
Hiermee groeit de relevantie van de geschiedtheorie voor andere terreinen min steeds nadrukkelijker gezocht naar zin en betekenis in het verleden –
van de filosofie. zoals bijvoorbeeld blijkt uit de discussies die de afgelopen jaren in
Nederland gevoerd zijn over een historische canon en een nationaal
Het lijkt erop dat het begrip presence meer aanknopingspunten biedt historisch museum.
voor nadere reflectie dan het concept van de sublieme historische erva-
ring. Het belangrijkste onderwerp voor verder onderzoek dat Ankersmit In het debat over presence is herhaaldelijk gesproken over het ‘presence-
agendeert, is de analyse van breukervaringen en hun invloed op de paradigma’. Het is echter de vraag of de keuze voor deze terminologie wel
ontwikkeling van het historisch besef. In de discussie over presence komt zo gelukkig is, nog los van het feit dat de term ‘paradigma’ hier op een
een grotere variëteit aan thema’s en dwarsverbanden met andere gebieden heel andere manier gebruikt wordt dan Kuhn (1970) oorspronkelijk
naar voren. Runia zelf heeft vanuit zijn presence-begrip gekeken naar de bedoeld heeft (bij Kuhn is er alleen sprake van paradigma’s in de context
manier waarop wij het verleden herdenken (Runia 2006b; Runia 2007). van sterk geïnstitutionaliseerde empirische disciplines). Het gebruik van
Daarnaast heeft hij geprobeerd zijn conceptie van presence te gebruiken het woord ‘paradigma’ roept namelijk allerlei vragen van kentheoretische
in de analyse van discontinuïteit in de geschiedenis en van de onbewuste aard op die nauwelijks relevant zijn voor de discussie over historiciteit die
replicatie van hun onderzoeksobject door historici (Runia 2004; Runia Runia met het presence-begrip heeft willen entameren. Op deze manier
2006c). Deze laatste toepassingen van het presence-begrip zijn volgens mij worden de vragen van Augustinus vervangen door die van Decartes en
echter minder overtuigend, zoals ik hierboven al heb aangegeven. het is de vraag of dat in dit geval verhelderend is. Als we de presence-
discussie desondanks als een paradigma willen beschrijven, dan zouden we
De bijdragen aan de discussie over presence die in mijn ogen het meest moeten constateren dat dit paradigma inherent instabiel is. Wat opvalt in
interessant zijn en de meeste mogelijkheden bieden voor verder onder- de discussie over presence, is dat deze vrij snel verschuift naar weliswaar
zoek, richten zich op het fenomeen van de tijd (Bentley en vooral Bever- verwante maar toch andere onderwerpen, zoals tijd. De belangrijkste
nage). Als we iets willen zeggen over onze verhouding tot het verleden, verdienste van Runia’s introductie van het presence-begrip is waarschijn-
zullen we in de eerste plaats aandacht moeten besteden aan de tijdelijk- lijk niet dat er over dit begrip zelf nog zo veel meer gezegd kan worden,
heid van ons bestaan (vgl. Heidegger 1986, 372-404). In zijn analyse van het maar dat hij hiermee de weg bereidt voor belangrijke ontologische
begrip presence probeert Runia deze tijdelijkheid te vervangen door een discussies die tot dusver in de theorie van de geschiedenis op de achter-
soort ruimtelijkheid, waarin het verleden een ding wordt dat opdoemt in grond zijn gebleven. Hier dringt zich een parallel op met het directe
metonymische verbanden. Opmerkelijk genoeg is de tijd tot dusver geen contact met het verleden dat Runia aan de orde heeft willen stellen: dit
centraal thema geweest in het geschiedfilosofische debat, en ook Runia contact vindt plaats in een moment, en kan ons vervolgens nopen op een
zegt weinig over dit onderwerp. Op basis van een onderzoek naar onze andere manier betekenis aan het verleden te geven. Het begrip presence
ervaring en onze conceptualisering van de tijd zouden we echter beter zou wel eens een verstekeling kunnen worden in de geschiedtheoretische
kunnen begrijpen hoe het verleden tegelijkertijd aanwezig en afwezig kan

19
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

discussies van de komende jaren, op dezelfde manier als het verleden zelf Augustinus (1960) La cité de Dieu, livres XIX-XXII. Oeuvres de Saint
volgens Runia als verstekeling aanwezig is in de geschiedschrijving. Augustin 37. Parijs: Desclée De Brouwer.
Augustinus (1962) Les confessions, livres VIII-XIII. Oeuvres de Saint
Augustin 14. Parijs: Desclée De Brouwer.
Jacques Bos studeerde geschiedenis, politieke wetenschappen en wijsbe-
geerte aan de Universiteit Leiden en promoveerde in 2003 aan dezelfde Augustinus (1991) La première catéchèse. Oeuvres de Saint Augustin 11/1.
universiteit. Momenteel doceert hij wetenschapsfilosofie (met de nadruk Parijs: Institut d’Études Augustiniennes.
op de filosofie van de geesteswetenschappen) bij de Afdeling Wijsbegeerte
van de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is hij directeur van het Bentley, M. (2006) ‘Past and “presence”. Revisiting historical ontology’.
Onderwijsinstituut Wijsbegeerte. History and Theory 45, 349-361.
Bevernage, B. (2008) ‘Time, presence, and historical injustice’. History and
Theory 47, 149-167.
Literatuur
Bevernage, B. (2009) ‘We victims and survivors declare the past to be in the
Ankersmit, F.R. (1983) Narrative logic. A semantic analysis of the present’. Time, historical (in)justice and the irrevocable. Dissertatie
historian’s language. Den Haag: Martinus Nijhoff Publishers. Universiteit Gent.

Ankersmit, F.R. (1986) Denken over geschiedenis. Een overzicht van Bos, J. (2006) ‘Op zoek naar discontinuïteit’. Krisis 7:4, 42-46.
moderne geschiedfilosofische opvattingen. 2e druk. Groningen: Wolters-
Noordhoff. Bos, J. (2008) ‘De sublieme historische ervaring revisited’. Krisis 9:3, 62-69.

Ankersmit, F.R. (1993) De historische ervaring. Groningen: Historische Caruth, C. (1996) Unclaimed experience. Trauma, narrative, and history.
Uitgeverij. Baltimore: Johns Hopkins University Press.

Ankersmit, F.R. (2001) Historical representation. Stanford: Stanford Descartes, R. (1976) Discours de la méthode. 5e druk. Parijs: Librairie
University Press. Philosophique J. Vrin.

Ankersmit, F.R. (2005) Sublime historical experience. Stanford: Stanford Domanska, E. (2006) ‘The material presence of the past’. History and
University Press. Theory 45, 337-348.
Ankersmit, F.R. (2006) ‘“Presence” and myth’. History and Theory 45, 328- Gadamer, H.-G. (1990) Wahrheit und Methode. Grundzüge einer
226. philosophischen Hermeneutik. 6e druk. Tübingen: J.C.B. Mohr.
Ankersmit, F.R. (2007) De sublieme historische ervaring. Groningen: Gumbrecht, H.U. (2004) Production of presence. What meaning cannot
Historische Uitgeverij. convey. Stanford: Stanford University Press.

20
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bos – Presence als nieuw geschiedtheoretisch paradigma?

Gumbrecht, H.U. (2006) ‘Presence achieved in language (with special Runia, E. (2004) ‘“Forget about it”. “Parallel processing” in the Srebrenica
attention given to the presence of the past)’. History and Theory 45, 317- report’. History and Theory 43, 295-320.
327.
Runia, E. (2006a) ‘Presence’. History and Theory 45, 1-29.
Heidegger, M. (1986) Sein und Zeit. 16e druk. Tübingen: Max Niemeyer.
Runia, E. (2006b) ‘Namen noemen’. Tijdschrift voor Geschiedenis 119, 242-
Jonker, E. (2006) ‘Presence. De stijlfiguur van het déjà vu’. Tijdschrift voor 248.
Geschiedenis 119, 249-254.
Runia, E. (2006c) ‘Geschiedenis plegen’. Krisis 7:3, 62-73.
Kuhn, T. (1970) The structure of scientific revolutions. 2e druk. Chicago:
Chicago University Press. Runia, E. (2006d) ‘Spots of time’. History and Theory 45, 305-316.

LaCapra, D. (1994) Representing the Holocaust. History, theory, trauma. Runia, E. (2007) ‘Burying the dead, creating the past’. History and Theory
Ithaca: Cornell University Press. 46, 313-325.

Megill, A. (2007) Historical knowledge, historical error. A contemporary Schure, L. ter (2006) ‘Presence. De tegenwoordigheid van het verleden in
guide to practice. Chicago: Chicago University Press. het heden’. Tijdschrift voor Geschiedenis 119, 230-241.

Nora, P. (red.) (1984-1992) Les lieux de mémoire. Parijs, Éditions Tollebeek, J. en B. Verschaffel (1992) De vreugden van Houssaye. Apologie
Gallimard. van de historische interesse. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Olafson, F.A. (1986) ‘Hermeneutics: “analytical” and “dialectical”’. History Wesseling, H.L. (red.) (2005-2007) Plaatsen van herinnering. Amsterdam:
and Theory, Beiheft 25, 28-42. Bert Bakker.

Peters, R. (2006) ‘Actes de présence. Presence in fascist political culture’. White, H. (1973) Metahistory. The historical imagination in nineteenth-
History and Theory 45, 362-374. century Europe. Baltimore: Johns Hopkins University Press.
Rorty, R. (1979) Philosophy and the mirror of nature. Princeton:
Princeton University Press.

Runia, E. (1995) De pathologie van de veldslag. Geschiedenis en


geschiedschrijving in Tolstoj’s Oorlog en vrede. Amsterdam: Meulenhoff. De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
Runia, E. (1999) Waterloo, Verdun, Auschwitz. De liquidatie van het informatie.
verleden. Amsterdam: Meulenhoff.

21
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

Beide auteurs doen voor hun vertoog over ervaring een beroep op Walter
Benjamin. Dat ligt voor de hand, want Benjamins ervaringsbegrip behoort
THIJS LIJSTER tot het interessantste wat er op dit gebied geschreven is. Opvallend is
echter dat zowel Jay als Ankersmit dit ervaringsbegrip losmaakt van
EEN ZWAKKE MESSIAANSE KRACHT Benjamins eigen filosofie van de geschiedenis. Jay schrijft over Benjamins
vertoog over de ‘crisis’ of het ‘verval’ van ervaring en plaatst dit in een
NU - TIJD EN GEDENKEN IN WALTER BENJAMINS bredere context van de ‘linkse melancholie’ van de Frankfurter Schule.
GESCHIEDFILOSOFIE Ankersmit put voor zijn ervaringsbegrip vooral uit Benjamins reflecties
over de aura van het kunstwerk, dat we, paradoxaal genoeg, pas kunnen
ervaren op het moment dat het er niet meer is. Dit sluit aan bij zijn
conceptie van de historische ervaring, die voor hem primair een ervaring
Krisis, 2010, Issue 1 van verlies is. Beiden geven toe weinig op te hebben met de theologische,
messiaanse elementen van Benjamins eigen filosofie van de geschiedenis
www.krisis.eu (zie bijvoorbeeld Jay 2005, 343 en Ankersmit 2007, 184-185).

Het is evenwel de vraag of Benjamins begrip van (historische) ervaring zo


eenvoudig te scheiden is van zijn filosofie van de geschiedenis. Niet alleen
levert dit een onvolledig beeld op van het werk van deze filosoof, maar
bovenal ontdoet men op deze manier zijn denken over geschiedenis van
zijn politieke dimensie. Deze politieke dimensie bestaat er niet alleen in
dat de geschiedenis ons (politieke) handelen in het heden bepaalt, maar
Er is in de filosofie van de geschiedenis sinds enige tijd veel belangstelling ook dat ons handelen de geschiedenis verandert. Juist in deze tijd waarin,
voor het begrip ‘ervaring’ (zie bv. Runia 2006 en Carr 2009). Twee studies zoals ook Ankersmit beweert, onze omgang met de geschiedenis steeds
hebben voor deze hernieuwde interesse de drijvende kracht gevormd: problematischer wordt en waarin ‘traditie’ en ‘cultuur’ beladen begrippen
Martin Jays Songs of experience (2005) en Frank Ankersmits De sublieme zijn geworden, zijn Benjamins reflecties over de relatie tussen geschie-
historische ervaring (2007).1 Jays rijke boek is een Begriffsgeschichte van denis en politiek van belang.
het begrip ‘ervaring’, van de oude Grieken tot aan het werk van Michel
Foucault. Ankersmit bespreekt in zijn indrukwekkende studie eveneens In dit artikel zal ik nader ingaan op deze relatie. Allereerst zal ik Ben-
veel theorieën van ervaring, maar heeft daarnaast een duidelijk voor- jamins ervaringsbegrip beschrijven in relatie tot de verschillende (indi-
nemen: hij wil het begrip ‘ervaring’, dat onder (taal)filosofen en theoretici viduele en collectieve) herinneringsvermogens. Vervolgens zal ik Benja-
van de geschiedenis in toenemende mate in diskrediet is geraakt, in ere mins geschiedfilosofie bespreken aan de hand van zijn kritiek op het
herstellen. Dat doet hij door enerzijds ervaring los te maken van waar- historisme en zijn centrale begrippen ‘nu-tijd’ (Jetztzeit) en ‘gedenken’
heid, en anderzijds door op het belang te wijzen van persoonlijke erva- (Eingedenken). Ten slotte zal ik ingaan op de relatie tussen messianisme
ringen van de individuele historicus als een stimulus voor historisch en politiek in Benjamins geschiedfilosofie, waarbij ik terugkom op voor-
onderzoek. noemde publicaties van Ankersmit en Jay, alsmede op Jürgen Habermas’
beroemde onderscheid tussen ‘reddende’ en ‘bewustmakende’ kritiek.

22
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

Herinnering en ervaring Daartegenover staat de mémoire involontaire die bestaat uit levendige
beelden, een plotselinge terugkeer naar een vergeten ervaring uit het
Benjamins stelling dat ons handelen de geschiedenis kan veranderen, lijkt verleden. Het meest bekende voorbeeld hiervan is uiteraard de madeleine-
op het eerste gezicht absurd. Niets lijkt immers meer vast te liggen dan scène uit het eerste deel van A la recherche du temps perdu, waarin de ik-
wat er in het verleden gebeurd is. Dit te ontkennen impliceert in het verteller na een wandeling tegen zijn gewoonte in een kopje linde-
gunstigste geval een drogbeeld, en in het ongunstigste geval een vorm van bloesemthee drinkt met een madeleinecakeje. Deze smaaksensatie roept
geschiedvervalsing. Het was Benjamin dan ook niet zozeer te doen om de onverwacht een stroom van beelden op van zijn jeugd in Combray, waar
gebeurtenissen uit het verleden (voor zover we daar al een onafhankelijke hij ’s zondags vaak lindebloesemthee en een madeleine kreeg. Maar in de
ontologische status aan kunnen toekennen), als wel om de betekenis die roman komen meerdere sensaties voor die de hoofdpersoon terug in het
wij aan deze gebeurtenissen toekennen; of, kort gezegd, onze ervaring van verleden brengen, zoals het strikken van veters of het struikelen over een
het verleden. Geschiedschrijving is altijd een kwestie van selectie en stoeptegel.3 Paradoxaal genoeg kunnen deze herinneringen bestaan omdat
interpretatie – kortom van constructie. En hierbij is de historische situatie ze vergeten zijn: alleen omdat ze niet voortdurend opgeroepen zijn, zijn
van de historicus van minstens zo groot belang als de gebeurtenissen uit de beelden niet sleets geraakt en hebben ze hun levendigheid behouden.
het verleden. Het probleem van deze herinneringsbeelden is echter dat ze, zoals de term
al zegt, onwillekeurig zijn; voor hun verschijning is men volledig afhan-
Om die reden stelde Benjamin niets minder dan een ‘copernicaanse wen- kelijk van het toeval.
ding’ (V 490 en 1057)2 in de geschiedschrijving voor, die hij in de notities
van het Passagen-Werk samenvatte in de formule: ‘Telescoperen van het Om Proust te kunnen inzetten in een filosofie van de geschiedenis moet
verleden door het heden’ (V 588). Niet langer moet het verleden als een Benjamin diens onderscheid inbedden in een sociale en historische con-
vast punt beschouwd worden, waar wij ons op baseren en oriënteren, text. Prousts vertoog over de herinnering heeft betrekking op zijn eigen
maar onze eigen tijd wordt het punt van waaruit specifieke historische kindertijd, terwijl het er in de historische ervaring op aankomt toegang te
beelden ons onverwacht tegemoetkomen en urgentie krijgen. krijgen tot een collectieve herinnering: ‘Waar ervaring heerst in de strikte
zin van het woord, gaan in de herinnering bepaalde inhouden uit het
Om erachter te komen wat Benjamin precies verwacht van de historicus eigen verleden een verbinding aan met die van het collectieve verleden’ (I
zullen we eerst moeten kijken naar de mogelijke faculteiten van 611, Ned. vert. 1979, 101). Exemplarisch voor deze ervaring zijn de figuur
herinneren die ons ter beschikking staan. In het essay Über einige Motive van de verhalenverteller, die collectief overgeleverde verhalen inzet als
bei Baudelaire (1939) doet Benjamin daartoe een beroep op Marcel Proust, raad voor kwesties uit het heden, en de religieuze feestdagen, waarin de
die in zijn romancyclus A la recherche du temps perdu een onderscheid herinnering is geïnstitutionaliseerd en aan specifieke momenten wordt
maakt tussen mémoire involontaire en mémoire volontaire. De laatste verbonden, opdat particuliere en collectieve herinnering kunnen ver-
vorm van geheugen bestaat uit bewuste herinneringen waar op ieder smelten. In de vorm van de verteller en de religieuze kalender werden het
willekeurig moment een beroep op gedaan kan worden. Het gevolg willekeurige en onwillekeurige herinneren traditioneel verzoend.
hiervan is echter dat deze herinneringen ‘verslijten’ en afnemen in
levendigheid, omdat ze voortdurend aangetast worden door de momen- Maar Benjamin zelf heeft in zijn essay Erfahrung und Armut (1933) al
ten waarin ze worden aangesproken. Prousts roman begint dan ook met geconstateerd dat deze vorm van ervaring niet langer mogelijk is: ervaring
een klaagzang van de ik-verteller over de armoedige staat van zijn in de zin van overlevering en traditie is in verval geraakt. In dit essay
jeugdherinneringen, die hij weliswaar als informatie bij zich draagt, maar verklaart hij dit aan de hand van de Eerste Wereldoorlog. De terug-
die tegelijk weinig betrekking op hem lijken te hebben. gekeerde soldaten waren niet rijker, maar armer aan ervaringen, omdat ze

23
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

niet in staat bleken om de shocks van de moderne oorlogsvoering In de moderniteit zijn shocks eerder regel dan uitzondering geworden.
– mitrailleurs, luchtbombardementen, gasaanvallen – in een coherent Het probleem dat Benjamin constateert, en waar Proust voor zijn
narratief te incorporeren. In een indringende passage schrijft Benjamin: particuliere geval uitdrukking aan heeft gegeven, is hoe herinnering
mogelijk is in een tijd waarin shockbelevenissen de norm zijn geworden.
‘Want nooit zijn ervaringen grondiger gelogenstraft dan de strategische
door de stellingoorlog, de economische door de inflatie, de lichamelijke Hoewel Benjamin spreekt over het ‘verval’ van ervaring is zijn vertoog
door de honger, de zedelijke door de machthebbers. Een generatie die nog niet onverdeeld negatief. Want dit verval, dat tijdens het interbellum
met de paardentram naar school was gegaan, stond onder de blote hemel eveneens geconstateerd werd door reactionaire auteurs als Spengler en
in een landschap waarin niets onveranderd was gebleven behalve de Klages, kon volgens hem niet los gezien worden van een bevrijding: een
wolken, en in het middelpunt, in een krachtveld van verwoestende stro- emancipatie van een voos geraakte, burgerlijke traditie.5 Als we echter niet
men en explosies, het nietige broze mensenlichaam’ (II 214, Ned. vert. meer vanzelfsprekend een beroep kunnen doen op onze collectieve ge-
1996, 136-137). schiedenis, dan wordt de taak van de historicus precair.

Maar in Über einige Motive bei Baudelaire lokaliseert hij deze ervarings-
armoede al in de negentiende eeuw, met de verstedelijking en industriali-
satie als belangrijkste oorzaken.4 Geschiedenis als continuïteit: vooruitgang en historisme

Benjamin stelt dat het probleem dat Proust geconstateerd heeft deel Het probleem van een juist begrip van de geschiedenis heeft Benjamin zijn
uitmaakt van een verandering in de structuur van de ervaring die zich in hele volwassen leven beziggehouden. In een van zijn eerste publicaties, ge-
de moderniteit heeft voltrokken, en die beschreven kan worden als een titeld Das Leben der Studenten (1915), richt Benjamin zich tegen een
overgang van ervaring (Erfahrung) naar belevenis (Erlebnis). Hiermee geschiedopvatting die ‘vertrouwend op de oneindigheid van de tijd,
bouwt hij voort op Freuds hypothese uit Jenseits des Lustprinzips (1920) slechts het tempo van de mensen en tijdperken onderscheidt, die snel of
dat het menselijk bewustzijn eerst en vooral een afweermechanisme tegen langzaam op de weg van de vooruitgang voortrollen’ (II 75). In deze tekst
shocks is, en dat dientengevolge alleen die momenten hun weg naar de herkennen we reeds de kiem van Benjamins kritiek op het vooruitgangs-
herinnering (in de zin van Prousts mémoire involontaire) vinden die niet begrip, dat een van de belangrijkste punten vormt van een van zijn laatste
bewust beleefd worden. Met andere woorden: bewustzijn en herinnering geschriften, Über den Begriff der Geschichte (1940).
sluiten elkaar uit. Bewustzijn is erop gericht van shocks geïsoleerde
‘brokjes’ ervaring te maken, oftewel Erlebnisse. En hoe meer shocks er In dit opmerkelijke geschrift – een reeks thesen doorspekt met allego-
gepareerd moeten worden door het bewustzijn, hoe minder ervaring er rische beelden, en afwisselend polemisch en hermetisch – rekent Benja-
kan doordringen in het geheugen. Of zoals Benjamin het samenvat: min af met die vormen van geschiedfilosofie die de geschiedenis begrijpen
als een continuüm. Al eerder had hij deze opvatting gevat in de term
‘Hoe groter het shockkarakter van de afzonderlijke indrukken, des te ‘natuurgeschiedenis’ (Naturgeschichte): de geschiedenis wordt begrepen
minder kan het bewustzijn in het belang van de afweer van stimuli haar als een natuurlijk proces dat zich door de tijd ontwikkelt. Deze geschied-
aandacht laten verslappen; hoe groter het succes waarmee het opereert, opvatting kennen we uiteraard van de teleologische filosofie van Hegel,
des te kleiner de kans dat deze indrukken doordringen in de ervaring en waarin de geest zich verwerkelijkt in de geschiedenis, maar zij is ook
des te eerder voldoen zij aan het begrip beleving’ (I 615, Ned. vert. 1979, aanwezig in bepaalde vormen van marxisme, zoals blijkt uit het Program
106). van Gotha en de geschriften van de sociaaldemocraat Josef Dietzgen.

24
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

Benjamins bezwaar tegen het vooruitgangsgeloof is dat zij een doel – de torisme. Het historisme heeft, zo zegt hij, geen ‘theoretische armatuur’:
klasseloze samenleving – ver in de toekomst plaatst, waarbij de geschie- ‘Zij gaat additief te werk: ze gebruikt de massa feiten om de homogene en
denis beschouwd wordt als het noodzakelijke verloop daarnaartoe: lege tijd te vullen’ (I 702, Ned. vert. 1996, 151). De historist wil, zoals Leo-
pold von Ranke het formuleerde, weten wie es wirklich gewesen ist:
‘Er is niets wat de Duitse arbeiders zo heeft gecorrumpeerd als de mening daartoe ontdoet hij zich van al zijn kennis van het heden teneinde zich ‘in
dat zij met de stroom meezwemmen. De technische ontwikkeling gold te leven’ in de geschiedenis. Benjamin heeft hiertegen grote bezwaren.
voor hen als het verval van de stroom waarmee zij dachten mee te zwem- Ten eerste lijdt de historist aan een ‘verdinglijkt’ historisch bewustzijn:
men. Vandaar was het slechts één stap naar de illusie dat de fabrieksarbeid, historische gebeurtenissen worden als ‘dingen’ beschouwd die in de
die in het kielzog van de technische vooruitgang ligt, een politieke geschiedenis overgeleverd worden, als de buit in een triomftocht. Er
prestatie betekende’ (I 689-699, Ned. vert. 1996, 147-148). wordt zo geen rekenschap afgelegd van het feit dat de geschiedenis
doorwerkt in het heden, dat de manier van overleveren invloed heeft op
Benjamin beschouwt technische ontwikkeling als ontwikkeling van de het beeld van de historische gebeurtenis, en dat het heden derhalve even
natuur, waarvan de techniek, zoals Marx schreef, het verlengstuk is. Maar belangrijk is voor een goed begrip van de geschiedenis als andersom.
dat de natuur zich aldus historisch ontwikkelt, betekent niet dat anders-
om de geschiedenis zich natuurlijk ontwikkelt (vgl. Buck-Morss 1989, 80). Om die reden moeten we ons volgens Benjamin ten tweede afvragen in
Want technische ontwikkeling – en hierin distantieert Benjamin zich wie de historist zich precies ‘inleeft’: ‘Het antwoord luidt onvermijdelijk:
zowel van de sociaaldemocraten als van sommige geschriften van Marx – in de overwinnaar. Maar de huidige machthebbers zijn de erfgenamen van
zal niet automatisch tot een verandering van sociale verhoudingen leiden. al diegenen die ooit hebben gezegevierd. De inleving in de overwinnaar
Deze evolutionistische geschiedopvatting resulteert in een afwachtende, komt dus de machthebbers ten goede’ (I 696, Ned. vert. 1996, 145). In een
reactionaire houding – de geschiedenis realiseert zich immers vanzelf – reactie op een brief van Max Horkheimer zegt Benjamin dat hij zich lang
die tot uitdrukking komt in Dietzgens dictum ‘Wij wachten onze tijd af’ (I geeft afgevraagd wat het precies betekent om een oorlog te ‘verliezen’. We
1249). Maar bovenal heeft deze geschiedopvatting als consequentie dat al moeten dat zo begrijpen, aldus Benjamin, dat alleen voor de verliezer de
het lijden in de tussentijd wordt gezien als hetzij een soort noodzakelijk oorlog daadwerkelijk beëindigd is: hij krijgt niet de kans om de geschie-
kwaad om ons te brengen waar we nu zijn, hetzij als irrelevant, want denis voort te zetten, om traditie te maken. Maar voor de overwinnaar
buiten de geschiedenis vallend. En juist om de losers van de geschiedenis, duurt zijn overwinning wel voort: de overwinnaar schrijft de geschiede-
om ‘de lompen, het afval’ (V 574), is het Benjamin te doen. nis, schept traditie. De ‘verdinglijkte’ culturele goederen die we volgens de
traditie dienen te waarderen, dragen alle de sporen van voorgaande
Vanuit het perspectief van de onderdrukten is niet alleen een teleolo- overwinningen, en daarmee de littekens van het leed dat ze mogelijk heeft
gische geschiedopvatting, waarin het begrip vooruitgang centraal staat, gemaakt: ‘Er is nooit een document van de cultuur dat niet tevens een
onhoudbaar, maar iedere geschiedopvatting die geschiedenis begrijpt in document van de barbaarsheid is. En zoals het zelf niet vrij is van barbaars-
termen van continuïteit. Daaronder valt niet alleen een teleologie, die een heid, is ook het proces van de overlevering, waarin het van de een op de
prospectieve continuïteit beschrijft naar een bepaald doel (bijvoorbeeld de ander is overgegaan, dat niet’ (I 696, Ned. vert. 1996, 146).
klasseloze samenleving), maar ook een retrospectieve continuïteit, die de
geschiedenis beschrijft als een traditie van een gemeenschap of Volk. Benjamin richt zich kortom tegen iedere geschiedopvatting die de
geschiedenis begrijpt als een continuüm, een totaliteit. Aan de ene kant
Daarom richt Benjamin zich in Über den Begriff der Geschichte niet staat de teleologie, die ons plaatst in een natuurlijk, onvermijdelijk proces;
alleen tegen de sociaaldarwinistische marxisten, maar ook tegen het his- aan de andere kant is er het historisme, als een soort historisch positivis-

25
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

me, dat de geschiedenis beschouwt als een ons voortstuwende traditie, een ‘De historisch-materialist kan het niet stellen zonder het begrip van een
continuüm van elkaar in de tijd opvolgende feiten. De prospectieve en heden, dat geen overgang is, maar waarin de tijd is geborgen en tot
retrospectieve continuïteit werden in de jaren dertig gepropageerd door stilstand gekomen. Want dit begrip definieert juist dat heden waarin hij
respectievelijk het stalinisme en het fascisme. Benjamins geschiedfilosofi- voor zijn persoon geschiedenis schrijft. Het historisme poneert het
sche thesen zijn dus tevens te lezen als een reactie op het duivelse verbond ‘eeuwige’ beeld van het verleden, de historisch-materialist een ervaring die
dat deze twee in 1939 sloten: het Molotov-Von Ribbentroppact (vgl. hij ermee heeft opgedaan en die uniek is’ (I 702, Ned. vert. 1996, 150).
Scholem 1972, 129).
Ieder heden verandert het verleden. Dat wil niet zeggen dat we een
moment uit het verleden uitsluitend beschrijven in termen van het heden
(i.e. een anachronisme), maar wel dat in het licht van het heden bepaalde
Nu-tijd en dialectisch beeld historische momenten een nieuwe betekenis kunnen krijgen.

Voor het historisme geldt wat Benjamin over ‘cultuurgeschiedenis’ Laten we dit illustreren aan de hand van de geschiedenis van een kunst-
schrijft in zijn opstel over Eduard Fuchs: ‘Zij vermeerdert wel de last der werk. Volgens Benjamin hebben kunstwerken een ‘leven’, in de zin dat ze
schatten die zich opstapelen op de rug van de mensheid. Maar zij geeft onder invloed van vertalingen, interpretaties en volgelingen van betekenis
haar niet de kracht deze af te schudden om er zo greep op te krijgen’ (II kunnen veranderen. Op het eerste gezicht lijkt dit op de Wirkungs-
478, Ned. vert. 1985, 92-93). In deze woorden klinkt onmiskenbaar de stem geschichte van Gadamer, die de kunstwerken voortstuwt in de geschiede-
van Friedrich Nietzsche door, die in zijn tweede oneigentijdse beschou- nis en nieuwe ontwikkelingen bepaalt. Maar volgens Benjamin werkt het
wing, Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben (1874), al had precies andersom: elk nieuw werk dwingt ons tot een herwaardering van
gewaarschuwd voor de ‘historische ziekte’: een opeenstapeling van de geschiedenis. Betekenissen van oude werken worden soms pas
historische feiten die uiteindelijk een verlammende werking heeft. Een vastgesteld in het licht van nieuwe werken, zelfs als deze nieuwe werken
van de motto’s uit Über den Begriff der Geschichte is dan ook van op geen enkele manier direct beïnvloed zijn door de oude werken. In
Nietzsche: ‘We hebben geschiedschrijving nodig, maar we hebben haar Benjamins termen: ieder werk construeert zijn eigen Vorgeschichte en
anders nodig dan de verwende leeglopers in de tuin van het weten’ (I 700, Nachgeschichte, zijn eigen voorgangers en (mogelijke) navolgers (vgl. V
Ned. vert. 1996, 149). Net als Nietzsche wil Benjamin een geschiedenis die 588). Benjamins kunsthistorische onderzoek is dan ook nooit gericht op
tot handelen aanzet, een geschiedenis die inbreekt op het continuüm dat het achterhalen van de ‘oorspronkelijke’ betekenis van een werk, of op
door de machthebbers geconstrueerd wordt, en waarin zelfs de doden niet het naspeuren van causale lijnen tussen werken, maar juist op nieuwe
veilig zijn. betekenissen en op de vergeten voorafschaduwingen. Op die manier kan
hij het barokke treurspel beschouwen als de Vorgeschichte van de Duitse
Tegenover de ‘mythische macht van het vergeten’ van het fascisme en expressionistische literatuur, en de Parijse winkelgalerijen als de (te)
stalinisme plaatst Benjamin een ‘politiek van het gedenken’ (vgl. De Wilde vroege voorlopers van de glasarchitectuur van Gropius en Le Corbusier.
2008, 159). De kritische historicus – door Benjamin ‘historisch-materialist’ Zo blaast hij niet alleen de oude fenomenen nieuw leven in – de ‘redding’,
genoemd – kiest daarvoor een strategie die precies tegengesteld is aan die in Benjamins termen – maar onthult hij eveneens de ware betekenis van
van de historist: hij is zich ten volle bewust van het heden vanwaaruit hij het nieuwe.6
geschiedenis schrijft:
Dit is wat Benjamin bedoelt met nu-tijd, of, zoals hij het soms uitdrukt,
het ‘nu van de kenbaarheid’ (Jetzt der Erkennbarkeit): bepaalde histo-

26
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

rische beelden zijn pas op specifieke, synchrone momenten ‘leesbaar’ of Het probleem van het historisme is dat het zich hier niet van bewust is en
‘kenbaar’: ‘Elk heden is door die beelden bepaald, die er synchroon zich zo, zijn claim van objectiviteit ten spijt, in de overwinnaar inleeft.
[synchronistisch] mee zijn: elk nu is het nu van een bepaalde kenbaarheid’ Want het zijn alleen de overwinnaars die traditie ‘maken’, en zo een
(V 578). Specifieke beelden uit het verleden gaan een verbinding aan met continuüm kunnen creëren. Benjamin neemt zich voor om dit conti-
momenten in het heden en vormen zo een historische constellatie of, nuüm op te blazen, open te breken. Alleen zo kunnen we een beeld krij-
zoals Benjamin het noemt, een ‘dialectisch beeld’. Deze term, evenals het gen van wat geen geschiedenis kon maken: ‘De geschiedenis van de
eraan gerelateerde concept van ‘dialectiek in stilstand’, is paradoxaal: onderdrukten in een discontinuüm. – Taak van de geschiedenis is de
dialectiek veronderstelt immers beweging, terwijl een beeld in de regel traditie van de onderdrukten in handen te krijgen’ (I 1236). Benjamin was
statisch is. Niettemin is het dialectisch beeld in Benjamins geschiedfilosofie zich ten volle bewust van het aporetische karakter van voornoemde taak:
een beeld, een historische constructie, waarin verschillende momenten in die betekent immers niets minder dan het construeren van een disconti-
de tijd een dialectische relatie aangaan. Benjamin spreekt soms van nue traditie.
Überblendung, een beeldspraak die onmiskenbaar is geïnspireerd door de
fotografiemontages van surrealisten als Man Ray, waarin twee foto’s over Een voorbeeld van een ‘met nu-tijd vervulde tijd’ geeft Benjamin in de
elkaar afgedrukt zijn, opdat door de spanning tussen de twee beelden een veertiende these: ‘Zo was voor Robespierre het antieke Rome een met nu-
nieuwe betekenis ontstaat (zie bv. I 1074). Op dezelfde manier leveren twee tijd geladen verleden, dat hij uit het continuüm van de geschiedenis
historische momenten commentaar op elkaar in het dialectisch beeld: lichtte. De Franse Revolutie vatte zichzelf op als restauratie van het oude
Rome’ (I 702, Ned. vert. 1996, 150). Met dit voorbeeld keert hij zich
‘Het is niet zo dat het verleden zijn licht op het heden, of het heden zijn overigens impliciet tegen Marx, die in Der achtzehnte Brumaire des Louis
licht op het verleden werpt, maar beeld is datgene waarin het voorbije Bonaparte (1852) de historische verkleedpartijtjes van de voorgaande
met het nu als in een flits in een constellatie samenkomt. Met andere revolutionairen belachelijk had gemaakt, en had gesteld dat de komende
woorden: beeld is de dialectiek in stilstand. Want terwijl de verhouding revolutie ‘haar poëzie niet uit het verleden kan putten, maar alleen uit de
van het heden tot het verleden een zuiver tijdelijke, continue is, is de toekomst’ (Marx 1978, 117). Hier is Benjamin het niet mee eens, zoals we
verhouding van het voorbije tot het nu dialectisch: zij is geen verloop, verderop zullen zien. Volgens hem laaft revolutionaire kracht zich aan
maar beeld, sprongsgewijs’ (V 576-577). ‘het beeld van de geknechte voorouders, niet aan het ideaal van de
bevrijde kleinkinderen’ (I 700, Ned. vert. 1996, 149).
Dit geldt vanzelfsprekend niet slechts voor de kunstgeschiedenis, maar
evenzeer voor de wereldgeschiedenis. De historisch-materialist is zich Dit ‘citeren’ van de geschiedenis, zoals Benjamin het noemt, is echter
ervan bewust dat de geschiedenis een constructie is en dat geldt ook voor geenszins willekeurig. Zoals gezegd worden specifieke historische beelden
de vermeende continuïteit waar de teleologische historici en de historisten pas leesbaar of kenbaar in een bepaalde tijd. ‘Het ware beeld van het
een beroep op doen. De constructie van traditie had Benjamin al be- verleden flitst voorbij’ (I 695, Ned. vert. 1996, 144), zoals Benjamin elders
schreven in zijn opstel Der Erzähler (1936): de verteller put uit het zegt. Of men dit ware beeld kan vatten, is voor een groot deel afhankelijk
verleden om raad te geven over een probleem uit het heden. Met andere van toeval. Al wat men kan doen is oefenen in een ‘tegenwoordigheid van
woorden: traditie is geen verzameling historische feiten, maar ‘gebeurt’ geest’ (Geistesgegenwart) (I 1244).7 Hierin herkennen we de echo van
van het heden naar het verleden, en niet andersom. De verhalenverteller Prousts bespiegelingen over het mémoire involontaire. Benjamin probeert
is dan ook geen representant van de traditie, maar de schepper ervan: dan ook een collectieve vorm van onwillekeurige herinnering tot metho-
traditie wordt in het heden geschapen, en kan dus nooit als een de van geschiedschrijving te verheffen. De naam van deze methode is
continuüm opgevat worden (vgl. Simay 2005). ‘gedenken’.8

27
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

Messianisme en politiek verboden de toekomst te onderzoeken. De Thora en het gebed onder-


richten hen daarentegen in het gedenken’ (I 704, Ned. vert. 1996, 153). Ook
Op 16 maart 1937 ontvangt Benjamin een brief van Max Horkheimer, met de beroemde beeldspraak van de ‘engel van de geschiedenis’ uit de
daarin commentaar en correcties op zijn in opdracht van het Institut für negende these is, zoals al vaak is opgemerkt, geïnspireerd op de joodse
Sozialforschung geschreven opstel over de kunsthistoricus Eduard Fuchs. mystiek. De engel, die zijn blik naar het verleden heeft gekeerd en voor
In deze brief zet Horkheimer onder meer zijn ideeën uiteen over het theo- wiens voeten de puinhopen van de geschiedenis worden opgestapeld, wil
rema van de onafgeslotenheid van de geschiedenis. Hij schrijft: zijn vleugels sluiten en zo ‘de doden wekken en het verpletterde
samenvoegen’ (I 697, Ned. vert. 1996, 147). Volgens Scholem is dit een
‘De vaststelling van de onafgeslotenheid is idealistisch zolang de afgeslo- referentie aan het begrip Tikkun uit de luriaanse kabbala, volgens welke
tenheid niet daarin opgenomen is. Het onrecht uit het verleden is gebeurd de Messias de gebroken vaten, die na de schepping het heilige licht bevat
en afgesloten. De verslagenen zijn werkelijk verslagen. Als men de onaf- hebben, herstelt (zie Scholem 1972, 132-133).9 Volgens een andere kabbalis-
geslotenheid serieus neemt, dan moet men in het laatste oordeel geloven’ tische legende ontbreekt er een letter in de Thora, die pas met de komst
(V 588-589). van de Messias gekend kan worden, waarna de gehele tekst een andere
betekenis zal krijgen (vgl. Eagleton 1981, 116). Ook deze gedachte vinden
Hij voegt hieraan toe dat alleen het onrecht en het leed van het verleden we terug in Benjamins geschiedfilosofie, waarin elk moment (als nu-tijd)
werkelijk onherstelbaar zijn en door de dood bezegeld worden, terwijl het verleden een andere betekenis kan geven.
juist het geluk en de gerechtigheid door de vergankelijkheid ongedaan
gemaakt kunnen worden. Deze opmerking van Horkheimer was voor Ankersmit lijkt juist vanwege dit messianisme problemen te hebben met
Benjamin van dermate belang dat hij haar opnam in de kentheoretische de notie van nu-tijd:
notities van zijn Passagen-Werk (het zogenaamde Konvolut N). Benjamin
vult de briefpassage echter aan met een ‘correctief’, dat erin bestaat dat ‘De Jetztzeit is in essentie messiaans; ze is een verzoening van verleden en
geschiedenis niet slechts een kwestie van wetenschap is, maar evenzeer heden, een (tijdelijk) overwinnen van de scheiding van het verleden,
een vorm van ‘gedenken’. En dit gedenken kan volgens Benjamin veran- terwijl de historische ervaring een ervaring van verlies is. In de historische
deren wat de wetenschap heeft vastgesteld: ervaring wordt ons verleden gepresenteerd op een moment van geschei-
den zijn, terwijl de Jetztzeit verenigt wat verdeeld is geweest’ (Ankersmit
‘Het gedenken kan het onafgeslotene (het geluk) afsluiten en het 2007, 185n).
afgeslotene (het leed) tot iets maken wat onafgesloten is. Dat is theologie;
maar in het gedenken hebben we een ervaring die ons verbiedt de geschie- Zijn concept van historische ervaring beschouwt Ankersmit als het exacte
denis principieel atheologisch te begrijpen, hoe weinig we haar ook on- tegendeel van nu-tijd, en hij meent hierin aansluiting te kunnen vinden
middellijk in theologische begrippen mogen proberen te schrijven’ (V bij Benjamins ervaring van de aura en diens uiteenzetting van ‘gedenken’
598). uit Über einige Motive bei Baudelaire, aan de hand van Prousts mémoire
involontaire en Baudelaires correspondances. Dit zijn, zo zegt hij, mo-
Benjamin heeft nooit een geheim gemaakt van het theologische karakter menten waarop we de geschiedenis ervaren in termen van wat het niet is.
van het ‘gedenken’. Hierboven bespraken we al hoe hij Prousts mémoire De ‘sublieme historische ervaring’ die Ankersmit voor ogen staat, is de
involontaire op collectieve schaal relateert aan de religieuze kalender. In ervaring van een verleden dat losstaat van het heden, en dat onher-
het aanhangsel van de thesen verbindt Benjamin het gedenken zeer roepelijk verdwenen is. Exemplarisch hiervoor is de ervaring van (conser-
expliciet aan de joodse mystieke traditie: ‘Zoals bekend was het de joden vatieve) historici in de periode na de Franse Revolutie, zoals Tocqeville,

28
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

die doordrongen waren van een traumatisch verlies. Dit is nostalgie, maar en fortificatie is van een bepaalde (patriarchale) sociale hiërarchie, en als
volgens Ankersmit moeten we, in navolging van Svetlana Boym, onder- zodanig sociale verandering tegenhoudt. Deze vorm van kritiek is inhe-
scheid maken tussen ‘restauratieve’ en ‘reflectieve’ nostalgie. Waar de rent politiek, omdat hij steeds het beëindigen van maatschappelijke on-
eerste het (mythische) verleden tot object heeft en terug wenst te halen, is derdrukking en sociaal lijden tot doel heeft.
de tweede gericht op de breuk tussen heden en verleden zelf (Ankersmit
2007, 417-419). Het probleem van Ankersmits adoptie van enkele momen- Dat geldt volgens Habermas niet voor Benjamins ‘reddende’ kritiek, die
ten uit Benjamins denken is echter, zo mag uit het voorgaande blijken, bestaat in het messiaanse ‘gedenken’ zoals hierboven beschreven is. Deze
dat diens blik op het verleden onlosmakelijk verbonden is met zijn besef vorm van kritiek heeft de blik op het verleden gericht; Habermas noemt
van het heden. hem ‘in eminente zin conservatief’ (Habermas 1972, 186). Daarom is vol-
gens hem ‘uit de reddende kritiek geenszins, zoals uit de bewustmakende,
Er is al vaak geschreven over het ambivalente karakter van Benjamins een immanente relatie tot politieke praxis te verkrijgen’ (Habermas 1972,
denken, of, zoals hij het zelf eens uitdrukte, zijn Januskop. Aan de ene 212). Het ontbreken van een ‘immanente relatie’ lijkt hier een eufemisme:
kant staat de theologisch-messiaanse Benjamin, de nostalgische Benjamin Habermas stelt eigenlijk dat het benjaminiaanse gedenken politiek gezien
met zijn blik naar het verleden, die schrijft over het verval van ervaring, machteloos is. Waar Benjamin zelf deze relatie legt, zoals in de expliciet
het verdwijnen van de verhalenverteller en van de aura van het kunst- politieke en door Brecht beïnvloede opstellen Der Autor als Produzent
werk. Dit is de schrijver van Der Erzähler en van de opstellen over Baude- (1934) en het kunstwerkessay, betreft het een kunstgreep, een niet nood-
laire en Proust. Aan de andere kant is er de revolutionaire en nihilistische zakelijke relatie, die Habermas begrijpt als een ‘Verlegenheit’.
Benjamin met zijn blik naar de toekomst, die een sleets geraakte traditie
wil afschudden; de schrijver van Der destruktive Charakter en het Habermas’ commentaar op het politieke gehalte van Benjamins geschied-
kunstwerkessay. Ook Martin Jay stipt deze ambivalentie aan en schrijft: filosofie lijkt mij niet houdbaar. Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is
Benjamins geschiedfilosofie weliswaar op het verleden gericht, maar be-
‘The saturnine impulse in his character, reinforced as external events oogt zij steeds een interventie in het heden, of, zoals Peter Bürger op-
went from bad to worse in the last decade of his life, often overwhelmed merkt, ‘de constructie van een standpunt in het heden’ (Bürger 1979, 170).
his willful efforts to overcome what he called “left-wing melancholy” and Met andere woorden: het redden van het verleden heeft steeds een
embrace the ground-clearing efforts of “the destructive character”’ (Jay ‘bewustwording’ ten doel, namelijk de bewustwording van onrecht uit
2005, 332). het verleden en daarmee van de eigen historische positie. Bürger onder-
kent dat er verschillen bestaan tussen bewustmakende en reddende
Met deze opmerking schaart Jay zich achter critici als Jürgen Habermas, kritiek, maar stelt dat ze elkaar niet uitsluiten; we moeten Benjamins red-
die hebben gesteld dat Benjamins politieke denken uiteindelijk onverenig- dende kritiek eerder beschouwen als een mogelijke vorm van bewustma-
baar is met zijn messianisme. kende kritiek. In tegenstelling tot Habermas beschouwt hij Benjamins
reddende kritiek als door en door politiek:
In een essay uit 1972, dat canoniek geworden is binnen de Benjamin-
receptie, maakt Habermas een onderscheid tussen ‘reddende’ en ‘bewust- ‘De redding is niet te scheiden van de aanwending in het heden. (…) De
makende’ kritiek. De laatste is ideologiekritiek in marxistische zin, waarin aanwending vindt in zoverre plaats, dat het verleden met het heden een
de verborgen machtsstructuur van culturele fenomenen wordt bloot- constellatie vormt, die mogelijk maakt dat door een analyse van het
gelegd. Een beroemd voorbeeld is Marx’ karakterisering van religie als verleden tegelijkertijd het heden verhelderd wordt’ (Bürger 1979, 171).
‘opium van het volk’, waarmee hij wilde zeggen dat religie de bevestiging

29
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

Bovendien is zij niet, zoals Habermas beweert, conservatief ‘in eminente De brandende lont
zin’.10 Want om de (historische dan wel artistieke) fenomenen te redden,
onttrekt Benjamin ze eerst uit hun oorspronkelijke context. Aan de In het uiterst hermetische Theologisch-politisches Fragment (1921) stelt
constructie van de discontinue traditie gaat steeds de destructie van de Benjamin: ‘Niets historisch [kan] uit zichzelf naar het messiaanse ver-
traditie van de overheersers vooraf. De vrijheid die Benjamin zich in de wijzen. Daarom is het rijk Gods niet het telos van de historische dynamis;
omgang met zijn bronnenmateriaal permitteerde is daarvoor exempla- het kan niet als doel worden gesteld’ (II 203, Ned. vert. 1996, 51). Met
risch. Andersom bevatte ideologiekritiek bij Marx al een ‘reddend’ mo- andere woorden: het politieke kan het theologische begrip van verlossing
ment: volgens hem was immers religie tevens de uitdrukking van werke- niet als doel stellen. De profane orde moet zich volgens hem daarentegen
lijk (sociaal) lijden en de latente wens om hieraan een einde te maken. richten op de idee van het geluk. Even verderop schrijft hij echter: ‘Het
profane is dus weliswaar geen categorie van het rijk, maar een categorie,
Habermas heeft oog voor Benjamins Januskop, maar beschrijft deze in en wel een van de meest passende, van zijn stilste naderen’ (II 204, Ned.
termen van radicale onverenigbaarheid. Maar, zoals Michael Löwy zegt: de vert. 1996, 51). Evenals de door hem bewonderde Franz Rosenzweig is
god Janus had weliswaar twee gezichten, maar slechts één hoofd (zie Löwy Benjamin er kortom van overtuigd dat historische, politieke verandering
2005, 20). Met andere woorden: voor Benjamin is er altijd een relatie kan bijdragen tot het vervullen van de messiaanse belofte, zelfs als het rijk
tussen het ‘gedenken’ van de verloren momenten uit het verleden Gods niet als doel gesteld kan worden.
enerzijds en het revolutionaire elan van de ‘nu-tijd’ anderzijds. Nostalgie
kan bij hem niet gescheiden worden van de wil tot handelen, messianisme Deze cryptische beschrijving van de verhouding tussen de profane en de
niet van politiek, gedenken niet van nu-tijd. Want zoals nu-tijd niet puur messiaanse orde keert bijna twintig jaar later terug in de tweede these:
een ervaring van ‘vervulling, van vreugde en verzoening’ (Ankersmit
2007, 185n) is, zo is het gedenken niet een melancholiek verwijlen in ‘Geluk dat afgunst in ons zou kunnen opwekken bestaat alleen in de
verlies. lucht die we hebben ingeademd, met mensen met wie we hadden kunnen
spreken, met vrouwen die zich aan ons hadden kunnen geven. Met an-
Uiteraard is het Jay en Ankersmit toegestaan Benjamin selectief uiteen te dere woorden, in de voorstelling van het geluk klinkt onvervreemdbaar
zetten ten behoeve van hun eigen project. Het gaat Jay om de ont- die van de verlossing door. Met de voorstelling van het verleden, die de
wikkelingen die het begrip ‘ervaring’ heeft doorgemaakt, terwijl Anker- geschiedschrijving tot haar zaak rekent, is het net zo gesteld. Het verleden
smit zijn eigen concept van ‘sublieme historische ervaring’ aan de hand voert een heimelijke index mee, waardoor het op de verlossing wordt
van diverse (en soms schijnbaar onverenigbare) auteurs ontvouwt. Door gewezen’ (I 693, Ned. vert. 1996, 142-143).
echter net die kant van Benjamin aan te halen waarin de nadruk ligt op
verlies en verval, en door diens ervaringstheorie los te snijden van zijn Wanneer Benjamin zegt dat in de voorstelling van het geluk de verlossing
geschiedfilosofie, ontdoet men deze denker van zijn scherpe kantjes. Want doorklinkt, dan bedoelt hij niet het geluk dat we ooit hebben gehad en
juist in zijn geschiedfilosofie schuilt de meeste politieke kracht, zoals hij zijn kwijtgeraakt, maar juist het geluk dat we niet hebben gehad, maar
zelf eens verwoord heeft: ‘De politiek behoudt het primaat boven de hadden kunnen hebben.12 Het gedenken richt zich, zoals hierboven
geschiedenis’ (V 491 en 1057).11 Maar als het gedenken zo nauw verbonden geciteerd, niet op de verloste kleinkinderen, maar op de geknechte
is met politiek, hoe moeten we deze relatie dan begrijpen? voorouders. ‘Verlossing’ verschijnt in de geschiedenis dan ook altijd nega-
tief. Voor zover Benjamins geschiedfilosofie theologisch is, is zij dan ook
negatief-theologisch. De nu-tijd, waarin volgens hem ‘splinters van de
messiaanse tijd zijn ingeslagen’ (I 704, Ned. vert. 1996, 153), kan dan ook

30
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

niet begrepen worden als een moment van verzoening. De historische blijkt duidelijk dat de dromen niet uitgekomen zijn. Maar hiermee wil
ervaring die Benjamin met de begrippen ‘nu-tijd’ en ‘gedenken’ om- Benjamin geen eeuwig verlies aanwijzen, maar oproepen om de beloften
schrijft, is juist de ervaring van de discontinue traditie van de onder- alsnog na te komen. In het Passagen-Werk noemt hij dit de ‘diëtetiek’ van
drukten; meer in het bijzonder: een ervaring van de historische kansen op historische literatuur:
emancipatie die er geweest zijn, maar die mislukt zijn. Het verschil tussen
Ankersmits historische ervaring en Benjamins nu-tijd is dan ook niet, ‘De tijdgenoot die daaruit leert hoe nauwgezet de over hem uitgestorte
zoals Ankersmit beweert, het verschil tussen verlies en verzoening, maar ellende voorbereid is – en hem dit te tonen, moet de historicus aan het
eerder het verschil tussen de ervaring van ‘niet meer’ en die van ‘nog niet’. hart gaan – krijgt een hoge dunk van zijn eigen krachten. Een geschie-
denis die hem op deze wijze onderricht maakt hem niet treurig, maar
Het peinzen over de ruïnes van de geschiedenis, de catastrofen die voor de bewapent hem eerder’ (V 603).
voeten van de engel opgestapeld liggen, kan eenvoudig tot melancholie of
acedia leiden. Benjamin is zich hier ten volste van bewust: niet alleen heeft Door het construeren van dialectische beelden, waarin historische slag-
hij een studie gewijd aan de melancholie van de barokke treurspeldich- velden en mislukte kansen een plotselinge urgentie krijgen, tracht hij aan
ters, maar bovendien heeft hij haar niet zelden aan den lijve ondervon- te zetten tot politiek handelen; Susan Buck-Morss noemde dit Benjamins
den. Niettemin zijn melancholie en nostalgie precies het tegengestelde ‘materialistische pedagogie’ (zie Buck-Morss 1989, 287). Een voorbeeld
van wat hij met zijn geschiedfilosofie op het oog heeft. hiervan, dat ook door Buck-Morss aangehaald wordt, is een citaat van
Leonardo da Vinci uit het Passagen-Werk. Leonardo schreef dat de mens,
Al in de joodse traditie heeft het gebod om te gedenken (Zakhor) een zodra hij in staat zou zijn een vliegmachine te bouwen, in de zomer
dubbele lading. Het komt er niet alleen op aan om de lotgevallen van de eeuwige sneeuw van de bergtoppen kon grijpen en zou kunnen uit-
voorgaande generaties in herinnering te roepen, maar ook om deze te strooien over de hete straten (V 609). Dit beeld veroorzaakt een schok,
‘actualiseren’. Zo wordt men tijdens Pesach geacht de voorouders in omdat utopische dromen van een bevrijdende techniek botsen op de
Egypte te gedenken alsof men zelf een slaaf is geweest (vgl. Löwy 2005, 91). realiteit, namelijk dat er sinds de Eerste Wereldoorlog vooral bommen uit
Deze vorm van herinneren herkent Benjamin in het werk van Proust, vliegtuigen gestrooid worden.
zoals hij schrijft in het essay Zum Bilde Proust: ‘Niet reflectie – actuali-
sering [Vergegenwärtigung] is Prousts procedure’ (II 320). Het gedenken confronteert ons met de contingentie van de geschiedenis:
het had anders gekund en het kan anders. Ons is, zoals Benjamin in de
In zijn opstel over het surrealisme schrijft Benjamin dat de surrealisten als eerdergenoemde tweede these schrijft, ‘een zwakke messiaanse kracht
eerste stuitten op ‘de revolutionaire energieën die in het “verouderde” meegegeven, waarop het verleden een vordering heeft’ (I 694, Ned. vert.
zichtbaar worden’, namelijk in de verouderde architectuur, de vroegste 1996, 143). Het is met andere woorden aan ons om het onrecht dat onder-
foto’s, oude modeartikelen en andere voorwerpen die op het punt van drukte voorouders is aangedaan goed te maken door utopische beloften in
uitsterven staan (II 299, Ned. vert. 1996, 84). Zoals zo vaak schrijft te lossen. Deze messiaanse kracht is ‘zwak’ omdat het geenszins gegaran-
Benjamin tegelijk over zichzelf: zijn Passagen-Werk, de onvoltooide histo- deerd is dat dat zal lukken.
rische studie naar het Parijs van de negentiende eeuw, is een rariteiten-
kabinet van verouderde en mislukte fenomenen, zoals de panorama’s, de Benjamins begrip ‘gedenken’ wordt vaak geïnterpreteerd als een oproep
flaneur, de commune, en natuurlijk de passages zelf. Deze ‘verouderde’ om de geschiedenis te schrijven van hen die tot nu toe niet gehoord
fenomenen bevatten revolutionaire energie omdat ze de dromen van een werden; een oproep tot het schrijven van de geschiedenis van de arbeiders
voorgaande generatie vertegenwoordigen. Nu ze in ruïnes veranderd zijn,

31
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

in het oude Egypte, de wijnboeren onder Karel de Grote, de VOC vanuit Als we ten slotte nadenken over de ‘actualiteit’ van Benjamins werk,
het perspectief van de koloniën enzovoort. wordt er in de secundaire literatuur juist met deze politieke dimensie vaak
krampachtig omgegaan. Zij wordt niet zelden genegeerd of afgewezen,
Maar als dat alles was, zou dit begrip inderdaad ‘conservatief’ zijn, zoals ook door critici die Benjamin welwillend zijn. Ook wordt er vaak gesteld
Habermas beweert. ‘Gedenken’ betekent niet alleen de onderdrukten in dat Benjamins revolutionaire retoriek en politieke messianisme begrijpe-
de geschiedenis opnemen – op zichzelf zou dit de ‘homogene, lege tijd’ lijk zijn in de roerige tijd waarin hij leefde en gezien de catastrofen waar-
alleen maar met nog meer informatie vullen – maar ook het erkennen mee hij geconfronteerd werd, maar dat deze voor onze tijd iedere actua-
van de doelen waar ze voor streden. Slavoj Žižek heeft dat onlangs preg- liteitswaarde hebben verloren.14 En uiteraard verschillen de problemen
nant verwoord in zijn In defense of lost causes (2008), waarin hij stilstaat waar wij heden ten dage mee geconfronteerd worden hemelsbreed van de
bij Benjamins ‘linkse melancholie’: rampen die Benjamin aan den lijve ondervond. Maar door zijn geschied-
filosofie causaal te reduceren tot het historisch moment waarop zij is
‘In a first approach, this term cannot but appear as an oxymoron: is not a ontstaan, bestempelt men haar als historisch curiosum en bedrijft men
revolutionary orientation towards the future the very opposite of melan- precies de vorm van geschiedschrijving waar Benjamin voor gewaar-
cholic attachment to the past? What if, however, the future one should be schuwd heeft: men maakt zijn werk tot ‘cultuurgoed’. Men ontdoet het
faithful to is the future of the past itself, in other words, the emancipatory van de kritische kracht die het nog steeds (of liever: steeds weer) heeft,
potential that was not realized due to the failure of the past attempts and terwijl het er juist op aankomt om het strategisch in te zetten.
that for this reason continues to haunt us’ (Žižek 2008, 393-394)?13
Benjamins geschiedfilosofie leert ons beducht te zijn voor retoriek volgens
Dit wil overigens niet zeggen dat de verlossing van de mensheid zonder welke wij als ‘verlichte’ cultuur beschaving zouden moeten brengen bij
meer als politiek doel nagestreefd kan worden. Hiertegen verzet Benjamin culturen die als ‘achterlijk’ of ‘barbaars’ worden bestempeld, of voor ver-
zich immers expliciet in het Theologisch-politiek fragment, waar hij de togen waarin een beroep wordt gedaan op de joods-christelijke ‘traditie’
profane van de messiaanse orde scheidt – in de vermenging ervan schuilt (vgl. De Wit 2006, 34). Daarnaast kan zij ons wapenen tegen het nog altijd
juist het gevaar van een ‘duizendjarig rijk’. Zoals de joden moeten we levende vooruitgangsdenken. Want de storm die de engel van de ge-
onszelf volgens Benjamin verbieden ‘de toekomst te onderzoeken’ ten schiedenis uit het paradijs blaast en die wij ‘vooruitgang’ noemen, raast
behoeve van een ‘onttovering van de toekomst’ (I 704, Ned. vert. 1996, nog altijd voort. Zijn de catastrofen waar wij heden ten dage mee worden
153). Het ongerealiseerde geluk – het negatieve beeld van de verlossing – geconfronteerd – economische, humanitaire en ecologische crises – niet
kan echter ‘de geschiedenis tot een schandaal maken voor het heden’ allemaal het gevolg van de ‘natuurlijke’ vooruitgang (vgl. De Cauter
(Bolz geciteerd in De Wilde 2008, 177). Zodra we ontdekken dat onze tijd 2004)? Ook voor onze tijd geldt wat Benjamin in 1928 schreef in Ein-
niet overeenkomt met de manier waarop onze voorouders hem ge- bahnstraße, onder de kop ‘Feuermelder’: ‘Voordat de vonk het dynamiet
droomd hadden, beseffen we dat ons iets te doen staat. Maar dat betekent bereikt, moet de brandende lont doorgesneden worden’ (IV 122).
andersom dat onze daden de geschiedenis kunnen veranderen; ze
kunnen, zoals Benjamin aan Horkheimer schreef, het geluk waar onze
voorouders aanspraak op maakten, in onze tijd inlossen. In de vierde these
schrijft hij: ‘Zoals bloemen hun kroon naar de zon keren, zo probeert Thijs Lijster (1981) werkt aan de filosofiefaculteit in Groningen aan een
krachtens een geheimzinnig soort heliotropisme, het voorbije zich naar proefschrift over de maatschappelijke rol van kunst en kunstkritiek aan
die zon toe te keren, die op het punt staat aan de hemel van de de hand van het werk van Walter Benjamin en Theodor W. Adorno. Hij
geschiedenis op te gaan’ (I 694-695, Ned. vert. 1996, 144). publiceerde onder meer in NRC Handelsblad, De Academische Boeken-

32
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

gids, De Groene Amsterdammer en Algemeen Nederlands Tijdschrift De Cauter, L. (1994) ‘Benjamins onoverzichtelijkheid volgens Jürgen
voor Wijsbegeerte. Website: www.rug.nl/staff/t.e.lijster Habermas’. Benjamin Journaal 2, 111-131.

Eagleton, T. (1981) Walter Benjamin or towards a revolutionary criticism.


New York: Verso.
Literatuur
Habermas, J. (1972) ‘Bewußtmachende oder rettende Kritik – die
Ankersmit, F.R. (2007) De sublieme historische ervaring. Groningen: Aktualität Walter Benjamins’. In: R. Tiedemann (red.) Zur Aktualität
Historische Uitgeverij. Walter Benjamins. Frankfurt a.M.: Suhrkamp, 173-223.
Benjamin, W. (1979) Baudelaire. Een dichter in het tijdperk van het hoog- Hamacher, W. (2005) ‘“Now”: Walter Benjamin on historical time’. In: A.
kapitalisme. Vertaald door W. Notenboom. Amsterdam: Arbeiderspers. Benjamin (red.) Walter Benjamin and history. Londen: Continuum, 38-
68.
Benjamin, W. (1974-1989) Gesammelte Schriften (I-VII). In: R. Tiedemann
en H. Schweppenhäuser (red.) Frankfurt a.M.: Suhrkamp. Jay, M. (2005) Songs of experience. Modern American and European
variations on a universal theme. Los Angeles: University of California
Benjamin, W. (1985) Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische Press.
reproduceerbaarheid en andere essays. Vertaald door H. Hoeks. Nijmegen:
SUN. Jennings, M.W. (1987) Dialectical images. Walter Benjamin’s theory of
literary criticism. Ithaca: Cornell University Press.
Benjamin, W. (1996) Maar een storm waait uit het paradijs. Vertaald door
I. van der Burg en M. Wildschut. Nijmegen: SUN. Löwy, M. (2005) Fire alarm. Reading Walter Benjamin’s ‘On the concept of
history’. Vertaald uit het Frans door C. Turner. New York: Verso.
Buck-Morss, S. (1989) The dialectics of seeing. Walter Benjamin and the
Arcades Project. Cambridge Mass.: MIT. Marx, K. (1987) Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte. In: MEW,
deel 8. Berlijn: Dietz, 111-207.
Bürger, P. (1979) Vermittlung – Rezeption – Funktion. Ästhetische
Theorie und Methodologie der Literaturwissenschaft. Frankfurt a.M.: Runia, E. (2006) ‘Presence’. History and Theory 46, 66-73.
Suhrkamp.
Scholem, G. (1972) ‘Walter Benjamin und sein Engel’. In: R. Tiedemann
Carr, D. (2009) ‘Experience, temporality and history’. Journal of the (red.) Zur Aktualität Walter Benjamins. Frankfurt a.M.: Suhrkamp, 87-
Philosophy of History, 3 (4), 335-354. 138.

Castelein, T.L. (2006) ‘Benjamins messianisme en het begrip tikkun’. Simay, P. (2005) ‘Tradition as injunction: Benjamin and the critique of
Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur 45, 51-59. historicisms’. In: A. Benjamin (red.) Walter Benjamin and history.
Londen: Continuum, 137-155.
De Cauter, L. (2004) De capsulaire beschaving. Rotterdam: NAi.

33
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

Wilde, M. de (2008) Verwantschap in extremen. Politieke theologie bij


Walter Benjamin en Carl Schmitt. Amsterdam: Amsterdam University
Press. fabrieksarbeider zegt Benjamin dan ook: ‘Zijn werk sluit iedere ervaring uit’ (I 632, Ned.
vert. 1979, 123).
Wit, T. de (2006) ‘De lompenverzamelaar en het libretto van de
geschiedenis. Walter Benjamin en de neoconservatieve revolutie’. 5
Marshall Berman beschouwt in zijn meesterlijke studie All that is solid melts into air
Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur 45, 27-41. deze dialectiek van verlies en bevrijding als de kern van de moderne ervaring.

Wolin, R. (2006) The Frankfurt School revisited and other essays on 6


Zoals Michael Jennings schrijft: ‘The prehistorical object reveals its character – its place
politics and society. New York: Routledge. in the constellation – only retrospectively, in light of the later, monadologically charged
text. Similarly, we achieve full consciousness of the object at hand only through the
Žižek, S. (2008) In defense of lost causes. New York: Verso. deepest penetration into the mysteries of its precursor’ (Jennings 1987, 179).

7
Marc de Wilde toont dat Benjamins begrip Geistesgegenwart als een vorm van
‘spirituele oefening’ eveneens door Proust geïnspireerd is (zie De Wilde 2008, 142-147).
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
8
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer De meest duidelijke parallel tussen Prousts onwillekeurige herinnering en Benjamins
informatie. eigen geschiedfilosofie komt naar voren in de notities bij de geschiedfilosofische thesen:
‘Het in het “nu van de kenbaarheid” opflitsende beeld van het verleden is (…) een
herinneringsbeeld. Het lijkt op de beelden uit het eigen verleden, die aan de mens in het
ogenblik van gevaar verschijnen. Deze beelden komen, zoals bekend, onwillekeurig.
1
Deze Nederlandse uitgave is een bewerking van het in 2005 bij Stanford University Press Geschiedenis in strikte zin is dus een beeld uit het onwillekeurige gedenken, een beeld
verschenen Sublime historical experience. dat op het ogenblik van gevaar het subject van de geschiedenis plotseling tegemoetkomt’
(I 1243).
2
De Romeinse cijfers verwijzen naar de delen van Benjamins Gesammelte Schriften.
9
Tammy Lynn Castelein wijst op een opvallende verschuiving in Scholems uiteenzetting
3
Zie respectievelijk Sodom en Gomorra en De tijd hervonden. Het is overigens opvallend van tikkun. Terwijl hij in zijn Zur Kabbala und ihrer Symbolik nog stelde dat de mens
dat de voorbeelden die Proust noemt eerder ‘tactiel’ zijn dan ‘optisch’, om het door zijn handelen tikkun bewerkstelligen kan, schrijft hij in bovengenoemd essay over
onderscheid uit Benjamins kunstwerkessay te gebruiken. Met andere woorden: het is Benjamin dat alleen de Messias dat kan. Hierachter schuilt een intentie, namelijk om de
niet zozeer het intellect als wel het lichaam dat zich herinnert. ‘theologische’ Benjamin, waar Scholem klaarblijkelijk de voorkeur aan geeft, duidelijker
te scheiden van de ‘marxistische’ Benjamin (vgl. Castelein 2006).
4
In de notities van het Passagen-Werk lezen we: ‘De ervaring is het resultaat van de
10
arbeid’ (V 962) – dat wil zeggen, de traditionele vorm van arbeid als ambacht. Want Lieven de Cauter heeft erop gewezen dat Habermas’ gebruik van de term ‘conservatief’
terwijl het werk van de ambachtsman nog werd gekarakteriseerd door een ‘vloeiende’ niet alleen verwarrend is, maar ook misleidend, omdat hij deze zelfde term gebruikt in
tijd, waarin lering en oefening (Übung) centraal stonden, wordt de fabrieksarbeid verband met auteurs als Ernst Jünger, die wat politieke gezindheid betreft diametraal
gekenmerkt door dressuur (Dressur) en de eeuwige wederkeer van hetzelfde. Over de tegenover Benjamin staan (De Cauter 1994, 113).

34
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Lijster – Een zwakke messiaanse kracht

11
Ankersmit sluit zijn boek af met een zin die bijna letterlijk overeenkomt met
Benjamins stelling: ‘Politiek is de alfa en de omega van alle geschiedenis’ (Ankersmit 2007,
421). De betekenis ervan lijkt echter tegengesteld te zijn aan die van Benjamin. Volgens
Ankersmit namelijk zijn historici die conservatief georiënteerd zijn het meest vatbaar
voor de ‘sublieme historische ervaring’ aangezien zij, veel meer dan de progressieven,
doordrongen zijn van het besef van verlies.

12
Zoals Werner Hamacher over geluk schrijft: ‘It is not, however, experienced on a past
reality, but on the irrealis of its non-actualized possibility’ (Hamacher 2005, 38).

13
Benjamins nostalgie is dan ook niet onder te brengen in het eerdergenoemde
onderscheid tussen ‘restauratieve’ en ‘reflectieve’ nostalgie. Het is eerder, zoals de titel
van een conferentie over kritische theorie in Rome luidde, nostalgia for a redeemed
future.
14
Een goed voorbeeld is Richard Wolin: ‘However appropriate this messianic framework
may have been to the interwar generation of Central European Jews that had all but
abandoned prospects for gradual and progressive historical change, it remains drastically
out of step with the justly chastened demands of the political and historical present. It is
high time for Benjamin enthusiasts the world over to permanently step out of their time
warp’ (Wolin 2006, 44).

35
Krisis
Journal for contemporary philosophy

to escape over the same route as Benjamin had planned. While waiting for
their ship in Lisbon, they read Benjamin’s ‘Theses’ aloud to each other
EVA DE VALK and discussed them with other refugees, debating the meaning of the
moment-to-moment Messianic hope that Benjamin had proclaimed
THE PEARL DIVERS (Young-Bruehl, 1982, p. 162-3).
HANNAH ARENDT , WALTER BENJAMIN AND THE DEMANDS OF Benjamin was a distant cousin of Günther Stern, Arendt’s first husband.
HISTORY Arendt knew Benjamin in Paris, where they moved in the same circles of
anti-Nazi refugees such as Alexandre Kojève and Raymond Aron. After
Arendt and Stern separated, Arendt continued to see Benjamin in a circle
Krisis, 2010, Issue 1 of German Marxists, in which she met her second husband Blücher. Ben-
www.krisis.eu jamin became the couple’s ‘best friend in Paris’.2 In the United States Ar-
endt would become a famous yet controversial political philosopher, and
Benjamin would posthumously become widely known and recognized as
a literary and cultural theorist. Arendt would play an important role in
Deep in the Unknown to find the new! the reception of his work, since she was the first to introduce Benjamin to
Baudelaire, Le voyage the English-speaking world by editing Illuminations (1999a [1968]).3 Ac-
— Quoted in Benjamin, The Arcades Project cording to Elisabeth Young-Bruehl (1982, p.167, p. 200), Arendt edited
Benjamin’s writings out of ‘continued loyalty to her dead friend.’ The
recently published correspondence between Benjamin and Arendt shows
their close personal friendship.4
It is the task of the historian to detect this unexpected new with all its
implications in any given period and to bring out the full power of its In this article, however, I would not so much like to investigate the
significance. friendship as the intellectual relationship between Arendt and Benjamin,
— Arendt, Understanding and Politics, Essays in Understanding especially in regard to their ways of thinking about the altered status of
the past and tradition in the modern age and the consequences for
writing history. Arendt did not only edit and publish Benjamin’s writing
out of friendship, she was strongly inspired by his work. Benjamin and
When Hannah Arendt and her husband Heinrich Blücher managed to sail Arendt held a similar approach to history, although they use this ap-
for New York in April 1941, they were in possession of a set of manuscripts proach to articulate very different and in some regards opposite political
from Walter Benjamin.1 Benjamin had handed the manuscripts over in and theological views. I will claim that Arendt’s often misunderstood
Marseille, so that they could deliver them to Theodor Adorno in New historical works become more comprehensible when they are read with
York – a strange move, since Benjamin was supposed to arrive in the Benjamin’s ‘Theses’ in mind, and that in turn, Arendt’s thoughts on
United States before them. Among the manuscripts were the ‘Theses on writing history after the Holocaust can help illuminate Benjamin’s
the Philosophy of History’. Benjamin never arrived in the United States: fragmentary writings and terse aphorisms. Moreover, I will argue that
he took his life at the Franco-Spanish border when he learned his transit their historical-philosophical considerations can be of major importance
permit was not valid. A few months later, Arendt and Blücher succeeded for contemporary historians, whom, after a period of postmodern de-

36
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

constructionism, now face demands from society to deliver new ‘grand their thinking about the past, tradition, and historical method, is still
narratives’ and provide answers to heated questions of (national) identity missing.
and memory. Arendt and Benjamin tried to do justice to the past, as well
as to connect the past to the present in meaningful ways, and expe- Arendt was deeply impressed by Benjamin’s experimental approach to the
rimented with new ways of dealing with the past to fulfill these aims. past, even though she hardly refers to Benjamin’s work explicitly.5
Arendt’s introduction of Benjamin in Illuminations tells us as much
So far, not a lot of attention has been paid to the intellectual link between about Benjamin’s as about her own way of approaching the past. Her
Arendt and Benjamin. Maurizio Passerin D’Entrèves was the first to introduction can in many respects be read as an oratio pro domo, a plea in
observe this relationship in his dissertation (defended 1989, published 1994, her own interests. The key words to understanding Benjamin’s influence
pp. 31-33). He notes Arendt’s indebtedness to Benjamin’s ‘fragmentary on Arendt’s work is what she describes in her introduction with the
historiography’ and selective reappropriation of the past. Seyla Benhabib metaphor of ‘pearl diving’, by means of which one ‘descends to the
(1990, 1996) picks up D’Entrèves’ remarks and explores the intellectual bottom of the sea, not to excavate the bottom and bring it to light but to
relation between Arendt and Benjamin in the direction of Arendt’s con- pry loose the rich and the strange, the pearls and the coral in the depths,
ception of political theory as ‘storytelling’. Annabel Herzog takes this line and carry them to the surface’ (Arendt, 1999, pp. 54-55). The depth of the
of reasoning one step further, assuming a ‘deep connection’ between sea is here a metaphor for the past, the pearls symbolize fragments from
Arendt’s and Benjamin’s conception of storytelling (Herzog, 2000, p. 3). the past that (according to the pearl diver) have gained in value over the
While I agree with Benhabib’s (and D’Entrèves’) claim that Benjamin’s years – value that only can be brought to light by someone who takes the
fragmentary historiography was of major importance for Arendt, I do not effort to find those forgotten fragments and discerns new meaning in
believe that she was influenced by Benjamin in her narrative approach to them.
political theory, as Benhabib, and, to a greater extent, Herzog have This ‘pearl diving’ will be at the centre of my exploration of the intellec-
claimed. Benjamin does not argue for a narrative approach to history; in tual relationship between Arendt and Benjamin. I will argue that pearl
fact, he observes a demise of storytelling in the modern age and is ex- diving forms a tentative solution to a major problem, with which Arendt
perimenting with alternative ways of presenting historical material (see and Benjamin were both, in their own ways, struggling: the problem of
also Evers, 2005). the loss of tradition in the modern age. How to deal with the past, when
traditional ways of writing history are no longer seen to be adequate, and
An article that explores the relation between Benjamin’s and Arendt’s the present seems to offer no new yardsticks on how to proceed? First of
conception of history more substantially is Iseult Honohan’s (1990). Ac- all I will examine what Arendt and Benjamin understood by ‘tradition’,
cording to Honohan, both defend a historiography with highly political and why tradition for them had become problematic. Secondly, I will
implications, but while Benjamin’s emphasis is on redressing wrongs and discuss how Benjamin tried to confront the loss of tradition, and in what
(ultimately) hopes for Messianic redemption, Arendt sees the past as ‘a ways, under the flag of ‘pearl diving’, Benjamin’s approach was adopted
network of possibilities’. I completely agree with these con-clusions. How- and transformed by Arendt. For this aim, I will confront Benjamin’s Ar-
ever, the focus of Honohan’s article is mainly on Arendt’s work, discard- cades Project (1999b) with Arendt’s historical works The Origins of Totali-
ing Benjamin at the very beginning of his article by stating that Benjamin tarianism and On Revolution, works that are notorious for their puzzling
‘does not develop a detailed argument to sustain [his approach to history]’ ways of dealing with historical material. I will conclude with a discussion
(p. 313), and she doesn’t discuss how Arendt and Benjamin put their his- of the possibilities and limitations of ‘pearl diving’ for contemporary histo-
torical-philosophical considerations into practice. A full account of the rians, and argue that Benjamin’s and Arendt’s approach can form an on-
meaning and extent of the relationship between Arendt and Benjamin in

37
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

going source of inspiration for a form of historiography that tries to do (Traditionsbruch). She would first use this notion in regard to the tradi-
justice to the past, as well as to contemporary political considerations. tion of political philosophy, which would no longer be capable of explain-
ing historical events. Later on she would speak of a Traditionsbruch in a
wider sense, to characterize the loss of our political and moral standards,
and even the loss of historical chronology as such. In her essay ‘What is
I. Traditionsbruch or the crisis of tradition in the modern age authority?’ Arendt asserts that the break in tradition was preceded by a
long process of disintegration of the Roman trinity of tradition, authority
In his essay ‘The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction’ and religion in the course of the modern age (Arendt, 1993, p. 128, also
Benjamin famously argues techniques of mechanical reproduction have Arendt, 1978, p. 212). It would become a central category in her thought
altered both the status of works of art and the mode of perceiving art. (Vowinckel, 2001).
With new media such as photography and print, works of art have lost
their ‘aura’, which was based on their unique existence in time and place – Time and again, Arendt situates this break after the Second World War,
and therewith, their traditional base of authority. In the age of mechanical when the rumors about the existence of extermination camps turned out
reproduction, one can own works of art, and use them as one pleases. to be true. In a television interview with Günther Gaus she recalls: ‘Das ist
Although Benjamin is aware of the dangers of mass media, in his der eigentliche Schock gewesen. Vorher hat man sich gesagt: Nun ja, man
Artwork-essay he mainly emphasizes the revolutionary and emancipatory hat halt Feinde. (…) Aber dies ist anders gewesen. Das war wirklich, als ob
potential of mass media. His essay is usually read as a celebration of the der Abgrund sich öffnet’ (Gaus, 1964, p. 25). The political status of
liberating aspect of the modern forces of production and the possibilities European Jewry ‘sank under their feet into bottomlessness’, both for
that arise from it. assimilated Jews (parvenus) as for Jews who chose a conscious outsider
position (paria’s) (Arendt, 1976, p. 72). With the Holocaust, Nazi Germany
At the same time, Benjamin feared the decline of experience in modern had tried to let Jewish people as such disappear into ‘holes of oblivion’, as
age, that is, the capacity to live a meaningful and fulfilled existence. though they had never existed. Two years after the publication of The
Benjamin wrote the article ‘The Storyteller: Reflections on the Works of Origins of Totalitarianism, she noted in her ‘thought diary’:
Nicolai Leskov’ in 1936, shortly after he completed his ‘Artwork’-essay. In
contrast with the ‘Artwork’-essay, Benjamin here comes to see the forces ‘Der Bruch war vorgezeichnet im Generationsbruch nach dem ersten
of production in the modern age as destroying the irreparable structures Weltkrieg, aber nicht vollzogen, insofern das Bewußtsein des Bruches
of meaning. ‘It is as if something that seemed inalienable to us, the noch das Gedächtnis an der Tradition voraussetzte und den Bruch prin-
securest among our possessions, were taken from us: the ability to zipiell reparabel machte. Der Bruch erfolgte erst nach dem 2. Weltkrieg,
exchange experiences’, writes Benjamin (1999a, p. 83). Benjamin locates als er als Bruch gar nicht mehr notiert wurde.’ (Denktagebuch XIII, Jan.-
the turning point of this process in the First World War. The men Feb. 1953, quoted in Vowinckel, 2001, p. 87).
returned from the battlefield ‘silent, not richer, but poorer in
communicable experience’ (p. 84). Every reminiscence to values, ideals Thus, according to Arendt, the ‘thread’ of tradition had worn thinner and
and desires preceding this catastrophic experience seemed to have become thinner as the modern age progressed, and finally ‘broke’ with the horrors
meaningless. of the two World Wars. Hence, even more than Benjamin, Arendt was ex-
In Arendt’s work we can find a similar ambiguous analysis of the changed tremely aware of the acute dangers of the diagnosed loss of tradition in
status of experience and tradition in the modern age. While writing on the modern age. She saw it as one of the prerequisites for the rise of totali-
totalitarianism, Arendt developed the notion of the ‘break in tradition’ tarianism, as a vacuum in which nothing can be taken for granted,

38
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

wherein literally anything can happen. On the other hand, she also saw now as an explanation of what she is doing, as the ‘basic assumption’ of
the possibilities of this situation, that is, the chance to re-think our whole her own thinking (Arendt, 1978, p. 211-2). That this ‘pearl diving’ was of
heritage and to create new standards of judgment, to see everything fresh great importance for Arendt is moreover confirmed in a letter of Kurt
and new, ‘wie ein Neugeborenes, [das] in den schmutzigen Windeln dieser Blumenfeld, in which he describes Arendt’s approach to history as Perlen-
Epoche liegt’, as Benjamin described his contemporaries (Benjamin, 1961, fischerei, pearl fishing (Blumenfeld to Arendt, 21 July 1960, p. 252). The
p. 315). Similarly, Arendt would use the concept of natality to describe the decisive problem was the doubtful status of tradition, which, according to
human condition: the fact that we are born, but also have the possibility Arendt, ‘[n]o one has expressed (…) more clearly than Benjamin in his
to speak and act (our ‘second’ birth), the freedom to start something new “Theses on the Philosophy of History”’ (p. 42). She continues:
(Arendt, 1973, p. 479; Arendt, 1998).
‘Insofar as the past has been transmitted as tradition, it possesses
This diagnosis of a crisis in the authority of tradition brought Arendt and authority; insofar as authority presents itself historically, it becomes
Benjamin tremendous problems in their historical writings. They both tradition. Walter Benjamin knew that the break in tradition and the loss
thought that traditional categories and forms to think and write about of authority which occurred in his lifetime were irreparable, and he
the past were no longer adequate, while on the other hand they were concluded that he had to discover new ways of dealing with the past.’ (p.
extremely worried that fundamental things would get lost – such as the 43)
capacity to share experiences or the fullness of experience itself, or in the After the break in tradition, Arendt claims, Benjamin knew that there was
case of Arendt, the capacity to enact freedom. To solve this tension, to ‘no more effective way (…) than to cut out the ‘rich and strange,’ coral
write history between the loss of tradition and the demands of history, and pearls, from what had been handed down in one solid piece’ (p. 46).
Arendt found inspiration from Benjamin, in an approach that was as
informal as the title she gave it: ‘pearl diving’. It is important to note that ‘pearl diving’ is a metaphor to articulate an
alternative approach to history; it is not a ‘method’ in the narrow sense of
giving compelling prescriptions of how to deal with historical material.
Both Arendt and Benjamin hesitated in giving outright explanations of
II. Pearl diving: a new approach their metatheoretical considerations and hoped that the material they
presented would speak for itself.7 For both of them method is not a purely
Arendt begins her account of Benjamin by quoting Shakespeare (The formal matter or an isolated abstraction which is merely to be applied to
Tempest, I.2 ): the studied object, but something closely related to the studied object; it
arises from, and has implications for, the object (see Wolin, 1994, p. 79 ff.).
Full fathom five thy father lies; Nevertheless, I would like to consider this ‘pearl diving’ that Arendt
Of his bones are coral made; discerns in Benjamin’s writings at some more depth, and distinguish three
Those are pearls that were his eyes: distinctive features.
Nothing of him that doth fade
But doth suffer a sea-change First of all, the choice of material. Arendt and Benjamin turned their eyes
Into something rich and strange. 6 on material outside the beaten paths of tradition and looked for forgotten
fragments of the past, ‘the rags and refuse’ as Benjamin described them,
In the first volume of The Life of the Mind, the last work that Arendt such as quotes from old news papers, letters from famous but also un-
would write, she recites the exact same passage from Shakespeare, but known people, forgotten pictures, disregarded traditions and so on. The

39
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

term ‘pearl diving’ can be somewhat misleading, since the ‘pearls’ here (Arendt, 1999, p. 50). In my view, however, for Arendt and Benjamin both
refer not to traditional cultural treasures, but to unexpected or marginal- redeeming fragments from the past and using them to raise political
ized moments in history that (according to the historian) have gained in awareness were important impulses – although Arendt has a very differ-
value over the years or ‘suffered a sea change’. It is uncertain where the ent understanding of the political: whereas Benjamin combined (or con-
pearl is to be found, just about anything that is left from the past could flated) a Marxist position with theological-political Messianism, Arendt
have the potential to contain an unforeseen value for the present. The would develop a Republican notion of politics with tendencies towards to
choice of material is thus radically widened. At the same time, pearl diving direct democracy. Their different political positions lead to writings with
is a fragmentary and discontinuous style of writing history, which turns different aims, but, as I’m arguing throughout this article, in their ap-
historical material into a collection of isolated historical events, frag- proach to history there are a lot of similarities.
ments, quotes or images, which are brought into new constellations with
other fragments from the past. The last, and most puzzling characteristic of pearl diving is the
assumption that the saved fragments from the past, albeit incomplete,
This brings us to the second distinctive feature of pearl diving: the contain a ‘truth content’. Through pearl diving, the pearls are torn from
condition that the material should have a redemptive relation to the past their original context and brought into a new perspective that brings
and a constructive bearing on the present. In the ‘Theses on the forth new insights – in which they, according to Benjamin ‘come into
Philosophy of History’ Benjamin famously attacks the ‘historicists’ in the their own’ (1999b, p. 460). In Thesis XVII, Benjamin tries to illustrate this
tradition of Leopold von Ranke8, whom, in the misleading naturalness in idea with the monad, the smallest, indivisible particle that at the same
which they articulate events from the past, in fact legitimize past time comprises totality. In terms of history: a single historical event is seen
injustices and support the status quo. Instead, the historian should ‘brush to reflect a universal truth. In the Arcades Project he describes this as a
history against the grain’: ‘Only that historian will have the gift of fanning ‘dialectics at a standstill’ or a ‘dialectical image,’ in which ‘what has been
the spark of hope in the past who is firmly convinced that even the dead comes together in a flash with the now to form a constellation’ (1999b, p.
will not be safe from the enemy if he wins’ (Benjamin 1999a, p. 247, italics 462).10 It is exactly this that Arendt is referring to when she at the
in original). Also Arendt wrote about the heirs of Ranke dismissively as beginning of her essay points to Benjamin’s work on Goethes’s Elective
‘eunuchs’ because of their claim to objectivity (Arendt, 1993, p. 49). For Affinities, in which he distinguishes between the commentator, which he
Arendt and Benjamin, writing history is a moral endeavor with a twofold likens to the chemist, and the critic, which he likens to the alchemist,
aim: on the one hand, the act of pearl diving cuts fragments from the past ‘practicing the obscure art of transmuting the futile elements of the real
from their context to save them from oblivion, on the other hand they into the shining, enduring gold of truth, or rather watching and
get the potential to gain new meaning in the present – where they, interpreting the historical process that brings about such magical
hopefully, change something or set something in motion. transfiguration’ (Arendt, 1999, p. 11). It is this intriguing yet problematic
assumption that made Arendt and Benjamin expect (or hope) that the
In her Benjamin introduction, though, Arendt emphasizes Benjamin’s material they presented would speak for itself.
aim to save fragments, and she completely downplays his political aims.
She characterizes him as an incomparable, whimsical private collector.9 It should be clear here that pearl diving is insufficient to encompass all
For Benjamin, writes Arendt, collecting was bound up with redemption – historical-philosophical considerations of Arendt and Benjamin. Two
the redemption of things, which is to complement the redemption of remarks should be made here. First of all, the metaphor of pearl diving
men. In this, ‘collecting is the passion of children, for whom things are seems to comprise two kinds of temporality. On the one hand, it refers to
not yet commodities and are not valued according to their usefulness’ the moment of discovery, the moment in which the fragments from the

40
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

past ‘crystallize into a monad’ and become recognizable (Benjamin, 1999a, The unusual aim of the Arcades Project was accompanied with an
p. 254). On the other hand, it is a way to describe how history evolves, how unusual approach. In one of the rare moments of self-clarification, he
historical events can have an afterlife. Related to this issue is the some- writes:
what confusing way in which words like ‘crystallization’ and ‘configura- ‘Method of this project: literary montage. I needn’t say anything. Merely
tion’ are being used. Natural processes of crystallization follow fixed pat- show. I shall purloin no valuables, appropriate no ingenious formulations.
terns, whereas Arendt and Benjamin tried to avoid, and even dismissed But the rags, the refuse — these will I not inventory but allow, in the only
outright, causality in describing historical events. With these terms they way possible, to come into their own: by making use of them.’ (Benjamin,
seem to refer to a moment in which several elements suddenly and un- 1999b, p. 460).
predictably come together in a new constellation. The metaphor of pearls
is not completely correct in this respect, since pearls do not actually ‘crys- The material used in this project is mainly constituted by quotations,
tallize’: they come into being by chance, and afterwards grow in concen- complemented with interpretations and Benjamin’s own texts. He didn’t
tric rings, up until the moment they are found and cut out. use quotations to verify and document opinions, but wanted to arrange
them in such a way that they would constitute the main work. It is hard
In order to give a more concrete idea of how Arendt and Benjamin put to judge whether Benjamin has fulfilled his aims, since the work has not
the approach of ‘pearl diving’ into practice, and in what ways Arendt can been completed and was never meant to be published in the current form,
be considered to be indebted to Benjamin in this respect, I will now discuss although it is obvious the work had grown out of proportion. Tiedemann,
and juxtapose some historical works of the two. who has edited the work, admits that it was tempting to leave out ‘the
oppressive chunks of quotations’ and publish only the texts that had been
written by Benjamin himself (1984, p. 135-6), but this would have been at
odds with Benjamin’s own intentions. ‘To write history (…) means to cite
III. Fragmentary and exemplary historiography history,’ wrote Benjamin (1999b, p. 476). The innumerable quotations in
the Arcades Project were supposed to be brought together in such a way
To see Benjamin’s theoretical considerations in action, we should turn to that they would illuminate the total event, that is, the rise of capitalism in
the Arcades Project. Benjamin began the Arcades Project in 1927 as a nineteenth century Paris, and at the same time raise awareness of
rather small project, but he continued to work on it up until his death consumer culture today.
and it would remain unfinished. In the more than 1,000 pages of notes,
sketches, drafts and quotations on life in the emerging modern Reading Benjamin’s ‘Theses’ and the Arcades Project next to Arendt’s
metropolis of Paris one can find information on virtually every topic that historical works The Origins of Totalitarianism and On Revolution, can
was important during the nineteenth century: gas lighting, fashion, urban help to illuminate what she is trying to do. Many readers have been puz-
renewal, barricades, the flâneur, trains, exhibitions, prostitution, gambling zled by the apparent lack of unity between the three parts of The Origins
and so on. His aim had been to ‘construct the idea of the epoch in the of Totalitarianism (‘Anti-Semitism’, ‘Imperialism’ and ‘Totalitarianism’),
sense of an “ur”-history of modernity’ (Buck-Morss, 1977, p. 106). With as well as by the question of how the comprehensiveness and variety of
‘ur-history’ he did not mean to discover the ‘origin’ as the actual the discussed material relate to the central thesis of the book. The Dreyfus
beginning, but to define what is ‘original’ in the studied object by bringing Affair, the Boer War, the French conquest of Algeria, and literary material
together its inner tensions. In the Arcades Project he did this by trying to such as Proust’s A la Recherche du Temps Perdu and Conrad’s Heart of
show how the rise of modern consumer culture went hand in hand with Darkness are just some of the themes she uses to explain the nature of
a revival of myth (Wolin, 1994, p. 174).

41
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

totalitarianism. The problem was, as she explains in a reply to a review of which, under most varied circumstances, appears abruptly, unexpectedly,
the book of Erich Vögelin, and disappears again, under different mysterious traditions, as though it
were a fata morgana’, she writes in the preface of Between Past and Future
‘how to write historically about something – totalitarianism – which I did (Arendt, 1993, p. 5). In On Revolution she retells this story of political
not want to conserve but on the contrary felt engaged to destroy. My way revolutions, not in the standard reading in which the French Revolution
of solving this problem has given to the rise to the reproach that the book is seen as archetypical, or in an antiquarian study with a detailed overview
was lacking in unity. What I did (…) was to discover the chief elements of of all revolutions that ever occurred, but in a reading in which the Ameri-
totalitarianism and to analyze them in historical terms, tracing these can Revolution serves as a model, since it founded a (Republican) tradi-
elements back in history as far as I deemed proper and necessary.’ (Arendt, tion that, according to Arendt, is worth being remembered. On Revolu-
1953, pp. 77-78) tion can be seen as a creative act of re-thinking the past, with the aim to
set free its potentials and thereby hoping to create political awareness: the
She concludes that the book does not give an unequivocal explanation of fact that revolutionary change and political freedom have been possible in
how totalitarianism could arise, but ‘gives a historical account of the the past, should give us hope in the present.
elements which crystallized into totalitarianism’ (p. 78). As Benhabib
(1990, p. 172) has noted, the language Arendt uses to defend her approach, The main difference between Arendt’s and Benjamin’s approach is that
with words like ‘crystallization’, ‘configuration’ and ‘origin’, resonates Arendt is not ‘merely’ showing fragments or quotations from the past,
with Benjamin’s introduction of his Trauerspiel-study and Arcades but is retelling forgotten events of the past in the form of a ‘story’ (1963, p.
Project – and indeed, with Arendt’s Benjamin-essay. It suggests that 215), a ‘parable’ (1993, p. 5), or even as a ‘legend’ (1963, p. 206). Quotations
historical events do not develop along foreseeable lines, but occur all of a played an important role in Arendt’s work,11 but her main effort was to
sudden, when they crystallize into new forms. In Benjamin’s method of carve a story out of exceptional events. ‘Storytelling’ would become a way
breaking continuity and instead practicing a fragmentary historiography, to approach the past after the break in tradition and endow it with new
Arendt found a way of writing history without giving a justification for meaning for the present (see Arendt’s essay on Isak Dinesen, 1968, pp. 95-
what happened. She refuses to write about the Holocaust as if it would be 110, also Benhabib, 1996 and 2000). It would become her Benjamin-
a logical outcome of history. Instead, she presents a lot of different events, inspired version of the pearl diving.
as precipitated in the most various sources, that can help us to understand
the nature of totalitarianism. Breaking historical continuity is a way of In On Revolution, Arendt first of all wants to tell a story that carries a
dealing with a past Arendt ‘felt engaged to destroy’, and in which Benja- moral and a clear political agenda: she wants to convince us that the
min could only detect a ‘continuity of horror’. revolutionary foundation of the United States should be exemplary for
modern revolutions. For this reason she sometimes obscures facts in order
Whereas in The Origins of Totalitarianism Arendt uses the principle of to strengthen her argument. The existence of slavery at the time of the
pearl diving mainly out of a negative consideration, namely the rejection American Revolution, for instance, is conspicuous by its absence, and she
of continuity and causality in explaining the rise of totalitarianism, On completely ignores the role of the Civil War in the founding of America.
Revolution can be seen as an exercise in pearl diving in a positive sense: For Benjamin, this kind of political storytelling would be unacceptable:
she is trying to bring to light the ‘lost treasure’ of the ‘rich and strange’ every attempt to establish a new tradition goes hand in hand with new
revolutionary tradition. ‘From the summer of 1776 in Philadelphia and groups and events that are being marginalized and suppressed.
the summer of 1789 in Paris to the autumn of 1956 in Budapest’, revolu-
tions could all be told ‘in parable form as the tale of an age-old treasure,

42
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

It is beyond the scope of this essay to sketch out all the differences be- impressionistisch-einfühlender Assoziationskraft unterschiedliche Gegen-
tween Arendt and Benjamin, but we could say that for Benjamin, the goal stände in eine von ontologische geprägte Gesamtsicht zusammen’, writes
of redemption plays a bigger role, whereas Arendt places the exemplary Hans Mommsen about Arendt’s historical works. Stephen Wittfield is
character of selected fragments of the past in the foreground. It is more enthusiastic: ‘No summary can adequately suggest how brilliantly
important to keep in mind that they held very different conceptions of Arendt could formulate her insights, how saturated with speculative dar-
religion and politics. For Benjamin, redemption as a historical- ing her books are’ (both quoted in Vowinckel, 2001, p. 3n). Benjamin was
philosophical category is wrapped up with theological considerations. In also admired and maligned for his unique and puzzling method, which
contrast to Arendt, Benjamin does not see the American Revolution as probably accounts for the immense secondary literature on his writings.
exemplary, but the Spartacus revolution of 1919, in which, according to
Benjamin, the ‘image of enslaved ancestors rather than that of liberated The possibilities of the above sketched ‘pearl diving’ lie in opening up a
grandchildren’ was at the centre (Benjamin, 1999a, p. 252). In Benjamin’s variety of unconventional sources as possible historical material,
philosophy of history, this political ideal of redressing past injustices is experimenting with new modes of exposition of the material and critically
connected with the theological idea of redemption. Saving forgotten questioning the nature and relevance of historical, literary and political
moments from the past, then, is not done to give a specific interpretation tradition. In the last decades, deconstructing literary canons and historical
of history, but as an act in humble anticipation of the Last Judgment. For master narratives has become a mainstream activity for scholars, and
Arendt, on the other hand, the political category of freedom has the through the formation of cultural studies this development has even
highest priority. She developed an approach to history in which gained a more or less permanent position within academia. Arendt and
unexpected and, in her opinion, marginalized historical events are Benjamin can be seen as highly original pioneers of this movement.
described and juxtaposed with a clear political agenda in mind. By However, pearl diving is not only concerned with deconstructing
showing how political revolutions as moments of freedom have been traditional ways of thinking. Arendt and Benjamin actively searched for
possible in the past, she wants to communicate hope for a better future. new ways of dealing with the past in light of the present; they asked for a
Theological considerations hardly play a role in her work. She does not constant and critical reappropriation of the past in order to illuminate the
write about the Last Judgment, but saw judgment as the highest faculty of present and to ‘fan the spark of hope’. Whereas the postmodern
the mind that every individual has to develop.12 movement of cultural studies is under threat of losing its redemptive
potential by not paying too much attention to history at all, the
It is interesting to see that Arendt and Benjamin both cherished neoconservative revival of the last years is lacking in ideology critique. In a
revolutions as moments in which the radical new opens up, albeit within time that cultural studies seems to be losing its critical potential,13 and
their, in some respects, contrary political views. However, it is exactly this while at the same time historians are asked to deliver instant collective
open approach to history that binds their works together, and that can be identities in the face of existential uncertainties in a globalizing world,
summarized as ‘pearl diving’. there is a lot of discussion going on among historians about their position
in society. If historians are prepared to play a role in the public sphere and
not limit themselves to exclusively academic disputes, the work of Arendt
and Benjamin and their approach to history can be seen as an ongoing
IV. Possibilities and limitations of pearl diving source of inspiration.
Nevertheless, pearl diving also has some serious limitations. First of all,
The result of pearl diving can be described as brilliant or as a methodo- this has to do with the choice of material: their call for widening of the
logical chaos. ‘Im Grunde hatte sie keine Methode, sondern fügte mit choice of material is not accompanied with clear prescriptions on how to

43
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

proceed. Both Arendt and Benjamin are not very explicit in what guides Related to this is the high potential for abuse: pearl diving is supposed to
them in choosing their material. Their assumption that the presented have emancipatory potentials by giving unforeseen perspectives on reality,
material would somehow be self-evident, could be interpreted as a way to but it can also be used for creating new myths. At the end of his Artwork-
avoid articulating yardsticks on how to judge past events. This is exactly essay, Benjamin shows that he is aware of this problem by pointing out
the point in the ‘Adorno-Benjamin dispute’ of the 1930s, in which Adorno abuse of mass media by fascism, in their effort to force new ritual values
dismissed Benjamin’s proposal for The Arcades Project as ‘on the cross- on the masses through suggestive successions of images. Nevertheless, he
roads between magic and positivism’, as though the mere quotations he was to be too fascinated by his new approach to discard it. In On
used would reveal their truth content instantly in a kind of religious ‘in- Revolution, Arendt is consciously trying to create a new tradition, in put-
cantation’ (Beschwörung) (Adorno quoted in Buck-Morss, 1977, p. 169). ting forward the ‘forgotten treasure’ of freedom as it is enacted in political
In her Benjaminintroduction, Arendt gives a more sympathetic interpre- revolutions. In articulating her vision, she places a selective reading of
tation of Benjamin’s approach, in stating that Benjamin was ‘neither a some (relatively) marginalized events such as the American Revolution to
poet, nor a philosopher’ but a ‘poetic thinker’, indeed, an ‘alchemist’ who, the foreground, whereas other events, such as slavery, are suppressed.
by juxtaposing existing fragments from the past, created new insights This reveals an important paradox of pearl diving: redeeming fragments
about past and present (Arendt, 1999, p. 10). By placing Benjamin’s ap- from the past from oblivion is an infinite task, whereas fragments that
proach in the realm of art, she avoids demanding explicit standards on have a constructive bearing are necessarily limited. For good reasons
how to proceed. It makes pearl diving an elusive approach, and, apart Arendt would devote the last years of her life to the problem of judgment:
from the encouragement towards creativity, hard to pass on to others. when tradition has lost its authority, the question of what is worth saving,
what is to be highlighted from the past and for what reasons, is the most
Another limitation of pearl diving lies in its fragmentary character. urgent question to be asked (Arendt 1992; Yar 2000).
Arendt and Benjamin both fiercely rejected the idea of historical causality,
but it is unclear what logic of line of reasoning should replace it. Not
making explicit the connections between different parts of a work leads to
an indirect manner of exposition that can easily be misunderstood. In Conclusion: True to Walter Benjamin?
their avoidance of establishing causal connections between the fragments
of the past, there always remains a leap between the analyzed event and I have tried to make clear that Arendt’s work shows clear Benjaminian
everything that preceded it — what Benjamin called ‘a tiger’s leap into preoccupations, and that Arendt’s representation of Benjamin in her in-
the past’ (1999a, p. 253). The historical panoramas and many excursions troductory essay to Illuminations tells us as much about Arendt as about
into little known and seemingly unrelated issues of The Origins of Benjamin. The ‘pearl diving’ that Arendt discerned in Benjamin’s writing
Totalitarianism, and especially the endless piles of quotations in was a tentative solution to a problem they both struggled with: how to
Benjamin’s Arcades Project need a lot of patience and imagination on the approach the past, when tradition has lost authority? Arendt was inspired
part of the reader to create unity. Here exactly lies the danger that the by Benjamin’s approach, but gave it her own interpretation. The most
ideology critique, which both Arendt and Benjamin wanted to put forth, important difference between the two in dealing with the past is that Ar-
gets overshadowed by redemptive criticism. The fragmentary character of endt in her later work put the emphasis on creating stories in order to
On Revolution, on the other hand, threatens to turn into a selective and endow the present with meaning, thereby ignoring the specific to some
politicized form of writing history, at the expense of redeeming past injus- degree, whereas the main thrust in Benjamin’s philosophical considera-
tices. tions is ‘to what extent you can be ‘concrete’ in historical-philosophical
contexts’ (Benjamin, quoted in Tiedemann, 1983, p. 236) and focuses

44
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

much more on the fragments as such. In this sense, Arendt is not exactly Arendt, H. & Blumenfeld, K. (1995). '… in keinem Besitz verwurzelt’ Die
true to Benjamin and she can even be seen to be treacherous to his legacy. Korrespondenz. Edited by I. Nordmann & I. Pilling. Hamburg: Rothbuch
In a different reading we could understand Arendt’s editorial work for Verlag.
Benjamin itself as an act of ‘pearl diving’: she saved Benjamin from obliv-
ion, pulled him away from the past to let him shine in the present, and Arendt, H. (1993). ‘What is Authority?’ In: Between Past and Future. New
lets him come into his own, by making use of him. York/London: Penguin Books.

Arendt, H. (1998). The Human Condition. Second Edition. With an


introduction by Margaret Canovan. Chicago: The University of Chicago
Eva de Valk (1984) studied cultural studies in Maastricht and is currently Press.
working as a freelance journalist. She is a member of the editorial board of Arendt, H. (1999). ‘Introduction. Walter Benjamin, 1892-1940’. In:
Krisis. Benjamin, Illuminations, pp. 7-58. Edited by H. Arendt, translated by H.
Zorn. London: Pimlico.

Arendt, H., & Jaspers, K. (2001). Briefwechsel 1926-1969, edited by L. Köhler


References & H. Saner. München: Piper.

Arendt, H. (1963). On Revolution. London: Faber and Faber. Arendt, H. & Benjamin, W. (2006). Texte, Briefe, Dokumente, edited by D.
Schöttker & E. Wizisla. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Arendt, H. (1968). Men in Dark Times. New York: Harcourt.
Benhabib, S. (1990). ‘Hannah Arendt and the Redemptive Power of
Arendt, H. (1973). The Origins of Totalitarianism. New Edition with added Narrative’. In: Social Research, Vol. 57, No. 1, pp. 167-196.
Prefaces. New York: Harcourt Brace Jovanovich.
Benhabib, S. (1996). The Reluctant Modernism of Hannah Arendt.
Arendt, H. (1976). 'Die verborgene Tradition’. In: Die verborgene Thousand Oaks/London: SAGE Publications.
Tradition. Acht Essay, pp. 46-73. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Benjamin, W. (1961 [1955]). Illuminationen. Hrsg. Von Sigrid Unseld.
Arendt, H. (1978). The Life of the Mind. San Diego/New York/London: Frankfurt a.M.: Suhrkamp.
Harcourt.
Benjamin, W. (1978). Reflections. Essays, Aphorisms, Autobiographical
Arendt, H. (1989). Robert Gilbert. In: Menschen in Finsteren Zeiten, pp. Writings. Translated by Edmund Jephcott; edited and with an
290-299. München: Piper. introduction by Peter Demetz. New York: Harcourt Brace Jovanovich.

Arendt, H. (1992). Lectures on Kant’s Political Philosophy. Edited and with Benjamin, W. (1999a). Illuminations. Edited by H. Arendt, translated by H.
an Interpretative Essay by R. Beiner. Chicago: The University of Chicago Zorn. London: Pimlico.
Press.

45
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

Benjamin, W. (1999b). The Arcades Project. Edited by R. Tiedemann, Tiedemann, R. (1983). 'Dialectics at a standstill. Approaches to the
translated by H. Eiland and K. McLaughlin. Cambridge MA: Belknap Press. Passagen-Werk’. In: Walter Benjamin. Critical Evaluations in Cultural
Theory. Vol. I, (2005), pp. 223-256. Edited by P. Osborne. London, New
Buck-Morss, S. (1977). The Origin of Negative Dialectics. Theodor W. York: Routledge.
Adorno, Walter Benjamin and the Frankfurt Institute. Sussex: The
Harvester Press. Tiedemann, R. (1984). ‘Historical materialism or political messianism? An
interpretation of the theses “On the Concept of History”’. In: Walter
Duncan-Jones, Katherine (1997). Shakespeare’s Sonnets. The Arden Benjamin. Critical Evaluations in Cultural Theory. Vol. I (2005), pp. 137-
Shakespeare. London: Thompson. 169. Edited by P. Osborne. London, New York: Routledge.

Evers, K. (2005). ‘The Holes of Oblivion: Arendt and Benjamin on Vowinckel. A. (2001). Geschichtsbegriff und Historisches Denken bei
Storytelling in the Age of Totalitarian Destruction’. In: Telos, 132, pp. 109- Hannah Arendt. Köln: Böhlau Verlag.
120.
Friedlander, E. (2002). ‘Discontinued thinking: A review of Walter Wolin, R. (1994). Walter Benjamin - An Aesthetic of Redemption. With a
Benjamin’s Selected Writings, Volumes 1-4’. In: Boundar, Vol. 2, No. 2, pp. new Introduction by the Author. Berkeley: University of California Press.
45-67.
Yar, M. (2000). ‘From actor to spectator. Hannah Arendt’s “two theories”
Gaus, G. (1964). ‚Was bleibt? Es bleibt die Muttersprache’. In: Zur Person. of political judgment’. In: Philosophy and Social Criticism, Vol. 26, no. 2,
Porträts in Frage und Antwort, pp. 15-32. München: Piper. pp. 1-26.

Herzog, A. (2000). ‘Illuminating inheritance. Benjamin’s influence on Young-Bruehl, E. (1982). Hannah Arendt. For love of the World. New
Arendt’s political storytelling’. In: Philosophy & Social Criticism, Vol. 26, Haven: Yale University Press.
No. 5, pp. 1-27. London: Sage publications.
This work is licensed under the Creative Commons License (Attribution-
Honohan, I. (1990). ‘Arendt and Benjamin on the Promise of History: A Noncommercial 3.0). See http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/deed.en for
Network of Possibilities or One Apocalyptic Moment?’. In Clio 19:4, pp. more information.
311-330.

Lilla, M. (2001). The Reckless Mind. Intellectuals in Politics. New York:


New York Review of Books. 1
Note on translation: I have made use of English translations. When no translation was
available, I have quoted from the original language.
Schöttker, D., & Wizisla, E. (2005). ‚Hannah Arendt und Walter Benjamin.
Stationen einer Vermittlung’. In: Text + Kritik: Zeitschrift für Literatur, 2
Arendt to Jaspers, 30 May 1946. In Arendt, H., & Jaspers, K. (2001), p. 77.
Vol. 166-7, pp. 42-66.
3
Arendt was working on a second volume of Benjamin’s writings by the time of her
Steinfeld, T. (2009). ‚Der bittere Sieg. Amerika debattiert über die Uni nach death in 1975. This volume
den "Cultural Studies"’. In: Süddeutsche Zeitung, 25 September 2009.

46
Krisis
Journal for contemporary philosophy De Valk – The pearl divers

9
was finally published under the title Reflections in 1978 with an introduction by Peter Friedlander has read Arendt’s Benjamin-essay as harsh criticism: ‘Instead of opening the
Demetz. possibility of inheriting him, it would posthumously isolate him’ (2002, p. 96).

4 10
Arendt, H. & Benjamin, W. (2006). See also Schöttker, D., & Wizisla, E. (2005). Vowinckel (2001, p. 202ff.) asserts that the tendency to visualize time as a means of
understanding history constitutes the very center of Arendt’s approach to history. She
5
In the Origins of Totalitarianism (1973, p. 143) Arendt cites the part of thesis IX of makes a comparison with Malraux’s idea of the ‘imaginary museum’ in which seemingly
Benjamin’s ‘Theses on the Philosophy of History’ about the ‘Angel of History’, and in unrelated images are confronted with each other, so that both can be seen in a different
The Life of the Mind (1978, p. 122) she gives a short analysis of Benjamin’s use of way. This idea shows close resemblance to Benjamin’s constellations of seemingly
metaphors. unrelated quotations in the Arcades Project.
6
‘Sea-change’ has become an established expression in English to refer to profound
11
transformations. Ursula Hennigfeld has suggested that Shakespeare could very well be In an afterword to a poem collection by the Berlin poet Robert Gilbert, Arendt pictures
playing here with the poetic conventions of Petrarch’s standardized metaphor system, in quotations as words with a ‘laurel wreath’, that is, with authority. In modern age
which eyes are typically likened to suns, teeth to pearls, lips to coral, etc. Shakespeare’s quotations have lost their authority, they have become Lorbeerlos, which is not
‘Dark Lady’ Sonnet (130) is known for reversing the qualities Petrarch ascribed to his necessarily bad, ‘since we can look upon things as a child again’ (Arendt,1989, p. 295).
beloved Laura: ‘My mistress’ eyes are nothing like the sun’ (see Duncan-Jones, 1997). In
12
the above quoted passage from The Tempest, Shakespeare doesn’t reverse these Arendt had just started writing a book about judgment, which should have become
metaphors but uses them in a completely new context, thereby articulating the idea of the final part of the Life of the Mind after ‘Thinking’ and ‘Willing’, when she died of a
‘(sea-)change’ themselves. heart attack in 1975. A sheet with the heading ‘Judging’ and two epigraphs was found in
her typewriter. The first epigraph, a quote by Cato, would certainly have appealed to
7
In announcing the above-cited fragment from Shakespeare in Life of the Mind, Arendt Benjamin: ‘The victorious cause pleased the gods, but the defeated one pleases Cato.’
writes: ‘Let me now (…) draw attention, not to my ‘method’, not to my ‘criteria’, or
13
worse, my ‘values’ (…) but to what in my opinion is the basic assumption of this For a critical review of recent developments in cultural studies and Kulturwissenschaft
investigation’ (Arendt, 1978, p. 211). Benjamin would describe some of his in the US and Europe, see Steinfeld (2009). Steinfeld discusses one of the best attended
metatheoretical considerations in Konvolut ‘N’ of his Passagenwerk, but still he hoped sessions of the last conference of the Cultural Studies Association, ‘The University after
that his ‘literary montages’ would reveal their truth to the readers without or with a Cultural Studies.’ The main argument was that the mission the American cultural
minimum of theoretical clarification. studies association had set itself, namely criticizing elitist, male- and Eurocentric
curricula, has lost its urgency, since the humanities themselves have completely changed
8
What Benjamin describes as ‘historicism’ is more his own construction than a complete in the last two decades. Cultural studies is criticized for having no clear subject matter
representation of the number of theories that are associated with this notion. There are, and leading to overly generalized cultural criticism. The situation in Europe is different,
for instance, several parallels between Benjamin’s own philosophy of history and the since cultural studies have not arisen from ‘culture wars’ as in the US but as a reaction to
historicism of Ranke that he attacks. But the question here is not so much whether overspecialization within the settled disciplines in the humanities. Nevertheless, in
Benjamin gives a correct interpretation of historicism (or historical materialism that he Europe the field of Kulturwissenschaft is fragile and constantly has to prove its urgency,
sets against it), but what he is trying to express in the ‘Theses’. since it does not only move between disciplines but also influences developments within
these disciplines.

47
Krisis
Journal for contemporary philosophy

The villagers of Stupni Do were shocked when a group of thirty to forty


Croatian paramilitaries marched down the village's main street. Even
ABELE KAMMINGA though they were dressed in black and hid their faces, villagers recognized
them. They were former colleagues from a nearby town. The platoon
SEEDS OF THE FUTURE frightened the villagers with martial songs, calling for women to be
brought out to be raped and shouting ‘Let’s kill the Muslims!’ Within
‘PRESENCE ’ OF THE PAST IN RELATION TO ETHNIC VIOLENCE forty-eight hours all of the fifty-two houses were burned down, at least
twenty-five villagers were dead, and several women were raped (Human
Rights Watch 1998). The foregoing events are only two examples of the
Krisis, 2010, Issue 1 numerous accounts of neighbourly violence that exist.
www.krisis.eu
Not all of the perpetrators were known to their victims. Individual ac-
counts identify both neighbours and outsiders as perpetrators. Political
scientist John Mueller (2000) even argues that most of the groups that
committed atrocities were ‘bands of opportunistic marauders’, consisting
When your icon of the enemy is complete of persons recruited from street gangs, soccer hooligans, and even crimi-
you will be able to kill without guilt, nals released from prison with the specific intent to join these bands.
slaughter without shame. Painting a clear picture of who the perpetrators were in each situation is
not an easy task. On the other hand, there are also numerous stories of
The thing you destroy will have become wartime solidarity across ethnic and religious boundaries that make the
merely an enemy of God, an impediment overview even more complex.1 Nevertheless, violence by neighbours, of-
to the sacred dialectic of history. ten very brutal, emerges as a major theme in numerous accounts of war
and ethnic cleansing in Bosnia and Herzegovina (Lieberman 2006a:295-
– Sam Keen 298).

Notwithstanding the importance of studying how organized bands and


paramilitary forces committed atrocities, it is the sudden turn from pre-
1. Violent Neighbours war friendships to ethnic hatreds that is stupefying. One aspect of under-
standing the enigma of local villagers participating in massacres includes
In a refugee camp in Kirklareli, north-west Turkey, a young Bosnian Mus- the role of (nationalist) narratives in convincing people to commit atroci-
lim woman from the municipality of Foča recalls how her next-door- ties. Legal scholar Lawrence McNamara (2004:373) interprets national nar-
neighbour entered her house in full battle dress in September 1993. He was ratives as ‘the ways the nation interprets and explains its identity’.2 Some
a good friend of her husband and had even helped her in-laws build their interesting parallels can be identified between the research on the role of
house and vice versa. This, however, did not keep him from raping her in national narratives and a recently introduced concept in the field of phi-
front of her in-laws. Afterwards, he killed all of them except this woman losophy of history.
who managed to escape and live to tell her story (Clark 1993).

48
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

A number of scholars have noticed that these narratives seem to bring the in these events. Next, I will introduce the notion of presence and propose
past and the present together, as if historical time and everyday time col- to understand it as an analogy of the phantom limb. Finally, in the fourth
lapse. Nationalists tried to convince neighbours and friends that they had section, I will illustrate how presence and narratives interact in three dif-
been ‘massacring each other since time immemorial.’ Allegations covering ferent areas: agency and responsibility, meaning and experience, and the
such a time span are not supported by historical evidence, but it can be order of time.
argued that memories and stories of mutual atrocities committed during
both World Wars are of historical importance to the Yugoslav conflict in
the 1990s. Collective memories appear to have transcended the chrono-
logical limits of the individual and realized a ‘direct living connection with 2. Ordinary People and Violence: The Power of Narratives
the past’ (Ignatieff 1993; Jedliciki 1999).3 It seems the past in some instances
triggered individuals as well as groups to commit atrocities that just be- 2.1 The Eruption of Ethnic Conflicts
fore seemed unlikely in everyday life.
To analyse the role of narratives it is important to understand the context
In the field of philosophy of history, several scholars have been discussing in which these narratives are able to take root in the minds of many.
the notion of ‘presence’: the way the past seems to manifest itself in the There are numerous examples of different ethnic groups living together
present. Since the discussion is still going on, we are, as philosopher of without inflicting atrocities on each other. Before the violent eruptions in
history Frank Ankersmit (2006:28) argues, ‘in the welcome possession of the former Yugoslavia in the 1990s, the different ethnic groups had lived
great freedom to maneuver when using the term. In fact, the only feasible together peacefully for almost five decades. Ethnic differences alone are
requirement for its use is that it should maximally contribute to our un- not sufficient to explain outbursts of violence (Mann 2005; Ignatieff 1993).
derstanding of the humanities.’
Ethnic conflicts occur often where ethnicity is the most important meas-
Psychologist and historian Eelco Runia (2006a:6) provides a lead for study- ure for social stratification. In these societies, ethnical differences are em-
ing the relation between presence and mass violence in Bosnia, when he phasized and play an important role in everyday life. Conflicts occur
argues ‘the fact that our past – though irremediably gone – may feel more mostly when different ethnic groups strive to be in power. Bi-ethnic
real than the world we inhabit.’ The notion of presence might help us communities especially with relatively old ethnic groups claiming the
understand how the past convinces persons to commit atrocities. Not in same territories frequently face violence. Furthermore, in weak states the
the sense that the past operates as an agent, but rather that it is able to interaction between potential ethnic rivals is harsher than in areas where
generate momentum for violent behaviour. Hence, the main question in government authority is strong. This is one of the reasons why ethnic
this paper: What role does the presence of the past play in the sudden violence is often related to wartime situations. Not only do other motives
outbursts of violence between people that were in amicable relationships and needs prevail in time of peace, armed battle also causes normalisation
just moments before? of violence and following of orders (Mann 2005:5-7, 33; Naimark 2001:186-
187).
This paper does not investigate particular outbursts of violence; numer-
ous studies have been and are being conducted on this topic. The conflict Of particular importance in ethnic conflicts is cultural heritage. Ethnic
in Bosnia serves merely as a case study to analyse what role the past can groups often use physical manifestations of this heritage (monuments,
play in ethnic violence. In the second section I will discuss how and why temples, artefacts, but also human remains) to define their identity. This
ordinary men get involved in ethnic violence and the role narratives play heritage evokes national and historical imagination, and at the same time

49
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

canalizes feelings and emotions shared among the group. The possession this, Lieberman (2006a) introduces the concept of cognitive dissonance:
of such artefacts provides authority. The battle for these artefacts can be the conflict that arises when a person either holds two starkly conflicting
seen as a competition for ethnic groups to strengthen or create a ‘fitting’ ideas or acts contrary to his or her strongly held beliefs. Lieberman uses
identity (Barkan and Bush 2002:16-22). In the Yugoslav war of the 1990s, cognitive frames introduced by sociologist Anthony Oberschall to under-
rival groups claimed historic rights to territories and cultural sites, and stand this paradox. Oberschall (2000:989) defines a cognitive frame as ‘a
used symbols and names referring to belligerent factions in World War II, mental structure which situates and connects events, people and groups
such as Ustasha (Croat) and Chetnik (Serb). into a meaningful narrative in which the social world that one inhabits
makes sense and can be communicated and shared with others.’
In this competition for identity and heritage, nationalist narratives play an
important role. They propose a reading of a certain situation, designate Oberschall discerns two types of cognitive frames the Yugoslav people
threats (either real or conceived) and are able to call for a collective mobi- experienced relations through: the normal frame and the crisis frame. In
lization towards the destruction of these threats (Semelin 2000:196). Na- peaceful times, the crisis frame was ‘dormant’. The normal frame pre-
tional ‘hate narratives’ centre around themes of betrayal and victimiza- vailed and interethnic relations were friendly and cooperative. The crisis
tion.4 These narratives often deal with a national struggle and recall at- frame, however, had its roots in experiences and memories of previous
tacks from, and treason by, other nations. They display hatred of enemies generations and earlier wars. Although Tito had tried to eradicate the
of the protagonist nation, that are ‘inherently and irredeemably bad’. crisis frame after World War II, it remained in the memories of older peo-
Removal, disappearance, or destruction of the hated group can resolve ple, intellectuals and religious leaders. Tito’s promise of partisan solidarity
the problems created by it (Lieberman 2006a:300). failed to overcome past distinctions. Politicians that pursued a nationalist
agenda, such as Slobodan Milošević and Franjo Tuđman, did not invent
Even though national hate narratives account for several of the salient the crisis frame, but they appealed to it, managed to activate it, and
features of ethnic cleansing, they do no constitute the one and only cause through historical narratives amplified it. The crisis frame merged nation-
for such violence. These events do not have a single cause. According to alism with threat propaganda, the first emphasizing the glorification of
historian Benjamin Lieberman narratives are nevertheless crucial for eth- the nation, the second exaggerating the (imagined) threat to the nation
nic cleansing. Borrowing Norman Naimark’s terminology, Lieberman by others, undermining and discrediting the normal frame (Oberschall
argues (2006a:300): ‘National hate narratives do not simply start fires of 2000; ICTY Expert Report of Oberschall 2006; Lieberman 2006b). This,
hatred (...): they make them burn more quickly, and far more intensely.’ however, seems to imply that the friendly neighbourly relations discussed
It is when national hate narratives shape interactions in the present that earlier were only superficial and that beneath the surface old – not neces-
they become most powerful and destructive: when the stories about his- sarily ancient – hatreds were latent, only waiting to be stirred up by na-
torical betrayal and victimization concur with charges of contemporary tionalists.
violence and betrayal.
Oberschall’s thesis is supported by the observations of anthropologist An-
drei Simić and former Yugoslav diplomat Civjeto Job. Simić (2000: 106,115)
argues that well before the conflict of the 1990s, a deep and obvious sepa-
2.2 A Case of Cognitive Dissonance ration between the different ethnic groups existed, characterized by mis-
trust and apprehension. On several of his visits to the Balkans, it was all
Besides studying what impact narratives can have, it is also necessary to too evident to him ‘that superficial cordiality, more often than not,
analyze how they come to play such an important role. To comprehend masked a deep sense of alienation, suspicion and fear’. Notwithstanding

50
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

the fact that the people were very similar to each other in many ways; individual does not operate as him or herself, but as a member of a group.
they were deeply divided in reality. In addition, Job acknowledges that ‘the This de-individuation and the subsequent loss of self-awareness have a
visible evidence of an undisturbed ethnically mixed life was real’, but at strong effect on normally internalized controls as shame, guilt, or fear,
the same time realized that ‘something seemed to smolder beneath, a and makes activities otherwise regarded as unthinkable, possible (Waller
second kind of reality’ (Lieberman 2006b: 303). 2002).

One of the most debated examples of group-based violence is the German


Police Battalion 101, part of Operation Reinhard which was responsible for
2.3 Identity and Violence the execution of the Final Solution in Poland. The battalion left a trail of
violence, terror and death during a mission in 1942-43. Explanations for
The mobilization of underlying tensions between groups requires an these atrocities range from the argument that the people in this Battalion
analysis of the relation between identity and violence. It can be further were ‘peculiar people’ (i.e. real Nazis) to the argument that they were
understood by examining how individuals operate in groups and how mostly ‘ordinary men’.
groups perceive outsiders. Henri Tajfel (1974) established a solid basis in
experimental literature on this topic. To a large extent, individuals define Michael Mann (2000) compared fifteen hundred biographies of those ac-
themselves in terms of their role (or position) in the group. Positions are tive in violence committed by German battalions. He concludes that espe-
perceived as more important when the group as a whole performs better cially Battalion 101 consisted of ‘ordinary’ men, rather than real Nazis.
than a rival group. Instead of maximizing profits for both groups, indi- Nevertheless, around eighty-five to ninety percent of them obeyed when
viduals tend to maximize differentiation rather than profit. they were ordered to shoot women and children. This number is even
more striking when we learn that those who opted out did not face seri-
For a group to exist it is crucial that it manifests itself in the individual’s ous consequences and did so not because of ethical qualms but physical
everyday experience. A person’s way of thinking, relating, knowing and revulsion (Goldhagen 1996; Reich 1992). Why did these ordinary men
feeling is influenced tremendously by a person's belonging to a group. commit these deeds?
Individuals externalise their representation of the group they belong to
(e.g. by wearing the same clothes, expressing the same thoughts, using the Historian Ian Kershaw (2008:314-323) examines the two most significant
same words) and at the same time they experience other group members answers to this question. Political scientist Daniel Goldhagen argues (1996)
doing the same. As a result, the community becomes inter-subjectively that the unique German racial eliminationist anti-Semitism was a suffi-
real. Narratives play a crucial role in this process. They situate an individ- ciently potent motivator for the Germans to willingly kill the Jews. Gold-
ual’s actions in a wider context of his or her social surroundings and pro- hagen advocates the Sonderweg-thesis, claiming that what happened
vide an instrument with which to understand the world: it shows how could only have happened in Germany because of its specific and unique
the part (individual) fits into a larger whole (group) (Theiler 2003; Steuber history. However, most scholars consider Goldhagen’s book a great sim-
2008). plification of the events studied. It is characterized by a speculative style of
questioning, selective use of evidence, inconsistencies and inadequacies in
Submersion in groups decreases the focus on personal identity. Individual the empirical findings, and a lack of comparative analysis (e.g. with
norms are overtaken by group norms and can cause people to partially Lithuanian, Latvian and Ukrainian participation during the operation).5
lose awareness of themselves. They are no longer able to evaluate their
own actions properly in the relative anonymity the group provides. The

51
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

Opposite to Goldhagen, Christopher Browning argues (1992) that most fight over many decades and which transcends generations and even cen-
members of the Battalion were ordinary people who found themselves in turies. The quotidien, on the other hand, takes place in a chronology that
coercive yet also comradely organizations. Even though non-compliance can be described as everyday time. It is the narratives of the longue durée
was not punished, the men had to face withdrawal of comradeship by that create ‘a direct living connection with the past’.
peers when they did not comply. Most believed, or at least could tell
themselves, that they had little choice. The implications of Browning’s Lieberman (2006a:307) furthermore argues that narratives repeatedly
analysis are that people of all nationalities present, past, or future are able transform the relationship between past and present: ‘They remake the
to commit atrocities because of peer pressure. past, and provide a framework for interpreting personal experience that
goes far beyond interactions of daily life. Paradoxically, when most power-
Both scholars tried to answer the question ‘What made it possible for ful, they fuse together the present and the imagined historical past while
these ordinary men to do what they did?’ – indeed, very similar to the disconnecting the present from an actual personal past.’
question posed in this paper. Obviously, the example of Battalion 101 can
only be partly extrapolated to the case of Bosnia. I have addressed Brown- Moreover, nationalist narratives create an idea that a nation is something
ing’s point of view in the section on ordinary men, identity and violence. that as a coherent and bounded unit travels unaffected, and persists,
In the following chapters I want to focus on the unique aspects of ethnic through time. These narratives were crucial for generating violence, but it
violence. In the end, this should result in a balanced view that does justice is important to realize that in isolation they would not have propelled
to both the unique historical context of atrocities and the idea that appall- people to drive out their neighbours. It is the fact that the mental bound-
ing perpetrator behaviour is not limited to specific nations or ethnic ary between past and present faded that made the actions of individuals a
groups. direct response to atrocities committed long before the 1990s (Petrović
2000; Lieberman 2006b). To understand this fusion, I will now turn to the
debate on presence.

2.4 Perception of Time

Before I turn to the unique aspects of ethnic violence, the observation 3. Presence of the Past
that for a group to exist it has to manifest itself in the individual’s every-
day life requires explanation. As I elaborated earlier, the everyday life The notion of ‘presence’ was introduced by Eelco Runia (2006a). Al-
manifestation in Bosnia was a rather friendly relationship between groups. though his ideas are not undisputed, his line of thought provides a good
Nevertheless, individuals and groups derived much of their identity not point of departure for discussing the unrepresented way the past is pre-
from everyday life manifestations, but from historical narratives and sym- sent in the present.
bols.
Metonymy is the most important notion in Runia’s understanding of
Two different perceptions of time introduced by Lieberman (2006a) can presence. 6 Fundamental is that a metonymy realizes a ‘presence in ab-
help explain this. The stories of every day life (quotidien) deal with every- sence’. Runia (2006a:20) not only argues that metonymies present some-
day activities – eating, dating, playing, sporting, etcetera – whereas the thing that is not there, but exactly because of ‘the absence (...) that is
stories of ethnic hatred rely on a sense of longue durée. This sense may there, the thing that is not there is still present’. In an interview (VPRO
very well be imagined, but it is a historical time in which national enemies 2008), Runia pointed out that metonymies focus on details rather than on

52
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

the main issue and by doing so the main issue becomes the most promi- the presence-paradigm, they find it hard to cope with the idea of a past
nent. that pro-actively influences our lives. Hans Ulrich Gumbrecht provides a
more appealing alternative when he argues (cf. Kramer 2009:91) that pres-
Runia (2006a:17) uses modern monuments to clarify how metonymy ence might cause an epiphany. Not in the religious sense, but rather a very
works. In contrast to their early nineteenth-century equivalents, modern brief moment in which self-conscious reflection on meaning is reduced. It
monuments are predominantly metonymical. For example, Peter Eisen- might even result in a temporary loss of control over oneself, but also in
man’s Berlin Holocaust Memorial – a site with a large number of slabs of feeling peacefulness and ‘being in sync with the world.’ Gumbrecht relates
different height arranged in a grid pattern on a sloping field – ‘has little to this epiphany to aesthetic experiences, but I argue there is also an unpleas-
say, but much to stand for.’ The monument does not represent the event, ant version, which instead of peacefulness triggers feelings of hate, re-
but rather it presents the absence of that event in the here and now. In- sentment, and revenge. These feelings might be provoked by symbols,
stead of transferring meaning, as pre-modern monuments tend to do, monuments, artefacts, or other material things with which the past trav-
modern metonymical monuments concentrate on a transfer of presence. elled as a ‘stowaway’.7
The past is not present by representation, but conserved in an underlying
way by means of temporal transposition, or metonymy (Cf.: Kasabova One of the most difficult aspects of Runia’s notion of presence is the tem-
2008). poral aspect of the going together of past and present. In two different but
largely overlapping articles, Ewa Domanska (2005; 2006) provides a well-
Runia’s elaboration on presence becomes more problematic when he elaborated and useful understanding of how present and past do not nec-
attributes presence an Aktuelle Macht (i.e. agency). Runia (2006b: 306-308) essarily need to be mutually exclusive. Domanska argues that the ambiva-
claims that presence itself can either make people think or do things. For lent status of the so called desaparecidos – those who disappeared without
example, the American soldiers who tortured Iraqi prisoners in Abu a trace – in Argentina can be used as a paradigm of the past itself. Their
Grhaib prison had to do so because of the presence of the past in this somewhat uncanny status resists the dichotomous classification of present
prison: history had to repeat itself. Very explicitly, Runia argues that the versus absent.8 The disappeared body is both continuous with the present
past can operate as a locus genii: ‘that the past may have a presence that is and discontinuous from it, since the absent bodies and empty graves pre-
so powerful that it can use us, humans, as its material’. vent settling the issue. In a sense, Tito’s vigilant attempts to put away the
memories of the atrocities of World War II and replace them by the state-
Although it can be argued that our experience of the past can have tre- driven mentality of ‘Brotherhood and Unity’ could also serve as an exam-
mendous influence on our perceptions of both the past and present, I ple. The unprocessed, neglected and unrepresented history remained in
cannot concur with Runia when he claims it can operate solely and bring the (collective) memories of many people. The World War II issues were
about effects on itself. Ironically, Runia (2007:317) seems to express this never settled, and as such had a comparable status as the desaparecidos.
idea when he writes: ‘We can understand history because we have made it,
because we are history’. Indeed, it is us who make the past, intentionally Since there are no adequate terms to analyse this contradiction, Doman-
and unintentionally, and during this process we are moved both by the ska introduces Algirdas Julien Greimas’ semiotic square to find terms out-
past we know through representations and the past we experience side the binary opposition of present versus absent. The model is used to
through presence. It is us, however, who are the agents. refine oppositional analyses by increasing the number of analytical classes.
This is achieved by expanding the opposition from two to four or more.
Not surprisingly, very few scholars want to go as far as regarding the past For example, the opposition masculine – feminine can be expanded to
as a locus genii. Although most of them acknowledge the usefulness of include non-masculine and non-feminine, and even both masculine and

53
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

feminine or neither masculine nor feminine. These categories could in- Finally, I will turn to Frank Ankersmit (2006), who makes a clear distinc-
clude hermaphrodites or eunuchs, and even gender-neutral metaphysical tion between two conceptions of representation. First, the common vari-
concepts such as angels and demons fit into these categories (cf. Hébert ant where representations are categorically different from what they rep-
n.d.). Applied to the present-absent dichotomy, Domanska arrives at the resent (e.g. paintings, sculptures, etc.). Second, and this is the kind of rep-
following model (2006:345): resentation to be associated with Runia’s notion of presence, is the repre-
sentation that truly is a repetition or re-enactment of a previous action,
an ‘already existing human artefact’. The past is presented again and as
such is being ‘carried in to the present’. Whereas the first concept of repre-
sentation deals with human artefacts, the latter has to do with human
actions. Moreover, in the latter case there is a continuum between the
representation and what is represented, they are part of one and the same
reality.
Ankersmit furthermore relates presence to myth, a notion that is particu-
larly useful in the context of this essay. Ankersmit (2006: 333) understands
myth as ‘what a civilization, nation, or institution never succeeds in prop-
erly objectifying when thinking about itself and its past’. Myth is the ‘blind
spot’ of a nation that is situated at the very origin of the subconscious
beliefs and convictions of that nation. It is when human actions – regard-
The primary concepts present (+) and absent (-) stand for the here and less of their effects – are represented (for example in narratives) that they
now (+) and the past that is irredeemably gone (-). The secondary con- are repeated as well. This repetition of past events, its persistence into the
cepts, non-present (-+) and non-absent (--), respectively deal with the present, is what might be called ‘presence’.
representation of something that no longer exists (e.g. historical writings)
and a category beyond representation in which the past is non-absent (i.e. It is narratives that provide coherence to both the past and the present
who’s absence is manifest, as is the case for the desaparecidos). Whereas and that try to give meaning to it. But, as soon as narratives represent
contemporary debates have dealt extensively with the non-present past, a actions of the past, these actions are (in a way) repeated. It ‘stubbornly’
category which according to Domanska (2006:345-346) is subject to inter- persists into the present, creating an infinite loop of presence. It is exactly
pretation (and thus manipulation), the past that is non-absent represents because we want to attribute meaning to presence, that it manages to live
a whole different category: ‘(...) a past that is somehow still present, that on into the present and the future (Ankersmit 2006).
will not go away or, rather, that of which we cannot rid ourselves.’ Do-
manska thus creates a conceptual, but ambivalent and liminal space of the I believe the best way to describe and summarize the foregoing, is to look
uncanny. A space that undermines our sense of the familiar and is not at presence of the past as a phantom limb. People who have amputated
easy to subject to finite interpretation. This is where she places the missing limbs sometimes still experience these limbs as if they were there; as if they
bodies of the desaparecidos. This is also, I believe, where one can place the were never amputated. They feel it itch or ache and cannot distinguish
repressed memories of atrocities committed during World War II in the these experiences from ‘real’ ones. For the presence of the past the same
former Yugoslavia. applies: the past is not there anymore, yet it is. It makes us feel and experi-
ence things from our (collective) memory. These emotions are as real as

54
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

every other experience. But as soon as you look at the past, when you try As historian Michael Bess argues (2006:249), even though choices are often
to understand the ‘itching’, you realize it is gone. You can feel it, realize it, constrained by circumstances (in this case: presence of the past), in the
experience it, but you cannot understand it or prevent it. Furthermore, end individuals still make decisions. With this imperative to make deci-
exactly because the limb that has been amputated is gone, the focus is on sions, to choose a course of action, comes responsibility. From this argu-
what is not there (anymore): it is present in its absence, perhaps even ment George Cotkin concludes (2008:304): ‘if agents can choose from a
more than when it was still there. variety of possibilities, then they are also liable for judgment by histori-
ans.’
It might seem as if we have drifted far away from the neighbourly violence
in the Bosnian villages. In the following section I will bring the previous Cotkin extends his analysis by arguing that the combination of historical
chapters together and provide some examples of how narratives and pres- analysis joined to philosophical considerations contributes to research on
ence interact to create a situation in which neighbours and friends be- the interaction between character and circumstance. I want to argue that
come ancient enemies. the concept of presence is necessary to assess the circumstances under
which perpetrators acted the way they did, without diminishing individ-
ual choices, and with those choices, responsibility for what happened.

4. The Past as a Decisive Factor

Central to this paper is the question how it is possible that present indi- 4.2 Meaning and Experience
viduals re-identify themselves as – not with – past agents and are able to
kill or molest those who were their friends only moments before. In the The past is often distorted and manipulated by individuals when they try
final part of this paper I want to address three areas where I believe narra- to attribute meaning to it. A conclusion we can draw from Ankersmit’s
tives and presence interact, i.e. where the previous sections come to- elaboration on presence and myth (cf. section 3) is that when we want to
gether: (i) agency and responsibility; (ii) meaning and experience; and (iii) analyse the role of presence as a generator of momentum for ethnic con-
the order of time. flict, we first have to investigate the instances where ethnic groups try to
attribute meaning to their (mythical) past. This often happens through
nationalist narratives. To illustrate how presence and meaning interact, I
will show how Vojislav Šešelj, a Serbian politician and leader of the Ser-
4.1 Agency and Responsibility bian Radical Party during the 1990s, manipulated history and turned it
into a national hate narrative, and indicate what the consequences were of
In the debate on presence I take the side of those authors who do not at- his attempt to provide meaning.
tribute the past with an Aktuelle Macht. At the same time, I do argue that
the past can have tremendous influence on human behaviour and even The example is derived from Oberschall’s expert testimony for the Inter-
generate momentum for conflict. A paradox arises. If the past can influ- national Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY)9 on the use
ence people to act the way they do, is there a difference between agency of propaganda by Šešelj (ICTY Expert Report of Oberschall 2006). Ober-
and influencing? schall shows how this propaganda managed to activate the crisis frame (cf.
section 2.2). He argues (2006:25,27) that Šešelj ‘uses partial, biased and mis-
leading, and sometimes fabricated, information on history’ to convince

55
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

the Serbs about the validity of his territorial demands and claims for frames. The reminiscences, the emotions evoked by them, or for that
greater Serbia. Moreover, as Oberschall shows, Šešelj ‘goes beyond words matter the blending together of the normal and the crisis frame is caused
to try to change history.’ The consequences of these actions are disastrous by presence.
in an area where the lives of so many people would be destroyed because
of ‘the misuse of history for inflaming nationalist passions’. Šešelj’s impu- In the last few decades there has been a very clear tension between lan-
dent distortion and misuse of history both justified and legitimized aggres- guage and experience in the field of philosophy of history. There is a
sive and coercive policies against other ethnic groups to the Serbian pub- strong tendency towards an absolute mutually exclusive relation between
lic. Oberschall provides an example of one of Šešelj’s notorious actions: the two. But let us turn to Ankersmit (2006:332) once more, who argued
that when we speak of presence there appears to be ‘a continuum between
‘In record 110 (8/4/90), he [Šešelj] said: “A 46-person delegation of the Ser- the representation and what is represented (...) the representation and its
bian Chetnik movement was at the famous Serbian monastery of Prohor represented are part of one and the same reality’. It is important to keep in
Pcinjski yesterday. There we tore down what represented a great heresy, mind that representation here means the repetition or re-enactment of an
we tore down the pagan plaques that were attached to the walls of the already existing human artefact. However, and this is fundamental, that
temple and that were witness to an alleged formation of the first parlia- which is represented is not presented explicitly. There is no awareness of
ment of that artificial Macedonian state and an artificial Macedonian na- this repetition in presence, whereas there is the awareness when referring
tion.” What the Chetniks “tore down” where plaques commemorating to, for example, narratives [where the representation and that what is
the 2 August 1944 meeting at the monastery of the Anti-Facist Assembly represented are categorically different]. Those who are involved are blind
of the People’s Liberation of Macedonia. The Assembly decided to set up a to what is happening. The two notions are interwoven in a complex
Macedonian Republic within the future Federal Republic of Yugoslavia manner and it appears when the two domains of representation and what
and adopted as the official language of the People’s Republic of Macedonia is represented flow over into each other.
a new standard language based on Macedonian vernacular speech. This
meeting was a peak event in the history of Macedonian nationalism that This is exactly how presence and narratives interact. The former is an
Seselj denied by removing the commemorative plaques. There is no better experience of the past, brought about by everything that is not repre-
example of the intimate link between words and violent actions in the sented (the non-processed past), and the latter is a conscious reminding of
falsification of history.’ the past, a representation of an (imagined) past. Together they comple-
ment each other and provide an understanding of the past that fits, a past
The example shows how narratives are used to attribute specific meaning that makes sense in the here and now. Photojournalist Ron Haviv, best
to the past. At the same time, a mental impression of the past (reminis- known for his photo of a Serbian paramilitary commando kicking the
cence) is recalled, evoking emotions based on a (mythical) past. Meaning- body of a Muslim civilian who just had been killed, mounted a photo ex-
ful narratives are crucial to the cognitive frames discussed in section two. hibition of the war in Bosnia called BLOOD & HONEY. The first of his
Narratives can provide meaning and coherence to experiences, events and chapters – called ‘loyalty’ – hints at the interaction just mentioned (Haviv
memories, and as such are able to create a context in which anachronisms n.d.):
make sense. Denominations such as Chetnik and Ustasha, referring to a
bygone past, become real and in sync with the present. At the same time, ‘It began quietly with stories of the past. Sometimes they would speak of
the use of narratives fit the individual into a larger context. Nationalist World War II, sometimes the 14th century. They would say “My father
narratives might provide links between different cognitive frames, or even was killed by... My great-grandfather was tortured by... My grandmother,
attribute meaning to them, but they do not cause the overlapping of these may she rest in peace, suffered in her village at the hands of...” They were

56
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

stories often told by drinking men clutching old photos and conjuring up past and present gets blurred and where past and present coalesce rather
either real or imagined past glories. When “they” were in control, god and than dissipate. It is not, as Lieberman suggests, when the longue durée
destiny were both on their side. Others were evil, out to destroy their takes over the quotidien that cognitive frames are switched, it is when
goodness. “Look at these symbols that show how great we once were. In they come together. And this is exactly, as Lieberman argues, when na-
the past our flags flew high and proud. They were proof of a great nation tional hate narratives become most powerful – and destructive. It is in this
that once existed and will exist again”. Every side thought that their time grey area that interactions are shaped. It is here where charges of contem-
would come again and that now was that time; for destiny to be fulfilled. porary violence and betrayal accumulate with past aggravations.
The flags of the past are the seeds of the future. “We shall win...”’
Lieberman (2006a;2006b) argues that narratives are the most powerful
But it was not only old men who were referring to past instances. In sev- when they fuse together the present and an imagined historical past, and
eral testimonies before the ICTY there are references to family members in doing so, disconnect the present from an actual personal past. How-
who were killed by the opposing side in World War II. The use of refer- ever, it is the narratives that create a past that travels unaffected through
ences from those wars, such as Chetnik and Ustasha, become very real in time. Even though the narratives might not be true to all the facts, the
instances where actors believe they are participating in a resurgence of a experiences evoked through the presence of the past in these narratives
previous war: in that sense it appears history was repeated. The connec- made actions of individuals almost a direct response to atrocities commit-
tion made in the minds of the people is that the perpetrators of today are ted long before the 1990s (Cf.: Petrović 2000). Even though the past that
similar to the ones who committed yesterday’s atrocities.10 was referred to in these narratives is irremediably gone, and perhaps not
even in line with what actually happened, the emotions evoked by it
blurred the actual situation in the real present-day world inhabited by
perpetrators.
4.3 The Order of Time

It is only through re-identification with past agents that notions such as


Chetnik and Ustasha become real. It appears that the line between past 5: Concluding remarks
and present fades away, that the past and the present collide. It is also for
this reason that the past continues to cause such distress in places like the The foregoing is intended to show how presence can create mounting
former Yugoslavia, Rwanda, and South Africa. It can and does so exactly momentum for committing atrocities. Presence travels as a stowaway
because it is not past, or as Michael Ignatieff explains (Bevernage 2008: with historical narratives and can realize a direct living connection with
149): ‘These places are not living in a serial order of time, but in a simulta- the past, to an extent where the past may feel more real than the world
neous one, in which the past and present are a continuous, agglutinated we inhabit. The past, however, does not operate as an agent. Rather, it can
mass of fantasies, distortions, myths and lies. (...) Crimes can never be serve as a catalyst in situations that are already in the process of disinte-
safely fixed in the historical past; they remain locked in the eternal pre- grating. Presence helps perpetrators pass a threshold for committing
sent, crying out for vengeance’. atrocities. In addition, it transforms former friends and neighbours into
ancient enemies.
As such, these cases fit in Ewa Domanska’s conceptual space of the non-
absent past. It is some sort of temporal no man’s land, where neither the I have tried to show that narratives propose a reading of a certain situa-
past nor the present reigns. It is a grey area where the fine line between tion. In a struggle for identity and power, narratives can provide meaning.

57
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

The examples of Šešelj and Haviv show how these narratives are manipu- Abele Kamminga is studying history and philosophy at the University of
lated by individuals. The urge to contribute meaning to a situation is Groningen. His master thesis analyzes the mechanisms of historical hate
closely related to the longing to understand the mythical constellation narratives in ethnic conflicts.
that lies at the heart of a nation’s identity.

When we want to analyze the role of presence in ethnic conflicts, this


attempt to attribute meaning to the past is where we have to start our References
research. Since every nation has its own nationalist narratives, the experi-
ence of the past and its ability to spur ethnic conflict will differ from na- ICTY cases (Documents available at: http://www.icty.org/action/cases/4
tion to nation. The way perpetrators respond to the presence of the past is and http://icr.icty.org) .
unique in that sense. At the same time, we are all potential perpetrators,
regardless of our different pasts. Thus, presence can only be seen as a nec- Prosecutor v. Martic (IT-96-11)
essary, not as a sufficient cause. Transcript 18-09-2006.
Prosecutor v. S. Milosevic (IT-02-54)
To increase our understanding of the relation between present day vio- Transcript 20-05-2003; 20-09-2005.
lence and the role of the unrepresented past therein, more empirical, Prosecution v. V. Šešelj (IT-03-67)
methodological as well as theoretical research and discussions are neces-
sary. Such research should aim to study the past from both a historical Prosecution Submission of the Expert Report of Anthony Oberschall (17
and philosophical perspective. This joint enterprise can highlight the January 2006) [referred to as ICTY Expert Report of A. Oberschall].
complexity of moral choices, without necessarily diminishing individual
responsibility. The concept of presence is necessary to successfully under-
stand the circumstances under which perpetrators acted as they did. In
the end, the historian can only reach a mixed verdict, paying attention to Unpublished sources
both character and circumstances.
VPRO. (13-10-2008) ‘De Avonden: Interview with Eelco Runia’ ‘De Avon-
Philosophers can provide concepts and ideas which might prove to be den’ 13-10-2008, available at: http://www.vpro.nl/programma/deavonden/-
valuable to our understanding of human behaviour. Questioning and afleveringen/39872960/items/40153866/ [24-03-2009].
adequately applying such concepts will assure a dynamic and self-
reflective role of history in present day society. Finally, we should not be
afraid, as Runia (2007:317) rightfully notices, to ask the question ‘who are
we that this could have happened?’ But this question can only be an- Newspapers, journals and other published sources
swered completely if we also ask ourselves the question: ‘who were we
that this could have happened?’ Ankersmit, F. (2006) ‘“Presence” and Myth’. In: History and Theory 45:
328-336.

58
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

Barkan E. and R. Bush (2002) Claiming the Stones, Naming the Bones. Jedlicki, J. (1999) ‘Historical Memory as a Source of Conflicts in Eastern
Cultural Property and the Negation of National and Ethnic Identity. Los Europe’. In: Communist and Post-Communist Studies 32: 225-232.
Angeles: Getty Research Institute.
Kasabova, A. (2008) ‘Memory, Memorials, and Commemoration’. In: His-
Bess, M. (2006) Choices Under Fire: Moral Dimensions of World War II. tory and Theory 47: 331-350.
New York: Random House.
Kershaw, I. (2008), Hitler, the Germans, and the Final Solution. Yale Uni-
Bevernage, B. (2008) ‘Time, Presence, And Historical Injustice’. In: History versity Press: New Haven and London.
and Theory 47: 149-167.
Kramer, L. (2009) ‘Searching for Something That is Here and There and
Browning, C. R. (1992) Ordinary Men. Police Battalion 101 and the Final Also Gone’. In: History and Theory 48: 85-97.
Solution in Poland. New York: HarperCollinsPublishers.
Lieberman, B. (2006a) ‘Nationalist Narratives, Violence Between
Clark, V. (1993) ‘Rape Thy Neighbour’. In: The Observer: 21-02-1993. Neighbours and Ethnic Cleansing in Bosnia Hercegovina: a Case of Cogni-
tive Dissonance?’. In: Journal of Genocide Research 8(3): 295–309.
Cotkin, G. (2008) ‘History’s Moral Turn’. In: Journal of the History of
Ideas 69 (2) :293-315. Lieberman, B. (2006b) Terrible Fate: Ethnic Cleansing in the Making of
Modern Europe. Chicago: Ivan R. Dee.
Domanska, E. (2005) ‘Toward the Archaeontology of the Dead Body’. In:
Rethinking History 9 (4): 389-413. Mann, M. (2001) ‘Were the Perpetrators of Genocide “Ordinary Men” or
“Real Nazis”? Results From Fifteen Hundred Biographies’. In: Holocaust
Domanska, E. (2006) ‘The Material Presence of the Past’. In: History and and Genocide Studies 14(3): 331-366.
Theory 45: 337-348.
Mann, M. (2005) The Dark Side of Democracy. Explaining Ethnic Clean-
Goldhagen, D. J. (1996) Hitler’s Willing Executioners. Ordinary Germans sing. Cambridge: Cambridge University Press.
and the Holocaust (Sixth Edition). New York: Random House.
McNamara, L. (2004) ‘History, Memory and Judgment: Holocaust Denial,
Gumbrecht, H.U. (2006) ‘Presence Achieved in Language (With Special The History Wars and Law’s Problems with the Past’. In: Sydney Law Re-
Attention Given to the Presence of the Past)’. In: History and Theory 45: view 26:352-393.
317-327.
Mueller, J. (2000) ‘The Banality of “Ethnic War”’. In: International Secu-
Human Rights Watch. (1998) ‘A Closed, Dark Place: Past and Present Hu- rity 25(1): 42-70.
man Rights Abuses in Foča’. Available at: http://www.hrw.org/legacy-
/reports/reports98/foca/ [22-02-2009]. Naimark, N.M. (2001) Fires of hatred. Ethnic cleansing in twentieth-
century Europe . Cambridge: Harvard University Press.
Ignatieff, M. (1993) ‘The Balkan Tragedy’. In: New York Review of Books:
13 May 1993.

59
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

Oberschall, A. (2000) ‘The Manipulation of Ethnicity: From Ethnic Coop- Theiler, T. (2003) ‘Societal Security and Social Psychology’. In: Review of
eration to Violence and War in Yugoslavia’. In: Ethnic and Racial Studies International Studies 29:249-268.
23(6): 982-1001.
Waller, J. (2002) Becoming Evil: How Ordinary People Commit Genocide
Petrović, E. (2000) ‘Ethnonationalism and the Dissolution of Yugoslavia’. and Mass Killing. Oxford: Oxford University Press.
In: J. M. Halpern and D. A. Kideckel (eds.) Neighbours At War: Anthropo-
logical Perspectives on Yugoslav Ethnicity, Culture, and History. Pennsyl- Weiss-Wendt, A. (2008) ‘Problems in Comparative Genocide Scholarship’.
vania: The Pennsylvania State University Press: 164-184. In: D. Stone (ed.) The Historiography of Genocide. New York: Palgrave:
42-70.
Reich, W. (1992) ‘The Men Who Pulled The Triggers’. In: New York Times
Book Review: 4-12-1992. Haviv, R. (Unknown) ‘Blood & Honey chapter one: Loyalty.’ Available at:
http://photoarts.com/haviv/bosnia/loyalty.html [05-03-2009].
Runia, E. (2004) ‘Forget about It: Parallel Processing in the Srebrenica Re-
port’. In: History and Theory 43: 295-320. Hébert, L. (Uknown) ‘Greimas – The Semiotic Square’. Available at
http://www.signosemio.com/greimas/a_carresemiotique.asp [21-03-2009].
Runia, E. (2006a) ‘Presence’. In: History and Theory 45:1-29.

Runia, E. (2006b) ‘Spots of Time’. In: History and Theory 45: 305-316.
This work is licensed under the Creative Commons License (Attribution-
Runia, E. (2007) ‘Burying the Dead, Creating the Past’. In: History and Noncommercial 3.0). See http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/deed.en for
Theory 46: 313-325. more information.

Semelin, J. (2003) ‘Towards a Vocabulary of Massacre and Genocide’. In:


Journal of Genocide Research 5(2):193-210.
1 Some of these accounts can be found in: S. Broz (2004) Good People in an Evil Time:
Simić, A. (2000) ‘Nationalism As a Folk Ideology: The Case of Former Portraits of Complicity and Resistance in the Bosnian War. New York: Other Press.
Yugoslavia’. In: J. M. Halpern and D. A. Kideckel (eds.) Neighbours At
War: Anthropological Perspectives on Yugoslav Ethnicity, Culture, and 2
His complete definition is: ‘By “national narrative”, I mean the ways the nation inter-
History. Pennsylvania: The Pennsylvania State University Press: 103-115. prets and explains its identity. It includes the stories the nation tells about its values,
about its past, and about the relationships between its citizens. It is national narrative
Steuber, K.R. (2008) ‘Reasons, Generalizations, Empathy, and Narratives: that makes sense of and legitimises our legal, political, social and economic relationships.
The Epimistic Structure of Action Explanation’. In: History and Theory Accordingly, it can be mobilised or appealed to in support of a particular stance regard-
47: 31-43. ing those relationships.’

Tajfel, H. (1974) ‘Social identity and intergroup behaviour’. In: Social Sci- 3 The phrase ‘a direct, living connection with the past’ is derived from Ivan Čolović
ence Information 13(2): 65-93. (2002) Politics of Identity in Serbia: Essays in Political Anthropology, New York: New
York University Press: 5. Cited in: Lieberman (2006a) : 300.

60
Krisis
Journal for contemporary philosophy Abele Kamminga – Seeds of the future

4
The term hate narrative was coined by historian Halil Berktay. S. Milosević (IT-02-54) Transcript 20-05-2003, pp. 20761, 20771, 20803 ; Transcript 20-09-
2005, p. 44345.
5
For a complete overview of the ‘Goldhagen debate’, see I. Kershaw (2008), Hitler, the
Germans, and the Final Solution. Yale University Press: New Haven and London:314-323.

6
A metonymy is ‘a figure in which the name of an attribute or adjunct is substituted for
that of the thing meant, e.g. sceptre for authority.’ Runia mentions several different uses:
‘maker for product (‘Jim reads DeLillo’); part for whole (‘a flotilla of fifteen keels’);
attribute for property (‘finally the king handed the scepter over to his son’); place for
event (‘Arthur goes to Wimbledon’); controller for controlled (‘Bush invaded Iraq’);
container for contained (‘Fred smokes a pack a day’); behavioral reaction for emotion
(‘Sheila gives me the creeps’); physiological effect for psychological affect (‘Dick is a pain
in the ass’); institution for the people who are responsible (‘the Red Cross
underestimated the damage’); and so on.’

7
The term 'stowaway’ is derived from Runia who uses it to describe the way the past
travels into the present.

8
Domanska derives the term 'uncanny' (unheimlich) from Sigmunt Freud : ‘‘The
uncanny’ is terrifying because it is strange and unfamiliar, yet we actually have this
feeling in relation to something that used to be familiar (heimlich) but has become
unfamiliar as a result of repression. It is something alien, weird, and demonic and whose
experience is petrifying. In his definition of this concept, Freud cites a statement by
Schelling, for whom ‘the uncanny’ is all that should stay hidden but has been revealed.
One source of this feeling, according to Freud, is uncertainty caused by the ambivalent
nature of a thing as to which we do not know whether it is dead or alive, man or
machine, etc.’

9
Officially: International Tribunal for the Prosecution of Persons Responsible for Serious
Violations of International Humanitarian Law Committed in the Territory of the Former
Yugoslavia since 1991.

10
Examples that support this argument can be found in testimonies in front of the ICTY.
For example: Prosecutor v. Martić (IT-96-11) Transcript 18-09-2006, p. 8456; Prosecutor v.

61
Krisis
Journal for contemporary philosophy

stories, images, or statues, and in the practices of memory, such as repre-


sentations, commemorations, and celebrations. However, he reminds us
JANNEKE ADEMA & MARIJE HRISTOVA that memory is a process and not a thing, a faculty, rather than a place.
(Olick 2008: 158-159). Thus, both Ankersmit’s concepts of historical ex-
THE EXILE CONDITION perience and memory studies focus on the process of getting in touch
with the past.
SPACE -TIME DISSOCIATION IN HISTORICAL EXPERIENCE
A READING OF SEFARAD In the analytical framework of memory studies, the notion of places of
memory, coined by Pierre Nora, continues to play an important role in
understanding how we reconnect with the past. Here we can think of a
Krisis, 2010, Issue 1 place as a trigger of memory and of a place as a carrier of different layers of
www.krisis.eu interpretations of the past, as in the concept of lieux de mémoires. (Nora
1989). Notwithstanding the abundant theoretical explorations of the con-
cepts of place and exile in memory studies, the notion of place seems to be
of no significance in Ankersmit’s conception of historical experience. Nev-
ertheless, Ankersmit provides examples of historical experiences that are
based on objects and places as triggers of experience, very much akin to
their function in memory studies as triggers of memories.

Introduction How can notions of place play a role in Ankersmit’s conception of histori-
cal experience? We will explore how the literary category of exile and the
Since the beginning of the 1990’s, historical writing has shifted its focus resulting displacement in the novel Sefarad from Antonio Muñoz Molina
from historical representation, as reflected for instance in theories of nar- (2001) relate to the theories surrounding Ankersmit’s concept of historical
rativism and constructivism, towards the problems of memory and ex- experience. In the novel Sefarad the past plays an important role in the
perience. (Domanska 2009: 177). The recent work of Frank Ankersmit is a shaping of identity of the characters. The relation between past and pre-
notable example of this shift. Ankersmit argues with his ‘theory against sent is continuously accentuated, as the protagonists voluntarily or in-
theory’ for a reevaluation of a direct contact with the past by breaking voluntarily remember and experience the past in the present in various
through built-up layers of representations that separate the (historical) ways.
object from the subject. In his recent book The sublime historical experi-
ence (2005), he defines the sublime historical experience as both a dissocia- In this article a conceptual framework will be devised based on Frank
tion in time and a dissociation of identity, departing from a classification Ankersmit’s analysis of (sublime) historical experience in relation to
of four types of forgetting. memory theory as established by Maurice Halbwachs. In this framework
we will show that memory, trauma and (sublime) historical experience
Memory studies also focus on the function of the past in the present, es- are different categories that are confined by the notions of time and iden-
pecially with regards to the construction of collective identities. Jeffrey tity. This framework will serve as a structure for the analysis of the use
Olick has recently pointed out that within this field, scholars in memory and the importance of place in memory and historical experience in Se-
studies have been mainly interested in the products of memory, such as farad.

62
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

Historical Experience and Memory ory on the one hand, and historical memory on the other. Important in
Halbwachs’ categorization is the time aspect: collective and individual
Frank Ankersmit conceptualizes the way in which the past can be experi- memory are related to those events that we experience as individuals our-
enced in the present in his concepts of subjective and sublime historical selves or via group memberships, while historical memory concerns a
experience.1 In these concepts he has incorporated important elements of knowledge of the past that reaches us only through historical representa-
Johan Huizinga’s idea of historical sensation. tions and with which we no longer have an ‘organic’ relationship. Here, it
is important to note that memory is always constructed as a function of
Huizinga’s historical sensation goes beyond the rather psychological con- individual and collective identities in the present. Halbwachs understands
cept of ‘nachfühlen’ or ‘nacherleben’ as suggested by Ranke. Where collective memory as a result of the continuous interpenetration of per-
‘nacherleben’ is a way of becoming aware of the past through reliving it, sonal and collective memory. Individual memory can only be recalled in
the historical sensation is a form of understanding or ‘ahnung’, closely the social framework within which it is constructed. Furthermore, since
related to the understanding of music. Huizinga’s sensation is only evoked individuals belong to many social groups, collective memory should be
in specific moments of mental clarity and can be seen as a resurrection of considered as multiple. Historical memory, on the other hand, starts
the past (Huizinga 1929). when collective memory and tradition end; it represents a lost past in a
singular narrative. (Halbwachs 1992).
For Ankersmit, historical experience is only possible in a ‘thoroughly his-
toricized world’. From his narrativist point of view, it is only when the While keeping Halbwachs’ distinction in mind, let us now go back to An-
representation has taken over completely and the represented (the past kersmit’s notion of (sublime) historical experience. Ankersmit embeds his
itself) has disappeared, that it will be possible to break through the thick concept of the sublime historical experience within a framework of four
crusts of effective history and meet history in its quasi-noumenal naked- stages of forgetting. Thus, contrary to Halbwachs’ focus on memory,
ness.’ (Ankersmit 2005: 277). It is important to notice that in Ankersmit’s Ankersmit’s discussion of the (sublime) historical experience departs from
view, although the subjective historical experience breaks through the the idea of forgetting of the past. However, as we will show underneath,
discursive layers of representation, this does not imply any truth claims their approaches are not that different since forgetting and remembrance
towards the past. However, in agreement with aesthetic experiences, the can be seen as two sides of the same coin.
historical experience supports the conviction of authenticity. The experi-
ence is complete in itself and requires no contextualization. It is precisely The first two stages of forgetting described by Ankersmit involve uncon-
the contextualization of the past (through our representations) that we scious ways of forgetting. The first type comprises the things from our
want to break through. In this respect, Ankersmit’s subjective historical personal or from our collective past that we can safely forget because they
experience requires a distance in time between the object and the subject are of no relevance to our identity. Contrarily, the second type of forget-
(when the past itself is gone and we only encounter representations or ting consists of things that we might have forgotten but that are truly
narrations of that past). The historical experience then allows bridging relevant to our identity, although we might not have been aware of this
this gap in time and for an instant subject and object merge. This distance before. As both the latter stage of forgetting as well as Halbwachs’ frame-
in time between the object and the subject is also important in Maurice works of memory are to be understood in relation to the construction of
Halbwachs’ theory of memory. our identity, we could argue that this type of forgetting is the negative
reverse of individual and collective memory as defined by Halbwachs.
Maurice Halbwachs, in his book On Collecive Memory (Halbwachs 1992)
puts forward a clear distinction between individual and collective mem-

63
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

Ankersmit understands the third and fourth stages of forgetting as con- these four boxes do not correspond seamlessly to the four levels of forget-
scious and therefore traumatic types of forgetting. The paradox of the ting that we have just summarized. The first notion of forgetting is not
traumatic experience is that something is both forgotten and remem- part of this graph, since it has no relation to one’s identity. The first box
bered. For this, these last two types do not form a counterpoint to mem- represents, then, the second notion of forgetting, which has been identi-
ory as a constructive part of identity, as they concern both sides of the fied as the counterpart of individual/collective memory as constitutive of
coin at once. The conscious forgetting leads to a dissociation of identity. one’s identity. Here there is no dissociation at the levels of time and iden-
As Ankersmit states: tity.

‘The dissociation of the self into a conscious and an unconscious self guar- In a second box, we find the subjective historical experience, a form of
antees the possibility of a not forgetting to forget. By relegating the trau- connecting to the past that Ankersmit does not connect directly to one of
matic experience to the domain of the unconscious, we can, indeed, forget the four types of forgetting. Subjective historical experience can only take
it. But precisely by storing it there, we will also retain it as an unconscious place where collective memory has ended, analagous to Halbwachs’ dis-
memory.’ (Ankersmit 2005: 322) tinction between collective and historical memory. Moreover, the subjec-
tive historical experience breaks through the layers of historical memory
The third type of forgetting is caused by the experience of something too or of the writing of history. On the graph’s timeline there is a division be-
threatening or too painful to be remembered. Ankersmit gives here the tween the time that is still part of one’s lived life, or one’s community,
paradigmatic example of the Holocaust trauma. For this event, both re- and the time in which there are no survivors left and historical represen-
membrance and forgetting has been withheld from conscious memory, tations take over. From the perspective of the subject, we could call this a
especially in the case of Germany. The German so-called collective amne- dissociation with the past. It can be argued, that in the creation of histori-
sia created a dissociation on the level of identity. cal memory or in the writing of history the second type of forgetting does
play a role, since all representations of the past sometimes ‘forget’ some-
The fourth type of forgetting is exemplified by the French Revolution. thing that with hindsight has truly been decisive in the past (Ankersmit
This type of forgetting is caused by the most profound and decisive 2005: 322).
changes that Western man has undergone in the course of history. As
Ankersmit states, ‘In all these cases they entered a new world, something In the box of trauma a dissociation takes place on the level of identity: a
they could do only on the condition of forgetting a previous world and of painful part of one’s life is actively forgotten. As we have seen, trauma
shedding their former identity.’ (Ankersmit 2001: 301). Thus, there is a corresponds to the third type of forgetting. This brings us to the last box,
dissociation in time with ‘the previous world’ as well as a dissociation of the case of the sublime historical experience. Here a double dissociation
identity, as they ‘shed their former identity’. takes place. As with the subjective historical experience, the past it refers
to is no longer there. And as in the case of trauma, there is the painful
With this fourth type of forgetting, Ankersmit introduces his concept of abandonment of an identity, in this case of a traditional and familiar pre-
the sublime historical experience. To explain this concept more clearly at vious worldview.
this point, a graph, in which we can visualize the relationship between the
different forms of historical experience and memory, might be helpful.
We could imagine individual/collective memory, subjective historical ex-
perience, trauma and sublime historical experience in four boxes with a
different relation to time and identity. Here it is important to note, that

64
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

from the perspective of the outsider, as if we were looking at somebody


else. We can only become aware of this previous identity, because we have
acquired a new identity. With this, it has to be noted that the historical
sublime is not necessarily to be found in a distant past, yet it can be found
every time civilization enters a truly new phase in its history.

The historical sublime has a close relationship to the notion of myth.


Ankersmit understands myth as a past that has left no traces in our con-
temporary reality, hence it represents a past that we have wholly ‘forgot-
ten about’ and that is ‘dissociated’ from our present historical world. It is
the intense historicization and narrativization taking place at the occasion
of a sublime historical event that creates in the end a quasi-eternal and
mythical past. Crucial for Ankersmit is to understand myth as a product
of history and historical awareness. This is most notably exemplified in
Ankersmit’s book with the mystified Athens in Hölderlin’s novel Hype-
Crucial however to trauma is that closure of the trauma is in principle rion. In this case, myth, as it is related to Athens, relates to a phase in hu-
possible as it takes place within the time span of a lived life or community man history itself (Ankersmit 2005: 384-385).
life. As soon as the traumatic experience can be narrativized and can find a
place in the story of one’s life, the tension between remembering and for- The framework presented above offers a starting point for an analysis of
getting will (or can) be dissolved. The possibility for closure of the trauma, the role of place in memory and historical experience in the novel Sefarad
creates a desire of being, they want to be(come) again who they were once from Antonio Muñoz Molina. In this novel, the dimension of space2 inter-
in the past. (Ankersmit 2005: 327). Within the sublime historical experi- sects and traverses the dimensions of time and identity. We will make use
ence, there is no possibility of closure, since it creates an abyss between of the analytical tools of memory studies and narratology (specifically
two different historical and cultural identities. The desire for the past can Bakhtin’s concept of chronotope, that points at the intrinsic connected-
therefore only be a desire to know the historical world that is forever ness of temporal and spatial relationships) to identify the various func-
separated from the world of the subject. As Ankersmit reminds us tions of place in the novel. As we have mentioned in the introduction, the
‘trauma can be seen as the psychological counterpart of the sublime, and theories of (sublime) historical experience as set out by Ankersmit, are
the sublime can be seen as the epistemological counterpart of trauma’. lacking a notion of place. Although he does mention and praise Pierre
(Ankersmit 2005: 338). For the historical sublime, the subject of trauma is Nora’s work Les lieux de mémoire (Ankersmit 2005: 262) and the innova-
not individual persons but Western civilization itself. Another important tive contribution of Nora to memory studies, the notion of places of
difference between trauma and the historical sublime is the possibility of memory are not touched upon in Ankersmit’s analysis of historical ex-
narrativization. The difficulty of a traumatic experience as the Holocaust perience, and are not even discussed in his comment on Nora’s work.
is exactly the possibility to create a narrative. For the sublime historical
experience, however, ‘the past must first be historicized, transformed by However, a specification of the notion of place within the theory of his-
association into narrative understanding, before, with a subsequent ges- torical experience does seem to deserve more attention. First, when con-
ture, it can be repudiated and thus ensured of entry into a new world’. sidering the idea of historical experience within the realm of memory
(Ankersmit 2005: 344). This kind of experience makes us look at ourselves studies, it is striking that the idea of place is ubiquitous in the latter, while

65
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

hardly present in the former. Second, the examples of historical experi- your own identity, for instance when you start to live in a new city or
ences seem to give a special role to objects as the triggers of these experi- when you travel. Travelling is not so much a metaphor for becoming
ences. The spatial dimension of these objects requires more detail. Third, somebody different for Muñoz Molina, yet it serves as an example of the
the Eurocentric examples given by Ankersmit in his description of subjec- possibility to distance yourself from your past by the spatial movement of
tive and sublime historical experiences are specifically located.3 And fi- travelling.
nally, if we think of the notion of dissociation as a necessary pre-condition
for a historical experience, we could argue that displacement or exile ‘No creo que sea verdad eso que dicen, que al viajar uno pueda convertirse
could also be a category of dissociation. en otro: lo que sucede es que uno se aligera de sí mismo, de sus obliga-
ciones y de su pasado, igual que reduce todo lo que posee a las pocas cosas
necesarias para su equipaje.’(37)

Sefarad: dissociation in space-time ‘I don’t believe it’s true what they say, that as you travel you become a
different person. What happens is that you grow lighter, you shed your
The novel Sefarad (2001) from Antonio Muñoz Molina4 narrates upon the obligations and your past, just as you reduce everything you possess to the
condition of exile and diaspora and its relation to identity. What would few items you need for your luggage.’(22)
you do, asks Muñoz Molina, if from one day to another you are no longer
who you think you are, if you are nothing more than what others tell This is also what happened to Isaac Salama, the son of a Sephardic Jew
about you? In seventeen interdependent stories, Molina’s characters live from Budapest, who could escape to Tangier in 1944 with the help of the
through all possible forms of exile: they flee from Nazis, Communists and Spanish embassy.
Franquists, they look for better opportunities in a big city far from the fa-
miliar village or they suffer a psychological exile due to disease or drugs. ‘(…) la felicidad de estar en Madrid sin vínculos con nadie, sin ser nada ni
The life stories of Primo Levi, Franz Kafka, Dolores Ibárruri and Walter nadie que él mismo, tan libre de la fuerza de gravedad del pasado como de
Benjamin are inserted in the stories of fictional characters and take place la de la tierra, libre, provisionalmente, de su vida anterior y tal vez tam-
in different countries and in different times. Sepharad, the Hebrew word bién de la vida futura que otros habían calculado para él, libre de su padre,
for Spain, becomes a metaphor for the general condition of exile. Sefarad de su melancolía, de su negocio de tejidos, de su lealtad a los muertos.’
has been mostly defined as a novel of memories. However, we would like (142)
to broaden this definition with the notion of (historical) experience, along
the lines of the discussion described above. Within this framework we will ‘(…) the happiness of being in Madrid with no ties to anyone, being noth-
use the exile condition, and the subsequent importance of place in the ing more or less than himself, as free from the force of the gravity of the
novel, to explore the role of place in Ankersmit’s conception of historical past as from the earth’s, free, temporarily, from his former life and maybe
experience. from the future life others had planned for him, free from his father, his
melancholy, his cloth business, his loyalty to the dead.’ (102)
The condition of exile creates different forms of tension in Sefarad. There
is an obvious thematic tension between the different stories of forced exile On the other hand, however, there is always the melancholy of the loss of
and those of voluntary exile. But the exile condition also creates a double identity and the meaningful things from the past. The different characters
feeling within the characters. On the one hand there is the lightness of surrender to melancholic memories when encountered with persons or
being once you become separated from your past and you can make up objects from the past. They collect these objects from the past and want

66
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

to return to the places of the past. This division is also represented The fifth story of Sefarad is called ‘Valdemún’.5 This story tells of the
throughout the novel in the elaborations on the narrative identity of the journey of a women and her husband back to her village Valdemún,
characters versus a possible ‘real’ identity, as well as in the tension be- where she will visit her dying aunt. The narrator of the story is the
tween stories about the past and tangible objects from the past in the pre- woman’s husband, who becomes a kind of spy of her past life through his
sent. engagement with the objects and persons in the house where she was
born and raised. The trip to the village becomes a trip to the past, where
But what will be most important for our reading of Sefarad in the func-
tion of memory and experience of the past, is that the condition of exile ‘según progresa el viaje los nombres de la carretera invocan lugares de la
creates a dissociation in the identity of the characters. This dissociation infancia, y el espacio se trasmuta en tiempo, se proyecta en dos dimen-
does not only take place in time (which mostly does not cover a very long siones simultáneas, el ahora mismo imperioso de llegar cuanto antes y el
period) but also in space. The condition of exile creates a severe disruption ayer recobrado y estático, (…). Al mirar por la ventanilla y reconocer los
with the past, because all evidence of the past has disappeared. These evi- paisajes que habías visto de niña tus ojos adquieren sin que te des cuenta la
dential objects, like photographs or personal belongings, or places where mirada de entonces.’ (114)
one experienced important parts of ones youth, are no longer available to
the characters. Only the mental images have survived. But, as Muñoz ‘The place-names along the highway invoke your childhood, space
Molina recounts in one of his stories, there was once a man who became transmuting into time [and projects into two simultaneous dimensions,
blind in his twenties, and when he was around fifty years old even the im- the urgent present of arriving as soon as possible and the recovered and
ages he remembered from when he still could see had disappeared static past] (…). You gaze out of the window, recognizing the landscapes
(Muñoz Molina 2001: 143); (Muñoz Molina 2003: 103-104). Some of the you saw long ago, and your eyes take on [the look from those days].’ (80)
exiles do keep several objects from before their exile, however they are
never more than ‘the little necessary things for someone’s luggage’. The places from the past uncover the past identity of the narrator’s wife:
she literally recovers her gaze from back then. Space turns into time and,
In the following analysis, we will consider what roles the notion of space even more, it is simultaneously past and present. When going back to the
plays in the novel Sefarad, in relation to the remembrance and experience place of the past, memories seem to return with such intensity, that Mu-
of the past along the four ‘boxes’ of our framework: memory, historical ñoz Molina’s description here comes close to Ankersmit’s understanding
experience, trauma, and sublime historical experience. of a historical experience, in the sense that object (the past) and subject
merge.

The husband, who is painfully aware of the fact that he will always be a
Memory foreigner to his wife’s past, recounts attentively every object in the house
and how it is related to his wife’s memories. When the aunt dies, the door
We want to distinguish three types of relation between memory and of the house will be closed, and, little by little the house will fall apart, like
place. On the one hand a place can be a trigger for memories of the past; the other abandoned houses in the village. When this place of the past will
on the other hand one can have memories of a place, as if one imagines be gone, the childhood memories of his wife will also fade away. Collective
the places of his or her past. Lastly, we could think of the reconstruction memory will become historical memory.
of a place of the past in the present.

67
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

The first story of Sefarad, ‘Sacristán’, also stresses the separation of some- In the chapter ‘Sherezade’, Muñoz Molina tells us the story of a Spanish
one who has moved from a village to the big city. In this story however, women living in Madrid but surrounded by communist paraphernalia.
the village from the childhood remains at a distance, and the main char- The woman had emigrated to the Soviet Union with her parents when
acter can only go back in memory. The memory of the village is evoked she was young. Although she came back to Spain at a later period in order
within a small group of people who originate from the same village. They to collect a better pension, she did not distance herself from Soviet rheto-
remember a specific vocabulary that was used, they remember certain cu- rics.
linary delicacies and the voice of a relative on the other side of the rare
long distance calls. At the time in which the story is told, even these ‘Cómo voy a tirar nada, si cada cosa tiene una historia tan larga, y yo me
things slowly disappear. But then the narrator runs into a person from las cuento a mí misma cuando estoy sola, como si fuera la guía en un
the past, Mateo Zapatón, on a square in the centre of Madrid. museo. Ese Lenin que hay encima del televisor es de bronce, cójalo y verá
cómo pesa, y fíjese lo bien que está sacado su parecido.’ (348-349)
‘Con un sobresalto de alegría vi en medio de la ciudad hostil esa cara de mi
infancia, vinculada a los recuerdos más dulces de mi ciudad y de mi vida.’ ‘How can I throw anything away when everything has its own story? I tell
(29) stories to myself when I’m alone, as if I was a guide in a museum. That
Lenin on the top of the television set is bronze, pick it up and you will see
‘It gave me a [shock] of pleasure to see that face in the middle of a hostile how heavy it is, and just look what a good likeness.’ (250)
city, a face tied to the sweetest memories of my hometown and child-
hood.’ (16) The woman suffers from a constant nostalgia towards her past in the So-
viet Union. However, now that she has moved back to Spain, even if she
His lost city gives room to the sweetest memories of his life. He does not would go back to Moscow, the Soviet Union she so much longs for no
only remember happy moments, but he also remembers something else longer exists. It has been reduced to the little museum she has created for
of which until then he did not know was still in his memory. He remem- herself in her apartment in Madrid.
bers going behind one of the shops in his village to drink some water, and
when he returned to the shop he found himself lost and it took him some In another story, Berghof, a similar situation is described where a doctor
time to see that he had actually entered into the wrong shop, the shop of has to come to rescue to a man whom he discovers to be an old Nazi. This
the man he now runs into in Madrid. This is the kind of recovery of old Nazi had turned his villa in Spain into a small museum of idolization
memory which is similar to the kind of forgetting that Ankersmit defines of the Third Reich. This reconstruction of other places is even more
as the second type of forgetting: things we might have forgotten but that strongly emphasized in the enumeration of the melancholy of Spanish
are truly relevant to our identity. In this case, the feeling of being lost en- places far away from Spain.
dures in the narrator’s condition of living in the city.
‘Tejadillos falsos, ficticias paredes encaladas, imitaciones de rejas anda-
In the first and second case, the re-encounter with something or some- luzas, mugre taurina y regional, (…); la imitación de las cuevas de Sac-
body from the past, brings up ‘madeleine-like’ effects. The re-encounter ramonte en un cruce de carreteras cerca de Frankfurt, donde daban san-
with something authentic from the past revives memories that even the gría en diciembre (…). [E]l café Madrid, y se respiraba un aire cálido con
person who remembers them unconsciously might have forgotten. In the olores aproximadamente familiares.’ (140-141)
third case however, the reconstruction of a place from the past, that place
does not bring up these authentic feelings, but only feelings of nostalgia.

68
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

‘Fake-tile roofs, mock-whitewashed walls, imitations of Andalusian rail- Subjective Historical Experience
ings, regional bullfight posters (…); The imitation caves of Sacromonte at
a crossroad near Frankfurt, where they served sangria in December (…). Sefarad shows some spare instants in which the characters undergo a true
Café Madrid and breathe in warm air carrying odors that were familiar.’ subjective historical experience, mirroring the notion that these experi-
(101) ences are not as common as (unconscious) memory recollections. In the
subjective historical experience a reconnection with the past takes place in
When we consider the dimension of space in these examples, it is interest- which our representations of that past fall away and for a moment the
ing to note that the villages that are remembered by the characters can be dissociation in time is bridged: past and present collide, only to separate
seen as the chronotope of the ‘provincial town’. Even in the reconstruc- again shortly after.
tion of Spanish places abroad we can see the iconic elements that belong
to the ‘provincial town’. The word ‘chronotope’ was coined by Mikhail In the final story of Sefarad, entitled ‘Sefarad’, a Spanish man and his wife
Bakhtin to refer to ‘the intrinsic connectedness of temporal and spatial wonder through the museum of the Hispanic Society in New York. Here
relationships that are artistically expressed in literature’. (Bakhtin 1981: 84) they meet a woman, the curator of the museum, who tells the man about
The chronotope of the ‘provincial town’ refers to folkloric time, in which her fascination for a painting by Velázquez, a portrait of a girl.6 What is
time is not an advancing historical movement. This idea of a ‘timeless’ mesmerizing about the painting for the curator, and afterwards also for
past reminds us of the relation between the myth and the historical sub- the man (who in a way is even haunted by it) is that it is a painting with-
lime as recounted by Ankersmit. However, while the myth as the histori- out any context (the girl is nameless and unknown). In this way the girl
cal sublime is created by history and is to be understood at a collective does not represent anything and it is exactly this aspect of her authenticity
level, in these fragments the myth seems to be created through a process which in the end deeply moves the characters in this story:
of thorough memorization, which can be seen as a form of narrativization
by a single person. ‘Los cuadros aquí, y en cualquier museo, representan a poderosos o a san-
tos, a gente hinchada de arrogancia, o trastornada por la santidad o por el
Furthermore, in the previous examples we can not speak of a dissociation tormento del martirio, pero esa niña no representa nada, no es ni la
in time. None of the previous examples reflect the ‘desmemoria absoluta, Virgen niña ni una infanta ni la hija de un duque, no es nada más que ella
la que cae sobre los hechos y los seres humanos cuando muere el último misma, una niña sola, con la expresión de seriedad y dulzura, como per-
testigo que los presenció, el último que escuchó una voz y sostuvo una dida en una ensoñación de melancolía infantil.’ (531)
mirada.’(177); (‘absolute oblivion that claims events and human beings
when the last person to witness them, the last person to hear a certain ‘Paintings, in any museum, portray the powerful and the holy, people
voice or meet a certain pair of eyes, dies.’ (130)). It is this absolute oblivion puffed up with self-importance or crazed by saintliness or by the torment
that is a necessary condition for a subjective historical experience to take of martyrdom, but that child doesn’t represent anything, she isn’t the
place. Let us then now pass to the territory (literally!) of experience. young Virgin or a princess or the daughter of a duke, she’s just herself, a
solitary little girl with a serious, sweet expression, as if lost in a daydream
or some moment of childish unhappiness.’(378)

69
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

It might be debated whether Muñoz Molina really describes a subjective Spanish Republicans exiled in Mexico, and briefly talks with a woman
historical experience here (where he does not describe in detail whether who claims to have been one of the figures on that picture, he walks out-
the painting reconnects the characters with the past). However, one could side the museum and feels like he is being transported through time and
at least argue he does describe an aesthetic experience here. space:

As it concerns subjective historical experiences, space plays again an im- ‘Recobro ahora otros pasos, el recuerdo que iba a contar cuando apareció
portant role in Sefarad. Again not only do (historical) places trigger giant delante de mí la caminata por el Retiro en la mañana de niebla, la forma
leaps through space-time, subjective historical experiences also seem to sin peso del palacio de Cristal, el morado bello y melancólico de las ban-
bring the characters in Sefarad back to certain (historical) places. For ex- deras republicanas en los anaqueles de una exposición, insignias de un país
ample in the story ‘Berghof’, the narrator, a doctor, recalls how as a child que yo había perdido antes de nacer.’ (229-230)
he would walk on the old wooden floor of his grandmother’s house, and
how he would then feel like being in another place, in another life. He ‘Now I am in a different past, a different morning, not the one in which I
describes having the same experience whilst listening to music, which walked through the Retiro and fog to the weightless shape of the Crystal
even conjures up places from before he was born. It is interesting to notice Palace, the beautiful and melancholy purple of Republican flags on the
the detailed description of the process of the historical experience, as Mu- shelves of an exhibition, insignia of a country I had lost before I was born.’
ñoz Molina literally tries to capture the velocity with which object and (167)
subject merge.
Although both these examples do conjure up thoroughly historicized
‘Era como estar en el camarote de un barco, en otro lugar, casi en otra objects (music by Bach played by Casals, a picture of Spanish Republi-
vida. Tengo una sensación parecida, de plenitud, de plenitud material de cans), in contrast with the authentic girl, here they serve as representa-
algo, cuando escucho un violoncello. De nuevo el tiempo salta, de una tions of a past long gone, which for a moment comes back to the charac-
cosa a otra, de un tiempo a otro, a la velocidad de los impulsos neuronales, ters in all its clarity. Interestingly enough, in all three cases one could ar-
unos doscientos kilómetros por segundo: Pau Casals toca las suites para gue that the characters also undergo aesthetical experiences, as they do
violoncello de Bach en Barcelona, en el otoño de 1938, cuando ya se ha not encounter common, daily objects, which in Sefarad mostly serve to
perdido la batalla del Ebro, y Manuel Azaña y Juan Negrín lo escuchan trigger memories, but objects of art (paintings, pictures, music), objects
desde un palco, en el teatro del Liceo.’(245) which represent another time. Ankersmit also points to the similarities
between the aesthetic and historical experience, which both support the
‘It was like being [in a ship’s cabin], in another place, another life. I have a conviction of authenticity.
similar sensation when I hear a ‘cello. Again time leaps from one thing to
another, [from one time to another,] an almost instantaneous impulse Objects also have a spatial status, as they determine the spatial effect of the
between neurons [, with a speed of two hunderd kilometers per second]: room. But in this case, the objects seem to define the function of the dif-
Pablo Casals playing Bach’s suites for ‘cello in Barcelona, in the fall of 1938 ferent places similar to the Bakhtinian chronotope of ‘the castle’. The cas-
when the Battle of the Ebro has been lost and Manuel Azaña and Juan Ne- tle, according to Bakhtin, is saturated with the time of the historical past.
grín are listening from a box in the Liceo Theater.’(178-179) Traces of past centuries are encountered everywhere in the castle and give
the castle a museum-like character. Although the examples here do not
A similar thing occurs in the story ‘Olympia’. The main character, an of- resembles real castles, as Bakhtin exemplifies in both Gothic and historical
fice clerk, visits a museum in Madrid. After he has seen a photograph of novels, it is notorious that the places in which the historical experiences

70
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

are described in Sefarad have indeed such a strong reference to the histori- Both father and son try to forget not only the past, but also the places of
cal past. the past. Even more, Isaac has internalized the trauma of exile which
urges him not to stand out amongst others. He testifies with shame that
when he was nine years old and living in Budapest,

Trauma ‘lo que quería no era que los judíos nos salváramos de los nazis. Se lo digo
con vergüenza: lo que yo quería era no ser judío.’(157)
While in the previous parts we have been dealing with voluntary exiles,
the forced exile is closely related to traumatic memories, and, in the case ‘what I wanted was not for us Jews to be saved from the Nazis. I say it now,
of Sefarad, this relationship comes to the front in stories on the Holocaust what I wanted was not to be a Jew.’ (114)
and the diaspora of the Jews. In the chapter ‘Oh tú que lo sabías’ (Oh you,
who knew so well), we get to know mister Salama and his son Isaac And now he feels the same about his crippled legs:
Salama. Isaac flees from Budapest with his father at the moment they dis-
cover that Isaac’s mother and sisters have been arrested at their house, ‘Qué puede entender usted, y perdóneme que se lo diga, si tiene sus dos
while the men were out. They seek the assistance of Mister Sanz Brinz, piernas y sus dos brazos. Eso sí que es una frontera, como tener una en-
who works at the Spanish embassy, and try to arrange Spanish documents fermedad muy grave o muy vergonzosa o llevar una estrella amarilla co-
for Jews of Sephardic origin. Together they try to find out where his sida a la solapa.’ (157)
mother and sisters have been sent, so that Sanz Brinz can manage to get
them out of the concentration camp when handing over their Spanish ‘How can you understand – forgive me for saying so – when you have two
documents. But as Isaac and his father later found out, the women had good legs and both arms? When you don’t, it is like having a grave illness,
been sent to a camp of which, at that time, nobody had yet heard, and or a yellow star sewn to your lapel.’(114)
which even now is still just a name at an abandoned railway station. Isaac
and his father eventually come to live in Tangier, which was then still a However, the important paradox in the Salamas’ trauma is that the past
part of the Spanish colonies. and its places are at the same time forgotten and present as a result of the
imperative of not forgetting to forget, as mentioned by Ankersmit in this
While the other stories emphasize remembering more, this story focuses type of traumatic forgetting. This is symbolized in the name of the shop
mainly on the theme of forgetting. The father tries to forget the past and ‘Galerías Duna’. Isaac even becomes the official representative of Spanish
builds up his fabric store, Galerías Duna, called after the river Danube in culture in the Moroccan city of Tangier. In this way, it is not the trau-
Budapest. But by that name the place of his past is actually present in his matic exile from Hungary that is constantly present, but Sepharad, the
everyday life. Nevertheless, he refuses to visit the camp where his wife and mythical past and origin of the Sephardic diaspora, that is present in his
daughters have been killed. His son Isaac wants to get out of Tangier, to everyday life.
finally get to know the real Spain, Sepharad. During his student life in
Madrid he seems to be able to live without the burden of the past for a On the level of the Holocaust trauma we could say that Isaac Salama
while. However, a car accident that cripples him brings Isaac back to manages to get to a certain form of closure when he visits the camp where
Tangier. He becomes the director of the Ateneo Español. his mother and sisters had been murdered and says the Kaddish for his
deceased father during eleven months. Yet on the level of the trauma of
the diaspora of the whole lineage of Sephardic Jews, and despite the literal

71
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

return to Sepharad, father and son do not escape from their traumatic father and son Salama. However, ‘the road’ is evoked in two important
condition. instances in Isaac Salama’s life. First, Isaac is crippled during a car accident
in Spain, just when he gained his independency from his father and from
‘Ahora Tánger pertenecía al Reino de Marruecos, y poco a poco los ex- the past, as he finally built up a life in Spain. Due to this accident, he was
tranjeros tendrían que marcharse, nosotros los primeros, dijo su padre, forced to move back to Tangier. Second, a train trip is evoked, in which
con un brillo fugaz de la agudeza y el sarcasmo de otros tiempos. Sólo es- Isaac Salama for the first time falls in love with a woman. The romance is
pero que nos echen con mejores modales que los húngaros, o que los abruptly ended however, because Isaac wants to hide his crippled leg from
españoles en 1492. her. The road, then, symbolizes how Isaac Salama has internalized his
traumatic memory of ‘otherness’, being now socially excluded by having a
Dijo eso, los españoles, como si no se considerase ya uno de ellos, aunque crippled leg instead of wearing a yellow star.
tuviera la nacionalidad y durante una parte de su vida hubiera sentido
tanto orgullo de pertenecer a un linaje sefardí.’ (155)

‘Now [Tangier] belonged to the kingdom of Morocco, and little by little Sublime Historical Experience
foreigners would have to leave – “we first”, said the father with a flash of
the wit and sarcasm of old. “I only hope they throw us out with better In the sublime historical experience, as we have explained before, a double
manners than the Hungarians, or the Spanish in 1492.” dissociation takes place: along the axis of time and along the axis of iden-
tity. One could make a plea that with Sepharad, Muñoz Molina does de-
That’s what he said, the Spanish, as if he didn’t consider himself one of scribe such a breaching moment in the history of a society, one in which a
them anymore, even though he held that citizenship and during a period whole society is disconnected from a previous identity and a previous past.
in his life had felt such pride in belonging to a Sephardic line.’ (112)
Sefarad describes several moments of historical diaspora in which the
We will come back to the condition of Sephardic diaspora in our conclud- Sephardic Jews were involved, from the banning of Sephardic Jews in 1492,
ing discussion on sublime historical experience. For now, we have sug- to the Holocaust, and the rise and fall of communism. Especially in the
gested that space within the realm of memory and trauma is to be under- case of the traumatic experience of the Holocaust, as we described before,
stood along the second (unconscious) and the third (conscious) stage of there is still the possibility of reconciliation with ones identity within this
forgetting as proposed by Ankersmit. Within the domain of memory, a lifespan, and thus in Ankersmit’s terms, of the desire of being. However, as
place might be forgotten, but it can still be recalled. However, when the Muñoz Molina tries to describe, in the more general theme of the diaspora
memory is traumatic, the places of the past are consciously forgotten and of the Jews throughout history this closure is no longer possible, and
paradoxically still present. where he refers to the general Jewish identity as represented in Sepharad,
as a lost and bygone place. Sepharad thus stands as a metaphor for both a
The categories of memory and historical experience seem to connect with lost past, a lost identity and a lost place, where closure is no longer possi-
one of the chronotopes defined by Bakhtin. For the category of trauma, ble on the level of being. Through the continued diaspora of the Jewish
however, the presence of such a chronotope is less evident. One could people, Sepharad has already turned into a myth.
think of the chronotope of ‘the road’, the metaphor for the path of life
and also for becoming another person. The road is not specifically evoked
in the narration of the diaspora of the Sephardic Jews, nor in the exile of

72
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

‘España es un sitio casi inexistente de tan remoto, un país inaccesible, des- and thus of our modern society. The myth of Sepharad has thus been
conocido, ingrato, llamado Sefarad, añorado con una melancolía sin fun- transformed by Muñoz Molina into a constitutive element of our whole
damento ni disculpa.’ (154) (modern) society beyond the Jewish community. It would go too far to
argue that the exile of the Jewish communities has shaped modern West-
‘Spain is so remote that it is nearly nonexistent, an inaccessible, unknown ern society, as for instance the French revolution did. To understand exile
thankless country they called Sepharad, longing for it with a melancholy within the realms of the sublime, we should refer to the idea of ‘otherness’
without base or excuse.’ (111) that precedes the expulsion of a specific group from society. Dominick
LaCapra stresses that the notion of ‘totally other’ may be construed as
The diasporic condition on the level of the Jewish identity as a whole is sublime (LaCapra 2009: 89).
amply described in the story ‘Oh tú que lo sabías’ (‘Oh you, who knew so
well’), where a short history is given of the whole exodus of the family of Throughout the different stories that constitute the novel Sefarad, the
Salama, exemplified in an object which again refers back to a lost place: possibility of becoming ‘the other’ is a recurrent theme. What would you
the key of a house in Toledo that the Sephardic family has passed on from do if from one day to another you are no longer who you think you are, if
generation to generation. you are nothing more than what others tell about you. What would you
do if at any given moment they can come and arrest you? Hence, there is a
Similar to Ankersmit’s example of the mystified Athens in Hölderlin’s strong recognition of how the ‘totally other’ constitutes one’s identity.
novel Hyperion, Sepharad is both a myth and an aspect of history. It is the However, once you have been singled out as ‘the other’, your previous
identification of the specific space-time of Sepharad (Spain before 1492), identity will be lost forever. In Western culture, the ‘Other’ has even
that allows us to introduce the myth in history, and hence to understand gained certain mythical qualities that persist throughout the flow of time.
myth as a product of history. The expulsion of the Sephardic Jews from
Spain might not have been a breaching moment in Western civilization, On a spatial level, the resistance to otherness is symbolized in the space of
however, for, as Muñoz Molina shows, it is seen as preceding the historical a room. In the story ‘Eres’ (‘You are…’) for instance, the room is, on an
time of the diaspora of the Sephardic community and in this way attains individual level, a place of both refuge, of exile, as well as a prison:
the qualities of a quasi-natural utopian past. The expulsion of the Jews
from Spain was not accompanied by a ‘severe storm of historicization’ as ‘Si acaso lo que menos cambia, a través de tantos lugares y tiempos, es la
Ankersmit’s examples of the historical sublime, for instance the French habitación en la que te recluyes, ese cuarto del que según Pascal no de-
Revolution, testify. However, for the Sephardic community it has been bería uno salir nunca para que no le sobreviniera la desgracia. “Estar solo
accompanied by a severe storm of narrativization with which it has be- en una habitación es tal vez una condición necesaria de la vida”, le escribió
come a dominant story in historical memory (as understood by Franz Kafka a Milena.’ (403)
Halbwachs). After the expulsion from Spain, the Sephardic Jews gained a
new identity as a diasporic community.7 The old ‘Spanish’ identity was ‘Perhaps what changes least, through so many places and times, is the
both lost forever and constitutive of the new identity. room you take refuge in, the room that according to Pascal one should
never leave if one is to avoid disaster. “Being alone is perhaps a necessary
In Sefarad this diasporic condition is also taken to a further level and is condition of life” Franz Kafka wrote Milena.’ (289)
lifted from its specific Jewish context. Muñoz Molina pulls the exile condi-
tion from its Jewish context and places it onto the level of society as a It is a prison, for this room is at the same time also the place one runs
whole, where it has become an inherent part of all the characters’ beings away from, where different characters in Sefarad also choose a conscious

73
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

exile, in which the room then forms a metaphor for both a lost past and a homeland. As we see in Sefarad, that homeland has become a myth that
longed-for future. And between these spaces in time identity is formed: has nothing to do with contemporary Spain.

‘Encerrado en mi oficina leía las cartas y los diarios y cuadernos de notas


de Soren Kierkegaard, y aprendía de Pascal que los hombres casi nunca
viven en el presente, sino en el recuerdo del pasado o en el deseo o el Conclusion
miedo del porvenir, y que todas las desgracias le sobrevienen al hombre
por no quedarse solo en su habitación.’ (452) As we have shown, place does not contradict or stand at right angles to
time as a dimension in stirring memories and experiencing the past. Al-
‘Closeted in my office, I read his [Sören Kierkegaard] letters, diaries, and though exile results in a strong identity dissociation for the characters in
notebooks, and learned in Pascal that men never live in the present, only the novel Sefarad, it is still the time aspect that mainly dominates the dis-
in their memory of the past or in their desire or fear of the future, and tinction between memory, trauma and historical experience. Place how-
that all our miseries outlast us because we are not able to sit quietly in a ever seems to run parallel to time: if another time is evoked, it implies also
room alone.’ (324) another place. Therefore, we could argue that the concepts of memory
and historical experience do not depend solely on a time dimension, but
The room can be understood as the mythical place of one’s pure identity.8 on a dimension of space-time.
However, once you have left the room, your identity will be based on the
dualistic nature of otherness. Thus, therefore, Bakhtin defines the Alongside the function of places of memory as defined in memory studies,
‘threshold’ in the form of staircases, front halls, and corridors, as the the places in the novel function as a trigger for the evocation of the past as
chronotope that represents the crisis in an individual’s life. well as being carriers of different layers of representation of that past.
Alongside Ankersmit’s concept of historical experience, memory, just like
However, both otherness and the symbol of the room are timeless refer- history writing, also builds up layers of representation or narrativization,
ents. It is only within the framework of the Jewish community that the which evaporate when one reencounters the places of the past. The places
mythical past identified as Sepharad attains the qualities of the historical that give rise to the different evocations of the past show interesting paral-
sublime as a myth that is produced by history. To clarify the idea of lels with some of Bakhtin’s chronotopes. The chronotope of the ‘provin-
Sepharad as the historical sublime in terms of Ankersmit, we should make cial town’ evokes a ‘folkloric time’ through the faculty of memory. The
a well-defined distinction between exile and diaspora. museum-like qualities of the chronotope of the ‘castle’ provide a thor-
oughly historicized space for a possible subjective historical experience.
The condition of exile presupposes the existence of a homeland, and
hence the feeling of melancholy towards that homeland. The story about The condition of exile and diaspora, or displacement, provides the condi-
the Spanish women living in Madrid surrounded by communist para- tion for the dissociation of identity. In the case of trauma, the chronotope
phernalia, or the stories about the persons who have abandoned the vil- of the ‘road’, points to the internalization of being different, or ‘other-
lage for the big city are examples of the exile condition. Also father and ness’, in the character of Isaac Salama. What then, could be a chronotope
son Salama live in exile, if we consider Hungary their homeland. The mel- for the historical sublime? The location of the myth in space-time, in
ancholy towards that homeland is symbolized in the name of the shop, Ankersmit’s example that of Athens and in the case of this article that of
‘Galerías Duna’. Diaspora, on the other hand, erases the concrete idea of a Sepharad, seems to be important to overcome the initial idea of ‘timeless-
ness’ associated with a myth. But the literal location of the myth in time

74
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

and place, points at the causal relation between history and the myth. Huizinga, J. (1929) 'De cultuurgeschiedenis vindt haar voornaamste taak
Myth is here to be understood as the product of history. As Bakhtin in het morphologische begrijpen en beschrijven der beschavingen in haar
writes, when defining his word ‘chronotope’: ‘In the literary artistic bijzonder en daadwerkelijke verloop'. In: Cultuurhistorische verkennin-
chronotope, spatial and temporal indicators are fused into one carefully gen, 49-71.
thought-out, concrete whole. Time, as it were, thickens, takes on flesh,
becomes artistically visible; likewise, space becomes charged and respon- LaCapra, D. (2009) History and its limits: human, animal, violence. Ithaca
sive to the movements of time, plot and history.’ (Morris 1994: 184). Thus, [etc.]: Cornell University Press.
for time to be visible, it needs to be entangled with place. We have not
found a relevant chronotope in Bakhtin’s descriptions to define such a Morris, P., (ed.) (1994) The Bakhtin Reader. Selected Writings of Bakhtin,
space-time dimension for the historical sublime. In the case of the novel Medvedev, Voloshimov. London [etc.]: Edward Arnold.
Sefarad, we would conclude that Sepharad is the chronotope for the his-
torical sublime. Muñoz Molina, A. (2001) Sefarad. Barcelona: Seix Barral [Booket].

———. (2003) Sepharad. Trans. Margaret Sayers Peden. Orlando: Har-


court Books.
Marije Hristova (1978) is historian and hispanist. She is currently working
as a PhD candidate at Maastricht University. Nora, P. (1989) Between memory and history: Les Lieux de mémoire.
Trans. Marc Roudebush. In: Representations 26: 7-25.
Janneke Adema (1979) is philosopher, (book)historian and media theorist.
She is currently pursuing a PhD in Library and Information Sciences at Olick, J. K. (2008) 'From collective memory to the sociology of mnemonic
the Humboldt University of Berlin. practices and products'. In: Astrid Erll and Ansgar Nünning (eds.), Cul-
tural memory studies. An international and interdisciplinary handbook.
Berlin, New York: Walter de Gruyter, 151-161.

References Scott, J. W. (1991) 'The evidence of experience'. In: Critical Inquiry 17 (4),
773-797.
Ankersmit, F. (2005) Sublime historical experience. Stanford, California:
Stanford University Press.

Bakhtin, M. (1981) The Dialogic Imagination. Ed. Michael Holquist. Aus- This work is licensed under the Creative Commons License (Attribution-
tin: University of Texas Press. Noncommercial 3.0). See http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/deed.en for
more information.
Domanska, E. (2009) 'Frank Ankersmit: From narrative to experience'. In:
Rethinking History 13 (2), 175-195.
Halbwachs, M. (1992) On collective memory. Ed. Lewis A. Coser. Chicago 1
It is important to note, that this is essentially a different concept than the debates on
[etc.]: University of Chicago Press. experience in history, that is on how historical actors in the past experienced their own

75
Krisis
Journal for contemporary philosophy Adema & Hristova – The exile condition

time. Joan W. Scott shows in her valuable contribution how this debate revolves around
the relation between experience and historical evidence. Scott however, understands
experience not as the origin of our explanation (evidence), but as that which we want to
explain. (Scott 1991: 780).

2
In our analysis we will use the word ‘space’, meaning places in relation to their
perception. We make an exception when we use the combination space-time, which has
become a common expression that relates space as three-dimensional to time playing the
role of a fourth dimension.

3
As for Ankersmit’s example of his historical experience on basis of Francesco Guardi’s
painting Arcade with a Lantern, the question is whether his experience gives him access
to the mood of eighteenth century Europe, or to the specific conditions in Venice at that
time (Ankersmit 2005: 266-275).

4
In this article we will use two different editions of Sefarad. All the quotes in Spanish
refer to the following Spanish edition Antonio Muñoz Molina (2001) Sefarad. Barcelona:
Seix Barral [Booket] 2009. The Spanish quotes are followed by quotes in an English
translation from Antonio Muñoz Molina, translation by Margaret Sayers Peden (2003)
Sepharad. Orlando: Harcourt Books. For some quotes a more literal translation was
needed to follow the argument, the insertions between square brackets in the English
translation are from Marije Hristova.

5
This chapter was entitled ‘Ademuz’ in the first edition of the novel.

6
Diego Velázquez, Portrait of a girl, ca. 1640. Hispanic Society of America, New York.

7
The precise origins of the Jewish communities of the Iberian peninsula are unclear.
Although the spread of the Jews into Europe is most commonly associated with the
diaspora which ensued from the Roman conquest of Judea, what is important here is
that the Sephardic Jews relate their current identity to their Spanish (‘Sephardic’) origin.

8
This mirrors the notion of the house in the classic work by Gaston Bachelard (1958) The
Poetics of Space.

76
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

‘ambachtelijke normen, een set van gereedschappen als kritische bron-


nentechniek, argumentatieleer en vormvoorschriften’, zoals Jonker stelt?
AD KNOTTER Dat lijken mij relevante vragen.

GESCHIEDENIS , GESCHIEDSCHRIJVING, HERINNERING Paul Ricoeur (1913-2005) is een filosoof die hierover uitvoerig heeft nage-
dacht en geschreven in zijn boek Mémoire, l’histoire, l’oubli (2000a; 2004).1
OVER DE GESCHIEDOPVATTING VAN PAUL RICOEUR Ricoeur staat bekend als hermeneutisch filosoof en is in Nederland vooral
gerecipieerd door zijn hoofdwerk Temps et récit (1983-1985) (Pott 1996;
Van den Haak 2001; Van den Akker 2001; Jansen 2001), waarin hij ‘tempo-
Krisis, 2010, Issue 1 raliteit’ verbindt met ‘narrativiteit’. Voor Ricoeur is er een eenheid van
www.krisis.eu tijdservaring, handeling en de ‘verhalen’ daarover, waarvan de herinne-
ring noodzakelijkerwijs deel uitmaakt. Omdat Temps et récit het aspect
‘herinnering’ in de narrativiteit in eigen ogen niet voldoende themati-
seerde, heeft Ricoeur dit in Mémoire, l’histoire, l’oubli verder uitgewerkt
(Breitling 2007, 174). En hier begint voor mij al meteen een probleem: de
meeste historici maken een onderscheid tussen geschiedenis als het proces
Het verleden is meer dan ooit een publieke zaak. Geschiedenis is inzet van maatschappelijke verandering, voortvloeiend uit (al dan niet inten-
geworden van allerlei vormen van identiteitspolitiek, onderdeel van tionele) handelingen, en geschiedenis in de betekenis van geschiedschrij-
‘herinneringsculturen’ waarin ook historici participeren, of zij willen of ving als reflectie daarop (of de verhalen daarover). Voor historici – voor
niet. Er is sprake van een memory boom, of – negatiever – een frénésie zover niet door het filosofisch narrativisme ‘aangeraakt’ – is ‘tijd’ in de
commémorative. De gedachte dat alle geschiedenis, in welke vorm dan eerste plaats een effect van ‘handelingen’ (faire) en niet van ‘verhalen’
ook, een vorm van herinnering is, kreeg een krachtige impuls door het (dire) (Dosse 2005).
werk van het echtpaar Assmann (1999a; 1999b; 2008), dat ook de weten-
schappelijke geschiedschrijving in hun Erinnerungsräume incorporeerde. In Frankrijk is Temps et récit van belang geweest voor de kritiek op het
Sindsdien is er onder historici een debat gaande over de verhouding tussen Annales-paradigma, aangeduid als Le tournant critique naar de aankon-
geschiedenis en herinnering. In Nederland wijdde de Utrechtse geschied- diging in de Annales van een fundamenteel boek door Bernard Lepetit
theoreticus Ed Jonker zijn oratie aan dit thema. Hij schrijft : ‘De tegen- (1995; Annales 1988; 1989; Jacobs 1996; Dosse 1997a III-VI), waarover later
stelling tussen geschiedenis en herinnering is natuurlijk een valse’ (2008, meer, maar Ricoeurs werk heeft verder op de praktijk van het historisch
146-147). Bij nader inzien blijkt de ‘natuurlijke’ verwantschap tussen her- onderzoek weinig invloed gehad (Müller 2005b, 8). Dat geldt eigenlijk
innering en geschiedenis echter alleen te slaan op de geschiedbeleving, voor de geschiedfilosofie in het algemeen, zoals Hayden White (2007 247)
niet op de geschiedwetenschap: ‘Herinneringen zijn de grondstof voor ge- in een bespreking van Ricoeurs boek opmerkt:
schiedbeleving. Zij vormen echter niet de grondslag van geschiedwe-
tenschap. Die ligt in het historisch atelier.’ Er is volgens Jonker dus wel ‘Modern historians typically go to the social sciences for models and
een onderscheid tussen herinnering en geschiedschrijving in haar weten- methods of research that might help them to characterize certain
schappelijke vorm. De vraag rijst: wat zijn precies de overeenkomsten en phenomena in the past in terms that permit one to see analogical
de verschillen? Waar houdt geschiedbeleving als herinnering op en waar similarities with current counterparts in modern societies. But they have
begint de geschiedwetenschap? Wordt het verschil alleen bepaald door de no use for theories about history.’

77
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

Voor een historicus is Mémoire, l’histoire, l’oubli interessant omdat de geschiedwetenschap bepaalt’. Niettemin kan men zich met Breitling
Ricoeur zich in dit boek uitvoerig uiteenzet met de praktijk van het afvragen of
historisch onderzoek. Dat is niet zijn hoofddoel: het gaat hem om de
morele implicaties van herinneren en vergeten; zijn boek is bedoeld als ‘een hermeneutische ontologie die de worteling van de geschiedenis in de
‘een lofrede op de rechtvaardige herinnering (juste mémoire), op een sub- historiciteit [van het bestaan] (Geschichtlichsein) zoekt, niet al bij
jectieve en levendige verhouding met het verleden en niet als een voorbaat in strijd is met de opvatting dat de geschiedwetenschap zich door
epistemologische verhandeling over de correcte wijze van geschiedbe- een ‘epistemologische breuk’ constitueert als een kritische, objectieve we-
oefening’ (Gangebin 2009, 5). Maar en passant zegt hij behartigenswaar- tenschap, dat wil zeggen door een distantiëring van de historische over-
dige dingen over de verhouding tussen geschiedschrijving en herinnering, levering?’
waarin ik hier ben geïnteresseerd. In Frankrijk en Duitsland is dit boek
inmiddels ook door historici gerecipieerd en bediscussieerd. In Nederland Dit lijkt mij een kernvraag in het probleem van de verhouding tussen
is dat veel minder het geval; Ed Jonker verwijst er bijvoorbeeld niet naar in herinnering (als overgeleverd beeld van het verleden) en de wetenschap-
zijn oratie. In Duitsland publiceerde Andris Breitling (2007) een inleiding pelijke geschiedbeoefening.
op het geschiedfilosofisch denken van Ricoeur, toegespitst op het pro-
bleem van de verhouding tussen geschiedschrijving en fictie. Bovendien ‘Herinnering’ is bij Ricoeur steeds ‘collectieve herinnering’. Hij besteedt
redigeerde Breitling een bundel (2004) met kritische studies over Mé- veel aandacht aan de verhouding tussen individuele en collectieve herin-
moire, l’histoire, l’oubli.2 In Frankrijk organiseerde de historicus van de nering, maar die beschouw ik hier als een gegeven. Zonder erkenning van
lieux de mémoires, Pierre Nora, in 2002 een debat over het boek, waaraan een collectieve herinnering zou een vergelijking met geschiedschrijving
vooraanstaande Franse historici deelnamen (Chartier 2002a; Vigne 2006). zinloos zijn. Over de aard en de verschijningsvormen van deze collectieve
De in Genève werkende historicus Bertrand Müller gaf een toegankelijke of culturele herinnering is een apart debat mogelijk, maar ook daaraan ga
bundel uit met bijdragen van weer andere Franse historici (2005a). ik voorbij: het gaat mij om de verhouding met de geschiedschrijving.
Ricoeur maakt een verhelderend onderscheid tussen herinnering als uni-
Ricoeur is thuis in een breed scala van filosofische onderwerpen waarover verseel menselijk verschijnsel, zowel individueel als maatschappelijk, en
hij graag uitweidt (Müller 2005c, 19). Wat betreft de historiografie is hij erg geschiedschrijving als specifieke vorm van kennisverwerving over het
Frans georiënteerd, maar dat is niet zo’n groot bezwaar gezien de verleden. Hij schrijft daarom over de fenomenologie van de herinnering
dominante positie die de Annales lange tijd ook in de geschiedschrijving en de epistemologie van de geschiedenis. Het zijn verschillende vormen
elders heeft gehad.3 Ik meende ook zijn protestantse achtergrond te her- van representatie van het verleden, die volgens hem een soort dialoog
kennen wanneer hij het ‘vergeten’ in de epiloog van Mémoire, l’histoire, (moeten) aangaan. Beide zijn ingebed in de historiciteit van het menselijk
l’oubli verbindt met ‘vergeven’ (Dosse 1997b; Junker-Kenny 2004; Abel bestaan, waaraan een derde, ontologisch deel van zijn boek is gewijd.
2006). Deze meer algemene overwegingen passen in Ricoeur’s herme-
neutische ontologie van de historiciteit van het menselijk bestaan, die een
veel bredere thematiek bestrijkt dan die van de relatie tussen herinnering
en geschiedschrijving. Ik heb mij beperkt tot zijn uitvoerige en syste- Verleden, heden, toekomst
matische beschouwingen daarover. Dat doet niet helemaal recht aan de
uitgangspunten van Ricoeur zelf, omdat hij – in de woorden van Andris Uitgangspunt van Ricoeur is dat geschiedenis net als herinnering alleen
Breitling (2007, 17) – uitgaat van een ‘fundamentele samenhang tussen de over het verleden zou gaan: beide hebben volgens hem het ‘raadsel’ van de
basale structuren van het temporele bestaan en de geschiedopvatting die kennis over iets wat er niet meer is gemeen (Ricoeur 2002b, 41). Volgens

78
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

Ricoeur zijn herinnering en geschiedenis beide elementen van de tempo- in herinnering staat het verleden centraal, in geschiedenis het menselijk
raliteit of de historiciteit van het menselijk bestaan. Die temporaliteit kent handelen en het proces van verandering. Anders gezegd: geschiedenis
een driedeling in ‘verleden’, ‘heden’ en ‘toekomst’. Om dit duidelijk te kijkt (achteraf) vooruit (Blaas 2001), herinnering achteruit. Het verleden is
maken verwijst Ricoeur onder andere naar Heideggers Geschichtlichkeit. definitief voorbij, maar de geschiedenis is nog niet afgelopen, en gaat ook
Ik volsta hier op gezag van Ricoeur (2000a, 460; 2004, 352) met een citaat in de toekomst door. De toekomst kennen wij als verwachting en voor-
van Augustinus, die het op het verleden gerichte karakter van de herin- spelling, dus als een soort extrapolatie van de geschiedenis. Dat soort ken-
nering onderstreept, maar de ervaring van zowel verleden, heden als nis heeft zijn eigen problemen, die ik hier verder laat rusten. Wat betreft
toekomst in het heden situeert: ‘Er zijn drie tijden: verleden, heden en de overeenkomst tussen het heden en het verleden zie ik drie
toekomst. […] Het heden van het verleden is de herinnering; het heden raakvlakken.
van het heden is de directe waarneming […]; het heden van de toekomst
is de verwachting.’ Ten eerste: er is geen principieel verschil tussen kennisbronnen over het
heden of het verleden. Net als het verleden kunnen wij het heden alleen
Heeft geschiedenis nu net als herinnering een op het verleden gericht begrijpen via het combineren en interpreteren van gemediatiseerde infor-
karakter? Mijns inziens niet. Geschiedenis gaat, in de woorden van een van matiebronnen, en niet via directe ervaring. De huidige kredietcrisis is bij-
de oprichters van de Annales, Marc Bloch, over ‘mensen in de tijd’. voorbeeld in feite een statistisch artefact van tijdreeksen in de beurs-
Ricoeur (2000a, 214; 2004, 169-170) verwoordt de opvatting van Bloch koersen, rentestanden en dergelijke die wij op gezag van de media moeten
(1949/2007, 52) als volgt: ‘Het object van de geschiedenis is niet het accepteren; daarin verschilt onze kennis niet principieel van die van
verleden; het is niet de tijd; het zijn “mensen in de tijd”, […] waardoor er eerdere crises zoals die van 1929 of de South-Sea Bubble van 1720. Terzijde
een fundamentele verhouding tussen heden en verleden tot stand komt.’ zij opgemerkt dat de op het heden gerichte sociale wetenschappen, zoals
Maar Ricoeur (2000a, 453-454; 2004, 347) accepteert dit niet. ‘Wat de de sociologie en de economie, net zo goed een ‘discussie zonder eind’ zijn
definitie van de geschiedenis door Marc Bloch betreft […]: de “mensen in als de geschiedenis; er is ook wat dat betreft geen kennistheoretisch ver-
de tijd” zijn in feite mensen van vroeger, die hebben geleefd voordat de schil.
historicus over ze schrijft’, en hij ziet dit als ‘een voorlopige rechtvaar-
diging om het probleem van de gemeenschappelijke referentie van de Ten tweede: er is wel een kwantitatief onderscheid in die zin dat bronnen
herinnering en de geschiedenis [nl. het verleden] aan de orde te stellen’. over het verleden schaarser zijn, of indirecter, dan die over het heden,
maar daar staat tegenover dat wij bij de bestudering van het verleden in
Maar hiermee doet hij geen recht aan de opvatting van Bloch. Eén van de het voordeel zijn omdat wij de uitkomst weten en een completer beeld
centrale vernieuwingen van de Annales was juist om te breken met de van (nu nog verborgen) samenhangen kunnen krijgen.
uitsluitend op het verleden gerichte geschiedschrijving; om een vorm van
geschiedenis te beoefenen die heden en verleden kan verbinden: Pourquoi Ten derde: hedendaagse ontwikkelingen worden altijd in het licht gezien
parler du passé et du présent? La réalité est une, aldus de oprichters van de van die in het verleden. Er is een permanent proces van vergelijken, zoals
Annales in 1930 (Dosse 1997a, 60). Geschiedenis gaat over menselijk han- de huidige kredietcrisis met die van 1929. Daardoor worden enerzijds in-
delen en daardoor veroorzaakte patronen en processen, anders gezegd: terpretatiekaders ontleend aan het verleden, anderzijds wordt de interpre-
maatschappelijke veranderingen, ongeacht of die zich nu in het verleden, tatie van het verleden steeds herzien in het licht van de actualiteit.
het heden of de toekomst afspelen. De opvatting van de geschiedenis als
‘proces’ is in die zin in strijd met die van geschiedenis als ‘herinnering’ aan Kortom, het onderscheid tussen heden en verleden, dat inherent is aan de
het verleden. Er is niet alleen een verschil in methode, maar ook in object: herinnering, geldt niet voor geschiedschrijving. Het verschil tussen

79
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

geschiedenis en andere sociale of cultuurwetenschappen bestaat uit een geschiedwetenschap. Op dat punt vind ik zijn analyse heel verhelderend,
bepaald perspectief (namelijk het ontwikkelingsperspectief of de tijds- maar dat neemt niet weg dat ik mij niet goed herken in de manier waarop
dimensie) en niet het tijdvak in heden of verleden dat onderwerp is van hij de praktijk van het historisch onderzoek behandelt. Hij gaat in feite
studie. Op het vlak van de interpretatie zie ik geen principieel verschil voorbij aan de sociaalwetenschappelijk georiënteerde geschiedschrijving
tussen het heden en het verleden. en aan de door White hierboven gesignaleerde models and methods of
research, die de historicus ontleent aan de social sciences. Ricoeurs
procedure is eigenlijk betrekkelijk simpel: de kritiek op het Annales-
paradigma, die zoals gezegd in de jaren negentig mede onder invloed van
Raakvlakken tussen geschiedschrijving en herinnering zijn eigen Temps et récit werd geformuleerd (Le tournant critique),
neemt hij als min of meer normerend uitgangspunt voor zijn beschrijving
Ricoeur zet systematisch en veel uitvoeriger dan Ed Jonker uiteen op basis van de praktijk van geschiedschrijving (Müller 2005c, 25; Delacroix 2007b,
waarvan de geschiedschrijving zichzelf meent het predikaat wetenschap- 212-213). Daarmee treedt een proces van reductie op: geschiedschrijving
pelijk toe te kunnen kennen. Waar Jonker zich beperkt tot ‘ambachtelijke bestaat alleen nog maar uit de analyse van handelingen en representaties,
normen in het historisch atelier’ beschrijft Ricoeur ‘fasen’ in het histo- niet meer uit de analyse van collectieve mentaliteiten, structuren en
risch onderzoek, waarbij hij onmiddellijk aantekent dat het niet om structurele transformaties, lange tijdreeksen, en andere achterliggende
activiteiten in strikt chronologische volgorde gaat; het zijn fasen in analy- ‘objectieve’ factoren die het ‘subjectieve’ menselijk handelen conditio-
tische zin. Hij onderscheidt er drie, die alle drie een aparte relatie hebben neren. Vervolgens gaat hij deze gereduceerde geschiedopvatting vergelij-
met de interpretatie van historische verschijnselen door de historicus. ken met herinneringspraktijken en komt dan op een aantal overeen-
komsten.
Ten eerste: de documentaire fase (phase documentaire: la mémoire archi-
vée), gebaseerd op kritisch bronnenonderzoek op basis van specifieke Om de systematische vergelijking van Ricoeur tussen geschiedschrijving
vraagstellingen. en herinnering per onderzoeksfase te verduidelijken heb ik bijgaand sche-
ma opgesteld, dat de hele zaak samenvat, en ook mijn kritiek weergeeft.4
Ten tweede: verklaren en begrijpen (explication/compréhension), dat wil Leidraad is de bovengenoemde driedeling in het proces van wetenschap-
zeggen: de beantwoording van de ‘waarom’-vraag. Terzijde zij opgemerkt pelijke geschiedschrijving, die Ricoeur ‘fasen’ noemt, maar die hij, zoals
dat Ricoeur de tegenstelling tussen ‘verklaren’ en Verstehen, die gezegd, niet strikt procesmatig of chronologisch opvat. Ricoeur ziet een
generaties historici en sociale wetenschappers verdeeld heeft gehouden en wisselwerking tussen wat de historicus vindt in de bronnen (fase 1), de
die weer samenhangt met het in Frankrijk gemaakte onderscheid tussen verbanden die hij legt (fase 2), en de manier waarop hij het opschrijft (fase
histoire-problème en histoire-récit, als achterhaald beschouwt. 3). Die fasen worden bijeengehouden door de historische interpretatie.

Ten derde: geschiedschrijving in enge zin (la représentation historienne):


de teksten die historici over historische verschijnselen en ontwikkelingen
produceren. Documentatie: het archief
Per fase onderzoekt hij steeds wat de relatie is met herinnering en welke Ricoeur onderkent dat de geschiedwetenschap gebaseerd moet zijn op een
overeenkomsten er zijn. Op grond van deze analyse erkent Ricoeur kritische waardering van de informatiebronnen, of in algemene zin: het
nadrukkelijk dat er een epistemologische breuk is tussen herinnering en archief. Als Ed Jonker het heeft over het ‘historisch ambacht of atelier’,

80
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

dan lijkt hij vooral op de bronnenkritiek te duiden. Ricoeur stelt terecht ‘De grafiek, of die nu betrekking heeft op het aantal geboorten in een
dat er maar weinig historici meer zijn die, zoals de negentiende-eeuwse gegeven populatie, op de productie van bepaalde waren in een bepaald
positivisten, menen dat de bronnen vanzelf de historische waarheid open- land of op de concentratie van CO2 in de atmosfeer sedert het jaar 1000, is
baren, en dat wetenschappelijke geschiedschrijving zou bestaan uit het zo gebaseerd op een tijdreeks van kwantitatieve gegevens, die naar hun aard
getrouw mogelijk weergeven van de inhoud van de bronnen. Bronnen geen onderdeel kunnen uitmaken van de herinnering, en die zich niet in
spreken slechts door er specifieke vragen aan te stellen. Dat besef weer- een verhaal laten gieten zonder veel van hun zin te verliezen.’
houdt hem er toch niet van te benadrukken dat bronnen steeds ook
‘getuigenissen’ zijn en dat zij als zodanig ook een herinneringselement Uiteindelijk komt ook Ricoeur (2000a, 226 ; 2004, 177), tot de conclusie dat
hebben: in de bron verklaart iemand immers dat hij dit of dat op die en die het herinneringselement van de getuigenis in een bron wordt overruled
plaats heeft meegemaakt of heeft vastgesteld. Maar juist omdat een bron door de historische vraagstelling. Als informatiebron voor allerlei vragen
alleen spreekt als je er specifieke vragen aan stelt, ontlenen wij er meestal verliest het document steeds meer het karakter van een ‘getuigenis’. Door
heel andere informatie aan dan de opsteller heeft bedoeld. Marc Bloch kritisch bronnenonderzoek ontstaat er een kloof tussen geschiedenis en
(1949/2007, 75; Ricoeur 2000a, 215; 2004, 170) spreekt in dit verband van herinnering.
‘getuigen ondanks zichzelf’ (témoins malgré eux), indirecte en onbedoel-
de informatie dus. Het historisch onderzoek is zich in zijn ontwikkeling
steeds meer gaan baseren op de informatie van deze ‘getuigen ondanks
zichzelf’. Het is juist in dit verband dat bronnenkritiek zin krijgt: het gaat Verklaren en begrijpen
er niet alleen om dat een getuige in een bron de waarheid spreekt, maar
vooral of de informatie in een bron – van welke aard dan ook – relevant is Volgens Ricoeur is er niet één manier om historische verschijnselen te
voor de vragen van de historicus. verklaren, maar hangen mogelijke verklaringen af van het object en de
methode. Enerzijds is er de wetmatige als-dan-redenering op basis van
Die relevantie wordt des te groter door een combinatie van gegevens uit terugkerende regelmatigheden; anderzijds het onderzoek naar specifieke
verschillende bronnen en de systematische bestudering ervan. Daarvoor motieven van actoren. Vandaar dat hij ‘verklaren’ (explication) en begrij-
zijn in de geschiedwetenschap specifieke methoden ontwikkeld die gege- pen (compréhension) als een geheel ziet. Maar Ricoeur besteedt in feite
vens volgens bepaalde criteria ordenen en indelen, zodanig dat er nieuwe alleen aandacht aan de laatste methode, en wel in het bijzonder aan de
vragen kunnen worden beantwoord. Dit betreft zowel kwantitatieve me- verbinding van handeling en representatie. Hij erkent wel dat dit slechts
thoden, zoals tijdreeksanalyse en prosopografie (of collectieve biografie), een deel van het historisch proces beschrijft, ‘dit aspect is apart genomen
als kwalitatieve, zoals discoursanalyse en thick description. Ricoeur (découpé) uit het veel bredere veld van de sociale verandering, gezien als
verwijst er nauwelijks naar. Het punt is dat door dit soort onderzoeks- het totale object van de geschiedschrijving’ (Ricoeur 2000a, 236-237; 2004,
methoden verbanden kunnen worden gelegd en historische inzichten uit 186), maar kiest niettemin voor de ‘culturele representatie’ als historisch
de bronnen kunnen worden verkregen die onzichtbaar bleven voor de object omdat hij daarmee duidelijk denkt te kunnen maken hoe ge-
tijdgenoten, en waarover zij dus per definitie geen getuigenis konden schiedschrijving samenhangt met herinnering. Hij meent dat te kunnen
afleggen. Als extreem voorbeeld noemt Krzysztof Pomian (2002, 35-37 en doen omdat hij de Annales-traditie op het gebied van de sociale, econo-
38) de geschiedenis van het klimaat, een actueel onderwerp dat verleden, mische en mentaliteitsgeschiedenis achterhaald vindt. Het gaat om een
heden en toekomst in de hierboven genoemde zin integreert, maar tevens verschuiving in het academische historische discours, weg van de analyse
geldt voor de tijdreeksanalyse in het algemeen: van processen, factoren, structuren, die zich als het ware achter de rug
van de actoren afspelen, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. Dat geldt

81
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

ook voor de collectieve mentale structuren in de mentaliteitsgeschiedenis, van de historicus wordt daardoor gerelativeerd (Delacroix (2005, 115). Het
die Ricoeur nogal uitgebreid bekritiseert. Punt van kritiek is in feite het gaat hier dus in feite om een vorm van Verstehen.
hele Annales-paradigma van Bloch, Febvre, Labrousse tot en met Braudel,
dat juist op die achterliggende anonieme krachten, factoren en omstan- Met Ricoeur (2002b, 50) ben ik een voorstander van een verbinding tussen
digheden was gericht: de geschiedenis van de representaties en een handelingsgerichte sociologie
(Knotter in: Noordegraaf 2006, 176-177). Het gaat mij niet om een rehabi-
‘Na de grootse periode van de Annales heeft de geschiedschrijving meer litatie van het structuralisme in de Annales-geschiedschrijving, maar ik
aandacht gekregen voor de rol van de historische actoren; zij geeft een vind niettemin dat de geschiedschrijving door deze benadering in weten-
ereplaats aan de wijze waarop die zich representeren in de individuele en schappelijke zin ontoelaatbaar wordt gereduceerd. Wat blijft er over van
collectieve handelingen waaruit de sociale verbanden ontstaan’ (Ricoeur ‘het veel bredere veld van de sociale verandering, gezien als het totale
2000a, 423; 2004, 321). object van de geschiedschrijving’ dat ik hiervoor aanhaalde? Door de
geschiedenis te reduceren tot symbolische en culturele praktijken verliest
Op de structuralistische Annales-geschiedschrijving is inderdaad terecht Ricoeur in de eerste plaats uit het oog dat handelingen ook zelfstandig en
kritiek gekomen omdat het handelingsperspectief erin ontbreekt. In integraal object van historisch onderzoek kunnen zijn (bijvoorbeeld in de
Frankrijk is die kritiek te lokaliseren in het eerdergenoemde boek onder sociaaleconomische geschiedenis: marktgedrag), althans analytisch van de
redactie van Bernard Lepetit, Les formes de l’expérience. Une autre culturele uitingsvormen kunnen worden onderscheiden, en in de tweede
histoire sociale (1995). In deze tournant critique, die heeft geleid tot wat in plaats dat die handelingen weer leiden tot institutionalisering en tot pa-
Frankrijk wordt genoemd la phase post-braudélienne de l’historiographie tronen, processen en structuren, datgene wat de Britse socioloog
française, worden handelingen, praktijken en ervaringen, en niet meer Anthony Giddens ‘structuratie’ noemt, dat wil zeggen een combinatie van
anonieme structuren, als ‘laatste instanties’ in het historisch proces ge- agency en structure. Ricoeur probeert het dilemma van ‘een sociologie
zien. ‘Praktijken’ hebben een sterke symbolische component en dat maakt van de betekenis die actoren aan hun handelingen geven en een sociologie
de weg vrij voor de verplaatsing van het cultuurhistorisch object van van de objectieve noodzaak gebaseerd op de conditionerende dimensies
mentale structuren naar culturele representaties. In de woorden van van instituties’ (Foessel 2007, 50)5 op te lossen door ook de instituties en de
Ricoeur (2000a, 296; 2004, 229): ‘de geschiedenis van de representaties bete- omstandigheden als denkconstructies in ‘praktijken’ te integreren, maar
kent dat meer recht wordt gedaan aan de reflexieve mogelijkheden van daarmee wordt uit het oog verloren dat machtsstructuren, instituties,
maatschappelijke actoren om zichzelf en de wereld te begrijpen’. sociale verhoudingen en omstandigheden het gedrag van mensen ook
buiten hun wil om conditioneren.
Het is dit punt dat Ricoeur aangrijpt om de verwantschap tussen
herinnering en geschiedschrijving te construeren, aangezien de culturele Als de historicus het proces van sociale verandering wil bestuderen zal hij
herinnering deel uitmaakt van de culturele praktijken die de geschiedenis niet alleen aandacht moeten besteden aan handelingen, maar ook aan
volgens deze redenering bepalen. De interpretatie van het eigen ‘heden’ structuren en patronen, niet alleen aan actoren, maar ook aan factoren.
door de historische actoren wordt steeds opnieuw op eigen wijze geher- Om die te kunnen ontleden roept de historicus de hulp in van analytische
interpreteerd door de daarna levende betrokkenen (waaronder de histo- begrippen en theorieën, en ontwikkelt hij verklarende hypothesen die
rici). Het werk van de historicus bestaat volgens Ricoeur uit het begrijpen vervolgens worden getoetst aan – via daartoe geëigende methoden verza-
van de interpretatie van hun eigen heden door de actoren in het verleden: melde – gegevens. Die verklarende concepten zijn altijd contemporain.
de breuk tussen de eigen interpretaties van de historische actoren en die Omdat zij van buiten af door de historicus worden ‘ingebracht’ maken zij
als zodanig geen deel uit van het zelfbeeld van de actoren en de collectieve

82
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

herinnering. Zo kan gender wel een historische, maar geen herinnerings- herinnering, die immers ook een ‘voorstelling’ van het verleden is.
categorie zijn, simpelweg omdat de term betrekkelijk recent is geïntro- Ricoeur is geen narrativist à la Ankersmit of Hayden White, in die zin dat
duceerd als a useful category of historical analysis, zoals Joan Scott (1986) hij de historische verklaring niet met het historisch verhaal laat samen-
het omschrijft in haar baanbrekende artikel over dit onderwerp. Hetzelfde vallen, maar hij komt er in dit onderdeel wel in de buurt. ‘Geschiedenis’
geldt voor andere door historici gebruikte begrippen als industrialisatie, onderscheidt zich alleen van fictie en herinnering, omdat de eerstge-
staatsvorming, fertiliteit, revolutie, identiteit et cetera. noemde de bekende drie epistemologische ‘fasen’ kent: ‘Het historio-
grafische regime vereist het doorlopen van de geplande fasen van docu-
Ricoeur (2000a, 497; 2004, 382) lijkt dit te beschouwen als determinisme: mentatie, causale en finale verklaring, literaire vormgeving. Dit drie-
‘Inzien dat mensen in het verleden verwachtingen, vooruitzichten, ver- voudige raamwerk blijft het geheim van de historische kennis’ (Ricoeur
langens, angsten en plannen formuleerden, betekent breken met het 2000a, 323; 2004, 250). Dit is dan ook Ricoeurs (2000a, 328; 2004, 254)
historisch determinisme.’ Maar volgens mij kan geschiedschrijving niet belangrijkste kritiek op Hayden White: ‘Het werk van de opbouw
blijven steken bij de intenties, motieven en representaties van de histo- (remembrement) van een historisch discours in de vorm van de com-
rische actoren, en gaat het er juist om die met de historische patronen, plexiteit van deze operatieve fasen ontbreekt volledig in de preoccupaties
processen en structurele transformaties in verband te brengen. In dat van Hayden White.’
opzicht is er wel degelijk een onderscheid tussen ‘begrijpen’ van de
actoren in de zin van Verstehen, en ‘verklaren’ in de zin van analyse van Het verschil tussen geschiedschrijving en fictie, al dan niet in de vorm van
factoren en omstandigheden. herinnering, zit volgens Ricoeur dus in de combinatie van bronnen-
kritiek, analyse en representatie, niet in de manier waarop de historicus
zijn onderzoeksverslag construeert. Maar historici doen op heel verschil-
lende manieren verslag van hun onderzoek, niet alleen in de vorm van
Verslaglegging: de historische representatie een ‘verhaal’ (Escudier 2002). Zij onderzoeken de voorstellingen en zelf-
opvattingen van de historische actoren en analyseren de context, de
Het bovenstaande is nauw verbonden met de manier waarop de historicus omstandigheden en de factoren die van invloed waren op hun gedrag,
verslag doet van zijn onderzoek of, in de termen van Ricoeur: het ver- waarvan zij zichzelf helemaal niet bewust hoeven te zijn geweest, en
leden representeert. Hij gaat er vanuit (2000a, 303; 2004, 235) ‘dat de ma- meestal ook niet konden zijn. Dat heeft ook invloed op de manier waarop
nier waarop de sociale actoren [in het verleden] zichzelf begrepen een het verleden wordt gerepresenteerd, of beter geanalyseerd. Geschied-
zekere overeenkomst (affinité) heeft met de manier waarop historici zich schrijving krijgt de vorm van een betoog, een systematische uiteenzetting
een voorstelling maken van het gerepresenteerde object en de sociale van argumenten en bewijzen. Ik kan hiervoor verwijzen naar de
handelingen’. Nederlandse geschiedtheoretici Chris Lorenz (1994) en Peer Vries (1995).

Het is op dit punt dat hij ‘een diepgaande verbinding in de verhouding


tussen de geschiedenis en de herinnering’ ontwaart. In zijn verhaal roept
de historicus door middel van retorische instrumenten een beeld op, hij Geschiedenis, herinnering, identiteit
maakt het gedrag van actoren, hun ‘praktijken’, in het afwezige verleden
zichtbaar en leesbaar in literaire vorm. Daardoor krijgt de geschiedenis Ricoeur spreekt over ‘de dialectiek van herinnering en geschiedenis’ en
een reality effect, maar dat is een truc van de historicus, niet van het wil hierin geen keuze maken: de scheidslijn tussen geschiedschrijving en
verleden zelf. In die zin is er een verwantschap met fictie, en ook met herinnering is niet absoluut, maar gradueel. Het zijn beide elementen van

83
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

de historiciteit van het menselijk bestaan. Beide zijn volgens hem prin- ‘Geconfronteerd met het dwingende karakter van de groepsgebonden
cipieel retrospectief (maar zie mijn kritiek hierop aan het begin van dit herinneringen, hebben veel historici het ‘misbruik’ of de ‘tirannie’ van de
artikel). Hij ziet daarin twee concurrerende ontwikkelingen: geschied- herinnering aan de kaak gesteld, omdat die een particularistisch en
schrijving heeft de neiging collectieve herinnering uitsluitend tot object gesloten identiteitsbesef zou aanwakkeren; zij houden vast aan de eisen
van onderzoek te reduceren, naast andere onderzoeksterreinen; de collec- van een kritische geschiedbeoefening door de herinnering als een histo-
tieve herinnering of geschiedbeleving trekt zich daarentegen niets aan van risch object als elk ander te beschouwen. Hoewel P. Ricoeur de kritische
de kritische en afstandelijke benadering van de wetenschappelijke ge- houding van de historici ten opzichte van de herinnering krachtig
schiedschrijving. Ricoeur (2000a, 503; 2004, 385) spreekt zelfs over een verdedigt, stelt hij tegelijk dat zij niet voorbij kunnen gaan aan de veran-
‘revolte van de collectieve herinnering tegen een veronderstelde poging kering van de herinnering in het menselijk bestaan door het tot een
[van de geschiedschrijving] greep te krijgen op de herinneringscultuur’. simpel studieobject te reduceren.’

Als een voorbeeld van de incorporatie van ‘herinnering’ in het geschied-


wetenschappelijk onderzoek kritiseert Ricoeur (2000a, 506; 2004, 388)
onder meer het werk van de historici Le Goff (1996) en Pomian (1998), die Conclusie
‘herinnering’ alleen als object van historisch onderzoek beschouwen:‘Als
het gaat om het collectieve karakter van de herinnering wordt uit het oog In dit artikel doe ik niet helemaal recht aan Ricoeurs intenties omdat ge-
verloren dat er een fundamenteel besef bestaat te behoren tot een groep schiedschrijving niet zijn eigenlijke onderwerp is. Het gaat hem om de
die zichzelf kan aanduiden in de eerste persoon meervoud.’ ethiek van de herinnering, in de woorden van de Zwitsers-Braziliaanse
filosofe Gagnebin (2009, 5):
Collectieve herinnering is dus onderdeel van het wij-gevoel van een
groep, van de collectieve identiteit, maar daarin verschilt het in mijn ‘Ricoeur rehabiliteert de levende herinnering (mémoire vive) tegenover
optiek juist van wetenschappelijke geschiedschrijving die zich van dit wij- de relativering daarvan door de naar objectiviteit strevende historici, die
gevoel moet distantiëren om geloofwaardig te blijven. In de woorden van de neiging hebben de herinnering te kritiseren vanwege de verbinding met
Pomian (1998, 106): ‘Terwijl de herinnering noodzakelijkerwijs spreekt in personen als subjecten (individueel en collectief) en met emoties. […] Dat
de eerste persoon, gebruikt de geschiedenis bij voorkeur de derde.’ Voor hoeft een stevige methodologische discussie over epistemologische kwes-
de Franse historicus Roger Chartier (2002b, 9) zijn geschiedenis en her- ties in de geschiedenis (als discipline en als onderzoeksmethode) niet in de
innering juist daarom niet vergelijkbaar. De eerste ‘maakt deel uit van een weg te staan, juist omdat daarmee kan worden gecorrigeerd wat de
systeem van algemeen geaccepteerde “wetenschappelijke” kennis’; de herinnering aan partijdigheid en vooroordelen kan meebrengen. […]
tweede ‘behoort tot de bestaansvoorwaarden van gemeenschappen, voor Maar deze methodologische kant moet een tegenwicht krijgen in de
wie de doorleving van het verleden in het heden een essentieel element ethische en politieke kant: het onderzoek naar het verleden kan niet
uitmaakt van de constructie van hun collectieve bestaan’. Historici moe- uitsluitend de kennis daarvan tot doel hebben.’
ten zich bewust zijn van dit verschil, omdat ‘de behoefte aan bevestiging of
rechtvaardiging van geconstrueerde of gereconstrueerde identiteiten De geschiedwetenschap wordt hier dus ingezet als een soort waakhond
aanleiding kan zijn om het verleden te herinterpreteren op een manier van de herinnering, en niet als zelfstandige wetenschappelijke activiteit; in
die de bijdragen van de gecontroleerde historische kennis vervormt, de woorden van Ricoeur (2000a, 650; 2004, 500) zelf: ‘Door de weg van de
ontkent of verdoezelt’. Maar voor Ricoeur is dit niet voldoende, aldus historische kritiek kan de herinnering een rechtvaardig karakter krijgen.
Christian Delacroix (2005, 123): Wat zou een goede herinnering zijn als die niet ook betrouwbaar was?’ De

84
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

historicus wordt dus geacht een bijdrage te leveren aan de juste mémoire. hetzij in bevestigende, hetzij in corrigerende zin. Maar vanuit het
In de (sociaal)wetenschappelijke geschiedbeoefening gaat het echter in de perspectief van de geschiedenis als een proces dat ontstaat door elkaar
eerste plaats om het verwerven van inzicht in het proceskarakter van beïnvloedende handelingen moet dit worden beschouwd als een a priori,
(actuele) maatschappelijke verschijnselen, niet zozeer om een bijdrage een narratieve constructie die niet per se in het proces zelf gegeven is.
aan een herinneringscultuur. Dat neemt niet weg dat Ricoeur historici Geschiedschrijving is primair gericht op het analyseren van veranderings-
hier aanspreekt op een maatschappelijke verantwoordelijkheid, die zij zelf processen in de tijd, niet op het construeren van diachrone narratieve
ook als urgent ervaren, aldus Chartier (2002b, 9-10) in zijn bespreking van identiteiten. Ik ben het wat dit betreft eens met de kritiek van Alexandre
Ricoeurs boek: Escudier (2002, 20):

‘In een periode waarin onze verhouding tot het verleden wordt onder- ‘Door te stellen dat de modaliteiten van de sociale verbanden en de
mijnd door een sterke neiging tot verzonnen en denkbeeldige verhalen, is daarmee verbonden problemen van de identiteit bij uitstek het object van
het essentieel en urgent na te denken over de condities waaronder wij tot de geschiedschrijving uitmaken, beperkt men het domein van historisch
historische voorstellingen en interpretaties kunnen komen die recht doen onderzoek en gaat men bij voorbaat uit van waarden die buiten de
aan de werkelijkheid.’ wetenschap zelf liggen.’

Historici moeten zich bemoeien met de wijze waarop de samenleving om- De ‘representatie’ van de ‘getuige’ in de bronnen, de ‘representatie’ van
gaat met het verleden, maar daarin blijft ‘geschiedschrijving’ volgens historische actoren en de ‘representatie’ van het verleden door de histo-
Chartier tegenover ‘herinnering’ staan: ‘herinnering en geschiedenis blij- ricus zijn heel verschillende dingen, die niet zonder meer op een herme-
ven toch onvergelijkbare grootheden’. Waar Ricoeur verschillen én over- neutische hoop kunnen worden gegooid. Geschiedenis is een doorgaand
eenkomsten onderzoekt, benadrukt hij de verschillen (écarts). proces dat door geschiedschrijving inzichtelijk kan worden gemaakt en
daarom niet kan samenvallen met een voorstelling van het verleden in de
Geschiedschrijving onderscheidt zich principieel van de herinnering vorm van herinnering. In een kritiek op het Gedächtnis-concept van het
omdat de laatste geen systematische bronnenkritiek kent, geen methode echtpaar Assmann schrijft Kablitz (2006, 231-232) over het proceskarakter
heeft, niet conceptualiseert en niet argumenteert. In zijn systematische van de geschiedenis, met een eigen (in der Sache selbst gegebener) samen-
onderzoek naar de epistemologie van de geschiedenis maakt Ricoeur hang, die niet alleen een effect is van het vertoog daarover (ihrer diskur-
duidelijk dat geschiedenis weliswaar geen ‘objectieve’ wetenschap kan siven Repräsentation). Elders stelt hij ‘dat de geschiedenis door de concep-
zijn, maar niettemin een andere kwaliteit heeft dan herinnerings- tualisering als herinnering steeds alleen in de vorm van een verhouding
praktijken door de systematiek van de onderscheiden methodologische tot het verleden wordt voorgesteld, maar dat daardoor geen theoretische
onderzoeksfasen. Daarmee worden criteria gesteld om de betrouwbaar- uitspraken worden gedaan over de wijze waarop geschiedenis zelf
heid en de plausibiliteit van uitspraken over het verleden te bepalen. verloopt’. Ik kan mij hier slechts bij aansluiten. Herinnering is een vorm
Ricoeur zoekt niettemin raakpunten met ‘herinnering’ op het niveau van van beleving van het verleden aan de hand van collectieve beelden,
de ‘representatie’ in elk van de drie ‘fasen’ van het historisch onderzoek. verhalen, artefacten en symbolen. De verhouding met de geschied-
In zijn hermeneutische geschiedopvatting ontstaat er door een veronder- schrijving is tweeledig: enerzijds worden door historici over het verleden
stelde samenhang van getuigenis, actorrepresentatie en geschiedverhaal gecreëerde voorstellingen en verhalen opgenomen in het herinnerings-
een ‘narratieve identiteit’ (Breitling 2007, 164-174), waarmee de weten- discours, anderzijds is dat herinneringsdiscours zelf ook onderwerp van
schappelijke geschiedschrijving zich – ondanks de daarin inherente historisch onderzoek. Dat geldt bijvoorbeeld in heel sterke mate voor de
distantiëring – verbindt met de collectieve herinnering van een wij-groep, nationalistische geschiedschrijving van de negentiende eeuw, die wordt

85
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

gereproduceerd in nationale lieux de mémoires, toeristische attracties en mate voor herinneringsculturen, gedefinieerd als de veranderende manier
historische canons. van omgaan met het verleden per sociale groep, generatie en tijdvak, als
nieuw en veelbelovend onderwerp van historisch onderzoek. Door herin-
In een tekenende passage beschrijft Ricoeur (2000a, 522-535; 2004, 401-411) neringsculturen te historiseren en te contextualiseren wordt het begrip
dat de aandacht van Nora in de loop van zijn langlopende project over de ‘herinneringscultuur’ op deze wijze toegevoegd aan het arsenaal van
nationale lieux de mémoires verschoof van ‘herinneringsplaatsen’ als ob- begrippen waarmee historici kunnen werken. Maar daarmee distantiëren
ject, als kritische studie van het omgaan met nationale symbolen en plaat- zij zich opnieuw van de ‘herinnering’ zelf.
sen in de publieke geschiedbeleving, naar herinnering als subject, als de
geschiedenis zelf.

‘Merkwaardig lot van deze lieux de mémoire: uit de naam zelf, het con- Ad Knotter is directeur van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg
cept en de methode van onderzoek blijkt dat de inzet aanvankelijk was en bijzonder hoogleraar in de vergelijkende regionale geschiedenis, in het
een kritische geschiedenis van het herdenken (histoire de type contre- bijzonder die van Limburg en aangrenzende regio’s aan de Universiteit
commémoratif), maar de herdenking zelf heeft ze ingehaald. […] De Maastricht. Als sociaal historicus opereert hij op het grensvlak van
honger (boulimie) naar herinnering heeft de poging om greep te krijgen geschiedenis en andere sociale wetenschappen.
op het fenomeen geabsorbeerd’ (Nora 1986, 977; Ricoeur 2000a, 532; 2004,
409).6

In een kritisch artikel over the emergence of memory in historical Literatuur


discourse noemt Kerwin Lee Klein (2000, 144) precies dit tweeslachtige
karakter van het herinneringsdiscours als reden voor de populariteit Abel, O. e.a. (2006) La juste mémoire. Lectures autour de Paul Ricoeur.
ervan: ‘one of the reasons for memory’s sudden rise is that it promises to Genève, Labor et Fides.
let us have our essentialism and deconstruct it, too’. Hetzelfde zien wij in
Nederland in een project als de historische canon, met zijn vijftig vensters Akker, C. van den (2001) ‘Het verwachte einde. Tijd, geschiedenis en
als een soort lieux de mémoires, waarin de opstellers wel waarschuwen verhaal’. In: Grever/Jansen, 131-143.
tegen een essentialistische voorstelling als zou ‘Nederland’ hebben bestaan
vóór het ontstaan van de natiestaat vanaf de zestiende eeuw, maar tegelijk Annales (1988) ‘Histoire et sciences sociales. Un tournant critique?’
voedsel geven aan die misvatting door traditionele thema’s uit de vader- Annales. Économies Sociétés Civilisations 43, 291-293.
landse herinneringscultuur, van de hunebedden tot de moord op Bonifa-
tius, als onderdeel van de nationale geschiedenis te presenteren. Het door Annales (1989) ‘Histoire et sciences sociales. Un tournant critique’.
een reeds lang achterhaalde nationalistische geschiedschrijving geconstru- Annales. Économies Sociétés Civilisations 44, 1317-1520.
eerde verleden van ‘de natie’ wordt hier in feite in de vorm van herin-
nering gedehistoriseerd tot tijdloos referentiekader. Assmann, A. (2008) ‘Transformations between history and memory’.
Social Research 75, 49-72.
Herinnering kan echter in deze vorm geen deel uitmaken van een kri-
tische en zich vernieuwende geschiedwetenschap, tenzij als object. Geïn- Assmann, A. (1999a) Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des
trigeerd door de memory boom interesseren historici zich in toenemende kulturellen Gedächtnisses. München, Beck.

86
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

Assmann, J. (1999b) Das kulturelle Gedächtnis. Schrift, Erinnerung und Dosse, F. (2005) ‘Paul Ricoeur, Michel de Certeau et l’histoire. Entre le dire
politische Identität in frühen Hochkulturen. München, Beck. et le faire’. In: Müller (2005a), 149-182.

Blaas, P. (2001) ‘Vorm geven aan de tijd. Over periodiseren’. In: Escudier, A. (2002) ´Entre épistémologie et ontologie de l´histoire´. In:
Grever/Jansen, 35-47. Chartier (2002a), 12-23.

Bloch, M. (2007) [1949] Apologie pour l’histoire ou métier d’historien. Foessel, M. (2007) ‘Penser le social. Entre phénoménologie et
Parijs, Colin. herméneutique’. In: Delacroix (2007a), 37-56.

Breitling, A., en S. Orth (red.) (2004) Erinnerungsarbeit. Zu Paul Ricoeurs Gagnebin de Bons, J.M. (2009) ‘La mémoire, l’histoire, l’oubli’ (version
Philosophie von Gedächtnis, Geschichte und Vergessen. Berlijn, Berliner française du texte présenté le 4/09/08 à l’Unicamp, Universidade Estadual
Wissenschaftsverlag. de Campinas, Brésil www.fondsricoeur.fr/photo/memoirehistoire-
oubli.pdf mis en ligne: janvier 2009) (geraadpleegd op 04-01-2010).
Breitling, A. (2007) Möglichkeitsdichtung - Wirklichkeitssinn. Paul
Ricoeurs hermeneutisches Denken der Geschichte. München, Wilhem Grever, M. en H. Jansen (red.) (2001) De ongrijpbare tijd. Temporaliteit en
Fink. de constructie van het verleden. Hilversum, Verloren.
Chartier, R. e.a. (2002a) ‘Autour de La mémoire, l’histoire, l’oubli de Paul Haak, N. van den (2001) ‘Narrativiteit bij Paul Ricoeur en Hannah Arendt’.
Ricoeur’. Le débat: histoire, politique, société 122, 3-61. In: Jaarboek voor Esthetica, 75-90.

Chartier, R. (2002b) ‘Le passé au présent’. In: Chartier (2002a), 4-11. Jacobs, M. (1996) ‘Actornetwerk. Geschiedenis, sociale wetenschappen. De
nieuwe Annales en het werk van Boltanski en Thévenot: een (re)view-
Delacroix, C. (2005) ‘De quelques usage historiens de P. Ricoeur’. In: artikel’. Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 22, 260-289.
Müller (2005a), 99-123.
Jansen, H. (2001) ‘Gestolde tijd. Historische entiteiten en de
Delacroix, C. e.a. (red.) (2007a) Paul Ricoeur et les sciences humaines. geschiedschrijving van de Gouden Eeuw’. In: Grever/Jansen, 145-163.
Parijs, La Découverte.
Jonker, E. (2008) ‘Wilde herinnering en gedisciplineerde geschiedenis’.
Delacroix, C. (2007b) ‘Ce que Ricoeur fait des Annales. Méthodologie et Tijdschrift voor Geschiedenis 121, 136-147.
épistémologie dans l’identité des Annales’. In: Delacroix (2007a), 209-229.
Junker-Kenny, M. (2004) ‘Memory and forgetting in Paul Ricoeur’s
Dosse, F. (1997a) L’histoire en miettes. Des Annales à la ‘nouvelle histoire’. Theory of the capable self’. In: E. Erll en A. Nünning (red.) Media and
Parijs, Pocket. cultural memory/Medien und kulturelle Erinnerung. Berlijn/New York,
Walter de Gruyter, 203-211.
Dosse, F. (1997b) Paul Ricoeur. Les sens d’une vie. Parijs, Découverte.
Kablitz, A (2006) ‘Geschichte - Tradition - Erinnerung? Wider die
Subjektivierung der Geschichte’. Geschichte und Gesellschaft 32, 220-237.

87
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

Klein, K.L. (2000) ‘On the emergence of memory in historical discourse’. Pott, H. (1996) ‘Tijd, narrativiteit, subjectiviteit. Paul Ricoeur en Virginia
Representations 69, 127-150. Woolf.’ Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 88, 267-282.

Lavabre, M.C. (2000) ‘Usages et mésusages de la notion de mémoire’. Ricoeur, P. (1983-1985) Temps et récit (3 delen). Parijs, Du Sueil.
Critique Internationale 7, 48-97.
Ricoeur, P. (2000a) La mémoire, l’histoire, l’oubli. Parijs, Du Sueil.
Le Goff, J. (1996) Histoire et mémoire. Parijs, Gallimard.
Ricoeur, P. (2000b) ‘L’écriture de l’histoire et la représentation du passé.’
Lepetit, B. (red.) (1995) Les formes de l’expérience. Une autre histoire Annales. Histoire, Sciences Sociales 55, 731-747.
sociale. Parijs, Michel.
Ricoeur, P. (2002a) Geschichtsschreibung und Repräsentation der
Lorenz, C. (1994) De constructie van het verleden. Een inleiding in de Vergangenheit. Münster etc., Lit Verlag.
theorie van de geschiedenis. Amsterdam, Boom.
Ricoeur, P. (2002b) ‘Mémoire. Approches historiennes, approche
Müller, B. (red.) (2005a) L’histoire entre mémoire et épistémologie. philosophique’. In: Chartier (2002a), 41-61.
Autour de Paul Ricoeur. Lausanne, Payot.
Ricoeur, P. (2004) Memory, history, forgetting [vertaald door Kathleen
Müller, B. (2005b) ‘Avant-propos. Au risque de Ricoeur’. In: Müller Blamey en David Pellauer]. Chicago, University Press.
(2005a), 5-12.
Scott, J.W. (1986) ‘Gender. A useful category of historical analysis.’
Müller, B. (2005c) ‘Cheminer avec Paul Ricoeur. À propos de La mémoire, American Historical Review 91, 1053-1075.
l’histoire, l’oubli’. In: Müller (2005a), 15-35.
Vigne, E. (2006) ‘Accords et désaccords avec les historiens.’. Esprit 3-4
Noordegraaf L. (red.) (2006) ‘In gesprek met Ad Knotter. “Alles is aan (geraadpleegd via www.eurozine.com/articles 04-01-2010).
mode onderhevig”’. In: Waarover spraken zij? Economische
geschiedbeoefening in Nederland omstreeks het jaar 2000. Amsterdam, Vries, P. (1995) Verhaal en betoog. Geschiedbeoefening tussen
NEHA. 171-181. postmoderne vertelling en sociaalwetenschappelijke analyse. Leiden,
Rijksuniversiteit.
Nora, P (1986) ‘L’Ère de la commémoration’. In: Les Lieux de mémoire III.
Parijs, Gallimard. White, H. (2007) ‘Guilty of history? The longue durée of Paul Ricoeur’.
History and Theory 46, 233-251.
Pomian, K. (1998) ‘De l’histoire, partie de la mémoire, à la mémoire, objet
d’histoire’. Revue de métaphysique et de morale 103, 63-110.
Pomian, K. (2002) ‘Sur les rapports de la mémoire et de l’histoire’. In:
Chartier (2002a), 32-40.

88
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

1
Een sterk verkorte weergave van de inhoud is te vinden in: Ricoeur 2000b; een Duitse
vertaling van dit artikel verscheen als Ricoeur 2002a.

2
Dit boek was bij het schrijven van dit artikel niet beschikbaar in een Nederlandse
bibliotheek.

3
Zie over Ricoeurs verhouding met de Annales: Delacroix 2007b.

4
Zie de bijlage, ‘Geschiedschrijving en herinnering volgens Ricoeur’, te raadplegen via:
http://www.krisis.eu/content/2010-1/krisis-2010-1-17-bijlage-knotter.pdf.

5
Foessel noemt Giddens niet, wel Marx (51): ‘De meesterzet van Ricoeur bestaat uit het
integreren van de “omstandigheden” (die voor Marx voor alles objectief zijn omdat ze
uitdrukking zijn van historisch bepaalde productieverhoudingen) in een breed opgevat
symbolisch regime, dat wil zeggen in het systeem van representaties dat de ideologie op
illusoire manier scheidt van de [daaraan ten grondslag liggende] handelingen.’

6
Zie ook: Lavabre 2000, 50-51 : ‘Hoewel de eerste delen van de Lieux de mémoire niet
helemaal ontkomen aan een nostalgische viering van de nationale identiteit, was het
project van Pierre Nora kritisch (contre-commémoratif) bedoeld […] Toch werd het
succes van de lieu de mémoire niet door dit aspect van de onderneming bepaald, maar
door het gebruik van het begrip herinnering […]. Bijgevolg werd de legitimatie van een
(nationale) identiteit, ja, het idee van de (nationale) identiteit zelf, de kern van de zaak.’

89
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Bijlage Knotter – Geschiedenis, geschiedschrijving, herinnering

GESCHIEDSCHRIJVING EN HERINNERING VOLGENS RICOEUR

Krisis, 2010, Issue 1

www.krisis.eu

‘fasen’ van historisch onderzoek geschiedschrijving herinneringselement wat ontbreekt volgens mij (of: waarom
geschiedschrijving toch geen herinnering is)

phase documentaire: la mémoire bronnenkritiek: intern en extern; bron is ‘getuigenis’ van een 1. niet-getuigende informatiebronnen
archivée herinnerd feit/verschijnsel
vraagstelling 2. indirecte informatie
bronnenonderzoek in het archief
3. onderzoeksmethoden, zoals: tijdreeksanalyse,
prosopografie, discoursanalyse, thick description, enz.

explication/compréhension beschrijft ‘praktijken’ = actie + voor zover handeling is 1. factoren (naast actoren)
representatie (voorstelling/ gerelateerd aan
verklaren/begrijpen (Verstehen) verwachtingspatroon; ‘habitus’) voorstelling/representatie 2. analytische concepten/ causaliteitsconstructies

3. structuratie: agency en structure (Giddens);


institutionalisering

la répresentation historienne verleden wordt gerepresenteerd in herinnering is ook 1. geschiedschrijving als betoog: uiteenzetting van
historische publicaties verhalende vorm voorstelling/ representatie argumenten en bewijzen

2. kritische inbedding in historisch(e) literatuur/debat

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

90
Krisis
Journal for contemporary philosophy

tute for Social Research. In the United States, he met with Erich Fromm,
Herbert Marcuse, and Leo Löwenthal. The latter gave him access to his
THIJS LIJSTER personal correspondence, and he and Jay began a friendship that lasted till
Löwenthal’s death in 1993. Jay also travelled to Germany and Switzerland
HISTORY , EXPERIENCE , AND POLITICS and spoke to Adorno, Horkheimer, and Pollock.
AN INTERVIEW WITH MARTIN JAY ‘Much will be preserved which would be forgotten without your descrip-
tion’, Horkheimer wrote in the foreword. The reception of the Frankfurt
School’s thought in the United States is indeed unimaginable without
Krisis, 2010, Issue 1 Jay’s groundbreaking work, which introduced many of these thinkers to
www.krisis.eu the American public for the first time, even though they had been living
among them for some years during and after the Second World War. But
European reception also benefited greatly from his research, which in-
cluded quotations from many unpublished or inaccessible letters and
manuscripts. It formed an open invitation for further research, which
indeed soon followed. There are hardly any books on the Frankfurt
School or any of its members which do not contain references to Jay’s
work.
Historians do not live in the past. This may seem to be a platitude, and yet
all too often we tend to forget that while the historian’s object is in the However, Jay’s historical studies are not merely historically relevant: each
past, he himself lives in the present. This means that the reasons (con- of them resonates with questions in the present. The Dialectical Imagina-
scious or unconscious) for investigating certain topics in the past are lo- tion was written in a period of student uprisings at many American uni-
cated in the present. Furthermore, the historian’s audience lives in the versities. Marcuse was somewhat of a cult figure, although his intellectual
present: the historian wants to complement or alter the historical con- context was obscure to many in the Anglo-Saxon world. Likewise, his
sciousness of today’s public. He deals with what one could call the afterlife second great study, Marxism and Totality (1984) dealt with Western Marx-
of historical phenomena, and his aim is to prolong or intervene in this ism from Lukács to French thinkers such as Althusser, a tradition which
afterlife. was at that moment under the heavy fire of poststructuralism. While en-
dorsing the theoretical objections against the Marxist notion of totality,
Few historians are more aware of this fact than Martin Jay (born 1944). Jay modestly remarked that there may still be a practical need for some
Martin Jay is Professor at the Department of History of the University of concept of totality, considering the global scale of contemporary prob-
Berkeley, where he teaches European Intellectual History, Visual Culture lems – in the year of publication of Marxism and Totality, nuclear war
and Critical Theory. He has written numerous books on the history of was hardly an improbable possibility. His research in the eighties also re-
continental philosophy and Western Marxism, the most famous being his sulted in a monograph on Adorno and a collection of essays titled Perma-
PhD-thesis from Harvard University, The Dialectical Imagination (1973). nent Exiles.
This is a book on the history of the Frankfurt School from 1923 to 1950
and has been translated into over ten languages including Dutch. For his Downcast Eyes (1993) was the result of a shift in attention from Germany
PhD-research, Jay interviewed many of the (former) members of the Insti- to France. In this impressive study, Jay investigates ‘the denigration of

91
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

vision in twentieth-century French thought’. He discusses how the West- consider yourself mostly a historian or a philosopher? Or do you consider
ern preoccupation with vision – as a metaphor in language, as a cultural this a false distinction?
trope and as the privileged medium of knowledge – has been criticized by
French thinkers from Bergson to Lyotard, who identified postmodernism My training is as an intellectual historian. But at a certain moment in my
as the ‘sublime foreclosure of the visual’. Again, this history of ‘antiocu- career I was prodded by people who were really philosophers into doing
larcentrism’ was embedded in and functioned as a theoretical background more than just think about the ideas of earlier historical figures and begin
of the ‘modernism-postmodernism’ debates of the last decade of the to formulate my own answers to the questions they were asking. This has
twentieth century. always had a slight illegitimate feel; since my own (de)formation was not
that of a philosopher, I always felt like I was poaching on somebody else’s
Jay further broadened his scope in his Songs of Experience (2005), discuss- territory. Having said that, over the years I felt emboldened to think about
ing not only his by now ‘usual suspects’ of twentieth century German and things in ways some philosophers might, but always with a great deal of
French thought, but also British empiricism, German idealism and ro- well-deserved humility about my real strengths.
manticism, and American pragmatism. This learned work maps the his-
tory of the concept of ‘experience’, from being a source of knowledge in It really depends on the context: in the US there is really no doubt that I
Enlightenment thought to its crisis in today’s commodified society. am a historian, not a philosopher. Outside of the US, in Europe and else-
where, philosophy is more capacious and the type of work that I do is
Jay once characterized his method as ‘mapping the uncertain terrain’. often included in a philosophy department. At times, when I am outside
Although he acknowledges the impossibility of being a ‘detached ob- the US, people are surprised to find out that I have any roots whatsoever
server’, and though he does not hide his allegiance to the project of in history and they can’t imagine that something I do could be done in a
enlightenment, he does not have a hidden agenda and always does full history department, historians being more empirical, more archive-based,
justice to his subjects. He is, above all, curious. The historian, Jay argues, more interested in non-theoretical questions. But in the US, intellectual
provides us not with a certain position within contemporary debates, but history has been a bridge for people like Hayden White, Dominick La-
urges us to make informed choices. He has, as Walter Benjamin once re- Capra, Mark Poster, John Toews, Samuel Moyn, or Peter Gordon who
marked, ‘nothing to say, only to show’. have philosophical inclinations, to move fairly easily between both camps.
So I think the categories begin to lose their rigidity. One of the great vir-
In December 2009, Martin Jay visited the conference The Meaning of His- tues of intellectual history is that it has that capacity to grant a certain
toricism for our Time in Groningen, organized by Frank Ankersmit and permission to stray into the disciplines, such as philosophy, whose history
Reinbert Krol. This was the perfect opportunity for Krisis – which he still one is studying.
remembered from an interview in 1987 – to ask him some questions on
the relations between history, experience and politics, as well as on the Of course, many of the figures you wrote about have that same – should
legacy of the Frankfurt School, his enduring field of research and source we say problem or virtue? – that they can’t be easily categorized, and are
of inspiration. sometimes considered philosophers and other times sociologists or histo-
rians.
You teach at the department of history in Berkeley, but your work is
mostly on philosophy. In Groningen, you will speak at a conference of Yes, indeed. You can think of many figures like Siegfried Kracauer or Mi-
historians, but you are interviewed by a philosophical journal. Do you chel Foucault who are not in any obvious sense philosophers; they may
have had serious philosophical training, and may contribute at times to

92
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

philosophy, but they also did a lot of work that most ‘normal’ philoso- To the extent that historians have experiences of the past that is true.
phers would feel uncomfortable doing. They engaged in the sort of hy- Frank Ankersmit has written some interesting things on the ways in
brid, interdisciplinary thinking to which some of us today feel attracted. which contact with artifacts of the past create a sense of temporal distance
and strangeness leading to the loss of ‘self-centeredness’. To that extent
The next question is about your latest book, Songs of Experience. By the the historians themselves have experiences that give them an awareness of
way, is it still your latest book? the radical otherness of the past. That’s definitively part of the process.

I have a book in press now, it will come out in April, called The Virtues of What they then will discover and write about, analyze and narrativize
Mendacity. On Lying in Politics. But technically you are still right that may or not be those experiences of the people in the past. Instead, their
Songs of Experience is my most recent book. accounts may be of structures or trends, or large-scale movements in
history, which are not reducible to the felt experiences of the individual
In Songs of Experience you discuss the development in the philosophical who was subjected to them. There is a very famous cartoon which cap-
concept of experience. What do you think is a ‘historical experience’? tures this distinction nicely: a medieval peasant running through the
street of some city in England or France yelling: ‘The Hundred Years War
I think you would have to come up with two different perspectives, the has broken out!’ Of course, only the historian knows that this war will last
first being that of the participants of history, who are experiencing, either for a hundred years, while the actual participant is in the dark about what
passively, or actively ‘making’ history, and may or may not understand the outcome will be. So there is always that significant gap between what
what they’re doing as having historical significance. Most of our lives is, of the participant thinks – both in terms of his or her individual experiences
course, justly forgotten and consigned to oblivion, but there are occa- and of the larger meaning of the events – and what posterity will make of
sional moments when something that we do or something we’re involved them. Or what later posterities will make of them, since there is no end-
in has the extraordinary quality of having an impact that will make it point, no final historian, no way to say: ‘This is how the story finally has
meaningful for subsequent generations. And as actors in history we may come out’.
realize that our experiences have historical significance.
And do you think there is perhaps a risk in the idea that the historian is
Then there is the other perspective of later generations or posterity look- dependent on the historical experience? Does it not threaten to turn the
ing back at the past. The experience that we of those later generations historian into a mystic or prophet, who, through contact with certain
then have is as historians, trying to make sense of somebody else’s past, objects, has this vision or epiphany of history?
which is different from our own memory and past.
I think you’re right. I think it is necessary to have that moment of intui-
Both of those are versions of ‘historical experience.’ Of course, we have to tion – what you call an epiphany, or at least a sense of contact that moves
find out what each of those means, and if and how they are in any way you away from your initial understanding (i.e. before you had that con-
related. tact). But then after that, there is the process of communicating the re-
sults, and the persuading of the people, who have not had that contact,
Do you also think that a historian is a priori dependent on historical ex- that the results are plausible, that what you are telling them is not simply
perience? a fantasy, not your own personal ‘mystical’ (for lack of a better word)
contact with something they themselves did not experience directly.

93
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

Insofar history as a practice involves a professional, credentialed guild of don’t culminate in our own present. This gives us a sense of the variety of
people, who judge, interpret, accept or reject, there has to be something human experience and the ways in which history is extraordinarily mot-
that makes your intuition persuasive. And that normally involves weigh- ley, varied, heterogeneous, non-unified. In that sense, the experience of
ing alternatives: not saying ‘this is how it was’, but ‘this is why it is not the strangeness, of otherness – asking ourselves ‘how could anybody have
way that people thought it was.’ It involves creating a kind of plausibility, ever made, thought or done that?’ – is very sobering, alerting us to the
whatever we mean by that. Some people, like Collingwood, thought this limitations of our own experience, the narrative of our own tribe. It is a
meant ‘rational reconstruction’; sometimes it involves a comparison be- cliché, but history in that sense is broadening. At least it should be, in
tween what we construe as plausible with a reconstruction of what seems making you realize how contingent our current position in the world is.
to have been plausible in the past, which raises the issue of reducing the
unfamiliar to the familiar, making a mysterious past meaningful in our In addition to that: do you think that the historian has a kind of moral or
terms. political responsibility or obligation? For instance in the sense of Walter
Benjamin, who considered politics the impulse of writing history, or more
Of course the danger in that is that we remake the world of the past en- recently Avashai Margalit, who speaks of an ‘ethics of memory’?
tirely in terms of the present, and then we lose the otherness, difference
and strangeness, the implausibility of the past. Sometimes we just have to There are two obligations that you’ve suggested. One is the creation of a
surrender to the fact that it doesn’t make sense, it’s just not going to be history which is a useable past for current political purposes; fashioning a
plausible in our terms. These are of course very sensitive issues with which history that leads up to choices to be made in the present and forms those
the guild of historians is constantly wrestling: the standards of plausibility choices – for instance, knowing the mistakes we made in the past helps us
change, what counts as evidence or what counts as a theory is not abso- avoid certain choices, or in cases of success, encourages us to emulate
lute. So there is a lot of contestation about which intuitions will count as them. That’s one option, in which we use history as a guide to current
plausible and which will not. policy.

Do you think that historical experience is – besides the initial impetus of The second is a different obligation, not to ourselves, but to our ancestors,
historiography – also the goal in mind? In other words: should the reader or to the forgotten in history, or to the people whose voices need to be
of a historical study have, as a result, a historical experience? heard – there is a lot of metaphorizing about people who were silenced
and should finally be allowed to speak.
I think writing history has two basic functions. One is to tell us how we
came to be who we are. It is our past, our development, with all kinds of The latter is very suggestive, but not fully convincing, in the sense that we
contingencies and turning-points in which it could also have gone in a have to make choices, and we can’t let everybody in the past speak, we
different direction. This gives us a sense of the openness of history, since can’t let every voice be heard, we can’t remember everything. There are
we got where we are through different forces, choices and events that people, stories, events that, even if we had access to them, are not worth
were by no means foreordained. This also makes possible the vision of remembering. As Nietzsche pointed out, a certain amount of active for-
another future, since we see ourselves as part of history (instead of part of getting is healthy, allowing us to avoid an antiquarian fascination with all
nature, or some sort of eternal order). the details of the past. Indeed, it may be a presupposition of a robust life,
enabling us to live in the present and the future. You can’t constantly
The second function is not to show where we are or where we ended up, remember and live in the past, nostalgically or otherwise. So a certain
but tell us about other peoples who have very different narratives, that amount of selection is crucial: whose voice will be remembered, whose

94
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

story will be told, involves the necessity of forgetting others. We might Diltheyan position, it is that we have in our own life experienced things,
agree that certain people whose story should be told have not yet been we’ve made sense of them, we’ve made meaning and order out of chaos
heard and justify rescuing from oblivion, but it is clear that, no matter and noise, so in some sense we can empathize with people of the past who
what choice we make, somebody will be excluded. There is always a loss, have also struggled with similar challenges.
which is inevitable, and which is in some sense healthy.
The great pitfall of too much identification, too much empathizing, too
As for whether historians should be political in the present, I would say much retranslation, is the presupposition of a transcendental human
they should be as citizens, just as everybody, whatever his or her profes- nature or consciousness – which would imply that I can fully understand
sion, has the obligation to think seriously about political and other press- what Caesar felt and meant when he crossed the Rubicon, because I know
ing issues. Professional historians and intellectuals in general have the what it would feel like to make a big decision like that. But then what I am
privileged leisure to think and write, and may have access to the means of forgetting is that the Rome of that period was a foreign country for me,
communication that allow their voices to be heard more than others, but both temporally and spatially, so I can’t fully inhabit the mental universe
they don’t have any superiority in terms of what they think or say. of Caesar. That is what history is all about: the awareness of the gap as well
Habermas once remarked that in the process of enlightenment we are all as the possibility of some similarity.
participants; there are no people who are tutors while others are students.
To that extent historians, as citizens, should be involved in debates, and if Then the question is, and that was what the whole book was trying to
necessary, can bring their research findings to bear. But they often make grapple with, what does it mean to simply have an experience, in the pre-
foolish choices in the present; I don’t think that historians have been wiser sent as well as the past? If we are trying to re-experience the experience of
or more politically adept than anybody else. In that sense I don’t have somebody in the past, what does this mean? What was this original experi-
much confidence in the idea that, because we have better knowledge of ence like? Was it an Erlebnis, or an Erfahrung – to use the distinction the
the past, we’ll act better in the future. Germans have struggled with? Was it an experience that could be narrativ-
ized, or was it shock-like, was it a traumatic experience? The question of
What do we exactly ‘experience’ in the historical experience, i.e. what is re-experiencing begs these questions of what the experience was like; it
the object of experience? In other words: does the concept of the historical might not have been a fully meaningful, rational, and therefore recover-
experience not presuppose an ontology of history? able experience.

As I said earlier, this question concerns one aspect of what we’re looking In the lecture you will give in Groningen, you analyze the relation be-
at, but not the only one: there are trends and structures that are not re- tween historicism and the concept of ‘the Event’, using the events of May
ducible to the experiences of the participants in them. In that sense the ’68 in France as a starting point. Do you consider the theories of the event
idea of history being just the re-experiencing of past experiences, a la (Lyotard, Heidegger, Badiou) primarily as conceptualizations on histori-
Dilthey, is problematic. Having said that, when we ask the question ‘what ography or on political action?
were the experiences of the past like?’, we are asking a different kind of
question, which is worth asking. We then focus on the ‘thick texture’ of I am still trying to find out what these different and very difficult thinkers
everyday life, the way people live through mentalities they don’t fully have tried to say when they evoke the idea of the Event. I was quite struck
articulate, beneath a level of fully formed ideas or systems of thought, about the way in which that word had gained a sort of talismanic power,
that is indirectly available through traces they’ve left behind, which we which takes it well beyond what historians or historicists have understood
have to interpret hermeneutically. And if there is any truth to the by it. Lyotard, Deleuze, Foucault, Derrida, Nancy and Badiou imbue it

95
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

with an almost metaphysical meaning, quite different from the ordinary any way to be a meaningful alternative; I just don’t understand what
way in which historians would employ it. But at the same time these they’re getting at.
thinkers look at history: Badiou for instance is fascinated by the dawn of
Christianity, and the French and Russian Revolutions. There are others I would now like to discuss some of your earlier research. In the work of
who have focused on unique Events like May 1968 in France, which of many philosophers you have discussed in your work (Benjamin, Adorno,
course came to be known by that very name. In our own day, 9/11 was an Marcuse, Sartre) the work of art, or the aesthetic experience, is an impor-
Event, which was a surprise, came out of nowhere, had meanings we are tant instrument of social critique. Do you think that this notion of art as
still struggling to find out, and had a traumatic effect. social critique is still relevant today?
Now whether an Event is inherently political, I don’t know: you would One has to be very careful with legislating any sort of program for art, and
have to define politics, which is not so easy. I think it can have, but may certainly a non-artist such as myself has no right to tell artists what they
not always have a strong political impact. There may be events in the his- should do. Many of them are very political, many are involved in one sort
tory of religion, or of philosophy, or the economy, that are by no means of protest or another and are trying to make their work relevant for that
directly political. So I would not argue for the primacy of the political protest; I think in some cases successfully and in other cases less so. I am
under all circumstances. Certainly somebody like Badiou would claim a very loath to make any grand pronouncements about art today or the
true event is inherently political, but if you look at an essay by Lyotard, role of art in social and political critique.
written in l968, he says that the events of that episode were in fact anti-
political because they destroyed traditional institutions and allowed li- Ever since art developed its relative autonomy, say in the eighteenth cen-
bidinal energy to be unbound. So in this case he described the relation tury, maybe in the art-for-art’s-sake era more explicitly, it struggled with
between the political and the Event as a negative relation. a dialectic of disengagement from, and yet involvement in, what is non-
aesthetic, with what is outside its boundaries. It tries to become basically
Some thinkers (Žižek, Badiou) seem to suggest that we can and should pure and autotelic, following its own immanent development, but at the
enforce an Event in the guise of a political revolution. What is your opin- same time it always comes up against the fact that it is an institution
ion on this notion of the Event? among other institutions, and that its works have some complicated ref-
erential relationship to the world, maybe directly or indirectly. Art is one
You mean the neo-Leninism in both Badiou (at least until recently) and of those extraordinary human creations which is out of sync with and yet
Žižek. How to take that is hard to figure out. Do they really believe that a connected to the larger social totality and as such plays a role – sometimes
vanguard party is going to win adherence and be politically effective? I just inadvertent, indirect, or marginal – in dealing with the problems and
don’t understand where it comes from, and it sometimes seems to be conflicts of the larger totality. It does this in many different ways, and so
more provocation for the sake of provocation, at least in the case of Žižek, there is no simple formula to describe that relationship; people have writ-
who I find sometimes stimulating and sometimes infuriating. In this case, ten long and learned books to figure out how it fits together with the so-
his Leninism leaves me very cold. In his debate with Ernesto Laclau, which cial and political. Obviously we are today not inclined to take didactic
got very ugly and very personal (although once they were allies), Laclau is works very seriously; works that are deliberately intended to provide some
more plausible in his support for radical democracy, the critique of the sort of moral or political pay-off. We are more interested in indirect for-
idea of an essential truth, and the refusal to believe that any one party can mal criteria or challenging institutions or the interface between art and
be the upholder of that truth. In this climate, I can’t think of Leninism in theory, art and concepts. I think we are not inclined to accept naturalist,
realist or dramatic works as being politically very effective.

96
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

Whether or not, as Adorno thought, the artwork is the most fundamental You’re right, it’s a good question. That book was written at a time when
category or, as others have claimed, it is the broader institution of art, is the Cold War was heating up, there was a great deal of uncertainty
an open question. One might say that one of the great lacunae of whether or not we would be able to avoid an arms-race that might trigger
Adorno’s approach was his negligence, maybe even ignorance, of the ef- a nuclear holocaust. We’re a little bit more relaxed now, although nuclear
fect of the work of Marcel Duchamp and the importance of his provoca- weapons still exist, and there is still the chance that rogue states or terror-
tion, which created a whole new discourse of the aesthetic in institutional ists will get hold of them. But it does seem that we are more concerned
terms. It has had in the past thirty or forty years far greater importance with other global issues – climate change obviously, the world economic
than was the case during Duchamp’s and Adorno’s own lifetimes. The crisis which shows how interlocked the world is, and other issues which
Duchampian challenge, we might say, also problematizes the idea of the can’t be dealt with on local, regional or even national levels. We are more
materiality of the work of art, which emphasized its perceptual reception. and more connected through the internet with global communication
Conceptual art was one of its offshoots. It was also a challenge to the pri- networks, in such a way that it is clear that when you sneeze in Beijing
macy of the idea of beauty, which led instead to an awareness of the insti- you get a cold in New York. So there is a need to think on at least a fairly
tutional valorization of being the authority able to designate works of art ambitious level. Now how do you conceptualize the whole remains an
as such, a capacity that had nothing to do with the skill or talent of the open question – is it a system or a network, is it an open-ended infinity
genius art-maker. And it was a challenge to the idea that art is reducible to rather than a closed totality (i.e. no boundaries, edges, periphery, centre),
specific genres like painting, sculpture and music, suggesting instead that is it a disordered totality (like disorganized capitalism rather than organ-
there’s a meta-category that is art itself, which has a more generic role to ized capitalism)? Is it, to borrow the terms of Zygmunt Baumann, a ‘liq-
play (the very opposite of the search for the essence of the medium fos- uid’ rather than ‘solid’ phenomenon? Is there a principle that serves as a
tered by critics like Clement Greenberg). All of this suggests a kind of goal or telos? Is it moving in any kind of direction, towards greater inte-
openness to the question of the aesthetic, which makes it then harder to gration, or towards fragmentation, even catastrophe? Today, many people
talk about the aesthetics of politics, because it is not clear what the aes- are a lot more pessimistic and nervous than ever before, more convinced
thetic is. It is not clear what a work of art is, whether for example works of of the likelihood of disaster and apocalypse than they are hopeful of
art are ephemeral interruptions in daily life or belong to institutions like achieving what you might call a normatively desirable totalization.
museums and galleries, where they become objects of permanent conser-
vation. We are still struggling in interesting ways with these questions, But having said all that, it does seem to me that a ‘softer’ version of total-
and that is why I think it is still very open territory without any simple ity, one which at least tries to think about how things are connected, is
formulas to decide where we should go. worth trying to conceptualize. We have to begin to think in those terms,
and obviously there are people who are trying to do that. What we don’t
In the afterword of Marxism and Totality you discuss the question have is what the Marxist version of expressive totality had, which was the
whether or not we are in need of a new concept of totality. One of the idea that there was a generative center, some sort of group or meta-
reasons why we are in need of this concept, you wrote then, in 1984, is the subject that could be seen as the source of the totality; and could know
threat of nuclear holocaust, which obviously is a global problem. This what it had made, thus giving it an epistemological privilege. That prem-
specific threat is now over, but today there are still problems of global ise seems to be gone. Instead we have the metaphor of the network or the
scale – economic, humanitarian, and ecological catastrophes – that could net, but it is like a spider’s web without a spider in the middle: it’s con-
give new urgency to the concept of totality. What is your view on this? nected but there’s no one who controls it. And as a result of the economic
Are we indeed in need of a concept of totality, and if so, how would it look crisis, which virtually nobody seems to have anticipated, the fear that the
like? idea of the totality exists, but is unintelligible, is very powerful.

97
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

In the new preface of Dialectical Imagination you describe how you were ers – was that this was not an objectively revolutionary situation, and that
working on this book in a ‘supercharged environment’, both in Berkeley the students were rushing it in a way that was unrealistic. Moreover, they
and in Frankfurt. While you were writing your pioneering work on the felt that some of the achievements of the Federal Republic were worth
history of the Frankfurt School, the New Left declared the Frankfurt preserving, a judgment some students had lost sight of in their eagerness
School (especially Habermas, Adorno and Horkheimer) dead. How do you to create a socialist utopia. It was also perhaps a generational issue: the
look back on the writing of this book and on these student protesters? Frankfurt School was more aware of what had been achieved in the af-
What do you think they have accomplished? termath of the war, rather than what might be achieved through militant
action to overthrow capitalism.
The origin of the book had two sources. One was the new interest in the
intellectual migration from Germany to America. At the time, my super- And then there were some moments of miscommunication. The notori-
visor, H. Stuart Hughes at Harvard, was writing a book, The Sea Change, ous accusation of Habermas against some of the students of Linksfaschis-
which dealt with the migration as a whole. It was the third in the trilogy mus seemed to them a reductive insult. And there were things that
that began with his most influential work, Consciousness and Society. He Horkheimer said that showed he had moved even further away from the
also knew a number of the émigrés from his service at the OSS during the early Frankfurt School position, for example, his defense of the Vietnam
Second World War. The second stimulus was the work of Marcuse, which War. Marcuse was of course a very militant figure, and for a while the
in the 1960s was enormously influential for the New Left, and also very students took great inspiration from him. He had a lot of difficulty with
mysterious to us: he was clearly coming from a background in German Adorno and Horkheimer’s caution – behind the scenes, there was a lot of
philosophy that we knew nothing about, that we had no background in tension between them, as we later discovered.
ourselves. So my book was in part intended to discover where he came
from intellectually. Who was right in the long run? The students didn’t create the revolution,
but there was some positive effect in opening up German society and forc-
As to the students: obviously there were reasons they were looking at the ing it to confront more of its hidden past. But of course terroristic groups,
Frankfurt School for inspiration, going back to the early work in particu- such as the RAF, also emerged from that milieu. So it was a mixed legacy.
lar – to the chagrin of Horkheimer. These writings were very intransigent
and did not shy away from a basic critique of the system, broadly speaking, The work of Walter Benjamin became very popular in the 1960s, and
and seemed to be relevant to the present. The Frankfurt School knew seems to remain so. But also the work of Adorno gains popularity in the
that, at some deep level, its earlier work could provide theoretical license US, with numerous translations and studies of his work. Do you have an
to the more militant students. explanation for this increasing popularity?
It is also clear that their own intervening experiences had taught them the It is indeed surprising. Twenty-five years ago, Adorno was known for a few
necessity of caution. They had had limited connection with the working works – The Authoritarian Personality, and some translations, not very
class, no political party that they felt comfortable with, and had been ex- good ones, of Negative Dialectics, Dialectic of Enlightenment, Philosophy
iles, guests in a country where they could easily have been expelled. And of Modern Music. Each of these has been or will be soon retranslated. Aes-
of course when several of them returned to Germany, it wasn’t clear if thetic Theory is a good example. Robert Hullot-Kentor complained about
they would be fully welcome, being Jews and leftists. They were very the original translation, and then retranslated this book. And suddenly it
nervous about the effective and counter-productive use of their ideas for became enormously influential, because of this new translation. Also the
political purposes. Their judgment – Marcuse’s perhaps less than the oth- other retranslations have given these works a second chance. After Notes

98
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

to Literature came out, Adorno was also adopted in literary circles, and School, finding traces of utopia everywhere, even reading against the
many of his works on music were noticed, if not always welcomed, in grain things that seemed to be reactionary.
musicological circles.
Today there is a greater sensitivity and awareness of what Adorno was
Philosophically, Adorno became part of a mix that included deconstruc- getting at when he criticized jazz or popular music, or certain kinds of
tion, post-structuralism and hermeneutics; so he became part of the lar- movies. This change is due in part to our now having access to the full
ger reception of continental thought, in a way that Marcuse, Fromm, and range of his writings, which sometimes were more nuanced than the
Horkheimer never successfully achieved. That’s the main reason. chapter from Dialectic of Enlightenment. As a result we have a less carica-
tured version of Adorno.
But also the sheer complexity and difficulty of the work had an impact –
it’s not easy to exhaust and paraphrase. Adorno is a very difficult thinker But there’s no doubt that he introduced hierarchies of values, hierarchies
who is worth rereading, reading against the grain, reading for all the nu- of critical authenticity, hierarchies of true versus false art. He was willing
ances missed the first time around. Adorno was, like Benjamin, more to make judgments. I have always thought that culture, broadly speaking,
problematic than the others: you never quite know what it all adds up to involves judgment: what is worth preserving, what is considered beauti-
in a straightforward way. Marcuse was always a bit simpler – which made ful, what’s worth supporting. Culture by definition is judgmental, it’s not
him more effective during the 60s. But if one places The Aesthetic Dimen- accepting in a promiscuous way that everything is equally good. Adorno’s
sion by Marcuse next to Adorno’s Aesthetic Theory, there is no real seri- willingness to make judgments and the criteria on which his judgments
ous comparison. have been made have persuaded some people to conclude that not all
popular culture is inherently progressive or all ‘high’ culture inevitably
It is truly remarkable, this Anglo-American fascination for Adorno com- elitist. One might also say that the very categories have themselves been
pared to a relative decline in Germany. Of course the centenary helped, called into question by his critique of the often regressive implications of
but we’re six years passed that and it doesn’t seem to slow down. the latter.

In contemporary readings of Adorno, the theory of the ‘culture industry’ What is your opinion, considering the history of the first generation of the
and his denunciation of popular culture remains a point of much discus- Frankfurt School, of the current ‘critical theorists’, figures such as Žižek,
sion. There seem to be three options: 1) one dislikes and rejects Adorno Mouffe, Agamben, Badiou? On which points do you think present-day
because of this theory; 2) one argues that the theory of culture industry is theory has moved ‘beyond’ the first generation of the Frankfurt School?
not an essential, even a relatively unimportant part of his theory, and that And conversely: on which points do you think we could learn something
other parts are still worth thinking about; 3) one embraces the ‘full’ from the early Frankfurters?
Adorno, including his theory of culture industry. What is your opinion
on these different options? To be honest, I have only read these thinkers in a piecemeal way. Because
they’ve changed their position over time, it’s also hard to generalize about
I think the initial response, in which Adorno was called elitist, even racist their work. But I don’t feel drawn to them, to be honest. There’s too
and undemocratic, was simplistic. This critique was based on a certain much of a religious moment in them, which I don’t find very congenial –
vulgar populism. Popular culture, since it supposedly came from below, I’m just religiously unmusical. I don’t find all the recent excitement over
was said to be inherently critical, even utopian, which expressed a reliance Saint Paul, for example, to be compelling. And as I mentioned earlier, I
on Ernst Bloch as an easy antidote to the pessimism of the Frankfurt have difficulties with the fascination with Leninism in Žižek and Badiou.

99
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

As for Chantal Mouffe, whom I know personally of these thinkers the A final question, which brings together the two different subjects of this
best, there’s a reliance on Carl Schmitt in her work that I resist. Although interview: your own books deal mostly with historical figures and
she has revised the Schmittian notion of friend-foe antagonism to a less thoughts, but nevertheless seem to be written with a sense of urgency.
lethal agonism in her more recent discussion of the political, I am not Somewhat like Benjamin’s dialectical image, in the sense that the current
convinced that this is a persuasive account of the essence of the political. I affairs shed new light old ideas, and suddenly give them new urgency. Is
remain enough of a Habermasian (even if my forthcoming book on lying this something you do deliberately? Do you consider your works inter-
in politics may suggest otherwise), to feel that politics still might involve ventions in current debates? Has your forthcoming book also this sense of
communicative rationality, the attempt to create order in chaos and urgency?
reach agreement rather than privilege eternal dissensus. To that extent, I
don’t feel drawn to their understanding of the world. It’s always a bit of a mystery why you spend ten years writing a book on a
certain subject, so whatever answer I give may not be the real explanation.
As you develop intellectually, I would also have to confess, you are But I think all my works have started with a sense of curiosity about a
formed by a particular moment and certain attitudes and ideas become current issue: subjects that were ‘in the air’. The book on lying in politics,
part of the furniture of your mind. A later generation might come up for example, grew out of a request from The London Review of Books
with new figures to admire and new ideas, and it is often a little difficult to back in 1998 to write a review essay on two books on Bill Clinton. But I
be fully open to them. And of course, there is the oedipal dynamic in didn’t do anything immediately with the ideas I began to develop in it,
which new intellectual legislators try to dethrone the older ones. If you finishing instead my book on experience, which was published in 2004.
live long enough, you see the fashions change, while you recognize that Then, during the Bush years, there was an immense increase of interest in
you are not so eager to change with them. If you’re lucky, the figures you the issue of lying in politics, largely because of the weapons-of-mass-
are drawn to in an early age – in my case Adorno, Benjamin, Habermas, destruction-fiasco. Bush came to be considered by many as an exemplary
Foucault, to a certain extent Derrida – have demonstrated longevity; their political liar. It soon became apparent, however, that such accusations had
work, I am confident, will be taken seriously in the future. I have other a very long history indeed. Mendacity in general had been the subject of
friends who have bet on the wrong horse, people excited about, say, sustained criticisms at least since Augustine, while defenses of it under
Lukács or Marcuse, and now struggle with a sense of being a bit passé. This certain circumstances go as far back as Plato’s brief for the noble lie. As an
is perhaps a slightly cynical answer to your question, but it explains in intellectual historian, I became fascinated by the ur-history of the current
part why I don’t feel overwhelmed by the fashionable interest in the debate over political mendacity.
thinkers you mentioned.
I think intellectual history, to the extent that it has current impact, plays
And the recent work of the new Institute of Social Research in Frankfurt? the role of clarification. It shows us how and when certain ideas, ideolo-
gies, and belief systems emerge. A good Begriffsgeschichte will provide us
I like Axel Honneth quite a bit. His work on recognition is a suggestive with tools to think a little more clearly about where we are today. My
supplement to what Habermas has done with communicative rationality. own work has been very short on solutions, I don’t have anything terribly
What’s remarkable about the Frankfurt School is that its aftermath has useful to say about where we should go except in the vaguest of terms, but
been so rich, with many different generations; in contrast to for instance it has, I think, contributed to clarifying the terms of the debate and giving
the Althusserians, who lost intellectual momentum a generation ago. us some help in that respect. But I have always been interested – and this
is a Frankfurt School legacy – in the present-as-history, the present as
connected to the past and to a different, perhaps better, future. And to

100
Krisis
Journal for contemporary philosophy Lijster – History, experience, and politics

this extent, the work may have that urgency you mention. It is not disin-
terested, and yet also not programmatic: I have never had an agenda, or a
clear-cut program, a line that I’m trying to push. The book on lying and
politics is a good example. It goes back and forth on the fundamental is-
sues it raises, providing no clear answer as to whether or not lying in poli-
tics is necessary or inevitable. But it tries to make clear the arguments for
each position, giving the reader the tools to come to his or her own prac-
tical conclusions.
Professor Jay, thank you very much for this interview.
My pleasure.

This work is licensed under the Creative Commons License (Attribution-


Noncommercial 3.0). See http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/deed.en for
more information.

101
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

ressant. In de afgelopen decennia heeft Ankersmit vooral te boek gestaan


als ‘postmoderne’ geschiedfilosoof en inderdaad onderschrijft hij het
JONNE HARMSMA probleem van de subjectiviteit van historici in talige representaties van het
verleden en bestempelt hij de breuk die het postmodernisme betekende
DE OUDE VOS met de positivistische insteek van het historisme als essentieel. Desalniet-
temin is Ankersmit nooit gestopt bij het instemmen met de problemen
REFLECTIONS ON HISTORICAL DISTANCE – INTERNATIONAAL van de geschiedschrijving die het postmodernisme op magistrale wijze
CONGRES OVER HET WERK VAN FRANK ANKERSMIT heeft blootgelegd. Voor Ankersmit waren deze problemen juist het
uitgangspunt voor een ‘positieve’ draai en bewijs voor de unieke positie
van de geschiedschrijving ten aanzien van het verwerven van kennis over
Krisis, 2010, Issue 1 de werkelijkheid – waarover zo meteen meer.
www.krisis.eu
Het congres begon met een introductie van Karel van Berkel, die het
thema introduceerde en benadrukte dat ondanks het feit dat Ankersmit
niet direct over het onderwerp geschreven heeft het toch een centrale
Op donderdag 28 en vrijdag 29 januari 2010 vond in het Groningse Aca- plaats in zijn werk inneemt. Ankersmit zelf kwam – was het gepland? –
demiegebouw een congres plaats dat in het teken stond van het aan- vijf minuten te laat binnen, waardoor hij direct een daverend applaus kon
staande afscheid van Frank Ankersmit in april van dit jaar. De organisatie ontvangen. De eerste spreker, Mark Salber Phillips, was waarschijnlijk de-
was erin geslaagd een indrukwekkende sprekerslijst samen te stellen. Met gene die het meest direct over historische afstand heeft geschreven, gezien
namen als John Zammito, Jörn Rüsen en Mark Bevir – en drie kwartier zijn artikelen Distance and historical representation en Relocating in-
gereserveerd voor een bijdrage van Frank Ankersmit zelf – beloofde het wardness. Historical distance and the transition from enlightenment to
een interessant congres te worden.1 Niet alleen de sprekerslijst was romantic historiography’ en zijn huidige project aan de universiteit van
uitermate internationaal, ook het publiek bestond uit studenten en Yale ‘To bring the distant near: historical distance in the shaping of the
onderzoekers van over de hele wereld. Het aantal geschiedenisstudenten past’. De belangrijkste pointe van Phillips was dat historische afstand niet
uit Groningen viel enigszins tegen, maar daar stond publiek uit landen als alleen op een dimensie van tijd slaat, maar een mobiel en complex begrip
België, Spanje en zelfs Japan en Chili tegenover. is. Phillips onderscheidde formele, affectieve, ideologische en cognitieve
historische afstand waarin elke historische periode en figuur op een ver-
Het congres in Groningen – dat, zoals een van de voorzitters van het schillende afstand tot ons staat. Phillips ziet de activiteit van historici dan
congres, Ed Jonker, benadrukte, dé plek in Nederland is voor een ge- ook als een actieve, dynamische en altijd veranderende vorm van ‘ver-
schiedfilosofisch congres – was opgebouwd rondom het thema historical talen’. Naast het feit dat afstand volgens hem een diffuus en dynamisch
distance.2 Er waren grofweg twee richtingen te bespeuren waarbinnen karakter heeft, is de afstand tussen de historicus als subject en het histo-
‘afstand’ werd uitgewerkt. Zo waren er verschillende sprekers die vanuit rische object van studie van essentieel belang en daardoor, zo verklaart
een enigszins vertrouwde postmoderne visie de onbereikbaarheid van het Phillips in zijn lezing, is ‘historical distance barely different than history’.
verleden benadrukten, terwijl andere sprekers vanuit het idee van de
historische ervaring juist beschreven hoe de historicus met het verleden in Terwijl het fundamentele belang van de onderscheid tussen het subject
contact kan komen. De positie van Frank Ankersmit is hierbij zeer inte- en object ten behoeve van het uitoefenen van geschiedschrijving door
geen enkele van de sprekers werd betwist, werd tijdens het congres al snel

102
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Harmsma – De oude vos

duidelijk dat er onderscheid bestaat tussen grofweg twee benaderingen lezing meer op de reductie van het onderscheid tussen natuurweten-
van het thema historical distance. Dit hangt samen met de impact van het schappen en geschiedschrijving.
in 1973 verschenen Metahistory van de hand van Hayden White. Met het
verschijnen van dit boek werd afstand genomen van het idee dat een De essentie van het verschil tussen Bevirs making en Ankersmits match-
historische tekst alleen maar verwijst naar de historische werkelijkheid. ing ligt dus in de mogelijkheid die Ankersmit voor historici ziet om tot de
De objectieve historicus werd definitief ontmaskerd als subjectief en het historische werkelijkheid door te dringen. Volgens Ankersmit kan de
verleden verdween definitief achter de horizon – buiten het zicht van het historicus tot het verleden komen door middel van de historische erva-
heden. In de postmoderne geschiedfilosofie lag de focus dan ook vooral op ring. Het besef dat het ongeproblematiseerde vertrouwen in een objectieve
de tekstuele en subjectieve problematiek van de geschiedschrijving. De geschiedschrijving definitief achter ons ligt, zorgt ervoor dat Ankersmit
kloof tussen het verleden en de historicus zou niet gedicht kunnen een verschuiving van de nadruk op taligheid naar de ervaring als
worden door de historische taal van de geschiedschrijving en historische veelbelovend – en misschien zelfs noodzakelijk beschouwt.3 Een historicus
representaties vertelden vanaf dat moment meer over het betrokken zou met het verleden in contact kunnen staan via een ‘sublieme histo-
subject dan over de beschreven historische werkelijkheid. Aviezer Tucker rische ervaring’. Paradoxaal genoeg is hierbij de historische afstand van
en Mark Bevir stonden met hun lezingen in het verlengde van deze visie groot belang. Pas wanneer het verleden van het heden is “afgebroken” en
en daardoor, zoals ik zal betogen, lijnrecht tegenover Frank Ankersmit en definitief tot een foreign country is verworden kan de historicus deze
enkele andere sprekers op het congres. historische afstand overbruggen door middel van de ervaring. Dat de
historicus deze ervaring van het verleden moet representeren in taal – en
Mark Bevir beschreef in zijn lezing het belangrijkste onderscheid tussen dat dit problematisch is en blijft – staat ook voor Ankersmit buiten kijf.
hem en Ankersmit als het verschil tussen matching en making. De Dit probleem van de taal ontstaat echter pas ‘nadat we (weer) ons (min of
essentie van dit onderscheid ligt in het feit dat volgens Bevir het voor de meer) ‘normale’ zelf zijn geworden’. Alleen echt grote historici – die An-
historicus niet mogelijk is om te ‘vergelijken’, waardoor er binnen de kersmit dichters noemt – bezitten het ‘sublieme talent (...) om de ervaring
geschiedschrijving altijd sprake is van het ‘maken’ van nieuwe te laten spreken’.4 De sublieme historische ervaring is dus een ‘ervaring
geschiedenissen. Het verleden dat historici proberen te beschrijven is niet (die) uitstijgt boven of triomfeert over de breuk tussen object en subject’.5
bereikbaar en niet representeerbaar, waardoor de visie en de beschrij-
vingen van historici altijd losstaan van het daadwerkelijke verleden. Voor Terwijl de postmoderne geschiedfilosofen sinds 1973 een onoverbrugbare
Ankersmit ligt dit anders. Het verschil tussen Ankersmit en Bevir ligt in kloof tussen het subject en het object van historisch onderzoek hebben
de mogelijkheid om tot de historische werkelijkheid door te dringen. geslagen en boeken vol hebben geschreven over de onmogelijkheid het
Voor Bevir is dit onmogelijk; de kloof tussen het historische object van verleden te bereiken, denkt Ankersmit deze kloof te kunnen dichten door
onderzoek en het heden waarin de historicus leeft is onoverbrugbaar middel van de sublieme historische ervaring. De subjectiviteit van de
waardoor er voor historici niets anders opzit dan het scheppen van hun historicus, zo benadrukt Ankersmit, moet hierbij niet worden opgevat als
eigen geschiedschrijvingen. In dit opzicht ligt Bevirs begrip making dicht een fundamentele zwakte, maar juist als een essentiële en methodo-
bij de extreme variant van postmoderne geschiedfilosofie die we bij Keith logische kracht van de historische wetenschap. Zoals Ed Jonker prachtig
Jenkins vinden, waarbij geschiedschrijving wordt gereduceerd tot niets omschreef tijdens de afsluiting van het congres, is Ankersmit in zijn
anders dan het schrijven van spannende verhalen over een verleden dat houding ten opzichte van de geschiedfilosofie van dit moment te
compleet onbereikbaar is – hoewel Bevirs insteek toch een stuk con- omschrijven als een ‘oude vos’ die zijn gehele carrière, omgeven door
structiever is dan die van Jenkins. Ook Tucker gaat mijns inziens uit van postmodernistische collega’s, zijn streken uithaalt en met de insteek dat
een dergelijke visie op de geschiedschrijving, al richtte hij zich in zijn

103
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Harmsma – De oude vos

de historische afstand kan worden overbrugd ‘iedereen voor de gek heeft sche en antipositivistische of historische vorm van empirisme, volledig
gehouden’. kunnen worden begrepen. Ankersmits historisch empirisme ‘noopt tot
antipositivisme’.7 De historicus moet noch gezien worden, noch zichzelf
Tijdens een van de vragensessies van het congres wees Ankersmit Tucker zien als objectief medium tussen verleden en heden. In de subjectiviteit
op het hoefijzeridee, waarmee hij bedoelt dat er geen sprake is van een van de persoonlijkheid van de historicus ligt juist de kracht van diens
piramide die de wetenschappen naar hun betrouwbaarheid rangschikt werkwijze.
(met de fysica en natuurwetenschappen bovenaan en de geschiedenis in al
zijn subjectiviteit onderaan bungelend), maar veeleer van een hoefijzer. Nu we de postmoderne traditie van geschiedfilosofie en de doorwerking
Aan het ene uiteinde van het hoefijzer bevinden zich de positivistische daarvan in de lezingen van Tucker en Bevir in ogenschouw hebben geno-
natuurwetenschappen en aan het andere uiteinde bevindt zich de ge- men, is het interessant om enkele andere lezingen te behandelen. Op de
schiedschrijving – beide kunnen leiden tot zinvolle kennis over de wer- eerste dag van het congres gaven zowel John Zammito als Jörn Rüsen een
kelijkheid. De implicatie van deze visie is dat er voor Ankersmit twee fascinerende lezing. Zammito riep op tot een nieuwe romantiek, niet in de
verschillende methoden bestaan om tot kennis te komen van de werke- vorm van Ankersmits ‘romantische’ en op gevoel gebaseerde ervaring van
lijkheid waarin wij mensen leven of hebben geleefd. De exacte weten- het verleden, maar als de terugkeer van het organicisme van de romantiek
schappen kunnen hun object van studie objectiveren en de resultaten van en het heroverwegen van de plaats van de mens binnen de natuur. Der-
proeven en experimenten observeren en op die manier tot kennis komen. gelijke vragen zijn tegenwoordig zeer relevant ten aanzien van de toene-
Wanneer menselijke subjecten het object van studie zijn wordt dit echter mende interesse in een evolutionair perspectief op de geschiedschrijving
problematisch – meer nog wanneer deze studie-objecten zich in een ver (bijvoorbeeld in de vorm van universal history), maar in het kader van
en grijs verleden bevinden. Ankersmits ervaringsbegrip en zijn empiris- deze bespreking van de historische ervaring minder relevant. Ook de
tische methode staan dan ook ver van het positivistische empirisme van de lezing van Jörn Rüsen was bijzonder interessant en net als Zammito sprak
natuurwetenschappen af. Het empirisme van de historische ervaring Rüsen zeer bevlogen over zijn thematiek, in dit geval de history beyond
komt meer in de buurt van de definitie van empirisme door Henri Berg- history, oftewel the abyss between occurrence and cognition of history.
son: Het thema historische afstand werd in deze lezing benaderd vanuit het
verschil tussen het moment waarop geschiedenis door historische actoren
‘Het ware empirisme neemt zich voor het originele zelf zo dicht mogelijk wordt gemaakt en de latere activiteit van historici die deze geschiedenis
te benaderen, het leven ervan te verdiepen en door een soort van “spiri- beschrijven. De thematiek rond de historische ervaring kwam op dag
tuele auscultatie” de ziel ervan te voelen kloppen.’6 twee, met de lezingen van Tucker en Bevir, en later de bijdragen van
Jürgen Pieters en Ewa Domanska, meer aan bod.
Bij deze ervaring van het verleden is de subjectiviteit van de historicus
geen probleem of nadeel zoals in de postmoderne visie veelal wordt be- Ewa Domanska besprak in haar lezing de ‘nucleaire Holocaust’ van Hiro-
weerd, maar veeleer de kracht van de historicus. In navolging van Johan shima. Het moment van vernietiging door de atoombom is daar vastge-
Huizinga leidt de historische ervaring voor Ankersmit tot een direct en legd door een ‘schaduw’ op een stoepje waar een man op het moment van
doordringend beeld van het verleden. Bovendien is het juist via de per- de inslag heeft gezeten. Domanska beargumenteerde dat in dit extreme
soonlijkheid van de historicus – zijn voorkeuren, herinneringen en eigen voorbeeld het verleden nog altijd ‘aanwezig’ is en dus kan worden er-
geschiedenis – dat dit verleden zich specifiek aan hem kan openbaren. varen. Wat zij precies wilde bewerkstelligen met dit voorbeeld van aanwe-
Kierkegaards bewering dat de ‘waarheid een subjectiviteit is’, zou in het zigheid van het verleden werd niet helemaal duidelijk, maar belangwek-
geval van de historische ervaring en het onderscheid tussen de positivisti- kend was de manier waarop zij zich in krachtige bewoordingen uitsprak

104
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Harmsma – De oude vos

voor wat zij een revolution from below noemde. Een revolutie in de verleden, tussen het subject en zijn object van studie, is hierbij van groot
geschiedfilosofie vanuit de historische ervaring. De historicus en de ge- belang. Het is daarom bijzonder interessant om te zien dat Ankersmit niet
schiedfilosoof zouden zich moeten richten op onconventionele vragen en alleen staat als ‘oude vos’. Zo corrigeerde Jacques Bos al in 2008 het beeld
daarmee onderzoek doen naar de dingen die afwezig zijn, die vergeten zijn dat Hans Kellner schetste van Ankersmit als buitenbeentje bij de ‘ver-
en naar de gaten in ons historische denken. In deze context brak Domans- gadering’ van postmoderne geschiedfilosofen. Bos wees hierbij op de door
ka een lans om het gebruik van de metafoor te vervangen door dat van de Runia aangezwengelde discussie rondom presence, waarin ook de
metonymie. Zonder verder in te gaan op het begrip presence – aangezien mogelijkheid van een ‘onbemiddeld contact met het verleden’ centraal
alleen Ewa Domanska dit begrip welgeteld een keer noemde – wil ik bena- staat.10 Ook op dit congres bleek Ankersmit niet het buitenbeentje, maar
drukken dat de manier waarop Ankersmit de historische ervaring ge- spraken ‘medevossen’ van verschillend pluimage die allen op de een of an-
bruikt om de kloof tussen heden en verleden en subject en object te over- dere manier gebruikmaken van het begrip historische ervaring. Deze
bruggen, overeenkomt met het idee presence, waarin via de metonymi- historici en filosofen richten zich niet langer op de horizontale aspecten
sche transfer of presence een ervaring van het verleden kan plaatsvinden.8 van geschiedschrijving, waarbij vooral historici zelf en de problemen van
geschiedschrijving centraal staan, maar zij wagen zich langzamerhand
Jürgen Pieters legde in zijn lezing de nadruk op het gebruik van voor- weer aan het leggen van verticale banden tussen heden en verleden. De
beelden uit de literatuur waarin volgens hem een sublieme historische subjectiviteit van de historicus wordt hierbij niet als probleem gezien,
ervaring plaatsvindt. Pieters benadrukte dat bepaalde passages in literaire maar juist als de unieke kracht van de historische methode. Deze metho-
werken de afstand tussen heden en verleden en subject en object kunnen de is, zoals Ankersmit in De sublieme historische ervaring benadrukt, niet
overbruggen. Dit gebeurt volgens Pieters wanneer er sprake is van een vaststaand stramien maar veeleer een open, individuele en persoon-
character narration in een tekst, waarbij de schrijver tegelijkertijd een lijke verhouding tot de materie. Op die manier kan de historische ervaring
gebeurtenis ervaart en verhaalt (experiencing en narrating). Wanneer dit essentieel zijn om de geschiedschrijving op een constructieve manier
ervaren en verhalen samenkomen, vallen ook het heden en het verleden nieuwe legitimiteit te schenken.
samen – zoals Pieters Ankersmit aanhaalt: ‘Alle ruimtelijke en temporele
demarcaties zijn tijdelijk opgeheven; het is alsof het temporele traject
tussen verleden en heden, in plaats van ze te scheiden, hun ontmoetings-
plek is geworden. De historische ervaring verenigt verleden en heden in Jonne Harmsma is researchmasterstudent ‘modern history and inter-
een korte maar extatische kus.’9 national relations’ aan de Rijksuniversiteit Groningen in de afstudeer-
richting geschiedfilosofie.
Het thema historische afstand maakte tijdens het congres een duidelijk
onderscheid zichtbaar, waaruit blijkt dat de theorie van de geschiedenis op
een kruispunt staat – of in de terminologie van Jan Romein, op het breuk-
vlak van twee eeuwen. Er lijkt behoefte te bestaan aan nieuwe benade-
ringen van de geschiedschrijving en het verleden, waarbij de relatie tussen
het werk van de historicus en de historische werkelijkheid van groot De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
belang is. Het postmodernisme schenkt velen niet langer voldoening en Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
op basis van de geleerde lessen proberen verschillende geschiedfilosofen informatie.
nieuwe invalshoeken en fundamenten voor geschiedschrijving en het
denken daarover te vinden. Een nieuwe verbinding tussen heden en

105
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Harmsma – De oude vos

1
De overige sprekers waren Mark Salber Phillips, Hans Kellner, Herman Paul, Aviezer
Tucker, Rik Peters, Jürgen Pieters en Ewa Domanska.

2
Het is te hopen dat, ondanks het aanstaande vertrek van Frank Ankersmit, Nederland
en specifiek Groningen deze opzienbarende rol als innovatieve en invloedrijke
geschiedfilosofische outsider internationaal kan blijven vervullen.

3
Frank Ankersmit (2007) De sublieme historische ervaring. Groningen, 14.

4
Ibidem, 245-246.

5
Ibidem, 192.

6
Citaat in Leszek Kolakowski (2003) Bergson. Kampen, 45. Origineel in Henri Bergson
(1962) La pensée et le mouvant. Essais et conférence. Parijs, 196.

7
Ankersmit, De sublieme historische ervaring, 14.

8
Voor publicaties over presence zie: Eelco Runia (2006) ‘Presence’. History and Theory 45,
1-29; Frank Ankersmit (2006) ‘“Presence” and myth’. History and Theory 45, 328-336;
Ethan Kleinberg (2009) ‘Presence in absentia’. Storia della Storiografia 55, 43-59.

9
Ankersmit, De sublieme historische ervaring, 116.

10
Jacques Bos (2008) ‘De sublieme historische ervaring revisited’. Krisis 3, 62-63.

106
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

Het is minder vergezocht dan het lijkt om Peter Sloterdijk en Bruno


Latour als geschikte kandidaten voor te dragen om die ‘complexiteit’ in
HUUB DIJSTELBLOEM kaart te brengen. Beide auteurs hebben het afgelopen decennium nadruk-
kelijk toenadering tot elkanders werk gezocht en problematiseren de
AARDKLOOT IN ADEMNOOD technologische ‘sferen’ of ‘netwerken’ die het mondiale verkeer van
mensen, geld, goederen en informatie mogelijk maken.1 Dat stelt hen in
HYPERVENTILERENDE DEMOCRATIE IN DE MONDIALE SFEREN staat de gevolgen van de globalisering op een even unieke als bij vlagen
EN NETWERKEN VAN PETER SLOTERDIJK EN BRUNO LATOUR onnavolgbare wijze aan de kaak te stellen en leidt tot interessante diag-
noses over de relaties tussen de verschillende crises.

Krisis, 2010, Issue 1 Dit programma komt bij Sloterdijk tot uitdrukking in de Sferentrilogie
www.krisis.eu die in 1998 met Blasen en in 1999 met Globen begon en in 2004 met
Schäume werd afgerond, maar in 2005 nog een slotakkoord kreeg met Im
Weltinnenraum des Kapitals. Bij Latour blijkt dat in het bijzonder uit twee
werken uit eveneens 2005, zijn synthetiserende Reassembling the social.
An introduction to actor-network-theory en de catalogus Making things
public die hij voor de gelijknamige tentoonstelling samenstelde.
1. Inleiding
Beide auteurs bieden alternatieve filosofische impulsen tot sociologische
Eind 2008 diende professor Schuurman, senator van de ChristenUnie, in en politieke theorievorming en presenteren een innovatief repertoire om
de Eerste Kamer een motie in waarin hij het kabinet verzocht scenario’s te de democratische kwesties van de technologische globalisering aan de
ontwikkelen om de verschillende crises waar de wereldbevolking mee kaak te stellen. Dat doen ze niet door aansluiting te zoeken bij in de poli-
kampt, in samenhang te bezien. Niet alleen de financiële crisis baarde hem tieke theorie ontwikkelde ideeën over politics of risk, global governance of
zorgen, maar ook de situatie rond voedsel, energie en het klimaat. transnational citizenship. In plaats daarvan hanteren ze een materiële
ontologie, waarmee ze de verbanden tussen de hedendaagse mondiale
Wie denkt dat deze vraag door de regering beleefd zou worden afgedaan, problemen in kaart brengen en op eigenzinnige wijze in een ander dag-
komt bedrogen uit. Toenmalig minister Ter Horst kwam enkele maanden licht plaatsen.
later met een uitgebreide reactie. In haar analyse is ‘schaarste’ de onder-
liggende oorzaak van de crises. Die leidt ertoe dat wij uit zijn op gewin en Om dat te verduidelijken, zal ik eerst de intrigerende sferenleer van
schade toebrengen aan lokale en mondiale ecosystemen. Van de weerom- Sloterdijk (par. 2) en netwerktheorie van Latour (par. 3) langslopen op
stuit echter worden onze eigen welvaart en welzijn bedreigd omdat de hun analyse van de globalisering. Daarna ga ik in op de overeenkomsten
globalisering wereldwijde afhankelijkheden schept. Het is daarom nodig, in hun metafysische en ontologische positie (par. 4). Aansluitend daarop
aldus Ter Horst, dat het kabinet beziet of haar beleid de achterliggende bespreek ik hoe die positie de aanzet geeft tot hun sociale en politieke
fysieke en economische systemen en de verschuivende krachtsverhou- theorievorming (par. 5). Vervolgens bediscussieer ik het ‘realiteitsgehalte’
dingen in de wereld wel voldoende in beeld heeft om met deze com- daarvan (par. 6). Ik eindig met de inspiratie die kan worden gehaald uit
plexiteit om te gaan. hun diagnose van de technologische globalisering en de crises die de we-
reld teisteren (par. 7).

107
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

2. De sferen van Sloterdijk: bellen, globes en schuim Dat doet hij, letterlijk, op adembenemende wijze. Hij herschrijft de ge-
schiedenis als een klimaatoorlog, een gevecht om de frisse lucht die nodig
Dat Peter Sloterdijk (Karlsruhe, 1947) in de technologische globalisering is is om de geest en het lichaam van zuurstof te voorzien.
geïnteresseerd, mag geen verbazing wekken.2 De vraag naar de ruimte die
wij als mensen hebben en de mogelijkheden om het leven vorm te geven, De verbindende schakel tussen de binnenwereld en de buitenwereld van
loopt als een rode draad door zijn werk. Het enfant terrible van de na- het westerse denken wordt in het eerste deel Bellen gegeven met de
zaten van de Frankfurter Schule (lees: Habermas) onderzoekt de positie metafoor van de bol. De bol staat sinds de Griekse wijsbegeerte voor zowel
van het subject in een tijd waarin filosofische beschouwingen over- het geheel der zijnden als voor het goede. De bol symboliseert de veilige
meesterd zijn door liberalisme, economie, technologie en pragmatisch binnenruimte (de baarmoeder, het huishouden, de stad) van waaruit het
denken. Dat begon al in zijn Kritik der zynischen Vernunft uit 1983 en denken ontstond als ook de wilde buitenruimte, de aardbol waarover het
bereikte een controversieel hoogtepunt met Regeln für den Menschen- westerse denken zich geestelijk en materieel is gaan uitstrekken.
park. Ein Antwortschreiben zu Heideggers Brief über den Humanismus
uit 1999 waarin hij de biotechnologische mogelijkheden beschouwde om Vanuit deze bolmetafoor legt Sloterdijk in het tweede deel Globes het
het mensenpark nu en in de toekomst te kunnen beheren. proces van de globalisering bloot. Hij maakt duidelijk dat de globalisering
van meet af aan wordt gedreven door een streven naar klimaatbeheersing.
In de Sferentrilogie staat de vraag naar de ruimtelijkheid van het ‘zijn’ Die kent een parasitair karakter. Een klimaat moet zich voeden, het moet
centraal: het denken, het leven, maar vooral ook het bouwen en het ademen en zuiver blijven. Bollen zijn te zien als immuunsystemen: ze
wonen. Het oeuvre van Heidegger fungeert daarbij veelvuldig als kop van scheiden het buiten van het binnen af en scheppen net als de airco in de
Jut. Het ‘zijn’ moet volgens Sloterdijk niet in relatie tot de tijd maar tot de auto een aangenaam leefklimaat terwijl we ondertussen benzine slurpend
ruimte worden gedacht. Het wordt door Sloterdijk gesitueerd in de archi- over de snelweg razen. De westerse bol, de dominante globe, slokt de
tectuur van het bestaan. Hij is geïnteresseerd in de locaties van het ‘zijn’ wereld op. De ‘binnenruimte van het kapitalisme’, zoals Sloterdijk het
en in de ruimtelijke omstandigheden waaronder dit tot stand komt. Hij noemt, draait overuren. De aanvoer van verse lucht door het hoger
kruist als het ware de existentiefilosofie van Heidegger met de extensie- draaien van de airconditioning in de eigen economie leidt onvermijdelijk
filosofie van Rem Koolhaas om zo het huidige tijdsgewricht te begrijpen. tot roofbouw elders. Het mondiale broeikaseffect, de tekorten aan voedsel
Het product daarvan noemt hij ‘sferen’, milieus van het denken en het en energie en het eveneens door oplopende temperaturen uit elkaar
leven die ‘klimaatzones’ vormen waarbinnen de temperatuur ervan wordt spatten van de zeepbel van het financiële kapitalisme zijn daar het wel-
geregeld. Deze sferen bevinden zich niet alleen in het bewustzijn van het haast onvermijdelijke resultaat van. De enorme stromen van geld, goede-
subject, maar komen ook tot uitdrukking in de gebouwen, de infrastruc- ren, informatie en mensen hebben de aarde oververhit doen raken. Het
turen, de transportmiddelen, de media en andere technologieën die we permanent hoge voltage van de alsmaar uitdijende westerse comfortzone,
construeren. Wie ‘het zijn’ wil begrijpen moet niet alleen het denkende ik, heeft het indooruniversum veraangenaamd maar laat outdoor een
het bewustzijn of het Dasein aan een onderzoek onderwerpen, maar de slagveld achter. Het immuunsysteem staat op instorten.
relatie leggen met de kosmopolitische architectuur van de op spektakel
gerichte consumptiemaatschappij waarbinnen deze vorm krijgt. In Schuim, het slot van de trilogie, probeert Sloterdijk de samenhang in
deze catastrofes verder te doordenken. Hij combineert, ietwat dialectisch,
Deze ruimtelijke expansie culmineert in het proces van de globalisering. de microsferologie uit Bellen met de macrosferologie van Globes. Het gaat
In de eerste twee delen van Sferen neemt Sloterdijk daartoe de gehele te ver om te zeggen dat hij naar een ‘oplossingsrichting’ voor de mondiale
binnen- en buitenruimte van de westerse cultuurhistorie onder de loep.

108
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

crises zoekt. Toch stelt hij, zonder het met zoveel woorden te zeggen, de men dat de arbeidsverdeling tussen politieke vertegenwoordigers en we-
vraag of en hoe de globale sferen nog collectief kunnen worden beheerd. tenschappelijke deskundigen in stand houdt. Latour hanteert een zeer
scherpe definitie van moderniteit, die hij ziet als een ‘zuiveringsproces’. De
Sloterdijk is daar niet optimistisch over. De toon wordt gezet wanneer hij moderne tijd kenmerkt zich door een epistemologische en ontologische
de twintigste eeuw in 1915 laat beginnen met de eerste gasaanval van de ‘boedelscheiding’. Zaken worden uiteengehaald en gepolariseerd terwijl
Duitse troepen in de Eerste Wereldoorlog. Waar schuim het broze verband ze ook verbonden kunnen zijn. Wetenschap staat zo tegenover politiek,
aangeeft tussen op zichzelf staande bellen, is het gas de vernietiger van dit natuur versus cultuur, subject versus object, mensen versus dingen. Maar
verband. Het immuunsysteem staat niet alleen op instorten door overver- een etnografisch perspectief op de geschiedenis van de moderniteit en de
hitting, het wordt ook door tal van nieuwe vijanden bedreigd. hedendaagse manifestaties daarvan (steden, infrastructuren, laboratoria,
technoscience) maken dat Latour kan stellen dat tal van verstrengelingen
Het onderscheid tussen vijanden die we zelf creëren zoals de atoombom altijd al een brug tussen ons en de omgeving sloegen en dat sociale en
en ‘natuurlijke vijanden’ zoals virussen is voor een goed begrip van die politieke verbanden daar ook altijd al rekenschap van hebben gegeven. Hij
immuunziektes van minder belang. Vooral dankzij de onstuitbare ont- spreekt daarom over hybriden. De vraag is hoe die hybriden tegen het
wikkelingen in de wetenschap en de technologie kunnen we steeds meer dichotome denken van de moderniteit in gearticuleerd kunnen worden.
en steeds beter de bedreigingen van onze biotoop in kaart brengen en
weten we dat de vijand met velen is en zich weinig aan ons onderscheid Die vraag is door Latour in het verleden op enkele verschillende maar
tussen ‘natuurlijk’ en ‘sociaal’ gelegen laat liggen – denk maar aan de zo- samenhangende terreinen opgeworpen: de constructie van wetenschap-
veelste grieppandemie die wordt uitgeroepen. De celwand van het im- pelijke feiten (Laboratory life 1979 en Science in action 1987), de opkomst
muunsysteem vertoont barsten, de binnenwereld en de buitenwereld van een nieuw object (The pasteurization of France 1993), de representatie
lopen in elkaar over. Het huiselijke wonen van Heidegger waarin het ‘zijn’ van natuur en cultuur (We have never been modern 1993, Pandora’s hope
zich liet ontsluiten is inzet geworden van design, technische middelen, 1999 en Politics of nature 2004) en de ontwikkeling van nieuwe techno-
juridische bijstand en politieke organisatie. Het ‘huis van het Zijn’ is logie (Aramis or the love of technology 1996).
ingekwartierd met nieuwe bewoners, vaak van technische of virale aard
die een onwelriekende lucht in het huishouden achterlaten. In Reassembling the social. An introduction to actor-network-theory
(2005) heeft hij, althans in het eerste deel van het boek, met terugwerken-
de kracht een systematische inleiding op zijn eigen aanpak willen geven.
In het tweede deel maakt hij de stap naar de politieke theorie. Daarvoor
3. De netwerken van Latour: technologieën en publieken zoekt hij aansluiting bij de zeer innovatieve en nog immer actuele prag-
matistische democratietheorie die John Dewey (1859-1952) heeft uitge-
In deze diagnose doet zich onmiskenbaar de invloed van Bruno Latour werkt in The public and its problems (1927).
gelden.3 Sloterdijk verklaart zich in Schuim dan ook in een lange passage
aan zijn Franse collega schatplichtig. Als geen ander heeft Latour (Beaune, De notie die ten grondslag ligt aan Deweys politiektheoretische denken, is
eveneens 1947) aandacht gevraagd voor de verstrengeling van wetenschap, dat de opkomst van de technologische samenleving in het begin van de
technologie en samenleving. Met zijn in 1993 verschenen We have never twintigste eeuw in de Verenigde Staten de bestaande sociale orde onder-
been modern maakte hij duidelijk dat dergelijke kwesties om een bijzon- uithaalt en nieuwe verbanden tussen mensen en hun omgeving schept die
der soort politieke aandacht vragen. Ze ontsnappen aan het gebruikelijke ook op een nieuwe manier politiek moeten worden gearticuleerd. De VS
onderscheid tussen maatschappelijke en natuurwetenschappelijke proble- kenmerken zich in die tijd door een snelle verstedelijking, ongekende

109
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

migratiegolven, de snelle aanleg van een spoorwegennet dat stad en land Op de tentoonstelling Making things public die Latour in 2005 samenstel-
ontsluit en verbindt, de definitieve intrede van de consumentencultuur de in het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM) in Karls-
en de opkomst van nieuwe massamedia zoals de radio. ruhe, gelieerd aan de Staatliche Hochschule für Gestaltung aldaar waar
Sloterdijk aan verbonden is, speelde deze zienswijze een belangrijke rol.
Zonder een al te groot beroep op de verbeeldingskracht te doen kunnen Eigenlijk zijn alle installaties (het gaat te ver om van ‘kunstwerken’ te
we hier de overeenkomsten zien met het huidige tijdsgewricht: de proble- spreken) die daar waren te zien voorbeelden van het zichtbaar maken van
men rond migratie en globalisering, de invloed van commerciële televisie de externe effecten van technologie die een nieuw publiek tot gevolg
en het internet op het medialandschap en de opinievorming van burgers hebben. De locaties waarop die publieken zichtbaar worden, zijn een soort
en de sociale fragmentatie van de samenleving zorgen voor een grote on- publieke parlementen: verzamelplaatsen buiten de formele democratische
overzichtelijkheid. orde om. Het is dat soort parlementen dat volgens Latour hard nodig is
om alle hybriden waaruit de technologische globe is samengesteld, pre-
In de ogen van Dewey zijn de klassieke opvattingen over democratie on- sent te maken en een plaats te geven.
voldoende voor de nieuwe situatie toegerust. Zijn innovatieve gedachte is
geweest dat het idee van the people als een collectieve demos dient te
worden verlaten ten faveure van een notie van the public dat pas als
gevolg van specifieke kwesties in beeld komt. De demos van democratie is 4. De metafysica van de mondiale versplintering
eigenlijk een demon, een geest die ons voortdurend voor de gek houdt,
een illusie die we blijven koesteren maar die we in de samenleving niet Op dit punt omarmt Sloterdijk Latour. Al in een bijdrage aan de catalogus
meer terugvinden. In plaats daarvan bestaat de samenleving uit een van Latours tentoonstelling beaamt hij dat een democratisch systeem
meervoud, uit heel verscheiden demoi. Die dienen zich echter niet als staat of valt met de mogelijkheid om politieke objecten te ‘vangen’ en pu-
vrije individuen aan, noch als vastomlijnde collectieven. Ze dienen zich bliek te maken. In een parafrase van Latours slogan Making things public
aan als groepen mensen die verenigd worden door gezamenlijke proble- spreekt Sloterdijk in Schuim daarom van de noodzaak tot making the
men. De notie van ‘het publiek’ impliceert een verzameling burgers of een immune systems explicit. Waar Latour het heeft over een proces van
associatie van mensen en objecten die zich verenigd weten door de articulatie spreekt Sloterdijk van explicitatie: de wereld wordt ‘uitgelegd’,
gezamenlijke betrokkenheid bij een gedeeld probleem. ongeveer zoals het IPCC, het Intergovernmental Panel on Climate
Change de aanslagen op de aardse biosfeer in kaart heeft gebracht. Latour
Zo’n probleem ontstaat door wat Dewey the lasting, extensive and serious zelf heeft het IPCC eerder al eens bestempeld als een parlement van de
consequences of associated activity noemt, ofwel in economische termen hybride orde, dat wetenschap en politiek op een nieuwe manier verenigt
‘negatieve externe effecten’. Die duiken op wanneer de negatieve gevolgen en zowel de sociale als de natuurlijke werkelijkheid een stem geeft. Die
van private transacties niet verdisconteerd worden in een contract, via de hybriditeit is inmiddels ook door de Noorse Nobelprijscommissie erkend:
verzekeraar of voor de rechter. De publieke consequenties blijven dan als wetenschappelijk instituut kreeg het in 2007 samen met Al Gore de
onbelegd. Bij Dewey (en Latour) gaat het nu niet om de economische prijs voor de vrede uitgereikt.
consequentie, hoe die externe effecten aan een partij moeten worden
berekend. Het gaat hem om de democratische consequentie, dat als ge- Sloterdijk sluit zich bij deze ontologische gelijkschakeling aan. Ook hij
volg van die externe effecten een publiek, een nieuw verband van burgers ziet weinig heil in een strikt onderscheid tussen een zaken- en een perso-
tot leven komt. nenregister. Vooral de wetenschap is in de twintigste eeuw de hofleve-
rancier van de moderniteit geweest. Ze heeft deze omgetoverd in een

110
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

vrijwel ongecontroleerd openluchtexperiment met de introductie van in Caïro maar in 2007 ook enige tijd gastdocent aan de Universiteit van
een onbestemd aantal nieuwe entiteiten, variërend van de dubbele helix Amsterdam, over hem heeft doen verschijnen. De goedgekozen titel ver-
van het DNA tot genetisch gemodificeerde organismen, en van nano- wijst zowel naar Machiavelli’s machtswellustige troonpretendent als naar
deeltjes tot straks het eerste gecreëerde synthetisch leven, dat al een naam de Prins der Duisternis – twee referenties die Latour zelf hogelijk zal ap-
toegewezen heeft gekregen (Synthia). Zelfs mathematici zijn daar schul- preciëren. De meer zakelijke verwijzing betreft natuurlijk Latours actor-
dig aan, getuige de uitvinding van de vermaledijde collateralized debt netwerktheorie. De ondertitel Bruno Latour and metaphysics is op het
obligations (CDO’s), die innovatieve bancaire producten die mede de eerste gezicht een gotspe. Latours programma betreft juist de materiële
oorzaak vormen van de financiële crisis. Wel noteert Sloterdijk dat Latour ontologie. Het debunken van alle onderscheidingen die een speculatief in
een radicaaldemocratische wetenschapsoptimist is. Diens opstelling is plaats van een concreet karakter kennen, heeft hij als geen ander tot
gastvrij en wellevend, zijn wetenschapsonderzoek is een vrolijke filosofie kunst verheven. Maar Harman laat zien dat de verwantschap minder ver
van een door explicitatieproducten bevolkte wereld. Liefkozend noemt hij weg is dan die lijkt. Wat Latour zelf al vroeg duidelijk maakte in Irreduc-
zijn Franse collega ‘Der Mann, der die Wissenschaften liebt’. Lovende tions, het tweede deel van The pasteurization of France, is dat zijn
woorden, maar tussen de regels door ontkom je niet aan de indruk dat hij onderzoek naar wetenschap en technologie gebaseerd is op een specifieke
Latour weliswaar innovatief, maar ook een tikkeltje naïef acht. theorie over relaties en objecten. Latours filosofie is diep geworteld in de
postkantiaanse metafysica en de debatten over de aard van de werke-
Wat ze gemeen hebben, is dat Sloterdijk en Latour de mondiale moder- lijkheid en de verhouding tot ons kenvermogen van vooral eind negen-
nisering beschouwen als een krachtig soort luchtverfrisser die ‘hybriden’ tiende en begin twintigste eeuw. Ze draagt onmiskenbaar de sporen van
buiten de deur tracht te houden. De eerste spreekt over het effect van die William James (1842-1910) en vooral van Alfred North Whitehead (1861-
luchtverfrisser in termen van ‘immuniseren’ de tweede heeft het over 1947). Dat leidt bij de Fransman tot een typische combinatie van realisme
‘zuiveren’. Maar waar Latour gefascineerd is door alle nieuwe entiteiten met relationisme. Vanuit die metafysische en ontologische positie komt
die een plaats kunnen vinden in een gedeelde socionatuurlijke orde, ziet hij tot een specifieke theorie over wat hij translaties noemt, de wijze
Sloterdijk vooral gevaren en vijanden. De globalisering schept de ene waarop actoren verbanden leggen tussen reëel bestaande zaken en daar-
luchtbel na de andere, van de internetbubble tot de millenniumbug, en door de wereld veranderen en vergroten. Aldus ontstaan de netwerken
dompelt ons onder in een dikke laag schuim. Ze leidt tot een wereldwijd waaruit onze wereld bestaat: niet te reduceren reële en materiële structu-
bubbelbad waarin we dreigen te verzuipen. ren die orde in de wereld aanbrengen.

Het beeld van de globalisering als mondiaal bubbelbad symboliseert het Cruciaal in het bouwen van die netwerken is de figuur van de actor als
moderne pluralisme. De twintigste-eeuwse filosofie kon tot grote onte- mediator (bemiddelaar). Wie een politieke invulling aan de rol van
vredenheid van Sloterdijk het pluralisme alleen maar in termen van een wetenschappers wil geven zal daarin snel een Machiavelli herkennen. Dat
individualisme denken. Dat begon al bij de monadologie van Leibniz. klopt ook wel, maar met dien verstande dat deze Machiavelli bij Latour
Want hoe kan er samenhang bestaan tussen atomen, cellen en mensen, geen machiavellist is. Hij leest Il principe als een verhandeling over hoe
kortom, tussen alle individuele ‘bollen’ in de kosmos als deze allemaal instituties en relaties ontstaan als een nieuwe entiteit opduikt en een
‘vensterloos’ zijn en op zichzelf staan? protagonist ten tonele verschijnt om het vacuüm te vullen. Onderzoekers
die Latour heeft bestudeerd zoals de scheikundige en bioloog Louis Pasteur
Latours uitweg schuilt in een uiterst democratische ontologie. Dat blijkt (1822-1895) en de natuur- en scheikundige en latere Nobelprijswinnaar
eens te meer uit het boek Prince of networks (2009) dat de Amerikaanse Jean Frédéric Joliot (1900-1958) zijn niet alleen in staat geweest om
filosoof Graham Harman (1968), verbonden aan de American University medisch of atomair onderzoek te doen en nieuwe objecten (de moleculen

111
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

en microben bij Pasteur, atomen en neutronen in het geval van Joliot) op lijke clusters van sociale en technische relaties die niet een ‘geheel’ vor-
microniveau aan de wereldse ontologie toe te voegen. Ze slaagden er ook men maar als netwerken aan elkaar gerelateerd zijn. Empirisch onder-
op succesvolle wijze in het bestaan van respectievelijk micro-organismen bouwt Latour deze zienswijze met de resultaten van zijn wetenschaps-
en microdeeltjes te relateren aan politieke en maatschappelijke vraag- onderzoek. Conceptueel speelt hij een hogere troef uit. Dat ‘het sociale’
stukken op macroschaal, zoals sociale en medische volksgezondheids- vloeibaar is, is volgens hem niets minder dan de bestaansreden voor ‘het
programma’s en militair-strategische nucleaire politiek. Dat maakt de politieke’. Wanneer er zoiets als een stabiele en vastomlijnde samenleving
actoren, de objecten en de netwerken succesvol. zou bestaan die kenbaar en representeerbaar is, dan weerspiegelt het
politieke niets anders dan de status quo – en heft zichzelf daarmee op.
Net als Latour grijpt Sloterdijk terug op een relationele ontologie om te Latour zoekt echter naar een politiek die het veranderlijke kan weer-
ontsnappen aan de tragiek van de eenzame deeltjes. Ook hij maakt de geven: zowel ‘het sociale’ als ‘het politieke’ is op zoek naar een vorm.
sprong van micro naar macro, of beter gezegd: van particulier naar uni-
verseel en van individueel naar collectief. Sloterdijks uitweg uit de Sociologisch vertonen deze concepten sterke overeenkomsten met wat
singulariteit die objecten in isolatie dreigt achter te laten en aldus politiek, Sloterdijk ‘schuim’ noemt: de klonterige verzameling luchtbellen van
en zeker democratie, onmogelijk maakt, is te komen tot een ‘plurale individuele leefwerelden die de ruimte vullen maar van binnen leeg zijn.
sferologie’. Deze bellen beschikken volgens hem over minieme kijkgaatjes. Dat levert een collectiviteit op, maar uiteraard een andere dan die van het
Hij herdefinieert het probleem van het pluralisme tot een kwestie van ‘co- ‘warme’ lokale buurtschap of de ‘koude’ berekenende solidariteit van de
isolatie’. Deze kijkgaatjes bestaan in het digitale tijdperk niet alleen uit moderne verzorgingsstaat. Met zijn schuimtheorie wil Sloterdijk komen
intercomsystemen bij de deur maar ook uit telefoon, radio, televisie en tot een nieuwe explicitatievorm van sociale verbanden.
internet. Weliswaar is ieder mens in the bubble van zijn eigen leefwereld,
die bellen komen tegenwoordig allemaal samen in een wereldwijd twit- Daarvoor vormen de Gemeinschaft noch de Gesellschaft, de organische
tersysteem. Maar hoe kan van daaruit tot een politiek systeem worden gemeenschapsbanden van de samenleving noch de functionele verbin-
gekomen? dingen van de maatschappij, zijn voorbeeld. Synchroon daaraan vindt hij
politiektheoretisch gesproken even weinig bevrediging in de communi-
taristische gemeenschap als in het liberale contract.

5. Democratie van de eenzame deeltjes Op zoek naar een sociologisch alternatief doet Sloterdijk evenals Latour
een beroep op het werk van de Franse socioloog Gabriel Tarde (1843-1904).
Zowel Sloterdijk als Latour wil de politieke orde heruitvinden door de Het werk van Tarde heeft lange tijd in de schaduw van Weber en vooral
sociale orde te herschikken. Beiden omhelzen het idee dat een politieke van zijn landgenoot Durkheim gestaan, maar mag zich de laatste tien jaar
theorie vooraleerst behoefte heeft aan een theorie van de samenleving, in een opmerkelijke renaissance verheugen, niet in de laatste plaats door
een sociologische theorie. Maar ze verwerpen het idee dat er zoiets als een de inspanningen van Latour zelf die veel aandacht aan Tarde heeft besteed
samenleving bestaat. Sloterdijk en Latour zien ‘het sociale’ als iets en direct of indirect verantwoordelijk is voor enkele artikelen en boeken
vloeibaars, een plasma, waarvan sociale instituties en sociale feiten de over en heruitgaven en vertalingen van de in Nederland weinig bekende
kortstondig gestolde uitkomsten zijn. Latour is niet geïnteresseerd is socioloog (zie bijvoorbeeld Latour 2001).
matters of fact maar in matters of concern: zaken die in beweging zijn en
nieuwe verbanden tussen mensen, technologie en leefomgeving schep- Cruciaal voor beiden is Tardes inzicht dat een samenleving niet is op-
pen. De uitkomst daarvan noemt hij ‘collectieven’ of ‘associaties’, tijde- gebouwd uit cellen, maar dat cellen, moleculen en atomen of welke

112
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

andere kleinste eenheid men ook verkiest, op hun beurt juist een bepaalde 6. Politieke realiteitszin
organisatiegraad kennen en kleine ‘samenlevingen’ zijn. Toute chose est
une société. In plaats van reductionisme hanteerde Tarde al een relationis- Dat aan zo’n vorm van politiek behoefte is, geeft de (mislukte) klimaattop
me gecombineerd met realisme. eind 2009 in Kopenhagen wel aan. Ook die top is een typisch voorbeeld
van een ‘congres’ in Sloterdijks betekenis van het woord en van Latours
Dit radicale relationisme stelt Sloterdijk in staat zijn notie van co-isolatie ‘parlement der dingen’. In zo’n parlement laten verschillende woord-
verder uit te werken. Het brengt hem tot een theorie van associaties, zoals voerders de natuur spreken en tracht men haar en onze eisen te vere-
ook Latour recentelijk, met dien verstande dat deze associaties bij Slo- nigen. Met rekenkundige modellen die de ‘dingen’ een stem geven en
terdijk niet zozeer hybriden creëren maar vooral de ruimte vormen. experts uit alle uithoeken van de aardbol om ons immuunsysteem veilig
Vanuit die sociologische bepaling komt hij vervolgens tot een politieke te stellen zijn alle ingrediënten aanwezig voor een eenentwintigste-
bepaling. eeuwse high-techvariant van het Griekse forum.

Op zoek naar een politiek alternatief loopt Sloterdijk drie symbolische De door Latour bepleite vreedzame hybriditeit werd echter bruut ver-
situaties langs. Allereerst staat hij stil bij het model van de algemene stoord door oeroude machtspolitieke schermutselingen. De belangenver-
vergadering of het parlement. Als manier om sociale synthese tot stand te schillen tussen Europa, de Verenigde Staten, Rusland, China, India,
brengen ziet hij daar weinig in. De schaal en de complexiteit van de Brazilië en de Afrikaanse landen, om de hoofdrolspelers maar eens te
mondiale problemen staat een dergelijk kleinschalig en gelokaliseerd noemen, werken nog niet zo erg aan het nieuwe politieke congres mee.
model ook in de weg. Vervolgens gaat hij in op het model van het stadion. Heden ten dage wordt klimaatpolitiek nog steeds beslecht door wat de
Dat past goed in het beeld van de op vermaak en massaspektakel gerichte Amerikaanse politieke wetenschapper Harold Lasswell muntte als de strijd
maatschappij. Maar de retoriek van winnaars en verliezers die bij sport- om who gets what, when, how.
wedstrijden hoort staat sociale integratie in de weg.
Sloterdijk erkent dat, hoewel het hem tegen de borst stuit. Bij hem bestaat
Het beeld dat hem meer aanspreekt is dat van het congres, mensen die uit politiek uit de geformaliseerde strijd om de herverdeling van comfort-
belangstelling reizen en elkaar tijdelijk ontmoeten, die geen strikte sociale kansen en psychothermische verwenningshulpbronnen. Het is een slag
gemeenschap vormen maar toch tijdelijk verbonden zijn. Congresgangers om toegang tot de gunstigste immuuntechnologie. Maar dat is politiek,
zijn mensen die wereldwijd rondtrekken en hun eigen leef- en geen democratie of een andere vorm van collectief beheer. Ondanks het
denkwerelden tijdelijk en lokaal verbinden om tot globale associaties te feit dat het reizende klimaatcircus zich behoorlijk gelijk toont aan
komen. Sloterdijks analogie van het congres als het nieuwe democratische forum
voor de wereldgemeenschap, overheerst het strategische handelen.
Dit idee van een congres komt sterk overeen met het ‘parlement der
dingen’ waar Latour voor pleit. Alleen geeft Sloterdijks notie nog scherper Op de vraag hoe dan wel een democratisch ‘congres’ kan worden
aan dat niet representatie de kernfunctie van zo’n orgaan is, maar georganiseerd waar hybriden worden gerepresenteerd maar het strate-
formatie. Een congres vormt in tegenstelling tot een parlement geen gisch handelen geneutraliseerd, heeft Latour eigenlijk geen bevredigend
afspiegeling van ‘de samenleving’ maar kneedt deze, door de ‘res’ en de antwoord. Vreemd eigenlijk dat een auteur die er juist om bekendstaat
‘publica’ bijeen te brengen. het machiavellisme in de wereld van wetenschap en technologie te
hebben geïntroduceerd (‘wetenschap is politiek voortgezet met andere
middelen’, zo parafraseerde hij Von Clausewitz ooit) zo machtsvrij naar

113
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

politiek kijkt. Latour beschrijft wel de beslissende rol van actoren in het dat hun rol als exemplarisch wordt gezien voor de organisatie die nodig is
smeden van zachte of harde netwerken, en toont wel de stabiliteit en om de technologische globalisering politiek hanteerbaar te maken.
instabiliteit van instituties aan, maar adresseert ongelijkheden in het
vermogen tot het kneden van de werkelijkheid zelden als een probleem. Hoewel Sloterdijk geen hoge verwachtingen heeft, zal hij beamen dat
Wanneer hij een appèl doet op meer openheid, minder exclusiviteit, een dergelijke fora die ons nieuwe entiteiten tonen waarmee we te leven
ruimer toelatingsbeleid van actoren en objecten in democratische hebben de reddingsboei kunnen zijn die ons opvist uit een mondiale
procedures en meer politieke zichtbaarheid voor meer problemen, volgt malaise. ‘Congresgangers’ zoals wetenschappers, NGO’s, activisten en po-
dit uit een weliswaar zeer ruimhartig maar daardoor nauwelijks selectief litici zullen daar de hybriden presenteren die meedingen om een plaats op
idee van een stakeholdersdemocratie. Omdat hij realistisch is ten aanzien de aarde en van elkaar moeten leren wat voor sociale ordeningen er voor-
van objecten omschrijft hij dit speels als Realpolitik, maar met de zeer stelbaar zijn om ze een plek te geven. Met Latour deelt Sloterdijk de
machtbewuste finesses daarvan heeft Latours zienswijze weinig van doen. fascinatie voor innovaties. Niet omdat hij een technofiel is maar omdat
het technologische ontwikkelingen zijn die de weg wijzen naar een
Welbeschouwd is het gerechtvaardigd om de vraag te stellen of Latour er nieuwe economie.
eigenlijk wel in slaagt een politieke theorie te ontwerpen. Wat hij doet, is
toch vooral zijn ontologische programma uitbreiden en laten zien dat Tegendraads als Sloterdijk is, is volgens hem niet de uitputting van de
politiek, democratie en de sociale verbanden die ze beheren zich reken- natuurlijke grondstoffen en de schaarste aan voedsel en energie het
schap moeten geven van het feit dat we ‘met meer zijn’ en dat hybride probleem. Volgens Sloterdijk heeft de globalisering voor een economie
problemen onontkoombaar zijn. Daarmee breidt hij het domein en het van overschotten gezorgd. Die overschotten zijn niet op natuurlijke wijze
bereik van politiek uit, maar geeft hij nog niet aan wat voor andere vorm ontstaan maar door de schier eindeloze productie van nieuwe luchtbellen.
van democratische politiek daar nu echt geschikt voor is. Sloterdijk steekt de loftrompet over het creatieve huwelijk van de uitvin-
der met de entrepreneur dat in de technologische globalisering garant
Betekent dit nu dat Latours politieke noties onvolgroeid zijn? Dat zou het staat voor technologische en economische innovatie. De overvloedige
geval zijn wanneer veel aanwijzingen worden verwacht van de auteur westerse levensstijl die steunt op de inventiviteit van het technologische
over hoe het een en ander is te organiseren. Wanneer we het werk van en economische kapitalisme, moet van Sloterdijk worden bezongen om
Latour, en ook dat van Sloterdijk trouwens, daarentegen beoordelen op zo nog meer en nog innovatiever nieuwe bellen te kunnen blazen.
hun conceptuele kracht, om feitelijke veranderingen op een nieuwe wijze
te verwoorden en te verbeelden, blijken beiden uiterst waardevolle Een dergelijk kapitalisme houdt slechts stand met een paradigmatische
chroniqueurs te zijn van de mondiale politieke technologische wanorde wisseling van de wacht. Van vraagstukken over de rechtvaardige verdeling
zoals die aan het begin van de eenentwintigste eeuw onomkeerbaar tot van goederen moeten we overstappen naar vraagstukken over de ver-
stand is gebracht. spreiding van risico’s en comfortkansen. De politieke vragen van de
technologische globalisering in de eenentwintigste eeuw zijn paradoxaal
Het onvermijdelijke who gets what, when, how mag dan nog steeds de genoeg beter in termen van groei dan in termen van krimp te begrijpen.
boventoon voeren in de transnationale politiek, zonneklaar is dat die ‘We’ zijn met steeds meer. Dat vraagt niet om een nieuwe theorie over de
strategie tot mislukken is gedoemd als het om mondiale hybride proble- herverdeling van de schaarste, maar om een theorie over de herordening
men gaat. Een alternatief is niet direct voorhanden, maar het feit dat het van de overvloed.
IPCC de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen is toch een vingerwijzing

114
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

7. Het claustrofobisch wereldcongres Dat heeft echter wel een prijs. De effecten van menselijk handelen
kunnen steeds beter gevolgd en toegerekend worden aan de oorspron-
Tegen deze lofzang op de overvloed is echter wel een en ander in te kelijke veroorzakers. De wereld is rond geworden, zo stelt Sloterdijk, en
brengen. Deze opgeblazen werkelijkheid lijkt verdacht veel op de wijze daarmee geeft hij kort maar krachtig aan dat de externe effecten van ons
waarop de bancaire sector in de Verenigde Staten op de inmiddels bekende doen en laten niet langer naar witte plekken op de aardbol (of verder) weg
wijze steeds inventiever financiële producten is gaan maken. Die hebben schieten maar onontkoombaar gevoeld worden en zichtbaar zullen zijn.
weliswaar enorme stromen aan extra kapitaal gecreëerd, maar bleken Instituten als het IPCC werken daar hard aan mee. Onmiskenbaar wordt
uiteindelijk precies te zijn waarvoor Sloterdijk ze metaforisch houdt: zo duidelijk dat in de technologische globalisering geen mens nog kan
luchtbellen die van binnen leeg zijn. ontsnappen aan de gevolgen van zijn handelingen. Dat geeft de globali-
sering paradoxaal genoeg iets benauwends.
In zijn bewieroking van de luchtbel lijkt de Duitse filosoof ingehaald door
de actualiteit. Sloterdijk schreef zijn werk enige jaren voor het uitbreken Die onontkoombare zichtbaarheid is echter allerminst een garantie dat er
van de financiële crisis. Zijn vervanging van een filosofie van de schaarste zoiets als een mondiale res publica mogelijk is, een wereldwijd politiek
door een filosofie van de overvloed is een absurdistische uitvergroting van systeem om zaken publiek te maken. Een democratietheorie die gebaseerd
de zegeningen van het (neo)liberalisme. Sloterdijks weldadige taalgebruik is op een ontologische analyse van mondiale technologische netwerken
en het hyperbolische karakter van het Sferenproject maken het eerder vereist meer machtspolitieke doordenking dan Latour biedt. Hoe terecht
een episch dan een kritisch werk. Dat de overvloedigheid vooral de private zijn pleidooien ook zijn, in de praktijk staan mensen ‘hybriden’ vaak in de
en niet de publieke sfeer ten goede zal komen en waarschijnlijk eerder tot weg in de voorrangsstrijd om representatie. Bovendien kan ook een insti-
meer liberaal schuim dan tot sociaal schuim zal leiden, daar doet hij niet tuut als het IPCC, net als politieke instituties, in de versukkeling raken.
al te moeilijk over. Dat de groei op z’n tijd wordt afgeremd door een Sleetse procedures of zelfs een gebrek daaraan, een nadruk op de politieke
tijdelijke meltdown zoals nu door de wereldwijde creditcrunch doet daar boven de wetenschappelijke aspecten en daardoor twijfel aan de neutra-
volgens Sloterdijk niets aan af. Maar het is de vraag of deze crises zomaar liteit en onafhankelijkheid, vormen immer een bestaansbedreiging.
als tijdelijke verstoringen kunnen worden afgedaan en niet
fundamenteler zagen aan de poten van het kapitalistische productie- Sloterdijk is daarom somber. Hij ziet de huidige klimaatoorlog, evenals de
systeem. voedseloorlog en de energieoorlog trouwens, als een voortzetting van een
eeuwenoude strijd tussen immuunsystemen. Zijn voorstel om het beheer
Toch heeft het ook aantrekkelijke kanten om het denken in termen van van mondiale problemen over te laten aan een soort wereldcongres van
schaarste in te ruilen voor het perspectief van de overvloed. Zonder die steeds andere collectieven lijkt opvallend veel op Latours suggestie voor
woorden te bezigen, laat Latour dat zien. Wetenschap en technologie meer plaatselijke parlementen. Toch presenteert Sloterdijk zijn voorstel
breiden de wereld uit, in het klein met nieuwe materie op nanoschaal en niet met overtuiging. Het dompelt uiteindelijk onder in ironische
in het groot met de voorbereidingen voor een bemande missie naar Mars. beschouwingen die de inwoners van de technologische globe eerder een
De vraag is welke plek die projecten gaan krijgen in de steeds onder lachspiegel voorhouden dan een politiek pamflet.
constructie verkerende mondiale bouwplaats. Niet de verdeling in termen
van who gets what, when, how heeft daarin voorrang maar de plaats- De parallellen tussen het vrolijke programma van Latour en de sombere
bepaling van nieuwe objecten. Dat is waar het verbond tussen weten- blik van Sloterdijk hebben ondertussen voldoende intellectueel stof opge-
schap, politiek en economie zich op zal moeten richten. leverd om niet gedwongen te zijn tot een keus tussen het optimisme van
de eerste en het pessimisme van de laatste. Het sterke punt van beiden is

115
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

vooral de even originele als actuele analyse van de technologische Literatuur


globalisering. Die analyse wordt in de rug gedekt door een inventieve
metafysische en ontologische relatieleer. Van daaruit maken de auteurs Dewey, J. (1927) The public and its problems. Chicago, The Swallow Press.
nieuwe problemen zichtbaar die om democratische articulatie vragen en
die de ordeningsvraag van nieuwe hybriden centraal stellen. Dat de Dijstelbloem, H. (2009) ‘Bellen blazen in het westerse bubbelbad’. Filosofie
politieke organisatie die daarvoor geschikt zou moeten zijn vooralsnog Magazine 18 (7), 56-58.
niet uit de verf komt is jammer, maar kan moeilijk als verwijt tegen de
analyse worden ingebracht. De auteurs aarzelen waar ook de innovatie- Harman, G. (2009) Prince of networks. Bruno Latour and metaphysics.
motor van het wereldwijde technologische kapitalisme hapert, namelijk Melbourne, re.press.
bij de uitvinding van nieuwe vormen van democratie die recht doen aan
de politieke aspecten van de technologische globalisering. De noodzaak Latour, B. (2009) ‘Spheres and networks. Two ways to reinterpret
daarvan staat, mede door het bloemrijke werk van Sloterdijk en Latour, globalization’. Harvard Design Magazine 30 (Spring/Summer), 138-144.
meer dan ooit buiten kijf.
Latour, B. (2008) ‘Coming out as a philosopher’. Acceptance speech for
the third Siegfried Unseld Prize. Frankfurt, 28 september.
Dr. Huub Dijstelbloem is verbonden aan de leerstoelgroep Wetenschaps- Latour, B. (2005) Reassembling the social. An introduction to actor-
filosofie van de afdeling Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam network-theory. Oxford, Oxford University Press.
en aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regerinsgbeleid (WRR) in
Den Haag. Hij is tevens redacteur van Krisis. Zijn recentste boeken zijn Latour, B. en P. Weibel (red.) (2005) Making things public. Atmospheres of
Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de technologische samen- democracy. Karlsruhe, ZKM/Cambridge Mass., MIT Press.
leving (Van Gennep 2008) en De migratiemachine. De rol van technologie
in het migratiebeleid (red. met Albert Meijer, Van Gennep 2009). Latour, B. (2001) ‘Gabriel Tarde and the end of the social’. In: P. Joyce
(red.) The social in question. New bearings in history and the social
sciences. Londen, Routledge.
Noordegraaf-Eelens, L. en W. Schinkel (2005) ‘De in-spirerende ruimte van
Peter Sloterdijk’. Krisis 2005 (2), 84-93.

Sloterdijk, P. (2009) Sferen. Band 2: Schuim. Amsterdam, Boom.

Sloterdijk, P. (2008) ‘Ein Philosoph im Exil oder der Mann, der die
Wissenschaften liebt’. Laudatio Siegfried Unseld Prize. Frankfurt, 28
september.
Sloterdijk, P. (2006) Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering.
Amsterdam, SUN.

116
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Dijstelbloem – Aardkloot in ademnood

Sloterdijk, P. (2005) ‘Atmospheric politics’. In: B. Latour en P. Weibel (red.)


Making things public. Atmospheres of democracy. Karlsruhe,
ZKM/Cambridge Mass., MIT Press.

Sloterdijk, P. (2003) Sferen. Band 1: Bellen & Globes. Amsterdam, Boom.

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

1
Sinds een jaar of tien zoeken Sloterdijk en Latour met enige regelmaat intellectuele
toenadering. Wat begon met enkele gelegenheidsontmoetingen aan het begin van het
millennium werd spoedig gevolgd door een voorwoord van Latour bij de Franse
vertaling van Sloterdijks Regeln für den Menschenpark. Andersom leverde Sloterdijk
een hoofdstuk voor de catalogus van de tentoonstelling Making things public (Sloterdijk
2005). Tegenwoordig verwijzen de heren veelvuldig naar elkanders werk en treden ze
samen op, zoals in 2009 tijdens een korte tournee door de Verenigde Staten aan Harvard
en Columbia University (zie Latour 2009). Zelfs spreken ze feestredes voor elkaar uit,
waarvan die van Sloterdijk bij de uitreiking in 2008 van de Siegfried Unseld-prijs aan
Latour, genoemd naar de in 2002 overleden uitgever van Suhrkamp, de meest recente is
(zie Sloterdijk 2008 voor de laudatio en Latour 2008 voor het dankwoord).

2
De bespreking van de Sferentrilogie van Sloterdijk is deels gebaseerd op Dijstelbloem
(2009).

3
Zie voor dat punt ook Noordegraaf-Eelens en Schinkel (2005).

117
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

wereldwijde klimaatproblematiek. Dat we ons er terecht toch zorgen over


maken berust op ons vertrouwen in de complexe berekeningen van de
GERARD DE VRIES gevolgen van de huidige CO2-uitstoot die klimaatwetenschappers maken.

ONZEKERE WERELD Ook bij de kredietcrisis staan tussen de voorzegde ramp en het leven van
BECKS WELTRISICOGESELLSCHAFT alledag in de eerste plaats voorspellingen. Ook die komen uit de koker van
wetenschappelijke analisten – economen in dit geval. Het kapitaal dat in
onvoorstelbare hoeveelheden is verdampt had een ‘virtueel’ karakter. Het
Recensie van: Ulrich Beck (2007) Weltrisikogesellschaft. Frankfurt: Suhr- lag niet vast in grond, machines of gebouwen, maar in contracten die
kamp, 437 p. onderlinge beloften om op termijn verplichtingen na te komen markeer-
den en die een marktwaarde vertegenwoordigden die op balansen konden
worden gezet. Omdat her en der het vertrouwen dat zulke beloften
konden worden nagekomen ineenstortte moest er massaal worden afge-
Krisis, 2010, Issue 1 schreven. De repercussies daarvan op wat in het jargon de ‘reële econo-
www.krisis.eu mie’ is gaan heten zijn voor een belangrijk deel weer het gevolg van voor-
spellingen die hun schaduwen vooruitwerpen. Blijkens de prognoses
zullen pensioenfondsen op den duur in de problemen komen dus worden
nu reeds maatregelen genomen. Banken moeten hogere kapitaalbuffers
aanhouden om het vertrouwen dat andere banken in hen stellen te her-
stellen en zijn daarom zuiniger geworden met kredieten, wat weer
Met de klimaatproblematiek, de dreiging van het internationale terroris- investeringen en andere economische activiteiten remt, met oplopende
me en instabiele financiële markten die tot een diepe economische recessie werkloosheid als resultaat. Overheden zijn gedwongen leningen op te ne-
hebben geleid, mag zonder overdrijven worden gezegd dat we in sombere men om de verplichtingen die voortvloeien uit hun kapitaalsinjecties in
tijden leven. En dan hebben we de dreigende voedselcrisis, de energiecrisis wankelende banken te kunnen dekken en ook zij slaan aan het bezui-
en de watercrisis nog maar even in de coulissen gezet. Over de ernst van nigen. Ook hier geldt dat zonder de berekeningen van economen de be-
de genoemde bedreigingen kan geen twijfel bestaan. Maar een heden- dreiging niet meteen zichtbaar is.
daagse Hieronymus Bosch die er een tableau van zou willen schilderen,
komt toch voor problemen te staan. De genoemde bedreigingen hebben Zelfs voor het internationale terrorisme geldt dat de bedreiging een ab-
immers een tamelijk abstract en ongrijpbaar karakter. stract karakter heeft. Natuurlijk, we worden keer op keer geconfronteerd
met de bloederige beelden van aanslagen. Concreter dan dat is niet voor-
Dat de klimaatproblematiek zich aandient is een harde conclusie van veel stelbaar. Maar dat achter die gruwelijke gebeurtenissen internationaal
wetenschappelijke studie, maar niet iets dat zich voor de meesten van ons opererende terroristische organisaties steken, hebben we toch in de eerste
op het niveau van de dagelijkse ervaring aandient. Een paar mooie zomers plaats van horen zeggen. Voor zover het spreken over die bedreiging op
achter elkaar en hier en daar een forse overstroming maken nog geen

118
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

ervaring is gebaseerd, is het ervaring die alleen voor experts toegankelijk voor nieuwe opgaven komen te staan. Waar de staat zich tot voor enkele
is. decennia richtte op het beschermen van burgers tegen ‘externe’ bedrei-
gingen – buitenlandse machten, ziekten, ongevallen, economische ma-
Terwijl zijn voorganger bedreigingen kon schilderen waarmee elke tijd- laise en sociale nood – zijn nu nieuwe bedreigingen centraal komen te
genoot wel enige ervaring had – zoals diefstal en geweld – zal een heden- staan. Zij hangen samen met het industriële karakter van de samenleving,
daagse Hieronymus Bosch dus eerst en vooral donkere wolken moeten het zijn ‘interne’ bedreigingen die door ons eigen handelen worden ge-
schilderen. creëerd. Beck heeft het, in 1986, in de eerste plaats over milieuproblemen.
Door de confrontatie met die problemen wordt ook het vertrouwen on-
Dat gegeven vormt het uitgangspunt voor Ulrich Becks nieuwste boek, dermijnd in de aanpak die lange tijd als de geëigende weg werd gezien om
Weltrisikogesellschaft: ons samenleven staat in het vooruitzicht van we- beschermingsniveaus te verhogen – de ontwikkeling van wetenschap en
reldwijde catastrofes. Dat vormt vervolgens de aanleiding om over de technologie. Op de politieke agenda staan risico’s en de vraag hoe met die
grondslagen van die samenleving na te denken. En in de gedachten die dat risico’s om te gaan. En over die agenda hangt de schaduw van onzeker-
oplevert treft Beck de politieke aanzet voor een nieuw soort verlichting heid.
aan.
Dat is, twintig jaar later, nog steeds zo. Maar inmiddels zijn op die agenda
Het handschrift is onmiddellijk herkenbaar: de auteur van Weltrisiko- ook nieuwe problemen komen te staan: de terrorismedreiging, de kli-
gesellschaft is een socioloog uit de Duitse theoretische traditie. Een ‘kri- maatproblematiek, de instabiliteit van financiële markten. Dat zijn bedrei-
tische maatschappijtheorie’ moet niet alleen maatschappelijke ontwikke- gingen op wereldschaal. En niet alleen de gevaren zijn geglobaliseerd,
lingen duiden, maar ook de mogelijkheden en aanzetten tot verlichting. maar ook de verwachtingen daarover. Dat markeert de overgang van
Becks maatschappijdiagnose is daarom verweven met politieke beschou- ‘risicosamenleving’ naar de ‘wereldrisicosamenleving’. In 1986 koesterde
wingen en sociologische zelfreflectie. Want een goed begrip van de sa- Beck nog de gedachte dat de maatschappelijke problemen in de context
menleving zal haar tegenspraken aan het licht brengen en daarmee haar van nationale staten konden worden opgelost. Die gedachte kwalificeert
dialectisch potentieel. Hegel is in deze traditie nooit ver weg. hij nu als idyllisch. Hoe de problemen van het internationale terrorisme,
klimaatverandering en financiële risico’s ook worden ingeschat, dat zij de
Ook in andere opzichten treedt Beck in de voetstappen van vele Duitse spankracht van de traditionele nationale politiek te boven gaan staat wel
theoretici voor hem. Weltrisikogesellschaft is nogal pompeus opgezet, vast. Die constatering dwingt volgens Beck tot een verandering van
kent vele, vele herhalingen, houdt anekdotes voor empirie, maar doet politiek perspectief en heeft ook voor de sociologie ingrijpende gevolgen.
uiteindelijk dan toch waarvoor het geschreven is: het geeft te denken.

Beck kreeg wereldfaam door het begrip ‘risicosamenleving’ dat hij in 1986
muntte (Beck 1986). Hij introduceerde dat begrip niet om te beweren dat Gevaren, risico’s en onzekerheden
we tegenwoordig aan meer gevaren zouden blootstaan dan voorheen. Wat
de ‘risicosamenleving’ kenmerkt is dat wij geconfronteerd worden met Gevaren moeten worden onderscheiden van de verwachtingen daarover;
verwachtingen van andere gevaren dan voorheen. Daardoor is de politiek risico’s zijn niet de rampen zelf. Waar over een risico gesproken wordt

119
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

gaat het om de mogelijkheid van, de kans op, of de verwachting van een die over de risico’s van roken spraken te onderscheiden van degenen die
toekomstige catastrofe. Daarmee is ‘risico’ een lastig te typeren begrip. Wie deze sombere verwachtingen niet deelden en de vraag te stellen hoe deze
van ‘verwachte catastrofe’ spreekt komt immers gemakkelijk in de verlei- uiteenlopende verwachtingen tot stand kwamen, waarbij beide partijen
ding te denken dat een risico louter een mentale constructie, een kwestie zich op wetenschappelijke bevindingen beriepen. Uit de tegenstrijdige opi-
van perceptie is, en dus ‘subjectief’. Maar dat is wat al te lichtvoetig. Ook nies en de controverse die daaruit voortsproot, blijkt dat in deze periode
wie in een sigaret geen enkel gevaar ziet, stelt wanneer hij er regelmatig over de relatie van roken en longkanker – en dus over het risico van
een opsteekt zich wel degelijk bloot aan een verhoogd gezondheidsrisico: roken – nog onzekerheid bestond. Vijftig jaar en eindeloos veel epide-
dat de kans op dodelijke ziekten hierdoor toeneemt staat objectief vast. miologisch onderzoek later is de situatie anders. De onzekerheid is ver-
Het begrip ‘risico’ lijkt met de subjectief-objectieftegenstelling verstopper- dwenen: dat roken een verhoogd gezondheidsrisico met zich meebrengt is
tje te spelen. inmiddels een wetenschappelijk vaststaand feit, dat risico kan worden
berekend, en van wie dat feit niet accepteert mag gezegd worden dat hij
Discussies over risico’s zwalken als gevolg hiervan tussen twee posities. zijn kop in het zand steekt.
Enerzijds zijn er ‘realisten’ die risico’s als objectieve gegevenheden zien.
Daarnaast zijn er ‘sociaalconstructivisten’ die er de nadruk op leggen dat Niet elk vermoeden over risico’s zal echter deze weg van vermoeden naar
elke uitspraak over risico’s een verwachting over toekomstige schade feit gaan. Van sommige zal juist vast komen te staan dat de aanvankelijke
betreft waarin de manier waarop zo’n verwachting tot stand is gekomen verwachting dat zich schade aan zal dienen ongegrond is en dat van een
en vorm krijgt doorklinkt. Dat zijn op het eerste gezicht niet verenigbare door overdreven angsten ingegeven perceptie kan worden gesproken.
standpunten. Om de discussie te ontlopen wordt in arrenmoede wel van Ook doen zich gevallen voor waarin voortgaand onderzoek juist twijfel
de dual nature of risk gesproken (cf. bv. Renn 2005). Daarmee worden de doet rijzen over wat lange tijd als een objectief risico werd geaccepteerd.
conceptuele problemen uiteraard niet opgelost, maar slechts van een Weer andere blijven controversieel: de experts worden het niet eens, evi-
etiket voorzien. dentie ontbreekt, is tegenstrijdig, of wordt vanuit verschillende discipli-
naire perspectieven anders gewaardeerd. Omdat in het wetenschappelijk
De verwarring kan worden vermeden door om te beginnen de filosofisch onderzoek naar gezondheids- en milieurisico’s inmiddels het meeste
zwaarbeladen begrippen ‘subjectief’ en ‘objectief’ te mijden (vgl. WRR laaghangende fruit wel is geplukt, doet die laatste situatie zich steeds vaker
2008c). Hoe een risico moet worden getypeerd is eerder afhankelijk van voor.
het tijdstip waarop we het toneel betreden: wat zich aanvankelijk aan-
diende als een betwistbare verwachting dat zich gezondheids- of milieu- Wat het spreken over dual nature of risk toedekt is de tijd en het werk die
schade kan aandienen, kan na het nodige onderzoek als objectief feit te het kost om vermoedens naar feiten – of feiten naar twijfels – te transfor-
boek komen te staan. Zo was de stelling dat roken gezondheidsrisico’s met meren. Wat aan het zicht onttrokken wordt is de ingewikkelde, dyna-
zich meebrengt lange tijd niet meer dan een controversieel vermoeden. mische verhouding van de begrippen ‘risico’ en ‘onzekerheid’. Hoewel
Nog in 1948 schreef de Journal of the American Medical Association dat ieder risico een onzekerheid inhoudt – we spreken immers over kansen of
‘there does not seem to be any preponderance of evidence that would mogelijkheden dat zich een ramp voordoet, we weten niet zeker of en
indicate the abolishment of the use of tobacco as a substance contrary to wanneer die zich voordoet – kunnen we ook over zo’n risico meer of min-
the public health’ (JAMA Editorial 1948). Toen had het zin om degenen der zeker zijn. Waar voldoende ervaring bestaat of door laboratorium-

120
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

onderzoek kan worden gegenereerd, kunnen risico’s worden ingeschat: begrepen moet worden vanuit de conflicten over de definities (en de
de frequentie van voorkomen en de schadeomvang kunnen worden definitieverhoudingen) van globale risico’s.
bepaald en het risico kan worden berekend. Waar zulke ervaring ont-
breekt bevinden we ons echter in een andere situatie. De grootte van het
risico kan niet worden berekend, uitspraken erover hebben dus in hoge
mate een speculatief karakter, over het risico bestaat onzekerheid. Private verzekerbaarheid als indicator

Beck rommelt wat op dit punt. Hij onderscheidt de niveaus die in het Wie zou verwachten dat Beck vervolgens onderzoek naar zulke conflicten
geding zijn niet voldoende nauwkeurig en kiest in het debat tussen realis- en verhoudingen uitvoert komt bedrogen uit. Over de details van de
ten en sociaalconstructivisten resoluut voor de laatstgenoemde partij. definitiestrijd over klimaatverandering of financiële risico’s wordt de lezer
Zijn argumentatie daarvoor is niet bijster helder, maar zijn keus valt te van Weltrisikogesellschaft niet veel wijzer. Alleen op de manier waarop de
rechtvaardigen: de risico’s die in zijn nieuwe boek centraal staan – kli- bedreiging van het internationale terrorisme na 9/11 is geconstrueerd en
maatproblematiek, terrorisme, financiële markten – zijn met grote de Irakoorlog is gestart, gaat Beck wat uitvoeriger in. Dat reikt echter
onzekerheden beladen; over die risico’s vindt een permanent, wereldwijd zelden verder dan wat de kritische krantenlezer inmiddels daarover zelf
debat plaats. Dat de genoemde bedreigingen zich aandienen mag duidelijk zal hebben geconcludeerd.
zijn, al valt over kansen en schadeomvang vooralsnog slechts te specu-
leren; ook hoe erop wordt geanticipeerd en dus hoe de risico’s, zoals Beck Zijn betoog kiest een andere weg. Beck stelt vast dat hoewel er belangrijke
het fraai uitdrukt, worden geënsceneerd, is niet evident. verschillen bestaan tussen de genoemde terreinen – in het geval van de
klimaatproblematiek en de financiële risico’s moet van onbedoelde neven-
In de enscenering van risico’s ziet Beck de spil van de risicosamenleving. gevolgen worden gesproken waarmee we worden geconfronteerd, terwijl
Wat in de kapitalistische samenleving voor Marx de productieverhou- het bij terreur om bedoelde catastrofes gaat – zijn er ook opmerkelijke
dingen waren, zijn in Becks risicosamenleving de ‘definitieverhoudingen’. overeenkomsten. Op elk van de genoemde terreinen gaat het om een
De maatschappelijke tegenstellingen en machtsstrijd vinden op dit vlak definitiestrijd over (1) niet-berekenbare risico’s die (2) nationale grenzen
plaats. Beck wijst erop dat wie over ‘risico’s’ spreekt gevaren in de context overschrijden en die – in tegenstelling tot natuurgeweld – intern-
plaatst van beslissingen gericht op het voorkomen of beperken van als maatschappelijk worden geproduceerd, waarbij (3) de ‘maatschappij’ niet
onaanvaardbaar aangemerkte schade en dat wie over ‘risico’s’ spreekt langer samenvalt met de nationale staat, maar de wereldsamenleving is.
daarmee dus een normatief standpunt inneemt. Dat opent de deur voor
onderzoek naar de manier waarop risico’s worden geënsceneerd en op de Dat het om niet-berekenbare risico’s gaat leidt Beck niet af uit het feit dat
agenda van beleidsmakers worden gezet, naar de rol van experts en politici experts er nog over twisten, of er wellicht over zouden moeten twisten.
daarbij, en naar de normatieve gezichtspunten en verantwoordelijk- Zijn blik is zoals steeds wijder. Dat de risico’s niet-berekenbaar zijn con-
heidsverdelingen die daarbij zijn geïmpliceerd. De ‘wereldrisicosamen- cludeert hij op basis van het feit dat de samenleving er niet op kan reke-
leving’ is dan ook geen samenleving waarin een globaal gedeeld inzicht in nen dat deze risico’s op de gebruikelijke manier worden verdisconteerd:
de genoemde gevaren bestaat, maar een samenleving waarin politiek zij zijn niet privaat verzekerbaar. Dat gold ook al voor sommige milieu-
problemen. Terwijl de ingenieur vaststelt dat de kans op een dramatisch

121
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

ongeval met een kerncentrale zeer klein is, en het risico – kans maal de ondergang te redden. Een vergelijkbare situatie dient zich aan rond de
gevolg – daarom verwaarloosbaar kan worden geacht, zal de private ver- klimaatproblematiek. Omvangrijke schade ten gevolge van natuurram-
zekeraar toch geen dekking voor zulke schade willen bieden. De opti- pen die aan klimaatverandering worden gerelateerd (zoals Katrina) is tot
mistische geluiden van ingenieurs en politici die hen napraten ten spijt dusverre (uiteraard: voor zover verzekerd) door private verzekerings-
stuiten de risico’s van kernenergie op de economie van het verzekerings- maatschappijen vergoed. Inmiddels is de schadelast echter zodanig
bedrijf. Als zich een nucleaire catastrofe aandient zullen overheden dan opgelopen dat binnen de internationale verzekeringswereld een discussie
ook moeten bijspringen. Het ontbreken van adequate private verzeke- over de klimaatproblematiek gaande is. De International Association for
ringen wijst Beck aan als de institutionele indicator van de overgang naar the Study of Insurance Economics (de ‘Geneva Association’) (2009) be-
de risicosamenleving. Deze markeert dat een gevaar zodanig groot is dat toogt nu dat de traditionele reactieve aanpak van de verzekeringsbranche
het met de in de moderniteit ontwikkelde technieken van rationele door de klimaatproblematiek op zijn grenzen stuit en dat de rol van
berekening, regulering en compensatie niet langer beheersbaar is. verzekeraars als risicodeskundigen moet veranderen en eerder in
bijdragen aan een proactieve – voorzorg – benadering moet worden
Erg robuust is die indicator niet. Het beeld is gemengd. Hoewel voor gezocht. Zonder drastisch bijgesteld beleid zal de klimaatverandering een
kernenergiecentrales inderdaad een wettelijk begrensde aansprakelijkheid maatschappelijke catastrofe inhouden waarbij de gebeurtenissen in de
bestaat, is de kernenergiesector (in de westerse landen) tot dusverre bereid financiële wereld van het afgelopen jaar verbleken.
en in staat gebleken schade na grote ongevallen te compenseren. In de
literatuur zijn bovendien andere vormen van verzekeringen voor riskante Op de verzekeringsproblemen rond financiële risico’s en de klimaatpro-
technologieën voorgesteld, namelijk via de kapitaalmarkt (cf. WRR 2008c, blematiek gaat Beck niet in. In een commentaar op de studie van Ericson
172 ff.). Wat terrorisme betreft kan vastgesteld worden dat de schade ten en Doyle over de verzekerbaarheid van de terrorismedreiging geeft hij toe
gevolge van de 9/11 catastrofe door verzekeraars is gedekt en dat private dat private verzekerbaarheid inderdaad niet de scherpe grens markeert die
verzekeraars terroristische bedreigingen daarna zijn gaan zien als een hij aanvankelijk zocht. Maar terecht blijft hij benadrukken dat de
interessante groeimarkt (Ericson en Doyle 2004). In andere gevallen is de verzekeringsindustrie tegen haar grenzen aanloopt en dat private verzeke-
situatie gecompliceerder. In de financiële wereld bestaan verzekeringen raars in toenemende mate op medeverzekering door staten zijn aange-
voor financiële risico’s in de vorm van zogeheten credit default swaps en wezen. Dat wordt door de verzekeringswereld onderkend en men neemt
andere financiële instrumenten. Banken die hypotheken afsluiten kun- dan ook maatregelen. Een impliciete vorm van een beroep op meever-
nen de risico’s dat die hypotheken niet worden afgelost in pakketten zekeren door de overheid vinden we bijvoorbeeld in zogeheten claims-
geordend doorverkopen of verzekeringen daarvoor afsluiten. In beginsel made contracten. Die bieden een verzekeraar die voorziet dat een bepaald
wordt daardoor spreiding van risico’s bewerkstelligd. Mede door de be- type risico zijn vermogens te boven zal gaan de mogelijkheid om contrac-
schikbaarheid van deze instrumenten konden financiële instellingen in de ten met diegenen die nog geen claim hebben ingediend op te zeggen. Als
afgelopen periode financiële transacties van ongekende omvang aangaan. hen de grond te heet onder de voeten wordt, worden de klanten dus in de
In 2007-2008 bleek echter dat de financiële instrumenten tot torenhoge kou gezet. Hoewel de rechtsgrond van dit soort contracten betwist kan
accumulaties van risico’s hadden geleid. Toen de markten daardoor hun worden, staat de overheid met de rug tegen de muur. De samenleving
vertrouwen verloren en het hele kaartenhuis dreigde in te storten, moes- heeft geen belang bij failliete verzekeringsmaatschappijen en de overheid
ten overheden bijspringen om een aantal grote financiële instellingen van zal dus bijspringen als verzekeraars besluiten een risico niet langer te

122
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

dekken. Zoals de kredietcrisis laat zien zal bij werkelijk grote catastrofes de ondersteund. De plaats waar de wereldrisicopolitiek plaatsvindt is het
belastingbetaler uiteindelijk het gelag moeten betalen. internet en de tv.

Methodologisch nationalisme Kosmopolitiek

Naast het niet-berekenbare karakter wijst Beck ook op het nationale gren- In Weltrisikogesellschaft schetst Beck een wereldtoneel waarop andere
zen overschrijdende karakter van de nieuwe bedreigingen. Om serieus acteurs staan dan voorheen, waar nieuwe vormen van strijd geleverd
over de nieuwe risico’s te spreken zal de sociologie daarom afscheid moe- worden en nieuwe tegenstellingen zichtbaar worden. De toeschouwer die
ten nemen van het ‘methodologisch nationalisme’ dat het vak zonder iets wil begrijpen van wat zich op dit toneel afspeelt zal niet veel hebben
veel discussie een eeuw lang heeft beheerst. Dataverzameling vindt in de aan de vertrouwde sociologische begrippenkaders. Alles draait om ern-
sociale wetenschappen doorgaans plaats op basis van nationale statistieken stige, maar ook nog met veel onzekerheden beladen bedreigingen die zich
of enquêtes die in de eigen regio zijn uitgevoerd. Wie in de kwesties en uitstrekken ver buiten de coulissen van de nationale staat. De middelen
definitiestrijd geïnteresseerd is die in de wereldrisicosamenleving centraal die voorheen de belofte van zekerheden inhielden – staat, wetenschap,
staan, zal zijn blik echter moeten verleggen. Veel van die kwesties spelen economie – zijn uit hun nationale jas gebarsten en bieden steeds meer
zich af in de media en op internet, ver buiten het bereik van het CBS onzekerheid. De centrale politieke opgave bestaat erin hoe met al die
(Marres 2005, hoofdstuk 4). Voor de op het methodologisch nationalisme onzekerheden om te gaan.
gebaseerde sociologie zal een ‘kosmopolitiek’ perspectief in de plaats
moeten komen. In theoretisch opzicht draagt Weltrisikogesellschaft Hoe daarop wordt gereageerd is bekend. De neoliberale politiek wijst naar
daaraan bij. De methodologie wacht echter nog op uitwerking. de ‘zelfbewuste burger’ die in een ‘geïndividualiseerde’ samenleving zijn
‘eigen verantwoordelijkheid’ moet nemen en zo tot stand moet brengen
Het nationale grenzen overschrijdende karakter impliceert ten slotte ook wat de politiek niet meer zelf vermag. Een deel van die burgers zoekt ver-
dat de vanzelfsprekende verbinding van politiek en (nationale) regering volgens zekerheid in de vertrouwde, nationale en religieuze kaders in de
moet worden losgelaten. Politiek is in de wereldrisicosamenleving niet hoop dat de bui overtrekt. De rechtse populisten en de religieuze funda-
langer primair gesitueerd in de context van de gebruikelijke politieke in- mentalisten die zo op de onzekerheden waarmee de wereld hen confron-
stituties als regering en parlement. Die politiek vindt voor een belangrijk teert reageren, gedragen zich echter als generaals die zich op de vorige
deel plaats in hybride gemeenschappen van experts en politiek – zoals het oorlog voorbereiden. In hun reactie op de problemen van de wereldrisico-
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en het Baseloverleg samenleving verzetten zij zich tegen de politieke en wetenschappelijke
tussen centrale banken – en in de media waar NGO’s als Greenpeace erin ‘elites’, respectievelijk ‘het Westen’, en daarmee de facto tegen de
slagen om voor het gewone oog onzichtbare bedreigingen dramatisch moderne samenleving die aan de risicosamenleving voorafging.
voor het voetlicht te brengen. Dat geldt ook voor de terroristische
bedreigingen die in op internet verspreide videoboodschappen worden Een meer realistische kosmopolitiek zal volgens Beck om te beginnen on-
der ogen moeten zien dat geen natie haar problemen nog alleen kan

123
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

oplossen. Voorzorg tegen globale bedreigingen valt niet meer nationaal te bijgedragen aan het opmerkelijke succes van dat boek. Wie op zoek was
organiseren. De wereldproblemen creëren evenwel een transnationale naar een term om de wereld te duiden vond in ‘risicosamenleving’ opeens
gemeenschappelijkheid. Samenwerking is niet langer een middel, maar het woord dat hij zocht. Ook nu lijkt Becks timing opmerkelijk adequaat.
het doel. Wat zich dan in internationale organisaties afspeelt is dan ook Over financiële risico’s spreekt hij weliswaar aanzienlijk korter dan over
niet langer de voortzetting van nationale politiek met andere middelen. het terrorisme, maar hij meldt dat een globale financiële crisis van de
Zulke organisaties zijn geen voertuig voor het behartigen van nationale omvang van 1929 niet kan worden uitgesloten. Becks boek verscheen in
belangen, maar transformeren nationale belangen tot een transnationale 2007, toen zelfs financiële experts nog geen notie hadden van wat hen en
zaak en openen daarmee ook ruimte voor niet-statelijke spelers – zoals ons te wachten stond.
het IPCC en andere NGO’s – naast staten. Dat alles heeft directe politieke
consequenties. De rol van de natie die na de Tweede Wereldoorlog het Het lijkt een treffende vooraankondiging van de credit crunch. Wie
toneel heeft gedomineerd, de VS, wordt erdoor ingeperkt. Beck ziet in dit daaruit concludeert dat de analyse waarop zij is gebouwd ook adequaat
verband in de weigering van sommige Europese landen en de Veiligheids- moet zijn, heeft echter te vroeg gesproken. Ook een inadequate theorie
raad om Amerika toe te staan alleen in Irak op te treden een significante kan correcte voorspellingen opleveren. Als ik voorspel dat het morgen
gebeurtenis: daaruit zou niet de zwakte van de EU en de VN blijken, maar zondag is omdat ik denk dat het alle dagen zondag is, mag ik een correcte
juist een nieuwe sterkte, het ontstaan van nieuwe verhoudingen en voorspelling hebben gedaan – het is vandaag zaterdag –, maar daaruit kan
nieuwe politieke opties. Ten slotte wijst hij erop dat een unilaterale nog niet worden afgeleid dat de gedachte die daaraan ten grondslag lag
houding ook oneconomisch is. Waar verantwoordelijkheden gedeeld juist is. De opmerking over een mogelijke herhaling van de crisis van 1929
worden, worden ook de kosten verdeeld. zullen we in de context van Becks analyse moeten beoordelen.

Becks nieuwe internationalisme is dus niet op de oude voet van het Beck doet haar in de context van een korte beschouwing over de
normatief universalisme gebaseerd. Het oriënteert zich niet op de (kanti- Aziatische financiële crisis (1997). Die beschouwing richt zich echter niet
aanse) constructie van de idee van een wereldgemeenschap, maar op wat op de oorzaken van die crisis, maar op haar politieke gevolgen: de desta-
Beck als feit presenteert: de geboorte van de wereldrisicosamenleving die bilisering van staten en de geweldsexcessen tegen minderheden die zich na
de confrontatie impliceert met onzekerheden en problemen die in de het ineenstorten van de Aziatische markten voordeden. Die gebeurtenis-
voorafgaande periode letterlijk ongekend waren. De noodzaak van global sen waren geen incident. De economie wordt volgens Beck in toenemen-
common goods wordt uit de loop die de geschiedenis heeft genomen de mate geconfronteerd met een probleem waarvoor economen zijns
geconstrueerd. Ik zei het al: in dit soort sociologie is Hegel nooit ver weg. inziens te weinig oog hebben, namelijk het feit dat de wereld steeds
democratischer is geworden. Kiezers hebben onmiskenbaar de neiging om
tegen pijnlijke maatregelen te stemmen. Zij hebben niet het geduld om te
wachten op de verbeteringen op de lange termijn die economen steeds
Een vooruitziende geest? weer in het vooruitzicht stellen. Zij hebben wellicht nog nooit van Keynes
gehoord, maar weten dat ‘in the long run we’re all dead’. Het paradoxale
Toen Beck in 1986 Risikogesellschaft publiceerde was de inkt nog niet gevolg is dat in het tijdperk van de vrije markt, de economie wordt
droog toen de Tsjernobylramp zich voordeed. Die coïncidentie heeft gepolitiseerd. Tegelijk hebben staten en politici niet langer de middelen

124
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

om die politisering handen en voeten te geven. De Bretton Wood-kaders Dan blijkt ook het goeddeels negeren van de verschillen in de aard van de
die daarvoor moesten dienen en die aan het einde van de Tweede voorgezegde catastrofes een bezwaar. Niet alleen verschilt terrorisme door
Wereldoorlog waren opgericht in het licht van de afschrikwekkende zijn intentionele karakter van de beide andere, ook de klimaatproble-
politieke gevolgen van de crisis van 1929, zijn systematisch ontmanteld. matiek en financiële risico’s verschillen. Waar bij klimaatverandering
Terwijl de markten globaler en liberaler zijn dan ooit, hebben de interna- gesproken kan worden over risico’s die een nevenproduct zijn van mense-
tionale instellingen die zouden moeten toezien op hun werking aan lijke activiteiten, moet toch opgemerkt worden dat voor financiële instel-
macht ingeboet. lingen de omgang met risico’s core-business is en niet een nevenproduct.

Het probleem dat Beck analyseert is dus niet waarom de financiële mark- Zodra naar de details van een internationaal, op voorzorg gericht beleid
ten instorten. Op dat punt heeft hij niet meer te bieden dan de dood- gekeken wordt, doen zulke verschillen zich gelden. Voor de klimaatpro-
doener dat ‘economische crises zo oud zijn als de markt’. Waar hij de blematiek is redelijk duidelijk wat de bedreiging inhoudt en valt een
aandacht op richt zijn de politieke gevolgen van het niet langer kunnen voorzorgbeleid dat macrodoelen vertaalt in regelingen gericht op het
beheersen van financiële markten. Zijn opmerking dat een herhaling van bevorderen van verstandig microgedrag te formuleren. Waar terroristen
1929 niet kan worden uitgesloten is dus geen vooraankondiging van de door angst te zaaien staten tot een proactief voorzorgbeleid aanzetten,
credit crunch, maar een voorspelling over de mogelijke politieke en worden zij echter paradoxaal genoeg voor een belangrijk deel in hun
gewelddadige gevolgen van zo’n crisis – gevolgen die zich tot op heden missie gesteund: met burgerlijke vrijheden verbonden basiswaarden wor-
gelukkig nog niet hebben gemanifesteerd. den door zo’n beleid al snel ondermijnd. Hoe voor de financiële sector een
voorzorgbeleid geformuleerd moet worden is om andere redenen een
Het staat een auteur uiteraard vrij om zijn eigen onderwerp en invalshoek moeilijk te beantwoorden vraag. Volstaat het om wat scherpe kantjes van
te kiezen. Dat hij geen gedetailleerde analyse geeft van het ontstaan van het financiële kapitalisme af te vijlen – door te zorgen dat financiële
financiële crises valt Beck niet te verwijten. Ook van de klimaatproble- instellingen voldoende buffers aanhouden, door rating agencies te disci-
matiek en het terrorisme geeft hij die niet. Het blijft bij tamelijk schetsma- plineren en financiële innovaties (net als geneesmiddelen) voor zij op de
tige aanduidingen, om vervolgens de aandacht te richten op de vraag hoe markt worden toegelaten serieus te beoordelen en ook nadat zij op de
de wereld omgaat met de aankondiging van deze catastrofes. Niet de cata- markt gekomen zijn te blijven volgen, en de veelbesproken belonings-
strofes zelf, maar de anticipatie daarvan en de maatschappelijke tegenstel- systemen drastisch te herzien? Of zijn er moeilijker te traceren kwesties in
lingen die daarbij naar voren komen is zijn onderwerp. De noodzaak van het geding – moet wellicht geconcludeerd worden dat de neoklassieke
een nieuwe politiek en een nieuwe sociologie worden daaruit afgeleid. economische wetenschap die de efficiënte markthypothese tot (Nobel-
prijswaardig) resultaat verhief fundamentele tekorten kent, dat het ver-
Maar als het aankomt op het nader specificeren van die nieuwe kaders schil tussen risico’s en onzekerheden systematisch werd genegeerd, en dat
doet het negeren van de vraag waarom en hoe de genoemde catastrofes ons inzicht in de macro-effecten van de boekhoudregels die in een rond
zich aandienen zich toch gelden. Het nieuwe internationalisme dat Beck kredietverschaffing draaiende economie een kardinale rol spelen volstrekt
in het vooruitzicht stelt wordt in wel heel grove streken geschilderd. De onvoldoende is (FSA 2009)? Of moet zelfs worden geconcludeerd dat de
vraag hoe dat internationalisme nader zou kunnen worden ingevuld blijft houdbaarheidsdatum van het kapitalisme is verlopen, zoals eerder met
onbeantwoord.

125
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Vries – Onzekere wereld

het feodalisme en het socialisme is gebeurd? En wat komt er dan na het Geneva Reports (2009) The insurance industry and climate change. Con-
kapitalisme (Mulgan 2009)? tribution to the global debate. Risk and Insurance Research. Geneve, Ge-
neva Association.
Weltrisikogesellschaft komt aan zulke vragen niet toe. Beck levert een
wake-up call. Wie wakker geschud is zal zich echter om te beginnen zijn JAMA Editorial (1948) ‘The advertising of cigarettes’. J Am Med Assoc 138
ogen moeten uitwrijven. En hij zal de rol die wetenschappelijke analyses (9), 652a-653.
spelen in het voorzeggen van de wereldwijde catastrofes en in het bieden
van kaders voor de politieke reactie daarop moeten bestuderen. Becks Marres, N. (2005) No issue, no public. Democratic deficits after the
kritiek op het methodologisch nationalisme van de traditionele sociologie displacement of politics. Amsterdam, Proefschrift Universiteit van
is daarvan slechts een bescheiden begin. Amsterdam.

Mulgan, G. (2009) ‘After capitalism’. Prospect Magazine (157).

Gerard de Vries is hoogleraar Wetenschapsfilosofie aan de Universiteit van Renn, O. (2005) Risk governance towards an integrative approach.
Amsterdam en Raadslid van de Wetenschappelijke Raad voor het Rege- Geneve, International Risk Governance Council.
ringsbeleid. In die laatste hoedanigheid was hij onder meer verantwoor-
delijk voor het opstellen van het WRR-rapport ‘Onzekere Veiligheid’ WRR (2008c) Onzekere veiligheid. Verantwoordelijkheden rond fysieke
(2008). veiligheid. Amsterdam, Amsterdam University Press.

Literatuur

Beck, U. (1986) Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne.


Frankfurt, Suhrkamp.

Beck, U. (2007) Weltrisikogesellschaft. Frankfurt, Suhrkamp.

Ericson, R.V. en A. Doyle (2004) ‘Catastrophe risk, insurance and


terrorism’. Economy and Society 33 (2), 135-173.
De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
FSA (2009) The Turner Review. A regulatory response to the global Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
banking crisis. Londen, Financial Services Authority. informatie.

126
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

met televisiemakers, Engelse vertalingen van internationaal relevante


publicaties te verzorgen en, zoals rond het laatste rapport over ontwikke-
EWALD ENGELEN lingssamenwerking, contacten te zoeken met bloggers en discussiesites op
internet. De raad beseft dondersgoed dat degelijk denkwerk en doortim-
ALS ZELFS ZIENERS ZICH BLIND STAREN merde rapportage op zichzelf niet voldoende zijn om gehoord te worden
en dat beleidsambtenaren steeds minder gevoelig zijn voor de directe
confrontatie met een pil van ver boven de 300 pagina’s maar pas gaan
Recensie van: A. Hemerijck, B. Knapen en E. van Doorne (red.) (2009) lezen als er rond een rapport een zekere buzz is ontstaan.
Aftershocks. Economic crisis and institutional choice. Amsterdam: AUP,
283 p. In deze verjonging van vormen en beelden past zeker ook de vorig jaar
gepubliceerde interviewbundel Aftershocks, onder redactie van (inmid-
dels voormalig) directeur Anton Hemerijck, raadslid Ben Knapen en
raadsadviseur van AZ Ellen van Doorne, die gaat over de vraag wat de
Krisis, 2010, Issue 1 oorzaken zijn geweest voor de crisis van 2007-2009, welke lessen eruit
www.krisis.eu getrokken kunnen worden, en wat de meest waarschijnlijke toekomst-
scenario’s zijn. Na een uitvoerige inleiding van de hand van Anton
Hemerijck die de crisis van 2007 plaatst in een historische lijn die à la Karl
Polanyi wordt gekenmerkt door ten minste drie ‘grote transformaties’
(het ontstaan van een marktsamenleving in de negentiende eeuw, de
fascistische en keynesiaanse correctie daarop sinds 1929 en een wende naar
In ruim dertig jaar tijd heeft de WRR een roestvrijstalen reputatie weten meer markt vanaf 1979), volgen 24 korte interviews met wetenschappers,
op te bouwen. Soms provocerend, soms doelbewust genegeerd, soms opiniemakers en oud-politici van wereldfaam, die lezen als evenzovele
visionair, soms technocratisch, soms invloedrijk en soms ook niet, maar mini-essays doordat de redacteuren hebben gekozen voor geaccordeerde
altijd beleidsrelevant en altijd hecht doortimmerd (en daardoor ook altijd gesprekken waar de vragen uit zijn verwijderd. Het gaat dan om mensen
veel te dik), is de WRR met zijn gevraagde en ongevraagde adviezen een als Willem Buiter, Paul de Grauwe, Fritz Scharpf, Amitai Etzioni, Dani
baken in beleidsmakend Nederland geworden. Uit eigen ervaring weet ik Rodrik, Barry Eichengreen, Stephen Roach en, last but not least, Helmuth
dat ten burele van de raad al enige jaren wordt nagedacht over alter- Schmidt en Jacques Delors. De vraag waarmee de redacteuren op pad zijn
natieve media voor het opiniërende werk dat de raad doet. Jarenlang gegaan ligt vervat in de titel van de bundel: is de crisis van 2007-2009 net
waren papieren rapporten en verkenningen, naast informele seminars en zo’n ‘schok’ als bijvoorbeeld de crisis van 1929 en kunnen we dus net zo’n
conferenties, de enige poorten waarlangs de wijsheid van dat collectieve paradigmawisseling als toen verwachten, dat wil zeggen: van een heilig
brein de Nederlandse samenleving bevruchtte. Sinds enige jaren is er vertrouwen in de heilzame werking van de markt naar een herwaardering
daarnaast een jaarlijkse lezing, en meer en meer zochten de project- van de staat en gereguleerde markten?
groepen die veel van het eigenlijke werk doen via interviews en opinie-
bijdragen de weg naar een breder publiek, maar dat was het dan ook. In Indrukwekkend aan de bundel is de extreem korte productietijd, gecom-
een context van ontlezing, fragmentatie van de publieke ruimte en inter- bineerd met de kwaliteit van de geïnterviewden. Het is een buitengewoon
nationalisering van de beleidsarena is dat onvoldoende, zo besefte ook de compliment aan de status van de WRR en de reputatie van de leden en
raad. Het antwoord is geweest om te experimenteren met samenwerking staf dat het redactionele team er in zo’n korte tijd in is geslaagd zo’n

127
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Engelen – Als zelfs zieners zich blind staren

uitgelezen gezelschap te spreken te krijgen. En het is illustratief voor de gebeurd?), binnenlandse beleidsruimte (wat kunnen we doen?), de ideolo-
verjongende ambitie van de WRR dat de bundel meteen al in het Engels is gische effecten van de crisis (wat betekent de crisis voor het neoliberalis-
uitgebracht; terecht meent de WRR dat de bundel qua inhoud en me?), een nieuw mondiaal contract (hoe te zorgen voor betere internatio-
urgentie Nederland overstijgt. Ik ben benieuwd of de WRR er ook in slaagt nale coördinatie?) en de toekomst van Europa (wat betekent de crisis voor
de bundel ook buiten Nederland gerecenseerd te krijgen. Zoals iedere de EU?). Uiteraard laten de geïnterviewden zich niet zo gemakkelijk classi-
auteur weet, is dat in belangrijke mate afhankelijk van bevriende recen- ficeren en bevatten de essays ook uitspraken over onderwerpen die eigen-
senten en redacteuren en vereist dat in dit geval dus een internationaal lijk in andere delen van het boek thuishoren.
netwerk. Minder opgetogen ben ik over de inhoud, maar dat ligt niet
zozeer aan de kwaliteit van het gebodene als wel aan het pessimisme dat Ondanks de diversiteit aan schrijvers en de lichtelijk gekunstelde groe-
de bundel zijns ondanks uitstraalt. Ik zal dat beneden uitleggen. pering van de geïnterviewden laten zich in het boek, analoog aan de opzet,
vijf thema’s ontwaren die bij veel van de geïnterviewden terugkeren. Dat
is ten eerste de notie dat de crisis de noodzaak van meer marktregulering
heeft aangetoond, ten tweede het intellectuele karakter van de crisis, ten
Thema’s derde dat een nieuw metanarratief nodig is, ten vierde dat meer leider-
schap is vereist en ten vijfde dat er andere maten en criteria van sociaal-
In een van zijn zaterdagse columns in NRC Handelsblad suggereerde economisch succes moeten worden gebruikt dan de smalle notie van
Marc Chavannes in de context van een analyse van het werk van de economische groei die nu domineert. Hieronder loop ik deze punten een
commissie-De Wit die eind januari/begin februari 2009 een parlementair voor een langs.
onderzoek naar de oorzaken van de crisis deed, dat het tweede deel van de
opdracht, namelijk aanbevelingen doen over hoe Nederland sterker uit de
crisis tevoorschijn zou kunnen komen, gewoon kon worden overgekalkt
uit Aftershocks. Wat zijn de lessen die de commissie-De Wit uit Te veel markt
Aftershocks zou kunnen trekken? Ik loop hier niet alle individuele bij-
dragen langs maar zal een vijftal terugkerende aanbevelingen bespreken. Is de crisis veroorzaakt door te weinig regulering? Volgens Scharpf, Delors
en Ben Knapen in zijn nabeschouwing wel, en ook andere auteurs schie-
De bundel is thematisch gegroepeerd rond de vraag of de crisis van 2007- ten soms in dit binaire perspectief dat binnen Academia al geruime tijd
2009 inderdaad de geschiedenisboeken zal ingaan als de vierde ‘grote onder vuur ligt. De crisis heeft volgens deze auteurs onomstotelijk
transformatie’ binnen tweehonderd jaar. Hemerijck schetst in zijn intro- bewezen dat het ongereguleerde kapitalisme van Anglo-Amerikaanse snit
ductie kort de West-Europese institutionele geschiedenis sinds de Tweede onhoudbaar is. Wat deze auteurs daarmee reproduceren is een beeld van
Wereldoorlog en presenteert op basis daarvan de laatste crisis als een de politiek-economische werkelijkheid waarin staat en markt als commu-
meerdimensionaal collectief falen dat lijkt te wijzen op de noodzaak van nicerende vaten fungeren. De terugtredende overheid van de jaren tach-
het opnieuw institutioneel inbedden van het mondiale kapitalisme. tig en negentig heeft in dit narratief te veel ruimte gelaten aan de markt,
Hemerijck is voorzichtig ten aanzien van de vraag of dat ook gaat lukken waardoor ondernemingen en huishoudens hun handelingen te veel heb-
en gebruikt veelvuldig termen als ‘lijkt’ en ‘schijnt’ en postuleert niet een ben laten leiden door winstbejag op de korte termijn. Daardoor is de
vierde transformatie maar presenteert deze als mogelijkheid, als vraag die bredere sociale context uit beeld verdwenen en hebben ondernemingen te
aan alle geïnterviewden is meegegeven. Vervolgens zijn de mini-essays van weinig rekening hoeven houden met de langetermijnconsequenties van
de gesprekspartners geordend rond vijf deelvragen: diagnose (wat is er hun beslissingen.

128
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Engelen – Als zelfs zieners zich blind staren

Hoe overtuigend dit verhaal op het eerste gezicht ook is, er zijn veel empi- gekoesterd door een klein aantal schimmige denktanks (de Mont Pelerin
rische observaties die hier niet mee stroken. Amerikaanse financiële mark- Society), die we later zijn gaan aanduiden als neoliberalisme. Vrijwel alle
ten, bijvoorbeeld, voldoen in het geheel niet aan het beeld van vrije geïnterviewden zien de crisis ook (en sommigen vooral) als een intellec-
markten dat door deze auteurs wordt opgeroepen. Geen markt zo tuele crisis. Eichengreen heeft het over knowledge failure; De Grauwe
gereguleerd als de Amerikaanse effectenmarkt. En ook banken hebben in spreekt van een crisis of academia; Suzanne Berger heeft het over the
de Verenigde Staten met meer toezichthouders te maken dan in Europa, intellectual failure of Varieties of Capitalism en Helmuth Schmidt spreekt
en dat – te veel regulering of inconsistente regulering – is volgens som- van een lack of ideas. De crisis duiden als het failliet van het neoliberalisme
migen de eigenlijke oorzaak van de crisis. De les is dat generieke markten is een ding, suggereren wat de leidraad voor morgen moet zijn is een
niet bestaan. Wel specifieke markten waar specifieke actoren onder ander.
specifieke voorwaarden specifieke transacties mogen verrichten. Het punt
hiervan is dat de crisis niet zozeer veroorzaakt lijkt te zijn door te weinig
regulering, maar door foutieve, incoherente of onvoldoende gesanctio-
neerde regulering. Dat betekent dat de oplossing niet bestaat uit een staat Groot verhaal
die zich eenvoudigweg opnieuw moet laten gelden, maar uit de veel
lastigere vraag hoe in de toekomst wel effectief gereguleerd kan worden. Dat brengt mij bij de derde rode draad: de noodzaak om een nieuw ‘groot
Vereist dat nieuwe regels, nieuwe bevoegdheden, een groter of beter verhaal’ te munten. Het is de geïnterviewden en de redacteuren niet aan
controleapparaat, meer geld, een ander regulerend landschap, meer te rekenen – ga er maar aan staan: zomaar een nieuw richtinggevend ver-
internationale coördinatie, een internationale toezichthouder? Dat zijn de haal uit je mouw schudden dat niet lijkt op het gebazel van Vrouwtje
vragen die politici en beleidsmakers de komende jaren moeten beant- Piggelmee – maar juist op dit punt stemt de bundel somber. Heb je een
woorden, en een perspectief van meer staat en minder markt is ten enen- verzameling van 24 visionairs bij elkaar gebracht in een band, geeft de een
male ontoereikend om hen daarbij te helpen. na de ander blijk van grote intellectuele schroomvalligheid als het gaat
om het richtinggevende verhaal van morgen. Uitmuntende analyses (op
In het vergelijkend institutionalisme waarin bijvoorbeeld ook Hemerijck bovengenoemd bezwaar na) van wat er mis is gegaan en wat dat voor ons
zijn internationale sporen heeft verdiend, is al geruime tijd een ‘culturele collectieve verhaal betekent, maar zeer weifelend en bedeesd als het gaat
wending’ gaande. De gedachte dat institutionele veranderingen simpel- om wat dat verhaal moet gaan vervangen. Leiderschap is nodig, visie, een
weg worden afgedwongen door veranderende omstandigheden (een nieuw schragend narratief, een nieuw evenwicht tussen vrijhandel en
hogere olieprijs, vergrijzing, kapitaalvlucht) die nieuwe eisen stellen waar- binnenlandse beleidsruimte, maar veel verder komt de bundel niet.
aan instituties zich als vanzelf aanpassen, is geleidelijk aan ingeruild voor
het inzicht dat ideeën en politieke entrepreneurs een eigenstandig effect Al even machteloos doet de roep om leiderschap aan. Met name Schmidt
kunnen hebben op wijzigingen in het institutionele raamwerk. Oftewel, en Delors berispen de huidige generatie politici voor hun onverhulde
institutionele verandering is meer politiek project dan sociologisch nationalisme dat wat hen betreft tevens onverhuld kortzichtig is. Schmidt
proces. De totstandkoming van de Europese Unie bijvoorbeeld is niet te wordt een stuitend gebrek aan moed en visie gewaar en roept politici op
begrijpen zonder te kijken naar de rol van een selecte groep Franse het tij te keren voor het te laat is. Ook Delors ziet dat Europa staat voor de
technocraten (waaronder Delors) met een uitgesproken Europese visie op keuze tussen nederlaag en overleven, stelt dat dat laatste alleen kan met
mondialisering. Hetzelfde geldt voor de transformatie van de Europese meer internationale samenwerking en constateert dat dat visionaire poli-
verzorgingsstaten na de jaren zeventig onder invloed van een bonte tici vereist die er niet zijn. Verrassenderwijs vestigt hij daarbij zijn hoop
lappendeken aan politiek-economische ideeën, die lang was beheerd en niet primair op grote landen als Frankrijk en Duitsland maar juist op die

129
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Engelen – Als zelfs zieners zich blind staren

andere grondleggers van de EU: België, Nederland en Luxemburg. Ik ben sociologisch onderzoek leert, het resultaat van een lange en nimmer
benieuwd hoe zijn oordeel over Van Rompuy zou luiden, die ten tijde van eindigende geschiedenis van institutiebouw en de politieke Seelenmassage
het interview nog niet in beeld was als Europresident. En ik vraag mij ook die dat vereist. Het vereist een lokaal apparaat van dataverwerving, een
af wat de heren zouden hebben gevonden van het Griekse drama dat zich nationaal apparaat van databewerking en -opslag en een internationaal
momenteel voltrekt. Nog afgezien van het hoge ‘Tom Poes verzin een apparaat voor de onderlinge harmonisatie van nationale data. Het hoeft
list’-gehalte van het morele appel van Schmidt en Delors, beklijft je als geen betoog dat deze infrastructuur niet van de ene op de andere dag uit
lezer toch ook het gevoel dat hun oordeel over de huidige generatie de grond kan worden gestampt, en dat het niet gemakkelijk zal zijn om
politici deels is ingegeven door een zekere zelfgenoegzaamheid over het internationale overeenstemming te bereiken over wat de relevante
eigen politieke verleden. indicatoren zijn, hoe ze moeten worden berekend en wat de onderlig-
gende datagrondstof moet zijn. Zeker als we beseffen dat nationale scores
Dan het laatste weerkerende thema: de behoefte aan een bredere set van fungeren als stijlbloempjes in een politieke retoriek die zowel binnen-
indicatoren om sociaaleconomische prestaties te meten dan het smalle landse als buitenlandse doelen dienen, past scepsis over de spoedige reali-
criterium van economische groei sec. Dit is een thema dat momenteel een seerbaarheid van internationale overeenstemming over de operationalise-
politieke hoogconjunctuur kent. Sarkozy presenteerde een aantal maan- ring van een breed welvaartsbegrip.
den terug vol trots het werk van een door hem ingestelde commissie on-
der leiding van de economen Joseph Stiglitz en Amartya Sen, die uitvoe- Veelzeggend in dit verband zijn de uitlatingen van Delors die zonder dat
rige statistische voorstellen heeft gedaan voor de operationalisering van te bedoelen stelt dat zo’n breder welvaartsbegrip zou kunnen dienen om
wat ik hier gemakshalve een breed welvaartsbegrip noem. Het idee mag op het Europese electoraat te verzoenen met een toekomst van economische
brede internationale weerklank rekenen, waarbij wel moet worden aan- krimp en soberheid. Dat is, maar dit terzijde, mijns inziens tevens de
getekend dat die weerklank vooral uit Europa afkomstig is en veel minder verklaring voor de grote Europese en de geringe Aziatische aandacht voor
uit ontwikkelende economieën als China, Brazilië en India (rara hoe kan zo’n breed welvaartsbegrip; optimistische landen hebben er geen behoefte
dat). Ook in Nederland is er groeiende steun voor. Hier te lande maakt aan, landen die neergang vrezen hopen zo nog even de verwachtingen
querulant Heertje zich er al jaren sterk voor, brak Bos er in zijn Den Uyl- van hun electoraat te kunnen bevredigen. Dat bleek expliciet tijdens de
lezing onlangs een lans voor, en is ook GroenLinks ervan gecharmeerd. In presentatie van het Stiglitz/Sen-rapport. Sarkozy verheelde zijn politieke
Aftershocks toont tweederde van de geïnterviewden zich er een voor- bijbedoelingen niet toen hij liet doorschemeren dat Frankrijk met zo’n
stander van, waarbij ik mij als lezer wel afvroeg of dat spontaan was of dat breed welvaartsbegrip beter zou scoren dan de VS. Door de zaak bij
het hen in de mond was gelegd door de interviewers die dat dan kennelijk voorbaat zo in de politieke hoek te drukken, stijgen de kansen voor de
zelf als een aantrekkelijke optie zien. serieuze bouw van een bredere statistische database echter niet.

Mijn tweede bezwaar is fundamenteler van aard. In de nieuwe sub-


discipline die zichzelf tooit met de naam Social Studies of Finance betogen
Kanttekeningen auteurs als Donald MacKenzie en Michel Callon al geruime tijd dat
economische theorieën, mathematische formules, statistische conventies
Ik heb geen bewaren tegen het idee als zodanig maar plaats wel kant- en rekenvoorschriften ‘performatieve’ effecten hebben. Daarmee bedoe-
tekeningen bij de effectiviteit en de uitvoerbaarheid ervan. Om met het len zij dat deze technieken het handelen van actoren zodanig sturen dat
laatste te beginnen: het systeem van nationale rekeningen dat als input de werkelijkheid die deze handelingen gezamenlijk ‘produceren’ gaat
fungeert voor enkele cijfers van het Bruto Nationaal Product, zoals recent lijken op de werkelijkheidassumpties die aan de sturende technieken ten

130
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Engelen – Als zelfs zieners zich blind staren

grondslag liggen. In de woorden van MacKenzie: economische theorieën en waar ze op basis van hun getrainde intuïtie (Keynes’ gut feeling) uit
zijn geen camera’s maar machines, en wel: werkelijkheidsproducerende selecteren. Dat geldt eveneens voor ondernemingen.
machines. Filosofen zullen in deze ontologische privilegiëring van het
raamwerk, frame, paradigma of perspectief een mix ontwaren van fou- Als het gaat om nationale economieën is het sturende effect van statis-
caultiaanse machtsanalyse (het discours ‘produceert’ machtsrelaties en tische categorieën nog veel problematischer. Wie meent dat de catego-
identiteiten) en pragmatische wetenschapsopvattingen (het gaat er niet rieën waarmee staten de economische prestaties van hun onderdanen
om of een theorie een juiste representatie van de werkelijkheid is maar of meten bepalen wat die onderdanen doen, snapt weinig van de com-
zij werkt, dat wil zeggen: de effecten produceert die zij voorspelt). plexiteit van onze economische werkelijkheid en overschat het effect van
Impliciet onderschrijven de voorstanders van een breed welvaartsbegrip staten op economische activiteiten. Nationale statistieken zijn geen
deze performativiteitsstelling. Net zoals de crisis is veroorzaakt door een machines, noch zijn het camera’s die waarheidsgetrouwe plaatjes van de
kortzichtige oriëntatie op een smalle notie van economische groei, ban- economische werkelijkheid maken. Veeleer zijn het elektrische ogen die
kiers werden gedreven door bonusmaximalisatie en banken door aandeel- een signaal produceren wanneer iemand beweegt. Je weet dan dat iemand
houderswaardemaximalisatie, zo schuilt ook de oplossing in andere maat- bewoog, maar je weet niet wie en ook niet waarom. De relatie tussen cijfer
staven voor prestaties, ongeacht of het nu om individu, onderneming of en werkelijkheid is op geaggregeerd niveau altijd problematisch, hoewel
nationale economie gaat. Zo luidt althans de redenering van de performa- de mate waarin dat zo is van land tot land en van sector tot sector varieert.
tiviteitsadepten. De Griekse data, bijvoorbeeld, zijn onbetrouwbaarder (leert de eurocrisis)
dan de Nederlandse, en de data over de automobielindustrie zijn betrouw-
baarder dan die over de mondiale derivatenmarkt. Kort en goed: als oude
statistische conventies ons gedrag maar in beperkte mate hebben bepaald,
Praktische bezwaren zullen nieuwe statistische conventies ons gedrag eveneens maar in
beperkte mate sturen. En daarmee is de grondslag onder het enthousias-
Het probleem met deze diagnose (en de voorgestelde remedie) is dat ze te me voor het brede welvaartsbegrip goeddeels weggeslagen. Wie te veel
simpel is en onvoldoende recht doet aan de meerlagigheid van onze vertrouwen stelt in nieuwe categoriseringen bezondigt zich aan ‘metrisch
werkelijkheid. Zoals tussen droom en daad wetten en praktische bezwa- fetisjisme’ en dat lijkt me geen goed richtsnoer voor beleid.
ren staan, zo staan tussen beeld en handeling sentimenten, razernijen,
verliefdheden, relaties en een praxeologie die zelf de historische resultante
is van nieuwe en oude conventies die in hun interactie met een niet-
discursieve werkelijkheid hun effectiviteit hebben bewezen. Met andere Hoe dan wel?
woorden, het handelen van economieën, ondernemingen en individuen
(en van ‘handelen’ kan eigenlijk alleen in de laatste twee gevallen worden Al met al een indrukwekkende bundel met een indrukwekkende lijst van
gesproken) is maar zeer ten dele het effect van de meeteenheid die geïnterviewden maar waarvan de boodschap somber stemt: veel ‘Tom
toevallig in de mode is. Handelaren, bijvoorbeeld, blijken maar beperkt Poes’ en ‘Vrouwtje Piggelmee’, en ook veel ‘fetisjisme’. Oftewel, ook de
beïnvloed door de theorema’s die volgens MacKenzie moderne financiële zieners weten het niet. Is dat hen aan te rekenen? Zonder hier nu te willen
markten hebben ‘gemaakt’. In plaats daarvan gebruiken ze een staalkaart suggereren dat ondergetekende het als geïnterviewde beter zou hebben
aan beleggingsstrategieën (fundamentele analyse, omgevingsanalyse, gedaan dan degenen die nu de bundel vullen, heb ik wel een aantal zaken
chart reading etc.) die lang niet allemaal mathematisch gefundeerd zijn gemist. Ten eerste de onvermijdelijke transformatie van de industriële
uitkeringsstaat die in Europa domineert in een postindustriële dienst-

131
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Engelen – Als zelfs zieners zich blind staren

verlenende staat, die vooral activeert en mobiliseert, en het globaliserings- bedrijven zouden zo meer middelen in eigen zak houden om zelf op maat
moeie Europese electoraat via forse investeringen in menselijk kapitaal gesneden oplossingen te vinden voor de specifieke wensen die zij op
(human capital) een nieuw perspectief op bescherming en voorspoed verschillende momenten van hun leven hebben. En de overvraagde staat
biedt. zou zo zichzelf ontlasten en daarmee menskracht en middelen kunnen
vrijmaken voor de opdracht waar de eenentwintigste eeuw hem voor
Ten tweede het afbouwen van de afhankelijkheid van het vergrijzende stelt: hoe de eigen burgers voor te bereiden op een waarlijk mondiale
Europa van Amerikaanse financiële markten voor liquiditeit en rende- economie?
ment. De grondoorzaak van de crisis is uiteindelijk onvoldoende diversifi-
catie van beleggingen geweest. Mondiaal stroomde al het overtollige
kapitaal naar de enige markten die diep en groot genoeg waren om de
honderden miljarden te absorberen, namelijk de Amerikaanse obligatie- Ewald Engelen is als hoogleraar financiële geografie verbonden aan de
en derivatenmarkten. Niet alleen was deze onuitputtelijke vraag naar Universiteit van Amsterdam.
liquide financiële producten een van de voornaamste drijfveren achter de
eindeloze stroom van financiële innovaties waar we de afgelopen vijftien
jaar mee zijn overspoeld, ook onttrok het kapitaal aan regio’s, sectoren en
potentiële beleggingsobjecten waar het sociaaleconomisch nut op de
langere termijn groter van zou zijn geweest dan de verpakte Amerikaanse
hypotheken waar het nu heen ging. De vraag is onder welke voorwaarden
Amerikaanse en Europese beleggers bereid zijn te investeren in materiële
infrastructurele projecten in regio’s als Zuidoost-Azië, Afrika, het Mid-
den-Oosten en Latijns-Amerika. En hoe we deze voorwaarden kunnen
realiseren.

Ten slotte ontbreekt een pleidooi voor nieuwe bescheidenheid. Ook al


suggereert de crisis het intellectuele failliet van een vertoog dat stoelde op
argwaan van de staat en overschatting van de markt, een eenvoudige
omkering van deze hiërarchie zou een desastreuze gevolgtrekking zijn. In
een sterk internationaal vervlochten wereld die wordt gekenmerkt door
een grotere dynamiek dan ons conceptueel instrumentarium aankan, is
zekerheid, almacht, alwetendheid en centralisme een verleidelijke maar
funeste illusie. Staten en suprastaten moeten ervoor waken zich niet
belangrijker voor te doen dan ze zijn en de burger geen schijnzekerheden
voor te toveren. Die nieuwe bescheidenheid zou moeten leiden tot het
identificeren van kerntaken – en wat mij betreft is dat het garanderen van De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
kansengelijkheid via uitmuntend funderend onderwijs en het geven van Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
minimale en conditionele (plicht tot participatie) bestaansgaranties – en informatie.
het resoluut verwerpen van verdere verantwoordelijkheden. Burgers en

132
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

den. Uiteenlopende auteurs als Bloor, Callon, Collins, Foucault, Hacking,


Jasanoff, Kuhn, Latour en Shapin hebben tezamen vormgegeven aan de
social studies of science (of simpelweg wetenschapsstudies). Ze hebben
PIM KLAASSEN laten zien dat het langs antropologische, sociologische en historische weg
bestuderen van wetenschap inzichten kan opleveren die ook weten-
WETENSCHAPSSTUDIES OP DE FINANCIËLE MARKT schapsfilosofisch, epistemologisch of politiek-theoretisch waardevol zijn.
Echter, terwijl in eerdere wetenschapsstudies vooral naar de ‘harde’ we-
tenschappen gekeken werd, wordt recentelijk steeds meer aandacht
Recensie van: Donald MacKenzie (2009) Material markets. How economic geschonken aan sociale wetenschappen. Het hier besproken werk over
agents are constructed. Oxford, Oxford University Press, 240 p. economie illustreert deze aandachtsverschuiving.

MacKenzie bestudeert de interactie tussen economische wetenschap,


technologische ontwikkeling en historisch gegroeide culturele karakteris-
Krisis, 2010, Issue 1 tieken van markten en de wijzen waarop al deze zaken belichaamd zijn in
www.krisis.eu zulke diverse materialen als menselijke lichamen, beursvloeren, hedge-
fondsen en IC-technologie. Hij doet dit aan de hand van vijf zeer diverse
casestudies die, zoals de boektitel al verraadt, bij elkaar gehouden worden
door het thema materialiteit. Zo worden achtereenvolgens behandeld: de
De meest recente financiële crisis heeft een brede interesse aangewakkerd constitutie van een hedgefonds (hoofdstuk 3); ingewikkelde afgeleide
in zowel de financiële markten waar deze ontstaan is, als de wetenschap financiële producten genaamd derivatives (hoofdstuk 4); ‘arbitrage’,
die deze markten bestudeert – en die wellicht ook mede debet is aan de oftewel het handelen in securities, valuta of goederen in verschillende
crisis. Deze toegenomen aandacht toont zich niet alleen in media en markten of in afgeleide vormen, om voordeel te behalen van het bestaan
politiek, maar ook in de recentelijk op gang gekomen stroom níet-eco- van verschillende prijzen voor dezelfde waar (hoofdstuk 5); de boekhoud-
nomische sociaalwetenschappelijke publicaties over markten, economie, kundige praktijk die gemoeid is met het meten van winst (hoofdstuk 6) en
economische wetenschap en alle interacties tussen deze domeinen. Een de markt voor CO2-emissierechten (hoofdstuk 7).
van de laatste aan deze stroom publicaties toegevoegde hoofdstukken is
Donald MacKenzies Material markets (2009), dat hier zal worden MacKenzies bespreking van deze onderwerpen levert tal van wetenswaar-
besproken. digheden op. Zo leren we bijvoorbeeld over broker’s ear, een voor beurs-
handelaren onontbeerlijke vaardigheid om te monitoren wat door alle
andere handelaren aan een cluster bureaus gezegd wordt, terwijl men zelf
een gesprek voert met een klant (12); over voor ons leken onbekende en
Social studies of finance ongekende muisvaardigheden zonder welke zogenaamde arbitrageurs
hun werk niet kunnen doen (96)1; over de betekenis van de intrede van
De werkwijze van MacKenzie in zijn studie naar (financiële) markten zal nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de valutamarkt; en
bekend voorkomen voor hen die de wetenschapsfilosofische en weten- over de bijdrage die economische theorie kan leveren aan de zijnswijze
schapssociologische literatuur van de laatste decennia hebben bijgehou- van de door die theorie naar eigen zeggen gerepresenteerde objecten.

133
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

Het laatste voorbeeld verdient wat meer uitleg. In eerder werk over eco- filosofisch en methodologisch belangrijkste drie stelregels uit het boek:
nomische wetenschap benadrukte MacKenzie, geïnspireerd door de (A) feiten doen ertoe; (B) classificatie en het volgen van regels zijn
taalfilosofie van Austin (1955), het performatieve karakter van de econo- finitistische processen en (C) actoren zijn agencements. De betekenis van
mische wetenschap. Volgens de oorspronkelijke performativiteitsthese, deze op het eerste gezicht wellicht cryptische stellingen moet in het
die over taal ging, dient taal niet alleen om weer te geven hoe de wereld in vervolg duidelijk worden. Voor nu is het alleen van belang te weten dat
elkaar zit maar kun je er ook dingen mee doen, kun je er de wereld ook stelregel A de ruimte schept voor discussie van markten op analoge wijze
mee veranderen. Analoog hieraan impliceert de naar een analyse van met de manier waarop wetenschapsstudies wetenschap hebben bestu-
economische wetenschap overgehevelde performativiteitsthese dat deerd; dat we in stelregel B de filosofische ruggengraat terugvinden van
economische wetenschap niet simpelweg een representatie biedt van haar een specifieke school binnen de wetenschapsstudies, te weten het
object, maar helpt bij de totstandkoming ervan. Onder verwijzing naar zogenaamde Sterke Programma; en dat stelregel C uitgangspunten, me-
zijn onderzoek naar het levenspad van de Black-Scholes-Merton verge- thoden en concepten verschuldigd is aan een concurrent van het Sterke
lijking – een wiskundige beschrijving van financiële markten en afgeleide Programma, te weten de actor-netwerktheorie. De ingewijde weten-
investeringsinstrumenten – besteedt MacKenzie hier in Material markets schapsonderzoeker weet dat deze scholen al jaren op voet van oorlog
ook kort aandacht aan. De clou in het kort: het gebruik op de beursvloer staan.3 Een impliciet doel van Material markets lijkt dan ook te zijn
van deze door Nobelprijswinnende academici opgestelde vergelijking vredesbesprekingen binnen de wetenschapsstudies op gang te brengen.
heeft eraan bijgedragen dat deze vergelijking gedurende een bepaalde
periode een steeds nauwkeuriger representatie vormde van de econo- In het slothoofdstuk, Opening the black boxes of finance, geeft MacKenzie
mische werkelijkheid. We zien hier het genoemde performatief effect, zijn expliciete doelstelling van dit boek: hij wil de ‘zwarte dozen’ waarin
aangezien de wereld zich mede dankzij het feitelijke gebruik van deze de financiële economie zich afspeelt openen. Dat wil zeggen, MacKenzie
vergelijking is gaan gedragen conform de voorspellingen ervan. tracht zichtbaar te maken onder welke doorgaans onbesproken condities
de financiële economie kan functioneren. In deze bespreking zal ik
Material markets mag al een rijk boek genoemd worden op basis van de onderzoeken in hoeverre MacKenzie erin slaagt deze door hemzelf
voornoemde casestudies in wat MacKenzie social studies of finance gegeven opdracht te vervullen. Hierbij zal de rol van MacKenzies impli-
noemt, maar dat is niet het enige dat MacKenzie ons biedt. Dat wil zeggen: cietere doel om de scholenstrijd binnen de wetenschapsstudies te beslech-
het boek kan behalve als sociologische studie van markten ook begrepen ten voortdurend in het oog gehouden worden.
worden als actieve interventie in een langlopend theoretisch en
methodologisch debat binnen de wetenschapsstudies.
LIBOR/stelregel A
MacKenzie maakt zijn schatplichtigheid aan de heterogene onderzoeks-
traditie van de wetenschapsstudies voornamelijk expliciet in hoofdstuk 2, Een groot deel van de gevalsstudie over derivatives (hoofdstuk 4) dient ter
dat voorafgaat aan genoemde casestudies. Hij formuleert hier tien aan dit illustratie van stelregel A, over het belang van feiten. Concreter: deze
veld ontleende stelregels die hij hanteert en/of thematiseert in de rest van casestudie laat het belang zien van dat wat de London Interbank Offered
het boek.2 Een uitvoerige bespreking van al MacKenzies tien stelregels zou, Rate (kortweg LIBOR) aan getallen voortbrengt, algemeen erkend wordt
net als een uitvoerige bespreking van alle vijf casestudies, te veel plaats als feit. Deze studie is zeer vergelijkbaar met eerder werk in de weten-
innemen gegeven de hier beschikbare ruimte. Gelukkig is dit ook niet schapsstudies waarin het belang, de totstandkoming en de stabilisering
nodig. Het onderscheidende aan MacKenzies interventie in het veld van van feiten in de wetenschap centraal stonden.4
wetenschapsstudies is immers zichtbaar te maken aan de hand van de

134
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

LIBOR is een referentietarief gebaseerd op de rentetarieven waarvoor De kunst van het boekhouden/stelregel B
banken elkaar onverzekerd geld lenen. Vanaf een ander niveau van
abstractie kan het ook beschreven worden als een dagelijks geproduceerde Finitisme is een van de filosofische houvasten van het Sterke Programma.
verzameling cijfers die een belangrijk instrument vormt voor de wereld- Het is een op wittgensteiniaanse leest geschoeide betekenistheorie met
wijde valutahandel. Het belang van LIBOR is moeilijk te overschatten: op uiteenlopende consequenties voor de conceptualisering van wetenschaps-
een dag dat MacKenzie onderzoek deed naar de vaststelling van LIBOR filosofisch hete hangijzers als waarheid, kennis, feitelijkheid en objectivi-
waren er voor 170 biljoen dollar aan financiële derivaten geïndexeerd op teit (Bloor 1997; Kusch 2002).
LIBOR. Dat komt neer op bijna 20.000 euro per persoon op aarde (1).
Het centrale idee van het finitisme is dat voor nieuwe toepassingen van
Analoog aan de manier waarop eerdere wetenschapsstudies hebben gede- regels (of concepten, woorden, formules...) eerdere toepassingen, zoals
monstreerd hoe wetenschappelijke feiten geconstrueerd worden, laat belichaamd in een sociale praktijk, geen determinant zijn, maar een bron
MacKenzie zien hoe LIBOR geproduceerd wordt. MacKenzie wil echter – een resource. Wát binnen een gemeenschap geldt als het volgen van een
voornamelijk de aandacht vestigen op het gegeven dat de fabricage van regel en wat bestempeld wordt als feit, moet binnen de finitistische
LIBOR onzichtbaar is voor de gebruikers, en wat daarvan het belang is. Hij redeneertrant vervolgens langs naturalistische weg verklaard worden.
tracht te laten zien dat net als voor wetenschap ook voor financiële Dergelijke verklaringen verwijzen naar daadwerkelijke beperkingen op de
markten geldt dat deze alleen functioneren wanneer er voldoende in principe bestaande flexibiliteit van onze (wetenschappelijke) praktijken.
stabiliteit en overeenstemming is over allerhande zaken. Een eenvoudige Al kunnen zulke verklaringen in theorie biologisch, psychologisch of
analogie ter illustratie: zonder dat het als feit zou zijn aangenomen dat sociologisch van aard zijn, een standaardingrediënt ervan zoals te vinden
bacteriën miltvuur veroorzaken, zou Pasteur niet in staat zijn geweest zijn in het Sterke Programma is sociaal belang.5 Navolgers van dit programma
onderzoek een vervolg te geven en een vaccin te ontwikkelen. Worden de staan doorgaans sceptisch tegenover het toevoegen van niet-menselijke
cijfers van LIBOR niet voor feiten gehouden, dan lenen banken elkaar dingen aan de lijst van mogelijke inperkingen op onze wetenschappelijke
geen geld meer en stokt de handel 81). Wat we zowel in de wetenschap als verklaringen. Volgens hen dient juist verklaard te worden waarom
in de economie zien is dat, willen feiten hun werk goed doen, ze moeten bepaalde dingen voor sommige (groepen) mensen als inperking kunnen
worden verpakt in goed gesloten zwarte dozen. Hun totstandkoming en functioneren. Om niet het verhaal te vertellen dat de wetenschap met
de (potentiële) controversen waardoor ze worden omgeven, moeten déze representatie van de wereld gekomen is omdat de wereld zó is, moet
buiten beeld blijven. in menselijk handelen (en wat dat drijft) de verklaring gezocht worden
van de totstandkoming van representaties. Alleen zo is het mogelijk een
Veel werk in de wetenschapsstudies bestaat uit het openen van dergelijke beschrijving van wetenschappelijke verandering te geven, die níet teleo-
dozen. Hiertoe wordt dan het harde en vaak collectieve werk aan het licht logisch bij voorbaat veronderstelt dat wetenschap de waarheid steeds
gebracht dat verzet moet worden om de dozen te dichten dan wel dicht te dichter benadert. Met andere woorden: ook dingen zijn hooguit een bron
houden. MacKenzie plaatst Material markets zelf duidelijk in deze en nooit een determinant van ons handelen.
onderzoekstraditie. Of MacKenzie de zwarte dozen daadwerkelijk opent of
er alleen een rondleiding in geeft, is echter niet helemaal duidelijk. Laten MacKenzie hanteert het finitisme in hoofdstuk 6 als instrument bij de ver-
we naar een volgend instrument kijken dat MacKenzie in zijn gereed- klaring van de boekhoudpraktijk. Hij laat zien dat de regels voor dit spel
schapskist heeft zitten en dat hij zou kunnen gebruiken bij het openen geen uitputtende verklaring vormen voor de wijze waarop het gespeeld
van zwarte dozen. wordt. Centraal staat hoe financiële transacties geclassificeerd worden,
hoe ze in de boeken komen. MacKenzie laat zien dat het een groot

135
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

verschil maakt of iets bijvoorbeeld als ‘korte termijn’ of ‘lange termijn’ bodily capacities such as broker's ear to the algorithm that generates
investering in de boeken staat en dat deze classificatie vaak kan worden LIBOR' (179).
bediscussieerd.
MacKenzie suggereert hier dat zijn materieel-sociologische benadering
Opnieuw vinden we hier een analogie tussen wetenschap en financiële ons helpt het functioneren en falen van markten te begrijpen. Hij doet dit
wereld, aangezien classificatie voor beide cruciaal is – of het nu gaat om echter op een zodanige manier dat hij tegelijkertijd riskeert ideologische
onderzoeksresultaten of om de bedrijfsbalans. MacKenzie laat zien dat en politieke overwegingen en de rol daarvan in de constitutie en het
naast regels ook training en knowhow een belangrijke rol spelen in deze functioneren van markten te bagatelliseren. MacKenzie laat zien dat het
praktijk, evenals technologie. Technologie kan immers net als training een verschil maakt hoe de technologische infrastructuur van markten
een beperking vormen op de manier waarop we handelen. De boek- eruitziet, dat voor het functioneren van markten allerlei deels onbewuste
houdsystemen die we gebruiken structureren ons handelingsrepertoire, belichaamde vaardigheden nodig zijn en dat de op financiële markten
aldus deze redeneertrant. werkende actoren worden gecoconstrueerd middels het aanbieden van
bepaalde vormen van kennis, het vestigen van aandacht op specifieke
Het is hier dat MacKenzie de twee voornoemde conflicterende scholen bij verschijnselen en het vergemakkelijken van complexe zaken tot hand-
elkaar brengt. Conform de actor-netwerktheorie voegt MacKenzie name- zame taken. Monitoren waar beurshandelaren informatie van aflezen en
lijk dingen toe aan de lijst mogelijke inperkingen op de te verklaren han- de ICT die daar achter zit, muisvaardigheden, LIBOR en broker’s ear
delingspraktijken (29-30). Tegelijkertijd lijkt MacKenzie sociale belangen dragen allemaal hun steentje bij – net als ‘the neo-liberal ideas’.
een ondergeschikte rol toe te bedelen in zijn analyses. De vraag is of een
focus op dergelijke belangen echter niet bij uitstek zou kunnen helpen Hier komt een prangend probleem van MacKenzies analyse aan het licht:
zicht te krijgen op waarom de zwarte doos van de financiële economie zo hij maakt nergens duidelijk wát de precieze bijdrage aan het functioneren
lang gesloten is gebleven, en grotendeels nog steeds dicht is. Zijn er im- van markten is van elk van de door hem genoemde elementen. Hierdoor
mers niet allerlei belangen gediend met het dichthouden van deze zwarte komt de afbakening van bestudeerde objecten ook enigszins arbitrair over.
dozen? Dat de totale keten slechts rond is wanneer alle opgevoerde componenten
aanwezig zijn, betekent niet dat ze allemaal een even grote of zelfde type
Keren we bijvoorbeeld terug naar LIBOR, dan zien we dat MacKenzie stelt bijdrage leveren aan de effecten die er van de keten uitgaan. Het door
dat tot de financiële crisis in 2007 begon in te zetten, LIBOR alleen van MacKenzie omarmde finitisme en de daarmee geassocieerde onderzoeks-
belang leek voor handelaren op de financiële markt, en dat het ook daar paden bieden MacKenzie een manier om deze analyse te concretiseren en
niet werd bevraagd. Inmiddels is voor een groter publiek duidelijk gewor- verder uit te diepen. Dat wil zeggen: dit biedt hem een motief om te
den hoe belangrijk het is dat banken bereid zijn elkaar geld te lenen – iets onderzoeken wie er gediend zijn bij de status quo. Ondanks MacKenzies
waar LIBOR een sleutelrol in speelt. Met het voordeel van hindsight laat expliciete omarming van deze theoretische bron in zijn analyse van
MacKenzie zien dat met het afnemende onderlinge vertrouwen tussen boekhouden, laat hij het na alle vruchten hiervan te plukken.
banken ook LIBOR’s status als feit afnam. De financiële crisis, zo stelt
MacKenzie, is zodoende onder meer een crisis van de feitengenererende
mechanismen van de financiële markt (178-179). In MacKenzies woorden:
'Global imbalances and the influence of the neo-liberal ideas matter, but
so too does the gamut of phenomena of the kind discussed here, from

136
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

Hedgefonds/stelregel C Dat hedgefondsen economische agenten zijn, is in geen geval contro-


versieel. Het zijn immers erkende rechtspersonen. Hoe deze combinatie
De nadruk die MacKenzie legt op het belang van wat op het eerste gezicht van zaken een economische agent in het leven roept, laten MacKenzie en
kleinigheden lijken voor het functioneren van markten, sluit duidelijk Hardie vervolgens zien. In mijn ogen levert dit weinig onvoorspelbaars op.
aan bij een bekende redeneertrant van de actor-netwerktheorie. Het is
immers een ongeschreven regel van actor-netwerktheorie nooit zonder Relevanter voor de algehele evaluatie van Material markets is dan ook het
meer één van de schakels van de keten in kwestie meer gewicht toe te in het hoofdstuk over agencements zo uitvoerig gedocumenteerde en
kennen dan andere. Waarom zouden we bijvoorbeeld voor lief nemen dat onderschreven gebruik van actor-netwerktheorie. Dit schept namelijk
wetten en regels voor en in de financiële sector of beloningspraktijken die bepaalde verwachtingen, die helaas niet helemaal worden waargemaakt.
in geen verhouding staan tot gemaakte winsten van grotere invloed zijn
op het functioneren van ‘de markt’ dan onbewuste muisvaardigheden? Als gezegd nodigt de actor-netwerktheorie uit tot het volgen van actoren,
Dit systematische agnosticisme hangt samen met een volgend metho- en wordt een ‘agnostische’ houding aangenomen ten aanzien van de
dologisch uitgangspunt van deze school, dat duidelijk zijn sporen nalaat vraag wat actoren zijn. Dat wil zeggen, vrijwel alles wat een onderzoek op
in Material markets: het beroemde (of beruchte) volgen van actoren. Dit het spoor kan brengen, komt in aanmerking voor de kwalificatie ‘actor’.
kan zeer vruchtbaar zijn om onvermoede actoren op het spoor te komen, Met in gedachte MacKenzies verwijzingen naar de omvang van de door
maar hiervoor bestaan geen garanties. De actor-netwerktheorie biedt im- LIBOR bemiddelde transacties, zou het bijvoorbeeld voor de hand liggen
mers nauwelijks richtlijnen voor de keuze van te volgen actoren of voor de geldstromen die LIBOR mogelijk maakt als actor aan te merken en
het nemen van de beslissing om te breken met het perspectief van de zodoende te volgen. Dit zou ongetwijfeld ook aan het licht brengen dat
gevolgde actoren. Ten slotte is het een van de centrale premissen van de met de huidige crisis bepaalde geldstromen in rap tempo opdrogen,
actor-netwerktheorie dat handelingsvermogen niet voorbehouden is aan terwijl andere dat niet doen. Vanuit het perspectief van de actor-
mensen, maar toekomt aan allerlei heterogene dingen (doorgaans actan- netwerktheorie kunnen we zeggen dat met de geldstroom een belangrijke
ten genoemd). MacKenzie expliciteert de omarming van laatstgenoemd actor uit het oog verloren is – een actor die ons vanuit LIBOR de hele
uitgangspunt in zijn vijfde stelregel, ‘Actors are agencements’. Dit werkt wereld rond gevoerd zou hebben, en bijvoorbeeld aan het licht had kun-
hij uit in het derde, samen met Iain Hardie geschreven hoofdstuk. nen brengen wie de grootste verliezers zijn van deze crisis. Anders
uitgedrukt: actor-netwerktheorie biedt bij uitstek een methodologisch en
Het begrip agencement, door Gilles Deleuze in het leven geroepen en theoretisch kader dat zoiets als een geldstroom in een sociaalwetenschap-
door ANT-theoreticus Michel Callon eerder gebruikt voor onderzoek pelijk onderzoek van wetenschap en samenleving een plek kan geven,
naar financiële markten (2007), moet er de aandacht op vestigen dat maar net zoals MacKenzie het nalaat alle vruchten te plukken van het
economische actoren arrangementen zijn van belichaamde mensen, finitisme, doet hij ook niet volledig zijn voordeel met de instrumenten die
fysieke objecten, technische systemen, procedures en vele zaken meer deze school te bieden heeft.
(38). Vele actanten maken één agencement, zogezegd.
Het gevolg is dat buiten beeld blijft wat er gebeurt in die delen van de
Hardie en MacKenzie richten zich op hedgefondsen als zijnde agence- wereld waarnaar de geldstromen opdrogen op het moment dat LIBOR
ments, met als doel de verbindingen te traceren die tezamen economische niet meer voor lief wordt genomen – een situatie van economische crisis.
agenten constitueren. In dit geval zijn dat verbindingen tussen vijf men- Zoals te doen gebruikelijk zal het deel van de wereld waar de hardste klap-
sen, gespecialiseerde algoritmes, procedures en kennisvormen en techno- pen vallen waarschijnlijk het verst verwijderd zijn van de financiële centra
logieën als een server, keyboards, monitoren en netwerkverbindingen. waar dit veroorzaakt wordt. Ondanks dat MacKenzie lijkt te beschikken

137
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

over zowel de instrumenten als de motieven om dat te onderzoeken en er delen van de zwarte doos die financiële economie heet, maar laat het na
roerbaarheid aan te geven, laat hij dat in Material markets na. De om te onderzoeken waarom deze doos doorgaans dicht blijft, welk werk
financieel economen, beurshandelaren en hedgefondsmedewerkers die hiervoor wordt verzet en welke belangen hierbij gediend en er mogelijk
MacKenzie geobserveerd en geïnterviewd heeft – oftewel: gevolgd heeft – verantwoordelijk voor zijn. Dat de door MacKenzie wel gevolgde actoren
hebben hem niet naar dat deel van de wereld gebracht; hij is er niet er een belang bij hebben om niet te veel aandacht te besteden aan de
opgekomen de (opdrogende) geldstromen daarheen te volgen. catastrofale gevolgen van hun handelen in delen van de wereld waar zij
zich zelden tot nooit fysiek zullen ophouden, vormt ongetwijfeld een deel
van de verklaring voor het beperkte terrein dat MacKenzies onderzoek
dekt. Immers, een actor-netwerktheorie-studie breekt zelden met het
Conclusie perspectief van de daarin gevolgde actoren.

In het laatste hoofdstuk suggereert MacKenzie de ‘zwarte dozen’ van de


financiële markt geopend te hebben. Deze claim, zeker samen met de
reikwijdte van de behandelde onderwerpen, schept hoge verwachtingen. Pim Klaassen studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en
MacKenzie doet vermoeden dat hij de mechanismen verantwoordelijk wetenschapsstudies aan de University of Cambridge. Zijn interesse gaat
voor het onbetwist en ogenschijnlijk frictieloos functioneren van de voor-namelijk uit naar thema’s op het grensvlak van wetenschap en
financiële wereld blootlegt en dat hij het uitvoerige werk verantwoor- samen-leving. Momenteel is hij als docent-promovendus verbonden aan
delijk voor de afwezigheid van twijfel, scepsis en controverse in de finan- de Universiteit van Amsterdam, alwaar hij een proefschrift voorbereidt
ciële wereld zichtbaar maakt. Helaas slaagt MacKenzie er niet in deze over de opmars van de neurowetenschappen.
verwachtingen helemaal waar te maken. Het (politieke) werk en de
(politieke) realiteit achter de door MacKenzie beschreven financiële
wereld die ervoor verantwoordelijk zijn dat deze afgeschermde wereld on-
der normale omstandigheden kan functioneren, blijven vrijwel onbelicht. Literatuur
MacKenzie maakt de lezer wel getuige van allerlei interessante ingre-
diënten en karakteristieken van financiële markten, maar het schijnbaar Austin, J. (1955) How to do things with words. Cambridge Mass, Harvard
autonome (dis)functioneren ervan blijft onverklaard. Het voornaamste UP.
probleem met MacKenzies studies lijkt dan ook te zijn dat hij te weinig
kritisch is – in de goed-kantiaanse zin des woords wel te verstaan. Dat wil Bloor, D. (1983) Wittgenstein. A social theory of knowledge. Londen,
zeggen, MacKenzie gaat niet op zoek naar de condities voor de Macmillan.
mogelijkheid van de door hem beschreven verschijnselen. Hoe goed
MacKenzies onderzoekswerk er ook in moge slagen zichtbaar te maken Bloor, D. (1997) Wittgenstein. Rules and institutions. Londen, Routledge.
dat talloze ogenschijnlijk kleine zaken van invloed zijn op het
functioneren van financiële markten, zo slecht slaagt MacKenzie er als Bloor, D. (1999) 'Anti-Latour'. Studies in the History and Philosophy of
gevolg van de door hem getrokken grenzen in zicht te bieden op de Science 30 (1), 81–112.
bredere sociale, politieke en juridische factoren die de door hem
bestudeerde markten coconstitueren en die er vice versa mede door Callon, M. (1998) The laws of the markets. Oxford, Blackwell.
worden vormgegeven. MacKenzie laat ons binnen en leidt ons rond in

138
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Klaassen – Wetenschapsstudies op de financiële markt

Callon, M., Y. Milloen F. Muniesa (2007) Market devices. Malden MA, Shapin, S. (1979) Homo phrenologicus. Anthropological perspectives on
Blackwell. an historical problem. In: B. Barnes en S. Shapin (red.) Natural order.
Historical studies of scientific culture. Londen, SAGE, 41-67.
Fleck, L. (1979) Genesis and development of a scientific fact. Chicago,
University of Chicago Press. Zaloom C. (2006) Out of the pits. Traders and technology from Chicago
to London. Chicago, University of Chicago Press.
Kusch, M. (2002) Knowledge by agreement. The programme of
communitarian epistemology. Oxford, Clarendon Press.

Latour, B. (1987) Wetenschap in actie. Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker. De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-
Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
Latour, B. (1999) 'For David Bloor ... and beyond. A reply to David Bloor’s informatie.
‘Anti-Latour’.' Studies in the History and Philosophy of Science 30 (1),113-
129.

Latour, B. (2005) Reassembling the social. An introduction to Actor 1


Zie ook Zaloom (2006).
Network Theory. Oxford, Oxford UP.
2
De tien stelregels op een rijtje: (1) feiten doen ertoe; (2) actoren zijn belichaamd; (3)
Latour, B. en S. Woolgar (1979) Laboratory life. The social construction of instrumenten doen er toe; (4) cognitie en calculatie zijn gedistribueerd en materieel; (5)
scientific facts. Londen, SAGE. actoren zijn agencements; (6) classificatie en regel-volgen zijn finitistische processen; (7)
de economische wetenschap doet dingen; (8) innovatie is niet lineair; (9) het ontwerpen
MacKenzie, D. (2006) An engine, not a camera. Cambridge MA, The MIT van markten is een politieke kwestie; (10) schalen zijn niet stabiel. Dat MacKenzie zo
Press. uitvoerig stilstaat bij deze stelregels heeft er ongetwijfeld mee te maken dat dit boek niet
in eerste instantie – en zeker niet alleen – bedoeld lijkt voor wetenschapsonderzoekers.
MacKenzie, D. (2007). Is economics performative? Option theory and the Overduidelijk behoren ook financieel economen en in de financiële economie
construction of derivatives markets. In: D. MacKenzie, F. Muniesa en L. geïnteresseerde leken tot het beoogde publiek. Gegeven de breedte van het verhoopte
Siu (red.) Do economists make markets? On the performativity of gehoor verbaast het niet dat een aantal in Material markets terechtgekomen stukken
economics. Princeton, Princeton UP. eerder al verscheen in het voor een breed publiek bestemde London Review of Books.

MacKenzie, D. (2009) Material markets. How economic agents are 3


Getuige bijvoorbeeld Bloor (1999), Latour (1999) en Schaffer (1991).
constructed. Oxford, Oxford University Press.
MacKenzie, D., F. Muniesa en L. Siu (red.) (2007) Do economists make 4
Vergelijk bijvoorbeeld Fleck (1979) en Latour & Woolgar (1979), Latour (1987).
markets? On the performativity of economics. Princeton, Princeton UP.
5
Zie bijvoorbeeld Shapin (1979).
Schaffer, S. (1991) 'The eighteenth brumaire of Bruno Latour.'. Studies in
the History and Philosophy of Science, 22 (1),174-192.

139
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

filosofie die, tot aan de verlossing door Claude Lefort en de weder-


opstanding van het liberaal-democratisch denken eind jaren zeventig,
WIM DE JONG door hem wordt beschuldigd van een ‘moord op de politiek’: een stoet
denkers van Sartre tot Foucault was door zijn preoccupatie met de
DE PASSAGE NAAR HET LIBERALISME onderdrukkende en disciplinerende werking van politiek niet in staat
geweest de constructieve, bevrijdende kanten daarvan te zien.
LUUK VAN MIDDELAAR EN DE STICHTING VAN EUROPA
Het boek was destijds reden voor Frits Bolkestein om Van Middelaar als
tekstschrijver in huis te halen. De kersverse president-voorzitter van
Recensie van: Luuk van Middelaar (2009) De passage naar Europa. Europa Herman van Rompuy heeft hem nu naar aanleiding van De
Geschiedenis van een begin. Brussel, Historische Uitgeverij; Luuk van passage naar Europa aangesteld als lid van zijn kabinet. Luuk van
Middelaar (1999) Politicide. De moord op de politiek in de Franse filosofie Middelaar is daarmee een politiek actief filosoof. Bovendien is hij een
en Pierre Rosanvallon (2006) Europe and the nations. A poorly construc- historicus die geboeid wordt door de ‘levende, onaffe geschiedenis, als het
ted debate. ware op het ogenblik vastgelegd’, die hij vervolgens filosofisch relevant
probeert te maken.

Tijdens de verdediging van zijn proefschrift werd Van Middelaar geprezen


Krisis, 2010, Issue 1 voor het feit dat hij een leesbaar boek over Europa heeft geschreven. Dat
www.krisis.eu zegt heel wat over de gangbare geschiedenissen van de Europese inte-
gratie, die meestal een blauwe kaft met twaalf of meer sterren dragen en
door het juridische jargon hermetisch en slaapverwekkend overkomen.
Inderdaad heeft hij zijn uiterste best gedaan dit te vermijden, wat gere-
sulteerd heeft in een knappe en intrigerende politiek-filosofische analyse
van de stichting en de werking van de politiek van de Europese integratie.
De laatstgehouden Europese verkiezingen op 4 juni 2009 waren volgens
velen een beschamende vertoning: de campagne werd van begin tot eind Eloquent neemt Van Middelaar de lezer bij de hand door een begrijpelijk
gekaapt door de nationale Nederlandse politiek, en voor zover zij over begrippenapparaat te introduceren, waarin hij verschillende ‘sferen’
Europa ging zakte men door de bodem van de jip-en-janneketaal heen: onderscheidt: de binnensfeer, waarmee hij de Brusselse wereld en de
Europa Ja, of Europa Nee. Geert Wilders stuurde een Rotterdamse bureaucratie van Europa aanduidt, de buitensfeer van de nationale staten
makelaar naar Brussel om het Nederlandse geld terug te eisen en gelukkig en ten slotte de voor zijn betoog cruciale tussensfeer van de gezamen-
voor alle betrokkenen werd het debat naar aanleiding van de uitslag door lijkheid. Dit is een sfeer waar nationale ministers elkaar los van de verdra-
technische mankementen onderbroken. gen en de nationale parlementen ‘ontdekken’. Op deze plaats worden
door de ministers en presidenten de fundamentele beslissingen genomen,
Vlak voor deze verkiezingen lag de dissertatie van de Groningse historicus een plaats waar onze premier het naar verluidt ook meer naar zijn zin
en filosoof Luuk van Middelaar in de winkel. De alweer geruime tijd in heeft dan in zijn eigen kabinet. Deze ‘gezamenlijkheid’ ontwikkelt een
Brussel gehuisveste auteur werkte er bijna tien jaar aan sinds zijn bepaald esprit de corps van politici die meer met elkaar blijken te delen
succesvolle debuut Politicide. Daarin fileerde hij de naoorlogse Franse

140
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Jong – De passage naar het liberalisme

dan wat ze scheidt, op zeker moment ook institutioneel neergeslagen in Voor de politiek filosoof zijn die interessant omdat Van Middelaar van zijn
de Europese Raad. kennis van de traditie gebruik maakt om de portee van een bepaalde
overgang (passage) duidelijk te maken aan de lezer, die anders het zicht op
Daarmee ontkomt Van Middelaar aan de afgekloven en weinig de Europese logica algauw verliest. In sommige gevallen zijn deze lucide
verhelderende tegenstelling tussen supranationalisme en intergouverne- terzijdes minder nodig om duidelijk te maken wat er aan de hand is,
mentalisme die doorgaans het debat domineert. Deze twee vaak tegen waardoor ze op hun eigen manier vermoeiend worden, zeker als de
elkaar uitgespeelde vertogen parkeert hij op het terrein van de specialis- gedane beweringen over bijvoorbeeld Hobbes of Machiavelli niet perse
tische verblinding: enerzijds historici die de zaak vaak reduceren tot een vernieuwend zijn. Het zorgt wel voor een interessante confrontatie van de
kwestie van internationale betrekkingen (het ‘Europa van de staten’), bij deze denkers opgedane buit met het taaie Europese gewoel.
anderzijds juristen die drager zijn van een federaal ideaal (vooral juristen
naast intellectuelen van verschillende pluimage, het ‘Europa van de In het tweede deel van het boek wordt onderzocht in hoeverre er een
burger’). Deze twee dulden daarnaast nog de functionalistische verblin- Europees politiek lichaam bestaat, en daarmee bedoelt Van Middelaar of
ding naast zich van de economen, die volledig langs ze heen praten in een in de echt belangrijke politieke zaken de Europese staten in staat zijn om
eigen ‘Europa van de kantoren’. als gezamenlijkheid te opereren. Ondanks dieptepunten zoals de oliecrisis
in 1973 (toen Kissinger zijn beroemde opmerking maakte dat hij graag het
De geschiedenis van de Europese integratie is er een die gekenmerkt wordt telefoonnummer van Europa zou willen hebben) en Joegoslavië in 1992
door overgangsmomenten waar politici en naties soms met juridische ontwikkelde de gezamenlijkheid met vallen en opstaan toch iets van een
trucs, soms met behulp van diplomatieke mechanismen met vallen en gezamenlijk handelen. Europa rommelt zichzelf op die manier langzaam
opstaan verder komen. Het beroemdste voorbeeld daarvan is de ‘politiek de hoge politiek in, met alle onzekerheden van dien.
van de lege stoel’. Toen generaal De Gaulle in 1966 zich vanwege zijn
bezwaren tegen de meerderheidsbesluitvorming tijdelijk terugtrok uit het Ten slotte geeft Van Middelaar een visie op de zoektocht van Europa naar
overleg gingen de andere staten gewoon door, net zolang tot Frankrijk het publiek. We mogen immers constateren dat Europa een groot
weer aanschoof. De ‘stichtingsrivier’ blijkt een breed, moeilijk te passeren communicatieprobleem heeft. Dit is, met het eerste, het interessantste
obstakel, en Van Middelaar worstelt dan ook met de vraag of Europa er in deel van het boek. Verschillende mogelijke strategieën passeren de revue.
filosofische zin al is. Vandaar dat hij het de ‘geschiedenis van een begin’ Zo is daar de culturele poging tot een identiteit of zo men wil nation-
heeft genoemd. building te komen, treffend een ‘Duitse’ strategie genoemd. Hier gaat de
auteur in op het grote probleem van de zelfbepaling: wie zijn we en
Van Middelaar zet eerst op onderhoudende wijze uiteen hoe de logica van waarom zijn we eigenlijk samen? Gedeelde symboliek blijkt slechts
de tussensfeer (de ‘gezamenlijkheid’) van de tafel van ministers en minis- moeizaam bereikt te worden.
ters-presidenten functioneert. Daarbij bedient hij zich van een over-
vloedige hoeveelheid metaforen, zoals de ‘sprong’ naar institutie van een Van Middelaar stelt daarbij ook het belangrijke probleem van de grens aan
politieke orde, de ‘loopbrug’ en de ‘gastheer op het bordes’. Daarmee de orde: lang was onderdeel van de Europese identiteit dat er niet
maakt hij inzichtelijk hoe in de praktijk van de Europese politiek funda- gesproken mocht worden over wie er wel en niet bij hoorden. Dat zou
mentele veranderingen tot stand komen rondom heikele punten zoals immers uitsluiting in de hand kunnen werken en men was juist aan het
meerderheidsbesluitvorming versus unanimiteit. project begonnen om uitsluiting tegen te gaan. Een gedeelde cultuur-
politiek komt echter niet wezenlijk tot stand, en momenteel heeft men in
Brussel wijselijk besloten dat het beter is om van culturele uitwisseling te

141
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Jong – De passage naar het liberalisme

spreken. Het Europese narratief wordt door het aanschuiven van nieuwe kunnen worden. Uiteindelijk werd de dienstenrichtlijn in 2006 pas na
leden steeds ingrijpend van karakter veranderd, zoals wel blijkt uit de hevige amendering en zonder de sociale diensten doorgevoerd.
scharniermomenten in 1973 (Groot-Brittannië) en 1989, toen een roedel
Oost-Europese staten zich aan de poort meldde en de rust van de leden Ook de rol van de euro had dieper uitgewerkt mogen worden in zijn con-
van de Gemeenschap daarmee verstoorde: het onuitgesproken taboe was sequenties voor het politieke project Europa. Een centrale bank zonder
heel lang dat West-Europa nooit bijzonder veel om het Oostblok had ge- eigen staat legt een grote hypotheek op de capaciteit van de lidstaten om
geven en dat het helemaal niet zo gelegen kwam. solidair te blijven, waarvoor getuige de Griekse boekhoudkundige
capriolen geen garanties bestaan. De economische crisis heeft de zwakte
De formulering van een gedeelde Europese identiteit is inderdaad maar van de gezamenlijkheid daarmee in het licht gesteld, en laten zien dat het
moeizaam, hoewel de Kopenhagencriteria (1993) wel al een soort inboedel niet mogelijk is om monetaire en economische kwesties bij techno-
veronderstellen van mensenrechten en democratie, die fungeert als cratische instellingen weg te parkeren. Dankzij de euro is de corrupte
toetsing voor nieuwe landen die zich aan willen sluiten. Van Middelaar Griekse politieke cultuur een binnenlands probleem geworden.
verwacht weinig heil van Europese nation building, hoewel hij zich ook
niet op het conservatieve standpunt stelt dat de natiestaat zou moeten Van Middelaars ontleding van de Europese ‘zoektocht naar publiek’ sluit
worden gerestaureerd. af met de zoektocht naar een ‘Grieks’ publiek: het probleemveld van de
versterking van de Europese democratie en het vinden van een dèmos. De
De ‘Romeinse’ strategie, ofwel de poging de economische resultaten van auteur vindt dat onderkend moet worden dat de Unie rust op het verza-
het Europese project te verkopen, is evenzo problematisch. Het hoeft niet melde nationale publiek, hoe men het ook wendt of keert. Dat is geen
tot versterking van het wij-gevoel te leiden (zie het recente Griekse louter negatief verhaal: niet alleen gaan nationale verkiezingen steeds va-
voorbeeld), vooral echter is het resultaatvertoog defensief en kan het ker over Europa, er moet ook niet moeilijk over worden gedaan dat natio-
nooit tegen de emotionele verliespost van het afstaan van soevereiniteit nale parlementen inspraak willen hebben (deze krijgen ze ook officieel in
op. Bovendien moet de Europese weldoenerij ook weer betaald worden het Verdrag van Lissabon).
door de ‘nettobetalers’, wat tot wrevel leidt. Hier mist de lezer een funda-
mentele kritiek van de economische ruimte die door de Europese Unie is De veeltaligheid in Europa hoeft ook niet uitsluitend als probleem te wor-
gemist. Immers, Europa is een project met een liberale vrijemarkt- den gezien, als er maar goede verhalen en relletjes zijn die een Europese
oriëntatie. Dat is echter niet in het voordeel van laagopgeleide groepen die publieke ruimte doen ontstaan: de theatrale kwaliteit van de Europese
niet zo polyglot zijn en vooral bestaanszekerheid te verliezen lijken te politiek is nog te gering, maar daar kan verandering in komen. De media
hebben bij verdere eenwording. spelen daar uiteraard een belangrijke rol in. Om met de Franse politiek
filosoof Rosanvallon te spreken, de leesbaarheid van Europa moet worden
Episoden als de Europese dienstenrichtlijn, indertijd geïntroduceerd door vergroot. Zonder theatrale ruimte kan politiek geen gestalte krijgen. Poli-
zijn oude werkgever Bolkestein en door onliberale Fransen geblokkeerd, tiek heeft spektakel nodig, intriges, een bühne waardoor de belangrijke
komen in het boek niet voor. Deze richtlijn moest zorgen voor vrij spelers tot leven komen en er ruimte ontstaat voor identificatie.
verkeer van diensten door heel Europa. Dit zou een ongekende liberali-
sering bewerkstelligd hebben van het interne economische verkeer, wat Bij de verdediging van dit proefschrift werd de aandacht gevestigd op de
leidde tot grote angsten bij Europese ministers: volgens het plan-Bolke- afwezigheid van één grote bekende in Van Middelaars exercitie: Karl Marx.
stein zouden ook sociale diensten zoals ziekenhuizen overal vrij gevestigd De steller van de vraag doelde daarmee op het klassieke verhaal over de
economische redenen voor het ontstaan van de EG. Hiermee werd echter

142
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Jong – De passage naar het liberalisme

geduid op een wezenlijk probleem in Van Middelaars verhaal, dat uitein- Het betreft hier een fundamenteel probleem in Van Middelaars politiek-
delijk een politiek-culturele geschiedenis met een filosofisch instrumenta- filosofische visie of project zo men wil. Zijn eerste boek was een
rium blijft. hardhandige afrekening met het marxisante denken in de Franse filosofie.
Ondanks de eenzijdige wijze waarop bijvoorbeeld Foucault in dit boek
In zijn hierboven al aangehaalde essay Europa en de naties. Een armoedig werd weggezet, was de conclusie gerechtvaardigd dat door de heront-
debat betoogt Pierre Rosanvallon dat de wezenlijke problematiek van dekking van de democratie een verheugende wending in de Franse filo-
Europa gelegen is in de vraag hoe we globalisering in overeenstemming sofie was bewerkstelligd.
brengen met de natie. Hij merkt daarbij terecht op dat de vergelijking met
de Verenigde Staten in 1776 of 1793 misleidend is, omdat daarmee de zaak Wie echter het belang van de pacificatie van sociale tegenstellingen en de
tot een liberaal-politiek project wordt gereduceerd, waarbij slechts bestaanszekerheid van de grote massa niet onderkent, moet vrezen voor
hobbesiaanse vragen rondom constitutie van een politieke orde een rol eenzijdigheid en blinde vlekken. Juist de democratische school in de Fran-
spelen. se filosofie, onder leiding van Lefort en leerlingen als Manent en Rosan-
vallon, betrekt deze altijd in het verhaal. De naoorlogse verzoening tussen
Er zijn volgens Rosanvallon momenteel twee zaken nodig: gereguleerde kapitaal en arbeid in de welvaartsstaat heeft de doorbraak van het libera-
globalisering – zo veel toont de crisis wel aan – en een versterkte natie in lisme eind jaren zeventig mogelijk gemaakt. Maar onder het plaveisel van
politieke zin, waarmee hij bedoelt dat de erosie van de democratie op een de verzorgingsstaat schuilt het moeras van de klassenstrijd.
of andere manier een halt moet worden toegeroepen. Rosanvallon meent
dat Europa niet allebei die problemen op kan lossen, en moet streven naar Van Middelaars bewering dat economische resultaten nooit opwegen
regulering van het kapitalisme en een beperkte vorm van universaliteit. Er tegen emotionele verliesposten kan ook worden omgekeerd: identiteits-
is geen Europees dèmos, er is hooguit af en toe publiek, zoals Van kwesties en aanhankelijkheid aan nationaal cultuureigen zijn uiteindelijk
Middelaar het noemt. nooit zo belangrijk als de angst voor de Poolse loodgieter en het verlies
van sociale zekerheid. Het Franse en Nederlandse nee moet voor een
Rosanvallon attendeert op de reden van die afwezigheid: er is geen solida- gedeelte worden geïnterpreteerd als een afrekening met de binnenlandse
riteit tussen de Europese burgers omdat de verzorgingsstaat nationaal en politiek, maar voor een even groot gedeelte was het precies wat het was:
niet supranationaal is. Europa komt niet verder dan een Verenigde Naties- een nee tegen Europa, dat in de ogen van veel kiezers stond voor libera-
achtige algemeen menselijke solidariteit, en kan nooit een substituut zijn lisme met een open einde.
voor de natiestaat omdat deze draait om solidariteit in de welvaartsstaat.
Door consequent het perspectief politiek-cultureel te houden komt in De
Hier wreekt Van Middelaars liberale perspectief zich. Hij komt in De passage naar Europa alle nadruk te liggen op communicatie en de zoek-
passage echter niet veel verder dan de afwezigheid van de dèmos en de tocht naar publiek. Van Middelaar spreekt zich te weinig uit over de wen-
moeilijkheid van het vinden van publiek en negeert daarbij niet dat het selijkheid van de sociaal-economische aspecten van de Europese Unie.
probleem aan Europa misschien niet is hoe het wordt verkocht, maar wat Want helpt verbeterde politieke communicatie tegen een overheid die
er wordt verkocht. De nieuwe sociale kwestie, zoals Rosanvallon haar haar slagkracht verloren is door outsourcing van het instrumentarium,
elders noemt, komt in Van Middelaars analyses niet voor. Zonder deze gedeeltelijk onder druk van Europa? De keerzijde van het succes van de
dimensie erbij te betrekken is het echter onmogelijk de grond van het Europese Unie als vrije ruimte is dat zij de natiestaat veel uit handen heeft
Nederlandse en Franse ‘nee’ van 2005 bloot te leggen. genomen, zonder op Europees niveau de contouren van een verzorgings-
staat op te tuigen. Met Rosanvallon kunnen we ons afvragen of dat wel

143
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie De Jong – De passage naar het liberalisme

zou moeten: de Europese identiteit is te zwak om op dat niveau tot


dergelijke solidaire arrangementen te kunnen komen.

De terugtrekkende beweging die nu door nationale politici wordt


gemaakt ten opzichte van Europa moet daarom niet als louter negatief
worden beschouwd. In het Verdrag van Lissabon hebben nationale parle-
menten weer meer controlebevoegdheid opgeëist, wat Van Middelaar
overigens ook welwillend beziet. Een gezonde belangenafweging tussen
nationale staat en federaal niveau komt de geloofwaardigheid van beide,
en daarmee het vertrouwen in de democratie ten goede.

Al met al is De passage naar Europa een inspirerend en origineel boek dat


helpt om de door het Europese labyrint veroorzaakte mist in het hoofd op
te doen klaren. Een uitweg uit het moeras van de Europese eenwording
wordt slechts in algemene zin geboden: de Europese geschiedenis is een
langzame geschiedenis, waarin men van loopbrug naar passage struikelt.

Wim de Jong studeerde geschiedenis en filosofie. Momenteel werkt hij aan


een dissertatie over de geschiedenis van politieke opvoeding en democratie
in Nederland en België (1945-1985) aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

144
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie

onbetwistbaar dat politieke hervormingen mede het gevolg zijn van het
vaststellen van een probleem dat door iemand werd geformuleerd. Naast
CHRISTOPHE ANDRADES economische en sociale structuren sturen met name ideeën de geschie-
denis. Intellectuelen en hun boeken hebben bijgevolg een onschatbare
DELIBERATIEF EN PLURALISTISCH LIBERALISME VAN waarde. Ze zijn de voorlopers in de strijd om een betere wereld te reali-
seren en onrechtvaardigheden weg te werken.
AMARTYA SEN
De Indiase econoom en filosoof Amartya Sen is zo’n wetenschapper en
Recensie van: A. Sen (2009) The idea of justice. Londen, Allan Lane, 496 p. intellectueel die zich gedurende heel zijn leven heeft ingezet voor het
rechtvaardiger maken van de wereld op basis van het verwerven van
nieuwe en betere theoretische inzichten. Hij is het archetypische voor-
Krisis, 2010, Issue 1 beeld van een intellectueel die voortdurend strijdt voor de maatschappe-
www.krisis.eu lijke relevantie van wetenschap en het inzetten van academische kennis
ter verbetering van de wereld. Ofschoon postmoderne filosofen als
Richard Rorty ons de laatste jaren hebben proberen te doen geloven dat
intellectuelen met hun theorieën de wereld niet kunnen verbeteren,
bewijst het werk van Amartya Sen het tegendeel. Zijn wetenschappelijke
inzichten hebben bijgedragen tot het ongedaan maken van concrete en
manifeste onrechtvaardigheden. Sens pogingen om economische groei in
dienst te stellen van het verbeteren van de levenskwaliteit van individuen
hebben een invloed gehad op bekende Human Development Reports van
de Verenigde Naties. Economische groei wordt anno 2010 niet langer
alleen gemeten aan de hand van abstracte meetinstrumenten zoals het
bruto nationaal product, maar ook met behulp van een analyse van de
De boeken van sommige intellectuelen hebben invloed op het verloop kwaliteit van het menselijk leven. Niet alleen was Sen direct betrokken bij
van de geschiedenis. Door hun interventies in het publieke debat en de deze veranderingen als adviseur van de VN, zijn inzichten en concepten
vertaling van wetenschappelijk onderzoek naar maatschappelijke betrok- maken tegenwoordig deel uit van het dagelijkse taalgebruik wanneer po-
kenheid geven ze vorm aan de samenleving waarin we leven. De onop- litieke leiders en economische instellingen het hebben over economische
houdelijke strijd tegen onrechtvaardigheid is hier een mooi voorbeeld ontwikkeling.
van. Het is moeilijk denkbaar dat het lot van vrouwen, arbeiders, reli-
gieuze minderheden, gehandicapten en andere onderdrukten in de loop
de jaren verbeterd zou zijn zonder de intellectuele inspanningen van
belangrijke denkers en schrijvers als Thomas Paine, Mary Wollstonecraft Mogelijkhedenbenadering als brug tussen relativisme en essentialisme
of John Stuart Mill. Vanzelfsprekend waren hun uitingen van onge-
noegen ten aanzien van onrechtvaardigheid onvoldoende om de wereld De mogelijkhedenbenadering werd door Sen aan het begin van de jaren
te verbeteren. Daarvoor was heel wat meer nodig. Het blijft echter negentig van de vorige eeuw gelanceerd om een brug te slaan tussen rela-
tivisten en essentialisten binnen debatten over democratisering en over de

145
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Andrades – Deliberatief en pluralistisch liberalisme

rol en grenzen van westerse ontwikkelingshulp. Heel wat critici stelden Voorbij de institutionele benadering van rechtvaardigheid
terecht vast dat westerse inspanningen om ontwikkelingslanden te helpen
vaak resulteerden in een poging om traditionele levensstijlen en culturen Theorieën van rechtvaardigheid beogen het ideaal van een rechtvaardige
te vervangen door een liberale kapitalistische levensstijl. Deze relativisten samenleving te realiseren. De benadering is meestal tweeledig. Ten eerste
pleitten ervoor dat iedere cultuur haar eigenheid moest behouden en dat worden er methoden bedacht om zo objectief en neutraal mogelijk na te
dit alleen mogelijk was door zich te weerhouden van economische of denken over wat rechtvaardigheid inhoudt. Innovatief hierbij was de
politieke inmenging. Zo waren er twintig jaar geleden nogal wat denkers sluier van onwetendheid van de Amerikaanse politiek filosoof John Rawls.
die argumenteerden dat democratie en mensrechten ‘westers’ waren en Volgens dit gedachtenexperiment moeten beslissingen over een recht-
niet konden worden toegepast in landen met een andere cultuur. Essen- vaardige samenleving genomen worden door individuen die in een positie
tialisten bepleitten daarentegen de universele waarde van mensenrechten, van onwetendheid verkeren over hun eigen positie die ze in de maat-
democratie en vrijheid. Met name zagen ze het als een westerse plicht om schappij zullen innemen. Pas wanneer men niet weet hoe men zelf beïn-
deze waarden uit te dragen naar de rest van de wereld. Sen probeerde deze vloed zal worden door het ideaal van rechtvaardigheid dat wordt verde-
tegenstelling te overstijgen in zijn mogelijkhedenbenadering. Hierin digd, is het mogelijk om te spreken van een zekere vorm van objectiviteit
wordt getracht mensen over heel de wereld in staat te stellen om vrij te of neutraliteit. In een tweede fase, na het zo objectief mogelijk stipuleren
zijn, zonder daarbij te vervallen in het opleggen van één bepaalde (wes- van wat rechtvaardigheid precies inhoudt, wordt er gezocht naar de meest
terse) levensstijl of interpretatie van vrijheid. Volgens Sen dienen we ideale institutionele structuren om rechtvaardigheid te realiseren. De in-
daarom niet langer over rechten te spreken, maar over mogelijkheden. stellingen van de samenleving moeten er met andere woorden voor zor-
Volgens deze redenering is het belangrijk dat mensen de mogelijkheid gen dat de ideale rechtvaardige samenleving ook geïmplementeerd wordt.
hebben om van een bepaald recht gebruik te maken zonder dat dit van Het baanbrekende van Sens werk is dat beide basisbeginselen worden afge-
buitenaf wordt opgelegd. Deze theorie werkte hij onder andere uit op het serveerd als niet noodzakelijk en mogelijk schadelijk voor het bereiken
vlak van vrouwenrechten. Volgens Sen moeten vrouwen overal ter van rechtvaardigheid.
wereld de mogelijkheid hebben om economisch onafhankelijk te zijn.
Echter, wanneer zij er vrijwillig voor kiezen om hun leven te wijden aan Ten eerste: volgens Sen is het niet noodzakelijk om een idee te hebben hoe
een rol als hoedster van het gezin en geen gebruik maken van de moge- de ideale rechtvaardige samenleving er precies uitziet. Ofschoon dit soort
lijkheid tot economische autonomie dan kan dit niet worden opgelegd theoretische reflecties een zekere waarde hebben, zijn ze niet noodzakelijk
door anderen. Op deze manier behouden vrouwen de vrijheid om zelf te voor het wegwerken van concrete en manifeste onrechtvaardigheden zo-
kiezen welke mogelijkheden ze willen benutten. De mogelijkheden- als we die in het dagelijkse leven tegenkomen. Integendeel, zo beargu-
benadering is vaak onderhevig aan kritiek omdat Sen er tot op heden niet menteert Sen, vaak leidt het formuleren van een ideale rechtvaardige
in geslaagd is om een volledige en coherente lijst van mogelijkheden uit te samenleving tot een veronachtzaming van het wegwerken van disparate
werken. Pogingen in deze zin van zijn collega Martha Nussbaum zijn vormen van onrecht en staat het een oplossing in de weg voor het on-
meer bevredigend maar worden vaak beschreven als te eurocentrisch. recht dat individuen dagelijks ondervinden. Het wegwerken van concrete
vormen van onrechtvaardigheid wordt met andere woorden onderge-
schikt aan het reflecteren over, en formuleren van, de ideale rechtvaar-
dige samenleving. Dit is met name de grote historische fout van het
marxisme. Geobsedeerd door utopische maatschappelijke modellen bleef
het blind voor het verbeteren van het dagelijkse leven van ieder individu
in de meest nabije toekomst. Het uitgangspunt van Sen is het volgende:

146
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Andrades – Deliberatief en pluralistisch liberalisme

iedere onrechtvaardigheid in het leven van een individu moet worden kelen. De cruciale vraag is natuurlijk waar deze capaciteiten vandaan ko-
bestreden door middel van het rationeel debatteren over deze onrecht- men. En belangrijker nog: wie bepaalt ze? Dit is een eeuwenoud probleem.
vaardigheden. Door de geschiedenis heen zien we steeds weer gebeuren dat door elites of
filosoof-koningen, zoals we dat al terugvinden bij Plato, het goede leven
Ten tweede: een eenzijdige nadruk op rechtvaardige instellingen is onvol- voor individuen wordt bepaald. Of het nu gaat om katholieke priesters,
doende om een rechtvaardige samenleving te bereiken. Dit springt onder utilitaristische filosofen, marxisten of conservatieve moralisten en cul-
meer voort uit het feit dat zelfs de meest rechtvaardige instellingen kun- tuurpessimisten: steeds is het uitgangspunt dat een bepaalde groep van
nen leiden tot manifest onrechtvaardig gedrag. Een bekend voorbeeld uit ingewijden het beter weet. Zij bepalen hoe anderen het beste kunnen
de sociologie is het veelbesproken Mattheüseffect waarbij overheidsgeld leven. Dit was vaak simpelweg gebaseerd op de veronderstelling dat de
dat wordt ingezet voor het wegwerken van armoede vaak terechtkomt bij meeste mensen toch niet verstandig genoeg zijn om zelf te beslissen wat
de middenklasse die niet het primaire onderwerp was van het ingevoerde ze willen. Karl Popper begreep tijdens het midden van de twintigste eeuw
herverdelingsmechanisme. Dit komt omdat rechtvaardigheid niet alleen reeds dat dit denken aan de oorsprong van het totalitarisme ligt.
het gevolg is van de institutionele structuur maar ook van het intermen- Tegenwoordig zijn de nadelige gevolgen van deze manier van redeneren
selijk gedrag dat gangbaar is binnen de samenleving en haar instellingen. vooral zichtbaar binnen fundamentalistische bewegingen en gesloten
Paradoxaal genoeg is het zo ook mogelijk dat een land met uitstekende samenlevingen van het genre Venezuela, Noord-Korea en Cuba. Sen
mechanismen om racisme aan te klagen meer racisme kan voortbrengen verwerpt dan ook het idee van de noodzaak van een groep ingewijden die
dan een land waarin racisme nauwelijks een aandachtspunt is. Denk maar bepalen hoe anderen moeten leven. Hij is er als liberaal van overtuigd dat
aan het racisme op de arbeidsmarkt. Via legale weg kunnen we dan wel iedereen wel degelijk zelf kan en mag bepalen hoe hij of zij zelf wil leven.
zorgen voor antidiscriminatiewetten, in de praktijk is dit geen garantie dat Echter, dit kan niet zomaar geschieden. Een cruciale voorwaarde is het
deze wetten ook leiden tot een afname van onrechtvaardigheid in het bestaan van een publieke sfeer waarin op een rationele manier gedeli-
aanstellingsbeleid. Immers, racistische praktijken kunnen quasi-onopge- bereerd kan worden. Dit niet alleen om anderen te overtuigen van het
merkt worden voortgezet op voorwaarde dat ze niet op racistische wijze eigen gelijk maar ook om in staat te zijn om zelf te bepalen hoe we zelf
onderbouwd worden. Het gevolg van een eenzijdige institutionele bena- willen leven. Met andere woorden: een publiek debat schept de moge-
dering is met andere woorden een veronachtzaming van de rol van het lijkheden voor ieder individu om op een rationele manier te debatteren
beïnvloeden van het denken en het gedrag van mensen. Racisme kan niet over rechtvaardigheid en om te proberen de wereld te verbeteren. Mensen
worden opgelost door alleen nieuwe structuren of organen te installeren, die het slachtoffer zijn van onrecht kunnen hun ontevredenheid publiek
maar door rationeel debat tussen verschillende culturen en wederzijds maken. Anderen kunnen luisteren naar hun grieven en op basis van argu-
respect. Zo is het ook met rechtvaardigheid. Een rechtvaardige samenle- menten nadenken over rechtvaardigheid. Dat zulke processen uiteindelijk
ving bestaat niet alleen uit rechtvaardige instellingen maar ook uit een kunnen leiden tot institutionele veranderingen is zonneklaar. Sen ver-
tolerant individu dat openstaat voor andere levensvormen en respect werpt niet de nood aan institutionele veranderingen maar beargumen-
opbrengt voor diversiteit en culturele verschillen. teert enkel dat er meer is: een stem geven aan ieder individu.

Het nieuwe aan Sens voorstel om rechtvaardigheid te bereiken raakt


daarom de kern van het liberalisme. Hij pleit ervoor om ernaar te streven
dat ieder individu kan leven zoals hij of zij dat wil. Ieder mens beschikt
over bepaalde capaciteiten of mogelijkheden. Deze zijn voor allen ver-
schillend en niet iedereen wil deze capaciteiten in dezelfde mate ontwik-

147
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Andrades – Deliberatief en pluralistisch liberalisme

Rationeel delibereren en liberaal pluralisme Het doel van Amartya Sen is het ontwikkelen van een theorie van recht-
vaardigheid die verzoenbaar is met het liberalisme. In het bijzonder legt
Rationeel delibereren is de essentie van het hele denken van Sen. Demo- hij grote nadruk op het belang dat ieder individu de kans krijgt een leven
cratie mag niet herleid worden tot het kiezen van volksvertegen- te leiden zoals hij of zij dat graag wil. Historisch en theoretisch gezien is
woordigers op gezette tijdstippen. John Stuart Mill beschreef democratie het thema van rechtvaardigheid vaak bijna uitsluitend een onderwerp
tijdens het midden van de negentiende eeuw in deze zin reeds als ‘regeren geweest waar linkse (lees sociaaldemocratische en marxistische) intellec-
via discussie’. Een functionerende democratie moet zorgen voor een tuelen zich mee hebben beziggehouden. Bijgevolg was er sprake van een
permanent debat tussen zo veel mogelijk segmenten binnen de samen- grote nadruk op het bedenken en implementeren van instellingen die op
leving. Ideaaltypisch zou ieder individu een stem moeten krijgen binnen een collectief niveau zouden instaan voor een rechtvaardige (soms zelf
het debat. Rationeel delibereren wordt op deze manier het belangrijkste egalitaire) samenleving. Een goed voorbeeld hiervan is de nadruk die
aspect van rechtvaardigheid. Dit om drie redenen. Eén: pas tijdens een Rawls legde op het herverdelen van eigendom na overlijden. Een punt
rationeel debat kan een individu op een realistische manier bepalen hoe waarop hij zwaar werd aangevallen door neoliberale economen als Robert
hij of zij wil leven. Twee: pas binnen publieke debatten met zo veel Nozick en Friedrich Hayek. Het denken over rechtvaardigheid is bijgevolg
mogelijk deelnemers komen onrechtvaardigheden aan het licht. Instel- tot op heden een braakliggend terrein binnen het liberale denken. Het is
lingen alleen zijn niet voldoende. Drie: rationeel delibereren zorgt ervoor precies dit vacuüm dat Sen probeert op te vullen.
dat we voortdurend worden geconfronteerd met de onvermijdbare reali-
teit dat ook andere individuen willen leven zoals ze dat willen en dat dit Zijn theorie van rechtvaardigheid is een poging het individualisme te ver-
zorgt voor botsingen en fricties. Vaak leidt dit zelfs tot de noodzaak van zoenen met collectieve waarden zoals rechtvaardigheid. Dit doet hij op
het beperken van de eigen vrijheid. een elegante wijze door de nadruk te verleggen van instellingen naar de
invloed van deze instellingen op het leven van individuen. Door gebruik
Rationeel delibereren is een steeds wederkerende bekommernis van wes- te maken van de ideeën van progressieve liberalen als John Stuart Mill en
terse denkers sinds het midden van de vorige eeuw. Gaande van de theorie Isaiah Berlin toont dit boek bovendien aan dat denken over
van het communicatieve handelen van Jürgen Habermas, het idee van de rechtvaardigheid een langere traditie heeft binnen het liberale denken dan
radicale democratische dissensus van Chantal Mouffe, tot en met het idee we soms kunnen vermoeden. Dit is een belangrijke stap in een samen-
van publieke redelijkheid van John Rawls hebben veel denkers zich leving waarin instellingen en staatsstructuren steeds meer onderhevig
gebogen over de institutionele voorwaarden om het publiek zo democra- lijken aan een logica van uitbreiding die niet altijd ten voordele is van het
tisch en pluralistisch mogelijk te maken. Binnen dit kader moeten we de individu en de toekomstige generaties.
vraag stellen wat de echte bijdrage is van Sen binnen dit specifieke
domein. Kunnen we zeggen dat zijn visie over delibereren en democratie De polemische en politieke aard van de boodschap van Sen zorgt er nu en
nieuwe inzichten oplevert en ons dichter brengt bij een rechtvaardigere dan voor dat zijn benadering van rechtvaardigheid niet echt vernieuwend
samenleving? Hier moet worden benadrukt dat de overeenkomsten tus- is ten aanzien van voorgaand filosofisch en theoretisch werk. Het lijkt er
sen Sen en veel van zijn voorgangers groter zijn dan de verschillen. Dit is sterk op dat zijn doel erin bestaat om een uitgebreide intellectuele traditie
een punt dat hij zelf meermaals aanhaalt in The idea of justice. Het grote van rationele deliberatie en sociale rechtvaardigheid te verzoenen met het
verschil moeten we zoeken in een alternatieve methodologische en mis- westers liberalisme. Dit boek zal bijgevolg met name innovatief en ver-
schien zelfs politieke benadering. nieuwend klinken in liberale kringen waarin individualisme, de vrije
markt en handelen uit eigenbelang de laatste decennia zijn verheven tot
een dogma. Progressieve denkers zullen zich soms afvragen waar al die

148
Krisis
Tijdschrift voor actuele filosofie Andrades – Deliberatief en pluralistisch liberalisme

retoriek over vernieuwing voor nodig is. Kunnen we over rationeel delibe-
reren, rechtvaardigheid en democratie niet al voldoende lezen bij intellec-
tuele voorgangers? In zekere zin hebben ze gelijk. Dit boek gaat dan ook
niet zozeer over het leveren van baanbrekend nieuwe inzichten over
sociale rechtvaardigheid en deliberatie maar over de toekomst van het
westers liberalisme. Zal dit zich ontwikkelen volgens de neoliberale tradi-
tie die werd ingezet tijdens de jaren tachtig onder politieke leiding van
Ronald Reagan en Margaret Tatcher, of zal er sprake zijn van een meer
humanistische en sociale benadering waarbij het individu niet wordt
gereduceerd tot homo economicus?

Christophe Andrades is docent cultuurwetenschappen aan de Universiteit


Maastricht.

De Creative Commons Licentie is van toepassing op dit artikel (Naamsvermelding-


Niet-commercieel 3.0). Zie http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl voor meer
informatie.

149
Krisis
Journal for contemporary philosophy

the industry itself strives for noise reduction. Why, then, is the noise issue
still with us? Bijsterveld, a historian of science and technology at Maas-
tricht University, explains this with path-dependency: how earlier solu-
CHRISTIAN BRÖER tions are institutionalized and structure the way we deal with more recent
technological advances. Two elements stand out: first, how various spe-
THE TRAGIC HISTORY OF NOISE ABATEMENT cific struggles over noise resulted in the ‘paradox of control’: noise indexes
and contours suggest the possibility of handling annoyance while at the
same time masking a basic political decision: that noise is here to stay. Sec-
Review of: K. Bijsterveld (2008) Mechanical sound: Technology, culture ond, the spatial approach to noise obstructs a solution. Anti-noise meas-
and public problems of noise in the twentieth century. Cambridge MA: ures are meant to ‘create islands of silence, yet have left a sea of sound to
The MIT Press, 368 p. be fiercely discussed’.

This argument is based on archival research of the period 1850 to 2000 and
comprises Western Europe and The United States. Chapters 3 to 7 deal
Krisis, 2010, Issue 1 with four cases of noise control policies: industrial noise, traffic noise,
www.krisis.eu gramophone noise of neighbours, and aircraft noise. A literature review
and a content analysis of novels brings to the fore repertoires of dramatiz-
ing sound (chapter 2): most prominently the claim that modern indus-
trial noise disrupts social order. But, the ‘topos of intrusive sound’ (51)
does not chime with law-making and industrial policy. The anti-
modernization tone of these arguments often precludes a coalition be-
tween industry workers and anti-noise activists in the late nineteenth and
Industries, cars, planes or gramophones: the drums and hums of modern early twentieth century (chapter 3). The early anti-noise activists (chapter
technology have been accompanied by noise complaints ever since their 4) focussed on silence as a valuable good in itself, which in turn was dis-
introduction. According to Karin Bijsterveld’s well written and insightful carded by their opponents as ‘hypersensitivity’. But they also started a
book Mechanical Sound, the history of attempts to reduce noise annoy- tradition of ‘silencing’. As silence could be linked to order, they found, for
ance has turned into tragedy: despite all efforts, complaints and protests example, traffic regulators on their side. Especially, ‘honking’ was success-
persist. Persistence of issues is far from obvious though, as the successful fully trimmed down in the first half of the twentieth century. The honk-
elimination of stench demonstrates: Unpleasant industrial smells have ing regulations also show how visual culture – road signs and traffic lights
been eradicated and bodily odours or are successfully deodorized. Why instead of honking – was a consequence of auditory concerns (rather than
haven’t we contained sound to such a degree, Bijsterveld asks? Her book visual culture suppressing auditory sensitivity). The artistic celebration of
therefore aims to uncover ‘what made noise such a persistent issue on the mechanical sounds in the early twentieth century and the democratiza-
public agenda’ (2). tion of music making in the last quarter of that century hampered noise
abatement in two ways: they framed unusual and loud sounds as art and
Common explanations for the persistence of the noise issue do not suffice. they spread this art to homes and streets (chapter 5).
Economic growth and the accompanying noises do not automatically lead
to annoyance. Mechanical sounds are valued as a sign of progress too and
150
Krisis
Journal for contemporary philosophy Bröer – The tragic history of noise abatement

Neighbourhood noise, then, followed another trajectory (chapter 6). At In the sense that ‘older solutions’ set the scene for new problematizations,
times when ever more city-dwellers were cramped together and started to her argument is one of path-dependency. Another example of path-
buy gramophones and other machinery, noise problems were relegated to dependent technology development comes form Lynn Eden’s stunning
negotiations between citizens. Noise, in this case, was ‘dequantified, but book ‘The whole world on fire’ (Eden 2004). Eden shows how the US mili-
also individualized and depoliticized’ (191). This is in stark contrast to the tary systematically neglected the fire damage of nuclear arms and focussed
way sound from airplanes is dealt with (chapter 7). Although we see a instead on the lesser damage of the blast. Eden traces this to the nineteen
comparable emphasis on quantification of sound and limits to exposure in fifties, when US military scientists stated that fire damage was too hard to
Western Europe and the US since the second half of the twentieth cen- calculate. From that time on, expertise, training, and funding focussed on
tury, it took half a century before different countries started using the blast damage, which then created a collective that sustained itself.
same noise index. National traditions of expertise hampered its develop-
ment, which was imposed through EU-regulation. This kind of path-dependency is apparent in noise-annoyance science too.
For example: until recently state-of-the art noise models for Schiphol did
The chapter on aircraft noise-indices contains one striking finding I want not include the sound of aircrafts when they taxi to the runway. In the
to present in some more detail. Bijsterveld also looked at the Dutch his- past, the decision was made to focus on noise caused by a plane in the air.
tory of introducing a noise index. She was able to unlock the black box of This selective approach then structured decades of research and planning.
scientific expertise by studying the archives and mail exchanges of some of
the chief scientists: Kosten (an acoustician) and Bitter (a psychologist). In a path-dependent process, expertise is reproduced and new regulations
Kosten was head of the committee which was given the assignment to partly confirm the old ones, which add truth to an approach which was
devise a Dutch noise index and present a scientifically based threshold of once peculiar. These truth regimes (dispositif) assume ‘fine-tuning’ as the
annoyance: how much noise is too much? The answer to that question basic operation: instead of avoiding noise problems altogether, they try to
had to come from the psychologist Bitter. But Bitter replied that while he contain the conflict. Bijsterveld even uses a more specific version of path-
could show correlations and effects, everything else was a political and dependency theory. In the case of noise research and noise policy, new
normative decision. It took months of pressure from the committee be- insights and new policies are added to the old ones, and do not replace
fore Bitter agreed to formulate some thresholds, which Kosten could then them. So, for example, in the Netherlands we see a tendency to add ‘non-
translate into limit values for politics. Bijsterveld presents this as a main acoustic factors’ to the current acoustic-based policy. Next to maximum
instance of ‘pragmatic objectivity’, the logic of intervening with the aid of levels and noise contours, airport neighbours are consulted and have to
‘numbers’. What is now taken for granted – acoustic load as a sign of an- negotiate what is locally important to them. A layer of stakeholder in-
noyance – had to be forced into scientific practice. volvement is added to noise abetment policy. This layering is a more spe-
cific structure of path-dependency.
Bijsterveld has successfully drawn together a range of different empirical
cases and theoretical strands. The history so described can be read as co- One wonders how these (layered) regimes, once established, affect those
evolution of technology and culture, mediated by public policy. Our cur- hearing machinery or aircraft sound? Bijsterveld states that in the history
rent sonic environment is the product of both increasing numbers of of modern noise abatement, sensitivity, distinction and refinement have
sound sources and of increasing sensibilities. Both are coupled to noise been arguments to counter (new, technological) sounds. ‘It was only in
policies and – crucially – lead to new technologies of sound production the course of the 1930’s, when experts in psychoacoustics started to medi-
and regulation. calize and pathologize one’s sensitivity to noise, that the notion of subjec-

151
Krisis
Journal for contemporary philosophy Bröer – The tragic history of noise abatement

tivity of hearing began to hamper particular forms of noise abatement.’ This work is licensed under the Creative Commons License (Attribution-
(p.238). Decreasing class differences also added to this, since the (cultural) Noncommercial 3.0). See http://creativecommons.org/licenses/by-nc/3.0/nl/deed.en for
elite could no longer claim universal validity to their tastes. But, since more information.
‘Mechanical Sound’ focuses on historical developments in technology,
actual sensitivities and hearing practices outside science, technology and
policy are accessed only through complaints.

Bijsterveld’s approach is risky. The conclusion drawn from a combination


of divergent cases assumes sound as a basic category, which is then shown
to be constructed in different ways. What if not sound or noise, but, for
example, communication is the basic category? What if the sound of an
aircraft is part of a communication between, for example, authorities and
citizens? A comparison between different sound-sources would seem less
compelling.

Bijsterveld’s is a rich book, answering questions and opening new lines of


inquiry. It’s a bold attempt which adds significantly to the field of science
and technology studies and should also be read by policy makers and anti-
noise activists who might find their expertise severely challenged.

Christian Bröer is assistant professor of sociology at the University of Am-


sterdam. He did research on and published on aircraft noise annoyance.
At the moment, he is focussing on the sociology of risk and health.
http://home.medewerker.uva.nl/c.broer

Reference

Eden, L. (2004) Whole world on fire. Organizations, knowledge, and nu-


clear weapons devastation. Ithaca, N.Y.: Cornell University Press.

152

You might also like