Professional Documents
Culture Documents
Sacris Erudiri - Volume 02 - 1949 PDF
Sacris Erudiri - Volume 02 - 1949 PDF
1949
IMPRIMI POTEST NIHIL OBSrrAT IMPRIMATUR
~
In de bres voor het charismatisch
karakter van het Apostelbegrip
Proeve van een verklaring van II Cor., X-XIII
DOOR
Dom A. VERHEUL
(Affligem)
1. -Probleemstelling.
A.
(5) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP ;)
J,
10 A. VEl\HEUL (6)
* **
Uitgaande van dezeprobleemstelling menenwe de volgende
vragen aan een nauwkeurig onderzoek te moeten onderwer-
pen. Allereerst hebben we ons af te vragen wie deze tegen-
standers zijn, tegen wie Paulus zich bier met zoveel heftig-
heid verdedigt ( 3). Deze vraag kan niet met enige klaarheid
beantwoord worden, dan na een preliminair onderzoek aan-
gaande de verwijten die deze tegenstanders Paulus voor de
Het is niet zander red en, dat we aan ons onderzoek een
systematische opsomming van de verwijten, die Paulus van-
wege zijn tegenstanders troffen, laten voorafgaan. Zij zal
ons in staat stellen om in de voIgende paragraaf scherper de
hoedanigheid van Paulus' tegenstanders te omschrijven. Te-
vens zal ze ons een duideIijker inzicht geven in bet, antwoord
van Paulus: zijn zeIfverdediging, die we in een Iaatste para-
graaf zullen behandelen.
We kunnen de verwijten van Paulus' tegenstanders tot
vier categorieen herIeiden:
1) hij zou bet bewijs (~ou!!-~)niet kunnen Ieveren apostel
te zijn;
2) hij zou niet pneumatisch zijn, doch ua-ra O'aeuawande-
Ien;
3) hij zou onbeduidend (-ra1tB'VO') en zwak (aO'(JB'V1]')
zijn,
terwijI een apostel tach de goddelijke kracht (~v'Va!!-,
-rov 8BOV)
in zich diende te openbaren;
4) hij zou ten sIotte de O'1J!!-Bia
-rOV&3r.oO'-ro).ov,
de kenmerken
van een aposteI, niet vertonen.
12 A.. VERHEUL (8)
10 -L1 O~t,u?]o
2.
11,
(9) cltAftISMA TISClI 1{AnAKTER VAN lIET APOSTELBEGRIP
13
14 A. VERHEUL (10)
3. -T a ~ e t v 0', -aO'08V1]'
4.
(11) CHARISMATISCH KARAKTEl'\ VAN HET APOSTELBEGl'\IP
hij niet onder hen uitgewerkt (II Cor., XII, 12). En wonderen
waren het bewijs van het bezit van den Geest (efr. I Cor.,
I, 22), dien Paulu~dus onmogelijk kon bezitten.
3. -Paulus' tegenstanders.
15
16 WRHEtJL (12)
Geest, een anderenChristus en eenander evangelie verkondig-
den, dan Iieten ze zich dat maar welgevallen (II Cor., XI,4).
Op 't punt van gehoorzaamheidkon hij nog geen staat op hen
maken; had hij hen zijn tranenbrief niet geschreven om
proefondervindeIijk van hen te weten, of ze hem in alles
gehoorzaam waren (II Cor., II, 9)1 Ook de tegenstanders te
Corinthe wi! hij niet straffen wegensongehoorzaamheid,voor-
dat de hunne volmaakt is (II Cor., X, 6). Hun houding tegen-
over zijn tegenstanders was niet energiek geweest. AIs zijn
tege~standers kwamen, hebben ze gezwegen, in plaats van
te foemen op hem, die toch bun glorie moet zijn (II Cor., {,
14; v, 12). Nu is Paulus wel verplicht op zichzelf te foemen
om hen stof tot roem te geven tegenover hen die op bet
uiterlijke 'pochen en niet op bet hart, d.i. op bet innerIijke
(II Cor., v, 12).
Kortom, we kunnen Paulus verhouding tot zijn gemeente
van Corinthe wel bet best tekenen aIs die van een liefdevoI
vader die bij zijn kinderen geen of te weinig wederIiefde
vindt: zijn hart staat wijd voor hen open, zij verengen bet
hunne (II Cor., V{, 11-13); naarmate hij hen overvloediger
liefheeft, vindt hij minder wederIiefde (II Cor., XII, 15).
Heel anders klinkt echter zijn toon als bet gaat over zijn
tegenstanders. Voor hen heeft hij slechts scherpe afkeuringen
en verwijten over. Zij zijn degenendie slechts op bet uiter-
lijke po chen en geen acht geven op bet hart (II Cor., v, 12);
zij prijzen zichzelf aan (II Cor., x, 12) in plaats dat God hen
aanbeveelt {II Cor., x, 18). Hun redeneringen zijn als so-
phismen 1 die Paulus omverwerpt als evenzoveelhoogten die
zich verheffen tegen de kennis van God (II Cor., x, 4), daar
bun denken niet staat onder gehoorzaamheid aan Christus
(II Cor., x, 5-6). Paulus vergelijkt hen met de slang die Eva
verleidde, daar ze in bun sluwheid de gezindheid der Corin-
thiers wilden afbrengen van bun oprechte trouw aan Christus
2.
A.
(13) CHARISMATIScH KARAKfER VAN liEf APOSTELBF.GRIP 17
(II Cor., XI, 13). Zoals Satan zich vermomt als fen engel des
lichts (II Cor., XI, 14), zo doen zij, zijn dienaren, zich voor
als dienaren der gerechtigheid (II Cor., XI, 15). Paulus tekent
ze dus als lieden die met valse bedoelingen Gods Woord
preken en er handel mee drijven (II Cor., XII, 17), die de
Corinthiers tyranniseren, uitzuigen en beetnemen (II Cor.,
XI, 20).
Ten slotte zij er nog op gewezen,dat, terwijl Paulus de
Corinthiers altijd direct aanspreekt, hij zijn tegenstanders
slechts vermeldt in den derden persoon. Hij wil ze niet nader
noemen; bet vage Ttve~ (II Cor., III, 1; X, 2, 12) of Tt~
(II Cor., VIII, 20; X, 7; X, 20-21) moet maar volstaan. In bet
vuur van zijn verdediging gebruikt hij, met fen accent waar
eenzekereverachting uit spreekt, TOtOV'tO~ en 'tOtov'tOt
(II Cor.,
X, 11 ; XI, 13). Ook in bet vage 0 ieX6fl,evo~
ligt wel eenzekere
verachting opgesloten: de eerste de beste die komt (II Cor.,
XI, 4).
Het scherpe contrast in Paulus' gezindheid ten opzichte
van de twce groeperingen, rechtvaardigt ons besluit dat we
in de tegenstanders een afzonderlijke groep te zien hebben,
welke niet te verwarren is met de gemeentevan Corinthe als
zodanig 1.
~
3.
18 VERHEUL (14)
als door de tegenstanders vereist, noch als door Paulus ver-
worpell -de kwestie opgehaald van de besnij denis en de
verdere onderhouding van de J oodse wet. Dat moeten ook
de voorstanders van deze thesis toegeven 1.
We kunnen ons trouwens moeilijk voorsteIlen, dat de zo
sterk hellenistische Corinthiers, met bun mystiek van de
volle vergoddelijking reeds bier op aarde, zich zouden hebben
laten meeslepen door theorieen in den aard van die der judai-
\
zanten.
Een vergelijking van II Cor., XI, 4 met Gal., I, 6-9 brengt
ons tot hetzelfde besluit. Beide passages vertonen grote
gelijkenis met elkaar, en toch ook essentiele verschilpunten.
Terwijl in Gal. slechts sprake is van bet prediken van een
ander evangelie, wordt er bier bovendien nog de prediking
van een anderen Christus en een anderen Geest aan toege-
voegd. Welnu Paulus zou nooit zijn tegenstanders als pre-
dikers van een anderen Geest beschreven hebben als deze
judaizanten geweest waren; deze kunnen in zijn opvatting
eenvoudigweg den Geest niet preken, aangezien de werken
der wet den Geest niet kunnen meedelen (Gal., III, 1-6).
Sommigen redeneren nit bet feit dat ze zich voorgaven
als <5ta"OVOt <5t"atoGvvrJ~(II Cor., XI, 15), dienaren der gerech-
tigheid. Doch bet is wel twijfelachtig of bier de wetsgerech-
tigheid bedoeld is; vergeten we niet dat Paulus zijn eigen
apostelambt ook als ~ta"o'll{a 't"fJ~ I5t"atoGvvrJ~bestempelt
(II Cor., III, 9).
Vele exegeten menen ten slotte dat judaizerend karakter te
kunnen afleiden nit de J oodse afkomst van de tegenstanders,
welke ze aangeduid achten in II Cor., XI, 22: Zij zijn He-
breeuwers? Ik ook. Zij zijn Israelieten? Ik ook. Zij zijn
Abraham's zaad? Ik ook. Ook Ltitgert 2, Kasemann 3 en Bti-
chsel4 geven toe, dat bier op bun Joodse afkomst gewezen
A.
(15) CHARISMATIScIt KAfiAKTP.R "'AN MET APOSTELBEGRIP 19
1. KAESEMANN,
u. w., bIz. 40 : des Paulus im Vordergrund t.
t dominierend steht ja das Amt 2. Ibid., bIz. 44.
A.
(1t1)
(17) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 21
4. -0 i un t e ;. , a v Ii n 0 (J1;'0 ;. 0
1. PLUMMER, a. w., bIz. 298; tein die ZwoIf sieht, muss sie
ALLO, a. w., bIz. 280: II n'y bier ais gute (griechische) Redner
aurait pas de lien entre Ie v. 5 und Gnostiker & charakterisiert
et Ie v. 4 oil il s'agissait certai- finden: das ist schwer denkbar .
nement d'instructeurs aux ten- 3. ALLO, a. w., bIz. 280; LIETZ-
dances heterodoxes. & MANN, a. w., biz. 146: vieimehr
2. ALLO, a. w., bIz. 280 : Puis ist durch v .13, wo dieselben Leute
au v. 6 ce ne peuvent evidem- tpevJan6uTO;'Ot genannt werden,
ment pas etre Ies douze qui au- sieber, dass gerade nicbt die
raient une superiorite sur Paul Junger gemeint sind ). Zie ook
au point de vue de l'eloquence ibid., bIz. 148-149.
(grecque).. LIETZMANN, a. w., 4. LIETZ MANN, a. w., bIz. 149.
J>lf;.146: W er jn qeQ U ~berapo~- ,5. A~o, q. W., bI~. 2&0,
2.
26 A. VERHEUL (22)
t. Gfr :J(A~SE)fANN,
(I. W., J>1~."1-42,
(23) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 27
Doch, zo vraagt men zich ten slotte af: als vanaf v. 5 tot
v. 11 sprake is van de apostelen van Jeruzalem, daD is men
tach ipso facto gedwongen aan te nemen, dat oak de heftige
uitval van XI, 13-15 voor hen bedoeld is, m. a. w. leidt deze
exegese Diet noodzakelijkerwijze naar de te verwerpen thesis
van de Tlibingerschool? We menen van Diet, en ziehier
waarom. De tegenstanders -en de weifelende Corinthiers
volgden hen hierin -hadden hem verweten, dat hij geeD
ondersteuning wilde aannemen (cfr. supra, bIz. -). Ze lie-
ten bet doorgaan als een bewijs, dat Paulus zelf zich allesbe-
halve zeker voelde van zijn apostel-zijn. Doch in bun vals-
heid hadden ze zich een mes gemaakt, dat aan twee kanten
snijdt, want ze deden dit met de valse bijbedoeling: als hij
van de Corinthiers ondersteuning gaat aanvaarden, dan zal
hij in dit opzicht zijn zoals wij en zal hij zich dug hierop bij
de Corinthiers niet meer kunnen laten voorstaan (II Cor.,
XI, 12). Het valse van bun houding, die in v. 12 wordt bloot-
gelegd, wordt dan de aanleiding tot zijn heftigen uitval tegen
zijn tegenstanders in v. 13-15.
b) XII, 11 : OVuBV
'.t' , ., -.l'
yaf! V<rl'B(J.1]O'a
, -'1
TWV vnB(J.AavanO<rl'uAWV.
Bij de bespreking van de tweede passage waar anoO'ToAo
vnBf!Mav voorkomt, kunnen we korter zijn. Hier is bet wel
al te duidelijk dat niet de tegenstanders kunnen bedoeld zijn.
Paulus laat er immers aanstonds op volgen: Ik heb de
kentekenen van een apostel onder u uitgewerkt (II Cor.,
XII, 12). Het is ondenkbaar, dat Paulus lied en, die hij nag
kart te voren als duiveldienaars en valse apostelen aan de
kaak stelde, bier zou beschrijven als mensen, die wonderen
kunnen bewerken.
Daarbij, Paulus doet aan de door ODS besproken zin voor-
afgaan: eigenlijk moest ik door U worden aanbevolen , en
bij wie anders dan bij zijn tegenstanders die zijn apostelambt
Diet erkennen? En dan kunnen met de vnB(J.AtavanOO"rOAOt
moeilijk de tegenstanders bedoeld zijn. De situatie is veeleer
zo, dat de Corinthiers zelf de tegenstanders hadden moeten
overtuigen dat Paulus apostel is op gelijke voet met de
TwaaIf , in plaat~ van dat hij dit nu zeU moet doen.
(25) CHAnISMATISCII KAnAKTER VAN lIEf APOSTELBEGRIP 29
A.
(21) CHARISMATISCH KARAKTER VAN ltET APOSTELBEGRIP
Besluit.
Op grond van bet voorafgaande, kunnen we nu de situatie
te Corinthe aIdus opvatten. Verbitterd door Paulus' reactie
tegen de overdreven waardering der geestesgaven(in I Cor.)
en waarschijnlijk DOg meer door zijn tweeden brief (de zgn.
tranenbrief waarop hij zinspeelt in II Cor., 11.,3-4, 9; V{II.,
8-12), hadden enkele predikers-pneumatici, die van buiten
in de gemeente waren gekomen en die wel mede oorzaak
zullen geweest zijn van die overschatting der geestesgaven
bij de Corinthiers, zich scherp tegen Paulus verzet en op
aIle manieren getracht zijn gezag te ondermijnen. Ze ont-
kenden voornamelijk Paulus' apostel-zijn op grond van bet
ontbreken der geestesgavenbij hem, en speeldende autoriteit
van de apostelen van Jeruzalem tegen hem uit om zich zelf
daardoor in de hoogte te kunnen werken. Met deze valse
apostelen* wil Paulus Diet redeneren, noch zich met hen
vergelijken; slechts verwijten, afkeuring en verwensing heeft
hij voor hen over. Daar de Corinthiers echter een weife-
1. KAESEMANN,
a. w., bIz. 42.
~1
VERHEUL (28)
lende houding aannamen tegenover hen en zich gedeeltelijk
ook lifteD misleiden, zag Paulus -zich verplicht om, samen
met zijn eigen gezag, ook bun trouw aan Christus te redden.
Tegenover hen daarom -Diet tegenover zijn uitgesproken
tegenstanders-verdedigde hij zijn apostel-zijn en bet pneu-
matisch karakter van bet apostelambt, beide door zijn tegen-
standers aangevallen, en wel vooral bet laatste om bet eerste
te kunnen ontkennen. Ais vanzelf, zal dus bet pneumatisch
karakter van bet apostelbegrip in Paulus zelfverdediging heel
sterkOnaarvoren treden. Dit hopeDwe daD ook in de volgende
paragraaf aan te toneD.
32
A.
(29) CHARISMATISCIt KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 33
dat hij zwak was in zijn optreden (II Cor., XI, 21) en werkelijk
onbeduidend (Tanetvo'~, II Cor., XI, 7) in lover hij geen gel-
delijke steun wilde aanvaarden -zal hij tenminste dit moe-
ten aantonen, dat uiterlijke zwakheid bet bezit van Gods
kracht Diet uitsluit. In feite zal Paulus nog verder gaan en
aantonen, dat juist die zwakheid als bet ware de openbarings-
plaats is van Gods kracht, ja zelfs de voorwaarde, opdat
Gods kracht zich kan manifesteren 1. We stoten bier op wat
we de paradox. van bet apostolaat louden willen noemen.
We zullen achtereenvolgensde litteraire (a) en psychologische
(b) oorsprong, van dit thema nagaan, om er vervolgens de
diepe theologische grond, volgens Paulus' opvatting, van
trachten aan te geven (c).
a) Litteraire oorsprongvan het thema.
Reeds in I Cor., IV, 9 had Paulus in zijn uiteenzetting met
de waanwijzen van Corinthe dien paradoxalen trek aangegeven
als bet kenmerk van de dragers van bet apostelambt. De
apostelen, l]!.ta~TOV~a1toaT6)'ov~,zij die volgens I Cor., XII,
28 de eerste plaats onder de charismatisch begaafdeninne-
men, worden er voorgesteld als de laatsten onder de mensen
(I Cor., IV, 9), als ter dood veroordeelden (ibid.), als bet
uitvaagsel der wereld en bet uitschot der aarde (I Cor.,IV,13),
al& dwazen omwille van Christus (I Cor., IV, 10). Doch ook,
en in dit opzicht wordt bet thema der paradox in II Cor.
vooral hernomen, als de zwakken, terwijl zij, de Corinthiers,
toch 0 zo sterk zijn. We kunnen zeggen dat dit thema ont-
springt in Paulus' controverse met de op wijsheid beluste
Grieken. Van daD af wordt die paradoxale trek, die bet leven
van den drager van bet apostelambt beheerst, tot een steeds
weerkerend thema, dat in II Cor. zijn hoogtepunt bereikt
(cfr. II Cor., IV, 7-18; VI, 4-10; XI, 23-30).
b) Paulus' persoonlijke ondervinding.
Meer dan wie ook heeft Paulus die zwakheid ondervonden.
In bet begin van den tweeden Corinthe-brief herinnert hij de
1. Voor bet begrip I5vvalJt~cfrW. buch zum N. T., II, biz. 286-318.
GRUNDMANN,a. w. en IDEM, Vaar aG/Jl-veta:STAEHLIN,ibid.,
art. I5vva(1t~ in 'f/leo/. Worter~ I, bIz. 488-492.
38 A. VERHEUL (34)
gemeente aan den overvloed van Christuslijden, die hem is
toegemeten (II Cor., I, 4-8) en die zo toenam, dat hij zelfs
meende te sterven (II Cor., I, 8-10; err. IX, 8; VII, 5). We
mogen wel zeggen dat bet Paulus' persoonIijke ervaring ge-
weestis, die hem tot den uitbouw van bet thema der aposto-
Iische paradox gebracht heeft. Reeds uit I Cor. kunnen we
dit besluiten: alhoewel hij in zwakheid, vreze en siddering
tot de Corinthiers was gekomen, en Diet met de overtuigende
kracht depGriekse wijsheid, was tach zijn prediking onder hen
geweestm\;t de overtuiging des Geestesen der kracht (I Cor.,
II, 3-4).
Nergens bIijkt die persoonIijke ondervinding van Gods
racht in zwakheid siefker, clan in II Cor., XI, 6-10. Paulus
werd begunstigd met visioenen en openbaringen (II Cor., XII,
1-7), doch opdat hij zich Diet zou verheffen, werd hem een
doorn in bet vlees gegeven(II Cor., XII, 7). En op zijn vraag,
dat de Heer deze van hem zou wegnemen,kreeg hij ten ant-
woord: Mijn genade moet u volstaan, want de kracht komt
tot haar recht in zwakheid (II. Cor., XII, 8) Dit antwoord
van Christus heeft hem doen inzien, dat de zwakheid als de
tent is waarin Christus' kracht haar intrek neemt (II Cor.,
XII, 9: entcr"f}Vwcrr;),als de noodzakeIijke voorwaarde voor
bet ontvangen der Christi-kracht.
Doch bet paradoxale wordt DOgsterker. Als bet nu juist
de zwakheid is die Christus' kracht omlaag roept, clan wordt
bet ODS enigszinsduidelijk, waarom Paulus juist op zijn zwak-
heid zal foemen 1 en waarom hij, als bet er op aan komi zich
als dienaar van Christus aan te beveleD, met tegenzin roemt
op de macht die de Heer hem gar (II Cor., X, 8) of op zijn
visioenen en openbaringen (II Cor., XII, 5), maar clan juist
bij voorkeur zijn Iijden en wederwaardighedenvermeldt (II
Cor., VI, 4-10; XI, 23-30). Maar oak dit foemen op zijn zwak-
heid, dat tach in laatste instantie een foemen op Gods kracht,
en dug een foemen op den Reer wi! zijn (II Cor., X, 17), geeft
maar al te gemakkeIijk den indruk van zelfroem, die hij zo
veroordeelt (II Cor., X, 17). En claar zijn tegenstandersgeeD
:1..Cfr. KABSEWANN,
Q. w., bIz. 56.
(37) CHARISMA TISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 41
Besluit.
SUMMARIUM
PAR
Dom P. ANDRIESSEN
(Egmond)
48
(6) QUADRATUS A-T-tL ETE EN AStE MINEURE? 49
leg rilles de Philippe (dont je viens de parler) est dit (Ii savoir
dans l'ecrit antimontaniste) avoir ete honore du don de
prophetie &.
Mais voici un autre argument qui pourrait prouver que
notre prophete est bien originaire d' Asie Mineure. Parmi leg
fragment,s de Papias on rencontre un texte qui ressemble
beaucoup au seul passage de l'Apologie de Quadratus que
cite Eusebe (His/. eccl., IV, 3). Si I'apologiste declare que
quelques-uns de ceux qui ont ete ressuscites par Ie Christ
sont arrives jusqu'li nos jours (8ll; 't'ovl; 'rjf.L8't'8Ef!OVI;
Xf!6vovl;)&,
Papias, lui, atteste que ces ressuscites ont vecu jusqu'au
temps d'Hadrien (iw~ "A5f!tavov)&. Alors Harnack de con-
clure, qu'il s'agit ici d'une tradition asiatique 1. Le savant
allemand est ailleurs moins sur de la verite de cette assertion:
Papias aurait lu I' Apologie de Quadratus et lui aurait em-
prunte son renseignement au sujet des ressuscites survivant
jusqu'au regne de I'empereur Hadrien 2. _/IJ. Chapman va
encore plus loin. D'apres lui, Philipp us Sidetus, -celui qui
nons a communique Ie passage de Papias -aurait lu trop
rapidement I'Histoire ecclesiastique d'Eusebe et, Ie faisant,
aurait attribue Ii Papias ce qui appartenait Ii un autre disci-
ple des apotres, Quadratus 3.
Quoi qu'il en soit, Ie fragment de I' Apologie, pas plus que
leg passages concernant la personne de Quadratus, ne nons
forcent Ii accepter son origine asiatique, ou qu'il y eut enseigne
la doctrine chretienne. Mais entin, il y a la tradition byzan.
tine qui indique nettement I' Asie Mineure comme champ
d'activite de Quadratus. Quoique cette tradition ne merite
pas gran de confiance au dire des savants, leg difficultes alle-
guees contre elle ne tiennent pas.
Le synaxaire de l'Eglise de Constantinople mentionne Qua-
dratus en ces termes au 21 septembre: Eadem die memo-
ria Sancti apostoli Quadrati. Hic vir antiquus et multiscius
Athenis atque Magnesiae Domini verbum annuntiavit: mul-
tosque suis illustratos documentis ad lucem cognitionis Dei
SUMMARIUM
it
Het Tractaat van Serapion van Thmuis
tegen de Manichaeen
DOOR
AEMILIANUS PETERS,O.F.M.
(Rekem)
Adversus Manichaeos.
:;.-.
62 PF.TE1\S (8)
1. DE TEKST
AEM.
(9) HET TRACTAAT VAN SEftAPtON VAN tHMUtS gg
De inlichting die Fabricius aan Basnage gegevenhad, nl.
dat het manuscript van Holste de basis van To~es' vertaling
zou zijn, bleek later onjuist. Verschillende auteurs deden
opmerken dat er in de uitgave van Basnageduisterheden voor-
kwamen. Basnage zelf had trou;'wensal opgemerkt dat er
iets niet in orde was met den logischen samenhangder argu-
menten 1.' Wesseling 2 kwam op tegen het uitknippen en
verplaatsen van den tekst van Titus van Bostra' s tractaat,
waar eveneensjets aan scheente haperen. Gallandius 3 trok
er de aandacht op dat Sixtus van Si~na bet werk van Sera-
pion opus ingens et nobilissimum 4 noemde, terwijl bet vol-
gens den tekst van Basnage maar een klein werkje was dat
niet eens melding maakte van de voornaamste dogma's van
het ManichaeIsme5.
P. A. de Lagarde ontdekte in bet British Museumeenoude
Syrische vertaling van bet tractaat tegen de Manichae~n
van Titus van Bostra, waarop Cureton in 1848 de aandacht
had getrokken. Hij vond dan dat bet manuscript van Ham-
burg een omvangrijk gedeelte bevatte dat in de Syrische
vertaling niet voorkwam. Het moest dug bij vergissing in
het werk van Titus zijn opgenomen,nl. door eenverschuiving
van enkele fascicules. Hij ging er echter niet op in aan wien
dat gedeelte moest toegeschrevenworden. In 1859 gar hij
bet manuscript van Hamburg opnieuw uit met enkele ver-
beteringen en liet bet gedeelte, dat in de Syrische vertaling
niet voork;wam, als een appendix in zijn uitgave afdrukken 6.
HET DOCUMENT.
2.
tit) AEM. PETERS (12)
vers tegen het Manichaeisme. Hieronymus getuigt: edidit
adversum Manichaeum egregium _librum1.
Er is maar een schrijver geweest die dit werk niet aan
Serapion heeft toegeschreven. nl. Facundus van Hermiane
(6e eeuw). Facundus beweerde dat Athanasius een hoek
schreef tegen de Manichaeen dat aldus begon: Dissolvit er-
totem veritas 2. Maar onder Athanasius' werken vinden we
geenenkel dat met die woorden begint. terwijl die beginwoor-
den letterlijk overeenkomen met bet begin van Serapions
tractaat.
Daarbij haalt Facundus een tekst aan nit dat werk. die
ook letterlijk in hoofdstuk XVII van Serapionswerk is terug
te vinden 3.
Het is dug duidelijk dat Facundus bet werk van Serapion
bedoelde en bet verkeerdelijk toeschreef aan Athanasius.
1. Adv. Man., XXVI, 7-8: TOV iva "al Td elefJf1t'va neel Tfj, de-
p.v(Jov O'TeiqJw, iva TOVp.v(Jov t5vO'- xii, TWVneaYfl,aT(J)V~{"fJV drpoefl,ii,
wn1}O'w, "al E1 p.1} naea(Jwp.at a T'VO, elefJfl,t'va TvyxaVn "al Gnie-
e~,]"ovVTat, evTei1pat T1}V p.v(Jo- fl,a TWV r.f}T7/G6(J)V vnaexn.
nottav o~" lxw. LIII, 43-44, bij het besluit:
2. Adv. Man., XL, 4-6: ciA).' fl,ixet TOVT(J)V GTWfl,6V, ISla TWV
inEtt51} dTonov Tt naO'Xp.Ev TOV d).{y(J)V "al Ta d).).a vnolS6{~avTe,.
"aT a TWV aleEO'tWTWV p.']"VVOVTE, 4. Adv. Man., I, IV, XXIII,
).o"OV, p.1} TaVT'], Tij, vno(JiO'EW, 23-24,XXIV, 21; XXV. 2; LIV.
1j pa, 8)."OVO"],. 11-1~!
3, Adv. Man., XX~V~, ~-~;
70 AEM. PETERS (1~)
bet Manichaeisch dualisme, logisch doorgedreven en toege-
past, noodzakelijk voert tot een ruine. Als er twee zelfstan-
dige,onafhankelijke, eeuwigeprincipes zijn die de wereld ver-
klaren, met haar goed en kwaad, dan is de mens niet vrij,
dan kan hem bet kwaad dat hij doet niet aangerekendwor-
den, dan kan hij Diet beloond worden voor zijn goededaden.
Daartegenover verdedigt Serapion met klem dat bet kwaad
seen substantie is, dat bet lichaam niet van nature slecht is,
maar dat bet kwaad een handeling is, jets accidenteels dat
niet voortkomt uit dwang doch enkel en alleenuit den vrijen
wil, uit de vrije keuze van hen die ziek zijn voor wat den
vrijen wil aangaat 1. Met die bewering begint hij zijn ei-
genlijk tractaat en bet is als de thesis die hij vooropstelt.
Deze thesis is bet die hij telkens weer naar voren brengt en
met andere argumenten, die toch aIle op hetzelfde neerko-
men, tracht te bewijzen en tracht in te prenten : de vrije wil
is de enige oorzaak van bet kwaad, zoals trouwens ook van
bet goed. Het lichaam is de dienaar van den vrijen wil 2;
onze vrije handelingen worden geoordeeld; wij zijn vrij in'
de keuze 3; de vrije wil bewerkt de beloning en bet oordeel
want wij leven door de keuze 4; de Zaligmaker weet dat de
wil van degenendie handelen, de meester is van de hande-
lingen 5.
Zelfs in de verdediging van bet oude Testament, die meer
doctrineel schijnt te zijn, treedt die ethische bekommernis
sterk op den voorgrond. De wet immers komt overeen met
bet Evangelie en is zo verheven dat ze van den duivel niet
komen kan; wie dat Diet aannemenzijn de vijanden van de
1. Adv. Man., IV, 4-7: lOT' 3. AdD. Man., IX: heel dit
#JEllOVV7} "a"ta avovO'to,leal av- hoofdstuk wordt aan die uiteen-
vnoO'TaTo,. n(la~', p,a}.}.oll17 O"l1ta zetting gewijd.
ovO'a, leal n(la~t, l" n(lOa'(l80'8W, 4. Adv. Man., XXIII, 29:
avppatvovO'a n8el TOU, 118VOO"],,6-.,. Tfj, neoateiaew, Ta Peapel'a
'f:a, -rr)v neoat(l80'tv. T1], "elaew, TeAovaf7' .neoat~i-
En verder IV, 14-15: " "a- O'e' yae ,"wpev.
~ta ...e" neOat(l80'8w,lIoO"]O'aO"]- 5. Adv. Man., XXVII, 14-15:
:1te08}.(JovO'a. T7)v pOvAf7a,V TWV neaTTovTwV
2. Adv. Man., VIII, 16-17: "velav TWV neaTTopivwv enlt1Tq-
oroO'mp,a...()otilov :1t(lOa'Q80'8w,
0-' 'tat,
,vO'.w,.
(17) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 71
1. R. P. CASEY,a. w., bIz. 18- 1" a dE, ISl "al TOil an60'TOAO' dta
19. PdAAOtJO'tllT} ell Toi~ anoO'T6AOt~
2. Adv. Man., XIV, 1-2: Oil" a~TolI e'Y,,~lllotJO'tdtd Td Ilea.
Sacris Erudiri. -6.
81
82 PETERS (28)
Casey beschouwt enkel bet voorbeeld van de Apostelen,
hij zou er andere voorbeelden kunnen bijvoegen die door
Serapion gegeven worden: Demas, Giezi, Judas, Petrus
(XXIIh Petrus (XXIII), de heiligen (XXIV-XXV), Pharao
en Nabuchodonosor (XXVII-XXVIII). Ook die voorbeel-
den werden door de Manichaeeenniet aangevoerd. Maar Se-
rapion stelt ze als argument tegen bun leer: er zijn goede
mensen geweest die slecht geworden zijn, en er zijn slechte
mensen geweest, die goed zijn geworden, er zijn er zelfs,
zoals, Pharao en Nabuchodonosor, die heel slecht waren en
toch tegelijkertijd nog iets goedshadden. Zijn besluit is altijd
hetzelfde : de mens is vrij, van de vrijheid hangen de veran-
deringen af, niet van de natuur.
Een ander sprekend bewijs van verwarring is voor Casey
de redenering dat bet lichaam, indien bet substantieel slecht
was, geen werktuig kon zijn van de deugd of geen tempel
van den H. Geesten geenwoonplaats van God (VI), want de
Manichaeen zouden daarop antwoorden dat bet lichaam wel
goede daden kan verrichten, doch enkel als instrument van
de ziel en de zin van Serapion O'wlpeovfl TOO'wf.laen 0' f.la
aeeTij~(V, 6) kan voor hen enkel betekenen, dat bet lichaam
kan gedwongen worden een zichtbare uitdrukking te geven
aan de goede hoedanighedendie in de ziel verborgen liggen.
Maar Serapion wil door deze argumenten aantonen, doch
niet door deze aIleen, dat er in den mens geen zelfstandig
goed of kwaad principe bestaat, noch dat bet goed datgene,
wat van nature slecht is, kan dienen. Het goed of kwaad
komt volgens hem voort nit den vrijen wil. In de ziel zelf
kan immers bet goede en bet kwade zijn, j uist als in bet li-
chaam, want, zoals hij op een andere plaats zegt, in de ziel
kan bet kwaad zijn op hetzelfde ogenblik als in bet lichaam
bet goedeis, daar bet lichaam kan matig zijn en de ziel toch
dikwijls zinnelijk 1.
In beide zogezegdeprincipes kan dug goed en kwaad zijn
en wel op die wijze dat bet goede principe kwaad doet op
bet moment dat bet slechte goed doet. Goed en kwaad
kunnen dug geen zelfstandigheden zijn.
AEM.
(29) HET TI\ACTAAT VAN SEI\APION VAN THM.UIS 83
1. R. P. CASEY,Serapion of 2. R. P. CASEY,Serapionof
Thmuis against the Manichees, Thmuis against the Manichees,
biz. 20. bIz. 18.
(31) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 85
1. SOZOMENUS,
Hist. eccl., 1. LXVI, c. XXI, uitg. HOLL, di.
III, C. XIV, P.G., dl. 67, kol. 1081. 2, bIz. 48-49.- HIERONYMUS, De
-PHOTIUS, Contra Manichaeos, Viris illustr., C.XCIX,uitg. HER-
I. I, C.XI, P.G., dl. 102 kol. 32-33. DING,bIz. 56.
-LEONTIUS Byzantinus, Con- 2. R. P. CASEY,Serapion of
tra Nestor. et Eutych., I. III, n. 40, Thmuis against the Manichees,
P.G., dl. 86, kol. 1377. -EPI- bIz. 17, 2t,
PHANIUs,AdversusHa~reses1Haer,
(33) HET TRACTAA'l VAN SERAPION VAN THMUIS 87
1. Ad". Man., III, 9-24; XII, entge passages meer daD Casey
3-8; XIV, 1-3; XXIII,26; XXV, aangeeft (bIz. 17), daar bet in
8-18; XXVI, 8-16; XXXI, 3-11 ; die passages even rechtstreeks
XXXIII, 3-6, 12-13,29; XXXIV, gaat over bet Manichaelsmeals
1-3; XXXVI, 2-3, 6-21 ; XL, 14; in degenedie door Caseyworden
XLIX, 15-22, 45-52; LI, 12-24; aangegeven.
LIII, 35-39. Deze lijst bevat
88 AEM. PETERS (34)
stof is er een eeuwige strijd (no'i.efl,o~vi.1J~"at Oeov,
XXXI, 43).
Over de ontwikkeling van dien strlj d, over bun oproepingen,
de gevechten, de fabelen en reuzenstrijden 1, zwijgt Sera-
pion met opzet. Alles wat geschapen is, is bet werk van bet
Kwaad, ook de mens. De ziel is wel door God geschapen,
maar de duivel heeft haar aangepast aan bet lichaam, is de
oorzaak van de intrede van de ziel in bet lichaam. Het li-
chaam echter zowel als de v~reniging van ziel en lichaam, dus
de mens als geheel, is uitsluitend bet werk van bet Kwaad
(LI,' 12-24). Daaruit voIgt dat bet lichaam van nature kwaad
en de ziel van nature goed is (V). Sommige vancIl zelfs
Gods heilseconomie aan en schrikken er niet voor terug tegen
de vrijheid van den mens te spreken (LIII, 36-39). De Ma-
nichaeen verwierpen de Wet en de prof~ten, maar ze beslo-
ten bet Evangelie te aanvaarden. Feitelijk echter aanvaar-
den ze bet Evangelie alIeen met woorden om den schijn te
hebben den naam van Jezus te eren en op die manier de
mensen gemakkelijker te misleiden, want ze nemen bet Evan-
gelie niet volIedig aan. Ze voegen er bij of laten er van weg
wat ze goedvinden en zo maken ze een ander Evangelie,
dat zelfs den naam van Evangelie niet meer verdient 2.
De Wet is gemaakt door bet Kwa,ad (XL, 14), bet Evan-
gelie daarentegen door bet Goed, want de schrijver van de
Evangelies is barmhartig, maar de Wet is onbarmhartig en
wreed. De bedienaars van de Wet waren streng en meer
geneigd tot straf dan tot barmhartigheid (XLIX, 9-13). Daar-
voor wijzen ze op bet voorbeeld van Eliseus die de kinderen
die hem bespot hadden, vervloekte en aan twee beren over-
leverde om versIon den te worden, en op bet voorbeeld van
Elias die bet vuur afsmeekte over de soldaten die tegen wil
en dank door den koning gezonden waren om Elias te roe-pen:
Indien ik een man Gods ben, dan dale bet vuur uit
den hemel op u neer en verslinde u en vijftig van de uwen
(II Kon., 1-10) (XLIX, 15-22).
91
92 AEM. PETERS (38)
SUMMARIUM
PAR
Mgr C. CALLEWAERTt
(Bruges)
~
(3) HISTotRE POStTIVE DU CANON ROMAIN 91
La Iiturgie romaine devait done avoir son epiclese, dit-on.
tout comme Ia generalite des anaphores orientales.
II semble bien en effet que Ia Iettre a Elpidius fait allusion
a Ia pratique liturgique, a line invocation liturgique du Saint-
Esprit.
II n'y. a pas lieu de no us en etonner. II y a effectivement
beaucoup a glaner dans I'ancienne liturgie romaine. Des Ie
temps de S. Gelase elle renfermait des invocations priant
explicitement Dieu d' envoyer son Esprit sanctificateur pour
transsubstantier .1'offrande et nous Ia rendre salutaire. En
voici deux que nous empruntons au sacramentaire Ieonien :
Munus populi tui, Domine, placatus intende, quo non al-
taribus tuis ignis alienus nee inrationabilium cruor effunditur
animantium, sed sancti Spiritus operante virtute sacrificium
jam nostri (legenostrum 1)Corpus et Sanguis est ipsius sacer-
dotis (FELTOE,p. 161).
Mitte Domine quaesumus Spiritum sanctum qui et haec
munera praesentia nostra tuum nobis efficiat sacramentum
et ad hoc percipiendum nostra corda purificet (FELTOE,
p. 74).
Ces formules sont aussi explicites que possible 2.
En voila sans doute assez pour comprendre et justifier
I'allusion assez discrete de Gelase a line invocation liturgique
du coelestis Spiritus I).
Ce que les formules liturgiques du canon romain conte-
naient implicitement, Ie pape l'exprime en termes plus expli-
cites, conformement a Ia doctrine re~ue et sans doute Ii I'opi-
nion courante, telle qu'illa trouvait enoncee clairement dans
plus d'une secrete contemporaine et telle que l'interpretera
plus tard Florus de Lyon 3.
***
Cette hypothetique epiclese a I' oriental line fois ecartee,
I'histoire du canon romain peut se traiter d'apres les regles
ordinaires de la critique.
Le texte du canon -du mains pour la section centrale qui
nous occupera ici -no us est exactement connu par deux
recensions assezdifferents dJage et de redaction.
La plus jeune est celie de notre missel. Nous pouvons la
controler jusque vers 700 et constater que, depuis lors, elle
n'a guere change. On trouvera les fares variantes dans I'ou-
vrage de Dom Botte precedemmentcite.
Mais nous avons la chance de possederline recensionde la
fin du IVe siecle dans Ie De Sacramentis,dont I'authenticite
ambrosienne est desormais solidement etablie 2.
Notre texte se trouve dans Ie quatrieme livre qui traite de
la priere eucharistique a la messe. II insiste surtout sur I'idee
que Ie pain de l'Eucharistie n'est plus un pain usuel; il est
devenu la chair du Christ et il I'est devenupar la (Iconse-
cration; celle-ci se fait par les paroles du SeigneurJesus,
qui ant la puissancede tirer du neant ce qui n'existe pas et,
a plus forte raison, de transformer. ce qui existe ( IV, IV,
13-20).
En conclusion de sa demonstration, Ambroise continue:
Vis scire quia verbis coelestibusconsecratur? Accipe quae
** *
Le predecesseurimmediat de S. Ambroise, l'ev~que Au-
xence (355-374) etait un oriental, comme la plupart, sem-
ble-t-il, de ceux qui avaient occupeIe siegede Milan avant lui.
II etait de Capp'adoce. On peut donc conjecturer, avec la plu-
part des auteurs, que la liturgie suivie par les ev~q\;lesde
Milan jusqu'au temps de S. Ambroise, etait grecque d'ex-
pression, orientale d'allure.
Or Auxence, nous Ie savons, etait arien fervent. II y a
lieu de craindre que l'heresie ait deteint sur la liturgie meme
eucharistique.
S. Ambroise, au contraire, s'etait montre, des Ie jour de
son sacre, un adversaire declare de l'arianisme et un zele
protagoniste de l'orthodoxie. II n'aura certainement pas
manque de purger au moins la liturgie de tout ce qui pouvait
insinuer l'erreur. Mais nous ne savons jusqu'ou alIa sa re-
forme liturgique.
11 est peu probable pourtant qu'il ait compose lui-meme
son canon de messe. En effet, l'auteur du De sacramentis
declare a plusieurs reprises qu'il desire suivre en tout l'Egli-
se romaine (III, I, 5). Cela n'exclut evidemment pas quel-
101
102 MGRC. CALLEWAERTt (8)
* **
L 'histoire ancienne du canon Iatin de Rome et Ia chronologie
relative de ses divers elements pourrait en quelque sorte
se resumercommesuit.
Sous Damase rut redigee a Rome une premiere recension,
celIe que cite S. Ambroise dans Ie quatrieme livre du De sa-
cramentis.EIle comportait une priere correspondante a notre
preface, une formule d'intercession et d'oblation dans Ie genre
de notre Te igitur actueI; viennent ensuite leg textes cites
dans Ie De sacramentis: Fac nobis hanc oblationem...
avec Ie fecit de I'institution et I'anamnese, que cloturaient
Ie Pater et une doxologie solenneIle.
L 'auteur de cette premiere redaction nous est inconnu;
pour l'identifier on ne peut faire etat de paraIleles textueIs
entre un auteur donne, Firmicus Maternus p.ex., et la recen-
sion gelasienne du canon; seulesIes citations du De sacra-
mentis peuvent entrer en Iigne de compte.
S. Leon -no us I' avons montre aiIleurs -y insera legprie-
res Communicantes,Hanc igitur et Nobis quoque; I'on peut
admettre aussi qu'il ajouta les paroles sanctum sacrificium
immaculatam hostiam apres summussacerdosAfelchisedech,
ainsi que nous I'apprend Ie Liber pontijicalis I,
Cette seconderecension,que I'on pourrait appelerIeonienne,
1. Edit. DUCHESNE,
I, 239.
110 MGRC. CALLEWAERT t (18)
rut revisee, entre S. Leon et line epoque voisine de S. Gre-
goire, dans Ie sens d'une amplificatic;>nparfois assezcreuse.
Ce reviseur ne peut etre identifie avec certitude; certains
indices plaident cependant en faveur de Gelase I 1.
SUMMARIUM
J
Le lectionnaire armenien
et la' fete de la Theotocos a Jerusalem
au
Y e "
Slec 1e
par
Dom B. BorrE
(Louuain)
Lg
114 BOTTE (4)
la legendea aussisa verite, et celle-ci traduit bien l'impres-
sion faite par l'ensembledesdocuments: I' Armenie chretienne
etait partagee entre l'influence grecqueet l'influence syrienne.
Ce fait demandeune explication historique. Pourquoi cele-
brait-on la liturgie et lisait-on la Bible enlanguesyriaque, dans
une partie du moins de l'Armenie? Ce n'etait pas parce que
cette langue presentait moins de difficulte que Ie grec. Cette
derniere langue etait, par son mecanisme,beaucoup plus pro-
che de l'armenien, langueindo-europeenne,que Ie syriaque,
langue semitique. II n'y a qu'une explication possible: c'est
que' Ie christianisme avait penetre aussi en Armenie par la
frontiere syrienne. Les Eglisesfondeespar des pretres syriens
avaient garde la langue syriaque, tandis que cellesqui avaient
ete fondees par des Grecs venus de Cappadoceavaient garde
Ie grec.
Cette dualite de languesa desconsequencesau point de vue
liturgique. Ceux qui avaient evangelise I' Armenie du cote
de la Syrie n'y etaient pas venus seulement avec une Bible
syriaque. lIs avaient aussi leurs livres ou du moins leurs
traditions liturgiques. II est invraisemblable qu'ils aient
prig la peine de traduire en syriaque une liturgie qui leur
serait venue de Cappadoce, alors qu'i]s possedaient leurs
traditions propres. Tout nous porte a croire qu'avant que
l'armenien ne devint langue litteraire, il n'y avait pas d'unite
liturgique en Armenie. Le rite armenien, non seulement au
point de vue linguistique, mais encore au point de vue litur-
gique, n'existait pas plus que la Bible armenienne. Et ceci
nous invite a considererl'reuvre de Sahak et de Mesrob sous
un jour nouveau: celui de la creation du rite armenien.
II
L'reuvre biblique de Sahak et de Mesrob est.bien connue.
Si I'on fait Ia part de Ia Iegendedans I'histoire de I'invention
de l'ecriture par Mesrob, il y a 13.un fait historique incon-
B.
(5) LE LECTtONNAIRE ARMf.NIEN 115
1. ct. W. J. SWAANS,
A propos tribueesa S.Cyrille de Jerusalem,
desCatechesesmystaqogilJues
qt- dans Le M~.,eon,LV, 1942,p.2~,
(9) LE LECTIONNAIRE ARMENIEN 119
III
B.
(11) LE LECTIONNAIRE ARMENIEN 121
possible que Juvenal soit rentre a Jerusalem pour Ie 15 aout
et qu'il ait celebre son retour par line solennite en l'honneur
de la Theotocos. D'ailleurs, il est possibleque leg evequesne
soient partis que plus tard. lIs devaient attendre, pour re-
gagner leur pays, l'autorisation de l'empereur demandeeIe
11 juilIet, et rien ne prouve que cette autorisation leur soit
parvenue desla seancede cloture. D'ailleurs il fallait attendre
line occasion, car Ie voyage par mer etait plus facile, pour re-
gagnerla Palestine, que Ie voyage par terre, et il n'y avait pas
de servicesreguliers comme de nos jours. Mais rien ne nous
-prouve que la fete ait ete instituee a Jerusalemmeme. Nous
n'avons en fait aucun document contemporain que nous puis-
sions comparer avec Ie lectionnaire armenien. II n'est pas
impossible que leg Peres du concile, attendant a Ephese Ie
bon plaisir de l'empereur ou l'occasion de s'embarquer, aient
celebrea Ephesememe line solennite en l'honneur de la Theo-
tocos, et que Juvenal, de retour a Jerusalem, ait introduit
cette fete dans Ie calendrier de la Ville sainte. Ce n'est qu'une
hypothese, faute de mieux, et j'en gens toute la fragilite.
Mais un fait me semble certain: la fete du 15 aout est bien
line reponsea la definition d'Ephese.
On a songe, il est vrai, a la dedicace du Kathisma. Mais
dom Capelle a montre que cette dedicacese celebrait au mois
de decembre1. D'ailleurs, meme si la date avait ete suggeree
par cette dedicace,Ie gensde la fete ne changerait pas. Une
fete de la Theotocos, entre 431 et 434, ne peut etre autre
choseque l'echo du concile dans la liturgie.
Je me resume, pour leg gens pressesou ceux qui n'auraient
pas eu la patience de suivre mes deductions. Le lectionnaire
armenien, qui a servi a la creation de la liturgie armenienne,
remonte au ve siecle, et il a ete copie et traduit par Joseph
et Eznik, envoyes a Edesse par Sahak. Cela me semble etre
moralement certain. II represente des lors l'etat de la litur-
gie hierosolymitaine non pas seulement vers 450, mais vers
SUMMARIUM
PAR
Dom L. BROU
(Quarr Abbey)
1. S'il ne s'agit que d'une sim- ct., et Ie tout mis entre paren-
pIe similitude d'incipit, Ie chif- theses.
Ire de la page est alors precedede
126 t. BROtJ (4)
121
128 t. BRott (6)
!
5 VD.
praemium.
Qui cum
II
I
Unigenito... I
aequalitas.4 i I
P .79 6 Laetificet nos i '
I :
q s ...exer-! !
I :
ceat. 5 I !
p. 64 7 Ecclesia tua i I
Dne... dono-: i
, ,
, .
rum. 6! !
! 8 Deprecationem! 81
i nostram... au-I 125
I xilium. li
i 9 Munera Dne i I
I oblata...
i fiant. 31
p. 111 I 10 Haec nos com- I'
I .
144 II muruo... con-I
~~~~ I
,
(*) Voir note additionnelle, p. 173.
(1) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 129
3 2
4 31
5 41
6 '"
7 61
9 31
10 sl
ENSde
1
"
LEO- GELASIEN' G R E G 0 R I
NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien i Autres
Vat. Regin. 316 i, emplois (frag.) vcrs 788 i, emplois
vcrs 740 id'oraison vcrs 700 id'oraison
.p. 106.DoM. VI! I:--- .i " -'-: !
POST CLAUSUM! .I
PASCHAE. i, I'
11 Deus in te spe-! I'
ran t lum...
.! ,
pJaceamus.1!
12 Deus spei, 1
luminis... 1
collaudare.2 i
p. 12 13 Hostias nos- 1 'I
(.
trag Dne... :
subsidium. 31 !
: I
p.168 i !
!, i,
, '
, '
, '
I
!-- _i-:
p. 109. DOM. I j
POST ASCENSA I !
DNI I r
18 Sa?cti ?omi- I !
ms tUl... in-
stituis. 1 I II
19 Deus qui te
rectis...
!.'
di- i
i
I
'
gneris. 2!.
ct. p. 65 20 Oblatio [nos] i p. 105 I
Dne, tuo... ! p. 229
actionem. 3: 1
(9) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 131
13 3 13 13 Hostias nos-13 3
trag
14 Ecclesiae
tuae Dne...
mysterium.31
15 4
1
I,
18 1 18 18 Sancti no- 18 1
minis
19 1 19 2
20 3 20 3 20 20 Oblatio 20 3
nos Dne
.1 j
132 t. BROU (10)
-
I -i
. 21 VD. Cuius
h " f'
i
i
i
i
oc mlrl I. "" .
instituit, 41 i
22
nerl
.
Sumptis mu- ! p, 216
b
us".
:
i
!
i
'
affectus. 5! I
23 Benedic Dne ! p. 240 I
familiam... !
mereantm. 61 I
I.i I
I !
I !
, I
I1-- I!
! I
i I
i I
i I
I :
! I
! .I
i, II
I i
I i
Ii I!
I p, 240 I
-j-- c i
i !
i I
i i
i i
I
(11) ORAlSONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 133
21 4
22 5 22 5 22 22 Sumptis 22 5
munerib.
24 Da qs Dne
sanitatem...
defendi. 6
Semainedes Semaine Semaine
Quatre-Temps Q.-T. de Q.-T. de
de juin. juin. jain.
---
EBDOM. IV DoM. III DOM. III
POST PENT.
Depre- = 8 =8 =8
cationem
25 Tempora nos-
tra... auxi-
lium. 2
Monera = 9 =9 =9
Dne
26 VD. Ille
quippe...
moerorem. 4
Haec = 10 =10 =10
nos com.
27 Plebis tuae
qs... prae-
sirois. 6
---
EBDOM. IV EBDOM.V DOM. IV DoM. IV DOM. III
POST PENT. POST PENT. POST PENT.
28 Protector 28 1 28 28 Protector 28 1
in te... in te
aeterna. 1
29 Propitiare
Dne...cu.
mulentur. a..
--~--~ ---'
";:i I
,,: \
! p.230 I
: I
I p.256 I
, ! p.240 !
---I ! ,
\
-'
i
I
-
\ I I
! I
i
i
p. 80 I p. 132
I p. 169
! I
! i p.132
i ,
! i
!: P.251 I'
!j II
! 1
I I
I p. 237 I
I I p.132
I '
I
--I i -- I
p.224. PER Do-!
MINICIS DIEBUS!
,I
I '
I. (sic) ! "
40 Deus qui di- i ;
ligentibus... i, tI
consequamur. 1i I
4 I I
1 Deus qui in : !
sanctis... ser- I
v!~us. 21I I
i
-c~-~~~--~ -,~'"'"-~ --',,""-~~ ~~~-~-.,
~-
munera... Dne
concede. 3
31 VD. Maies~
tatem...
indignis. 4
32 (=103) Sancia 32 32 32 Sancia 32 5
tua nos... tua
expiatos. 5
33 Propitiare
populo...
consistat. 6
---
EBDOM. V EBDOM. VI DOM. V DOM. V DOM. IV
POSTPENT. POST PENT. POSTPENT.
34 Da nobis 34 1 34 34 Da nobis 34 1
Dne qs... Dne qs
lactetur. 1
35 Exaudi nos
Deus... fa-
mulemur. 2
36 Oblationibus 36 3 36 36 Oblationi- 36 3
qs Dne... bus
voluntates. 3
37 VD. Maies-
tatem...
profutura. 4
38 Mysteria nos 38 5 38 38 Mysteria 38 5
Dne... tuean~ nos
tur. 5
39 Concede
qs... per-
I cipiat. 6
--
EBDOM. I POST .EBDOM. VII. DOM. VI DOM. VI DOM. V
NAT. ApOST. POST PENT. POSTPENT.
40 1 40 1 40 40 Deus qui 40 1
diligent.
41 2
-~' '--~--,... .--"~ ~'", .., .."- --
t~
44 Quos caelesti i
Dne... insi- I
diis. 5:
I
I p.241 ,
! :
p. 225. II. ITEM! !
ALIA MISSA i I
46 Deus uirtu- i
turn... custo-i I
,
dias. 11 I
p.131 47 Da nobis Dne I I
os... suma- I
mug. 2!
48 Prop it. Dne I p. 313
suppl con-J
sequamur. 3!I
,
I
!
p. 81 50 Repleti su- i
mus... au- i
xiI. 5' ,
10. i I
i i P.132
: I
I I
I !
.-1--- , ',':-I~
p.225. III. ITEM! '
ALIA MISSA i
52 Deus cuius !
provid... i
concedas. 11
53 Custodi nos!
Dne...prae- !
cepll", ~i
.
:-
A-, '.'---' ,~~cC_""c
43 VD. VerumI
aeternum...
I solvatur. 4I
44 5 44 5 44 44 Quos cae- 44 5
lesti
45 TuereDne...
dlscipll-
niB. 6
47 2
48 3 48 3 48 48 Propitiare 48 I
Dne
49 VD. Tibl
vovere...
semplterno.4
50 5 50 50 50 Repleti su- 50 5
mus...
51 Guberna
Dne... ae-
ternae. 6
DOM. II POST EBDOM. IX DOM. VIII' DOM. VIII DOM. VII
OCTAV.ApOST POSTPENT. POSTPENT.
52 1 52 1 52 52 Deus cujus 52 1
Provo
53 2
~- c-"~~.~.-c- --.
i
57 Quotidiani i
Dne... aug- i, I
mentum. 5\ i
i, p. (237) 1
I
iI 244i '
: ;
i j.
I p. 241 I
---I I !--
'
p.226. IV. ITEM! I
ALIA MISSA :
p. 131 60 Largire no- I
his... valea- !
mus. 1! .
p. 133 61 Concede qs !
:
O.D... eva- i
darnus. 21
62 Suscipe mu- i
nera qs... i I
perducant. 3 i I
, ,
I I
I
p. 74 64 Sit nobis I
Dne... effec- I
turn. 5\ f
I .I
---,
: -'
.I
p. 226. V. ITEM! i ! '
ALIA MISSA I
65 Praesta qs, i '
O. D... ef- ,
rectum. t i
.
-
61 2
62 3 62 3 62 62 Suscipeqs. 62 3
63 VD. De tua
gratia...
opereris. 4
64 5 64 5 64 64 Sit nobis 64 5
~ ~
i I
! !
i i P.131
I I
I i
I I
, I
I I
i ,
!i
p. 227. VI. ITEM:: i
:
ALIA MISSA I !
72 Deus qui om- i !
nipot... con- i !
soltes. 11 !
;. i ,
! r
74 Tib!?ne 8a- i I
crlfieia... i
praestares.3/
! ~ I
--
66 66 66 Pateant 66 2
aures
67 3 67 3 67 67 Concede 67 3
nob. qs.
68 VD. Tibi
debitam...
perducas. 470
77 Fideles
tuos... pas-
cantur. 6
-,-- ' ---
~--. ~~. -~-
78 O.S.O. qui i i
ab d t .i :
un an la.. i J
.: I
praesumrt. 1: j
79 O.S.O. a quo i cf.p.271 j
sola... tran- i, .., I,
qulla. 2i j
p. 142 80 Respice Dne !
s... su bSl-
.:
:
dium. 31
1
I
I! ,
p. 80 82 Sentiamus I I
Doe... glorie-! I
mur. 5: !
p. 3! I p. 129
II .1
I,
:
I
liP. 1 131
I, ..
, .
1 i
1 :
i .-1
p. 228. VIII.IT. 1
ALIA MISSA. i
85 O.S.D. per
quem... ser-
vireo 1
p. 74 86 O. et M. 1
Deus... cur- I
87 ramus. qs
Hostias 2i I .
One... ho- I
norem. 31
! I
I I
:1 I,
: I
p. 60 89 Vivificet nos i I
q~... et mu- I
: I. I
mmen. 5
(21) ORAISONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE 143
80 3 80 3 80 80 Respice 80 3
Dne
83 Tuere Dne
populum...
corporis 6
84 Familiam
tuam...
secura. 61
DOM. II POST EBDOM. XIV DOM. XIII DOM. XIII DOM. XII
NAT.S.LAUREN. POSTPENT. POSTPENT.
85 1 85 1
86 2 86 86 O. et M. 86 2
Deus.
87 3 87 3 87 87 Hostias qs. 87 3
Dne
88 VD. Qui tu
in nostra...
gloriosam 4
89 5 89 5 89 89 Vivificet 89 5
nos
144 L. BRott (22)
ALIA MISSA
p. 76 90 O.S.D. da no-!
his fidei... !
praecitis. 11 i
91 O.S.D. lac ! p. 105 i
nos tibi...
servire. 21! Ii'
ct. p. 65 92 (=20) Obla- !, p.105 ,ff
t .,
10 nos... ac- i t
tionem. 31
I p. ~49
I
95 Sumptis Dne [cf.p.192
cael... aug-! 197 I
mentum. 51 i
! p. 241 ! p. 1~8
i: !:
: :
-i
p. 229. X.ITEM i
,i:
ALIA MISSA ;
97 Custodi Dne i
qs... diriga- !
tur. 1;
98 Praesta no- i p. 30
bis... incur- I "
sibus. 2i
99 Concede nobis! p. 257
I
Dne... po- I
testatis. 3!
j
I
-"--'~-C""-~~-~",- ..~~"_c ~--- .--~- ,. " --
I
---DOM.
III POST EBDOM. XV DOM. XIV DOM.XIV DOM. XIIINAT.S.LATJRE
POSTPENT. POSTPENT.
90 1 90 1 90 90 O.S.D. da 90 1
nobis
91 293
Propitiare 93 31 93 93 Propitiare 93 31
Dne, populo... Dne
concedas. 31
9" V.D. Qui nos
de donis. ..
renascamur 4
95 5 95 5 95 95 Sumptis 95 5
Dne
96 Respice
Dne... ad-
tone. 6
0 -DOM.
IV POST EBDOM. XVI DOM. XV DOM. XV DOM. XIV
NAT.S.LATJR. POSTPENT. POSTPENT.
97 1 97 97 Custodi 97 1
Dne
98 2 98 2
99 3 99 3 99 99 Concede 99 3
nobis
i ..
~!-- I
p.230.XI.ITEMj i
ALIA MISSA i i
104 Ecclesiam i I
tuam... gu- ! I
bernetur. 11 I
banc... devo-i
tus. 2; I
106 Tua nos i r
Dne... incur-j i
sus. 31 I
' !i l
: ,
108 Mentes nos- i !
: I
tras... effec- I, i,
tUg. 5i, :'
cf.p.143 ! p. 241 i
! 281 I' '
I I
I I
I !
---1- --1
'I p. 103. MENSE I
SEPTIMO I
I ORATIONES '
I DIE DOMINICO I
I AD S.PETRUM. !
cf.p.117 i 110 Absolve qs. !
! pne... libe- i
i remur. 11
~ ~
). 6
--
DOM. V POST EBDOM.XVII DOM. XVI DOM.XVI DOM. XV
NAT. S. LAUR. POSTPENT. POSTPENT.
104 1 104 104 EcclesiaIn 104 1
tuam
105 2 105 2
.
LEO- GELASIEN G REG 0 R I
NIEN I Autres Mont-Cassin d 'Hadrien I Autres
Vat. Regin. 316 I emplois (frag.) 1 emplois
vers 740 'l d'OraiSon vers 700 vers 788 !d'oraison
I
-'I
I .
.i P.219 i
....I i
.I I
i
p.66 ! p.278 114 Quaes. O.D. ,I I
! ut quos...
j periculis. 5
.I p.241 !
.,
, I .:
? 1 Semame des i
1. .
!i Quatre-Temps 1
! de S eptembre. i
---, !:--
.. ---i 1
..
.111 Quaes.O.D.
preces...
liberemur.2
112 3 112 3 112
115 Da qs Dne
populo...
proficiat. 6
Semaine des Semaine des Semaine de3
Quatre-Temps Quatre-Temp.\' Quatre-Temps
de Septembre. de Septembre. de Septembre
--
DIE DOMINICO DOM. VACAT. DoM.XVIII
VACAT. EBDOM.XIX.
116 1 116 1 116
119 Hulus te
Dne... red-
damur. 31
120 VD. Qui-
reicit diab..
patefecit. 4
121 5 121
122 Caelestls
nlensae...
J>sc~t! ~1
~- ~~ ~ ~ ,.;~ ":",,,-,,-
:
,
-~- :--:
: :
! ! p. 128
I i
i !
---j
p.231.XII.ITEM! DoM.[I] --:POST !
iI i:
i i
129 Purifica Dnej p. 94 i
.I I
qs... auXl- ! i
Iium. 51 i
! p.241 'I
! 257
-: --
p.231.XIII.ITEM!
ALIA MISSA 1
131 Da qs. Dne !
populo... i
sectari. 11
132 Custodi nos , : I
O. D... !
peccata. 21 j
133 Maiestatem , 133" r
tuam... fu- I !
t . 3: :
urIs. i i
i !
: J
I I
-~ ~-.- ,--- ---~_.- '-~'"~--' ~- -~""'.c.. ~
123 Protegat
Dom.qs...
perpetuam. 6
.
IlL -,..,-;,.."-,,,. 152 "...,,;:;_li" L. 8ROU (30)
I
I
-..
I
p. 232.XV.ITEMI !
ALIA MISSA i i
143 O. et M. i i p. 129
I I
Deus..., exe- ! i
1,,4
quamur.
Dq qs. O.D. i
11
: I
!
!'
-
ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL
dePadoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vrn8-Ix8 s. XIe s. 1933.
--
.,
.." ;, ~
Semainedes
Quatre-Temps
de Septembre
142 Familiae
tuae Dne...
percipiat. 6
-J
p.112 ! p.43 !
! !
i i
i !
p.233.XVI. IT. ! DOM. V POST i
ALIA MISSA ! S. ANGELUM. I
150 Largire qs ! 150 1 ! p.66
Dne... deser-! i 127
.
VIan
t
.I
1 i :
firment. 5: I
I 155 Vt sacris I p. 33
Dne... man- I
datis. 51' I
p.129
I
, J- ...
---~'-
~ '._.~'..II_.l
;
,
I
i
j
151 2 151 2
156 Da salutem..
consequan-
tur. 6
-Co" \. ,-.,
-I
..-:
LEO- GELASIEN G REG 0 R I
NIEN I Autres Mont-Cassin d'Hadrien! Autres :
Vat. Regin. 316 \ emplois (frag.) ! emplois
vcrs 740 d'oraison vcrs 700 vcrs 788 !d'oraison,
.I
I: --I
DOM. VI POST .
S. ANGELUM
! 157 Deus qui
I nos regen-
! do..largire.1
~ ;' i
i I
I p. 251 ',!
I I
I' I
I 'I .
: t
:
I
:
I p.95
; I
! I
p. 3! ,
i p. 129
,
, ,
, ,
: '
, '
.I
; I
I :
..
I
,
I
:
'
;
i i
.I ."
,
I
-I
, .I 166 Da miseri- I p.109
I ricors... ad-
i versis 3
~'"'. !I p.201
i
j
I
(35) ORAlSONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE 151ENS
~
LEO- GELASIEN GR EGO R I
NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien Autres
Vat. Regin. 316 i emplois (frag.) emploi'
I p. 70 vers 740 !!d'oraison 169 vers
Sumpsimus
700 vers 788 !I 'oraiSO
i Dne... auxi- I
i lum. 5 i
p. 5 I ! p. 1~9
I :
.I
! i
I I
i i
i i
! r
! I
Ii Ii
I I
! I
i !
! !
I I
.lip. 128
i I
I p. 61 i p. 128
i i
.
!
i
i
1 i
p. 163 ! p. 3 !
I 166 I
p. 8! ! p. 129
I. I
I i
i i
, I
I i
I I
'?~ -"~"'~-~"
j
!
.i
170 Protectorin
, te... perse-
veret. 6
--, -
DaM. XXIII
POST PENT.
Absolve qs
= 110 1
Pro nostrae
= 112 3
Quaes.0. D.
ut = 114 5
i
dant. 2
173 Propitius es- 173 3 173 Propitius 173 3
Dne... tranto esto Dne
seamus. 3
174 YD. Tuum
est... rena-
scamur. 4
175 Concedeno- 175 5 175 Concede 175 5
big Dne... nob. qs
curetur. 5
176 Conservaqs
Dne... cor-
poris. 6
, ---,-
]
~- ~- ---
'"
, l
r
..! , ,
.,
I p.214 I p.116
.I
, I
, ,
, ,
: I
: I
i p. 215 I p. 116
, ,
.,
:,
I,
, ,
.,
.,
.,
, I
p. 67 I p. 216 !
..
,
i
.,
!
,
, I
f..
i
I p.217
t p. 132
i
~- i: J
I, ',
II 1
c
I
I
I
I
\
--'~ ~ --"",",---'-'""'-'--,~ ~_.-'--
potentiam..
operare. 1
178 Conscientias 178 2
nostr..man-
sionem. 2
179 Sacrificium 179 3
tibi... ac-
ceptos 3
180 VD. Qui nos
tamquam
capiamus.4
2. -DANS LE SACRAMENTAIREGELASIEN.
171
172 L. BROU (50)
176
(55) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE
1'11
178 BROU (56)
lieu Ie dimanche matin. Cf. Leo fet, d'une part ces messesexis-
EIZENHOFER,O.S.B., Untersu- tent deja dans les Fragments du
chungenZunI Stil und lnhalt der Mont-Cassin, anterieurs de trois
Rc,mischenOratio super popu- quarts de siecle au moins a I'Ha-
lum &, dans EphemeridesLitur- drianum (en fait, ces fragments
gicae,LXII (1938), p. 285, note ne nons ont conservequ'une par-
123,.qui cite a l'appui L. FISCHER,tie de la messedu dimanche va-
Die kirchlichen Quatember,1914, cat & de septembre, mais cela
p. 90, ss., et J. A. JUNGMANN,laisse supposerque Ie codex en-
Die lateinischen Bussriten 15, tier devait contenir les messes
note 37. Cette opinion pourrait destrois autres dimanches); d'au-
encore mettre en avant Ie fait tre part ces messescontiennent
que l'antiphonaire gregorien ne des formules qui sont de la com-
connait pas de pieces de chant position meme de S. Gregoire
propres pour les messesdes di- (nous Ie demontrerons ailleurs)
manches qui suivent les Quatre- et qui ne se trouvent qu'en ce seul
Temps. endroit de sonsacramentaire.Des
Cesarguments, cependant, ne lors, il faut :
nous paraissentpas convaincants, a) ou bien maintenir, au temps
car: de S. Gregoire, la coexistencede
a) les feries des samedisa XII deux messes aux dimanches qui
le~ons,avec adjonction des rites suivent les Quatre-Temps,ce qui
des Ordinations, n'etaient peut- ne serait pas du tout surprenant
etre pas desferies semblablesaux dans un sacramentairequi pres-
autres, et b) pour ce qui concerne crit trois messesa Noel et deux
les chants de la messedes diman- messespour la fete de saint Jean-
ches Vacat &, l'on pouvait deja Baptiste et autant pour celIe de
se contenter peut-etre de repren- saint Laurent;
dre les chants d'une ferie prece- b) ou bien admettre que la
dente, comme nous Ie raisons en- messenocturne du Samedia XII
core aujourd'hui. Mais surtout, le~o~s (avec O'dinations possi-
c) Ie sacramentairegregoriencon- bles)\etait plus speciale a la ba-
tient les oraisonspropres desmes- siliql1e Saint-Pierre; celIe des
ses des quatre dimanches Va- dimanches Vacat & aurait ete
cat &.-Par ailleurs, impossible instituee par S.Gregoirea l'usage
de supposerque ces quatre mes- des autres eglisesqui ne voyaient
ses gregoriennesaient ete intro- pas necessairement dans leurs
duites apres coup dans I' Hadria- murs ces jours-la, Ie meme de-
num, et par quelqu'un qui aurait ploiement de rites qu'a Saint-
puise, pour constituer ces messes, Pierre, et oil, peut-etre, la messe
dans d'autres parties du sacra- du samedi n'etait deja plus cele-
mentaire de S. Gregoire. En ef- bree aux premieresheures du di-
L.
(57) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 179
t.
(59) ORAISONS DOMINIC ALES APRtS LA PENTECOTE
,
181
182 L. 6ROU (eo)
Un premier point parait donc acquis: I'existence de toute
line famiIle de manuscrlts attestant; de par Ie seul titre dela
serle dominicale Post sancti Cyprlani I), la place ancienne
des Quatre-Temps du septieme mois a la premiere semaine
de septembre.
Un second point, dont DOUgavons nous-m~me pose leg
bases dans Ie chapitre relatif au sacramentaire leonien (voir
p. 162-5), est l'existence, au dimanche qui precedait chattin
des Quatr~emps, d'une antique station dans la basilique
Saint-Pierre, station attestee par saint Leon en personne,ain-
si que par Ie sacramentaire leonien.
Le troisieme point, que personne, a notre connaissance,
n'a encore songea rapprocher des deux premiers, petit l'~tre
de la fa~on suivante : a) d'une part, la date du satre de saint
Gregoire, Ie 3 septembre 590, qui etait un dimanche, donc Ie
premier dimanche de septembre, dans la basilique Saint-
Pierre 1, b) d'autre part, la presence,dans Ie sacramentaire
d'Hadrlen (dans celui de Padoue et dans tous Ies gregoriens
p.
ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 183
1. Id. Lib. VII, Epist. IV; col. tui, etc., ont en general Ie sens
849C. de service sacerdotal, de minis-
2. P. BATIFFOL,Saint Gre"goire, tere, dans les anciennessecretes
1928,p. 54 (Collection Les Saints, et dans Ie Canon romain.
Lecoffre). 5. Registr.Lib. IV, Epist. IX;
3. Ibid., Lib. I, Epist. VI; tome II de l'ed. des Mauristes,
col. 492-3. col. 688 At
4. Servitus nostra, nos servi
186 L. BROU (64)
l'une des raisons qui explique Ie aucune relation avec les Quatre-
silence des contemporains, du Temps qui suivent. Et il ajoute
Lib. Pont., et de saint Gregoire aussit6t, toujours sans preuve,
lui-meme sur l'apparition du sa- que nons sommes plut6t la en
cramentaire gregorien: Ie fait dut face d'un vestige d'une ancienne
d'abord se reduire a une simple fa~on de compter les dimanches
mesurelocale,a la mise en service apres la Pentec6te par mois ou
pratique -a l'essai,peut-etre - series mensueIles. Des preuves
du recuell de messesqu'll avait ou des indices, il n'en a pas don-
arrangees, compllees ou compo- nes. -Pour notre part, nons ne
sees a neuf, au rythme que lui ,voyons pas ceux qu'on pourrait
laissaient ses loisirs. C'est seu- avancer. Si l'on excepte, en ef-
lement plus tard queIe livre par- fet, certains titres, d'aiIleurs tres
vint a s'imposer, sansdoute gra- laches, du leonien, il faut recon-
cea sesqualites intrinseques,mais naitre que l'on ne possedeaucune
surtout graceala renommeed'in- attestation romaine precise, sur-
comparable grandeur laissee par tout aucune attestation contem-
son saint Auteur, et a des cir- poraine du gregorien, sur la ma-
constancesexternes -et non des niere de compter ces dimanches
moindres -telles que l'engoue- par mois. Au contraire, il est me-
ment manifeste pour ce livre par me probable que l'autre maniere
Ie tout-puissant Charlemagne. II de compter les dimanches d'ete
est meme assezprobable que, si et d'automne, celIe qui consistait
ce grand prince ne l'eftt patronne ales grouper, non par mois, mais
a ce point, nons n'eussionscon- en series autour de quelques
nu Ie sacramentairede saint Gre- Saints romains, est anterieure a
goire qu'a travers l'amalgameque l'epoque de saint Gregoire, com-
nons en presentent les gelasiens me semble en temoigner l'exis-
gregorianisesdu VIlIe siecle. tence d'une famiIle de manuscrits
1. Nous avons reserve en der- qui, arrives aux environs du jetl-
nier lieu l'examen d'une assertion ne de septembre,range une par-
emise par M. Baumstark, dans tie ces dimanches sons Ie titre
ses Untersuchungen, deja citees, Post sancti Cypriani: cette
p. 106*. L 'auteur, qui n'a pas famiIle de manuscrits comprend
songe a faire les memes rappro- surtout les lectionnaires de la
chementsque nons, fillet -sans Messe,c'est-a-dire ces livres li-
l'appuyer d'aucune maniere- turgiques pour lesqueIlesil n'exis-
cette affirmation, que la premiere te pas de tradition attestant que
partie du titre du premier di- saint Gregoire les ail reformes.
manche gregoriende septembre: Or, ces livres distribuent les lec-
Mensis septimi orationes,Die do- tures dominicalespar groupesde
minico ad Sanctum Petrum, n'a dimanches commandes par des
(69) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE
fetes de Saints et non par les di- diment que Ie titre du dimanche
visions mensuellesdu calendrier. gregorien Mensis septimi oratio-
Des lors, il n'est guere probable nes. Die dominica, etc., est en
qu'une fac;onde compter les di- relation directe avec Ies trois fe-
manches par mois ait ete con- ries de jefi.ne qui suivent, Ia sta-
Due de saint Gregoire. tion de ce jour ayant pour objet
A l'hypothese insuffisamment principal d'annoncer officielle-
fondee de M. B~umstark, nous ment au peuple la date exacte des
pouvons opposer Ie temoignage trois jeunes de la saison. La seule
de S. Leon et du sacramentaire modification qu'il y a dans Ie
leonien attestant l'existenced'une gregorien est que ce dimanche
messestationale au dimanche qui -et par consequent Ia semaine
precedait chacon des Quatre- de jefi.ne qu'il introduit -est
Temps, (voir plus haut, p.163, s.), recule jusqu'a la troisieme se-
done ici au premier dimanche de maine du mois.
septembre, aussi longtemps que 1. Un missel gregorien ancien,
Rome celebrait ce jeftne dans dans Revue Benedictine, XXVI,
la premiere semaine de septem- 1909,p. 299-300.
bre. -Des lors, il taut dire har-
191
192 L BROtl <'O)
compte, du m~me type ancien, -leg sacramentaires du nord
de l'Italie, IE',Supplement d' Alcuin, la revision gelasienne,-
que leg sept fragments de l'antique missel du Mont-Cassin
reprendront corps et vie. C'est par l'examen attentif de
toutes ces epaves ensemble que nons arriverons a connaitre,
par dela Ie sacramentaire du pape Hadrien, Ie veritable sa-
cramentaire de S. Gregoire.
Lorsque Dom Wilmart ecrivait, en 1909, ces lignes remar-
quables, Ie sacramentaire de Padoue n'etait encore connu
que par une description qu'on avait donnee Ebner en 1896.
Depuis lors, Dom Mohlberg a edite, en 1927,leg parties prin-
cipales du codex D 47, et sa publication rend plus facile
l'examen paral1.elede l'ensemble des gregoriens et rapproche
d'autant Ie moment ou, selon Ie vceu emis par Dom Wilmart,
l'on arrivera a connaitre, par dela Ie sacramentaire du pape
Hadrien, Ie veritable sacramentaire de S. Gregoire.
Le caractere nettement gregorien du manuscrit de Padoue
ne fait done pas Ie moindre doute: a l'autorite d'Ebner,
d'Edmund Bishop, de Dom Wilmart, on pent ajouter celIe
de son editeur Dom Mohlberg, qui se devait de bien etablir
ce point capital. D'autres voix autorisees se sont fait en-
tendre dans Ie m~me sens: citons seulement ces lignes de
M. Andrieu: Le sacramentaire [de Padoue] est du type
gregorien. II se rapproche beaucoup de I'Hadrianum, bien
qu'il presente nombre de traits personnels. II possedeno-
tamment leg series de dimanches du Propre du Temps, qui
manquent dans I'Hadrianum. Son modele romain -c'est
a-dire Ie dernier de ses anc~tres transcrit a Rome -fut
probablement execute apres Ie pontificat de Leon II (682-
683) et avant la translation des restes de S. Leon Ie Grand,
operee par Serge I (687-701)1. Quant au sacramentaire
m~me de Padoue, il a vu Ie jour dans un scriptorium de Lotha-
ringie, au milieu du IXe siecle 2.
Qu'un exemplaire du sacramentaire gregorien, ecrit ma-
teriellement au IXe siecle, ait rec;.udes modifications que ne
comportait pas l'archetype du VIle siecle, c'est ce qui n'eton-
1. RevuedesSciencesReligieu- Ibid.
ses,IX, 1929, p. 451,s.
2.
(71) 01\AISON8 DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 193
C (12-16):
Avec Ie 12e dimanche s'ouvre encore une nouvelle serie:
Dominica I post Natale sancti Laurentii (fete Ie 10 aout),
& II
.III. .
.IV ))
)) V)) I)
('72)
(73) ORAISONS DOMINICALES APRts LA PENTECOTE 195
D (17-18):
Orationes mensis septimi. Die dominico ad Sanctum Pe.
trum.
Die dominico vacat.
Enfin une derniere serie de 9 dimanches, tons denommes
d'apres l'a f~te du Saint Ange I), i. e. de Saiqt"Michel (29
sept). :
E (19-27):
Dominica I po'st [Natale] sancti Angeli
II &
.III.
.IV .
V ..
VI. .
VII
VIII.
& IX .
Depuis l'apparition des XVI messesgelasiennes1 sans af-
fectation fixe, un grand pas a done ete fait dans l'organisa-
tion et Ie groupement des dimanches apres la PentecOte.
On a cherche la raison d'etre de cette fac;on romaine de
grouper les dimanches par series autour des grandes fetes
de Saints que l'Eglise de Rome celebrait a cette saison de
l'annee. Donnons la parole a Dom Pierre de Puniet:
1
200 L. BROU (78)
201
202 L. BROU (80)
5. -DANS LE SUPPLEMENT
D'ALCUIN.
208
(87) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 209
7.
214 L. 8ftOU (92)
I1S
(93) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 215
---10
RUBRIQUES
20
SECRETE. POSTCOM.
--
MAIN MAIN
Iutem.
7 VII Deus virtutum Propitiare... Repleti
I consequamur.
IICOLLECTE.
I
216 L. BROU (94)
NOMBRE
REEL
COLLECTE. SECRt.TE. POSTCOM.
DE
MESSES.
I
(95) ORAl SONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE 217
L.
(99) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE
221
Z22 1.. BROU (100)
SUMMARIUM
L.
De geschiedkundige waarde
DOOR
J.
(3) t>tj; VI'rA t SANCTt ADALBERTt Ii
221
2.
228 HUIJBEN (4)
Die toestand was verre van ideaal. Geenwonder, dat bet
klooster in verval geraakte. In 941, waarschijnlijk als ge-
volg van de hervormingsbewegingender Cluniacensers,
van Gorze in den Elzas, van Gerard van Brogne in Zuid-
Nederland, -hervorming, die juist tot strekking had bet
kloosterleven meer onafhankelijk te maken van wereldlij-
ke inmenging, -werd Mettlach hervormd. De aartsbis-
schop Rotbert (oom en opvoeder van St. Ansfried) zag at,
zo niet van zijn eigendomsrecht op de abdij, dan toch van
zijn abtelijken titel. Tot eerstenregulieren abt benoemde hij
Ratwich of Ruothwic, monnik van Cornelimtinster te In-
den (bij Aken). Nu bloeide de kloostertucht, en als onmiddel-
lijk gevolg daarvan, ook de studie weer op. Onder zijn be-
stuur wordt genoemd de monnik Germanus, die aan 't hoofd
der kloosterschool stond, en als de geleerdste man tot ver
in den omtrek gold. Tal van jongelieden ontvingen van
hem bun literaire vorming.
Den hoogsten bloei bereikte Mettlach onder aartsbisschop
Egbert (977-993), toen Remigius, die later abt zou worden,
de kloosterschool bestuurde. In de Miracula S. Liutwini
wordt gezegd, dat er zulk een roep van Remigius uitging,
dat tal van monniken en geestelijken nit aIle oorden van
Gallie zich om zijn leerstoel schaarden, en, naar huis terug-
gekeerd, bun omgeving en aIle streken van Gallie met bet
licht der Mettlachse leerschool vervulden.
Remigius had zijn wetenschappelijke vorming genoten aan
de kathedraalschool van Reims, waar de to en reeds ver-
maarde Gerbert (de latere Pans Silvester II, 999-1003)
in de jaren 972-989 de classieke letteren en de philoso-
phie van Aristoteles doceerde. Gerbert stond in briefwisse-
ling, zowel met aartsbisschopEgbert, als met de monniken
van Mettlach, waarvan er verschillende te Reims zijn leer-
lingen waren. Abt Ruothwic zond twee zijner monniken
naar de school van Reims. Onder hen bevond zich Ruoper-
tUg of Rupert, de schrijver van de Vita 1 S. Adalberti: Ex
eorum condiscipulatu Ruopertus quidam fuit, qui ad Ek-
mundam missus, vitam sancti Adelberti luculento sermone
conscripsit 1.
J.
(5) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 229
Zo is bet raadsel opgelost: hoe 't komt, dat bet leven van
St. Adelbert Diet te Egmond, maar door een monnik van bet
verre Mettlach geschrevenweld. ToeD.Egbert bet door zijn
vader gestichte klooster van Egmond wilde verrijken, Diet
alleen met handschriften en kunstvoorwerpen, maar ook met
eensierlijke levensbeschrijving van denpatroonheilige,wendde
hij zich h'eel begrijpelijk tot de monniken van zijn abdij van
Mettlach, waar studie en wetenschap immers in zo'n hogen
bloei stonden.
Waarschijnlijk zou hij in de jeugdige abdij van Egmond,
to en DOg in haar kinderschoenen, Diet zo gemakkelijk ie-
mand hebben gevonden in staat om in sierlijk latijn, naar
de regels van de toeD heersendemode, een heiligenleven sa-
men te stellen. Men had bet to en in Egmond voorlopig DOg
te druk met bouwen en ploegen, zodat er voor studie maar
weiDig tij d beschikbaar was.
Zo weld daD in Mettlach 'n leerling van den gevierdenGer-
bert aangewezen,op wiens vaardige pen men kon rekenen;
en omdat men ook een betrouwbarelevensschetswilde leve-
fen, weld Ruopert, misschien in gezelschapvan een of twee
andere monniken, naar Egmond gestuurd, om zich tel plaat-
se te orienteren en de nodige gegevenste verzamelen.
Maar bier rijst eentweedebeklemmendevraag : waf kon men
toenin J.:gmondnagomtrent Sint Adelbert met zekerheidweten?
Ruopert schrijft tijdens bet leven van aartsbisschop Eg-
bert, dus tussen de jaren 977-993: dat is ongeveer250 jaar
na de gebeurtenissenI
Geschreven documenteD betreffende den heilige heeft hij
Diet gevonden. Hij heeft alleen mondelinge overleveringen
kunnen opvangen.
Nu behoeven we Diet aIle mondelinge overleveringen a
priori als waardeloos te verwerpen. Zij bevatten gewoonlijk
een kern van waarheid. Vooral op bedevaartplaatsen-en
bet graf van St. Adelbert was een bedevaartplaats -hebben
overleveringen omtrent den oorsprong del bedevaart eentaai
bestaan.
Maar hoe gemakkelijk worden de oorspronkelijke gegevens
in den loop del tijden, wanneer zij van mond tot mond gaan,
Diet vervormd, VOOf!i:Jwann~~r ,h~t 9v~r een !i:fstand van
~~uwengaat?
230 J. HUIJBEN (6)
Heel rooskleurig staat bet er dug, voor bet verhaal van
bet eigenlijke leven van St. Adelbert, niet voor. Zo was reeds,
bet oordeel van Mabillon in 1672; zo luidt ook bet eenparig
oordeel der moderne geschiedschrijvers.
Maar tot bier toe hadden we dan ten minste nog den troost
dat de Vita, al kan zij ons ook weinig geloofwaardigsver-
tellen omtrent bet leven zeIt van St. Adelbert, dan toch voor
de latere gibeurtenissen, vooral voor die, welke op de stich-
ting de! abdij betrekking hebben, als een volkomen be-
trouwbare bron moet gelden.
Ruopert schrijft immers op last van Egbert, den eigen zoon
van den stichter der mannenabdij : en hij ontleent zijn in-
lichtingen aan de oudste monniken van Egmond, die zeIt
getuige zijn geweest van de gebeurtenissen. Wat die latere
tijden betreft, is zijn verhaal dug volkomen geloofwaardig.
Zo dacht men er tot hiertoe vrij algemeenover.
Maar nu,komt Oppermann dat alles in verdenking brengen.
Hij geeft volmondig toe, dat Ruopert inderdaad een leven
van St. Adelbert heeft geschreven tussen de jaren 977-993.
Maar, zegt hij, dat leven bezitten we niet meer in zijn oor-
spronkelijken vorm. Het leven van St. Adelbert, zoals we dat
tegenwoordig in de nog bestaande handschriften lezen, is
pas in de xme of in 't laatste kwart der XIIe eeuwopgemaakt,
met gebruikmaking van de oude, oorspronkelijke levensbe-
schrijving van Ruopert, maar zonder dat we kunnen uit-
maken in hoeverre de jongere Vita de oudere gewijzigd en
verknoeid heeft J.
J.
(11) DE (( VITA I SANCTI ADALBERTI 235
voor zoverre bet er een is, bJijft even goed bestaan, ook al
verwijst men de samenstelling der Vita naar een veellatere
periode.
Of men de Vita omstreeks 980 of in de Xlle eeuw plaatst,
ten alIen tijde zal die uitdrukking (sicuti nunc posteri eius
retinent~, strikt juridisch genomen, onjuist zijn. De enige
conclusie, die we daaruit kunnen trekkeD, is, dat de schrijver
-wie hij ook zij en op welk tijdstip hij ook schreef -zich
op dat punt Diet met de nauwkeurigheid van een jurist heeft
uitgedrukt. In plaats van te zeggen, dat Egmond thans DOg
in 't bezit is van Dirks nakomelingen, had hij moeten zeggen:
bet is nu DOgin 't bezit van Dirk's kleinzoon 1 of van zijn
opvolger.
De tweede plaats, die al dadelijk zou uitwijzen dat ooze
Vita niet bet werk van Ruopert is, is deze: In cap. 18
spreekt de schrijver over wondereD, die hij temporibusTheo-
derici iunioris, praedicti videlicet comitis (Theoderici I) filii,
beweert zelf geziente hebben : ipsi vidimus. Ook dit kan niet
door Ruopert, die immers monnik te Mettlach en Diet te
Egmond was, geschreven zijn 2.
De oplossing wordt reeds door Pijnacker Hordijk aange-
geven 3: Die nos ipsi zijn niet de monniken van Mettlach,
maar de lieden, die te Egmond aan Ruopertus inlichtingen
gaven en tot wier tolk deze zich maakt..
Prof. Oppermann vindt dat een uitvlucht, die nicht
gangbar is. Hij zegt echter Diet waarom; en ik zie bet ook
niet 4.
32 (vgl. M. G., SS. RR. Merov. deed aan dit verzoek: maar hij
VII, 95). Iaat het voorkomen alsof het
Alcuin vereenzelvigt zich met abt Nizo zelf is, die met zijn
de monniken van St. Riquier in monniken de pen voert. lie de
zijn Vita Richarii, hk. p. 18. uitgave van Prof. Dr. W. LAM-
Een ander voorbeeld, ontleend PEN, Thiotried van Echternach en
aan degeschiedenisvan Mettlach : zijn Vita S. Liutwini, 's Herto-
Tussen de jaren 1072-1078ver- genbosch,1936(Collectanea Fran-
zocht abt Nizo (Nithard) III van ciscana Neerlandica, III, 6).
Mettlach Thiofried van Echter- 1. Fontes,bIz. 17*.
nach een levensbeschrijving te 2. Fontes,bIz. 18*.
geven van denH. Liutwin, stich- 3. EgmonderFiilschungen,1920,
ter van Mettlach. Thiofried vol- bIz. 47vv. ; 1919,biz. 58v.
238 j. mJIJBEN (14)
zullen behandelen, maken voor d~n tijd van graaf Dirk II
gewag van een ecclesia,qua sanclus Adalberlus primum re-
quievil, te Obinghem, dat is bij Oesdomin de parochie Hei-
10. Dat is dus een eerste traditie.
In de Vila echter vinden we 'n andere traditie. Daar woldt
gezegd, dat St. Adelbert in Egmond begraven weld, en dat
men aldaar onmiddellijk na zijn dood boven zijn graf een
kerkje bouwde, dat door de Noormannen verwoest, doch
door den priester Amalath weer opgetrokken weld 1.
Ik moet bekennen dat ik, toeD ik voor 't eerst in de Eg-
monder Fiilschungen 2 dezelfde woorden las (nl. Der Evan-
gelientekst erwahnt eine Kirche zu Obinghpm,qua sanclus
Adalberlus primum requievil ) heel sterk aan de geloofwaar-
digheid del Vila I S. Adalberli begon te twijfelen.
Maar ik weld al aanstonds gerustgesteld, toeD ik den oor-
spronkelijken tekst er op nasloeg, en bemerkte dat Opper-
mann den tekst geheel verminkt, en daardoor vervalst had.
De tekst is ontleend aan de lijst del goederen die door
graaf Dirk II en zijn gemalin Hildegard aan Egmond werden
geschonken. Daar is wel sprake van een kerk waarin bet
lichaam van St. Adelbert eerst rustte , maar er wOldt hele-
maal Diet gezegd, dat die kerk te Obinghem gelegenwas.
Ziehier de tekst: In villa Obinghem, mansam linam,
quam presbyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adal-
bertus primum requievit, tenuit 3.D. w. z. dat graaf Dirk II
aan de abdij van Egmond geschonken heeft een hofstede,
gelegen te Obinghem en die vroeger in 't bezit was van den
priester, die de kerk bedient, waar 't lichaam van St. Adel-
bert eerst in rustte.
Van een kerk te Obinghem is in '.1geheel geeDsprake, DOg
veel mindel van een St. Adelbertus-kerk. Wat heeft Prof.
Oppermann gedaan? Vit den tekst heeft hij enkele woorden
gelicht (ecclesiamqua sanctus Adalberlus primum requievil),
en deze in verband gebracht met de plaatsbepaling in Obin-
ghem, die echter op heel jets aDdersslaat. De hoeve was te
Obinghem gelegen, Diet de kerk.
J.
(i1) bE (VITA i sANdT! ADAtBERTt j) ~41
Waar die Rorikesberg gelegenkan hebben, zullen we aan-
stonds onderzoeken. Laten we eerst bet verhaal verder ver-
volgen.
Te Oesdom dan, leefde een brave vrouw, Ermengardis
genaamd. Op zekeren dag was zij met een emmer naar den
Roriksp1!t gegaan, om water te halen voor haar huishouden:
quadam ergo die puteum Rorikisput dictum cum hydria
adiit, ut ex eo aquam in usum familiae deferret .
Terwijl zij bezig was water te putten, wordt haar oor ge-
troffen door 't geluid van muziek en gezang, dat van den
Roriksberg vandaan schijnt te komen: cum ecce auribus
eius ex praefato monte Bonusadmissus est, quasi Bonuscy-
thararum aut tympano canentium .
Vol nieuwsgierigheid laat zij haar emmer op den rand van
den put staan, begeeft zich naar den berg om beter van de
muziek te kunnen genieten: "relicta mox super os putei hy-
dria, ad montem... accessit. Daar vleit zij zich ter aarde in
parte mantis, en onder de ton en der muziek valt zij weldra
in slaap.
Nu overkomt haar een vreemde geschiedenis. Terwijl zij
slaapt, wordt haar door de list des duivels een emmerkokend
water over 't hoofd gegooid, met bet gevolg dat zij ernstige
brandwonden oploopt en bet gebruik van haar ogen verliest.
Acht jaar lang blijft zij blind. Dan verschijnt haar tot drie-
maal toe de H. Donatianus, patroon der stad Brugge, en
gebiedt haar naar Brugge te gaan, waar zij bij zij n graf
genezing zal vinden. Hetgeen inderdaad gebeurde.
Aan dit verhaal knoopt Oppermann de volgende beschou-
wingen vast. De Roriksput te Oesdom, waarvan bier ge-
sproken wordt, is de Runxput, gelegen v66r de kapel van
O. L. Vrouw ter Nood. Hij ontleent zijn naam aan den
Noormannenkoning Rorik, die omstreeks 860 in Kennemer-
land huisde.
Ook de Roriksberg staat klaarblijkelijk met denzelfden be-
ruchten Noorman in verband. Nu heeft Holder-Egger er
reeds op gewezendat ook in de Vita I S. Adalberti eenzand-
berg met den N Dorman Rorik in verband wordt gebracht,
en wel een zandberg, diein de onmiddellijke nabijheid van
bet Dude St. Adelbertskerkje gelegenwas.
In hk. 12 van de Vita I S. Adalberti wordt immers ver-
Sacris Erudiri. -16.
242 HUIJBEN (18)
haald, dat een der duinen, door verstuiving, zo dicht bij bet
heiligdom van St. Adelbert genaderd was, dat men kon vre-
zen, dat bet kerkje geheel en al door bet zand bedolven zou
worden. Toen Rorik, die claar geland was (quo dum forte
Roricus barbarorum rex appulisset), dit bemerkte, gar hij
order aan zijn ondergeschikten, om den gevaarlijken zand-
berg te verwij deren. Maar den volgenden ochtend bleek dat
dit reuzenwerk niet meer no dig was. Door een wonder van
St. Adelbert was de verstuiving tot stilstand gebracht.
Waarschijnlijk niet ten onrechte concludeert Oppermann,
dat die zandberg dezelfde is als de Roriksberg,waarvan in de
Miracula S. Donatiani sprake is. Maar zeer zeker heeft hij
ongelijk, wanneer hij verder de conclusie trekt: dug lag bet
oudste St. Adelbertskerkje te Oesdom-Obinghem en is met
de bron, die onder de sarcophaagvan den heilige ontsprong,
eenvoudig de Runxput bedoeld 1.
't Is onbegrijpelijk, hoe Oppermann den Roriksberg bij
den Runxput kan plaatsen. In de geheleomgeving is er geen
spoor van een berg of van een verheffing te vinqen. Een
berg kan er ook niet gelegenhebben: bet was claar immers
veengrond, zoals de naam Obingerveen aanduidt. .
Oppermann heeft zich laten misleiden door den samensteller
van de Miracula S. Donatiani, en heeft hem op topografisch
gebied een gezag toegekend, dat hem in 't geheel niet toe-
komt; aan dien vreemdeling heeft hij de voorkeur gegeven
J.
(19) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 243
haven den monnik van Egmond, die ter plaatse zeIt schrijft
en zich onmogelijk in de topographie zijner omgeving kon
vergissen.
Wat men oak over den datum en de waarde van de Vita I
S. Adalberti moge denken : een ding is zeker, nl. da,t zij werd
geschrev~ndoor iemand, die te Egmond vertoefde en die dus
goed van de plaatselijke toestandenop de hoogte~as ; hetgeen
men niet kan zeggenvan den auteur der Miracfa S. Dona-
tiani.
Waarschijnlijk .had de Bruggeling, die de Mirakelen van
St. Donatianus beschreef,over den Roriksberg horen spreken:
en in zijn verbeelding zag hij hem dicht bij den Roriksput ;
die twee hoorden immers bij elkaar. Gezien den afstand
tussen Vlaanderen en Kennemerland, was de vergissing niet
zo groat.
En in werkelijkheid, als de Roriksberg waarIijk bij den
tegenwoordigenSt. Adelbertsakker heeft gelegen, dan is bet
dat punt der duinen, dat ten slotte nag bet dichtst bij den
Runxput ligt. De vlakte tussen de duinen, die achter den
St. Adelbertsput liggen, dragen op de stafkaart den naam van
Reggerssandervlak. Is die naam Reggerssandsoms fen ver-
bastering van Rorikssand?
Oppermann vervolgt: Mit der Angape 12 dass das 31-
teste Adalbertskirchlein beim Roriksberg lag, was ja mit der
ecclesia in Obinghem des Evangelientextes tibereinstimmt,
wiederspricht die Vita sich selbst, da nach 10 das IGrchlein
in Egmond lag 1.
Afgezien van bet feit dat er in de Evangelie-aantekeningen
helemaal geen sprake is van fen ecclesia in Obinghem,doch
alleen van fen mansa in Obinghem,is er oak in bet levensver-
haal van St. Adelbert niet de minste tegenstrijdigheid te
bespeuren.
In hk. 12 wordt gezegd, dat bet kerkje, door de gelovigen
haven bet graf van St. Adelbert gebouwd, gelegenwas op den
afstand van een steenworp van de duinen, die zich langs de
zeekust uitstrekken. Op de kaart der heerlijkheid Egmond,
door Simon Meeussenvan Edam omstreeks 1538 getekend,
J.
(23) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 247
1. Vita, hk. 13: FontesbIz. 12. weten wij evenmin iets zekers
2. Bgm. Ftilsch., 1919,bIz. 58; als over wat hij bij zijn leven ver-
1920,bIz. 47. richt heeft &. Op bIz. 7* onder
3. Al schrijft Oppermann(Fon- n. 43 vermeldt hij alleen bet ver-
tes,bIz. 22*) : Oak door de op- slag van 1920 over de eerste op-
gravingen te Egmond, waarover graving, waarbij hij aantekent:
men de boven(bIz. 7* vIg.) onder Verslagover opgravingen te Eg-
n. 43 en 46 genoemdeverhande- mond, met gewaagde gevolgtrek-
Iingen van Holwerda en Gosses kingen en reconstructies. -De
kan nalezen, wordt de onzeker- tweede definitieve opgraving in
heid, waarin wij verkeren niet 1924 vermeldt hij in 't geheel
weggenomen. Over de feitelijke niet, en schijnt hij zelfs i~ ~9~~
lot~ev~~n Va:I}Aq~~~s ~k nog nle~ te kennen.
C' .,
J.
(25) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 249
251
252 J. HUIJBEN (28)
mers eveneensaan Beda's verhaal van de komst van St. Wil-
librord in onsland de vermelding van St. Adelbert toegevoegd:
clarissimumque Christi confessoremAdalbertum cum decem
aliis. Dat komt de formule der Annalen al zeer dicht nabij :
mireque sanctitatis vir Adalbertus confessorcum aliis decem.
Geheel letterlijk vinden we de woorden der Annalen echter
terug in de Vita secundaS. Adalberti, waar we op de overeen-
komstige plaats lezen: mireque sanctitatis confessorChristi
Adalberlus 1. 't Is echter de vraag of de Vita secundav66r
de Annales ontstaan is, of omgekeerd. Laten we dit pro-
bleem evenwel voorlopig maar ter zij de leggen, om ons te-
vreden te stellen met de conclusie, dat annalist C zeer wel de
Vita I S. Adalberli heeft kunnen kennen en gebruiken 2.
Dat is z6 duidelijk, dat Oppermann zeit, in zijn Fontes,
op zijn vroeger opinie is teruggekomen. De Vita Adal-
berti, zo schrijft hij bIz. 61*, is door annalist C gebruikt voor
bet bericht over 690. Maar, om zich zeit niet al.te kras
tegen te spreken, laat hij er onmiddellijk op volgen : Of de
bier geraadpleegde Vila bet oorspronkelijke werk van Ruo-
pert was, dan wel de door C omgewerkte en uitgebreide redac-
tie, staat in bet geheel niet vast.
Als men de oorspronkelijke Vita van Ruopert als verIoren,
en den bewaard gebleventekst als eenveellatere oncontroleer-
bare omwerking beschouwt, valt bet inderdaad niet uit te
maken of de annalist de eerste of wel de herwerkte Vita ge-
bruikt heeft. Maar we hebben gezien, dat er niet de minste
reden bestaat, om aan de echtheid en oorspronkelijkheid van
de ons bewaarde Vita te twijfelen: zodat we als zeker moe-
ten aannemen, dat annalist C, voor zijn bericht over bet jaar
690 onze Vila I S. Adalberli gebruikt heeft, of althans heeft
kunnen gebruiken 3.
1. Fontes, bIz. 18*; vgI. bIz. In uitg. 1919 met deze bemer-
61*. In Egm. Fulsch., 1919,bIz. king: J enen Annalisten, das
64 (1920,bIz. 53)worden de glosse heisst a~soC, erkennt man denn
der Annales op 877 (er staat auch ills den Verfasser der Vita
verkeerdeIijk in beide drukken: an ihren Stil. &
863) en Vita I Adalberti, hk. 13 In uitg. 1920 is er sprake van
eveneensmet eikaar in verband eine stilistische Bertihrung (wel-
gebracht, doch zanderverwijzing che) auf C selbst nattirlich zu-
naar Aicuins Vita Willibrordi. riickgeftihrt werden kann. &
(33) DE VITA I SANCTI ADALBERTI ) 257
J.
(35) DE VITA I SANCTI ADALBERTI
259
HUIJBEN (36)
260
J.
(37) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 261
zulks joist Diet doet: zodat dit eerder tegen de identiteit der
twee schrijvers uitvalt. .
Weliswaar heeft Prof. Oppermann zich tamelijk voorzich-
tig uitgedrukt door te leggeD, dat de C-tekst der Annales
g e d eel tel i j k rijmt~. Maar zelfs dat (Cgedeeltelijk ~
is te veel. Want het enige voorbeeld, dat hij aanhaalt, nl. de
randglosse bij het jaar 988 1, is oak weer een uitlreksel nit
een aDderwerk, nl. nit de Vita IS. Adalberti 2, hetgeen door
Oppermann over 't hoard is gezien3.
Men behoeft de;teksten slechts naast elkaar te plaatsen:
ANNALES VITA I S. ADALBERTI
J.
,..
(39) Dr: VITA I SANCTI ADALBERTI II 263
SUMMARIUM
J.
(41) DE VITA I SANCTI ADAL~ER.TI 265
J.
Een Middelnederlands devotiehoek
DOOR
R. A. PARMENTIER
(Brugge)
GETIJDEN- EN GEBEDENBOEK
MIDDELNEDERLANDS 1
(HANDSCHRIFT GILLES DE PELICHY)
I ~
-'*
R.
(5) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 271
Maria Magdaleen (Juli 22), Remyn ende Bavo conffessors (Oct. 1),
Aite siele hoechnis (Nov.2), Katheryn, maghet (Nov. 25), Nicolaus,
bisscop (Dec. 6).
Onder de eerder schaarse namen, die rood onderstreept zijn,
dienen aangestipt: Appollonia, maghet (Febr. 9), Der apostolen
sceidinge (Juli 15), Jeroen, martir (Aug. 17) 1.
~~Onder de met zwarten inkt geschreven herdenkingsdagenvallen
op te merken: Aldegont, maghet (Jan. 30), Vedastus ende Aman-
dug (Febr. 6), Eucharius, bisscop (Febr. 20), Walburch, maghet
(Febr. 25), Swidbertus, bisscop (Maart 1), Gheertruudt, maghet
1. Over den cultus van den ten uit de xve eeuw, worden me-
H. Jozef zie bet goed gedocu- degedeeldbij C. G. N. DEVOOYS,
menteerde werk van J. SEITZ, De legendeVan Sunte Maria
Die VerehrungdeshI. Joseph in Magdalena bekeringhe-, in Tijd-
ihrer geschichtlichenEntwickiung schrift voor Nederlandschetaal-
his zum Konzil van Trient dar- en letterkunde,tom. XXIV, 1905,
gesteIt, Freiburg im Breisgau, bIz. 16-44.
1908; zie oak L. EISENHOFER, 3. Bedoeld zijn de drie jonge-
Handbuch der katholischenLitur- lingen, door Nebucadnezar,ko-
gik, lste dee-I,Freiburg im Breis- ning van Babylon, in den vuur-
gall, 1932, bIz. 599-601.-In oven geworpen. Zie: Daniel I,
't voorbijgaan zij er op gewezen, 6-7 en III, 1-97. Deze oudtesta-
dat de noordnederlandse Min- mentischeheiligen worden in den
derbroeder Philipp us van Gouda regel op 16 December gevierd.
in de xve eeuween leven van denH.VgI. Martyrologium Romanum
Jozef in de Dietse taal ge- ad formam editionis typicae,scho-
schrevenheeft. VgI. W.SCHMITZ, liis historicis instructum, t.a.p.,
O.F.M., Franctscanenin de mid- bIz. 587, noot 2; N. NILLES,S.J.,
deleeuwsenederiandse Iiteratuur, Kalendarium manuale utriusque
in Bundel opstellen van oud- ecclesiae orientalis et occidenta-
Ieeriingen aangebodenaan Prof. lis..., tom. I, Innsbruck, 1896,
Dr. c. G. N. de Vooys, fer ge- bIz. 355; Dom H. QUENTIN,
Iegenheidvan zijn vijfentwintig- O.S.B., t.a.p., bIz. 349, 450, 483,
jarig lzoogleeraarschapaan derijks- 587; G. ZILLEKEN, Der K6lner
universiteit te Utrecht 1915 -16 Festka lender. Seine Entwicklung
October 1940..., Groningen.,Bata- una seine Verwendungzur Ur-
via, 1940,bIz. 324. Daarenboven kundendatierungen. Ein Beitrag
dient nag aangestipt, dat een zur Heortologie und Chronologie
Historie vanden heiligenpatriarch des Mittelalters, in Bonner Jahr-
Josephin 1500te Gouda gedrukt biicher. Jahrbiicher des Vereins
werd. VgI. C. C. DE BRUIN,Mid- von Altertumsfreundenim Rhein-
deinederiandsgeesteIijk proza, in- lande, aflevering 119, 1910,bIz.
64-65,122-123.VgI. ook Jaarboek
geleid door prof. dr. C. G. DE'VOOYS,
Zutphen, 1940, bIz. XII. der Koninklijke VlaamscheAca-
2. Dit feest werd oak gevierd demie voor taal- en letterkunde,
op 1 of 10 Maart, alsmede op 7 jg. 1909, bIz. 38, 65; jg. 1910,
April. Zie: Acta SS. Boll., Julii bIz. 74; jg. 1911, bIz. 52, 152;
tom. V, bIz. 216 (nr. 161). - jg. 1919-1920,bIz. 22.
Dietse proza-verhalenbetreffende 4. In den regel herdacht op
de bekering van de H. Maria 11 of 13Mei. VgI. Martyrologium
Magdalena, volgens handschrif- Romanum ad formam editionis
(7) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 273
truut, maghet (Juni 23), Ghehoechnis van Sinte Pouwels (Juni
30), Translacio Sincte Thomas, a.postel(Juli 3) 1, Frederic, bisscop
(Juli 18), Oswalt, coninc (Aug. 5), Die verguldinge Gods (Aug. 7) 2,
Samuel, propheet (Aug. 20), Bartinus, abt (Sept. 5), Oetger, con-
fessor (Sept. 10), Sinte Jans ontfanc (Sept. 24), Twie Ewouden
(Oct. 3) 1,Hubert, bisscop (Nov. 3), Zacharie, propheet (Nov. 5) 2,
Vier Coronars (Nov. 8) 3, Octava Sinte Martyns (Nov. 18), Sile,
apostel ende martir (Nov. 28), Sinte Loy, bisscop (Dec. 1), Wyni-
baldi, bisscop (Dec. 19), David, conine (Dec. 30). Op 23 Juli leest
men: Apollonaris, bisscop. Bedoeld is voorzeker de H. Apollinaris,
eerste bisschop van Ravenna, die omstreeks 't jaar 200 den mar-
teldood stierf 4.
In den regel wordt de waardigheid van de verschillende heiligen
medegedeeld: confessor,bisscop,martir, heremyt, patriarch, paeus,
R.
(9) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTREcHT 275
Iieve Moeder ende voir hem gaen ais een brudegom voir synre
bruut ende brengen van hierneder in hemelryc. Ende dair wil ic
hem scencken sonderlingen dranc uuten borne der oitmoedicheyt,
dat ic Diet en wil doen denghenendie dit Diet ghehouden en heb-
hen. Ende si beghinnen aidus.
(Rubr.) Een gebet van Onser~Iieven-HereIhesu Cristi. (Beg.)
0 here Ihesu Criste, ic vermane U dat uutrecken, dat U aIle uwe
Ieden ontvoeghet worden... (Zie den volledigen tekst beneden in
Bijiage I).
Deze oefening bestaat uit vijftien gebedjes, waarin men den
Zaligmaker herinnert aan gewichtige momenten uit zijn Lijden,
inzonderheid toeD Hij aan bet Kruis bing ; na ieder gebedje wordt
een Paternoster en eenAve Maria gelezen. Al de gebedjesbeginnen
met de toespraak : 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U .
Soortgelijk gebedsformulier was eertijds in verschillende korte
en Iange redacties verspreid. De korte vorm die in onderhavigen
codex aangetroffen wordt heeft grote gelijkenis met een formulier
uit de XVleeeuw, dat zeit in verband staat met eenander~redactie,
daterende, naar 't schijnt, uit bet Iaatste kwart van de Xlve. Beide
Iaatstgenoemderedacties zijn medegedeeldbij D. A. STRACKE, S.J.,
De origineele tekst der XV Pater op het Lijden des Heeren en diens
latere lotgeuallen,in Onsgeestelijkerl. Studien overde Nederlandsche
uroomheidvan al de bekeeringtot circa 1750, tom. XVII, 1943, bIz.
104-107, 115-116. Dergelijke oefening komt alhier verder sub 20
in Iangere redactie voor.
Over denoorsprong, de ontwikkeling en de verschillenderedacties
van de Vijftien Vaderonzen op de Passie, alsmede over de prologen
die deze oefening soms voorafgaan, zie : M. MEERTENS (zr. Imelda,
Ursulin), De godsuruchtin de Nederlandennaar handschrilten van
gebedenboeken der Xve eeuw, tom. II, bIz. 14-24 (z. p., 1931) en
vooral D. A. STRACKE, t. a. p., in Ons geestelijk erl..., tom. XVII,
bIz. 71~140.
283
284 n. A. PARMENTIER (18)
missels manuscrits des bibliothequespubliques de France, tom. I,
Parijs, 1924, bIz. 241; ID., Les livres d'Heures manuscrits de la
Bibliothequenationale, tom. I en tom. II, Parijs, 1927, passim;
M. MEERTENS, t. a. p., tom. III, bIz. 29-32; tom. VI, hs. 6, 35;
ID., De Sacramentsdevotiein de Middelnederlandschegetijden- en
gebedenboeken, in Studia Eucharistica..., bIz. 314-315; J. PAQUAY,
Middelnederlandschegewijde tekstennaar handschritten der XIve-
XVe eeuw,Lummen, 1933, bIz. 24-25; D. A. STRACKE, S. J., Een.
merkwaardiggebedenboekje voor Nedel"landers,in Ons Geestelijk Ert,
tom. XXII, 1948, bIz. 245-249; Dom A. WILMART,O.S.B., t.a.p.,
bIz. 21-22, 367-368,514, noot 1. Opmerking verdient daarenboven,
dat bet Anima Christi fragmentarisch verwerkt is in twee gebe~
den, medegedeeid bij F. PRIMS,t. a. p., bIz. 44, 105.
15. (BIz. 71-72). Hymne ter ere van bet H. Aanschijn, ge-
voIgd door een versikel en een oratie.
(Rubr.) Die paeus Johannes die XXIle 2 ,die gevet vander gracien
Gods denghenen die aflaet in staden math staen ende dit naeghe-
screven gebet spreken, of vyf Pater Doster, die dit ghebet Diet en
can, Xm daghen aflaets. (Beg.) God gruet Di, heilige aenschyn
ODSVerlossers, in welken blicket die gedaente des godliken lichts,
in enen lakeD gedruct, wit als die snee, dat gegeven was Veronica
tot enen teyken der minnen... (Einde) dat des viants beswairnis
ODSDiet en deer, opdat wi rust moghen vercrigen. Amen.
Vertaling van de Latijnse hymne Salve, sancia facies I nosiri
Redempioris,gevolgd door een versikel en een oratie, eveneensnit
bet Latijn overgezet:
Versikel. Here, 't licht van dineD aenschynis geteykent op ons...
286
R.
(21) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 287
Collecla. 0 God, wanttu woudes na Di Iaten ODSgeteykent
mitten Iichte dyns aensichts dyn forme gedruct in een cleet, ODS
tot eenre hoechnis, om bede Veronica...
VgI. G. M. DIlEVESen C. BLUME,S. J., Ein Jahrlausend Lalei-
nischer Hymnendichlung..., tom. II, bIz. 74; V. LEIlOQUAIS,l.a.p.,
tom. II, bIz. 349-350; M. MEERTENS,l.a.p., tom. II, bIz. 73-77;
tom. VI, hs. 12,3; F. J. MONE,l.a.p., tom. I, bIz. 155-156; D. A.
STIlACKE,S.J., Vereering van hel Heilig Aanschijn in de Nederlan-
den, in Ons geeslelijk erl..., tom. XIX, 1945, bIz. 237-244.
16. (BIz. 72-74). Gebedtot de H. Maagd om een zaligen
dood.
(Rubr.) Een seer ynnich gebet totter Heiligher Moeder ende
Maghet Maria. (Beg.) 0 gloriose vrouwe ende ewige maget, gueder-
tiereD Moeder Gods, coninghinne van hemeIryc ende van aertryc,
vrouwe der enghelen ende der menschen, myn vrouwe, myn adva-
caet [sic], myn enige troest ende toeveriaet, oitmoedelic so bid ic
Di, dattu gewairdigen wilste te bidden voir mi, ellendige sondair,
voir dat aensicht dyns enichs Soens, myns Heren Ihesu Cristi...
(Einde) ende daD ais ic sterven moet, so wil myn arme siel gena-
delic ontfaen ende in dat salige 'ewige leven versellen mit al den
Heiligen Gods, ende mitten trouwen dienres Cristi die altoes lo-
ven, ende benedien mit saligher vroechden in ewicheit den Vader
ende den Soen ende den Heiligen Geest. Amen.
Bijzonder merkwaardig is de volgende passage (bIz. 72v.-73):
Dyn moederlike puerheit moet ontsculdigen myn grote onpuerheit,
beide van hefteD ende van .live. Dyn barnende lieft ende minne
moet. ontsteken ~yn arme laeuheit. Dyn diepe oitmoet moet ver-
nederen ende bughen myn stinckende hovairdie ende dyn willi-
ghe ghehoirsamheit moet breken ende verdrucken myns eyghens
onghelatens willens hartheit ende verkeertheit.
Hetzelfde gebed, doch ietwat beknopter aan bet slot, is afge-
drukt bij F. PIlIMS, t. a. p., bIz. 199-200. Soortgelijk gebed wordt
ook vermeld bij M. MEEIlTENS,t. a. p., tom. VI, hs. 19, 34; R. A.
PAIlMENTIEIl,Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van
bet kabinet Houtart te Brugge, bIz. 87.
17. (BIz. 74-75v.). Gebedentot den H. Engelbewaarder,
denH. Petrus en denH. Laurentius.
10 (Rubr.) Een guet ghebet van dineD eygen Enghel. (Beg.)
288 R. A. PARMENTIER (22)
0 heilige Enghel Gods, die mi van Godsweghenhebste te bewaren,
ic bid Di oitmoedeliken, dattu van ~orgen totteD avont ende tot
alIen tideD mi crachtelic behoedes ende bescermes myn Iichaem
ende myn sieI... (Einde) opdat ic die Di van Godesghenadenheb ic
[sic] inder airden een bescermer,mitti in 't hemeIryck mach ver-
bliden inder ewicheit. Amen.
Verkorte adaptatie van een Latijns gebed, dat ten minste nit
de IXe eeuw dagtekent. Zie: Dom A. WILMART,O.S.B., Auteurs
spirituels et textes devats du moyen dge latin, bIz. 539-540. Van
soort~eIijk gebed wordt ook gewag gemaakt bij M. MEERTENS,
t.a.p., tom. VI, hs. 18,20.
291
292 R. A. PARMENTIER (26)
R.
(31) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 297
bIz. 79, noot 2. -DergeIijke oefeningen worden, in soms nogal
afwijkende redacties, vermeid of medegedeeid bij B. KRUITWA-
GEN,O.F.M., i.a.p., hs. 46,10; hs. 62, 16; hs. 97, 9; M. MEERTENS,
i.a.p., tom. VI, hs. 25, 11; hs. 25bis, 9, 10; hs. 28, 2, 6, 10; hs.
30, 12; J. PAQUAY,i.a.p., bIz. 53-58; R. A. PARMENTIER,i.a.p.,
bIz. 78-8.0, 143-145.
1. Louis Jan Jozef baron Gilles familienaam dien van zijn vrouw
de Pelichy weld geboren te Ant- te voegen. Zie: R. COPPIETERS
werpen op 25 Juni 1798 en is 'T WALLANT,Notices genealogi-
aldaar op 28 April 1876 overle- ques et historiques sur quelques
den. Hij was gehuwd met Marie families brugeoises,
Brugge, z. j.,
de Pelichy. Op 22 Februari 1872 bIz. 95.
weld hij gemachtigd om bij zijn
R.
(35) DEVOTIEBOEK UIT MET BISDOM UTRECHT 301
Baron Alexandre Gilles de Pelichy, Saint-Andre Ie 1 juillet
18771. Verder steekt in het handschrift een tOgstukje pa-
pier, waarop de volgende mededeling geschrevenis: Mon-
sieur Will. -Ecole Hollandaise du commencementdu XVIe
siecle . De voorschreven heerWill, die aldus zijn advies over
herkomst en ouderdom van den codex te kennen gat, is ver-
moedelijK de Engelse oudheidkundige W. H. J. Weale, wiens
naam hier op 't gehool' af gespeld werd 2.
Onderhavig getijden- en gebedenboekontstond voorzeker
in de noordnederlandsegewesten, meer bepaaldelijk in bet
voormalige bisdom Utrecht, zoals ten overvloede blijkt uit
den kalender. Deze kalender behelst bovendien twee heili-
gen die een nog nauwkeuriger localisering van den codex
mogelijk maken, namelijk: de HH. Adalbertus en Jeroen,
gewoonlijk vereerd als apostels van Kennemerland. De be-
wuste heiligen immers weroen niet bet gehelebisdom Utrecht
door, maar slechts in een bepaalde streek gevierd. De H.
Adalbertus is in den kalender op 25 J uni in bet rood aange-
geven, terzelfdertijd als de H. Lebuinus. Hij werd in de
eerste plaats vereerd in de Benedictijnerabdij van Egmond
bij Alkmaar, waar hij tegelijk met den heiligen apostel Pe-
trus patroon van de kloosterkerk was en waar zijn reliquieen
bewaard werden3. De H. Jeroen is op 17 Augustus in bet
302
(37) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 303
BIJLAGEN
BIJLAGE I
Vijftien Paternostersop bet Lijden desHeren.
(BIz. 58v.-60).
(Rubr.) Een gebet van Onser-lieven-Here Ihesu Cristi.
(Tekst) [1] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U, dat uutrecken
dat U aIle uwe leden ontvoeghet ~orden, soe datter gheen in syn
rechte stede en bleef. -Pater noster, Ave Maria.
[2] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die plompe naghelen, die
doir u handeD ende doir u voeten geslegenwaren. -Pater noster,
Ave Maria.
[3] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die pinen die ghi ledet,
doe uwe ghebenedide aderen so styf uutghespannen worden. -
Pater Doster, Ave Maria.
[4] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des afterlatens, dat ghi
aftergelaten wort, doe uwe vrienden van U vlogen, souder alleen
u lieve Moeder ende Sinte Jan Ewangelist ende Maria Magdalena
ende een deel ander guede vrouwen, dair clene hulpe an lach. -
Pater Doster, Ave Maria. .
[5] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des langhe staens, dat ghi
anden cruce stout. -Pater noster, Ave Maria.
[6] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des liefliken ropen, dattu
riepes: Mi dorst I), dat was: na salicheit der menschen. -Pater
Doster, Ave Maria.
304 R. A. PARMENTIER (38)
BIJLAGE II
De zevenvruchten van de H. Mis.
(BIz. 64-65).
(Rubr.) VanderMissen.
(Tekst) Dit syn die seven doechdenvander Missen,als Sinte
Augustynseit.
Die eersteduechtis, dat eenmenscheal soveellantsals hi binnen
der Missenbegaenmochte altemaelgave in rechteraelmissen,dat
en soudehem niet meerbaten, dan eensMissete horen.
(3g) fiEVO1'IEBO~K UIT MET BISDOM U1'ltEcltT 305
Die aDder duecht is, dat een mensche binneD dat hi Misse hoirt
Diet en crane [sic] noch en oudet.
Die derde duecht is, dat een mensche Misse hoirde voir eenre
sielen, die in 't veghevier wair, die siele sonde dairbinnen ghene
pine hebben.
Die vierde duecht is dat een mensche die des daghesMisse ghe-
hoirt heeft, al wat dat hi desdaghes et of drinct, dat becomt synre
natureD veel te bet nader Missen daD voir.
Die vyfte duecht is, die eens des daghes Mis hoirt ende des an-
deren daghes meent Misse te horen, aIle die daghelixe sonden die hi
dairbinnen doet, worden hem vergheven.
Die seste duecht is, want dat ghebet des hoefdes vermach meer
daD aIle der leden, dat is: dat ghebet nuchteren onder der Missen,
dat dwinghet God ende Misse te boreD is een gebodt Gods.
Die sevende duecht is, want eenMisse levende ghehoirt is beter
ende Dutter daD C nader doot.
Een Misse helpet tot verlatenisse van pineD ende van scout ende
tot vermeringhe der gracien in desen leven ende tot glorieD inden
toecomendenleven.
BIJLAGE III
Metten en Lauden van de Korte Kruisgetijden.
(BIz. 68r.-v.).
Here, ghi suIt opdoenllyn lippeD. Ende myn mont gel voirt-
condighendyn lor.
God, verstant in llyn hulpe. Here, tot mi te helpeDhaeste.
Glorie si den Vader. Als 't.
Ymmen.Wysheit desVaders,godlike wairheit, Cristus die men-
scheis gevangheninder uren der metteneende ghelatenvan sine
jongheren,inder nach [sic] gelevertende vercoft den Jodenende
geslaghen. .
Versikel.Wi aenbedenDi, Criste, ende benedienDi, want bi
dineD Heiligen Cruus hevestu verlost die werelt.
Collecta. Here Ihesu Criste, gonedes levendeGods,sette die
passie,dat cruce ende dyn doot twisschen dyn oirdel ende llyn
sic!, nu ende in bareDuutganc ende ghewairdigete ghevenden
levende ontfermicheit ende gracie, den doden ruste endegena-
dicheit, die Heilige Kerc vredeendeeendrachticheitendeonsarme
Sacris Erudiri. -20.
306 R. A. PARMENTIER (40)
sondarenleven endeewigheblyscap. Du die leves ende regniers
mit Godeden Vader in enicheitdesHeiligenGeestseenGod ewe-
lie sondereynde. Amen.1.
Benedienwi den Here. Godeseggenwi danc.
AIle gelovigesielenmoetenrusteDin wedell. Amen.
1. Een latijnse redactie van deze bIz. 217, alsmede bij R. A. PAR-
oratie vindt men bij W. NAKA- MENTIER, Een verlucht devotie-
TENUS,S. J., Coelestepalmetum, boek van Gentscheherkomst,bIz.
ad ubertatem et sacras delicias 7-8, sub 8.
excultum, ornatum, munitum,
SUMMARIUM
, ~
,-
DOOR
Dom N. N. HUYGHEBAERT
(Sint-Andries)
1. AA.SS., Juli, dl. II, Venetie, TERS, L' reuvre des Bollandistes
1747, bIz. 391. De Acta van deH. (Memo ires in-8 de la classe des
Godelievewerden oak afzon- lettres de l' A cademie royale de Bel-
derlijk uitgegeven te Antwerpen gique, XXXIX), Brussel, 1942,blz.
in 1720. Over P. Joannes Bapt. 40-41.
du Sollier of Sollerius,zie P. PEE-
308 N. N. HUYGHEBAERT (2)
***
Het kleine cartularium bestaat nit een bundeltje af-
schriften van bneven,die werden samengebrachtten gerieve
van den abt van Oostbroek, om hem voor te lichten in zijn
betrekkingen met het convent der moniales, dat onder zijn
rechtsmachtstond.
Op de derde bladzijde leest men in grote gothischeletters:
[L]iber monasterii S. Laurentii in Oistbroick. De onder dezen
titel samengevoegdezes bescheidenliggen verspreid over een
dertigtal jaren, van 1476 tot 1513. Een der stukken, het
vijfde, is met gedateerd ; daar het evenwel ondertekend werd
door de abdis Godelieve Spayers, moet het stuk geschreven
zijn v66r den 20enMaart 1548, sterfdag van genoemdeabdis.
De documenten van ons cartularium dateren dus nit de
jaren 1476-1548.
Blijkbaar werd bij het samenstellen van den bundel geen
acht geslagen op de volgorde der stukken, wellicht afgeschre-
yen naar gelang ze den kopiist onder de hand kwamen,behalve
echter voor de stukken III en IV: bier plaatste de kopiist
opzettelijk den brief van abt Splinterus van St. Laurens voor-
aan ob prerogativa divi Laurentii martyris, et abbatis in
Oisbrouck I De chronologische volgorde zou zijn: II, VI,
I, IV, III en V.
Daar de abten van Oostbroek zich, van omstreeks 1570 af,
niet meer konden bezighouden met de moniales, moet het
cartularium nit het Utrechts archief dug samengesteldzijn
v66r dit jaar.
N.
(5) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 311
* **
[L]illER MONASTER II S. LAURENTII IN OISTBROICK
* **
Op dit 'ogenblik kon de Unie van Bursfeld reeds bogen op
jaren van een voorspoedig gedijen, en haar onbetwist ge-
zag strekte zich nit over meer daD 48 kloosters. Wellicht is
bet Diet overbodig bier enige feiten in herinnering te brengen,
die den ontwikkelingsgang der hervormingsbeweging afba-
kenen 2. De eerste twee hervormers, de abt van St. Thomas
te Bursfeld, Joannes Dederoth, en de abt van St. Matthias te
Trier, Joannes Rode, ontvielen de beweging reeds in 1439.
Doch pas in de jaren 1451/52, waarin de belangrijke legatie-
reis van Nicolaas van CuBaplaats had, zou de nieuwe observan-
tie haar hoge vlucht beginnen. Den 6enMaart 1459 werden
de voorrechten der Unie plechtig bekrachtigd door Pius II.
Van dit ogenblik af werden de toetredingen steeds talrijker :
den 17enNovember 1468 werd St. Laurens van Oostbroek lid
van de Unie, en St. Paulus van Utrecht volgde bet jaar
daarop, ten gevolgevan de tussenkomst van den bisschop van
Utrecht, David van Bourgondie 3.
* **
Het verslag van de abten visitators aan Splinterus van
Dorsem geeft met al de gewenste nauwkeurigheid den juri-
dischen toestand aan van de Godelieve Abdij in den schoot
van de Unie van Bursfeld.
329
330 N. N. HUYGHEaA!:RT (24)
Calvinistische troebelen louden fataal worden voor de con-
venteD van het Sticht. De inname van Den Briel door de
Watergeuzen in 1572 belemmerde de betrekkingen tussen
Utrecht en Vlaanderen. Acht jaar later werd Oostbroek tot
den afbraak veroordeeld 1.
0 De jongste getuigenis van het vaderlijk toezicht der abten
van Oostbroek op de lusters te Gistel is dan, bij ODSweten
althans het kleine geschilderde portret van abt Christoffel,
Roestius, dat hedenDOgbewaard wordt in de Godelieve Abdij
te Brugge (zie plaat IV). Links van het portret leest men het
volgend opschrift: Ao AETAT. 49. B. B.A.M.; rechts om-
lijsten de initialen A. S. L. P. W. het wapen van den abt,
waaronder het jaartal 1567. Men zou de initialeD kunnen
lezen als voIgt: Abbas Sancti Laurentii prope Wtrecht, maar
wij durven het Diet verzekeren. De betekenis daarentegen
van B. A. M. ontgaat ODShelemaal. Het jaartal 1567 is het
sterfjaar van den prelaat.
** *
Indien in 1595 de moniales van Gistel zich rechtstreeks
tot bet Generaal Kapittel van Bursfeld richtten met bet ver-
zoek den abt van bet naburige Oudenburg, dat geenlid was
van de Unie, tot bun visitator aan te stellen, mag dit geens-
zins beschouwd worden als een poging om zich aan bet gezag
van de congregatie te onttrekken 2: enkel was, door den
teloorgang van de Utrechtse abdij, de band, die hen met de
AANHANGSEL
SUMMARIUM
DOOR
Achiel ROETS
( Gent)
A.
(3) LIBF:RTUS FROMONDUS
337
338 A. ROETS (4)
ten, of juister: de Fromondus van v66r de Jansenistische
troebelen?
In onderhavig artikel bedoelen wij, in de mate van bet
mogelijke, de bonding te tekenen van den lateren Jansenist
tegenover bet kerke]ijk gezag, in bet bijzonder tegenover
de Roomseuitspraken. Daartoe zullen wij eerst, aan de hand
van de studies van G.Monchamp, vluchtig Fromondus' stand-
punt schetsen betreffende de theorieen van Galiler en van
Descartes en bij die gelegenheid zijn practische bonding
tegenover de geestelijke autoriteiten belichten. Uitvoeriger
behandelen wij daarna zijn opvatting over de ontwikkeling
van dogma en gebruiken in de Kerk, waaruit wij zijn theoreti-
schemening afleiden omtrent bet kerkelijk gezag, om daD ten
slotte in bet licht van die gegevenseen proeve van verklaring
vooruit te brengen aangaandezijn Jansenistischeactiviteit.
A.
(7) LIBERTUS FROMONDUS
1. In een brief aan Plempius, tret van bIz. 192-193 ging sie-
13 September 1637. -VgI. MON- ren. KIaarbIijkeIijk een vergis-
CHAMP,Cartesianisme, bIz. 47-61. sing.
Over de andere contactnamen van 2. Zie MONCHAMP. Cartesianis-
Fromondus met bet Cartesianis- me, biz. 96-100.
me, zie In., bIz. 144-150,151-156, 3. Die brief van Fromondus
214-217, 253-256. -De resuIta-werd samen met de mening van
ten van Monchamp's studie over Plempius en van vier anderecoI-
Fromondus' bonding tegenover Iega's gepubliceerd in de tweede
bet Cartesianisme werden bondig uitgave van PLEMPIUS,Funda-
hernomen door DE WULF, M., menta Medicinae, nova editio,
Histoire de la Philosophie en Bel- Leuven, 1654,bIz. 375-387: doc-
gique, BrusseI-Parijs. 1910. bIz. toram aliquot in AcademiaLova-
188-193. Merken wij terloops op niensi viroram judicia de philoso-
dat in Iaatstgenoemd werk bet phia Cartesiana.Fromondus' ge-
portret van onze auteur (bIz. schrift besIoegde bIz. 378,kol. a.
194-195) als onderschrift kreeg tot 381, kol. b. -VgI. MON-
~ Caramuel y Lobkowitz ~), ter- CHAMP,CartesianismelbIz. 253-
wijI Fromondus' naam het por- 25~.
341
342 A. ROETS (8)
ging van de Oudheid tegen een te stout vernieuwer. Ook
hierin menen wij dezelfde motieven te mogen aanduiden:
als godgeleerdewierp hij zich op tot verdediger van de clas-
sieke oude ideeen, welke in de theologische kringen burger-
recht haddenverkregen.
In verband met bet opzet van dit artikel beperken wij ons
hier tot een van de vele punten, aangeraakt in dat debat.
Het is geen hoofdprobleem. Helemaal niet. Het beslaat bo-
350
A.
(17) LIBERTUS FROMONDtJS
351
352 ROET5 (18)
~Papisme. dOpeD,daD is iedereen accoord dat bet .Pa-
pisme. Diet v66r bet Concilie -van Trente volledig gekend
was 1.
Fromondus paste zijn principe al dadelijk toe op denkerke-
lijken eredienst. Duidelijk valt bier te onderscheidentUggeD
bet essentiele,wat tot bet wezen van den eredienst behoort,
en de bijkomstige riten, voorschriften, ceremoni~n,welke deze
kern slechts met uiterlijken luister omgeven en die naar
de willekeur van de kerkvoogden kunnen veranderen en aan-
gepast worden aan tijd en plaats 2.
Ook wat de geloofsleeraangaat, bestondde essentievan de
pauselijke leer reeds in de eerste eeuwen3. In die tijden
echter werden vele fundamentele geloofspunten nog maar
implicite geloofd, terwijl ze explicite) en in propria
A.
(19) 1.tBERTttS F'ROMONDUS 353
Dat is bet bilan tot bet voorjaar van 1640: geeD spoor
van conflict met Rome. In de beroerde Galilei-kwestie lijkt
Fromondus' houdiItg eer op een te verregaande onderdanig-
heid : bet kerkelijk gezag heeft hij daarin krachtig verdedigd
en hij heeft bet gevolgd zover als zijn wetenschappelijke
overtuiging bet maar enigszins toeliet. In de Calvinistische
controverse stelde hij zijn polemische talenteD ten dienste
van bet traditionele erfgoed van de oude Roomse Kerk.
De scripturaire disputeD ontweek hij opzettelijk, omdat door
de Protestanten bet gezagvan de Kerk als authentische tolk
werd miskend. Hij ontpopte zich in bet dispuut als een gaaf
theoreticus van bet kerkelijk gezag: zijn opinie omtrent de
taak van bet M agisterium droeg bet merk van de zuivere
orthodoxie. Onvoor'waardelijk viel zijn keuze nit ten gunste
van de ontwikkeling van dogma en gebruiken, in strijd met
de Jansenistische strekkingen. Zelfs in de Sycophantavan
1640 deed Diets een theoretische of practische wrijving ver-
moeden met de geestelijke autoriteit.Wel integendeel.
A.
(23) LI8ERTUS FROMONDUS 357
Hoe dan vanaf 1640 zijn sluikse handel'wijze verklaren als
uitgever van den Augustinus en zijn bedrijvigheid om de
uitspraken van Rome in die zaak te voorkomen of te ont-
glippen? Spontaan rijst de vraag : in hoeverrehandelde hij
te goedertrouw? Op welke gronden meende hij de decreten
nopens Jansenius' werk te mogenont'wijken? Volledig in het
klare kan die kwestie maar getrokken worden door eennauw-
keurig onderzoek van Fromondus' Jansenistische verweer-
schriften en onze voorlopige opinie zullen wij graag wijzigen
indien de docum:enteneen andere taal spreken. Niettemin
menen wij niet vermetel te oordelen door enkele lichtpunten
even vooruit te brengen, vooral met betrekking op de eerste
jaren van den strijd.
Wie eenvonnis vellen wil, moet den persoon terugplaatsen
in bet kader van tijd en omgeving. Door het verwaarlozen
van bet aanvragen ener pauselijke goedkeuring tot het uit-
geven van den Augustinus 1 en door het omzeilen van de
dreigbrieven uit Rome heeft Fromondus niet gehandeld naar
de letter van Jansenius' geestelijk testament, dat de uit-
gever nochtans klaar en duidelijk liet drukken op het verso
van het eerste blad der oorspronkelijke LeuvenseAugustinus-
A.
(29) LIBEftTUS FROMONDUS 363
A.
(31) LIBRTUS FROMONDtJS 365
teur 1, van zijn overtuiging tenslotte dat de ideeen van
Jansenius' Augustinus volmaakt beantwoordden aan die van
den bisschopvan Hippo. Zijn bedrijvigheid schijnt Diet tegen
Rome gericht te zija geweest. Wel moet hij betreurd hebben
dat zijn eerlijk opzet werd bemoeilijkt door de inmenging
van bet ~oomse gezag, dat hem in ruime mate scheenbein-
vloed door een groep eenzijdig oordelende geleerden. Dat
zijn syrnpathie voor de Societeit daar met bij groeide, wien
zal bet verwonderen? Maar dat zijn bonding tegenoverbet
kerkelijk gezag zo maar plots zou zijn omgeslagen,kunnen
wij moeilijk geloven. Zeker werden zijn gevoelensvan onder-
danigheid sedert 1640 ernstig aan den tand gevoeld. Toch
durven wij veronderstellen dat Fromondus zich ten slotte,
evenals de prelaten Boonen en Triest 2, zou hebben neerge-
legd bij de pauselijke besluiten, dat hij de formule van onder-
werping zou hebben ondertekend aan de bulle Cum Occa-
sione(31 Mei 1653), indien dezetijdens zijn leven en Diet een
week na zijn dood, den 3 November 1653, aan de Leuvense
Alma M ter was bekend gemaakt 3. Want een k etterse
mentaliteit heeft Libertus Fromondus belist Diet getoond
voor 1640, en -wij menen bet althans -oak Diet tijdens
de verdediging van den Augustinus.
SUMMARruM
366
Die Erfahrung des Herzens
.bei Le MaItre de Sacy
Zur Einordnung der Erkenntnislehre Pascals
VON
HANS FLASCHE
(Bonn)
369
370 H. FLASCHE (4)
371
372 H. FLASCHE (6)
,/
(7) DIE ERFAHRUNG DES HERZENS 373
Termini wirklich abgrenzendenAnwendung 1. Urn diese im
Geist Port-Royals besonders lebendige Art der Antithese 2,
die tins im Hinblick auf das Thema -Einbettung des Pas-
calschencoeur-Begriffesin eine Tradition -gespannt aufhor-
chen lasst, bei Le Maitre de Sacy auf ihre Anwendung zu pru-
fen, seiep zwei Texte ausgewahlt.
Als Deuter Augustins, als Schiiler Saint-Cyrans strebte Le
Maitre de Sacy, wie wir sahen, auf seineWeise in muhevoller,
philologischer Kleinarbeit danach, aIle Vorbedingungen fur
ein Einleben in -die moglichst reiche Vorstellung der Grosse
-Gottes zu erfiillen. Einsicht in die Nichtigkeit des Menschen
wuchs zugleich, zunachst aber auch die in den Pensees
immer erneut ausgesprochene Erkenntnis, dass ein ver-
standesmassigesBegreifen des neant nicht ausreiche.
...cette profondeur d'humilite qui remplit Ie creur de ce
Saint [sc. Augustin], a Ia vue de ce profond abime de peche,
de faibIesse, d'orgueil, d'ingratitude et de tenebres qui Be
trouve en chacun de nous et qui y demeuresi cache,qu'encore
que notre esprit en soit convaincu, notre creur neanmoins
n'en est presque jamais, ou entierement persuade, ou touche
profondement comme it Ie doit etre 3. In einer fur seine
Auffassung von der religiosen Erkenntnis beispeilhaften Art
gibt bier Le Maitre de Sacy einen kIeinen Ueberblick fiber
die dem Menschenzur Verfugung stehendeErfahrung. Ueber-
zeugungsempfangender Geist und erregungspurendes Herz
steIlte auch die profane Literatursprache der Zeit gegenuber.
Mit so klarer Scheidung zwischen convaincre des esprit
und einem persuader, einem toucher des creur
reiht der Autor sich jedoch in einen zahIenmassigweit ge-
ringeren Kreis augustinischer Denker ein. Die Nichtigkeit
des menschlichen Seins im Hinblick auf gottliche Grossewild
377
378 H. FLASCHE (12)
SUMMARIUM
385
386 UN LEXICON TERTULLIANEUM . (4)
SUMMARIUM
DOOR
J. G. STERCK
(Sint-Niklaas)
1. K. SCHOTTENLOHER,
a. w., 4, RENENBERGEN,Verscheidenheden,
Nr 43217e. VAN TOORENENBER- 's Gravenhage, 1878, bIz. 132),
GEN,a. w., bIz. 553-554, spreekt daar ODS geeD uitgave van dat
over die vertaling en zegt dat de jaar te Straatsburg bekend is.
opdracht getagtekend is : Straats- 2. Het reedsvermelde artikeI:
burg, 31 Maart 1565. Geeft Mar- Van Commentaire tot Tableau.
nix een verkeerd jaartal op, of Nolet (bIz. 212) beweert ten on-
zijn sommige exemplaren van die rechte dat wij in dit artikel de
editie gedateerd op 1566? Het samenstelling van bet Commen-
lijkt ODSin elk geval minder waar- taire in 1565 plaatsen. We heb-
schijnlijk dat Mamix zou verwij- hen alleen aangetoond dat een
zen naar de editie die vermeld bepaald deel (nl. de Bijenkorf-
staat in zijn bibliotheek: Stat- allegorie, Bk II 173-198) in dat
liche autturung der ursachen der jaar werd geredigeerd.
Churtursten, etc. duTch vii Iheo- 3. BIz. 89.
logen. (15) 66, (J. J. VAN Too..
394 J. G. STERCK (8)
J.
(11) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE nlEOLOGIE 397
J.
(13) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE ~ DE mEOLOGIE 399
401
402 G. STERCK (16)
het zijn claar te spreken over 501. Onze tekst is dus ouder:
van 1565 of DOgvroeger.
Het feit dat Bienkorj I veel meer theologische uiteenzet-
tingeD geeft 2 en bewij sIevert van langer en rustiger werk,
en bovendien zo uitvoerig is, terwijl Hervet er practisch wei-
Dig of Diet in voorkomt, pleit voor onze thesis.
Daarbij kunnen wij nu betel begrijpen hoe sommige brok-
ken van Bienkorj II reeds verwerkt staan in Bierikorj I of
er ten minste gepast konden worden ingelast 3. Wij menen
dat wij dit zo kunnen verklaren: in Bienkorj I stonden die
passagesreeds vroeger vermeld,in Bienkorj II werden ze her-
haald omdat Marnix daar aan bet schema van Hervet vast-
hield.
Marnix schijnt zeIt toe te geven dat zijn werk slechts losjes
verbonden is met de Epistre van G. Hervet. Hij zegt bet
reeds in de opdracht aan Sonnius : Ende mits bier Diet en
is geschreven, bet welcke op bet voorgenoemde boeckxen
van E. U. gemaeckt, Diet evenwel, ja noch beter passe, clan
op bet boeckxen Gentiani, enz. (Bienkorj I 15). Nog duide-
lijker affirmeert hij dit in Bienkorj II 167: Hier hebstu,
lieve lezer, een corte wtlegghinghe ende verclaringhe op den
sendbrief of missive des hooghgheleerdendoctoors meester
Gentiani Hervet, welcke niet alleenlijck daer op client, maer
op aIle boecken ende schriften dercatholijckschen schrijvers,
ende beschermers des Roomschen Stoels I).
J.
(17) MARNIX V~ SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE
403
404 J. G. STERCK (18)
J.
(21) MAftNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE 407
1. J. Go STERCK,ProtestantseBronnen,bIz. 301-306.
SUMMARIUM
Opus cui inscriptio Marnix als theoloog,auctore W. A. Nolet,
maximi momenti iudicandum est, praesertim obPhilippi Mamix de
S. Aldegunda studiorum curriculum accuratius investigatum; potius
humanistica quam theologica dicenda videntur. Doleo lumen erudi-
tissimum auctorem minus qua par sit inspexisseprima opuscula
polemica et religiosa Domini deS. Aldegunda. Ex his nempenecnon
et primis ex lineamentis maioris sui operis Bi~nkor/, in quo
insertus est tractatus theologicusiam annis 1562-1565 conscriptus,
aperte patel Philippum quaestionibustheologicis,non tantum iuniort
aefate quam aesfimassetcl. Nolet, sed etiam expressioriac sagaciori
curiositate sese implicuisse,
0 nomasticon
BOSSUET
J. 347, 368 COELSC. 317 DE LA TORU J. 342
BOTTE B. 7, 98, 111 55. COENSJ. 388, 409- DELEHAYE H. 271
BOURIERJ. 330 COENS M. 278 DELPLANCHER. 362 5.,
BOURQUE E. 173 COLONUS P. 409 365
BRAKE T. 339 Conc. Ephesinum 117, DE LuGO F. 354
BREMONDH. 371, 377 120 ss. DEMARETH. 336
BRIGITTA S. 290 5., 294, Conc. Ticinense 326. DE MEYER A. 347 S5.,
302 CONNOLLYH. 98 355, 358 S.
BRINCKMANNA. 64, 92 Con5tantinopoli5 115 DE MUNCKG. 405
BRINKTRINEJ. 106 CONYBEAREF. 111 55. DENYS 308
BROECKAERTJ. 319 COPERNICUSN. 337 55.' DE POTTERF. 319
BROM G: 321 5. COPPIETERS'T WALLANT I
DE PUNIET P. 123 5S.,
BROU L. 97, 123 55., 164 R. 300 176, 195 SS., 199, 201,
Brugge 240 5., 307 55., II Cor. X-XIII 5 55. 205,209
319 S., 322 55. Cornelimun5ter 228 De sacramentis, vide AM-
BRUN5CHVICG
L. 368 COTTAERDE
E. 317 BROSIUS
BUCHSELF. 8, 18 CURETON
W. 63 DESCARTES
R. 337 5. 341,
BULTMANN R. 38 CURTIUSE. 369, 377 370
BURKITTF. 59 CURTIUS P. 403 55. DESSOMVILLED. 330
Bur5feld 307 55. CUSANUSN. 321 Deventer 342.
CYRILLUSAlex. 120 DE VOOIJS C. 272
CABROL
F. 212 CYRILLUSHIER. 118 DE WERQUIGNOEUL F.
CAGIN P. 127 308, 333
CALENUSH. 358, 360 S. DAMASUS I S 101 DE WULF M. 341
CALIXTUS III 273 DAMMAERT G. 332 DIBELIUS M. 13
CALLEWAERT C. 95 55., DAMMAERT S. 332 Didaeh/. 6
106,336,342,357 55. DANCKAERTJ. 323 DIERCKX G. 383 S8.
CANISIUSH. 62 D'ANDILLY 377 DIJCK S. 240
CAPELLE B. 111 I., 119 DANNEELS M. 317 DIONYSIUSS. 278
55., 176 DAVID 274 DODWELL H. 58
CAROLUS MAGNUS 190, DAVID BURG. 323 DOLCH W. 295
207 DAVID J. 389 DOLD A. 173, 202 S.
CAROLUSV. 401 5. DARIS J. 365 DOMINICUS PRUTENUS
CASEY R. 55 55. DE BECDELItVRE 336 296
CASTELA. 295 DE BRUYN C. 272, 275 8. DONATIANUSS. 240 S.
CASTIGLIONEB. 390 DE CASTROJ., vide BoRN DONCKANUSM. 388
CATHARINAS. 271, 288 S. J.; 310, 328, 333. Doornzele 319
CAUCHIE A. 358 DE CASTRON. 404, 406 Douai 331, 333
CERFAUXL. 30 DEDEROTHJ. 321 DRAESEKE 62, 64
CHAPMANJ. 49 DE FLOU K. 285, 294 DREWS G. 285 55.
CHASTELLAING. 319 DE GHELDEREK. 275 s. DRIUTIUSR. 404
CHRISTOPHORUS S. 294 282,298 DUBLANCHY E. 354
CLAEYS-BoUUAERT F. 363 DE HULLU J. 310 DU~ESNE L. 174
5. DE JONGJ. 349 DU CLERQJ. 319
Clara Aqua, vide Klare- DEKKERS E. 271 DUKER A. 343 s.
water DE LABRIOLLE P. 46 DUPERRONJ. 346. 349
CLEMENSALEX. 85 383 DU SOLLIER J., vide
<:;L~MEN8ROM, ~5 P~LAGARDP;r. &~ s! ~O~~E~IU~
ONOMASTICON 413
DUVALA. 283 FORGETJ. 336 S., 358 Gorze 228
D' YDEWALLE S. 323 FORTESCUEA. 96 GO1;]RDAN S. 53
FRANCK A. 332 GRANVELLE403, 405
EBNER A. 191 5. Franeker 342 Gregorianum 118, 126 55.
Echternach 263 FRANK H. 98 GREGORIUSI 168 5., 177
EDEL G. 325, 332 FRANZA. 283 5.,18155., 19655., 247,
EDELTRUDA 272 FREDERICUSS. 273 2635.
Ede55a 1i5 55. FREDERICUSEGMUND. GREGORIUS ASCHAROUNI
EDMUNDUS S. 282 249 112.
EGBERTUS TREVIR. 226 FREREW. 193, 195, 206 GR~GORIUSTHAUMAT. S.
55., 261 55. FROMONDUSL. 335 ss. 113 5.
Esso EGMUND. 253- GREGORIUSTURON. 182,
Egmond GACHARD M. 405
225 55., 269 55.- 188 5.
301 55., 328 GAILLIARD I. 285, 294 GREITEMANNW. 7
EISENHOFER L. 272 GAlUS 47 s. GREYDANUS10
EIZENHOFER L. 178 GALILEI 336 ss., 363 Groningen 342
ELIGIUS S. 274 GALLANDIUS 62 s., 66 GROOTEG. 275 55., 286,
Engoli5meuse(sacramen- Gallia Christiana 331 298
laTium) 127 55. GANGULPHUSS. 272 GRUNDMANN W. 14, 36 5.
Ephesinum Concilium GARITTE G. 113 GUELLUYR. 348 5.
117, 120 55. GASPARUSTRAIECT. 3331 GUILLIELMUS AD OOST-
EPICTETUS 370 Gelasianum 103 ss., 126 BROEK332.
EPIPHANIUS S. 56, 61, ss. 1
Speculum
J. W. Ph. Eruditionis.
BORLEFFS, G.F.DIERCKX et E. MICHIELS, 381
Onomasticon. theoloog.
Conspectus materiae
387~410
411-417
419-420