Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 423

II

1949
IMPRIMI POTEST NIHIL OBSrrAT IMPRIMATUR

Steenbrugis, Gandae, Gandae,


2 Februarii 1.949 11 Aprills 1949 12 Aprilis 1949
t Isidorus LAMBRECHT H. VAN GoETHEM F. VERCRUYSSEN
Abbas. cens.libr. Vito gen.

Gedruktbij de FIRMA DE MEESTER. WETTEREN(Belgi~).

~
In de bres voor het charismatisch
karakter van het Apostelbegrip
Proeve van een verklaring van II Cor., X-XIII

DOOR

Dom A. VERHEUL
(Affligem)

Reed" waren we in de gelegenheid om in dit jaarboek een


kort overzicht te plaatsen van de resultaten der moderne
exegesein haar onderzoek naar de betekenis van bet apos-
telambt in de eerste christentijden 1. Ondertussen publi-
eeerdenwe elders een reeks artikels over den omvangvan bet
Paulini"ehe apo"telbegrip 2, waarin we persoonlijk bet pro-
bleem aanvatten en na fen lange analyse van de an6a-roAo;-
plaatsen bij St. Paulus tot de volgende conclusieskwamen:
1) Paulus heeft nooit een apostelbegrip van onbeperkten
omvang gekend, zoals de gangbare exegese onder invloed
van Harnack en Sohm bet nog steeds voorgeeft: St. Paulus
kent slechts een apostelbegrip en wel van beperkten omvang,
dat buiten hernzelf en Barnabas zeker de Twaalf en de
broeders des Heren omvat.
2) Met den omvang van zijn apostelbegrip staat Paulus
buiten de traditie van Jeruzalem, die slechts bet college der

1. A. VERHEUL, O.S.B., De mo- ten ~ de Twaalf .nog andereapos-


derne exegeseover dnO(1To).o~, in telen,in Studia Catholica,XXII,
Sacr. Erud., 1,1948,bIz. 380-396. 1947, bIz. 65-73; XXIII, 1948,
2. IDY.)(,J(ellt Sint Paul~s bui- bIz. 147-157, 217-229.
6 A. VERHEUL (2)

Twaalf als apostel zag en later ook Paulus (en Barnabas)


als zodanig erkende voor het apostolaat onder de heidenen.
3) De Jeruzalemse traditie heeft altijd aall dezen omvang
van haar apostelbegrip vastgehouden, zodat het niet onmo-
gelijk is, dat ook Paulus zich daar later bij zou aangesloten
hebben 1.
4) Een evolutie van een beperkt naar een onbeperkt apos-
telbegrip heeft in de eerste twee eeuwengeen plaats gehad,
aangezief het apostelbegrip van de Didache, dat daarvoor
als bewij~ wordt aangehaald, als een litteraire fictie te be-
schouwen is 2.
In onderhavig artikel willen we nader ingaan op den in-
houd van bet Paulinisch apostelbegrip, en wel aan de hand
van den tweeden Corinthe-brief; men rekene er dus niet op
met aIle elementen van de notie a~o'O'-ro).o~ bij St. Paulus
kennis te maken. Dat we de voorkeur geven aan de behan-
deling van II Cor. vindt zijn verklaring hierin, dat we zo in
de gelegenheid worden gesteld onze opvatting uiteen te zet-
ten aangaande het karakter van de laatste drie hoofdstukken
van dezen brief, welke in niet geringe mate van de gangbare
exegese afwijkt.
Omdat de verklaring van deze drie hoofdstukken vooral
sedert bet midden der vorige eeuw sterk gecontroverseerdis,
geven we bij wijze van inleiding in een eerste paragraaf een
historisch overzicht van de exegesedezer passage.

1. -Probleemstelling.

Ondanks enkele nieuwe geluiden, die langzaamaan gehoor


beginnen te 'vinden, staat de protestantse exegesevan deze
passage nag grotendeels onder den invloed van Baur 3. Hij
verklaart II Cor. in het licht van de Galatenbrief: Paulus
zou zich hier verdedigen tegen Judaizanten, die -gezonden
door de apostelen van Jeruzalem -tegenover Paulus' evan-
gelie van de vrijheid in Christus een evangeliestelden, waar-

1. A. w., bIz. 229. 3. F. C.BAuR,PaulusderApos-


2. A. w., bIz. 227-229, {el Jes~ Christi, Stuttgart, 1845,
!
(3) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRXP 7

in ook Joodse wet en besnijdenis een plaats, hadden. De


autoriteit die ze achter zich hadden en waarop ze zich te
gelegenertijd beriepen, noopte Paulus zijn verhouding tot
de apostelen van Jeruzalem uiteen te zetten. Baur's verkla.,.
ring kwam neer op een confirmatie van zijn hoofdthesis: de
oppositie tussen de Paulus- en Petruskerk. Al voIgt men
over bet algemeenBaur niet meer tot op dit laatste extreme
punt, zijn zienswijze om in Paulus' tegenstanders judaizan-
ten 'te zien, mag als de gangbare exegesegelden, ook in ka-
tholieke kringen 1.
Pas rond bet begin van deze eeuw werd bet probleem
vanuit een anderen gezichtshoek aangevat en bestudeerd.
Volgens Reitzenstein 2 zou Paulus in dezepassageopkomen
voor zijn nv8Vf.ta7:txo~-
zijn 3. De kwalificatie van de tegen-
standers blijft bij hem echter zeer vaag: Alles weist auf
Gegner, wie Paulus sie in seiner Missionstatigkeit otters er-
fund en hat 4; Paulus zou bet met opzet in bet duister la-
ten of hij eigenlijk wel aan bepaalde tegenstanders denkt 5:
II Cor., XI, 4 is volgens Reitzenstein slechts als een hypo-
thetisch geval te beschouwen.
Omstreeks denzelfdentijd trok Ltitgert de vage lijnen van
Reitzenstein scherper door 6. I Cor., X-XIII moet, zo stelde
hij voorop, verklaard worden in bet licht van den eersten
brief aan de Corinthiers, en niet, zoals Baur beweerde,in dat
van de Galatenbrief. Paulus' tegenstanders zijn er dezelfde
als die hij daar had terecht gewezen: pneumatici 7, die bo-
vendien nag als gnostici te kwalificeren waren 8. Daar Pau-

1. Zie o. a. W. GREITEMANN, 4. Ibid.


s. v. Korinthe in Bijbelsch Woor- 5. Ibid.
denboek,kol. 906; B. BoTTE, Le 6. w. LtiTGERT,Freiheitspre-
Nouveau Testament. Traduction digt und Schwiirmgeisterin Ko-
nouvelled'apresIe textegrec,Tum- rinth (Beitriige zur Forder. christl.
bout, 1944, bIz. 434 in nota; Theologie,XIII, 3), Gtitersloh,
J. SICKENBERGER, Der zweite 1908.
Brief an die Korinther, Bonn, 7. LtiTGERT,a. w., bIz. 67:
1932, bIz. 142. Sie sind Pneumatiker : Geistha-
2. R. REITZENSTEIN, Die Hel- bell und geben sie, aber es ist
lenistischen Mysterienreligionen nach des Paulus Urteil nicht der
nach ihren Grundgedanken und Geist Gottes .
Wirkungen, Leipzig, 1920. 8. lllid., bIz.79-80.
3. REI"ZENSTEI~? a.W.,"lr;.~1\},
8 VEPtHEUL (4)

Ius' activiteit zich niet kenmerkte.door pneumatische begaafd-


heid 1, kon hij, aldus Ltitgert, in de ogen van zijn tegen-
standers onmogelijk apostel zijn. Dat in deze hoofdstukken
Paulus' verhouding tot de apostelen van Jeruzalem zou ter
sprake komen, hetgeen door Reitzenstein slechts ternauwer-
nood was gehandhaafd, werd door Ltitgert zo goed als geheel
ontkend : in de vnB/?A.{av anOO'TOA.Of,
van XI. 5 en XII, 11 ziet
hij niet de Twaalf )}, doch de tegenstanders zeIt, die zich
voor apostelen zouden uitgegeven hebben 2.
Zijn opvatting om in de vnB/?A.{avdnOO'TOA.Of,pneumatische
tegenstanders van Paulus te zien, bleek wel bet meest aan-
vechtbare punt van zijn exegese en werd dan ook spoedig
opgemerkt. Schlatter 8 toonde aan hoe men spontaan de
discussie over de verhouding van Paulus tot de eerste chris-
tengemeente in II Cor., X-XIII moest uitschakelen, van bet
ogenblik dat men in Paulus' tegenstanders geen judaizanten
meer zag 4. De kerk van J eruzalem kon toch moeilijk gnos-
tische zendboden hebben uitgezonden 6. Schlatter zocht noch-
tans een oplossing die beide elementen handhaafde : bet pneu-
matisme van de tegenstanders en Paulus preoccupatie om
zijn verhouding tot de oudste apostelen uiteen te zetten.
Ziehier hoe hij de situatie ziet: in feite stonden Paulus'
tegenstanders in scherpe tegenstelling tot de apostelen van
Jeruzalem 6, vermeden echter deze bonding uiterlijk te laten

1. Ibid., bIz. 71: In seinem sie (= de tegenstanders) Bezie-


ganzen schwachlichen und furcht- hungen irgendwelcherArt zu den
samen Auftreten in Wort und Uraposteln in Jerusalem haben,
Werk fehlt ihm der Beweis des sich auf sic berufen oder ganz
Geistes, und das heisst fiir sie, er von ihnen Jegitimiert sind, ist oft
wandelt nach dem Fleisch. & behauptet, "aber unerweislich.
2. Ibid., bIz. 73. Een stand- 5. SCHLATTER, a. w., bIz. 101 :
punt, identiek aan dat van Liit- .Die Kirche von Jerusalemsand-
gert, werd ingenomen door F. te doch nicht gnostische Send-
BiicHSEL, Der Geist Gottes im boten aus. Da Liitgerts Darstel-
Neuen Testament, Giitersloh, 1926. lung die bier erkennbarenBezie-
3. A. SCHLATTER,Die korinthi- hungen nicht deutlich hervorhob,
sche Theologie (Beitrdge zur For- so bing sich an sie der Verdacht,
der. christl. Theologie, XVIII, 2), sie weiche einemTatbestand aus,
Giitersloh, 1914. an dem sic scheitern miisse. ~
4. Dit blijkt b.v. heel duidelijk 6. Ibid., bIz. 101~
J>ijBiicHSEL, a.w., bl~. 392 : Dass

A.
(5) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP ;)

hlijken, aangezien oak zij beweerden 't'ov Xel,<i't'ovte zijn 1.


Hierin standen ze immers dichter bij Petrus en de zijnen clan
bij Paulus, die slechts door bemiddeling van de Geest met
Christus was omgegaan 2. Ze beschouwden de Kerk als bet
werk van Christus, waarvan ze zich dug onmogelijk konden
losscheuI:en zander bij de anderen als inconsequent door te
gaan 3. Ze menen zich in dezelfde richting te bewegen als
de apostelen van Jeruzalem, maar willen hen voorbijstreven
met bun pneumatisme 4. Hun geloofsbrieven kunnen, aldus
Schlatter, onmogelijk van Jeruzalem komen 5; we louden clan
immers moeten aannemen, dat ze pas in bet verloop van bun
strijd tegen Paulus tot bun extreme libertijnse positie waren
gekomen 6. Ze hadden dele van andere gemeenten waar ze
zich aanhang had den verworven zoals te Corinthe zeIt 7. Ge-
dreven door bun vijandschap tegen Paulus, speelden ze de
autoriteit van Petrus tegen hem uit en zo moest dele wel
zijn verhouding tot Petrus en de apostelen van Jeruzalem
in zijn verdediging te berde brengen.
Rond 1920 deed Holl de extreme zienswijze van Baur
herleven 8. De Joodse propaganda in de Paulinische gemeen-
ten was volgens hem geen onderneming van enkelingen, maar
droeg bet stempel van een amtlich geleitete Sache . Die
gedelegeerde j udaizanten droegen den naam van apostel- van-
daar dat Paulus spreekt van 1jJ8V~anO<i't'OAOI,
(II Cor., XI, 13) -
en wisten dat zij met bun geloofsbrieven (II Cor., III, 1) de
autoriteit van de vn8eAtav anO<i't'oAOI,
(II Cor., XI, 4; XII, 11)

1. Ibid., bIz. 104. zu dem der Urgemeinde,in Sit-


2. Ibid., bIz. 114. zungsber.der Berl. Akad., 1921,
3. Ibid., bIz. 105. bIz. 920-947; hetzeIfde artikel
4. Ibid., bIz. 113: (~Die Ueber- verscheen oak in HOLL, Gesam-
bietung schliesst die Verehrung melte Autsiitze zur Kirchenge-
nicht aus, wild vielrnehr urn so schichte,II : Der Osten,Ttibingen,
bedeutsarnerje hoher del ist, ne- 1928,bIz. 44-67. Wij citeren voI-
ben dem man sich seIber stellt gens dit Iaatste. lie bIz. 57-58.
und den man tiberragt. Oak O. HOLTZMANN,Das Neue
5. Ibid., bIz. 106. Testamentnach dem Stuttgarter
6. Ibid., bIz. 106. griechischen Text iibersetzt and
7. Ibid., bIz. 107. erkliirt, Giesen,1926,II, biz. 603~
8. K. HOLL, Der Kirchenbegriff 6t 7, qanqhaa,ftdezeposit~
dt$ pa~l~s in seiner Verhiiltnis~

J,
10 A. VEl\HEUL (6)

achter zich hadden. Ze haddenaIs opdracht van de apostelen


gekregen, te zorgen dat de Joodse minderheid der Paulini-
sche gemeenten bet juk van de wet niet zou afschudden.
Nog onlangs maakte Kiisemann II Cor., X-XIII tot object
van zijn onderzoekingen1. Hij handhaafde de conclusie, dat
Paulus' tegenstanders te Corinthe pneumatici moeten ge-
weest zij n 2, pneumatici echter zoaIs ze alleen' maar op J ood-
sen bodem konden gedijen, waar traditie en legitimiteit een
voorname rol spelen3; hij wijkt bovendien van Liitgert at,
waatdeze ze bovendien nog als gnostici kwalificeerde 4. Pau-
lus' tegenstanders kwamen met geloofsbrieven van de eerste
christengemeente, wier autoriteit ze tegen hem uitspeelden 5,
hetgeen Paulus' situatie bijzonder moeilijk en delicaat maak-
te, aangezien daardoor bet echt:-christelijk begrip van bet
apostolisch gezag tot den inzet van den strijd werd 6.

* **
Uitgaande van dezeprobleemstelling menenwe de volgende
vragen aan een nauwkeurig onderzoek te moeten onderwer-
pen. Allereerst hebben we ons af te vragen wie deze tegen-
standers zijn, tegen wie Paulus zich bier met zoveel heftig-
heid verdedigt ( 3). Deze vraag kan niet met enige klaarheid
beantwoord worden, dan na een preliminair onderzoek aan-
gaande de verwijten die deze tegenstanders Paulus voor de

1. E. KAESEMANN,Die Legitimi- in Bijbelsch Handboek, II Het


tat des Apostels. Eine Untersu- Nieliwe Testament,Kampen,1935,
chungzu II Kor. X-XIII in Zeit~ bIz. 155, door GREYDANUS
: De
schr.f. Neutest. Wissensch.,XLI, tegenstanders... zijn ook Diet de
1942, bIz. 33-71. Judaisten van Gal. Want de apos-
2. KAESEMANN, Q. w., biz. 36, tel spreekt er niet over, dat zij
50. den eischvan besnijdenis enwets-
3. Ibid., bIz. 50. onderhouding stelden, zoals in
4. Ibid., bIz. 40-41. Gal. Het zijn dus andere tegen-
5. Ibid., bIz. 47-48. standers, al hadden zij ook pun-
6. Ibid., bIz. 50: Het gaat er ten gemeen met de Judalsten.
werkeIijk vor aIIem urn den echt Het waren Joden, XI, 22, die
christlichen Begriff der apostoIi- zich dienaars van Christus noem-
schen Autoritat . -Het stand- den, x, 7; XI, 23, zich als apos-
punt der protestantse,NederIand- telen van uitnemendheid ujtg~..
~eexegesevinden we geresQm eerd V~Q, :X;I,5; ~q, 11 etc. ,
(7) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 11

voeten hebben geworpen( 2). We zullen vervolgens stelling


hebben te nemen in de vraag, wie in II Cor., XI, 5 en XII, 11
met. de VnEf!l.tavanO(]1:ol.otzijn bedoeld ( 4). Eerst na dit
alles onderzocht te hebben, kunnen we komen tot de kern
van ons onderwerp: bet antwoord van -Paulus op de op hem
gericte aanvallen ( 5), waar dan heel duidelijk bet charisma-
tisch karakter van bet apostelambt zal blijken.
AIs bet ware a priori reedskunnen we bet belang vermoeden
van de voorafgaande kwesties. Zijn de VnEel.tavano(]1:ol.otde
apostelen van Jeruzalem, dan zal II Cor., X-XIII noodzakelijk
een confrontatie zijn van zijn apostolisch gezag met betJIunne.
Zijn Paulus' tegenstanders pneumatici, dan zal hij
tegenover hen bet pneumatisch karakter van bet apostel-
ambt te verdedigen hebben.

2. -De verwijten tegen Paulus geopperd.

Het is niet zander red en, dat we aan ons onderzoek een
systematische opsomming van de verwijten, die Paulus van-
wege zijn tegenstanders troffen, laten voorafgaan. Zij zal
ons in staat stellen om in de voIgende paragraaf scherper de
hoedanigheid van Paulus' tegenstanders te omschrijven. Te-
vens zal ze ons een duideIijker inzicht geven in bet, antwoord
van Paulus: zijn zeIfverdediging, die we in een Iaatste para-
graaf zullen behandelen.
We kunnen de verwijten van Paulus' tegenstanders tot
vier categorieen herIeiden:
1) hij zou bet bewijs (~ou!!-~)niet kunnen Ieveren apostel
te zijn;
2) hij zou niet pneumatisch zijn, doch ua-ra O'aeuawande-
Ien;
3) hij zou onbeduidend (-ra1tB'VO') en zwak (aO'(JB'V1]')
zijn,
terwijI een apostel tach de goddelijke kracht (~v'Va!!-,
-rov 8BOV)
in zich diende te openbaren;
4) hij zou ten sIotte de O'1J!!-Bia
-rOV&3r.oO'-ro).ov,
de kenmerken
van een aposteI, niet vertonen.
12 A.. VERHEUL (8)

10 -L1 O~t,u?]o

Het hoofdverwijt dat Paulus trot moet wel geweestzijn,


dat hij bet bewijs, de 6o"'fl,1}, Diet kon levereD apostel te
zijn. Als Paulus in bet dertiende hoofdstuk in 't kart nag eens
heel zijn heftige zelfverdediging samenvat, daD maakt hij ge-
bruik van 15o""u'l]en 15o,,'fl,O~.Zijn tegenstanders hadden die
15o
"'fl,'I] bij hem radicaal ontkend en ook de Corinthiers waren
erdoor aan bet wankelen gebracht. Vandaar luidt tegenover
hen, die naar de 15o,,~fl,'I]
hadden gezocht, dat Christus in hem
sprak 1, de conclusie : Ik hoop dat ge nu wel zult ingezien
hebben, dat ik in genendele&150""fl,0' hen )},m.a.w. dat ik wel
degelijk de proef kan doorstaan (II Cor., XlII, 7).
Paulus kon in bun ogen geeDapostel zijn. Alles weeserop,
dat hij er niet geschikt voor was; we mogen dit wel opmaken
uithet feit dat hij zich telkens genoopt ziet, op zijn van God
stammende bekwaamheid om apostel te zijn (["ava, -["a-
vo"t"1~),terug te komen (II Cor., II, 16; III, 5-6, err. I Cor.,
xv, 9). En daarbij; Paulus miste geloofs- en aanbevelings-
brieven (II Cor., III, 1), die tach ieder gevolmachtigde moest
kunnen toneD. Het was dan oak niet te verwonderen, dat ze
bet grate woord lanceerden: Hij haalt bet in niets bij de
grate apostelen (de vnee).{av&nol1't'o).o,) van Jeruzalem (II
Cor., XI, 5; XII, 11).

K a 1:a (1a e " d..

De tegenstanders geloofden dus Diet aan Paulus' apostel-


zijn; maar ze hadden daar oak bun argumenten voor. En
bun eerste argument zal dan wel bet volgende geweestzijn :
eenapostel is in bun opvatting eenpneumatischemens; welnu,
bet bleek maar al te duidelijk, dat Paulus volgens bet vlees,
"a-ra Gae"a,wandelde (II Cor., x, 2) en oak de mensen"a-ra
rJ<1e"a,volgens de maatstaf van bet vlees, beoordeelde (II
Cor., v, 16). Daarbij, de Corinthiers hadden bet persoonlijk
ondervonden, hoe wispelturig (II Cor., I, 17) hij omsprong

1. II Cor., XIII, 3. Cfr. H. Tiibingen, 1931, bIz, 161,


[.IET7iMAN~,An die Korinther J-

2.
11,
(9) cltAftISMA TISClI 1{AnAKTER VAN lIET APOSTELBEGRIP

met gedane beloften: bet nalaten van zijn beloofd bezoek


vanuit Macedoni~ (II Cor., I, 15-16) was daa_reen duidelijk
bewijs voor. Was dit niet zijn plannen naar bet vlees (II Cor.,
I, 17) inrichten en in vleselijke wijsheid (II Cor., I, 12) zijn
gedrag in de wereld regelen?
We hebben echter den indruk, dat daarmee de argumen-
ten voor bun melling, als zou Paulus xa-ra aaexa wandelen,
nog niet zijn uitgeput. Ook al gebruikt hij in de nu volgende
teksten die uitdrukking niet met evenzoveel woorden, de
idee ligt er toc~ aan ten grondslag. We vragen ons nl. af,
of we niet, uitgaande van IV, 3, mogen zeggen, dat zijn
tegenstanders hem zouden verweten hebben, dat er een
gluier over zijn evangelie zou liggen 5C.Dit zou dan de reden
zijn, waarom Paulus in bet derde hoofdstuk herhaalde malen
bet woord "a).vp,p,agebruikt (cfr. II Cor., III, 13, 14, 15, 16)
en tot tweemaal toe avaxa).V3t-r8V (II Cor., III, 14, 18). En de
beschuldigingzal, op te maken uit bet context, dan wel hierop
neergekomenzijn, dat hij Gods woord vervalste en zich op-
hield met sluwheid (II Cor., IV, 2). Ze trokken de zuiverheid
van zijn bedoeling bij de prediking in twijfel, zoals ook nog
elders blijkt : hij zou handel drijven met Godswoord (II Cor.,
II, 17) en de Corinthiers uitgebuit hebben (II Cor., VII, 2;
XII, 16-17); aanklacht die ons tevens doet begrijpen, waarom
Paulus er zo op stond reisgezellenmet zich mee te nemen om
de opbrengst der collecte naar J eruzalem te brengen: Hier-
mee voorkomen wij, dat iemand ons zal verdenken bij bet
beheervan dezerijke gave (II Cor., VIII, 20). Dit was trou-
wens nog maar een van de vormen van Paulus' eigenliefde,
die ze hem verweten in heel zijn gedragslijn. Het is niet voor
niets dat Paulus er zo den nadruk op moet leggen, dat hij
niet zichzelf predikt, doch Jezus Christus (II Cor., IV, 5) en
dat, zoals Christus gestorven is voor allen, ook hij Diet meer
voor zichzelf Ieeft (II Cor., v, 14-15).

1. II Cor., IV, 3: Bl as ~al Bild III, 13 ff. vom "ci).v/J./J.a


laTtV ~8~aAV.u.uBVOV veraniasst sein mag. In dezelf-
TO 8vayyeAtOV.
1/.ucQV.
Cfr. LIETZ-MANN, a. w., bh. den zin: M. DIBELIUS,Die Geis-
115 : Man hat also wohl behaup- terwelt im Glauben des Paulus,
tet, das Evangelium des Paulus Gottingen, 1909,bIz. 63.
sei ~i'~a).v.u..evov, wodurch das

13
14 A. VERHEUL (10)

3. -T a ~ e t v 0', -aO'08V1]'

Nog een tweede reden om Paulus' apostel-zijn te betwijfelen


meenden ze te kunnen doen gelden. Een apostel moest in
bun opvatting iemand zijn, in wiens krachtig optreden de
kracht van den Geest zich uiterIijk manifesteerde en wiens
uiterIijke verschijning iets had van bet imponerende van de
goddeIijke macht. Zwakheid was voor hen bet bewijs van
bet ontbreken van den Geest, want wie den Geest niet had,
kon ol:lmogeIijk de kracht van den Geest openbaren, en an-
dersom kon men nit bet ontbreken van de kracht besluiten
tot bet niet aanwezig zijn van den Geest 1; nVBvp,aen ~vvap,;
zijn immers wisselbegrippen. Doch niets van dit alles open-
baarde zich aan Paulus, integendeel hij was onbeduidend en
gering. Zeker, op afstand was hij heel dapper (II Cor., x, 1),
en ook zijn brievea waren gewichtig en krachtig (II Cor., x,
10), doch dichtbij gedroeg hij zich schuchter, 1:anBVO;, (II
Cor., x, 1) en zijn persoonIijk optreden was zwak (II.Cor.,
x, 10 : rj /58naeovO'ta1:0VO'wp,a1:o;aO'OBvt};).Paulus zal bet bun
volmondig toegeven als hij tot zijn zelfverdediging zal over-
gaan : hij is te zwak geweest (II Cor., XI, 21) en niet autoritair
onder hen opgetreden (II Cor., XI, 20). En bovendien ook
zijn spreken is onbeduidend (II Cor., X, 10: 0 ).0,,0; l~OVOB-
v1Jp,ivo;); weer zal hij bet toegeven dat hij maar een leek
(l/5w1:1J;)in bet spreken is (II Cor., XI, 6). En ten slotte bleek
ook nit zijn schuchterheid (ep,av1:ov1:anBVWv, II Cor., XI, 7),
wanneer bet er om ging geldeIijke ondersteuning te vragen
voor zijn apostolische activiteit (II Cor., XI, 7-12; XII, 13-14)
zoals de andere apostelen (I Thess., II, 6 ; I Cor., IX, 5-6), dat
hij allesbehalve overtuigd was van zijn apostolische autoriteit.

-}:; 1},u 8 ;; a 't'ovanOa'TO).OV

Ten slotte hadden ze nog een laatste argument, dat wel


heel sterk tot de Corinthiers moest spreken: de tekenen
waaraan een apostel te herkennen was, de wonderen, had

1. Cfr. W. GRUNDMANN, Der paulinischen Geistbegriff ist der


Begritt der Kratt in der neutesta- Kraftbegriff so hineingezogen,
mentlichen Gedankenwelt,Stutt- dass er unloslich mil ihm ver-
gart, 1932,bIz. 94 en97: In dem bunden ist.

4.
(11) CHARISMATISCH KARAKTEl'\ VAN HET APOSTELBEGl'\IP

hij niet onder hen uitgewerkt (II Cor., XII, 12). En wonderen
waren het bewijs van het bezit van den Geest (efr. I Cor.,
I, 22), dien Paulu~dus onmogelijk kon bezitten.

3. -Paulus' tegenstanders.

Omwille van bet contrast zullen we, alvorens Paulus' scher-


pe houding tegenover zij n tegenstanderste tekenen (2), in bet
kort zljn innige verstandhouding met de gemeente van Co-
rinthe aangeven(1); daarna eerst zullen we trachten de hoe-
danigheid van zijn tegenstanders nader te omschrijven (3).

1. -Paulus' houding tegenoverde gemeentevan Corinthe.

Voor de gemeenteheeft Paulus geenverwijten, doch slechts


woorden van Iiefde en erkentelijkheid. Hij noemt ze zijn
kinderen (II Cor., VI, 13; XII, 14) en geIiefden(II Cor., VII, 1 ;
XII, 19); ook aIs hij zijn tranenbrief schreef, was bet niet
om hen te bedroeven, doch opdat ze de Iiefde zouden leren
kennell, die hij bun zo vurig toedraagt (II Cor., II, 4). Ook
als hij van hen geen geIdelijke ondersteuning wiI aannemen,
mogen ze er geenbewijs in zien, aIs zou hij hen niet beminnen
(II Cor., x~, 11). AI wat hem overkomt, geschiedt om hen
(II Cor., IV, 15), tot bun vertroosting en heiI (II Cor., I, 6-7 ;
IV, 10; XII, 15). Hij heeft veeI vertrouwen in hen (II Cor.,
VII, 4) en met recht kan hij op hen foemen (II Cor., VII, 4;
VIII, 24; IX, 3), zoaIs hij ook op hen roemde bij Titus (II Cor.,
VII, 14). Nu reeds kan hij bet, doch veel meer nog op den
oordeelsdag (II Cor., I, 14). Kunnen de Corinthiers niet
geIdenaIs zijn aanbevelingsbrief voor hen die zijn aposteI-zijn
in twijfeI trekken (II Cor., III, 1)? Met aIle recht i:{an hij hen
dug prijzen: de bereidwilligheid waarmee ze de arInen van
JeruzaIem te huIp komen (II Cor., IX, 1), bun geIoof, bun
spreken en kennis, in een woord bun ijver op aIle gebied
(II Cor., VIII, 6-7). Hun gehoorzaamheid ook ten sIotte (II
Cor., VII, 15), doch bier niet zonder enig voorbehoud. In dit
opzicht hadden ze zich te weifelend getoond in bun aanhan-
kelijkheid aan hem: weI hadden ze zich niet van hem afge-
keerd, doch aIs zijn tegenstanders kwamen en een anderen

15
16 WRHEtJL (12)
Geest, een anderenChristus en eenander evangelie verkondig-
den, dan Iieten ze zich dat maar welgevallen (II Cor., XI,4).
Op 't punt van gehoorzaamheidkon hij nog geen staat op hen
maken; had hij hen zijn tranenbrief niet geschreven om
proefondervindeIijk van hen te weten, of ze hem in alles
gehoorzaam waren (II Cor., II, 9)1 Ook de tegenstanders te
Corinthe wi! hij niet straffen wegensongehoorzaamheid,voor-
dat de hunne volmaakt is (II Cor., X, 6). Hun houding tegen-
over zijn tegenstanders was niet energiek geweest. AIs zijn
tege~standers kwamen, hebben ze gezwegen, in plaats van
te foemen op hem, die toch bun glorie moet zijn (II Cor., {,
14; v, 12). Nu is Paulus wel verplicht op zichzelf te foemen
om hen stof tot roem te geven tegenover hen die op bet
uiterlijke 'pochen en niet op bet hart, d.i. op bet innerIijke
(II Cor., v, 12).
Kortom, we kunnen Paulus verhouding tot zijn gemeente
van Corinthe wel bet best tekenen aIs die van een liefdevoI
vader die bij zijn kinderen geen of te weinig wederIiefde
vindt: zijn hart staat wijd voor hen open, zij verengen bet
hunne (II Cor., V{, 11-13); naarmate hij hen overvloediger
liefheeft, vindt hij minder wederIiefde (II Cor., XII, 15).

-Paulus' houding tegenoverzijn tegenstanders.

Heel anders klinkt echter zijn toon als bet gaat over zijn
tegenstanders. Voor hen heeft hij slechts scherpe afkeuringen
en verwijten over. Zij zijn degenendie slechts op bet uiter-
lijke po chen en geen acht geven op bet hart (II Cor., v, 12);
zij prijzen zichzelf aan (II Cor., x, 12) in plaats dat God hen
aanbeveelt {II Cor., x, 18). Hun redeneringen zijn als so-
phismen 1 die Paulus omverwerpt als evenzoveelhoogten die
zich verheffen tegen de kennis van God (II Cor., x, 4), daar
bun denken niet staat onder gehoorzaamheid aan Christus
(II Cor., x, 5-6). Paulus vergelijkt hen met de slang die Eva
verleidde, daar ze in bun sluwheid de gezindheid der Corin-
thiers wilden afbrengen van bun oprechte trouw aan Christus

1. Cfr. W. BAUER,Griechisch- Urchristlichen Literatur, Leip-


Deutsches Worterbuch zu den zig, 1936, bIz. 790,s. v. Aoytup6,.
Schritten desN.T. und der iibrigen

2.
A.
(13) CHARISMATIScH KARAKfER VAN liEf APOSTELBF.GRIP 17

(II Cor., XI, 13). Zoals Satan zich vermomt als fen engel des
lichts (II Cor., XI, 14), zo doen zij, zijn dienaren, zich voor
als dienaren der gerechtigheid (II Cor., XI, 15). Paulus tekent
ze dus als lieden die met valse bedoelingen Gods Woord
preken en er handel mee drijven (II Cor., XII, 17), die de
Corinthiers tyranniseren, uitzuigen en beetnemen (II Cor.,
XI, 20).
Ten slotte zij er nog op gewezen,dat, terwijl Paulus de
Corinthiers altijd direct aanspreekt, hij zijn tegenstanders
slechts vermeldt in den derden persoon. Hij wil ze niet nader
noemen; bet vage Ttve~ (II Cor., III, 1; X, 2, 12) of Tt~
(II Cor., VIII, 20; X, 7; X, 20-21) moet maar volstaan. In bet
vuur van zijn verdediging gebruikt hij, met fen accent waar
eenzekereverachting uit spreekt, TOtOV'tO~ en 'tOtov'tOt
(II Cor.,
X, 11 ; XI, 13). Ook in bet vage 0 ieX6fl,evo~
ligt wel eenzekere
verachting opgesloten: de eerste de beste die komt (II Cor.,
XI, 4).
Het scherpe contrast in Paulus' gezindheid ten opzichte
van de twce groeperingen, rechtvaardigt ons besluit dat we
in de tegenstanders een afzonderlijke groep te zien hebben,
welke niet te verwarren is met de gemeentevan Corinthe als
zodanig 1.

-De kwalificatie der tegenstanders.

Voor hen die onder invloed van de school van Ttibingen


deze hoofdstukken uitlegden in bet licht van den brief aan
de Galaten was bet antwoord klaar: Paulus verdedigt zich
bier tegen judaizanten die voor nomistische propaganda door
de gemeente van Jeruzalem naar Corinthe gezonden zijn.
We menen echter met Ltitgert 2 te mogen vaststeIlen, dat
we bier te doen hebben met een postulaat, waarvoor geen
dwingend bewijs kan gegeven worden.
Nergens immers vinden we in de tweede Corinthebrief-noch

1. Bet heeft zijn beJanghier- 2. LiiTGERT, a. w., blz. 48-62;


op te wijzen, daar men soms aan op bIz. 62 schrijft hij : Also wa-
bet onderscheid tussen beide te ren die Gegner, die Paulus im
weinig aandacht schenkt. Cfr. zweiten Korintherbriefbekampft,
SCHLATTER, Q. w., bIz. 103. keine Judalsten &.
Sacris Erudiri. -2.

~
3.
18 VERHEUL (14)
als door de tegenstanders vereist, noch als door Paulus ver-
worpell -de kwestie opgehaald van de besnij denis en de
verdere onderhouding van de J oodse wet. Dat moeten ook
de voorstanders van deze thesis toegeven 1.
We kunnen ons trouwens moeilijk voorsteIlen, dat de zo
sterk hellenistische Corinthiers, met bun mystiek van de
volle vergoddelijking reeds bier op aarde, zich zouden hebben
laten meeslepen door theorieen in den aard van die der judai-
\

zanten.
Een vergelijking van II Cor., XI, 4 met Gal., I, 6-9 brengt
ons tot hetzelfde besluit. Beide passages vertonen grote
gelijkenis met elkaar, en toch ook essentiele verschilpunten.
Terwijl in Gal. slechts sprake is van bet prediken van een
ander evangelie, wordt er bier bovendien nog de prediking
van een anderen Christus en een anderen Geest aan toege-
voegd. Welnu Paulus zou nooit zijn tegenstanders als pre-
dikers van een anderen Geest beschreven hebben als deze
judaizanten geweest waren; deze kunnen in zijn opvatting
eenvoudigweg den Geest niet preken, aangezien de werken
der wet den Geest niet kunnen meedelen (Gal., III, 1-6).
Sommigen redeneren nit bet feit dat ze zich voorgaven
als <5ta"OVOt <5t"atoGvvrJ~(II Cor., XI, 15), dienaren der gerech-
tigheid. Doch bet is wel twijfelachtig of bier de wetsgerech-
tigheid bedoeld is; vergeten we niet dat Paulus zijn eigen
apostelambt ook als ~ta"o'll{a 't"fJ~ I5t"atoGvvrJ~bestempelt
(II Cor., III, 9).
Vele exegeten menen ten slotte dat judaizerend karakter te
kunnen afleiden nit de J oodse afkomst van de tegenstanders,
welke ze aangeduid achten in II Cor., XI, 22: Zij zijn He-
breeuwers? Ik ook. Zij zijn Israelieten? Ik ook. Zij zijn
Abraham's zaad? Ik ook. Ook Ltitgert 2, Kasemann 3 en Bti-
chsel4 geven toe, dat bier op bun Joodse afkomst gewezen

1. Ibid., b&. 49-52; zie ook 4. BiicHSEL, a. w., bIz. 386


BficHSEL,a. w., bIz. 387-390. ziet er eenbewijs voor hun jood-
2. LUTGERT, a. w., bIz. 48. zijn in: Paulus kampft zweifel-
3. KAESEMANN, a. w., bIz. 36 los gegen Christen jiidischer Ab-
geeft de voorkeur aan volbloed- stammung, die sogarauf ihre jii-
joden boven Joden uit de diaspo- dische Abstammung stolz sind. .
fa.

A.
(15) CHARISMATIScIt KAfiAKTP.R "'AN MET APOSTELBEGRIP 19

wordt. De vraag blijft echter open of bier wel de tegenstan-


ders bedoeld zijn. We menen, dat Paulus bier -in de vol-
gende paragraaf zullen we dit uitvoeriger aantonen -de
apostelen van Jeruzalem op bet oog heeft. We ontkennen
dug Diet alleen de judaistische strekking van Paulus' tegen-
standers, doch trekkeD bovendien bun Joodse afkomst, als
Diet voldoende bewezen, in twijfel.
Maar proberen we nu ook positief den aard di!jegenstan-
ders te achterhalen. Uit wat Paulus van bun leer :.tgt,kunnen
we Diet veel meel:ophalen, daD dat ze van Paulus 'prediking
verschilt: ze prediken een anderen Jezus, een anderen Geest,
een aDder evangelie (II Cor., XI, 4). Die andere inhoud hun-
ner prediking is jets wat a priori reeds tegen hen pleit. We
hebben ODSmaar te herinneren hoe Paulus in Gal., I, 6-9
categoriek de mogelijkheid van bet bestaan van een aDder
evangelie uitsluit: () 011" ea'rtll (i).).o. Ze komen dus met een
andere leer, die ze als de ware voorstellen: daarom wordt
bun handelwijze door Paulus vergeleken met de sluwheid van
de slang, die de Corinthiers aftrekt van de oprechte trouw
aan Christus (II Cor., XI, 3). Er is maar een evangelie en
ieder die er een aDder predikt is een vervalser (II Cor., II, 17),
die zich vermomt als apostel van Christus (II Cor., XI, 13),
als dienaar der gerechtigheid (II Cor., XI, 15).
Vragen we ODSvervolgens af, wat daD wel de inhoud van
bun evangelie geweestis, daD komen we al Diet veel verder.
Uit II Cor., X, 7 kunnen we DOgwel opmaken, dat ze zich
heel bijzonder als aan Christus toebehorend beschouwden,
doch ook dit is te vaag om er een aanduiding in te zien, als
zouden we bier te doen hebben met bet vportbestaan van de
Christuspartij waarvan in I Cor., I, 12 sprake was of althans
van eenvernieuwing van die partij door fusie met elementen
uit de Cephaspartij 1.
We mogen ook Diet verwachten veel klaarheid over hen
te krijgen, wat betreft bun leer, in een brief die zo goed als
geheel erop gericht is Paulus' apostel-zijn te verdedigen:

1. In die richting gingeno. a. A critical and exegetical commen-


ALLO, Saini Paul, secondeept- tary on the second Epistle of
ire aux Corinihiens, Parijs, 1937, Saint Paul to the Corinthians,
bIz. 273-274 en A. PLUMMER, Londen,1915,bIz. XXXVIII.
20 VERHEut
,
Paulus' apostelambt staat bier immers dominerend op den
voorgrond, zoals onlangs nog Kasemann duidelijk aantoon-
de 1. Doch juist in Paulus' zelfverdediging dunkt ons een
weg open te liggen om een nadere karakteristiek van de
tegenstanders te geven. We behoevenons slechts de grieven
te herinneren die ze tegen St. Paulus had den en welke we in
de vorige paragraaf bijeenbrachten. Deze kwamen hierop
neer: de tegenstanders geloofden niet aan Paulus' apostel-
zijn, daar de Geest zich in hem niet openbaarde, daar zijn
leven-swandelde wispelturigheid van bet vlees vertoonde, de
kracht van den Geest niet sprak uit zijn optreden en de voor
een apostel vereiste mirakels en wondertekenen ten enenmale
bij hem achterwege bleven. Hieruit spreekt bun opvatting
over bet apostelambt: een apostel moet een pneumatisch
mens zijn.
Doch tevenS blijkt dat ze zich een valse opvatting van bet
pneumatisch zijn gevormd hebben. Een ~v8v,uaTlx6~moet
zich in bun opvatting doen kennen aan zijn imponerende
macht, aan mirakelen en wondertekenen.
Hierop steunende menen we in de tegenstanders valse
pneumatici te mogen zien ; lied en die bet volle gewicht legden
op de machtsopenbaringen van den Geest. Zonder de histori-
scheontwikkeling der Corinthische situatie vanaf dat St. Pau-
lus zijn eersten brief aan de Corinthiers schreef nader te
willen bepalen, menenwe te mogenvaststellen, dat de tegen-
slanders op bepaalde punten sterke overeenkomst vertonen
met de valse pneumatici met wie Paulus in den eersten
Corinthe-brief af te rekenen had. Een groep valse pneumatici
had de Corinthische mentaliteit uitgebuit en de Corinthiers
geleid tot een eenzijdige overschatting der geestesgaven; in
I Cor. weesPaulus zacht de Corinthiers zeIt terecht, in II Cor.
vat hij streng de agitators aan. We wijken bier af van de
zienswijze van Kasemann2. Op grond van de gewijzigde
houding van Paulus -in I Cor. wees hij de pneumatische
dwepers als kinderen terecht, bier verdedigt hij met inspan-
ning van al zijn krachten zijn eigen positie -meent deze

1. KAESEMANN,
u. w., bIz. 40 : des Paulus im Vordergrund t.
t dominierend steht ja das Amt 2. Ibid., bIz. 44.

A.
(1t1)
(17) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 21

bet onaannemelijk, dat Paulus bier met de pneumatici van


Corinthe afrekende. We mogen echter Diet vergeten, dat ook
de verbitterde tegenstand tegen Paulus' vermaningen diens
gezindheid kan verscherpt hebben.
In sommige punteD komt die overeenkomst met de pneu-
matici heel sterk uit. Wel vinden we bier Diet de antithese
aorpta'rov "o'a,uov-aorpta 'rOV080Vterug, tenzij misschien in
de antithese arp(!wv-rp(!o'vt,uo~
van II Cor., XI, 19 1, doch voor
bet overige blijkt uit onzen brief, zoals uit I Cor., dat de
tegenstanders sterken nadruk leggeDop uiterlijke macht (I
.Cor., I, 27; II, 1-5; IV, 10); ook daar een overdreven waar-
dering voor mirakelen (I Cor., I, 21); eveneens zoals bier
(II Cor., X, 10; XI, 6) een overschatten van de kracht van
bet woord (I Cor., II, 1, 4). De antithese ~vva,ut~-aaOiV8ta,
die in I Cor. ook haar rol speelde,alhoewel eenbijkomstige
(I Cor., I, 25; IV, 10), komt eerst bier goed op den voorgrond
(II Cor., XII, 9-10; XIII, 4).
Riermee is daD ook DOgeen andere moeilijkheid opgelost.
Paulus' tegenstanders zijn met aanbevelingsbrieven te Co-
rinthe gekomen; zijn ze valse pneumatici, daD kunnen we
onmogelijk aannemen, dat ze dele van de gemeente van
Jeruzalem, laat staan van de aldaar verblijvende apostelen,
ontvangen hebben. Kiisemann 2 ziet in hen een delegatie van
de gemeente van Jeruzalem. In dit geval is bet echter
-gezien bun agitatie tegen Paulus --moeilijk te begrijpen,
dat ze geeDj udaizanten zij n. Hier ligt daD ook bet zwakke
punt van Kiisemann's opvatting, die in hen immers geen
judaizanten wil lien. Hij lost de moeilijkheid Diet op met
te leggeD, dat ze wel eendelegatie van J eruzalemwaren, doch
dat bun agitatie tegen Paulus Diet in opdracht dezergemeen-
te geschiedde3. Wel veroorlooft dit de meerextreme oplossing
van Roll' te bestrijden, maar in die zienswijze blijven de
tegenstanders toch altijd een reactionnaire kring fond de

1. Men mag misschien in dit we bovendien een sterke parallel


verb and ook wel wijzen op bet met II Cor., XI, 19: nl. de anti-
veelvuldig gebruik van alpeWvin these p.(J)~6~
-9'~6vtp.o~.
onze passage: II Cor., XI, 16, 19 ; 2. KAESEMANN,a.w., bIz. 44-46.
XII, 6, 11 en dlpeoavv,/: II Cor., 3. Ibid., bIz. 46.
J{I, 1,17. In I Cor., IV, 10hepben 4. HOLL,a. w.,bIz.57-58.
22 A. VERHEUL (18)
apostelen van Jeruzalem 1 en dan- kunnen bet moeilijk an-
deren geweest zijn clan judaizanten. Alhoewel Kasemann
dus den tweeden brief aan de Corinthiers onafhankelijk van
de andere Paulinische brieven wil uitlegge_n, zou hij slechts
consequent handelen met hem in bet licht van de Galatenbrief
te verkJaren.
Daar de tegenstanders pneumatici zijn, mogen we dus
veronderstellen, dat ze bun aanbevelingsbrieven hadden van
ande~e gemeenten clan J eruzalem. Dit moet ons niet ver-
wonderen. volgens Hand., XVIII, 27 en Col., IV, 10 blijkt de
gewoonte aanbevelingsbrieven mee te geven bestaan te heb-
bell in de oudste kerkgemeenten. Dat de tegenstanders in die
andere gemeenten bet vertrouwen gewonnen had den -wat
die aanbevelingsbrieven toch doen veronderstellen -is even-
mill verwonderlijk: ook in Corinthe had den ze zich immers
aanhang wet en te verwerven.
Er blijft ons ten slotte aangaande de kwalificatie der tegen-
standers nog een vraag open. St. Paulus noemt hen in II Cor.,
XI, 13 schijnapostelen, 'lp8t1l5ano<1't'oAo,
die zich voordoen als
apostelen van Christus. Verreweg de meeste exegeten beslui-
ten hieruit, dat Paulus' tegenstanders zich ook werkelijk
voor apostelen hebben uitgegeven, wat clan tevens een be-
wijs zou zijn voor bet bestaan van een ruimer apostelbe-
grip 2. De meesten van hen staven clan bovendien nog bun
conclusie met bun exegese van Vn8f!AtavanO<1't'oAo (II Cor., XI,
5; XII, 11), dat ze eveneens op de tegenstanders doen slaan.
Zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, lijkt dit laatste
ons onhoudbaar, zodat de vraag of Paulus' tegenstanders
zich werkelijk als apostelen hebben uitgegeven alleen moet
gesteld worden bij II Cor., XI, 13.
Dit nu voIgt niet noodzakelijk uit den tekst. Vergeten
we niet, dat Paulus zelf bier aan bet woord is, die heel ge-
makkelijk zijn tegenstanders belachelijk heeft kunnen maken.

1. KAESEMANN,a.w., blz.46-47. DenteD zich als apostelen aan-


2. Onlangs o. a. DOgR. SCHIP- dienden; dug in ruime zin.. In
PERS,Getuigen van Jezus Christus nota 1 (ibid.): Een soortgelijke
in het Nieuwe Testament, Frane- conclusie mag getrokken ui~
kef, 1938, bIz. 139: Uit II Cor., Openb,! II~ 2!
~I, t3 bliJkt, q~t rftql~s' oppo",
(19) CHARXSMATISCHKARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 23

De tegenstanders predikten immers een ander evangelie (II


Cor., XI, 4), P~ulus was van zijn kant ten sterkste overtuigd \
dat er maar een evangelie hestand, dat wat hij gemeenhad
met de apostelen van Jeruzalem (cfr. Gal., I-II). Doch on-
clanks bun ander evangelie wilden ze zich binnen bet Chris-
tendom blijven bewegen(II Cor., X, 7) en zo matigden ze zich
in bun practische handelwijze in feite bet gezag van een
apostel aan. Daaruit voIgt echter nag niet, dat ze zich oak
den naam van apostel toeeigenden, maar wel dat Paulus bun
gemakkelijk al spottend met 1j!evlJa~o'O"ro).Ot kon betitelen om
bun activiteit te brandmerken.
Hiermee is clan meteen bet aanwenden van deze uitdruk-
king als bewijs voorhet bestaan van een ruimer apostelbegrip
van de hand gewezen. Het bestaan hiervan voIgt trouwens
evenmin, wanneer men zich aan de andere exegesehoudt.
De mogelijkheid namelijk dat er valse apostelenopstaan, dat
is mensendie zich apostelen noemenen, na onderzoek, blijken
bet niet te zijn (Openb.,II, 2), is daarvoor geenbewijs. A pari
redenerend,kunnen we wijzen op de voorspelling van Christus,
dat er vele 1j!evlJo'xetO"rOt
(Matth., XXIV, 24; Marc. XIII, 22)
zouden opstaan, waaruit we tach oak Diet kunnen besluiten
dat er in werkelijkheid meer clan een Christus was.
Samenvattend kunnen we besluiten : Paulus' tegenstanders
zijn pneumatici, die zijn apostel-zijn ontkennen omdat ze bet
pneumatisch karakter van bet apostelambt bij hem niet ont-
waren. Ieder keer echter als Paulus in de andere brieven
zijn apostel-zijn verdedigt (Gal., I-II ; I Cor.,IX, 1-6; xv, 9-11),
komt zijn verhouding tot de overige apostelen ter sprake.
Het zal dUBgewenst zijn te onderzoeken, of dit oak bier bet
geval is; dit zal bet onderwerp van de volgende paragraaf
uitmaken.

4. -0 i un t e ;. , a v Ii n 0 (J1;'0 ;. 0

We hebben nu stelling te nemen in de vraag wie er met de


vnee;.tavd.noO'1:o;'Ot
in II Cor., XI, 5 en XII, 11 worden bedoeld.
Verreweg de meeste moderne exegeten menen, dat Paulus'
tegenstanders ermee bedoeld zijn, n.l. de 'fJevtJan60'1:o;'ot
van
v. 13. Om zeker te werk te gaan, zullen we eerst bij drie
'Voorname exeBeten~Ano, Liet~mann en Plummer, de argu.
24 A. VERHEUL (20)
mente~ van de gangbare exegese nagaan (1) ; vervoIgens zuI-
Jen we onze eigen zienswijze uiteenzetten te samen met de
argumenten waarmee we haar menen te kunnen verantwoor-
den(2); ten slotte zulIen we nag de exegese van II Cor.,xI,,22-
23 behandelen, daar men oak deze verzen gewoonlijk op de
'lp8vlJanoa-rOAOt
toepast (3). We hopen deze paragraaf te beslui-
ten met in 't kart de situatie te Corinthe te tekenen, zoals
we die, steunende op al bet voorgaande, menen te mogen
zien.

1. -De argumenten del gangbare exegese.

Deze ziet dug in de vnee).{avanoO"l'o).ot de tegenstanders


van St. Paulus. De meest karakteristieke .trek van deze
exegeseis wel dat ze in vnee).{aveen sarcastische, ironische
ondertoon legt 1; vooral bij Allo fungeert dit als het ware
als het uitgangspunt van heel zijn argumentatie 2, in zover
hij den sarcastischen toaD Diet concludeert uit het context,
maar a priori vooropstelt. Hij geeft er zijn verwondering
over te kennell, dat Chrysostomos en andere griekse Vaders
de gevoelswaarde van dit bijwoord Diet gevat hebben3.
Hun hoofdargumentatie komt in 't algemeenhierop neer:
als men aanneemt dat vnee).{avanoO"l'o).otop de Twaalf
slaat, is men verplicht in II Cor., XI, 5 en XII, 11 Diet met het
context in verband staande tussenzinnetjeste zien, daar het
context zeIt over Paulus' tegenstanders handelt 4. Slechts als

1. PLUMMER,a. w., bIz. 298; cet adverbe extraordinaire.


LIETZMANN, a. w., bIz. 146. ALLO 4. ALLO, Q. w., bIz. 280: (..JI
a. w., bIz. 279: (En tout cas il serait d'abord etonnant que Paul
est certainement employe avec fit sur leg veritables ap<"Jtres
cette
une emphaseironique. & digression d'un seul verset que
2. ALLO, a. w., bIz. 279-280, rien n'annonce... LIETZMANN,
waarhij spreektvan deinterpre- Q. w., bIz. 149: ,.. aber dann
tation des anciens et des medie- miisste man aIle Aussagen ring-
vaux qui n'avaient pas compris sum einschliesslich XI, 21-23 da-
Ie sens de I'insolite vnE(}Mavt. van trenDeD und auf die in Ko-
3. Ibid., bIz. 279: II est eton- rinth wiihlende Gegner beziehen
nant que Chrysostome,Theophy- was doch recht bedenklich und
lacte et d'autres Grecs... n'aient jede~fa~ls nic4t notwendig ist;-
pas saisi l'intention derisoire de
(21) CHARISMATISCH KARAKTER VAN MET APOSTELBEGRIP 25

men ook II Cor., XI, 5 op hen betrekt, krijgt men eenvlotten,


doorlopenden tekst. Doet men dit niet, dan verbreekt men
den band met bet voorgaande v. 4, waarmee v. 5 toch door
ra(! verbonden is 1. Uit dit verbandmet v. 4 blijkt duidelijk,
dat de V~e(!Atava~oO'ToAOt de in v. 4 vernoemde heterodoxe
predikers moeten zijn. Ook bet verband met bet volgende
v. 6 dwingt tot deze conc]usie: zijn de V~e(!Atava~oO'-zoAOt
de apostelen van Jeruzalem, dan moet men immers aanne-
men dat zij, in tegenstelling met Paulus, die zich slechts een
leek in bet spreken noemt, zeer welsprekend waren 2. Ten
slotte: dezelfde die in v. 4 als heterodoxe predikers worden
geschilderd, worden in bet vervolg als 1JIevl5a~oO'ToAOt geken-
merkt, en zo moeten dus ook -wil men ten minste de ex-
treme thesis van Baur uitsluiten en den gedachtegang van
den tekst niet breken -de V~e(!Atav anOO'TOAOtdezelfde hete-
rodoxe predikers en 1JIevl5a~OO'TOAOt zijn, en niet de apostelen
van J eruzalem3.
Het moet tot de eer van Lietzmann gezegd worden, dat
hij ondanks zijn hezwaren de tegenovergesteldeexegeseniet
tot bet rijk der onmogelijkheden verb ant 4; Allo daarentegen
beschouwt de zijne als la seule bien fondee 5.

V n B f! ;. t a 11 an 6' 0' TO;' 0 t als de apostelen


van Jeruzalem.

We trachten nu aan te toneD, dat men zonder in de ex-


treme thesis van Baur te vervallen de zienswijze kan verde-
digen, dat met de vns(!J.tavanoO"Z'oJ.ot
de apostelen van Jeru-

1. PLUMMER, a. w., bIz. 298; tein die ZwoIf sieht, muss sie
ALLO, a. w., bIz. 280: II n'y bier ais gute (griechische) Redner
aurait pas de lien entre Ie v. 5 und Gnostiker & charakterisiert
et Ie v. 4 oil il s'agissait certai- finden: das ist schwer denkbar .
nement d'instructeurs aux ten- 3. ALLO, a. w., bIz. 280; LIETZ-
dances heterodoxes. & MANN, a. w., biz. 146: vieimehr
2. ALLO, a. w., bIz. 280 : Puis ist durch v .13, wo dieselben Leute
au v. 6 ce ne peuvent evidem- tpevJan6uTO;'Ot genannt werden,
ment pas etre Ies douze qui au- sieber, dass gerade nicbt die
raient une superiorite sur Paul Junger gemeint sind ). Zie ook
au point de vue de l'eloquence ibid., bIz. 148-149.
(grecque).. LIETZMANN, a. w., 4. LIETZ MANN, a. w., bIz. 149.
J>lf;.146: W er jn qeQ U ~berapo~- ,5. A~o, q. W., bI~. 2&0,

2.
26 A. VERHEUL (22)

zaIem bedoeId zijn, of ten minste bun hoofden Petrus, Jaco-


bus en Joannes. DuideIijkheidshaIve verdeIen we ooze ar-
gumenten in drie groepen naargeIang ze betrekking hebben,
ofweI op tekst en context van XI, 5 (a), ofwe I op die van
XII, 11 (b) ofweI op beide teksten tesamen (c).
a) XI, 5: AoytCop,at yde p,?Jl5evvO'1:te?JU8vat'twv V3tt(!A{av
a3toO"toAWV.
Daar bet hoofdargument van de boven besproken exegese
weI hierin Iigt, dat in ooze zienswijze bet verb and van XI, 5
met zijn context verbroken wordt en XI, 5 dug geheel geiso-
leerd komt te staan, zullen we vooraI moeten aantonen, dat
de interpretatie van V3tteA{aVa3tOO'ToAOt als de apostelen van
J eruzaIem, geeD brenk veroorzaakt in de ontwikkeling der
gedachten.
In de eerste plaats menen we de gangbare exegese van de
hand te kunnen wijzen op grand van den inhoud van bet
context. In II Cor., XI, 3 vergelijkt St. Paulus zijn tegen-
standers immers met de slang die Eva bedriegelijk verIeidde,
in XI, 4 kenmerkt hij hen aIs de predikers van een ander, dus
vals evangelie, om clan in v. 5 te zeggen : Ik doe in Diets
voor hen onder &. Zo jets is onverkIaarbaar 1. Het lijkt ODS
onaannemelijk dat Paulus zich met mensen zou vergelijken,
ja deze zelfs wil overtreffen, die hij in XI, 3-4, en vooraI in
XI, 13-15 zo sterk deprecieert.
We menen vervoIgens te kunnen aantonen, dat in ooze
opvatting bet verband met bet voorgaande, met v. 4 in
genendele verbroken wordt. De gedachtengang gaat logisch
door, als we uaAW~ Diet ironisch opvatten en achter aV8XtO'Oe
een vraagteken lezen: Ais de eerste de beste die komt, u
een aDder evangelie predikt, doet ge daD Borns goed zo jets
te duIden, aan zo jets gehoor te geven? Neen toch zeker.
Want ik meeD tach, dat ik in Diets ten achter sta bij de
Apostelen I). Voor dergelijke vertaling van uaAw~ in een
zin, die men als vraag kan opvatten, hebben we een parallel
in Marc., VII, 9: uaAw~ aOe'tei1:e't?]Vev'toA?]V1:0Veeov -:
V erkracht ge Borns met recht Gods gebod om Uw overIeve-
ringeD door te zetten? Neen toch zeker 1 Mozes immers

t. Gfr :J(A~SE)fANN,
(I. W., J>1~."1-42,
(23) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 27

sprak :... 1 Ook Reitzenstein's verklaring ga~t in die rich-


ting 2. Aan onze verklaring ligt clan de idee ten grondslag,
dat de tegenstanders door een ander evangelie te durven
prediken zich practisch stelden boven Paulus, wat een niet
erkennen van zijn apostelzijn insloot, en dat de Corinthiers
door dit 'valse evangelie aan te nemen onrechtstreeks, door
bun handelwijze, te kennen gaven, dat Paulus in bun op-
vatting geen apostel was. En logisch voIgt dan: Ik bell
bet wel, want ik ~ta in niets benedende Twaalf, ik bell apos-
tel op gelijken voet met de Twaalf .
Doch ook bet verband met bet volgende, met v. 6 name-
lijk, wordt niet verbroken. Hiermee willen we niet zeggen,
dat Paulus zich bier zou vergeIijken met de apostelen van
Jeruzalem wat zijn talent in bet spreken of bet bezit van
de gnosis betreft. Het is immers maar al te duidelijk, dat ook
de apostelen van Jeruzalem niet zullen uitgeblonken hebben
in wat bet hellenisme onder welsprekendheid verstond, zoals
ook Lietzmann heel goed aangeeft3. Het verB is echter als
voIgt te verklaren. Herinneren we ons, dat de tegenstanders
Paulus' apost.el-zijn in twijfel getrokken hadden o. a. omdat
zijn gesprokenwoord aIle overtuigende kracht ten enenmale
miste. Het is op dit verwijt dat Paulus bier antwoordt:
Ook al bell ik maar een leek in bet spreken (wat jullie van
den apostel niet verwachten), wat de YVW(1t~ betreft (en die
is toch een specifiek element van bet apostolaat) bell ik bet
niet . We mogen niet vergeten, dat Paulus' bewering, in niets
ten achter te staan bij de apostelen van Jeruzalem, in dezen
samenhang neerkomt op de affirmatie: Ik bell werkelijk
apostel I), wat hem spontaan brengt op bet bespreken van
enkele eigenschappenvan een apostel.
Beide ideeen roepen elkaar op : als Paulus zijn apostel-zijn
verdedigt, clan wordt dit als vanzelf een zich vergelijken met
de apostelen van Jeruzalem (cfr. I Cor., IX, 1-5; xv, 8-11).
Doch ook bet omgekeerdeis waar. Zo wordt bet ons duidelijk
dat bier ook de kwestie weer te berde komt over bet punt
waarin hij van de apostelen van Jeruzalem verschilt: bet
feit nl. dat hij, in tegenstelling met hen, zonder geldelijke

1. Cfr. W. BAUER,a. W., p!2:. 2. REITZENSTEIN,


a. w., blz.217.
~67,S. y. ~at.w_! ~. ~IET~MA~N~
(2.W.,~lz. 14!).
28 A. VERHEUL (24)

ondersteuning bet evangelie predikt (II Cor., XI, 7-11), precies


zoals in I Cor., IX, 1-6. .

Doch, zo vraagt men zich ten slotte af: als vanaf v. 5 tot
v. 11 sprake is van de apostelen van Jeruzalem, daD is men
tach ipso facto gedwongen aan te nemen, dat oak de heftige
uitval van XI, 13-15 voor hen bedoeld is, m. a. w. leidt deze
exegese Diet noodzakelijkerwijze naar de te verwerpen thesis
van de Tlibingerschool? We menen van Diet, en ziehier
waarom. De tegenstanders -en de weifelende Corinthiers
volgden hen hierin -hadden hem verweten, dat hij geeD
ondersteuning wilde aannemen (cfr. supra, bIz. -). Ze lie-
ten bet doorgaan als een bewijs, dat Paulus zelf zich allesbe-
halve zeker voelde van zijn apostel-zijn. Doch in bun vals-
heid hadden ze zich een mes gemaakt, dat aan twee kanten
snijdt, want ze deden dit met de valse bijbedoeling: als hij
van de Corinthiers ondersteuning gaat aanvaarden, dan zal
hij in dit opzicht zijn zoals wij en zal hij zich dug hierop bij
de Corinthiers niet meer kunnen laten voorstaan (II Cor.,
XI, 12). Het valse van bun houding, die in v. 12 wordt bloot-
gelegd, wordt dan de aanleiding tot zijn heftigen uitval tegen
zijn tegenstanders in v. 13-15.
b) XII, 11 : OVuBV
'.t' , ., -.l'
yaf! V<rl'B(J.1]O'a
, -'1
TWV vnB(J.AavanO<rl'uAWV.
Bij de bespreking van de tweede passage waar anoO'ToAo
vnBf!Mav voorkomt, kunnen we korter zijn. Hier is bet wel
al te duidelijk dat niet de tegenstanders kunnen bedoeld zijn.
Paulus laat er immers aanstonds op volgen: Ik heb de
kentekenen van een apostel onder u uitgewerkt (II Cor.,
XII, 12). Het is ondenkbaar, dat Paulus lied en, die hij nag
kart te voren als duiveldienaars en valse apostelen aan de
kaak stelde, bier zou beschrijven als mensen, die wonderen
kunnen bewerken.
Daarbij, Paulus doet aan de door ODS besproken zin voor-
afgaan: eigenlijk moest ik door U worden aanbevolen , en
bij wie anders dan bij zijn tegenstanders die zijn apostelambt
Diet erkennen? En dan kunnen met de vnB(J.AtavanOO"rOAOt
moeilijk de tegenstanders bedoeld zijn. De situatie is veeleer
zo, dat de Corinthiers zelf de tegenstanders hadden moeten
overtuigen dat Paulus apostel is op gelijke voet met de
TwaaIf , in plaat~ van dat hij dit nu zeU moet doen.
(25) CHAnISMATISCII KAnAKTER VAN lIEf APOSTELBEGRIP 29

c) Ten slotte willen we nog lwee opmerkingen maken, die


poor onze exegesepleilen en poor beide lekslen samen gelden.
Onze eerste opmerking heeft betrekking op bet gebruik
van bet lidwoord in beide passages. Zo St. Paulus op ironi-
sche wijze zijn tegenstanders had willen aanduiden, dan
zouden we een aanwijzend voornaamwoord verwachten, zoals
llij ook elders, b.v. 't'Otov't'o~
gebruikt (II Cor., x, 11 ; XI, 13)
ter aanduiding van zijn tegenstanders. Het lidwoord zander
meer zou verwarrend werken, zo de zienswijze der gangbare
exegesede juisteoware. Neemt men echter aan, dat bier de
apostelen van Jeruzalem bedoeld zijn, dan is geen nadere
aanduiding nodig: zij zijn de apostelen.
Onze tweede opmerking geldt bet door Paulus gebruikte
bijwoord v3ts(!J.tav.We menen niet per se te moeten hou-
den, dat dit cen sarcastischen ondertoon heeft. We zeiden
immers -en ook dit pleit voor onze exegese-dat Paulus
bij de verdediging van zijn apostel-zijn zich spontaan verge-
lijkt met de apostelen van Jeruzalem. Zo noemt hij deze
in den Galatenbrief oE O'"tVAOt (Gal., II, 9) of oE~o"ovv't's~
(II, 2, 6, 9). Doch vooral I Cor., xv, 7-9 is sprekend in dit
opzicht. Hij noemt zich daar de minste der apostelen, iA&-
vO"t'o~'rwv a3toO"ro'AW'V,alhoewel apostel zoals zij. De apos-
telen van J eruzalem erkent hij er dug als zijn meerderen.
Mogen we V3tS(!Ata'V ook niet in die zin verklaren: de hoger
dan hem verheven apostelen! De sarcastischegevoelswaarde
van V3tS(!Ata'V dunkt ons geen bezwaar, daar we toch zagen,
dat deze in feite a priori werd vastgesteld (cfr. supra, blz.24).
Van den anderen kant willen we oak niet a priori iederen iro-
nischen ondertoon uitsluiten; ligt ze er echter in, dan is ze
niet aan bet adres van de apostelen van Jeruzalem, doch aan
dat van zijn tegenstanders, aan wie Paulus dan den term zou
ontleend hebben en die den mond vol hadden over de
Twaalf , om bun autoriteit tegen hem nit te spelen.

3. -De exegesevan I I Cor., XI, 22-23.

Na al het voorgaande menen we dug wel te mogen houden,


dat de vneeAta1lan60"toAOtde apostelen van Jeruzalem zijn.
Alvorens echter bij wijze van besluit de situatie in de ge-
meente van Corinthe te schilderen, willen we DOgwijzen op
30 VER!iEUt (26)
iets, dat met bet uiteengezette zeer nauw verband houdt.
Het betreft nl. de exegesevan II-Cor., XI, 22-23: Zij zijn
Hebreeuwen? Ik oak. Zij zijn Israelieten? Ik oak. Zij zijn
Abraham's zaad? Ik oak. Zij zijn dienaars van Christus?
Ik spreek als een onwijze: Ik veel meer; in zwoegen veel
meer... We menen nl. met Reitzenstein 1, Prat 2 en Cer-
faux 3, dat oak bier de apostelen van Jeruzalem bedoeld zijn
en wel om de volgende redenen:
1) We kunnen ons moeilijk indenken, dat Paulus in een
tekst; die tach moeilijk voor ironisch kan doorgaan, zijn
tegenstanders den eervollen titel van dienaars van Chris-
tus geeft, terwijl hij ze tach nag maar kart tevoren als sa-
tandienaars heeft geschandvlekt.
2) Nog in II Cor., x, 12 had Paulus gezegd, zich niet te
willen vergelijken met zijn tegenstanders; neemt men aan
dat ze bier met ~tauo"otTOVXetGTOVbedoeld zijn, dan moet
men Paulus wel van sterke inconsequentie beschuldigen daar
bet vnee Era, van v. 23 tach wel een vergelijking insluit.
3) Vervolgens schijnt oak bet verspringen van onderwerp
in deze richting te wijzen; in II Cor., XI, 20-21 heeft Paulus
zijn tegenstanders op bet oog en duidt hij ze aan met bet

1. RE.ITZENSTEIN, a. w., bIz. Ies supp6ts du diable. t


2i9; naar aanleiding van II Cor., 3. L. CERFAUX, La the'ologiede
XI, 22-23 schrijft hij: dass die I' Eglise suivani saini Paul, I'a-
t5taXOVOt TOU XetO'TOU Apostel rijs, 1942,bIz. 11. AlhoewelProf.
sind, zeigt v. 13-15,freilich eben- Cerfaux er ons probleem niet ex-
so sieber auch, dasses nicht jene professo behandelt, blijkt zijn
Liigenapostel und Satansboten exegesetoch in onze richting te
sind; der Widerspruch, dass er gaan: Dans ses apologies per-
sie bier doch gelten liesse,ktinnte, sonnelles d'autre part il admet
paulinisch nur sell wenn direkter d'e~blee Ia superiorite du judais-
Widersinn Kennzeichen fiir pau- me. On veut Ie faire passerpour
linische Ursprung ware,und worin un ap6tre de secondezone. Ni
bestande dann dasBesonderedie- comme juif ni comme chretien
sesletzten Ruhmes,denPaulusso- il n'est inferieur. (II Cor., XI, 5;
lange entschuldigt .., XII, 11). Ils sont Hebreux? Moi
2. F. PRAT, La theologie de de meme. Ils sont Israelites?
Saint Paul, Parijs, 1934, I, bIz. Moi de meme. Ils sont Ia race
185-186; bIz. 185: Malheureuse- d'Abraham? Moi de memet. (II
ment cestitres honorifiques con- Cor., XI, 22)t.
cement leg vrais apOtres et non

A.
(21) CHARISMATISCH KARAKTER VAN ltET APOSTELBEGRIP

enkelvoudige Tt~, om clan plots in v. 22 tot bet meervoud


b'lO'tv over te gaan.
4) We kunnen ten slotte in dit verband nogmaals wijzen
op de sterke parallel die onze tekst vertoont met I Cor.,
xv, 9-10. Ook claar stelt hij zich op een lijn met de aposte-
leD van Jeruzalem; in een punt weet hij zich echter boven
hen : ~b'etO'O'&Tb'e(J)~
aVTWV~aVT(J)VBxo~taO'a : meer clan aile an-
deren heb ik gezwoegd I). Tot in de terminoIogie komt dit
detail in onze passage terug: BV x&~Ot~ ~b'etO'O'oTee(J)~.
Deze exegese van II Cor., XI, 23 heeft ook hierom haar
belang, omdat ze ons toelaat de bewering van Kasemann 1
in twijfel te trekkeD, als zou Paulus slechts terloops de
tI~b'e;.tav d~&O'TO;'Otvermelden. Nemen we immers de boven
verdedigde exegese van XI, 22-23 aan, clan hebben we in deze
hoofdstukken Diet slechts een terloops vermelden van de apos-
telen van J eruzalem, maar vormen ze bet onderwerp van drie
mill of meer lange passages: XI, 5-11, 22-28 en XII, 11-16.

Besluit.
Op grond van bet voorafgaande, kunnen we nu de situatie
te Corinthe aIdus opvatten. Verbitterd door Paulus' reactie
tegen de overdreven waardering der geestesgaven(in I Cor.)
en waarschijnlijk DOg meer door zijn tweeden brief (de zgn.
tranenbrief waarop hij zinspeelt in II Cor., 11.,3-4, 9; V{II.,
8-12), hadden enkele predikers-pneumatici, die van buiten
in de gemeente waren gekomen en die wel mede oorzaak
zullen geweest zijn van die overschatting der geestesgaven
bij de Corinthiers, zich scherp tegen Paulus verzet en op
aIle manieren getracht zijn gezag te ondermijnen. Ze ont-
kenden voornamelijk Paulus' apostel-zijn op grond van bet
ontbreken der geestesgavenbij hem, en speeldende autoriteit
van de apostelen van Jeruzalem tegen hem uit om zich zelf
daardoor in de hoogte te kunnen werken. Met deze valse
apostelen* wil Paulus Diet redeneren, noch zich met hen
vergelijken; slechts verwijten, afkeuring en verwensing heeft
hij voor hen over. Daar de Corinthiers echter een weife-

1. KAESEMANN,
a. w., bIz. 42.

~1
VERHEUL (28)
lende houding aannamen tegenover hen en zich gedeeltelijk
ook lifteD misleiden, zag Paulus -zich verplicht om, samen
met zijn eigen gezag, ook bun trouw aan Christus te redden.
Tegenover hen daarom -Diet tegenover zijn uitgesproken
tegenstanders-verdedigde hij zijn apostel-zijn en bet pneu-
matisch karakter van bet apostelambt, beide door zijn tegen-
standers aangevallen, en wel vooral bet laatste om bet eerste
te kunnen ontkennen. Ais vanzelf, zal dus bet pneumatisch
karakter van bet apostelbegrip in Paulus zelfverdediging heel
sterkOnaarvoren treden. Dit hopeDwe daD ook in de volgende
paragraaf aan te toneD.

5. -In de bres voor bet geestelijk karakter


van bet apostelambt.

Zoals de verwijten die Paulus troffen tot vier categorieen


konden herleid worden (cfr. supra 11), kunnen we oak al
hetgeen hij tot zijn zelfverdediging aanbrengt onder vier
hoofden samenvatten. Heel zijn verdediging kunnen we op-
vatten als fen bewijs voor zijn apostolischgezag(~O"tP?]),dat
op viervoudige wijze geleverd wordt. Hij zal doen uitkomen,
dat God hem bet apostelambt heeft verleend en hem er in
handhaaft (1). Zich aanpassend aan den aard van de argu-
menten van zijn tegenstanders,zal hij vervolgens vooral bet
charismatisch karakter van zijn apostelambt onderlijnen door
te wijzen op bet nauwe verband dat er bestaat tussen bet
apostolaat en den Geest (2) en Zijn goddelijke kracht (3). Om
dezelfde reden zal hij oak verwijzen naar de O"'lpsia'Z'ov
anoO"Z'oAoV,
de kentekenen van fen apostel, die hij onder zijn
gelovigen heeft uitgewerkt (4).

Door God als apostel aangesteld en gehandhaatd


56xt,uO~-l"av6~ -O'V'/ItO'TaVat-xavwv)

De Corinthiers zoeken dus bet bewijs (~o",u1],II Cor.,


XIII, 3) van Paulus' apostolische autoriteit. Vooral de laatste
drie hoofdstukken van II Cor. willen bet bewijs leveren: ze
vormen Paulus' zelfverdediging. II Cor., XIII, 3-7 vormt bet
plechtige slot van zijn vlammende apologie : Ge zoekt dus

32
A.
(29) CHARISMATISCIt KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 33

bet bewijs van mijn apostel-zijn? (II Cor., XIII, 3) Welnu, al


hadt ge beter gedaan met uzelf eens te onderzoeken (do"Ll"a-
t.8LV)of ge nl. DOgin bet geloof zijt gebleven, of ge Diet dd6"LI"O~
(II Cor., XIII, 5) zijt (d. i. of ge de proef wel doorstaat), hoop
ik tach dat ge nu -na mijn zelfverdediging -zult in-
gezien hebben, dat wij (d. i. Paulus) de proef wel doorstaan :
)'~tt.w de'O'1;'Lyvwa8a()8O"rL iJl"8i~ ov" al"eVud6"LI"OL(II Cor.,
XIII, 6). Oak al is bet voor ODSvan weiDig waarde, of we in
uw opvatting de proef doorstaan, als bet daD maar blijkt,
dat ge zeIt d6"LI"O~zijt (II Cor., XIII, 7) . Het ingewikkelde
van deze passage vindt bier zijn rede in, dat Paulus een
woordenspel construeert, waarin hij de dO"LI"1jvoor zijn apos-
tolische autoriteit stelt tegenover de 50"LI"1]van bet in-
Christus-zijn der Corinthiers.
Doch wie zich d6"LI"O~beweert, moet dat kunnen aanto-
nen: een apostel moet zich, in de opvatting der Corinthiers,
kunnen aanprijzen en aanbevelen (avvLa'ravaL). Zo wordt bet
oak begrijpelijk, dat bet thema van aVVLa'raV8LV (avva'ravat)
steeds terugkeert in dezen brief. De tegenstanders prijzen
zichzelf aan (I Cor., X, 12) of laten zich door aanbevelings-
brieven, door mensenhand geschreven, introduceren (II Cor.,
III, 1). Paulus heeft een te sterk bewustzijn van de goddelijke
oorsprong van zijn apostolische autoriteit, daD dat hij met
zulk een handelwijze accoord kan gaan. Hij heeft geeD aan-
bevelingsbrieven no dig, tenzij deze welke door Christus zeIt
geschreven is met den Geest van den levenden God (II Cor.,
III, 3). Hij verzet zich daD oak categoriek tegen de zelfaanbe-
veling van zijn tegenstanders : Niet die zichzelf aanbeveelt,
bewijst apostolische autoriteit te bezitten, is d6"LI"0~, doch
die door God wordt aanbevolen : d,u<i O'V0 KV(!LO~avvta'r1]aLv
(II Cor., X, 18). Hij wil daD oak Diet op een lijn staan en zich
vergelijken met zijn tegenstanders (II Cor., X, 12); hij wi!
zichzelf Diet aanbevelen (II Cor., v, 12). In feite -en bier
blijkt de dialectische houding van St. Paulus -schijnt hij
bet echter tach te doen: in alles wil hij zich aanbevelen als
dienaar van God, d. i. als apostel (II Cor., VI, 4). Doch wat
den schijn van zelf aanbevelingheeft, bedoelt in werkelijkheid
heel iets anders: de Corinthiers star geven om op hem te
roemen tegenover zijn tegenstanders (II Cor., v, 12). Maar
Paulus begrijpt, dat bet op hen den indruk moet maken van
Sacrii Erudiri, -3,
34 A. VF.1\IIgUL (30)
z elfro em en vandaar zijn verontschuldigend : Ik stel me aan
als een dwaas (II Cor., XII, 11) 1.-
Hetzelfde idee, dat bet God is die hem aanbeveelt en dat
in II Cor., X, 18 in verband met ~OXLfl,O~ ontwikkeld wordt,
vinden we ook fond l"avo~ uitgewerkt. Zijn tegenstanders
kwamen met aanbevelingsbrieven om bun bekwaamheid te
bewijzen (II Cor., III, 1). Paulus echter, die zichzelf onbe-
kwaam acht (l"avo~) voor bet ambt van apostel (I Cor., xv, 9),
heeft zijn bekwaamheid (lxavo1:1]~)van God (II Cor., III, 5)
die h~m bekwaam heeft gemaakt (l"avro0'8v)bedienaar te wor-
den van bet Nieuwe Verbond (II Cor., III, 6), d. i. apostel.
Ook bet idee van zijn xavrov (II Cor., x, 12-18) houdt recht-
streeks verband met wat we van O'vvLO'1:aVaL in onzen brief
gezegd hebben. Paulus wil zich immers noch rekenen onder,
noch zich vergelijken met hen die zichzelf aanbevelen (II Cor.,
x, 12), zoals zijn tegenstanders doen; met dit te doen nemen
deze zichzelf tot maat en vergelijken ze zich in bun onver-
stand met zichzelf 2. Paulus wil zich Diet meteD met hen
en~zoals zij, foemen zonder maat (II Cor., x, 13), doch volgens
de maat die God hem heeft toegemeten: xa1:a 1:0fl,81:flOV 1:0V
xavovo~ ov fl,8flL0'8V'l}fl,iv () 080~ fl,81:flOV;en deze maat bestaat
hierin, dat hij als apostel, d.i. als eerste en stichter van de
gemeente werkzaam zou zijn in Corinthe, totdat bun geloof
zou zijn toegenomen (II Cor., x, 14-15); in de maat echter
die God hem heeft toegemeten ligt bovendien opgesloten, dat
hij groter zou worden onder hen: fl,8"aAvvOijvaL xa1:a 1:0Vxavo-
va 'l}fl,wv 8l~ n8flLO'0'8tav (II Cor., x,15), m.a.w. ook bet succes
van zijn apostolaat behoort tot zijn canon 3.
Samenvattend kunnen we dug zeggen : Paulus beantwoordt
de twijfels van de Corinthiers aangaande zijn apostolische
autoriteit met een verwijzen naar de goddelijke oorsprong

1. IICor.,xII,11.Weverwijzen 3. Cfr KAESEMANN, a. w., bIz.


met opzet Diet naar II Cor., IV, 2, 56-62 en BEYER,art. "uvwv in
omdat daar sprake is van een Theol. Worterb. ZunI N. T. III,
zich aanbevelenpoorGod. bIz. 603-604. W. BAUER, a. w.
2. II Cor.,x, 13. We volgen de bIz. 69 geeft eente eDgebeteke-
langere lezing van dezentekst, nis van bet woord "uvwv: (, das,
die ook door p'8, B en ~ gegeven abgemesseneGebiet, der zuge-
woldt. messene Bezirk.
(31) CHARISMATISCB KARAKTER VAN BET APOSTELBEGRIP 35
van zijn apostolaat en naar de goddelijke hulp die haar bet
succes verzekerde. Ieder louter menselijk onderzoek naar
zijn autoriteit als apostel moet falen, daar deze slechts met
fen openDOgvoor bet goddelijke, dat er in schuilt, achterhaald
kan worden.

2. ~ Een apostel kan nief xa't'a <1aexawandelen.

Op sommige plaatsen zal Paulus' antwoord op het verwijt,


als zou hij xa-rc1.aaexa wandelen, categorisch ontkennend
zij n, zander verder commentaar, op andere zal hij als 't ware
a priori de mogelijkheid van een vleselijken levenswandel
uitsluiten ill. daar waar hij als theoloog zijn apostelambt
be&chouwt.
Zo klinkt Paulus' antwoord in II Cor., x, 3-4 kortweg:
We wandelen niet naar het vlees, alhoewel in het vlees;
want de wapenen die we gebruiken, zijn niet vleselijk ; doch
krachtig voor God.
Op bet verwijt, als zou hij de mensennaar bet vlees beoor-
delen, luidt zijn antwoord al meer theologisch: we zijn een
nieuwe mens, het oude is voorbij ; voortaan oordelenwe dan
oak volgens nieuwe normen en dat zijn niet meer de normen
van het vlees, doch die van den Geest (II Cor., v, 16-17).
Tegenover het verwijt als zou hij wispelturig zijn (II Cor.,
I, 17) en zijn plannen naar het vlees inrichten (II Cor., I, 12,
17), stelt hij allereerst zijn feitelijk gedrag: Ik heb in op-
rechtheid en heiligheid voor God gewandeld, niet in vleselijke
wijsheid, maar in Gods genade (II Cor., I, 12). Daarna laat
hij de diepere theologische reden volgen, waarom het hem
als apostel a priori onmogelijk is, zijn plannen naar het vlees
in te richten : OilS woord kan onmogelijk ja en neen tege-
lijk zijn; God heeft OilSimmers aan Christus gebondenen in
Christus gezalfd. Welnu, in Christus zijn aIle beloften van
God vervuld. Hij is als het ware de gepersonifieerdevervul-
ling van Gods beloften: met Hem verenigd houden oak wij
als 't ware natuurnoodzakelijk onze beloften (II Cor.,1,19-21).
Heeft Paulus zijn plannen gewijzigd, dan is dit niet aan wis-
pelturigheid te wijten, doch aan zijn liefde voor de Corin-
thierS, die hij de droefheid wil besparen over een noodzake-
lijk streng optreden van zijn kant (II Cor., I, 23).
36 A. VERHEUL (32)

3. -De paradox van het apostolaat.

Bracht bet voorgaande, Paulus' antwoord op bet verwijt


betreffende zijn levenswandel "a'Z'aaae"a, weinig belangrijks
voor de opvatting die hij heeft van zijn apostelambt, in wat
nu voIgt raken we een van de kernideeen, die in Paulus' op-
vatting over bet apostolaat liggen opgesloten.
Oppervlakkig gezien lijkt de opwerping van Paulub' te-
genstanders, dat zijn zwakheid zijn niet-pneumatisch-zijn be-
wijst en bijgevolg een ontkenning insluit van zijn apostolisch
gezag (cfr. supra 14), wel gerechtvaardigd. Zoals Christus
Gods kracht als een rijke verrijzenisgave ontving en sinds
zijn verrijzenis was de uta, 'Z'OV eEOVEV5uVaftEt (Rom., I, 4
err. Hand. x, 38; I Cor., 1,24; v, 4; VI, 4; xv, 43; Eph.,
I, 19; Phil., III, 10 etc.), zo mocht men verwachten, dat oak
de apostel die goddelijke kracht zou vertonen. Zoals we ztillen
lien, kan Paulus niet anders clan met een dergelijke rede-
nering, die trouwens steunt op de opvattingen van de eerste
christengemeente van Jeruzalem, accoord gaan. Doch bet
hangt er maar van af -en bier blijkt weer bet dia.lectisch
karakter van Paulus' verdediging -wat men onder kracht
verstaat.
Vooral in de gevangenschapsbrievenzal Paulus eropwijzen,
dat de kracht Gods, die over Christus in de verrijzenis werd
uitgestort, oak Rande apostelenis ten deel gevallen (Eph., I,
19 ; III, 7, 20 ; Col., I, 29). Hierin komt zijn theologie overeen
met die van de gemeente van Jeruzalem, die de apostelen
vanaf Pinksteren met de ~racht van den verrezen Christus
bedeeld zag 1. We mogen ons dus in dezen samenhang aan
een uiteenzetting over zijn delen in Gods kracht verwachten.
Noodzakelijkerwijze zal Paulus' verdediging echter een ge-
compliceerd karakter vertonen, claar zijn tegenstanders hem
juist van bet tegenovergesteldebeschuldigen, als zou hij nl.
zwak geweest zijn (cfr. supra, bIz. 14). En omdat Paulus
zijn zwakheid niet kan en oak niet wil ontkennen -hij geeft
zelf toe, dat hij maar eenleek is in bet spreken (II Cor., XI, 6),

1. Cfr. Luc., XXIV,48; Hand. W. GRUNDMANN,


a. w., bIz. 94.
It 8; III, 16; IV, 7, 33 etc. cfr. 96.
(33) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 37

dat hij zwak was in zijn optreden (II Cor., XI, 21) en werkelijk
onbeduidend (Tanetvo'~, II Cor., XI, 7) in lover hij geen gel-
delijke steun wilde aanvaarden -zal hij tenminste dit moe-
ten aantonen, dat uiterlijke zwakheid bet bezit van Gods
kracht Diet uitsluit. In feite zal Paulus nog verder gaan en
aantonen, dat juist die zwakheid als bet ware de openbarings-
plaats is van Gods kracht, ja zelfs de voorwaarde, opdat
Gods kracht zich kan manifesteren 1. We stoten bier op wat
we de paradox. van bet apostolaat louden willen noemen.
We zullen achtereenvolgensde litteraire (a) en psychologische
(b) oorsprong, van dit thema nagaan, om er vervolgens de
diepe theologische grond, volgens Paulus' opvatting, van
trachten aan te geven (c).
a) Litteraire oorsprongvan het thema.
Reeds in I Cor., IV, 9 had Paulus in zijn uiteenzetting met
de waanwijzen van Corinthe dien paradoxalen trek aangegeven
als bet kenmerk van de dragers van bet apostelambt. De
apostelen, l]!.ta~TOV~a1toaT6)'ov~,zij die volgens I Cor., XII,
28 de eerste plaats onder de charismatisch begaafdeninne-
men, worden er voorgesteld als de laatsten onder de mensen
(I Cor., IV, 9), als ter dood veroordeelden (ibid.), als bet
uitvaagsel der wereld en bet uitschot der aarde (I Cor.,IV,13),
al& dwazen omwille van Christus (I Cor., IV, 10). Doch ook,
en in dit opzicht wordt bet thema der paradox in II Cor.
vooral hernomen, als de zwakken, terwijl zij, de Corinthiers,
toch 0 zo sterk zijn. We kunnen zeggen dat dit thema ont-
springt in Paulus' controverse met de op wijsheid beluste
Grieken. Van daD af wordt die paradoxale trek, die bet leven
van den drager van bet apostelambt beheerst, tot een steeds
weerkerend thema, dat in II Cor. zijn hoogtepunt bereikt
(cfr. II Cor., IV, 7-18; VI, 4-10; XI, 23-30).
b) Paulus' persoonlijke ondervinding.
Meer dan wie ook heeft Paulus die zwakheid ondervonden.
In bet begin van den tweeden Corinthe-brief herinnert hij de

1. Voor bet begrip I5vvalJt~cfrW. buch zum N. T., II, biz. 286-318.
GRUNDMANN,a. w. en IDEM, Vaar aG/Jl-veta:STAEHLIN,ibid.,
art. I5vva(1t~ in 'f/leo/. Worter~ I, bIz. 488-492.
38 A. VERHEUL (34)
gemeente aan den overvloed van Christuslijden, die hem is
toegemeten (II Cor., I, 4-8) en die zo toenam, dat hij zelfs
meende te sterven (II Cor., I, 8-10; err. IX, 8; VII, 5). We
mogen wel zeggen dat bet Paulus' persoonIijke ervaring ge-
weestis, die hem tot den uitbouw van bet thema der aposto-
Iische paradox gebracht heeft. Reeds uit I Cor. kunnen we
dit besluiten: alhoewel hij in zwakheid, vreze en siddering
tot de Corinthiers was gekomen, en Diet met de overtuigende
kracht depGriekse wijsheid, was tach zijn prediking onder hen
geweestm\;t de overtuiging des Geestesen der kracht (I Cor.,
II, 3-4).
Nergens bIijkt die persoonIijke ondervinding van Gods
racht in zwakheid siefker, clan in II Cor., XI, 6-10. Paulus
werd begunstigd met visioenen en openbaringen (II Cor., XII,
1-7), doch opdat hij zich Diet zou verheffen, werd hem een
doorn in bet vlees gegeven(II Cor., XII, 7). En op zijn vraag,
dat de Heer deze van hem zou wegnemen,kreeg hij ten ant-
woord: Mijn genade moet u volstaan, want de kracht komt
tot haar recht in zwakheid (II. Cor., XII, 8) Dit antwoord
van Christus heeft hem doen inzien, dat de zwakheid als de
tent is waarin Christus' kracht haar intrek neemt (II Cor.,
XII, 9: entcr"f}Vwcrr;),als de noodzakeIijke voorwaarde voor
bet ontvangen der Christi-kracht.
Doch bet paradoxale wordt DOgsterker. Als bet nu juist
de zwakheid is die Christus' kracht omlaag roept, clan wordt
bet ODS enigszinsduidelijk, waarom Paulus juist op zijn zwak-
heid zal foemen 1 en waarom hij, als bet er op aan komi zich
als dienaar van Christus aan te beveleD, met tegenzin roemt
op de macht die de Heer hem gar (II Cor., X, 8) of op zijn
visioenen en openbaringen (II Cor., XII, 5), maar clan juist
bij voorkeur zijn Iijden en wederwaardighedenvermeldt (II
Cor., VI, 4-10; XI, 23-30). Maar oak dit foemen op zijn zwak-
heid, dat tach in laatste instantie een foemen op Gods kracht,
en dug een foemen op den Reer wi! zijn (II Cor., X, 17), geeft
maar al te gemakkeIijk den indruk van zelfroem, die hij zo
veroordeelt (II Cor., X, 17). En claar zijn tegenstandersgeeD

1. II Cor., XII, 5, 9; XI, 30. BULTMANNI ibid., Iu, bIz. 64~..


Voor 4et begrip ~(ltlxal1()a'~!r. 654!
(35) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 39

oog hebben voor de diepere realiteit, die zij n zwakheid op-


roept, claar zij op bet uiterlijke afgaan (II Cor., v, 12), zullen
ze zijn roemen op zwakheid als dwaasheid aanzien (II Cor.,
XI, 16, 17, 18, 23 ; XII, 6, 11). De ironische ondertoon van de
passagegeeft echter goed te verstaan, dat in den grond niet
hij de dwaas is, doch zij : Geverdraagt toch gaarne dwazen,
terwijl ge zeIt 0 zo wijs zijt. (I Cor., XI, 19, err. I Cor., IV, 10).
c) De theologischeondergrond.
Paulus is echter theoloog; hij stelt zich niet tevreden met
bet vaststellen van bet samengaanvan zwakheid en kracht,
hij zoekt ook naar de diepere, theologische grond van de
paradox van bet apostolaat. Paulus ziet deze in bet kruis
van Christus. Reeds in I Cor. zien we de prediking in zwak-
heid, zonder de overtuigingskracht der Griekse wijsheid,
verbonden met de dwaasheid van bet Kruis (I Cor., J, 18;
II, 2). Doch de centrale tekst die bet meest licht werpt op
den theologischen ondergrond van onze paradox is II Cor.,
XIII, 4: Hij (Christus) werd gekruisigd in zwakheid en leeft
nu in de kracht van God~. Zoals Christus' Kruis de voor-
waarde was, opdat Hij zou worden vlo~ TOVeeov BV ~vvaflet
(Rom., I, 4). zo roept ook de zwakheid van den apostel de
~vvaflt~'1:0-11
eeov op: de apostel -want over hem gaat bet
in onze passage, zoals blijkt uit v. 3. -is zwak met en in
Christus, doch leeft ook met Hem lit de kracht van God
(II Cor., XIII, 4). Kruis en zwakheid horen in Paulus' denk-
wijze bijeen, zodat roemen op zijn zwakheid synoniem wordt
aan roemen op bet KruiS (Gal., VI, 14).
In dezecentrale tekst van II Cor., XIII, 4 wordt de antithese
aa(}eveta-~vaflt~ verbonden met die van aTaVe&~ -'Wl], waar
clan aTaVe&~bet meer gewone (}ava'1:o~(of ve"ewat~)ver-
vangt 1.Deze laatste antithese ve"ewat~ -'w1] vinden we aan-
gewend in een context, waar eveneens bet thema van de
paradox van bet apostolaat wordt uitgewerkt : Ten aile tijde
dragen wij Jezus' doodslijden in bet lichaam rond, opdat ook
Jezus' leven door ons Iichaam worde geopenbaard. Want

1. Cfr. J. NELIS, L'antithese Theol. Lov., XX, 1943, bIz. 18-


litteraire tW1) -tJa'j)aTo~, dans les 53, vooral bIz. 35.
epiires paulinienJ1es, in Eph.
40 A. VEl\HEUL ("~)
tijdens ons Ieven worden we voortdurend ten dode overgeIe-
verd om Jezus' wil, opdat ook bet Ieven van Jezus door ons
stoffelijk vlees worde geopenbaard~.
d) Besluit.
Overschouwenwe nog even dit antwoord van Paulus aan
zijn tegenstanders, clan blijkt voor de derde maaI zijn dialec-
tische bonding. Hij slaat de verwijten van zijn tegenstanders
ai, met te verwijzen naar bet Kruis van Christus 1; tegenover
bet krachtsbegrip der tegenstanders, dat in de lijn van de
Corinthische theoIogie er fen is van imponerende uiterlijk-
beid, dat reeds nu de volle ontpIooiing van de Godskracht
der parousie verwezenIijkt wil lien, stelt Paulus bet Chris-
telijke krachtsbegrip, dat vooraI een innerlijk wil zijn, waar
de ontpIooiing der kracht nog getemperd wordt door de
aardse ombulling, waarin ze gevat is. In II Cor., IV, 7 let
Paulus daarom bet thema van de paradox in met: Wij
bezitten deze schat in Iemen vaten ~.
De apostel is voor St. Paulus een pneumatische mens
(~vva.u{,'en ~vev.uazijn immers wisselbegrippen), in wien de
goddelijke kracht van denVerrezene werkt,doch zo -en bier
stelt hij zich tegenover zijn tegenstanders --dat hij tevens
getekend is doer de dwaasheid en zwakheid van bet Kruis
wat hem pas ten volle in staat stelt Gods kracht te ontvan-
gen en te openbaren.

4. -De kentekenenvan fen apostel (II Cor., XII, 12).

Behalve in onze passagekomt bet trias I5vvafl,st~, -r{ea-raen


O"1}fI,sia,
alhoewel steeds in een andere volgorde, nog driemaal
voor (Hand., II, 22; II Thess.,II, 9; Hebr., II, 4) ; verder tref-
fen we ook driemaal bet paar O"1}fI,sia --r8ea-ra aan (Matth.,
XXIV, 24; xv, 18-19; Hand., V, 12). Deze wonderwerken
worden tot driemaal toe aan den H. Geest toegeschreven
(Gal., III, 5; Rom., XV, 18-19; Hebr., II, 4), jets wat geheel
in de lijn ligt van Paulus' theologie, bij wie niet alleen de
overtuigende kracht van de prediking, doch ook bet doeQ

:1..Cfr. KABSEWANN,
Q. w., bIz. 56.
(37) CHARISMA TISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 41

van mirakelen eenuiting is van de kracht Gods 1. Daar Paulus


dug onder de Corinthiers de wondertekenen eigen aan bet
apostolaat heeft uitgewerkt, is bet duideIijk dat hij den Geest
bezit, want elk wonderwerk is een uiting van de kracht van
den Geest.
Dat Paulus met O'rjl"eiaToVanoO'To).oV in de eerste plaats
wonderwerkenbedoelt, bIijkt wel uit bet gebruikte werkwoord
xaTet(!yaa(}rj,
dat hij ook elders gebruikt om Gods wonderwer-
king aan te duiden (Rom., xv, 18-19). Het is in dit verband
de moeite waard' er op te wijzen, dat Paulus Diet bet pas-
sief gebruikt, zoals hij ook elders de mirakelen altijd aan
Gods of Christus' werking toeschrijft, wat nog meertekenend
is als we weten, dat op eenandere plaats in bet Nieuwe Testa-
ment de pseudoprofeten en pseudo-christi beschrevenworden
als zelf wondereDbewerkend (Matth., XXIV, 24).
Op bet eerste gezicht hebben we den indruk, dat slechts
bier Paulus' antwoord Diet dialectisch is ingekleed; dit
vindt hierin zijn redell, dat oak voor Paulus wondertekenen
een be"ijs van geestesbezitzijn en dug voor zijn apostel-
zijn getuigen. Doch -en bier bIijkt weer scherp Paulus' op-
vatting over de buitengewonegeestesgaven,-zoals zijn open-
baringen en visioenen (II Cor., XII,1-6),raakt hij oak de kwes-
tie van de wondereDslechts eventjes aan. Een terloops ver-
noemen volstaat voor hem, en dan nag stelt hij in de eerste
plaats de vnol"ov~als wilde hij daarmee nag eens heel zijn
opvatting over de aa(}lvetain herinnering brengen. We mo-
gen in dit alles wel een reactie zien van Paulus tegen de
overschatting van wondertekenen door zijn tegenstanders.
Voor Paulus zijn ze bijkomstig ; ze bIijven nochtans oak voor
hem een bewijs van apostel-zijn en geestesbezit.

Besluit.

De tweede brief aan de Corinthiers wordt gekarakteriseerd


door Paulus' verdediging van zijn apostolische autoriteit;
de eerste sporen van die verdediging vinden we reeds in I Cor.

1. Vergelijk wat we hierboven van nvt6pa en dvvap".


~eidenover Qet nauw sa~en~aan
42 A. VERHEUL (38)

IX, 1-6 en XV,9-11 ; ze bereikt haar hoogtepunt in de laatste


drie hoofdstukken van II Cor. Zijn tegenstanders zijn er
niet zoals in den Galaten- en Romeinenbrief de judaizanten,
doch valse pneumatici die van elders met aanbevelingsbrie-
ven in de gemeente van Corinthe zijn gekomen, de hellenis-
tische mentaliteit der Corinthiers uitbuiten en hen weten te
brengen tot een overschatting der geestesgaven.Paulus' zelf-
verdediging is rechtstreeks gericht tot zijn geliefde Corin-
thiers, zijn tegenstanders viseert hij slechts onrechtstreeks.
In zover zijn tegenstanders de autoriteit van de Twaalf
valselijk tegen hem uitspelen, laat Paulus duidelijk uitkomen
dat zijn autoriteit dezelfde waarde bezit als die van de
vneeAtavdn6<1-':OAOt van Jeruzalem, maar dat hij deze verre
overtreft wat zijn apostolischen arbeid aangaat. In zover ze
zijn aposteI-zijn in twijfel trekken, wijst hij er op dat hij
door God als apostel is aangesteld en door God in bet apos-
telambt gehandhaafd wordt. In zover ze echter uit bet zgn.
ontbreken van pneumatische gaven bij hem tot bet niet-
apostel-zijn besluiten, zal hij bovendien heel bijzonder den
nadruk leggen op bet charismatisch karakter van bet apostel-
ambt : een apostel is iemand die omwille van zijn verbonden-
heid met Christus wandelt naar den Geest,die in de zwakheid
van zijn aards omhulsel de kracht van den Verrezene open-
baart, die van zijn Geestesbezitgetuigenis aflegt door bet
bewerken van wonderen, de tekenen van een aposteI.

SUMMARIUM

Nova hisce in pagellis proponitur interpretatio ilium ultimatum


capitum secundae ad Corinthios, ubi Apostolus apostolicam suam
auctoritatem, iam antea in prima ad eosdem vindicatam, strenue
defendit.
Adversarii autem eius minime erant, ut saepissime commentatores
sub influxu epistulae ad Galatas tenent, iudaisantes (nullibi enim
in nostra epistula quaestio est de observatione legis iudaicae), nec
Judaei quidem (versus nempe XI, 22-23 : Hebraei sunt, et ego etc. &
apostolos ut subiectum habent et non adversarios), sed pneumatici
qui altarqm quarqndam ecclesiarum litteris (:Ommenqat4 a duo4~..
(39) CHARISMATISCH KARAKTER VAN HET APOSTELBEGRIP 43

cim tamen minime ad Corinthios missi, humanae sapientiae verbis


potius quam virtute Spiritus sancti, ut libenter asserebant, Corinthios
seducere conati sunt, aliud evangelium praedicantes et Pauli aposto-
latum parvipendentes. Aestimantes enim proprium esse apostolo
eum esse pneumaticum (sensu quo ipsi hanc vocem accipiebant),
sublimitate. sermon is praeditum et per miracula, signa apostolatus,
viriutem Spiritus sancti elucentem, facile concludebant, Paulum non
esse apostolum.
Nullibi sanctus Paulus adversarios suos directe alloquitur, sed
quia Corinthii libenter eos sufferebant, contra eorum machinationes
apud fideles suos suam activitatem apostolicam extollit et eumdem
gradum quam ceteri apostoli sibi vindicat (versus enim XI, 5 et
XII, 11: supra modum apostoli Duodecim indicant, non autem
Pauli adversarios). Corinthios quoque impense admonet ad rectam
charismatum aestimationem: infirmitas humana longe superat sa-
pientiam huius saeculi, in quantum Dittus Dei in infirmitate maxime
operatur. Et ideo ipsa apostoli infirmitate eius apostolatus divini-
ius commendatur.
Quadratus a-t-il ete en Asie Mineure?

PAR

Dom P. ANDRIESSEN
(Egmond)

En des articles deja parus 1 DOUgavons expose dans ses


grandes lignes notre these au sujet de Quadratus et de son
Apologie; il DOUgparait utile maintenant de preciser quel-
que peu notre position, afin que la publication complete et
definitive que DOUgpreparons de notre hypothese, soit bien
e prouvee au feu de la critique.
Nous ne voulons examiner cette fois-ci qu'une question
de detail, concernant la personne me-me de Quadratus.
Eusebe, dans son Ristoire ecclesiastique,III, 37, lui donne
leg trois qualifications de prophete, evangeliste, et disciple
des apotres. Ordinairement on ajoute au premier de ces
titres l'epithete asiate . Cependant, bien qu'il ne soit pas
impossible que Ie premier apologiste chretien ait ete origi-
naire d' Asie Mineure, leg arguments, qui tendent a Ie faire
penser, sont assezfaibles. Que dire par exemple du fait que
leg Montanistes en ont appele a Quadratus? (Rist. eccl.,
V. 17). Admettons que cette heresie s'est repandue avant
tout en Asie Mineure, est-ce que cela implique que Qua-
dratus aussi est a chercher de ce cote-la? Rien n'indique que
leg cataphrygiens ou leurs ancetres aient connu ce pro-
phete d'un contact personnel. II se peut tres bien qu'ils ne

1. Recherchesde Theologiean- 1947, p. 121-156. ct. Vigiliae


eienne et medievale,XII, 1946, Christianae, I, 1947,p. 129.136.
p. 5-39, 125-149,237-260; XIV,
~
(2) QUADkATUS AwT-1L tTt EN ASIE MINEtJRE'1 4~
l'aient connu que par sesecrits, voire m~me uniquement par
son Apologie. C'est a peu pres ainsi qu'ils etaient informes
de la plupart des prophetes qu'ils alleguent. Ils se rappor-
taient simplement a chacun de ceux qui, soit dans l'ancien,
gait dans Ie nouveau Testament, portaient a juste titre Ie
nom de prophete aux yeux des chretiens orthodoxes. Plus
que Ie lieu, c'etait Ie temps ou vivaient ces prophetes qui
avait de l'interet pour les Montanistes, car il s'agissait seu-
lement de demontrer qu'il y avait toujours eu de veritables
prophetes et prophetesses,inspires par Dieu. Aussi nous ne
pouvons pas nous'ranger a l'avis de Th. Zahn quand il de-
clare: Quadratus appartient a la province d'Asie Mineure.
Comment en effet un prophete, vivant dans quelque autre
province, aurait-il pu etre connu des premiers Montanistes,
paysans phrygiens, et leur ~tre une autorite considerable1?.
Les premiers Montanistes n'etaient pas des gens aussi sim-
ples que Zahn veut nous Ie faire croire. De plus il est frap-
pant que des cinq disciples des apotres Eusebe mentionne
Clement de Rome et Quadratus a part et non pas en meme
temps que leg trois autres d' Asie Mineure, a savoir Ignace,
Polycarpe et Papias 2.
On peut objecter qu'ailleurs Eusebe nomme Quadratus en
relation immediate d'une part avec Ammiade de Philadel-
phie, d'autre part avec leg rilles de Philippe qui habitaient
Hierapolis. One lecture attentive des pagesrespectivesnous
donne la reponse. Parlant de l'ouvrage d'un antimontaniste
anonyme, Eusebe ecrit : Dans Ie meme ouvrage, il enumere
ceux qui ant prophetise dans Ie nouveau Testament, et parmi
eux, il compte une certaine Ammiade et Quadratus; il s'ex-
prime en ces termes: 'f Mais Ie faux prophete tombe en
fausse extase, l'impudence et l'effronterie Ie suivent; il part
d'abord d'une deraison volontaire, mais ensuite il tourne a
la folie involontaire de l'ame, comme il est dit plus haut.
lIs ne pourront rien montrer de cette sorte dans autun des

1. Forschungenzur Gesch.des 2. Chronique: P.L., XXVII, col.


neutest. Kanons, VI. Teil, p. 45 : 604-616; Histoire ecclesiastique,
t Die Apostelschiiler in der Pro- III, 36-38.
vinz Asien t.
46 P. AND~IESSEN (3)
prophetes remplis par l'Esprit, soit dans l'ancien, soit dans
Ie nouveau Testament, ni Agabus, ni Judas, ni Silas, ni les
rilles de Philippe, ni Ammiade de-Philadelphie, ni Quadra-
tus, et s'ils en nomment quelques autres, ils ne se vanteront
pas qu'ils leur appartiennent... Si en effet apres Quadratus
et Ammiade de Philadelphie, comme ils Ie disent, les femmes
de l'entourage de Montan ont herite du charisme propheti-
que, qu'ils montrent ceux qui, parmi les sectateurs de Mon-
tan et des femmes, en ont herite ; car il faut que Ie charisme
prophetique soit dans toute l'Eglise jusqu'a la parousie fi-
nale ,.,(Hist. eccl.,V, 17, 2-4) I).
Quadratus et Ammiade sont ici nommes trois fois ensem-
ble: deux fois par l'auteur inconnu, une fois par Eusebe
lui-meme. Mais il est clair que celui-ci releve ces deux per-
sonnages precisement parce que, des prophetes allegues,ils
sont les seuls dont les noms ne se trouvent pas dans les ecrits
du nouveau Testament. L 'un ne doit done pas necessaire-
ment avoir quelque chose a faire avec l'autre.
La raison pourquoi l'ecrivain anonyme -sans doute a
l' exemple des Montanistes -nomme ensembleces deux pro-
phetes, n'a pas ete autre. Comme nous l'avons dit, il s'agis-
sait pour les Montanistes de demontrer qu'il y avait toujours
eu des prophetes et des prophetesses,non pas seulementjus-
qu'au temps des apotres, mais aussi apres, temoins Quadra-
tus et Ammiade. II etait done tout normal et conforme a la
tradition de l'Eglise que les Montanistes eussentparmi leurs
chefs quelques prophetes et prophetesses. C'etaient les suc-
cesseursdes deux derniers prophetes que l'Eglise avait con-
nus, Quadratus et Ammiade, qui a leur tour avaient succede
aux prophetes du temps des apotres. On croyait I), dit
P. de Labriolle, a une sorte de succession, de ~ta~oXt)pro-
phetique, dont il fallait que toujours il y eut ici ou Ia quel-
que depositaire, pour en assurer la permanence et la tradi-
tion 1.
Quadratus et Ammiade sont done nommes ensembleparce
qu'ils appartiennent a la meme epoque (c. a d. a celIe qui
vient apres les prophetes connus par les Actes des Apo-

1. La crise montaniste,Paris, 1913,p. 123.


(4) QUADRATUS A-T-IL ETE EN ASIE MINEURE? 47
.
tres, avant ceux du Montanisme). Mais qu'ils appartiennent
aussi a la meme region, c'est line hypothese qui,- bien qu'elle
ne soit pas impossible, n'en est pas pour tela prouvee. Selon
P. de Labriolle Ie role du pneumatophore etait au lie siecle
incontestablement en decadence. C'est avec difficulte que
les Montanistes ont pu recueillir quelques noms de prophetes
qui pusserlt passer pour des ancetres de leurs inspires 1.
Cette penurie explique suffisamment pourquoi ces heretiques
en appelaient a un prophete, meme s'il n'appartenait pas a
leur province. .
Nous avons vu l'antimontaniste ajouter deux fois au .nom
d' Ammiade la determination de Philadelphie I). Est-ce a
dire, comme on l'a pretendu, que par consequentQuadratus,
dont Ie nom n'est pas precise davantage, a dft habiter la
meme region? Mais pourquoi?
Ailleurs Eusebe rapproche Quadratus des rilles de Phi-
lippe : Parmi ceux qui florissaient en ce temps se trouvait
Quadratus, qui avec les rilles de Philippe est dit avoir ete
honore du don de prophetie (Rist. eccl., III, 37). Zahn
commente ce passageen ces termes : La simple simultanei-
te, qui d'ailleurs n'a pu etre exacte, ne justifiait pas l'ex-
pression af.la 1:ai~!PAtnno"(}vya1:eat1".Cela ne veut pas
davantage signifier -ce qui serait possible grammaticale-
ment, -que Quadratus ait ete prophete commeles rilles de
Philippe; car celles-ci ne sont aucunement I'exemple clas-
sique du prophete chretien et Ie rapprochement avec elles
ne pent done pas donner line force plus grande au qualifica-
tit prophete . Pourquoi en effet ne comparerait-on pas
alors plutot Quadratus a Agabus ou au visionnaire Jean?
Eusebe a done emprunte a sa, source que Quadratus a eu
des relations personnelles avec ces prophetessesd'Hierapo-
lis s.
Cette source, au dire d'Harnack, pourrait etre Ie dialogue
entre Gaius et Ie Montaniste Proclus. mentionne par Eusebe
quelques chapitres plus haut (Rist. eccl., III, 31, 4) et oil
I' on parle des rilles de Philippe: En combin ant deux passa-
ges d'Eusebe, H. E., III, 31, 4 et III, 37, 1, il n'est pas in-

1. Op. cit., p. 122. 2. Forschungen,VI. Tell, p. 46.


P. ANDRIESS:F.N (5)
vraisemblable de penser que cet auteur l'avait aussi trouve
(a savoir Quadratus) dans Ie dialog~e de Proclus avec Gaius1.~
Proclus dans cetle discussion fait voir a Gaius de quelles
personnalites celebres I' Asie Mineure peut se glorifier, a ne
nommer que les rilles de Philippe etc. Si l'on avait aussi
parle de Quadratus dans Ie contexte, comme Harnack Ie
suppose, son origine asiatique serait par la meme demontree.
Et pourtant nous crayons que Zahn et Harnack se sont trom-
pes taus les deux. Si Eusebe avait emprunte Ie renseigne-
ment .concernant Ie don prophetique de Quadratus au dia-
logue de Gaius, il aurait certainement au ch. 37 renvoye a
cet auteur. Telle est en effet son habitude invariable. Or
au ch. 37 il ne se trouve rien d'autre que A6"ot; '-xet on
dit I). II est evident que par cette expression Eusebe ren-
voie a l'reuvre antimontaniste dont, l'auteur lui etait incon-
nu (Hist. eccl., V, 17). Dans cet ouvrage sont enumeres
to us ceux qui ant prophetise dans Ie Nouveau Testament
(voir plus haut). Mais pourquoi au livre III, chap. 37 Eu-
sebe ne compare-t-il pas Quadratus a Agabus ou a Silas
plutot qu'aux rilles de Philippe? La raison est evidente.
La voici :
Au livre III, ch. 31, l'historien a mentionne trois sources,
0\1 il est parle des rilles de Philippe: la lettre de Polycrate,
eveque d'Ephese, Ie dialogue de Gaius avec Proclus, les
Actes des Apotres. Eusebe les a done en memoire, lorsqu'en
parlant des disciples des apotres (ch. 36-39) il en arrive a la
personne de Quadratus (ch. 37). II est alors tout indique
qu'Eusebe, en disant que Quadratus est nomme prophete,
ajoute comme les rilles de Philippe I), non pas parce que ces
prophetesses auraient ete l'exemple classique despersonnes
inspirees, ni non plus parce que Quadratus aurait eu des
relations personnellesavec elles, mais simplement parce que
ce rapprochement a ete occasionne par Ie lien intime qui
existe entre les chapitres 31 et 37 du livre III. Le debut du
ch. 37 peut done etre paraphrase comme suit: Parmi ceux
qui florissaient en ce temps se trouvait Quadratus, qui avec

1. Die Ueberlieterungdergri'ch. in der alien Kirche (Texte und


Apologeten des 2. Jahrhunderts Untersuchungen,I), p. 103, n. 10.

48
(6) QUADRATUS A-T-tL ETE EN AStE MINEURE? 49
leg rilles de Philippe (dont je viens de parler) est dit (Ii savoir
dans l'ecrit antimontaniste) avoir ete honore du don de
prophetie &.
Mais voici un autre argument qui pourrait prouver que
notre prophete est bien originaire d' Asie Mineure. Parmi leg
fragment,s de Papias on rencontre un texte qui ressemble
beaucoup au seul passage de l'Apologie de Quadratus que
cite Eusebe (His/. eccl., IV, 3). Si I'apologiste declare que
quelques-uns de ceux qui ont ete ressuscites par Ie Christ
sont arrives jusqu'li nos jours (8ll; 't'ovl; 'rjf.L8't'8Ef!OVI;
Xf!6vovl;)&,
Papias, lui, atteste que ces ressuscites ont vecu jusqu'au
temps d'Hadrien (iw~ "A5f!tavov)&. Alors Harnack de con-
clure, qu'il s'agit ici d'une tradition asiatique 1. Le savant
allemand est ailleurs moins sur de la verite de cette assertion:
Papias aurait lu I' Apologie de Quadratus et lui aurait em-
prunte son renseignement au sujet des ressuscites survivant
jusqu'au regne de I'empereur Hadrien 2. _/IJ. Chapman va
encore plus loin. D'apres lui, Philipp us Sidetus, -celui qui
nons a communique Ie passage de Papias -aurait lu trop
rapidement I'Histoire ecclesiastique d'Eusebe et, Ie faisant,
aurait attribue Ii Papias ce qui appartenait Ii un autre disci-
ple des apotres, Quadratus 3.
Quoi qu'il en soit, Ie fragment de I' Apologie, pas plus que
leg passages concernant la personne de Quadratus, ne nons
forcent Ii accepter son origine asiatique, ou qu'il y eut enseigne
la doctrine chretienne. Mais entin, il y a la tradition byzan.
tine qui indique nettement I' Asie Mineure comme champ
d'activite de Quadratus. Quoique cette tradition ne merite
pas gran de confiance au dire des savants, leg difficultes alle-
guees contre elle ne tiennent pas.
Le synaxaire de l'Eglise de Constantinople mentionne Qua-
dratus en ces termes au 21 septembre: Eadem die memo-
ria Sancti apostoli Quadrati. Hic vir antiquus et multiscius
Athenis atque Magnesiae Domini verbum annuntiavit: mul-
tosque suis illustratos documentis ad lucem cognitionis Dei

1. Geschichteder altchristlichen2. Op. cit., II. Teil: Chronolo-


Literatur bis Eusebius,I. Teil: gie, 1 (bis Irenaus), 1897,p. 270.
Ueberlieterungund Bestand,1893, 3. John the Presbyter and the
p.96. fourth Gospel,Oxford, 1911,p. 97.
Sacris EruQiri. -4.
50 p. Atltt>fiIESSEN (7)
adduxit. Unde et Athenis procul a grege suo, persecutorum
iniuria depellitur, dein prius saxis appetitus, et igni proba-
tUB, poenisque aliis, tandem sub Aelio Hadriano martyrii
palmam reportat 1.
Le synaxaire arabe jacobite concorde en grande partie
avec Ie precedent: En ce jour a lieu aussi la commemora-
tion du saint apotre Quadratus, un des soixante-dix disciples
choisis par Ie Seigneur. Son lieu de naissance etait la ville
d' Athenes : ses parents etaient des principaux et des chefs
des ~avants. II crut en notre SeigneurIe Messie et Ie servit.
Quand il eut rec;u,Ie jour de la Pentecote, la grace du Para-
clet, il precha l'Evangile, qui donne la vie et alIa dans beau-
coup de pays. II vint dans la ville de Magnesie, y pre-cha,
eclaira Ies habitants par la foi, Ies baptisa et leur enseigna
les dogmessalutaires. Puis il revint a Athenes oil il enseigna:
on l'accabla de pierres, on Iui fit subir toutes sortes de tour-
ments, puis on Ie jeta dans Ie feu et il rec;utla couronne du
martyre. Que sa priere soit avec nous 2.
On a supposequ'il y a ici confusion de personnes: Ie Qua-
dratus de Magnesiene serait pas Ie me-meque l'eve-qued' Athe-
neB. Le Menologe de Basile II donne en effet au 21 septem-
bre la notice suivante :
Eadem die certamen sancti Hiero-martyris et Apostoli
Quadrati, Episcopi M3gnesiae; floruit Decio et Valeriano
Imperatoribus. Hic cum audisset Decium Caesareaecom-
morari, profectus Magnesia Nicomediam, ut conventos a Be,
qui in vinculis essent, Sanctos adhortaretur ad subeundum
egregiaanimi alacritate pro Christi nomine martyrium, cogno-
scitur Christianus a Nicomediae Proconsule: ad cujus tri-
bunal product us cum reliquis martyribus, cum primus ido-
lorum imposturas coargueret,ceteris gravissime caesisatque
iterum in carceremdetrusis, Caesareamad Decium adducitur.
A quo cum nulla arte posset adduci, ut Christum abjuraret,
per varia tormenta quaestioni subjectus, atque ab omnibus
divino beneficia ereptus, tandem in caminum inicitur vehe-

1. Acta Sanctorum,Mal, t. VI, connuesdes 70disciples des apfJ-


356 B; cf.P.G.,CXVII,col.63-67. tres, Ie nom de Quadratus ne fi-
2. Patrologia Orientalis, I, p. gure pas: ct. P.G., XCII, col.
296. Dans les listes qui nous sont 521-524; 543-545; 1061-1065.
(8) QUADRATUSA-f-IL ~T~ EN ASIE MINEtJRE? 51
menter a-ccensum: sed et in de incolumis egressus, capitis
damnatus morte occubuit 1.
Pas un mot sur la predication de Quadratus A Athenes. En
outre, ce Quadratus n'a pas ete martyrise sonsIe regne d'Ha-
drien, mais pendant la persecution de Dece et du Valerien.
Aussi leg Bollandistes, dans leur praefermissi de 21 septem~
.bre, maintiennent-ils, bien qu' avec des reserves. leur opi-
nion, a savoir que l'eveque d' Athenes et celui de Magnesie
sont ?eux personlies differentes : (\Atheniensis et'Magnesien-
sis distinctio recte quidem observata et verisimillima; non
tamen omnino certa ob modicam auctolitatem documento-
~rum, ex quibus distinctio habetur. Si enim falsum sit as-
sertum Basiliani Menologii de martyrio Quadrati sub De-
cio, iam ipsa etiam distinctio fit incerta.
En fait Ie temoignage du menologe basilien se trouve ~tre
faux. Harnack Ie pensait deja lorsqu'il declarait que leg
mots L18XtOV xal OVaA-8(!tavov
devaient etre line faute de co-
piste pour AlA-tov 'A~(!tavoii2. Bien que la solution ne soit
pas si simpliste, il saute aux yeux que la notice dudit me-
nologe ne pent pas etre exacte. Le martyr du llIe siecle re-
<;-oitIe titre d'ap6lre ainsi que Quadratus d' Athenes, ce der-
nier, a n'en pas douter, a plus juste titre. L'eveque de Mag-
nesie aurait rempli sa charge sons Ie regne des empereurs
Dece ef Valerien, tandis qu'un pen plus loin il est dit de lui
qu'il a ete martyrise sous Dece. Enfin on ne comprend pas
comment il pent y avoir un lien de cause a effet entre Ie
sejour de cet empereur a Cesareeet Ie voyage que Quadratus
va faire pour visiter des chretiens emprisonnesa Nicome-
die, ville situee a line distance de plus de 300 kilometres de
Magnesie.
C'est un troisieme Quadratus qui donne la vraie solution.
Celui-ci a sa f~te Ie 7 mai dans l'Eglise occidentale, Ie 9 dans
}'Eglise orientale. Ses actes se trouvent dans leg Analecla
Bollandiana, t. I. 1882, p. 447-4693. Nous y relevons ce qui
suit:

1. Acta Sanctorum,Mai, t. VI, 3. Et, plus completement, dans


356. P.G., CXVII, col. 63. l' Archiv tiir slavische Phtlologie,
d. griech. t. XVIII, 1896,p. 172-182.
2. Die Ueberlieferung
Apol., p. 105,ll. 15.
52 P. ANDRIESSEN (9)

Au temps de Dece et de Valerien de nombreux chretiens


sont emprisonnes a Nicomedie. Cela amene des chretiens
moins herolques a prendre la tuite, surtout qu'ils savent
que Dece sejourne a Cesaree (en Bithynie). Quadratus
et avec lui quelques autres restent a Nicomedie, pour visiter
et secourir leg prisonniers. Illes encourage a subir joyeuse-
ment Ie martyre. Alors Ie proconsul Ie fait amener devant
son tribunal ainsi que ses coreligionnaires. -Suit un assez
long interrogatoire, interrompu frequemment par toutes sor-
tes de tortures. Quadratus continue a refuser de sacrifier
aux idoles, jugeant cet acte une folie. Tandis que la plupart
des chretiens sont remis en prison, Quadratus avec quelques
compagnons est traine d'un lieu a un autre: et ils viennent
ainsi a Nicee, Apamee, Cesaree 1, Apollonias etc. Malgre
tous leg chatiments, qu'il surmonte d'une fa((on miraculeuse,
Quadratus reste inebranlable. Enfin il est condamne au feu.
Mais Ie gril, quelque brftlant qu'on l'ait fait, ne Ie blesse point.
Alors Ie proconsul commande de Ie decapiter hors de la
ville.
Les aventures de ce Quadratus ressemblent exactement a
celles du Quadratus dont la fete est au menologe basilien Ie
21 septembre, saul qu'il n'est nomme ni a otre, ni eveque
de Magnesie. La conclusion s'impose : Ie compilateur du me-
nologe de Basile II a identifie avec Ie Quadratus de Nicome-
die Ie disciple des apotres qui a preche a Athenes et a Magne-
sie et qui est souvent indique tout simplement comme TOU
dy{ov a:,r,orrro).ovKobea-rov TOUiv Mayv"lO'{I;l, au 21 septem-
bre 2. Par consequent ce n'est pas, comme on l'a suppose,
Ie synaxaire de Constantinople qui a fusionne plusieurs saints
du meme nom, mais bien Ie menologe basilien.
Rien ne s'oppose done a la tradition byzantine que l'eve-
que d' Athenes ait ete egalement en Asie Mineure. Rien ne
s'y oppose, mais cette tradition est loin d'etre prouvee 3.

1. CeIieun'estpas nommedans que de S.-Sabaset dansla suscrip-


leg actes,mais bien dans Ie syna- tion des Menees.
xaire de Constantinople (Acta 3. Peut-@trela lecture superfi-
Sanctorum,Mai, t. II, 360 C-E). cielle despassagesIII, 37 et V, 17
On doit passerpar Cesareepour de I' Histoire ecclesiastique
d'Eu-
arriver d'Apamee a ApolIonias. sebe est-elle a la base de celie
2. Par exemple dans Ie Typi- tradition.
(10) QUADRATUS A-T-IL ETE EN ASIE MINEURE? 53

Point n'est besoin de dire qu'elle n'est nullement confirmee


par l'opinion qui a ete longtemps en vogue en Occident et
selon laquelle Quadratus aurait ete l'ange de l'Eglise de
Philadelphie (Apocalypse,3, 6.) De telles interpretations sont
d'une date par trap recente pour nous inspirer confiance.
Une fois supposeque leg sept anges auxquels S. Jean adressa
seslettres ant ete des eveques,il est evident que l'on est aIle
chercher parmi leg disciples des apotres leg personnagesqui
pourraient entrer en ligne de compte a ce point de vue:
S. Timothee pour Ephese, S. Polycarpe pour Smyrne, Zosime
'Pour Sardesetc. Qui pouvait rnieux convenir pour Philadel-
phie, dont l'ange est loue de n'avoir pas renie Ie nom du Seig-
neur, qui pouvait mieux convenir, disons-nous,que Quadra-
tus, l'apologiste et Ie disciple des apotres qui est nomme par
Eusebe en liaison etroite avec Ammiade, line prophetessede
Philadelphie?
En Occident Quadratus n'a pas ete honore d'un culte spe-
cial. Pour autant que nous avons pu controler leg martyro-
loges et leg legendaires, pas line particularite ne s'y trouve
qui ne remonte au ch. 19 du De vir is illustribus de S. Jerome.
La seule chose que nous ayons trouvee, c'est un hymne du
XVIIle siecle,' composee par Sim. Gourdan. Celui-ci, s'etant
uniquement inspire du texte de S. Jerome, passeevidemment
sous silence l'activite de Quadratus a Magnesie1.

1. Ms. Paris, B.N., 1. 14839, 3 Vates sacer,fax gentium


453. M. A. van Heck a eu la et ius habens Apostoli
bonte de la transcrire pour nous se christianae praestitit
Nous la donnons pour la curio- defensionisauspicem.
site. 4 Haud Adriani Principis
Adire formidat thronum
De S. Quadrato,propheta,epis- mutescit hoc saevissimus
copo, apologista: scriptore tortorum furor.
1 Quem fontibus purissimis S Addictus. Christi legibus
Quadratus hausit spiritum Quos judices incenderat
effudit in Christi decus crudelitatem sanguine
in nomen aeternum Dei. pa~tam docet deponere.
2 primos duces ecclesiae 6 SpectantAthenae praesulem
secutus, in cunabilis princeps E1eusinaecolens
edoctus et caeli fidem profana tot mysteria
scriptis et ore reddidit, cultu tepescit impio.
.Le P1$.donne addicta.
54 P. ANDRIESSEN (11)
A tout prendre il faut dire qu':). Ia question de savoir si
Quadratus a ete en Asie Mineure -on ne peut repondre ni
par I'affirmative ni par Ia negative. Le resultat de notre
examen est pauvre. mais il coupe courtA bien des hypotheses
inconsidereesau sujet du curriculum vitae du premier de nos
apologistes.

SUMMARIUM

Celie quam minime constat an in Asia Minore floreret Quadratus


noster. Ad argumenta quod attinet quaedoctissimi viri uti Zahnius
et Harnackius ad thesin asiaticam firmandam ex Eusebii Historia
ecclesiastica assumere censuerunt,nihil ea valere liquido patel.
Quamvis ex altera parte faUantur hagiographi BoUandiani in his
quae adversustraditionem byzantinam adferunt, vehementerlumen
quaeritur, num tales legendaecum orientales turn occidentalesuUam
valorem historicam habeant.

it
Het Tractaat van Serapion van Thmuis

tegen de Manichaeen

DOOR

AEMILIANUS PETERS,O.F.M.
(Rekem)

Indien Serapion van Thmuis de laatste jaren meer in de


belangstelling staat, is dat vooral te danken aan zijn Eucho-
logium. Nochtans werd reeds vroeger de aandacht op hem
getrokken, to en men ontdekte dat een deel van zijn tractaat
tegen de Manichaeen bij vergissing was terechtgekomen in
een gelijkaardig strijdschrift van Titus van Bostra. Daar-
door bleek bet tractaat nu veel belangrijker dan vroeger.
Tot nu toe verscheen over dat werk flOg geen studie.
Casey1 liet aan zijn critische uitgave ervan enke.lebeschou-
wingen voorafgaan die een grondiger studie echter geens-
zins overbodig maken. Daarbij kan men zich afvragen of
Caseyin zijn beoorde.lingwel heel juist gezien heeft en Sera-
pions werk niet te zeer heeft onderschat.
In de vo.lgende bladzij den willen we bet tractaat met de
verschillende problemen die bet stelt, van nabij onderzoeken.
Eerst nochtans moge in grote trekken de levensschets van
den schrijver voorafgaan.
Serapion" werd in bet begin der vierde of misschientegen
bet einde der derde eeuw in Egypte geboren. N auwkeuriger

1. R. P. CASEY, Serapion of bridge, 1931.


ThmuisagainsttheManichees(Har- 2. In bet Grieks treft men dik-
pard theQlofJicalstu4i~?dl.15)t
C~- wijls Sarapion(1:aeanlCQV)
aan.
56 AEM. PETERS (2)
aanduiding van geboortedatum en plaats laten de bronnen
Diet toe. Te oordelen naar den inhoud en den stijl zijner ge-
schriften moet hij fen verzorgde opvoeding genoten hebben
en volgde waarschijnlijk de Catechetenschoolvan Alexan-
drie, waarvan hij echter nooit bet leiderschap heeft waar-
genomen1. Na zijn opleiding trok hij lith als monnik terug
in de woestijn en werd wellicht leider van fen monniken-
klooster'. Hij stond er in intieme betrekking met den
H. Antonius, alhoewel bet kan betwijfeld worden of hij ooit
tot den kring van Antonius' leerlingen heeft behoord 3. Ook
heeft hij altijd fen trouwe vriendschap onderhouden met
Athanasiu8c;die zijn grote raadsman was, tenminste wanneer
bet doctrinele kwesties betrof.
Aan die verhouding danken we de bekende brieven van
Athanasius aan Serapion over de godheid van den H. Geest4..
In 340 of 341 was hij zeker bisschop van Thmuis, maar waar-
schijnlijk was hij bet reeds enige jaren vroeger5. Hoe lang
hij dat ambt waarnam is moeilijk uit te maken, maar bet
feit dat in 359 een Meletiaan, ptolemaeus, als bisschop van
Thmuis vermeld wordt op een Ariaanse synode 6,is geens-
zing fen bewijs dat Serapion dan geen bisschop van Thmuis
meer was. In 353 ondernam hij ten voordele van Athana-
sius en op diens verzoek een lending naar den keizer te
Milaan, die echter mislukte 7. Men heeft gemeend dat Sera-

1. De bewering dat Serapion van Fransevertaling van die brievenuit


Thmuis leider is geweest van de met inleiding: Athanased'Alexan-
school van Alexandrie steunde op drie. Lettresd:Serapionsur la Divi-
een fragment va Pnhilippus van nite du Saint-Esprit (Sourceschre-
Side (in H. DoDWELLUS,Dissertatio- tiennes dl. 15), Paris, 1947.
nes in lrenaeum, Oxon., 1689, bIz. 5. Dit steunt op de datering van
488 P.G., dl.39, kol. 229). Philip- de nota die Athanasiusvoegde bij
pus vermeldt wel een zekeren Sera- den Paasbriefdien hij tot Serapion
pion, maar daarmee kan moeilijk richtte (P.G. dI.26,kol. 1412-1414.)
Serapion van Thmuis bedoeld zijn. 6. ATHANASIUS, De Synodis, D.
2. ATHANASIUS,Ep. ad Dracon- 12, uitg. OPITZ,dl. 2, bIz. 239.
tium, P .G., dl. 25, kol. 523-534. EPIPHANIUS,Ad". Haer., haer.
3. ATHANASIUS, Vita Antonii, LXXIII, c. XXVI, uitg. HOLL,
P.G., dl. 26, kol. 957. dl. 3, bIz. 301.
4. ATHANASIUS,Epistolae ad Se- 7. SozoMENUS,Hist. eccl.,I. IV,
mpionem, P.G., dl. 26, kol. 529-576. c. 9 P.G., dl. 67, kol 1129. -
In f947 gat Mgr. J. Lebon een C!lronico~dat de Paasbrievenvan,
(3) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 57

pion daarom door den keizer verbannen werd en zo dacht


men goed te kunnen verklaren waarom S. Hie-ronymus hem
als confessor1 betitelt. De term confessoris echter veel vager
en duidt Diet noodzakelijk op een ballingschap 2. Daarbij
komt Serapion Diet voor op de lijsten die Athanasius ODS
naliet vall de Egyptische bisschoppendie verbannen werden3.
Zijn juiste sterfdatum is onbekend. Zeker moet hij na
de jaren 359 geplaatst worden, daar Serapion toeD in brief-
wisseling was met den H. Athanasius. En indien de brief
van Serapion Ad Monachos Confessores4 gericht is aan de
bisschoppendie, na de benoeming van Petrus in 373 tot bis-
schor van Alexandrie, naar Diocaeserea verbannen werden,
daD moet zijn dood na dieD van Athanasius geplaatst wor-
den, dug na 373.
De litteraire nalatenschap van Serapion is Diet zeer uit-
gebreid, omdat verschillende zijner werken helemaal niet of
enkel gedeeltelijk tot ODSkwamen. Nochtans heeft zijn lit-
teraire activiteit zich op verscheidene terreinen ontplooid.
Naast zijn tractaat tegen de Manichaeenvermelden we reeds
zijn briefwisseling met Athanasius en het Euchologium 5 dat
enkel in specialen zin authentiek genoemd kan worden. Als
schriftverklaarder schreef hij een werk over de titels der
Psalmen dat echter verloren ging 6. Zijn brieven handelen
zo'Welover doctrineIe als morele en ascetischeonderwerpen:
daarvan getuigen zijn briefwisseling met Athanasius, zijn brief

Athanasius voorafgaat P.G., dl. 26, 3. Vgl. AnlANASIUS,Apologia pro


kol. 1356. -Historia acephala,P.G. fuga sua, n. 7, uitg. OPITZ, dl. 2,
dl 26, kol.1143, n. 4. bIz. 73; Hist. Arianorum ad Mona-
1. HIERONYMUS, Ep. ad Magnum, chos, n. 72, uitg. OPITZ,dl. 2, bIz.
uitg. HILBERG (C.S.E.L., dl. 54, 222-223.
pars I) bIz. 706. 4. Ben van de Syrische Fragmen-
2. Het is waarschijnlijk dat Hie- ten waarover verder.
ronymus Serapion confessor noemt 5. Uitg.G. WOBBERMIN, Altchrist-
omwille van die mislukte zending. fiche liturgische St cke aus der Kir-
Alhoewel de betek~nis van den term che Aegyptens, nebst einem dogmati-
confessorzeer breed kan zijn, moet schen Brief des Bischofs Serapion
bier een bijzonder feit bedoeld zijn, van Thmuis (Texte u. Untersuch.,
daar Hi.:ronymus in De Viris (c. dl. 17, Neue PaIge, dl. 2, Heft 3 b),
XCIX) zegt : et sub Constantioprin- Leipzig, 1899.
cipe etiam in contessione tnclitus 6. HIERONYMUS, De Viris ill., e.
fuit, ~CIX, uitS. "ffERD~NG, bIz. 5,
58 AEM. PETERS (4)
aan Eudoxius en aan de Monniken 1, de Syrische fragmen-
ten 2 en nog enkele kleinere fragnienten. Sommige werken
die hem werden toegeschreven moeten als niet-authentiek
ve~worpenworden. In de eerste plaats de dogmatischebrief
no(!l na'r(!6~"al vlov, bet Koptisch en Syrisch Leven van
Macarius van Egypte en bet Arabisch Leven van Johannes
den Doper, en tenslotte bet Pascale Carmen.

Adversus Manichaeos.

Veruit bet voornaamste en bet meest uitgebreide werk dat


we van Serapion bezitten is zijn tractaat tegen bet Mani-
chaeisme,waardoor hij onder de vele bestrijders van die Jeer
bij bet begin van haar verspreiding een voorname plaats
inneemt. Om bet werk van Serapion in die periode beter
te situeren laten we bier een zeer kort overzicht volgen van
bet Egyptisch Manichaeisme in de vierde eeuw3.
Nadat Mani in 240 de i;,weedeopenbaring van den engel
ontving, begon hij zijn leer in Indie te verkondigen en moet
er in korten tijd veel aanhangers gewonnen hebben. Zijn
godsdienst kreeg burgerrecht in Babylonie, zijn vaderland.
Van hieruit stuurde hij zijn zendelingen naar de andere
landen o.a. naar Egypte.
De verspreiding van bet Manichaeisme geschieddeheel
vreedzaam. Eerst had er een zekere infiltratie van predi-
kanten plaats en daarna werden communiteiten gesticht met

1. P.G.,dl. 40,kol. 924-941. 3. Prof. J. Vergote gaf er een


2. Twee uitgaven: MARTINUS, P. overzicht van: Het Manichaeisme
Analecta sacra Patrum Antenicae- in Egypte in Jaarbericht n. 9 van
norum ex codicibusorientalibusin het Vooraziatisch Gezelschap Ex
PITRA,J., Analecta sacra spicile- Oriente Lux, 1944, bIz. 77-83. We
giGsolesmense parata,t. 4, Parisiis, maken bier van dat artikel dank-
1883,eveneens:RUCKER, I., Plori- baar gebruik evenals van de studie
legium Edessenumanonymum(Sy- van W. SESTON,L'Egypte Mani-
riaceante562)(Sitzungsberichte der cheennein Chroniqued'Egypte,ill. 14
BayerischenAkademieder Wissen- (1939),bIz. 362-372,enBARDY,Ma-
schaften,PhiIos.-histor. AbteiIung, nicheisme in D.T.C., dl. 9 (1927),
Jahrgang 1933/Heft 5), Mi:lnchep, !\Q!.1~1-1&95.
1.933.
(5) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 59
bun hierarchie en bun cultus. Zo werden in Egypte tussen
244-260 de eerste Manichaeische predikaties gehoudendoor
een zekeren Addas die er vele kloosters stichtte en talrijke
uitverkorenen en auditores Qf Catechumenenaanwierf.
De predikanten trachtten bun doel vooral te bereiken door
actie te .voeren op intellectueel gebied. Vandaar de open-
bare debatten met Christelijke en heidense leraars. In 297
werd de verspreiding van bet Manichaeisme door keizer Dio-
cletiaan verboden. Maar evenals bet Christendom, doorstond
oak bet Manichaeisme de vervolging zander te verdwijnen.
De vierde eeuw was de bloeiperiode van bet Manichaeisme
in Egypte. De bijval die bet Manichaeisme er genoot was zo
groot, dat zelfs Aetius, bisschop van Antiochie, er niet tegen
opzag te Alexandrie een ppenbaren redetwist te komen hou-
den met Aphtonius, bet hoard der Manichaeische gemeente
in Egypte. Dat succes hoeft geen grate vel(wondering te
wekken. Het terrein was heel goed voorbereid door drie
eeuwengnostische speculatie, en bet ascetisme,zoalsbet door
de leerlingen van Mani gepredikt werd, bekoorde zelfs vele
monniken. Als men Eutychius mag geloven, die zeker niet
vrij is van overdrijving, zouden haast aIle bisschoppen en
monniken onder bet patriarchaat van Timotheus van Alexan-
drie Manichaeen geweestzijn.
Daarbij gar bet Manichaeisme door zijn stout opgebouwd
systeem een oplossing aan vele problemen, vooral aan bet
probleem van bet k,waad en bet ontstaan van den mens, dat
en bet verstand en bet heilsverlangen beloofde te bevredigen,
te~'wijl bet Christendom voor vele vraagstukken eeneenvoudig
geloof vroeg. Het wist zich daarbij goed aan te passen aan
bet godsdienstig milieu. Maar door die aanpassing en in
de inconsequenties van bet systeem zal oak bet verval van
bet Manichaeisme belwerkt worden 1.
1. VgI. J. VERGOTE, De Leer van KITT, The Religion of the Manichees,
Mani in Uitzicht, III, 1942, bIz. Cambridge, 1925. -C. BAUR,Dus
225-236.- H.J. POLOTSKY, Ma- Manichtiische Religionssystem,Tii-
nichaeismus in Pauly- Wissowa, bingen, 1&31.-H. PUECH,Le Ma-
Real-Encyclopadie, Suppl.6 (1935), nicheisme in Histoire Generale des
koI.240-271.-H.SHAEDER,Urtorm Religions, ill. 2: Indo-Iraniens-
and Fortbildang desmanichaischen Judaisme -Origines chretiennes-
Systems(Bibliothek Warburg, Vor- Christianismes orienta~! Pa,rts,
tra~e, IV), Leipzig, 1927.- F. SU!\~ 19~-5,b~. 86-t~6,
60 AEM. PETERS (6)

Een andere reden van bet succeswas de Christelijke inslag


van bet Manichaeisme. De predikanten namen gaarne bun
toevlucht tot bijbelteksten en St. Paulus diende hen tot
aanknopmgspunt. Vandaar dat ze zich oak liefst tot Chris-
tenen richtten. Dat de invloed van bet Manichaeisme sterk
was in Egypte blijkt wel nit de vele antimanichaeische ge-
schriften der vierde eeuw. Alexander van Lycopolis, Titus
van Bostra, Serapion van Thmuis schreven eenweerlegging
van bet Manichaeisme, en waarschijnlijk heeft oak Athana-
sins persoonlijk die leer bestreden. Het was dus in volle
bloeiperiode van bet Manichaeismedat Serapion van Thmuis
zijn tractaat schreef. Het moet ons clan oak niet verwonde-
fen dat een man die in de Ariaanse controverse betrokken
was, een tractaat schreef tegen de Manichaeen.
Buiten de Manichaeen, waartegen Serapion zijn tractaat
richt, worden er terloops nag andere ketters vermeld, nl.
Valentin us, Marcion, Sitianus en Ophanius, die samen met
de Manichaeen door Serapion tot een categorie worden gere-
kend, de categorie van hen die den naam Christus in schijn
aanroepen om hem beter te kunnen bestrijden 1. Valentinus
en Marcion zijn voldoende gekend als stichters van eengnos-
tische secte, waarmede bet Manichaeismemeerdere punten
van overeenkomst vertoont.
De twee andere personnages,Sitianus en Ophanius ~ zijn
onbekend en bun namen komen nergensvoor. Het is niet
zeker dat ze met ons bekende personen moeten vereenzelvigd
worden. Wesseling 3 heeft getracht bun identiteit vast te
stellen door de lezing der namen te veranderen. Voor ];'l'a-
v6~ leest hij T'l'av&~, den vader van verschillende kette-

1. VgI. Adv. Man., III, 19-20. gical Review,Cambridge,1931.


De leer van de Valentianenwordt 2. Sommigen hebben voor orpa-
verder DOg aangehaald en bestre- lIW,: <>rpallto,gelezen (P.G., dl. 40,
den: XXXIX, 6, 8-11; XL, 12, kol. 906), maar bij de andere drie
zo ook die van Marcion: XXXIX, namen staat ook geen lidwoord.
7; XL, 13. (We citeren telkens Casey geeft volgens aIle codices
hoofdstuk en lijn volgens de uit- dtpalltO,
gave van CASEY, R.P., Serapionof 3. WESSELING,
C., Probabilium
Tlunuis againstthe Manichees(Har- liber singularis, Ultrajecti, 1731~
vard Theologicalstudies,XV) extra bIz. 246-248,
nuIncmerv~ d;eHarvard '(heolq-
(7) HET 'rRAC'rAAT VAN SERAPION VAN THMUtS ~1
rijen. Dat Serapion bier Tatianus, den stichter van een
gnostisch encratitische secte op bet einde de~ tweede eeuw
bedoelde,is niet waarschijnlijk daar die naam in geen enkelen
codex van Adversus Manichaeosvoorkomt. Waarschijnlijk
bedoelt Serapion daar de gnostische secte der Sethianen die
ons nit Hippolytus en Epiphanins bekend zijn 1.
Met Ophanius, wiens naam ons evenmin bekend is, bedoelt
Serapion wellicht de secte der Ophiten of Ophianen, eveneens
een gnostische secte nit de eerste eeuwen,waarvan de datum
van ontstaan moeilijk vast te stellen is 2. Dezebeide secten
vertonen veel overeenkomstmet bet Marcionisme en met bet
Manichaeisme en moeten in Egypte, zoals vele andere gnos-
tische secten, zeer bloeiend geweestzijn.
Het is dug tegen bet Manichaeisme, dat Serapion zijn trac-
taat schreef, maar bet tractaat is niet rechtstreeks gericht
tegen de Manichaeen om henzelf van bun dwaalleer te over-
tuigen, alhoewel die bedoeling er bij zal geweestzijn. Slechts
tweemaal in gang bet tractaat richt hij zich rechtstreeks tot
de Manichaeen met den uitroep w~ !paTe,in een passage die
meer oratorisch en geestdriftig is dan gewoonlijk (XXXIII,
12, 29). Voor bet overige spreekt hij van de Manichaeen
rechtstreeks zeer weinig, en dan zeer onbepaald met uit-
drukkingen zoals !paatv,!p1]at enz.
Zijn tractaat is ook niet bedoeld voor de gewone, weinig
geletterde gelovigen, maar, zoals nit den inhoud en de ma-
nier van weerlegging duidelijk blijkt, is zijn werk bestemd
voor een gevormd publiek, dat enigszins vertrouwd was met
de Griekse philosophie en dat bekwaam was een uitgewerkte
redeneringte volgen.

1. VgI. E. AMANN,Ophites in PHOCLES,E. A. (Greek Lexicon of


D.TC., dl.11 (1931),kol.1063-1075. the Roman and Byzantine Periods,
De Sethianenvan Hippolytus en Cambridge, 1914,bIz. 904, artikel:
Epiphanius worden, volgens R. cpavto,)beweert echter dat bij Se-
Liechtenhan, tot bet ophitisme in rapioD voor ocpaVto, moet gele-
breden zin herleid. Vgl. a. a., kol. zeD worden: ocptav6,. Hij gee!t
1063. echter geeDargumeDteD.Er is geeD
2. De naamOphitenof Ophianen eDkele codex van AdversusMani-
wordt afgeleid van Ophianus.So- chaeosdie dcptav6,leest.

:;.-.
62 PF.TE1\S (8)

1. DE TEKST

Een eerste publicatie van bet tractaat tegen de Manichaeen


samen met een gelijkaardig werk van Titus van Bostra,
verscheen in H. Canisius' Antiquae Lectionesin 16081. Het
was de latijnse vertaling van den SpaansenJezuiet Frans
de Torres (Turrianus), verschenen in 16042. Toen J. Bas-
nage voor zijn Thesaurusmonumentorum ecclesiasticorumef
hisfori corum eenherziene uitgave van de vertaling van Frans
de Torres voorbereidde, vernam hij van J. A. Fabricius
dat een exemplaar van den Grieksen tekst waarop Torres
zijn vertaling gemaakt had, zich in de Hamburger Stadtbi-
bliothek beyond, nl. bet handschrift van Lukas Holste. Fa-
bricius had bet document gegevenaan den Hamburgsen pro-
fessorWinckler, die bet wilde uitgeven. Basnage vroeg den
tekst aan Winckler en dezezond hem eencopie van den Griek-
sell tekst van Serapion van Thmuis en Titus van Bostra.
Basnagegar daD den tekst nit met de Latijnse vertaling van
Torres 3.
Deze uitgave, duB volgens de copie van Winckler, bleef tot
aan de Lagarde de enige tekst van beide tractaten en werd
verscheidene malen opnieuw uitgegeven, o.a. door Gallan-
dins 4 die daD weer'werd overgenomen door Migne in zijn
Patrologia Graeca 5.

1. H. CANISIUS,'Antiquae Lectio- que scriptorum ecclesiasticorum,


nes, dl. 5, Ingolstadt, 1608. dl. 5, Venetiis, 1769, bIz. 52-65.
2. VgI. J. DRAESEKE, Gesam- 5. P.G., dl. 40, kol. 900-924
melte patristische Untersuchungen, (= Serapion). P.G., dl. 18, kol.
Altona, 1899, bIz. 1. -De verta- 1070-1208. (= Titus van Bos-
ling van Torres verscheen ook DOg tra). De uitgave van Migne is
in de Maxima BibliothecaVeterUm natuurlijk onbruikbaar gewor-
PatrUm, dl. 4, Lugduni, 1677, den,vermits het grootste gedeelte
bIz. 160-164. van Serapioni werk in eengedeel-
3. J .BASNAGE,Thesaurus monu- te van het eerste en in gang het
mentorUm ecclesiasticorUm et his- derde hoek van Titus van Bos-
toricorUm, siDe Henrici Canisii tra verspreid ligt. Daarbij be-
Lectiones antiquae ad saeculorUm stond er tot aan de ontdekking
ordinem digestae, dl. 1, Amstelo- van het Athoshandschrift DOgeen
dami, 1725, bIz. 35-36. lacune, nl. bijna gang de hoofd-
4. A. GALLANDIUS, Bibliothe- stukken XXXII en XXXIII van
ca VeterUm PatrUm antiquorUm- Casey'suitgave.

AEM.
(9) HET TRACTAAT VAN SEftAPtON VAN tHMUtS gg
De inlichting die Fabricius aan Basnage gegevenhad, nl.
dat het manuscript van Holste de basis van To~es' vertaling
zou zijn, bleek later onjuist. Verschillende auteurs deden
opmerken dat er in de uitgave van Basnageduisterheden voor-
kwamen. Basnage zelf had trou;'wensal opgemerkt dat er
iets niet in orde was met den logischen samenhangder argu-
menten 1.' Wesseling 2 kwam op tegen het uitknippen en
verplaatsen van den tekst van Titus van Bostra' s tractaat,
waar eveneensjets aan scheente haperen. Gallandius 3 trok
er de aandacht op dat Sixtus van Si~na bet werk van Sera-
pion opus ingens et nobilissimum 4 noemde, terwijl bet vol-
gens den tekst van Basnage maar een klein werkje was dat
niet eens melding maakte van de voornaamste dogma's van
het ManichaeIsme5.
P. A. de Lagarde ontdekte in bet British Museumeenoude
Syrische vertaling van bet tractaat tegen de Manichae~n
van Titus van Bostra, waarop Cureton in 1848 de aandacht
had getrokken. Hij vond dan dat bet manuscript van Ham-
burg een omvangrijk gedeelte bevatte dat in de Syrische
vertaling niet voorkwam. Het moest dug bij vergissing in
het werk van Titus zijn opgenomen,nl. door eenverschuiving
van enkele fascicules. Hij ging er echter niet op in aan wien
dat gedeelte moest toegeschrevenworden. In 1859 gar hij
bet manuscript van Hamburg opnieuw uit met enkele ver-
beteringen en liet bet gedeelte, dat in de Syrische vertaling
niet voork;wam, als een appendix in zijn uitgave afdrukken 6.

1. J. BASNAGE, ThesaurusMo- opmerking in zijn Codexapocry-


numentorum ecclesiasticorum, bIz. phus Novi Testamenti,Hamburg,
XXXVII. 1703, pars 2, bIz. 965-966.
2. C. WESSELING, Probabilium Ook nag Wolf in zijn uitgave
fiber singularis, Ultrajecti, 1731, van Photius' Contra Manichaeos
bIz. 166; vgl. P.G., dl. ;18, kol. trok de aandacht op de duister-
1067-1068. heden in den tekst van Basnage,
3. A. GALLANDIUS,Bibliothe- vgl. P.G., dl. 102,kol. 33, nota 76.
ca veterumPatrum, Prolegomena, 6. A. DE LAGARDE,Titi Bos-
dl. 5, bIz. IX, vgl. P.G., dl. 40, treni quae ex operecontra Mani-
kol. 898-899. chaeos edito in codiceHamburgo
4. SIXTUSSENENSIS, Bibliothe- servatasunt graecea recognitione
ca sanctorum,1. IV, Parijs, 1610. Pauli Antonii de Lagarde,Berlin,
bIz. 229. 1859.
5. Fabricius maakte dezelfde
64 AEM. PETERS (10)
Draseke zocht verder naar den schrijver van dat nieuwe
gedeelte. Hij verwierp echter dadelijk de mogelijkheid dat
Serapion van Thmuis de schrijver zou zijn omdat de dogma-
tische slagwoorden van dien tijd zoals &,uoovO'to,ontbra-
ken, waaraan een rechtgelovige als Serapioll zeker moest te
herkennen zijn. Hij kwam tot bet besluit dat bet een over-
blijfsel was van bet werk van Georgius van Laodicea 1.
Ondertussen vond J. B. Pitra te Genua in de bibliotheek
van San Carlo bet oertype van bet manuscript van Ham-
burg, dat dateerde uit de 11e eeuw2.
Met behulp van bet handschrift van Genua kon Brinkmann
in 1894 bewijzen dat bet gedeelte, dat in Titus van Bostra
niet thuishoorde, in bet werk van Serapion moest ingelast
worden 3.
Men had een quaternio, waarschijnlijk bij bet inbinden,
op een verkeerde plaats gezet, zodat een groat deel van bet
werk van Serapion in dat van Titus terecht kwam. Er ont-
brak aan bet quaternio een blad zodat er nag een kleine
lacune bleef.
Daarna werden in Rome nag twee handschriften gevon-
den, een in de Vaticaanse Bibliotheek, en een in de Biblio-
theca Angelica. Eindelijk ontdekte R. P. Casey in 1924 in
bet kloQster van Vatopedi op den berg Athos bet beste ma-
nuscript, dat uit d~ 12e eeuw dateert, en hij bezorgde ons in
1931 een critische uitgave van Serapions tractaat met een
zeer interessante inleiding 4.
Door bet nieuwe handschrift wordt de kleine lacune die
bet manuscript van Genua gelaten had, aangevuld 6.

1. J. DRAESEKE,Gesammelte 3. A. BRINKMANN,Die Streit-


pair st sche Untersuchungen,AI- schrift des Serapion von Thmuis
tona, 1889, bIz. 1-24. gegen die Manichaer (Sitzungsber.
2. Pitra gaf in zijn Analecta der Kon. preus. Akad. zu Berlin)
sacra et classica (dl. 1, Paris, Berlin, 1894, bIz. 479-491.
1888, bIz. 47) een fragment uit 4. R. P. CASEY, Serapion of
van Serapions Adversus Man i- Thmuis against the Manichaeos,
chaeos. Dit fragment komt, op Cambridge, 1931.
enkele kleine varianten na, over- 5. In den handschriftencata-
een met hoofdstuk XXVII, 1 loog van bet Athos-klooster (80-
4-7 van Casey'suitgave. Van dit PHRONJUS EUSTRADIUSen ARCA-
fragment maken we dan oak geen DIOS, Catalogue of the Gl'eek Ma-
bijzondere melding meer. nuscripts in the library of the
( 11) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 65

HET DOCUMENT.

Authenticiteit. -Dat Serapion bisschop van Thmuis de


schrijver is van dit tractaat tegen de Manichaeerswordt door
geen enke;lcriticus betwijfeld en kan ook met betwijfeld wor-
den.
De handschriftelijke traditie, die met den Grieksen Codex
van Genua XXVII opklimt tot de 11e eeuw en aangevuld
wordt door den Athoscodex 236 uit de 12e eeuw, is eensge-
zind om dit werk aan Serapion van Thmuis toe te schrijven,
'zowel bij bet begin van bet werk als op bet einde 1.
Verscheidene auteurs, die niet zo lang na Serapion schre-
ven, getuigen dat Serapion van Thmuis een tractaat schreef
tegen de Manichaeen. Photius 2 verwijst in zijn Contra Ma-
nichaeos voor een grondiger kennis van bet Manichaeisme
naar verschillende auteurs die voor hem schreven,o.a. naar
Titus van Bostra en Serapion van Thmuis.
Heraclianus, bisschop van Chalcedon 3 en Epiphanius 4
vermelden eveneensSerapion van Thmuis als een der schrij-

Monastery of Va toped i on Mt van Serapion zijn, maar van Ti-


Athos (Harvard theological Stu- tus van Bostra. -VgI. CASEY,
dies, XI, Cambridge, 1924) wor- R. P., The text 01 the Anti-Mani-
den meerdere teksten aan Sera- chaeanwritings 01 Titus 01 Bostra
pion toegekend. Dit berust ech- and Serapion 01 Thmuis in Har-
tel op een dwaling in de beschrij- vard Theol. Review,XXI, 1928,
ving van ms. 236. Het ms. bevat bIz. 97.
verscheidene patristische tracta- 1. Adv. Man., Titel: l:aea-
ten, brieven en fragmenten. Vier nlCllvo~ inta,,&nov eJloveCII~ "aTa
ervan werden aldus beschreven: MavtxalCllv, slot: Tov Jla"aelov
15. Ill. 38a 1;'eeanlwvo~ enO'"o- l:aeanlCllvo~ inta,,&nov eJloveCII~
nov ep.ovew~ "aTd Mav- "aTa MavtxalCllv.
xalwv. 2. PHOTIUS, Contra Manichaeos,
16. Ill. 59,8 Tov aVTOV"aTa Mav- I. I, c. XI, P.G., dl. 102,kol. 32-
xalwv. 33.
17. Ill. 71{J TOV avTov ).oyo~ {J'. 3. Dit gegeven kennen we
18. Ill. 89 {J Tov avTov ).oyo~ y'. uit: PHOTIUS, Bibliotheca, cod.
Bij nader onderzoek bleek dat LXXXV, P.G., dl. 103,kol. 288.
in plaats van TOOavTov op 16. 4. EPIPHANIUS, Adversus Hae-
9. 59 fJ. TOVTTOVmoest gelezen reses,haer. LXVI, c. XXI, uitg.
worden, zodat 16, 17, 18 niet K. HOLL, dl. 2, bIz. 48.
Sacris Erudiri. -5.

2.
tit) AEM. PETERS (12)
vers tegen het Manichaeisme. Hieronymus getuigt: edidit
adversum Manichaeum egregium _librum1.
Er is maar een schrijver geweest die dit werk niet aan
Serapion heeft toegeschreven. nl. Facundus van Hermiane
(6e eeuw). Facundus beweerde dat Athanasius een hoek
schreef tegen de Manichaeen dat aldus begon: Dissolvit er-
totem veritas 2. Maar onder Athanasius' werken vinden we
geenenkel dat met die woorden begint. terwijl die beginwoor-
den letterlijk overeenkomen met bet begin van Serapions
tractaat.
Daarbij haalt Facundus een tekst aan nit dat werk. die
ook letterlijk in hoofdstuk XVII van Serapionswerk is terug
te vinden 3.
Het is dug duidelijk dat Facundus bet werk van Serapion
bedoelde en bet verkeerdelijk toeschreef aan Athanasius.

Litteraire genreen inhoud. -Het geschrift tegen de Mani-


chaeen van Serapion is naar vorm en inhoud een polemisch
tractaat. We zouden bet de philosophisch-theologischeweer-
legging mogen noemen van een dwaalleer. Het. tractaat
heeft nochtans een bijzonder karakter. Het geeft niet eerst,

1. HIERONYMUS, De viris il- 3. Adv. Man., XIII, 1-3.-


lustribus, c. XCIX, uitg. HER- Het enige verschil is dat Facun-
DING, bIz. 56. lie ook DOg: dug den naam J ezusinterpoleert.
LEONTIUSBYZANTINUS,Contra Quando enim hominem Jesum
Nestorianoset Eutychianos,I. III, video,intelligo qualis est; quando
D. 40, P.G., dl. 86, kol. 1377. autemmodum contemplor admiror
lie ook Dog: SOZOMENUS, Rist. neque agnosco, mutatio quippe
eccl. I. III, c. XIV, P.G., dI.67, admirationempraestat.-FACUN-
kol. 1081. -HIERONYMUS,Epis- DUS,a. w., I. XI, c. II, P.L., dl. 67,
tola ad Magnum, P.L., dl. 22, kol. 801. -In Serapions trac-
kol. 667-668,D. 4. uitg. HILBERG taat, c. XVII, komt de naam Jezus
(C.S.E.L., dl. 54,pars I), bIz. 706. Diet voor en mag er ook geenszins
2. FACUNDUSHERMIANENSIS,gemterpoleerdworden. Want bij
Pro Defensione trium Capitulo- Serapiongaat bet enkel over een
rum concilii Chalcedonensislibri gewoonmens die van een slecht
XII adversusJustinianum impe- leven tot inkeer komt, waaruit
ratorem, I. XI, c. II, P.L., dI.67, Serapion besluit dat eenzelfde
kol. 801. -VgI. GALLANDIUS, Ve- mens kan goed en slecht zijn, en
terum Patrum Bibliotheca, dl. V, dat hij dug Diet van nature slecht
Prolog., bIz. IX, P.G., dl. 40, is.
kol. 899-900.
(13) HET TRACTAAT VAN SERAPloN VAN mMuiS 67
zoals bv. dat van Alexander van Lycopolis en Augustinus,
een uiteenzetting van de leer die het bestrijden gaat, om ze
dan punt voor punt te weerleggen maar vat na een korte
inleiding onmiddellijk de eigenlijke bewijsvoering tegen de
dwaalleer aan, enwel tegende grondbeginselenvan die dwaal-
leer. Het is daarbij meer geschreven om zijn gelovigen te
waarschnwen voor de nadelige gevolgenop moreel gebied dan
wel om de Manichaeen zeIt te overtuigen van h In dwaling.
En onder dit oogpunt vertoont het tractaat Vall Titus van
Bostra met dat van Serapion veel overeenkomst.
Het tractaat bestaat uit 54 hoofdstukken. Drie ervan en
-een gedeelte van het vierde vormen de inleiding. De eigen-
lijke bewijsvoering beslaat de hoofdstukken 42 tot 53. Een
gedeelte van hoofdstuk 53 en hoofdstuk 54 vormen het slot.
In zijn korte inleiding stelt Serapion voorop dat de waar-
heid altijd de dwaling overwint. Maar we moeten goed op
onze hoede zijn daar de dwalingen vele schakeringen hebben.
De gevaarlijkste dwalingen zijn wel diegene die schijnbaar
de goede leer verkondigen, doch dat enkel doen om des te
beter hUll eigen leer te kunnen verspreiden. Ze roepen de
naam van Christus aan om hem beter te kunnen bestrij-
den. De ergste en meest goddeloze van die dwalingen is wel
de recente dwaling van de Manichaeen.
Het eigenlijke tractaat zou kunnen herleid worden tot deze
thesis: het dualisme dat door het Manichaeismeverkondigd
wordt is zowel volgens de rede als volgens de Schrift totaal
vals en ongerijmd en leidt tot de onhoudbare gevolgtrekking
dat de mens niet verantwoordelijk zou zijn voor zijn daden.
De thesis bevat meer concreet twee grote delen of hoofd-
stellingen: vooreerst dat het dualisme vals is daar het kwaad
geen substantie is maar een handeling die voorkomt uit een
slechte wilskeuze, en ten tweede dat het dualisme toegepast
op de H. Schrift, als zou de Oude Wet haar oorsprong vinden
in het kwade principe en het Evangelie in het goede prin-
cip"e,eveneensvals is en door de H. Schrift zeIt weerlegd
wordt. Deze twee hoofdstellingen, dug het dualisme meer
in het algemeenen zijn toepassing op de H. Schrift, worden
in enkele punten nader uitgewerkt.
1. De substantie van het lichaam is niet slecht. Dit wordt
overvloedig bewezenuit de rede en de H. Schrift (V-XI).
68 AF.M. PETERS (14)
Het lichaam is gelijk de vrije wil en daarom wordt de mens
ook volgens zijn vrije wilsdaden geoordeeld.
2. Er is geeD dubbel principe in den mens: bet lichaam
dat van Satan zou komen en dus slecht zou zijn, en de ziel
die van God zou komen en dus goed zou zijn (XII-XX). De
wil is de norm van de menselijke handelingen.
3. Er is maar een ziel in den mens, geeDtwee alsof er een
ziel principe van bet goed en een andere principe van bet
kwade zou zijn (XXI-XXV).
4. .Er zijn geeDtwee eeuwige en onafhankelijke principes,
God als principe van bet Goed en Satan als principe van bet
Kwaad (XXVI-XXXV). Het kwaad is geeDzelfstandig en
ook geeDeeuwig principe.
5. De hoofdstukken XXXVI-L wijdt Serapion aan de dis~
cussie over de Wet. De Manichaeen nemenwel bet Evangelie
aan maar verwerpen bet Oude Testament, de Wet, als pro-
duct van bet kwade principe.
6. In een laatste punt verwerpt de schrijver DOgeens uit
drukkelijk de leer der Manichaeen die houdt dat al bet ge-
schapene, meer bepaald bet lichaam, van den duivel komt
en de ziel van God.
In de hoofdstukken 53b-54 besluit Serapion zijn tractaat
en voegt er een morele les bij voor zij n lezers. Ze moeten
voorzichtig zijn dat ze Diet door bet kwaad bedrogenworden.
Ze mogen Diet luisteren naar valse profeten, want er is maar
een Christus, die voor ODSalles is, en naar Hem alleen moeten
ze luisteren.
Zoals men ziet heeft Serapion overal bet dualistische prin-
cipe op bet oog dat den grondslag vormde van bet Mani-
chaeisme.
Het tractaat van Serapion tegen de Manichaeen komt dus
voor als een philosophisch-theologischeweerlegging van bet
Manichaeische dualisme. Men zal echter beter kunnen door-
dringen tot den grond van die weerlegging,wanneer men een
klaarder inzicht krijgt in bet doel dat. Serapion zich stelde.

Doel van het tractaat. -Zoals al enigszins bleek uit den


korten inhoud van bet tractaat, was bet Serapions bedoe-
ling niet een systematische uiteenzetting te geven, hoe kart
(15) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 69

daD ook, van de leer die hij bestreed, om ze daarna punt


voor punt te weerleggen, want zulke uiteenzetting komt in
heel bet tractaat Diet voor. Serapion is zich daarvan trou-
wens klaar bewust en geeft bet toe. In een passageveront-
schuldigt hij zich bijna dat hij de leer der Manichaeenmoet
uiteenzetten, omdat hij hen aDders Diet met goed gevolg kan
weerleggen1. In een aDder passagezegt hij dat bet onpas-
send zou zijn de ketters Dog breedvoeriger te weerleggen,
daar zijn opzet zo ver Diet gaat 2. Voor hij tot de kwestie
van de Wet overgaat, maakt hij uitdrukkelijk melding van
enkele punteD van de Manichaeische leer die hij met opzet
stilzwijgend wil voorbijgaan. Wat hij gezegd heeft over bet
begin, den grond van de kwestie, is voldoende en moet die-
Den als bet zaad van de andere kwesties3.
Het is zijn doel dug Diet bet Manichaeisme systematisch
te weerleggen. Wat is zij n doel daDwel? Meermaalsbeweert
hij dat hij de waarheid wil doen zegevierenop de dwaling 4,
en dat ligt natuurlijk ook in zijn bedoeling. Maar de dwaling
waartegen hij schrijft is Diet bet Manichaeismeals systeem,
doch de grondstellingen van bet Manichaeisme, d.w.z. bet
dualisme als oplossing van bet probleem van goed en kwaad,
vooral van bet morele kwaad. Tegen bet Manichaeisme dat
logisch moest leiden tot de ontkenning van de verantwoorde-
lijkheid van den mens verdedigt hij de vrijheid. Daar ligt
zijn e,~genlijkdoel. Het Manichaeisme kan hem stof geven
tot een interessante philosophische discussie, maar de be-
kommernis die hem overal bezighoudt is van morelen, ethi-
schell aard : bet dualisme bestrijden, omdat bet vals is, maar
vooral omwille van de morele gevolgen. Hij ziet klaar in dat

1. Adv. Man., XXVI, 7-8: TOV iva "al Td elefJf1t'va neel Tfj, de-
p.v(Jov O'TeiqJw, iva TOVp.v(Jov t5vO'- xii, TWVneaYfl,aT(J)V~{"fJV drpoefl,ii,
wn1}O'w, "al E1 p.1} naea(Jwp.at a T'VO, elefJfl,t'va TvyxaVn "al Gnie-
e~,]"ovVTat, evTei1pat T1}V p.v(Jo- fl,a TWV r.f}T7/G6(J)V vnaexn.
nottav o~" lxw. LIII, 43-44, bij het besluit:
2. Adv. Man., XL, 4-6: ciA).' fl,ixet TOVT(J)V GTWfl,6V, ISla TWV
inEtt51} dTonov Tt naO'Xp.Ev TOV d).{y(J)V "al Ta d).).a vnolS6{~avTe,.
"aT a TWV aleEO'tWTWV p.']"VVOVTE, 4. Adv. Man., I, IV, XXIII,
).o"OV, p.1} TaVT'], Tij, vno(JiO'EW, 23-24,XXIV, 21; XXV. 2; LIV.
1j pa, 8)."OVO"],. 11-1~!
3, Adv. Man., XX~V~, ~-~;
70 AEM. PETERS (1~)
bet Manichaeisch dualisme, logisch doorgedreven en toege-
past, noodzakelijk voert tot een ruine. Als er twee zelfstan-
dige,onafhankelijke, eeuwigeprincipes zijn die de wereld ver-
klaren, met haar goed en kwaad, dan is de mens niet vrij,
dan kan hem bet kwaad dat hij doet niet aangerekendwor-
den, dan kan hij Diet beloond worden voor zijn goededaden.
Daartegenover verdedigt Serapion met klem dat bet kwaad
seen substantie is, dat bet lichaam niet van nature slecht is,
maar dat bet kwaad een handeling is, jets accidenteels dat
niet voortkomt uit dwang doch enkel en alleenuit den vrijen
wil, uit de vrije keuze van hen die ziek zijn voor wat den
vrijen wil aangaat 1. Met die bewering begint hij zijn ei-
genlijk tractaat en bet is als de thesis die hij vooropstelt.
Deze thesis is bet die hij telkens weer naar voren brengt en
met andere argumenten, die toch aIle op hetzelfde neerko-
men, tracht te bewijzen en tracht in te prenten : de vrije wil
is de enige oorzaak van bet kwaad, zoals trouwens ook van
bet goed. Het lichaam is de dienaar van den vrijen wil 2;
onze vrije handelingen worden geoordeeld; wij zijn vrij in'
de keuze 3; de vrije wil bewerkt de beloning en bet oordeel
want wij leven door de keuze 4; de Zaligmaker weet dat de
wil van degenendie handelen, de meester is van de hande-
lingen 5.
Zelfs in de verdediging van bet oude Testament, die meer
doctrineel schijnt te zijn, treedt die ethische bekommernis
sterk op den voorgrond. De wet immers komt overeen met
bet Evangelie en is zo verheven dat ze van den duivel niet
komen kan; wie dat Diet aannemenzijn de vijanden van de

1. Adv. Man., IV, 4-7: lOT' 3. AdD. Man., IX: heel dit
#JEllOVV7} "a"ta avovO'to,leal av- hoofdstuk wordt aan die uiteen-
vnoO'TaTo,. n(la~', p,a}.}.oll17 O"l1ta zetting gewijd.
ovO'a, leal n(la~t, l" n(lOa'(l80'8W, 4. Adv. Man., XXIII, 29:
avppatvovO'a n8el TOU, 118VOO"],,6-.,. Tfj, neoateiaew, Ta Peapel'a
'f:a, -rr)v neoat(l80'tv. T1], "elaew, TeAovaf7' .neoat~i-
En verder IV, 14-15: " "a- O'e' yae ,"wpev.
~ta ...e" neOat(l80'8w,lIoO"]O'aO"]- 5. Adv. Man., XXVII, 14-15:
:1te08}.(JovO'a. T7)v pOvAf7a,V TWV neaTTovTwV
2. Adv. Man., VIII, 16-17: "velav TWV neaTTopivwv enlt1Tq-
oroO'mp,a...()otilov :1t(lOa'Q80'8w,
0-' 'tat,
,vO'.w,.
(17) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 71

deugcj. Wie de Oude Wet verwerpt, moet oak bet Evangelie


verwerpen. Die wet veroordeelt elke ondeugd en sluit aIle
deugdenin. De Manichaeen hateD de wet juist omdat ze de
ondeugdenafkeurt, omdat ze geeDafgoderij duldt, omdat zij
bet voldoen van de zinnelijke lusteD verbiedt 1 Het is om
morele beschouwingen dat de Manichaeen de Wet \r2rwer-
pen, en bet is vooral om morele beschouwingen dat Sera-
pion haar verdedigt,alhoewel andere beschouwingenDiet zijn
uitgesloten.
Bij bet slot van bet eigenlijke tractaat laat hij DOgeens
zijn ware bekommernis aanvoelenals hij zegt dat !\ommigen
er Diet voor terugschrokken onze vrijheid te bestrijden.
De twee laatste hoofdstukken zijn bijna galls gewijd aan
bet morele besluit. We moeten waakzaam zijn, zegt Sera-
pion, en goed op aDze oren letten, dat de dwaling ODSniet
bedriegt. Want er zijn vele valse Christussen en profeten
en nochtans is er maar een ware Christus. Daarna voIgt een
beschouwing op Christus, tegelijk ethisch en mystiek, die Se-
rapions ziel blootlegt en tegelijk zijn ware bedoeling DOgeens
laat zien 2. Er is maar een Christus, de bevrijder, de bewerker
der overwinning, de weldoener, die klopt door zijn voorschrif-
ten, die zohaast hij binnentreedt de zonden uitsluit, die ODS
bij zijn intrede de vriendschap van den Vader schenkt, die
aanstonds bij zijn intrede zijn zegetekens opstelt tegen bet
kwaad, die zijn weldadigheid verbergt in de ziel... Want on-
middeIlijk richt hij den geest naar omhoog en verheft de
ziel (geeft haar vleugels) en als hij haar hoger heeft opge-
voerd bereidt hij haar voor tot bet betere 8 &. Christus alleen

1. VgI.Adv.Man., XLI, 19-30; Tla~, 0 iv Tfi elC1oc5cpT1}V tpulav


XLIV; XLVI, 42. T7]V neO~ TOV naTEea, dnoc5tc5ov~, 0
2. Volgens R. P. CASEY (Sera- naeaXf1ijpa Tfl elC1oc5cp Tfl eaVTOV
pion of Thmuis against the Ma- nf1onata "aTd Tij~ nov'1ela~ lC1TWV,
nichees, bIz. 22) toont Serapion (\" T7]V e~ef1yeC1lav a~TOV dno"evn-
in die passage naar wat zijn wer- T(J)V iv Tfl 1jIvxfl. O{}TO~ Aav BlC1Pdll1
kelijke sympathie gaat. "al YEV'1Tat evc5ov naV'1YVf1Bt~ (Jeiat
3. Adv. Man., LIII, 52-60: el~ "al lef1onf1enei~ dnoTelotivTat, Xo-
/58 p.ovo~ 0 XetaTO~, 0 i,).evOeew- f1o1 lal'1(Jijvat P7] c5vvdpevot, (Jv-
Tlj~, 0 TeO1fatOvxo~,
0 eveeyeTt"o~, p'1c5la C1t(J)nflTeTtP'1pEV'1' e~(Jv~ yde
d /5taOeaet "eovwv, 0 i,).evOeelav dvEl"et T1}V c5tdvotav, "at nTBf1oi
Tfj elao/5rp p.V1JaTevop.evo~,
0 lip.a T7]V 1jIVX1}V, "al peTdf1C1tOV a~T1}V
TCP elapa).eiv i,~ot1'l'wv Td~ d/lae- neo~ Ta "eelTTova "aTaC1"evd1;et.
72 AEM. PETERS (18)
is voor ons alles. Het kwaad is tegenover Christus bet abso-
lute niet, een negatie. Hij is bet die ons bevrijdt van bet
kwaad, van de zonde, die ODSdug de ware vrijheid geeft.
Wij moeten komen tot die atmospheer waar alle kwaad is
uitgesloten, en dat is Christus. Om Hem alleen te bewaren
moeten we waakzaam zijn opdat we ODSDiet laten misleiden
door valse Christussen en dwaalleraars. Daarom noemde Se-
rapion in bet begin van zijn werk de dwaalleraars die Chris-
tUg aanroepen om Hem beter te kunnen bestrijden zo ge-
vaarlijk en goddeloos, waaronder de Manichaeen de ergste
zijn 1. Met op dat gevaarte wijzen en aan te zetten tot waak-
zaamheid sluit hij zijn werk.
Men ziet uit dezekorte uiteenzetting, dat bet voornaamste
doel van Serapion van morelen aard is. Hij wit de vrijheid,
de verantwoordelijkheid van den mens voor zijn eigen da-
den, verdedigen. Daarom valt hij de grondstelling van bet
Manichaeisme, bet dualisme, zo heftig aan, want logisch
doorgevoerd leidde bet Manichaeisme tot een ontkennen van
de verantwoordelijkheid met al de zedelijke gevolgen die er
aan verbonden zijn.
Naast dat hoofddoel, die hoofdbekommernis, wil Serapion
ook de overeenkomst van de Oude Wet met bet Evangelie
aantonen om de verderfelijke Manichaeische leer te weerleg-
gen die hield dat de Oude Wet voortkwam van bet Kwaad,
terwijl bet Evangelie voortkwam van bet Goed. Maar ook
daarin wordt hij, zoals reeds aangetoondwerd, vooral geleid
door ethische beschouwingen.
Bij bet lezen van Serapions Adversus Manichaeos zal de
kennis van zijn eigenlijk doel Diet weiDig bijdragen tot bet
begrijpen van zijn tractaat, omdat bet een licht werpt op
vele argumenten, op de herhalingen ervan en op de structuur
van gang zijn weerlegging.

Methode.-Serapion wit niet den schijn hebben, zoals


hijzelf zegt 2, de ongerijmde stellingen der Manichaeen op
goed geluk af te weerleggen,maar hij wil bun stellingen na-
gaan om ze door een stricte bewijsvoering, cl.o1I:ol5et"'ft"o~
A&-

~t Ad", Mqn" III, ~, Adv,Man., IV, 1-.:


(19) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 73
yo, 1, te weerleggen. Daaraan zal hij zich ook trachten te
houden, want haast gang zijn werk is dialecti~ch. Of hij er
altijd in geslaagd is zijn tegenstrevers op afdoendewijze te
weerleggen, zal daarna onderzocht worden.
In zijn polemiek gebruikt Serapionverschillende procede's.
Soms geeft hij een of ander punt aan nit de Manichaeische
leer, maar dan zeer vaag en algemeen zonder de bron te
vermelden. Gewoonlijk wordt die aangegevendoor bet on-
bepaalde cpaO'tof CP1]O'tv2, waarop dan de weerlegging voIgt,
b.v. : Het kwaad, zegt hij (cp1]O'/"),
was en was ongeworden;
ook God was en God was goed 3.
Meestal bestrijdt hij rechtstreeks de dwaalleer zonder de
leer uitdrukkelijk uiteen te zetten. Uit de formulering van
zijn eigen stelling of nit de bewijsvoering blijkt dan klaar
wat hij op bet oog heeft. Zo begint hij zijn tractaat onmid-
dellijk met de thesis: Het kwaad nu is geen wezenheid,
geen substantie, maar eerder een handeling dan een wezen-
heid '. Dit is natuurlijk een ontkenning van de thesis der
Manichaeen, dat bet kwaad een zelfstandigheid is, alhoewel
hij bier bun theorie niet eerst heeft u~iteengezet.
Heel dikwijls brengt Serapion zelf opwerpingen naar voren,
die zijn tegenstrevers wellicht zouden kunnen maken, maar
waarvan hij niet zegt of zij ze in feite maken dan wel of bet
enkel veronderstellingen zijn die hijzelf maakt om zijn ge-
dachte vollediger te kunnen uitdrukken. Ais hij heeft ge-
zegd dat eenzelfde lichaam kan matig zijn en onmatig, weer-
legt hij een mogelijke opwerping van zijn tegenstrevers, nl.
dat een deel van bet lichaam altijd matig zou kunnen zijn
en een ander deel zinnelijk. En hij voegt er bij : indien ze
die veronderstelling maken, dan redeneren zij met meer over
bet lichaam in zijn geheel5..

1. Ad". Man., IV, 3. 3. Adv. Man., XXXI, 3-4:


2. AdD. Man., XII, 3; XXXI, "a"la, fP,/O'lv,1)V"al a"ev,/To~ 1)V.i'jv
3; XXXIII, 3,12; XXXIV, 1; ~B "al (} (}tO~ "al (} (}tO~a"a(}o~ '..
XLIX, 15, 45. -Met cb,tpaTB: 4. Adv. Man., IV, 4-5: lO'Tt
XXXIII, 12, 29. -Vgl. XXI, piv OVV17"a"la avovO'to~ "al av-
1-4; XXXIII, 25; XXV, 8-18; fJ3t60'TaTo~, 3tea;t~ p,a).).ov fJv ov-
XXVI, 8-16; XXXVI, 6-21; O'la ovO'a.
XL, 4; LI, 12-24; LIII, 6, 35- 5. Adv. Man., VII, 5-6: tl"t.
~9, rQ,avTll vnoOs0'6' exeWVTO..,
74 AEM. PETERS (20)
Om volgens die verschillende procede's zijn weerlegging op
te bouwen, gebruikt hij vooral dialectische, philosophische ar-
gumenten, maar ook wendt hij veel theologische argumenten
aan, die meestal scripturistisch zijn, maar een enkelen keer
ook theologisch-speculatief. Men kan dug in zijn werk philo-
sophische en theologische argumenten onderscheiden, alhoe-
wel ze gemakkelijk in mekaar lopen, en bet philosophische de
overhand heeft.
Om zijn philosophische argumenten te construeren bezit Se-
rapioiJ een goed gevormd vocabularium, dat in heel bet trac-
taat door wordt volgehouden en dat wijst op een man die op
dat gebied onderlegd was. De termeD otJO'ta,vn6a1:aO't~,9'V-
O't~,lnt1:?]l5etJf1,a
(bijkomstigheid, accident), not61:1]~(hoeda-
nigheid), avovato~,avtJn60'1:a1:o~, ovO'twl51]~,
9'VWweet hij aan te
wendell waar bet nodig is als iemand die er mee vertrouwd
is 1. Dezelfde vaardigheid van uitdrukking toont hij in bet
gebruik van de termen I5tavota,8vVota, lntvota, voii~, YVVf1,1],
)'6yo~, arO'()1]O't~,
lnta1:?]f1,1],
hetgeen niet weinig bijdraagt om
zijn redenering klaar te maken en er een vloeiend karakter aan
te geven.
Over bet algemeen zijn de redeneringen, op zich genomen,
logisch en duidelijk opgebouwd. Zo werkt hij bet bewijs
dat goed en kwaad van de vrije keuze van den mens af-
hangen en niet van de natuur van bet lichaam, keurig uit en
belicht bet probleem van vele zijden. Hij stelt eerst vast
uit de reiten, dat eenzelfde lichaam nu matig kan zijn en
daarna onmatig. Een lichaam kan dug goede eigenschappen
bezitten, kan goede handelingen stellen; als bet eerst slecht
was, kan bet weer goed worden en omgekeerd. Dit alles zou
onmogelijk zijn indien bet lichaam van nature slecht was,
want wat van nature slecht is kan niets goeds voortbrengen.
Die veranderingen ten goede of ten kwade moeten dug van
jets anders afhangen, buiten de natuur van bet lichaam om,

1. Voor bet philosophischvoca- In die Iljst onderscheidt Casey


bularium van Adv. Man. met op- de psychologische en epistemo-
gave van de plaats waar de ver- logische termen, de metaphysi-
schillende woorden voorkomen, sche, de rhetorische en dialecti-
vgl. CASEY,Serapion of Thmuis sche, en de ethische,
against the Manichees,b~. 8-10.
(21) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 75

en dat is de vrije wil van den mens 1. Deze redenering komt


in bet eerste deel, d.w.z. van hoofdstuk IV tot .XXXV, waar
de discussieover de Wet begint, dikwijls terug, telkens onder
andere vormen. Nu eens legt hij er den nadruk op, dat. de
natuur altijd onveranderd dezelfde blijft onder de verschil-
lende veranderingen, dan weer op bet feit dat de veranderin-
gen niet voortkomen uit de natuur, maar uit den wil. Geen
enkel wezen is volgens hem slecht van natuur, zelfs de dui-
velen niet, want eens waren ze engelen. lndien de duivelen
zo geworden zijn~ is dat te wijten aan bun vrije wilskeuze.
Serapion schijnt een zeker genoegente vinden in de dialec-
tiek. Hij heeft een neiging om aIle mogelijke distincties, ver-
onderstellingen en objecties te maken, die daarom door de
Manichaeen niet noodzakelijk gemaakt worden, om hen geen
uitweg meer te laten. De Manichaeen leren dat de twee
principes, Goed en Kwaad, eeuwig en onafhankelijk zijn, elk
op zijn eigen plaats. Serapion vraagt eerst waarom die sub-
stanties moeten gescheidenzijn door eenmuur, indien ze niet
kunnen verward worden. Die scheidsmuurmoet gemaakt zijn
door bet Kwaad, daar bet Kwaad volgens bun leer vreesach-
tig en wantrouwend was. OfweI zeggen ze dat God die
scheidsmuur maakte, maar dat is tegenstrijdig, want dan er-
kende God zijn zwakheid, hetgeen onmogelijk is. OfweI heeft
de scheidsmuurzichzelf gemaakt (avToyivf/TOV), maar dan heb-
hen we eenderde zaak die ongewordenis. Als dat ongeworden
dan noch God, noch Satan is, wat is bet dan? OfweI kunnen
ze nog beweren dat de scheidsmuur in bet midden was en niet
onderscheiden van Goed en Kwaad, maar dan moest die
scheidsmuur de gelijkenis dragen van beiden. Eindelijk zou-
den ze nog kunnen verdedigen dat bet geen muur is, maar
eenleegte, een gapende opening die bet Kwaad van bet Goed
scheidt. Doch als de scheiding iets is, dan kan ze geenleegte
zijn, en als ze niets is, omdat ze eenleegte is, dan kan ze geen
scheiding vormen, want datgene wat helemaal niets is kan
bet werkelijk bestaande niet scheidens.

1. VgI. Ado. Man., vooral 111- stellingen gemaakt worden: AdD.


XXI. Man., VII, 1-2; XI, 5-6; XIV,
2. Ado. Man., XXXI-XXXII. 1-3; XXI, 1-3; XXVI, 24-28;
-Hier volgen de voornaamste XXVII, 1-3; 25-31 ; XXIX, 3-5;
passages waar ~uIke veronder- XXXI, ~8-45; XXXII, 1-2; 7,
76 AEM. PETERS (22)

Uit zulke redeneringen die tamelijk subtiel zijn, bewijst


Serapion toch dat hij een doordringendheid van geestbezat,
bekwaam om met vele mogelijkheden rekening te houden.
Een van de redeneringen die Serapion wel bet meest ge-
bruikt is de redenering ex absurdo. Hij wil doen inzien dat de
leer van zij n tegenstrevers, zoals ze claar ligt of wanneer ze
logisch wordt doorgevoerd, tot ongerijmdheden leidt die ie-
dereen moet inzien. Hij voegt er dikwijls zelf bij dat bun
leer ongerijmd en belachelijk is 1. Hij zegt b.v. in XII dat
zijn argumenten door bun bewijskracht aantonen dat de leer
der Manichaeen over den oorsprong en de natuur van lichaam
en ziel ongerijmd is. Als bet lichaam immers van nature
slecht is en van den duivel komt, de ziel daarentegen van
nature goed is en van God komt, hoe koml bet clan dat bet
lichaam somsmatig kan zijn terwijl de ziel zich overgeeft aan
zinnelijkheid (e<.xvfl,ei).
Zulke redeneringen vallen heel goed
in de lijn van Serapion die ongetwijfeld een neiging had tot
tegenstellingen.
Serapion is dus in zijn polemiek vooral dialectisch. -Hij
gebruikt afwisselend verschillende procedes en argumenten,
die worden uitgedrukt in een philosophisch vocabularium.
Graag neemt hij zijn toevlucht tot distincties en tegenstel-
lingen, meer bepaaldelijk tot bet argument ex absurdo.
Nochtans verwaarloost Serapion de theologischeargumen-
ten niet, waaronder de H. Schrift natuurlijk de grootste
plaats inneemt, claar de Vaders bun leer altijd toetsten aan
de H. Schrift.
Haast bij aIle argumenten brengt Serapion Schriftuurtek-
sten te pas. In bet geheel citeert hij 145 teksten, ongeveer
evenveel uit bet Oude en Nieuwe Testament. De teksten wor-
den gewoonlijk letterlijk geciteerd en kunnen haast alIen tot

12, 24; XXXIII, 18-22; 47-49; passages waarin een redenering


XXXIV, 14, 17; XLI, 4-5; 14, ex absurdo voorkomt: V; VI;
16,17; XLIII, 1-5; XLVI, 9-11; XII, 2; XIII, 1; XXI, 3-10;
L, 8; LIII, 1, 3-4, 27, 29. XXV, 11-12; XXXI-XXXII;
1. Zoals b.v. in V: nw~ oti" XXXIII, 15-17, 22-24; XXXV,
aTono~ "al i'e),oio~ 15;'"etvwv ),6- 1-3, 20; XXXVI, 61; XXXVII,
"o~ ; 30; XXXIX; XL, 23 ; XLI, 4-5 ;
nie~ vol~eq qe voorn~a,mste LIIJ.
(23) HET TRAt.'rAAT VAN SERAPION VAN THMUiS 77
in bun kleinste bijzonderheden worden teruggevonden in de
ons bekende codices van de H. Schrift.
Het is opvallend dat Serapion, die nit een Alexandrijns
milieu kwam, in zijn schriftuurargumenten geen gebruik maakt
van allegorisering. In de vele aangehaalde teksten nit de
H. Schlitt maakt Serapion inderdaad geen enkel maal van
die methode gebruik. Dat kan zijn oorzaak vinden in den
invloed dien hij onderging van de monniken, maar de oor-
zaak moet ook gezocht worden in zijn eigen geestesrichting,
die wellicht te ceI:"ebraalen nuchter was om aan zulke allego-
liBeling te doen. Daarbij zou die methode in zijn tractaat,
-dat zo intellectualistisch is, niet goed gepast hebben.
Serapion neemt de teksten, zoals hij ze in de H. Schnft
vindt, en past ze toe in bun eigenlijken zin. Bij de citaten
zocht hij in de H. Schlitt verder nog voorbeelden om zijn leer
uiteen te zetten. Indien men een zekere classering in de
schriftuurargumenten van Adversus Manichaeoswil brengen,
kan men ze als voIgt indelen: Schriftuurcitaten die enkel
dienen om een gedachte van den schrijver terloops te beves-
tigen, voorbeelden van personen die de H. Schlitt beschrijft
en eigenlijke schriftuurargumenten.
De citaten die tot de eerste categorie behoren zijn vrij
talrijk, maar kort en goed uitgekozen. Wanneer hij bv. in
zijn in lei ding zegt dat Jezus door de stralen van zijn waarheid
bet bedrog doet uitkomen en bet verstand vrijwaart tegen
de dwaling, bevestigt hij dat door den tekst nit Joh. 14, 6 :
Ik bell de weg, de waarheid en bet leven en nit Matth.
7, 15: Wacht u voor de valse profeten die tot U komen in
schapenvacht, maar die innerlijk roofzuchtige wolven zijn 1.
Vaak citeert hij tot verduidelijking van zijn stelling voor-
beelden nit de H. Schlitt zonder een tekst aan te halen. Deze
voorbeelden dienen hem meestal tot uitgangspunt voor een
verdere philosophische discussie. Zo bewijst hij nit de voor-
beelden van Paulus en de Apostelen, Demas, Giezi, Judas,
Petrus, Thomas, Nabuchodonosor en Pharao 2 dat een ver-

1. Adv. Man., I, 7-10. Petrus; XXV, Petrus en Tho-


2. Adv. Man., XIV, Paulus, mas; XXVII-XXVIII, Nabu-
XV; de Apostelen, XXII, De- chodonosorenPharao ; L, David,
mas, Giezi, Judas; XXXIII, Jonas en Achab.
78 AEM. PETERS (24)
andering ten goede of ten kwade altijd mogelijk is, en dat
dug de mens niet van nature slecnt of goed is, maar dat hij
bet is door zijn vrijen wil. Uit de voorbeelden van David,
Jonas en Achab toont hij aan dat oak in de Dude Wet barm-
hartigheid is te vinden, zowel als in bet Nieuw Testament 1.
De derde categorie is die der eigenlijke schriftuurargumen-
ten waarin dug de schriftuurteksten als zodanig een bewijs
vormen, en niet alleen dienen ter bevestiging. De teksten
worden beredeneerden kunnen als uitgangspunten dienen tot
verd~re discussie, maar ze zijn een bewijs op zichzelf. Als
eigenlijk schriftuurbewijs voor zijn stelling dat de lichamen
niet van nature slecht zijn, haalt Serapion den tekst van
St. Paulus I Cor. 6,19 aan: Weet ge clan niet dat uw licha-
men de tempels zijn van den H. Geest die in U is) en den
tekst uit Levit. 26, 12: lk zal in hen Wallen en er in wande-
len en ik zal bun God zijn I). lndien de lichamen de tempels
zijn van den H. Geest, hoe kunnen ze clan slecht zijn 2.
Het eigenlijk schriftuurargument wordt vooral gebruikt in
de lange discussieover de Dude Wet, die de Manichaeenver-
wierpen. Hij toont er door een overvloed van teksten aan
dat bet Dude Testament overeenkomt met bet nieuwe, dat
de Dude Wet aIle ondeugden afkeurt en aIle deugden aan-
prijst 3.
Serapion maakt dug een ruim gebruik van de H. Schrift,
en dat op een zakelijke, nuchtere en aangepastewijze. Men
kan bij de theologische argumenten die vooral scripturistisch
zijn nag de theologisch-speculatievevoegen. Daarmee wordt
bedoeld de argumenten die niet van louter rationelen aard
zijn, maar die gesteund zijn op een openbaringsgegeven.
Zulke redeneringenkomen echter zeer zeldenvoor. Een voor-
beeld daarvan vinden we in hk. XXX: Uit bet bestaan van
de bel die door God geschapenwerd tot straf, leidt hij af dat
de duivelen niet eeuwig of ongeworden zijn, want als de
bel niet altijd bestaan heeft, clan hebben oak de duivelen
niet altijd bestaan4.

1. Ado. Man., L. 4. VgI. ook Adv. Man., XXIV,


.2. Ado. Man., VI, 1-4. waar hij uit de beloning der hei-
3. Ado. Man., XXXV 1- ligen en de straf der bozende ver-
XL VIII. antwoordelijkheid afleidt.
(25) ItgT TttACTAAT VAN SERAPtON VAN 'nIMtJIS 79

In bet voorafgaande werd de aandacht getrokken op de


argumenten afzonderlijk. Er moet nu nag een.woord gezegd
worden over bet geheel, over den .logischen bouw van bet
tractaat.
Er is zeker een logische vooruitgang vast te stellen. In bet
eerste deel waar hij bet dualisme als zodanig aanvalt (IV-
XXXV) gaat hij van bet meer bijzondere tot bet meer alge-
mene : bet lichaam is niet slecht van nature, bet komt niet
van een slecht principe, er zijn oak geen twee zielen in den
mens en eindelijk .zijn er oak geen twee onafhankelijke prin-
cipes, Goed en Kwaad, die de wereld verklaren.
Nochtans kon de logische samenhang van de argumenten
beter doorgevoerd worden dan Serapion bet gedaan heeft.
Hij valt leer dikwijls in hetzelfde argument terug en die
herhalingen zij n niet geschikt om de logische samenhang der
argumenten gemakkelijk te laten volgen. Men begrijpt echter
veel beter de algemene lijnen en de herhalingen, indien men
Serapions eigenlijk doel voor ogenhoudt, nl. bet verdedigen
der verantwoordelijkheid van den mens voor zijn daden.
Het tweede doel, de weerlegging van bet dualisme toege-
past op den maker van bet Dude en bet Nieuwe Testament,
is logisch beter opgebouwd. De Wet is niet slecht maar goed,
is als de thesis en die wordt klaar uitgewerkt : de Wet bevat
niets kwaads, de Wet sluit de ondeugden uit en beveelt de
deugd aan, de Wet komt overeen met bet Evangelie.
Men kan dus de methode van Serapion in AdversusMani-
chaeossamenvatten als een philosophische en scripturistische
methode, met voorkeur voor de dialectiek.

Beoordeling van de methodeen de argumenten.-Wat bier


bedoeld wordt is de vraag of Serapions methode aangepast
is, of hij door zijn methode en argumenten er in geslaagdis
zijn tegenstrevers volgens zijn V'ooropgezetplan te weerleg-
gen. Deze kwestie zal noodzakelijk leiden tot de kwestie over
Serapions kennis van bet Manichaeisme.
Om bet werk van een auteur te beoordelen moet men na-
tuurlijk in de eerste plaats rekening houden met zijn doel
en opzet, omdat een auteur vrij is zijn werk redelijker wijze
af te lijnen naar eigen goedvinden. Men kan niet meer van
hem eisen dan hij wilde uiteenzetten en de lezer mag bet
80 AEM. PETERS (26)
werk niet beoordelen volgens bet plan dat hij zelf zou uitge-
werkt hebben. Men mag bijvoorbeeld geen volledige weer-
legging gaan zoeken, waar de schrijver maar eengedeeltelijke
weerlegging voor had, of mag men geen uiteenzetting eisen
van al de gezichtspunten van een probleem, wanneer hij er
maar enkele aspecten van wilde belichten.
Wil men dus Serapions werk naar juiste waarde schatten,
dan moet men noodzakelijk rekening houden met bet doel
dat hij zich stelde en dat doel was, zoals uit zijn werk kan
afgeleid worden, bet dualisme bestrijden, omdat bet de ver-
antwoordelijkheid van den mens vernietigt, en de toepassing
van bet dualisme op de H. Schrift, die gedeeltelijk op bet
eerste doel terugkomt.
Casey beweert in zijn korte kritiek op de argumenten en
methode 1 dat Serapion, niettegenstaande zijn doorgedreven
dialectiek en zijn occasionelescherpzinnigheid, zijn doel niet
volle dig bereikt heeft. Dat is volgens hem niet alleen te
wijten aan Serapions vooroordelen tegen de opvattingen van
zijn tegenstrevers of aan zijn onvolledige kennis van bun
leer, maar vooral aan bet feit dat Serapion bet Manichaelsch
systeem niet grondig begreep.
Voor Serapion, aldus Casey,was bet Manichaej"smeeen in-
teressant philosophisch probleem met belangrijke practische
gevolgen. Maar hij begreep den dieperen zin niet van bet
systeem dat, evenals bet Christianisme van Paulus en Au-
gustinus, geen louter theoretische oplossing wou geven aan
bet probleem van bet kwaad, maar een poging was om een
volledige theoretische en practische oplossing te geven aan
dien strijd tussen goed en kwaad die de mens in zich voelt.
Voor Mani was bet kwaad eenwerkelijkheid, die altijd aggres-
sief is, en de theorie van de opsluiting van de licht-elemen-
ten in de duisternis, wilde een oplossing zijn voor bet vraag-
stuk van dien eeuwigen strijd. Serapion echter beschouwt
bun leer als een onlogisch metaphysisch systeemmet gevaar-
lijke morele gevolgen en hij stelt er een conventioneel lap-
werk 2 van de Griekse ethische leer voor in de plaats.

1. CASEY,R. P., Serapion of Thmuis against the Manichees,


Thmuis against the Manichees, bIz. 22: a conventional patch-
bIz. 18-22. work of Greek ethical theory..
2. R. P. CASEY,Serapion of
(27) nET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS

Dat is volgens Casey de grond van Serapions mislukking.


Hij illustreert zijn bewering met enige voorpeelden aan te
geven van argumenten die hij mislukt en ondoelmatig vindt 1.
We zullen deze argumenten nagaan en zien of zij n bewering
juist is.
Het argument dat de voorbeelden van Paulus en de Apos-
telen aaliwendt om te bewijzen dat er veranderingen ten goede
kunnen plaats vinden in den mens (XIV-XV) is volgens Ca-
sey een spitsvondige discussie, die door Serapion uitgevon-
den is, maar die; feitelijk nooit door de Manichaeengemaakt
werd. Serapion bekent ten andere zelf dat hij Diet weet wat
de Manichaeen van Paulus denken, en hij zal wel niet beter
ingelicht zijn over de andere Apostelen. Maar zelfs abstract
genomen,is de kwestie van Manichaeischstandpunt uit slecht
gesteld, want Mani verdeelde de wereld Diet in zondaars en
zondelozen,maar ze poogden dit mengselvan goed en kwaad
in den mens juist uit te leggeDdoor de eigenaardige theorie
van de gevangenschap del ziel in de stof.
Vooreerst moet opgemerkt worden dat Serapion in dat ar-
gument de wereld niet verdeelt in zondaars en zondelozen.
Hij wil enkel aantonen, dat er ook in slechte mensenveran-
deringen ten goede tot stand kunnen gebracht worden, en
dat die veranderingen niet voortkomen uit de natuur van
den mens maar uit zijn vrijen wil, want als de apostelen
slecht waren van nature, moesten ze altijd zondigen, en wa-
ren ze goed van nature, dan zouden ze nooit gezondigd heb-
bell. Het is mogelijk en zelfswaarschijnlijk dat de Manichaeen
die kwestie over de apostelen nooit hebbengesteld, maar dat
doet niets tel zake. Die voorbeelden aangegevenals een
mogelijke veronderstelling, gaven Serapion stof om uit de fei-
ten de mogelijkheid van vrije veranderingen aan te tonen.
Hij is er daD ook Diet om bekommerd of de Manichaeen dat
leren of niet, daar hij zelf zegt dat hij het niet weet 2. Het
ging Serapion Diet zozeer om het Manichaeischsysteem zelf,
maar om hun grondstellingen in zover die de morele verant-
woordelijkheid vernietigden.

1. R. P. CASEY,a. w., bIz. 18- 1" a dE, ISl "al TOil an60'TOAO' dta
19. PdAAOtJO'tllT} ell Toi~ anoO'T6AOt~
2. Adv. Man., XIV, 1-2: Oil" a~TolI e'Y,,~lllotJO'tdtd Td Ilea.
Sacris Erudiri. -6.

81
82 PETERS (28)
Casey beschouwt enkel bet voorbeeld van de Apostelen,
hij zou er andere voorbeelden kunnen bijvoegen die door
Serapion gegeven worden: Demas, Giezi, Judas, Petrus
(XXIIh Petrus (XXIII), de heiligen (XXIV-XXV), Pharao
en Nabuchodonosor (XXVII-XXVIII). Ook die voorbeel-
den werden door de Manichaeeenniet aangevoerd. Maar Se-
rapion stelt ze als argument tegen bun leer: er zijn goede
mensen geweest die slecht geworden zijn, en er zijn slechte
mensen geweest, die goed zijn geworden, er zijn er zelfs,
zoals, Pharao en Nabuchodonosor, die heel slecht waren en
toch tegelijkertijd nog iets goedshadden. Zijn besluit is altijd
hetzelfde : de mens is vrij, van de vrijheid hangen de veran-
deringen af, niet van de natuur.
Een ander sprekend bewijs van verwarring is voor Casey
de redenering dat bet lichaam, indien bet substantieel slecht
was, geen werktuig kon zijn van de deugd of geen tempel
van den H. Geesten geenwoonplaats van God (VI), want de
Manichaeen zouden daarop antwoorden dat bet lichaam wel
goede daden kan verrichten, doch enkel als instrument van
de ziel en de zin van Serapion O'wlpeovfl TOO'wf.laen 0' f.la
aeeTij~(V, 6) kan voor hen enkel betekenen, dat bet lichaam
kan gedwongen worden een zichtbare uitdrukking te geven
aan de goede hoedanighedendie in de ziel verborgen liggen.
Maar Serapion wil door deze argumenten aantonen, doch
niet door deze aIleen, dat er in den mens geen zelfstandig
goed of kwaad principe bestaat, noch dat bet goed datgene,
wat van nature slecht is, kan dienen. Het goed of kwaad
komt volgens hem voort nit den vrijen wil. In de ziel zelf
kan immers bet goede en bet kwade zijn, j uist als in bet li-
chaam, want, zoals hij op een andere plaats zegt, in de ziel
kan bet kwaad zijn op hetzelfde ogenblik als in bet lichaam
bet goedeis, daar bet lichaam kan matig zijn en de ziel toch
dikwijls zinnelijk 1.
In beide zogezegdeprincipes kan dug goed en kwaad zijn
en wel op die wijze dat bet goede principe kwaad doet op
bet moment dat bet slechte goed doet. Goed en kwaad
kunnen dug geen zelfstandigheden zijn.

1. Adv. Man., XII, 8-9: "al t5i !Pill?} qQ(Jllpei.


1JW,awfJ.afJ.BP
(1((/peopei,noJ.J.d""

AEM.
(29) HET TI\ACTAAT VAN SEI\APION VAN THM.UIS 83

Men mag ten andere dit argument niet afzonderlijk nemen,


maar men moet bet in zijn geheelzien. Serapion laat bet niet
bij dat argument. Zo gebruikt hij b.v. in XIX een ander
goed argument, dat we zouden kunnen noemen, een argu-
ment nit bet bewustzijn : eenmens kan een bekoring bedwin-
gen door zijn vrijen wil, zander dat er een grate tijdspanne
verloopt, 'ja dikwijls op hetzelfde moment als c bekoring
opkomt. En Serapion laat bet oak niet enkel bij 1ialectische
redeneringen: hij voegt er de theologische bij. Het lichaam
is volgens de H. Schrift de tempel van den H. Geest en de
woonplaats van God (VI). De mens wordt geoordeeldvolgens
~ijn vrije daden. Van den vrijen wil hangt dug bet oordeel at,
de straf, de bel, of de beloning der hei]igen. Indien de mens
handelde nit dwang, was bet oordeel overbodig (IX). Maar
God geeft zijn geboden aan den vrijen wil. Daarbij kunnen ziel
en lichaam geen zelfstandig principe zijn van goed en kwaad,
daar oak bet lichaam door God geschapenwerd (LII, 15-19).
Een derde voorbeeld door Caseyaangehaaldis de argumen-
tatie nit de Incarnatie. Serapion zegt dat Christus oak een
lichaam had, dat tach niet in den duivel zijn oorsprong kon
vinden, en hij bewijst dan nit de handelingen en bet lijden
van Christus, dat Hij werkelijk een lichaam had. Deze rede-
nering noemt Caseybijzonder ongelukkig, daar de Manichaeen
bet docetisme leerden, hetgeen Serapion misschien niet wist.
Of Serapion niet wist dat, de Manichaeen bet docetisme
hielden, blijft een open vraag. Maar daarom is Serapions re-
denering tach niet zo ongelukkig. Hij wilde niet gang bun
systeem weerleggen, en zeker niet bun docetisme. Hij wil
bet dualisme als fundament weerleggen en in deze passage
houdt hij dat Christus een werkelijk lichaam had en geeft
daarvoor de gewone-bewijzen.
Voor hem staat bet vast dat Christus een lichaam had.
Hij wil de Manichaeen op dat punt niet speciaal weerleggen,
en dat stand hem vrij.
Uit die voorbeelden blijkt wel dat Serapions argumenten
niet zo ver nit de richting waren, wanneer men rekening
houdt met zijn eigenlijk doel, en dat bet geen louter conven-
tioneel lapwerk was van Griekse ethic a, maar dat bet een
dialectisch-theologische weerlegging was, die, wanneer men
bet geheel beschouwt, goed was opgebouwd.
84 AEM. PETERS (30)

In een meer algemenebeschouwiug over Serapionshouding


tegenover het Manichaeisme, bew~ert Casey1 dat Serapion,
in tegenstelling met de meeste Christelijke theologen die St.
Paulus volgden in zijn pessimistischenkijk op de menselijke
natuur, er op steunt dat de mens van nature goed is en dat
bet kwaad een gedrag is, opgelegd door een slechten wil.
Deze bewering schijnt helemaal ongegrond, want, indien
Serapion zo overtuigd was van de natuurlijke goedheid van
den mens, daD zou hij Diet zo sterk beklemtonen dat de mens
vrij ~s, daD zou hij door geeD voorbeelden aantonen dat de
goeden kunnen vallen en zelfs de besteD,daD zou hij in zijn
werken Diet zo aandringen op waakzaamheid (LIII-LIV ; Ep.
ad mon.), en daD hoefde hij oak Diet te steunen op Christus
die de Bevrijder is van de zonden en de ziel hoger opvoert
(VIII, 52-62). Het is juist omdat Serapion de natuurlijke
zwakbeid van den mens kent dat hij op die punteD steunt.
Ten slotte is Casey2 van mening dat de methode van Sera-
pion om telkens weer veronderstellingen en objecties uit te
vinden, die de Manichaeen mogelijk zouden maken, bijzon-
del verwarrend is voor den lezer die den draad kwijt geraakt
en Diet meer weet of de Manichaeen dat nu werkelijk leren
of Diet.
Het is mogelijk dat die methode storend werkt, indien men
uit het tractaat een ruimere kennis van het Manichaeisme
wil aanwerven. Maar dat bekommerde Serapion allerminst.
Zijn hoofdbekommernis was de verantwoordelijkheid verde-
digen, en daarom gaat hij soms verder daD de eigenlijke Ma-
nichaeische leer. Hij trekt er een logische conclusie uit om
oak die te weerleggen, ofweI maakt hij distincties om aan te
toneD dat een bepaald punt van het Manichaeisme in aIle
veronderstelling omgerijmd is, zoals b.v. de leer over de schei-
ding tussengoed en kwaad (XXXI-XXXII). Die opeenvol-
ging van veronderstellingen leggeDmeer nadruk op zijn weer-
legging en hebben op de lezers een meer overtuigend effect.
De grand van die gedeeltelijke mislukking legt Casey,zoals
hoger reeds gezegdweld, in zij n gebrek aan kennis van he,

1. R. P. CASEY,Serapion of 2. R. P. CASEY,Serapionof
Thmuis against the Manichees, Thmuis against the Manichees,
biz. 20. bIz. 18.
(31) HET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMUIS 85

Manichaeisme en vooral in gebrek aan een dieper inzicht in


bet Manichaeisme. Serapion zou bet Manichaeisme te veel
beschouwd hebben als een theorie, maar niet genoegals een
volledige oplossing van bet probleem van bet kwaad, een op-
lossing van dien strijd dien de mens in zich zelf voortdurend
ondervindt. Hierin zou Serapion fel verschillen van Paulus
en Augustinus, die den strijd beter ~enden en meer oog had-
den voor de dynamische contrasten van goed en kwaad,
en hierin zou hij meer overeenkomenmet Clemensvan Alexan-
drie en andere Christelijke Platonisten, die zich aan die con-
trasten minder interesseerden en er meer bekommerd om
waren een atmospheer te bereiken waar bet kwaad is uit-
gesloten.
Men kan gaarne toegeven dat Serapion in zijn eigen leven
niet zo'n kennis maakte met bet kwaad als Paulus en Au-
gustinus. Maar daarom heeft hij, als asceet, bet probleem
niet minder begrepen. Integendeel, Serapion heeft dat pro-
bleem van dien geweldigen innerlijken strijd zo goed begre-
pen, dat hij juist dat neemt als hoofdpunt van zijn weer-
legging. Hij ziet bet goed en kwaad in de mensen, hij is er
van overtuigd dat de besten kunnen vallen en dat de slecht-
stell kunnen goedworden. In bet Manichaeisme,logisch door-
gevoerd, was aIle strijd nutteloos, daar bet de verantwoorde-
lijkheid wegneemt en bet kwaad toeschrijft aan de natuur.
Tegenover dien zo gevaarlijken uitleg stelt Serapion de leer
der verantwoordelijkheid van den mens. De mens zelf draagt
de beslissing in handen en bepaalt zijn eigen lot. De mens zal
bij bet oordeel moeten rekenschapgeven en volgens zijn vrije
handelingen zal hij beloond worden of gestraft. De mens
heeft echter hulp, en die hulp is Christus, maar van den an-
deren kant moet hij zelf waakzaam blijven.
Daaruit blijkt wel dat Serapion bet probleem van bet kwaad
niet minder goed begrepen heeft dan Paulus en Augustinus,
al verlangt hij dan ook te komen tot de zuivere atmospheer
waar geenplaats is voor bet kwaad. Niemand zal durven ont-
kennen dat ook Paulus en Augustinus daarnaar verlangden.
Het Manichaeismewerd door Serapion niet enkel beschouwd
als een onlogisch metaphysisch systeem met gevaarlijke ge-
volgen, dat hem interessant materiaal hood voor dialectiek,
maar oo~ wou hiJ ee~ tbeQretis~he,ratioijeel en theologisch,
86 AEM. PETERS (32)
en een practische oplossing geven van bet probleem van bet
kwaad. Het Manichaeisme als volledig systeem boezemde
hem minder belang in, maar een bepaald punt daaruit, de
grondstelling die de verantwoordelijkheid moest loochenen,
dat was bet wat hem aanzette zijn tractaat te schrijven.
Want ook in de weerlegging van een aDder punt nit bun
leer, nl. dat de Glide Wet zou voortkomen van bet slechte
principe en bet Evangelie van bet goede principe, komt die
ethische I)( kommernis voortdurend terug. Dat gedeelte is
meer' doctt.neel. Ook dat wil hij grondig weerleggenomdat
hij bet nauw verband zag tussen de Wet en bet Evangelie.
Viel de Wet, dan moest ook bet Evangelie vallen, daar ze zo
nauw overeenstemmen. Uit bet onderzoek van de argumen-
ten en de methode kan men o.i. niet besluiten dat Serapions
weerlegging eengedeeltelijke mislukking moet heten, maar re-
kening houdend met zijn doel en opzet, kan men zeggendathij
de twee punten, bet dualisme als grond van vernietiging der
verantwoordelijkheid en zij n toepassing op de H. Schrift, op
een goed geslaagdemanier weerlegd heeft. Ten hoogste zou
men kunnen zeggen'dat de structuur van h~t eerste deellogi-
scher kon opgebouwd zijn, dat dUBde argumenten logischer
konden verbonden en geordend zijn.
Het zou ten andere te verwonderen zijn, dat Serapions
tractaat tegen de Manichaeenzo weiDig waarde had, wanneer
de Vaders en de oudere Christelijke historici zoals Sozome-
nus, Photius, Leontius van Byzantium, Epiphanius en Hiero-
nymus, bet tractaat zo eensge~ind geloofd hebben1.

Serapionskennis van het Manichaezsme.-Het is, volgens


Casey, buitengewoon klaar dat Serapion weiDig wist van de
leer die hij bestreed en daaraan schrijft hij Serapionsgedeel-
telijke mislukking toe 2. Was de kennis van Serapion, voor

1. SOZOMENUS,
Hist. eccl., 1. LXVI, c. XXI, uitg. HOLL, di.
III, C. XIV, P.G., dl. 67, kol. 1081. 2, bIz. 48-49.- HIERONYMUS, De
-PHOTIUS, Contra Manichaeos, Viris illustr., C.XCIX,uitg. HER-
I. I, C.XI, P.G., dl. 102 kol. 32-33. DING,bIz. 56.
-LEONTIUS Byzantinus, Con- 2. R. P. CASEY,Serapion of
tra Nestor. et Eutych., I. III, n. 40, Thmuis against the Manichees,
P.G., dl. 86, kol. 1377. -EPI- bIz. 17, 2t,
PHANIUs,AdversusHa~reses1Haer,
(33) HET TRACTAA'l VAN SERAPION VAN THMUIS 87

zover dit uit zijn werk kan opgemaakt worden, werkelijk zo


gebrekkig ?
Een systematische uiteenzetting hoeven we, zoals reeds
gezegd werd, niet te zoeken. De passageswaarin Serapion
bet Manichaeisme rechtstreeks uiteenzet zijn niet talrijk en
evenmin.uitgebreid 1. Natuurlijk geeft hij daarbuiten meer-
dere punten uit bun leer aan, zonder er rechtstreeks naar te
verwijzen. Rekening houdend met aldie gegevenskrijgt men
uit Adversus Manichaeos de volgende schets van bet Mani-
chaeisme.
Hij waarschuwt voorop tegen de valsheid van de Mani-
chaeen die den naam van Christus aanroepen om hem beter
te kunnen bestrijden,die zich vrienden van Christus noemen,
maar feitelijk Christus' Vijanden zijn (III, 9-24).
Het kwaad was altijd, en is ongeworden, bet is een sub-
stantie of hyposthase. Ook God was altijd en is ongeworden.
God die goed is en Satan, die slecht is, waren altijd en zijn
ongeworden. Beiden zijn wortels van Goed en Kwaad en uit
die wortels springen twee scheuten, die beantwoorden aan de
wortels. Goed en kwaad bleven beiden op bun eigen, afge-
scheiden terrein. Ieder bestuurde zijn eigen terrein volgens
zijn natuur. Het Kwaad was altijd agressief, altijd gereed
om schadete berokkenen, ook aan zij n eigendom. Het Goede
daarentegen was altijd goed, bereidwillig voor bet zijne
(XXVI, 8-16; XXXI, 3-11).
Het Kwaad drong vooruit door eigen kracht en benadeelde
en kwelde zich zelf, maar toen bet op terrein der waarheid
kwam, was bet verbaasd en stond vol bewondering voor bet
licht, dat bet daar plotseling zag. Het vergat zijn eigenstrijd,
viel bet licht aan, roofde bet en verslond bet en daardoor
vergat bet Kwaad zijn eigen strijd (XXXIII, 3-6,12,15-17,
29-32). Tussen bet Goed en bet Kwaad, tussen God en de

1. Ad". Man., III, 9-24; XII, entge passages meer daD Casey
3-8; XIV, 1-3; XXIII,26; XXV, aangeeft (bIz. 17), daar bet in
8-18; XXVI, 8-16; XXXI, 3-11 ; die passages even rechtstreeks
XXXIII, 3-6, 12-13,29; XXXIV, gaat over bet Manichaelsmeals
1-3; XXXVI, 2-3, 6-21 ; XL, 14; in degenedie door Caseyworden
XLIX, 15-22, 45-52; LI, 12-24; aangegeven.
LIII, 35-39. Deze lijst bevat
88 AEM. PETERS (34)
stof is er een eeuwige strijd (no'i.efl,o~vi.1J~"at Oeov,
XXXI, 43).
Over de ontwikkeling van dien strlj d, over bun oproepingen,
de gevechten, de fabelen en reuzenstrijden 1, zwijgt Sera-
pion met opzet. Alles wat geschapen is, is bet werk van bet
Kwaad, ook de mens. De ziel is wel door God geschapen,
maar de duivel heeft haar aangepast aan bet lichaam, is de
oorzaak van de intrede van de ziel in bet lichaam. Het li-
chaam echter zowel als de v~reniging van ziel en lichaam, dus
de mens als geheel, is uitsluitend bet werk van bet Kwaad
(LI,' 12-24). Daaruit voIgt dat bet lichaam van nature kwaad
en de ziel van nature goed is (V). Sommige vancIl zelfs
Gods heilseconomie aan en schrikken er niet voor terug tegen
de vrijheid van den mens te spreken (LIII, 36-39). De Ma-
nichaeen verwierpen de Wet en de prof~ten, maar ze beslo-
ten bet Evangelie te aanvaarden. Feitelijk echter aanvaar-
den ze bet Evangelie alIeen met woorden om den schijn te
hebben den naam van Jezus te eren en op die manier de
mensen gemakkelijker te misleiden, want ze nemen bet Evan-
gelie niet volIedig aan. Ze voegen er bij of laten er van weg
wat ze goedvinden en zo maken ze een ander Evangelie,
dat zelfs den naam van Evangelie niet meer verdient 2.
De Wet is gemaakt door bet Kwa,ad (XL, 14), bet Evan-
gelie daarentegen door bet Goed, want de schrijver van de
Evangelies is barmhartig, maar de Wet is onbarmhartig en
wreed. De bedienaars van de Wet waren streng en meer
geneigd tot straf dan tot barmhartigheid (XLIX, 9-13). Daar-
voor wijzen ze op bet voorbeeld van Eliseus die de kinderen
die hem bespot hadden, vervloekte en aan twee beren over-
leverde om versIon den te worden, en op bet voorbeeld van
Elias die bet vuur afsmeekte over de soldaten die tegen wil
en dank door den koning gezonden waren om Elias te roe-pen:
Indien ik een man Gods ben, dan dale bet vuur uit
den hemel op u neer en verslinde u en vijftig van de uwen
(II Kon., 1-10) (XLIX, 15-22).

1. Ado. Man., XXXVI, 2-3: dAl' lTseov O'wpa yeappaTWV p,izet


Ta~neopoM. avTcQv,
Ta~ pcixa. TOt;' aV6paTO~ TOt;' svayysllov ~(Ja-
Ta~ pv8onotta~ eleetva~ leal ytyav- vov nsnOtf/"OTS~ Tai~ l6lat~ {Jovln-
Topaxta~ O'twnwvTe,... O'sO't,
~, Adv,Mqn.,X~XVI! 19-21;
(35) HET TRACTAAT VAN SERA PION VAN THMUIS 89
In de vergelijking met de rijke leer der Manichaeenis dit
maar een zeer onvolledige en vage voorstelling, zelfs van de
fundamenten van bun leer. In een passage erkent Sera-
pion zelfs dat hij niet op de hoogte is van een punt uit ~un
leer 1. Het is mogelijk dat Serapion verschillende punten uit
bun leer Diet kende, en dat hij ze niet tot in de kleinste details
bestudeerd had. Men mag nochtans niet te ver gaan in zulk
besluit juist omdat Serapion geenuiteenzetting van bun leer
wilde geven, maar alleen enkele punten er van wilde bestrij-
den. Bovendien zegt hij eens uitdrukkelijk dat hij verschil-
-lende punten met opzet stilzwijgend voorbijgaat 2. Hij kon
dUB ook andere punten stilzwijgend voorbijgaan, zonder bet
te vermelden.
Hoever zijn kennis preciesreikte, is moeilijk uit te maken.
In ieder geval kende hij bun leer voldoende om er een goed
en klaar inzicht in te hebben, maar misschienhad hij weinig
persoonlijk contact gehad met Manichaeen, zodat hij ver-
schillende punten die de Manichaeen in Egypte mondeling
behandelden, niet kende.
Uit welke bron Serapion zijn gegevensverkregen heeft, is
moeilijk vast te stellen. Nu en dan haalt hij een passus uit
bun leer aan, die hij aangeeft met ffaat of ff1Jat,hetgeen
schijnt te wijzen op een geschrevenbron. Indien dat waar
is, moet hij eerder een samenvattend werk gebruikt hebben
dan wel een origineel Manichaeischdocument, omdat de aan-
gehaalde teksten niet aan zulk origineel document doen den-
ken. Het is ook niet onmogelijk dat Serapion wel een werk
citeert of mondelinge inlichtingen, en die in zijn eigenwoor-
den weergeeft, want de stijl van de aangehaaldepassagesver-
schilt niet bijzonder van den stijl van Serapion zelf 3.
Welke bron hij ook gebruikt heeft, zeker is dat de Mani-
chaeischeleer, voor zover Serapion die uiteenzet, overeenkomt
met bun leer zoals we die kennen uit andere bronnen. Maar
buiten den term n(}6odotvoor de eonen en archonten en bet
polemisch gebruik van de verhalen van Eliseus en Elias,

1. Adv. Man., XIV, 1-2: Ou" 2. Adv. Man., XXXVI, 2-3.


ol15a158,el "al TOVdnotnoAov 15tapd}.- 3. VgI. R. P. CASEY,Serapion
;'ooO'tV 1/ 8V Toi~ dnoO'TOAot~auTOV of Thmuis against the Manichees,
8r"f!tvOvO't 15ta T4 VE~. plz. 18,
90 AEM. PETERS (36)

draagt bet tractaat


kennis over niets bij tot
bet Manichaeisme 1. -bet vervolledigen van de

Datum. -In bet tractaat komt geen enkel historisch ge-


geven voor dat ons een aanknopingspunt zou gevenom den
datum er van vast te stellen. We zijn dus aangewezenop de
leer van bet tractaat en de data uit Serapions leven die we
met zekerheid uit andere bronnen kennen. Nu ook daaruit
kan weinig met zekerheid worden vastgesteld.
He! is opvallend dat Serapion, die in zo'n nauwebetrekking
moet gestaan hebben met den H. Athanasius en bet Arianis-
me vijandig gezind was, in zijn tractaat de Niceaansetermi-
nologie, vooral bet slagwoord o#oovato,",niet gebruikt.
De reden daarvan was zeker niet dat er geen gelegenheid
bestond in zijn polemiek, want waar hij bet gemakkelijk en
zeer gepast zou kunnen gebriIiken doet hij bet niet of stelt
zich tevreden met uitdrukkingen uit de H. Schrift. Zo be-
schrijft hij de betrekking tussen Vader en loon als 8#oto,"
'l'OVrerevv1]xo'l'O,"
2. Er is verder ook geen spoor van de strijd
tegen bet Arianisme te ontdekken.
Daaruit zou men kunnen besluiten dat bet tractaat ge-
schreven werd v66r bet concilie van Nicea en den Ariaansen
strijd of v66r hij er mee in contact kwam, vooral daar hij
later in den brief aan de Monniken, dus na 3563, van 0#0011-
ato,"spreekt. Dat is echter moeilijk aan te nemen, daar Sera-
pion toen nog zeer jong moet geweest zijn, daar hij in 339
of 340 zeker al bisschop was en vooral dat hij in 353 nog een
zending ondernam naar bet Westen en dus toen nog niet zo
heel oud kan geweestzijn.
Het is beter aan te nemen dat Serapion met opzet die
twistpunten vermeed om niet te schaden aan zij n eerste
doel. Als hij immers de Niceaanse terminologie gebruikte
zou hij een groep lezers al dadelijk van zich afstoten, terwijl
hij met een neutrale terminologie te gebruiken bij iedereen
ingang kon vinden.

1. VgI. R. P. CASEY,Serapion R. P. CASEY,Serapionot Thmuis


ot Thmuis against the Manichees, against the Manichees,bIz. 24.
bIz. 17. 3. Ep. ad man., XI, P.G., <!l.
2. Ado. Man., XLVIII,20. VgI. 40, kol. 936-937.
(87) HET TRACTAAT VAN SERA PION VAN THMUIS

Oak is bet mogelijk dat Serapion zijn tractaat schreef


to en hij zich nag niet heel definitief had uitgesproken voor
de Niceaanseterminologie 1. In dit geval moet bet tamelijk
vroeg geschrevenzijn. Dit zou overeenkomenmet bet feit
dat hij in bet tractaat nag tamelijk sterk onder den invloed
staat van zijn Grieks-Alexandrijnse opvoeding, en dat hij van
den anderen kant reeds den invloed onderging van bet mon-
nikendom, waarvoor men een aanduiding zou kunnen vinden
in zijn bewondering voor bet ascetisme2. Men zou dug op
zijn vroegst de jaren 320-325 kunnen opgeven als terminus
a quo en als terminis ad quem de jaren na 340 to en hij meer
in den Ariaansen strijd betrokken werd als bisschop en trou-
we verdediger van Athanasius. Meer algemeenkan men bet
tweede quartaal der vierde eeuw aanwijzen. .

Taal en Stijl. -Het tractaat van Serapionis een polemiek


die over bet algemeenbezadigd en nuchter, maar toch niet
zonder vurige overtuiging en soms met heftigheid gevoerd
wordt. Zijn taal en stijl zullen daarvan den invloed onder-
gaan.
Zijn taal is betrekkelijk eenvoudig, en tamelijk vloeiend,
alhoewel niet altijd zuiver 3, hetgeen voornamelijk te wijten
is aan de neiging die hij bier en daar vertoont voor korte en
antithetische zinnen en: woordenspel.
Aan den uiterlijken vorm van zijn werk heeft hij veel zorg
besteed. Hij zet een thesis voorop, herinnert zijn lezers aan
bet plan dat hij voIgt, welk punt hij uiteengezet heeft en
welk punt hij nu aanvat. Over bet algemeenzijn die inlei-
dingen of overgangen zeer kort en worden ze met een enke-
len zin aangegeven.

1. R. P. CASEY,Serap/on of Ad". Man., XLIV-XLVII, LIII-


Thmuis against the Manichees, LIV.
bIz. 14. 3. A. PUECH, His to ire de la
2. Zijn beschouwingenover de Litterature grecque chretienne de-
deugden, over Christus en zijn puis les origines jusqu'd la fin
verhouding tot ODS,over de waak- du lye s. (Collection d'Btudes
zaamheid en zijn algemene nei- anciennes publii!e sous le patro-
ging tot moraliseren laten die be- nage de l'Association Guillaum~
wondering dQorschemeren.VgI. Bude),dl. 3, 1930,bIz. 145.

91
92 AEM. PETERS (38)

Zijn strijd is levendig en energiek. De voornaamste ken-


merken ervan zijn wel zijn neiging-om antithesen op te bou-
wen, om woordspelingen te maken en soms synoniemen op-
een te hopen. Graag gebruikt hij korte zinnen, vooral vraag-
zinnen, en dit veelal in zij n argumenten ex absurdo,waar hij
zijn lezers wil doen aanvoelen hoe ongerijmd en belachelijk
een stelling der Manichaeen is. Hij kan met koelheid en
scherpzinnigheid een redenering doorvoeren, maar van den
anderen kant weet hij de rhetoriek aan te wendell.
Zo "is zijn stijl een mengeling van bezadigde nuchterheid
en vurige opgewonden rhetoriek 1.
Serapions woordenschat is rijk en goed gekozen, niet al-
leen zijn philosophische woordenschat die zeer juist en tech-
nisch is, maar ook de woordenschat over bet algemeenge-
nomen 2.
* **
Laten we nog kort bet bovenstaandesamenvatten.
Kostte bet heel wat tijd en moeite den tekst van Serapions
tractaat weer in zijn oorspronkelijken vorm samente stellen,
veel gemakkelijker is bet de authenticiteit er van te bewij-
zen. Deze staat buiten elken twijfel en steunt op bet eenpa-
rig getuigenis van de kerkelijke auteurs met uitzondering
van Facundus van Hermiane, die bet, klaarblijkelijk bij ver-
gissing, aan Athanasius toeschreef. Het was ons niet moge-
lijk den juisten opsteldatum aan te wijzen. Om dit bij enige
benadering te doen en om tegelijkertijd vaag genoegte blij-
Yen, kan misschien best bet tweede kwartaal der vierde eeuw
wordeh aangegeven.
Het tractaat is een philosophisch-theologischeweerlegging
van de Manichaeischedwaling die toen zeerveel bijval kende.

1. Vgl. A. BRINKMANN,Die His toire de la Litterature grecque


Streitschrift des Serapion von chretienne,bIz. 148.
Thmuis gegen die Manichaer. 2. R. P. CASEY, (Serapion of
(Sitzungsber.der Konigl. preus. Thmuis against the Manichees,
Akad. der Wissensch.zu Berlin), inleiding, bIz. 6-12) geeft een
1894, bIz. 487. -R. P. CASEY, goede Iijst van de stijIkenmer-
Serapion of Thmuis against the ken en woordens~hat van Sera-
Manic/Jees,bl~. 6. .,--.0\. PVECH, pion,
(39) nET TRACTAAT VAN SERAPION VAN THMtJIS 93
Serapions doel was niet een systematische en gedetailleerde
weerlegging te schrijven van heel de Manichaeische leer.
Tegenover bet Manichaeisch dualisme dat, logisch doorge-
voerd, moest leiden tot de ontkenning van de menselijke
verantwoordelijkheid, met al de gevolgen daaraan verbon-
den, bewijst Serapion dat de mens vrij is en verantwoorde-
lijk voof"zijn eigen daden. Op dit doel hebben we sterk den
nadruk gelegd omdat daardoor bet speciale karakter van bet
tractaat met zijn methode en argumenten verklaard wordt.
We meendendat CaseySerapions werk enigszinsongunstig
beoordeeld heeft~ juist omdat hij bet als een zuivere weer-
-legging beschouwde en bet eigenlijk doel niet genoeg voor
ogen heeft gehad. Daarom moest hij besluiten dat Sera-
pions kennis van bet Manichaeisme zo gebrekkig was, het-
geen nochtans helemaal niet bewezenis.
Rekening houdend met dit nieuwe gezichtspunt kunnen
we voor bet tractaat van Serapion tegen de Manichaeende-
zelfde hoge waardering blijven bewaren die de vroegere ker-
kelijke schrijvers er voor hadden.

SUMMARIUM

Serapionis episcopi Thmueos adversus Manichaeos tractalus,


magna ex parte in similem iractatum Titi Bostreni erronee insertus,
tandem in suam prislinam formam res titu tus, a R. Casey critice
editus est.
Operis authenticitas, turn iraditione manuscripta turn illius aetatis
auclorum testimoniis firmiter stabilita, in dubium vocari nulla ratione
palest. Ad tempus vera quod aninet compositionis, ann is circiter
325-350 tamquam terminos extremos indicatis, eius exacta determi-
natio neque ex ipsius operis contentu neque ex aliis circumstantiis
erui palest.
Quamvis tractatus sit refutatio philosophico-theologica Mani-
chaeismi, Serapion primarie refulationem tradere systematicam totius
docirinae manichaeisticae non intendit sed ante omnia evellere co-
natur Manichaeismi fundamentum, dualismum nempe eiusque prae-
cipuas applicationes. Plane sibi conscius dualismum necessaria in
moralitatis ducere ruinam, omnibus quae sibi praesto sunt argumentis
94 AEM. PETERS (40)
libertatem hwnanam hominisquepraestationemactivitatis suae vin-
dicat demonstrandobonus vel malus actionesnon e principiis sub-
stantialibus sibi invicem oppositis provenire sed e libera voluntate
hominis qui de iis rationem redderedebet. Eius ergo scapuspotis-
simwn ordinis est moralis. Hunc scopum magni momenti esse in
efformando iudicio de tractatu, quippe qui explicat specialem eius
indolem, structuram et argwnenta, omnibus estperspicuwn. Proinde-
quefacile est intellectu cur in sua introductionead criticam editionem,
R. Casey, tractatum unice consideransut meram refutationem, vera
Serapionis scopo posthabito, sententiam profert sat severam. Ean-
dem ob causam I. auctor Serapionemcognitionem nonnisi deficien-
tern habereopinari cogitur, quod lumen nullo argumentoprobatur.
Hisce positis, auctorum ecclesiasticorumqui olim tractatum tam
magni lecerunt existimationi etiamnunc assentirefas est.
Histoire positive Ju Canon romain
Une epiclese a Rome?

PAR

Mgr C. CALLEWAERTt
(Bruges)

On gait combien nombreuseset divergentes sont les hypo-


theses peniblement elaborees en vue de relater I'histoire du
canon de la messeromaine.
La methode suivie de preference par les.critiques modernes
est connue. Chacun dissequela piece comme il I'entend, pour
la reconstruire ensuite a sa guise, d'apres des indications ou
des analogies tirees des liturgies soit orientales soit hispano-
gallicanes.
La plupart de ces operations repose sur la conviction que
Ie canon romain doit avoir eu line vraie epiclese du Saint-
Esprit, IA me-meoil on la trouve dans to utes -disons plutot
presque to utes -les autres liturgies.

Note de la Redaction.-Nous manquer a notre tache en ne rap-


sommes heureux de pouvoir pu- pelant des maintenant l'etude de
blier ici une etude, dont l'im- Th. KLAUSER,Der Uebergangder
portance n'echappera a person- riimischen Kirche van der griechi-
De. Bien que leg resultats de cer- schen zur lateini.schenLiturgie-
tains travaux plus recents que sprache,dansles Miscell. Mercati,
l'auteur n'a pu connaitre scient Rome, 1946,t. I, p. 467-482.Mal-
a me-mede completer utilement gre quelquesvues divergentes,les
cespages,DOUg les livrons au pu- conclusionsdu savant recteur de
blic telles que l'eminent erudit leg }'universite de Bonn viennent
a redigees, en y ajoutant seule- confirmer sur plus d'un point cel-
ment quelques notes au bas d~s les du liturgiste brugeois.
pages. Nous crayons cependant
96 MGR C. CALLEWAERTt (2)
Essayons tout d'abord de montrer I'extreme fragilite de
de ce point de depart.
II y a, dit-on, des temoignages qui attestent I'existence
de cette epiclese dans Ia liturgie romaine. D'aucuns Ies
trouvent decisifs 1; ils nous viennent d'ailleurs de Rome et
sont meme d'un pape contemporain.
Dans son traite De duabus naiuris, S. Gelase (492-496), au
cours d'une comparaison qu'iI etablit entre l'eucharistie et
I'incarnation, affirme que Ie pain et Ie vin sont changes en
substance divine par I'operation du Saint-Esprit, in hanc
scilicet divinam transeunt sancia Spiriiu perliciente substan-
tiam 2. I)
Partisans et adversaires de l' epiclese romaine trouvent
l'affirmation trop vague pour s'y arreter. Mais Ie m~me pape
mentionne dans line lettre a l'eveque Elpidius de Volterra,
line invocation Iiturgique du Saint-Esprit pour operer la con-
secration :
Sacrosancta religio quae catholicam tenet disciplinam
tantam sibi reverentiam vindicat, ut ad earn quilibet nisi
pura conscientia non audeat pervenire. Nam quomodo ad
divini mysterii consecrationemcoelestisSpiritus invocatusad-
veniet,si sacerdos,qui eum adessedeprecatur,criminosisplenus
actionibus reprobetur 3?
Ce texte semble en effet donner exactement Ie fond habi-
tuel de I'epiclese orientale: line invocation adressee aDieu
-d'ordinaire apres la consecration -pour demander que Ie
Saint-Esprit vienne consacrer et nous rendre salutaire I'of-
frande eucharistique. S. Ambroise parle d'ailleurs dans Ie
meme sens: Quomodo igitur Spiritus sanctus non omnia
habet quae Dei sunt, qui cum Patre et Filio a sacerdotibus
in baptismo nominatur et in oblaiionibus invocaiur 4? .

1. Voir e. a. A. FORTESCUE,cr. S. AUGUSTIN,De Trinitate,


The Mass,Londres, 1912,p. 406; III, IV, 10. -P. L., XLII, 874:
S. SALAVILLE, Epiclese eucharis- Non sanctificatur ut sit tam
tique dans Dict. de theol. cath., magnum sacramentum,nisi ope-
V, col. 218; M. JUGIE, De forma rante invisibiliter Spiritu Dei. &
Eucharistiae. De epiclesibuseu- 3. THIEL, I, p. 542.
char ticis, Rome, 1943,p. 31. 4. De Spiriiu sancio, III, 16.
2. Edit. THIEL, t. I, p. 486; -P.L., XVI, 837.

~
(3) HISTotRE POStTIVE DU CANON ROMAIN 91
La Iiturgie romaine devait done avoir son epiclese, dit-on.
tout comme Ia generalite des anaphores orientales.
II semble bien en effet que Ia Iettre a Elpidius fait allusion
a Ia pratique liturgique, a line invocation liturgique du Saint-
Esprit.
II n'y. a pas lieu de no us en etonner. II y a effectivement
beaucoup a glaner dans I'ancienne liturgie romaine. Des Ie
temps de S. Gelase elle renfermait des invocations priant
explicitement Dieu d' envoyer son Esprit sanctificateur pour
transsubstantier .1'offrande et nous Ia rendre salutaire. En
voici deux que nous empruntons au sacramentaire Ieonien :
Munus populi tui, Domine, placatus intende, quo non al-
taribus tuis ignis alienus nee inrationabilium cruor effunditur
animantium, sed sancti Spiritus operante virtute sacrificium
jam nostri (legenostrum 1)Corpus et Sanguis est ipsius sacer-
dotis (FELTOE,p. 161).
Mitte Domine quaesumus Spiritum sanctum qui et haec
munera praesentia nostra tuum nobis efficiat sacramentum
et ad hoc percipiendum nostra corda purificet (FELTOE,
p. 74).
Ces formules sont aussi explicites que possible 2.
En voila sans doute assez pour comprendre et justifier
I'allusion assez discrete de Gelase a line invocation liturgique
du coelestis Spiritus I).
Ce que les formules liturgiques du canon romain conte-
naient implicitement, Ie pape l'exprime en termes plus expli-
cites, conformement a Ia doctrine re~ue et sans doute Ii I'opi-
nion courante, telle qu'illa trouvait enoncee clairement dans
plus d'une secrete contemporaine et telle que l'interpretera
plus tard Florus de Lyon 3.

1. Ou plut6t nostri temporis, secretesdu vendredi dansl'octave


cr. L. BROU,dans DownsideRe- de Pentec6te et de la messein
view, LXIV, 1946, p. 40. ipsa die consecrationisaltaris, ain-
2. Nous pourrions encore ci- si qu'il plusieurs oraisons de la
ter, dans la liturgie de Pentec6te dedicace d'une eglise. Mais ces
du Leonien, deux secretesdans textes ont chance de ne pas re-
Ie meme sens; mais elles sont monter au temps du papeGelase.
moms explicites (FELTOE,p. 26, 3. Expositio missae,XLIV, 1,
9 et 27,23). Dans notre missel, edit P. Duc, Belley, 1937,p.122;
nonspouvons renvoyer aux belles ct. LIX, 1, p. 131.
Sacris Erudiri. -7.
98 MG1\c. CALLP-WAEnTt (4)
Un texte d'un caractere un peu vague peut etre commente
dans un sens plus precis -dit a-bon droit Dom Botte 1 -.
Les textes de Gelase qui sont invoques en faveur de I' exis-
tence d'une epiclese romaine ne semblent pas postuler de
texte liturgique plus explicite que Ie Quam oblationem..

***
Cette hypothetique epiclese a I' oriental line fois ecartee,
I'histoire du canon romain peut se traiter d'apres les regles
ordinaires de la critique.
Le texte du canon -du mains pour la section centrale qui
nous occupera ici -no us est exactement connu par deux
recensions assezdifferents dJage et de redaction.
La plus jeune est celie de notre missel. Nous pouvons la
controler jusque vers 700 et constater que, depuis lors, elle
n'a guere change. On trouvera les fares variantes dans I'ou-
vrage de Dom Botte precedemmentcite.
Mais nous avons la chance de possederline recensionde la
fin du IVe siecle dans Ie De Sacramentis,dont I'authenticite
ambrosienne est desormais solidement etablie 2.
Notre texte se trouve dans Ie quatrieme livre qui traite de
la priere eucharistique a la messe. II insiste surtout sur I'idee
que Ie pain de l'Eucharistie n'est plus un pain usuel; il est
devenu la chair du Christ et il I'est devenupar la (Iconse-
cration; celle-ci se fait par les paroles du SeigneurJesus,
qui ant la puissancede tirer du neant ce qui n'existe pas et,
a plus forte raison, de transformer. ce qui existe ( IV, IV,
13-20).
En conclusion de sa demonstration, Ambroise continue:
Vis scire quia verbis coelestibusconsecratur? Accipe quae

1. Le canonde la messeromaine, p. 67-72, et de O. FALLERdans


Louvain, 1935, p. 61. Zeitschr. fur kath. Theol., LXIV,
2. Voir surtout, outre G. Mo- 1940, p. 1-14; 81-101. [On peut
RIN, Pour l'authenticite du De regarder commedefinitive I'argu-
sacramentis, dans Ie Jahrb. filr mentation de Dom H. CONNOLLY,
Liturgiew, VIII, 1928,p. 85-106, The De sacramentis a work of
les etudes de H. FRANK dans St Ambrose, Oxford, 1942.]
Theol.Quartalschrift,CXXI, 1940,
(5) HIST~IRE PoSITIVE Dtt CANON tloMAIN 99

Bunt verba. Dicit sacerdos : Fac nobis, inquit, hanc oblationem


adscriptam... . Et il cite, en I'entrecoupant de quelques re-
flexions de circonstance, toute la partie centrale du canon
(IV, v et VI).
La premiere question qui se pose est de savoir si ses cita-
tions sont authentiques et exactes.
II no us semble qu'il taut repondre par I'affirmutive. L'ar-
gumentation de I'orateur l'obIigeait a une fi(.calite stricte
dans la reproduction des verba coelestia . L ":ev~que s'en
est parfaitement .rendu compte: on 1'entend a la fa<;on dont
iI insiste pour amener sescitations:
Vis scire quia verbis coelestibus consecratur? accipe quae
sunt verba.Dicit sacerdos: Fac nobis, inquit, hanc oblatio-
nem... Qui pridie ...Similiter ...
Vide ilIa omnia. Ilia verbaevangelistaesunt usquead Acci-
pile sive corpus sive sanguinem. Inde verba sunt Christi:
Accipite et bibite ex hoc omnes ; hie est enim sanguis meus.
Et vide singula...
Deinde quantum sit sacramentum cognosce. Vide quid di-
cat: Quotiescumque ...[I Cor., IX, 25-26)]. Et sacerdosdicit:
Ergo memores...
L'insistance que I'orateur apporte dans ses formules d'in-
troduction et surtout la minutie qu'iI met a distinguer, dans
sa comparaison avec les textes de l'Ecriture, les paroles du
Christ et celles de l'evangeliste, n'auraient aucun sellS s'il ne
citait pas d'une maniere absolument Iitterale les verba
coelestia qui operent la consecration.
Mais -remarquons-le bien -Ambroise ne cite pas seule-
ment les paroles consecratoires. II donne, sous l'egide de ces
m~mes formules d'introduction qui en garantissent la fidelite
textuelle, toute la formule de la double consecration; il la
fait m~me preceder d'une priere qui ne contient aucune pa-
role celeste . Et, apres avoir acheve la citation, il la reprend
phrase par phrase et la commente: Vide singula... . C'est
done bien toute la citation qu'il s'engage a donner textuelIe-
ment.
C'est d'ailleurs, chez notre orateur, une question de me-
thode: donner la teneur textuelle des formules rituelIes, pour
les commenter ensuite. Ainsi fait-il encore p.ex. pour les for-
100 MGRc. CALLEWAERT t (6)
mules de I'abrenuntiaiio (I, VI, 5) et de I'administration du
bapteme (II,VI, 20) et pour l'orai-sonque prononce l'eveque
lors de l'onction du nouveau baptise (II, VII, 24).
Le De Sacramentisnous offre donc, non pas line citation
libre de notre canon, mais un extrait textuel deJa priere eucha-
ristique usitee par S. Ambroise a Milan 1.
D'ou venait ce canon milanais?
En depit de certaines analogiesavec Ia liturgie syrienne du
Ive siecle, il n'a pas l'air d'une anaphore orientale. Serait-ce
peut-etre line formule autochtone, nee a Milan? En tout cas,
elle ressembletrop au canon romain, pour ne lui etre pas ap-
parentee. Ne serait-ce pas de ce cote qu'il convient d'orienter
les recherches?

** *
Le predecesseurimmediat de S. Ambroise, l'ev~que Au-
xence (355-374) etait un oriental, comme la plupart, sem-
ble-t-il, de ceux qui avaient occupeIe siegede Milan avant lui.
II etait de Capp'adoce. On peut donc conjecturer, avec la plu-
part des auteurs, que la liturgie suivie par les ev~q\;lesde
Milan jusqu'au temps de S. Ambroise, etait grecque d'ex-
pression, orientale d'allure.
Or Auxence, nous Ie savons, etait arien fervent. II y a
lieu de craindre que l'heresie ait deteint sur la liturgie meme
eucharistique.
S. Ambroise, au contraire, s'etait montre, des Ie jour de
son sacre, un adversaire declare de l'arianisme et un zele
protagoniste de l'orthodoxie. II n'aura certainement pas
manque de purger au moins la liturgie de tout ce qui pouvait
insinuer l'erreur. Mais nous ne savons jusqu'ou alIa sa re-
forme liturgique.
11 est peu probable pourtant qu'il ait compose lui-meme
son canon de messe. En effet, l'auteur du De sacramentis
declare a plusieurs reprises qu'il desire suivre en tout l'Egli-
se romaine (III, I, 5). Cela n'exclut evidemment pas quel-

1. cr. G. MORIN,Depuis quand de ce qu'il a remplace, dans Rev.


un canon fixe a Milan'l Restes bened..LI, 1939.p. 101 55.
(7) HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN

ques divergences accidentelles. Mais imagine-t-on qu' Am-


broise se soit exprime ainsi sans reserve, s'il avait prefere,
pour la formule la plus auguste de la liturgie, une composition
personnelle a celIe de la ville des papes? Imagine-t-on que
S. Ambroise ait commente comme ill' a fait, en insistant sur
la portee <;logmatiquedes termes et leur inattaquable autorite'
doctrinale, une formule qu'il aurait lui-meme composee1?
Non, Ie texte qu'il explique a sesneophytes est visiblement
une formule intangible, emanant d'une autre autorite que
celIe de l'orateur.lui-meme.
Dira-t-on que l'autorite exceptionnelle de notre formule
-lui venait d'une longue tradition? Mais deja Ie predecesseur
immediat de S. Ambroise, l'arien oriental Auxence, ne l'em-
ployait certainement pas.
Le canon du De sacramentis ne pent tirer l'autorite que
I' eveque de Milan lui assigne que de son origine romaine.
Mais il y a plus. Pendant les to utes premieres anneesde
I'episcopat d' Ambroise, un auteur anonyme ecrivit a Rome
Ies Quaestionesveteris et novi Testamenti pseudo-augusti-
niennes. II y reproche a ses concitoyens d'appeler Melchise-
dech summussacerdos, sicut nostri in oblatione praesumunt I),
dit-il 2. La Iiturgie de la messe avait done, a Rome comme
a Milan, sa formuIe invariable et intangible, en d'autres mots
son canon fixe. Or, Ie passageincrimine par Ie pointilleux
Anonyme, se trouve en to utes Iettres dans Ie canon du De
sacramentis (IV, VI, 27). N'est-ce pas un in dice de plus,
sinon une preuve irrefutable, que Ie canon du De Sacramentis
est Ie canon de la ville des papes? N'est-ce pas line contre-
epreuve de ce que nons savions deja par Ie temoignage d'Am-
broise lui-meme, qu'iI desirait suiyre en tout les modeles
romains (III, I, 5)? Pour remplacer I'anaphore grecque
usitee par Auxence, Ie fonctionnaire romain devenu eveque
n'aurait-il pas adopte Ia formule latine que son alni Damase
venait d'introduire a Rome en remplacement du texte grec
encore en usage du temps de Marius Victorin?

1. [C'est pourtant l'hypothese 2. Qu.109,21 -C.S.~.L., 50,


qui a les preferences de M. Th. 26&.
RLAVSER~
art. cit., p. 481.]

101
102 MGRC. CALLEWAERTt (8)

Nous pouvons done admettre sans crainte de nous tromper


que Ie texte du De sacramentisest tine citation litterale de la
plus ancienne redaction du canon romain, dont Ie canon gela-
sien n'e;st qu'une simple revision, line seconderecension.
Nous tenons done ici la plus ancienne,et sansdoute la pre-
miere recensiondu canon latin de Rome, l'anc~tre de notre
canon actuel.

Les ci~atj,\ns du De sacramentisne donnent cependant pas


Ie texte i~:/_gral du canon.
II lui manque evidemment une finale, Ii moins que, relie
par une formule de transition a l'oraison dominicale, la doxo-
logie finale du Pater ne servit en meme temps de conclusion
a tout Ie canon:
...sed libera nos a malo. Quid sequitur? Audi, quid dicat
sacerdos [Compoles formules d'introduction, p. 99]: Per
Dominum nostrum IesumChristum,in quo tibi est, cumquo
tibi est honor, laus, gloria, magnificentia,potestas,cum Spi-
ritu sanctoa saeculiset nunc et semperet in omnia saecula
saeculorum.Amen (De sacr.,VI, v, 24).
II est clair aussi que Fac nobis n'est pas la piece initiale ; Ie
De sacramentisnous indique d'ailleurs Ie contenu desprieres
qui precedaient immediatement cette premiere citation:
Nam reliqua omnia,quae dicuntur in superioribus,a sacer-
dote dicuntur, laudes Deo deferuntur, oratio petitur pro
populo,pro regibus,pro ceteris(ibid., IV, IV, .14).
Avant d'en arriver au Pac nobis, Ie P!etre a donc successi-
vement: a) chante une preface: laudes Deo, -b) recite
une priere pro populo, pro regibus, pro ceteris.
Mais ce dernier texte devait comporter sans doute aussi
une formule d'oblation, car Ie demonstratif Pac h a n c
oblationem insinue assezouvertement que la formule prece-
dente exprimait une offrande des dons deposes sur l'autel.
Cette formulea la fcis d'obJation et d'intercession correspond
parfaitement a notre Te igitur actuel. Une formule analogue
a dft faire partie, au temps de S. Ambroise, du canon romain.
II suffira de grouper ces differents elements pour recon-
struire, dans la mesure du possible, Ie premier canon romain
en langue .atin~, N Oq~Ie disposons ~n colonnes paralIeIe
(9) HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN 103
I

avec la recension gelasienne, substantiellement identique


au canon romain actuel.
De sacramentis Sacramentaire gelasien
(edit. QUASTEN,
p. 160 ss.) (edit. WILSON,p. 234 ss.)
Laudes Deo deferuntur, V.D. et iustum est etc.
Te igitur, clementissimePater,
per legum Christum Filium tu-
um Dominum nostrum supplices
rogamus et petimus uti accepta
[hanc obla- habeas et benedicas haec dona,
tionem] haec munera, haec sancta sacri-
ficia illibata.
oratio petitur pro populo, pro lnprimis quae tibi offerimus
regibus, pro ceteris. I) pro ecclesiatua sancta catholica,
quam pacificare, custodire, ad-
unare et regere digneris toto orbe
terra rum, una cum famulo tUG
papa nostro IUo et antistite nos-
tro IUo episcopo.
Memento etc.
Communicantes etc.
Han c igitur etc.
Fac nobis oblationem Quam oblationem tn, Deus,
in omnibus, quaesumus,benedic-
adscriptam,ratam, rationa- tam, adscriptam, ratam, ration a-
bilem, acceptabilem,quod bilem acceptabilemquefacere di-
figura estcorporiset sanguinis gneris, ut nobis corpus et sanguis
Domini, fiat dilectissimi Filii tui Domini
nostri I~suChristi. nostri lesu Christi,
qui pridie quam pateretur qui pridie quam pateretur
in sanctis manibus suis accepit accepit panem in sanctas ac ve-
panem. nerabiles manus snag,
respexit in coelum elevatis oculis in coelum
ad te. sancte Pater omnipotens ad te Deum Patrem suum omni-
aeteme Deus. potentem,
gratias agens benedixit. tibi gratias agens benedixit,
fregit fractumqueapostolissuis fregit deditque discipulis suis,
et discipulis suis tra,didit dicen$;
Qicens;
104 MGRC. CALLEWAERT t (10)

Accipite et edite ex hoc Accipite et manducate ex hoc


omnes: -omnes :
Hoc est enim corpusmeum Hoc est enim corpus meum.
quod pro multis confringe-
tur.
Similiter etiam calicem Simili modo
postquamcoenatumest, posteaquamcoenatumest
pridie quam pateretur,
accepit, accipienset hunc praeclarumca-
licem in sanctasac venera-
biles manustuas
respexit in coelum ad te sancte
Pater omnipotens aeterne
Deus
gratias agens benedixit, item tibi gratias agens, benedixit
apostolis suis et discipulis suis deditque discipulis suis di-
tradidit dicens : cells:
Accipite et bibiteex eo omnes :Accipite et bibite ex eo omnes :
Hic est enim sanguis meus. Hic est enim calix sanguinis
mei, novi et aeterni testamenti,
mysterium fidei, qui pro vobis
et pro multis effundetur in re-
missionem peccatorum.
(Quotiescumquehoc feceritis Haec quotiescumque feceritis
toties commemorationem
meifa- in mei memoriam facietis.
cietis,
doneeiterum veniam.)
Ergo memores Unde et memores sumus, Do-
mine, nos tui servi sed et plebs
tua sancta, Christi filii tui Do-
mini Dei nostri
gloriosissimaeeius passionis tam beatae passionis
et ab inferis resurrectionis necnon et ab inferis resurrectio-
nis,
et in coelum adscensionis sed et in coelisgloriosaeaseensio-
nis
offerimus offerimus
tibi praeclarae maiestati tuae
de tuis donis ac datis
J}~D~
iIqIn:a~~~m 4ost~m,ra- PO$~Ul puram, p9$tiam san~,"
(11) HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN 105
tionabilem hostiam,incruen- tam, hostiam immacula-
tam hostiam, tam,
hunc panem sanctum et calicem panem sanctumvitae aeternae
vitae aeternae, et calicemsalutisperpetuae.
et petimus et precamur ut bane Supraquaepropitio ac sereno
oblationem suscipias vultu respiceredigneris et ac-
cepta habere,
in sublimi aItari tuo per manus
angelorumtuorum,
sicut susciperedignatus es sicutiacceptahaberedignatuses
munera pueri tui iusti Abel munera pueri tui iusti Abel
et sacrificium patriarchae nos- et sacrificium patriarchae nos-
tri Abrahae tri Abrahae
et quod tibi obtulit summussa- et quod tibi obtulit summussa-
cerdosMelchisedech. cerdos Melchisedech,
sanctumsacrificium,immacula-
tam hostiam.
Suppliceste rogamus,omni-
patensDeus, iube haec perferri
[in sublimi altari tuo per manus angelitui in sublime
per manusangelorumtuorum] altare tuum in conspectudivinae
maiestati tuae,
ut quotquotex hacaltarispar-
ticipatione sacrosanctumfilii tui
corpus et sanguinemsumpseri-
mus, omni benedictionecoelesti
et gratia replemur,
(Pater noster '" sed libera nos
a malo)
per Dominum nostrum lesum per Christum Domin um nostrum.
Christum,
Amen.
Nobis quoque etc.
Per Christum Dominum nos-
trum.
Per quem haec omnia, Domi-
ne, semper bona creas, sanctifi-
cas,nobis,
tas vivificas, benedicis~et prae~~
-

icnquo tibi est~ per ipsum,


106 MGRC. CALLEWAERTt (12)
cum quo tibi=est et cum ipso,
et in ipso est tibi,
Deo Patri omnipotentiin unita-
te Spiritus sancti
honor,laus,gloria,magnificentia, omnis honor et gloria,
potestas
cum Spiritu sancto
a saeculiset nunc et semperet in per omniasaeculasaeculorum.
omnia saeculasaeculorum.
Amen: Amen.

Le texte primitif a done subi, en dehors de quelques addi-


tions plus importantes telles que Ie Communicantes,I' Hanc
igitur et Ie Nobis quoque peccatoribus,dues a S. Leon 1, un
remaniement assezprofond, specialement d'ordre litteraire.
Le sens n'en est pas altere; tout au plus, la finale du Suppli-
ces: ut quotquot...)) ajoute-t-elle une idee nouvelle au fond
primitif.
** *
En ce qui concerne Ie style de notre canon actuel, M. J.
Brinktrine 2, apres bien d'autres, attire I'attention sur une
particularite bien caracteristique: I'accumulation de termes
de valeur a pen pres egale.
M. Brinktrine met to utes les pieces du canon actuel sur
Ie me-mepied. II semble ne pas avoir remarque qu'il y a
toutefois une notable distinction a faire entre I'ancien fond
du canon et les cinq prieres d'intercession qui y furent inse-
fees par apres.
Dans ces dernieres il y a sommetoute pen a glaner. Dans
les deux Memento: aeterno Deo vivo et vera ), une remi-
niscence biblique (I Thess., I, 9), et locum refrigerii, lucis
et pacis, trois termes qui expriment sons des figures tradi-
tionnelles des aspects divers du repos eternel des elus.

1. ct. C. CALLEWAERT, S. Leon, primitive de I' Hanc igitur; nons


Ie Communicantes. et Ie Nobis n'avons pu retrouver parmi ses
quoque peccatoribus., dans Sa- notes les elements de la demon-
cris Erudiri, I, 1948,p. 123-161. stration.]
[Maintes fois I'auteur a affirme 2. Die hi. Messe,26ed., Pader-
forigine IeQQieQQeqe la form~ bQrn, :t934,p. 228 ~~.
(13) HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN 107

Dans leg trois autres pieces dues a S. Leon, il n'y a rien


a signaler, saul peut-etre (I partem aliquam et societatem I),
oil Ie dernier terme precise la signification un peu vague du
premier.
La moisson est autrement plus abondante, tant pour Ie
nombre que pour la synonymie des termes, dans Ie remanie-
ment geIasien. des prieres anciennes:
[Rogamus et petimus
uti accepta h~beas et benedicas
haec dona, haec munera, haec sancta sacrificia illibata
pacificare, custodire, adunare et regere 1]
benedictam, adscriptam, ratam, rationabiIem accepta-
bilemque 2
in sanctas ac venerabiIes manus (bis)
de tuis donis ac datis
hostiam puram, hostiam sanctam, hostiam immacuIatam 3
propitio ac sereno vuItu
respicere digneris et accepta habere
omni benedictioni coeIesti et gratia
sanctificas, vivificas et benedicis
per Ipsum et cum Ipso et in Ipso
II saute aux yeux que Ia synonymie des termes paralleIes
est ici beaucoupplus accentuee que dans Ie cas precedent. On
cherchemoins a preciser ou a deveIopperline idee qu'a donner
a line expression plus d'ampleur, ou peut-etre plus de solen-
nite, en multipliant leg mots. Nous sommesen presenced'un
vuIgaire procede Iitteraire qu'un ecrivain comme S. Leon
aurait evite, mais que S. GeIasep.ex. ne semblepas dedaigner.
Au point de vue Iitteraire, on petit encore remarquer que,
dans un morceau reIativement restreint, Ie reviseur ramene
a pIusieurs reprises leg memes expressions:
Supplices l'ogamus (Te igifur) -Supplices fe rogamus(ana-
mnese); Accepfa habere dans Te igifur et deux fois dans

1. La partie correspondante dictam.


faisant defaut dans Ie De sacr., 3, Celie incise se trouve deja,
la part du reviseur ne peut etre mais avec quelques variantes,
definie avec precision. dans lacrecensionprimitive.
2. Le reyisew a ajoute bene-
108 MGR C. CALLEWAERT t (14)

Supra quae; praeclarum calicem -praeclarae maiestati;


praeclarae maieslali tuae -divinae-maieslali tuae.
La repetition la plus marquante est celie de Filius tuus,
qui revient au moins quatre fois ; Ie reviseur ne semble con-
naitre aucun autre qualificatif du Christ. Ceci pourrait me-me
faire supposer chez lui une intention speciale. Mais en con-
siderant I'ensemble, ne faut-il pas y voir plutot I'indice d'une
certaine pauvrete de vocabulaire qu'on pourrait retrouver
dans les lettres de Gelase? Si I' on considere attentivement
I' ensembledes amplifications, on sera frappe de leur pauvrete
en idees. Le reviseur n'a en somme enrichi Ie canon que d'une
seule idee nouvelle, lorsqu'iI exprime en terminant les fruits
du sacrifice et de la comunion : ut quotquot...
II a au contraire intercale quantite d'additions ou de cor-
rections qui semblent n'avoir d'autre but que de donner a la
formule une tenue plus reverencielle ou une allure plus ma-
jestueuse:
Texte primitil Revision
Fac fa cere digneris
tu Deus ...quaesumus
Domini nostri I. C. dilectissimi Filii tui Domini
nostri I. C.
in sanctis manibus tuis in sanctas ac venerabiles
manus tuas
novi et aeterni testamenti
- mysterium fidei
Ergo memores Unde et memoressumusDo-
mine nos tui servi sed et
plebs tua sancta
eius Christi Filii till Domini
nostri
tibi praeclarae maiestati tuae
suscipias propitio ac serenovultu re-
spicere digneris et accep-
cepta habere
suppliceste rogamus, omni-
~uscipia~
potens Deus, iub~ hae~
perferri,
(15) HISTOIRE POSITIVE DU CANON ROMAIN 1o!)

Ne dirait-on pas que Ie pieux reviseur a juge I'ancien canon


trop fruste pour I'auguste fonction qu'iI avait a rempIir, ou
encore qu'iI manquait de respect envers Ia divine Majeste
a Iaquelle iI s'adressait?
Quoi qu'iI en soit, ces modifications de pure forme et dont
Ie vocaQuIaire comporte excIusivement des termes bibIiques
ne reveIent guere un genie Iitteraire ni une forte personnaIite.
Sera-t-iI jamais possible d'en identifier I'origine? C'est assez
peu probable. Certains details -nous leg avons notes en pas-
sant -rappellent assez bien S. Gelase, mais d'autres sem-
blent incompatibles avec son style habituellement plus ner-
veux et plus raide. Adhuc sub iudice lis est I

* **
L 'histoire ancienne du canon Iatin de Rome et Ia chronologie
relative de ses divers elements pourrait en quelque sorte
se resumercommesuit.
Sous Damase rut redigee a Rome une premiere recension,
celIe que cite S. Ambroise dans Ie quatrieme livre du De sa-
cramentis.EIle comportait une priere correspondante a notre
preface, une formule d'intercession et d'oblation dans Ie genre
de notre Te igitur actueI; viennent ensuite leg textes cites
dans Ie De sacramentis: Fac nobis hanc oblationem...
avec Ie fecit de I'institution et I'anamnese, que cloturaient
Ie Pater et une doxologie solenneIle.
L 'auteur de cette premiere redaction nous est inconnu;
pour l'identifier on ne peut faire etat de paraIleles textueIs
entre un auteur donne, Firmicus Maternus p.ex., et la recen-
sion gelasienne du canon; seulesIes citations du De sacra-
mentis peuvent entrer en Iigne de compte.
S. Leon -no us I' avons montre aiIleurs -y insera legprie-
res Communicantes,Hanc igitur et Nobis quoque; I'on peut
admettre aussi qu'il ajouta les paroles sanctum sacrificium
immaculatam hostiam apres summussacerdosAfelchisedech,
ainsi que nous I'apprend Ie Liber pontijicalis I,
Cette seconderecension,que I'on pourrait appelerIeonienne,

1. Edit. DUCHESNE,
I, 239.
110 MGRC. CALLEWAERT t (18)
rut revisee, entre S. Leon et line epoque voisine de S. Gre-
goire, dans Ie sens d'une amplificatic;>nparfois assezcreuse.
Ce reviseur ne peut etre identifie avec certitude; certains
indices plaident cependant en faveur de Gelase I 1.

1. cr. V. L. KENNEDY, The Rome, 1938, p. 32-35 et 58.


Saints of the Canon of the Mass,

SUMMARIUM

Post brevem refutationem illorum hypotheseos qui contendunt


olim adfuisse in canone romano epiclesin stricte dictum, et dili-
gentius perscrutatis Iragmentis canonis, quae in suo libello De sa-
cramentis retell S. Ambrosius, eorumque contextu, concludit cl.
auctor:
a) Iragmenta allata literaliter assumpta luisse ex canone missae ;
b) hunc canonem, a S. Ambrosio adhibitum, minime ab eodem
compositum fuisse, sed ab urbe Roma M ediolanum a lla tum.
Ex comparatione veto huius primae recension is canonis missae
romanae cum recensione quam inde a saec. septimo utimur omnes,
lucide patel lormulam primitivam duplici emendationi ac amplifi-
cationi subiecisse, primae a Leone Magno peractae, alteri veto, quae
minus lausta dicenda videatur, a quodam auctore saec. quinti vel
sexti, forte a Gelasio I, perpetratae.

J
Le lectionnaire armenien
et la' fete de la Theotocos a Jerusalem
au
Y e "
Slec 1e

par

Dom B. BorrE
(Louuain)

Le rite armenien ne jouit pas precisementde la faveur des


liturgistes. II apparait comme un rite batard, melange de
byzantin, de syrien et de latin. Si l'on veut mesurer Ie degre
d'indifference oil en sont arrives les historiens, qu'on prenne
Ie Dicfionnaire d'archeologie chrefienne ef de lifurgie. On
trouvera a Armenien, un renvoi a Byzantin, a Byzantin un
renvoi a Grecques (liturgies), et a ce dernier article, apres
une mention des traductions armeniennes de la liturgie de
saint Jean Chrysostome, un renvoi a Caucase,oil I'on trouve
un court paragraphe consacrea l' Armenie. Aussi n'est-ce pas
sans une certaine surprise qu'on voit I'extreme importance
donnee a I'ancien calendrier armenien dans I'histoire de Ia
piete mariale. Un lectionnaire armenien a ete publie, il y a
pres d'un demi-siecle,par Conybeare,d'apres deux manuscrits
dont Ie plus ancien date du IXe siecle1. Une etude recente
de dam B. Capelle a prouYe que ce document etait purement
hierosolymitain et qu'il etait Ie plus ancien temoin d'une

1. Rituale Armenorum,Oxford, 20, manuscrit de base (IXe S.), et


1905, p. 516-527. Les deux ma- Oxford, Bodl. d. 2 (XIVe s.).
nuscrits sont Paris, B. Nat. arm.
i12 b. BOTTE (2)
f~te mariale au 15,aout, puisque son temoignage nous ra-
mene au milieu du ve siecle1.
Mais des lors une question se posait: quelles relations ce
lectionnaire a-t-il avec la liturgie armenienne? Aucune,
repondait Ie P. P. Peeters: On Ie croirait arrange pour une
communaute armenienne incorporee a un monastere grec
de Jerusalem ou de la vallee du Jourdain. A Mar Sabas, a
Saint Euthyme et ailleurs,il y avait des colonies de moines
armeniens qui chantaient l'office en leur langue 2. Cepen-
dant. cette solution radicale se heurte a une grosseobjection:
ce lectionnaire a eu une large diffusion, et il semble bien aV'oir
servi non seulement a Jerusalem, mais en Armenie m~me.
Le second manuscrit dont s'est servi Conybeare est du XIVe
siecle 3. N. 'Adontz en a publie d'autres t. Gregoire Ascha-
rouni, au VIle siecle, en a donne un commentaire5. On ne
peut en faire un document purement palestinien. Dom Ca-
pelle Ie reconnait: Nous savons maintenant qu'il rut repandu
assezlargement et jusqu'en Armenie, oill'on s'en servit pour
la liturgie 6. Cependantil y a une reserve: S'il servit en
Armenie, ce rut dans les cercles oill'on voulait garder dans
leur purete les rites re<;usde la Ville sainte 7. & Si je com-
prends bien la pensee de l'auteur, ce livre representerait la
liturgie de certains milieux fermes, par exemple de certains
monasteres, oil l'on pratiquait une liturgie particuliere.
L' examen des origines de la liturgie armenienneme semble
indiquer une autre solution plus logique, qui nous permettra
peut-~tre de fixer d'une maniere plus precise encore la date
du document et, par consequent,celIe de la f~te du 15 aout.
Cette donnee elle-m~me n'est pas sans importance pour
l'origine et Ie sellS de la f~te.

1. La fete de la Vierge Ii Jeru- i'Orient chretien, XXVI, 1927-


salem au ve siecle,dans Le Mu- 1928, p. 74-104,225-278.
seon,LVI, 1943,p. 1-33. 5. ct. CONYBEARE,D.C.,p. 507-
2. Ibid., p. 14, n. 36. 516.
3. cr. p. 111, note 1. 6. La fete de ia Vierge,p. 9.
4. Les fetes et les saints de 7. Ibid., p. 11.
l'Eglise d' Armenie, dans Revuede
(3) .
LECTIONNAIRE ARMENIEN 113

La tradition armenienne attribue I'evangelisation de l' Ar-


menie a Gregoire I'llluminateur, et la Iiturgie commune porte
actuellement son nom. Comme Gregoire etait venn de Cappa-
doce et qu'il avait ete sacre par I'eveque de Cesaree,on est
tout naturellement porte a croire que Ia Iiturgie armenienne
vient de Cesareeet qu'elle etait identique, au debut, a celIe
des Peres cappadociens. C'est I'opinion accreditee par un des
plus anciens historiens de cette liturgie, l'oratorien Lebrun 1.
Mais la realite est plus complexe que les simplifications de
Ia legende. Tous les faits temoignent d'une double influence
en Armenie : celIe du grec et celIe du syriaque. Quoi qu'il en
soit de I'origine de Ia version armenienne de la Bible, dont
nons parlerons plus loin, il est certain qu'elle a subi l'influence
du syriaque. Le vocabulaire religieux et liturgique annenien
est fait d'emprunts au grec et au syriaque. A cote du mot
annenien erets (ancien), pour designer Ie pretre, on trouve
kahanay,qui est un emprunt au syriaque. Panni les emprunts
au grec, il y en a d'ailleurs qui sont probablement indirects.
A cote d'episkopos,avec sa desinencegrecque, on en trouve
d'autres, comme philon (cpe).611Loll), sans desinence,de m~me
que dans la transcription syriaque. Lazare de Pharbe (Ve-
VIe siecle) nous dit qu'avant Sahak (t 440), la liturgie se
faisait en syriaque 2. Ce n'est probablement vrai que d'une
partie de I' Annenie. Agathange raconte que Ie roi Tiridate
fit rassemblerdes enfants des differentes parties de I' Annenie
et qu'il les partagea en deux groupes: les uns devaient ap-
prendre Ie syriaque, les autres Ie grec, et il ajoute: Ainsi
tout a coup, ce peuple grossier,nomade et brutal, s'instruisant
dans la doctrine des prophetes et des apOtres, connut et pos-
seda l'evangile, et apprit les divines traditions 3. I) Le fecit
est legendaire,et de plus, ce passagemanquedans la recension
greco-araberecemment decouverte par M. G. Garitte '. Mais
1. Explication de la messe,Pa- p.265.
ris, 1778,t. V, p. 42. 3. Histoire du regnede Tirida-
2. Histoire d' A rmenie, 9, dans te, XII, 152, dans LANGLOIS, t.l,
V. LANGLOIS, Collection des his- p. 179.
toriens anciens et modernes de 4. Documents pour I'etude du
I' Armenie, Paris, 1868, t. II, livre d' Agathange, Rome, 1946,
Sacris Erudiri. -8.

Lg
114 BOTTE (4)
la legendea aussisa verite, et celle-ci traduit bien l'impres-
sion faite par l'ensembledesdocuments: I' Armenie chretienne
etait partagee entre l'influence grecqueet l'influence syrienne.
Ce fait demandeune explication historique. Pourquoi cele-
brait-on la liturgie et lisait-on la Bible enlanguesyriaque, dans
une partie du moins de l'Armenie? Ce n'etait pas parce que
cette langue presentait moins de difficulte que Ie grec. Cette
derniere langue etait, par son mecanisme,beaucoup plus pro-
che de l'armenien, langueindo-europeenne,que Ie syriaque,
langue semitique. II n'y a qu'une explication possible: c'est
que' Ie christianisme avait penetre aussi en Armenie par la
frontiere syrienne. Les Eglisesfondeespar des pretres syriens
avaient garde la langue syriaque, tandis que cellesqui avaient
ete fondees par des Grecs venus de Cappadoceavaient garde
Ie grec.
Cette dualite de languesa desconsequencesau point de vue
liturgique. Ceux qui avaient evangelise I' Armenie du cote
de la Syrie n'y etaient pas venus seulement avec une Bible
syriaque. lIs avaient aussi leurs livres ou du moins leurs
traditions liturgiques. II est invraisemblable qu'ils aient
prig la peine de traduire en syriaque une liturgie qui leur
serait venue de Cappadoce, alors qu'i]s possedaient leurs
traditions propres. Tout nous porte a croire qu'avant que
l'armenien ne devint langue litteraire, il n'y avait pas d'unite
liturgique en Armenie. Le rite armenien, non seulement au
point de vue linguistique, mais encore au point de vue litur-
gique, n'existait pas plus que la Bible armenienne. Et ceci
nous invite a considererl'reuvre de Sahak et de Mesrob sous
un jour nouveau: celui de la creation du rite armenien.

II
L'reuvre biblique de Sahak et de Mesrob est.bien connue.
Si I'on fait Ia part de Ia Iegendedans I'histoire de I'invention
de l'ecriture par Mesrob, il y a 13.un fait historique incon-

p. 333-334. Pour Ia secondepar- grecque serait un remaniement


tie, qui raconte Ie ministere de de l' Agathange primitif.
Gregoire, Ia recension armeno-

B.
(5) LE LECTtONNAIRE ARMf.NIEN 115

te.<;table.La critique a pu modifier l'opinion qu'on avail de


la valeur des sources,mais elle a abouti a confi~er l'autorite
du temoin principal, Korioun. Celui-ci est un contemporain
et un collaborateur de Mesrob. II faut distinguer cependant
deux recensionsde sa vie de Mesrob: line recensionlongue
et line recensionbreve. Elles ne different d'ailleurs, pour ce
qui nous' interesse, que sur un point secondaire. D'apres la
recensionbreve, Sahak traduisit la Bible du syr:,que et en-
voya line mission a Edessepour travailler a cette traduction,
avant de l'envoyer a Constantinople pour traduire du grec.
D'apres la recensionlongue, il n'est pas question de traduction
-de la Bible d'apres Ie syriaque, mais uniquement d'apres Ie
grec 1. Les deux traditions sont d'accord sur ]'envoi de la
mission. La recensionlongue a l'appui de Lazare de Pharbe,
la breve celui de Moyse de Khorene 2. Mais ce dernier est
un faussaire du VIe-Vile siecle, tandis que Lazare a vecu a la
fin du ve et au debut du VIe siecle, et son reuvre donne des
details qui semblent bien historiques 2. La critique donne done
aujourd'hui la preference au grand Korioun 3. Voici Ie
recit de la mission qui nous interesse,d'a'prescette recension.
lIs eurent de nouveau l'occasion d'envoyer deux freres\
parmi les disciples au pays des Syriens, en la ville d'Edesse,
Joseph, dont nous aVons fait deja mention, et un second,Ez:"
nik, de la province d' Ararat, du village de Kolb, afin de tra-
duire par ecrit du syriaque en armenien les traditions des
Peres de la-bas. Apres que les traducteurs furent arrives la
oil ils avaient ete envoyes, qu'ils eurent rempli leur mission
et envoye (leurs traductions) a leurs venerables peres, ils
passerent au pays des Grecs et y furent instruits et formes
comme traducteurs de la langue grecque. Apres qu'un cer-
tain temps flit passe,quelques freres s'en allerent d' Armenie
au pays des Grecs. Le nom du premier etait Leondes, celui

1. Le texte de la recensionlon- 2. Histoire d' Arme"nie,III, 69,


gue a ete publie a Venise en 1833 dans LANGLOIS, t. II, p. 167.
et 1894. Celui de la recension 3. Voir F. MACLER,Le Lexie
breve en 1854, egalement a Ve- arme"nien de l'e"vangile d'apres
nise. Langlois, t. II, p. 9-16 don- Matthieu et Marc, Paris, 1919,
ne une traduction de celie der- p. XXVII-XXXIV.
niere recension.
116 tl. BOTTg (6)
du secondKorioun. Lorsqu'ils furent arrives, ils se joignirent
a Eznik, comme au plus connu de~ disciples dans la vine de
Constantin et accomplirent la d'un commun accord la tache
qu'exigeaient leurs besoins spirituels. Ensuite ils revinrent
en Armenie avec des copiesauthentiques desEcritures divine-
ment inspirees, avec beaucoupde traditions des Peres ecrites
avec l'assistancede la grace et avec leg decisionsdes conciles
de Nicee et d'Ephese, et ils presenterenta leurs PeresIe Tes-
tament ecrit de la sainte Eglise 1. &
La. seu]e difference que presente Ie petit Korioun &, c'est
que la mission a Edessea pour but de traduire en armenien
leg saintes Ecritures sur Ie syriaque 2. Moyse de Khorene
ajoute tine troisieme mission, a Alexandrie, dont il fit partie,
mais c'est la pure legende3. A nons en tenir aux donnees
authentiques, il n'y a qu'une double mission. Pouvons-nous
preciser Ie but et la date de cette mission?
Le but de la mission n'est pas seulementde pourvoir I' Ar-
menie d'une Bible en langue nationale, mais de toute tine
litterature. Le petit Korioun, aussi bien que Ie grand, l'at-
teste pour la mission a Constantinople. Or, tine litterature,
dans Ie gens oil l'entendait Sahak, c'etait aussi tine Jiturgie.
Lazare de Pharbe Ie dit clairement : Des que Sahak, Ie saint
patriarche, eut termine cette reuvre considerable, on fonda
aussitot des ecoles pour Ie peuple. Des copistes empressesse
multiplierent, leg ceremoniesreligieuses acquirent un nouvel
eclat, tine foule d'hommes et de femmes se pressait dans leg
eglises pendant leg jours de f~te du Sauveur, et des solennites
des martyrs. Des hommes ages et des enfants, ayant profite
des biens spirituels et assiste aux saints mysteres, retour-
naient pIeing de joie dans leurs demeures,en psalmodiant et
en chantant des hymnes en tons lieux, sur leg places, dans leg
rues et dans leg maisolls4. Que l'reuvre de Mesrob ait ete
aussi liturgique, il en est un temoignagetraditionnel : ]e rituel
armenien, porte Ie nom de Maschtots, qui est Ie nom donne a

1. Cf. S. WEBER,dans Ausge- 3. Histoire d' Armenie, III, 62,


wahlte Schritten der Armenischen dans LANGLOIS, t. II, p. 168-168.
Kirchenviiter, t. I, Munich, 1927,p. 4. Histoire d' Armenie,13, dans
220-221. LANGLOIS, t. II, p. 269.
2. Cf. LANGLOIS, t. II, p. 11.
(7) LE LECTIONNAIRE ARMENIEN 117

Mesrob par Lazare de Pharbe. Nous avons done la certitude


que l'ceuvre de Sahak s'est etendue a tout ce qui etait neces-
saire.a la Vie de l'Eglise d' Armenie, y compris la liturgic.
Quant a la mission d'Edesse,la version du grand Korioun
est beaucoupplus plausible: il n'etait pas besoin de courir a
Edesse pDur traduire ]a Bible syriaque qu'on trouvait en
Armenie. C'est bien plutot pour traduire les ceuvresdesPeres
syriens que Joseph et Eznik furent envoyes la-bas. La date
de la mission peut etre fixee approximativement. Elle se
prolongea jusqu'apres Ie concile d'Ephese, puisque les traduc-
teurs en rapportent les canons. D'autre part Sahak et Mes-
rob moururent en 440 ou 441. Le debut de la mission est
plus difficile a fixer. D'apres Korioun, Ie debut de l'ceuvre
de Sahak se place sous Ie regne de Theodose(379-395). Com-
me Sahak ne deVint patriarche qu'en 390, ce sera entre 390 et
395. Mais la mission ne rut envoyee qu'apres que Sahak lui-
meme cut traduitcertains livres. Le petit Korioun nons fournit
un detail qui merite de retenirl'attention: ll(Mesrob) trouva
Ie patriarche saint Sahak occupe, avec la grace du Christ,
a des traductions du syriaque, car on manquait de livres
grecs, ceux du pays ayant ete brules par Meroujan, a l'epo-
que du partage de l' Armenie, et les gouverneurs persesne
permettaient a aucun habitant de leurs domaines (conquis)
d'apprendre la litterature grecque, mais seulement]a langue
syriaque 1. I) Ce passagemanque dans la recension longue,
et il est probablement emprunte a Moyse de Khorene 2. Mais
il evoque une situation historique reelle. En 428 I' Armenie
rut annexee au royaume des Perses, et ceux-ci ne voulaient
pas dans leurs possessionsd'influence grecque. Ce n'est pas
la un detail qu'un faussaire du VIe OUVIle siec]einvente de
toutes pieces. La creation d'une litterature armeniennepou-
vait seule sauver, avec l'Eglise, la nation armenienne. nest
probable qu'il faut placer la mission de Joseph et d'Eznik
entre 429 et 439. Nous ignorons la dureerespectivedes sejours
a Edesse et a Constantinople; mais en les supposant sensi-
b]ement egaux, les traducteurs auraient quitte la Syrie au
cours de 434.

1. Biographie de Mesrob,Q~ns 2. cr. Histoire d' Armenie, III,


LANGLOIS.
t. II, p. 11, 1>4,dans !..ANGLQ~S, t. II, p. 163.
118 B. BOTTE (8)
Rapprochons maintenant ces donnees que de celles nons
fournit Ie lectionnaire armenien; Ce lectionnaire represente
la liturgie de Jerusalemvers l'an 450. II a ete traduit en ar-
menien et a servi de base a la liturgie armenienne. D'autre
part, vers 434 Joseph et Eznik se trouvent a Edesseou ils
traduisent les ecnts des Peres de cette region. I..eur mission
est intimement lice a l'organisation de la liturgie armenienne
par Sahak, qui est mort en 440. Comment echappera la con-
clusion q~ Of lectionnaire a ere traduit par Joseph et Eznik
durant leur ~Jour a Edesse? Car ce n'etait probablement pas
a Constantinople qu'on pouvait trouver Ie lectionnaire de
Jerusalem. C'est a leur mission egalement qu'il taut proba-
blement attribuer la traduction armenienne des catecheses
de saint Cyrille, qui remonte aussi a la m~me epoque 1.
L 'Eglise de Jerusalem etait bilingue et il est possible que Ie
Iectionnaire ait ete traduit en syriaque, comme d'ailleurs les
Carechesesde Cyrille.
Je sais bien qu'il y a eu des traducteurs armeniens apres
Joseph et Eznik, et qu'il y a eu desmoines armeniensa Jeru-
salem. Mais si Ie lectionnaire avait ete traduit apres 450, il
n'aurait pas servi de base a l'organisation de la liturgie arme-
nienne qui s'est faite du temps de Sahak. Or c'est la un fait
sur lequel il taut insister: c'est bien ce lectionnaire qui est
I'anc~tre du calendrier armenien. On objectera que sons sa
forme primitive il est purement palestinien, sanspresque au-
cune f~te proprement armenienne. Mais leg exemplaires du
Sacramentaire gregorien qu'on trouve en Gaule au IXe siecle
ne sont-ils pas des livres purement romains, sans presqu'au-
cune influence gallicane? II est probable d'ailleurs qu'en
Armenie, comme dans leg autres Eglises, leg f~tes de saints
out ete primitivement locales et ne devaient pas encombrer
Ie caIendrier.
Faut-iI s'etonner que Sahak ait choisi Ie Iectionnaire de
Jerusalem? Non, si l'on tient compte des circonstances.
L' Armenie tendait deja a devenir une Eglise autonome.
Depuis la mort de NersesIe Grand, elle s'etait soustraite pra-

1. ct. W. J. SWAANS,
A propos tribueesa S.Cyrille de Jerusalem,
desCatechesesmystaqogilJues
qt- dans Le M~.,eon,LV, 1942,p.2~,
(9) LE LECTIONNAIRE ARMENIEN 119

tiquement a l'autorite de l'ev~que de Cesaree. La creation


d'une Bible et d'une liturgie en langue armenienne etait
aussi une liberation de la tutelJe que la Syrie avait exercee
sur une partie au mOlDSdu pays. En adoptant Ie lectionnaire
de Jerusalem, Sahak se rattachait aux souvenirsles plus vene-
rabIes de }'Eglise ancienne,sans s'infeoder a autun patriarcat,
car Ie siege de Jerusalem ne fut eleve que plus tard a cette
dignite 1. II ne taut pas oublier d'ailJeursIe prestige et l'in-
fluence
liturgies.de la liturgie
. de la Vine sainte sur toutes les autres
Quant aux moines armeniens,qui ont existe de tout temps
en Palestine, il n'est pas probable qu'ils aient celebre l'office
dans leur langue vers 450, alors qu'on venait a peine d'intro-
duire cet usageen Armenie m~me. Et plus tard, ils ne se sont
certainement pas servis d'un calendrier perime. Au IXe siecle
-et a fortiori au XIVe-la liturgie de Jerusalemavait evolue,
comme on peut Ie voir en comparant Ie lectionnaire syriaque
palestinien 2 avec l'armenien. Les documents publies par
Adontz montrent que nous avons affaire a un recueil pales-
tiDieD, mais qui s'est developpe en Armenie m~me. On ne
peut echapper a la conclusion que ce lectionnaire remonte a
l'epoque de Sahak et qu'il a ete envoye par Joseph et Eznik
pour servir a la reforme ou plutot a la creation de la liturgie
armenienne.

III

Cette conclusion n'est pas sansimportance pour les origines


de la fete du 15 aout. Le lectionnaire represente la liturgie
de Jerusalem vers Ie milieu du ve siecle, comme l'a montre
dam Capelle 3. Mais nous pouvons preciser. La fete du 15
aout, qui y est attestee, n'est pas anterieure a 422, car Ie
Kathisma, ou elle se celebre,n'a ete bati que sous Juvenal
(422-458). D'autre part, la mission de Joseph et d'Eznik

1. ct. E. A. MADER,art. Je- Die alttestamentlichen Lektionen


rusalem, dans Lexikon far Theo- der griechischen Kirche, Berlin,
logie und Kirche, t. V, col. 323. 1915, p. 156-157.
2. Ed. A. S. LEWIS,dans Stu- 3. La tete de la Vicrge,p. 9-14.
dia Sinaitica, 6, ct. A. RABi-FS,
120 BOTTE (10)

nous fixe entre


instituee un terminus ad quem verB
422 et 434. - 434. La fete a done ete
Mais quel en est Ie sens? Dom Capelle a defini tres juste-
ment Ie earaetere de la fete, tel qu'il se degagedeslectures:
Manifestement, ces chants et ces lectures ne se rapportent
pas a une circonstance determinee de la vie de la Vierge.
lIs exaltent sa maternite divine. Louange presque abstraite
qui eonvient au titre de la fete: Jour de Marie la Theotocos,
dit Ie Iectionnaire, eomme, pour Ie 19 janvier, jour de l'em-
pereur Theodose1. PIaeee a eette date, cette fete de Ia
Theotocos ne prend-elle pas un relief tout partieulier? C'est
Ie moment Ie plus aigu de Ia crise nestorienne. Instituer une
fete sousIe titre de la Theotocos, c'etait prendre ouvertement
et violernment parti eontre Nestorius. Or on Bait que, dans Ie
patriareat d' Antioche, la faveur n'allait pas specialement
aux partisans de Cyrille. Le patriarche Jean s'etait montre
assezlouvoyant, avant de prendre nettement Ie parti de Nes-
torius. Theodoret avait prig Ie meme parti. Une fete sous
Ie vocable de la p~'r1][!8BOVn'aurait effraye personne. Nes-
torius aurait meme accepte OBo"6xo~.Mais OBo'r6"o~etait
une prise de position tres nette. Est-il probable que Juvenal,
dependant encore du patriareat d' Antioche, ait prig alors
une telle initiative, surtout dans une Eglise telle que Jeru-
salem, oil on aeeourrait de toute part? II ne me semble pas.
Mais immediatement apres Ie concile d'Ephese, il en est tout
autrement. Juvenal s'est declare partisan de saint Cyrille
et l'a soutenu. La victoire est assureea l'orthodoxie, et ce-
lebrer une fete en l'honneur de la Theotocos, c'est desormais
exprimer dans Ie cuJte la foi de l'Eglise. Attestee des 434, a
une date aussi rapprocheedu eoncile, la fete ne peut pas etre
seulement une con~uence lointaine, mais l'~ho direct de
18decision de 431.
On se demandera cependant pourquoi on a choisi la date
du 15 aoftt. lei, je l'avoue, on en est reduit aux conjectures.L'histoir
du concile tient entre deux dates: Ie 11 aoftt 430,
date des lettres papales de convocation, et Ie 31 juillet 431,date
de la sessionde cloture 2. II ne semblepas materiellement

1. Ibid.,-p. 24. voir M. JUGIE,art. Ephe..!e,


dans
2, PQUrl'histoire du eoncile, Dictionnaire de theologiecatholi.,

B.
(11) LE LECTIONNAIRE ARMENIEN 121
possible que Juvenal soit rentre a Jerusalem pour Ie 15 aout
et qu'il ait celebre son retour par line solennite en l'honneur
de la Theotocos. D'ailleurs, il est possibleque leg evequesne
soient partis que plus tard. lIs devaient attendre, pour re-
gagner leur pays, l'autorisation de l'empereur demandeeIe
11 juilIet, et rien ne prouve que cette autorisation leur soit
parvenue desla seancede cloture. D'ailleurs il fallait attendre
line occasion, car Ie voyage par mer etait plus facile, pour re-
gagnerla Palestine, que Ie voyage par terre, et il n'y avait pas
de servicesreguliers comme de nos jours. Mais rien ne nous
-prouve que la fete ait ete instituee a Jerusalemmeme. Nous
n'avons en fait aucun document contemporain que nous puis-
sions comparer avec Ie lectionnaire armenien. II n'est pas
impossible que leg Peres du concile, attendant a Ephese Ie
bon plaisir de l'empereur ou l'occasion de s'embarquer, aient
celebrea Ephesememe line solennite en l'honneur de la Theo-
tocos, et que Juvenal, de retour a Jerusalem, ait introduit
cette fete dans Ie calendrier de la Ville sainte. Ce n'est qu'une
hypothese, faute de mieux, et j'en gens toute la fragilite.
Mais un fait me semble certain: la fete du 15 aout est bien
line reponsea la definition d'Ephese.
On a songe, il est vrai, a la dedicace du Kathisma. Mais
dom Capelle a montre que cette dedicacese celebrait au mois
de decembre1. D'ailleurs, meme si la date avait ete suggeree
par cette dedicace,Ie gensde la fete ne changerait pas. Une
fete de la Theotocos, entre 431 et 434, ne peut etre autre
choseque l'echo du concile dans la liturgie.
Je me resume, pour leg gens pressesou ceux qui n'auraient
pas eu la patience de suivre mes deductions. Le lectionnaire
armenien, qui a servi a la creation de la liturgie armenienne,
remonte au ve siecle, et il a ete copie et traduit par Joseph
et Eznik, envoyes a Edesse par Sahak. Cela me semble etre
moralement certain. II represente des lors l'etat de la litur-
gie hierosolymitaine non pas seulement vers 450, mais vers

que,t. V, col. 139-147,et G. BAR- derniere sessionIe 31 ao6t, mais


DY, dans A. FLICHEet MARTIN, la plupart des historiens croient
His to ire de l' P-glise,t. IV, Paris, pouvoir corriger Ie texte et avan-
1937, p. 177-186. Les actes la- cer la date d'un mois.
UQs qonnent comme dl\te qe la 1. La fetede l~ Vier~e,p.30-32.
122 B. BOTTE (12)
434. A cette date, la fete de la Theotocos, qui y est attestee,
apparait bien comme un echo direct du concile, et fIle exalte
la maternite divine, comme en font foi leg lectures choisies.
Ce ne pent etre une pure coincidence. Quant au choix du jour,
Ie 15 aollt, nons en sommesreduits aux conjectures. Mais
leg dates extremes du concile, 11 aollt 430-31 juillet 431,
expliquent peut-etre Ie choix du mois, sinon celui du jour.
Quant a l'institution de la fete a Ephese meme, ce n'est
qu'une hypothese commode a laquelle je n'attache qu'une
importance relative. D'autres pourront enfaire qui soient plus
probabIes, et je m'en rejouis. L'essentiel, c'est que la fete
pent etre rattachee tres intimement a un fait capital de l'his-
toire de l'Eglise et qu'elle prend un relief qu'elle n'avait pas
jusqu'ici.
J'ajoute que je ne me fais pas d'illusion sur l'accueil qui
sera fait a cette courte etude. II est probable qu'elle sera
aprement discutee. Je m'en rejouis, pourvu qu'un pen de
lumiere jaillisse du debat.

SUMMARIUM

Antiquum Armenorum lectionarium,quod testum Mariae sub titulo


Matris Dei die 15 augusti celebrandumindicit, ex Hierosolymitano
exemplari circa annum 434 translatum esse videtur. Ex hoc con-
cluditur Hierosolymitanam ecclesiamiam tunc temporis hunc diem
sollemnem habuisse, et iure conicitur tale testum occasioneet in-
Iluxu Ephesinae synodi anni 430, quae divinam Mariae matemita-
tern vraedicavit, institutum esse.
/

Etude historiq ue sur les

Orais~ns des dimanches apres la Pentecote


dans la tradition romaine

PAR

Dom L. BROU
(Quarr Abbey)

De l'avis de tous, leg oraisons romaines des dimanches


apres la Pentecote, leg collectes surtout, sont remarquables
par la profondeur de l'inspiration autant que par la beaute
de l'expression. II n'est guere de textes plus venerables,
oil la doctrine chretienne soit mieux exprimee sous ses as-
pects leg plus divers 1. C'est a en detailler leg richesses
que leg commentateurs du Missel consacrent leurs efforts,
dimanche apres dimanche: methode qui a ses avantages, sa
necessitememe, mais parait quelque peu fragmentaire.
Nous voudrions, dans une elude d'ensemblede to utes leg
oraisons de ces dimanches, considerer ces prieres des leur
point de depart litteraire, leg suivre attentivement dans leurs
transmissions successivesa travers legsacramentairesromains
et leg autres documents qui ont titre a figurer parmi leg an-
cetres du missel actuel, pour enfin donner un commentaire
de celles que la liturgie contemporaine nous a conserveesI.

1. PIERRE DE PUNIET, O.S.B., forme d'articles, dans la revue


Le sacramentaireromain de Gel- EphemeridesLiturgicae, de 1934
lone, Rome, s. d. (1940), p. 58. it 1938.
Cet ouvrage a d'abord paru, sous ~. Les difficultes actuelles n~
124 L. BROU (2)

A cet effet, nous avons d'abord dresseles tableaux compa-


ratifs de to us nos documents; a eux seuls, ces tableaux per-
mettent de serendre compte rapidement de l'anciennete d'une
oraison donnee, de sa provenance, de sesvicissitudes a tra-
vers les siecles jusqu'au missel a-ctuel.
Grace aux explications qui suivent les tableaux, nous es-
perons que Ie lecteur pourra acquerir une connaissanceplus
complete, plus facile aussi, de ces oraisons et, par la, mieux
gofttt':r les beautestoujours nouvelles de ces textes venerables.

I. -Les tableaux comparatifs des divers documents.

L'idee de disposer les donnees des sacramentaires sur co-


lonnes paralleles est aussisimple qu'utile : elle a ete largement
mise en reuvre par Ie regrette Dom Pierre 'de Puniet pour cequi
concerne les sacramentairesgelasiens du VIIIe siecle I, Repre-
nant, dans ses grandeslignes, Ie me-meprocede, nous l'appli-
quons a la seriedesdimanches apresla Pentecote, mais en fai-
sant entrer en ligne de compte tOllSles temoins du fit romain,
Nos tableaux sont divises en autant de colonnes qu'il y a
de documents analyses, soit neuf, En lisant chaque colonne
dans Ie sellSvertical, on voit se deroulerla serle des dimanches
d'un me-medocument 2; en lisant selonIe sens horizontal, on se
rend compte des vicissitudes subiespar une oraison donnee;
enfin, a l'interieur d'un groupe de lignes limite par deux
traits horizontaux occupant to ute la largeur du tableau, on
a une messe dominicale entiere que I' on peut suivre, de do-
cument en document, jusqu'au missel romain,
Chaquemesseest precedeedu titre ou de la rubrlque qu'elle
a respectivement dans chaque document, L'incipit d'une
oraison est ecrit la premiere fois qu'elle se rencontre dans
une messedominicale d'un document donne, puis repete dans
la colonne assigneeau missel romain, Si l'oraison figure aussi

permettant pas la publication de Ies soins de l' Apostolat liturgique


notre travail en un seul tout, la de I'abbaye de Saint-Andre-Iez-
premiere partie (partie histori. Bruges.
que) est publiee ici, dans ce to- 1. Uans I.'ouvrage cite.
me II de Sacr. Erud. ; la seconde 2. Saul pour Ie Leonien qui
partie (commentaire liturgique) posse-de un groupement de for-
~era publiee incessamment par m\lIes tres special.
(3) ORAlSONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOT 125

dans un ou plusieurs sacramentaires anterieurs, mais a l'etat


isole, ou n'appartenant pas a une messedomin_icaledu temps
apres la Pentecote, nons signalons Ie fait en indiquant, dans
la colonne reservee a ce sacramentaire (cote droit de la co-
lonne) la page 0\1 on la trouve dans l'edition employee1.
A l'incipit de l'oraison, nons joignons -apres quelquespoints
de suspension-Ie desinit, seul moyen de distinguer leg mul-
tiples prieres ayant un commencementidentique, surtout si
l'on ne dispose que d'un espacemesure. L'oraison ainsi de-
crite re<;oitun nqmero d'ordre (grands chiffres); chaque fois
que la meme oraison reparait dans leg autres documents, elle
-est alors simplement representee par son numero d'ordre.
Dans leg colonnes consacreesaux gelasiens et aux grego-
riens, Ie lecteur trouvera encore, apres l'oraison, un autre
chiffre (en caractere plus petit) pouvant aller de 1 a 6: ce
procede, emprunte egalement au travail du P. de Puniet et
modifie quelque pen, sert a distinguer rapidement la struc-
ture ordinaire d'une messegelasienned'avec celIe d'une messe
gregorienne; celle-ci, en effet, ne comprend generalementque
trois pieces, celle-la ordinairement six (deux collectes, une
secrete,une preface, une postcommunion et une oraisonSuper
populum). Le meme chiffre designetoujours Ie meme genre
de piece, dans toutes leg messes:
1 et 2 sont toujours employes pour leg deux collectes;
3 designe constamment la secrete;
4 designe la preface, quand elle existe;
5 signifie la postcommunion;
6 l'oraison Super populum, quand il y a lieu.
La presencedes deux premiers chiffres, 1 et 2, signale leg
messesa forme gelasienne; au contraire, Ie graphique 1, 3, 5
trahit la forme gregorienne: une seule collecte, une secrete
et une postcommunion. Dans certains cas, cependant, leg
forme gregorienne se lit sons Ie graphique 2, 3, 5, lorsque leg
sacramentairesgregorienschoisissent,comme unique collecte,
la secondecollecte presentee par Ie Gelasien Vat. Regin. 316,
pour une messedonnee(Ie casserencontre aux oraisons nOS 98,

1. S'il ne s'agit que d'une sim- ct., et Ie tout mis entre paren-
pIe similitude d'incipit, Ie chif- theses.
Ire de la page est alors precedede
126 t. BROtJ (4)

105, 151; de m~me aux oraisons nO~132, 138, pour Ie sa-


cramentaire de Padoue). Nous conservons Ie meme graphi-
que dans les colonnes des gregoriens, lorsque l'unique col-
lecte de ces sacramentaires a ete choisie, comme secondecol-
lecte, par les gelasiens du VIIIe siecle I) (Ie cas se produit
seulement aux oraisons nOS165 et 178). Cela ne veut aucune-
ment dire que la disposition presentee par les gelasiens du
VIIIe siecle soit anterieure a celIe des gregoriens: il s'agit
simplement de constater Ie genre d'emploi que ces gelasien~
ant fait de telle oraison existant deja dans les gregoriens.
S'il y a plusieurs toIlettes, plusieurs secretes, etc., les me-
mes chiffres paraissent avec exposants: 11, 21, 31, 32, etc.
Pratiquement, Ie lecteur utilisera Ie tableau de fa<;on
tres simple: ce sera, Ie plus souvent, dans Ie but d'etudier
telle ou telle oraison du missel romain, prenons par exemple
la' collecte du XIlle dimanche : illui suffira de chercher, dans
la colonne reservee au missel romain -la derniere colonne -
la case consacree au XIIIe dimanche. Une fois Ie doigt pose
sur Ie chiffre XIII de cette colonne, Ie lecteur rencontrera
l'incipit cherche O. S. D. da nobis fidei... nO90: il n'aura, des
1ors, qu'a parcourir Ia ligne horizontale, de droite it gauche,
pour constater que l'oraison en question figurait dans Ie
Missel du Latran du XIe siecle, comme dans Ie Supplement
d' Alcuin au XIVe dimanche, et qu' Alcuin l'avait empruntee
aux gelasiens du VIlle siecle I) (Xve dimanche), 1esquels l' a-
vaient re<;ue des gregoriens (Padoue, IIIe dimanche apres la
Saint-Laurent), et ces derniers avaient choisi la premiere
collecte de la IXe messe dominicale du gelasien primitif,
collette qui se trouvait deja dans Ie Leonien, p. 76.
Les quelques sigles employes dans ces tableaux n'ont guere
besoin d'explication. Disons seulement que la lettre grecque ).
( = lacune), dans la colonne des gelasiens du VIlle siecle, tient
la place de certaines oraisons Super populum qui font de-rant
a plusieurs messes de ces documents, meme du GeUonensis.
EDITIONS EMPLOYEES.

Leonien: CHARLES LETT FELTOE, Sacramentarium Leonianum,


Cambridge, 1896.
Gelasien(Vat. Regin. 316) : H. A. WILSON,The GelasianSacramen-
targ, Oxford, 1894.
(5> ORAl SONS DOMINICALE;S APhtS LA PENTEC6TE

Fragments du Mont-Cassin: A. WILMART,D.S.B., Un misselgre-


gorien ancien, dans Revue Bened., XXVI (1909), 281-300.
Hadrianum: H. A. WILSON, The Gregorian Sacramentary under
Charles the Great, London, 1915 (Henry Bradshaw Society,
vol. XLIX), jusqu'a la page 143. HANs LIETZMANN,Das Sa-
craJ?lentariumGregorianum nach dem Aachener Urexemplar,
Munster in Westf., 1921.
Paduanum: KUNIBERTMoHLBERG,D.S.B., Die iilteste erreichbare
Gestalt des Liber Sacramentorumanni circuli der riimischen
Kirche (Cod. Pad. D 47, fol. 11r-100r), Munster in Westf.,
1927 (Liturgiegeschichtliche Quellen, Heft 11-12).
Gelasiens du vrne siecle: P. DE PUNIET,D.S.B., Le sacramentaire
romain de Gellone,pp. 1-104, suivi de: Tableauxcomparatijs
du sacramentairede Gelloneet desQuires temoinsdu memerit,
, pp.1 *-333*, Ie tout formant un volume de la Bibliotheque des
EphemeridesLiturgicae, Rome, s. d. (1940).
P. CAGIN,D.S.B., Le sacramentaire gelasien d'Angouleme, publie
sons les auspices de la Societe Historique et Archeologique
de la Charente,Angouleme, s. d. (1918).
KUNIBERTMOHLBERG, D.S.B., Das jriinkische Sacramentarium Ge-
lasianum in alamannischer Uberliejerung (cod. Sangall. 348),
Miinster in Westf., 1918 (Liturgiegesch. Quellen Heft 1-2).
Supplement d' Alcuin : H. A. WILSON,The Gregorian Sacramentary
under Charles the Great,London, 1915 (Henry Bradshaw So-
ciety,vol. XLIX), a partir de la page 145 (les dimanchesapres
la Pentecr,teoccupentles pages 168-177).
Missel du Latran : E. AZEVEDO,S. J., Vetus missaleromanum mo-
nasticum Lateranense,Rome, 1752.
Missel romain de 1474(ed. princeps), R. LIPPE, Missale romanum,
Mediolani, 1474, Vol. 1 (texte) 1899; Vol. II (collations)
1907 (Henry Bradshaw Society,volumes XVII et XXXIII).
Missel de Saint Pie V (1570): Missale romanum, ex decretosacra.
sancti concilii Tridentini restitutum, Pii V Pont. Max. iussu
editum. Venetiis, apud Joannem Variscum et Heredes Bar-
tholomei Faletti et Socios, anno Domini MDLXX.

TABLEAUX DES FORMULAIRE$ DCMIN ICA't X

121
128 t. BRott (6)
!

LEO- GELASIEN G BEG 0 R I


NIEN Vat. Regin.316 I Autres duMont-Cassin d 'Hadrien ! Autres
vcrs 740 i emplois (frag.) (*) vcrs 788 i emplois
!, d'oraison vcrs 700 i, d'oraison
i :
.DOM. PENTEC. i DOM. PENTEC. DOM. PENTEC.
Semaine des I Semaine des
Quatre-Temps I Quatre-Temps
de Pentecdte I de Pentecdte
-~.129.0RA;;~;;; 1
1 -p. 81. DIE DOMI-I-
4' J ET PRECES NICO VACAT.
IN DoM. OCTA- I
VORUMPENTEC. i
1 Timentium !
D .I :
omme... I, !'
illuminat. 1 !, i,

2 Sensibus nos- i p. 282 i


.' :
trIS... gu- I I
bernamur.2 I !
p. 71 3 O. et M. Deus... I !
introire. 21!
I
p. 32 4 Remotis obum- I
brationib... I
. 3 i

5 VD.
praemium.

Qui cum
II
I

Unigenito... I
aequalitas.4 i I
P .79 6 Laetificet nos i '
I :
q s ...exer-! !
I :
ceat. 5 I !

p. 64 7 Ecclesia tua i I
Dne... dono-: i
, ,
, .

rum. 6! !
! 8 Deprecationem! 81
i nostram... au-I 125
I xilium. li
i 9 Munera Dne i I
I oblata...
i fiant. 31
p. 111 I 10 Haec nos com- I'
I .
144 II muruo... con-I

~~~~ I
,
(*) Voir note additionnelle, p. 173.
(1) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 129

GELASIENS Supple- Missel MISSEL


Padoue, D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIne siecle d' Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle VIIIe-IXeS. Xle s. 1933.
DOM. PENTEC. I DOM. PENTEC.I [DOM. DOM. DaM. PENTEC.
semaine des: PENT .J PENT. Semaine des
Quatre-Temps Quatre-Temps
de Pentec~te I dePentecOte.

39. DIE DOMI- DOM. OCTAVA


NICO- VACAT PENT.

3 2

4 31

5 41

6 '"

7 61

9 31

10 sl

Sacrls Erudiri. -9.

ENSde
1
"

130 to nROU (S)


.

LEO- GELASIEN' G R E G 0 R I
NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien i Autres
Vat. Regin. 316 i, emplois (frag.) vcrs 788 i, emplois
vcrs 740 id'oraison vcrs 700 id'oraison
.p. 106.DoM. VI! I:--- .i " -'-: !

POST CLAUSUM! .I
PASCHAE. i, I'
11 Deus in te spe-! I'
ran t lum...
.! ,
pJaceamus.1!
12 Deus spei, 1
luminis... 1
collaudare.2 i
p. 12 13 Hostias nos- 1 'I
(.

trag Dne... :
subsidium. 31 !
: I
p.168 i !
!, i,
, '
, '
, '

p. 69 15 YD. Qui ec- i i


elegiac ...! i
exsequendi.4! !
! i
I I
p. 78 16 Tantis Dne I 1
re pleti... i, !,
, ,
cessemus. 5: I
, ,

p. 137 17 Fideles tuos ! p. 21 i


Dne... gra- i i
tulari. 6i !
, ,
, ,
: '
, I
, .

I
!-- _i-:
p. 109. DOM. I j
POST ASCENSA I !
DNI I r
18 Sa?cti ?omi- I !
ms tUl... in-
stituis. 1 I II
19 Deus qui te
rectis...
!.'
di- i
i
I
'

gneris. 2!.
ct. p. 65 20 Oblatio [nos] i p. 105 I
Dne, tuo... ! p. 229
actionem. 3: 1
(9) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 131

ENS GELASIENS Suppl6- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du Inent du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d' Alcuiu Latran 1474-1570-
IXe siecle VlIIe-IXe s. Xle s. 1933.
,
-~~;.ll -E;;;OM. II ~~]I- DOM. I -~.~- ,
POST PENT. .POST PENT. POST PENT. POSTP,Y~T POST PENT.
\

11 1 11 1 11 11" Deusinte 111


sperant.
12 2

13 3 13 13 Hostias nos-13 3
trag

14 Ecclesiae
tuae Dne...
mysterium.31
15 4

YD. Qui cum 5 4


Unigen.
16 5 16 5 16 16 Tantis Dne 16 5
repleti
j

1
I,

EBDOM.III EBDOM.III DOM. II DOM. II DOM. II


POST PENT. POST PENT. POST PENT. POST PENT. POST PENT.

18 1 18 18 Sancti no- 18 1
minis

19 1 19 2

20 3 20 3 20 20 Oblatio 20 3
nos Dne

.1 j
132 t. BROU (10)
-

LEO- GELASIEN G REG 0 R I


NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien i Autres
Vat. Regin. 316 i emplois (frag.) ! emplois
vcrs 740 id'oraison ,
vcrs 700 vcrs 788 id'oraison
'
, :

I -i
. 21 VD. Cuius
h " f'
i
i
i
i
oc mlrl I. "" .

instituit, 41 i
22
nerl
.
Sumptis mu- ! p, 216
b
us".
:
i
!
i
'

affectus. 5! I
23 Benedic Dne ! p. 240 I
familiam... !
mereantm. 61 I
I.i I
I !
I !
, I

I1-- I!
! I
i I

i I
i I
I :
! I
! .I
i, II
I i
I i

Ii I!
I p, 240 I

-j-- c i
i !
i I
i i
i i
I
(11) ORAlSONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 133

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du xnent du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcum LatraD 1474-1570-
IXe siecle vrne-IXe s. XIe s. 1933.
0-- --

21 4

22 5 22 5 22 22 Sumptis 22 5
munerib.

24 Da qs Dne
sanitatem...
defendi. 6
Semainedes Semaine Semaine
Quatre-Temps Q.-T. de Q.-T. de
de juin. juin. jain.
---
EBDOM. IV DoM. III DOM. III
POST PENT.
Depre- = 8 =8 =8
cationem
25 Tempora nos-
tra... auxi-
lium. 2
Monera = 9 =9 =9
Dne
26 VD. Ille
quippe...
moerorem. 4
Haec = 10 =10 =10
nos com.
27 Plebis tuae
qs... prae-
sirois. 6
---
EBDOM. IV EBDOM.V DOM. IV DoM. IV DOM. III
POST PENT. POST PENT. POST PENT.
28 Protector 28 1 28 28 Protector 28 1
in te... in te
aeterna. 1
29 Propitiare
Dne...cu.
mulentur. a..
--~--~ ---'

134 L. BROU (12)

LEO- GELASIEN G -REG 0 R I


N IEN \ Autres Mont-Cassin d 'Hadrien ! Autres
Vat. Regin. 316 ! emplois (frag.) ! emplois
vers 740 Id'oraison vers 700 vers 788 Id'oraison
l ,
:--- --,-
.I 1
..
I
I

";:i I
,,: \

! p.230 I
: I
I p.256 I
, ! p.240 !

---I ! ,
\
-'
i
I
-
\ I I
! I
i
i
p. 80 I p. 132
I p. 169
! I
! i p.132
i ,
! i
!: P.251 I'
!j II

! 1
I I
I p. 237 I

I I p.132
I '
I
--I i -- I
p.224. PER Do-!
MINICIS DIEBUS!
,I
I '
I. (sic) ! "
40 Deus qui di- i ;

ligentibus... i, tI
consequamur. 1i I
4 I I
1 Deus qui in : !
sanctis... ser- I
v!~us. 21I I

i
-c~-~~~--~ -,~'"'"-~ --',,""-~~ ~~~-~-.,

(13) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 135 ~

~-

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du m.ent du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d' Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle VIIIe-IXeS. XIe S. 1933.
30 Respice---~--
Dne 30 30 30 Respice 30 3

munera... Dne
concede. 3
31 VD. Maies~
tatem...
indignis. 4
32 (=103) Sancia 32 32 32 Sancia 32 5
tua nos... tua
expiatos. 5
33 Propitiare
populo...
consistat. 6
---
EBDOM. V EBDOM. VI DOM. V DOM. V DOM. IV
POSTPENT. POST PENT. POSTPENT.
34 Da nobis 34 1 34 34 Da nobis 34 1
Dne qs... Dne qs
lactetur. 1
35 Exaudi nos
Deus... fa-
mulemur. 2
36 Oblationibus 36 3 36 36 Oblationi- 36 3
qs Dne... bus
voluntates. 3
37 VD. Maies-
tatem...
profutura. 4
38 Mysteria nos 38 5 38 38 Mysteria 38 5
Dne... tuean~ nos
tur. 5
39 Concede
qs... per-
I cipiat. 6
--
EBDOM. I POST .EBDOM. VII. DOM. VI DOM. VI DOM. V
NAT. ApOST. POST PENT. POSTPENT.

40 1 40 1 40 40 Deus qui 40 1
diligent.
41 2
-~' '--~--,... .--"~ ~'", .., .."- --

t~

136 L. BROU (14)

LEO- GELASIEN G REG 0 R I


NIEN ! Autres Mont Cassin d 'Hadrien i Autres
Vat. Regin. 316 i emplois (frag.) i emplois
vers 740 f d'oraison vers 700 vers 788 id'oraison
--I 1
42 Prop it. One i, I,
suppl... ad ! I
salutern. 3

44 Quos caelesti i
Dne... insi- I
diis. 5:
I
I p.241 ,

! :
p. 225. II. ITEM! !
ALIA MISSA i I
46 Deus uirtu- i
turn... custo-i I
,
dias. 11 I
p.131 47 Da nobis Dne I I
os... suma- I
mug. 2!
48 Prop it. Dne I p. 313
suppl con-J
sequamur. 3!I
,
I
!
p. 81 50 Repleti su- i
mus... au- i
xiI. 5' ,
10. i I
i i P.132
: I
I I
I !
.-1--- , ',':-I~
p.225. III. ITEM! '
ALIA MISSA i
52 Deus cuius !
provid... i
concedas. 11
53 Custodi nos!
Dne...prae- !
cepll", ~i
.

:-
A-, '.'---' ,~~cC_""c

(15) ORAlSONSDOMINICAMESAPRESLA PENTECOTE 137

ENS I GELASIENS Supple- Missel MISSEL


dePadoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle VIIIe-IXe s. XIe s. 1933.
,--- -
42 3 42 3 42 42 Propitiare 42 3

43 VD. VerumI
aeternum...
I solvatur. 4I
44 5 44 5 44 44 Quos cae- 44 5
lesti

45 TuereDne...
dlscipll-
niB. 6

DOM. I POST EBDOM. VIII DoM. VII DaM. VII DOM. VI


OCTAV.ApOS'I POSTPENT. POSTPENT.
46 1 46 .1 46 46 Deus virtu- 46 1
turn

47 2

48 3 48 3 48 48 Propitiare 48 I
Dne

49 VD. Tibl
vovere...
semplterno.4
50 5 50 50 50 Repleti su- 50 5
mus...

51 Guberna
Dne... ae-
ternae. 6
DOM. II POST EBDOM. IX DOM. VIII' DOM. VIII DOM. VII
OCTAV.ApOST POSTPENT. POSTPENT.
52 1 52 1 52 52 Deus cujus 52 1
Provo

53 2
~- c-"~~.~.-c- --.

138 L. BROU (16)

LEO- GELASIEN t G REG 0 R I


NIEN 1 Autres Mont-Cassin d'Hadrien! Autres
Vat. Regin. 316 i ernplois (frag.) vers 788 i ernplois
vers 740 i, d'oraison vers 700 ,!d'oraison
-, --I I ,! '
.54 Deus qui le- I' 1
galiurn... I
salutern. 3 I
i p.56I

i
57 Quotidiani i
Dne... aug- i, I
mentum. 5\ i
i, p. (237) 1
I
iI 244i '
: ;
i j.
I p. 241 I

---I I !--
'
p.226. IV. ITEM! I
ALIA MISSA :
p. 131 60 Largire no- I
his... valea- !
mus. 1! .
p. 133 61 Concede qs !
:
O.D... eva- i
darnus. 21
62 Suscipe mu- i
nera qs... i I
perducant. 3 i I
, ,
I I
I
p. 74 64 Sit nobis I
Dne... effec- I
turn. 5\ f
I .I
---,
: -'
.I
p. 226. V. ITEM! i ! '
ALIA MISSA I
65 Praesta qs, i '
O. D... ef- ,
rectum. t i

.
-

{17) ORAlSONSDOMINICALESAPRESLA PENTECOTE 139

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du IIleDt du ROMAIN
milieu du VlIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IX8 siecle VIIIe-IX8s. XI8 s. 1933.
-
.54 3 54 54 Deus qui 54 3
legal.
55 Hostias qs ~
Dne... pu-
rificent. 31
56 VD. Ut te
auctorem...
subvenias. 4

58 Tua nos 58 51 58 58 Tua nos 58 51


Dne medi... Dne
perducat. 51
59 Familia tua...
adquirat. 6

DOM. III POST EBDOM. X DOM. IX DOM. IX DOM. VIII


aCTAv. ApOST POSTPENT. POSTPENT.
60 1 60 1 60 60 Largire no- 60 1
big

61 2

62 3 62 3 62 62 Suscipeqs. 62 3

63 VD. De tua
gratia...
opereris. 4
64 5 64 5 64 64 Sit nobis 64 5

DOM. IV. POST EBDOM. XI DOM. XI DOM. X DOM. IX


OCTAV.ApOST POST PENT. POST PENT.
65 1 65 1
~ 140 L. BROU (18)

~ ~

LEO- GELASIEN G REG 0 R I


N IEN i Autres Mont-Cassin d 'Hadrien i Autres
Vat. Regin. i emplois (frag.) vers 788 I emplois
vers id'oraison vers 700 Id'oraison
--~--: I
I
66 Pateant au- I I P' 41
I
res... postu- ! i,
reo 2: ,
p. 11,1.6 67 Concede no- I I
his haec... I :
.i :
exercetur. 3: i
i !
I I
: I
i I
69 Quaes. Dne i p.227,VI. i
Deus... auxi-! I
xiliis. 5! I
i I

i I
! !
i i P.131
I I
I i
I I
, I
I I
i ,
!i
p. 227. VI. ITEM:: i
:
ALIA MISSA I !
72 Deus qui om- i !
nipot... con- i !
soltes. 11 !
;. i ,

! r
74 Tib!?ne 8a- i I
crlfieia... i

praestares.3/
! ~ I

76 (= 69) Quaes. p.227,v. i


Dne... au- I I
xlliis. 5: !
I p.241 i
! i
I J
I .
, I
, , cci", '" ,- ,. .c'
(19) ORAISONSDOMINICALESAPRtS LA PENTECOTE 141

--

E: N S GELASIENS Supple- Missel MISSEL:Ie


Padoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vrn8-Ix8 s. XI8 s. 1933.

66 66 66 Pateant 66 2
aures

67 3 67 3 67 67 Concede 67 3
nob. qs.

68 VD. Tibi
debitam...
perducas. 470

Tui nobis 70 51 70 70 Tui nobis 70 51


Dne com... qs.
unitatem. 51
71 Conserva
Dne... sin-
ceri. 6 i
i

DOM. V POST EBDOM. XII DOM. XI DOM. XI DOM. X


OCTAV,ApOST POSTPENT. POSTPENT.
72 1 72 1 72 72 Deus qui 72 1
omnip.
73 Deus qui
iuste... con-
sequamur. 2
74 3 74 3 74 74 Tibi Dne 74 3
sacrif.
75 VD. Vt te
postposita...
sanctificans 4
76 5 76 5 76 76 Quaes.Dne 76 5
Ds.

77 Fideles
tuos... pas-
cantur. 6
-,-- ' ---
~--. ~~. -~-

142 t... 13ROU (20)

LEO- G:t.~SIEN I G REG 0 R I


NIEN Autres Mont-Cassin d'Hadrien: Autres
Vat. Reg.'316 emplois (frag.) [ emplois
verB 740 d'oraison verB 700 verB 788 jd'oraison
_:1
: ;
.p.228.VII.ITEM; ;
ALIA MISSA. i, '.1,

78 O.S.O. qui i i
ab d t .i :
un an la.. i J
.: I
praesumrt. 1: j
79 O.S.O. a quo i cf.p.271 j
sola... tran- i, .., I,
qulla. 2i j
p. 142 80 Respice Dne !
s... su bSl-
.:
:
dium. 31
1
I
I! ,
p. 80 82 Sentiamus I I
Doe... glorie-! I
mur. 5: !
p. 3! I p. 129
II .1
I,
:
I

liP. 1 131
I, ..
, .
1 i
1 :
i .-1
p. 228. VIII.IT. 1
ALIA MISSA. i
85 O.S.D. per
quem... ser-
vireo 1
p. 74 86 O. et M. 1
Deus... cur- I
87 ramus. qs
Hostias 2i I .

One... ho- I
norem. 31
! I
I I
:1 I,
: I
p. 60 89 Vivificet nos i I
q~... et mu- I
: I. I
mmen. 5
(21) ORAISONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE 143

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSELde


Padoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vrne-IXe s. XIe s. 1933

DOM. I POST. EBDOM. XIII DoM.XII DOM. XII DOM. XI


NAT. S.LAUREN. POST PENT. POST PENT.
78 1 78 1 78 78 O.S.D. qui 78 1
.abund.
79 2

80 3 80 3 80 80 Respice 80 3
Dne

81 VD. Qui nos


castigando...
neglectos. 4
82 5 82 5 82 82 Sentiamus 82 5

83 Tuere Dne
populum...
corporis 6
84 Familiam
tuam...
secura. 61

DOM. II POST EBDOM. XIV DOM. XIII DOM. XIII DOM. XII
NAT.S.LAUREN. POSTPENT. POSTPENT.
85 1 85 1

86 2 86 86 O. et M. 86 2
Deus.
87 3 87 3 87 87 Hostias qs. 87 3
Dne

88 VD. Qui tu
in nostra...
gloriosam 4
89 5 89 5 89 89 Vivificet 89 5
nos
144 L. BRott (22)

LEO- GELASIEN G REG 0 R I


NIEN i, Autres Mont-Cassin d 'Hadrien !, Autres
Vat. Regin. 316 ! emplois (frag.) i emplois
vers 740 ,:d'oraison vers 700 vers 788 .!d'oraison
,: I' .
: I
.I
i
I
p.229JX. ITEM
1-
I'

ALIA MISSA
p. 76 90 O.S.D. da no-!
his fidei... !
praecitis. 11 i
91 O.S.D. lac ! p. 105 i
nos tibi...
servire. 21! Ii'
ct. p. 65 92 (=20) Obla- !, p.105 ,ff
t .,
10 nos... ac- i t
tionem. 31
I p. ~49

I
95 Sumptis Dne [cf.p.192
cael... aug-! 197 I
mentum. 51 i
! p. 241 ! p. 1~8
i: !:
: :
-i
p. 229. X.ITEM i
,i:
ALIA MISSA ;
97 Custodi Dne i
qs... diriga- !
tur. 1;
98 Praesta no- i p. 30
bis... incur- I "
sibus. 2i
99 Concede nobis! p. 257
I
Dne... po- I
testatis. 3!
j

I
-"--'~-C""-~~-~",- ..~~"_c ~--- .--~- ,. " --

(23) ORAlSONSDoMINICALESAPRtS LA PENTECOTE 145

ENS GtLASIENS Supple- Missel MISSELcle


Padoue,D,47 du znent du ROMAIN
mlileu du VIIIe siecle d'Alcum Latran 1474-1570-
IXe siecle vrne-IXeS. XIe S. 1933. ~
c.
-.0 -~- o-
J. 6 \

I
---DOM.
III POST EBDOM. XV DOM. XIV DOM.XIV DOM. XIIINAT.S.LATJRE
POSTPENT. POSTPENT.
90 1 90 1 90 90 O.S.D. da 90 1
nobis

91 293

Propitiare 93 31 93 93 Propitiare 93 31
Dne, populo... Dne
concedas. 31
9" V.D. Qui nos
de donis. ..
renascamur 4
95 5 95 5 95 95 Sumptis 95 5
Dne

96 Respice
Dne... ad-
tone. 6
0 -DOM.
IV POST EBDOM. XVI DOM. XV DOM. XV DOM. XIV
NAT.S.LATJR. POSTPENT. POSTPENT.
97 1 97 97 Custodi 97 1
Dne

98 2 98 2

99 3 99 3 99 99 Concede 99 3
nobis

100 YD. Qui ae-


ternitate...
exoret. 4
Sacris Erudiri. -10.
~ .-~C"~~~

146 t. BROt! (24)

LEO- GELASIEN G R :t. G 0 R I


NIEN ! Autres Mont-Cassin. d'Hadrien i Autres
vat. Reg. 316 ! emplois (frag.) i emploi~
vers 740 I
id'oraison vers 700 vers 788 id'oraiso~
'
, i
-: ,
.101 Purificent ! p. 253 i
nos Dne... I i
absolutos. 51
\ p.207

i ..

..103(cf.52) San- ! 'p. 256 !


ta tua... ex- i I
piatos. 51 ! I
i i
i i

~!-- I
p.230.XI.ITEMj i
ALIA MISSA i i
104 Ecclesiam i I
tuam... gu- ! I
bernetur. 11 I

105 Da qs Dne i " I \

banc... devo-i
tus. 2; I
106 Tua nos i r
Dne... incur-j i
sus. 31 I

' !i l
: ,
108 Mentes nos- i !
: I
tras... effec- I, i,
tUg. 5i, :'
cf.p.143 ! p. 241 i
! 281 I' '
I I
I I
I !
---1- --1
'I p. 103. MENSE I
SEPTIMO I
I ORATIONES '
I DIE DOMINICO I
I AD S.PETRUM. !
cf.p.117 i 110 Absolve qs. !
! pne... libe- i
i remur. 11
~ ~

(25) ORAISONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE 147

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du Ineut du ROMAIN
milieu du Vllle siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vrne-IXe s. XIe s. 1933.
---
101 (Gel- 5
.Ion. seul)

102 Purificent 102 (les au- 102 102 Purificent 102 5


semper... tres gel.) 5 semp.
effectum. 51

). 6

--
DOM. V POST EBDOM.XVII DOM. XVI DOM.XVI DOM. XV
NAT. S. LAUR. POSTPENT. POSTPENT.
104 1 104 104 EcclesiaIn 104 1
tuam

105 2 105 2

106 3 106 3 106 106' Tua nos 106 3


Dne

107 VD. Ut qui


te auctore...
promlttis. 4
108 5 108 5 108 108 Mentes 108 5
nostras
109 Adesto Dne
donorum.
suppl 6
,--
p. 55. ORATION-
NES MENSISVII.
DIE DOMINICa
AD S. PETRUM. EBDOM. XVIII DOM.XVII
POST PENT.
110 1 110 1 110
148 L. BRott (26)

.
LEO- GELASIEN G REG 0 R I
NIEN I Autres Mont-Cassin d 'Hadrien I Autres
Vat. Regin. 316 I emplois (frag.) 1 emplois
vers 740 'l d'OraiSon vers 700 vers 788 !d'oraison
I
-'I
I .

.i P.219 i

....I i

I 112 Pro nostrae I


i aervitutis... i
i exequar1a. 31

.I I
i
p.66 ! p.278 114 Quaes. O.D. ,I I

! ut quos...
j periculis. 5
.I p.241 !

.,
, I .:
? 1 Semame des i
1. .
!i Quatre-Temps 1
! de S eptembre. i
---, !:--
.. ---i 1

1 p. 105. DIE Do-J


i MINICA VACAT. !
i 116 O.S.D. mi- I
1. sericordiam.. ,1
! sentiamus. 1
i 1 p.104
I I
I 1

p.171 i'f 118 Sacrificiis 118 31


I praesentib... i
et saluti. 3 i
.p.201 I
! I
1 !
..
t
.. I
'I 121 Quaes. O.D. 121 5!
I ut illius... i
! accepimus. 5 !
i p.201
!
i '
--
(27) ORAISONS DOMINICALES
~-~~--~--- APRES LA --~--
PENTECOTE
.-~.,~.c 149

..

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL


de Padoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'AlcuiD Latran 1474-1570-
IXe siecle VIIIe-IXeS. XIe s. 1933.

.111 Quaes.O.D.
preces...
liberemur.2
112 3 112 3 112

, 113 VD. Quia


cumlaude.. .
vivendi.4 -
114 5 114 5

115 Da qs Dne
populo...
proficiat. 6
Semaine des Semaine des Semaine de3
Quatre-Temps Quatre-Temp.\' Quatre-Temps
de Septembre. de Septembre. de Septembre
--
DIE DOMINICO DOM. VACAT. DoM.XVIII
VACAT. EBDOM.XIX.
116 1 116 1 116

117 Tuere qs.


Dne...
con-
sequamur2
118 3 118 3 118

119 Hulus te
Dne... red-
damur. 31
120 VD. Qui-
reicit diab..
patefecit. 4
121 5 121

122 Caelestls
nlensae...
J>sc~t! ~1
~- ~~ ~ ~ ,.;~ ":",,,-,,-

150 L. BROU (28)

LEO- GELASIEN G 'Q EGO R I


NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien I Autres
Vat. Regin. 316 i emplois (frag.) : emplois
vers 740 !d'oraison ,
vers 700 vers 788 Id'oraison
'

:
,
-~- :--:

: :
! ! p. 128
I i
i !
---j
p.231.XII.ITEM! DoM.[I] --:POST !

ALIA MISSA i S. ANGELUM 1


124 Fac nos Dne! 12~ !
qs... volun- : i
tates. 11 !
iI i: 125
! i Tua nos
i i p. 135
126 Fac nos Dne! i
qs. tuis... ! i
auctorem. 21 !
127 Munda nos! !
Dne... par- ! 1
ticipes. 31 [

iI i:
i i
129 Purifica Dnej p. 94 i
.I I
qs... auXl- ! i
Iium. 51 i
! p.241 'I
! 257
-: --
p.231.XIII.ITEM!
ALIA MISSA 1
131 Da qs. Dne !
populo... i
sectari. 11
132 Custodi nos , : I
O. D... !
peccata. 21 j
133 Maiestatem , 133" r
tuam... fu- I !
t . 3: :
urIs. i i
i !
: J

I I
-~ ~-.- ,--- ---~_.- '-~'"~--' ~- -~""'.c.. ~

(29) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 151

ENS GELASIEN S Supple- Missel MISSEL


dePadoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'AlcuiD Latran 1474-1570-
IXe siecle Vllle-IXeS. XIe S.. 1933.

123 Protegat
Dom.qs...
perpetuam. 6

DOM.I POST EBDOM. XX DoM.XVII DOM. XIX DOM. XVI


SCI ANGELI POST'PENT. POSTPENT.
12r. 1 12r. 1 12r.
.
125 11 125 Tua nos qs.125 11
Dne.

127 3 127 3 127 127 Mundanos 127 3


qs.
128 VD. Precan-
tes ut...
possimus.4 .
129 5 129 5 129 129 Purl fica qs.129 5
qs.
130 Plebem no-
mini...
operare. 6 .
DOM. II POST EBDOM. XXI DOM. XVII DOM. XX DOM. XVII
SCI ANGELI POST PENT. POST PENT.
131 1 131 131 Da qs Dne 131 1

(2 Tuis Dne qs 132 2


adesto= 138)
(3 Deus qui nos 133" 133 133 Majesta. 1333
per -139) tern tuam

134 VD. Et sup-


pliciter...
perducas.4.

.
IlL -,..,-;,.."-,,,. 152 "...,,;:;_li" L. 8ROU (30)

LEO- GELASIEN G" R :t. G 0 R I


NIEN i Autres Mont-Cassin d'Hadrien I Autres
Vat. Reg. 316 i emplois (frag.) ! emplois
vers 740 Id'oraison vers 700 vers 788 Id'oraison
, ,- -I
.135 Praesta qs. p. 89
O. D... mo-
ribus. 5I
, I 136 ~an~tifica-
I bombus... !
I proueniant 51 i
I !
I I
.! !
1 i
! i
1 I
-I i
p. 232.XIV. IT.! DOM.III.POST i
ALIA MrSSA ! S. ANGELUM. I
137 Dirigat cor- i 137 1
da nostra... I
possumus. 1 I
138 Tuis Dne p.31 !
I
qs... prose- I i
quere. Z! i
139 Deus qui! p.103 !
nos per... as- i 1
sequamur 31 i
I i
I i
, I
I I
I !
141 b .
Gratias ti-f .I I p. 1.4,2
I
i'
!... per l~ I I
Clas. 5
p. 155 i I p. 128
.I I I

I
I
-..
I
p. 232.XV.ITEMI !
ALIA MISSA i i
143 O. et M. i i p. 129
I I
Deus..., exe- ! i

1,,4
quamur.
Dq qs. O.D. i
11
: I
!
!'

sic nol... Ob-


~t1natQ" a /
---~,""""-_.v """."",,
~-~--'-"7"--, o.. ":"':.~~
I

(31) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 153

-
ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL
dePadoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vrn8-Ix8 s. XIe s. 1933.
--
.,

(5 Gratias tibi 136 5 136 136 Sanctifica- 136 5 '\


= 141) tionib.

.." ;, ~

Semainedes
Quatre-Temps
de Septembre

DOM. III POST EBDoM.-XXII DoM.XXI DOM. XXI DoM. XVIII ~


SCI ANGELI POST PENT. POST PENT. j
137 1 137 137 Dirigat cor-137 1
da
(2 Custodi nos = 138 2
132)
(3 Maiestatem = 139 3 139 139 Deus qui 139 3
133) nos

140 VD. Qui


propterea
corones. 4
(5 Sanetifieationi- 141 5 141 141 Gratias lib! 141 5
bus = 136)

142 Familiae
tuae Dne...
percipiat. 6
-J

DOM. IV POST EBDOM. XXIII DoM. XX DoM.XXII DOM. XIX


SCI ANGELI POST PENT. POSTPENT.
143 1 143 1 143 143 O. et M. 1,,3 1
Deus univ.
' ~-'--'-r--'--~-~--~ ,-~~~ '.-"'.'1

154 L. BROU (32)


~

LEO- GELASIEN G R :t. G 0 R I


NIEN i Autres Mont-Cassin d'Hadrien i. Autres
Vat. Regin~ 316 i emplois (frag.) i emplois
vers 740 \d'oraison vers 700 vers 788 !d'oraison
_: !

'145 Haec mune-1 145 3 i


ra qs... con- I !
cede. 31 I
I :
: I
I
147 Quaes. O.D.!
ut... effec- I
I
ta. 5!
i p. 237 148 Tua nos Dne 1 p. 128
i. (244) med... man- i
i datis. 51 I

p.112 ! p.43 !
! !
i i
i !
p.233.XVI. IT. ! DOM. V POST i
ALIA MISSA ! S. ANGELUM. I
150 Largire qs ! 150 1 ! p.66
Dne... deser-! i 127
.
VIan
t

.I
1 i :

151 Delicta nos-i I


tra Dne... i I.
custodio 21
152 Caelestem
b.: i 152 ' !
I.
no IS... ex- !
purgent. 31 I
I 1
i I
i j
154 Auxilientur !I' 1
b .I
no IS... con- .I
.: i

firment. 5: I
I 155 Vt sacris I p. 33
Dne... man- I
datis. 51' I
p.129
I
, J- ...

---~'-
~ '._.~'..II_.l
;
,
I

i
j

(33) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 155:

N S GELASIENS Supple- Mi~sel MISSEL


.e Padoue,D.47 du ment du ROMAIN i
milieu du VIIIe siecle d'Alcuin Latran 1474-1570-
IXe siecle vme-IXeS. XIe S. 1933.

145 3 .145 3 145 145 Haec mu- 145 3


nera

146 VD. Nos cle-


mentiam...
relinquat. 4

148 51 148 51 148 148 Tua nos 148 51


Dne

14:9 Libera Dne..


adversis. 6~--
-DOM.
V POST DoM. XXIV DOM. XXI DoMXXIII DOM. XX
SCI ANGELI POST PENT. POST PENT.
150 1 150 150 Largire qs 150 1
Dne

151 2 151 2

152 3 152 3 152 152 Caelestem 152 5


nobis

153 VD. Maies-


tatem
repromisit4

155 51 155 51 155 155 Ut sacris 15551


Dne

156 Da salutem..
consequan-
tur. 6
-Co" \. ,-.,
-I

156 L. BROU (34)

..-:
LEO- GELASIEN G REG 0 R I
NIEN I Autres Mont-Cassin d'Hadrien! Autres :
Vat. Regin. 316 \ emplois (frag.) ! emplois
vcrs 740 d'oraison vcrs 700 vcrs 788 !d'oraison,

.I
I: --I
DOM. VI POST .
S. ANGELUM
! 157 Deus qui
I nos regen-
! do..largire.1
~ ;' i
i I
I p. 251 ',!
I I
I' I
I 'I .
: t
:
I
:
I p.95
; I
! I
p. 3! ,
i p. 129
,
, ,
, ,
: '
, '

.I
; I

I :
..
I
,
I
:
'
;
i i
.I ."
,
I

-I
, .I 166 Da miseri- I p.109
I ricors... ad-
i versis 3

~'"'. !I p.201

i
j

I
(35) ORAlSONSDOMINICALESAPRtS LA PENTEC6TE 151ENS

GELASIENS Supple- Missel MISSEL~e


Padoue,D.47 du xnent du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle (1'Alcuin Latran 1474-1570~
IXe siecle VlIle-IXe s. Xle s. 1933.
, , ~- ---
DOM. VI POST EBDOM. XXV DOM. XXII DOM.XXIV DOM. XXI
SCI ANGE!.I POST PENT.
157 1 157 1

158 F~iliam 158 158 Familiam 158 2


tuam... tuam
devota. 2l59
SuscipeDne 159 3 159 159 Suscipe 159 3
propit... Dne
restitue. 3
160 VD. Qui
cum pro...
corrigendi4
161 VD. Per
quamsanctum.
mortuorum. 41
L62 Immortali- 162 5 162 Sumpsimus Immortali- 162 5
tatis al... (=169) tatis
sectemur. 5
163 Tuere Dne
populum...
corporis. 6
--~- )OM.
VII POST EBDOM. XXVI DoM.XXIII DOM. XXII

SCI ANGE!.I POST PENT. POST PENT.


164 Deus refu- 164 164 Deus refu- 164 1
gium... con- gium
sequamur. 1l65
Deus quem 165 2
docente...
servitutem. 2
166 3 166 Da miseri- 166 3
cors.67
Huius te
Dne... red-
damur. 31
168 VD. Tibi de~
bitas... ado-
ramus. 4
I
t

158 L. BROU (36)

~
LEO- GELASIEN GR EGO R I
NIEN ! Autres Mont-Cassin d'Hadrien Autres
Vat. Regin. 316 i emplois (frag.) emploi'
I p. 70 vers 740 !!d'oraison 169 vers
Sumpsimus
700 vers 788 !I 'oraiSO

i Dne... auxi- I
i lum. 5 i
p. 5 I ! p. 1~9

I :
.I

! i
I I
i i
i i
! r
! I

Ii Ii
I I
! I
i !
! !
I I
.lip. 128

i I
I p. 61 i p. 128
i i

.
!
i
i
1 i
p. 163 ! p. 3 !
I 166 I

p. 8! ! p. 129
I. I
I i
i i
, I
I i
I I
'?~ -"~"'~-~"

j
!

(37) ORAISONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE 159 ;

.i

ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL ;


dePadoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcum Latran 1474-1570-
IXe siecle, vrne-IXe s. Xle S. 1933.

169 .5 169 5 169 Sumpsimus169 5

170 Protectorin
, te... perse-
veret. 6
--, -
DaM. XXIII
POST PENT.
Absolve qs
= 110 1
Pro nostrae
= 112 3
Quaes.0. D.
ut = 114 5
i

DOM. VIII POST EBDOM. XXVII DaM. XXIV DaM. XXIV


SCI ANGELI. POST PENT. POST PENT.
171 Excita Dne 171 1 171 Excita qs 171 1
qs tuor... Dne t.
percipiant. 1
172 adprehen-
Excita

dant. 2
173 Propitius es- 173 3 173 Propitius 173 3
Dne... tranto esto Dne
seamus. 3
174 YD. Tuum
est... rena-
scamur. 4
175 Concedeno- 175 5 175 Concede 175 5
big Dne... nob. qs
curetur. 5
176 Conservaqs
Dne... cor-
poris. 6
, ---,-

]
~- ~- ---

160 t. BRott (38)


-

LEO- GELASIEN G REG 0 R I


NIEN I Autres Mont-Cassin d'Hadrien i Autres
Vat. Regin. 316 ! emplois (frag.) i emplois
vers 740 id'oraison vers 700 vers 788 id'oraison
~ -! ~i ,
I I
.! i:
,

'"
, l
r
..! , ,
.,

I p.214 I p.116
.I
, I
, ,
, ,

: I
: I
i p. 215 I p. 116
, ,
.,
:,
I,
, ,
.,
.,
.,
, I
p. 67 I p. 216 !
..
,

i
.,

!
,

, I

f..
i
I p.217

t p. 132
i
~- i: J
I, ',
II 1
c

I
I
I
I

\
--'~ ~ --"",",---'-'""'-'--,~ ~_.-'--

(39) ORAI80N8 DoMINICALES APRES LA PENTEC6TE 161


.
ENS GELASIENS Supple- Missel MISSEL
de Padoue,D.47 du ment du ROMAIN
milieu du VIIIe siecle d'Alcum Latran 1474-1570-
IXe siecle vrne-IXe s. XIe s. 1933.

DOM. IX POST INCIPIUNT ORA-


SCI ANGELI' TIONES DE AD-
VENTU DNI
Dom. V ANTE
NATALE DNI
EBDOM.XXVIII
..-"- POST PENT.
177 Excita Dne

potentiam..
operare. 1
178 Conscientias 178 2
nostr..man-
sionem. 2
179 Sacrificium 179 3
tibi... ac-
ceptos 3
180 VD. Qui nos

tamquam
capiamus.4

181 Animae nos- 181 5


trae... ful-
geamus. 5
182 Percipiat
Dne... pa-
cem. 6
~- .-

Sacris Erudiri. -11.


~~.

162 1.. BROU (40)

II. -Les Oraisons des Dimanches apres la Pentecote


dans les divers documents.

1. -DANS LE SACRAMENTAIRE LEONIEN.

On sait que les messesdu Leonien, celles du moins qui ont


rapport aux fetes ou celebrations diverses du Temporal, n'ont
.presque jamais de rubriques indiquant de fa<;onprecise les
jours auxquels ces prieres doivent etre dites. En particulier.
pour ce qui concerneles dimanches, on ne trouve guere men-
tionne, dans Ie leonien, que Ie dimanche de la Pentecote
(p. 26). S'ensuit-il qu'il faille renoncer a toute possibilite
de rencontrer dans ce livre des messesou parties de messes
affectees a des dimanches apres la Pentecote? Nous ne Ie
pensons pas.
Sur un total de 32 piecesque nos divers documents ont em-
pruntees au leonien, il en est 24 qui ont ete tirees de messes
leoniennesreparties sur les mois de Juin, Juillet, Aout, Sep-
tembre et Octobre (On peut laisserde cote Ie mois de Novem-
bre pour lequelle leonien ne donne que desmessesen l'hon-
neur de Saints). En ne comptant que celles de ces oraisons
qui ont ete reprisespar Ie gelasienet Ie gregorien (c'est-a-dire
en laissant de cote celles qui ont ete tardivement emprun-
tees au leonien par les Gelasiens du VIIle siecle), on atteint
encore Ie chiffre de 20 oraisons.
Ces vingt oraisons,emprunteesa la partie du leonien allant
de Juin a Octobre, ontete affectees, par les deux sacramen-
taires romains subsequents,gelasienet gregorien, aux messes
des dimanchesapresla Pentecote. Ala rigueur, il serait pos-
sible que ces vingt oraisons leoniennes proviennent toutes,
soit de messesvotives, soit de messesen I 'honneur des Saints,
sans qu'aucune piece ait appartenu a un formulaire de messe
dominicale. Mais n'est-il pas egalementpossible que, sur ces
vingt oraisons, il y en ait quelques-unesqui aient ete em-
pruntees a des messesleoniennes pour les dima~ches des
mois de l'ete et de l'automne? Ce qui est theoriquement
possible devient assezvraisemblable, si l'on veut se souvenir
que les deux sacramentaires qui out maintenu et perpetue
cette vingtaine de prieres leoniennes, sont aussi des livres de
(41) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA -t'ENTEC6TE 163

l'eglise de Rome, et dont leg compilateurs pouvaient encore


connaitre leg anciennes traditions locales relatives aux for-
mulaires des messesdominicales du temps apres la Pentecote.
S'ils ont ainsi puise largement dans Ie leonien, precisement
dans des messes des mois d'ete et d'automne, c'est que,
vraisem.blablement, Ie premier en date des sacramentaires
romains etait deja pourvu de certains formula; ~s pour leg
messesdominicales de celie periode de l'annee. --C'est tout
ce que l'on peut dire sur ce point.
Nous penetrons maintenant dans une region un peu plus
eclairee. II existe dans Ie leonien une formule destinee a
annoncer au peuple la proximite du jeune des Quatre-Temps
du mois d~ Septembre. Du texte de celie admonitio .,
l' on peut conclure avec la plus grande vraisemblance, a
l'existence d'une messe stationale au dimanche qui prece-
dait immediatement leg Quatre-Temps de Septembre,la st a-
tion ayant lieu a la basilique Saint-Pierre. Voici Ie texte de
celie formule:
Annua nobis
ADMONITIO est, IEIUNII
dilectissimi,
MENSIS ieiuniorum
SEPTIMI celebranda festi-

vitas quam mensis septimi sollemnis recursus indicit. Quar-

ta igitur et sexta reTia succedente, solitis eamdem conventibus

exsequamur, sabbatorum die hic sacras acturi vigilias, ut per

observantiam competentem Domino purificatis mentibus sup-

plicantes, beatissimo Petro apostolo suffragante,et praesen-


tibus periculis exui mereamur pariter et futuris. Per. 1.

De 1a presence, apres sabbatorum die, de l'adverbe hic, peu

remarquee jusqu'ici, crayons-nalls, il ressort que l' admo-

nitio est prononcee dans 1a meme eglise qui servira de lieu

de reunion pour la vigile du samedi suivant. Or, 1a station

du samedi des Quatre- Temps ayant eu lieu, de toute anti-

quite, dans la basilique de Saint-Pierre, il taut conclure que

1' admonitio est prononcee dans l'eglise Saint-Pierre 2. Quant

1. Ed. FELTOE, p. 108-109. Ie jellne des divers Temps ,


2. Les annonces de ce genre, n'ont pas l'adverbe hic ; mais, au
prononcees par S. Leon en per- moins une fois, S. Leon fait men-
sonne, a la fin de ses sermons sur tion d'une circonstance de lieu
164 L. BROU 42)
au jour, c'est certainement l'un des trois premiers jours de la
semaine, puisqu'on prend des dispositions en vue de la qua-
trieme ferie; et comme Ie lundi et Ie mardi -jours de sim-
ple ferie, jours sans station -paraissent peu propres a la
publication de l'annonce du jeune, il ne reste plus que Ie di-
manche, premier jour de la semainedes Quatre-Temps, com-
me jour Ie plus convenable. Le moment exact de la publica-
tion n'est pas indique dans Ie sacramentaire leonien, mais, a
l'epoque de saint Leon, 440-461,tout au mains, ce devait ~tre
au c.oursde la messedu dimanche, apres l'Evangile, si l'on
en juge par les seize sermons prononces par saint Leon pour
les jeunes des divers Temps de l'annee 1 et dans lesquels
l'annonce en question clot generalementIe sermon2.
Quant a la raison d'~tre de cet ancien usage romain, il
n'est pas facile de l'entrevoir et nous n'avons pas connais-
sallee que la question ait ete etudiee jusqu'ici 3; du mains
pouvons-nous suggerer que ce qui se passait, des Ie temps
de saint Leon, au dimanche precedant .lesQuatre-Temps de
Septembre, n'etait pas une particularite unique dans l'an-

qui ne laisseplace a aucundoute : au moins pour ce qui concerne


c'est a la fin du Sermo V de Jeju- les Quatre-Temps de Juin, que
nio decimi mensis, oil il dit: l'annonce du jeftne avait lieu Ie
...quarta igitur et sexta feria dimanche meme de la Pentec()te,
jejunemus; sabbato autem apud jour oil la station est, de to ute
praesentembeatissimum aposto- antiquite, it la basilique Saint-
lum Petrum vigilias celebremus. Pierre. Des lors, il est vraisem-
(P.L., LIV. 179C). lei, l'adjectif blable que, pour ce qui a trait
praesentematteste clairement que aux autres (cTemps de l'annee,
S. Leon pronon~ait son cinquie- sauf pour ceux de Careme, l'an-
me sermon pour Ie jetine de de- nonce du jeftne devait aussi avoir
cembre, dans la basilique Saint- lieu Ie dimanche, dans la meme
Pierre. II est des lors tres pro- eglise.
bable que les autres sermons deS. 2. Sur les 9 sermons pour Ie
Leon pour ce jetine du dixie- jeftne de septembre, 6 sont ter-
me mois (il y en a nelli, dont mines par l'annonce en question.
sept termines par une annonce 3. Pour plus de details, cr.
de ce genre) ont ete prononces L. BROU, Une ancienne station
aussi a Saint-Pierre. romaine d Saint-Pierre pour Ie
1. Trois de ces sermons,sinon dimanche precedant les Quatre-
quatre, ont ete prononces, de Temps, dans Ephem. Lit. LX,
fa~on certaine, Ie jour me-mede 1946, pp. 143-150.
la PentencfJte; Ponestdone stir,
(43) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 165

nee, mais se representait a chacun des autr~s Temps I).


En effet, Ie sacramentaire leonien contient une annonceana-
logue pour les Quatre-Temps de Decembre, annonce toute
parallele a celIe du mois de Septembreet qui porte egalement
Ie meme adverbe hic, au meme endroit 1. Et aujourd'hui
encore, Ie' Missel romain indique toujours au dimanche qui
precede les Quatre-Temps d'Avent: Statio ad S. Petrum I),
alors que rien ne semblait reclamer Ie choix d'une telle eglise
pour Ie troisieme ~imanche de l' Avent. De meme, au diman-
che qui precedeles Quatre-Temps de Pentecote, Ie Missel ro-
"1nainporte toujours : Statio ad S. Petrum I), et il n'est pas
difficile de faire remarquer que les solennitesde la Pentecote,
etant calquees-so us des rapports de premier plan -sur
celles de Paques, c'est plutot la basilique Liberienne qui eut
du etre choisie comme lieu de station, en l'absence de toute
autre indication; tandis qu'au contraire, l'occurrence de la
fete de la Pentecote n'a pas empeche saint Leon de pronon-
cer en ce jour plusieurs sermons sur Ie jeune de la semaine,
et dont quelques-uns sont termines par l'annonce tradition-
nelle; d'autres de ses sermons prononceesen ce meme jour
sont proprement des sermons sur la fete de la Pentecote,
mais termines quand meme par la susdite annonce du jeune.
Si l'on rapproche ces faits de ce qui avait lieu aux autres
Temps I) de l'annee, il n'est pas interdit de penser que Ie
choix de la basilique Saint-Pierre pour station du jour de la
Pentecote etait en relation -pour un motif precis, encore a
decouvrir -avec Ie jeune qui allait suivre.
Pour ce qui concerne Ie dimanche precedant les Quatre-
Temps de Septembre, si Ie Missel actuel n'indique plus de
station a Saint-Pierre, la chose est due, sans doute, a quel-
que accident fortuit, car tons les Gregoriens avaient conser-
ve cette station avec soin, meme l'Hadrianum 2, comme on

1. Apres sabbaiorumdie; voir tail Ie temoignage de saint Leon


ed. Feitoe, p. 114, note 7, ou lui-m~me, cite plus haul, n. 6.
MURA'tORI,Liiurgia Romana ve- 2. La chose est d'autant plus
ius, 1748 t. I, p. 416, dans Ie remarquable dans I'Hadrianum,
texte meme de I'edition. -C'est que ce sacramentairea laisse de
precisement sur celie annonce c6te toutes les messes des di-
du jel1ne qe u~cenlc~~eque por- manchesordinairesde l'annee;
166 L. BROU (44)

peut Ie voir dans nos tableaux (p. 146) 1,

2. -DANS LE SACRAMENTAIREGELASIEN.

Avec Ie (Liber sacramentorum Romanae ecclesiae dont


l'ordonnance est attribuee au pape saint Gelase I (492-496),
nous commen<;onsa distinguer tIes nettemeiit plusieurs se-
ries de messesdominicales au COllISde l'annee. Le premier
livre du sacl1amentairegelasien nous fournit les messes:
des dimanches depuis la Septuagesimejusqu'a la fin du
Careme,
du dimanche de Paques et de son jour Octave,
de six dimanches Post clausum Paschae 2
du dimanche Post Ascensam Domini,
du dimanche meme de la Pentecote et de son jour Octave.
Le deuxieme livre nous donne (p. 214), pour Ie temps de
I' Avent, un groupe de cinq messesque l'on considerecomme
des messesdominicales3: ,elles ne sont precedeesque de la

de la serie des dimanches apres actuels de Care-me, Pon gait


la Pente~te, il n'a conserveque qu'ils n'ont pas la me-meanti-
leg deux dimanches qui suivent quite que leg autres ; par ailleurs,
leg Quatre-Temps (dimanches Ie premier dimanche du Care-me
Vacat~ de Juin et de Septem- etait depuis longtemps pourvu
bre), et Ie dimanche qui precede d'une station (a Saint-Jean de
leg Quatre-Temps de Septem- Latran) lorsque leg Quatre-Temps
bre. -Les Gelasiens du vme du premier mois furent definiti-
siecle, s'ils n'avaient pas retenu vement fixes a la premiere se-
Ie titre de la station, avaient du maine du grand jellne quadrage-
moins conserve la messe grego- simal: c'est ce qui explique pour-
rienne Absolve (notre numero quoi la station de ce jour n'est
110) a sa place normale. pas a Saint-Pierre.
L 'omission constatee dans Ie 2. On remarquera ces six di-
Missel actuel porte principale- manches post Clausum Paschae,
ment sur la mention de la sta- dont deux au moins sont en trop ;
tion (la messeAbsolvea ete heu- c'est precisement Ie dernier de
reusement gardee, mais reculee ces dimanchessurnumerairesque
au XXIIIe dimanche); DOUgex- saint Gregoire prendra plus tard
pliquerons la cause de cet acci- pour en faire son deuxieme di-
dent lorsque DOUgexaminerons mancheapresla Pentec6te.
Ie Supplement d' Alcuin et Ie Mis- 3. cr. H. A. WILSON,The Ge--
sel romaln. lasian Sacramentary,p. LXIII,
1. Quant ~ nos Quatre-Temps
{45) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 167

rubrique Orationesde Aduentu Domini ,mais Ie fait qu'elles


ont ete employees par legsacramentaires subsequentscomme
messesdominicales de I' Avent, autorise a penser qu'elles
pouvaient avoir deja cette affectation des l'epoque du gela.
sien primitif.
Enfin, Ie troisieme livre du gelasieninscrit, des Ie debut
meme du livre,la fameuse selie ininterrompue des XVI mes-
ses dominicales gelasiennes,precedeesde la rubrique Ora-
tiones et preces cum canoneper dominicis diebus(sic), sans
autre designation illterieure qu'un numero d'ordre pour cha-
que messe, suivi du laconique Item alia missa. Etant
donne que seuls, dans Ie gelasien, sont depourvus de messes
leg dimanches apres No~I-Epiphanie et apres la Pentecote,
on infere generalementque la serie des XVI messesdomini.
cales devait servir pour leg dimanches susdits; soit:
pour 2 dimanchespossiblesapres Noel,
pour 6 dimanches possibles apres l'Epiphanie,
et pour 23 dimanches (minimum) apres la Pentecote;
en tout 31 dimanches.
Mais, leg XVI formulaires de messesdominicales ne pOll.
vant suffire a doter chacun de ces31 dimanchesd'une messe
distincte, il est fort probable que plusieurs formulair,esser-
vaient deux fois 1. 11 se pent, par ailleurs, que tel ou tel de
ces dimanchesait ete occupepar une autre messequ'une
messedominicale et, des lors, n'ait pas eu besoin de formu-
laire propre: au temps de saint Gelase,en effet, et longtemps
encore apres lui, lorsqu'une fete de Saint romain important,
ayant sa basilique a Rome meme, tombait Ie dimanche, il est
vraisemblable que ce jour-la etait reserve uniquement a la
fete du Saint en question, sansmeme que l'on songeata faire
memoire du dimanche; des lors, Ie formulaire de messe do-
minicale qui eut dft servir ce dimanche-la etait sans doute
reporte du dimanche suivant ou au premier dimanche libre,
ou simplement omis. C'~st ainsi par exemple que, dans leg

1. Probablementchacuna tour ches apres la Pentec6te, gardent


de r(jle, comme en d'autres egli- encore un systeme de roulement
ses qui, n'ayant pas autant de qui fait reparaitre les memesfor-
forn1ulaires CJu'il "":fa qe dim@- ~ulaire~ a intervaIles reguliers.
168 L. BROU (46)

anneesoula f~te des SS. Pierre et ~aul tomb e un dimanche,


celIe de S. Laurent tombe egalement un dima nche 1: deux
f~tes extr~mementpopulaires a Rome; il est assezprobable
qu'aux f~tes de saints de moindre importance, mais bien
romains par Ie lieu de leur mort et l'emplacement de leur
eglise, on celebrait leur memoire annuelle sansrien rappeler
du dimanche occurrent.
D'autres dimanches pouvaient se trouver occupespar au-
tre c4ose ou bien n'~tre pas compris dans Ie groupe des XVI
formulaires gelasiens, comme par exemple Ie dimanche qui
suit les Quatre-Temps de Septembre2. Le fait suivant pent
en ~tre un indice : lorsque saint Gregoire reprendra substan-
tiellement les XVI messesgelasiennes,il ne fera pas diffi-
culte d'intercaler, entre la XIe et la XIIe, deux autres formu-
Iaires dominicaux completement etrangers a la serie gela-
sienne3. Saint Gregoire eut-il pu en agir de la sorte, si to us
Ies dimanches reels avaient du recevoir obligatoirement l'un
des XVI formulaires gelasiens?
En principe, done, il rant admettre I'affectation des XVI
messes dominicales gelasiennes aux dimanches s'etendant,
d'une part, entre Noel et la Septuagesime,d'autre part, entre
Ia Pentecote et l'A vent -defalcation faite des solennites du
sanctoral, et de quelques autres, pouvant tomber a tel ou
tel dimanche. Mais, Ie fait que, un siecle plus tard, saint
Gregoire composerades oraisons specialespour deux diman-
ches apres Noel-Epiphanie et qu'il fera commencerla serie
des XVI messesgelasiennesavec Ie premier dimanche qui
suit la f~te des SS. Pierre et Paul, semblerait indiquer que,
dansla penseedesromains, les XVI messesgelasiennesetaient

1. Le fait s'est produit, par Pente~te, ainsi que pour cinq


exempIe, aux annees 441, 447, dimanchesde l' Avent (donc pour
452,458,469,475,480,486,497, Ie dimanche qui suit Ies Quatre-
etc. Temps d'Avent).
2. Le Gelasien ne Iui donne 3. L 'un est Ie dimanche Va-
aucun formulaire ni n'en men- cat qui suit Ies Quatre-Temps
tionne meme I'existence, tandis de septembre; I'autre est Ie di-
qu'il a donnedesformulaires pour manche qui precede ces memes
Ies dimanches qui suivent Ies Quatre-Temps -comme on peut
Quatre-Temps de Ca,rem~~t de ~eyoir s\lr I~stableaux (p. 146-8),
(47) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 169

plutot associeesavec les mois d'ete, qu'avec- ceux de jan-


vier et fevrier 1.
n reste a exami~er la composition generale de ces XVI
messesgelasiennes2. Ce qui frappe tout d'abord, c'est la
presenced'une double collecte dans toutes ces messes,saul
la sixieine: c'est precisement line des caracteristiques les
plus apparentes du sactamentaire gelasien d'avoir conserve
presque toujours l'ancienne tradition romaine qui prescrivait
deux collectes a .chaquemesse,comme l'on petit Ie voir dans
la plupart desmessesdu sacramentaireleonien. Les opinions
~ les plus diverses ont ete emisessur la nature exacte des deux
collectes romaines, et la lumiere n'est pas encore faite sur la
place occupeedans l'avant-messe par la secondede ces prie-
res, mais il importe de bien noter Ie fait de la double collecte
romaine des anciens sacramentaires;. nons verrons plus tard
saint Gregoire (590-604) abandonner regulierement l'une des
deux prieres et choisir comme unique collecte, tantot la pre-
miere, tantot la secondedes oraisons gela iennes ou leonien-
nes: disposition qui a passe dans notre Missel actuel, mais
a laquelle Ie Gelasien lui-meme avait deja prepare les voies
en prenant quelquefois comme premiere oraison tantot l'une,
tan tot l'autre collecte des messesleoniennes3, tendant ainsi
a faire passerles deux anciennescollectes pour interchangea-
bleB.
1. II ne serait pas impossible hors de Rome.
que, dans Ie Gelasienprimitif ou 2. Pour les details, puisque
dans l'exemplaire qui servit de presque toutes les pieces de ces
modele au Reginensis316, les formulaires se retrouvent dans Ie
XVI messesdominicales eussent Missel romain, nous les examine-
re~uchacuneune affectation plus rons dans Ie paragraphe consa-
precise. Etant donne que Ie Re- ere au Missel romain et dans no-
gin. 316a supprimeplusieurs par- ire commentaire des oraisons du
ticularites locales qui n'etaient Missel.
pas necessairesaux eglisesfran- 3. A l'interieur me-medu sa-
ques en vue desquelles il etait cramentaire gelasien, telle col-
redige, par exemple la mention lecte repetee deux fois se trouve
des stations de careme, il a ires d'abord comme premiere orai-
bien pu aussi ne tenir aucun son au Ve dimanche Post clau-
compte d'un systeme de diman- sum PaschaeI),p. 105,puis com-
ches intercales entre les fetes de me deuxieme oraison a la Ixe
Saints romains, systeme qui pou- messedominicale, p. 229,
yait p'etre pas eQ vogue en c!e.,
170 L. BROU (48)

Pour ce qui concerne la Secreta~ et la Postcommunio


de nos XVI messesdominicales gelasiennes,il n'y a rien de
special a remarquer, a part la presence d'une double post-
communion a la Xe messe,par erreur du scribe, sans donte.
Que l'on ne s'etonne pas de fie pas rencontrer de prefaces
propres pour nos XVI messes: si Ie Regin. 316 a dote de
prefaces une douzaine de dimanchesdansl'annee 1, par con-
tre il en a laisse treize autres 2, plus nos XVI formulaires
domin~caux, completement depourvus de ce genre de for-
mule; il n'y a done pas encore, dans Ie Regin. 316, cette regIe
uniforme que l'on constatera chez les Gelasiens du VIIIe
sicle I), pour les messesdes dimanches.
Me-me chose pour ce qui concerne l'absence complete
d' oralio super populum: cette ancienne priere romaine
qui figure a presque,toutes les messesdu leonien,serencontre
moins frequemment deja dans Ie gelasien: elle manque, en
particulier, a un trop grand nombre de dimanches3 de ce
sacramentaire, pour que l'on doive s'etonner de ne pas la
trouver dans nos XVI formulaires.
Telle est, dans sesgrandeslignes, cette serle des XVI mes-
ses dominicales gelasiennesqui torment encore Ie fond sub-
stantiel des messes du Missel romain pour les Dimanches
apres la Pentecote. La plupart de ces formulaires sont par-
venus integralement jusqu'a nous (a l'exception d'une col-
lecte sur deux, que comportait chaque messe gelasienne).
Quelques-uns d'entre eux nons ont legue leur deuxieme col-
lecte au lieu de la premiere; pour certains autres, l'on a rem-
place quelquefois la secrete ou la postcommunion. De to us
ces details et de plusieurs autres, nons auronsa rendre compte
lorsque nons examinerons Ie Missel romain et en commen-
terons chacune des oraisons.

1. Solt chacun des dix diman- si que quatre dimanches de I' A-


ches du temps pascal, Ie diman- vent.
che octave de la Pentecote et un 3. Tous legdimanchesdu temps
dimanche de l'Avent. pascal, y compris Paqueset Pen-
2. Ce sont tous les dimanches tecOte; tons ceux de l'Avent et
compris entre la Septuagesime celui de la Septuagesime.
~t Ie dimanche d~sRameaux, ain-
(49) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTEC6TE

3. -DANS LES SACRAMENTAlRES GREGORIENS.

Avec leg sacramentaires Gregoriens, nous parvenons II. la


periode de l'age d'or, pourrait-on dire, des formulaires de
messespropres aux dimanches apres la Pentecote. Les XVI
messes gelasiennes ont ete religieusement conservee~dans
leur ensemble, mais chacune est desormais assignee II. un
dimanche special, clairement situe dans Ie long deroulement
des semaines; et' comme ces XVI messesne suffisent pas II.
doter chaque dimanche d'un formulaire propre, on a cree
onze formulaires nouveaux -ce qui porte II. XXVII Ie
chiffre total des messes dominicales gregoriennes apres la
Pentecote; et chacune de ces messesest desormais affectee
II. un dimanche bien specifie.
Pour acquerir une idee exacte de ces richesseseuchologi-
ques, nous disposons d'au mains trois types de sacramentai-
res gregoriens:
A: leg fragments du Mont-Cassin, ecrits vers l'an 700;
B : Ie sacramentaire d'Hadrien, de la fin du VIIle siecle;
C : Ie sacramentaire de Padoue, D. 47, ecrit au milieu du
IXe siecle.
Nous allons leg decrire successivement,sonsIe rapport bien
delimite des dimanches apres la Pentecote.

A. -Les Fragments du Mont-Cassin.

SOliSIe titre: Un misselgregorienancien, Ie regrette Dom


Wilmart publiait, en 19091,la description detaillee des frag-
ments subsistants d'un ancien sacramentaire-lectionnairecon-
servesau Mont-Cassin, Cod. Casino271, et auxquels il assi-
gnaitla date des environs de l'an 700.
Que ces fragments proviennent reellement d'un livre gre-
gorien, l'autoritc de Dom Wilmart nous en est un sur garant :
Ce sont en effet, ccrit-il, comme l'examen Ie montre evi-
demment, sept fragments d'un misseJ,d'une sorte de missale

Revue Bene'dicline,XXVI, 1909,p!>. 281-300,

171
172 L. BROU (50)

plenum, appartenant a Ia famille d~s livres gregoriens,et pre-


sentement Ie plus ancien temoin de cette famille 1.
C'est, ~n fait, Ie plus ancien sacramentaire gregorienconnu,
tres proche encore de l'epoque de saint Gregoire-Ie-Grand,
(590-604), mais ayant deja eu Ie temps de s'incorporer cer-
taines additions posterieures au saint pape, et dont Ie P. Wil-
mart signale leg plus marquantes 2; ces additions lui permet-
tent d'affirmer que Ie missel du Mont-Cassin represente
ainsi l'etat de la liturgie romaine et gregorienne pendant la
seconde moitie du septieme siecle, un demi-siecle environ
apres S. Gregoire 3, ce qui est assurementremarquable.
La mise en parallele des donnees de ces fragments avec
celles du sacramentaire de Padoue s'imposait d'elle-meme
comme operation preliminaire: nous l'avons faite pour notre
utilite personnelle, et leg details en sont tres instructifs.
Retenons seulement ici cette conclusion d'ensembIe: c'est
bien avec Ie sacramentaire gregorien de Padoue que Ie codex
cassiniens'apparente Ie plus exactement; de part et d'autre,
memes divisions et subdivisions, meme calendrier sanctoral
(sauf line ou deux exceptions), meme principe de distribu-
tion des fetes de Saints entre chaque dimanche ou groupe
de dimanches apres la Pentecote 4, memes appellations de
ces dimanches, et surtout, correspondancepresque toujours
parfaite des oraisons d'un meme dimanche ou d'une meme
fete. Les divergencesne sont sensiblesque dans Ie Commun
des Saints et leg messesvotives de Ia fin.
Les fragments cassiniensne recouvrent, malheureusement,
qu'une faible portion des dimanches apres la Pentecote;
line lacune serieusenous prive tout d' abord des 17 premiers
dimanches, et ceux qui sont representesdans la suite n' ont
pas toutes leurs formules au complet ou dans un etat de
conservation suffisant qui permette leur restitution integrale.
On pourra se rendre compte de ces details d'un seul coup
d'reil, en feuilletant nos tableaux comparatifs; nous exami-
nerons chacun des formulaires subsistants lorsque nous leur

1. Art. cit., p. 285..2. de Saints ne soient pas toujours


Ibid., p. 298. intercales entre les memes dl-
3. Ibid., p. 298. manches,
4. Bien que les m~mesgroupes
(51) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 173

comparerons ceux du sacramentaire de Padoue qui en donne


la serle complete.

NOTEADDITIONNELLE. -Sur Ie point d'envoyer notre ma-


nuscrit a l'impression, il nous est enfin possible de prendre
connaissanced'un article de Dom Mohlberg: Note su alcuni
Sacramentarii... con un' Aggiunta sui Messale Antico di
Monte Cassino (cod. Casinensis rescript. 271), paru dans
Rendiconti della Pontificia Academia Romanadi Archeologia,
vol. XVI (1940) p. 131-179. Nous avons ainsi l'heureuse
surprise d' apprendre que, en 1940, Dom Alban Dold a reus-
.si, au moyen des rayons ultra-violets, a dechiffrer tout Ie
palimpseste cassinien et a en preparer Ie texte pour l'im-
pression. Enfin, ce texte ainsi restitue a fourni matiere a
M. Emmanuel Bourque, de l'Institut Pontifical d'Archeolo-
gie Chretienne, a un grand travail intitule Etude sur les Sa-
cramentairesRomains, dont Ie P. Mohlberg a eu en mains Ie
manuscrit et dont i] resume leg conclusions du chapitre IV:
La Reforme de saint Gregoireou Ie Gregorienancien, article
premier: La decouverteet la reconstitution du Gregorienan-
cien. SelonM. Bourque, Ie codex Casino271 ne proviendrait
pas de Rome, mais des Gaules; il n'appartiendrait point
proprement a la famine du gregorien ancien, mais tiendrait
Ie milieu entre celle-ci et la classe des gelasiens du VIIle sie-
cle, se rapprochant de la variete italienne connue jusqu'ici
par les fragments de I' Angelica, de Budapest et Ie Missel de
la Vallicellana B VIII. Bref, la reconstitution du Gregorien
ancien, tentee par Dom Wilmart,d'apres ce seul manuscrit
(cod. Cas. 271), serait loin d'~tre tres sure. (pp. 156-8 de
l'art. de D. Mohlberg).
Nous n'avons pu encore consulter Ie texte integral dechiffre
par D. Dold, et M. Bourque n'a pas encore publie son Etude
sur les Sacramentaires Romains, mais si les conclusions de
ce dernier sont destineesa s'imposer, il est evident que nous
devrons modifier assezprofondement notre propre chapitre
sur les Fragments Cassiniens,ainsi que la disposition d'une
partie de nos tableaux et certains autres points de notre
travail (Novembre 1947).
1'74 L. BROU (52)

B. -Le sacramentaire gregorien d'Hadrien.

Une quinzaine d'annees deja avant son couronnement a


Rome, Charlemagne avait demande au pape de lui envoyer
un exemplaire authentique du sacramentaire de l'Eglise ro-
maine. C'est ce que nous apprend Hadrien Ier (772-795),
dans line lettre a Charlemagne, lettre ecrite entre 784 et
7911, Ie pape annonce au prince qu'illui a fait parvenir Ie
sacramentaire compose par son predecesseur, notre deiflue
Gregoire pape, lequel ne peut ~tre que saint Gregoire-le-
Grand, comme tout Ie monde s'accorde aujourd'hui a Ie
reconnaitre. Et Hadrien precise: sacramentarium immix-
tum, tout a fait gregorien, c'est-a-dire non melange d'ele-
ments etrangers, comme c'etait Ie cas pour tant de missels
que Charlemagne avait trouves en France.
Le precieux codex arriva done a la cour d' Aix-la-Chapelle,
flit depose dans la bibliotheque du palais, et aussitot Char-
lemagne en fit faire des copies. De ces copies tirees ex au-
thentico libro bibliothecaecubiculi , plusieurs sont parvenues
jusqu'a nous -mais non l' authenticum lui-m~me. Les
plus fideles de ces copies sont celles qui ne contiennent pas
Ie supplement d' Alcuin ni la preface Rucusque : de recen-
tes editions, celles de Wilson et de Lietzmann, les ont mises
a la portee de tOllS. De leur accord constant sur tout l'es-
sentiel et jusque sur un grand nombre de minifies details,
I'on peut deduire a la fois, et Ie soin avec lequel ces copies
ont ete generalement faites, et leur fidelite au modele en-
voye de Rome; par la aussi nous pouvons nous representer
Ie modelelui-m~me -1' authenticum -avec line exactitu-
de tres suffisante pour Ie but que nous nous proposons ici.
Examinons dans leurs grandes lignes ces copies du livre
envoye par Hadrien. En t~te vient un titre assezlong oil
nous lisons qu'il s'agit du sacramentaire romain de saint
Gregoire, pape, sacramentaire copie sur l' authenticum &
du palais (palais imperial d' Aix-Ia-Chapelle,sansnul doute) ;

1. cr. L. DUCHESNE, Origines 1920,p. 125.


du Culte chretien,5e ed., Paris,
(53) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 175
puis, la premiere place, place d'honneur, evidemment, est
donnee au Canon de la Messe1; ensuite viennent les prieres
des Ordinations majeures 2. Apres quai commencentles for-
mulaires des messes,depuis la Vigile de No~l jusqu'a la fin
de l'annee, temporal et sanctoral melanges3; faisant suite
aux dernieres oraisons de I' Avent, viennent quelques messes
speciales (messede dedicace, d'ordination d'un pape, d'or-
dination d'un pretre, messede mariage), puis de longues se-
ries d' orationes pro peccatisI), d' orationes cotidianae,
orationes matutinales I), vespertinales; enfin, Ie livre se
termine par diverses oraisons et messes pour quelques cir-
constances particulieres.
Tout l'ouvrage se suit d'un bout a l'autre; l'on ne rencon-
tre plus la subdivision en trois livres qui etait Ie propre du
sacramentaire gelasien. Cette unite du livre gregorien, ca-
racteristique principale du sacramentaire de saint Gregoire,
est attestee deja par les Fragments du Mont-Cassin, plus
d'un siecle avant que Jean Diacre ne l'ait remarquee et
decrite dans les termes lapidaires qui sont dans to utes les
memoires4.
Telles sont done, dans leurs grandes lignes, ces premieres
copiesde 1'Authenticum; tel etait aussi, a n'en pas douter,
l' Authenticum lui-meme. Ce livre reclame a Rome par
Charlemagne, s'il etait reellement Ie sacramentaire officiel
de l'Eglise romaine de cette epoque, devait necessairement
etre a jour et, par consequent, contenir les messesnouvelles
qui avaient ete re~ues a Rome depuis la mort de saint Gre-
goire (604); l'on ne s'etonnera done pas de rencontrer dans
Ie sacramentaire d'Hadrien la fete de saint Gregoire lui-

1. C'est Ia premiere difference exception faite pour les quelques


d'avec Ie Gelasienqui ne donnait Saints qui sui vent Noel.
Ie Canon que dans son troisieme 4. Sed et Gelasianum codicem
et dernier livre. de missarum solemniis, multa
2. Que Ie gelasien retardait subtrahens, pauca convertens,
aussi. nonnulla vera superadjiciens, pro
3. Ce qui est encore une ca- exponendis evangelicis lectioni-
racteristique du gregorien par bus in unius libri volumine coarc-
rapport au gelasien,Iequel reser- tavit. ~ (Sancti Gregorii M agni
vail un livre entier, Ie deuxieme, Vita. 11,17; P.L., LXXV, 94 A).
pour tous les Saints de l'annee,
1.. BROtt (54)
meme, les quatre fetes de Notre-Dame, les messesdes jeudis
de careme, etc., toutes additions qu'il est, du reste, facile de
reconnaitre et d'isoler pratiquement du reste du sacramen-
taire ~egorien.
Le plus etonnant, ce Bout les lacunes, dont quelques-unes
d'importance, que l'on constate dansIe sacramentaire envoye
par Hadrien. A ce livre, en effet, faisaient defaut les for-
mulaires desmessespour les dimanchesordinaires et depour-
vus de station, c'est-a-dire les dimanchesapres l'Epiphanie,
Ies d,imanchesapres Paques et ceux du temps compris entre
la Pentecote et l' Avent (sauf trois exceptions que nous exa-
minerons tout-a-l'heure); manquaient encore les messes du
Commun des Saints, quelques messespour certaines neces-
sites, ainsi que des formulaires qui, de nos jours, ant trouve
place dans Ie Rituel et Ie Pontifical, mais qui, a cette epo-
que, figuraient dans tout sacramentairenormal: toutes cho-
ses dont on peut etre assure, grace aux Fragments du Mont-
Cassin, qu'elles faisaient pourtant partie du gregorien, un
siecle et demi au mains avant Hadrien.
De taus ces Iacunes, il n'y a pas d'apparence que Charle-
magne se Bait scandalise ou etonne de quelque maniere: Ie
soin avec lequel il fit copier fidelement I' Authenticum
laisse m~me entendre qu'il devait avoir la clef du caractere
si incomplet du livre envoye par Hadrien. Tres vraisembIa-
blement, Ie moine Jean qui avait ete charge par Ie pape de
porter Ie livre a Charlemagne, avait dft s'en expliquer avec
Ie grand prince 1.

1. L 'on a cherche a suppleer les etranges lacunes de ce livre.


au silence des documents a cet -Une autre opinion, celIe de
egard. Selonone premiere opinion M. Andrieu, beaucoupplus vrai-
(P. DE PUNIET,O.S.B., Le Ponti- semblable, voit dans I'Hadria-
fical romain, t. I, 1930, p. 30; Dum I'exemplaire personnel du
Dom B. Capelle, qans one recen- pape Hadrien, celui dont il se
sion du missel glagolitique publie servait dans les grandesceremo-
par Dom Mohlberg, dans Les nies et aux messesstationales,et
Questionsliturgiques et paroissia- qui n'etait par consequentqu'un
les,XIII, 1928,p. 237),I'Hadria- extrait du sacramentaire com-
nom serait Ie Gregorienrevisepar plet: ainsi s'expliquent et I'ab-
Ie pape Hadrien lui-meme; mais, sencedes messesdes simples di-
dans ce cas, l'on n'explique pas manches sans station et I'absen-

176
(55) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE

Quoi qu'il in soit, nous sommes en presence d'un livre


lacuneux, specialement pour la periode qui nous interesseIe
plus dans cette etude, celIe des dimanchesapresla Pentecote.Examinons
d'autant plus attentivement les trois formulaires
dominicaux que nous offre I'Hadrinum pour tout ce laps detemps.

Le pre-mierde ces trois formulaires -c'est, en fait, celui


du premier dimanche apres la Pentecote -est precede dutitre:
Die dominico vacat et contient Ie nombre d'oraisons
requises pour constituer line messe gregorienne: c'est la
messe du dimanche qui suit leg Quatre-Temps de la sernane
de Pentecote; Ie mot vacat, du titre, est simplement Ie
vestige conserve d'une appellation et d'une maniere de faire
plus anc.iennes,en un temps oil, reellement, Ie dimanche qui
suit Ie samedi des Quatre-Temps etait libre (vacat)de toute
messe, ou plutot, avait pour messe dominicale la propre
messedu samedi celebreea la fin de la vigile, aux premieres
heures du dimanche 1. Mais, dans I'Hadrianum comme dans

ce du Commun des Saints, des dans RevuedesSciencesReligieu-


fonctions reservees a des minis- ses, IX, 1929, p. 373-4.
tres inferieurs (p. e. Exsultet), 1. La messe du samedi des
etc. Quant au fait que Ie pape Quatre-Temps, a l'epoque de
n'a pu envoyerque ce livre si spe- saint Gregoire, est-elle deja defi-
cial, on l'explique par la raison nitivement fixee au samedi soir,
qu'etant precisement l'exemplai- ou bien a-t-elle toujours lieu dans
re a l'usage du pontife romain les premieres heures du diman-
lui-meme, il devait etre plus ri- che? Une opinion maintient celie
chement decore et, par conse- derniere alternative, au molDs
quent, plus digne d'etre offert pour ce qui concerneles Quatre-
en present au prince franc qui Temps de care-me: elle se base
dut en etre doublement flatte; sur ce fait que Ie sacramentaire
et M. Andrieu qui est Ie princi- de S. Gregoire n'a pas dote la
pal representant de celie opi- messe du samedi d'une oratio
nion, ajoute avec temoignages a super populum -exactement
l'appui, qu'a Rome a celie epo- comme pour les dimanches de
que, les livres liturgiques etaient care-me-alors qu'il a donneune
tres fares et les scribes speciali- oraisonde cet e especea toutes
ses pen nombreux: l'on prit ce les feries de care-mequi avaient
qu'on put trouver de mieux sur une liturgie a l'epoque de S.
Ie champ. -cr. M. ANDRIEU, Gregoire, d'ou l'on conclut que
Revue des anciens sacramentaires, la messe du samedi des Quatre-
a propos des Jeudis de care-me, Temps de care-me avait encore
Sacris Erudiri. -12.

1'11
178 BROU (56)

les autres gregoriens, chaque dimanche qui suit les Quatre-


Temps a re~u une messepropre. Pour ce qui est de la messe
du dimanche V acat apres les Quatre-Temps de Pentecote,

lieu Ie dimanche matin. Cf. Leo fet, d'une part ces messesexis-
EIZENHOFER,O.S.B., Untersu- tent deja dans les Fragments du
chungenZunI Stil und lnhalt der Mont-Cassin, anterieurs de trois
Rc,mischenOratio super popu- quarts de siecle au moins a I'Ha-
lum &, dans EphemeridesLitur- drianum (en fait, ces fragments
gicae,LXII (1938), p. 285, note ne nons ont conservequ'une par-
123,.qui cite a l'appui L. FISCHER,tie de la messedu dimanche va-
Die kirchlichen Quatember,1914, cat & de septembre, mais cela
p. 90, ss., et J. A. JUNGMANN,laisse supposerque Ie codex en-
Die lateinischen Bussriten 15, tier devait contenir les messes
note 37. Cette opinion pourrait destrois autres dimanches); d'au-
encore mettre en avant Ie fait tre part ces messescontiennent
que l'antiphonaire gregorien ne des formules qui sont de la com-
connait pas de pieces de chant position meme de S. Gregoire
propres pour les messesdes di- (nous Ie demontrerons ailleurs)
manches qui suivent les Quatre- et qui ne se trouvent qu'en ce seul
Temps. endroit de sonsacramentaire.Des
Cesarguments, cependant, ne lors, il faut :
nous paraissentpas convaincants, a) ou bien maintenir, au temps
car: de S. Gregoire, la coexistencede
a) les feries des samedisa XII deux messes aux dimanches qui
le~ons,avec adjonction des rites suivent les Quatre-Temps,ce qui
des Ordinations, n'etaient peut- ne serait pas du tout surprenant
etre pas desferies semblablesaux dans un sacramentairequi pres-
autres, et b) pour ce qui concerne crit trois messesa Noel et deux
les chants de la messedes diman- messespour la fete de saint Jean-
ches Vacat &, l'on pouvait deja Baptiste et autant pour celIe de
se contenter peut-etre de repren- saint Laurent;
dre les chants d'une ferie prece- b) ou bien admettre que la
dente, comme nous Ie raisons en- messenocturne du Samedia XII
core aujourd'hui. Mais surtout, le~o~s (avec O'dinations possi-
c) Ie sacramentairegregoriencon- bles)\etait plus speciale a la ba-
tient les oraisonspropres desmes- siliql1e Saint-Pierre; celIe des
ses des quatre dimanches Va- dimanches Vacat & aurait ete
cat &.-Par ailleurs, impossible instituee par S.Gregoirea l'usage
de supposerque ces quatre mes- des autres eglisesqui ne voyaient
ses gregoriennesaient ete intro- pas necessairement dans leurs
duites apres coup dans I' Hadria- murs ces jours-la, Ie meme de-
num, et par quelqu'un qui aurait ploiement de rites qu'a Saint-
puise, pour constituer ces messes, Pierre, et oil, peut-etre, la messe
dans d'autres parties du sacra- du samedi n'etait deja plus cele-
mentaire de S. Gregoire. En ef- bree aux premieresheures du di-

L.
(57) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 179

la collecte et la secreteont ete composeespar saint Gre-


goire; la postcommunion a ete empruntee par lui au leo-
nien.
Pour rencontrer un nouveau dimanche, dans !'Hadrianum,
nons devons feuiUeter leg pages depuis la dedicace de S. Ni-
comede, au premier juin, jusqu'apres la f~te des SS. Lucie
et Gemillien, au 16 septembre. Arrives la, nol~ rencontrons
deux dimanchesqui, apparemment, doivent se ~cceder exac-
tement, n'etant separesque par leg formulaires des trois fe-
ries des Quatre-Temps de septembre. Le secondde ces di-
manches n'est 'autre que Ie Die dominico vacat qui suit
leg Quatre-Temps de septembre: sa presencene nons etonne
done aucunemefit, puisque nons venons de voir que saint
Gregoire avait uniformement dote chaque dimanche V acat
d'une messede sa composition. Ce qui pent surprendre, c'est
la presence d'un dimanche precedantleg Quatre-Temps; n'a-
vions-nous pas affirme plus haut, en effet, que I'Hadrianum,
tel qu'il etait arrive a Aix-Ia-Chapelle, ne contenait aucun
formulaire de messe pour les dimanchesordinaires de l'annee,
dimanches sans liturgie stationale? Mais, precisement, Ie
dimanche gregorien precedant leg Quatre-Temps de septem-
bre r~ntre dans la categorie des dimanches avec station, ici
station a la basilique Saint-Pierre, comme l'indique la ru-
brique de I'Hadrianum. Alors, quelle pent bien etre la na-
ture exacte et l'origine de la station de ce jour? On devine
l'interet de la question: essayonsde l'elucider.
Generalement, leg auteurs n'accordent qu'une attention
distraite a ce groupe des deux dimanches gregoriens du mois
de septembre: il rant dire a leur decharge que ces deux for-
mulaires isoles viennent interrompre, semble-t-il, ces se-
ries de dimanches commandees chacune par Ie nom d'un
saint romain important et d'apres lesquelles il etait fort
commode de se representer Ie systeme romain de repartition
des dimanches apres la Pentecote. Seul, a notre connais-

manche,mais Ia veilIe au soir.- simple distraction de copiste,ain-


Quant a I'absence d'oraison Su- si que Ie suggere M. ANDRIEU
per populum Ie samedi des IV (Les messesdesJeudis de Care-me,
Temps de Care-me,eIIe pourrait dans Rev. d. Sc. Rei., IX, 1929,
n'@tre, dans I'archetype, qu'une p. 361,n. 2).
180 B~Otj (58)
sance,M. Baumstark s'est livre a l'etude de cette question;
prenons d'abord connaissancede s_esconclusions1.
L 'ancien systeme romain de computation des dimanches
apres la Pentecote repartissait ces dimanches en series par-
tielles et successives,commandeeschacune, a partir de la
fin de jilin, par la fete d'un saint romain. Cette ancienne
computation romaine n'est cependant pas identique en to us
et chacun de ses temoins: ceux-ci se subdivisent en deux
groupes 2 nettement distincts, selon que, a partir du mois
de septembre, ils rangent leg dimanches qui restent, sous la
denomination Post sancti Cypriani (14 sept.), ou au con-
traire sous celIe de Post sancti Angeli (29 sept.)..
M. Baumstark explique a bon droit cette dualite de tradi-
tion par Ie fait d'une variation, introduite a line certaine epo-
que, dans la date de celebration des Quatre-Temps de sep-
tembre. A l'origine, Rome celebrait leg Quatre-Temps du
septieme mois dans Ia premiere semaine de septembre; plus
tard la coutume s'introduisit de leg celebrer dans Ia troi-
sieme semaine du mois, comme de nos jours. Or, Ie premier
de nos deux dimanchesgregoriensde septembreporte Ie titre
Mensis septimi orationes. Die dominico ad sanctum Pe-
trum 3. Ainsi donc, lorsque toute line famille de documents
englobe line serie de dimanches SOliSla denomination Post
sancti Cypriani , elle atteste, de par ce seul titre, un ancien
etat de chosesou Ie premier dimanche de septembre (il peut
tomber entre Ie 1er et Ie 7 du mois) etait celui qui precedait
leg Quatre-Temps, et ou Ie dimanche V acat venait, par
consequent,huit jours apres (entre Ie 8 et Ie 14). Autrement
dit, ces documents attestent que Ie premier dimanche qui
suivait Ie dimanche V acat , etait necessairementcelui de
Ia Saint-Cyprien (premiere date possible) ou plus souvent Ie
premier apres la fete de saint Cyprien (14 sept.), d'ou Ie bien-
ronde de Ia denomination Post sancti Cypriani .

1. A. BAUMSTARK,Untersu- chaque groupe sont indiques par


chungen,p. 104*-108* (publie a M. BAUMSTARK, ibid., p. 105*.
la suite de l'edition du Sacra- 3. Le secondn'est autre que Ie
mentaire de Padoue,de Dom K. dimanche Vacat & qui suit les
Mohlberg, 1927). Quatre-Temps de septembre, et
2. Les principaux temoins de doni nons avons deja parle.

t.
(59) ORAISONS DOMINIC ALES APRtS LA PENTECOTE

De l'autre cote, c'est-a-dire pour leg temoins de l'autre


groupe, faire dependre une serie de dimanches de la fete de
saint Michel (29 sept.), cela temoigne d'une autre disposi-
tion, celIe ou leg Quatre-Temps de septembre avaient ete
transferes a la troisieme semaine de septembre (Ie 3e diman-
che peut tomber des Ie 15; Ie dimanche Vacat est alors
Ie 22) et ou, par consequent Ie premier dimanche apres Ie
dimanche Vacat etait celui de la Saint-Michel (29 sept.,
premiere date possible 1), ou plus souvent Ie premier apres
la Saint-Michel,. d'ou ici egalement, I'exactitude de la de-
nomination Post sancti Angeli . Ceci est d'autant plus
facile a controler que la plupart des documents qui ont la
serie dominicale Post sancti Angeli ont conserveegalement
leg deux dimanches susdits (celui qui precede les Quatre-
Temps et celui qui leg suit) et leg ont transportes a leur nou-
velle place 2.

1. Comme nous l'avons deja tieme mois), la mention: in die


suggere,lorsqu'un dimanche or- Prima mensis septimi (II Esdr.
dinaire tombait Ie jour meme VIII, 2) parait bien intention-
de la fete d'un saint impor- Delle. Or Ie choix de cette lec-
tant, comme S. Michel, S. Cy- ture a pareil jour est tres ancien.
prien, etc., il est ires probable De m~me, dans l'Introit de la
que l'ancienne liturgie romaine messe du dit mercredi, l'incise:
celebrait la fete de ce saint, sans canite in initio mensis,prise au
meme faire memoire du diman- Psalterium Romanum (Ie Galli-
che: ce cas pouvait arriver trois callum ayant buccinatein Neo-
fois au plus par an (dans la serie menia)DOllSlivre sansaucundou-
des dimanches apres la Pente- te Ie motif du choix de cepsau-
c3te). me,choix qui peut remonter assez
2. M. Baumstark n'a pas pre- longtemps avant saint Gregoire,
cise a quelle epoque l'eglise ro- a une epoque oil l'on celebrait
maine a reporte les Quatre~Temps encore les Quatre-Temps de sep-
de septembre a la troisieme se- tembre au debut du mois.
maine du mois. II ne serait pas b) d'un autre c6te, les plus
impossible qu'il faille attribuer anciensmanuscrits du sacramen-
celie reforme a saint Gregoire taire gregorien, en comptant les
lui-meme. En effet: dimanches post sancti Angeli t,
a) d'un c3te, plusieurs indices attestent, de la manlere la plus
convergents suggerent la haute evidente, que les Quatre-Temps
antiquite (ve siecle?) de cet etat de septembre etaient deja repor-
de choses: Dans la deuxiemelec- tes a la troisieme semaine du
ture du mercredi des Quatre- mois. Par contre Ie groupe des
Temps (1 er jour du Jetine QUsep~ wanuscrits qui intitulent la se-

,
181
182 L. 6ROU (eo)
Un premier point parait donc acquis: I'existence de toute
line famiIle de manuscrlts attestant; de par Ie seul titre dela
serle dominicale Post sancti Cyprlani I), la place ancienne
des Quatre-Temps du septieme mois a la premiere semaine
de septembre.
Un second point, dont DOUgavons nous-m~me pose leg
bases dans Ie chapitre relatif au sacramentaire leonien (voir
p. 162-5), est l'existence, au dimanche qui precedait chattin
des Quatr~emps, d'une antique station dans la basilique
Saint-Pierre, station attestee par saint Leon en personne,ain-
si que par Ie sacramentaire leonien.
Le troisieme point, que personne, a notre connaissance,
n'a encore songea rapprocher des deux premiers, petit l'~tre
de la fa~on suivante : a) d'une part, la date du satre de saint
Gregoire, Ie 3 septembre 590, qui etait un dimanche, donc Ie
premier dimanche de septembre, dans la basilique Saint-
Pierre 1, b) d'autre part, la presence,dans Ie sacramentaire
d'Hadrlen (dans celui de Padoue et dans tous Ies gregoriens

rie dominicale post sancti Cy- 312-313; citons seulement Ie


priani~ appartiennent surtout a passage, p. CCLV, dans lequel
la famine du Comesou lection- il discute la chronologie des Pa-
naire de la messe,c'est-a-dire a pes du VIe siecle: La combi-
un livre liturgique sur l'ordon- naison des dates obituaires avec
nance duquel la tradition n'a ja- les mois et les jours marques
mais rien attribue d'important a dans Ie Lib. Pont. conduit, pour
saint Gregoire, et qui parait bien l'ordination de saint Gregoire, au
avoir re~u l'essentiel de son or- 3 septembre590. Celie derniere
ganisation de l'un des predeces- date est verifiee en gros par Ie
seurs de Gregoire. C'est vrai- registre de Gregoire et, avec une
semblablementl'ordonnance m@- precision entiere, par les chiffres
me attestee par ce genre de livre de vacance entre Pelage II et
que Ie saint pape trouva a son lul . -On not era que Ie 3 sep-
avenement. Quant aux raisons tembre 590 tombait preclsement
qui ont poussesaint Gregoirea la un dlmanche, Ie premier dlman-
modifier, nous ne voyons pas qu'il che du mois. Quant a l'eglise du
a'en soit explique quelquepart. sacre, la basllique Saint-Pierre,
Une hypothese fantaisiste de M. elle nons est attestee par GRE-
Baumstarkserarefuteeplus loin. GOIREDE TOURS(Hist. Franc., X,
1. Pour la date traditionnelle 1), renseigne de premiere main
du 3 septembre 590, tous les au- par son propre diacre qui etait.
teurs modernes renvoient a L. present a la ceremonie.
DVCHE~NE, Liber Pqntiticalis, I,

p.
ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 183

en general) d'une messe, une seule, Pro natali papae,


c'est-a-dire pour Ie jour meme du satre du souverain Pon-
tile -comme Ie contenu des prieres l'indique, -messe dont
la secrete et la preface sont a rapprocher precisementde la
secrete de la messe (gregorienne, elle aussi) du dimanche
precedantleg Quatre-Temps de septembre. Cette dernierepar-
tie demande quelque developpement:
Toutes leg prieres de cette messe Pro natali papae 1 sont
de la composition personnellede saint Gregoire, comme nous
esperons Ie montrer ailleurs dans tous leg details: bornons-
1l0USici a ce qui est essentiel pour notre but present, a la
comparaison de la secrete et de la preface de cette messedu
sacre -de 1'Ordinatio, comme on disait au moyen-age-
avec la secrete de la susdite messedominicale de septembre.
MENSIS SEPTIMI ORATIONES.
ORATIONES IN NATALI PAPAE. DIE DOMINICO AD SANCTUM PE-
TRUM.
(Ed. Lietzmann, N 198,3). (Ed. Lietzmann, N 163,2).
SUPER OBLATA. SUPEROBLATA.
Hostias tibi domine laudis ex- Pro nostaeservitutis augmento
solvo suppliciter implorans, ut sacrifieium tibi domine laudis
quod immerito contulisti, inter- offerimus,ut quod immeritis con-
cedentebeato Petro apostolo tuo tulisti, propitius exequaris:
propitius exequaris: per. per.
PRAEFATIO.
Vere dignum... Ut quia in
manu tua dies nostri vitaque con-
sistit, sicut honorem nobis i n.
dignis largiris minis.
terii, sic quoque tribuas ratio-
nabilis obsequii pro pit ius
i n c rem e n t u m, et tua do-
na in nobis custodias, ut eius
suffragiis apud te semper reddar
acceptus, cuius me vice hodie
ecclesiae tuae praeessevoluisti.
Et ideo...

1. Saul Ie dlbui de Ia premiere munion,


~ollecte et Ie qibui de la postco~.
184 L. BROU (62)

Commenc;onspar examiner leg rapprochements leg plus


apparents.
a) II n'est pas difficile de constater que la finale de la
secrete du dimanche: ut quod immeritis contulisti propitius
exequaris, est substantiellement la meme que celIe de la
secrete pour Ie Sacre du Pape: on a simplement change Ie
singulier en pluriel; on a aussi supprime l'allusion a l'inter-
cession de Saint Pierre, mais tOllS leg fideles savaient que
cette messe du dimanche etait celebreea la basilique Saint-
Pierre.
Quant a l'idee exprimee par l'incise ut quod immeritis
contulisti, il est notoire qu'a l'epoque de son sacre, saint
Gregoire avait l'ame litteralement accablee SOliSIe poids de
son indignite personnelle. Toutes leg lettres qu'il a ecrites
au lendemain de son elevation sont pleines, jusqu'a la sa-
tiete, de la consciencequ'il a de son indignite et de sa fai-
blesse: et l'on sent que ce n'est pas la pure ostentation, mais
qu'il est penetre, plus qu'aucun autre pape ne l'a jamais ete,
du sentiment de son neant. Voici quelques-lingde ses ge-
missements:
Au patriarche d' Antioche, il ecrit : ...Considero namque
qui sum, et nihil in me ex hujus boni signo deprehendo)}1.
A l'eveque de Salone: ...ipsius honoris onera me aegro
animo suscepisse)}2.
A l'archeveque de Corinthe: ...Ego autem considerans
infirmitatem meam ad Apostolicae sedis culmen non posse
pertingere )}3.
Au prefet de la garde imperiale :... Uncle indignus ego
ad suscipienda Episcopatus onera... )}4.
II faudrait aussi relire tout Ie debut -trop long pour
~tre cite -de la lettre synodique adresseeaux quatre pa-
triarches orientaux, quelques mois apres son elevation 5.
Sept ans plus tard, ecrivant au patriarche de Constantino-

1. Registr.Lib. I, Epist. XXVI. 517B.


Edition des Mauristes, t. I, col. 4. Ibid., Epist. XXXII; col.
516 C). 521 A.
2. Ibid. Epist. XXI; col. 505C) 5. Ibid., Epist., XXV; col.
3. Ibid., Epist. XXVII, col. 507 B-D,
(63) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 185

pIe, successeurde Jean Ie Jeuneur, Ie souvenir de sonindignite


Ie hante toujours: ... Ego quoque qui indignus ad locum
regiminis veni, infirmitatis meae conscius...1.
Comme l'a ecrit avec beaucoupde verite Mgr Batiffol, la
tristesse que lui inspire son election deborde dans les lettres
qu'il repond aux amis qui lui ont exprime leurs felicita-
tions. 2. Tristesse engendree par plusieurs causes,specia-
lement par l'adieu qu'il a fallu dire au port tranquille de la
contemplation, mais aussi -specialement au debut de son
pontificat -tristesse causeepar la disproportion douloureuse
-constatee entre sa propre bassesseet la grandeur d'un etat
que sa foi lui revele sublime.
Precisement,l'adjectif immeritus de la secrete de Ia messe
pour Ie sacre du pape, se lit dans une despremiereslettres
de saint Gregoire:
Au patrice Narses: Dum contemplationis dulcedinemal-
te describitis, ruinae meae mihi gemitum renovastis, quia
audivi quid intus perdidi, dum foris ad culmen regiminis
immeritus ascendi3.
Et Ia messe tout entiere du sacre ne contient pas moins
de six allusions distinctes it cette indignite du Pontife.
b) Quant au debutde la secrete du dimanche de septembre,
Pro nostraeservitutis augmento,il est l'equivalent assezexact
de cette incise de la preface du sacre... tribuas rationabilis
obsequiipropitius incrementum: on sait, en effet, que l' ob-
sequium doni il s'agit ici n'est autre que Ie service hierar-
chique, Ie service proprement sacerdotal, equivalent ires pre-
cisement it la servitus nostra 4 de la secrete db dimanche.
c) Par ailleurs, la construction si rare pro augmento,
avec Ie complement au genitif place entre les deux mots,
existe chez saint Gregoire :... pro suaefirmitatis augmento...
ecrit-il dans une lettre 5; les termes eux-m~mes,pro... aug-

1. Id. Lib. VII, Epist. IV; col. tui, etc., ont en general Ie sens
849C. de service sacerdotal, de minis-
2. P. BATIFFOL,Saint Gre"goire, tere, dans les anciennessecretes
1928,p. 54 (Collection Les Saints, et dans Ie Canon romain.
Lecoffre). 5. Registr.Lib. IV, Epist. IX;
3. Ibid., Lib. I, Epist. VI; tome II de l'ed. des Mauristes,
col. 492-3. col. 688 At
4. Servitus nostra, nos servi
186 L. BROU (64)

mento, de cette construction, n'existent pas tels dans les sa-


cramentaires anterieures, leonien et geJasien.
Les rapprochements d'ordre positif que nous venons d'eta-
blir entre ces divers prieres du sacramentaire gregorien et les
ecrits de saint Gregoire, paraissent fournir line base suffi-
sante pour nous permettre de formuler prudemment -a titre
d'hypothese et jusqu'a production de preuves ou d'indices
negatifs -line double proposition, la seconde etant com-
plemeQtaire de la premiere:
a) la messe gregorienne Pro natali papae aurait ete
composee par saint Gregoire, et a l'occasion de son propre
satre (dimanche 3 septembre 590);
b) la secretedu dimanche gregorienavant les Quatre-Temps
de septembre aurait ete composeeplus tard par Ie m~me saint
Gregoire, en commemoraisonvoulue d'un souvenir particu-
lierement chef au cceur du saint pontife: deux propositions
dont nous allons montrer les vraisemblances.
Et tout d'abord nous obtenons, par la, et de la maniere la
plus naturelle qui soit, a la fois l'explication mutuelle de
toute line serie de faits convergents et la signification de ce
curieux dimanche gregorien qui precedeles Quatre-Temps de
septembre, explication que l' on petit resumer ainsi: lorsque
saint Gregoire monta sur Ie trOne pontifical, Ie dimanche
3 septembre 590, l'eglise romaine avait encore coutume de
celebrer les Quatre-Temps de septembre dans la premiere
semaine du mois; ce dimanche-la etait done celui qui prece-
dait les Quatre-Temps. Par ailleurs, ce m~me dimanche se
trouvait traditionnellement pourvu d'une messestationale Ii
la basilique Saint-Pierre 1. Ainsi etait observeela regIe an-
tique qui voulait que la consecration d'un ev~que eut lieu un
dimanche 8, et la coutume romaine qui etait de consacrer

1. Station attest~e, Pon s'en of the rule of Sunday Ordination,


souvient, par S. L~on et par Ie dans Journal of Theolog.Sludie3,
sacramentaire l~onien (voir plus XVII, 1916,p. 341, ss. -Cette
haut p. 163, g). regIe remonte au mains jusqu'A
2. Voir en particulier C.H. TuR- S. HippoIyte, et non pas seuIe-
NER, The Papal Chronology of ment jusqu'A la lettre du pape
T4eThird Centuru, 3 : Antiquity ZosiJDe~e4! 7 (Epist. 4, PL, XX,
(65) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 187

dans la basilique Saint-Pierre, autant qu'on l~ pouvait, les


Sliceesseurs du Prince des Apotres 1. Plus tard, lorsque Gre-
goire composa son sacramentaire, il voulut remplacer les
anciens formulaires de consecration papale (il y en a dans Ie
leonien et Ie gelasien), par un formulaire de sa composition,
celui-la nieme, vraisemblablement, qu'il avait composepour
son propre sacre2; il voulut conserver aussi Ie souvenir de
son ordination en redigeant un formulaire special pour Ie
dimanche qui pr~cedait les Quatre-Temps de septembre 3,
et en incorporant dans la secretede ce jour desreminiscences
-discretes de sa propre messe d'ordination. -Ainsi s'expli-
que que I'Hadrianum -cet extrait du gregorien et exem-
plaire personnel du pape d'alors, ne contenant aucune messe
pour les dimanchesordinaires de l'annee -ait conservequand
meme la messe du dimanche precedant les Quatre-Temps de
septembre, avec la mention, jusqu'ici enigmatique, d'une",.
station a Saint-Pierre.
Et ce n'est pas line objection reelle de se dire que Gregoire,
avant son elevation, ne songeait sans doute pas encore a
reformer Ie sacramentaire de l'Eglise romaine, et qu'il n'avait
peut-etre pas eu Ie temps de composer line messenouvelle
pour Ie jour de son sacre. Pour qui etudie avec soin la ma-
niere dont Gregoire a compose son sacramentaire, la chose
ne souffre guere de difficulte : pour mettre sur pied line orai-
son nouvelle ou pour retoucher line formule des sacramen-
taires anterieurs, Ie bon pape y va avec la plus admirable
simplicite, formulant sa priere exactement de la meme ma-
niere que sesenseignementsfamiliers ou sa conversationjour-

663), eomme Ie voudrait CamiIle concemeIe pape S. Leon Ier: on


JULLIAN, Notes gallo-romames, a conservede Iui un sermonqu'il
nO XCIV, dans Revue de$ etudes precha Ie jour meme de sa con-
anciennes,XXIV, 1922, p. 123, secration.(S. Leoni" opera,ed.
n.l. BaIIerlni, I, col. 7) PL, LIV, 141.
1. Le Liber Pontiticalis a eon- 3. ~e que les sacramentaires
serve les noms de quelquespapes anterieurs avaient neglige de fai-
qui ont ete consacresau Latran re, Ie Leonien temoignant seule-
ou dans d'autres eglises que la ment de Ia station a Saint-Pierre
basilique Saint-Pierre. ce dimancQe-I~.
?-, Quelque chose q'analo~ue
188 L. BROU (66)

naliere ou meme certaines pages plus intimes de sa corres-


pondance; c'est chose curieuse et suggestive a la fois, de
voir comment chacune des formules propres a son sacramen-
taire est litteralement tissee de ses expressionspersonnelIes,
composee d'incises ou meme de phrases entieres qui n'ap-
partiennent qu'a lui et que l'on retrouve dans tous sesecrits
mais particulierement dans Ie plus considerable de ses ou-
vrages, Ie livre desMorales sur Job. Or, la plus grande partie
des oralia a ete ecrite par Gregoire alors qu'il n'etait en-
core que simple apocrisiaire a Constantinople et loin de l'at-
mosphereromaine. L' on peut done dire, en un certain sens,
que plus de la moitie du sacramentaire gregorien etait vir-
tuellement ecrite lorsque Gregoire monta sur Ie trone ponti-
fical. Pour rediger la messede son sacre, Gregoire n'eut
qu'a pro ceder comme il fera plus tard lors de la composition
de son sacramentaire: laisser parler devant Ie Seigneur son
ame de moine contemplatif, reconnaitre son neant devant la
Majeste divine, et recommandera la souveraine Misericorde,
en la circonstance presente,la faiblessede son episcopatcom-
men((ant et les multiples besoins de sa familia romaine.
Du reste, entre Ie moment oil, pour l'empecher de mettre
a execution ses projets de illite l'on avait dft s'assurerde sa
personne, et celui oil, eclaire par de surnaturelles indica-
tions 1, il se rendit a la volonte divine, il eut Ie loisir neces-
saire 2 de songera son ordination et de traduire en formules

1. Ce qu'il appelle, par deux ram; sed superna mihi judicia


fois, des divina judicia , maisadversari conspiciens,jugo Con-
sans jamais reveler a personne la ditoris subdidi cervicem cordis. &
nature exacte de ces indices d'en-(Ibid., Lib. VII, Epist. IV; col.
haut: ... ipsius honoris onera 849 C) -Cf. aussiLib. I, Epist.
me aegro animo suscepisse.Sed XXVII, 517 C).
quia divinis judiciis non poteram 2. Le fait que l'on put atten~
resultare, necessario mentem dre posement, pour Ia ceremonie
meam parti laetiori revocavi. du sacre, un jour de dimanche
(Registr.,Lib., I, Epist., XXI; (conformement a Ia regIe anti-
col. 505 c). que), suggere bien I'absence de
...Ego quoque qui indignus toute precipitation, contraire-
ad locum regiminis veni, infir- ment a ce qu'on serait tente de
mitatis meae conscius, secretiora croire en lis ant Ie fecit, raccour-
!Qca vetere aliquando qer;.reye- ci a l'e~trem~1de I'Hisloriq Frqn~
(67) ORAISON8 DoMINICALES APRtS LA PENTECOTE 189

euchologiquestres simples -selon sa maniere habituelle de


se tenir devant Dieu -leg sentiments dont son creur etait
rempli 1. Et c'est l'ame ecrasee,mais soumise,-qu'il se laissa

corum, X, 1: ... Cumque lati- Voconius,composerentchacunun


hula fugae praepararet, capitur, sacramentaire (De Scriptoribus
trahitur, et ad beati apostoli Pe- Ecclesiastciis,cap. LXXVIII, s.
tri basilicam deducitur, ibique P .L., LVIII, 1103s.), lesquelsne
ad pontificalis gratiae officium sont pas autrement connus.
conseeratuspapa urbi datus est &. Vers la fin du ve siecle,Sidoine
(P.L., LXXI, 529C).- Apollinaire, evequede Clermont-
1. Dans les reuvres de l'ev@que Ferrand, parle de prefaces (con-
i1e Tours, homonyme et contem- testatiunculas)qu'il a composees.
porain de noire Gregoire, il n'est (Epist. VII, 3. PL, LVIII, 657B).
pas rare d'entendre parler d'ev@- Enfin, quelque temps apres
ques composantdes libelli mis- saint Gregoire, des eveques de
sarum &(Hist. Franc., II, 22), ou Tolede: Eugene (t 657), Hilde-
de tel ev@queecrivant de nou- phonse (t 669), Julien (t 690)
velles oraisons pendant les loisirs composerentdes messesqui exis-
de son exil (H. F., VIII, 20), ou tent encore(Voir Ie memoire de
d'ecclesiastiquescomposanttelles Mgr. Mercati, imprime dans Li-
oraisons pour des circonstances turgica Historica, d'Ed. Bishop,
particulieres (Liber vitae patrum p. 202 ss.).
XV, 3; XX, 3; In gloria contes- C'est a peu pres tout ce que
sorum, 49). Le fait est assez I'on connait concernant'les pro-
courant a l'epoque, et personne ductions liturgiques de ce genre,
ne songe a s'en etonner, a for- des eveques d'Occident, et cela
tiori a Ie consignerdans les anna- nous fait voir que Ie fait d'ecrire
les comme une merveille. Une un sacramentaire ou un libellus
quarantaine d'annees avant l'ele- missae etait chose asseznormale
vation de saint Gregoire, un ar- de la part d'un eveque ou d'un
chev@quede Ravenne, Maximia- pape, et qui n'etait generalement
nus (546-5567), composait un pas remarque. Cf. W. C. BISHOP,
missel ires complet doni nons TheAfrican rite, dans Journal of
n'aurions aucune cI1aissancesi Theological Studies, XIII 1912,
Ie biographe des arcnev@ques de p. 252. En composantun nouveau
Ravenne,Agnellus (ecrivant vers sacramentaire (nouveau en par-
840) n'en avait fait une rapide tie), a plus forte raison en met-
mention (Liber Pontiticalis seu tant par ecrit un simple formu-
Vitae Pontiticum Ravennatum, laire de messe pour Ie jour de
pars II, cap. VI; P.L., CVI, sonsacre,saint Gregoire-Ie-Grand
610 D). n'attirait nullement I'attention
Au steele precedent, l'ecrivain de ses contemporains: un grand
Gennade nons rapporte qu'un nombre d'eveques devaient en
pr@trede Marseille, Musaeus,ain- agir de me-me,et cela tout natu-
si qu'Qn ev@quede Mauretanie rellement. Et c'est sans doute
190 L. nnOtJ (68)
conduire quand Ie moment fut venu, a Ia basilique Saint-
Pierre pour y etre consacrePape! au jour desormais memo-
rable pour lui, du dimanche 3 septembre 590 1.

l'une des raisons qui explique Ie aucune relation avec les Quatre-
silence des contemporains, du Temps qui suivent. Et il ajoute
Lib. Pont., et de saint Gregoire aussit6t, toujours sans preuve,
lui-meme sur l'apparition du sa- que nons sommes plut6t la en
cramentaire gregorien: Ie fait dut face d'un vestige d'une ancienne
d'abord se reduire a une simple fa~on de compter les dimanches
mesurelocale,a la mise en service apres la Pentec6te par mois ou
pratique -a l'essai,peut-etre - series mensueIles. Des preuves
du recuell de messesqu'll avait ou des indices, il n'en a pas don-
arrangees, compllees ou compo- nes. -Pour notre part, nons ne
sees a neuf, au rythme que lui ,voyons pas ceux qu'on pourrait
laissaient ses loisirs. C'est seu- avancer. Si l'on excepte, en ef-
lement plus tard queIe livre par- fet, certains titres, d'aiIleurs tres
vint a s'imposer, sansdoute gra- laches, du leonien, il faut recon-
cea sesqualites intrinseques,mais naitre que l'on ne possedeaucune
surtout graceala renommeed'in- attestation romaine precise, sur-
comparable grandeur laissee par tout aucune attestation contem-
son saint Auteur, et a des cir- poraine du gregorien, sur la ma-
constancesexternes -et non des niere de compter ces dimanches
moindres -telles que l'engoue- par mois. Au contraire, il est me-
ment manifeste pour ce livre par me probable que l'autre maniere
Ie tout-puissant Charlemagne. II de compter les dimanches d'ete
est meme assezprobable que, si et d'automne, celIe qui consistait
ce grand prince ne l'eftt patronne ales grouper, non par mois, mais
a ce point, nons n'eussionscon- en series autour de quelques
nu Ie sacramentairede saint Gre- Saints romains, est anterieure a
goire qu'a travers l'amalgameque l'epoque de saint Gregoire, com-
nons en presentent les gelasiens me semble en temoigner l'exis-
gregorianisesdu VIlIe siecle. tence d'une famiIle de manuscrits
1. Nous avons reserve en der- qui, arrives aux environs du jetl-
nier lieu l'examen d'une assertion ne de septembre,range une par-
emise par M. Baumstark, dans tie ces dimanches sons Ie titre
ses Untersuchungen, deja citees, Post sancti Cypriani: cette
p. 106*. L 'auteur, qui n'a pas famiIle de manuscrits comprend
songe a faire les memes rappro- surtout les lectionnaires de la
chementsque nons, fillet -sans Messe,c'est-a-dire ces livres li-
l'appuyer d'aucune maniere- turgiques pour lesqueIlesil n'exis-
cette affirmation, que la premiere te pas de tradition attestant que
partie du titre du premier di- saint Gregoire les ail reformes.
manche gregoriende septembre: Or, ces livres distribuent les lec-
Mensis septimi orationes,Die do- tures dominicalespar groupesde
minico ad Sanctum Petrum, n'a dimanches commandes par des
(69) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE

C. -Le sacramentaire gregorien de Padoue, D 47.

A la fin de l'article dans lequel il publiait leg fragments du


missel gregorien du Mont-Cassin, Dom Wilmart declarait 1 :
II est enfin line troisieme especegregorienne qui prend de-
cidement valeur avec la mise au jour des fragments du Mont-
Cassin: la tradition italienne particuliere des sacramentaires
tels que ceux de Verone LXXXVI (81) et CXI (6), de Monza
101,et surtout dePadoueD (47), to us du IXe siecle. Ene n'etait
pas ignoree, ni ~out a fait meconnue. Les bong juges, qui
dans toute cette question se sont exprimes avec line sagacite
et line prudence auxquelles ce n'est pas trop de rendre hom-
mage line fois encore en terminant, ont plutot devine l'inte-
ret cache de cesmanuscrits [11cite en note Ebner et Bishop].
Cependant, ne leg connaissant que par l'exterieur, et man-
quant ainsi d'une base solide d'estimation, ils ont remarque
surtout leur singularite. Le groupe sort maintenant de son
isolement, son etrangete apparente s'efface, il se revele enfin
comme line survivance legitime.
C'est par Ie rapprochement et l'accord de ces divers do-
cuments, reconnus comme representants, chacun pour son

fetes de Saints et non par les di- diment que Ie titre du dimanche
visions mensuellesdu calendrier. gregorien Mensis septimi oratio-
Des lors, il n'est guere probable nes. Die dominica, etc., est en
qu'une fac;onde compter les di- relation directe avec Ies trois fe-
manches par mois ait ete con- ries de jefi.ne qui suivent, Ia sta-
Due de saint Gregoire. tion de ce jour ayant pour objet
A l'hypothese insuffisamment principal d'annoncer officielle-
fondee de M. B~umstark, nous ment au peuple la date exacte des
pouvons opposer Ie temoignage trois jeunes de la saison. La seule
de S. Leon et du sacramentaire modification qu'il y a dans Ie
leonien attestant l'existenced'une gregorien est que ce dimanche
messestationale au dimanche qui -et par consequent Ia semaine
precedait chacon des Quatre- de jefi.ne qu'il introduit -est
Temps, (voir plus haut, p.163, s.), recule jusqu'a la troisieme se-
done ici au premier dimanche de maine du mois.
septembre, aussi longtemps que 1. Un missel gregorien ancien,
Rome celebrait ce jeftne dans dans Revue Benedictine, XXVI,
la premiere semaine de septem- 1909,p. 299-300.
bre. -Des lors, il taut dire har-

191
192 L BROtl <'O)
compte, du m~me type ancien, -leg sacramentaires du nord
de l'Italie, IE',Supplement d' Alcuin, la revision gelasienne,-
que leg sept fragments de l'antique missel du Mont-Cassin
reprendront corps et vie. C'est par l'examen attentif de
toutes ces epaves ensemble que nons arriverons a connaitre,
par dela Ie sacramentaire du pape Hadrien, Ie veritable sa-
cramentaire de S. Gregoire.
Lorsque Dom Wilmart ecrivait, en 1909, ces lignes remar-
quables, Ie sacramentaire de Padoue n'etait encore connu
que par une description qu'on avait donnee Ebner en 1896.
Depuis lors, Dom Mohlberg a edite, en 1927,leg parties prin-
cipales du codex D 47, et sa publication rend plus facile
l'examen paral1.elede l'ensemble des gregoriens et rapproche
d'autant Ie moment ou, selon Ie vceu emis par Dom Wilmart,
l'on arrivera a connaitre, par dela Ie sacramentaire du pape
Hadrien, Ie veritable sacramentaire de S. Gregoire.
Le caractere nettement gregorien du manuscrit de Padoue
ne fait done pas Ie moindre doute: a l'autorite d'Ebner,
d'Edmund Bishop, de Dom Wilmart, on pent ajouter celIe
de son editeur Dom Mohlberg, qui se devait de bien etablir
ce point capital. D'autres voix autorisees se sont fait en-
tendre dans Ie m~me sens: citons seulement ces lignes de
M. Andrieu: Le sacramentaire [de Padoue] est du type
gregorien. II se rapproche beaucoup de I'Hadrianum, bien
qu'il presente nombre de traits personnels. II possedeno-
tamment leg series de dimanches du Propre du Temps, qui
manquent dans I'Hadrianum. Son modele romain -c'est
a-dire Ie dernier de ses anc~tres transcrit a Rome -fut
probablement execute apres Ie pontificat de Leon II (682-
683) et avant la translation des restes de S. Leon Ie Grand,
operee par Serge I (687-701)1. Quant au sacramentaire
m~me de Padoue, il a vu Ie jour dans un scriptorium de Lotha-
ringie, au milieu du IXe siecle 2.
Qu'un exemplaire du sacramentaire gregorien, ecrit ma-
teriellement au IXe siecle, ait rec;.udes modifications que ne
comportait pas l'archetype du VIle siecle, c'est ce qui n'eton-

1. RevuedesSciencesReligieu- Ibid.
ses,IX, 1929, p. 451,s.

2.
(71) 01\AISON8 DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 193

nera personne. Le sacramentaire de Padoue contient, en


effet, un certain nombre de fetes de saints post-gregoriennes;
quelques-lines meme de celles contenues dans Ie modele
gregorien n'ont pas ete maintenues; de meme, plusieurs fe-
tes propres au sacramentaire gelasienainsi que plusieurs orai-
sons et prefaces gelasiennesont ete reintroduites. Mais tout
ceci, proportionnellement millime, se laisse aisement circon-
scrire et ne saurait rien enlever au caractere nettement grego-
rien de l'ensemble 1.
Puisque Ie sacramentaire de Padoue est Ie type de grego-
rien Ie plus complet que nous possedions, c'est ici que nous
allons donner Ie detail de la serie gregorienne des Diman-
ches apres la Pentecote.
Ce qui frappe tout d'abord, nous Ie savons deja, c'est la
fac;on selon laquelle les 27 dimanches gregoriens sont sub-
divises et groupes. Au lieu de presenter, comme Ie missel
actuel, line serie unique et continue de dimanches appeles
invariablement Post PentecostenI),Ie sacramentaire de Pa-
doue nous offre les series successivessuivantes:
A (1-5):
Le 1er dimanche, celui qui suit les Quatre-Temps de Pen-
tecote, est appele : Die dominico vacat; puis l'on trouve :

1. C'est pratiquement Ie me-- de formulaires dominicaux entiers


me jugement qu'emet Ie Rev. dont on n'a consigne que la pre-
W.-H. Frere bien que, par prin- miere oraison (les deux premiers
cipe, il range Ie Paduanum &par- dimanches apres Noel-Epipha-
mi ce qu'il appelle les sacramen- nie). Aussi est-ce de bonne grace
taires melanges mixed sacramen- qu'il finit par reconnaitre que Ie
taries &: il suffit de s'entendre. Paduanum I) est Ie moins me-
Partant de ce postulat que seul lange t de tous les -mixed sacra-
l' H adrianum represente Ie grego- mentaries t, et meme, que Ie mo-
lien pur et sans melange, il est dele du Paduanum I) nous ra-
bien oblige de considerer comme mene a un sacramentaire Grego-
melange &, tout sacramentaire rien du V I Ie siecIe t. II termine,
qui vient combler les Iacunes & somme toute, par oil il aurait pu
de l'Hadrianum. Mais Ie Dr. Fre- commencer. -cr. Studies in ear-
re etait trop avise pour ne pas ly roman liturgy, I, The Kalen-
s'apercevoir que l'Hadrianum lui- dar, 1930, pp. 56-63.
me-me temoignait de l'existence
Sacril Erudiri. -13.
194 L. BROt!

Ebdomada 11 post Pentecosten,


III .
.IV I>
.V
B (6-11):
Avec Ie 6e dimanche, une nouvelle serie commence:
Ebdomada I post natale Apostolorum [Petri et Pauli, die
29 Junii] ,
Dominica I post OctavasApostolorum,
& II )) ))
)) III
& IV
V .))

C (12-16):
Avec Ie 12e dimanche s'ouvre encore une nouvelle serie:
Dominica I post Natale sancti Laurentii (fete Ie 10 aout),
& II
.III. .
.IV ))
)) V)) I)

Puis Ies deux dimanches gregoriens du mois de septem-


bre, I'un precedant Ies Quatre-Temps du septiememois, I'au-
tre Ies suivant 1:

1. II importe de remarquer la presente Ie premier de ces diman-


presencede ces deux dimanches ches avec Ie sacramentaire leo-
du mois de septembre. Genera- DieD et l'epoque meme de saint
lement, les auteurs liturgiques, Leon; par ailleurs, Ie plus an-
preoccupes de montrer la belle cien temoin du gregorien, leg
ordonnancedes autres dimanches Fragments du Mont-Cassin, DOUg
autour des principales fetes de a conserve une partie du deu-
Saints romains, negligent de si- xieme de ces dimanches, Ie di-
gnaler cette courte serie de deux manche Vacat ~; et comme ces
dimanches qui ne paraissent de- deux dimanches vont toujours
pendre d'aucune fete de Saint, ensemble dans la tradition grego-
mais gravitent autour des Qua- rienne, l'on peut etre pratique-
tre-Temps de septembre. Nous ment sur que Ie codex cassinien
avons montre plus haul les atta- leg avail tous leg deux lorsqu'il
ches romaines authentiques que etait encore complet.

('72)
(73) ORAISONS DOMINICALES APRts LA PENTECOTE 195

D (17-18):
Orationes mensis septimi. Die dominico ad Sanctum Pe.
trum.
Die dominico vacat.
Enfin une derniere serie de 9 dimanches, tons denommes
d'apres l'a f~te du Saint Ange I), i. e. de Saiqt"Michel (29
sept). :
E (19-27):
Dominica I po'st [Natale] sancti Angeli
II &
.III.
.IV .
V ..
VI. .
VII
VIII.
& IX .
Depuis l'apparition des XVI messesgelasiennes1 sans af-
fectation fixe, un grand pas a done ete fait dans l'organisa-
tion et Ie groupement des dimanches apres la PentecOte.
On a cherche la raison d'etre de cette fac;on romaine de
grouper les dimanches par series autour des grandes fetes
de Saints que l'Eglise de Rome celebrait a cette saison de
l'annee. Donnons la parole a Dom Pierre de Puniet:

1. Comme on Ie voit, il n'est ciser d'abord que leg anciens do-


pas question, dans Ie sacramen- cuments ne connaissent que l'une
taire de Padoue, de dimanches ou l'autre serie, et non leg deux
.post sancti Cypriani (fete Ie successivement; ensuite, que la
14 septembre). Generalement denomination post sancti Cy-
aussi, les memes commentateurs priani parait plus speciale aux
liturgiques parlent des dimanches Lectionnaires de la messe et aux
((post sancti Cypriani comme Evangeliaires. cr. Ed. BISHOP,
s'ils etaient sur Ie meme pied que Liturgica his tori a, 1918,p.73-74;
les dimanches ((post sahcti Ange- W-H. FRERE, Studies in Early
Ii (fete Ie 29 septembre) , ou Roman Liturgy, II, The Roman
meme comme si ceux-la prece- Gospel-lectionary, p. 69; voir
daient ceux-ci dans Ies memes aussi A. BAUMSTARK, Untersu-
documents. -II importe de pre- chungen,1927, p. 105*.
196 L. BRotJ (74)
~(Cette maniere etait) tres ingenieuse, puisqu'elle stabili-
sait entre les points immobiles de ces fetes fixes leg diman-
ches dont la place changechaque annee. lIs ne sortaient pas
d'un cadre assezrestreint: Ie meme dimanche se retrouvait
toujours apres Ie 29 juin, Ie meme encore apres l'octave, et
ainsi de suite. La perpetuelle fluctuation de ce temps, mo-
bile entre tons, se reduisait de la sorte aux quelquesdiman-
ches courant de la PentecOteau 29 juin.
Le systeme avait un autre avantage tres appreciable,dont
nons n'avons pas perdu tout Ie benefice, celui d'offrir des
dates a pen pres fixes pour la repartition des messesdomini-
cales elles-memes. Le plus ancien recueil romain que nons
connaissions [il designeainsi Ie sacramentaire gelasien]four-
nissait a saint Gregoire une serle continue de seize messes
pour leg dimanches, sans affectation precise a tel ou tel mois
de l'annee. En reglant la disposition definitive 1 du missel
romain, -en fait elle n'a pas varle depuis-, saint Gregoire
adopta toute cette serle de textes venerables dans l'ordre
exact oil ils se presentaient, et leg attribua aux dimanches
apres la PentecOte. Mais, pour leur doDDertoute la stabilite
possible, illeur assigna pour point de depart un jour fixe,
Ie 1 er dimanche apres la fete des saints ApOtres Pierre et
Paul, au lieu de commencerdes l'octave de la PentecOtequi
varle chaque annee. Et c'est pourquoi, dans notre usage
actuel, nons ne trouvons qu'au 5e dimanche, -correspon-
dant exactementa celui qui jadis suivait la fete du 29 juin-,
l'antique serle des messesdominicales Deus qui diligentibus
te, et la suite qui se poursuit sansinterruption, comme autre-
fois a Rome, jusqu'a notre 20e dimanche inclusivement) I.
On a aussi cherchea connaitre l'auteur de cette intelligente
disposition, et meme l'annee precise oil elle fut inauguree :
puisque, d'une part, elle n'apparait point dans les sacramen-
taires leonien et gelasien, et que, d'autre part, elle se trouve
entierement constituee dans Ie gregorlen, il est asseznaturel
de soup<;onnerla l'intervention de saint Gregoire. Citons
encore Dom P. de Puniet :

1. C'est nous qui soulignons. dimanches apres la Pen tecote,


Voir la note suivante. dans La Vie et les Arts liturg.-
2. Le sanctora1 romain et les ques,juillet 1926,p. 389, s.
(75) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 197

Cette ing~nieuse organisation r~vele Ie gensa la fois con-


servateur et pratique de celui que les traditions anciennesde-
signent d'une seule voix comme I'auteur de I'reuvre gran-
diose, qui donnait a la liturgie romaine sa forme de'finitilJe1.
II est possible meme que nons trouvions la I'indication pre-
cise de l'epoque a laquelle saint Gregoire acheva son travail
de revision des recueils liturgiques romains. La fa<;ondont
il a intercale leg dimanches entre les fetes de saints donne a
ses nomenclatures l'aspect d'un calendrier dont la date de
Paques ne peut etre que Ie 3 avril... Saint Gregoire pouvait
avoir des raisons speciales de choisir cette date precise;
nous devons nous contenter de proposer la plus vraisembla-
ble: c'est sans doute qu'il redigeait son missel au cours, ou
peut-etre en vue d'une annee oil effectivement Paques tom-
bait Ie 3 avril.
Tel rut Ie cas en l'annee 595, et ce rut Ie seul durant Ie
pontificat de saint Gregoire, de 590 a 604 I)I.
Entrons maintenant dans Ie detail des dimanches grego-
riens, tels que nous leg presente Ie sacramentaire de Padoue:
Le premier dimanche apres la Pentecoteporte Ie titre Die
dominico vacat I); nons l'avons deja rencontre dans I'Hadria-
num et avons dit alors tout ce qui etait necessaire(Voir plus
haut, pp. 177, ss.).
A partir du deuxieme dimanche jusqu'a celui oil saint
Gregoire decida de faire commencerla serie des XVI messes
gelasiennes,nous trouvons une serie de 4 formulaires domini-
caux, tons intitules Post Pentecosten&; ce sont legseuls,du

1. C'est nons qui souIfgnons. ou telles oralsons,tout cela pent


II ne faudrait pas s'imaginer, en etre I'reuvre de S. Gregoire; mais
effet, que tout, dans cette inge- Ie principe meme de subdivision
nieuse organisation , soit I'mu- des dimanchesen seriescomman-
vre de .S Gregoire: Ie choix de deespar one f~te de Saint -pour
tel Saint romain, surtout celui ne rien dire du choix des plus
de S. Michel, comme tete de se- importantes de ces f~tes -ce
rie dominicale, la presence des principe-la devait ~tre ant~rleur
deux dimanches du VIle mois, a S. Gregoire,commenous avons
Ie recul de ces deux dimanches pu l'entrevoir dans Ie chapitre
jusqu'apres Ie milieu de septem- consacrea I'Hadrianum.
bre, enfin Ie choix, la composi- 'l-. lbid., p. 391, ~.
~lon ou la repartitiop de ~~lles
198 L. BROU (76)

reste, a recevoir cette denomination. Pour constituer son


deuxieme dimanche, post Pente-costen, saint Gregoire a
prig la collecte et la postcommunion au formulaire gelasien
du sixieme dimanche Post clausum Paschae, Iequel ne
servait jamais, semble-t-il, puisqu'il est en surnombre; quant
a Ia secrete, saint Gregoire I'a prise dans Ie Ieonien. Pour
son troisieme dimanche, il a simplement adopte trois orai-
sons de la messe gelasienne du dimanche dans I'octave de
I' Ascensiot qu'il n'avait pas juge opportun de reprendre
pour' con~tuer son propre dimanche apres I' Ascension. Il
a au contraire compose Ia collecte Protector et la secretede
son quatrieme dimanche, et emprunte Ia postcommunion de
ce jour au gelasien. Quant a son cinquieme dimanche, il en
a prig Ia collecte Da nobis au Ieonien, et Ies autres piecesau
gelasien.
Cependant, un total de cinq formulaires dominicaux pour
couvrir Ie temps mobile qui va du premier dimanche apres la
Pentecote jusqu'au 28 juin, devient insuffisant dans Ies an-
nees oil Paques tombe Ie 22 mars: il manque alors deux di-
manches; pour leg annees oil Paques tombe Ie 23 mars ou
l'un des jours suivants jusqu'au 29 mars inclus, il manque
seulement un dimanche. Ce cas s'est presente plusieurs fois
durant Ie pontificat de saint Gregoire; comment faisait-il
alors, et pourquoi n'a-t-il pas indique Ie moyen de combler
cette petite lacune? C' est seulement lorsque Paques tomb e
Ie 25 ou Ie 27 mars qu'un des dimanches susdits est occupe
parune fete de Saint (S. Jean-Baptiste; SS. Gervais et Pro-
tais) pouvant probablement tenir lieu du formulaire domini-
cal qui cut du servir ce jour-la et rendre ce formulaire dis-
ponible pour Ie dimanche suivant: en ces annees-Ia,donc,
Ie nombre des cinq susdits formulaires dominicaux est suffi-
santo La lacune dont nons venons de parler serait sans doute
Ie seul petit defaut de .I'organisation gregorienne des diman-
ches apres la Pentecote, a moins d'admettre avec Dom P. de
Puniet 1, mais pour un motif different, que saint Gregoire
pouvait avoir line raison speciale de choisir, comme base de
distribution des dimanches, une annee oil leg cinq formulaires

1. Voir page pre~edent~.


(77) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 199

dominicaux en question pouvaient suffire, par exemple rune


des annees oil Paques tombe entre Ie 29 mars et Ie 4 avril
inclus (l'annee 595 envisageepar Ie P. de Puniet est du nom-
bre), donc une annee moyenne.
Apres ce premier groupe de dimanches. vient une serie
dominica,Ie commandee par la fete des SS. Pierre et Paul
(29 juin). C'est pour Ie premier de ces dimanches, celui qui
vient dans l'octave meme de la fete des Saints Apotres, que
saint Gregoire decida d'inaugurer la serie des XVI messes
gelasiennes,serle qui va se derou]er regulierement jusqu'a
epuisement2, gaUrune intercalation de deux formulaires do-
minicaux speciaux que saint Gregoire a inseres entre la XIe
et la Xlle messegelasienne, et dont nous aurons Ii. reparler.
Cependant, saint Gregoire ne s'est pas astreint Ii.reproduire
servilement Ie sacramentaire de saint Gelase: outre l'aban-
don d'une collecte sur deux que comportait Ie gelasien, saint
Gregoire a quelquefois laisse de cote telle ou telle des trois
autres pieces dominicales gelasiennes, soit pour puiser au
leonien, soit meme pour composer du neuf. Voici Ie detail:

er dimanche Post natale Apostolorum ~: toutes leg pieces


sont gelasiennes.
1er dimanche Post Octavas Apostolorum ~: toutes leg pie-
ces sont gelasiennes.
2e dimanche Post OctavasApostolorum ~: seule la collecte
est gelasienne; la secreteest leonienne. Si la post-
communion est gelasienne,elle provient pourtant
d'une autre messe.
3e dimanche Post OctavasApostolorum .: to utes leg pieces
sont gelasiennes.
4e dimanche Post OctavasApostolorum: la postcommu-
nion est gregorienne.
5e dimanche Post OctavasApostolorum : toutes leg pieces
sont gelasiennes.

1. Cette fid6Iit6 a maintenir liberte dont fait preuve saint


substantiellement Ie bloc gela- Gregoire dans Ie traitement du
sien des XVI messesdominicales f~$t\J 4u s~cramentaire gelasien.
~ontr~ste singuliefe~e~t ~vec la

1
200 L. BROU (78)

Apres quai vient la serie des dimanches apres la Saint-Lau-


rent:
1er dimanche Post natale sancti Laurentii : to utes les pie-
ces sont gelasiennes.
2e dimanche Post natale sancti Laurentii :toutes les pie-
ces sont gelasiennes.
3e dimanche Post natale sancti Laurentii : la secretevient
d'une autre messegelasienne.
4e di.manche Post natale sancti Laurentii: la postcom-
vient d'une autre messe gelasienne.
5e dimanche Post natale sancti Laurentii : toutes les pie-
ces sont gelasiennes.
Puis la courte, mais importante serle des deux dimanches
du septieme mois: c'est ici que saint Gregoire a interrompu
momentanement la serle des XVI messesgelasiennespour
intercaler, entre la XIe et la XIIe messe,un petit groupe de
deux dimanches, particuliers au mois de septembre, sur l'ori-
gine et la signification desquels il a ete longuement discute
dans Ie chapitre consacre a I'Hadrianum (Voir pp. 179, ss.).
Disons seulement ici que, pour Ie premier de ces dimanches,
Ie Die dominico ad Sanctum Petrum, saint Gregoire a
composelui-meme la collette et la secrete: il a einprunte la
postcommunion au leonien. ~ Pour Ie dimanche suivant,
Die dominico vacat , saint Gregoire a composela collecte
et la postcommunion : il a pris au leonien la secrete1.
Vient enfin la derniere serie, la plus longue, celle des neuf
dimanches apres la Saint-Michel:
1erdimanche Post sancti Angeli: ici nous rencontrons
quelque chose d'assez curieux. Tandis que les Fragments
cassiniensnous offrent une collecte composeepar saint Gre-
goire, Ie manuscrit de Padoue, plus recent, est revenu a la
premiere collecte de la messe gelasienne correspondante, la
XIIe; constatons du mains cette independance du sacra-
mentaire de Padoue sur un point de detail: nous en aurons

1. C'est a partir de mainte- Fragments du missel du Mont-


.ant que nons commen90nsa Cassin.
~ouir 4u t~moignageparallele des
(79) ORAISONS DOMINICALE S APRES LA PENTECOTE

plus loin trois autres exemples. -Quant a la secrete et a la


post-communion de cette messe,elles sont tallies deux gela-
siennes, dans leg deux documents (Mont-Cassin et Padoue).
Pour leg deux dimanches qui viennent ensuite, Ie copiste
du manuscrit de Padoue, ou plutot du modele qu'il reprodui-
gait, a et~ victime d'une distraction de taille : il a purement
et simplement interverti leg deux messes en question 1 ;
(c'est la raison pour laquelIe, sur nos tableaux comparatifs,
p.151,nous avons.misentre parentheseschaque formule de ces
deux messes).Par une heureusefortune, legfragments du Mont-
',Cassinnons garantissent, par la secrete et la postcommunion
du premier de ces deux dimanches, ainsi que par la collecte
du deuxieme (<Dominica III post S. Angelum ), l'ordre
authentique des deux messes; au surplus, leg Gelasiens d U
VlIle siecle et Ie Supplementd' Alcuin confirment l'ordonnance
des deux dimanches presentee par leg fragments du Mont-
Cassin: Ie cas du sacramentaire de Padoue etait certainement
accidentel et en dependance d'un modele isole. Quant a
Ia provenance des pieces de ces deux dimanches (que nous
replac;onsmentalement dans l' ordre primitif), la collecte Cus-
todi nos, = N 132, et la secrete Majestatem, = N 133, ant
ete prises au gelasien, tandis que Ia postcommunion Sancti-
jicationibus, = N 136, a ete composeepar saint Gregoire. -
Le choix de Ia collecte du dimanche suivant est I'occasion,
pour Ie sacramentaire de Padoue, de m anifester une inde-
pendance de detail, relativement aux Fragments Cassiniens:
tandis que ceux-ci retiennent la premiere collecte de1a messe
geIasiennecorrespondante (Dirigat, nO137),Padoue,Iui, choi-
sit Ia deuxieme (Tuis Domine, = N 138); leg deux autres
pieces de Padoue gout gelasiennes(Deus qui nos, = N 139,
et Gratias tibi, = N 141).
11reste encore six dimanches apres la Saint-Michel:
4e dimanche Post sancti Angeli :les deux premieres pieces
sont gelasiennes; la postcommunion est prise a
une autre messe gelasienne.

1. cr. P. DE PUNIET,O.S.B., lon~ I. [1940}. J:>"


64. ~. 5,
I-e sacramentaire romain de Gel..

201
202 L. BROU (80)

5e dimanche Post sancti Angeli : Encore Ie m~me cas d'in-


dependance que precedemment (p. 201) pour Ie
choix de la collecte ; la secreteest gelasienne,mais
la postcommunion a ete composeepar saint Gre-
goire. -C'est avec ce dimanche que prend fin
la serle des XVI messesgelasiennesreprises par
saint Gregoire.
6e dimanche Post sancti Angeli: La collecte peut etre
gregorienne; la secrete et la postcommunion sont
prises a deux messesgelasiennesdifferentes.
7e dimanche Post sancti Angeli: La collecte peut ~tre
gregorienne1; la secrete donne encore lieu a un
choix independant de la part de Padouequi prend
une piece gelasienne; au contraire, les fragments
du Mont-Cassin donnent la m~me secreteque pour
la f~te de S. Martin, qui vient aussitot apres, dans
ce document. -La postcommunion est leonienne.
8e dimanche Post sancti Angeli : Collecte et secretegrego-
giennes; post-communion gelasienne (elle-m~me
modification d'une piece leonienne).
ge dimanche Post sancti Angeli: les trois oraisons pro-
viennent de deux messes[dominicales)gelasiennes
pour l' Avent'; ce sont elles que les Gelasiensdu
VIIIe siecle prendront pour constituer la messe
de leur Ve dimanche avant Noel, c'est-a-dire leur
1er dimanche d' Avent.
Ainsi s'acheve la serie gregorienne des 27 dimanches com-
pris entre la Pentecote et l' Avent.

D. -Les fragments de Salzbourg.

Le sacramentaire conserve Ii Padoue n'est pas un isole.


Pour ce qui concerne Ia periode des dimanchesapres la Pen-
tecote, il en existe une replique assezparfaite dans ce sacra-
mentaire palimpseste de Salzbourg dont Ie P. Alban Dold a

1. C'est l'une des fares collec- beT mozarabicusSacramentor~m!


tes gregoriennesqui a ete reprise ed. F~roUn, nO855,
par la litur~ie d'Espagne. Cf. Lt-
(81) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 203

retrouve d'importants fragments dans trois bibliotheques dif-


ferentes. Ecrit vers 880, par line main franque, 'et pour
l'eglise meme de Padoue (comme en fait foi Ie formulaire pour
la fete de sainte Justine et leg pieces propres a saint Martin
qui etait specialementhonore a Padoue),le sacramentaire de
Salzbout'g,quoique presentant desdivergencesde ,detail d'avec
Ie codex Padoue D 47,est cependant de type gregorien pour
I'ensemble. Quant aux dimanches apres la Pentecote, du
moins a ceux qui subsistent sur leg fragments, ils presentent
la plus entiere ressemblanceavec ceux du codexPadoue D 47
Memes titres, meme successio,ndes dimanches, et surtout.
meme choix des oraisons, y compris celles par lesquelles Pa-
doue se separe des Fragments du Mont-Cassin; chose plus
curieuse encore, leg Fragments de Salzbourg reproduisent la
meme meprise faite par Padoue concernant l'interversion des
deux messesdes dimanches II et III post Sancti Angeli, dont
nous avons parle p. 201: ce qui autorise a penserque ce
n'est pas Ie copiste du Paduanum qui est responsab'lede cet
accident, mais Ie modele qu'il reproduisait 1.

4. -DANS LES G LASIENS DU VIIIe SIECLE .

Les sacramentairesque nous avons etudies jusqu'ici etaient


des livres romains, representant l'usage de Rome,a differentes
epoques; Ie type de sacramentaire que nous abordons main-
tenant n'a pas ete compose a Rome ni ne represente pure-
ment l'usage romain: c'est un livre compile en Gaule, vers
l'epoque de Pepin Ie Bref, par un clerc gaulois habitue a se
servir de l'ancien gelasien,mais desireux de sacrifier en quel-
que maniere a la vogue gregoriennecommen~ante. SOliSIe
rapport de I'age, ce type de sacramentaire est un peu plus
ancien que I'Hadrianum, et eut pu etre etudie avant lui. si
nous avions suivi un ordre rigoureusement chronologique;
mais etant donne que Ies Gelasiens du VIIle siecle appar-

1. Les Fragments de SaIzbourg ten..., Beuron, 1936, apres I'edi-


contenant Ies dimanches apres tion de Bin altgallikanischesLek.
Ia Pentec6te, se trouvent dans tio~(lr, de$ 5~6Jhs1
Ie lase. 26-28 des Texte u. Arbe~-
204 L. BROU (82)

tiennent a une especetres particuJiere de sacramentaire et


posterieure a la reforme de saint Gregoire, il nous a paru
plus logique d'etudier auparavant les diverses especesde sa-
cramentaires gregoriens.
Empruntons d'abord a la plume autorisee de M. Andrieu
cet aper<;usur l'origine des Gelasiensdu VIlIe siecle :
Le Sacramentaire gregorien avait franchi les Alpes 1 plus
d'un demi-siecle avant que Charlemagne ne songeat a en
demander au pape un nouvel exemplaire. La, en territoire
franc, il avait rencontre, avec un certain nombre de sacra-
mentaires indigenes, un compatriote plus ancien, qui avait
emigre de Rome, au mains cent ans plus tot, Ie Sacramen-
taire dit Gelasien. Un liturgiste inconnu, epris de liturgie
romaine, mais affectionne aussi a quelques coutumes de l'an-
cien fit gallican, s'employa, probablement sur un ordre au-
torise, a rajeunir Ie vieux gelasien a l'aide du Gregorien re-
cemment arrive. Ainsi se constitua un Sacramentaire d'un
type nouveau: gelasienpar Ie fonds principal et la structure
des messes,il s' est incorpore de nombreux elements grego-
riens et, en quantite moindre, quelquesfragments des anciens
livres gallicans. On l'accueillit favorablement, et il fut bien-
tot Ie pere, ou du mains Ie principe d'une especenombreuse,
dont Ies representants venus jusqu'a nous ant re<;uIe nom
generique de Gelasiens du VIlIe siecIe2.
Pour la periode liturgique desdimanchesapresla PentecOte,
Ie double caractere, gelasien et gregorien, de ces sacramen.
taires du VIlIe siecle, peut s'etablir de la fa<;onsuivante:
a) De l'ancien gelasien, les nouveaux livres ant conserve
la presenced'une secondeoraison avant la secrete,cela pour
chaque messe; de me-me,l'existence d'une preface propre
pour chaque dimanche peut provenir du desir de generaliser
un fait qui se presente en une douzaine de dimanchesseule.

1. Sousla forme d'un livre ap- sonelle).


partenant, vraisemblablement,a 2. M. ANDRIEU,A propo& de
la memefamiIIe queIes fragments quelquessacramentaires recemment
du Mont-Cassinou que Ie sacra- edites, dans Revue des Science,!
mentaire de Padoue et Ies frag- Religie(lsesII, 1922, p. 195, s.
~eQts Q~ Salzbour~. (Note per-
(83) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 205

ment du gelasien primitif; plusieurs des sacramentaires du


VllIe siecle, surtout leur chef de file, Ie sacramentaire de Gel-
lone, maintiennent line oralio super populum (tres frequente
dans Ie Reginensis316, quoique en dehors des XVI messes
dominicales) a presque to us les dimanches.
b) Au'sacramentaire gregorien, par contre, ils ont emprunte
Ie systeme d'intercalation des f~tes de Saints, a leurs dates
respectives, entre les differents dimanches, a la maniere du
sacramentaire de Padoue, par exemple, au lieu de les grou-
per dans un livre a part, comme dans l'ancien gelasien; ils
ont surtout pris au gregorien Ie texte m~me d'un certain
nombre d'oraisons. Mais, pour Ie titre de chaque dimanche,
ils ont adopte line disposition nouvelle, en prenant la f~te
de la Pentecote comme unique point de depart de toute la
serle des dimanches -28 en tout 1 -chacun d'eux rece-
vant un simple numero d'ordre: c'est cette derniere dispo-
sition qui a ete retenue par Ie Supplement d' Alcuin et, par
lui, a fait sa voie jusqu'au Missel romain.
Pour Ie detail des 28 dimanches de ces sacramentaires,peu
de chosereste a dire. Le premier dimanche reprend la messe
correspondante de l'ancien gelasien; Ie deuyjeme et Ie troi-
sieme dimanches adoptent egalement les messesgelasiennes
correspondantes deja choisies pour ces m~mes jours par Ie
gregorien. -C'est entre Ie 3e et Ie 4e dimanches qu'ils pla-
cent la semaine des Quatre-Temps de juin, selon la maniere
gallicane 2, mais ils donnent au dimanche suivant, qui est Ie
4e, Ie formulaire gregorien du dimanche V acat I) qui suit
les Quatre-Temps de Pentecote, (premier dimanche grego-
rien) en Ie completant, pour obtenir Ie cadre gelasien, par
d'autres pieces.Mais, cette intercalation du dimanche Va-
cat I) gregorien a line place que saint Gregoire n' avait pas
prevue, jette Ie trouble dans la successiondes dimanches de
ces sacramentaires, jusqu'a la fin des 28 dimanches: il y

1. C'est exactement Ie nombre sanctorai romain et iesdimanches


maximum de dimanches qu'il apres ia Pentecate,dans La Vie
puisse y avoir dans les annees et ies Arts iiturgiques,XII, juillet
oil pa,questombe tres tOt. 1926. p. 385-386.
2. cr. P. DE PUNlET,O.S.B., Le
206 t. BROtJ (84)
aura toujours, desormais, un decalaged'nne unite entre les
memesformulaires dominicaux des-gregoriens et desgelasiens
du VlIIe siecle; ceux que les gregoriens appellent 4e, 5e di-
manches apres la PentecOte,etc., seront en realite les 5e et
6e chez les Gelasiensdu VlIIe siecle, et tela jusqu'au dernier
dimanche; Ie 28e et dernier dimanche de ceux-ci ne sera, en
fait, que Ie 27e et dernier des gregoriens. Les formulaires
etant substantiellement les m~mes de part et d'autre, les
differencesentre les deux seriesne portent que sur telle ou telle
piece'en particulier, a savoir:
a) la presence d'une seconde collette a chaque messe,
qui est generalementla deuxiemecollette de l'ancienne messe
gelasienne correspondante;
b) la preface propre de chaque messe(dominicale), preface
empruntee souvent a des livres non romains ou composee
pour la circonstance: cette serie de prefacesgallicanes, dont
plusieurs d'une longueur demesuree,ne presente d'ailleurs
qu'un mediocre interet;
c) l'oratio super populum (quand elle existe), qui est pres-
que toujours tiree des sacramentaires romains: 6 oraisons
de cette espece sont empruntees au leonien, 10 au gelasien
et 7 au gregorien; line seule est propre aux gelasiens du
VlIIe siecle, quatre autres font defaut; mais, en derniere ana-
lyse, c'est indirectement qu'elles proviennent des sacramen-
taires leonien et gelasien: en fait, c'est dans Ie gregorien,
directement,qu'elles ont ete prises, dans Ie groupe tres four-
ni des Orationes cotidianae, constitue en partie d'oraisons
composeespar saint Gregoire, en partie de prieres leoniennes
ou gelasiennes(du Regin. 316) plus ou moins retoucheespar
Ie meme pontife et ainsi passees,avec leurs retouches, dans
les Gelasiens du VlIIe siecle.
Pour les details, on vondra bien se reporter aux tableaux
comparatifs. Une remarque importante pour terminer ce
chapitre : -Les Gelasiens du VlIIe siecle, contenant line
assezforte proportion d'elements gregoriens, ont pu a juste
titre etre aussi appeles des Gelasiens gregorianises (Ed.
Bishop), plutOt que des Gregoriens gelasianisescomme Ie
voudrait W.-H. Frere, Studiesin Early Roman Liturgy, I, The
Kalendar, 1930, p. 56. Autrement dit, les pieces qu'ils pre-
(85) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 207

sentent en commun avec les Gregoriens-des la qu'elles ne


proviennent ni du Leonien ni du Gelasien Regin. 316 -
sont d'origine gregorienne, en principe du mains 1. II rant
bien se garder de penser que leg pieces communes viennent
des Gelasiens du VlIIe siecle: Ie gregorien, en filet, existait
depuis plus d'un siecle lorsque prit naissance, en Gaule, la
lignee des Gelasiens du VlIIe siecle; d'ailleurs, la lecture du
long article de M. Andrieu signale deux pagesplus haut suffi-
fait amplement a faire la lumiere sur ce point (lire a partir
de la page 195). .Que s'il restait un doute, il serait leve facile-
ment par l'examen des pieces gregoriennes compareesaux
ecrits authentiques de saint Gregoire: un tel examen montre
jusqu'a l'evidence que la plupart des piecespropres au sacra-
mentaire gregorien n'ont pu etre pensees et ecrites que par
saint Gregoire en perganDe. Cellesdone de ces pieces qui se
retrouvent dans leg Gelasiens du VlIIe siecle proviennent in-
contestablement du sacramentaire de saint Gregoire.

5. -DANS LE SUPPLEMENT
D'ALCUIN.

Aux etranges lacunes de I' Hadrianum (voir p. 176, ss.),


il fallait necessairementporter remede, si I'on voulait que Ie
codex envoye a Aix-Ia-Chapelle par Ie pape Hadrien devlnt
un livre pratique et capable de supplanter dans les Gaulesleg
sacramentaires jusque-la existants.
On s'accorde generalementa reconnaltre que Ie personnage
charge par Charlemagne du soin de completer I'Hadrianum
rut son ami, Ie moine anglais Alcuin, liturgiste averti. AI-
cuin corrigea d'abord quelques endroits de I'exemplaire ro-

1. II est facile de les reconnai- colonnes du Leonien et du Gela-


tre sur nos tableaux comparatifs. sien (Regin. 316) peuvent 8tre
Toutes les pieces des Gelasiens tenues pour gregoriennesjusqu'a.
du VIII siecle qui figurent aussi preuve du contraire. (Ceux qui
dans les Gregoriensont ete signa- n'ont a.leur disposition que I'edi-
lees dans la colonne de I'Hadria- tion de Lietzmann, peuvent fa-
Dum au moyen d'un renvoi a la cilement y retrouver toutes ces
page de l'edition Wilson; celles oraisons, grace a. la table des
de ces oraisons qui, en outre, incipit).
n'ont pas ete signaleesdans les
t. BROt! (86)
main qu'il jugea corrompus. II marqua par des obeles leg
passagesqui lui semblerent n'av9ir ete introduits dans Ie
corps du livre que posterieusement a saint Gregoire et iI
ajouta ~nfin son propre Supplement, qu'il fit preceder d'une
preface (Hucusque,etc.), marquant nettement l'endroit oil
commenc;ait son reuvre personnelle. Cette edition officielle
se repandit rapidement et leg bibliotheques en conservent
aujourd'hui de nombreux exemplaires, doni plusieurs remon-
tent au IXe siecle1.
NQUSn'avons a nous occuper ici que de Ia partie du Supple-
ment alcuinien qui contient leg dimanches apres la Pente-
c~te I. L'reuvre d'Alcuin a consiste a maintenir, dans leur
ensemble et leur successionm~me, leg piecesprincipales pre-
sentees, pour cette m~me periode, par leg Gelasiens du Vllle
siecle 3, c'est-a-dire par leg missels gaulois mi-partie gela-
siens, rei-partie gregoriens, qui ex istaient alors et qui, du
reste, avaient puise leurs elements gregoriens a des sacra-
mentaires gregoriens complets appartenant a la famille des
manuscrits du Mont-Cassin et de Padoue, ainsi qu'il a ete
dit plus haut. Un coup d'reil sur Ie tableau d'ensemblepermet
de reconnaitre rapidementlessimilitudes,comme aussi d'aper-
cevoir legexceptions. Cesdernierescomprennentd'abord l'ab-
sence de la deuxieme collecte des Gelasiens,l'absence aussi
de la preface propre a chaque dimanche, ainsi que de l'orai-
son Super populum: travaillant a suplementer un livre gre-
gorieR lacuneux, la premiere chose qu' Alcuin avait a faire
etait, de toute evidence, de ramener a leur cadre gregorien
leg messes qu'il ajoutait.
Si l'on examine ses messes dans Ie detail, on constate
d'autres menues differences. D'abord, son premier diman-
che est deja Ie deuxieme des Gelasiens du Vllle siecle: en

1. M. ANDRIEU, A propos de (Henry Braish~w Society, vol.


quelques sacramentaires recemment XLIX), p. 168-177.
edites, dans Revue des Sciences 3. cr. M. ANDRIEU,Les mes-
Religieuses, II, 1922, p. 191. sesdesjeudis de care-meet les an-
2. On en trouvera une edition ciens sacramentaires,dans Revue
recente dans H. A. WILSON, The des Sciences Religieuses, IX,
Gregorian sacramentary under 1929,p. 363, n. 2.
Charles the Great, London 1915

208
(87) ORAl SONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE 209

consequence, Alcuin sera toujours en avance d'une unite


sur ceux-ci, mais en plein accord avec les gregoriens a par-
tir du IVe dimanche. La raison de ce decalage initial doit
resider en ce fait que les Quatre-Temps de juin avaient lieu,
en Gaule a cette epoque, non pas dans la semainede la Pen-
tecote ct:nme a Rome, mais Bait dans celIe qui suivait Ie
troisieme dimanche (systeme des Gelasiens du VlIIe siecle),
Bait dans la seconde semaine du mois de juin (certains au-
tres systemes), Bait, enfin a line autre date 1. En reportant
au IIIe dimanche la messe gregorienne Deprecationemnos-
_tram-celIe du dimanche V acat des Quatre-Temps de
Pentecote chezles gregoriens -Alcuin temoigne par la-me-me
qu'il mettait ces Quatre-Temps dans line semaine que n'a-
vaient choisie ni les gregoriens, ni les Gelasiens du VlIIe sie-
cle 2. Pour les Quatre-Temps de septembre, au contraire,
puisque d'une part, Alcuin n'a pas transporte ailleurs les
deux messesgregoriennes du septieme mois (celle du diman-
che qui precedeles Quatre-Temps, et celIe du dimanche V a-
cat qui les suit), et que, d'autre part, son but etait de com-
pleter les lacunes du gregorien, non de renouveler ou de re-
faire ce que donnait celui-ci, il taut necessairementadmettre
qu'il employait ces deux messesen question, a leur place nor-
male; la raison de leur absence du Supplement est precise-
ment leur presence dans Ie corps de I'Hadrianum. 11 est
evident que les eglises qui voulaient suivre Ie sacramentaire
supplemente par Alcuin devaient tenir compte du Supple-
ment, sans oublier pour autant Ie corps principal du livre:

1. ct. Pierre DE PUNIET,O.S.B., tion individuelle des dimanches,


Le sanctoralromain et lesdiman- qui peuvent n'avoir pas Ie me-me
chesapres la Pentecote,dans La numero d'ordre dans toutes les
Vie et lesArts liturgiques, XII, colonnes. C'est Ie cas ici (p. 133
juillet 1926, p. 386. des tableaux): la messe Depre-
2. Le systeme de comparaison cationem nostrum, qui est placee
adopte pour nos tableaux paral- au lye dimanche dans les Gela-
leles demandequ'une me-memes- siens du VIIIe siecle, l'est seule-
se se trouve placee sur la me-me ment au IIIe dans Ie Supplement
ligne, autant que possible, dans d' Alcien; et elle provient des
toutes les colonnes, mais exige gregoriens qui l'ont mise au 1er
en me-metemps que l'on fasse dimanche (p. 128-9 des tableaux).
grande attention a la numerota-
Sacris Erudiri. -14.
210 L BRotJ (88)

c'etait elementaire. D'ou necessite, pour ces eglises, d'eta-


blir chaque annee avec soin leur Ordo -comme nous
dirions maintenant -pour leg dimanches apres la Pente-
cote, en combinant leg deux listes de dimanches, celIe du sa-
cramentaire d'Hadrien et celIe du Supplement; necessite a
laquelle on pourvut assezvite, d'ailleurs, en fondant en un
seul tout, bien amalgame, leg deux parties qu' Alcuin avait
tenu a distinguer. Seulement, pour ne pas derouter leg com-
positeurs de missels de la fin du Moyen-Age, et pour ne pas
risquer d'egarer aussi leg erudits des agesfuturs, Ie liturgiste
anglo-saxon n'eut pas mal fait de rappeler, par une courte
rubrique, qu'entre son XVIe et son XVIIe dimanche de-
vaient s'intercaler leg deux dimanches gregoriens du sep-
tieme mois, bien a leur place dans Ie livre d'Hadrien I, et que
par consequent,Ie chiffre total des dimanches apres la Pen-
tecote dans son sacramentaire complete, etait de 26, et non
de 24, comme Ie marquait son seul Supplement. La chose
n'est pas sansimportance, car si notre MissaZeRomanum ne
connait plus leg deux dimanches gregoriens du mois de sep-
tembre, et si, en consequence,il a adopte -ne varietur -
Ie chiffre de minimum de 24 dimanches apres la Pentecote,
la faute en est, tres vraisemblablement, a l'absence de la
courte rubrique dont nous venons de parler: on gait, en
effet, que Ie Missel romain reproduit trait pour trait 2Ie Sup-
plement alcuinien, sans tenir compte de Z'Hadrianum que,
pourtant, Ie Supplement avait pour but de completer: cela
doit remonter avant meme l'edition princeps de 1474, jus-
qu'a l'epoque des missels manuscrits de l'Italie centrale qui
auront propage un systeme de dimanches apresla Pentecote,

1. Alcuin a du reste, ete tres lantis, sicut superius in Gregori-


avare de rubriques de ce genre. ana, continetur. (ed., WILSON,p.
On n'en trouv~ que deux dans 161,s.).
tout Ie Supplement,toutes deux 2. Une seuleexception: la mes-
inserees dans Ie rituel du bap- se du dimanche Vacat des
teme. La premiere, apres l'inci- Quatre-Temps de PentecOtequi,
pit: Aeternam ac iustissimam... evidemment, ne pouvait etre
est ainsi con~ue: Require in laisseeit la place oil l'avait mise
Gregoriano; la seconde,un pen Alcuin (3e dim.), et a tout sim-
plus loin: et dicat Benedictionem plement ete omise.
(89) ORAISONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 211

ires traditionnel au fond et ires proche des gregoriens com-


plets, Ie systeme des XXIV imanches du Supplement d' AI-
cuin, mais sans ~tre avertis de I' existence des deux diman-
ches de septembre en question. C'est seulement en arrivant
vers la fin de leur liste des dimanches que leg redacteurs de
ces missels s'aper<;urent qu'il leur manquait un formulaire
dominical1 pour arriver au nombre de 24, chiffre qu'illi-
saient dans Ie Supplement 2. Par line rare boIlIle fortune,
cependant, Ie formulaire qui flit choisi pour c.)nstituer Ie
dimanche manquant, flit precisement Ie premier des deux
formulaires gregoriens du mois de septembre (messeAbsolve
quaesumusDomine tuorum) qui avaient ete si malencontreu-
gemelli oublies; seulement, il flit mis loin de sa place origi-
nelle et recule jusqu'au XXIIIe dimanche. Un coup d'reil
sur leg tableaux comparatifs, p.159, permet de serendre comp-
te rapidement du fait.
Pour ce qui concerne l'unique collecte conservee par AI-
cuin pour chaque dimanche, c'est toujours la premiere col-
lecte des Gelasiens du VIIle siecle qui a ete retenue, sauf en
quatre cas: aux 10e, 13e, 17e et 22e dimanches (de sa liste
propre), c'est la secondecollecte des m~mes Gelasiensqui a
ete choisie. Ces quatre collectes sont passeesdans Ie missel
romain 3.

1. Celie lacune etait causee puis leur 3e dimanche et au.


par Ie fait que ces missels n'a- raient eu finalement un diman-
vaient pas repris ni remis a sa che en moins si l'on n'avait songe
vraie place gregorienne la messe a combler cette lacune.
Deprecationemnostrum du diman- 2. Nombreux etaient et sont
cbe Vacat. apres les Quatre- encore en Italie les exemplaires
Temps de Pentec6te et qu' Alcuin manuscrits du sacramentairegre-
avait reculee au IIIe dimancbe goriencomplete par Alcuin, c'est-
conformement a l'usage gaulois a-dire comportant I'Hadrianum,
qui ne celebrait pas ces Quatre- + la preface Hucusque,+ Ie
Temps en meme temps que Ro- Supplement.
me. Cesmissels etaient done en 3. Respectivement aux IXe,
retard d'une unite sur Alcuin de- XlIe, XVIe et XXIe dimanches.
212 t. BROtt (90)

6. -DANS LE MISSEL DU LATRAN, DU XIe SIECLE.

Les s~pt documents etudies jusqu'ici etaient tous des an-


cetres, chacun a leur maniere, du Missel romain -ou plus
precisement, de cette partie du Missel romain constituee
par Ie groupe des dimanches apres la Pentecote. Le livre
que nous allons maintenant examiner, bien qu'etant authen-
tiquement romain I), ne saurait ~tre considere comme un
anc~1;re,a quelque titre que ce soit, du Missel romain, car
rien de ce qu'il contient enpropre 1 pour les dimanchesapres
la Pentecote n'a ete utilise par les redacteurs du Missale Ro-
manum. Si nous l'etudions ici, c'est a cause de son origine
romaine -secundum quid -qui en fait un temoin digne
d'etre pris en consideration, et parce qu'il appartient a cette
epoque de transition qui separe Ie Supplement d' Alcuin des
premiers missels de la Curie romaine; par ailleurs, il est un
des rarissirnes missels de la ville de Rome qui soient parve-
nus jusqu'a nous.
Le manuscrit que publia Ie Jesuite Azevedo, en 1752, sous
Ie titre Vetus Missale romanum monasticum Lateranense,pa-
fait avoir ete ecrit vers la fin du Xle siecle pour un monastere
romain dependant de la basilique du Latran 2,sans cependant
contenir, relativement a la periode qui nous interesse, rien
de particulier au tit monastique. Un coup d'reil jete sur les
tableaux comparatifs a tot fait de nous renseigner sur sa
caracteristique principale: sa liste de dimanches apres la
Pentecote reproduit exactement et dans presque tOllSles de-
tails Ie Supplement d' Alcuin que nous venons d'analyser.
Comme Alcuin, done, il commenceson ler dimanche une se-
maine trop tard; il place egalement au Ille dimanche la
messegregorienne Deprecationemnostram qui venait en pre-
mier lieu dans les gregoriens. Et surtout, il a soin d'inserer
a leur place d'incidence les deux dimanches gregoriens de
septembre que Ie Supplement d' Alcuin, loin de supprimer,
presupposaitnecessairement,puisque la liste alcuinienne avait
pour objet de completer ce qui manquait a l' H adrianum.
1. Comparativementaux do- romain,dans D.A.C.L., t. XI2,
cuments deja examines. col. 1490.
2. ct. Dom CABROL,Missel
(91) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 213

Les differences d'avec Alcuin sont Ies suivantes: Ia collecte


de son XIXe dimanche est Ia premiere de celles que donnent
les Gelasiens du VIlIe siecle pour la messecorrespondante;
illui manque Ies d~ux derniers dimanches alcuiniens, s'arre-
tant, a tort, au chiffre de 24 qu'illisait sur la liste alcuinienne
et ayant. perdu de vue que Ies deux dimanches gregoriens de
septembre portaient en fait a 26 Ie nombre des dimanches
dans Ie livre complete par Ie Iiturgiste carolingien. Enfin, il
a quand meme emprunte a l'avant-dernier dimanche alcui-
nien -preuve qu'il Ie connaissait -la postcommunion
Sumpsimus qui clot son dernier dimanche. Tout Ie reste,a
part certaines variantes te~tuelles,est la reprise pure et
simple d' Alcuin 1.

-LE MISSEL DE LA CURIE ROMAINE.

Avant d'en arriver a notre dernier intermediaire qui est


I'edition princeps du missel romain (1474), il ne sera pas
inutile de jeter un coup d'reil sur Ie missel de la Curie au
Xllle-XIVe siecle. Ce missel a ete I'objet d'une minutieuse
description, de la part de M. Andrieu 2, d'apres deux ma-
nuscrits conserves, J'un en Avignon (cod. 100), l'autre a la
BibIiotheque Vaticane (Ottobonianus lat. 356); M. Andrieu
1. Nous avons etudie ce Mis- m@mescliches, semble-t-il, pour
sel d'apres la deuxieme edition, leg deux editions, gaur pour la
1756, et d'apres une liste des in- page de titre ainsi que pour cer-
cipit d'oraisons faite sur la pre- taines pagespreliminaires oul'on
miere edition (1752) et aimable- a apporte des changementscor-
ment communiqueepar Dom J. respondants. Voici Ie titre com-
Warrilow. plet de la seconde~ditlon:
La seconde ~dition (1755) ne VETUS MISSALE ROMANUM Prae-
differe de la premiere que par la !ationibus, et Notis illustratum
page de titre qui ne mentionne CURA, ET STUDIO NICOLAI ANTO-
plus Ie nom d'Emmanuel de Aze- NELLI S. R. ECCLESIAE CARDI-
vedo (lequel n'etait, semble-t-il NALlS SECUNDA EDITIO. ROMAE
que l'editeur materiel), mais ce- MDCCLVI. SUMPTIBUS VENANTII
lui du veritable auteur, Ie Car- MONALDINI BIBLIOPOLAE IN VIA
dinal Antonelli; de me-meon a CURSUS. SUPERIORUM PERMISSU.
oublie de mettre dans Ie titre 2. Le Missel de la Chapelle
Monasticum Lateranense~ (par- Papale d la tin du XII Ie siecle,
tout ailleurs, dans les diverses dans Miscellanea FrancescoEhr-
prefaces, on a conservecette ap- le, t. IV (Studi e Testi, 38), Ro-
pellation). On s'~st s~rvi qes m~, t\}24, pp. 348-76,

7.
214 L. 8ftOU (92)

ne s'est cependant pas attarde a decrire en detail la serie


des dimanches apres la Pentecote; vu que, a part certains
deplacements de formules, cette serie coincide avec celIe du
missel actuel. Les indications qui vont suivre sont done
faites d'apres des photographies de cette partie de l'Oltobo-
nianus 356 (f. 141-163)1.
Ce missel de la Chapelle Papale, a la fin du XIIIe siecle,
comporte line serle de 26 formulaires complets pour leg mes-
sesdesdimanthes apresla Pentecote. II taut d'abord observer
que Ie premier formulaire est a prendre aussitot apresIe sa-
medi des Quatre-Temps de Pentecote: il porte la rubrique
Dominica vacal (f. 141) et contient la messe Deprecalionem
noslram. Le formulaire suivant, qui s'intitule Dominica I
post Penlecoslen(f. '142) est, en realite, Ie second. Une main
posterieure a malheureusementfait subir, Ciaet la, des grat-
tages et des retouches sur Ie chiffre qui avait ete assigne a
chaque dimanche par la premiere main: il en resulte que
plusieurs chiffres ne se suivent plus correctement; peut-etre
meme, la premiere main n'avait-elle pas ete logique, d'un
bout a l'autre, dans la rubrication des chiffres. De toute
fac;on,la secondemain n'a pas trouve mieux, pour faire cor-
respondre la suite des numeros d'ordre, que de supprimer la
messe Deus qui omnipolenliam, en grattant completement
Ie chiffre mis par la premiere main, sansIe remplacer par un
autre; puis en mettant au-dessusla rubrique Vacal (contre
toute tradition) et, en marge, cesmots: lace,lace. Par contre,
leg deux messes qui ont rec;u Ie meme chiffre XVI par la
deuxieme main ont ete retablies ensuite par celie meme
main: la premiere main ayant place la messeTua nos deux
dimanches trop tot, line rubrique de la deuxieme main,
inseree apres 19, remet la messe Tua nos a sa vraie place.
II n'y a done qu'une seule messea porter Ie nO XVI, c'est la
messe Absolve. ,
Ces petits accidents n'emp~chent pas la liste d'etre fort
interessante: la voici en resume.

1. Nous n'avol pas juge ne- ici les donneesde ce manuscrit,


cessaire de faire entrer ces indi-tre de maniere a permettre toute
eations dans no! tableau ge- comparaisonutile.
Deral du Qebqt: nQqs resumons

I1S
(93) ORAl SONS DOMINICALES APRES LA PENTECOTE 215

LES DIMANCHESAPRtS LA PENTECOTE


D' APRES LE MISSEL DE LA CURIE ROMAINE, AU Xllle SIECLE.
(MS. Vat. Ottob.lat. 356,f. 141-163).

---10
RUBRIQUES

20
SECRETE. POSTCOM.

--
MAIN MAIN

Vacat. Deprecationem nostram Munera Hec nos


Dom. Deus in te sperantium Hostias Tantis
II Sancti nominis tui Oblatio Sumptis
III Protector Respice Sancta
IV Deprecationem, require
retro 1,
5 v Da nobis Oblationibus Misteria

6 VI Deus qui diligentibus ~ropitiare... sa-I Quos

Iutem.
7 VII Deus virtutum Propitiare... Repleti
I consequamur.

8 VIII Deus cuius providentia I Deus qui Iega- Tua nos


Iium
910 IX Largire ! Suscipe Sit nobis
X Pateant Concede Tui nobis
11 VacQt. Deus qui omnipotentiam Tibi Domine Quesuinus
12 XI O.S.D. qui habundantia Respice Sentiamus
13 XII O. et M. Deus de cuius Hostias Vivificet
14 XlII O.S.D. da nobis fidei Propitiare Sumptis
15 XIV I Custodi Concede Purificent
16 XV I Ecclesiam Tua nos Mentes
(Fer- ia IV, feria V I et Sabbato Qua-I luor Temporum M ensis Septimi)
l' XVI Tua nos Domine 2 I
, Munda nos Purifica

1. C'est la messe nO1. autre main a transerlt la eolleete


2. Cette messe est plac~e, a Fac nos qs. Dne prompta, qui
tort deux dimanches trop t6t; est la premiere colleete du Gela-
elle est r~tablie ensuite a sa vraie sien et du s~eralI1entairede Pa-
place par une rubrique de la doue,
deuxieme main. En marge, un~

IICOLLECTE.
I
216 L. BROU (94)

NOMBRE
REEL
COLLECTE. SECRt.TE. POSTCOM.
DE
MESSES.

18 Absolve quesumus Pro nostrae Quesumus


servitutis O.D.
19 O. S. D. misericordiam Sacrificiis QuesumusO.D.
Tua nos, require retro 1.
20 Da quaesumus Domine Maiestatem Sanctificationi-
bus
21 Dirigat Deus qui nos Gratias
22 o. et M. Deus Hec munera Tua nos Dom.!
23 Largire Caelestem Ut sacris
24 Familiam 2 Suscipe Immortalitatis
25 Deus refugium Da misericors Sumpsimus
26 Excita Dne qs tuorum fi- Propitiusesto. Concedenobis.
delium.

De l'examen de ce tableau, on conclura que c'est avec la


liste d' Alcuin, convenablement comprise, qu'elle concorde
entierement, a part quelques menus accidents et deux de-
calages (messes1 et 17), rectifies du reste par la seconde
main 3.

1. C'est la messe nO 17. de notre document a range cette


2. Une autre main a transcrit. messe. Et ainsi etait encorecon-
en marge la collecte Deus qui no", serve un formulaire que Ie Mis-
regendo,qui est celIe des Frag- saleRomanumabandonneradeux
ments du Mont-Cassin, du sacra- sieclesplus tard. Mais Ie mIssel
mentaire de Padoue, et des gela- de la Curle etlt dO placer ce for-
siens du vme siecle (1re colI.). mulaire apres la messeSancti no-
3. En pla~ant la messe Depre- minis tui, comme l'avaient fait
cationem en premier lieu, on se les gelasiens du vme siecle, Ie
laissait encore influencer par la Suplement d' Alcuin et Ie Mis-
tradition gregorienne (Hadria- sel du Latran.
num, Paduanum), mais qui n'a- Le second decalage (nO 17) ft
vail plus cours, pratiquement sur ete facilement rectifie, mals la
ee point, depuis leg gelasiensdu semaine des Quatre-Temps de
vme siecle; c'est a la place mar- septembrea ete placee trap t~t:
quee par ces derniers (IVe di- elle eOt dO s'inserer apres la
m~nche) que l~ qe~ieme main m~sseA/)solve(18).

I
(95) ORAl SONS DOMINICALES APR~S LA PENTECOTE 217

C'est d' Alcuin bien compris, en filet, ou de quelque grego-


rien convenablement supplemente,que proviennent leg deux
dimanches gregoriens de septembre (18 et 19), si judicieuse-
ment conserves; c'est encore d' Alcuin uniquement, ou d'un
gregorien complete d'apres lui, que provient Ie choix des
collectes Pateant (10), Tua nos (17), Familiam (24), Excita
D. q. t. lidelium (26). En filet, c'est depuis Alcuin que leg
collectes Pateant (10) et Familiam (24) ant ete choisies pour
devenir l'unique collecte de nos dimanches actuels IXe et
XXIe apres la Pentecote ; avant Alcuin, flIes etaient chacune
la secondecollecte des dimanches correspondants des gela-
siens du VIIIe siec]e. Precisons encore: Ie choix des collec-
tes Pateant = (10), Tua nos(17), Familiam (24) elimine ne-
cessairementIe sacramentaire de Padoue qui ne leg connait
pas; Ie missel du Mont-Cassin est elimine, lui aussi, par Ie
choix de la collecte Familiam (24); de m~me Ie Missel du
Latran, qui ne connait pas leg collectes Tua nos (17), Deus
relugium (25) et Excita (26) 1. L'reuvre d' Alcuin, seule, est
done a la base de ce missel de la Curie au XIIle siec]e.
Les nombreusesretouches apportees a cette liste par une
main contemporaine, ainsi que leg accidents propres, mon-
trent combien il devenait de plus en plus difficile, dans Ie
courant du moyen age, de bien comprendrela tradition gre-
gorienne ancienne et particulierement la liste alcuinienne.
Comme l'a bien vu M. Andrieu s, a part quelques deplace-
ments de formules, nos 24 messesactuelles des dimanches
apres la Pentecote se retrouvent integralement dans Ie Missel
de la Curie; ce]ui-ci cependant, ayant conserve en realite
26 formulaires, etait plus fiche et en m~me temps plus tra-
ditionnel 8.

1. A plus forte raison faut-il 3. Les formulaires qui man-


eliminer Ie Gelasien(Regin. 316). quent au missel romain actuel
auquel il manque un plus grand sont la messeDeprecationen(n.l)
nombre encore de collectes et de et Ia messeD.S.D.. misericordiam
messesentieres. (nO19).
~. Opw cit.
218 L. BROU (96)

8. -DANS LE MISSEL ROMAIN, DE 1474 A NOSJOURS.

Nous arrivons enfin au Missale Romanum proprement dit.


On gait que Ie Missel romain a ete imprime pour Ja premiere
fois pen de temps apres la decouverte de l'imprimerie, des
l'annee 1474, a Milan toutefois. Une reedition commode de
ce livre rarissime a ete mise a la portee de tOllS par leg going
de la .Henry Bradshaw Society 1: il est done facile de com-
parer cette edition princeps du Missale Romanum a l'une
ou l'autre des plus recentes editions du meme livre, ici celIe
de 1933.
Or, c'est avec satisfar.tion que l'on constate l'accord Ie
plus parfait, l'i(entite presque absolue entre ces deux edi-
tions, separees cependant par un intervalle de pres de cinq
siecles. Meme la reprise, a la fin de la serie, des dimanches
non utilises apres l'Epiphanie, pour leg annees oil il y a
plus de 24 dimanches apres la Pentecote 2, est deja admise
dans ce Missel 3. Le travail en est simplifie d'autant: aussi
n'avons-nousconsacre,dans nos tableaux comparatifs, qu'une
seule colonne pour ces deux editions extremes du Missale
Romanum.
II est a croire que, depuis 1474 jusqu'a nos jours, leg tres
nombreuseseditions du Missel romain qui se gout succedees
n'ont pas apporte beaucoup de changements dans I'organi-
sation des dimanches apres la Pentecote. Du moins, celles
d'entre elles qui out ete collationnees par l'editeur de la
Henry Bradshaw Society et qui recouvrent une periode d'un
siecle, de 1474 a 1574, n'offrent aucune modification ma-
jeure relativement au nombre et a la distribution des diman-
ches, ainsi qu' aux choix des formulaires.

1. Vol. I, Text, 1899; Vol. II, ches en question.


Notes, 1907. 3. A l'interieur de plusieursfor-
2. C'est apres Ie formulaire du mules des messesdominicales,on
dimanche dans l'octave de l'Epi- trouve, cela va sans dire, des
phanie qu'il rant en chercher la variantes textuelles, mats peu
rubrique, assez laconique, qui nombreuses.
prescrtt la reprise des dIman-
(97) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTEC6TE 219

Si l'on compare la liste des dimanches apres la Pentecote


du Missale Romanum avec leg listes correspondantesdes do-
cuments anterieurs decrits ci-dessus, on constate que c'est
avec la liste du SUPPLEMENT D'ALCUINque la serie romaine
afire Ie plus de ressemblances; a part certaines divergences
dont noU,sdirons un mot bientot, on' pourrait parler presque
d'identite entre leg listes des deux documents. Toutes deux
commencent leur premier dimanche par ce qui est, en rea-
lite l~ deuxieme dimanche des gregoriens et des gelasiensdu
Vllle siecle; toutes deux ant Ie me-menombre de formulaires,
exactement XXIV; to utes deux, surtout, offrent, a l'inte-
rieur de chaque formulaire, Ie me-me choix de prieres: la
chose est specialementremarquable lorsque c' est la deuxie ne
collette des gelasiens qui a ete retenue par Alcuin, dans ce
cas elle est toujours reprise par Ie Missel romain. Ce dernier
point, joint au suivant: conservation de la collette des 22e
et 23e dimanches alcuiniens, ne laisse autun doute sur la
disposition que presentait Ie manuscrit -ou leg manuscrits
de )'Italie centrale -qui ant servi de base a l'etablissement
de la premiere liste romaine imprimee: c'est du Supplementd'
Alcuin que dependaient en derniere analyse ces manus-
crits, pour l'ensemble de leur disposition; et cette dependance
n'est pas foncierement affectee par l'e' istence, sur des points
particuliers, de quelques differences dont il nons reste a
parler.
La premiere divergence se rencontre apres Ie 2e dimanche,
et elle se comprend aisement. Tandis qu' Alcuin, suivant en
tela l'usage gaulois de son temps, mettait au 3e dimanche la
messegregorienne Deprecationemnostram du dimanche V a-
cat I) qui suit leg Quatre-Temps de Pentecote dans leg grego-
riens, Ie missel romain au contraire, qui place leg Quatre-
Temps de juin dans la semaine de la Pentecote -selon
l'usage romain -ne pouvait pas laisser la ~esse Depreca-
tionem nostram a la place ou l'avait mise Alcuin; il eat pu,
il est vrai, l'avancer au premier dimanche reel, a la maniere
gregorienne (voir tableau, p. 128, oraison N 8); mais, puis-
qu'on avait decide de modeler la serie des dimanches sur
celIe d' Alcuin, et que Ie premier dimanche alcuinien com-
menc;.aitpar la messe Deus in te sperantium (messesuivante,
oraison N 11), on res01utdon~ d'olnettre, p~reme~t;~t; stIn-
220 BROU (98)

plement, la messe Deprecationem nostram. C'est ce qui fait


que, a partir du 3e dimanche, la liste romaine, est desormais
en retard d'une unite sur la liste alcuinienne, et il en sera
ainsi jusqu'au 22e dimanche inclus. Arrives a la fin de leur
liste,les redacteurs romains s'apercevront qu'illeur manque
un dimanche pour arriver au nombre de 24 marques par
Alcuin : nons verrons bientot comment Us ant fait pour com-
pleter ce chiffre. Auparavant, il nons faut parler de la se-
conde divergence entre leg deux listes.
Elle se produit apres Ie 15e dimanche romain (Ie 16e alcui-
nien). A cet endroit, les deux listes, si on leg compare aux
documents gregoriens antecedents, paraissent presenter line
lacune de deux dimanches: ce sont leg deux dimanchesgre-
goriens de septembre, qu'avaient repris leg Gelasiens du
VIlle siecle. Mais, dans Ie Supplement d' Alcuin, cette lacune
n'est qu'apparente: Alcuin, qui nons l'apprend lui-meme dans
la preface Hucusque, ne faisait que supplementer I' Hadria-
num, il ne Ie supprimait pas: il tenait done necessairement
compte des deux dimanches gregoriens de septembre qui fi-
guraient dans I'Hadrianum 1. C'est vraisemblablement parce
que la preface Hucusque disparut tres vite de la plupart d;;s
gregoriens copies sur l'edition d' Alcuin, ou parce qu'en fait,
elle ne flit pas connue ou mise en pratique par leg ordonna-
teurs des Missels de la Curie romaine aux XIVe-XVesiecles,
que Ie Missale Romanum des ages suivants resta depourvu
des deux dimanches gregoriens de septembre. Du mains,
ce petit accident manifestait-il de la fa.;on la plus claire la
conformite materielle de la liste romaine a la liste alcuinienne ;

1. n tenatt compte aussi du auss! la place des deux d1man-


dimanche Vacat gregorien qui ches gregoriens de septembre, il
suit leg Quatre-Temps de Pente- l'etlt fait savoir d'une maniere
c6te : mais, commeil ne celebrait ou d'une autre, ou les etlt inseres
pas ces Quatre-Temps dans la a leur place nouvelle dans sa liste
meme semainequ'a Rome, il de- de dimanches. C'est preclsement
pla~ait en cons~quenceIe for- parce qu'il n'a rien change A leur
mulaire du dimanche Vacat disposition dans I'Hadrianum
gregorien, comme on peut Ie voir qu'il ne les a pas fait figurer sur
sur sa liste, au 3" dimanche. - son Supplement,
Pes lors, s'il avmt VoulQ~changer

L.
(99) ORAISONS DOMINICALES APRtS LA PENTECOTE

celle-ci, en effet, ne marquait pas de solution de continuite


entre son 16e et son 17e dimanches: Alcuin s-'enetait suffi-
samment explique dans sa Preface et, pour ceux qui se ser-
vaient du sacramentaire tel qu'ill'avait edite 1, il n'y avait
pas a se tromper; au Xle siecle encore, epoque oil il subsistait
davantage de sacramentaires ainsi disposes,Ie missel romain
du Latran conserva ces deux dimanches et a leur place
exacte ; en plein xme siecle,Ie missel de la Curie fit de m~me.
Mais, au XIVe-XVesiecle, la plupart des eglises se servant de
missels pleniers fort eloignes du type alcuinien, il eat fallu
line dose d'erudition, peu commune a l'epoque, pour refaire
exactement Ie missel gregorien tel qu'il etait sorti des mains
d' Alcuin. Heureux encore devons-nous nous estimer de ce
que leg modeles romains du temps aient suivi scrupuleuse-
ment la liste d' Alcuin telle qu'ils la voyaient dans quelque
sacramentaireevolue, mais toujours appele gregorien I), c'est-
a-dire dans lequel il n' etait guere possible de deviner qu'il
fallait intercaler deux dimanches speciaux a un certain en-
droit de la liste d' Alcuin. Mais cette fidelite materielle a la
liste traditionnelle on reputee telle, nous a sansdoute epargne
bien des mecomptes d'un autre genre; sans compter que
l'un de ces deux dimanchesgregoriens nous a ete restitue
par Ie Missale Romanum,de la fa~on la plus inattendue, bien
que hors de sa place: c' est precisement ce qui constitue ce
que nous appelons la troisieme divergence,laquelle, du reste
est line consequencede la premiere. Voici en quoi eJJe
consiste.
Des la que Ie Missel romain ne reprenait pas la messedu
troisieme dimanche d' Alcuin -et iJ ne Ie pouvait pas, l'on
s'en souvient -il Y avait desormais line messe en moins
dans la liste romaine. On fecula Ie plus possible pour aviser
a son remplacement: c'est ainsi que Ie decaJaged'une unite
entre leg deux listes se poursuit jusqu'a l'avant-dernier di-
manche. Arrive-la, il fallut bien se rendre a l'evidence qu'il
manquait un formulaire, et se decider a combler Ie deficit
si l'on voulait avoir un nombre de formulaires egal au chiffre

1. C'est-~-direde I'Hadrianum, m@medu Suppl6ment.


suivi de la Pr6face, suivie elle-

221
Z22 1.. BROU (100)

apparent qu'on lisait sur la liste alcuinienne, c'est-a-dire


XXIV. C'est alors que les redacteurs romains choisirent, par
line determination des plus heureuses,Ie premier des deux
formulaires gregoriens de septembre, qu'ils avaient d'abord
laisses de cote; et a cette messetraditionnelle ainsi recou-
vree, ils attribuerent la 23e place, particularite que, seul, Ie
Missale Romanum garde encore aujourd'hui.
Enfin, il est line quatrieme et derniere divergence, resultat
combine de celles qui precedent. La liste du Supplement
d' Alcuin s'arretait, a premiere vue, du moins, au 24e diman-
che apres la Pentecote: les redacteurs romains qui l'avaient
prise pour modele resolurent de s'en tenir a ce chiffre de
24 dimanches,bien qu'il ne repondit pas a to utes les situations
creees par la mobilite de la fete de Paques. Dans les annees
oil Ie nombre des dimanches depassait24, I' on en vint bien-
tot a reprendre -pour ce qui concerne leg oraisons et leg
lectures -leg formulaires des derniers dimanchesapresl'Epi-
phanie, eux aussi en nombre variable suivant leg annees1 ;
au contraire, pour leg tres fares anneesoil il n'y a que 23 di-
manchesreels apresla Pentecote 2,on voulut maintenir quand
meme Ie chiffre de 24 formulaires que l'on trouvait sur la
liste alcuinienne: d' oil 1a necessite,ces annees-la,d' en arri-
ver au tour de force consistant a loger 24 dimanches en 23
semaines, c'est-a-dire a mettre, a un endroit donne de la
liste, deux dimanches)} dans line meme semaine,generale-
ment l'avant-derniere; 3 d'oil aussi cette curieuse denomi-
nation de dimanche anticipe)}, que l'on crea pour la cir-
constance'.

1. La chose etait deja r~gIee dam si testum non impediat. Si-


dans Ie misseI de 1474, bien que militer tit de dominicis post oc-
par une rubrique aussi peu ex- tavam Pentecostenusque ad Ad-
ventum..
plicite que possible et qu'iI falIait
aller chercher apres Ie formulaire 2. On gait que l' An tiphonaIe
du dimanche dans l'octave de Missarum s'en tient toujours a
l'Epiphanie: Si tempus breve 23 formulaires de piecesde chant
fuerit a dominica prima post oc- pour Ie:,;dimanches apresIa Pen-
tavam Epiphanie usque ad Sep- tecOte.
tuagesimam ita quod officia do- 3. Voir Ia rubrique placeeavant
minicalia non possinl expleri suis I'Introit du vingt-troisieme di-
diebusoffic,a residuarumdomini- manche, dans Ie missel actuel.
carum distribuuntur per ebdoma- 4. La rubrique preserivant
(101) ORAISONS DOMINICALE8 APRtS LA PENTECOTE Zl3

En fait, cependant, Ie systeme alcuinien supposait un to-


tal de 26 dimanches, mais nous avons e}:plique plus haut
comment oil etait difficile, a la fi~ du Moyen-Age, de soup-
{:onner que Ie chiffre apparent, indique par Ie Supplement
d' Alcuin ne rut pas Ie chiffre reel. C'est la la derniere differen-
ce entre,la liste alcuinienne et celIe du Missale Romanum:
elle n'emp~che pas notre Missel d'etre en pleine conformite,
sur leg points principaux, avec Ie Supplement d' Alcuin au
sacramentaire Gregorien d'Hadrien, et en fin de compte,
avec Ie sacramentaire meme de Saint Gregoire.

l'~ anticipation -du dimanche au l'octave de l'Epiphanie tombe Ie


samedi (ou me-mea une autre dimanche; alors, et deja dans
ferie precedente),deja existante, le missel de S. Pie V (1570, ed.
quoique assez obscure, dans Ie Venise) on anticipe au same-
missel de 1474 (voir plus haut, di la messe du dimanche dans
p. 222, n. 1) est rendue de fac;on l'octave, pour laisser au jour oc-
beaucoup plus explicite dans Ie tave sa messe propre. Mais ce
misselde S. Pie V, a la fois avant cas ne pouvait se produire au
Ie deuxieme dimanche apres l'E- temps de saint Gregoire, dont Ie
piphanie et apresIe vingt-troisie- sacramentaire n'avait pas de
me dimancheapresla Pentec6te. messe speciale pour Ie jour oc-
Il y a encore,dans notre missel tave de l'Epiphanie: cette messe
actuel, un autre cas possible de apparait seulement dans leg ge-
dimanche ~anticipe -, c'est quand lasiens du VIIIe siecle.

SUMMARIUM

Admirabilis liturgicae seriei dominicalium orationum post Pente-


costen in Missali Romano nemo est qui non videat maiestatem, atque
profundioris theologicae doctrinae semina in uberrimo euchologiae
ecclesiae Romanae agro contenta.
Mirum proinde non est plures inter liturgiae cultores maximopere
desiderare ortum nosse ac evolutionem formularum nostrarum littera-
riam, necnon vicissitudines quas ipsae decursu saeculorum subierunt
ob multifariam productionem Sacramentariorum ac Missalium usque
ad Concilii Tridentini reformationem editorum.
Huic piissimo iustoque desiderio satisfacere pro viribus voluit Auc-
224 BROU (102)
tor. Et quidem in prima sui operis parte, quae hisce in pagellis edita
est, initia jormularum de principalibus Sacramentariis aliisque do-
cumentis desumpta in columnas parallelas disposuit, atque originem
simul et historiam uniuscuiusque delineare satagit.
In altera vero, brevi editura, super unamquamque jormulam inte-
gram, variantium lectionum addito apparatu, commentariolum sub-
iungit litteralem.

L.
De geschiedkundige waarde

van de ( Vita I Sancti Adalberti

DOOR

Dom JAC. HUIJBENt


(Egmond)

Toen Prof. Oppermann in 1925 door bet Historisch Genoot-


schap te Utrecht werd aangezocht een nieuwe critische uit-
gave te bezorgen van de Egmondse Annalen, stelde hij zich
niet tevreden met eennieuwe editie der Annalen, maar voegde
er oak de Vila I S. Adalberli en verschillende andere docu-
menten bij.
Na acht jaren zoeken en werken verschenen in 1933 zijn
Fonles Egmundenses,waarmede hij de geschiedenisvan Eg-
mond een hoogst belangrijken dienst heeft bewezen. Hier

.De bier volgende bladzijden wikkeling der in 1573 verwoeste


werden door Dom Jac. Huijben, oude abdij enzo bet nieuweweer
prior van de Sint-Adelberts-prio- aan bet oude vast te knopen.
rij te Egmond, aan de Redactie WaarschijnIijk zoo de auteurzeIt,
van SacrisErudiri beloofd,enkele bij bet drukkIaar makenvan deze
maandenvoordat hij op bet ziek- bladzijden, aan zijn werk wel
bedwerd geworpendoor de kwaal, enige wijzigingen hebben aange-
waaraan hij op 13 Maart 1948 bracht wat den vormbetreft,door
is overleden. Het zijn aanteke- bijv. de citaten meerin den tekst
ningen, die hij gebruikte bij zijn te verwerken. Het blijft echter
lezingenvoor bet verzameldecon- aItijd eendelicate taak bet werk
vent, met bet doel bij de monni- van anderen om te vormen, om-
ken van bet herrijzend Egmond dat bet gevaar niet denkbeeldig
de herinnering weer levendig te is, met den to on soms oak den
maken van de oorsprongenont- inhoud van bet stuk te veran-
Sacris Erudirl. -15.
226 HtlIJB~ (2)
wordt immers o. m. de tekst van de vita prima op critische
wijze naar aIle hem bekende handschriften vastgesteld en
ingeleid.
Maarwat blijft er nu nag van de DudeVita I en haar geloof-
waardigheid over?
Bijna niets. Moeten we Oppermann geloven, clan weten
we absoluut niets met zekerheid, noch van bet leven van
St. Adelbert, noch van zijn 'cultus op den St. Adelbertsakker,
noch van de stichting en de eerste tij den van de abdij van
Egmond.
Want de oude Vita I bevat niet alleen bet eigenlijke leven
van den Heilige, maar ook en vooral bet verhaal van de
mirakelen, die na zijn dood geschiedden, waarbij clan zijn
cultus op den St. Adelbertsakker, de stichting der abdij en
haar oudste lotgevallen ter sprake komen. Voor al die ge-
beurtenissenis de oudste levensbeschrijving van den heilige
nagenoeg de enige geschreven bron, die we bezitten. Met
haar waarde staat of valt geheel de oudere geschiedenisvan
Egmond.
Het is dus van bet hoogste belang dat we de geloofwaar-
digheid der Vita I S. Adalberti eensernstig en loyaal onder
de loupe nemen, te meer, omdat zij in onze dagen zo scherp
is aangevallen.
Die geloofwaardigheid hangt allereerst af van de vraag:
wanneer en door wien is dat leven beschreven? Was de
schrijver getuige van hetgeen hij verhaalt? Of was hij ten
minste in staat zich betrouwbare inlichtingen te verschaffen
omtrent de gebeurtenissendie hij meedeelt?
Slaan we de levensbeschrijving van den heilige open, clan
lezen we claar aan bet slot dele verklaring: Dit verhaal
over bet leven en de mirakelen (virtutes) van den glorierijken
belijder Christi Adalbertus, is opgesteld door de monniken.
(cucullarii) van bet klooster van Mettlach, op bevel van den
doorluchtigen Heer van datzelfde klooster, den bovengenoem-
den aartsbisschop Egbert, die uitmunt als kundig en onver-

deren. Daarom wordt de tekst slechts bier en daar werden al


van de voor huiselijken kring ge- te plaatselijke gegevensin alge-
houden voorlezing zonder ingrij- mener vorm gehouden.
pende wijziging bier afgedrukt;

J.
(3) t>tj; VI'rA t SANCTt ADALBERTt Ii

moeid bevorderaar van alles wat goed en schoon is en tot


eer van God strekt 1.
De bovengenoemdeaartsbisschopEgbertus is de zoon van
graaf Dirk I I ; van hem wordt in hk. 19 van de Vita verhaald
dat hij, op den feestdag van St. Adelbert in Egmond als
subdiakeJl in de hoogmis fungeerde en van een langdurige
koorts genezenwerd ; waarbij daD toegevoegd wordt : 't Is
dezelfde Egbertus, die, later door God tot de !Vaardigheid
van aartsbisschop uitverkoren, thans met zulk een vurigen
ijver voor Gods eer en zulk een wij s beleid de kerk van Trier
bestuurt 2.
Het leven van St. Adelbert werd dug te hoek gesteld op
last van Egbert, aartsbisschop van Trier (977-993), door de
monniken van de abdij van Mettlach. Dit laatste wekt wel
enige bevreemding. Wat hebben de monniken van bet zo
ver afgelegen Mettlach (40 km. ten zuiden van Trier, aan
de Saar) met Egmond uit te staan? Wat kon men daar in
Mettlach omtrent St. Adelbert weten? Toch valt aan de
juistheid van dit bericht niet te twijfelen.
Een .geheel onverwachte en evenzeer onverdachte beves-
tiging er van is in 1888 opgedoken, toen in de Monumenta
GermaniaeHistorica (Scriptores,dl. XV, 2, 1261-1268)deMi-
racula S. Liutwini verschenen, een omstreeks 1095 te Mett-
lach opgesteldverhaal van de mirakelen van den H. Lutwinus.
De H. Lutwinus (t 713) was de stichter van de abdij van
Mettlach. Na den dood van zijn echtgenote, trad hij zeIt in
bet klooster, doch werd kort daarop (omstr. 698) tot aarts-
bisschop van Trier gekozen. Als stichter van bet klooster,
beschouwde hij zich tegelijkertijd ook als de wettige eige-
naar er van, volgens een rechtsopvatting, die in de vroegere
middeleeuwen vrij algemeenwas, en die we oak later in de
beginperiode van Egmond zullen terugvinden. Zo onder-
wierp hij zijn stichting, met al haar bezittingen, aan den
aartsbisschoppelijken stoel van Trier, zodat hij en zijn op-
volgers tevens oak abt en eigenaar van bet klooster te Mett-
lach werden. Vandaar dat Egbert, in de levens.beschrijving
van St. Adelbert, als onze doorluchtige Heerbetiteld wordt :
serenissimusdominus monasterii (hk. 28).

1. Vita,hk. 28; Fontes,


bIz. 21. Fontes,bIz. 15.

221
2.
228 HUIJBEN (4)
Die toestand was verre van ideaal. Geenwonder, dat bet
klooster in verval geraakte. In 941, waarschijnlijk als ge-
volg van de hervormingsbewegingender Cluniacensers,
van Gorze in den Elzas, van Gerard van Brogne in Zuid-
Nederland, -hervorming, die juist tot strekking had bet
kloosterleven meer onafhankelijk te maken van wereldlij-
ke inmenging, -werd Mettlach hervormd. De aartsbis-
schop Rotbert (oom en opvoeder van St. Ansfried) zag at,
zo niet van zijn eigendomsrecht op de abdij, dan toch van
zijn abtelijken titel. Tot eerstenregulieren abt benoemde hij
Ratwich of Ruothwic, monnik van Cornelimtinster te In-
den (bij Aken). Nu bloeide de kloostertucht, en als onmiddel-
lijk gevolg daarvan, ook de studie weer op. Onder zijn be-
stuur wordt genoemd de monnik Germanus, die aan 't hoofd
der kloosterschool stond, en als de geleerdste man tot ver
in den omtrek gold. Tal van jongelieden ontvingen van
hem bun literaire vorming.
Den hoogsten bloei bereikte Mettlach onder aartsbisschop
Egbert (977-993), toen Remigius, die later abt zou worden,
de kloosterschool bestuurde. In de Miracula S. Liutwini
wordt gezegd, dat er zulk een roep van Remigius uitging,
dat tal van monniken en geestelijken nit aIle oorden van
Gallie zich om zijn leerstoel schaarden, en, naar huis terug-
gekeerd, bun omgeving en aIle streken van Gallie met bet
licht der Mettlachse leerschool vervulden.
Remigius had zijn wetenschappelijke vorming genoten aan
de kathedraalschool van Reims, waar de to en reeds ver-
maarde Gerbert (de latere Pans Silvester II, 999-1003)
in de jaren 972-989 de classieke letteren en de philoso-
phie van Aristoteles doceerde. Gerbert stond in briefwisse-
ling, zowel met aartsbisschopEgbert, als met de monniken
van Mettlach, waarvan er verschillende te Reims zijn leer-
lingen waren. Abt Ruothwic zond twee zijner monniken
naar de school van Reims. Onder hen bevond zich Ruoper-
tUg of Rupert, de schrijver van de Vita 1 S. Adalberti: Ex
eorum condiscipulatu Ruopertus quidam fuit, qui ad Ek-
mundam missus, vitam sancti Adelberti luculento sermone
conscripsit 1.

1. Miracula S. Liutwini, hk. 10; M.G.H., SS.XV, 1264.

J.
(5) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 229

Zo is bet raadsel opgelost: hoe 't komt, dat bet leven van
St. Adelbert Diet te Egmond, maar door een monnik van bet
verre Mettlach geschrevenweld. ToeD.Egbert bet door zijn
vader gestichte klooster van Egmond wilde verrijken, Diet
alleen met handschriften en kunstvoorwerpen, maar ook met
eensierlijke levensbeschrijving van denpatroonheilige,wendde
hij zich h'eel begrijpelijk tot de monniken van zijn abdij van
Mettlach, waar studie en wetenschap immers in zo'n hogen
bloei stonden.
Waarschijnlijk zou hij in de jeugdige abdij van Egmond,
to en DOg in haar kinderschoenen, Diet zo gemakkelijk ie-
mand hebben gevonden in staat om in sierlijk latijn, naar
de regels van de toeD heersendemode, een heiligenleven sa-
men te stellen. Men had bet to en in Egmond voorlopig DOg
te druk met bouwen en ploegen, zodat er voor studie maar
weiDig tij d beschikbaar was.
Zo weld daD in Mettlach 'n leerling van den gevierdenGer-
bert aangewezen,op wiens vaardige pen men kon rekenen;
en omdat men ook een betrouwbarelevensschetswilde leve-
fen, weld Ruopert, misschien in gezelschapvan een of twee
andere monniken, naar Egmond gestuurd, om zich tel plaat-
se te orienteren en de nodige gegevenste verzamelen.
Maar bier rijst eentweedebeklemmendevraag : waf kon men
toenin J.:gmondnagomtrent Sint Adelbert met zekerheidweten?
Ruopert schrijft tijdens bet leven van aartsbisschop Eg-
bert, dus tussen de jaren 977-993: dat is ongeveer250 jaar
na de gebeurtenissenI
Geschreven documenteD betreffende den heilige heeft hij
Diet gevonden. Hij heeft alleen mondelinge overleveringen
kunnen opvangen.
Nu behoeven we Diet aIle mondelinge overleveringen a
priori als waardeloos te verwerpen. Zij bevatten gewoonlijk
een kern van waarheid. Vooral op bedevaartplaatsen-en
bet graf van St. Adelbert was een bedevaartplaats -hebben
overleveringen omtrent den oorsprong del bedevaart eentaai
bestaan.
Maar hoe gemakkelijk worden de oorspronkelijke gegevens
in den loop del tijden, wanneer zij van mond tot mond gaan,
Diet vervormd, VOOf!i:Jwann~~r ,h~t 9v~r een !i:fstand van
~~uwengaat?
230 J. HUIJBEN (6)
Heel rooskleurig staat bet er dug, voor bet verhaal van
bet eigenlijke leven van St. Adelbert, niet voor. Zo was reeds,
bet oordeel van Mabillon in 1672; zo luidt ook bet eenparig
oordeel der moderne geschiedschrijvers.
Maar tot bier toe hadden we dan ten minste nog den troost
dat de Vita, al kan zij ons ook weinig geloofwaardigsver-
tellen omtrent bet leven zeIt van St. Adelbert, dan toch voor
de latere gibeurtenissen, vooral voor die, welke op de stich-
ting de! abdij betrekking hebben, als een volkomen be-
trouwbare bron moet gelden.
Ruopert schrijft immers op last van Egbert, den eigen zoon
van den stichter der mannenabdij : en hij ontleent zijn in-
lichtingen aan de oudste monniken van Egmond, die zeIt
getuige zijn geweest van de gebeurtenissen. Wat die latere
tijden betreft, is zijn verhaal dug volkomen geloofwaardig.
Zo dacht men er tot hiertoe vrij algemeenover.
Maar nu,komt Oppermann dat alles in verdenking brengen.
Hij geeft volmondig toe, dat Ruopert inderdaad een leven
van St. Adelbert heeft geschreven tussen de jaren 977-993.
Maar, zegt hij, dat leven bezitten we niet meer in zijn oor-
spronkelijken vorm. Het leven van St. Adelbert, zoals we dat
tegenwoordig in de nog bestaande handschriften lezen, is
pas in de xme of in 't laatste kwart der XIIe eeuwopgemaakt,
met gebruikmaking van de oude, oorspronkelijke levensbe-
schrijving van Ruopert, maar zonder dat we kunnen uit-
maken in hoeverre de jongere Vita de oudere gewijzigd en
verknoeid heeft J.

1. In de Egmonder Fiilschun- bIz. 54, behalve dat op bIz. 57


gen (uitg. 1919,bIz. 68): We we- staat: Die liingere vita ist ein
ten Diet ob ein Teil der echten Machwerk yon C und F $ (zon-
vita in die von C iibergegangen del datum).
ist, sondern beweisennur, dass Op bIz. 72 van de uitg. 1919
der Verfasser sell Machwerk als lezen we: Die tins vorliegende
die echte Biographie angesehen Vita Adalberti ist, wie wir fest-
wiggeDwill. Die echte vita Ruo- gestellt haben, nicht im ersten
peTti musseD wir demnach als Drittel des 12., sondern im er-
verloren ansehen... Die Iiingere sten Viertel des 13. Jahrhunderts
vita ist ein Machwerk erst des verfasst $. In de uitg. 1920 luidt
13. Jahrhunderts (cfr bIz. 72). de tekst: ...sondern erst u~
Jiet~el!qe~ qeuitgavevan t 920, ~175 yerfa5~t $ (bl1i. 6:1.)~
(7) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 231

M. a. w. we weten ten slotte Diets met zekerheid.


Wat moeten we daarvan denken?
Laten we eerst nagaan hoe 't staat met de handschriften,
die ODSden tekst hebben overgeleverd.
Welke handschriften bezitten we DOg van de levensbe-
schrijving van St. Adelbert?
Er hebben zeer oude, thans verloren handschriften bestaan.
Oppermann vermeldt er gene, en schijnt er ook Diet naar
gezocht te hebben. Maar ik kan er tach enkele opgeven.
Een systematisch onderzoekin de middeleeuwsebibliotheeks-
catalogi zou er zeker DOgandere aan het licht brengen.
Zo kunnen we dus zonder veel te zoeken, nit de opgaven
van slechts enkele middeleeuwsebibliotheekscatalogi, reeds
het bestaan vaststellen van vier oude handschriften del Vita
I S. Adalberti: een te Stavelot v66r het jaar 1105, een te
Egmond in de jaren 1120-1129, een te Rolduc v66r het
midden del XlIIe eeuw, en een in de St. Matthias-abdij te
Trier van onbepaalden datum.
Er moeten er stellig nag meer zijn geweest. Zo is het bijv.
zeker dat men in Egmond, van den beginne at, een kopie
heeft bezeten van Ruoperts levensbeschrijving of zelfs Ruo-
pelts eigenhandschrift. En de afstamming del nog bestaande
handschriften, zoals die nit de vergelijking der varianten
kan worden opgemaakt, bewijst dat er ten minste vijf tus-
senschakels verloren zijn geraakt. Zo komen we reeds tot
een klein tiental verloren handschriften.
Hieruit mogen we veilig afleiden, dat de Vita I S. Adal-
berti, ondanks het feit, dat de heilige slechts een locale vere-
ring heeft genoten, tach in betrekkelijk ruimen kring belang-
stelling heeft gevonden.
Een tweede conclusie is: dat het a priori onwaarschijnlijk
geacht moet worden, dat al die handschriften enkel en alleen
den vervalsten tekst zouden hebben overgeleverd. Hoe is 't
mogelijk dat een in 't laatste kwart der XIIe eeuw ontstane
vervalsing den zuiveren, oorspronkelijken tekst, die sinds 200
jaar reeds op verschillende plaatsen verspreid was, geheel en
al zou hebben verdrongen, zodat er na dien tijd, als door
een geheime afspraak, alleen maar afschriften zouden zijn
gemaakt van den vervalsten tekst en geen enkel meer van
den oQrspronkelijke? Pie andere handschriften heeft men
232 J. HUIJBEN (8)
toch zo maar Diet uit de circulatie kunnen wegsmokkelen.
Of moet men, van een bepaalden datum af, op aIle plaatsen
tegeIijk een algemene conspiration du silence ) veronderstel-
len ten opzichte van den oorspronkeIijken tekst?
Deze simpele redenering leert ODSwel, dat de oorspronke-
lijke tekst van de Vita I S. Adalberti Diet geheel en al in den
loop der tijden verzwolgen kan zijn geraakt. Maar bet zegt
ODSDiet, hoe die tekst er uit zag.
Voorlopig kennen we de Vita I S. Adalberti alleen uit de
DOg~estaande handschriften. En deze -bet moet erkend
worden -zijn van zeer jongen datum. Tussen bet tijdstip,
waarop de Vita door Ruopert werd samengesteld en dat,
waarop de oudste der overgebleven afschriften werden ge-
maakt, liggen 500, ja 600 tot 700 jaren I
In zijn EgmonderFiilschungen beweerdeOppermann: Die
handschriftliche Ueberlieferung der Vita Adalberti reicht nicht
fiber das 16. J ahrhundert zurlick 1.) Hier is de schrijver blijkt
baar in tegenspraak met zichzelf; want enkele bladzijden
verder spreekt hij van eenBerlijns handschrift der Miracula
S. Ada lberti uit de xve eeuw2; tenzij we moeten veronder-
stellen, dat hij toeD DOgDiet wist, dat bedoeld hs. 3, behalve
de latere Miracula, ook bet leven van St. Adelbert bevatte.
Dat de oudste handschriften der Vita I S. Adalberti pas
uit de XVIe eeuw zouden stammen, is in ieder geval Diet
juist. Zo erg is bet gelukkig niet. Maar veel beter staan er
de zaken ook Diet voor. Uit de xve eeuw zijn er althans DOg
vier handschriften bekend.
Maar nu rijst de grote vraag: is die tekst, die we aidus
door vergelijking der DOg bestaande handschriften critisch
kunnen reconstrueren, werkelijk de tekst, dieD Ruopert om-
streeks 980 heeft samengesteld? Of is bet soms een latere
bewerking van Ruoperts oorspronkelijken tekst? Feitelijk
kunnen we Diet hoger daD tot bet jaar 1296 opklimmen 4.
En inderdaad meent Oppermann in den tekst zelf aanwij-
zingeDte vinden, dat deze zoals hij voor ODSligt onmogelijk

1. Uitg. 1919, bIz. 57; uitg. een aanhaling van W. Levison


1920,bIz. 46. in Neues Archiv, XL, 1916, 795,
2. Uitg. 1919, biz. 65; uitg. te kennen.
1920, bIz. 55. ~. V~I.FQ~tes,
bIz.10. v~
~. Hij schijqt h~t slechtsutt
(9) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 233

omstreeks 980 door Ruopert kan geschrevenzijn. Laten we


zijn argumenten even onder de loupe nemen,
Zoals ik reeds zeide, heeft men er v66r Oppermann nooit
aan getwijfeld dat de tekst, zoals hij in de handschriften
voorkomt, werkelijk de oorspronkelijke tekst van Ruopert
was.
Pijnacker Hordijk, die zich v66r Oppermann het diepst
met de zaak heeft ingelaten, had slechts een bezwaar, dat
hem trouwens in het geheel niet onoverkomelijk leek en ten
hoogste het best.aanvan enkele bedorven plaatsen zou be-
wijzen 1.
Prof. Oppermann heeft later zelf bewezen, dat in de beste
handschriften, nl. in de handschriften van de eerste groep,
niet den verleden, maar den tegenwoordige tijd staat aange-
geven (regit, in plaats van rexit) 2.
Een tweede bezwaar, indertijd door Prof. Pols geopperd,
blijkt evenmin te bestaan3.
We komen nu aan de bezwaren door Prof. Oppermann
zelf gemaakt.
In zijn Fontes bIz. 17 schrijft hij : Onze Vita is niet het
werk van Ruopert. Er zijn twee plaatsen in de Vita zelf,
die dit al dadelijk uitwijzen. Volgens c. 13 heeft de non
Vulfsit, die in haar droom door St. Adelbert drie keer wordt
aangemaand zijn lijk te laten opgraven, daarvan mededeling
gedaan " Theoderico comiti, qui locum eundem, sicuti nunc
posteri eius retinent, proprietatis iure possidebat ". Dit kan
niet onder graaf Dirk II, den zoon en opvolger van den hier

1.In hetgehelestuk kan ik met genomenin zijn Egmonder Fiil-


zekerheid slechts eenwoord aan- schungen(1919),bIz. 61; (1920),
wijzen, dat in een ten tijde van bIz. 50.
aartsbisschopEgbert geschreven 2. Cfr Fontes,bIz. 18* nota 1.
opstel Dietpast. In cap. 19woldt 3. Prof. POLS, Bijdr. tot de
nl. gezegd: Hic denique est Eg- kritiek der Annales Egmundani,
bertusqui... Trevirensemrexit ec- in Geschiedk.Opstellen, aange-
clesiam. (C. PIJNACKERHOR- baden aan R. Fruin, bIz. 325,
DIJK, Waf wetenwe nu omtrent beweerde, dat in hk. 17 van
den heiligen Adelbe~t van Eg- Dirk I reeds als comes Hollan-
mond., in Bijdr. v. vaderl. gesch. diae gesprokenwordt. Pijnacker,
en Oudheidk.,49 reeks, I, 1900, 1.c., heeft er reeds op gewezen,
bIz. 157, noot 1. Het argument dat q~;~ pewerin~on~e~rond~s,
wordt dOQfprot OppermaD;q ov~~
234 HUIJBEN (10)
bedoelden graaf Dirk I, dug niet door Ruopert geschreven
zijn 1. I)
Ik zie niet in, waarom Ruopert niet kan gezegd hebben,
dat de kerk van Egmond in 't bezit was van de nakomeJin-
gen van Graaf Dirk I. Men veronderstelt wel, dat Ruopert
nog tijdens bet leven van Dirk II schrijft, omdat hij diens
dood (6 Mei 988) niet vermeldt. Nergens geeft hij echter te
kennell, dat Dirk II nog leeft. Zeker is aIleen, dat Ruopert
v66r den dood van aartsbisschop Egbert (8 of 9 Dec. 993)
schrijft. En in 993 waren er niet aIleen kleinkinderen, maar
zelfs achterkleinkinderen van Dirk I 2.
Ook al neemt men aan, dat de Vita nog tijdens bet leven
van Dirk II ontstaan is, dan kan Ruopert nog best van de
nakomelingenvan Dirk I spreken. Bij die posteri, zo schreef
reeds Pijnacker Hordijk 3, denke men aan Dirk II en diens
kinderen, waaronder Egbert I).
Ja, zegt Prof. Oppermann 4, maar dat kan onmogelijk,
want de kinderen hadden geenaandeel in bet eigendomsrecht
van den vader; zij waren geen eigenaars; en toch staat er:
Theoderico qui locum eundem, sicuti nunc posteri eius re-
tinent, proprietatis jure possidebat. I)
Prof. Oppermann heeft gelijk : strikt genomen was er maar
een eigenaar, nl. de toenmalige graaf. Maar die moeilijkheid,

1. Der Verfasserschreibt an- geschieddenten tijde van Dirk I,


geblich unter Dietrich, Egm. vervolgt hk. 18: Nec sunt me-
Fiilsch.(1919)bIz. 61 ; (1920)bIz. morie subtrahenda, que tempo-
49-50. Aldus ook P. JUFFER- ribus Theodericiiunioris predicti
MANS,La vie de saint Adalbert videlicet comitis filii, nos ipsi vi-
par Ruopert,moine de Mettlach, dimus declarata miracula. En
in Bulletin Du Gange,V, 1929- daama,in hk. 22 : modemoquo-
1930,biz. 52. OokreedsPijnacker que tempore. De tijden van
Hordijk, 1. c., p. 156,die ook op- Dirk II zijn dug blijkbaar reeds
merkt, dat er niet gesproken voorbij.
wordt van graaf Arnulf, zoon en Nooit wordt er gesprokenover
opvolger van Dirk II. Dirk II in den tegenwoordigen
2. Het lijkt mij meer waar- tijd, wat wel gebeurt voor diens
schijnlijk dat de Vita pas na den zoon Egbert (regit, hk. 19; emi-
dood van Dirk II geschrevenis, net, hk. 28).
dustosseDdejaren 988-993.Want 3. L. c., p. 155, noot 3.
na in hk. 13-17 gesproken te 4.Falscll"
,. f.
hebben over <Ie~irakelen, d~~

J.
(11) DE (( VITA I SANCTI ADALBERTI 235

voor zoverre bet er een is, bJijft even goed bestaan, ook al
verwijst men de samenstelling der Vita naar een veellatere
periode.
Of men de Vita omstreeks 980 of in de Xlle eeuw plaatst,
ten alIen tijde zal die uitdrukking (sicuti nunc posteri eius
retinent~, strikt juridisch genomen, onjuist zijn. De enige
conclusie, die we daaruit kunnen trekkeD, is, dat de schrijver
-wie hij ook zij en op welk tijdstip hij ook schreef -zich
op dat punt Diet met de nauwkeurigheid van een jurist heeft
uitgedrukt. In plaats van te zeggen, dat Egmond thans DOg
in 't bezit is van Dirks nakomelingen, had hij moeten zeggen:
bet is nu DOgin 't bezit van Dirk's kleinzoon 1 of van zijn
opvolger.
De tweede plaats, die al dadelijk zou uitwijzen dat ooze
Vita niet bet werk van Ruopert is, is deze: In cap. 18
spreekt de schrijver over wondereD, die hij temporibusTheo-
derici iunioris, praedicti videlicet comitis (Theoderici I) filii,
beweert zelf geziente hebben : ipsi vidimus. Ook dit kan niet
door Ruopert, die immers monnik te Mettlach en Diet te
Egmond was, geschreven zijn 2.
De oplossing wordt reeds door Pijnacker Hordijk aange-
geven 3: Die nos ipsi zijn niet de monniken van Mettlach,
maar de lieden, die te Egmond aan Ruopertus inlichtingen
gaven en tot wier tolk deze zich maakt..
Prof. Oppermann vindt dat een uitvlucht, die nicht
gangbar is. Hij zegt echter Diet waarom; en ik zie bet ook
niet 4.

1. Misschien heeft bij den komen alsof de monniken van


schrijver, die meermalenAlcuin's Egmond aan bet woord zijn:
VitaS. Willibrordi gebruikt, oak bijv. in hk. 3 wordt er van St.
bier een tekst van die Vita voor Adelbert gesprokenals van onze
de ogen gezweefd,waarnaar oak vader of patroon: patris nos-
Opperman verwijst: (et posteri trio In hk. 24 lezen we: eximii
eius usque hodie... possident patris coenobium , en in hk.
(Vita Willibrordi, hk. 1). 25. oratorium celeberrimi pa-
2. Fontes, bIz. 17.; Bgm. iris .
Falsch., 1919,bIz. 61; 1920,bIz. 't Is Diet uitgesloten, dat de
50. monniken van Egmond aan Ruo-
3. L. c., bIz. 156. pert schriftelijke aantekeningen
4. Er zijn nag andere plaatsen, ter hand hebben gesteld, waarin
waar de schrijver 4et I~a~ voor. ~i~ vern~alde~?~at zij v~ S~,
236 J. HUIJBEN (12)
Hij voegt er echter aan toe: Dat kan ook niet tijdens
Dirk II geschrevenzijn : want in cap. 22 maakt de schrijver

Adelbert en van zijn mirakelen dient (Egmond) en waartoe hij


wisten: die aantekeningen zou- behoort (Mettlach). Het is een
den dan door Ruopert verwerkt voorbeeld van echt middeleeuwse
zijn tot eenliterair levensverhaal. gemeenschapszin. Wars van aIle
Maar 't meest waarschijnlijk individualisme en subjectivisme,
lijkt mij, dat Ruopert zich bier laat Ruopert zijn eigen persoon-
vereenzelvigt met de monniken lijkheid schuil gaan achter de
van Egmond, voor wie en in gemeenschap,voor wie hij werkt ;
wier naam hij feitelijk schrijft. achter de autoriteit, die hem aan
Want we'moeten niet vergeten 't werk zet; achter den heilige
dat hij, die onder Gerbert een dien hij in zijn werk beoogt te
letterkundige opleiding had geno- verheerlijken: Al bet onvol-
ten, door aartsbisschop Egbert maakte, dat bier door de onbe-
met de samenstelling der Vita duidendheid der schrijvers voor
belastwas, om de nog ongeschool- den dag is gebracht, moge waarde
de monniken van Egmond te krijgen door bet gezag van hem,
helpenhun patroonheilige te ver- die bet ons opdroeg. Als iemand
heerlijken, opdat bet christenvolk goud gebracht wordt, ziet hij er
zich des te geestdriftiger zal be- niet naar, of de personen weinig
tonen om St. Adelbert de ver- te betekenen hebben, die 't bren-
schuldigde eerte bewijzen, naar- gen, maar enkel of bet goud schit-
mate bet aanschouwt,hoe de he- terend is en kostbaar. Evenzo
mel hen met een overvloediger moet men in dit werkjeniet zien
aantal wondertekenen ter zijner naar de geringe gaven van hen,
verheerlijking zegent(hk. 26); en die 't schrijven, maar liever over-
tegelijkertijd om te laten zien, wegen hoe lofwaardig en Gode
hoe schrikkelijk God degenen welbehaaglijk bet leven van St.
strait, die zich aan hem en aan Adelbert geweest moet zijn, daar
zijn heiligdom vergrijpen (hk.1O). de goddelijke genade hem door
Ruopert spreekt dus mill of zoveel heerlijke wondertekenen
meer in naam van de Egmondse heeft doen uitschitieren ) (hk.28).
monniken. Aan 't slot, waar hij Zo bezien behoeven de woor-
zich tot zijn doorluchtigen beer den, waarin Ruopert bet laat
en lastgever, aartsbisschop Eg- voorkomen alsof hij zelf getuige
bert, wendt, vereenzelvigthij zich is geweest van de wonderen ten
met de monniken van Mettlach : tijde van Dirk II ( que tempo-
t Hec de vita et virtutibus opi- ribus Theoderici iunioris... nos
natissimi confessorisChristi Adal- ipsi vidimus), niet meer te be-
berti Medelocensiscenobii excu- vreemden. 't Is niet Ruopert,
dere cucularii, alsof bet de ge- 't is de gemeenschap die bier
hele communiteit is, die dit werk spreekt.
ondemomen heeft en aan Eg- AlcuYn vereenzelvigt zich met
bertopdraagt. Z6 gaat de schrij- de monniken van Echternach in
yer op in de geInee~s~4ap, <liehiJ ~iJn v~tq WII'~brordi, ~. 30 eQ
(13) DE VITA I SANCTI ADALBERTI II 231
gewag van de vele genezingen, die modernotemporedoor den
heilige teweeggebracht zijn 1. Ook bier hee-ft Oppermann
gelijk: dat modernoquoquetempore staat tegenover tempori-
bus Theoderici iunioris, en bewijst dat de auteur hoogstwaar-
schijnlijk pas na den tijd van Dirk II schrijft. Maar dat belet
toch niet, dat Ruopert of zijn zegsliedenheel goed getuigen
kunnen zijn geweestvan wonderen, die in den tijd van Dirk
I I zij n voorgevallen?
Oppermann constateert dan verder, dat er toch wel in onze
Vita stukken van de oorspronkelijke Vita van Ruopert be-
waard zijn gebleven. Zoo bijv. de twee plaatsen, waar sprake
is van aartsbisschop Egbert als nog in leven zijnde (hk. 19 en
hk. 28); en hij concludeert: Wij hebben dus een latere
bewerking van Ruoperts Vita voor OilS2.
De praemissen, waarop dele conclusie steunt, en die wij
onderzocht hebben, zijn veel te zwak om een dergelijke ge-
volgtrekking te kunnen staven.
In zijn Fontes meent Prof. Oppermann met die twee be-
wijzen te kunnen volstaan om aan te tonen, dat de OilSvoor-
liggende Vita niet bet werk van Ruopert kan zijn. In bet
verder verloop van zijn inleiding herinnert hij echter aan
andere bewijzen, die hij in zijn Egmonder Fiilschungen ont-
wikkeld heeft.
Op de tegenstrij digheid in de opgaven der Egmondse
overlevering over de lotgevallen van Adelberts lijk hebben
wij reeds vroeger gewezen3. De nit een evangelieboekover-
geschrevenaantekeningen, die wij in bet volgende hoofdstuk

32 (vgl. M. G., SS. RR. Merov. deed aan dit verzoek: maar hij
VII, 95). Iaat het voorkomen alsof het
Alcuin vereenzelvigt zich met abt Nizo zelf is, die met zijn
de monniken van St. Riquier in monniken de pen voert. lie de
zijn Vita Richarii, hk. p. 18. uitgave van Prof. Dr. W. LAM-
Een ander voorbeeld, ontleend PEN, Thiotried van Echternach en
aan degeschiedenisvan Mettlach : zijn Vita S. Liutwini, 's Herto-
Tussen de jaren 1072-1078ver- genbosch,1936(Collectanea Fran-
zocht abt Nizo (Nithard) III van ciscana Neerlandica, III, 6).
Mettlach Thiofried van Echter- 1. Fontes,bIz. 17*.
nach een levensbeschrijving te 2. Fontes,bIz. 18*.
geven van denH. Liutwin, stich- 3. EgmonderFiilschungen,1920,
ter van Mettlach. Thiofried vol- bIz. 47vv. ; 1919,biz. 58v.
238 j. mJIJBEN (14)
zullen behandelen, maken voor d~n tijd van graaf Dirk II
gewag van een ecclesia,qua sanclus Adalberlus primum re-
quievil, te Obinghem, dat is bij Oesdomin de parochie Hei-
10. Dat is dus een eerste traditie.
In de Vila echter vinden we 'n andere traditie. Daar woldt
gezegd, dat St. Adelbert in Egmond begraven weld, en dat
men aldaar onmiddellijk na zijn dood boven zijn graf een
kerkje bouwde, dat door de Noormannen verwoest, doch
door den priester Amalath weer opgetrokken weld 1.
Ik moet bekennen dat ik, toeD ik voor 't eerst in de Eg-
monder Fiilschungen 2 dezelfde woorden las (nl. Der Evan-
gelientekst erwahnt eine Kirche zu Obinghpm,qua sanclus
Adalberlus primum requievil ) heel sterk aan de geloofwaar-
digheid del Vila I S. Adalberli begon te twijfelen.
Maar ik weld al aanstonds gerustgesteld, toeD ik den oor-
spronkelijken tekst er op nasloeg, en bemerkte dat Opper-
mann den tekst geheel verminkt, en daardoor vervalst had.
De tekst is ontleend aan de lijst del goederen die door
graaf Dirk II en zijn gemalin Hildegard aan Egmond werden
geschonken. Daar is wel sprake van een kerk waarin bet
lichaam van St. Adelbert eerst rustte , maar er wOldt hele-
maal Diet gezegd, dat die kerk te Obinghem gelegenwas.
Ziehier de tekst: In villa Obinghem, mansam linam,
quam presbyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adal-
bertus primum requievit, tenuit 3.D. w. z. dat graaf Dirk II
aan de abdij van Egmond geschonken heeft een hofstede,
gelegen te Obinghem en die vroeger in 't bezit was van den
priester, die de kerk bedient, waar 't lichaam van St. Adel-
bert eerst in rustte.
Van een kerk te Obinghem is in '.1geheel geeDsprake, DOg
veel mindel van een St. Adelbertus-kerk. Wat heeft Prof.
Oppermann gedaan? Vit den tekst heeft hij enkele woorden
gelicht (ecclesiamqua sanctus Adalberlus primum requievil),
en deze in verband gebracht met de plaatsbepaling in Obin-
ghem, die echter op heel jets aDdersslaat. De hoeve was te
Obinghem gelegen, Diet de kerk.

1. Fontes, biz. 21*. 3. Fontes,bIz. 62, D. 34-36.


2. 1919,blz.59; 1920,biz. 47-48.
(15) DE VITA i SANCTi AI>ALBEI\Tt )) 239
Op deze verminkte en onjuiste aanhaling komt hij steeds
terug (1919, 1920, 1933) soms met aanhaJingvan den volle-
digen tekst, doch zonder zijn vergissing te bemerken; en hij
knoopt er verder allerlei verkeerde beschouwingenaan vast 1.
Eerstens beweert hij dat Obinghem, bij Oesdom, in de pa-
rochie Heilo, gelegenis. Dat is lang niet zeker. Oppermann
beroept zich op van den Bergh 2 en Bakhuizen van den
Brink 3. Maar die vereenzelviging is niet meeTdan een ver-
onderstelling.
In de schenkingslijst, waaraan de tekst ontleend is, worden
de geschonken goederen ongeveer naar bun geographische
ligging gerangschikt, zodat men nit de volgorde ongeveer
kan opmaken, waar Obinghem gelegenwas. Nu worden ach-
tereenvolgens genoemd: Osdem(Oesdom),Limban (Limmen),

1. In Egm. Fiilsch. uitg. 1919, 3. Bet Nederlandsche Rijksar-


bIz. 99 zegt hij: Drittens erwahnt chief, I, bIz. 194, noot 2. -Het
der Akt Dietrichs II: II in villa beroep op Bakhuizen van den
Obinghem mansam linam, quam Brink is gedeeltelijk onjuist. Op
presbyter, qui ecclesiam custodit bIz. 192, noot 3 (0. c.) zegt deze:
qua sanctus Adalbertus primus Obinghem zal waarschijnlijk in
[sic] requievit, tenuit. " Dass die- den omtrek van de grafkapel van
se Angabe fiber die Ruhestatte S. Adalbert, die eenweiDig noord-
des hI. Adalbert fabulos ist und westwaarts van de abdij lag, moe-
friihestens dem 12. Jahrhundert ten gezocht worden. En bIz.
entstammt, wissen wir bereits, 194, noot 21. Nadere onderzoe-
vgI. oben S. 60. & king en hebben ODShierboven, blz~
In de uitg. van 1920, bIz. 85, 192 noot 3, uitgedrukt gevoelen
woordeIijk hetzelfde, met dezelf- bevestigd. In een rekening van
de Iapsus calami (primus) en ver- bet Godshuis van Egmond, van
wijzing naar bIz. 49. VgI. Fontes, den jare 1359, woldt onder Hey-
bIz. 37*. ligheloe apgegeven: " Jan Hille
En bIz. 101 (uitg. 1919); bIz. in Obbinghevenne 18 sc. " En
88 (uitg. 1920): Und zwar deu- in een verhuurboek van den jare
tet die Stelle fiber das Grab des 1487 vond ik evenzoo onder Heilo
hI. Adalbert in Obinghem darauf opgegeven een " coeganc mitten
bin, dasses der Verfasser C ist, auf Godshuyse van Heyloe gemeen
den auch die sonstige apokryphe in Obbingerveen ". Beide hand-
Ueberlieferung fiber den hI. Adal- schriften berusten in bet Ge-
bert zurfickgeht & (N .B. Hand C meente-Archief del stad Leiden t.
is uit de 2e helft der XIIe eeuw). Bakhuizen zegt Diet dat Obin-
2. Handboek der Middel-Ne- ghem bij Oesdom lag.
derlandsche geographie, bIz. 150.
240 HttIJBEN (16)

Smithan (onbekend),Bachem,(Bak~um) Ordebolla(onbekend),


Heramof (Arem tussen Bakkum en Limmen), Those (onbe-
kend), Obinghem,Hemstede,(Heemstee, ten W. van Uitgeest,
ten Z. van Castricum). -In een andere lijst hebbenwe deze
volgorde Castrichem, Obinghem, Thos, Velsen1. Obinghem
moet dus wel dicht bij Castricum gelegenhebben. Maar in
ieder geval is bet Diet hetzelfde als Oesdom, dat afzonderlijk
genoemd wordt, en door verschillende plaatsen van Obin-
ghen:t gescheiden wordt 2.
Dat St. Adelbert te Oesdom-Obinghembegraven zou zijn
geweest, is dus geheel nit de lucht gegrepen,eerstens omdat
nergens gezegdwordt dat St. Adelbert te Obinghem begraven
werd, en vervolgens omdat Obinghem zeker Diet iedentiek is
met Oesdom.
Prof. Oppermann gaat DOg verder. De kapel, die volgens
de Vita op 't graf van St. Adelbert werd gebouwd, zou de
latere kapel van O. L. Vrouw ter Nood te Heilo zijn, en de
put die bij 't opgraven van bet lijk ontstond, de Runxput,
v66r die kapel gelegen3.
Ter bevestiging haalt hij fen verhaal aan nit de Miracula
S. Donatiani, waarin sprake is van Oesdom, van den Ro-
riksput en den Roriksberg.
De Miracula S. Donatiani, in 1794 door de Bollandisten
uitgegeven naar een handschrift der XlIle eeuw (gedeeltelijk
herdrukt door Holder-Egger in MG. SS. XV, 856 vv.), wer-
den te Brugge, -dus veT van Egmond -te hoek gesteld.
Het eerste mirakel, dat verhaald wordt, zou plaats hebben
gehad in 't jaar 1011, en speelt te Oesdom. Est igitur pagus
ubique gentium conspicuus, noto cunctis vocabulo Fresia
dictus. ,De naam Fresia moet bier heel ruim genomenwor-
den. Hic oppidum est, ab accolis Osdennecognominatum
[bedoeld is Oesdom, in de oudste Egmondse stukken Osdem
genoemd4], monti Rorikesberg vocabulo contiguum.

1. Fontes, bIz. 64. Siardus DIJCK in de Acta Sanc-


2. Voor de Iigging van Obin- torum der BoIIandisten verkeer-
ghem raadplegemen: Inventaris deIijk aangeeft, Oct., dl. VI, bIz.
van het oud-archief der gemeente 506B.
Heilo, opgemaakt in 1928, door 3. Fontes, bIz. 21.; Egm.
G. van Es. Fiilsch. 1919,bIz. 59; 1920,bIz.48.
4. En niet Oostende. zoals

J.
(i1) bE (VITA i sANdT! ADAtBERTt j) ~41
Waar die Rorikesberg gelegenkan hebben, zullen we aan-
stonds onderzoeken. Laten we eerst bet verhaal verder ver-
volgen.
Te Oesdom dan, leefde een brave vrouw, Ermengardis
genaamd. Op zekeren dag was zij met een emmer naar den
Roriksp1!t gegaan, om water te halen voor haar huishouden:
quadam ergo die puteum Rorikisput dictum cum hydria
adiit, ut ex eo aquam in usum familiae deferret .
Terwijl zij bezig was water te putten, wordt haar oor ge-
troffen door 't geluid van muziek en gezang, dat van den
Roriksberg vandaan schijnt te komen: cum ecce auribus
eius ex praefato monte Bonusadmissus est, quasi Bonuscy-
thararum aut tympano canentium .
Vol nieuwsgierigheid laat zij haar emmer op den rand van
den put staan, begeeft zich naar den berg om beter van de
muziek te kunnen genieten: "relicta mox super os putei hy-
dria, ad montem... accessit. Daar vleit zij zich ter aarde in
parte mantis, en onder de ton en der muziek valt zij weldra
in slaap.
Nu overkomt haar een vreemde geschiedenis. Terwijl zij
slaapt, wordt haar door de list des duivels een emmerkokend
water over 't hoofd gegooid, met bet gevolg dat zij ernstige
brandwonden oploopt en bet gebruik van haar ogen verliest.
Acht jaar lang blijft zij blind. Dan verschijnt haar tot drie-
maal toe de H. Donatianus, patroon der stad Brugge, en
gebiedt haar naar Brugge te gaan, waar zij bij zij n graf
genezing zal vinden. Hetgeen inderdaad gebeurde.
Aan dit verhaal knoopt Oppermann de volgende beschou-
wingen vast. De Roriksput te Oesdom, waarvan bier ge-
sproken wordt, is de Runxput, gelegen v66r de kapel van
O. L. Vrouw ter Nood. Hij ontleent zijn naam aan den
Noormannenkoning Rorik, die omstreeks 860 in Kennemer-
land huisde.
Ook de Roriksberg staat klaarblijkelijk met denzelfden be-
ruchten Noorman in verband. Nu heeft Holder-Egger er
reeds op gewezendat ook in de Vita I S. Adalberti eenzand-
berg met den N Dorman Rorik in verband wordt gebracht,
en wel een zandberg, diein de onmiddellijke nabijheid van
bet Dude St. Adelbertskerkje gelegenwas.
In hk. 12 van de Vita I S. Adalberti wordt immers ver-
Sacris Erudiri. -16.
242 HUIJBEN (18)
haald, dat een der duinen, door verstuiving, zo dicht bij bet
heiligdom van St. Adelbert genaderd was, dat men kon vre-
zen, dat bet kerkje geheel en al door bet zand bedolven zou
worden. Toen Rorik, die claar geland was (quo dum forte
Roricus barbarorum rex appulisset), dit bemerkte, gar hij
order aan zijn ondergeschikten, om den gevaarlijken zand-
berg te verwij deren. Maar den volgenden ochtend bleek dat
dit reuzenwerk niet meer no dig was. Door een wonder van
St. Adelbert was de verstuiving tot stilstand gebracht.
Waarschijnlijk niet ten onrechte concludeert Oppermann,
dat die zandberg dezelfde is als de Roriksberg,waarvan in de
Miracula S. Donatiani sprake is. Maar zeer zeker heeft hij
ongelijk, wanneer hij verder de conclusie trekt: dug lag bet
oudste St. Adelbertskerkje te Oesdom-Obinghem en is met
de bron, die onder de sarcophaagvan den heilige ontsprong,
eenvoudig de Runxput bedoeld 1.
't Is onbegrijpelijk, hoe Oppermann den Roriksberg bij
den Runxput kan plaatsen. In de geheleomgeving is er geen
spoor van een berg of van een verheffing te vinqen. Een
berg kan er ook niet gelegenhebben: bet was claar immers
veengrond, zoals de naam Obingerveen aanduidt. .
Oppermann heeft zich laten misleiden door den samensteller
van de Miracula S. Donatiani, en heeft hem op topografisch
gebied een gezag toegekend, dat hem in 't geheel niet toe-
komt; aan dien vreemdeling heeft hij de voorkeur gegeven

1. Demnach hat die Vita mit 1920,bIz. 49).


der QueUe,die nach ihrer Angabe In de uitg. van 1919,bIz. 60,
unter dem SargedeshI. Adalbert voegt Opp'ermann er nog deze
hervorgesprudelt ist, den Runx- opmerking aantoe: Die Bezie-
putte zu Oesdom-Obinghemim hungen des hI. Donatian zu Oes-
Auge. Daraus erhellt aber zu- doll entstammenwahrscheinlich
gleich,dassdie Vita fabuIiert.Ein del Zeit, wo Robert del Friese,
Brunnen, der noch im Anfang mit dell Gertrud, die Witwe des
des 12. Jahrhunderts (in de uitg. Grafen Florens I, in zweiter Ehe
van 1920 staat: im Anfang des vermahIt war, Graf yon Flan-
11. Jahrhunderts) nach Herzog dem war (1071-1093)t.
Rotik hiesz, kann nicht zu An- In de 2e uitg. del Eum. Putsch.
fang des 10. Jahrhunderts un- is die opmerking weggelaten.Te.-
ter dem Sarg des hI. Adalbert recht. Relaties tussenbet VIaam-
hervorgesprudelt sein (Egm. se en bet HoIIandse gravenhuis
Futsch.,uitg. 1919,bIz. 60; uitg. bestondenreeds veel vroeger.

J.
(19) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 243
haven den monnik van Egmond, die ter plaatse zeIt schrijft
en zich onmogelijk in de topographie zijner omgeving kon
vergissen.
Wat men oak over den datum en de waarde van de Vita I
S. Adalberti moge denken : een ding is zeker, nl. da,t zij werd
geschrev~ndoor iemand, die te Egmond vertoefde en die dus
goed van de plaatselijke toestandenop de hoogte~as ; hetgeen
men niet kan zeggenvan den auteur der Miracfa S. Dona-
tiani.
Waarschijnlijk .had de Bruggeling, die de Mirakelen van
St. Donatianus beschreef,over den Roriksberg horen spreken:
en in zijn verbeelding zag hij hem dicht bij den Roriksput ;
die twee hoorden immers bij elkaar. Gezien den afstand
tussen Vlaanderen en Kennemerland, was de vergissing niet
zo groat.
En in werkelijkheid, als de Roriksberg waarIijk bij den
tegenwoordigenSt. Adelbertsakker heeft gelegen, dan is bet
dat punt der duinen, dat ten slotte nag bet dichtst bij den
Runxput ligt. De vlakte tussen de duinen, die achter den
St. Adelbertsput liggen, dragen op de stafkaart den naam van
Reggerssandervlak. Is die naam Reggerssandsoms fen ver-
bastering van Rorikssand?
Oppermann vervolgt: Mit der Angape 12 dass das 31-
teste Adalbertskirchlein beim Roriksberg lag, was ja mit der
ecclesia in Obinghem des Evangelientextes tibereinstimmt,
wiederspricht die Vita sich selbst, da nach 10 das IGrchlein
in Egmond lag 1.
Afgezien van bet feit dat er in de Evangelie-aantekeningen
helemaal geen sprake is van fen ecclesia in Obinghem,doch
alleen van fen mansa in Obinghem,is er oak in bet levensver-
haal van St. Adelbert niet de minste tegenstrijdigheid te
bespeuren.
In hk. 12 wordt gezegd, dat bet kerkje, door de gelovigen
haven bet graf van St. Adelbert gebouwd, gelegenwas op den
afstand van een steenworp van de duinen, die zich langs de
zeekust uitstrekken. Op de kaart der heerlijkheid Egmond,
door Simon Meeussenvan Edam omstreeks 1538 getekend,

Egm. Fiilsch., 1919bIz. 60; 1920, bIz. 49.


244 J. HUIJBEN (20)
en die thans in de Archives Nalionales te Parijs berust, vin-
den we de (~Sinte Albrecht cappel getekend, op de plaats
van den tegenwoordigen St. Adelberts-akker; dele wordt op
die kaart in 't N. en in 't Z. geheel omsloten door de duinen.
De duinen beginnen in't N. op ongeveer20 M. afstand van
de kapel, ten Z. sluiten ze bijna onmiddellijk bij de kapel aan ;
alleen naar bet Westen is de afstand iets groter.
Als de landberg, die Rorik wilde doen weggraven, werke-
lijk identiek is met den Roriksberg nit de Miracula S. Do-
natiani, dan moet hij dug bier gelegenzijn, en niet in Oes-
dom.
De ligging van bet St. Adelbertuskerkje, in hk. 12 aange-
geven, komt dug volkomen overeen met die, welke in hk.10
wordt aangeduid. Daar wordt immers gezegd, dat bet niet
ver van de zeekust lag en onder Egmond behoorde: Idem
autem locus... litori maris videtur contiguus... Congruum
nomen eidem loco videtur inditum, ut Hecmunda dicatur 1.
Hier (in Egmond) mlissen wir offenbar auch das angeblich
yon Dietrich I gebaute holzerne Bethaus suchen; es ist die
alte Egmonder Pfarrkapelle, die Kirche zu Egmond, in der
nach dem Annalenbericht zu 1113 der Heilige begrabenlag 2.
Oppermann verwart bier twee of liever drie verschillende
kerkgebouwen: de parochiekerk, de kloosterkerk en de kerk
bij den St. Adelbertsput. In de Annales op bet aangegeven
jaar 1113, lezen we: anno MCXIII in Ekmunda dedicate
glint basilice sancteDei genitricis Marie IIII non. Novembr.
et sancti Adalberti ubi sepultus fuit III non. Novembr. a
Geroldo episcopo3.
Hetzelfde lezenwe in de lijst van altaarwijdingen, waarvan
ons een afschrift bewaard is gebleven in bet xve eeuwseEg-
mondse cartularium, thans bewaard in bet Rijksarchief van

1. Fontes, bIz. 10-11. ciesie parochialis give duarum


2. Egm. Fiilsch., 1919,bIz. 60 ; capellarum, quas dicti parochia-
1920,bIz. 49. -Buurkerk en St. ni loco et nomine parochialis ec-
AdeIbertskapeI vormden gameD clesie habent et frequentant &.
de parochiekerk,volgens eenstuk Daaromhad deSt. Adelbertskapel
van 1264 (v. D. BERGH,Oorkon- ook eenkerkhof, cfr Egm.Fiilsch.
denboekv. Holland, II, 108: su- (1919), bIz. 39; (1920), biz. 32.
per fabrica et refectionesue ec- 3. Fontes, bIz. 140.
(21) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 245

Den Haag: Anno Domini MCXIII tertio nonas Novembr.


dedicata est basilica beate Marie in Egmonda a damno Ge-
roldo episcopo vicario Traiectensi. Sequenti vera die dedi-
cata est basilica, ubi quondam sanctus confessorAdalbertus
corporaliter requievit sepultus, ab ipso episcopomemorato 1.
En juist daarvoor: Anno Domini MCXIII kalendas No-
vembr. d'edicatum est altare in cripta turri australi contigua
a domno Geroldo episcopo, in honore(m) sanctorum Johannis
Baptiste et Andree apostoli, in quo sunt reliquie sanctorum2..
Heel duidelijk. worden bier drie verschillende kerken on-
derscheiden: 1) de abdijkerk, waarvan de krocht of crypte,
gelegen bij den zuidertoren, op 1 Nov. 1113 gewijd werd
(voor de monniken is bet de kerk zander meer). Zij is de
opvolgster van bet houten bedehuis door Dirk I gesticht;
2) de Maria-munster (basilica S. Mariae), d. w. z. de paro-
chie- of Buurkerk 3;
3) de basilica S. Adalberti, de eerste rustplaats van den
heilige, d. w. z. de kapel aan den voet der duinen, bij den
St. Adelbertsput 4.
Dezetwee laatste kerken werden door denzelfden bisschop,
nl. wijbisschop Gerold, in hetzelfde jaar 1113, op twee ach-
tereenvolgende dagen : 10 en 11 November, geconsacreerd.
Misleid door zijn hypothetische constructie, herleidt Op-
permann die drie kerken, op drie verschillende dagengecon-
sacreerd, tot ene.
Waardevoller is de tekst dien hij vervolgens nit Anselmus
van Gembloers ter illustratie aanhaalt, om bij vergelijking

1. Fontes,bIz. 95. 4. Feitelijk heeft Oppermann


2. Fontes, bIz. 95. het over deze aile Egmqnder
3. In vermeIde oorkonde van Pfarrkapelle ,d.w.z. de St. Adel-
1264 wordt de Maria-munster aI- bertskapel,die volgenshem vroe-
dus beschreven: (!capella S. Ma- ger parochiekerk is geweest.
rie que estversusaustrum in cimi- 5. Wat de volgorde der beide
terio Ecmundensi(v. D. BERGH, wijdingen betreft, zijn de docu-
ibid., bIz. II, n. 108). -Is dit weI
menten niet accoord: volgens de
de Buurkerk? cfr OPPERMANN, Annaieswerd de Buurkerk op 10
Bgm. Fiilsch. (1919),bIz. 37-41; en de St. Adelliertskapel op 11
(1920),
~9., 21.!bIz. 31-~4, Font~s,
' ~Iz. Nov. geconsacreerd; volgens de
W~din~sliJstepJuist Qmsekeerd,
246 HUIJBEN (22)
te laten zien, hoe de verbouwingen van kerken in dien tijd
gebeurden.
In zijn vervolg op de beroemde kroniek van Sigebert van
Gembloers, verhaalt Anselmus bet volgende: Fundus nos-
trae proprietatis est antiquus, qui nunc " Mons Sancti Gui-
berti " dicitur : in quo placuit nobis novam aecclesiamaedi-
ficare. Olim quippe aecclesiola lignea in eo fuerat, habens
privilegii Sw dignitatem, scil. baptisterium, sepulturam et
decimam. ~d ita per annos plus minusve 60 neglectus erat,
ut vix ibi aliqua aecclesiae vestigia remanerent 1. )
De tekst is inderdaad w~lleerrijk, maar geeft Oppermann
in 't geh~el niet bet recht daaruit de conclusie te trekken:
Ein solcheholzerne Pfarrkapelle war auch die zu Egmond 2. )
Dat de echte parochiekerk, nl. de Buurkerk, van bout zou
zijn opgetrokken, staat nergens vermeld.
Een andere moeilijkheid, die door Oppermann gemaakt
wordt, is ontleend aan bet verhaal van de overbrenging van
bet lichaam van St. Adelbert: Dass fine Translation Adal-
berts durch Dietrich I nicht stattgefunden hat, wissen wir
bereits 3.
Ik heb te vergeefs naar de plaats gezocht, waar bewezen
wordt, dat die overbrenging niet gebeurd is. Wellicht meent
Prof. Oppermann, dat bet fen conclusie is, die van zelf
voortvloei tuit hetgeen hij omtrent de oorspronkelijke be-
graafplaats van St. Adelbert geponeerd heeft. Volgens hem
zou de bran, die bij gelegenheidvan die overbrenging uit bet
uitgedolven graf ontsproot, eenvoudig de Roriksput of Runx-
put te Oesdomzijn. Ein Brunnen der noch im Anfang des
(12.) Jahrhunderts nach Herzog Rorik hiess, kann nicht zu
Anfang des 10. Jahrhunderts linter clem Sarg des hI. Adal-
bert hervorgesprudelt sein 4.
Jammer genoeg berust de vereenzelviging van den Adel-
bertsput met den Runxput op fen loutere verstrooidheid.
Auch dasNonnenkloster ist an dieser Stelle (in 't verhaal

1. Anselmi continuatio Sige- 3. Egm. Fdlsch., 1919,bIz. 61 ;


berti, M.G.H., SS., VI, 387. 1920, bIz. 49.
2. Egm. Fdlsch., 1919,~l2!. (;11
; 4. Egm. Fdlsch.,1919~1?1z. 60 ;
1~20 bl~, 4~, !~20! bl1i.. ~~~

J.
(23) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 247

der overbrenging) problematisch. Auch bier kombiniert die


Vita offenbar Dinge, die nicht zusammengehoren, in fabu-
loser Weise 1.
Ik veronderstel, dat Oppermann bier zinspeelt op de on-
geloofwaardigheid, waarop hij enkele bladzijden te voren ge-
wezen heeft: Graf Dietrich I errichtete, so erzahlt 15, in
loco qui' Hallen nuncupatur, ein holzernes Oratorium, liess
den Leichnam darin beisetzen und stiftete dort, wie 18
beilaufig meldet, ein Nonnenkloster. Merkwlirdig, dass der
Heilige schon vor seiner Erhebung einer Nonne im Traum
erschien2.
AIleen voor degene, die bet woord sanctimonialis verkeerd
verstaat, kan dit verhaal ongerijmd voorkomen. In den tekst
staat: apparuit cuidam sanctimoniali. Maar sanctimonia-
lis wil niet noodzakelijk kloosterzuster zeggen. Het kan
ook eenvoudigeen, buiten kloosterverband levende godgewij-
de maagd of vrouw aanduiden. Herinnert U hetgeen St.
Gregorius in zijn levensbeschrijving van St. Benedictus ver-
haalt 3.
De meest voor de hand .Iiggende veronderstelling is, dat
St. Adelbertus verscheen aan de bewaakster van zijn graf.
In de mirakels is er juist sprake van zo'n godgewijde vrouw,
die over 't graf waakte (hk. 8 en 9).
Verder zijn er nog enkele punten die Prof. Oppermann
vollig unglaubwlirdig vindt: Nach 11 ist ein Bauer
ad sacratissimas reliquias geflihrt worden, Gleichwohl befan-
den sich nach 13 zur Zeit des Grafen Dietrich I. die Gebeine
profundius subhumo recondita'. Klaarblijkelijk heeft Opper-
mann een onvoldoende oordeel over de wijze waarop de li-
chamen der heiligen in de Katholieke Kerk vereerd worden.
Al lag bet lichaam van St. Adelbert onder den grond, kon
bet daarom niet vereerd worden?
Weliswaar is bet meer normaal, dat bet lichaam boven de
aarde ter verering wordt tentoongesteld. De elevatio ossium

1. Egm. Putsch., 1919,bIz. 61 ;1920,


sanctimonialibusquaepost mor-
bIz. 49. temper eiusoblationemcommunio-
2. Egm. Putsch., 1919,bIz. 58 ; ni Ecclesiaesunt redditae,P. L.,
1920, bIz. 47. LXVI, kol. 178.
3. GREGORIUS MAGNUS,Liber 4. Egm .Fiilsch., 1919,bl1;.58;
11 Dialogorwn, cap. ~~p; pe 192Q~ bl1;. 47.
248 InJIJBEN (24)
was juist in de Middeleeuwen bet uiterlijke teken, waaraan
men de officieel heiligverklaarden herkende. En daarom j uist
vermaant St. Adelbert zijn bewaakster, alles in 't werk te
stellen, om te verkrijgen dat zijn gebeente verheven wordt :
ut preciossissimasui corporis ossa,que more ceterorum pro-
funding sub humo recondita tenebantur, eminentius elevata
cunctis in conspectu locarentur, scilicet, ad devotionem fide-
Iium efficacius incitandam et meritorum eius interventionum
presentialius obtinendam 1.
Dan is er DOgde kwestie van die bron, die den professor
vollig unglaubwurdig Iijkt. Die Gebeinewerden, nachdem
der Heilige eiDer Sanctimoniale Wilfsit im Traum erschienen
ist, yon Dietrich erhoben, und unter dem Sarge entdeckt
man eine Quelle -nachdem der Heilige schon z:wei Jahr-
hunderte lang an dieser Stelle verehrt worden ist I 2
Zelfs al zou men bet ontstaan van die bron als zuiver na-
tuurIijk willen beschouwen, daD bestaat er nog geeDenkele
reden om bet verhaal als vollig unglaubwurdig te verwer-
pen. Bij 't uitgraven van den grafzerk kon immers best een
welbron ontstaan, die tot daD toe DOg nooit aan den dag
was gekomen.
Maar de opgravingen van Dr. Holwerda hebben bet tast-
baar bewijs geleverd, dat de gelovigen die bron van ouds
niet als een gewonenwelput, maar als een mirakuleuze bron
beschouwd hebben, wijl zij ingesloten Iigt in de absis der
kerk: hetzij die absis later (in 1113?) fond den put is ge-
bouwd, hetzij bet Iichaam van St. Adelbert reeds van den
beginne af in de absis gelegenheeft 3.

1. Vita, hk. 13: FontesbIz. 12. weten wij evenmin iets zekers
2. Bgm. Ftilsch., 1919,bIz. 58; als over wat hij bij zijn leven ver-
1920,bIz. 47. richt heeft &. Op bIz. 7* onder
3. Al schrijft Oppermann(Fon- n. 43 vermeldt hij alleen bet ver-
tes,bIz. 22*) : Oak door de op- slag van 1920 over de eerste op-
gravingen te Egmond, waarover graving, waarbij hij aantekent:
men de boven(bIz. 7* vIg.) onder Verslagover opgravingen te Eg-
n. 43 en 46 genoemdeverhande- mond, met gewaagde gevolgtrek-
Iingen van Holwerda en Gosses kingen en reconstructies. -De
kan nalezen, wordt de onzeker- tweede definitieve opgraving in
heid, waarin wij verkeren niet 1924 vermeldt hij in 't geheel
weggenomen. Over de feitelijke niet, en schijnt hij zelfs i~ ~9~~
lot~ev~~n Va:I}Aq~~~s ~k nog nle~ te kennen.
C' .,

J.
(25) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 249

Zo hebbenwe een voor een al de moeilijkheden onderzocht,


die Prof. Oppermann tegen de echtheid en geloofwaardigheid
van de ons overgeleverde Vita I S. Adalberti inbrengt. Geen
enkele heeft stand gehouden. De poging om de Vita I S. Adal-
berti als eenfalsum uit lateren tijd te verklaren moet als vol-
komen xpislukt beschouwd worden.

Steunend op de- geheel onjuist gebleken-conclusie, dat


de Vita I S. Adalberti niet in de jaren 977-993 door Ruopert
van Mettlach kan geschreven zij n, tracht Oppermann ver-
volgens na te gaan in welken tijd zij dan wel ontstaan is.
Eerstensbemerkt hij, dat de Vita IS. Adalberti in den ou-
den bibliotheekscatalogus van Egmond vermeld wordt onder
de boeken, die de monnik Frederik onder abt Ascelinus (1122-
1129)liet afschrijven : Sub eodem abbate Ascelino Frederi-
cus monachus hog libros scribi fecit :... item vitam sancti
Adalberti et sancti Yeronis in uno volumine 1.
Hieruit zou dug volgen, dat beide levensbeschrijvingen
minstens in dien tijd reeds bestonden, daar men er to en een
nieuw afschrift van liet maken.
Maar, zegt Prof. Oppermann, dit bericht is waardeloos;
want - wie sich zeigenwird -is de bibliotheekscatalogus
niet voor 't begin der XlIIe eeuw opgesteld 2.
Er bestaat echter geenvoldoende reden, om aan de geloof-
waardigheid van den catalogus te twijfelen; maar we zullen
dit punt ter zijde laten om Oppermann verder op ons terrein
te volgen. .
Hij zal dan den waren datum van de ons v66rliggende
Vita I S. Adalberti trachten vast te leggen door een verge-
lijking met de beroemde Egmondse Annalen.
Deze zijn ons bewaard gebleven in een handschrift, afkom-
stig van Egmond en dat thans in bet British Museumte L on-

1. Dr. H. G. KLEYN, De cata- (1920),bIz. 64: Ebensowie die


logus der boekenvan de abdij te vita Adalberti wird auch die vita
Egmond, in Archie! voor Nederl. Hieronis von dem EgmonderBi-
kerkgesch.,di. II, 1887,bIz. 157. bliothekskatalog als ein Werk des
2. Egm. Fiilsch., 1919,biz. 62; Miinches Friedrich aus der er-
1920,bIz. 50; Fontes,bIz. 34*.- stell Halfte des 12. .J~hrl}qnqert
1JlEvm. Fdl~~fI:.(J919), bIz.75; 1?e~etc~qe~.~
250 J. HUIJBEN (26)

den bewaard wordt (CodexCottonianus Tiberius C. XI). Het


is eigenlijk een verzameling van kleinere handschriften nit
verschillende tijden, vanaf de xe tot de XIIIe eeuw. De ver-
schillende handen, die er aan hebben meegewerkt-ook bet
gedeelte dat de Annalen bevat, is door verschillende handen
geschreven-worden aangeduid door de letters A, B, C,
D, Fl.
Nu meent Prof. Oppermann dat er nauw verband moet
bestaan tussen de Vita 1 S. Adalberti en bet werk van anna-
list C; die omstreeks 1175-1200schreef. Hij begint met vast
te stellen, dat, toen de annalist C zijn Annales neerschreef,
dezede Vita IS. Adalberti nog niet schijnt gekendte hebben;
waaruit onmiddellijk de conclusie wordt getrokken : dieser
Sachverhalt lasst sich nur dadurch erklaren, dass zur Zeit
der Abfassung der Annalen die Vita noch nicht vorhanden
war 2.
De conclusie voIgt wel tamelijk logisch nit de praemissen;
maar de praemissen zijn onjuist.
Hoe wil Oppermann bewijzen dat de Egmondse annalist C
de Vita I S. Adalberti niet kende? Door bet feit, dat hij,
voor de twee korte berichten, die hij aan St. Adelbert wij dt,
op de jaren 690 en 694, van de Vita geen gebruik heeft ge-
maakt; of juister gezegd: dat hij nit de Vita geen enkele
zinsnede letterlijk in de Annalen heeft overgenomen.
Maar was hij dan verplicht voor die twee korte berichtjes
de Vita letterlijk over te schrijven? Kon hij niet anders?
Kon hij bijv. niet zelfstandig een klein resume geven van
hetgeen hij omtrent den patroonheilige der abdij wist? Of,
zo hij 't gemakkelijker yond jets over te schrijven, kon hij
dan die berichten niet nit de een of andere kroniek overne-
men, waarin de gebeurtenissenreeds in 't kort vermeld ston-
den?
lnderdaad is bet bericht over bet jaar 690, dat de komst

1. Van eenhand E wordt ner- Fontes wordt een soortgelijk bij-


gens gesproken. In de Bgm. voegsel aangeduid door de let-
Fiilsch. noemt Prof. Oppermann: ters FA.
ook nog een hand G voor een 2. Bgm. Futsch., 1919,blz.63 f
enkel bijvoegsel, dat betrekking 1\)20, Ql~. 51,
~eeft op het ~aar t24&, In 4~
(27) DE (( VITA I SANCTI ADALBERTI

van St. WIlibrord in ODSland behelst, samengesteld nit het-


geeDBedai en Regino van Prlim 1 daaromtrent vermelden.
De schrijver der Annalen heeft er alleen den naam van St.
Adelbert aan toegevoegd : mireque sanctitatis vir Adalbertus
confessorcum aliis decem.
In de ,vita I S. Adalberti wordt de komst van St. Willibrord
in geheel andere bewoordingenverhaald ; de schrijver steunde
eveneensop de Historia ecclesiasticavan Beda en bovendien
op de levensbeschrijving van St. Willibrord door Alcuin. Maar
in tegenstelling .met annalist C, die letterlijk overschrijft,
geeft hij bun verhaal op een zeer persoonlijke wijze weer,
die we Diet in de Annalen terugvinden.
Het staat dus wel vast, dat annalist C voor bet verhaal
van de komst van St. Willibrord in ODSland de Vita I S.Adal-
berti Diet gebruikt heeft. Maar mag men daaruit afleiden,
dat die Vita toeD DOgDiet bestond? Het lag tach veel meer
voor de hand, dat hij voor een bericht omtrent St. Willibrord
den biograaf van St. Willibrord en Diet dieDvan St. Adelbert
raadpleegde!
Dan is er DOgde kleine toevoeging : mireque sanctitatis vir
Adalbertus confessorcum aliis decem. Oak deze woorden zou-
den, volgens Prof. Oppermann in zijn Egmonder Fiilschun-
gen,moeilijk aan de Vita I S. Adalberti kunnen ontleend zijn.
Gesteld, de annalist zou, om die woorden Deer te schrij-
ven, inderdaad geeDgebruik hebben gemaakt van de Vita IS.
Adalberti; wat zou dat daD DOgbewijzen? Dat hij die
Vita Diet kende, of dat deze toeD DOg Diet bestond? 't Is
immers te dwaas om h et te beweren!
Maar is bet wel zo zeker, dat die toevoeging Diet aan de
Vita I S. Adalberti ontleend kan zijn? Ik voor mij acht bet
zeer wel mogelijk, dat de annalist, bij bet ne~rschrijven van
die woorden, de Vita in bet geheugenhad. Deze heeft im-

1. Uitgave KURZE,bIz. 33. Re- geschreven. Dit afschrift, be-


gino van Priim is eenBenedic- waard in denzelfden band, waarin
tijner abt van Priim, die om- ook de Egmondse Annalen staan,
streeks 908 een veel verspreide weld door annalist C op verschil-
kroniek samenstelde.Oak te Eg- lenden plaatsen (nl. op de jaren
mond bezat men er een afschrift 744, 745, 746, 753, 763, 765)
yan, q~t 91J!:s1:.r~eks
1100 werq me~ rand~losse~ ~angeVQlq,

251
252 J. HUIJBEN (28)
mers eveneensaan Beda's verhaal van de komst van St. Wil-
librord in onsland de vermelding van St. Adelbert toegevoegd:
clarissimumque Christi confessoremAdalbertum cum decem
aliis. Dat komt de formule der Annalen al zeer dicht nabij :
mireque sanctitatis vir Adalbertus confessorcum aliis decem.
Geheel letterlijk vinden we de woorden der Annalen echter
terug in de Vita secundaS. Adalberti, waar we op de overeen-
komstige plaats lezen: mireque sanctitatis confessorChristi
Adalberlus 1. 't Is echter de vraag of de Vita secundav66r
de Annales ontstaan is, of omgekeerd. Laten we dit pro-
bleem evenwel voorlopig maar ter zij de leggen, om ons te-
vreden te stellen met de conclusie, dat annalist C zeer wel de
Vita I S. Adalberli heeft kunnen kennen en gebruiken 2.
Dat is z6 duidelijk, dat Oppermann zeit, in zijn Fontes,
op zijn vroeger opinie is teruggekomen. De Vita Adal-
berti, zo schrijft hij bIz. 61*, is door annalist C gebruikt voor
bet bericht over 690. Maar, om zich zeit niet al.te kras
tegen te spreken, laat hij er onmiddellijk op volgen : Of de
bier geraadpleegde Vila bet oorspronkelijke werk van Ruo-
pert was, dan wel de door C omgewerkte en uitgebreide redac-
tie, staat in bet geheel niet vast.
Als men de oorspronkelijke Vita van Ruopert als verIoren,
en den bewaard gebleventekst als eenveellatere oncontroleer-
bare omwerking beschouwt, valt bet inderdaad niet uit te
maken of de annalist de eerste of wel de herwerkte Vita ge-
bruikt heeft. Maar we hebben gezien, dat er niet de minste
reden bestaat, om aan de echtheid en oorspronkelijkheid van
de ons bewaarde Vita te twijfelen: zodat we als zeker moe-
ten aannemen, dat annalist C, voor zijn bericht over bet jaar
690 onze Vila I S. Adalberli gebruikt heeft, of althans heeft
kunnen gebruiken 3.

1. Fontes, bIz. 23. den: is de Vita secundaDiet de


2. Oak bet jaar 690, dat noch bron der Annales?
bij C noch in de Vita I S. Adal- 3. In de Egm. Putsch. (1919),
berti voorkomt,bevindt zich in de bIz. 63; (1920), bIz. 52 had hij
Vita secunda.Over 't algemeen geschreven: DieAnnaIenberichte
sluiten de Annales, in de berich- von 690und 694 steIIensomit die
ten over 690 en 694, zich heel alteste Ueberlieferung tibet den
nauw bij de Vita secundaaan: hI. Adalbert dar, die wir besitzen.
~oc!atqe yraag gest~lqIUoetwore Sje ~9~eJ!: ~ls queUe d~r vit~
(29) I>E ViTA t SANC'rt ADALBERTt 253

Het tweede bericht in de Annales, dat over St. Adelbert


handelt, is dat van 694. De annalist vermeldt op dat jaar de
bisschopswijding van St. Willibrord te Rome en zijn officiele
aanstelling tot apostel der Friezen. Hieraan knoopt hij een
heel kort resume vast van St. Adelberts leven : Sanctus vero
Adalber.tus in loco qui dicitur Ekmunda, usque ad tempus
exitus sui apud quendam Eggonem mansit et plurimorum
corda ad fidei salutem erexit 1 .
Heel voorzichtig laat Oppermann dezentekst, na hem aan
gehaald te hebben, verder buiten bespreking. Het verband
met de Vita I S. Adalberti is immers te duidelijk.
In de Fontes,bIz. 61*, schrijft hij : Het bericht der Anna-
les over 694 bevat mededelingen,die overeenkomenmet den
inhoud van c. 5-7 der Vita S. Adalberti, en deze capita be-
boreD in elk geval tot den C-tekst der Vita.
Maar of men bier de Vita als bron van de Annales kan be-
schouwen,is geheel onzeker.

in Betracht .- In de Fontes, bIz. gebert (op 694 en 697); daarop


19*: Het bericht over 690 is voIgt eenzin over bet verblijf van
gecompileerd uit de Vila Adal- St. Adalbert te Egmond, bij zeke-
berli en de kroniek van Regino, fen Eggo,in zakelijk opzichtover-
uit welke laatste de woorden de eenstemmendmet c.5-7 der vita,
Brittannia gentis Anglorum ob maar in de bewoordingenzonder
gratiam evangelii in GaIIias tran- voldoende verband daarmee. Of
sientes afkomstig zijn. Het ove- ill de vita Aqalberti, toen deze
rige kan aan de vila Adalberti door C gebruikt werd voor bet
ontleend zijn zonder gebruikma- bericht op 694,de capita 5-7 met
king van Beda's historia ecclesias- bun aanhalingenuit Alcuins vita
tica . (En in de noot : c Wij wijken Willibrordi reedsgestaanhebben,
bier op een enkel punt af van blijft geheelonzeker; wegensde
onze Untersuchungen, I, 51, doch bewoordingen,die de annalist op
komen tot hetzelfde resuitaat 690uit de vita overgenomenheeft,
aangaande de vita Adalberti ). kan men Beda's historia ecclesias-
-Het bericht op 690 zou C dan tica als bron dier vita aanwijzen,
naar Aicuins vita Willibrordi aan- maar Alcuins vita niet. De vita
gevuld hebben -evenals hij met Adalberti,welke C gebruikte voor
Ruoperts vita Adalberti gehan- de annalesop 690 en 694, behoeft
deld heeft . dug niet noodzakelijk de met be-
1. Fontes, bIz. 115, ibid. bIz. hulp van Alcuins vita omgewerk-
19*: Het bericht der annates te tekst, maar kan ook de oor-
op 694 is aanvankelijk, zonder spronkelijke tekst van Ruopert
verband met de vita, samenge- geweest zijn )}.
steld uit twee berichten van Si-
254 J. HtJIJBEN (30)
De overeenstemming tussen de Annales en de Vita I S.
Adalberti valt inderdaad Diet te betwijfelen. Nog groter is
echter de overeenstemmingmet de Vita secunda; daar vinden
we zelfs dezelfde woorden terug : Eo tempore... Adalbertus
in Frisia... remansit ibique plurimorum corda ad fidei salu-
tern erexit. Zodat ook bier weer de vraag gesteld moet wor-
den of de annalist de Vita secundaheeft afgeschreven,of wel
omgekeerd.
In ieder geval eenbewijs, dat de annalist de Vita I S. Adal-
berti van Ruopert Diet gekend zou hebben, is er allerminst
uit te haleD.
Na deze mislukte poging om te bewijzen, dat annalist C,
toeD hij de berichten over de j aren 690 en 694 schreef, bet
bestaanvan eenVita S. Adalberti DOgDietkende, tracht Opper-
mann te betogen, dat diezelfde annalist de. schrijver der ODS
bewaard geblevenVita moet zijn. Hij zeIt zou de Vita (na de
Annales) geschrevenhebben: want tussen bet annalenwerk
van annalist C en den tegenwoordigen tekst van de Vita IS.
Adalberti bestaat zulk een nauwe verwantschap, dat beide
slechts van een en dezeIfde schrijver kunnen zijn.
Vooreerst hebben beide gebruik gemaakt van drie dezeIf-
de bronnen: nl. Beda, de Annales Xantenses,en waarschijn-
lijk Sigebert van Gembloers: Ebenso wie den Annalisten
yon 640-789 waren also dem Verfasser der Vita Beda und
die Xantener Annalen, wohl auch Sigebert zur Hand 1&.
Dat de schrijver van de Vita I S. Adalberti gebruik zou
hebben gemaakt van Sigebertus' wereldkroniek 2 is lang
Diet zeker. Deze bewering berust uitsluitend op de vermel-
ding 3 van bet Nivialense coenobium, ubi mira signorum
gratia sacra effulget virgo Gertrudis &. Om die woorden te
kunnen schrijven behoefde de samensteller der Vita in't ge-
heel Diet Sigebert's kroniek te raadplegen. Dat de H. Ger-
trudis te Nijvel vereerd werd, was een vrij algemeenbekend
feit, en kon hij bovendien uit tal van andere bronnen verne-
men, al was bet alleen maar uit de Vita S. Gertrudis.

1. Egm. Pulsch.,1919,biz. 64; gebruikt is, kan Ruopert dus on-


ontbreekt in 1920,bIz. 52. mogelijk de schrijver del Vita
2. De kroniek van Sigebertus zijn.
loopt tot 1112.Als zij in de Vita 3. Vita, hk. 27.
(31) D~ (( VITA t SANcTI ADALBEttTI 255

Enkele regels hoger had Prof. Oppernlann gezegd, dat die


gebruikmaking van Sigebert door den schrijver.der Vita alleen
waarschijnlijk of zeIfs louter mogelijk was: Wahrscheinlich
aus Sigebert sind die Nachrichten fiber die heilige Gertrud
entnommen 1..
Nog minder zeker is het, dat in de Vita S. Adalberti gebruik
zou zijn gemaakt van de Annales Xantenses.In den Xantener
Annalen ...konnte der Verfasser der Vita sich fiber den Nor-
manneneinfall unterrichten, Yon dem in 7 die Rede ist t.
AIsof de schrijvex:-alleen nit de Annales Xantenseskon weten,
dat de Noornlannen in ons land invallen hadden gedaan! In
de tekstuitgave van 1933 is Prof. Oppernlann dan oak zo
verstandig geweest dat document niet meer als bran aan te
merken 2.
Er bestaat dug geenenkel bewijs dat de schrijver der Vita I
S. Adalberti hetzij de Annales Xantenses,hetzij de kroniek van
Sigebertus als bran gebruikt zou hebben. Van de drie ver-
meende bronnen blijft dug nag alleen Beda over, of liever
Alculns Leven van Willibrord.
Want, dat zowel de annalist als de schrijver der Vita I S.
Adalberti, voor hUll berichten over St. Willibrord, Beda's
Historia ecclesiastica hebben geraadpleegd, is iets dat z6
van zeIfsprekendis, dat Oppermann er niet verder op ingaat ;
dat kan immers onmogelijk bewijzen, dat beide schrijvers
een en dezeIfde persoon zijn 3.
Doch er is een plaats in Alcuins Vita S. Willibrordi die en
in de Annalen (in eenkanttekening bij het jaar 877), en in de
Vita I S. Adalberti is overgenomen. Ziehier de teksten.

1. Egm. Fulsch., 1919,bIz.62; Adalberti) aangehaald worden,


1920,bIz. 52. -En iets verder: moet men niet bet werk van
Durch Sigebert k on n t e also Beda, maar dat van Alcuin (nl.
die vita zu der Bemerkung fiber de Vita. S. Willibrordi) verstaan,
Nivelles angeregtwerden . In de zoals de ontleningen in den tekst
uitgave wordt Sigebertus niet van dit caput doen zien t. -Ik
meer als bron vermeId (Fontes, geloof dat de schrijver der Vita I
bIz. 20 en bIz. 16*). S. Adalberti met de ecclesiastice
2. Fontes, bIz. 8 en 16*. historie wel degelijk Beda's His-
3. In de Fontes, bIz. 16* Loria ecclesiastica bedoelt; maar
schrijft Oppermann: Onder de tegelijkertijd heeft hij oak Al-
ecclesiasticehistorie, die in den cum's Vita S. Willibrordi ge-
aanhef van c. 1 (der Vita I bruikt.
256 j. HUIJBEN (~2)
In de Vita S. Willibrordi, hk. I: et posteri eius usque ho-
die... possident.
In de Vita S. Adalberti, hk. 13: qui locum eundem, sicuti
nunc posteri eius retinent... possidebat.
In de Annales, ad annum 877: Ekmundam, cum ...omni-
bus aliis que ...nunc posteri eius possident.
Hierin wil Professor Oppermann nu het bewijs lien, dat
annalist C dezelfde persoonis als de samenstellerof bewerker
der Vita I S. Adalberti. Deze bewerker is niemand anders
dan, de eerste Egmondse annalist (C) ...Want in een (zij-
fief) kanttekeningen, op het jaar 877, is dezelfde plaats uit
Alcuins Vita Willibrordi overgenomen,die eveneensgebruikt
is in c. 13 van onze Vita (voIgt tekst). Hetzij nu dele bewoor-
dingen ontleend zijn aan de Vita Adalberti, dan wel rechts-
streeks aan Alcuins Vila Willibrordi, in elk geval is het dui-
delijk, dat het dezelfde schrijver geweestmoet zijn, die juist
van dele wending van Alcuin en in de Vita Adalberli en in de
annalenglossegebruik maakte 1..
Dat lijkt mij lang niet duidelijk noch doorslaand.
Eerstens is de overeenstemming der drie teksten wel erg
zwak: scienti nunc posteri eius retinent (of possident), dat is
alles. Waarom zou het niet een louter toevallig samentreffen
kunnen zijn, zonder enig onderling verband van afhankelijk-
heid? Dat de Vita Willibrordi hier als bron voor de twee an-
dere teksten gediend zou hebben, lijkt me in ieder geval leer
twijfelachtig. -Meer waarschijnlijk is het, dat er in dit
geval tussen de Vita I S. Adalberti en de Annales verband
bestaat. De vraag is maar: hoe moet dat verband -gesteld
dat het niet toevallig is -verklaard worden? Heeft de
annalist de Vita nageschreven? Of omgekeerd? Of hebben

1. Fontes, bIz. 18*; vgI. bIz. In uitg. 1919 met deze bemer-
61*. In Egm. Fulsch., 1919,bIz. king: J enen Annalisten, das
64 (1920,bIz. 53)worden de glosse heisst a~soC, erkennt man denn
der Annales op 877 (er staat auch ills den Verfasser der Vita
verkeerdeIijk in beide drukken: an ihren Stil. &
863) en Vita I Adalberti, hk. 13 In uitg. 1920 is er sprake van
eveneensmet eikaar in verband eine stilistische Bertihrung (wel-
gebracht, doch zanderverwijzing che) auf C selbst nattirlich zu-
naar Aicuins Vita Willibrordi. riickgeftihrt werden kann. &
(33) DE VITA I SANCTI ADALBERTI ) 257

heiden, onafhankelijk van elkander, uit een gemeenschappe-


lijke bran (bijv. de Vita S. Willibrordi) geput? Allemaal
vragen, die zo maar Diet opgelost kunnen worden, en die zelfs
door loutere tekstvergelijking Diet oplosbaar zijn.
't Is daD ook zonder enigen schijn van bewijs, dat Prof.
Oppermann de conclusie trekt : In elk geval is het duidelijk,
dat bet d"ezelfdeschrijver geweestm 0 e t zijn, die juist van
deze wending van Alcuin en in de Vita S. Adalberti en in
de annalenglosse gebruik maakte.
Vervolgens haalt Oppermann in de EgmonderFiilschun-
gen 1 DOgeentweede argument aan, om te bewijzen dat anna-
list Cook de schrijver of bewerker der Vita I S. Adalberti
moet zijn: nl. de overeenkomst in stijl: Jenen Annalisten,
daB heisst also C, erkennt man auch als den Verfasser der
Vita an ihren Stil. &
En hij haalt daD vier voorbeelden aan. Het ene is de zo
juist behandelde tekst sicuti nunc posteri fillS retinent &.
Het tweede is dit: in de Annalen lezen we in een verhaal
op bet jaar 1130: (Cquid ageret, quo severteret, nisi ad Deum
et sancti Adalberti patrocinium ignoravit 2&. En in de
Vita I S. Adalberti, hk. 9 : (Cquid ageret,quo se verteret, igno-
rabat omnimodis 3.
De verwantschap is inderdaad zeermerkwaardig. Maar be-
wijst zij, dat annalist C de schrijver der Vita is? Waarom
kan de annalist die woorden Diet uit de Vita hebbenoverge-
nomen?
In werkelijkheid hebbenwe bier te doen met een aanhaling
uit de bekende levensbeschrijving van St. Paulus den Kluize-
naar door St. Hi~ronymus (c. 3) : Quid ageret miles Christi,
et quo se verteret, nesciebat 4 &, zoals Oppermann in zijn

1. Egm. Fiilsch., 1919,bIz. 64. Hetzelfde in Fontes,bIz. 33*.


2. Fontes, bIz. 145. 34*: (wij achten bet niet on-
3. Fontes, bIz. 9. In Egm. mogelijk, dat de C-tekst der vita
Fiilsch., 1920,biz. 53, wordt de- prima Adalberti, evenals de C-
zelfde tekst der Annalen aan an- tekst der Annalen, toevoegsels
nalist F toegeschreven,en daar- van F en D bevat &.
nit de conclusie getrokken dat 4. Cfr BEDA, Rist. Eccl. II,
annalist F de Vita IS. Adalberti 12 (P. L. XCV, kol. 102): ~quid
van C op zijn beurt nos eensom- ageret, quove pedem verteret
gewerkt heeft. nesciens&.
Sacris Erudiri. -17.
258 HUIJBEN (34)

tekstuitgave van 19331 terecht opmerkt. Ook in de Miracula


S. Adalberti uit de Xlle eeuwkomt dezelfdeaanhaling nogmaals
voor 2.
Van een stijlverwantschap tussen de Annales en de Vita
kan dus bier geensprake zijn, zodat dit argument komt te ver-
vallen.
Als bewijs van stijlovereenkomst blijven dan nog alleen de
twee laatste voorbeelden over, en deze zijn heel zwak. Men
oordele :
In 'de Annalen, op h~t jaar 1143, lezenwe: Discat homo
putredo et vermis 3 I), en in de Vita S.Adalberti, hk. 28 : dis-
cat legentis animus 4I).
Eveneens in de Annalen, op bet jaar 1197: Nunc nostrum
propositum prosequamur 5, en in de Vita, hk. 8: nunc
redeamus ad propositum 6.
Hoe kan men nu daarin een bewijs van stijlverwantschap
vinden tussen den schrijver der Vita e;n annalist C? Daar
komt nog bij, dat bet bericht op bet jaar 1197 niet een van
annalist C, maar van annalist D afkomstig is 7.
Ook deze poging, om te bewijzen dat annalist C (omstreeks
1175)de schrijver is van de tegenwoordige Vita IS. Adalberti,
moet dug als volkomen mislukt beschouwd worden.
We mogen dug gerust een streep halen door de conclusie;
waarmede Prof. Oppermann in de tweede uitgave zijner
Egmonder Fiilschungen 8 dit gedeelte van zijn onderzoekbe-
sluit: Aus demVerhiiltnis der Vita zu den Annalenberichten
yon 690 und 694 ergibt sich entsch~idendeAufkliirung nic:1
nur tiber die Entstehungszeit der ersteren, sondern auch
tiber ihren Verfasser. Sie ist n a c h dem C-Text der Eg-
monder Annalen entstanden, aber v 0 r den yon Han j C
herrtihrenden Annalenglossen ...Verfasser der Vita ist also
offenbar C selbst. (Dit ontbrak in de eerste u;tgave).
In de eerste uitgave van zijn Egmond"r Fiilschungen 9

1. Biz. 26*, 9, 145. (van 1197) juist aangehaaldals


2. Hk. 3: Fontes,biz. 27. bewijs voor de stijIverwantschap
3. Fontes, bIz. 152. tussen de Vita en ". D.
4. Fontes, bIz. 22. 7. VgI. Fontes, biz. 189.
5. Fontes, biz. 191. 8. BIz. 52-53.
6. Fontes, bIz. 9. -In Fon- 9. BIz. 64-68.
tes,biz. 33*, wordt deze tekst

J.
(35) DE VITA I SANCTI ADALBERTI

gar Oppermann DOgeen bevestiging van zijn these, dat anna-


list C de schrijver der Vita I S. Adalberti is, ontleend aan een
vergelijking der Vita met de Miracula S. Adalberti nit de xne
eeuw: Die Verfasserschaft yon C findet sich bestatigt durch
eine Untersuchung der Miracula S. Adalberti 1 .
VolgeI:1shem louden die Miracula eveneensvan annalist C
zijn. Het bewijs hiervoor haalt hij nit de stilistisr.en Ueber-
einstimmung t die er tUggeDde Annalen en d:j Miracula
zou bestaan. En daar hij ook tUggeDde Miracula en de Vita
IS. Adalberti overeenstemming meentte bespeuren, trekt hij
de conclusie, dat we daar eens te meer bet bewijs hebben,
dat annalist C de schrijver der Vita I S. Adalberti is: Die
Anzeichen, die in den Mirakeln fur die Verfasserschaftyon C
sprechen,verstarken nun auch die Grunde fur die Annahme,
daBs er die Vita Adalberti verfasst babe 3.
Wij lulleD hem maar Diet in dele nieuwe bewijsvoering
volgen, want reeds in de tweede uitgave van zijn Egmonder
Fiilschungen 4is hij tot. de conclusie gekomen dat de Miracula
Diet van annalist C (omstreeks 1173) maar van annalist F
zijn (omstreeks 1215)5. Hier wordt geconstateerd dat er
stilistische Verwandtschaft bestaat tUggeDde Miracula
en den F-tekst der Annalen 6.
In 1933 schrijft Oppermann juist bet tegenovergestelde:
De Vita S. Adalberti vertoont geeD stilistische verwant-
schap 7 met de Annales van 1112-1173en met de Vita secunda
cum miraculis navis (d.w.z. met bet werk van F). Dat dele
van denzelfden schrijver afkomstig zoude~ zijn als de be-
werking der Vita prima, is immers op zich zelf al leer onwaar-
schijnlijk 8.
In zijn Fontes heeft Oppermann DOg eenlaatste argument
aangegevenom te bewijzen dat annalist C de schrijver van de
Vita I S. Adalberti zou zijn.

1. BIz. 64. 7. Oppermannvoegt er aantoe:


2. BIz. 66. Afgezienvan eenenkeleplaats,
3. BIz. 67. die boven (bIz. 26*) besproken
4. 1920, bIz. 53, 55-57. is (ni. de aanhaling uit de VitaS.
5. Deze opinie handhaaft hij Pauli van Hieronymus: quid
ook in de Fontes,bIz. 25*-29*. ageret, quo se verteret...).
6. BIz. 56. 8. Fontes,bIz. 28*-29*.

259
HUIJBEN (36)

De Vita S. Adalberti is, zoals reeds Holder-Egger opge-


merkt heeft, doorlopend in rijmend proza gesteld 1 )}.
't Is inderdaad voldoende de Vita even open te slaan, op
welke bladzijde dan ook, om door die eigenaardigheidgetroffen
te worden. Hier en daar zijn de rijmen of assonatieswel wat
zwak, vooral waar de schrijver eigennamente verwerken had
of meer concrete feiten nauwkeurig en bondig moest weer-
seven. Maar over 't algemeentoont hij zich zo gehecht aan
de regels van bet kunstproza, dat hij, wanneer hij zinnen uit
andere werken aanhaalt, dezebijna nooit letterlijk weergeeft,
maar ze eerst omwerkt om ze aan zijn eigen stijl aan te passen.
Wat beweert nu Oppermann? Dat deze eigenaardigheid
kenmerkend zou zijn voor den stijl van annalist C: Dit
zou overeenkomenmet de bevinding, dat ook de C-tekst der
Annales gedeeltelijk rijmt 2.
Hoe Oppermann dit kan beweren, is mij volkomen een
raadsel. Deze annalist C was werkzaam tot aan bet jaar 1173.
Maar volgens Oppermann, bezitten we bet tweede gedeelte
zijner Annalen, nl. die van de jaren 1112 tot 1173, niet meer
in zijn oorspronkelijken vorm : een andere, latere annalist (F)
heeft dit gedeelte geheel en al omgewerkt: F heeft den
C-tekst door een andere, sterk uitgebreide en omgewerkte
redactie vervangen 3)}. Voor de beoordeling van den stijl
van annalist C kan dug bet tweede gedeelteder Annalen niet
in aanmerking komen.
Het eerste gedeelte, tot aan bet jaar 1112,echter evenmin :
want dat bestaat nagenoeg uitsluitend uit uittreksels, die
woordelijk ontleend zijn aan andere schrijvers, en die dug
onmogelijk kunnen dienen om den eigen stijl van annalist C
te ijeoordelen.
De mogelijkheid zelfs ener vergelijking tussen den stijl
van annalist C en dien van de Vita IS. Adalberti is dug radi-
caal uitgesloten. We kennen den stijl van annalist C niet I
Het enige dat men zou kunnen opmerken is, dat de ene, nl.
annalist C, zijn bronnen altijd trouw letterlijk weergeeft,
terwijl de andere, nl. de schrijver der Vita I S. Adalberti,

1. Fontes, bIz, 33*, 3, Fontes, bIz, 135*,


2, Fontes, bIz, 33*,

260
J.
(37) DE VITA I SANCTI ADALBERTI 261

zulks joist Diet doet: zodat dit eerder tegen de identiteit der
twee schrijvers uitvalt. .
Weliswaar heeft Prof. Oppermann zich tamelijk voorzich-
tig uitgedrukt door te leggeD, dat de C-tekst der Annales
g e d eel tel i j k rijmt~. Maar zelfs dat (Cgedeeltelijk ~
is te veel. Want het enige voorbeeld, dat hij aanhaalt, nl. de
randglosse bij het jaar 988 1, is oak weer een uitlreksel nit
een aDderwerk, nl. nit de Vita IS. Adalberti 2, hetgeen door
Oppermann over 't hoard is gezien3.
Men behoeft de;teksten slechts naast elkaar te plaatsen:
ANNALES VITA I S. ADALBERTI

Theodericus secundus comes is [Theodericus junior]


sicut paterni regni et hereditatis paternae
successor4
ita pie devotionis et boni operis devotionis ferventissimus emu-
extitit imitator; lator
preter alia pater eius ligneam, in honore sancti... Adalberti la-
iste lapideam pideam
construxit sancia Adalberto ec- basilicam... construxit.
ecclesiam, et de reditibus ...quibus ad cotidianum victum
suis prebuit fratribus coti- de redditibus suis sullicien-
diani victus sufficientiam. tiam praebuit...
Ekbertus autem filius eius cum (Egbertus) valida vi febrium ...
esset vexatus...fiducia meritorum
sub dira febre et Erlinda soror piissimi confessoris ...est
eius monocula ambo letifi- absolutus... letus ob tante
cati sunt per sancti Adal- pestis evasionem.

1. Fontes, bIz. 127-128. aus. Verfasserdel vita ist aIso( I)


2. Vila I, hk. 19-20, ibid, bIz. offenbar C selbst. Is dat een
15-16. bewijs'l
3. In Egm. Fiilsch. 1920,blz.- 4. Deze woorden schijnen door
53 zegt Oppermann van dezean- C toegevoegd.VgI. Annates, ad
nalenglosseop 988 (Sie) nimmt ann. 936, waar C aan een tekst
auf 19 und 20 del vita Bezug. van Liutprand eveneensde woor-
und setzt auch durch ihren son- den toevoegt: successit ei in
stigen Inhalt die in del vita be- hereditate et regno , Fontes,bIz.
richtete Translation des hI. Adal- 125.
belt durch Graf Dietrich I Vf;!r~
262 HUIJBEN (38)

berti merita. Ille va(lidi- Erlinda, ...unius oculi non


tate) 1 febrium liberatur, -frustrata... recepit vjsum ...
ilia oculi sui ereptione. gaudensex restitutionis be-
neficio.
AIs bewijsdat de C-tekst der Annales gedeeltelijk rijmt I),
is deze ene plaats wel zeerzwak. Er zitten wel enkele rijmen
in, maar zolang we geen andere voorbeelden kennen van den
eigen stijlNnn annalist C, zal bet raadzamer zijn over diens
gewoonten en eigenaardighedente zwijgen.
Summa summarum: er is geen enkel bewijs gebracht, dat
de Vita I S. Adalberti, die we voor ons hebbenliggen, niet de
oude Vita zou zijn die tussen de jaren 977-993 door Ruopert
van Mettlach op last van aartsbisschopEgbert van Trier werd
samengesteld.
We kunnen dug bet ongunstig oordeel, door Oppermann
tegen de oorspronkelijkheid, en daarmedetegen de historische
waarde van onze Vita, als geheel ongegrond afwijzen.

De reconstructie, die hij ten slotte los van de gegevensder


Vita, van de lotgevallen van St. Adelberts lijk poogt te geven,
moeten we als waardeloos afwijzen, daar zij van alIen weten-
schappelijken grond ontbloot is.
Na nog eensde nit de lucht gegrepen(ecclesiaqua sanctus
Adalbertus primum requievit te Obinghem gememoreerd
te hebben, besluit hij: (Over de feitelijke lotgevallen van
Adelberts lijk weten wij evenmin iets zekers als over wat hij
bij zijn leven verricht heeft...
Opmerkelijk is echter het volgende. In 1883 heeft Wat-
tenbach een lijst uitgegeven van de reliquieen, die de mon-
niken van St. Bavo te Gent na de invasie der Noormannen,
dus in de eerste helft d~r xe eeuw, in hUll klooster terugvon-
den: Breviarium de thesaurosancti Bavonis, quod invenerunt
Iratres remansissepost Nordmannicam infestationem. Hier
vindt men o.a. vermeld: Reliquie S. Remacli confessoris.
Reliquie S. Adalberti confessoris.Reliquie S. Gregorii pape.
De capillis S. Wandregisili abbatis. Reliquie S. Gisleni con-

1. Va(liditate). Detussenhaak- er gelezen wordenvalida vi fe-


jes geplaatsteletters ontbreken in brium ,zo~ls~nqe vit~ I S. Adal~
het h~dsc4rij't; 1;Q*~scqieQ moet berti!

J.
,..
(39) Dr: VITA I SANCTI ADALBERTI II 263

fessorisI).Dus tussende reliquieen van palls Gregorius I (t 603)


en drie heiligen uit de Vile eeuw staan die van den hI. belij-
der Adelbert. Aangezien hij belijder en Diet -martelaar ge-
noemd wordt, zal dit Diet, zoals men sedert 1296 in Egmond
meende, koning Aethelberth van Oost-Anglia zijn, die in
792 of 793 gedood is en wiens passio in 1136 geschrevenwerd
door Osbertus de Clara, prior van Westminster. Nu weten we
echter, dat aartsbisschopEgbert relaties had met de kloosters
Blandinium en St. Bavo te Gent, en dat de monniken van bet
door Dirk II gestichte klooster Egmond moeten gekomenzijn
uit St. Bavo. Op 'eenaltaarblad, dat graaf Dirk II en graviD
Hildegardis aan bet klooster Egmond hebbengeschonken,was
naast St. Adelbert ook St. Bavo afgebeeld. Wij moeten dug
onze reeds vroeger geuite mening handhaven, dat bet stoffe-
lijk overschot van Adelbert eerst door aartsbisschopEgbert
naar Egmond is overgebracht en wel van St. Bavo uit 1.
Deze reconstructie wordt door geeD enkel document ge-
staafd. De H. Adelbert, belijder, die in de relikwieenlijst van
St. Baafs vermeld wordt, is wel haast zeker onze H. Adel-
bert. Maar nergens wordt gezegd dat men te Gent bet
lichaam van St. Adelbert bezat: er is alleen sprake van reli-
quie, Diet van corpus. En onder den naam reliquie kan men
in de Middeleeuwen de meest verschillende dingen ver-
staan : stof van bet graf van den heilige, voorwerpen van al-
lerlei aard, die met bet lichaam of met bet graf in aanraking
waren geweest, enz.
Moesten we bier reliquie door lichaam vertalen, daD

1. Fontes,bIz. 22*. VgI. Egm. war, gefand sich noch im 11.


Fiislch., 1920,bIz. 53-54 (niet in- Jahrhundert im Besitz desKlos-
uitg. 1919). (Was wir in dieser ters Echtemach. Demnach ist
Sache wissen ist dies: Die Reli- deutlich : Adalbert hat zu seinen
quien deshI. Adalbert wurden in Lebzeiten fiberhaupt keine Be-
einem Schrein aufbewahrt, den ziehungenzuEgmond gehabtund
Erzbischof Egbert dem Kloster dort niemals begraben gelegen.
geschenkt batte, und ein yon Seine Reliquien sind erst durch
ihm beauftragterMonch ausMett- Erzbischof Egbert nach Egmond
lach hat die echte vita des hI. gekommen, und alles, was die
Adalbert, die wir nicht mehr be- vita fiber den Heiligen zu wissen
sitzen, verfaszt. Die Kapelle zu vorgibt, ist tendemiose ErUn-
Egmond, die nach der vita die dung.
alteste Rubesta.tte qes HeiligeQ
264 HUIJBEN (40)

louden we eveneensmoeten veronderstellen dat men te Gent


ook bet lichaam bezat van St. Remaclus, dat van Pans Gre-
goring den Grote, dat van St. Gislenus, enz. enz.
Verder wordt er in de documenteDwel gezegd dat aarts-
bisschop Egbert aan de abdij van Egmond een reliekschrijn
ten geschenke gaf; maar nergens staat vermeld -tenzij
bij Oppermann 1,die zijn uitlating heeft moeten herroepen1-
dat dit bet reliekschrijn was van St. Adelbert; eveneens
wordt in geeD enkel document gezegd, dat Egbert aan bet
klooster bet lichaam van St. Adelbert zou hebbengeschonken,
en DOgveel minder, dat hij dit van Gent naar Egmond liet
overbrengen3.
Spijts de scherpe critiek van Prof. Oppermann, mogen wij
dug ODStoch wenden tot de Vita S. Adalberti zoals ze v66r
ODSligt. Het eindresultaat van onze onderzoekingenis, dat
we werkelijk te doen hebben met de door Ruopert van Mett-
lach, in de jaren 977-993, samengesteldelevensbeschrijving
van St. Adelbert.

1. Egm. Fulsch., 1920,bIz. 54. chiepiscopi Egberti~.


2. In Fontes, biz. 22* noteert In het fiber S. Adalberti staat,
Oppermann: Dat Adalberts dat Egbert gar scrinium argen-
Iijk, zoals wij vroegerveronder- teum plenum reliquiis sancto-
steid hadden(Egm.Fulsch.,1920, rum ~ (Fontes, bIz. 69). Het-
biz. 53 vv.) opgeborgenwas in zelfde in de oorkonde van 1083
den zilveren schrijn, die door (Fontes, bIz. 221).
aartsbisschop Egbert aan bet 3. Prof. Oppermannveronder-
klooster was geschonken,is weI- stell (ibid.), dat de eerste mon-
iswaar niet juist. Immers nit de DikeDvan Egmond uit St. Baafs
reIiquieenIijst R bIijkt, dat bet kwamen. Het is- bijna zeker dat
scrinium corporis S. Adalberti zij Diet uit St. Baafs, maar uit
dient onderscheidente worden St. Pieter kwamen.
van bet scrinium argenteumar-

SUMMARIUM

Editione nova Vitae primae sancti Adalberti, eruditi.'1simus vir


O. Oppermann, Universitatis Ultraiectensis olim professor, omnibus
qui memoriam antiquitatis colligunt multum quidem profuit; sed
de tide historica huius operis plus aequo detraxisse videtur. COIt-

J.
(41) DE VITA I SANCTI ADAL~ER.TI 265

cedit quidem doctus auctor Vitam primam sancti Adalberti saeculo


decimo exeuntescriptam essea Ruotperto monacho-abbatiaeMedeo-
lacensis,in ditione Treverensi,ubi tunc temporis Egbertus archiepi-
scopali munere fungebatur. Hic Egbertus filius erat Theodorici II
comitis Hollandiae, cuius pater post annos teTe CCL quam sanctus
Adalbertus e vita decesserat,in pago Egmondensimonasteriumcon-
didit quo' memoria 3ancti Adalberti religioso cultu servaretur.
Parum de ipso sancto Adalberto historice cerium traditum essse
inter omnes constat. Sed nunc vel eventa auctori primae Vitae ae-
qualia quorum, ut .refert auctor Vitae sancti Liutwini, ipse testis fuit,
a docto Vitae editore in dubium vocantur cum, Vita I originali per-
dita, solam nobis superesseperhibeat Vitam saeculo XI I exeunte
interpolatam. Contra hanc opinionem agit D. Huijben demonstrando
Vitam primam originalem sancti Adalberti habuissemaiorem dif-
fusionem quam ex operedocti editoris suspicari possit et parum veri-
simile essetextum qui saeculoXII vitiatum essedicitur, unice prae-
valuisse.
Artius refutantur dubia quae D. Oppermannex ipsis verbis Vitae
sancti Adalberti contra fidem operis protulit. Et primum quidem
ex capite 13 sumptum, ubi sanctusAdalbertusnarratur moniali Vulf-
sit in somno fer praecepisseut corpus suum de terra levaretur. Quae
monialis rem nuntiasse dicitur Theodorico comiti qui locum eun-
dem sicuti nunc posteri eius retinent, proprietatis iure possidebat.
Haec verba, ut putat D. Oppermann, nequeuntesseauctoris Theo-
dorico II aequalis. D. Huijben autem difficultatem salis diluisse
existimat asserendo,auctorem communi loquendi modo usum esse,
non vocabulisa foro arreptis; nihilque obstarequin auctor scribal
tempore Theodorici I I aut certe ante mortem Egberti, siquidem ex
narratione constat Egbertum archiepiscopumadhuc vivere. Egbertus
Theodorico II per quinque annos superstesfuit et mortuus est anno
993. Ita miracula quae in capite 22 narrantur tempore moderno
accidisse,convenienteropponuntur iis quae in capite 18 temporibus
Theodoricifacta feruntur, quin ad saeculumXII differentur necesse
sit. D. Oppermann magni quoque momenti habuit textum antiquo
Evangeliario Egmondensi inscriptum, donationemmonasteriofactam
his verbis commemorantem: In villa Obinghem, mansam unam,
quam presbyter, qui ecclesiam custodit qua sanctus Adalbertus
primum quievit, tenuit. & Ex his colligit, locum ecclesiaequo sanc-
ius Adalbertus primum quievisse falsarius fingit, quaerendumesse
in villa Obinghem. D. Oppermann autem non percepit speciemse
266 HUIJeEN (42)
fefellisse. Non enim ecclesia in Obinghemsita essedicitur, sed terra
quam presbyter tenuit. Et hanc errorem initialem contabulavit sen-
tentiis chimaericis: assimilando lantern qui ex sepulcrosancti Adal-
berti scaturissetraditur in loco Egmondensi,lonti qui modo Runx-
put dicitur in locodicta Heilo, cui villa Obinghemolim luisse vicina
creditur. Paulum interest narratio Vitae sancti Donatiani ab auc-
tore locorum penitus ignaro facta qua D. Oppermann abutitur.
Eadem ratione negat, TheodoricUm corpus sancti Adalberti in coe-
nobiUm, ab ipso c.mitenuper conditum, transtulisse; scrinium quod
archiepiscopus Egbertus mortachis Egmondensibus ol/erebat, false
putat continuisse sancti Adalberti reliquias, quaset ipsum Egbertum
a monachis Gandavensibusmonasterii Sancti Bavonis obtinuisse,
gratis asserit.VerbaAnnaliUm Egmondensiumquorum fide anno 1113
tria altaria consecrataesseconstat, contra sensUmtextus explicat,
cUm lantern sancti Adalberti et ecclesiamubi sanctusprimUm quie-
pit, in labularum numero reponat. Quaeomnia cUmprimordia Ii errore
connexa,in radice iam ~um eo relutata magna ex parte fuerant.
Demum textum Vitae verbis Annalium Egmondensiumcompa-
rando, statuere conatur D. Oppermannquo tempore Vita conscripta
sit. Dignoscerecredit praesertim in versuummodulatione Vitae I
sancti Adalberti madam dicendi annalistae qui circa annlun 1175
calamum tenuit. Hunc, post completumopus Annalium, Vitam com-
posuisseasserit,quia verbaVitae in Annalibus nUmquamproleruntur
et e contrario eademmonUmentahistorica auctor utrimque adhibuisse
existimetur nempe: Historiain Bedae,vel potius Vitam sancti \yilli-
brordi ab Alcuino conscriptam, Annales Xantenses et Chronicam
Sigiberti Gemblacensis. Quae autem attulit D. Oppermann ita
tenuia demonstrantur, ut pix argumenta appellari possint. Oratio-
nis genus unde argUmentUmsUmit quandoqueplus Vitam secundam
resonatquam primam. Et ita Vita prima sancti Adalberti, quomodo
exstat,opus genuinUm Ruotperti vindicatur.

J.
Een Middelnederlands devotiehoek

uit" het voormalige bisdom Utrecht

DOOR

R. A. PARMENTIER
(Brugge)

De studie van de vroomheid in de vroegere Dietse gewes-


ten heeft in den laatsten tijd geweldigen vooruitgang ge-
maakt. Zij zou echter nog veel gebaat zijri, indien vrij tal-
rijke handschriften van getijden- en gebedenboekenaller-
wegen met bleven verstopt liggen. lnderdaad, terwijl wij
over bet bestaan van soortgelijke codices in openbare ver-
zamelingen'door mill of meer goed geredigeerdecatalogi zijn
ingelicht, tasten wij nagenoegin 't duister wat bun aanwe-
zjgheid in particulier bezit aangaat.
De hoogwelgeborenbeer baron Raphael Gilles de Pelichy,
wonende op bet kasteel Rijkevelde te Sijsele, is de gelukkige
eigenaar van een kleine, doch volstrekt niet onbeduidende
collectie met de hand geschreven devotieboeken, die ten
dele uit de voormalige Nederlandse provincien afkomstig
zijn. Hij was zo welwillend ons een van de laatstgenoemde
manuscripten, in 't Middelnederlandsgesteld, ter bestudering
af te staan, zolang wij maar wensten. Het is ODSdan ook een
aangenameplicht hem hiervoor openlijk onze erkentelijkheid
te betuigen.
Het alhier besproken handschrift uit de verzameling van
baron Raphael Gilles de Pelichy is een getijden- en gebeden-
hoek, dat blijkbaar in bet oude bisdom Utrecht vervaardigd
werd, in de laatste helft van d~ ~ve e~uw. Pit boel\ bevat
268 ~. A. PARMENTIE~ (2)

bet Klein Officie van Onze-lieve-Vrouw, de Zeven Boetpsal-


men en de Lange Dodenvigilie, alJes hoofdzakelijk volgens
de redactie van Geert Groote, verder een Allerheiligenlitanie
en Kort~ Getijden van bet H. Kruis. Daarenboven behelst
bet een rijke keus van oefeningen ter ere van den Zaligma-
ker, de H. Maagd en verschillende heiligen. Sommigegebeds-
formulieren zijn voorafgegaan door aanbevelingen, die van
bijgeloof niet vrij zijn. Kortom, bet hoek iseen trouwe weer-
spiegeling van bet godsdienstig gevoelsleven in Noord-Ne-
derla~d aan den vooravond van de Hervorming. Hieronder
geven wij de omstandige beschrijving van dien codex, zowel
wat den vorm, als wat den inhoud betreft.

GETIJDEN- EN GEBEDENBOEK
MIDDELNEDERLANDS 1
(HANDSCHRIFT GILLES DE PELICHY)

Perkamenten codex, bestaande nit elf katernen van acht


bladen, een katern van elf bladen, een van tien en een van
zes, alles sanien 11.5bladen, onlangs genummerd met Ara-
bische cijfers, met potlood aangetekend, plus voor- en ach-
teraan telkens drie papieren schutbladen; deze laatste wer-
den blijkbaar bijgevoegd in den tijd dat bet hoek van zijn
tegenwoordigen band voorzien werd. leder blad is 155 mm.
hoog bij 113 breed; de schrijfspiegel, met bleekzwarten inkt
afgeschreven, meet 100 bij 60 mm. en is met purperen inkt
gelijnd voor 20 regels. De lijnen die den tekst omsluiten,
evenals de tweede en de voorlaatste regellijn, zijn over de
ganse boogie en breedte der bladzijden doorgetrokken. Van
custodes of signaturen zijn goon sporen aanwezig. Het ma-
nuscript is geschrevenin een duidelijke, doch niet zeer fraaie
hand, met een vrij hoekige 6othische letter. Te oordelen
naar den inhoud en oak naar de decoratie dagtekent onder-

1. Van tijd tot tijd worden aangegeven: Invitatorium, P&al-


nochtansde titels ende aanvangs- mus, Te Deum, Laudaie, Bene-
woorden van sommige onderde- dictus, Magnificat enz.
len van het boek in het LatiJn
PLAAT I

BEGIN VAN DE KLEINE (iETIJDEN VAN DE H. MAAGD.


PLAAT II

I ~

-'*

~EGIN VAN DE ZEV~ BOETPSALMEN.


PLAAT III

BEGIN VAN DE KORTE KRUISGETIJDEN.


(3) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 269

havig handschrift uit de tweede helft van de xve eeuw,waar-


schijnIijk uit de Iaatste decennienvan dit tij dperk. Uit palaeo-
graphisch oogpunt dienen de hiervolgende twee bijzonderhe-
den opgenlerkt. Vooreerst komen in bet perkament van den
codex twee gaatjes voor, nameIijk: op bIz. 33 en bIz. 100.
Op beid~ bovengenoemdeplaatsen heeft de kopiist den tekst
moeten onderbreken, doch de rubricator, die na hem kwam,
heeft schoonheidshalvede voormelde gaatjes in een met ro-
den inkt getrokken kringetje gevat: op bIz. 33 alleen op de
voorzijde, op bIz. 100 op de voor- en achterzijde tegeIijk 1.
eVervolgens wordt de uitgang heit, bij woorden zoaIs: eer-
licheit, hoecheit,groetdadicheit,ewicheit,ontjermherticheit enz.,
meestal afgekort. Daarbij valt de tweeklank ei weg en wordt
de letter t in de hoogte geschreven.

I. -1. (BIz. 1-10v.). Kalendervan het bisdomUtrecht.


In dezenkalender zijn feesten aangewezenvoor bijna al de dagen
v~n bet ja~r. Onderh~vige feesten zijn in drie c~tegorieenverdeeld,
namelijk: feesten van hoogsten r~ng, die in bet rood aangeduid
sta~n, feesten van tweede kl~s, die met zwarten inkt geschreven
zijn, doch rood onderstreept, feesten v~n laagsten r~ng, die met
gewoneninkt vermeld worden.
De volgende, specifiek-Utrechtse heiligenfeesten zijn in bet
rood aangetekend: Ponciaensdach (Jan. 14), Agniet, maghet
(Jan. 21), Pancraes, martir (Mei 12), Servaes, confessor (Mei
13), Bonifaes, bisscop (Juni 5), adult, confessor (Juni 12), Lebu-
wyn ende Aelbert, confessors (Juni 25) 2, Sint Martyn, bisscop

1. VgI. daarover E. REUSENS, C. SS. R., Neerlands Heiligen in


Elements de paleographie,Leu- vroeger eeuwen, tom. III, Am-
ven, 1899, bIz. 401. sterdam, 1898, biz. 164-168; B.
2. Het feest van den eerstge- KRUITWAGEN,O.F.M., Studiema-
noemden heilige staat beslist in teriaal (Heiligen-geografie) voor
geeDverband met diens sterfdag, den kalender van het middeleeuw-
welke op 12 November herdacht sche bisdom Utrecht, in Laat-
wordt, doch heeft voorzeker be- middeleeuwsche paleografica, pa-
trekking op de vinding of de leotypica, liturgica, kalendalia,
overbrenging van zijn reliquieen. grammaticalia, 's Gravenhage,
VgI. Acta SS. Boll. (ed. PaIme), 1942, bIz. 180. Over den H.
Junii tom. VII, bIz. 3 (tweede Adalbertus, patroon van Kenne-
koIom); J. A. F. KRONENBURG,merland, misschien te Egmond bij
270 A. PARMENTIER (4)
(Juli 4) 1, Lambrecht, bisscop(Sept. 17), Mauricius mit sinege-
sellen (Sept. 22), Victoir mit sine gesellen(Oct. 10), Wilbrort,
bisscop(Nov. 7), Martyn, bisscop(Nov. 11), Lebuwyn, confessor
(Nov. 12)2.
Daarenboventrekken nog andere,eveneensin bet rood aange-
geven benamingende aandacht,te weten: Jaersdach(Jan. 1),
Dertienendach(Jan. 6), VerrisenisseIhesu Cristi (Maart 27) 3,

Alkmaar overleden in de eerste kolom) ; Dom H.QUENTIN,O.S.B.,


hellt van de 8e eeuw. vgI. Acta Les mar;lyrologeshisloriques du
SS. Boll., Junii tom. VII, bIz. moyen age. Etude sur la forma-
82-95; Bibliotheca hagiographica tion du Martyrologe romain, Pa-
latina antiquae et mediae aetatis rijs, 1908,bIz. 52.
[ediderunt Socii Bollandiani], 2. Over de karakteristieke hei-
tom. I, BrusseI, 1898-1899,blz.7, ligenfeesten van bet voormalige
tom. II, BrusseI, 1900-1901,bIz. bisdom Utrecht zie: B. KRUIT-
1307, en tom. III, BrusseI, 1911, WAGEN,O.F.M., l.a.p., in Laal-
bIz. 4; J. A. F. KRONENBURG,middeleeuwsche paleografica...,
C. SS. R., t. a. p., tom. II, Am- bIz. 153-224. Oude Dietse ka-
sterdam, 1898,blz.126-149; G. B. lenders uit hetzelfde dioceeszijn
VERBIST,C. J., Saint Willibrord afgedrukt, ten getale van acht-
apotre des Pays-Bas et fondateur tieD, in bet Jaarboekder Konink-
d' Echternach,Leuven, 1939, bIz. lijke VlaamscheAcademie voor
178-180. laal- en letterkunde, jg. 1909,
1. Het hoofdfeest van den H. blz( 27-66; jg. 1910,bIz. 44-74;
Martinus, bisschop van Tours, jg. 1911, bIz. 41-164; jg. 1913,
valt samen met diens sterfdag bIz. 41-67, 81-104; jg. 1914,
op 11 November. Volgens bet bIz. 12-27,35-46; jg. 1919-1920,
Mart yroI ogium Romanum wor- bIz. 11-22.
den daarenboven op 4 Juli DOg 3. Dezeaantekeningis eenlou-
de volgende gebeurtenissennit ter tijdrekenkundige herinnering
bet Ieven of de verheerlijking aan den zogenaamdenwerkelij-
van denzelfdenheilige herdacht : ken datum van's Heren verrij-
de overbrenging van zijne reli- zenis en heeft geeD de minste
quieen,deconsecratievan de hem betrekking op bet veranderlijke
toegewijde basiliek te Tours en feest van Pasen; zij komt in
zijn bisschopswijding. Zie: Mar- talrijke Dude kalenders en mar-
tyrologium Romanum ad for- tyrologien voor en gal herhaal-
mam editionis typicae, scholiis delijk aanleiding tot verkeerde
historicis instructum, in Propy- interpretatie. ReedsTertullianus
laeum ad Acta Sanctorum De- (t na 220) en de H. Augustinus
cembris [ediderunt Socii BoIlan- (t 430)' gewagenvan de in bun
diani], BrusseI,1940,bIz. 269-270 tijd verbreide melling, volgens
(nr. 10). Zie verder: Acta SS. dewelke Christus op 25 Maart
Boll., Julii tom. II, bIz. 4 (tweede zou gestorvenzijn. Aldus kwam

R.
(5) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 271

Maria Magdaleen (Juli 22), Remyn ende Bavo conffessors (Oct. 1),
Aite siele hoechnis (Nov.2), Katheryn, maghet (Nov. 25), Nicolaus,
bisscop (Dec. 6).
Onder de eerder schaarse namen, die rood onderstreept zijn,
dienen aangestipt: Appollonia, maghet (Febr. 9), Der apostolen
sceidinge (Juli 15), Jeroen, martir (Aug. 17) 1.
~~Onder de met zwarten inkt geschreven herdenkingsdagenvallen
op te merken: Aldegont, maghet (Jan. 30), Vedastus ende Aman-
dug (Febr. 6), Eucharius, bisscop (Febr. 20), Walburch, maghet
(Febr. 25), Swidbertus, bisscop (Maart 1), Gheertruudt, maghet

men er toe den herdenkingsdag werd naderhand overgebracht


van Jezus' verrijzenis op 27 van naar de Benedictijnerabdij van
dezelfde maand te stellen. Deze Egmond en naast bet stoffelijk
gedachtenis nochtans ging met overschotvan denH. Adalbertus
geen liturgische feestviering ge- neergelegd; naar bet schijnt
paard, behaive in Gallie gedu- bleef echter zijn hoofd te Noord-
rende de 5e en de 6e eeuw. Zie: wijk. Bij verordening van 15
Dom E. DEKKERS, Tertullianus November 1429, beval Zweder
en de geschiedenis der liturgie, van Kuilenburg, meer in naam
BrusseI-Amsterdam, 1947, bIz. daDin werkelijkheid bisschopvan
148, noot 2. ; H. DELEHAYE,S.J., Utrecht, dat bet feest van den
Commentarius perpetuus in Mar- H. Jeroen op 17 Augustus voort-
tyrologium Hieronymianum ad re- aan ais een verplichte rustdag
censionem Henrici Quentin D.S.B, zou gevierd worden in Noord-
in Acta SS. Boll., Novembris to- Holland, West-Friesiand en om-
mi II pars posterior, BrusseI, liggende streken. Tevensverleen-
1931, bIz. 159-160, 164; B. KRUIT- de hij een aflaat van veertig da-
WAGEN, O.F.M., t.a.p., in Laat- gen aan al degenendie de paro-
middeleeuwschepaleografica..., bIz. chiekerk van Noordwijk zouden
164-166, 186; K. LOFFLER, Ein- bezoeken op bet feest van den
fiihrung in die Handschriftenkun- H.. Jeroen of op een anderen
de, Leipzig, 1929, bIz. 76-77; hogen feestdag. VgI. Acta SS.
R. A. PARMENTIER, Beschrijving Boll., Augusti tom. III, bIz.
van de getijden- en gebedenboeken 475-479; [F. H. VAN HEUSSEN],
van bet ka,binet Houtart te Brugge, Batavia sacrasive resgestaeapos-
Brugge, 1929 (Geschiedkundige tolicorum virorum, qui fidem Ba-
Publicatie-n der stud Brugge, I), taviae primi intulerunt..., 18te
bl7;. 3, noot 1. deeI, BrusseI, 1714,biz. 113-114,
1. De H. Jeroen, priester en 216-217; J. A. F. KRONENBURG,
geloofsprediker in Holland, werd C. SS. R., NeerlandsHeiligen in
in 856 of daaromtrent door de de middeleeuwen, tom. I, Amster-
Noormannen gemarteid en ge- dam, 1899, bIz. 55-75.
dood te Noordwijk. Zijn Iichaam
272 R. A. PARMENTIER (6)

(Maart 17), Joseph, Marien behueder (Maart 19) 1,Lutgert, bisscop


(Maart 26), Bekeringe Marien Magdalenen (April 1) 2, Echechielis
[sic], propheet (April 10), Sydrac, Misa.el, Abdenago (April 24) 3,
Ga.ngolf, confessor (Mei 9) 4, Mederdus, confessor (Juoi 8), Edel-

1. Over den cultus van den ten uit de xve eeuw, worden me-
H. Jozef zie bet goed gedocu- degedeeldbij C. G. N. DEVOOYS,
menteerde werk van J. SEITZ, De legendeVan Sunte Maria
Die VerehrungdeshI. Joseph in Magdalena bekeringhe-, in Tijd-
ihrer geschichtlichenEntwickiung schrift voor Nederlandschetaal-
his zum Konzil van Trient dar- en letterkunde,tom. XXIV, 1905,
gesteIt, Freiburg im Breisgau, bIz. 16-44.
1908; zie oak L. EISENHOFER, 3. Bedoeld zijn de drie jonge-
Handbuch der katholischenLitur- lingen, door Nebucadnezar,ko-
gik, lste dee-I,Freiburg im Breis- ning van Babylon, in den vuur-
gall, 1932, bIz. 599-601.-In oven geworpen. Zie: Daniel I,
't voorbijgaan zij er op gewezen, 6-7 en III, 1-97. Deze oudtesta-
dat de noordnederlandse Min- mentischeheiligen worden in den
derbroeder Philipp us van Gouda regel op 16 December gevierd.
in de xve eeuween leven van denH.VgI. Martyrologium Romanum
Jozef in de Dietse taal ge- ad formam editionis typicae,scho-
schrevenheeft. VgI. W.SCHMITZ, liis historicis instructum, t.a.p.,
O.F.M., Franctscanenin de mid- bIz. 587, noot 2; N. NILLES,S.J.,
deleeuwsenederiandse Iiteratuur, Kalendarium manuale utriusque
in Bundel opstellen van oud- ecclesiae orientalis et occidenta-
Ieeriingen aangebodenaan Prof. lis..., tom. I, Innsbruck, 1896,
Dr. c. G. N. de Vooys, fer ge- bIz. 355; Dom H. QUENTIN,
Iegenheidvan zijn vijfentwintig- O.S.B., t.a.p., bIz. 349, 450, 483,
jarig lzoogleeraarschapaan derijks- 587; G. ZILLEKEN, Der K6lner
universiteit te Utrecht 1915 -16 Festka lender. Seine Entwicklung
October 1940..., Groningen.,Bata- una seine Verwendungzur Ur-
via, 1940,bIz. 324. Daarenboven kundendatierungen. Ein Beitrag
dient nag aangestipt, dat een zur Heortologie und Chronologie
Historie vanden heiligenpatriarch des Mittelalters, in Bonner Jahr-
Josephin 1500te Gouda gedrukt biicher. Jahrbiicher des Vereins
werd. VgI. C. C. DE BRUIN,Mid- von Altertumsfreundenim Rhein-
deinederiandsgeesteIijk proza, in- lande, aflevering 119, 1910,bIz.
64-65,122-123.VgI. ook Jaarboek
geleid door prof. dr. C. G. DE'VOOYS,
Zutphen, 1940, bIz. XII. der Koninklijke VlaamscheAca-
2. Dit feest werd oak gevierd demie voor taal- en letterkunde,
op 1 of 10 Maart, alsmede op 7 jg. 1909, bIz. 38, 65; jg. 1910,
April. Zie: Acta SS. Boll., Julii bIz. 74; jg. 1911, bIz. 52, 152;
tom. V, bIz. 216 (nr. 161). - jg. 1919-1920,bIz. 22.
Dietse proza-verhalenbetreffende 4. In den regel herdacht op
de bekering van de H. Maria 11 of 13Mei. VgI. Martyrologium
Magdalena, volgens handschrif- Romanum ad formam editionis
(7) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 273
truut, maghet (Juni 23), Ghehoechnis van Sinte Pouwels (Juni
30), Translacio Sincte Thomas, a.postel(Juli 3) 1, Frederic, bisscop
(Juli 18), Oswalt, coninc (Aug. 5), Die verguldinge Gods (Aug. 7) 2,

iypicae, scholiis hisioricis insiruc- 2. Beslist eenbuitengewonebe-


turn, i.a.p., biz. 183 en bIz. 184, naming voor bet feest van de
noot 6; G.'ZIJ.LEKEN, DerKolner Transfiguratie of de Gedaante-
Festkalender, i.a.p., bIz. 68-69. verandering Christi op den berg
Over dezen vrij raadselachtigen Thabor. Deze laatstgenoemde
heilige vgl. verder I. MOLANUS, plechtigheid schijnt uit bet Oos-
Naiales Sanciorum .Belgii ei eo- ten herkomstig. In bet Westen
rundem chronica recapiiulaiio..., werd zij in de Benedictijner con-
Dou 1l, 1616, bIz. 90 r.-v.; P. gregatie van Cluny ingevoerd
PERDRIZET, Le calendrierparisien door abt Petrus Venerabilis in
d la fin du moyen due d'apres Ie 1132. Eerst door paus Calix-
breviaire ei les livres d'heures, tUg .III is zij in 1457voor de ge-
Parijs, 1933 (Publications de la hele Latijnse kerk verplichtend
Faculte deslettres de I' Universiie gesteld op 6 Augustus, ter her-
de Slrasbourg,aflevering 63), bIz. innering aan de zege bet vorige
137. -Naar aanleiding van de jaar door de ChristeneD op de
blijde inkomst van hertog Phi- Turken behaald bij Belgrado.
lips den Goede te Gent in 1458 Opmerkelijk is bet, dat onderha-
werd aldaar in open lucht een vig feest,zelfsna de uitvaardiging
stellage getimmerd, waarop de van de pauselijke bul, DOglangen
Aanbidding van bet Lam door tijd op andere datums gevierd
talrijke personages plastisch af- werd. Over de liturgische her-
gebeeldwas. Onder de groepvan denking van de Gedaanteveran-
de heiligen was ook voorgesteld dering Christi 7Je: Martyrologium
Sente Gandolf, wylen hertoghe Romanumadnovamkalendarii ra-
van Bourgognen.. VgI. J. A. tionem, et ecclesiasticaehistoriae
WORP,Geschiedenis van het drama veritatem restitutum, Gregorii
en van het iooneel in Nederland, XIII. Pont. Max. iussu editum.
tom. I, Groningen,1904,bIz.42-43. Accesseruntnotationesatque trac-
1. Bedoeld wordt de overbren- tatio de Martyrologio Romano,
Sing van de gebeentenvan den auctore CAESAREBARONIOSo-
H. Thomas,aposteI,nit Indie naar RANO, Congregation is Oratorii
Edessain Mesopotamie,in 't jaar presbytero,Rome, 1586,biz. 352,
394. Zie: Martyrologium Roma- noot a; Martyrologium Romanum
num ad formam editionis typi- ad formam editionis typicae,scho-
cae,scholiis historicis insiructum, liis histoficis instructum, t.a.p.,
i.a.p., bIz. 268,noot 9; N. NILLES, bIz. 325, noot 1; O. RAYNALDUS
S. J., t.a.p., tom. I, bIz.296-298, en J. D. MANSI, Annales eccle-
478. Zie ook: Dom H. LECLERCQ,siastici ab anno MCXCVIII ubi
in Diciionnaire d'archeologiechre- desinit cardinalis Baronius, tom.
iienne et de liturgie, tom. IV (2e X, Lucca, 1753,biz. 128-132.Zie
deeI),bIz. 2063,2074-2078. ook: Dom S. BAEUMER,O.S.B.,
Sacris Erudiri. -18.
274 A. PARMENTIER (8)

Samuel, propheet (Aug. 20), Bartinus, abt (Sept. 5), Oetger, con-
fessor (Sept. 10), Sinte Jans ontfanc (Sept. 24), Twie Ewouden
(Oct. 3) 1,Hubert, bisscop (Nov. 3), Zacharie, propheet (Nov. 5) 2,
Vier Coronars (Nov. 8) 3, Octava Sinte Martyns (Nov. 18), Sile,
apostel ende martir (Nov. 28), Sinte Loy, bisscop (Dec. 1), Wyni-
baldi, bisscop (Dec. 19), David, conine (Dec. 30). Op 23 Juli leest
men: Apollonaris, bisscop. Bedoeld is voorzeker de H. Apollinaris,
eerste bisschop van Ravenna, die omstreeks 't jaar 200 den mar-
teldood stierf 4.
In den regel wordt de waardigheid van de verschillende heiligen
medegedeeld: confessor,bisscop,martir, heremyt, patriarch, paeus,

Hisloire du Breviaire (traduction Ieven gebrachtwerden, vgI. Acla


fran<;aise... par dom R. BIRON), oS. Boll., Octobris tom. II, bIz.
Parijs, 1905, tom. I, bIz. 428 en 180-207; G.. B. VERBIST,C.J.,
tom. II, blz.72 ; DomJ .LECLERCQ, l.a.p., bIz. 174-178. Wat inzon-
Pierre Ie Venerable, Abbaye S. derheid bun Iiturgische verering
Wandrille, 1946, bIz. 326-327, betreft, vgI. Marlyrolog;um Ro-
379-380; V. LEROQUAIS,Les bre- manum ad formam edilionis ly-
via ires manuscrits des biblioUze- picae, scholiis hisloricis inslruc-
ques pub!iques de France, tom. I, lum, l.a.p., bIz. 432-433(noot 3) ;
Parijs, 1934, biz. CV; Dom C. G. ZILLEKEN,Der Kolner Fesl-
MOHLBERG,O.S.B., Radulph de kalender..., l.a.p., biz. 100-101"
Rivo, der letzle Verlreler der alt- benevensnoot 3. Door bun tijd-
romischen Lilurgie, tom. I, Leu- genoten werden de twee HH.
ven, 1911 ( Universile de Louvain. Ewalden, naar de kleur van bun
Recueil de lravaux publies par les haar, onderscheidenin de Blonde
membres des conferencesd'hisloire en de Zwarte.
el dephilo logie, afi. 29), bIz. 33-34, 2. Bedoeld is de vader van
55. -Een in de Xue eeuw ge- Sint Jan Baptist. VgI. Martyro-
schreven codex van de Nationale logium Romanumad formam edi-
Bibliotheek teParijs (fonds latin, lionis lypicae, scholiis hisloricis
nO17716)behelst formulieren voor inslruclum, l.a.p., biz. 498, noot
Mis en Officie van bet feest van 1; pom H. QUENTIN,O.S.B.,
de Transfiguratie, hoofdzakelijk l.a.p., bIz. 349, 445, 483,587.
opgesteld door den voormelden 3. Een vreemdsoortige bena-
Petrus Venerabilis. Zie: J. LE- ming voor de HH. Vier gekroonde
CLERCQ,l.a.p., biz. 380-390; Dom Martelaren.
S. BAEUMER, l.a.p., tom. I, bIz. 4. Over de verbazende ver-
428. spreiding van den eredienstvan
1. Over deze twee Angelsaksi- dieD heilige zie: E. WILL, Saini
sche priesters en missionarissen, Apollinaire de Ravenne,Parijs,
die tegen bet einde van de vue 1936 (Publicalions de la Facu1le
eeuw in Duitsland, in de streek des 1ellres de l' Universile de
van de Beneden-Lippe, om bet Slrasbourg,aflevering 74).

R.
(9) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTREcHT 275

abt, monnic, maghet, aposteI, coninghinne, propheet, ewangelist,


priester, aposteI, conine, wedue.
De twee feesten van bet H. Kruis op 3 Mei en 14 September zijn
in 't rood aangetekend en worden onderscheidenlijk genoemd:
Heilich-Cruusvindinge en Heilich-CEuusverhettinge.De hoge feest-
dagenvan.$ H. Maagd, eveIieensin rood, heten aldus: OnseVrou-
wen Lichtmis (Febr. 2), Onse Vrouwen Boetscap (Maart 25), Onse
Vrou Visitacio (Juli 2), anger Vrouwen Hemelvairt (Aug. 15),
anger Vrouwen Geboirt (Sept. 8), Onse Vrou Ontfanc (Dec. 8).
Aan bet hoofd van iedere maand wordt bet getal dagen van bet
zonnejaar en bet maanjaar aangegeven.
De keerzijde van bIz. 10 is grotendeels en bIz. 11.r.-v. is geheel
blank gebleven.

2. (BIz. 12-43). Getijden van de H. Maagd, volgensde


redactie van Geert Groote.
(Rubr.) Hier beghinnet Onser-liever-Vrouwen1 ghetide in Duut-
sche. -Domine.
SoortgeIijke getijden zijn in bun geheel gepubliceerd bij K. DE
GHELDERE,GhetidenBoec (naar een handschrift der xve eeuw uit-
gegeven), Gent, 1893, bIz. 21-60; N. VAN WIJK, Het Getijdenboek
van GeertGrootenaar het Haagsehandschrift 133 E 2, Leiden, 1940,
bIz. 36-70. Uittreksels worden medegedeeld bij C. C. DE BRUIN,
Middelnederlandsgeestelijk plaza, bIz. 15-17, 330 (nr. 9); W. MOLL,
GeertGroote's Dietsche vertalingen beschrevenen toegelicht,Amster-
dam, 1880 (Verhandelingen del Koninklijke Academie del Weten-
schappen.Afdeeling Letterkunde, Deel XIII), bIz. 15-18, 59-61, 65-
68,69-70, 102-106,111-112.VgI. ook R. A. PARMENTIER,Beschrij-
ving van de getijden- en gebedenboeken van het kabinet Houtart te
Brugge, bIz. 4-6, 125-126; lo., Een vijftiendeewschgetijdenboekuit
het voormalig bisdom Utrecht, in Annales de la Societed'Emulation
de Bruges,tom. LXXVI, 1933, bIz. 99-103, 128-132; lo., Beschrij-
ving van fen Middelnederlandschgetijden- en gebedenboek (hs. 323
van de stadsbibliotheek te Brugge), in Revuebeiged'archeologieet
d'histoire de ['art, tom. XV, 1946, bIz. 164-1662.

gemaakt beeft, volgens welken


1. iIs. ; Onser-liever-VrouNrou-wen.
Latijnsen grondtekst GeertGroo-
2. Verwonderlijk mag het he- te de Kleine Getijden van Onze-
ten, dat men totnogtoe niet uit- lieve-Vrouw vertaald beeft. Ove-
276 R. A. PARMENTIER (10)

Voor de hoofddelen van onderhavig Officie worden de volgende


benamingen aangewend: Laudestyt, _primetyt, Tercietyt, Sexte-
tyt, te Sextetyt 1, Vespertyt, Compleettyt. Van psalmen of hym-
Den die herhaald worden zijn gewoonlijk slechts de beginwoorden
aangegeven; daarbij wordt verwezen naar de plaats waar deze
teksten in bun geheelmedegedeeldzijn.
3. (BIz. 44-52). De zeven boetpsalmen, hoofdzakeIijk voI-
gens de redactie van Geert Groote.
(Rubr.) Hier beghinnet die seven psalme van penitencien.-
Domine, ne in furore.
(Beg.) Here, in dynre verbulghentheit en straf mi Diet, noch in
dineD toirne en berespe mi Diet.
Ontferme Di mynre, Heer, want ic crane bin, mace mi ghesont,
want al myn ghebeenten syn seer ghestoirt.
Ende myn siel is alte seer ghestoirt : mar Du, Here, hoelanghe?
Kere 2 Dy om, Here, verlos myn siel: maec mi gesont om dine
ontfermherticheit.
Want nyemant en is inden dode die Dynre gedenckensal: ende
wie sel inder belleD Dynre belien?
[I]c heb ghearbeit in ~yn suchten, ic sel myn bedde wasschen
up elker nacht mit mineD traDeD : ic sel fiat maken myn legher.
Myn oghe is van verbulgentheit sere gestoirt: ic bin veroudet
onder aIle mine vianden.
Gaet aIle van mi die boesheit werken : want die Here heeft ver-
hoirt die stemme myns suchtens.
Die Here heeft verhoirt myn bede: Hi heeft myn gebet ontfan-
gen.
AIle mine vianden sellen hem seamenende sere moeten si be-
druct worden...
De boetpsalmen in de vertaling van Geert Groote zijn integraal
uitgegeven bij K. DE GHELDERE,t. a. p., bIz. 127-136; N. V AN
WIJK, t. a. p., bIz. 139-145. Fragmenten worden daarenboven
medegedeeldbij C.C.DEBRUIN,t.a.p., bIz. 15-17; W.MoLL,t.a.p.,
bIz. 7-9, 53-54, 67':'68.

rigens dient dezelfde vraag ge- volgens een anderen usus?


steld nopensdedoorhemgemaakte 1. Blijkbaar een verschrijving
overzetting van bet Dodenofficie. voor te Noenetyt of iets derge-
Heeft Groote gewerkt volgens lijks.
bet gebruik van Utrecht dan wel 2. Hs.: Here.
(11) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 277

Op te merken valt, dat onderhavige overzetting op verscheidene


plaatsen vrijwat verschilt van den tekst van Geert Groote. In-
zonderheidde hiervolgendevarianten trekken de aandacht:
(Ps. 31 vs. 4) Want dach ende nacht is dyn hant beswaret op
mi: ic bin bekeertin myn armoedeals te samenwert gestekendie
doirne.
(Ps. 37 vs. 13) Ende die mi ondersochten,hebbenmi quaff ghespro-
ken: endeydelheit endeboesheithebbensi alden dach ghedocht.
(Ps. 50 vs. 13) Ghil mi weder blyscap dynre salicheit endemitten
overstegeeststeFkeini.
-(Ps. 101 vs. 4) Want myn daghen syn vergaen als roec: ende
myn benensyn verdorretals hog.
(Ps. 101 vs. 29) Die sonen dynre knechten, sellen dair wonen :
ende hoir geslacht sal gerechtworden inder airden.
(Ps. 129 vs. 5) Myn siel hopedein sine woirden; myn siel heelt
gheledeninden Here.
(Ps. 142vs. 2) Ende en ganc niet inden oirdel mil dinen knechten:
want aUe levendeen sel niet warden gherechtMirdichtin dinen aen-
sichte.

4. (BIz. 52-57v.). Litanie van aIle Heiligen.


(Rubr.) Letanien.
(Beg.) Here, ontferme Di onser.
Criste, ontfermeonser.
Here, ontferme Di onser.
Behouderder werelt, help ons.
God Vader vandenhemel,ontfermeDi onser.
God Soen,Verlosserder werelt, ontferm onser.
God Heilige Gheest,ontfermeonser.
Heilige Drievoldicheit eenGod, ontfermeonser.
Heilighe GodsMoeder,bidt voir ons.
Heilige Maghet der mageden,bidt voir ons.
Heilige coninghinnedes hemels, bidt voir ons.
Sinte Maria, bidt voir ons.
Sinte Michie!...
Opvallendis de rangordeder apostelen,evangelistenen oudste
geloofspredikers:
Sinte Pieter,
Sinte Pouwels,
278 JI.. A. PARMENTIER (12)
Sinte Andries,
Sinte Bartholomeus,
Sinte Thymotheus,
Sinte Jan Ewangelist,
Sinte JacobMeerre,
Sinte Phillips,
Sinte Matheus,
Sinte Thomas,
Sinte Symon,
Sinte Judas,
Sinte JacobMinre,
Sinte Mathys,
Sinte Lucas,
Sinte Marcus,
Sinte Barnabas...
In de reeksvan de martelarenwordeno. a. aangeroepen:Sinte
Pancraes,...Sinte Dyonys mit sinegesellen, Sinte Victor mit sine
gesellen,Sinte Mourys mit sine gesellen,Sinte Gereonmit sine
gesellen, Sinte Bonifaes mit sine gesellen,Sinte Eustasiusmet
sine gesellen,Sinte Kyliaen mit sine gesellen,...Sinte Jeroen. De
nameDvan de HH. Pancratius,Bonifaciusen Jeroenwijzen er op,
dat onderhavigeAllerheiligenlitanievoor bet gebruik binneD bet
bisdomUtrecht aangelegdwerd. De groepvan de belijdersbehelst
insgelijks verscheideneheiligen, die in verband small met het-
zelfde bisdomof de omliggendelandstreken: Sinte Martyn, Sinte
Lebuwyn,... Sinte Bavo,... Sinte Wilbrort,... Sinte Severinus,...
Sinte Hubert, ...Sinte Servaes,Sinte Odulf, Sinte Aelbrecht1.
De smekingenin bet derdeen laatste deelvan de litanie luiden
als voIgt:
Wy sondarenbiddenDi, Here, hoir ODS.
Dattu ODSvrede ende eendrachticheitghevenwiIste. Wy.
Dattu aIle bedructe hefteD wilste vertroesten.Wy.
Dattu die airde vrucht verlenenende ghevenwilste. Wy.

1. Over een Utrechtse Litanie eve-quede Liege, in Analecta Bo-


van aIle Heiligen,dagtekenenduit landiana, tom. LIV, 1936, bIz.
bet laatst van de xe eeuw, zie: 137-138; ID., Anciennes litanies
M. COENS, S. J., Le psautier de des saints, t.a.p., tom. LV, 1937,
S. WolbgdQn,ecQl~tred' gtrccht, bI~. 66-68;-
(13) DEVOTIEBOEK U~T HET BISDOM UTRECHT 279

Dattu ons behuedenende bescermenwilste voir den onversienden


ende gaedoot. Wy.
Dattu ODSverlenen wilste onse noetruft ter sielen ende lichaem.
Wy.
Dattu ODSverghiffenis ende aflaet van al onse sonden gheven
wilste. Wy.
Dattu /lie sielen alre ghelovigher menschendie ewighe rust ver-
lenen ende gheven wilste. Wy.
Dattu ODStotteD ewighen leven leyden wilste mitten Heilighen
in dynre glorieD. ~y bidden.
Dattu di wairdighen wilste ons te boreD. Wy bidden.
Sofie Gods, wy bidden Di hoir ons.
Deze litanie sluit met twee oraties. De eersteoratie is eensluidend
met diegene die heden ten dage in de officiele Allerheiligenlitanie
op de derde plaats gebezigd wordt (Inettabilem nobis, Domine,mi-
sericordiam tuum ostende); de tweede stemt na.ar inhoud overeen
met bet gebed voor overleden ouders, dat in bet Missale Romanum
voorkomt (Deus, qui nos patrem et matrem).
Aan bet einde wordt bet volgende vers gezegd: AIle ghelovige
sielen die van airtriken ghesceidensyn, die moeten overmits die
ontfermherticheit Gods sonder eynde in vreden eweliken rusteD.
Amen.
BIz. 57v. is blank.

5. (BIz. 58-60). Vijftien gebedjesop het Lijden desHeren,


met evenveelPaternostersenAve's.
(Proloog). Onse-lieve-Here leerde enen sinen vrient 15 Pater-
noster ende 15 Ave Maria, so wie datse mit ynnicheit lase, Onse
Here wil hem gheven 15 sielen uuten veghevier te verlossen ende
15 guede menschen houden staende in gueden'ghelove I, Ende ic
wil hem 15 sondaren doen bekeren tot gerechtigen leven ende wil
hem gheven bekennisse ende rouwe synre soDdenende 7 dagen
spisen voir syn doot mit mineD lichaem voir die ewighe honger
ende ic wil hem scenckenmit mineD bloede teghens den ewighen
dorst. Ende ic wil myn cruus voir hem setten teghens al syn vian-
den ende ic wil selve voir hem cornell in die UTesyns doots mit myn

1. Jiierna gaat de te~&t van QeinQir~\e tot de 4irecte re:4~over,


280 R. A. PARMENTIER (14)

Iieve Moeder ende voir hem gaen ais een brudegom voir synre
bruut ende brengen van hierneder in hemelryc. Ende dair wil ic
hem scencken sonderlingen dranc uuten borne der oitmoedicheyt,
dat ic Diet en wil doen denghenendie dit Diet ghehouden en heb-
hen. Ende si beghinnen aidus.
(Rubr.) Een gebet van Onser~Iieven-HereIhesu Cristi. (Beg.)
0 here Ihesu Criste, ic vermane U dat uutrecken, dat U aIle uwe
Ieden ontvoeghet worden... (Zie den volledigen tekst beneden in
Bijiage I).
Deze oefening bestaat uit vijftien gebedjes, waarin men den
Zaligmaker herinnert aan gewichtige momenten uit zijn Lijden,
inzonderheid toeD Hij aan bet Kruis bing ; na ieder gebedje wordt
een Paternoster en eenAve Maria gelezen. Al de gebedjesbeginnen
met de toespraak : 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U .
Soortgelijk gebedsformulier was eertijds in verschillende korte
en Iange redacties verspreid. De korte vorm die in onderhavigen
codex aangetroffen wordt heeft grote gelijkenis met een formulier
uit de XVleeeuw, dat zeit in verband staat met eenander~redactie,
daterende, naar 't schijnt, uit bet Iaatste kwart van de Xlve. Beide
Iaatstgenoemderedacties zijn medegedeeldbij D. A. STRACKE, S.J.,
De origineele tekst der XV Pater op het Lijden des Heeren en diens
latere lotgeuallen,in Onsgeestelijkerl. Studien overde Nederlandsche
uroomheidvan al de bekeeringtot circa 1750, tom. XVII, 1943, bIz.
104-107, 115-116. Dergelijke oefening komt alhier verder sub 20
in Iangere redactie voor.
Over denoorsprong, de ontwikkeling en de verschillenderedacties
van de Vijftien Vaderonzen op de Passie, alsmede over de prologen
die deze oefening soms voorafgaan, zie : M. MEERTENS (zr. Imelda,
Ursulin), De godsuruchtin de Nederlandennaar handschrilten van
gebedenboeken der Xve eeuw, tom. II, bIz. 14-24 (z. p., 1931) en
vooral D. A. STRACKE, t. a. p., in Ons geestelijk erl..., tom. XVII,
bIz. 71~140.

6. (BIz. 60-61). Paternosters en Ave's tot gedachtenis aan


de nederdaling van den Zaligmaker in bet voorgeborchte der
hel en zijn verschijning aan zijn H. MoederMaria op Paasdag.
10(BIz. 60r.-v.). (Proloog) Du seite noch spreken een Pater
noster ende Ave Maria der vroechden [te eren1] die syn Iieve
vrienden hadden, doe Hise verioste uuten voirburch der
hellen mit synre godliker gewelt ende oic te eren der vroch-
(15) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTR.ECHT 281

den die Hi had in Hemselven, dat Hi sach, dat Hi dat ver-


mochte ende nyemant anders. Ende die dese twie voirscre-
yen Pater noster ende Ave Ma.ria.Ieset, die verdient LXXX III
daghen alIa.ets van dageIixse sonden ende verloren tyts. -
Pater noster, Ave Maria.
20 (BIz. 60 v.-61). (Proloog) Du selte oic spreken een Pater
noster ende Ave Maria die vroechden t'eren, die OnseVrouwe
ha.dde,doe hoir OnseHere openbairde een Paeschdagheende
der vroechde:nt' eren, die si hadde doe si horen Iieven Soen
verclairt sach mit synre godliker cIa.irheit. Ende die dit
Pater noster ende Ave Maria spreect, die verdient LXXX III
ca.renen ende al soveel menschen alsmen dit toeleset ende
voirt Ieert die verdient ditselve oflaet, endi dit oflaet heeft
Calixtus, die heilige paeus 1, ghegeven enen ygheliken.
Deze oefening vindt men gewoonIijk in nogal afwijkende redac-
tie, Diet in den vorm van overweging, maa.rvan gebed, rechtstreeks
tot God gericht. In Iaatstgenoemde reda.ctie wordt bij een eerste
Va.derons en een eerste Wees-gegroetde dood van den Za.Iigmaker
aan bet Kruis herdacht; daa.rnavolgen twee gebedenvan denzelf-
den inhoud a.Is de hierboven medegedeeldeprologen. Uit den sa-
menhang van den eersten, alhier gepubliceerden proloog bIijkt
genoeg, da.t een voora.fgaand formulier ontbreekt. VgI. M. MEER-
TENS,t. a. p., tom. I, bIz. 84-85 (z. p., 1930) en tom. VI (Beschrij-
vende ca.talogus der handschriften), hs. 24, 43 (z. p., 1934);
F. PalMs, Een Limburgsch gebedenboek uit de 15e eeuw,Ba.a.srode,
1926 (Koninklijke Vlaamsche Academie uoor taal- en letterkunde,
uitgave van bet Salsmans-fonds, nr. 2), bIz. 92-93, 96-97.

7. (BIz. 61-63).Gebedtot de H. Maagden denH. Johannes


Evangelist(0 intemerata).
(Rubr.) Een goet ghebet van Onserliever soeter Vrouwen Maria.
(Beg.) 0 onbevlecte ende inder ewicheit ghebenedide,sonderlinghe
ende onghelike Maghet Maria, heilighe Gods Moeder, alrebequaem-
ste tempel Gods, des Heilighen Geestscarner, een doir des ryes der
hemelen... 0 alreheilichste Johannes, gheestelic vrient, die van
denselven Ihesum Cristum, onsenHere, biste een uutvercoren ma-

Waarschijnlijk wordt bedoeld Calixtus II I (1455-1458).


282 R. A. PARMENTIER (16)

ghet ende boven aIle die anderen gheleert in die hemelscheheyme-


Iicheit... (Einde) ende na den lope de~esIevens mi brenghe totter
blyscap synre volcomenre glorien die alreguedertierenste troester,
die alreb~ste ghever der genaden, die den Vader ende den Soen
is Merle ewich ende mede in eenre substancien mit Hem ende in
Hem glorieert ende Ieeft een God in die onsterfelike ewicheit der
ewicheden, dats sonder eynde. Amen.
Vertaling van bet Latijns gebed 0 intemerata, dat ten minste
nit de XIIe eeuw dagtekent en eertijds abusievelijk aan de HH. An-
selmu.s en Edmundus van Canterbury toegekend werd. Over dit
gebed en zijn varianten zie: born A. WILMART, O.S.B., Auteurs
spirituels et textes devots du moyen age Latin. Etudes d'histoire
Iitteraire, Parijs, 1932, bIz. 474-504; zie ook V. LEROQUAIS, Sup-
plement aux livres d' Heuresmanuscrits de la Bibliotheque nationale
(acquisitions recente$et donation Smith-Lesoue/),Macon, 1943, bIz.
VII-IX. Hetzelfde gebed, in modem Nederlands, vindt men bij J. A.
KRONENBURG, C. SS.R., Maria's heerlijkheid in Nederland.Geschied-
kundige schets van de vereering der H. Maagd in ons vaderland van
de eerste tijden tot op onze dagen, tom~ IV, Amsterdam, [1906],
bIz. 377-378. Met betrekking tot oude Nederlandse redacties, vgI.
K. DE GHELDERE,DietsceRime. Geestelijke gedichten nit de XIIle,
XIve en XVeeeuw, naar een hs. van bet einde der xve eeuw uitge-
geven..., Brugge, 1896, bIz. 104-105; B. KRUITWAGEN, O.F.M., Ca-
talogus van de handschrijten en boekenvan het Bisschoppelijk Mu-
seum te Haarlem,Amsterdam, 1913, hs. 55,14; M. MEERTENS, t.a.p.,
tom. VI, hs. 6, 6; R. A. PARMENTIER, Een verlucht devotieboekvan
Gentscheherkomst,bIz. 14, sub 25 (BrusseI, 1946, overdruk nit bet
Annuaire des museesroyaux des beaux-artsde Belgique).

8. (BIz. 63-64). Gebed tot Jezus om een ascetischelevens-


wijze.
(Rubr.) Een ghuet ghebet van OnsenHere IhesuroCristuro.
(Beg.)0 heilich, alreontfanclicste offerhandedes,ewighenVaders,
alresuetsteIhesuCriste, buere op van roi die scandelikeroinnedes
werelts ende die ongheoirdenierderoaghenende vrienden ende
ondeckeroi van alIencreaturen...(Einde)opdatic bi verbeteringhe
van Di in die vreselike ure royns doots roachverdienente ontfan-
gen aflaet endequytsceldinghe.derpinen endeder roisdadenende
dynwie verlossinghemoetmi helpenmit Di inderewicheit.Amen.
(17) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT

9. (BIz. 64-65). De zeven vruchten van de H. Mis, op naam


gegeven van den H. Augustinus.
Onderhavigetekst, die menig staaItje van bijgeloof beheIst, wordt
hieronder in BijIage 11 integraal gepubliceerd.
Over de vruchten in vroegere tij den aan bet mishoren toegeschre-
ven, vgI. A. DUVAL,O. P., Le Concilede Trente et le culte eucharis-
tique, in" Studia Eucharisiica DCCi anni a conditotesta Sanctissimi
Corporis Christi, Antwerpen, 1946, bIz. 386-387; A. FRANZ,Die
Messeim deutschenMittelalter. Beitrage zur Geschichte derLitur-
gie und des religiosen VoIksIebens, Freiburg im Breisgau, 1902,
bIz. 36-72; M. MEERTENS,t.a.p., tom. III, bIz. 9-12 (z. p., 1932);
tom. VI, hs. 2, 13; hs. 24, 27.

10. (BIz. 65 r.-v.). GebedAnima Christi onderde H. Mis.


(Proloog). Die dit navolghendeghebet leset devotelic onder der
Missen, die verdient VIm VIa ende LXVI daghen aflaets, alsmen
inden Latyn vint bescreven.
(Beg.) 0 siele Cristi, heilich mi.
Lichaem Cristi, behoede mi.
Bloet Cristi, drencke mi...
(Einde) Ende sette mi by Di.
Opdat ic mit dinen heilighen ende uutvercoren moet loven Di
inder ewicheit. Amen.
Dit gebedsformulier stemt in hoofdzaak overeen met bet Anima
Christi, dat aangetroffen wordt onder de officiele dankgebedenna
de H. Mis in bet Missale Romanum (Gratiarum actio post Missam,
Orationes pro opportunitate sacerdotis dicendae: Aspirationes S.
Ignatii ad Sanctissimum Redemptorem). In afwijking van den
laatstgenoemden tekst echter is in onderhavig handschrift de ze-
vende smeking weggevallen (Intra tua vulnera absconde me).
Het Anima Christi is sedert de XIVeeeuw zeer verspreid en werd
naderhand ten onrechte aan den H. Ignatius van Loyola toege-
schreven. Zie over dit gebed: D. A. STRACKE, S. J., lets over het
Anima Christi , in Bijdragen tot de geschiedenis,jg. 1924, bIz.
833-860; P. SCHEPENS, S. J., Pour I'histoire de Ia priere Anima
Christi, in Nouvelle revue theologique,tom. LXII, 1935, bIz. 699-
710. Zie ook: F. BAIX en Dom C. LAMBOT,O.S.B., La devotion a
l'Eucharistie et Ie VIle centenairedeIa Fete-Dieu, Gembloers-Na-
men! 1946~blz~ 10?l-l04! V. 4~ROqUAIS,~e~ s(1cral!1eptaires et Ies

283
284 n. A. PARMENTIER (18)
missels manuscrits des bibliothequespubliques de France, tom. I,
Parijs, 1924, bIz. 241; ID., Les livres d'Heures manuscrits de la
Bibliothequenationale, tom. I en tom. II, Parijs, 1927, passim;
M. MEERTENS, t. a. p., tom. III, bIz. 29-32; tom. VI, hs. 6, 35;
ID., De Sacramentsdevotiein de Middelnederlandschegetijden- en
gebedenboeken, in Studia Eucharistica..., bIz. 314-315; J. PAQUAY,
Middelnederlandschegewijde tekstennaar handschritten der XIve-
XVe eeuw,Lummen, 1933, bIz. 24-25; D. A. STRACKE, S. J., Een.
merkwaardiggebedenboekje voor Nedel"landers,in Ons Geestelijk Ert,
tom. XXII, 1948, bIz. 245-249; Dom A. WILMART,O.S.B., t.a.p.,
bIz. 21-22, 367-368,514, noot 1. Opmerking verdient daarenboven,
dat bet Anima Christi fragmentarisch verwerkt is in twee gebe~
den, medegedeeid bij F. PRIMS,t. a. p., bIz. 44, 105.

11. (BIz. 65v.-66v.). Gebed tot den gekruisigden ZaIig-


maker.
(Rubr.) Oracio. (Beg.) Ic bidde Di, gh~minde Here Ihesu Criste,
om der groter minDen, dair Du dat menschelike gesiachte mede
minneste, doe Du, hemeische coninc. hingeste aDdeD cruce mit
eenre godliker minDen, mit eenre sachtmoedigher sieIen, mit enen
bedroefden geeste, mit enen ghewonden herte... (Einde) ende oic
wil mi gheven om dine miitheit een blide ende eengraciose opver-
standenisse, opdat ic roach verbeiden dyns bywesens in aIle mynre
noet ende bedroeffenissen,die Ieves ende regnierste een God sonder
eynde. Amen.
De hiervolgende passus met betrekking tot bet H. Hart verdient
de aandacht (bIz. 66 r .-v.): 0 guedertieren Here Ihesu Criste,
inder minDeD bidde ic Di, dair dyn minnentlike herte om doirst~-
ken wort, wes xnynre ghenadich over menichfoudicheit mynre son-
den.
VgI. over dit gebed : M. MEERTENS, t. a. p., tom. I, bIz. 143-145
en tom. VI, hs. 6, 32 a; vgI. ook: B. KRUITWAGEN, O.F.M., t.a.p.,
hs. 56, 7. Van Latijnse redacties wordt gewag gemaakt bij V. LE-
ROQUAIS, Les livres d' Heures manuscrits de ia Bibliotheque natio-
naif, tom. I, bIz. 111, 128, 153, 167,323,340 en tom. II, bIz. 100.

12. (BIz. 66v.-67). Gebed om een oprecht berouw, een vol-


maakte Iiefde en ten slotte bet eeuwige leven te bekomen.
Die dit navolghende gebet Ieset devotelic verdient 7 jaer oflaets
(19) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 285

van soDden. (Beg.) 0 alreguedertierenste Here Ibesu Cristu [sic],


sicb op mi, arme sondair, mitten ogben dynre glorioser ontferm-
berticbeit... (Einde) ende mitten sca~er inden paradise Di ewelic
te bescouwen. Amen.
In dit kort gebedverzoekt de ziel aan God om een oprecbt berouw
over baar zonden te bekomen, zoals de H~ Petrus, daarenboveneen
volmaak'te liefde, zoals de H. Maria Magdalena en ten slotte bet
eeuwige leven, zoals de Goede Moordenaar.
Soortgelijk formulier is in zijn gebeel afgedrukt bij K. DE FLOU
en E. GAILLIARD?Beschrijving van Middelnederlandscheen andere
handschrijten die in Engeland bewaard worden, tom. II, Gent,
1896 (Koninklijke VlaamscheAcademie voor taal- en letterkunde),
bIz. 50. Andere teksten worden vermeld bij M. MEERTENS, t. a. p.,
tom. VI, bs. 21, 22 b; R. A. PARMENTIER,Een Noordnederlandsch
devotieboekjevan' t jaar 1557, in Annales de la Societed' Emulation
de Bruges,tom. LXXVIII, 1935, bIz. 32-33, sub 17. Een Latijnse
redactie nit bet begin van de XVIe eeuw wordt medegedeeld bij
V. LEROQUAIS, t. a. p., tom. II, bIz. 345.

13. (BIz. 67). Gebedjetot de H. Maagd.


(Tekst) Maria, moeder der genaden, moeder der ontferm-
herticheit, bescerme ons voir den viani ende in die UTedes
doots ontfanc ons in dinen scoet. Amen.
Met betrekking tot dit gebedje vgI. R. A. PARMENTIER,Ben
verluchl devolieboekvan Genlscheherkomsl, bIz. 5, sub 3.
BIz. 67v. is blank.

14. (BIz. 68-70v.). Korte getijden van bet H. Kruis.


(Rubr.) Hier beghinnet die Corte Cruusghetide in Duutsche. -
Domine, labia.
Deze getijden zijn uit bet Latijn vertaald en hebben van bet
eingenlijke Breviergebed slechts schaarse grondtrekken behouden.
leder Kerkelijk Uur bestaat uit de gebruikelijke inleidingsverzen,
eenhymne gevolgd door een versikel en eencollecte, benevenstwee
slotverzen. Metten en Lauden zijn tot een Uur versmolten. De
hymneD zijn een overzetting van bet Latijnse rijmofficie Fallis
sapientia, / veritas divina, dat eertijds in vrij varierende redacties
zowat alom verspreid was. VgI. C. BLUME en G. M. DREVES,S. J.,
Analecta hymnica medii aevi, tom. XXX, Leipzig, 1898, bIz. 32-35 ;
A. PARMENTIER (20)

G. M. DREVESen C. BLUME,S. J., Ein Jahrtausend Lateinischer


Hymnendichtung. Eine Bliltenlese aus den Analecta hymnica mit
literarhistorische Erlauterungen, tom, II, Leipzig, 1909, bIz. 69-
70; F. J. MONE,Lateinische Hymnen des Mittelalters, aus Hand-
schriften herausgegeben und erkliirt, tom. I, Freiburg im Breisgau,
1853, bIz. 106-110.
Onderhavige vertolking van de Korte Kruisgetijden is Diet deze
van Geert Groote, zoals vooral blijkt nit de hymneD, die naar een
anderen grondtekst verdietst zijn daD die welke Groote voor ogen
had. VgI. W. MOLL, l.a.p., bIz. 18-20,99-101; M. VAN WIJK, t.a.p.,
bIz. 86-91.
Behalve in de CompleteDluidt bet laatste vers van ieder Uur al-
dug (bIz. 68 v.) : AIle gelovige sielenmoeten rusteD in vreden. Amen.
In de CompleteDdaarentegenbidt men (bIz. 70 v.): AIle ghelovige
sielen die van airtryc in Cristus naem gesceidensyn moeten rusten
in vreden. Amen 1.
Als een proef deleD wij hieronder in Bijlage III den tekst van
bet Nachtofficie mede.

15. (BIz. 71-72). Hymne ter ere van bet H. Aanschijn, ge-
voIgd door een versikel en een oratie.
(Rubr.) Die paeus Johannes die XXIle 2 ,die gevet vander gracien
Gods denghenen die aflaet in staden math staen ende dit naeghe-
screven gebet spreken, of vyf Pater Doster, die dit ghebet Diet en
can, Xm daghen aflaets. (Beg.) God gruet Di, heilige aenschyn
ODSVerlossers, in welken blicket die gedaente des godliken lichts,
in enen lakeD gedruct, wit als die snee, dat gegeven was Veronica
tot enen teyken der minnen... (Einde) dat des viants beswairnis
ODSDiet en deer, opdat wi rust moghen vercrigen. Amen.
Vertaling van de Latijnse hymne Salve, sancia facies I nosiri
Redempioris,gevolgd door een versikel en een oratie, eveneensnit
bet Latijn overgezet:
Versikel. Here, 't licht van dineD aenschynis geteykent op ons...

1. Een andere Middelneder- in Vaderlandsch Museum voor


landse redactie van de Korte ge- Nederduitsche letterkunde, oud~
tijden van bet H. Kruis, volgens heid en geschiedenis,
tom. II, 1885,
bet grot~ Hulthemse handschrift bIz. (433)-(438).
van de Koninklijke Bibliotheek 2. Zat op den pauselijken troon
te Brussel, wordt medegedeeld in 1316-1334.

286
R.
(21) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 287
Collecla. 0 God, wanttu woudes na Di Iaten ODSgeteykent
mitten Iichte dyns aensichts dyn forme gedruct in een cleet, ODS
tot eenre hoechnis, om bede Veronica...
VgI. G. M. DIlEVESen C. BLUME,S. J., Ein Jahrlausend Lalei-
nischer Hymnendichlung..., tom. II, bIz. 74; V. LEIlOQUAIS,l.a.p.,
tom. II, bIz. 349-350; M. MEERTENS,l.a.p., tom. II, bIz. 73-77;
tom. VI, hs. 12,3; F. J. MONE,l.a.p., tom. I, bIz. 155-156; D. A.
STIlACKE,S.J., Vereering van hel Heilig Aanschijn in de Nederlan-
den, in Ons geeslelijk erl..., tom. XIX, 1945, bIz. 237-244.
16. (BIz. 72-74). Gebedtot de H. Maagd om een zaligen
dood.
(Rubr.) Een seer ynnich gebet totter Heiligher Moeder ende
Maghet Maria. (Beg.) 0 gloriose vrouwe ende ewige maget, gueder-
tiereD Moeder Gods, coninghinne van hemeIryc ende van aertryc,
vrouwe der enghelen ende der menschen, myn vrouwe, myn adva-
caet [sic], myn enige troest ende toeveriaet, oitmoedelic so bid ic
Di, dattu gewairdigen wilste te bidden voir mi, ellendige sondair,
voir dat aensicht dyns enichs Soens, myns Heren Ihesu Cristi...
(Einde) ende daD ais ic sterven moet, so wil myn arme siel gena-
delic ontfaen ende in dat salige 'ewige leven versellen mit al den
Heiligen Gods, ende mitten trouwen dienres Cristi die altoes lo-
ven, ende benedien mit saligher vroechden in ewicheit den Vader
ende den Soen ende den Heiligen Geest. Amen.
Bijzonder merkwaardig is de volgende passage (bIz. 72v.-73):
Dyn moederlike puerheit moet ontsculdigen myn grote onpuerheit,
beide van hefteD ende van .live. Dyn barnende lieft ende minne
moet. ontsteken ~yn arme laeuheit. Dyn diepe oitmoet moet ver-
nederen ende bughen myn stinckende hovairdie ende dyn willi-
ghe ghehoirsamheit moet breken ende verdrucken myns eyghens
onghelatens willens hartheit ende verkeertheit.
Hetzelfde gebed, doch ietwat beknopter aan bet slot, is afge-
drukt bij F. PIlIMS, t. a. p., bIz. 199-200. Soortgelijk gebed wordt
ook vermeld bij M. MEEIlTENS,t. a. p., tom. VI, hs. 19, 34; R. A.
PAIlMENTIEIl,Beschrijving van de getijden- en gebedenboeken van
bet kabinet Houtart te Brugge, bIz. 87.
17. (BIz. 74-75v.). Gebedentot den H. Engelbewaarder,
denH. Petrus en denH. Laurentius.
10 (Rubr.) Een guet ghebet van dineD eygen Enghel. (Beg.)
288 R. A. PARMENTIER (22)
0 heilige Enghel Gods, die mi van Godsweghenhebste te bewaren,
ic bid Di oitmoedeliken, dattu van ~orgen totteD avont ende tot
alIen tideD mi crachtelic behoedes ende bescermes myn Iichaem
ende myn sieI... (Einde) opdat ic die Di van Godesghenadenheb ic
[sic] inder airden een bescermer,mitti in 't hemeIryck mach ver-
bliden inder ewicheit. Amen.
Verkorte adaptatie van een Latijns gebed, dat ten minste nit
de IXe eeuw dagtekent. Zie: Dom A. WILMART,O.S.B., Auteurs
spirituels et textes devats du moyen dge latin, bIz. 539-540. Van
soort~eIijk gebed wordt ook gewag gemaakt bij M. MEERTENS,
t.a.p., tom. VI, hs. 18,20.

20 (Rubr.) Van Sinte Peter, apostel. (Beg.) Sinte Pieter, apostel


Cristi, in dyn ontfermherticheit beveel ic myn siel ende myn li-
chaem, want ic Di, eersamige vader, tot een patroen sonderlinge
vercoren heb... (Einde) dat ic totter ewigher salicheit, overmits
dyn geleide heilicheit genaken moet, dair die uutvercoren Gods
ewich solaes gebruken ende dair si behouden sullen blyscap ende
vroechde. Amen.
Verder valt de volgende passus op te merken: Ie bid oic dynre
guedertierenheit, myn gloriose patroen, Sinte Peter...

30 (Rubr.) Van Sincte Lourijs. (Beg.) 0 heilige martelair Sinte


Laurens Ons Heren Ihesu Cristi, die om minnen der ewigher glo-
rien U so jammerlic liet martelien... (Einde) ende wil mi gracie
gheven mi te beteren ende ghehoirsaemte wesengillen onverwinliken
gheboden, mit vrese ende mit verduldicheit in alIen verdriet, die
levet ende regniert en [sic] ewicheden. Amen.
Dit gebed is bewerkt ten gerieve van een man, zoals 't blijkt uit
den volgenden passus: ghewairdicht U te bidden huden ende altoes
ende inder uren mynre doot voir mi, arme sondair.

18. (BIz. 75v.-77). Sujjragia van den H. Ewald, de H. Ca-


tharina, aIle Heiligen en bet H. Sacrament des Altaars.
10 (Rubr.) Van Sinte Ewout ghebet. (Beg.)Desemenschheeft
van synre joechteensdeels
verdient die cranckengesontte maken...
Versikel.Bidt voir ODS,salige vader Ewout. Dat wi wairdich
moetenwerdender beloeftenCristi.
Collecta. 0 almachtigheewich God, dieD alIen elementendie-
(23) DEVOTIEBOEK trIT HET BISDOM UTRECHT 289
Den,overmits dyns saligenconfessorsSinte Ewout voirspreken
voir ODS,verhoir genadelic onse ghebede...1

20 (Rubr.) Van Sinte Katheryn antiffen. (Beg.) God gruet U,


sterre der clairheit ghelyc een carbunkelsteen, God gruet U, rose
des paradys...
Versikel: Mit dynre gedaente ende mit dynre scoente. Sie toe,
vromelike gae voirt ende regnier.
Collecla. God, die Moyses die wet gaves in dat hoechste des
berchs van Synay ende die in denselven berghe dat lichaem der
Heiligher Katherin-en, dynre maghet ende martelairster, wonder.
liken overmits dineD Heiligen Engelen bestadet heves...
Soortgelijk suttragium wordt vermeld bij M. MEERTENS,l.a.p.,
tom. VI, hs. 21, 20, c.
30 (Rubr.) Van alIen heiligen antiffen. (Beg.) 0 hoe glorioes is
dat rike, in welken aIle die Heiligen verbliden mit Cristo...
Versikel. Ghi rechtvairdighe verblyt U ende seervervrouwet U
inden Here. Ende aIle ghi gerecte van herten hoechlike ver-
claert U.
Collecla. 0 [a]lmachtich God, wi bidden, verleen, dat dat ghe-
bet der Heiliger Moeder Gods ende aIle der saligher hemelscher
Crachten, der Patriarchen; der Propheten, der Apostolen...
De antiphoon is eensluidend met die van de tweede Vespers van
AIlerheiligen, terwijl het versikel naar inhoud overeenstemt met dat
van de eersteVespers van hetzelfde feest. Zie: Breviarium Roma-
num, pars autumnalis. De coIlecte is de vertaling van een oratie
die, volgens het Romeins Missaal, op sommige dagen naar keuze
van den priester mag gebezigd worden om de voorbede van aIle
Heiligen af te smeken. Zie: Missale Romanum, Orationes diversae
dicendae ad libitum juxta rubricas: 1, Ad poscenda suffragia
Sanctorum.
40 (Rubr.) Als men dat Sacrament ontfanct. (Beg.) 0 heilige
werscap, in welker Cristus ontfangen wart, die gedenckenis dynre
passien wart weder overgedacht...

1. Daar onderhavige heilige HH. Ewalden, die steeds als


martelaren herdacht en daaren-
als confessor of belijder betiteld
boven geregeldte zamenverdere
is, lijkt hij bezwaarlijk te kunnen
geidentificeerd worden met een werden.
van de reeds hierboven vermelde
Sacris Erudiri. -19.
290 R. A. PARMENTIER (24)

Versikel. Dli hebste hem gegeven broet vanden hemel, alleluya.


Welc broet aIle genuechlicheit in hem- heeft, alleluya.
Collecta. God, die ons onder den wonderlike Sacramente gelaten
hebs die gedenckenis dynre passien...
Vertaling van de antiphoon bij bet Magnificat, alsmede van bet
versikel en de oratie van de tweede Vespers van Sacramentsdag.
Zie: Breviarium Romanum, pars aestiva.

19. (BIz. 77-78v.). De acht verzen van den H. Bernardus,


gevoIgd door een versikel en een oratie.
(Rubr.) Die hose geest vertoende ende seide Sinte Bamart achte
verseD in.den Souter, so wie datse dagelix lase, die en sonde nym-
mermeer verdoemt wesen.
(Beg.) Dal 1 e. 0 Here, verlicht llyn oghen, opdat ic Diet en
sterve in llyn soDdenende dat die viant vander belleD tot geenre
tyt seggenm~ch: Ic hebben verwonnen.
Dal 2e. Here, in dineD handeD beveel ic llyn geest, wanttu mi,
Here God, verlost hebste inder wairheit.
3. Here, ic heb ghebeden mit ynnicheden, dat ghi mi altoes
wilt doen gedencken dat eynde ende die cortheit mynre daghen...
Versikel. Here, een hose ende bedriegende woirt. Doet, Here,
wech verre van my.
Collecla. 0 almachtige ewich God, Du die Ezechie, den conine
ende propheet, verlancste syn leven op airtryc, doe hi Di bat mit
screyenden oghen... (Einde) ende mit U dat ewige leven besitten
m~ch. Overmits Cristum Ihesum onsen Here. Amen.
Vrije vertaling van Ps. 12, vs. 4b-5a, Ps. 30, vs. 6, Ps. 38, vs. 5,
Ps. 85, vs. 17, Ps. 115, vs. 14-15, Ps. 115, vs. 16b-17, Ps. 141, vs.
5b, Ps. 141, vs. 6. Soortgelijke verzen, doch in nogal afwijkende
redactie, worden medegedeeld bij R. A. PARMENTIER, Beschrijving
van de getijden- en gebedenboeken van hel kabinel Hoularl Ie Brug-
ge,bIz., 27-28. Van dergelijke oefening is ook sprake bij B. KRUIT-
WAGEN,O.F.M., l.a.p., hs. 54, 10; M. MEERTENS,l.a.p., tom. VI,
hs. 3, 6.

20. (BIz. 78v.-88). Vijftien gebedenop bet Lijden des He-


ren, toegeschrevenaan de H. Brigitta en telkens afgewisseld
door bet Paternoster en bet Ave.
(Proloog).Men leest dat SinteBrigitta OnsenHere Ihesumbad
(25) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT

om te weten dat getal synre wonden, Hi vertoende hem hair ende


seide, datter waren VM IllIG ende LXXV ende so wje een jair lane
aIle daghe desebedinge hiernavolgende mit XV Paternoster ende
XV Ave Maria, so si geteikent syn, lesen woude, die sonde binneD
dat jair aIle sine ghebenedide wonden sonderlinge groten, ende
hi sonde dairmede verlossen nut dat veghevier XV sielen van syn
gheslachte'endeXV sondarenin die werelt bekeren, ende XV recht-
vairdige menschensouden worden in saligen leven gevf.lticht, ende
selve sonde hi syn leven beteren, verghiffenis vercrigen van syn
sonden.
Oic seide OnseHere tot Sinta [sic] Brigitta : Die dit gebet aldus
volbrenct, die gal worden gespiset voir syn doot mit myn lichaem
ende ghelaeft mit mineD bloede; hi gel worden bescermt voir al
syn vianden. Ende in die ure syns doots gel Ihesus mit sine gebene-
dide Moeder corneD ende ontfangen hem in die ewige blyscap
ende scencken hem dajr van die fonteyn synre godheit, Ende die
lang in dootsonden geweesthad ende dit gebet dagelix sprake, hi
sonde vercrighen verghiffenis van sonden, Hi sonde worden behoet
van syn vyf sinneD ende verlost van die onversienliken doot ende
van die ewighe pyn, Wie dit ghebet spreket, also die als 't gesciet,
so verdent hi XL daghen aflaets, ende wie dit een aDder leert of
dairtoe brenget dat hy 't leest, die gel mede deelachtich wesen.
Ende in wat noot dat men dit ghebet leest, inden water of te land
of waer 't is, hi wort verhoirt.
(Rubr.) Oracio. (Inleidend gebed) In alIen sterle der heerscap-
pieD Ihesu Cristi, so gebenedie myn siel den Here, Ic danc U,
Here, overmits welkes gracie ic leve ende bin beroerlic. Ghewair-
dicht mi U te loven, ewige conine der glorieD, ende uwer glorioser
passien wairdich lor te singhen.
Weest ghegruet, alreguedertierenste Ihesu, vol gracien,ende ont-
fermherticheit is mit U, ghebenedyt is u passie, u wonden ende u
doot ende ghebenedyt is dat bloet uwer wonden. Amen. -Pater
Doster.
[1]. (Rubr.) Oracio. (Beg.) 0 Here Ihesu Criste, ewige sueticheit
dergheenre die U minDen, ontsprekelike blyscap aIle begheerten
te boven gaende, heyl ende minner der sondaren, ghi hebt geseit,
da t u wellust is te wesen mitten kinderen der menschenende men-
sche gheworden syt in dat eynde der tyt, gedenct uwer gepeynse
ende binnenste bedroefnis, die ghi in uwen menscheliken lichaem
geledenhebt, doe U nakende was die tyt uwes alresalichste lidens,~

291
292 R. A. PARMENTIER (26)

in u godlike herte van aenbeghin te voren gheordineert. Ghedenct


oic des droefheits ende bitterheits, die-ghi na uwes selvesghetughe
in uwer sielen had, doe ghi inden lesten avontmael u discipulen
gaeft u lichaem ende u bloet ende hair voeten wiest ende sueteliken
cussedeende voirseide hem u passie, die u nakende was. Ghedenct
des bevens, des drucs ende verdriets, dat ghi binnen edellichaem
leet voir u passie des cruces, nadat ghi uwen Vader driewarf gebe-
den had ende na u bloedighe zweet van Judas verraden ende ghe-
levert wort, van drien personen onrechtvairdelic veroirdelt wort
in u uutvercoren stede, in die hoechtyt van Paeschen, in die bloyen-
de joncheit uwes lichaems onnoselic verdoemt wort. Doe wort ghi
getogen, bespogen, berovet Vall u cleder ende mit ander cleder
bespottelic gecleetende wort geslaghenin uwen hals ; u oghenende
u suete aensicht worden bedect ende ghi wort an u kinnebacken
geslagen...
(Einde) [15]... 0 guedertieren Here, wat mocht ghi meer voir
ons doen, dat ghi niet ghedaen en hebt? Dairom so bid ic U, alre-
guedertierenste Here Ihesu, SCryft in myn heft mit uwen costeli-
ken bloede al u wonden, opdat ic dairin lesen mach u ron, u liden
ende u minne ende volstandich worden mach in dancbaerheden
totten eynde myns levens. Amen. -Pater noster, Ave.
Deze oefening wordt besloten met bet volgende gebed(bIz. 86v.) :
(Rubr.) Oracio. (Tekst) 0 Ihesu Criste, levende Gods Soen,
ontfanget dit ghebet doir die verdienten des alderglorioster
Maghet, uwes alresuetster MoedersMaria, in der alrehoechster
minnen, doir welken ghi aIle die wonden uwes alreheilichste
lichaems geleden hebt ende den alresmelicsten doot inden
cruce gesmaecthebt. Ontfermt U myns ende al mynre vrien-
den ende maghen ende oic alIen kersten menschen vanden
Sarracenenin vangenisseonthouden, ende aIle sondarenende
aIle gelovige menschen,levende ende doot, ende verleent ons
eendrachticheit der Heiligher Kerken ende vrede, den ghe-
vanghen verlossinge ende den doden die ewighe rust. Amen.
Daarop volgen nog een antiphoon, een versikel en drie oraties.
De aanvang van de laatstgenoemde oraties luidt respectievelijk
aldus :
1) (Rubr.) Colletta. (Beg.) 0 almachtige ewige God, ghi hebt
dat menschelike geslacht doir die vyf wonden Ons Heren Ihesu
Cristi verlost...
(27) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 293
2) (Rubr.) Van Cristo. (Beg,) Here Ihesu Criste, des levende Gods
Soen,ter eren, ter wairdicheit ende glorien uwer passienende doots,
so bevele ic ende offer U, doir die handenuwes gebenedidenMoeders
ende Maechts Marie dese vyftien gebeden ende al soveel Pater
noster ende Ave Maria...
3) (Beg, zonder opschrift) 0 alresuetste Maecht Maria, ic on-
wairdige dienstmaecht, set dese ende aIle woirden myns gebeets
in uwen honichvloyende mont, inden naem des alreheilichsten Drie-
voldicheits, des Vaders, des Soensende des Heiligen Geests..,
Ieder van de vijftien gebeden,die aan de Paternosters en de Ave's
voorafgaan, herinnert aan een of meer momenten uit 's Heren
Passie. Beurtelings worden de hiervolgende smartvolle episodes
herdacht:
1) een algemeen overzicht van bet lijden van Jezus;
2) Jezus omringd, bespot en geslagen door zijn vijanden;
3) de doorboring van Jezus' handen en voeten, benevensde uit-
rekking van zijn gehele lichaam ;
4) de oprichting van bet Kruis en de smeekbedevan den Hei-
land: Vader, vergeef bet hen, wantzij weten niet wat zij doen;
5) de pijn die Jezus had bij bet vooruitzicht, dat zijn Lijden
voor vele mensen nutteloos zijn zou, alsmede de ontferming van
den Zaligmaker over den goeden moordenaar;
6) de verlatenheid van Jezus aan bet Kruis;
7) Jezus' smartkreet: Mijn God, mijn God, waarom hebt gij
mij verlaten?;
8) Ik heb dorst;
9) de bitterheid van edik en gal;
10) Hei is volbracht;
11) Vader in uw handen beveel ik mijnen geest;
12) de ontzaglijke uitstorting van Jezus' bloed en de doorboring
van zijn zijde ;
13) de bitterheid van's Heren wonden ;
, 14) de diepte van zijn wonden ;
15) de menigvuldigheid van zijn wonden,
AIle gebedenbeginnen met de toespraak: 0 Ihesu, gevolgd door
lofprijzingen op den Zaligmaker; zij eindigen telkens met een
smeking om een geestelijke gunst,
De tweede oratie aan bet slot is opgesteld ten behoeve van een
vrouw, zoals de volgende passage aa.nwijst (bIz. 87v.): ende bidt
294 R. A. PARMENTIER (28)

U oitmoedelic, 0 suete Here Ihesu, dat ghi mi, onwairdige dienst-


maecht, gewairdicht te ontbinden ende te reynighen van alIen
sonden. Oak bet derde slotgebed is ten gerieve van een vrouw be-
werkt, zoals nit den hierboven reeds medegedeeldenaanvang bIijkt.
Van soortgeIijke oefening wordt eveneens gewag gemaakt bij
K. DE FLOUen E. GAILLIARD,l.a.p., tom. II, bIz. 132; R. A. PAR-
MENTIER,Beschrijving van de gelijden- en gebedenboeken van hel
kabinel Hoularl Ie Brugge, bIz. 68-69. -Over de Vijftien Vader-
onzen op .a3.m van de H. Brigitta van Zweden, vgI. M. MEERTENS,
l.a.p., tom. II, bIz. 16-20 en tom. VI, hs. 1,18; D. A. STRACKE,
S. J., De origineele leksl der XV Paler op' hel Lijden des Heeren...,
in Ons geeslelijk ert..., tom. XVII, 1943, bIz. 84, 117-129, 133-
140.
VgI. hierboven sub 5 een soortgeIijk gebedsformulier in kortere
redactie.

21. (BIz. 88r.-v.). Suffragium van den H. Christophorus.


(Rubr.) Van Sinte Cristofer. (Beg.) Die guedertieren ende mo-
ghende ridder Sinte Cristofer, lovende sinen God, so badt hi:
Dancbairheit bewise ic U, almachtige God...
Versikel. Here, ghi hebt geset up syn hoeft. Een croen van cos-
teliken gesteente.
Colletta. Almachtige ende ontfermhertige God, ghi hebt ver-
coren Sinte Cristofer tot een dienre, verleent ons, dat wi 1 als hi,
naedat hi U gedragen had op syn lichaem, ghien pyn en ontsach
om uwen wil, oic U altoes moghen draghen in onser herten...

22. (BIz. 88v.-89v.). Oefening waarin de H. Maagd geeerd


wordt om hare verhouding tot ieder persoon van de H. Drie-
vuldigheid en meteen gesmeektom huip in bet stervensuur.
(Proloog) Onse-lieve-VrouweMaria leerde eenre heiligher Donnell,
die geheten w~s Machtelt, dat si aIle daghe lesen soude drie Ave
Marien mit sulkeD gebeden navolgende. (Rubr.) Oracio. (Beg.)
0 gloriose maghet ende coninghinne Maria, gelikerwys als God die
Vader na groetheit synre almachticheit dyn siel verheven heeft mit
wairdicheit bi Hem in syn troen, also dattu die alremogenste biste
naest Gode in den hemel ende inder airden... (Einde) ende myn siel

.Het hs. herhaalt <Ielaatste ~weewoorde~.


(29) DEVOTJEBOEK UJT HET BJSDOM UTRECHT 295

begaven mit sueticheit der godliker minnen, die also crachtich si in


mi, dat aIle pinende bitterheit des doots, overmits der minnen
dynre teghenwoirdicheit, soete moet worden. Amen. Ave Maria.
Deze oefening bestaat uit drie gebedjes,telkens afgewisseld door
bet Wees-gegroet. Zij is eenadaptatie van eenpassageuit de open-
baringen. der H. Mechtildis van Hackeborn : Liber specialis gratiae
(pars prima, caput XLVII) 1. VgI. RevelationesGertrudrianae ac
Mechtiidianae... Opus ad codicum fidem nunc primum editum
SolesmensiumO.S.B. monachorum cura et opera, tom. II, Parijs-
Poitiers, 1877,bIz. 133. VgI. ook Les bellesprieres de Ste Mechtiide
.et de Ste Gertrude,traduites par D. A. CASTEL,- Parijs, 1925 (col-
lectie Pax), vol. XX), bIz. 12-13; W. DOLCH,DieVerbreitung ober-
Iiindischer Mystikerwerke im Niederliindischen,aut Grund der Hand-
schritten dargestellt, Weida i. Th., 1909, bIz. 28-29. Soortgelijke
oefening wordt vermeld bij M. MEERTENS, t. a. p., tom. VI, hs.
31,23; R. A. PARMENTIER, Beschrijving van eenMiddeinederiandsch
getijden- en gebedenboek (hs. 323 van de stadsbibliotheek te Brugge),
in Revue beIged' archeologieet d' histoire de I' art, tom. XV, 1945,
bIz. 167. Van iets dergelijks schijnt ook gewag gemaakt te zijn
bij B. KRUITWAGEN, O.F.M., t.a.p., hs. 55, 17; hs. 62,9. Wat in-
zonderheid den proloog betreft, wordt een nagenoeggelijkluidende
tekst medegedeeld bij J. A. F. KRONENBURG, C.SS.R., t.a.p., tom.
IV, bIz. 362.

23. (BIz. 89v.-92). Overweging der vijftig geheimen van den


Rozenkrans.
(Rubr.) Hier beghinnen die vyftich articulen die horen totten
crans van Onser-liever- Vrouwen Maria.
(Beg.) * Dien ghi geboetscap wort vanden Enghel Gabriel;
dien du, reyne Maghet, ontfencste van den Heilighen Gheest.Amen.
-Ave Maria.
* Mittien du ghincste tot Elisabeth inden ghebeerchte.Amen.
-Ave Maria.
* Dien du, reyne Maghet, baerste mit vroechden sonder vrou-
wenwee. -Ave Maria.
* Dien du, reyne Maghet, in doeken wondste ende in die cribbe
leydste. -Ave Maria.

1. Met Latijnse originee! is in de indirecte rede gesteld.


296 A. PARMENTIER (30)
* Dien die heilige engelen loveden mit sueten sange. -Ave.
.Dien die herders tot Bethleem sochtenende vonden inder crib-
beD. -Ave.
.Die inden achtenden dach besneden wort ende wort Ihesus
genoemt. -Ave.
.Dien die drie coninghen offerden goud. wierooc ende mirre~ -
Ave Maria.
(Einde) .Die SiDeDjongeren ende aIle ghelovige menschen
sende.silleD Heiligen Geest. -Ave.
.Die toecomende biste te oirdelen die levenden en de doden.-
Ave.
.Die syn alreliefste Moder heeft tot Hem opghenomenin syns
Vaders ryc ende geset an syn rechterhant ende ghecroent mitter
cronen der ewicheit. Amen. -Ave. -Pater noster.
.Dien lor ende eer si mitten Vader ende mitten Heiligen Geest
ende mit Dy. -Ave.
.0 wairde hemelsche coninghinne ewelic ende ymmermeer
Bondereynde. Amen.
Deze oefening bestaat nit bet bidden van vijftig Ave's, die naar
inhoud overeenstemmenmet de eerste helft van bet huidige Wees-
gegroet en eindigen met de woorden Jezus Christus. Bij ieder Ave
is een clausule of korte beschouwing gevoegd, in verband met een
geheim nit bet leven, bet lijden of de verheerlijking van den Hei-
land 1. De verschillende Ave's zijn over vijf tientjes verdeeld; na
ieder tientje wordt een Vaderons ingelast. De zes en veertigste
clausule, die betrekking heeft op bet geheim van's Heren verrij-
zenis, eindigt met een Alleluia. Op de vijftig geheimen volgen
DOg twee slotartikelen.
Onderhavige wijs van den Rozenkrans te bidden komt in hoofd-
zaak overeen met diegene die ingevoerd werd door Dominicus van
Pruisen of Prutenus, onderprior van de Kartuize bij Trier (t 1461).
VgI. de literatuur aangegevenbij R. A. PARMENTIER, Beschrijving
van de getijden- en gebedenboekenvan het kabinet Houtart te Brugge,

1. We} is waar zijn de Ave's soortgelijke oefeningen lijdt bet


in bet handschrift achter de over- geeDtwijfel, dat zij voorop moe-
wegingspuntenaangegeven,doch ten gebedenWQrden.
blijkens vergelijking met and~rQ

R.
(31) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 297
bIz. 79, noot 2. -DergeIijke oefeningen worden, in soms nogal
afwijkende redacties, vermeid of medegedeeid bij B. KRUITWA-
GEN,O.F.M., i.a.p., hs. 46,10; hs. 62, 16; hs. 97, 9; M. MEERTENS,
i.a.p., tom. VI, hs. 25, 11; hs. 25bis, 9, 10; hs. 28, 2, 6, 10; hs.
30, 12; J. PAQUAY,i.a.p., bIz. 53-58; R. A. PARMENTIER,i.a.p.,
bIz. 78-8.0, 143-145.

24. (BIz. 92-93v.). Gebed tot den Zoeten Naam Jezus.


(Proloog) Die qese navolghende bedinge aIle daghe mil berou-
wenig synre sonden spreect, hem wort verleent, wair dat hy waif
in die staet der ewigher verdoemnis, God sonde hem die ewige pine
verwandelen in penitencien des vegheviers ende waif hi in onver-
tellike pyn des vegeviers, God sonde die pyn verwandelen ende
brengen hem ter ewigher salicheit. Ende dese bedinge heeft ge-
maect die heilige broder vander Predicarenoirde, die wairde leerer
Sinte Vincencius.
(Rubr.) Oracio. (Beg.) 0 guedertieren Ihesu, 0 sachtmodighe Ihe-
su, 0 Ihesu soen der Maghet Marien, vol ontfermherticheit. 0 suete
Ihesu, na u grote ontfermherticheit so ontfermt myns. 0 genadige
Ihesu, ic bid U bi uwen duerbaren bloede, dat ghi mi ende aIle
arme, ellendige sondaren nut hebste gestort mit uwer werdigher
minDen, so wasschet mi van alIen myn sonden... (Einde) 0 Ihesu
stort in mi wysheit, reynicheit ende verwandelicheit, als dat ic U
volmachtelic mach minDeD ende gebruken ende U mach dienen
ende in U mi mach verbliden onder alle die minne uwen sueten
naem, welke naem is boven alle nameD. Wat is Ihesus aDders daD
den wech, die wairheit ende dat leven ende die vrucht der Maget
Marien I Amen.
Dit gebed wordt in de handschriften nu eens aan den H. Vin-
centius Ferrerius, Predikheer, daD weer aan den H. Bernardinus
van Siena, Minderbrqeder, daD weer ook, doch bij uitzondering,
aan Rijkaard Rolle, den vermaarden eremijt van Hampole in
Engeland, toegeschreven. Vgl.M. MEERTENS,i.a.p., tom. I, bIz.
108-110(z. p., 1930)en tom. VI, hs. 18, 7 ; Dom A. WILMART,O.S.B.,
Le Jubilus sur le nom de Jesusdii de Saini Bernard, in Epheme-
rides liiurgicae, tom. LVII, 1943, bIz. 264-269. Latijnse teksten
vindt men bij V. LEROQUAIS, i.a.p., tom. II, blz.345; Dom A.WIL-
MART, O.S.B., i.a.p., in Ephemerides liiurgicae, tom. LVII, bIz.
267-268; W. NAKATENUS, S.J., Coelesiepalmeium ad uberiaiemet
298 R. A. PARMENTIER (32)

sacras delicias excultum, ornatum, munitum, uitg. van MecheIen,


1884, bIz. 197-198.

25. (BIz. 93v.). Vrome overpeinzing.


(Tekst) 0 mensche,gedencdattu na eencorte tyt in een
onbekentIant selstevaren, dair die Reer reden sal eyschen
van aIle woirden ende werken ende gedachten. Dairom
sich voir di ende heb Gode voir oghenaIle tyt, etc.

26~ (Blz.94-115v.). Lange Vigilie of Dodenofficie met drie


Nocturnen, volgens de redactie van Geert Groote.
(Rubr.) Hier beghint die vigilie van 9 lessen. -Pater noster.
(Beg.) Ic minde, want die Here sal verboTendie stemme myns
gebedes.
Want hi tot mi neyghede syn oren: ende in mineD daghen sel ic
hem aenropen.
Mi hebben ombevangen die drovighe seer des doots: ende die
anxt der belleD vonden mi.
Ic vant bedruckenis ende wee: ende den naem des Heren anriep
ic.
0 Here, verlos myn sieI: ontfermich ende gerechtich, ende onse
God ontfermt mi.
Die Here behoedt die cleynen...
De ordening van onderhavige getijden verschilt hoofdzakeIijk
van Groote's redactie, door dat bet Invitatorium Diet aan bet begin
van de Vespers, maar op regelmatige wijze in den aanvang van de
Metten geplaatst is. lie den voIIedigen tekst van de Lange Vigilie
volgens Geert Groote's redactie bij K. DE GHELDERE,t.a.p., bIz.
147-184; N. VAN WIJK, t.a.p., bIz. 155-195. VgI. ook W. MOLL,
t.a.p., bIz. 29-33, 54-59, 62-64, 69-77; R. A. PARMENTIER, t.a.p.,
bIz. 13-14, 139; 10., Een vijftiendeeuwschgetijdenboekuit het voor-
malig bisdom Utrecht, in Annales de la Societed' Emulation de
Bruges, tom. LXXVI, bIz. 115; A. VAN LOEY, Middelnederlands
leerboek,Antwerpen, 1947, bIz. 158-1651.

1. Op te merken valt, dat in overeenstemt met vs. 3 van Ps.


bet door Geert Groote vertolkte 114: Circumdederuntme dolores
Dodenofficie de antiphoon van mortis: et pericula inferni inve-
bet lnvitatorium naar inhoud neruntme.
(33) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 299

Aan bet slot van de negendeles is vs. 28 van I Cor. XV wegge-


vallen.
Geheel bet Officie door worden de antiphonen enkel en alleen
gebedenna de psalmen en de lofzangen.
Van psalmen en lofzangen, die reeds te voren aangewend wer-
den in <J;eKleine getijden van de H. Maagd of bij de Boetpsalmen,
is slechts bet begin aangegeven; voor den verderen tekst wordt
naar de betrokken plaatsenverwezen.

II. -De verluchting van den codex is vrij sober en overi-


gensweinig kunstvol van tekening en kleur. Zij behelst goon
eigenlijke miniaturen, doch alleen bijkomstig decoratiewerk.
Bij den aanvang van de Kleine getijden van de H. Maagd
(bIz. 12), van de Zeven boetpsalmen (bIz. 44) en van de
Korte Kruisgetijden (bIz. 68) bevindt zich telkens een ge-
kleurde initiaal, versierd met een gestiliseerde bloem, op
fonkelend gouden grond; dele letter strekt zich nit over zes
regels schrift en is bet uitgangspunt van staafwerk in gaud
en kleuren, dat den schrijfspiegel, met uitzondering van den
bovenboord, omsluit. Verder zijn de randen van de betrokken
bladzijden, behalve aan den binnenkant, gevuld met sterk ge-
krulde bladeren en enkele phantastische dieren, op een ach-
tergrond van dunne, met de pen getekende twijgen, opge-
luisterd met gewimperde lovers en stippels van gaud. Op
bIz. 68 onderaan zijn zelfs aardbeien afgebeeld. Zie platen
I, II, III. Bovendien staan aan bet begin van de andere
hoofdafdelingen van bet hoek gouden initialen op fond van
blauw en karmozijn, gesmukt met witte ornamenten; on-
derhavige letters zijn gewoonlijk vier, soms vijf of zes regels
hoog. Op de bladzijden waar dergelijke letters voorkomen
is de tekst random een hoek verfraaid met een staal in gaud
en kleuren, die aan de boven- en de benedenrandenuitloopt
in een decoratieve lijst, bestaande nit fijne ranken, opgewerkt
met bleekgroene bladeren en gouden gewimperde lovertjes
soms oak met enkele bloemen en vruchten, inzonderheid
aardbeien. De bIz. 71 en de bIz. 94 beginnen met grate ge-
kleurde initialen op gouden grand, die eveneensbet uitgangs~
punt zijn van staafwerk en gedeeltelijke randversieringen. De
pnderafdelingen van den tekst, zoals psalmen en collecten,
300 A. PARMENTIER (34)

vangen aan met eenvoudige, doch keurige blauwe hoofdletters


of wel met fonkelend gouden initial en, twee tot drie regels
hoog. De laatstgenoemde initialen zijn aangebracht op een
achtergrond van blauw en karmozijn, opgew,erktmet wit ; zij
zijn geornamenteerdmet een motief, dat zich uitbreidt in de
margine en; samengesteld is uit luchtige bosjes penranken,
doorgaansopgehaald met gewimperde lovertjes van goud en
bij uitzondering met bleekgroeneblaadjes. Gewonehoofdlet-
ters zijn beurtelings blauw en goud. Bij de blauwe majuskels
bemerkt men nu en dan een kleine cursieve letter, door den
kopiist met een fijn pennetje geschreven ten behoeve van
den rubricator. Talrijke kleine hoofdletters in den tekst zijn
rood onderstreept. Titels, benevens Latijnse beginwoorden,
zijn gewoonlijk in bet rood vermeld; soJIls zijn inleidingen
tot gebeden met zwarten inkt geschreven, doch rood onder-
streept.
BIz. 115 v. onderaan in de margine is een monogram afge-
beeld, dat hoogst waarschijnlijk samengesteldis uit de begin-
letters J. V. C. H. Of wij bier bet merk van den schrijver,
dan wel van den miniaturist of van een der allereerste bezit-
ters van den codex aantreffen, blijkt niet. Opmerking ver-
dient, dat dit teken met denzelfden bleekzwarten inkt ver-
vaardigd is als bet gehelemanuscript: bet dateert dus bepaald
uit den tijd toen bet handschrift tot stand kwam.

De codex zit in een bor.dpapierenband, die met perkament


overtrokken is en wellicht uit de XVIIIe eeuw dagtekent. De
snede van bet hoek is gespikkeld. Op de binnenzijde van bet
voorplat ziet men twee namen van vroegere bezitters van
bet manuscript. Vooreerst is dichtbij den bovenrand met
een groten zwarten stempel de naam aangebracht: Louis
Gilles 1. Daaronder werd later met purperen inkt genoteerd:

1. Louis Jan Jozef baron Gilles familienaam dien van zijn vrouw
de Pelichy weld geboren te Ant- te voegen. Zie: R. COPPIETERS
werpen op 25 Juni 1798 en is 'T WALLANT,Notices genealogi-
aldaar op 28 April 1876 overle- ques et historiques sur quelques
den. Hij was gehuwd met Marie families brugeoises,
Brugge, z. j.,
de Pelichy. Op 22 Februari 1872 bIz. 95.
weld hij gemachtigd om bij zijn

R.
(35) DEVOTIEBOEK UIT MET BISDOM UTRECHT 301
Baron Alexandre Gilles de Pelichy, Saint-Andre Ie 1 juillet
18771. Verder steekt in het handschrift een tOgstukje pa-
pier, waarop de volgende mededeling geschrevenis: Mon-
sieur Will. -Ecole Hollandaise du commencementdu XVIe
siecle . De voorschreven heerWill, die aldus zijn advies over
herkomst en ouderdom van den codex te kennen gat, is ver-
moedelijK de Engelse oudheidkundige W. H. J. Weale, wiens
naam hier op 't gehool' af gespeld werd 2.
Onderhavig getijden- en gebedenboekontstond voorzeker
in de noordnederlandsegewesten, meer bepaaldelijk in bet
voormalige bisdom Utrecht, zoals ten overvloede blijkt uit
den kalender. Deze kalender behelst bovendien twee heili-
gen die een nog nauwkeuriger localisering van den codex
mogelijk maken, namelijk: de HH. Adalbertus en Jeroen,
gewoonlijk vereerd als apostels van Kennemerland. De be-
wuste heiligen immers weroen niet bet gehelebisdom Utrecht
door, maar slechts in een bepaalde streek gevierd. De H.
Adalbertus is in den kalender op 25 J uni in bet rood aange-
geven, terzelfdertijd als de H. Lebuinus. Hij werd in de
eerste plaats vereerd in de Benedictijnerabdij van Egmond
bij Alkmaar, waar hij tegelijk met den heiligen apostel Pe-
trus patroon van de kloosterkerk was en waar zijn reliquieen
bewaard werden3. De H. Jeroen is op 17 Augustus in bet

1. Baron Alexander Jozef Ghis- ge, jg. 1926.


-lenus Januarius Gilles de Pelichy, 3. VgI. Oudheden en gestichten
geboren te Antwe~en den 1geu van Kennemerland, Amstelland,
September 1844, stierf te Brugge Noordholland en Westvriesland,
den gen Maart 1926. Zie: ID., 1sle deeI, Leiden, 1721, biz. 448-
l.a.p., bIz. 96. 450, 466, 475-476 ; Dom A.BEEK-
2. Zoals men weet heeft Wil- MAN, O.S.B., Hetkloosterleven in
liam Henry James Weale een de voormalige abdij van Egmond,
deel van zijn lev en in Belgic: door- in Ons geestelijk erl, tom. XI,
gebracht en zich inzonderheid 1937, bIz. 229-230; M. SCHOEN-
met kunstgeschiedenis bezigge- GEN, Monasticum Batavum, tom.
houden. Zie: W. H. James Wea- III, Amsterdam, 1942 (Verhande-
Ie (1832-1917), in bet geillustreer- lingen der NederlandscheAkademie
de weekblad Ons Yolk Onlwaakl,jg. van Wetenschappen.Aldeeling Let-
XII, nr. 48 (28 November terkunde. Nieuwe reeks, di. XLV).
1926), bIz. 754-756. Zie ook : Ba- bIz. 34. -Het dient in 't voor-
ron H. KERVYN DE LETTENHOVE, bijgaan vermeId,dat er eertijds te
W.-H.jamesWeale.Esq. -Souve- Egmond, benevens de abdijkerk,
nirs, overdruk van La Revue bel- ook nog een parochiekerk be-
R. A. PARMENTIER (36)

zwart genoteerd, doch rood onderstreept. Hij werd inzonder-


heid plechtig herdacht te Noordwijk bij IJeiden, waar hij
om bet leven gebracht werd, doch genoot ook een specialen
cultus jn de Egmonder abdjj, waar zijn stoffelijk overschot,
met uitzondering van zijn boord, aanwezig was. Zijn feest
werd in 1429 door bisschop Zweder van Kuilenburg tot een
verplichten rustdag gedecreteerdvoor Noord- Holland en om-
liggende 1. Wat nog meer is, de HH. Adalbertus en Jeroen
komen eveneens voor in de Litanie van aIle Heiligen: de
eerstg~noemdeals voorlaatste in de groep der martelaren, de
tweede als laatste onder de belijders. Het alhier besproken
devotieboek is dus herkomstig nit bet westen van bet bisdom
Utrecht, eigenlijk gezegd nit een streck die nagenoegover-
eenstemt met de hedendaagseprovincie Noord-HoIland en
met. bet noordelijk gedeelte van de tegenwoordige provincie
Zuid-HoIland. Deze gevolgtrekking wordt ten andere be-
krachtigd door de taa] van bet handschrift, die west-noord-
nederlandse kenmerken vertoont.

Onze codex werd geschreventen behoeve van een man,


zoals hierboven reeds aangewezenwerd sub 12 en sub 17,20.
Weliswaar zijn de Vijftien gebeden op bet Lijden des Heren
sub 20 ten grieve van een vrouw opgesteld, doch dit komt
omdat deze oefening op naam staat van de H. Brigitta vanZweden.
Blijkens bet medegedeeldesub 17, 20 zou de eerste
bezitter van bet hoek den H. Petrus, apostel, als zijn bij-
zonderen beschermheilige gekozen hebben: want ic Dy,
eersamigevader, tot een patroon sonderlinge vercoren heb I).
Wat er met deze bewering feitelijk bedoeld wordt, is niet

stond,toegewijd aande H. Maagd in Ons geestelijkerl, tom. XI, bIz.


en daarenbovenaan den H. Pe- 243. -Over de Iotgevallen der
trus. VgI. Oudhedenen gestichten reliquieen van de RH. Adalber-
tus en Jeroen uit de Egmonder
van Kennemerland..., bIz. 467-468,436.
abdij vgI. J. J. GRAAF,De reli-
1. VgI. Oudhedenen gestich- quieen van S. Jeroenen S. Adal-
ten van Rhynland en wet voorna- bert uit de abdij van Egmond,in
mentlijk van de stud Leiden..., Bijdragen voor de geschiedenis
Leiden, 1719,bIz. 595-59J; Doll van het bisdom van Haarlem,
A. BEEKMAN,O.S.B., t. a. p., tom. 11,1873-1874,bIz. 377-4.12.

302
(37) DEVOTIEBOEK UIT HET BISDOM UTRECHT 303

duidelijk. Het schijnt wel, dat de betrokken persoon den


naam van den H. Petrus niet bij zijn doopseJheeft gekre-
gen. Heeft hij dien wellicht aangenomenbij zijn intrede in
een convent? Of behoorde hij tot een kloostergemeente,
waarvan de prins der apostelen de schutsheilige was? Er is
meer: heeft de schrijver van den codex niet eenvoudigweg,
zonder nadenken, zijn schrijfvoorbeeld gekppieerd? Het is
in elk geval onmogelijk op bet drijfzand van dergelijke hy-
pothesenvoort te bouwen. Derhalve moet de nadere identi-
ficatie van den persoon voor wien onderhavig devotieboek
oorspronkelijk bestemdwas, bij semis van de gewenste stellige
gegevens,vooralsnog onopgelostblijven.

BIJLAGEN

BIJLAGE I
Vijftien Paternostersop bet Lijden desHeren.
(BIz. 58v.-60).
(Rubr.) Een gebet van Onser-lieven-Here Ihesu Cristi.
(Tekst) [1] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U, dat uutrecken
dat U aIle uwe leden ontvoeghet ~orden, soe datter gheen in syn
rechte stede en bleef. -Pater noster, Ave Maria.
[2] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die plompe naghelen, die
doir u handeD ende doir u voeten geslegenwaren. -Pater noster,
Ave Maria.
[3] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die pinen die ghi ledet,
doe uwe ghebenedide aderen so styf uutghespannen worden. -
Pater Doster, Ave Maria.
[4] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des afterlatens, dat ghi
aftergelaten wort, doe uwe vrienden van U vlogen, souder alleen
u lieve Moeder ende Sinte Jan Ewangelist ende Maria Magdalena
ende een deel ander guede vrouwen, dair clene hulpe an lach. -
Pater Doster, Ave Maria. .
[5] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des langhe staens, dat ghi
anden cruce stout. -Pater noster, Ave Maria.
[6] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des liefliken ropen, dattu
riepes: Mi dorst I), dat was: na salicheit der menschen. -Pater
Doster, Ave Maria.
304 R. A. PARMENTIER (38)

[7] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des bitteren drancs,


da.t men Di gar, als asyn mit gallen gemenget. -Pater noster,
Ave Maria.
[8] 0 l:Jere Ihesu Criste, ic vermane U der pinen ende droefnisse
die gill ha.d, doe ghi saghet ende na uwer godheit bekende, dat
uwe pine ende martelie an so menighen mensche verloren soude
bliven. -Pater noster, Ave Maria..
[9] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des jammerliken roepens,
dat ghi riept : Myn God, myn God, wairom hebstu mi ghelaten? 1>.
-Pater noster, Ave Maria.
[10] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U des liefliken roepens,
dat ghi riept, seggende: Vader, in uwen ha.ndenbevele ic minen
geest . -Pater noster, Ave Maria.
[11] 0 Here Ih~su Criste, ic vermane U der vertieringhe uwer
cracht: a.l waif Di Gods Soen, nochtan waif Di na uwer menscheit
also crane van pinen gheworden waert [sic],'dat ghi niet een hant
conde verheffen vander airden. -Pater noster, Ave Maria..
[12] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U der vertieringhe uwes
bloets, dat ghi van pineD soeseer sonder bloet geworden wairt,
als Adam was, doe ghi hem eerst gemaect had va.nderairden ende
hem die siele in den lichaem dedet. -Pa.ter noster, Ave Maria.
[13] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die bitterheit uwer
wonden. -Pater noster, Ave Maria.
[14] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U uwer menichfoudicheit
der wonden, die soveel waren als VM IIIIc ende vyf ende tseven-
tich. -Pater noster, Ave Maria.
, [15] 0 Here Ihesu Criste, ic vermane U die scarpheit uwer won-
den. -Pater noster, Ave Maria.

BIJLAGE II
De zevenvruchten van de H. Mis.
(BIz. 64-65).

(Rubr.) VanderMissen.
(Tekst) Dit syn die seven doechdenvander Missen,als Sinte
Augustynseit.
Die eersteduechtis, dat eenmenscheal soveellantsals hi binnen
der Missenbegaenmochte altemaelgave in rechteraelmissen,dat
en soudehem niet meerbaten, dan eensMissete horen.
(3g) fiEVO1'IEBO~K UIT MET BISDOM U1'ltEcltT 305

Die aDder duecht is, dat een mensche binneD dat hi Misse hoirt
Diet en crane [sic] noch en oudet.
Die derde duecht is, dat een mensche Misse hoirde voir eenre
sielen, die in 't veghevier wair, die siele sonde dairbinnen ghene
pine hebben.
Die vierde duecht is dat een mensche die des daghesMisse ghe-
hoirt heeft, al wat dat hi desdaghes et of drinct, dat becomt synre
natureD veel te bet nader Missen daD voir.
Die vyfte duecht is, die eens des daghes Mis hoirt ende des an-
deren daghes meent Misse te horen, aIle die daghelixe sonden die hi
dairbinnen doet, worden hem vergheven.
Die seste duecht is, want dat ghebet des hoefdes vermach meer
daD aIle der leden, dat is: dat ghebet nuchteren onder der Missen,
dat dwinghet God ende Misse te boreD is een gebodt Gods.
Die sevende duecht is, want eenMisse levende ghehoirt is beter
ende Dutter daD C nader doot.
Een Misse helpet tot verlatenisse van pineD ende van scout ende
tot vermeringhe der gracien in desen leven ende tot glorieD inden
toecomendenleven.

BIJLAGE III
Metten en Lauden van de Korte Kruisgetijden.
(BIz. 68r.-v.).
Here, ghi suIt opdoenllyn lippeD. Ende myn mont gel voirt-
condighendyn lor.
God, verstant in llyn hulpe. Here, tot mi te helpeDhaeste.
Glorie si den Vader. Als 't.
Ymmen.Wysheit desVaders,godlike wairheit, Cristus die men-
scheis gevangheninder uren der metteneende ghelatenvan sine
jongheren,inder nach [sic] gelevertende vercoft den Jodenende
geslaghen. .
Versikel.Wi aenbedenDi, Criste, ende benedienDi, want bi
dineD Heiligen Cruus hevestu verlost die werelt.
Collecta. Here Ihesu Criste, gonedes levendeGods,sette die
passie,dat cruce ende dyn doot twisschen dyn oirdel ende llyn
sic!, nu ende in bareDuutganc ende ghewairdigete ghevenden
levende ontfermicheit ende gracie, den doden ruste endegena-
dicheit, die Heilige Kerc vredeendeeendrachticheitendeonsarme
Sacris Erudiri. -20.
306 R. A. PARMENTIER (40)
sondarenleven endeewigheblyscap. Du die leves ende regniers
mit Godeden Vader in enicheitdesHeiligenGeestseenGod ewe-
lie sondereynde. Amen.1.
Benedienwi den Here. Godeseggenwi danc.
AIle gelovigesielenmoetenrusteDin wedell. Amen.

1. Een latijnse redactie van deze bIz. 217, alsmede bij R. A. PAR-
oratie vindt men bij W. NAKA- MENTIER, Een verlucht devotie-
TENUS,S. J., Coelestepalmetum, boek van Gentscheherkomst,bIz.
ad ubertatem et sacras delicias 7-8, sub 8.
excultum, ornatum, munitum,

SUMMARIUM

Nobilissimi viti Raphaelis Gilles de Pelichy perpulchra in collec-


tione librorum, livres d'heuresnuncupatorum, codexinvenitur mem-
braneus,neerlandiceconscriptus saeculoXYo mediante vel in finem
vergente.
Lectori hic conspectuspraebetur nominum et rerum notabilium
necnon et foliorum decorationis. Precesquaedamtextusquenondum
evulgati typis mandantur ; origo quoqueac historia nostri codicis,in
quantum fieri po test, enucleatur. Vt ex kalendario sanctorumque
litania ac invocationibuspatet,in quadam regioneoccidentali antiqui
dioeceseosVltraiectensis compositus est; forte ex ipsa abbatia Eg-
mundensi originem ducit.
PLAAT IV

, ~
,-

DOM CHRISTOFFEL ROESTIUS


Onuitgegeven Bescheiden betreffenJe

de abdijen Gistel en Oostbroek (Utrecht)


De invoering der Bursfelder Hervorming
in de St. Godelieve Abdij te Gistel

DOOR

Dom N. N. HUYGHEBAERT
(Sint-Andries)

Door den opstand der Calvinisten werden in 1577 de


:ijenedictinessen uit Gistel verdreven, waar zij sedert bet
einde der XIe eeuw bij bet graf van de H. Godelieve 's Heren
lot hadden gezongen. Dank zij de elkaar aanvullende pogin-
gen van den bisschop van Brugge en van den abt van St.
Andries, Dom Henricus van den Zype, kon eindelijk aan
de moniales een definitieve huisvesting bezorgd worden bin-
nen de stad Brugge.
Daar, in bun klooster der Boeveriestraat, ontvingen zij,
kort v66r 1720, bet bezoek van den Bollandist J. B. Solle-
rillS, die bet plan had opgevat de geschiedeniste schrijyen
van de H. Godelieve en van bet stift te Gistel1.
De moniales beijverden zich -wie zou er een ogenblik

1. AA.SS., Juli, dl. II, Venetie, TERS, L' reuvre des Bollandistes
1747, bIz. 391. De Acta van deH. (Memo ires in-8 de la classe des
Godelievewerden oak afzon- lettres de l' A cademie royale de Bel-
derlijk uitgegeven te Antwerpen gique, XXXIX), Brussel, 1942,blz.
in 1720. Over P. Joannes Bapt. 40-41.
du Sollier of Sollerius,zie P. PEE-
308 N. N. HUYGHEBAERT (2)

kun Den aan twijfelen? -den geleerdenJ ezuiet aIle stukken


te toneD die ook maar enigszins van belang konden zij n.
Zo kreeg du Sollier een Dud necrologium in handeD, waar wij
verder DOg zullen op terugkomen.
Toch was de oogst vrij schraal, en de Bollandist biedt den
lezer der Acta Sanctorum zijn excuus aan, bet euvel wijtend
aan de vele oorlogen die de Vlaamse kuststreek hadden ge-
teisterd en in bet bijzonder aan de gewelddaden der Geuzen
in 15771.
Het was ongetwijfeld veel hoffelijker de schuld te werpen
op de vernielingszucht van de ketters der XVIe eeuw daD op
bet gebrek aan belangstelling bij de moniales der XVIle.
En toch lag hier de ware oorzaak. Immers, de stukken die
de Bollandist zocht bevonden zich veilig in bet kloosterar-
chief der Boeveriestraat, zij bet daD ook in afschrift. Zo kon
onlangs een aanvraag tot opname in de Unie van Bursfeld,
door de moniales in 1480 tot den abt van St. Laurens te
Oostbroek gericht, gameDmet bet antwoord van den prelaat,
in bet archief der St. God6lieve Abdij teruggevondenworden,
en beide stukken werden verleden jaar uitgegeven in bet
eerste deel der Horae Monasticae, de luxueuze publicatie der
Nederlandse monniken ter gelegenheid van bet veertiende
eeuwfeest van St. Benedictus' zaligen dood z.
Om bet dossier aan te vullen was Diet meer nodig daD een
onderzoek van bet archief der voormalige abdij Oostbroek,
thans bewaard in bet Rijksarchief in de Provincie Utrecht.
Men zou er, onder bet Dr. Ms Ph. 3329, een bundeltje docu-
menten aangetroffen hebben die aIle betrekking hebben op

1. AA.SS.,t. a. pl. aan den geschiedschrijvervan de


2. N. ROMMEL,De Bursfelder abdis Florence de Werquignreul,
Reform in de Sinte-GodelieveAb- kanunnik Parenty. Deze vernam
bij te Gistel, in Horae Monasticae, van den secretaris dat de monia-
ill. I, TieIt, 1947, bIz. 225-232. leg zich in 1480 onder bet gezag
Laten wij toch opmerken dat ook hadden gesteld van den abt van
reeds in 1846 een der secretaris- St. Laurens te Volsbrouck-lez-
senvan bet bisdomBrugge,Eerw. Utrecht(sic); vgl. PARENTY,His-
Heer Denijs, over de hervorming toire deFlorencede Werquignoeul,
van Bursfeld te Gistel juiste bij- Rijsel, 1846, bIz. 177 vv.
zonderheden wist te verschaffen
(3) ONUITGEGEVEN BESCH EIDEN 309

de Godelieve Abdij 1. Van deze teksten bezitten wij reeds


sedert 1940 uitstekende fotografieen. Het )ijkt OilS niet
overbodig ze in het licht te geven. Samen met enkele bij-
zonderheden. die wij aantroffen in de Brugse kronieken,
zullen zij ons toelaten de geschiedenisvan de Bursfelder her-
vorming in de Gistelse abdij te schetsen.

***
Het kleine cartularium bestaat nit een bundeltje af-
schriften van bneven,die werden samengebrachtten gerieve
van den abt van Oostbroek, om hem voor te lichten in zijn
betrekkingen met het convent der moniales, dat onder zijn
rechtsmachtstond.
Op de derde bladzijde leest men in grote gothischeletters:
[L]iber monasterii S. Laurentii in Oistbroick. De onder dezen
titel samengevoegdezes bescheidenliggen verspreid over een
dertigtal jaren, van 1476 tot 1513. Een der stukken, het
vijfde, is met gedateerd ; daar het evenwel ondertekend werd
door de abdis Godelieve Spayers, moet het stuk geschreven
zijn v66r den 20enMaart 1548, sterfdag van genoemdeabdis.
De documenten van ons cartularium dateren dus nit de
jaren 1476-1548.
Blijkbaar werd bij het samenstellen van den bundel geen
acht geslagen op de volgorde der stukken, wellicht afgeschre-
yen naar gelang ze den kopiist onder de hand kwamen,behalve
echter voor de stukken III en IV: bier plaatste de kopiist
opzettelijk den brief van abt Splinterus van St. Laurens voor-
aan ob prerogativa divi Laurentii martyris, et abbatis in
Oisbrouck I De chronologische volgorde zou zijn: II, VI,
I, IV, III en V.
Daar de abten van Oostbroek zich, van omstreeks 1570 af,
niet meer konden bezighouden met de moniales, moet het
cartularium nit het Utrechts archief dug samengesteldzijn
v66r dit jaar.

1. Op deze stukken werd on- felder Kongregationsarchivs,.in


langs de aandacht gevestigd door Studien und Mitteil. zur Gesch.
p. VOLK, Der Verbleibdes Burs- des IJenedikt. Qrdens,LX, 1943.
31G N. HUYGHEBAERT (4)

Aanvankelijk kan bet wel vergeefse moeite schijnen den


datum nader te bepalen; doch nit_bet necrologium der Gode-
lieve Abdij is ODSbekend dat bet wel eensvoorviel dat een
biechtvader van Gistel abt werd van Oostbroek. Zo b.v.
Joannes de Castro, die den 13en December 1541 overleed.
Misschien is deze Joannes de Castro niemand aDders daD de
vroegere biechtvader van Gistel, Dom JoannesBorn, waarover
sprake is in den brief van abt Splinterus 1. Bet necrologium
immers, waarin zorgvuldig de nameDvan al de biechtvaders
werden opgetekend, vermeldt nergens fen Joannes Born,
echter wel een Joannes de Castro2. In geval bet bier een en
dezelfde persoon geldt, zou men geneigd zijn de samenstel-
ling van bet register aan abt Joannes Born de Castro toe te
schrijven. Aanvaardt men deze hypothese, dan begrijpt men
waarom een brief, waarin abt Splinterus aan Dom Joannes
enige vaderlijke vermaningen toedient en waarop brief III
zinspeelt, in onze verzameling Diet werd opgenomen.
Schier al de bier samengebrachte documenteD handelen
over bet vleesderven, of beter bet eten van vlees. Zo ook ODS
eerste document, de ~ulle van Innocentius VIII, waardoor
aan de moniales van Klarewater en van Siloe enige verzach-
ting op dit punt van de observantie werd toegestaan.
Dat ODSregister juist met dit stuk begint, dat op bet eerste
zicht geeDverband houdt met de hervorming te Gistel, heeft
ongetwijfeld menig navorser op een dwaalspoor gebracht.
Zo hebbenb.v. de samenstellersvan den uitmuntenden Cata-
logus van de archieven der kleine kapittelen en kloosters ),
J. de Hullu en S. A. Waller leper, gemeend ODScartularium
Diet beter te kunnen karakteriseren daD als een Register van
charters over de betrekkingen van den abt [van Oostbroek]
als visitator der Bursfeldsche Congregatie met andere kloos-
ters der Orde 3. Feitelijk echter werd de bulle van Inno-
centius VIII bier alleen opgenomenwegens haar belang voor
de situatie te Gistel; zij is bier daD ook helemaal rip haar
plaats.

1. Zie verder, op bIz. 314 en 3. Catalogusvan de Archieven


bIz. 328. der kleine1905,
Utrecht~ Kapittelen en Kloosters,
bIz. 93;. '
2. Zie verder, op bI~. 3~2.

N.
(5) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 311

Wij Iaten hier thans de teksten volgen, die wij aanstonds


nader zullen ontleden.

* **
[L]illER MONASTER II S. LAURENTII IN OISTBROICK

I. DE ESU CARNIUM MONASTERIIS IN CLARA AQUA ET SYLOE


CONCESSO ALIISQUE PRIVILEGIIS DIVERSIS 1.

Innocentius, servus servorum Dei, ad perpetuam rei memoriam


Sacraereligionis sub qua dilecta in Christo filiae in Clara Aqua et.
in Siloe Traiectensis et Monasteriensis diocesium ordinis sancti
Benedicti monasteriorum reformatorum nigrae, moni9les et so-
rores filiis abbatibus, prepositis et prelatis congregationis et ob-
servantiae regularis Bursfeldensis dicti ordinis commissorum, in
humilitatis spiritu devotum et sedulum exhibere student Domino
famulatum promerentur honestas ut tam ipsis quam aliis abbatis-
gis, priorissis, monialibus et sororibus aliorum monasteriorum eius-
dem congregationis prelatis commissorum et commitendorum ea
favorabiliter concedamusper quae earum et monasteriorum predic-
torum statui et quieti ac animarum saluti oportune valeat provi-
deri. Hinc est quod nos nigras moniales et sorores commissorum
monasteriorum huiusmodi ac earum singulas a quibuscumque ex-
communicationis, suspensionis et interdicti aliisque ecclesiasticis
sententiis, censuris et penis a jure vel ab homine, quavis occa-
sione vel causa latis, si quibus quomodolibet innodati existunt ad
effectum presentium dumtaxat consequendumharum serie absol-
ventes, absolutas fore censentes,ipsarum in hac parte supplicatio-
nibus inclinati, auctoritate apostolica tenore presentium statuimus
et ordinamus quod ipse et predicta ac ilIa que in futurum eiusdem
Congregationis prelatis committi seu iniri contingerit monasteria,
eorumque abbatissae nigrae, priorissae, moniales et sorores pro
tempore existentes, omnibus et singulis gratiis et privilegiis prero-
gativis, litteris conservatoriis, indulgentiis, exemptionibus, immu-

1. Uitgegeven door W. VON door P. VOLK, Die Stellung der


HODENBERG, Liineburger Urkun- Burs/elder Kongregationzum Ab-
denbuch,XV, CelIe,1859,nr. 338; stinenzindult von 1523, in Revue
het indult wordt ook aangehaaid benedictine,XLII, 1930, bIz. 62.
312 N. N. HUYGHEBAERT (6)
nitatibus, libertatibus et indultis Congregationi et Capitulo huius-
modi ac monasteriis, abbatibus, mona.chis et personis illis per Se-
clem apostolicum in genere concessiset in posterum concedendis,
quorum omnium tenores ac si de verbo ad verbum inserti forent,
presentibus haberi volumus pro expressis, quamdiu tameD sub
observantia regulari vixerint, ac abbatibus, prepositis et prelatis
prefatis, vel alicui eorum pro tempore com~issae fuerint, uti potiri
et gaudere libere et licite possint et debeant in omnibus et per
omnia perinde ac si eis e:t monasteriis suis predictis specialiter
concessafuissent. IIIaque omnia ad monasteria et personashuius-
modi extendimus pariter et ampliamus. Et nihilominus abbatibus,
prepositis et prelatis prefatis quibus monasteria predicta com-
missa suntet in futurum commissi contigerit, turn prefatis abbatis-
sis nigris, priorissis, monialibus et sororibus dum necessarium et
utile essecognoverunt, ut exceptis adventus Domini et septuagesi-
mae ac communionis temporibus, aliis diebus quibus esus carDium
alium alias de jure nORest prohibitus, in tribus prandiis qualibet
hebdomada etiam in refectorio carnibus huiusmodi propter sexus
fragilitatem vesci libere et licite valeant, dispensandi plenam et
liberam earumdemtenore presentium concedimus facultatem, non
obstantibus constitutionibus et ordinationibus apostolicis ac sta-
tutis et consuetudinibus monasteriorum Congregationis, Capitul
et Ordinis predictorum, juramento, confirmatione apostolica, vel
quavis firmitate alia roboratis, ac regula Congregationis et Capi-
tuli huiusmodi qua esus carDium sanis illorum personis forsan in-
terdicitur, ceterisque contrariis quibuscumque. Ceterum quia dif-
ficile foret presentesliteras ad singula ubi eis opus essetloca deferre,
volumus et auctoritate predicta decernimus quod transsumptis
presentium literarum manu alicuius notarli publici suscriptis et
sigillo alicuius prelati ecclesiastici munitis, plena exhibeatur, sicut
isdem presentibus adhiberetur si forent originaliter exhibitae vel
ostensae. Nulli ergo omnino hominum liceat hanc paginam nos-
trae absolutionis, statuti, ordinationis, extensionis,ampliation is con-
cessionis,voluntatis et constitutionis infringere, vel ei ausu teme-
raTio contraire. Si quis autem hac attemptare presumpserit, in-
dignationem omnipotent,is Dei ac beatorum Petri et Pauli aposto-
lorum eius se noverit incursurunl. Datum Romae apud Sanctum
Petrum, anno incarnationis dominicae millesimo quadringente-
simo nonagesimo primo, quinto n9nas martii, pontificatus nostrt
~nno 0~tav01
(7) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 313

II. LITERAE DIMISSORIAE DUORUM ABBATUM SANCTI LAURENTII


SCILICET rN OISTBROUCK ET SANCTI PAULI IN TMIECTO
SUIS SUBDITIS DATAE.

Jacobus, Dei et apostolicae Sedis gratia Sancti Laurentii in Oist-


brouck, et Joannes, eadem gratia Sancti Pauli in Traiecto Traiec-
tensis diocesis monasteriorum, ordinis sancti Benedicti abbates.
Omnibus et singulis ad quos presens scriptum devenerit orationes
ad Christum utinam devotas turn affectu sincero. Noverint uni-
versi presentia lecturi, visuri et audituri, quod rationabilibus de
causis, religiosorum et devotorum inducti instantiis, fratres nostros
professos et monachos sacerdotesvidelicet fratrem Anthonium de
Middelburg, capitularem monasterii Sancti Laurentii in Oistbrouck,
et fratrem Arnoldum de Breda, capitularem monasterii Sancti
Pauli in Traiecto prenominatorum de obedientia direximus versus
partes Flandriae, scilicet ad conventum eiusdem nostri ordinis
circa Ghistellam ad Sanctam Godelevam. Ne igitur quid sinistre
a quocumque contra eosdemsuspicetur, his nostris patentibus li-
teris testimonium exhibentes de nostro consensuusque ad revoca-
tionem licentiam ipsis concedimus. Obsecrantes omnes prelatos,
plebanos, ac Christi fideles quatenus eisdem fidem adhibentes favo-
remque consilium et auxilium in quibuscumque indiguerint nego-
tiis pro Christi amore, ordinis provectu, animorumque salute, casto
zelo indefesse impendant. Et eosdemabsque omni hesitatione ad
divina celebranda admittant, scientes per haec et alia pietatis
officia omnipotenti Deo gratum se facere obsequium, nos ad simi-
lia pro se suisque subditis obligantes. Datum anno Domini qua-
drigentesimo septuagesimo sexto, octavo die Novembris, sub nos-
tris sigillis abbatialibus presentibus impressis.

III. DOMINUS SPLINTERUS, ABBAS SANCTI LAURENTII IN OISTBROUCK,


ABBATISS~E ET CONVENTUI SANCTAE GODELEVAE.

Amare Ihesum. Reverendadamna, locutus sum visitatoribus


nostris de statu et gravamine monasterii vestri. Qui post diligen-
tern computationem dixerunt quod non estis potentes cum tam
paucis redditibus sustentare viginti personas, hoc est octodecim
moniales et duos sacerdotes.'De sororibus conversis et donatistis,
}lOn f~cimus meptjo~eJIl quia ~l~e JQerjtQsu~~l!\b9ribu$ deberel1t
314 N. N. HUYGHEBAERT (8)

lucrari tantum unde sufficienter possent habere vitae necessaria


(concedat Deus quod ita faciant). ~t cum non habetis edificia
sta.tui vestro necessaria et ilIa oporteat edificare, hinc est quod
adhuc numerus prefatus minui potest. Sed presentes certum nu-
merum determinarenoluerunt, quia hoc periculosumessetnec
etiam voluerunt ii aliqua sta.tuta dirigere ad reverentiam ves-
tram et sorores vestras quia non, estis sub ipso capitulo annali,
sed mediante me. Et ideo commiserunt parvita.te meae, quatenus
ego disponerem de monasterio vestro, quod primo edificarentur
edifici,a necessaria qua ex facultatibus vestris erigi possunt. Qui-
bus erectis colloqui debemus cum conventu vestro et tractare quot
personas commode sine penuria tenere possitis, et ex hoc facere
certa.m ordinationem de numero sororum sucipiendarum. Prop-
terea mando dilectioni vestrae, in virtute obedientiae quam litteris
et sigillis vestris promisistis servare abbatibus Sancti Laurentii
in Oistbroick, quod nullam monialium seu conversarum sine con-
sensu nostro recipi permitta.s a conventualibus vestris. Et si
aliquae personae insteterint molesta.ndovos magnis precibus, res-
pondeat dilectio vestra quod neminem recipere licet dilectioni
vestrae aut conventualibus vestris aut etiam mihi sine voluntate
et discretione visita.torum utriusque capituli sicut de mandato
isto demonstrare potestis, quod dilectioni vestrae transmitto. Et
in hoc stetis in pace. Puellam de qua Duper scripsi dilectioni ves-
trae mittam ad monasterium vestrum (faciente Deo) in principio
nundinarum Antwerpiensium proxime futurarum. Et si venerit,
deprecor ut servetur sub rigore disciplinae et in cIausura usque in
adventum nostrum. Mitto etiam dilectioni vestre copiam cuiusdam
epistolae, quam capellanus Doster ex iussione mea scripsit patri
Johanni Born. Oro ut earn legatis et rescribere dignemini an ef-
rectum aliquem operata sit. Et sit reverentia vestra sollicita. pro
disciplina in spiritualibus, et conservatione bonorum in tempora-
libus, et excludat hospites superfluos, et honeste suscipiat quos
Christus et sancta Regula nostra secundum faculta.tem bonorum
monasterii suscipi iubent, ut a Domino Ihesu Christo in aeterna
gloria suscipi mercator. Raptim ex Oistbroick, octa.va Augusti,
anno [millesimo quingentesimo] tercio decimo.
Frater Splinterus servitor fratrum suorum
in Oistbroick. Totus vester.
(9) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 315

IV. VIS.lTATORES UTRIUSQUE CAPITU~I.


DOMINO SPLINTERO ABBATI IN OISBROUCK.

Nos Anthonius Sancti Ludgeri in Werdena et Gherardus Sancti


Martini in Colonia monasteriorum divina permissione abbates or-
dinis sanf:ti Benedicti de observantia Bursfeldensi provinciae Co-
loniensis visitatores utriusque capituli tam provincialis quam an-
nalis, dilecto confratri nostro Splintero, abbati monasterii Sancti
Laurentii in Oistbrouck Traiectensis diocaesis salutem, et per in-
crementa virtuturri pervenire ad gaudia eterna. Venerabilis Pater,
quia relatione veridica et computatione quadam nobis ostensa in-
telleximus et veraciter percepimus monasterium Sanctae Godelevae
prope Ghystellam dilectioni vestrae subiectum atque commissum,
multitudine personarum fore gravatum, in tantum quod persona
susceptae sine penuria commode sustentari et edificia necessaria
instaurari non possunt, necnon inquietantur quotidie multis ac
arduis precibus ad personas plures in gravamen dicti monasterii
suscipiendum. Nos igitur oculum considerationis ad inTis disposi-
tionem dirigentes qua precipitur ne gravamina huiusmodi in mo-
nasteriis monialium sub clausura degentium fieri debeant, et si
facta fuerint nullius esse efficacis. Propterea auctoritate utrius-
que capituli ordinavimus et mandavimus dilectioni vestrae ut
personas plures suscipi prohibeatis, et cum per divinam bonitatem
haec quae superfluae [sic] sunt in gravamen monasterii per debitum
universae carnis defecerunt, a susceptionealiarum abbatissam loci
cum sororibus conventualibus cessarefaciatis quo usque perven-
turn fuerit ad numerum sororum, quae secunduminTis ordinatio-
nem sine penuria, erectis edificiis necessariis, sustentari valeant.
Et si desuper per personas potentas inordinatis precibus dilectio
vestra aut abatissa cum conventualibus gravari ac molestari con-
tigerit, mandamus et prohibemus nullum consensuma vobis pres-
tari sine consilio et voluntate visitatorum utriusque capituli in
tempore existentium. In cuius rei testimonium signeta nostra
presentibus iussimus imprimi. Datum in monasterio sanctimonia-
lium in Clara Aqua, anno Domini millesimo quingentesimo tercio
decimo, die quinto mensis Julii.
Duae novissimae litterae de industria prepostero ordine
conscriptae sunt ob prerogativa divi LaQrentii marty-
Tis, et abb~tis in Oisbrouck.
316 N. N. HUYGHEBAERT (10)

V. ABBATISSA ET CONVENTQS SANCT!,-E GODELEVAE l\EVEl\ENDO


DOMINO, DOMINO ABBATI IN OISBl\OUK.

Reverendo in Christo patri ei gratia abbati monasterii Sancti


Laurentii de Oistbrouck ordinis sancti Benedicti Traiectensis dio-
cesis ac congregationis et capituli observantiae regularis Bursfel-
densis ejusdem ordinis una cum quibusdam aliis abbatibus et pre-
latis speciali commisso, devotae in Christo filiae GodelevaSprayers
humilis abbatissa, priorissa et moniales monasterii reformati beatae
Godelevae iuxta Ghistellam ejusdem ordinis Tornacensis diocesis,
tuae paternitati commissae omnimodam obedientiam et reveren-
tiam. Cum, Reverende Pater, nos vestigiis predecessorumnostro-
rum inherendo, confessorem nostrum sell animarum nostrarum
pastorem una cum religioso illi adiuncto ex religiosis dicti monas-
terii de Oisbroick cui preessedignosceris, sub vestrae paternitatis
eiusque praedecessorumbeneplacito semperhabere consueverimus.
prout etiam habemus de praesenti. Sed iidem religiosi (qui ab esu
carDium penitus abstinere debent et nihilominus nobis sub cIausura
infra septa monasterii nostri ut decet viventibus), utriusque sexus
fideles, amicos, fautores et benefactoresnostros ad nos frequenter
declinantes ex debito hospitalitatis et solitae urbanitatis excipere
tenentur, et quibus ob fructuum nostri monasterii tenuitatem et
pisculentorum locorum distantiam et carentiam, ac piscium quan-
tumvis vilium plus solito maiorem caristiam quQtidie invalescentem,
de congruo victu prospectum esse non potest. Aeri nostro intem-
perato, grosso et duro, alienigenisque plerumque ingrato et infesto
quo hie fruimur, uti confessorumnostrorum vita functorum pericu-
lis didicimus, assuesci nequeunt, nee illius occasione incolumen
nobiscum valeant ducere vitam sed variis languoribus et aegretu-
dinibus inde emergentibus nostro incommodo et dispendio crebro
exerceantur. Plurimumque nostrae in victus quotidiani submi-
nistrationis commoditati et utilitati, et medicorum judicio ipsorum
reJigiosorum vitae incolumitati consultum foret, si cum illis (ut
quae solidioris sunt nutrimenti et in aere ut prefertur qualificato
humanae conditioni accommodet carnibus loco piscium quandoque
vesci possent) gratiose dispensaretur. Supplicamus humiliter ei-
dem paternitati vestrae cui necessitate et utilitate postulantibus
huiusmodi dispensationem absolute credimus concessam, quate-
nus premis~ Qmnia et singula paterno et pio affectu attendentes
(11) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 317

nostraeque utilitati et confessoris nostri pro tempore existentis ac


sibi adiuncti religiosi saluti corporali proinde consulentes ut mo-
derni et pro tempore existente;snostri confessoreseorumque adiuncti
huiusmodi, tribus cuiuslibet hebdomadae diebus (temporibus qui-
bus esus ,carnium de jure est prohibitus dumtaxat exceptis) carni-
bus si veiint absque conscientiae scrupulo libere et licite vesci pos-
sint et valeant auctoritate sibi concessadispensare. Literasque
desuper oportunas perpetuis futuris temporibus duraturas nobis
concedere dignemini de gratia speciali.

VI. VAN DE BROEDERSCAPENDE SUSTERSCAPVAN S. GODELIEVEN


CLOOSTERBUTEN GHISTEL1.

Wij Maria van Ghendt bijder verheughenisseGods abdesse,ende


Godelieve Rybode prioresse, suster Maria Moy, suster Cornelia
Karstiaens, suster Margareta Danneels, suster Elyzabeth Cottaer-
de, suster Juliana Massyns, suster Catherina van Aelst, suster Ma-
ria van Aelst, suster Catherina Vertyn, suster Cornelia Coels, sus-
ter Godelieve Rybode, suster Elyzabeth Maes, suster Janna Lan-
sam, suster Anna Taye, suster Margareta Michiels, suster Janna
Taye, suster Margareta Wante. Ende aIle dat ghemeeneconvent
van Sinte Godelieven clooster van sinte Benedictus Gorden in
Vlaenderen buten Ghystelle, doen kond alIen den ghenen die desen
brief zullen zien of hoofeD lesen dat wij eendr,achtelickeoverdra-
ghen hebben om die reformatie tonderh~uden naer die reghel ODS
hilighen vaders sinte Benedictus in onsen clooster ten eeuwyghen
daghen te vestighen voor ODSende onse nacommelyghen. Ende
op dat wy noch onse nacommelynghen bier naermaels Diet of en
treden van desenrechten wech, naer waert dat zake dat wy dwael-

1. Eerst uitgegevendoorJ. J. Dleenteveneensden datuDl van


DE GEEn, Oorkondenbetrekkelijk bet stuk (3 Nov. 1480)te Dloeten
de abdij van St. Laurentius en het wijzigen in 3 Nov. 1479, daar
Vrouwenklooster te Utrecht, in bet antwoord van den abt van
Codex diplomaticus neerlandicus Oostbroek dateert van 5 Oct.
2e serie, 4e deel,2eafd., Utrecht, 1480 (a. w., Bijlage II). Maar
1860,bIz. 66-68, en vervolgens hoe dan verklaard datnietDlinder
door N. ROMMEL,a. w., bIz. 230, dan twee of zelfs drie onafhan-
Bijlage I. Wij publiceren bier kelijke kopieendenzelfdendatuDl
den tekst nogmaals, daar ODS 3 Nov. 1480 geven? Wij aarze-
hs. een andere versie geeft daD len bier de geleerde schrijfster
N. Rommel. -Deze schrijfster te volgen.
318 N. N. HuYGHEBAERT (12)
den weder mochten gebrocht ende ghewesenworden op ten rech-
ten wech, ODSalsoe toe verbynden anden eerweerdighen vaders
ende abten van die observantie ende unie tot Bursfelt, daer men
zekerlick leeft naer den regel. Want in onse provincie (God be-
tert I) weynich die regule ghehoudenwort. Hierom gheven wy ODS
over in handeDdes eerweerdighenvader ende abts tot Sint Laurens
clooster tot Oostbrouck buten Utrecht des zelven observantie, also
langhe als in dat zelve clooster die observantie ghehoudenwert.
Ende tot wat tyden dattet Butte ende oerbaer es naer bescreven
rechten ende statuteD naer die observantie te visiteren, hem toe te
laten ODSte visiteren, in alIen te doen naer die manieren ende ghe-
woenten van der observantien, als in andere cloosteren vander
zelver observantien ghewoenlick is, of yemens aDders van prelaten,
abten des observantien voorscreven. Voort zo gheloefuen wy den
voorghaenden abt ende convent van Oisbrouck voor ODSende onse
naecommelyghengheestlicke broederscap,die wy ooc annemenende
overgheven met desen brieven dat wy hem deelachtigch maeken
aIle Gods dienst die in ODSclooster gheschiet. Ende tot Wilt tyden
dat ODSverc~ndicht, ende te weten ghedaen wert die doot van
eenighen conventualen monnik of donate, hem nae te doene nae
uutwyzynghen der ceremonien van die observantie voorscreven.
Ende dat wy zeker toeverlaet mueghen hebben nut dat zelve
clooster van Oisbrouck of nut die observantie een profest mon-
ninck biechtvader te hebben ende te kiesen. Soe gheloven wy
voor ODSende voor onse naecommely;nghendat wy den zelven
biechtva.der met eenen gheselle vander oerden ende observantie
voorscreven ghewoenlick tra.cteren ende noottorst besorghen sel-
len. Ende wa.ert zake da.t wij haven een jaer eenen biechtvader
ofte gheselle in ODSclooster ghehadt hadden, endeD da.ernaerquyt
wilden wesen,overmidts outheydt, crancheyt ofte andere ghebreke,
zo gheloven wy hem daDte besorghenva.n cost ende van cleederen
tsynen lyve in onse clooster of in een aDder clooster va.nder ob-
servantie daert zyn hueverste ghelieven za.l. Ende up dat dit
va.ste ende sekerlicke ghehouden zal worden, zoo hebben wy,
Maria, a.bdessevoorscreven, prioresse ende tgemeene convent voor
screven, voor onsen ende onse naecomlynghen desen brief beze-
ghelt, mit onsen abdessensende convents zeghelen. Int jaer ODS
Heeren duisent vierhondert ende tachtentich, up den derden dach
in November.
***
(13) ONUITGEGEVEN BESCiIEtt>EN 319

Trachten wij thans de geschiedeniste schetsenvan de Burs-


felder hervorrning in de Godelieve Abdij. Het onderwerp
loont de moeite wel. Was immers bet klooster te Gistel niet
de eerste Zuidnederlandse abdij, die zich aansloot bij de
Westfaalse hervormingsbeweging?
Gesticht op bet einde der XIe eeuw,had bet kIeine convent
reeds enige eeuwenvan eensoms vrij bewogenbestaan achier
den rug. Het toeval heeft ODSeen gering aantal documenten
bewaard, waarin wij tweemaal een echo kunnen opvangen
van ernstige moeilijkheden.
In de XIIIe eeuw wenste een deel der communiteit, hoog
oplopend met de Cistercienser spiritualiteit, over te gaan
naar den witten tak der orde; nit deze scheuring ontstond
in 1234 de abdij van Doornzele bij Evergem 1.
Twee eeuwenlater zouden nieuwe moeilijkheden bet kleine
klooster in beroering brengen. De kroniek der moniales van
St. Trudo bij Brugge verhaalt ODShoe, in 1458, een kIooster-
linge, Jacquemyne Vinckx, heimelijk bet klooster ontvlucht-
ie, waar zij sedert 26 jaar professie had. Haar vader, een
archier nit de lijfwacht van den hertog van Bourgondie 2,
wachtte haar op aan de kloosteromheining, deed haar bet
habijt van St. Augustinus verwisselen met dat van St. Bene-
dictus en bracht haar naar Gistel, waar zij, bij vorstelijk be-
sluit, tot abdis was benoemd. Aangesteld en gewijd tegen
den wil der communiteit, zou Jacquemyne bet bestuur Diet
lang in handeD handeD. 'n TientaI jaren later, wellicht ter
gelegenheid van bet overlijden van hertog Philips in 1467,

1. Deze episode nit de geschie- 2. 's HertogenonbeheersteweI-


denis van Gistel is ODSbekend wiIIendheid voor de archiers zij-
door een charter van 1234, uit- ner Iijfwacht is eeniederbekend.
gegeven door Fr. DE POTTER en Zo was bet trouwens gewoonte
J. BROECKAERT,Geschiedenis van onder de vorsten van zijn tijd.
de gemeenten der Provincie Oost- Menig voorbeeId hiervan zaI men
vlaanderen, 16 reeks, 26 deeI, aantreffen bij de Bourgondische
kroniekschrijvers aIs ChasteIIain,
Gent, 1864, bIz. 134, nr. 1 ; vgI.
U. BERLIERE, Jacques de Vitry, Jacques du CIercq enz.; vgI. J.
HUIZINGA, Herlsttij der Middel-
sesrelations avec les abbayesd' Ay-
wieres et de Doorezele, in Re- eeuwen,48 uitg., HaarIem, 1935,
vue benedictine, XXV, 1908, bIz. bIz. 79.
185-193.
320 N. N. HUYGHEBAER1' (14)
werd de indringster door de religieuzen verdreven. Jacque-
myne kon zich gelukkig achten in bet klooster barer professie
te mogenterugkeren, al heeft zij oak twintig jaar mogen aan-
dringen alvorens opnieuw toegelaten te worden 1.
Het is Diet bekend wie Jacquemyne Vinckx opgevolgd is
als abdis te Gistel. Doch kart na dit onweer zonden de abten
van Oostbroek en van St. Paulus te Utrecht twee buDDer
monniken, Antonius van l\Iiddelburg en Arnold van Breda,
naar Gistel (brief II). De moniales hadden begrepen dat er
slechts een middel was om de wanordelijkheden te voorkomen
die voortvloeiden uit de lekeninmenging in de kloosterge-
meenten: afstand te doen van een onafhankelijkheid, waar
al te veel gevaren aan verbonqen waren, en zich onder de be-
scherming -en de jurisdictie -te stellen van een of andere
machtige abdij, of, beter nag, aan te sluiten bij een hervor-
mingsbeweging, die door haar succeszelf een grate aantrek-
kingskracht uitoefende en bovendien bet vertrouwen genoot
van de kerkelijke overheid
De in 1476 begonnen besprekingen zouden pas in 1480
tot een goed einde leiden. Den 3enNovember van dit jaar
onderwierpen zich de abdis Maria van Gendt, de priorin
Maria Rybode en zestien moniales aan bet gezag van den
abt van Oostbroek, Jacob van Domburch. Het in bet
Nederlands gestelde verzoekschrift (brief VI), voorzien van
I

dere bron. Beide kronieken zijn


1. Item int jaer LVIlJ so ver-
trac joncvrauwe Jacomine Vinx DOg onuitgegeven; de jongste
ende wort abdesse tsinte Gode- werd evenwelnaverteld door tan.
lieve bij Ghistele t. Aldus een V. VAN DE VELDE,De abdij van
kleine kroniek derSt. Trudo Abdij St-Trudo te E!rugge, in St. Be-
van omstreeks 1480 (BRUSSEL, nedictusbode(bijblad van bet
Kon. Bibl. hs. II, 517). Een twee-Liturgisch Parochieblad), ve en
de kronick, in de XVIl8 eeuw VIe jaargang, 1932en1933. Jam-
opgesteld en thans nog bewaard mer echter dat enigebedenkelijke
bij de moniales der St. Trudo onnauwkeurighedendezeverdien-
Abdij, geeft een breedvoeriger stelijke bijdrage ontsieren; zo
relaas over deze gebeurtenissen ; wordt b. v. de vader van Jacque-
dit vrij omstandig verhaal der myne Vinckx, volgens de kroniek
jongere kroniek kan niet be- een archier nit de lijfwacht van
schouwd worden als een louter den hertog, archivist of secre-
literaire inkleding van bet boven taris genoemd!
aangehaalde zinnetje uit de ou-
(15) ONUITGEGE\fEN BESCHEIDEN 321

de zegels van abdis en convent, werd den prelaat ter hand


gesteld, en deze aanvaardde op zijn beurt d~ moniales in
de confraternitas van zijn abdij 1.

* **
Op dit 'ogenblik kon de Unie van Bursfeld reeds bogen op
jaren van een voorspoedig gedijen, en haar onbetwist ge-
zag strekte zich nit over meer daD 48 kloosters. Wellicht is
bet Diet overbodig bier enige feiten in herinnering te brengen,
die den ontwikkelingsgang der hervormingsbeweging afba-
kenen 2. De eerste twee hervormers, de abt van St. Thomas
te Bursfeld, Joannes Dederoth, en de abt van St. Matthias te
Trier, Joannes Rode, ontvielen de beweging reeds in 1439.
Doch pas in de jaren 1451/52, waarin de belangrijke legatie-
reis van Nicolaas van CuBaplaats had, zou de nieuwe observan-
tie haar hoge vlucht beginnen. Den 6enMaart 1459 werden
de voorrechten der Unie plechtig bekrachtigd door Pius II.
Van dit ogenblik af werden de toetredingen steeds talrijker :
den 17enNovember 1468 werd St. Laurens van Oostbroek lid
van de Unie, en St. Paulus van Utrecht volgde bet jaar
daarop, ten gevolgevan de tussenkomst van den bisschop van
Utrecht, David van Bourgondie 3.

1. N. ROMMEL,a. W., Bijiage Oostbroeken het Vrouwenklooster,


II, bIz. 231. in Archie! Gesch. Aartsbisdom
2. Laten wij hier, buiten de Utrecht, XXXII, 1906, bIz. 16;
beide artikeis Bursfeld in Dict. ID., De bervorming der abdijen
d'hist. et degeogr. eccl.,X,Parijs,van st. Paul et st. Laurens te
1938, kol. 1389-1393(P. VOLK), Oostbroek, ibid., XXIV, 1897,
enin Lexikon fur Theol.u. Kir- bIz. 301. Facta haec reforma-
che,II, Freiburg, 1931,kol. 648- tio aO 1468 op S. Martensavont
650(IDEM), waar aIle werken die in wynter; toen wert gestelt
werkeIijk nuttig kunnen zijn wor- beer Jacob van Domborch door
den aangegeven, enkel DOg de den bisschop David van Bur-
jongste beschrijving van deze gondie~, also beer Henrich Val-
schitterende periode nit oozemo- ckendael de .voorn. reformatie
nastieke geschiedenisvermelden, Diet wilde annemen. Litterae re-
deze nl. van Dom Ph. SCHMITZ, formationis sunt de data 170die
His toire de l'Ordre de S. Benoit, mensis novembris 1468. Aldus
III, Maredsous,1948,bIz. 189vv. een eigentijdse bran, aangehaald
3. G. BROM, De Abdij van door G. Brom. Pas in 1472werd
Sacris Erudiri. -21.
322 N. N. HUYGHEBAERT (16)
Pas in bet laatste kwart der xve eeuw zou de hervorming
van Bursfeld tot in de Zuidelijke- Nederlanden doordringen.
Dit is echter tach nag heel wat vroeger dan de grate geschied-
schrijver der Duitse congregatie, Dom Ursmer Berliere, bet
voorhad 1: toen Dom Arnold de Solbrecq de hervorming
doorvoerde, eerst te Gembloers in 1505 en vervolgens te
St. Andries in 1517, waren de zusters van Gistel hem reeds
voor; twintig jaar v66r zijn eerste pogingen hadden zij reeds
bet beoogderesultaat bereikt.
Daar zij in onze gewestende eersten waren om zich bij de
Unie aan te sluiten, vraagt men zich af van waar bun deze
gedachtemag gekomenzijn. Wie mag hen aangeradenhebben
bun toevlucht te nemen tot den abt van Oostbroek om de
door de vreemde indringster evengestoordeorde te herstellen?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zouden wij
beter op de hoogte moeten zijn van de betrekkingen die, in
de periode van de moderne devotie en vroeger zelfs, ont-
standen tussen de devote kringen in bet Brugse en die van
de kerkelijke metropool der Noordelijke provincies. Sommige
bijzonderheden zijn ons evenwel een aanduiding dat deze
betrekkingen tussen de beide zo ver van elkaar verwij derde
steden merkelijk veelvuldiger moeten geweestzijn, dan men
op bet eerste zicht geneigd zou zijn aan te nemen. Enige
dezer tekenende bijzonderheden mogenbier volgen. De beide
Brugse kartuizen, Genadedal te St. Kruis en St. Anna-ter-
Woestijne te St.Andries,maakten deel nit van de Nederlandse
provincie der orde en onderhielden regelmatige betrekkingen

de proost Jacob van Domburch generauxde l'Ordre deS. Benolt,


abt gekozen; vgI. U. BERLIERE, in Melanges d'hist. 'benedictine,
Les chapltres gene-rauxde l'Ordre 4" serie, Maredsous,1902,bIz. 68
de S. Benoit dans la province. en 69. De aangehaalde studie
de Cologne-Treves, in Bull. Comm. van G. Brom, die het jaartal
royale d'histoire, LX, 1901, bIz. 1484 verkiest, Iaat evenwel nag
10, voetnota 3. De invoering van te veel twijfels bestaan.
dehervorming in de St. PauIus- 1. U. BERLIERE,Coup d'reil
abdij wordt gewoonIijk gedateerd historique sur l'Ordre benedictin
van 1469; loch is zij bIijkbaar en Belgique dans Ie passe et Ie
pas in 1484heIemaaIdoorgevoerd; present, in Rev. liturg. et mo-
vgI. U. BERLIERE,Les chapitres nast., XIV, 1929, bIz. 475-476.
(17) ONtJITGEGEVEN ngSCHEtDEN 323
met bun kloosters in bet Noorden. Zo was b.v. een monnik
der Utrechtse kartuis Nieuwlicht, Adriaan Storm, jarenlang
vicaris te St. Anna 1. Ook te Genadedal treft men verschei-
delle Utrechtse monniken aan, die er de ambten van prior
of vicaris bekleden 2.
Ten andere, ook de Benedictijnen te St. Andries waren
sedert lange jaren in betrekking met bun ordebroeders van
St. Laurens te Oostbroek. Reeds sedert de Xlie eeuw be-
stond er een gebedsbroederschaptussen beide abdijen 3, naar
wij toevallig vernemen van den kroniekschrijver van St. An-
dries, Arnold Goethals (omstreeks 1530)4. Deze verhaalt
OilSmeteen van de beroeringen, in zijn abdij teweeggebracht
door de schandelijke gierigheid van den abt Pieter Maets
(1467-1479). Wij hebben geen reden zijn getuigenis in twij-
fel te trekken, wanneer hij zegt dat vier monniken, wier
namen hij aangeeft, bij deze gelegenheidin de wereld terug-
keerden; twee anderen daarentegen verkregen toelating
elders naar geschikter oorden uit te zien voor bet beleven van
bun monastieke idealen : terwijl de oudste van hen, Judocus
Danckaert, naar Keulen trok, waar hij in de St. Pantaleon-
abdij overleed 5, ging de tweede, een zekere Rogerius, een

1. St. D' YDEWALLE,De Kar- similiter arctioris religionis gratia


tuize Sint-Anna-ter- Woestijne, ad confratemitatis nostre monas-
Brussel-Brugge, (1945), bIz. 106- terium de Oostbroucksetranstu-
114. lit ,aldus de kroniek van St. An-
2. H. J. J. SCHOLTENS, Het dries door Arnoldus Goethals.
Kartuizerklooster Dal van Gra- (uitg. W. H. J. WEALE,Brugge,
cien buiten Brugge, in Handel. 1868,bIz. 148 b.). Deze vereni-
v. h. Genootsch.voor Gesch.So- ging tUggeDSt. Andries en Oost-
ciete d' Emulation te Brugge, broek klimt waarschijnlijk op tot
LXXXIII, 1940-1946, b~. 133- in de xn8 eeuw, zie N. N. Huy-
201. GHEBAERT, Les deux notices de
3. Over zin en betekenis van Ludolt d' A tfligem, premier prieur
deze monastieke instelling, zie de Saint-Andre et premier abbe
U. BERLIERE,Les traternites mo- de Saint-Laurent d'Oostbroek,in
nastiques et leur rdle juridique Miscell. hist. in honoremAlberti
(Memo ires in-So de la classe des De Meyer, I, Leuven-Brussel,
lettres de l' Acad. royale de Bel- 1946,bIz. 444-456.
gique, XI), BrusseI, 1920. 5. St. Pantaleonte Keulen had
4. Fuit et alios monachus zich in 1458 bij de hervorming
Rogerus, nondum sacerdos, qui van Bursfeld aangesloten.
324 N. N. HUYGHEBAERT (18)

toevlucht zoeken in St. Laurens te Oostbroek. Ongelukkig-


lijk kon hij er echter niet lang verl>lijven : zijn gezondheids-
toestand noopte hem naar Vlaanderen terug te keren. Daar
zijn abt weigerde hem opnieuw op te Demeo, gebeurde bet
dat Rogerius te Brugge overleed in bet ouderlijk huis.
De kroniekschrijver zegt ODSDiet, wanneer bet vertrek van
Rogerius naar Oostbroek plaats had en ook de datum van
zijn overlijden is Diet bekend. Het staat echter vast dat bet
v66r 1479 moet geweest zijn, want dat jaar zou Pieter
Maets ontslag Demeo1. Anderzijds dateert de reis van An-
tonius van Middelburg en Arnoldus van Breda naar Gistel
nit bet jaar 1476. Doet de geringeafstand tUggeDbeide datums
de mening niet opkomen! dat Rogerius als tussenpersoonheeft
dienst gedaan tUggeDde abdijen Gistel en Oostbroek?
Ongelukkiglijk kan Diet meer met zekerheid worden uitge-
maakt, of de jonge monnik, teruggekeerd nit bet Noorden,
betrekkingen heeft aangeknoopt met de moniales van Gistel.
Kan men bet veronderstellen, bet feit is geenszinsbewezen.
Het is trouwens slechts van ondergeschikt belang, daar bet
bier volstaat enige voorbeeldente geven van de betrekkingen,
die in de xve eeuw bestondentUggeDde Brugse en de Utrecht-
se kloosters. Ten andere, dat deze betrekkingen veelvuldig
moeten geweest zijn, kan men reeds opmaken nit den brief
van de beide Nederlandse abten, die zegden zich met de
Godelieve Abdij in te laten gevolg gevend aan den oproep
van verscheidene religieuzen en godvruchtige personen, re-
ligiosorum et devotorum inducti instantiis (brief II).

* **
Het verslag van de abten visitators aan Splinterus van
Dorsem geeft met al de gewenste nauwkeurigheid den juri-
dischen toestand aan van de Godelieve Abdij in den schoot
van de Unie van Bursfeld.

1. Het context in de kroniek abdij, Arnold Helle (1469),onder


van Goethals doet ons evenwel de laatste jaren van den bisschop
veronderstellen dat deze gebeur- van Doornik, Willem Fillastre
tenissen plaats hadden na het (t 1473), op wiens tussenkomst
overlijden van den ontvanger del gezinspeeldwordt.
(19) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 325

In deze congregatie berustte bet oppergezag bij bet Gene-


raal Kapittel, dat zich bij de uitvoering hiervan bediende
van abten visitators, die bet zeIt benoemde. De visitaties
evenwel ontsloegen in gelleD dele de abten der kloosters zeIt
naar bet jaarlijks kapittel te komen 1. Op dergelijke samen-
komsten .duldde echter bet kerkelijk recht Dimmer de aan-
wezigheid van abdissen. Ligt bier misschiende reden waarom
de vrouwenabdijen nooit rechtstreeks konden aansluiten bij
de Unie, maar steeds gecommitteerd , d.w.z. toevertrouwd
werden aan een abt die in fiet kapittel zetelde en aldus als
tussenpersoon kon fungeren tUggeDkapittel en vrouwencon-
vent?
Zo was daD de Godelieve Abdij gecommitteerd aan den
abt van Oostbroek. In verband hiermede dient opgemerkt dat
St. Laurens reeds een dubbelklooster was, dat nl. de abt
van Oostbroek bet bewind voerde over een communitei van
monniken en een van moniales, bet zg. Vrouwenklooster2.
De eerste taak van den abt van Oostbroek te Gistel was
bet terug in voege brengen van bet slot. Aan ijver ontbrak
bet den ouden abt Jacob van Domburch zeker Diet, maar
zijn hoge ouderdom verhinderde hem dit werk DOgter hand
te nemen3; bet zou daD de taak worden van zijn opvolger,
Geraart Edel, die haar DOgin bet jaar van zijn aanstelling
aanvatte 4.
Deze nieuwigheid stootte evenwel op ernstige moeilijk-
heden: de zusters beschikten Diet over aangepaste plaats-
ruimte om bet slotleven te kunnen leiden naar de Bursfelder

1. P. VOLK, Die Generalkapi- den 31 en Juli of den 1 enSeptem-


tel der Burs/elder Benediktiner- ber 1483.
kongregation(Beitrage zur Gesch. 4. Op 14 October herdenkt bet
des alien Miinchtums u. des Be- necrologium der Godelieve Ab-
nediktinerordens,XIV), Munster dij It D. Gerardus Edel abbas in
in Westf., 1928; Ph. HOFMEIS- Oostbroek qui monasterii clau-
TER,Die Ver/assungder Burs/el- suram induxit 1484. Het is wel-
der Kongregation in Stud. u. licht deze passus dieD P. Solle-
Mitteil. zur Gesch. des Bened. rills zich herinnerde: It Memini
Ordens, LIII, 1935, bIz. 37-76. me alicubi legere, Virgines Gode-
2. VgI. mijn boven aangehaal- livianas... ab anno 1484, religio-
de studie. sae clausurae subditas fuisse... ,
3. Jacob van DomburCAstier! AA. 5S.,Juli, II, bIz. 391C.
326 N. N. HUYGHEBAERT (20)

observanties, aldus bet verslag der abten visitators van den


5enJuli 1513 (brief IV). V66r alles moest er gebouwdworden.
Jammer genoeg waren echter de inkomsten der kleine com-
muniteit hiervoor volstrekt ontoereikend 1. Daar men de
inkomsten Diet kon vermeerderen,moest,mener wel toe beslui-
ten bet getal moniales te verminderen. Maar ook dat was Diet
zo eenvoudig, daar de abdis, niettegenstaande dezemoeilijke
omstandigheden, letterlijk overstelpt werd met aanvragen
tot opname; invloedrijke lieden noopten haar steeds weer
nieuwe postulanten te aanvaarden. Met bijzonderen aandrang
stellen de abten visitators den abt van Oostbroek hiervan
op de hoogte. Ongetwijfeld deelt abt Splinterus van Dorsem
bun mening. Daar echter zijn brief aan Margareta de Beka
de laatste is die hierover handelt, kan Diet meer uitgemaakt
worden welke gevolgen de visitatie van 1513gehadheeft, en
evenmin of de religieuzen van Gistel feitelijk bun klooster
hebbenkunnen vergroten.
Wij weten ook Diet precies, hoe de nieuwe observantie
ingevoerd werd in de Godelieve Abdij. Waarschijnlijk be-
perkte de abt van Oostbroek er zich toe de moniales biecht-
vaders te zenden en bun bovendien een exemplaar te laten
geworden van den Ordinarius van 14742. Onder monniken
was bet de gewoonte, in dergelijke gevallen, enige reeds her-
vormde kIoosterIingen naar de pas aangesloten abdij te
zenden, ten einde bun medebroedersop de hoogte te brengen
van de nieuwe gebruiken. Bij slotzusters kon er echter geeD

1. De verdelingstabel van de als Oudenburg en St. Andries 85


lening van 4000 pond, in 1423 of 50 kronen, is St. Godelievege-
door de geestelijkheid van Vlaan- taxeerd voor 4 kronen; tach is
deren aan den hertog van Bour- dit nag viermaal meer dan de
gondie toegestaan ten einde de kleine St. Trudo Abdij te Ode-
kosten te dekken van bet con- gem; E. FEYS en A. NELIS, Les
cilie van Pavia, geeft eengedacht carlulaires de la prevoledeSaint-
van bet betrekkelijk vermogen Martin a Ypres, Brugge, 1884,
der onderscheiden mannen- en nr. 769, bIz. 614.
vrouwenkloosters in bet graaf- 2. Deze Ordinarius, dat nag
schap Vlaanderen: terwijl de het ex-libris del Godelieve Abdij
grote abdijen als St. Pieters en draagt, woldt thans bewaard in
St. Baafs te Gent 110 kronen een private verzameling.
betalen! en ~iddelmatige abdijen
(21) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 327
sprake van zijn, ze zo maar de baan op te sturen. Zal men
dan besluiten dat de moniales te Gistel afgezonderd bleven
van de andere hervormde communiteiten? Wij menen van
niet. In 1480 ondertekenden zij met achttien de inlijvings-
acte in de Unie van Bursfeld; de oorkonde geeft al de namen.
Toen nu. de abdis Maria van Gendt bet volgende jaar over-
leed, werd zij opgevolgd door Catharina van der Maere. Deze
naam is echter met terug te vinden in de oorkonde van 1480,
evenmin als deze van haar beide opvolgsters, Margareta de
Beka en Godelieve Spayers. O.i. kan hiervoor slechts een
verklaring gegeven worden: deze abdissen, of ten minste
de eerste van hen, Catharina van der Maere, waren afkomstig
nit bet Vrouwenkloosterof nit een andere hervormde commu-
niteit van Nederland, zoals Klarewater of Siloe 1.
Wat hiervan ook zij, de abdissenvonden bij bet doorvoeren
der hervorming sterken steun bij de twee monniken van Oost-
broek, de biechtvader en zijn socius, die te Gistel verblijf
hielden.
Men weet hoezeerde kloosterzusters, in de Middeleeuwen,
er prijs op stelden, een biechtvader te hebben naar eigen
kens, -en hoezeer de abten weigerig waren bun monniken
hiervoor aan de al te talrijke vrouwenkloosters af te staan 2.
Ten einde een monnik van Oostbroek te bekomen, hadden
de moniales zeer zware voorwaarden moeten aanvaarden:
wanneer de zusters om een of andere reden van biechtvader
wensten te veranderen, moesten zij, wanneer de ontslagne-
mende monnik reeds meer dan een jaar dienst had gedaan

1. Toch dient aangestipt, dat de Beka tot deze postulanten be-


de beide abten visitators den abt hoorden, aangetrokken door de
van Oostbroek attent maken op faam van Bursfelder hervorming ;
een verwonderlijk groten toeloop doch dit kan bet geval Diet zijn,
van roepingen naar bet kleine zo wil bet ODSvoorkomen, met
kloostertje te Gistel, waardoorde Catharina van del Maere; deze
zusters gedwongenwerdennieuwe althans moet van elders gekomen
gebouwenop te richten. Wellicht zijn.
2. S. ROISIN,L ' efflorescencecis-
kan dezetoeloop ten dele althaus,
verklaard worden door den goe- tercienne et Ie courant feminin de
den naam van de hervormde ab- piete au XII Ie siecle, in Revue
dij. Het is goedmogelijk dat een d'hist. eccl., XXXIX, 1943, bIz.
GodelieveSpayers,eenMargareta 367.
328 N. N. HUYGHEBAERT (22)

te Gistel, voor de rest van zijn dagen in zijn levensonderhoud


voorzien, hetzij te Gistel zeit, hetzij in een aDder huis van
de congregatie, naar beschikking van zijn oversten (brief VI).
De eerste biechtvader, die de moniales van uit Oostbroek
ontvingen, was Arnold van Breda. Wij hebbenhem reeds zien
optreden in 1476, toeD hij de aansluiting van Gistel bij de
Unie voorbereidde. Hij stierf den 4en Februari 1488.
In de periode van de briefwisseling tuBBeDabt Splinterus
van Dorsem en de abdis Margareta de Beka, die wij bier on-
derzoeken, was een zekere Joannes Born biechtvader der
zusters. Ook aan hem schreef de abt een brief, die, zoals wij
reeds zegden, ODSDiet is bewaard gebleven. Het schrijven
behelsde waarschijnlijk enige vaderlijke vermaningen, want
de abt zendt aan de abdis eenkopie van den brief en verzoekt
haar, hem vervolgens te laten weten of zijn schrijven enige
uitwerking had op bet gedrag van den monnik.
De zinspeling van abt Splinterus op den biechtvader der
zusters is heel discreet. De bijzonderheden echter van de
abtelijke vermaningen zullen wij wel nooit meer te weten
komen. Het geval heeft evenwel de monastieke carriere van
Dom Joannes Diet geschaad,daar wij hem later abt zien wor-
den te Oostbroek, indien men al thans onze veronderstelling
nopens de identiteit van Joannes de Castro en Joannes Born
aanvaardt.
In zijn brief aan de abdis, kondigt abt Splinterus van
Oostbroek zijn aanstaand bezoekaan. Nu weten wij dat hij,
samen met Maynardus Man, abt van Egmond, datzelfde jaar
de visitatie kwam doen te St. Andries 1, welke abdij weldra
zou opgenomenworden in de Unie 2. Daar St. Andries Diet
zo ver van Gistellag, heeft de abt van Oostbroekongetwijfeld
gebruik gemaakt van zijn tocht naar Vlaanderen om tot de
Godelieve Abdij door te reizen.
Bet vijfde stuk van ODScartularium is een Diet gedateerd
in bet Latijn gesteld smeekschrift van de abdis Godelieve
Spayers (1541-1548) aan den abt van Oostbroek. De abdis

1. P. VISSER,De abdijvan Eg- 2. N. N. HUYGHEBAERT,


De
mond en haar betrekking tot de Bursfelder Reform in de Sint-
Congregatievan Bursfeld, in Ons Andries-Abdij, in Horae monas-
GeesteliikErt, X, 1936,bIz. 398. ticae,I, TieIt, 1947,bIz. 241-259,
(23) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN

verzoekt dispensatie van het v leesderven, binnen de perken


gesteld door de bulle Summa Magistri van B-enedictusXII.
De voornaamste reden, door de ondertekenaarsters naar
voren gebracht, was dat hUll biechtvader bezwaarlijk aan
het klimaat van de streek kon gewennen, z odat hij zelfs
voor zijn leven vreesde; het was volstrekt nodig hem op krach-
ten te laten komen. \Terschillendezijner voorgangers waren
reeds de ongezondeluchtgesteltenissenten offer gevallen, en
den vreemden monnik moest het nare gedachten bareD aldus
random hem de' pest te zien woeden. Bet zou niet overbodig
zijn enige voorzorgsmaatregelente treffen.
Bet feit dat men in ODScartularium de bulle aantreft van
Innocentius VIII van den 3enMaart 1491, die aan de her-
vormde moniales van Klarewater en Siloe toestaat driemaal
in de week vlees te eten, doet veronderstellen dat het pleit
gewonnen werd.
Een andere reden om vlees te eten, door de zusters naar
voren gebracht, is de grate toeloop van bezoekersdie aan de
gastentafel komen aanzitten: het past niet hen steeds vis
voor te zetten, en evenmin is het mogelijk er zich immer in
voldoende hoeveelheid aan te schaffen.
Die al te grate toeloop van niet altijd onbaatzuchtige be-
zoekers was j uist een der misbruiken, waarover de visitators
hUll beklag hadden gemaakt. ReedsSplinterus van Dorsem
had de apdis ingescherpt zich op dit gebied met grater dis-
cretie te gedragen. Blijkbaar werd aan.de abtelijke verma-
ningen weinig gevolg gegeven, en -consuetudo fit lex-
geen vijf en twintig jaar later kon de volgende abdis zich
op het gelaakt misbruik beroepenom een dispensatie aan te
vragen.
** *
In de bier gepubliceerde documenten wordt ons aldus
naar bet leven de toegewijde zorg, geschetst, die de abten
van Oostbroek, en in bet bijzonder Splinterus van Dorsem,
aan bet klooster besteedden, dat zich onder bun gezag had
gesteld.
Na 1548 ontbreken on$.helaas de documenten. Toch zou
de waakzaamheid van de Utrechtse abten over bet Vlaamse
kloost~r njet lang meer duren. De Gelder$~oorlogen en de

329
330 N. N. HUYGHEaA!:RT (24)
Calvinistische troebelen louden fataal worden voor de con-
venteD van het Sticht. De inname van Den Briel door de
Watergeuzen in 1572 belemmerde de betrekkingen tussen
Utrecht en Vlaanderen. Acht jaar later werd Oostbroek tot
den afbraak veroordeeld 1.
0 De jongste getuigenis van het vaderlijk toezicht der abten
van Oostbroek op de lusters te Gistel is dan, bij ODSweten
althans het kleine geschilderde portret van abt Christoffel,
Roestius, dat hedenDOgbewaard wordt in de Godelieve Abdij
te Brugge (zie plaat IV). Links van het portret leest men het
volgend opschrift: Ao AETAT. 49. B. B.A.M.; rechts om-
lijsten de initialen A. S. L. P. W. het wapen van den abt,
waaronder het jaartal 1567. Men zou de initialeD kunnen
lezen als voIgt: Abbas Sancti Laurentii prope Wtrecht, maar
wij durven het Diet verzekeren. De betekenis daarentegen
van B. A. M. ontgaat ODShelemaal. Het jaartal 1567 is het
sterfjaar van den prelaat.

** *
Indien in 1595 de moniales van Gistel zich rechtstreeks
tot bet Generaal Kapittel van Bursfeld richtten met bet ver-
zoek den abt van bet naburige Oudenburg, dat geenlid was
van de Unie, tot bun visitator aan te stellen, mag dit geens-
zins beschouwd worden als een poging om zich aan bet gezag
van de congregatie te onttrekken 2: enkel was, door den
teloorgang van de Utrechtse abdij, de band, die hen met de

1. W. v(an) H(eteren), Coup SOMVILLE (III, 1889, bIz. 281),


d'reil sur l'histoire de l'ordre be- den brief van dezen prelaat aan
nedictin en Hollande, in ReD. den Geheilnen Raad te Iezen, om
benedictine,VII, 1890, bIz. 514. te beseffen dat de verklaring van
2. U.BERLIERE,Coupd'reilsur dom U. Berliere onjuist is: De-
l'histoire de l'ordre benedictinen puis noire retour en ceste viIIe
Belgique,bIz. 476. Feitelijk hield [1584] DOUgavons prig Ia charge
de abt van Oudenburg, Jehan et superintendance des religieu-
Bourier, zich reeds in 1585 met ses de I'abbaye de Ste-GodeIieve
de moniales bezig, die van aIle de I'ordre de St-Benoit hors de
hulp verstoken waren. Het vol- Ghistelle-aldusJehan Bourier-
staat in de Fragmenta,de kort- par Ie commandement deMonsieur
~tondige pub!icatfe van D. DES- Nostr~Reverendissirneevesque...
(25) ONUITGEGEVEN BESCHEIDEN 331

congregatie verbond, verbroken. Willens nillens de politieke


richtlijnen van de Aartshertogen volgend, moestende monia-
leg thans steun zoeken binneD de grenzenvan's Lands grond-
gebied. Hun dieD te verzekeren zou weldra de taak worden
van Dom Henricus van den Zype, abt van St. Andries. Zo
volgde in bet stitt der H. Godelieve de hervorming van
Dowaai op die van Bursfeld.

AANHANGSEL

Nopens de invoering van de Bursfelder hervorming te Gistel is


ODSDog een aDder document bewaard gebleven, waarop bet wel-
licht nuttig is even de aandacht te vestigen.
Toen P. Sollerius de moniales in de Boeveriestraat bet bezoek
bracht, dat hoger reeds ter sprake kwam, lieten de zusters hem
de oude necrologia van bet huis onderzoeken. Het oudste docu-
ment van dieD aard, dat de Godelieve Abdij heden ten dage DOg
bezit, dateert evenwel van 1873. Het volstaat echter er enige blad-
zijden van te doorlopen om te merken dat bet basisdocument van
dit dodenregister teruggaat tot de xve eeuw en dat dus de zusters
in 1873,toende abdis Mahieu bet huidige dodenboekdeedopmaken,
DOgeen der necrologia bezaten waar Sollerius gewag van maakt 1.
Het huidige necrologium immers geeft de nameD van al de ab-
dissen van St. Godelieve, zowel die van Gistel als dezevan Brugge,
van af Maria van Gendt, die bet klooster deed aansluiten bij de
Unie van Bursfeld, tot en met de laatste oversten. Aan de abdissen
evenwel, die aan de hervorming voorafgingen, heeft bet geeDher-
innering bewaard. Anderzijds worden wel de laatste abten van

1. Spijts zijn ontegenspreke- zich niet verder mee ingelaten;


lijk belang weld dit document Dom U. BERLIEREsignaleert bet
nag nooit grondig onderzocht. zelfs niet in zijn Inventaire des
Zoals wij zagen, hebben de Bol- obituaires belges (co llegia les et
landisten bet origineel vluchtig maisons religieuses) , BrusseI,
doorlopen; oak voor de Gallia Comm. royale d'hist., 1899, noch
Christiana weld bet gebruikt (dl. in bet Supplementa l'inventaire
V, 1725, kol. 276 v.) Doch de des obituaires belges, in Bull.
geschiedkundigen nit onze da- Comm. royale d'hist., LXXI{!
gen, die nag slechtJ bet recente 1903,bIt;. x.Jl:X~III-C~II,
a,fsc4rift ~~trQffeQ, 4eQbeQ ef
332 N. N. HUYGHEBAERT (26)

Oostbroek vermeld, van Jacob van Domburch af tot aan de op-


herring dezer abdij. Ook de namen der biechtvaders en der socii,
die nit Oostbroek afkomstig waren, werden opgenomen.
Daar een uitgave van dit necrologium ongetwijfeld nog lang op
zich zal doen wachten, hebben wij bet nuttig geoordeeld bier de
namen der Oostbroekse monniken, die wij er in aantroffen, in bet
licht te geven 1:
23 Januari. Domnus Joannes Borrewater, confessariusseptimus
a reformatione prima.
31 Januari. Domnus Henricus de Deventer, monachus Sancti
Laurentii in Oostbroek, confessarius.
4 Februari. Domnus Arnoldus van Breda, primus confessarius
post reformation em primam, 1488.
8 Februari. Domnus Albertus Franck, tertiu abbas Sancti
Laurentii in Oostbroek, 1501. -Domnus Simon
Dammaert, monachus in Oostbroek.
18 Februari. Domnus Gerardus Alla[e]rt, confessariushujus mo-
nasterii, 1545.
19 Februari. Domnus Nicolaus Thuninck,confessarius hujus mo-
nasterii, 1540.
23 Februari. Domnus Christophorus Roestius, abbas octavus in
Oostbroek, 1567.
27 Maart Lambertus van Arnhem, monachus in Oostbroek.
6 April. Guilielmus Dammaert, confessarius, monachus in
Oostbroek.
9 April. Gerardus Hemelrijk, confessarius hujus monasterii.
22 Juni. Domnus Everardus, quintus abbas in Oostbroek.
23 Juni. Domnus Bernardus Schurinck, monachus in Oost-
broek.
1 September. Domnus Jacobus van Domburgh, abbas Sancti
Laurentii in Oostbroek, 1483.
15 September. Domnus Guilelmus, confessarius hujus monasterii,
monachus Sancti Laurentii in Oostbroek, 1540.
14 October. Domnus Gerardus Edel, abbas in Oostbroek qui
monasterii clausuram induxit 1484.

1. De datums, die naast som- zweren; daar zij echter in ieder


mige nameD voorkomen, schij- geval de locale traditie weerge-
Dennaderhand bijgevoegd te zijn ; Yen, hebben wij het nuttig ge-
wij zouqen er nj,et qurven op oordeeld ze bier op te Demeo.
(27) ONtJI'tGEGEVEN l3ESCHEIDEN 333
16 Novr-mber.Domnus Petrus Wick, abbas in Oostbroek.
13 December.Domnus Joannesde Castro,abbassextusin Oost-
broek et confessarius
hujus monasterii,1541.
19 December.Domnus Splinterus de Dorsem,abbasquartos in
Oestbrouck,1523.
21 Dece~ber. Domnus GasparusTrajectinus, confessarius hujus
monasterii.
Men lette op de uitdrukking: post reformationem primam.
Wij treffen ze ook aan achter de nameD der abdissendie bun ambt
bekleeddentussen 1480en 1622. De latere abdissenworden daaren-
tegen heel aDders aangeduid, zo b. v. op 18 Februari: Domna
Aldegundis Andries, tertia decima abbatissa hujus monasterii [te
beginnen met de reformatio prima in 1480 wel te verstaan] et
quinta in relormatione Pacensi .
Volgend besluit dringt zich bier op : bet necrologium dat in dezer
voege de hervorming van Dowaai (deze van Florence de Werqui-
gnreul, te St. Godelieve ingevoerd in 1622 door dom Henricus van
den Zype) stelt tegenover de prima reformatio (van Bursfeld in
1480), is Diet hetzeIfde als bet necrologium dat te Gistel werd
samengesteldna de aansluiting bij Bursfeld. Het in 1873 overge-
schreven necrologiumwas een document van lateren datum, dat te
Brugge werd opgesteld na de invoering van de tweede hervorming,
deze van Dowaai. Dit verklaart dan ook waarom P. SoIIerius,
sprekend over de necrologia der Godelieven, bet meervoud bezigt.
Al is ook bet necrologium dat Mevrouw Mahieu in 1873 deed
overschrijven recenter daD datgene, dat de moniales drie eeuwen
vroeger nit Gistel hadden meegebracht naar Brugge, toch is zijn
verdwijnen fel te betreuren; bet was immers, zoals men nit bet
bovenstaande reeds kan opmaken, een vrij belangrijk document
voor -degeschiedenisvan de monastieke relaties tosseD Utrecht en
Vlaanderen. De gegevens nopens de abten en monniken van St.
Laurens, die bet ons heeft overgeleverd, zijn dub bel belangrijk,
daar er, buiten een fragment nit de Xlle eeuw 1, geen necrologium
van dit stilt meer voorhanden is. Overigens werd nooit, voor zover
wij konden nagaan, de lijst- opgemaakt van de Oostbroekse ab-

1. Uitgegeven door N. C. KIST, Kerkelijke Geschiedenis,IX, 1849,


De oudste oorkonde der abdij van bIz. 31-48.
Oostbroek, in Nederl. Archie! voor
334 N. N. HUYGHEBAERT (28)
ten 1. Allen die belangstellen in de geschiedenisvan de Utrechtse
abdij zullen de Vlaamse moniales dankbaar zijn, hen deze bijzonder-
hedente hebbenbewaard.

1. Zo ton b.v. C. PIJNACKER- Splinterus (van Dorsem, t 1523),


HORDIJK, Lijsten der Utrechtse zich afvragen of hij bier niet te
Prelaten poor 1300, Groningen, doen had met een prelaat nit de
1912,bIz. 116, die in zijn bron- XIIe of de XlIIe eeuw I
nen den naam aantrof van abt

SUMMARIUM

Hic primum evulgantur quaedamdocumentasaec.XVi et XVIi,


quorum opere in incunabula Reformationis Bursfeldensis in nostris
regionibus novum iam spargitur lumen. Agitur nempede abbatibus
et monachisS. Laurentii de Oostbroekanno 1480novam observantiam
in coenobiummonialium S. GodelievaeGhistellensis inducentibus,
ann is feTe triginta ante rejormationem abbatiae Gemblacensis,ubi
primum, ut minus recte putabant eruditi, in Belgica meridionali
dicta reformatio admissa fuit.
Quaedam etiam notatu digna, methodum in monasteriis monia-
lium reformandis assecutam necnon vitam regimenque internam
huiuscemodi monasteriorum illustrantia, breviter tantum indi-
cantuF.
Libertus FromonJus
(1587-1653)
en bet kerkelijk gezag

DOOR

Achiel ROETS
( Gent)

Libert Froidmont 1, beter gekend onder den verlatijnsten


naam Fromondus, blijft in de geschiedenis voortleven als
uitgever en eerste verdediger van den Augustinus, bet be-
ruchte levenswerk van Cornelius Jansenius (t 1638), bis-
schop van leper. Op dien grond alleen fen oordeel vellend
is men licht geneigd den man te verketteren en zijn bio-
graphie met fen helaas -te besluiten. AI te vlug stapt men

1. Libert Froidmont, nit een lijk hoogleraarin deH. Schrift in


notabele familie geboren te Hac- 1637,doceerdehij bovendientij-
court, bij Vise, op 3 September delijk in de Parkabdij. Later
1587, volgde na zijn humaniora- werd hij DOgpresident van bet
studieD te Luik de Cursussenvan College van Craenendonk(1638)
de Faculteit der Aries te Leuven. en van bet Luikse Seminarie te
Eerst leraar in de philo sophie bij Leuven (1640), rector van de Al-
de Praemonstratenzers te Ant- ma Mater (1638), deken van bet
werpen (1606), daarna aan de kapittel van St.-Pieterskerk en
Paedagogievan den Valk te Leu- dus kanseliervan de Universiteit
yen (1609),werd hij in 1628doc- (1639). Hij stierf op 27 October
tor in de theologie gepromoveerd. 1653. -De voornaamste korte
Opvolger van Jansenius als pro- levensschetsenen biographische
fessorordinarius aan de Theologi- nota's, welke wij hernamen en
scheFaculteit in 1630,als konink- aanvuIden in onze doctorale dis-
~36 aOETS (2)

dan been over de veeleer gunstige aspecten van die persoon-


lijkheid.
Toch verdienen die lichtzijden de aandacht. Niet zonder
reden immers legden Fromondus' vrienden de datum van
zijn afsterven vast in bet chronogram Sol Academiaeobiit 1.
Niet-alledaagse vermaardheid openbaarde bet Memoriale, te
zijner eer opgericht in de kerk van Hallembaye-Haccourt 2.
De lovende getuigenissenvan tijdgenoten als Galilei (t 1642)

sertatie Libertus Frvmondus du Part (1426-1694), in Bibl.


(1587-1653), Leuvens Hoogleraar Norb., HeverIee, 1903, n. 6, bIz.
en zijin Polemie'k tege'n de Calvi- 266; ID., Masius, Abbe'du Part
nisten (niet -gepubliceerde stu- (1635-1647),in Anal. de l'Ordre
die, waarvan gedactylograpbi- de pre'm.,HeverIee, 1908,bIz. 13,
eerde tekst in de Bibliotheek van 36, 51; FORGET,J., Froidmont,
de Univel7siteit te Leuven), treft in Dict. de The'ol. Cath.; Parijs,
men aan in ANDREAS,V., Fasti d. VII, 1914, kol. 920-930; DE-
Academici, Leuven, 16502, bIz. MARET,H., Notice historique sur
141-142; FOPPENS,J. F., Riblio- L. Froidmont, de Haccourt... et
theca Relgica, BrusseI, d. II, 1739, son Me'moria/... Luik, 1925; JA-
bIz. 819-821; DE BECDELIEVRE, DIN,L., PrateSd'infonnation pour
Froidmont, in Riographie Liegeoi- la nom'ination dese'veques et abbe's
Sf, Luik, d. 11,1837, koI.118-122; desPays-Bas,deLie'geet deFran-
MIGNE, J. P., Fromondi Vita, in the-Cornie'(Uittr. nit Bull. de
Scripturae Sacrae Cursus Comple- l'Inst. hist. beige de Rome,rase.
ius, Parijs, d. XXV, 1842, kol. VIII, IX, XI), Rome, d. I, 1928,
647-648; LE Roy, A., Froidmont, bLz. 252-253; WILS, J., Les prof.
in Riogr. Nat. de Relg., Brussel, de I'anc. fac. de the'ol.de I' Univ.
d. VII, 1880-1883, kol. 312-317; de Louvain (1432-1797), in Le
REusENs et BARBIER, Analectes ve Centenairede la Fac. deThe'ol.
pour servir a l'hist. eccl. de la deI' Univ. de Louvain,1432-1932.
Relg.. Leuven, d. XVII, 1881, Liber Memorialis,Brugge-Leuven,
bIz. 197; d. XVIII, 1882, bIz. 1932,bIz. 133, 136.
112; d. XIX, 1883, bIz. 117-118; 1. FROMONDUS, Actus Aposto-
d. XXI, 1888, bIz. 125-126; CAL- forum, brevi et dilucido commenta-
LEWAERT,C., et NOLS, Q., Janse- ria illustrati..., Leuven, 1654, In
nius, evl?qued' Ypres, ses derniers obitum Authoris, Iofdicht vooraan
moments, sa soumission au S.-Sie- in bet werk ; FOPPENS, Bibl. Belg.,
ge, d'apres desdocuments inedits..., d. II, bIz. 820.
Leuven, 1893, bIz. 24-25 ; N(OLS), 2. Gegevensover bet kerkge-
Q., Jansenius et l' Universite de bouw van Hallembaye en bet Me-
Louvain, in Ribliotheque Norber- moriaIe bij DEMARET, Not. hist.,
tine, HeverIee, 1901, n. 1, bIz. bIz. 5-7. De Iijst en de biogra-
23-33; ID., Quelques hommes ce- phieen van de inschrijvers, ID.,
lebres qui ant professe a l'abbaye bIz. 22-54.

A.
(3) LIBF:RTUS FROMONDUS

en Descartes (t 1650), van collega's aan de Leuvense Alma


Mater, van historici als Valerius Andreas (t 1656),van Leibniz
(t 1716) zelfs, vinden bun bevestiging in de bronnenstudie
van zijn philosophische en natuurwetenschappelijke geschrif-
ten door GeorgesMonchamp 1. Kwalijk kan meh hem een
voortreifelijk talent ontzeggen als philosoof, physicus, as-
tronoom, exegeet, en zelfs als humanist. Zijn smaak en zijn
kennis openbaren een encyclopaedischegeest, vertrouwd met
de meest verscheiden problemen.
Ren vluchtige blik op de lange lijst' van zijn gevarieerde
publicaties 2 laat dadelijk, benevenseen veelzijdige bevoegd-
heid, bet overwegend belang vermoeden van de polemiek
in bet leven van dezen ,theologieprofessor. De meeste van
zijn eigen uitgaven vonden bun oorsprong in een controverse
over astronomie, philosophie, apologetiek of Jansenistische
twistpunten. De eerste twee van deze aspecten werden be-
handeld door GeorgesMonchamp; bet laatste, zijn Janse-
nisme, ongetwijfeld bet meest belangwekkende, wacht DOg
op een naarstig uitpluizer van de bronnen en op- een ge-
schoold geschiedkundige om die delicate kwestie te ontvou-
wen. Wij hebben intussen onze aandacht gericht op zijn
apologetische activiteit, een nevenaspect -wij geven bet
grit toe -gekenmerkt evenwel door twee hoofdtrekken van
den hoogleraar: wij zien er hem optreden als theoloog, en
wel in gunstigen zin, en bovendien als polemist. Mochten
wij daD Diet verwachten er de ware Fromondus te ontmoe-

1. De monographieen van G. bIz. 94-95, 95-99; van Descartes,


Monchamp, waarin ook enkele zie MONCHAMP,Cart!-sianisme, bIz.
biographische inlichtingen, zijn 57, n. 1, en bIz. 60; van Leibniz,
getiteld: Histoire du Cartesianis- zie ID., bIz. 57, n. 1; van drukker
me en Belgique (Memoires cou- Moretus, ID., bIz. 214. De gun-
ronnes et autres Memoires publies stige appreciaties van Valerius
par l' A cademie royale de Belgique, Andreas bij FOPPENS,Bibl. Belg.,
d. XXXIX), Brussel, 1886; en d. II, bIz. 819-821.
Galilee et la Belgique. Essai his- 2. De Iijst van FOPPENS,Bibl.
torique sur les vicissitudes du sys- Belg., d. II, bIz. 820-821, werd
feme de Copernic en Belgique, overgenomen door FORGET,
Brussel-Sint-Truiden,1892. - D.T .C., d. VII, kol. 927-929. -
Citaten van de lofwoorden van VgI. onze doctor ale dissertatie,
GalileI, zie MONCHAMP, Galilee, bIz. 15-40.
Sacris Erudiri. -22.

337
338 A. ROETS (4)
ten, of juister: de Fromondus van v66r de Jansenistische
troebelen?
In onderhavig artikel bedoelen wij, in de mate van bet
mogelijke, de bonding te tekenen van den lateren Jansenist
tegenover bet kerke]ijk gezag, in bet bijzonder tegenover
de Roomseuitspraken. Daartoe zullen wij eerst, aan de hand
van de studies van G.Monchamp, vluchtig Fromondus' stand-
punt schetsen betreffende de theorieen van Galiler en van
Descartes en bij die gelegenheid zijn practische bonding
tegenover de geestelijke autoriteiten belichten. Uitvoeriger
behandelen wij daarna zijn opvatting over de ontwikkeling
van dogma en gebruiken in de Kerk, waaruit wij zijn theoreti-
schemening afleiden omtrent bet kerkelijk gezag, om daD ten
slotte in bet licht van die gegevenseen proeve van verklaring
vooruit te brengen aangaandezijn Jansenistischeactiviteit.

Wij menen, in strijd met wat men spontaan zou verwach-


ten, Libertus Fromondus in dele kwestie gunstig te mogen
beoordelenen hem te mogen tekenen als een volgzaam onder-
daan, meer nag, als een getrouw voorvechter van bet kerke-
lijk gezag, althans tot bet voorjaar van 1640. Overkijken
wij de verschillende werkterreinen.
De problemen, waaraan Fromondus als jeugdig hoogleraar
van bet Leuvense Collegium Falconii met voorliefde zijn
aandacht wijdde, waren ontegensprekelijk de natuurweten-
schappelijke vraagstukken, welke destijds nag een belang-
rijk onderdeel uitmaakten van de wijsbegeerte en die juist
toeD in bet brandpunt van de belangstelling standen. Zijn
opvattingen nu op dat gebied standen in schril contrast met
de vermeende bonding in bet Jansenisme. Uit de monogra-
phieen van G. Monchamp blijkt ODSinziens duidelijk dat
Fromondusl wetenschappelijk leven grotelijks werd beheerst
door zijn mentaliteit van Rooms-katholiek godgeleerde.Het
oordeel dat hij bijtrad zowel in de natuurwetenschappelijke
theorieen als in de philosophische problemen was geinspi-
reerd door de theologischevisie, die in zijn tijd opgeld maak-
ie, en door de confrontatie met de H. Schrift, zoals dele toeD
werd geinterpreteerd in de hoogste kerkelijke kringen.
Typerend voor die mentaliteit was de evolutie in zijn
handing tegenover bet wereldstelsel van Copernicus (t 1543)
(5) LIgE:RTUS FRoMONt>US 339
en van diens heraut Galiler. Tot tweemaal toe, in 1615 en in
1633, heeft deze laatste door zijn opvattingen over de bewe-
ging van de aarde fond de zon als mid delpunt een spijtig
ingrijpen van de Roomse Congregatiesuitgelokt. Onder den
druk van de theologische mentaliteit, die Fromondus aan-
zette zo trouw mogelijk de richtlijnen van bet kerkelijk
gezag te volgen, zien wij hem van ontvankelijk bewonderaar
~ indien niet voorstander -van de ontdekkingen en revo-
lutionnaire theorieen van Copernicus en Galiler terugwijken
tot bet verouder'de stelsel van ptolemaios (lie e. v. Chr.)
of liever van Tycho Brahe (t 1601). Gunstig gestemd te-
genover Galiler's opvattingen toen hij in 16161 nog zonder
angstvalligheid mocht spreken, kende hij in 1619 2, waar-
schijnlijk tengevolge van de vage geruchten over een ver-
oordeling van de nieuwe meningen te Rome, niet meer de-
zelfde probabiliteit toe aan Copernicus' systeem. Ofschoon
hij tegen dat wereldstelsel geen enkel ernstig wetenschappe-
lijk bewijs kon inroepen, beweerde hij van de aanhangers
van de aardbeweging toch nog geen plausibel argument te
hebben ontvangen hetwelk zou eisen dat hij de H. Schrift,
waar deze spreekt over de omwenteling van de zon fond de
aarde, niet in natuurwetenschappelijke zin zou verstaan. In
zijn tractaat over de meteoren 3, in 1626, verklaarde hij
zich ronduit tegenstander van den Poolsen geleerde. Vijf
jaar later 4, bewogen door de ongunstige appreciaties -ook
in katholieke kringen -betreffende de veroordeling van Ga-
liler en met de opzettelijke bedoeling bet gezagvan de Room-
se Kardinalen te verdedigen, waagde hij zich aan een pole-
miek tegen den Protestant F. Van Lansberge (t 1632), in

1. LIBERTI FROIDMONTSatur- rum libri sex, Leuven, 1627. -


nalitiae Coenae variatae somnio VgI. MONCHAMP,Galilee, bIz. 72-
siDe peregrinatione coelesll, Leu- 78.
yen, 1616.- VgI.MoNCHAMP,Ga- 4. FROMONDUS,Ant-Aristar-
lille, bIz. 34-44, vooral bIz. 40-41. chus sive Orbis Terrae immobilis,
2. FROMONDUS,Disserlatio de adversus Philippum Lansbergium
cornela anni 1618, Antwerpen, liber unicus, in quo decretum S.
1619. -VgI. MONCHAMP,Galilee, Congregationis a. 1616... detendi-
bIz. 45-53, vooral bIz. 50-52. tur, Antwerpen, 1631. -VgI.
3. FROMONDUS,Meteorologico- MONCHAMP,Galilee, bIz. 82-93.
340 ROETS (6)

wiens persoon hij de gelegenheid zag om theorie en argu-


menten van de Copernicani te hekelen. Hij aanvaardde dat
de beslissing van de Congregatie van den Index van 1616
niet definitief was, maar toch volstond zij volgens hem opdat
ieder katholiek denker de opinie van Copernicusten minste
temeraria) zou vinden. De H. Schrift meeride hij in tradi-
tionelen zin te moeten verklaren, zonder nochtans de Coper-
nicaanse interpretatie van de betwiste teksten helemaal uit
te sluiten. Waar hij echter vroeger slechts de waarschijnlijk-
heid had ontkend aan de nieuwe theorie, daar zette hij in
1631 een flinken stap verder en, nevens de scherpeontleding
van de broosheid der Copernicaanseargumenten, kwam hij
zelf aandragen met proefondervindelijke en rationele bewij-
zen tegen de dagelijkse en jaarlijkse aardomwenteling. Met
minder succes,voorwaar. In feite immers -hij vermoedde
bet maar al te well -trok hij aan bet kortste eind. In
de Vesta 2, een vinnige repliek tegen bet protestants ant-
woord, behield hij zijn ongunstig advies, vooral gesteund op
theologische en scripturaire gronden. In bet Woord vooraf
van die uitgave maakte hij, een van de eersten in onze stre-
ken, Galilei's veroordeling van 1633 bekend, zonder er noch-
tans bet belang aan te hechten van een uitspraak ex ca-
thedra . .
Die stellingname staat klaarblijkelijk onder den invloed
van de kerkelijke uitspraken. Ten gunste van Fromondus
dient echter opgemerkt dat hij steeds de mogelijkheid heeft
gelaten de Schriftplaatsen in Copernicaansenzin te interpre-
teren3. Hij zag er zich evenwel niet toe verplicht, zolang hem
geen apodictische wetenschappelijke argumenten werden op-
gedist. Tussen een verlokkelijke hypothese met gebrekkige
argumenten en eenuitspraak van bet kerkelijk gezag,gesteund

1. FROMONDUS,Ant-Aristar- coelum. & -Citaat ontleend aan


chus,bIz. 94: Hoc ergo systema- MONCHAMP,Galilee, bIz. 86-87.
te, donee emendatius quispiam 2. FROMONDUS, Vesta sive Am-
dederit, utamur. Emendari enim Aristarchi vindex adversus Jaco-
aliquid posse non dubito, cum bum Lansbergium, Antwerp en,
Astronomiae plurimum ad per- 1634. -VgI. MONCHAMP,Gali-
fectionis cu~men adhuc deesse, lee, bIz. 104-108.
oculis nuper ipsis intellexerimus, 3. lie MONCHAMP,Galilee, bIz.
quos Batavico tubo misimus in 48-49, 88, 107-108.

A.
(7) LIBERTUS FROMONDUS

op de traditionele verklaring van de H. Schrift, viel zijn


kenze zonder aarzelen nit ten voordele van de antoriteit.

Diezelfde theologiscne mentaliteit zien wij opduiken in


zijn oor,deel-merkelijk minder gunstig dan in vorig ge-
val -over die andere nieuwigheid in de geleerdenwereld,
de philosophie) van Descartes. Reeds in 1637 door den
auteur zeIt aangezocht zijn mening neer te schrijven over
den zo Juist verschenen Discours de fa Methode, sprak hij
zijn lor uit over de,taJenten van den wijsgeer, maar tevens
zijn afkeuring van diens fundamentele opvattingen, bij-
zander in de physica 1. Aan die opinie bleef hij vasthouden
tot bet einde van zijn leven, aIdus een uitzondering makend
op den bijna algemenenregel dat Cartesianisme en Janse-
nisme practisch bij dezelfde personen bun aanhangersvon-
den 2. In een afkeurendenepistel van 1653 3, zijn zwanezang,
nam hij zelfs openlijk stelling tegen Descartesen daar weer
vonniste hij in naam van bet geloof en van de H. Schrift.
Hij had gedebuteerd met dissertationesquodlibeticae,waar
hij had durven pleiten ten voordele van de astronomische
nieuwigheden; hij sloot zijn rijke loopbaan met de verdedi-

1. In een brief aan Plempius, tret van bIz. 192-193 ging sie-
13 September 1637. -VgI. MON- ren. KIaarbIijkeIijk een vergis-
CHAMP,Cartesianisme, bIz. 47-61. sing.
Over de andere contactnamen van 2. Zie MONCHAMP. Cartesianis-
Fromondus met bet Cartesianis- me, biz. 96-100.
me, zie In., bIz. 144-150,151-156, 3. Die brief van Fromondus
214-217, 253-256. -De resuIta-werd samen met de mening van
ten van Monchamp's studie over Plempius en van vier anderecoI-
Fromondus' bonding tegenover Iega's gepubliceerd in de tweede
bet Cartesianisme werden bondig uitgave van PLEMPIUS,Funda-
hernomen door DE WULF, M., menta Medicinae, nova editio,
Histoire de la Philosophie en Bel- Leuven, 1654,bIz. 375-387: doc-
gique, BrusseI-Parijs. 1910. bIz. toram aliquot in AcademiaLova-
188-193. Merken wij terloops op niensi viroram judicia de philoso-
dat in Iaatstgenoemd werk bet phia Cartesiana.Fromondus' ge-
portret van onze auteur (bIz. schrift besIoegde bIz. 378,kol. a.
194-195) als onderschrift kreeg tot 381, kol. b. -VgI. MON-
~ Caramuel y Lobkowitz ~), ter- CHAMP,CartesianismelbIz. 253-
wijI Fromondus' naam het por- 25~.

341
342 A. ROETS (8)
ging van de Oudheid tegen een te stout vernieuwer. Ook
hierin menen wij dezelfde motieven te mogen aanduiden:
als godgeleerdewierp hij zich op tot verdediger van de clas-
sieke oude ideeen, welke in de theologische kringen burger-
recht haddenverkregen.

Intussen was Fromondus offici eel opgetredenals voorvech-


ter van bet Rooms-katholiek geloof. Dat aspect bestudeer-
den wij in ooze doctorale dissertatie. Het voorwerp van
onze.studic omvatte de tweede phase van de met belang-
stelling gevolgde controverse, ontvlamd ter gelegenheidvan
de inname, in 1629,van bet katholieke 's-Hertogenboschdoor
de legers van Frederik-Hendrik. Na een eerste contactname
en bet vaststellen en verdedigen van de standpunten in lij-
vige boekdelen door Cornelius Jansenius van katholieke zij-
de, door Gisbertus Voetius (t 1676)in naam van de Calvinis-
tische predikanten 1, konden wij een nieuwe periode aflijnen,
die liep van 1636 tot 1645 en welke beheerst werd door twee
andere figureD : de vertrouwensman en gewezenhuisgenoot a
van Jansenius te Leuven, tevens zijn opvolger als professor
ordinarius aan de Theologische Faculteit, Libertus Fromon-
dug, die zijn aanvallen richtte tegen Voetius, en in bet aDder
kamp Maarten Schoock3, leerling van den predikant van

1. Die eerste phase werd mees- do... (bIz. 166); FROMONDUS,


terIijk ontIeed door Pater PoI- Crisis, 1636, Opdracht; JANSE-
man in zijn artikeI Jansenius als NIUS, Correspondance,bIz. 531,
polemist tegen de Calvniisten, in 532, n. 1, 519; JADIN, PrateS
Historisch Tijdschrift, TiIburg, d'information, bIz. 252-253.
d. VII, 1928, bIz. 325-346; d. 3. Maarten Schaack (Schook,
VIII, 1929, bIz. 5-17, 149-166, Schoockius), op 1 April 1614
248-258. geboren, st~deerde te Franeker
2. Zie Jac. DE LA TORRE,Synop- en te Leiden. Te Utrecht Ieerling
sis vitae Cornelii Jansenii Leer- van Voetius, bestreed hij Rooms-
damensis, gepubliceerd in CALLE- Katholieken, Remonstranten en
WAERT-NoLS, Jansenius, soumis- Socinianen.AchtereenvoIgens pro-
sian, Ann. III, bIz. 165-168, naar fessor extraordinarius in de Let-
eencopie bewaard in het Archief teren en de Welsprekendheid te
van! het Aartsbisdom MecheIen, ptrecht (1638), hoogleraar in de
Mus. Bell., C. 1, n. 10: It adscito Rhetorica en de Geschiedenlste
tameD post tempus unico sibi Deventer(1638), in de Logtca en
qon}estWQ sQcio ~i.bertQ frQl11;oq- de"Physica te qroningen (1640),
(9) LIBERTUS FROMONDUS 343

's-Hertogenbosch, welke onzen polemist tweemaal van ant-


woord diende.
Steunend in hoofdzaak op de bronnen 1, bijzonder op de
Causae Desperatae Crisis 2 en de Sycophanta. Epistola ad
G. Voetium 3 van Fromondus, samen met de Desperatissima
CausaP.apatus4, waarop de Katholiek werd vergast door zijn

in de Geschiedeniste Frankfort mini Corn. Iansenii, episcopi


(1666), schreef hij eenIangereeks Iprensis Crisis, ostensaa Liberto
werken over de meest verschiIIen- Fromondo..., Leuven, 1636, in-4,
de onderwerpen. Hij overleed in 287 bIz. Dit hoek, voorafgegaan
1669.-Zie FoPPENs,Bibl. Belg., door een Opdracht aan den bis-
d. II, bIz. 858-861; DUKER,A.C., schop van leper en de Elen-
Gisbertus Voetius, Leiden, 189'7- chug Capitum , met een kart
1915, d. II, bllz;. 52-63, 83-85, Woord vooraf van den schrijver
175-186, d. III, bIz. 229-245; kende in 1665 een editio secun-
KNIPSCHEER,Schaack M., in da correctior . Die tweede uitga-
Nieuw Ned. Biogr. Woord.,Lei- .ve, welke wij gewoonlijk citeren,
den,d. X, 1937,kol. 889-891. komt wat de paginering betreft
1. Wi;j citeren die bronnenon- tot in de puntjes overeen met
der deverkorte titeIsl Van Jan- den eersten druk ; slechts werden
senius hebben wij aIdus: A.lexi- enkele fouten geweerd, terwiji de
pharmacum (Leuven, 1630), No- Opdracht niet werd hernomen.
tarum Spongia (Leuven, 1631); Het werk is gemakkelijk bereik-
van Voetius: Naerder Openinghe baar in de Bibliotheken. -VgI.
('s-Hertogenbosch, 1630), Philo- DUKER, G. Voetius, d. II, bIz.
nium Romanum (Dordrecht, 79-82; LEYDECKER, De historia
1630), DesperataCausa(Amster- Jansenismi, Utrecht, 1695, bIz.
dam, 1635); van Fromondus: 63-64.
Crisis (Leuven, 1636),Sycophan- 3. L. FROMONDI Sycophanta.
ta (Leuven,1640); vanScJ1oock: Epistola ad Gisb. Voetium, Leu-
Desperatissima Causa (Amster- ven, 1640, in-4, 74 bIz. -Dit
dam, 1638), Auctarium ad Des- werkje, gedrukt op de persen van
peratissimam Causam (Amster- Jac. Zegers, werd later ingebon-
dam, 1645). De corresponden- den samen met de Notarum Spon-
tie van Jansenius, onlangs uit- gia (16668) van C. Jansenius en
gegeven door J. ORCIBAL,Cor- met de Crisis (16652)van L. Fro-
respondance deJ ansenius(Les Ori- mondus. Nergens een spoor van
gines du Jansenisme,d. I, Biblio- herdruk of vertaling.
theque de la R.H.E., fasc. 25), 4. M. SCHOOCKIUS, Desperatis-
Leuven-Parijs, 1947,in-4, XXVI+ sima Causa Papatus, nuper mi-
648 bIz., citeren wij als JANSE- sere prodita, nunc turpiter deserta
NIUS, Correspondance. a Cornelio 'Jansenio, episcopo
2. De volledige titeI: Causae Iprensi, et postremo magna aucta-
DesperataeGi"b. Voetii... aduer- ria locupletata a Liberto Fro--
$USSponqiam reverendis$imido- m~nt;lQ...,Amst,rdalIl, 1638, in-4,
344 A. ftOETS (10)

tegenstrever, hebben wij na de uitwendige geschiedenisvan


de controverse de ontwikkeling der problemen geschetst,als-
mede de methode, bet karakter van den twist. Telkens zagen
wij Fromondus trouw de problemen en de standpunten van
Jansenius overnemen zonder zich erg te bekommeren om de
centrale stelling van de Calvinisten, bun democratische op-
vatting over Kerk en zending. Den knoop van zijn betoog
legde hij evenwel in de grondige analyse van de zendings-
macht : bevatte deze de innerlijk-tegenstrijdige opdracht tot
hervorming, zoals Luther die had opgeeist? Geleidelijk -dit
blijkt vooral uit zijn tweede bijdrage -onderging hij zowel
voor de keuze der betwiste problemenals voor de methode den
invloed der protestantse replieken. In de Sycophantais aldus
bet hoofdvraagstuk, de zending der predikanten, van den
voorgrond verdwenen, terwijl bet kernprobleemvan dat werk,
de gelijkstelling van de Calvinistisc\1e ketterijen met de
dwalingen veroordeeld door de vroegste Kerkvaders, hem
bracht op een pad, dat, in tegenstelling met de historische
methode, licht kon lei den tot de angstvallig vermedendogma-
tische disputen.
De Criticus uit de Crisis bleef voor alles polemist, behept
met de kwaliteiten maar ook met de gebreken van den con-
troversist: zijn kritische zin paste hij nogal eenzijdig toe
op de geschriften van zijn antagonisten.

In verband met bet opzet van dit artikel beperken wij ons
hier tot een van de vele punten, aangeraakt in dat debat.
Het is geen hoofdprobleem. Helemaal niet. Het beslaat bo-

280blz.- Noch A.C.Duker,noch over ontstaansgelegenheid,in-


E. P. Polman konden dit hoek hood en vorm van dit werk gal
in handeDkrijgen. Wijgebruikten hij in zijn G. Voetius,d. II, bIz.
bet exemplaar, dat berust in de 83-85. Zie oak R. WAERMONT,
Koninklijke Bibliotheek te Brus- Voetius na 't Leven afgebeelt...,
gel, rangnummer V. H. 15721. Groningen,1655,bIz. 6-7. -Het
Het behoort tot bet Fonds Van tweede antwoord van Schaack:
Hulthem en weld door den au- Auctarium ad Desperatissimam
teur zeIt Ran den eerstenbezitter Causam Papalus, seu Responsio
geschonken. Het weld gedrukt adepistolamFromondi...,Utrecht,
met een kleine letter op dubbele 1645, in-4, v~nqe~ wij nergens~
kolo~rne~. -W~\ D4ker wist
(11) LIBEftTUS FftOMONDUS 345

vendien slechts enkele bladzijden van Fromondus' repliek.


Toch laat het naar oozemening toe, Diet alleen de practische
stellingname van den polemist tegenover het kerkelijk ge-
zag te belichten, maar oak de theoretische grondslagendaar-
van, op den vooravond van de Jansenistischetroebelen. Het
staat trouwens in nauw verband met de geschiedkundige
methode, .door beide 1 katholieke voorvechters bewust ver-
dedigd.
Het. voornaamste twistpunt bleef ongetwijfeld gedurende
heel de polemiek; welk is de ware Kerk van Christus!?
Het kwam er slechts op aan den IIieest geschiktenwegte vin-
aen om aan deze vraag een oplossingte bezorgen.De Calvi-
nisten nameDals voor de hand liggend criterium de waarheid
van de leer: de Kerk van Christus was bij hen, want zij
verkondigden de leer, die Hij geopenbaard heeft. Fromon-
dus volgde Jansenius op een voor de Protestanten ongewenste
baan. De Helena van de controverse, de inzet van den ja-
renlangen strijd in Den Bosch bestond volgens hem juist
hierin, of de Calvinistische Kerk de ware was en of haar leer
strookte met den inhoud van de H.Schrift,met Christus~Open-
baring. De Hervormden antwoordden daarop bevestigend,
de Katholieken ontkennend. Zander uitzicht bleven derge-
lijke Schriftdisputen, door Voetius zo graag het crux Pon-
tificiorum genoemd,omdat, door de obstinate weigering van
de Protestanten het kerkeIijk gezag als authentische talk te
aanvaarden, de twist onvermijdelijk bleef steken bij de vraag
naar de juiste interpretatie van de H. Schrift. Daarom staafde
Fromondus zijn negatie liever door argumenten a poste-

1. Voor de methode in de eer- doctrina vestra Scripturae sacrae


ste helft van de polemiek verwij- et Christi doctrinae consonasit.
zen wij naar POLMAN,Jansenius Vos affirmatis, nos negamus, et
als polemist, H.T., d. VIII, bIz. probamus a posteriori, quia in
13-17. Ecclesia vestra non est successio
2. Naerder Openinghe, 16301, uIIa personarumper quas doctri-
bIz. 13; Philonium Romanum, na Christi per Apostolos et Pa-
n. 11, 17; Notarum Spongia,bIz. ires usque ad Lutherum trajici
259,291; D~sperataCausa,prae- potuerit. &; vgI. ibid., bIz. 116,
monitio; Crisis, bIz. 189: (, Dis- 188; DesperatissimaCausa,bIz;'
putamus enim, utrum Ecelesia 113, 116, :J73!i S1Jcophan,t~,
pI~.
v~stra sit ver~ Eccle~ia, et ~n 6~.
346 A. I\OETS (12)

cioci, langs historischen weg: in bet kerkgenootschap van


de Protestanten ontbrak immers de sluitende reeks van per-
soDen, die de brug moesten vormen om de goddeJijke leer
van Christus tot bij hen te voeren 1.
Bewust, alhoewel oak geleid door zijn mensenkundeen zijn
positief georienteerde vorming te Leuv,enontvangen, verde-
digde dus de hoogleraar de geschiedkundigemethode ondanks
de protesteD van Voetius en tegen Schaack's uitnodigingen
in om de arena van de leerstellige twisteD te betreden Z.

De historische richting echter, welke in de Franse polemiek


van de XVIIe eeuw naast de offici~le methodus veroniana
herleefde onder impuls van Kardinaal Duperron (t 1618)
en Saint-Cyran (t 1643) 3, Dam in de mentaliteit van som-
mige polemisten een gevaarlijke wending. Zij steunde op
bet getuigenis van de Vaders, Gods bescherming over de
Kerk en de onafgebroken overlevering van haar leer door
aIle eeuwen heen4. Haar kenmerkende grate eerbied voor
bet kerkelijk verleden -Pater Polman beschreef bet voor-
treffelijk 5-sloeg soms wel eens over tot een verstarring

1. Cri.!i.!,bIz. 188-189(zietekst 1~3, 172, 176, 182, en%.


gedeeltelijk in vorige nota) ; 189: 3. POLMAN,Janseniu.!al.! pole-
(Cum enim de vera EccIesia ve- mlst, H. T., d. VIII, blz. 249-252.
roque Scripturarum sensu, inter- 4. Omschrijving van de histori-
minabili conflictu Orthodoxi cum sche methode door LE MAISTRE,
haereticis digladientur, non alia Lettre a Singlin, in Supplement
facilior via est finiendi bane ri- au Necrologede Port Royal, bIz.
xam, quam signis quibusdam a 256: (iI) allait representerIa
posteriori (qualis est ista Episco- creance des anciens Peres, faire
porum ab Apostolis aut Aposto- voir aux heretiques Ia protection
lorum discipulis successio)colli- de Dieu sur l'Eglise et Ie cours de
gendo ex quo fonte manaverit la doctrine par I'enchatnement'et
aut non manaverit talis Ecclesiae la successionde sesages.$ Citaat
fides et doctrina. $-VgI. ibid., ontleend in Fransen tekst aan
bIz. 116. REBELLIAU, A., Bossuet,historien
2. Wat Voetius betreft, zie du Protestantisme,Parijs, 1909,
Crisis, bIz. 116-117; POLMAN, bIz.13;inNederIandseomzetting
Jansenius als Polemist, H.T., ,aan POLMAN,Jansenius als pole-
VIII,blz. 160. Voor Schoock,zie ~mist, H. T., d. VIII, b~. 251.
De6perati.9SimaCausa, bIz. 45'"(j 5. POLMAN,Jansenlusal" po-
102,113, 151,156, 157, 160, 162, lerni$4H.T., d. VlI, bI:.252-254.
(13) LIBERTUS FROMONDUS 347
van dogmatische begrippen, alsof de Christelijke Oudheid
ons een definitief, volledig uitgewerkt grondplan had gebo-
den voor leven en leer van Christus' Kerk. De te eenzijdige
exploitatie van de historische bewijsV'oeringheeft geleid tot
een dogmatisch fixisme, tot een ontkenning van de ontwik-
keling van bet dogma, wat dan ook, althans in de practijk,
moest leiden tot een conflict met de onderwerping aan bet
levend leergezag van de Kerk, tot een miskenning van bet
Magisterium. Het is immers dank aan bet levend leergezag,
waarin de voortdurende bijstand van den H. Geest zich uit,
dat de Kerk, in wezen blijvend wat ze is, kan voortgang
maken in dieper begrijpen en breder ontvouwen van den schat
der Openbaring.
Vooral bij de latere Jansenisten1 openbaardezich de strek-
king tot een fixistische opvatting, ten gevolge van bun bui-
tengewonen eerbied voor de Vaders en de oude Kerk. Het
begrip van dogmatische onveranderlijkheid pasten zij toe op
de leer van St. Augustinus (t 430) en op de penitentiele en
eucharistische gebruiken van de IVe en Ve eeuw. Door bet
beperken van de ontwikkeling der geloofs'waarhedenmaak-
ten zij aldus practisch, ofschoonniet altijd theoretisch, inbreuk
op de rol van en de onderwerping aan bet onfeilbaar leerge-
zag. Typerend was die tenden~ bij Nicole (t 1695), voor wien
de idee van verandering van bet geloof uitgesloten was door
de onafgebroken belijdenis van een en dezeUdegeloofsover-
tuiging. Doch zeUs Bossuet (t 1704) ging accoord met de
uitspraak van Arnauld (t 1694): AIle dogma's zijn even
oud als de Kerk; aIle werden zij distinctement door de
Apostelen beleden en zijn zij door de onafgebrokenopeenvol-
ging der overlevering bewaard gebleven, althans bij een ge-
deelte van herders en gelovigen ~.

1. REBELLIAU,Bo$suet,histo- niu$ al$ polemist, H.T., d. VIII,


rien, bIz. 61, 84, 106; DE MEYER, biz. 253-253.
A., Les premierescontroversesjan-' 2. ARNAULD, Seconde defense
senistes en France (1640-1649) des professeurs en theologie de la
(Univ. Cath. de Louv., Disserta- faculte de Bordeaux contre divers
tions doct. de la Fac. de Theol., ecrits desJesuites : II Tous leg dog-
S. II, d. IX), Leuven, 1917,bIz. mes de foi gout aussi anciens que
!!2! 475--478; fOI,l,JA,NI Jqnsc- I'Eglise; .l~ Qqt tQPS ~te crqs
34~ A. ROETS (14)

Jansenius behoorde nog niet tot de groep polemisten die


der{(Jansenistische opvatting in dit probleem verdedigden.
Zeker, in zijn No/arum Spongia1 sloot hij aan bij de histo-
rische richting en zijn eerbied voor bet gezag van de Oudheid
geeft wel den indruk dat hij neigde naar de opvatting van de
onveranderlijkheid van de dogma's, naar fen perpetuite de
la foi , vooral als men let op zijn voorkeur voor de proble-
men van de successio doctrinae en zijn stricte interpre-
tatie van de consanguinitas doctrinae, welke voor hem
niet louter uit fen overeenkomstvan leer bestond, maar tevens.
de successiocathedrae in zich sloot 2. Sommige uitdruk-
kingen in zijn No/arum Spongia wijzen in den zin van een
dogmatisch fixisme. Doch wij kunnen bier slechts spreken
van een indruk,een neiging : de Leuvense hoogleraar heeft zich
in deze controverse 3 niet uitdrukkelijk met bet probleem van

distinctement par les ap~tres et indagantur; & auctorita$S. Au-


se sont conserves par la succes- gustini in tradendomysterioPrae-
sion perpetuelle de la tradition, destinationiset gratiae declaratur
dans la connaissanced'une par- (kol. 1-70 van de Leuvense uit-
tie des pasteurs et des fideles. gave van 1640), domineert de-
-Citaat ontleend aan REBEL-LIAU,zelfde indruk. Jansenius' ge-
Bossuet,historien, bIz. 61- hechtheid aan den bisschop van
62 (ook bij DE MEYER,Controv. Hippo, aldus R. Guelluy, heeft
jans., bIz. 477, n. 1); in Neder- hem wantrouwig gestemd ten op-
Iandse omzetting bij POLMAN, zichte van de verdere ontwikke-
Jansenius als polemist, H. T., d. ling van de leer. Dit komt tot
V1II, bIz. 254. uiting in zijn principiefe afkerig-
1. Zie over de plaats van Jan- heid van de scholastieke wijs-
senius' Notarum Spongia in de begeerte, van de rede, die bet
ontwikkeling van die polemische hoe van de goddelijke gehei-
methode, POLMAN,Jansenius als men niet kan vatten. Het ei-
polemist, d. VIII, bIz. 255-258. gen vermogen van de theologie
2. POLMAN,Janseniusals pole- is dan ook volgens Jansenius niet
mist, H.T., d.VIII, bIz. 8,160,255. de rede, maar wel bet geheugen,
3. In den Augustinus, waar zodat ook de Kerk in haar dog-
Jansenius zich meer uitdrukke- matische definities niet steunt op
lijk met dat probleem ophield, wijsgerige argumenten maar op
in het Woord vooraf namelijk de H. Schrift en de Traditie. D~
van deel II: De Ratione et ,Auc- geheimen van bet bovennatuur-
tori tate in rebus theologicisLiber lijk leven moet de godgeleerde
prooemiali.!..In quo limites huma- omschrijven, steunend niet ZQ-
nae rationi.! in r~bu~Theologici8 z,er op redenerlng, maAr door be-
(15) L1BgRTUS FROMONDUS 349
de onveranderIijkheid van bet dogma opgehouden; hij heeft
zich beperkt tot de praeIiminaire kwesties van zending en
successio~ en hij ontweek systematisch de probIemen met
betrekking tot den inhoud van de geIoofsIeerzeIt. AIs Voe-
tillS hem zijn vijftig papistische Ieerpunten voorscho-
teIde en hem vroeg te bewijzen dat die artikeIen zestien
eetiwen Iang door de Roomse Kerk' werden beleden, dan ver-
wees Jansenius eenvoudig naar Duperron's groot werk tegen
den Engelsen koning 1.
Voetius bleef echter aandringen en hij beperkte in de

roep op de Christelijke Overleve- senius baseerdedat gezagvan St.


ring, in bet geval van de genade- Augustinus juist op de goedkeu-
leer, op St. Augustinus. Want ring van de Kerk, van de Pau-
dezes leer over de genade is evan- sen; thooretisch Iiet hij de mo-
gelisch, apostolisch, van een on- geIijkheid tot eenverdere defini-
wrikbaar gezag ) (kol. 33-34). En tie van de Kerk ; maar niettemin
c terwi~l bet de taak van de Kerk vertoonde hij de tendens bet ge-
is de geloofsartikelen door de ket- zag van den Kerkvader zo hoog
ters bestreden... aan de gelovigen op te hemeIen, dat bet gebeurde
voor te bondeD en te verklaren, ten nadele van de gansena-Au-
heeft St. Augustinus, door God gustijnse Traditie. Voor hemwas
bijzonder daarvoor uitgeko2en, de genadeleermet St. Augustinus
die opdracht juist voor de Kerk voIIedig uitgebollwd. -VgI. R.
volbracht in den strijd om de GUELLUY,L'evolution des metho-
genadeleer (kol. 32). Boven- destheologiquesd Louvain d'Eras-
dieD is bet alleen nit St. Au- me d Jansenius, in R.H.E., d.
gustinus en Diet nit aIle Vaders XXXVII, 1941,bIz. 111-117; DE
en Leraars, dat de Kerk in deze JONG,J., Augustinus en Janse-
controversen haar kennis ging nius, in Studia Catholica, d. VI,
putteD .(kol. 32). Zodat Janse- 1929-1930,n. 4, bIz. 374-375; DE
nius meende terecht te mogen MEYER, A., De werkwijzevan Jan-
schrijven: ...quicquid clausum seniusenzijn Augustinus (Meded.
tegebatur...posteritatitanta uber- van de Kon. V I. Acad. van Bel-
tate reclusit, ut sicut Augustini gie), Antwerp en-Utrecht, 1946,
documentis de Ecclesia nihil om- vooral bIz. 16-21.
nino lucis posterorum labor ad- 1. DUPERRON,Replique d la
jicere potuit; ita iota latitudo response du serenissimeRoy de
veritatis de gratia & quidquid ex la grand' Bretagne, Parijs, 1597.
Scripturils per humanam indus- -Zie Notarum Spongia, bIz. 34,
triam divinitus in terris accen6am 376. -VgI. POLMAN,Jansenius
educi potuit, hujusce profundi als polemist,H. T., d. VIII, bIz.
Doctoris monumentis comprehen- 155-156, 257-258.
sum sit (kol.31-32). Gewis, Jan-
t\og'rS (16)

Desperata CausaPapatus zijn onderzoek tot acht punten :


aflaten, beeldenaanbiddingI), communie onder een gedaan-
te, geestelijke en tijdelijke macht van den Pans, private mis-
sen, biecht en zondenvergeving, Schriftlezing en gebruik van
fen vreemde taal in den eredienst. Die artikelen werden
noch door Christus, noch door de Apostelen verkondigd, ter-
wijl bun opvolgers er evenmin melding van maakten, laat
staan :Leals noodzakelijke geloofsdogma's aan de Kerk zou-
den hebben opgelegd. Bij die punten ontbreken, meende de
Calvinist, veritas I), tenzij Jansenius bet tegengestelde be-
wijst nit de H. Schrift, en antiquitas, catholicismus et
successio, tenware getuigenissen van de Vaders en nit de
Oudheid ook die kenmerken komen bewijzen 1.
Had Jansenius op die preciesevraagstelling willen ingaan,
dan had hij uitdrukkelijk positie moeten kiezen in bet pro-
bleem van de onveranderlijkheid of de bntwikkeling van de
geloofspunten. Maar hij liet de taak over aan zijn opvolger.

Fromondus, aanleunend bij St. Thomas 2 en in den grond


steunend op den Schrifttekst, welke de Kerk noemt de zuil
en de grondslag der waarheid 3, zou den knoop op onver-
wachte wijze doorhakken. Hij beperkte zich echter niet tot
de acht punten. Tegenover den eis bet Papisme aan te to-
nen in geschriften van de eerste drie eeuwen onzer tijdreke-
ling, stelde hij bet algemeenbeginsel voorop van de ontwik-
keling in de Kerk, zo wat aangaat gebruiken en kerkelijke
tucht als wat betreft de leer, en dat principe staafde hij door
de plaats en de taak van de Concilien te belichten.
Redelijkerwijze, redeneerdehij~ moet iedereen aanvaarden
dat de Algemene en de Provinciale Kerkvergaderingen op
gebied van de zedenleeren van de kerkelijke tucht veel voor-
schriften hebbentoegevoegden dat ze de leerstellingen, onder
de letter van de H. Schrift verborgen, hebben ontvouwd '.

1. Desperata Causa, bIz. 543- I Tim., III, 15.


544. -VgI. ibid., bIz. 109, 543- 4. Crisis, bIz. 192: Sic igitur
595,602-604. fatemur, quod nobiscum debetis,
2. Crisis,bIz. 194,citeert Sum- multa sequentibusEcclesiaetem-
ma Theal., II, II, q. 1, a. 7. poribus ad trium primorum secu-
3. Crisis, b].z. 195, citeert Iorum mores et disciplinam ac-

350
A.
(17) LIBERTUS FROMONDtJS

Zou Voetius durven beweren dat er in de eerste vier AIge-


mene Concilies (Nicea, 325; Constantinopel, 381; Ephese,
431 ; Chalcedon,451), waarvan hij toch ook de decretenaan-
vaardt, niets werd besloten en gedefinieerd dat vroeger bij
de Vaders van de eerste drie eeu,wenwerd betwijfeld en be-
twist, dat er niets nader werd bepaald dan hetgeen in de
H. Schrift uitdrukkelijk vermeld staat? Waarom nit de
meest afgelegen hoeken de bisschoppensamenroepen,als zij
niets omtrent geloof en zeden mochten beslissen? Heeft het
eerste Concilie, dat van de Apostelen (Jeruzalem, 59), en de
recente Synode van de Gomaristen (Dordrecht, 1618) geen
nieuwe voorschriften opgelegd1?
De Leuvense polemist vond dit overigens maar heel na-
tuurlijk: de katholieke Kerk van de vroegste tijden verge-
leek hij bij fen boom, die in de eerste lentedagen aan het
zwellen en aan het uitlopen gaat, maar die dan meer botten
vertoont dan wel bladeren en blo~men en die stilaan onder
den weldoendeninvloed van de zonnestralen zijn pracht open-
spreidt. Toch blijft de boom met of zonder bloesemidentiek
dezelfde, wat zijn wezenheid betreft, alhoewel hij fen zeer
verschillende uiterlijke iooi en aanblik biedt naargelang de
seizoenenI. Aldus bevatten die eerste drie eeuwenheel de
essentie van het Pausdom, ofschoon ongetwijfeld op gebied
van zedenleeren kerkelijke tucht nieuwe bijkomstige wetten
en riten later werden toegevoegd en de geloofspunten zeker
nog niet even uitdrukkelijk werden overgeleverd als wel ria
hull ontleding en ontvouwing door de Concilies. Wil Voetius
die verzameling van nieuwe wetten en dogmaformuleringen

cessisse, plurima Conciliis genera- qua plures gemmas quam folia


Iibuset Provincialibus magis enu- aut flores videre possis; quae
cleata, quae antea sub sacrae deinde paulatim sequentibus so-
Scripturae cortice, mortuis iam libus et surgenteanno, ruptis ca-
praesertim apostoIis,eoruminter- Iycibus in comassuasdispergun-
pretibus, delitescebant. -VgI. tur. Arbor tamen sine dubio, fo-
ibid., bIz. 191, 195, 196. liata et foliis orba, una eadem-
1. Crisis, bIz. 191, 194-195. que est, si substantiam spectes;
2. Crisis, bIz. 192: (IEcclesia quamvis externa amaenitate et
enim catholica iIIis primis tempo- ornatu longe sibi dispar et ut ho-
ribus, instar arboris primo Vere minum quorumdamstupiditas est,
turgidae et parturientis erat, in possit aliquibus diversa videri. )

351
352 ROET5 (18)
~Papisme. dOpeD,daD is iedereen accoord dat bet .Pa-
pisme. Diet v66r bet Concilie -van Trente volledig gekend
was 1.
Fromondus paste zijn principe al dadelijk toe op denkerke-
lijken eredienst. Duidelijk valt bier te onderscheidentUggeD
bet essentiele,wat tot bet wezen van den eredienst behoort,
en de bijkomstige riten, voorschriften, ceremoni~n,welke deze
kern slechts met uiterlijken luister omgeven en die naar
de willekeur van de kerkvoogden kunnen veranderen en aan-
gepast worden aan tijd en plaats 2.
Ook wat de geloofsleeraangaat, bestondde essentievan de
pauselijke leer reeds in de eerste eeuwen3. In die tijden
echter werden vele fundamentele geloofspunten nog maar
implicite geloofd, terwijl ze explicite) en in propria

1. Crisis, bIz. 195: Si igitur 3. Crisis, bIz. 194: Simillimo


per Papismum intelligeretibi pla- prorsus modo... fidei fundamenta-
cet (ut ineptissime ubique facis) lis Articuli, ijdem prorsus iam et
farraginem illam posteriorum le- olim primis 300. Ecclesiae annis
gum EcclesiaeRom. una cum Ar- fuerunt ; nisi quod aliqua impll-
ticulis illis de primatu Rom. Se- cite tantum a prioribus crederen-
dis, de Transsubstantiatione, In- tur, quae expllcite et in propria
dulgentijs &c disertius quam ante forma, ut Dialectici loquuntur,
per Concilia posteriora explicatis, adhuc in lite erant et disputaban-
nemo sanuScontendet, talem Pa- tur; sed quae postea adversus
pismum olim, imo ante nuperam ebulllentes Arrianos... et Calvinis-
Tridentinam Synodum, in Mun- tas, per Concilla generalia, aut
do fuisse; cum vel unica nova provincialia ab Ecclesia univer-
lex cumulo praecedentiumaddita, sali recepta, sic diserte expllcata
aut detracta, numerum variet sunt, ut nefas sit ampllus dubi-
& mutet congeriem. tare; sed qui cum pertinacia ea
2. Crisis,bIz. 193 : Ritus enim reijcere ausus fuerit, pro haereti-
isti pro Ecclesiae et Praelatorum co sit et merito debeat haberi ~;
arbitrio astringuntur, aut rela- bIz. 196: quidquid unquam ab
xantur, suntque de generecorum, Ecclesia Papistica sequentibus se-
quae ut alicubi S. Augustinus, culls definitum (stude, enitere, et
per loca regionesque et multo frange tibi caput) proferre pote-
magis per secula, variantur . rig, omnibus retro temporibus im-
Nihil ad essenti,amEcclesiaeper- pllcite saltern creditum, et a Spi-
tinent, sedinstar vestimenti stint, ritu Sancto initio revelatum, nee
quod extrinsecus circumpositum ab Ecclesia allam, quam declara-
aut detractum, rei non mutat es- tionis novitatem accepit. -VgI.
sentiam. .-VgI. ibid., bIz. 192, ibid., bIz. 195, 210.
193-194.

A.
(19) 1.tBERTttS F'ROMONDUS 353

forma DOg betwist werden. Later werden ze door AIge-


mene en Provinciale Kerkvergaderingen zo uitdrukkelijk ver-
klaard en ontvouwd tegen de opkomende dwalingen, dat fen
hardnekkige verwerping van die uitspraken gelijk stond met
~etterij. Nochtans, de PauseD evenmin als bet Concilie van
Nicea sch.iepennieuwe geloofsartikelen: wat vroeger onder
fen onduidelijken zin van de H. Schrift schuilde of op een
andere wijze in nevel (van de Overlevering) gehuld lag,
werd door de dogmatischedefinities slechts nieuw belicht, ver-
klaard en verduidelijkt. Als voorbeeld Dam Fromondus de
leer van de transsubstantiatie: de werkelijkheid was gekend
in bet vroege Christendom, de naam niet; deze werd later
uitgedacht om de zaak te ontbolsteren.

Wat verstond Fromondus eigenlijk door dat woord im-


plicite I)? Was bet louter een formule, welke hij overerfde
van de traditie, of school er een dieper begrip onder? De
beknoptheid van zijn uiteenzetting laat niet veel gevolgtrek-
kingen toe. Eens gaf hij een bepaald ongelukkige vergelij-
king 1: bet begrip implicite verdietste hij door te verwij-
zen naar een goudstuk, dat verborgen steekt in een geldbeurs
en dat later -dit moet dan de explicitatie verbeelden -te
voorschijn wordt gehaald. Een meet suggestieve omschrij-
ving 2 -wij wezen er reeds hoger op -stelde de jeugdige
Kerk voor als een bottenden boom, waar de bloemenslechts
met den voortgang van bet seizoenverschijnen. Dit beeld
vermijdt tenminste den indruk alsof bet expliciete eigenlijk
reeds gaar en klaar in bet 4npliciete was vervat. Het drukt
beter den intiemen samenhang en de wezenlijke identiteit
van de ontwikkelende leer nit en is vatbaar voor vruchtbare
beschouwingen. Anderzijds doet bet geen uitspraak in de
tot op onze dagen omstreden vraag onder welken vorm de
dogma's vervat waren in bet geloof van de eerste kerkge-
meenschappen. Het drukt echter wel op bet aspect leven .
Wijst bet niet in de richting van een beleefdewerkelijkheid,
welke slechts later haar conceptueleuitdrukking vindt? Trok

1. Crisis, bIz. 195. voetnota 2 van biz. 351).


2. Crisis, bIz. 192 (tekst in
Sacris Erudiri. -23.
354 A. ROETS (20)
de oud-philosoof van den Valk al de conclusiesnit dat rijke
beeld? Wij kunnen bet Diet bevestigen, bij gebrek aan
verdere uitweidingen van onzenauteur. Implicite ) stelde hij
voorts gelijk met betwist , veritas sub ambiguo sacrae
Scripturae sensulatens , multa quae sub sacrae Scripturae
cortice delitescebant1.
De explicitatio komt ODSenigszins klaarder voor: bet
is de definitie, de belichting, de ontvouwing van wat onder
den twijfelachtigen zin van de H. Schrift of in de duisternis
van de Overlevering schuilt 2. Na zo een explicitatie of defi-
nitie komt bet loochenenvan dat dogma gelijk te staan met
ketterij en leidt tot verwerping van bet gezag van de hele
Kerk 3. Deze officiele explicitatie komt slechts toe aan bet
leergezag van de Kerk, want als men, zoals de Protestan-
ten, de H. Schrift verklaart en interpreteert met als enige
norm en rechter den heiligen tekst zelf, daD komt men tot
een subjectieve interpretatie : men schuift zijn eigen overtui-
ging onder de Schriftwoorden en met den H. Geest neemt
men eenvoudig een loopje '.
Opmerkenswaardigis wel dat Fromondus Diet sprak van
een terugkeer naar de expliciete kennis van de Apostelen,
zoals Suarez (t 1617) en zijn tijdgenoot Kardinaal de Lugo
(t 1660)die leerden5. Hij veronderstelde een impliciete ken-
nis reeds in de vroegste Christelijke tijden.
Wat de Leuvense theoloog eigenlijk insloot onder dat ker-
kelijk leergezagis Diet uitdrukkelijk verklaard. Wanneer hij
sprak over bet probleem van de ontwikke ling van de geloofs-
leer, daD kende hij volstrekte autoriteit toe aan wat wij bet
(j plechtig leerambt plegen te noemen: aan de Kerk, de

1. Teksten in Crisis, biz. 191, superficiei Iitterae supponunt, et


192(zie voetnota 4, biz. 350),184- ijs, non sensui a Spiritu sancto
195 (zie voetnota 3, biz. 352). intento et ab Ecclesia Catholic a
2. Crisis, biz. 192, 194, 195, explicato, assentiuntur. -VgI.
196. ibid., bIz. 30, 102, 106-1Q7, 110,
3. Crisis, biz. 194, 195; Syco- 111,112-113,116,127,197,260,
phanta, bIz. 66. 276, 279; Sycophanta, bIz. 58.
4. Crisis, bIz. 115: Illi quip- 5. VgI. DUBLANCHY, Dogme, in
pe quod volunt credunt, qui sen- D.T.C., d. IV, 1911, kol. 1628.
Sus sibi placentes et adulterinos
(21) LIBgRTUS FROMONDtJS 355

pauselijke I) Kerk, en bij voorkeur aan de Kerkvergaderin-


gen, de Algemene Concilies en zelfs aan de Provinciale Syno~
den, door de universele Kerk erkend 1. Van een persoonlijke
onfeilbaarheid van den Pans gewaagdehij niet, maar dit feit
is, benevensnit den polemischenaard van de geschriften, te
verklaren .uit opportuniteitsredenen: bet was niet wenselijk
de theorie der infallibiliteit onder haar scherpstenvorm voor
te stellen aan de Calvinisten, die toch reeds zo herhaaldelijk
den nadruk had den gelegd op de aanmatigende gelijkstelling
van den Pans met de Kerk 2. Wanneer de koninklijke I)
exegeet eenvoudig sprak over de authentische interpretatie
van de H. Schrift, dan ging zijn belangstelling breder nit
naar bet gewone leerambt I) van de Kerk, namelijk de ker-
kelijke Overlevering, de mening van de Vaders, alhoewel
ook bier dikwijls een meer strict beroep werd gedaan op Con~
cities en definities van de Kerk 3.

Uit deze ontleding menen wij te mogen besluiten dat de


hoogleraar zich slechts met de nodige restrictie partijganger
toonde van bet in de poleniieken der XVIle eeuw bijna alge-
meen aanvaarde axioma : bestendigheid is teken van waar-
heid, verandering teken van dwaling 4. Ook hij steunde
op de successioen dug op de onvergankelijkheid van de
geloofsleer, maar deze moet genuanceerden goed begrepen.
Hij liet zich niet verleiden tot bet dogmatisch fixisme van
de Jansenistische methode, zoals deze haar uitdrukking
kreeg bij Nicole en Arnauld, want met volle overtuiging
aanvaardde hij dat in de oude Kerk bet object van de reve-
latie van de. H. Geest nog verborgen en betwist lag in Borns
duistere Schriftteksten en in den nevelachtigenTraditieschat.
En juist aan bet kerkelijk leergezagis de taak toegewezen,

1. Crisis, bIz. 122, 142, 191- 112,121,125.


197, 275, 285; Sycophanta,bIz. 3. Crisis, b~. 103, 104, 105,
19; voor Aigemene Concilies in ~10, 111, 113, 114, 115, 116, 191,
bet bijzonder: Crisis, bIz. 191, 2'60, 285 ; Sycophanta, bIz. 28-38,
192, 194, 195; voor Provinciale 60, 68, 70.
Concilies: ibid., bI~. 192, 194. 4. REBELLIAU, Bossuet, histo-
2. Zie bv. DesperatissimaCau- rien, bIz. 57; vgl. DE MEYER,
sa, bIz. 13-14, 44, 106, 109-110, Controu. jam., bIz. 477, n. 1.
356 ROETS (22)

die Openbaring te ontvouwen en i~ een aan de tijdsomstan-


digheden aangepastenvorm uit te -drukken. De norm van
bet geloof lag dug voor hem Diet uitsluitend in de mening van
de oude Kerk.
Tegenover bet levend leergezag van de Kerk stond de
Leuvense polemist daD ook zuiver. Want merk op, een lou-
ter theoretische opvatting over bet Magisterium ecclesiasti-
cum lost nog Diet alles op: zowel Jansenistenals Fromondus
konden in orthodoxe uitdrukkingen de rol en bet gezag van
bet kerkelijk leerambt formuleren. Doch een verdere vraag
luidt: werden die ideeen niet ondermijnd of tegengesproken
door enkele grondstellingen? Terwijl bij de latere Jansenis-
ten onbetwistbaar die tegenspraak bestond, terwijl bij Jan-
genius reeds de neiging merkbaar was tot een zeker dogma-
tisch fixisme en dug de grondslag in wording. was tot een
practische geringschatting van bet leergezag,ontbrak bij zijn
opvolger die basis helemaal. V 66r bet conflict met Rome
rond den Augustinus gar hij alleszins blijk van een theore-
tische en practische erkenning van en onderwerping aan bet
leergezagvan de Roomse Kerk en deze houding steunde hij
op een gezonden. beredeneerden,dogmatischengrondslag.

Dat is bet bilan tot bet voorjaar van 1640: geeD spoor
van conflict met Rome. In de beroerde Galilei-kwestie lijkt
Fromondus' houdiItg eer op een te verregaande onderdanig-
heid : bet kerkelijk gezag heeft hij daarin krachtig verdedigd
en hij heeft bet gevolgd zover als zijn wetenschappelijke
overtuiging bet maar enigszins toeliet. In de Calvinistische
controverse stelde hij zijn polemische talenteD ten dienste
van bet traditionele erfgoed van de oude Roomse Kerk.
De scripturaire disputeD ontweek hij opzettelijk, omdat door
de Protestanten bet gezagvan de Kerk als authentische tolk
werd miskend. Hij ontpopte zich in bet dispuut als een gaaf
theoreticus van bet kerkelijk gezag: zijn opinie omtrent de
taak van bet M agisterium droeg bet merk van de zuivere
orthodoxie. Onvoor'waardelijk viel zijn keuze nit ten gunste
van de ontwikkeling van dogma en gebruiken, in strijd met
de Jansenistische strekkingen. Zelfs in de Sycophantavan
1640 deed Diets een theoretische of practische wrijving ver-
moeden met de geestelijke autoriteit.Wel integendeel.

A.
(23) LI8ERTUS FROMONDUS 357
Hoe dan vanaf 1640 zijn sluikse handel'wijze verklaren als
uitgever van den Augustinus en zijn bedrijvigheid om de
uitspraken van Rome in die zaak te voorkomen of te ont-
glippen? Spontaan rijst de vraag : in hoeverrehandelde hij
te goedertrouw? Op welke gronden meende hij de decreten
nopens Jansenius' werk te mogenont'wijken? Volledig in het
klare kan die kwestie maar getrokken worden door eennauw-
keurig onderzoek van Fromondus' Jansenistische verweer-
schriften en onze voorlopige opinie zullen wij graag wijzigen
indien de docum:enteneen andere taal spreken. Niettemin
menen wij niet vermetel te oordelen door enkele lichtpunten
even vooruit te brengen, vooral met betrekking op de eerste
jaren van den strijd.
Wie eenvonnis vellen wil, moet den persoon terugplaatsen
in bet kader van tijd en omgeving. Door het verwaarlozen
van bet aanvragen ener pauselijke goedkeuring tot het uit-
geven van den Augustinus 1 en door het omzeilen van de
dreigbrieven uit Rome heeft Fromondus niet gehandeld naar
de letter van Jansenius' geestelijk testament, dat de uit-
gever nochtans klaar en duidelijk liet drukken op het verso
van het eerste blad der oorspronkelijke LeuvenseAugustinus-

1. Tenzij wij crediet zouden archief, Acta Universitatis, fo


mogen hechten aan bet ~testi- 280 vo. -Wij ontleenden bet ci-
monium dat bet verweerschrift taat aan CALLEWAERT-NoLS, Jan-
van Jac. Zegers afsluit : <cEgo in- senius, soumission, bIz. 146.-
frascriptus fateor quod die 24 au- Maar wij moeten bier in bet oog
gusti 1640 me rogaverit Jacobus houden dat de brief van Stravius,
Seghers, typographus, ut trans- die bet verbod van den Augusti-
mittere vellem Romam ad ma- nus behelsde, dateert van 21 Au-
gistrum Sacri Palatii exemplar gustus 1640 en dat hij den 24en
unum libri cui titulus Cornelii daarop aan de afgevaardigden van
Janssenii Augustinus, et quod ad de Universiteit was voorgelezen
hunc finem exemplar integrum (CALLEWAERT-NoLS, Jansenius,
et compactum acceptaverim. Sig- soumission, bIz. 142-143). Fro-
natum: Fr. Thomas Leonardi, mondus was ongetwijfeid op de
regens primarius studii in con- hoogte en bet testimonium & is
ventu F. F. Praedicatorum. .Dit waarschijnIijk eenvoudig een ma-
document, onderdeelvan de Que- nreuvre om goede bedoelingen
rimonia Jacobi Zegers (Leuven, voor te wenden.
1640)i, te vinden in hetAlg.Rijk~
358 A. ROETS (24)

editie, en dat, authentisch of vals 1, parallellen vindt in bet


hoek zelf 2. Volgens de copia testamenti immers had de
stervende bisschop van leper bevolen zijn werk zo getrouw
mogelijk uit te geven, er deze restrictie aan toevoegend:
Indien nochtans de H. Stoel enige wijziging wil, ik bell haar
gehoorzamezoon en ik verlang mij te schikken naar den wil
van die Kerk, in dewelke ik steeds heb geleefd tot op dit
mijn sterfbed. Dit is mijn uiter~te wilsbeschikking3. Maar...
wij mogen gerustvragen: zou de Augustinusvorser,veronder-
steld dat hij zijn werk persoonlijk had uitgegeven, vooraf
de censuur hebben geduld? En vooral : zou hij, gesteld voor
den tegenstand die zijn vriend in feite heeft ontmoet, die-
zelfde gevoelensvan onderwerping hebben blijven koesteren?
Zou hij dan zijn handschrift onder bet stof hebben laten ver-
pulveren; zou hij Diet eer Jansenist geworden zijn en de
veroordeling van Rome -als men ze in dat geval DOgwaar-
schijnlijk mag noemen-met even gezochte middelen heb-
bell ontkracht?
Blijven wij echter bij de historische feiten. Bij ontstente-
nis van den schrijver nam de vriend en bewonderaar samen
met H. Caelen (Calenus, t 1653) de verantwoordelijkheid op
zich bet levenswerk uit te geven. Fromondus kende de liefde
en de zorg, waarmee Jansenius zijn Pilmot had omringd,
hij wist wat een afmattende studie de elaboratie van dat
werk had geeist; hij stelde zich voor dat de bisschop ook

1. C. Callewaert (in CALLE- co Domino Liberto Fromondo et


WAERT-NoLS, Jansenius, soumis~ Reverendo Domino Henrico Ca-
sian, bIz. 23-74) opteerde v()or de leno CanonicoMechliniensiconfe-
authenticiteit. A. Vandenpeere- rat, et disponat de editione quam
boom en A. Cauchie aanzagen bet fidelissime. Sentio enim aliquid
als een vals document. V gI. DE difficulter mutari posse. Si ta-
MEYER, Controv. jans., bIz. 16, men Romana Sedes aliquid mu-
n.1. tari velit, sum oboediens filius,
2. CALLEWAERT-NoLS,Janse- et illius Ecclesiae in qua semper
nius, soumission, bIz. 25-26, 92- vixi usque ad hunc lectum mor-
93; FORGET, in D.T.C., d. VII, tis oboedienssum. Ita mea post-
koI. 927. rema voluntas est. Actum sexta
3. JANSENIUS, Augustinus, co- Maij 1638. Tekst ook in CALLE-
pia testamenti: ... Hac tameD WAERT-NoLS,Jan$e~i~s,so~mis-
mente hanc donationem facio, sion. bl~. 2(i~
qt cum doctissil1'!;isviris MaiQifi-
(25) LIBERTUS FROMONDUS 359
hemel en aarde zou hebben bewogen om bet reuvre in bet
licht te geven. Bovendien was hij op de hoogte van de toe-
bereidselen, in bet bisschoppelijk paleis van leper getrof-
fen, om zander ve~l gerucht bet volume te drukken 1. Hij
had kennis genomen van de Opdracht van den Augustinus
aan Paus Urbanus VIII 2 en van bet feit dat zijn auteur geen
oorlof te Rome had aangevraagd, in strijd met de decreten
de auxiliis 3. Dan mocht hij wel veronderstellen dat de
bisschop zijn eerbied tegenover den H. Stoel meende te
kunnen verzoenen met de verwaarlozing van een kerkelijke
goedkeuring, steunend op talrijke soortgelijke praecedenten.
Anderzijds zag hij bet gevaar maar al te duidelijk voor
ogen: de Societeit van Jezus, waar Jansenius om leerstellige
en andere redenen reeds in geeDgeur van heiligheid stand,
zou onvermijdelijk in bet harnas springen en de uitgave ver-
hinderen van eenhoek, waarin haar markante theologenopen-
lijk als ketters werden gebrandmerkt. Daarom Dam hij zijn
voorzorgen en, in navolging van zijn vriend, began hij in bet
geheim te drukken op de persen van Jacob Zegers4.
Zoals gekend,werdenreeds v66r dat bet hoek afgewerktwas,
de Nuntius, de Kardinalen, de Pans, de AcademischeOverheid
van Leuven gealarmeerd. De tegenstandersberiepen zich op
Rome, eisten een ingrijpen in naam van de pauselijke decre-
ten van 1611 en 1625, terwijl bun eigen Societeitsledendie
bevelen herhaalde malen over bet hoard hadden gezien.

1. Dat Jansenius een geheime tegenover die voorschriften CAL-


drukpers in bet bisdom had ge- LEWAERT-NoLS, Jansenius, sou-
installeerd, zie o. a. CALLEWAERT-
mission, bIz. 42-43, 140-159.
NOLS,Jansenius, soumission,bIz.95,160,169,176,214.
4. Het geheim fond de uitgave
en de agitatie van de tegenpartij,
2. Gepubliceerd in CALLE- worden beschreven bij DE MEYER,
WAERT-NoLS,Jansenius, soumis- Controv. jans., bIz. 86-88; de
sian, Ann. X, bIz. 186-188. houding van de Universiteit en
3. Die decreten van Paulus V van de eerste partijgenoten van
(1611)enUrbanus VIII (1625)ver- den Augustinus bij CALLEWAERT-
bodendepublicatie van gelijk wel- NOLS, Jansenius, soumission,App.
ke verhandeling de auxiliis)}, I, bIz. 140-159.
over de verzoening van genade en 5. Zie in CALLEWAERT-NoLS,
vrijheid,zonder voorafgaandelijke Jansenius, soumission, bIz. 154-
toestemming van den H. Stoel. 158, deander~
ten en voorbeelden van Jezuie.
geleerden. ~
Zie Qver de houdi~i ~. t.~qven
360 A. I\OETS (26)

Hoe natuurlijk was bet, dat de hoogleraar voor die inconse-


quentie en die agitatie zich verweerde en zich nog meer in-
spande om zijn opzet, geinspireerd door pieteit en vriend-
schap, tot een goed einde te brengen.
De zaak werd ernstig: Rome deed in de Oogstmaand van
1640 de uitgave van den Augusiinus verbieden. Nu zij inge-
licht waren over de decreta prohibitiva , meendende Uni-
versiteitsoverheden over te gaan tot bet stopzetten van den
druk. Doch Fromondus bleef den toestand meester: bet be-
sluit .van Urbanus VIII (1625), waar de internuntius Stravius
vooral op wees, bezat geen dwingende kracht, omdat bet,
in strijd met zijn eigen clausule, aan de Universiteit niet
was meegedeeld. En verder meende hij dat die decreten
door de contraria observantia in onze streken mochten
beschouwd worden als opgeheven, vermits zowel Jezuieten
als anderen na 1625 ongestraft verhandelingen hadden uitge-
geven over die brandende materie 1. Als gevolg op de uit-
eenzetting van die motieven besloot de Universiteit den druk-
kef de geldelijke schadete sparen en Janseniuste onttrekken
aan den strik waarmee de tegenstanders hem alleen wilden
lynchen. De Faculteiten zonden een delegatie aan Stravius
om bun houding te rechtvaardigen. Fromondus voelde zich
gesteund.
De Augustinus werd voltooid en verspreid. In geweten kon
de uitgever overtuigd blijven van de kracht van zijn argu-

1. Zie CALLEWAERT-NoLS,Jan- de Universiteit (CALLEWAERT-


se"nius, soumission, bIz. 142-147. NOLS,Jansenius, soumission,bIz.
De twee hoofdredenen komen 149-154)en ofschoonde overtre-
herhaaIdeIijk terug: zie ID., bIz. dingen van bet decreeteenhisto-
57 (Fromondus en Caelen aan rische werkelijkheid blijven (m.,
Roose), 145 (Querimonia), 179; bIz. 155-158),kan men verdedigen
NOLS, Masius, bIz. 36 (Triest). dat de wet ook ondanks de over-
-Ret gaat bier Diet om de ob- treding haar kracht behield, en
jectieve waarde van die argumen- al kreeg bet decreet van Urba-
ten. AIhoewel in feite de Univer- nuSVIII maar in Augustus 1640
siteit eenstemmig bleef ontken- dwingende kracht voor de Uni-
Den dat bet decreet van 1625 versiteit, loch bleef steeds de
haar was bekend gemaakt en er maatregel van Paulus V te Leu-
ook geeD sporeD van een notifica- yen bekendgemaak~ (In., bl~,
tie zijn te vinden iq qe Acteq v~n 148-149).
(27) LIBEI\TUS FROMONDUS 361

menten, vooral omdat in Maart 1641 de vijandige Societeit


zelf de pauselijke decreten overtrad met haar ThesesTheo-
logicae. Toen in Augustus van hetzelfde jaar bet hoofdwerk
met aanval- en verweerschriften op den Index was geplaatst,
werd de toestand bedenkelijk. Dergelijke decretendedenhem
blijkbaar niet twijfelen aan de bewijskracht van zijn rede-
nen: nog in October 1641 herhaalde hij ze in eecnbrief aan
hoofdpresidentRoose (t 1673)1. De proscriptie interpreteerde
hij claar als eenmanceuvre, eengevolg van de drijverijen der
Jezuieten, die een vals beeld hadden opgehangenvan den
~ toestand, also! de publicatie van en de agitatie fond den
Augustinus in onze streken een schisma had dreigen te ont-
ketenen. Aldus trachtten de theologen der Compagnie, door
bet onderdrukken van bet hoek, meteen de leer te verstikken
en zelfs insinueerden zij dat onrechtstreeks ook de inhoud
was veroordeeld. Terwijl in werkelijkheid, aldus nog steeds
Fromondus, bet schandaal slechts was veroorzaakt door de
actie van de tegenstreversen de leer niet eenswas aangeraakt.
Die naar zijn mening loenseen innerlijk-tegenstrijdige bedrij-
vigheid van de.tegenstandersverstevigde nog zijn antipathie
tegen de Orde.
Te meer claar de indruk in bet land niet ongunstig was
tegenover Jansenius en zijn nalatenschap. Integendeel, uit
diverse bronnen 2 blijkt dat de geestelijkheid en de geleerden
bun instemming en zelfs bun vreugde betoonden met de uit-
gave: verre van er ergernis in te vinden, beweerden zij er
diep geestelijk voordeel uit te trekken, omdat zij bun verlan-
gens bevredigd zagen St. Augustinus beter te leren kennen.
De auteur zelf genoot een gunstige faam en in zijn werk
meendemen adaequaat de leer van den bisschop van Hippo
aan te treffen. Voeg daarbij de aarzelingen omtrent de
authenticiteit van de Roomse bulle en bet overweldigend
gezagvan den Kerkvader, en licht begrijpelijk wordt bet clan

1. Zie brief van Fromondus en (Fromondus aan Roose),178-186


Caelen aan Roose in CALLEWAERT- (veertien getuigenissen uit het
NOLS, Jansenius, soumission, bIz. bisdom leper); NOL&, Masius,
57-59. bIz. 34-35(aartsbisschopBoonen),
2. Zie b. v. CALLEWAERT-NoLS, 35-36 (Triest), 56, 62-63.
1 ansenius, $oumi$ston, piz. 5&
362 ROETS (28)

dat men zich niet zo vlug onderwierp aan de disciplinaire be-


slissingen van den H. Stoel.
In den schoot van de Leuvense Faculteit van Theologie1
heerste na bet verbod verdeeldheid: de meerderheid van de
professoren, vooral vanaf 1642, streden in bet kamp van Jan-
genius. Tegen de aanvraag van drie oudere collega's om de
(Iverderfelijke theorieen, welke Jansenius (Iten koste van
een meineed had voorgehouden, nogmaals uitdrukkelijk te
veroordelen, zonden de voorstanders van de verdachte gena-
deleer -Fromondus weerin eerste lijn -op 6 Maart 1642een
verweerschrift aan Palls Urbanus VIII. Zij beweerdendat de
stellingen van den Iepersen bisschop die van St.Thomas,van
St. Augustinus en van de ganse Traditie waren, dat zij niet
indruisten tegen de kerkelijke uitspraken, dat er geensprake
was van ketterijen en dat de tegenstandersbet hoek niet eens
rustig hadden v.elezen. Zij voelden zich vooral sterk, omdat
de anti-Jansenisten niet alleenJansenius, maar zelfs het heilig
gezag van den bisschop van Hippo durfden aan te vallen.
Oprecht bun onderwerping aan bet pauselijk gezagbelijdend,
verkeerden zij in de goedemening en dachten aan de tussen-
'komst van Rome niet de kracht te moeten toekennen, welke
de anderener aan toeschreven.
De strijd ging voort op een breed front. Wanneer in Juni
1643 door de promulgatie van de bulle In Eminenti (Maart
1642) werd bekend gemaakt dat de Augustinus veroordeeld
was als de vernieuwing van de ketterijen van Baius, was de
verslagenheid aan de Universiteit groot. Maar dan weer kon
Fromondus steunen, niet alleen op de mening van de rechts-
geleerden, in 't bijzonder van den Raad van Brabant, die de
publicatie van bet pauselijk document aan bet koninklijk
placet wilden onderwerpen2, maar bovenal op de kordate

1. lie daarover N(OLS), JM- Fromondus; kopie van bet oor-


sffiius et l' Universite, in Bib1. spronkelijk stuk in het Archief
Norb., 1900, n. 6, bIz. 170-175 van de Parkabdij). -VgI. NOLS,
(brief van de anti-Jansenisten); Masius, bIz. 32-33.
1901,n. 1, bIz. 23-33(resume van 2. Zie over de stelling del wets-
den verweerbrief van de Janse- geleerdenen over de bonding van
nistische professoren, opgesteId Roose tegenover bet Jansenis-
Qoor PaIudanus, verbeterd Q:oor me: Dr.L1~NdW., R., Un '~gi-

A.
(29) LIBEftTUS FROMONDUS 363

weigering van enkele bisschoppen,de bulle in ooze gewesten


te promulgeren. De Kerkvorsten beriepen Dch nos steeds
op dezelfdemotieven 1: zij waren overtuigd dat men in Jan-
genius bet onderwijs van St. Augustinus aanviel; de bulle
was bovendien afgeperst zonder de tegenpartij te aanhoren;
van schandaal was seen sprake, tenzij van den kant der So-
cieteit, "terwijl de talrijke goedkeuringen juist bet tegendeel
bewezen. Door die weifelingen verloor de bulle veel van
haar kracht. Toen in 1646 de bisschoppenvan Brugge, Gent
en leper langs .aartsbisschopBoonen aandrongen, opdat bet
bevel tot publicatie zou teruggetrokken worden, aIdus weer-
stand biedend aan den oproep van den nieuwen pans Inno-
tenting X (1644-1655),gebeurde dit vooral op aanstokenvan
J. Sinnich (t 1666)2.
Fromondus schijnt zich niet meer zo erg op bet eerste plan
te hebbenbewogen. Wel yond men hem alom bereid de aan-
vallen tegen den Augustinus, uitgaande van de Societeit en
vooral met betrekking op de Augustijnse opvatting van de
wilsvrijheid af te slaan, maar na de promulgatie van de bulle
In Eminenti zien wij hem Diet meer zo rechtstreeks bet gezag
van Rome ontzenuwen of ontwijken. Het zou ODSnochtans
Diet moeten verwonderen, indien hij enigszins wantrouwig
was geworden tegenover bet oppergezag, dat bij monde van
Pans Urbanus VIII hem zowel in zijn vroegere liefde tot
Galilei als laatst in deze tot Jansenius zo diep had ge-
griefd.
Tot zijn laatste levensdagenbleef hij bet gezag van den
H. Stoel erkennen: drie weken v66r zijn dood heeft hij DOg
een geschrift opgesteld om zich nader te verklaren en te
verdedigen betreffende een thesis, welke aan de Alma Mater
was voorgehouden. Na de uiteenzetting van zijn opinie ver-
klaarde hij DOg eens uitdrukkelijk: Dit is mijn innigste

ste anversois au service de l' Es- CLAEYS-BOUUAERT, F., L'oppo8i-


payne,Pierre Roose,8russeI,1945. lion de quelques eveques belges!a
bIz. 136-153,vooral bIz. 137-138. la bulle In Eminenti (6 Mar.!
1. NOLS. Mas ius, bIz. 34-36. 1642) d'apres des documents me-
geeft de redenen van prelaten dit.!, in R.H.E., 1927, d. XXIII,
Boonen en Triest. bIz. 801-817 (met pub}icatie van
?or ~i, oy.r qic oppositi. q~ vier wee:rsta:qds-q9cum~~teu),
364 ~O~TS (30)

overtuiging. Niettemin onderwerp"ik volgaarne die melling,


zowel als mijn persoon en al mijn geschriften, verledene als
komende, aan bet Hoofd van de Kerk van Rome, waarin ik
verlang te leven en met Gods genade te sterven )}1. 't Is
waar, die formule kan een louter Jansenistischeformaliteit
geworden zijn, maar als wij ze terugplaatsen in bet leven van
een theoloog, die tot in 1640 op de bres stand voor bet kerke-
lijk gezag, hebben wij ze daD Diet eer te interpreteren als de
weergave van den tweestrijd van een katholiek wetenschaps-
man,' die zt::ht zijn persoonlijke overtuiging en zijn pieteit
tegenover de nagedachtenis van zijn vereerden meester en
vriend te verzoenenmet zijn verlangen zich te onderwerpen
aan bet Rome, dat op verkeerde inlichtingen -zo meende
hij tach -was voortgegaan om den Augustinus te veroor-
delen? louden wij Fromondus hierin aIle goede trouw dur-
yen ontzeggen?

Wij besluiten. Ons artikel lijkt ons een apologie te wor-


den voor Fromondus, den Jansenist. Wij menen niet bet
laatste woord te hebben gesproken, noch heel de zaak in bet
reine te hebben getrokken. Wij blijven echter overtuigd van
de rol van voorvechter van bet Roomse gezag, door den po-
lemist v66r 1640 gespeeld,en van de orthodoxie der theoreti-
sche verantwoording van die bonding. Zijn Jansenistische
activiteit, waar bet conflict dreigde tussen die opvatting en
andere motieven, lijkt ODSverklaarbaar, Diet zozeerals fen
uiting van opstandigheid en weerbarstigheid tegenover bet
Room~e gezag, als wel van zijn pieteit en sympathie voor
Jansenius, van zijn eerbied voor bet gezagvan St. Augusti-
nus, een onb'etwiste autoriteit te Leuven en bij onzen au-

1. Het origineel stuk in het Ar- jicio, cupiens in ea vivere et Deo


chief-van het Aartsbisdom Meche- dante morl. & Het afschrlft van
len, Mus. Bell., D. 5, n.12, waar- de formule van retractatie van
aan CALLEWAERT-NoLS, Janse- Lib. Fromondus(Mus. Bell., E.1,
nius, soumission,"bIz. 24-25, dit n. 55) is een vals stuk; de slim-
citaat ontleende: Sic ex animi me kopiist heeft niet bemerkt dat
mei sententia sentio censeoque hij er een posthume herroeping
quam tamen prout et me meaque van maakte; bet document is
omnia scripta et scribendaS. Ec- immers gedateerd 1660.
clesiae Rom. capiti lib ens sub- I

A.
(31) LIBRTUS FROMONDtJS 365
teur 1, van zijn overtuiging tenslotte dat de ideeen van
Jansenius' Augustinus volmaakt beantwoordden aan die van
den bisschopvan Hippo. Zijn bedrijvigheid schijnt Diet tegen
Rome gericht te zija geweest. Wel moet hij betreurd hebben
dat zijn eerlijk opzet werd bemoeilijkt door de inmenging
van bet ~oomse gezag, dat hem in ruime mate scheenbein-
vloed door een groep eenzijdig oordelende geleerden. Dat
zijn syrnpathie voor de Societeit daar met bij groeide, wien
zal bet verwonderen? Maar dat zijn bonding tegenoverbet
kerkelijk gezag zo maar plots zou zijn omgeslagen,kunnen
wij moeilijk geloven. Zeker werden zijn gevoelensvan onder-
danigheid sedert 1640 ernstig aan den tand gevoeld. Toch
durven wij veronderstellen dat Fromondus zich ten slotte,
evenals de prelaten Boonen en Triest 2, zou hebben neerge-
legd bij de pauselijke besluiten, dat hij de formule van onder-
werping zou hebben ondertekend aan de bulle Cum Occa-
sione(31 Mei 1653), indien dezetijdens zijn leven en Diet een
week na zijn dood, den 3 November 1653, aan de Leuvense
Alma M ter was bekend gemaakt 3. Want een k etterse
mentaliteit heeft Libertus Fromondus belist Diet getoond
voor 1640, en -wij menen bet althans -oak Diet tijdens
de verdediging van den Augustinus.

1. Over bet gezagvan St. Au- twintig verschillende geschriften.


gustinus te Leuven, zie POLMAN, 2. ZieCLAEYS-BoUUAERT,L'op-
Jansenius als polemist, H.T., d. position a la bulie In Eminenti ,
VIII, bIz. 152, en verwijzingen in in R.H.E., d. XXIII, 1927, bIz.
n. 2 van bIz. 152; Fromondus an- 806 ; DELPLANCHE,P. Roose,
derzijds ontleende in de Crisis op bIz. 152.
de ongeveertweehonderduittrek- 3. Zie DARts, J., Histoire du
gels uit oud-christelijke schrijvers dioceseet de la principaute de
er meer daDde helft van aan St. Liege pendant Ie XVlle siecle,
Augustinus, en dat uit acht en Luik, 1877, d. II, bIz. 147.

SUMMARruM

Omnibus notum est Libertum Promondum edidisse,requisitis li-


centiis posthabitis, Corn. Iansenii posthumum opus, quod inscribi-
fur Augustinus. Ideoque, ut plerisque uidetur, inter inoboedientes
Ecclesiaefilios reputandus esset.
A. tl.OETS (32)
At vero,vita laud. Doctoris scriptisque diligentius inspectis, con-
clusio contraria saltern quoad periodum prae-iansenisticampatel.
In causanempeGalilei aliisque in controversiismagisterii ecclesias-
tici auctoritatem strenue propugnavit, imo contra Calvinistas sanis
principiis stabilivit. In controversiaautem iansenistica bona fide,
sed casuisticis potius methodis illis temporibus ab omnibus adhibitis
intuitu incolumem servandi desideratissimi sui Domini I prensisme-
,
moriam, Romanarum prohibitionum vim obligatoriam eluderecona-
ius est. Sententiam lumen omniaquescripta usque ad mortem Ec-
clesiae.Romanae capiti subiecit.

366
Die Erfahrung des Herzens
.bei Le MaItre de Sacy
Zur Einordnung der Erkenntnislehre Pascals

VON

HANS FLASCHE
(Bonn)

Unter dell einpriigsamen Bild des dritten grosseDSeelen-


kenners und Herzensfiihrers yon Port-Royal, daB yon Phi-
lippe de Champagnegemalt, yon Nivelon gezeichnetund yon
Trouvain gestochenwurde, stehensechsVerse, die daBWesen
dieses dem theologischen und philologischen Gedenkenwer-
ten Mannes in nicht besser zu formender Art ausdrUcken.
Sie lauten :
II rut grave, humble, doux, sage d~s son enfance.
II aima l'oraison, l'etude, Ie silence,
Ni les biens, ni les maux n'ebranlerentsa foi;
Dans Ie sacre repos d'nne sainte retraite
II goftta Ie Seigneur,se remplit de sa loi.
Et rut de sa parole un fidele interprete.
Eine ernste und demUtige,milde und weise,verhalten-kluge
und doch des inneren Feuers nicht entbehrende, Frieden be-
wahrende Art zeigt sich in seiner Arbeit, offenbart sich in
seineDSchriften. Wieviel er yon Saint-Cyran und auch Ar-
nauld, einem reineD lntellektuellen, dem Pascal und Ra-
cine so viel verdanken, gelernt haben mag, wie sehr ihn
auch daB UngestUm des fast zehn Jahre jUngerenAutors der
Penseesaufmerken liess, nichts vermochte ihn aDSder durch
368 H. FtASctl~ (2)
sein bedachtiges und ausgleichendes Temperament gewie-
senen Bahn zu ziehen 1.
Dem Studium der Heiligen Schrift widmete er wie Pascal
seine beste Kraft. Ihren Sinn suchte er zu ergriinden und in
der Muttersprache mit Treue, aber auch gefallig wiederzu-
geben. Le Maitre de Sacy ist der Philologe, der Wortbe-
trachter outer den bedeutenden Geistern Port-Royals 2.
Abwagen des Gesagten lautet sein Wahlspruch. Fontaine
gibt diese Absicht so wieder: II taut regarder l'Ecriture
comme la foi regarde les mysteres, et n'y point meler son
esprit naturel ni Ie de-sirde savoir. II ne taut point sauter les
mots, mais les bien peser; tacher de concilier les passagesqui
paraissent se contredire, et recevoir humblement ce que Di41
donne sans vouloir rien davantage 3. I) Wir diirfen also bei
Le Maitre de Sacy ein Wortverstandnis, eine Wortwahl vor-
aussetzen, die alien Nuancen gerecht zu werden versucht.
Ueber seine Beurteilung der Stiltendenz der Heiligen Schlitt
berichtet wiederum Fontaine. Le Maitre de Sacy stellt
sich bier in die Reihe derjenigen Interpreten, die in Saint-
Cyran, Guez de Balzac, Pascal und Bossuet ihre beriihmte-
sten, die in den Testamenten dargelegte Erfahrungskraft

1. Folgende Ausgabe der Brie- hingewiesen (VgI. die Ausgabe


fe wird benutzt : Lettres chretien- Pascals in der Bibliothequede la
nes et spirituelles de Messire Isaac Pleiade,p. 625).
Louis Le MaItre de Sacy (T. I, 3. Memoires pour servira l'his-
II), Paris, Chez Guillaume Des- toire de Port-Royal (Zit. nach
prez... et ElieJosset, 1690. (Abk : SAINTE-BEUVE, Port-Royal red.
L) -Die Worte creur & und Doyon-Marchesne],t. II, p.440).
.Herz & werden in dieser Studie Zu den Wort en ~ tacher de con-
stets hervorgehoben. cilier leg passagesqui paraissent
2. Er fibersetzte u.a. die Bibel, se contredire, vgl. PascalsUe-
Augustinus, die Homilien des berzeugung,dass man einen Au-
hI. Johannes Chrysostomus fiber tor erst dann verstehe, wenDaIle
das MaUhausevangelium, den hI. seine Aussagenin Einklang mit-
Prosper, die Hymnen der Kirche, einander gebracht worden (Frg.
die Imitatio usw. In Pascals 684/639.der fur vorliegende Ar-
sechszehntem,an die Jesuiten ge- beit stets herangezogenen Ausga-
richteten Brief wird auf la Tra- be der Penseeset Opusculesled.
duction des hymnes dans les Heu- L. Brunschvicg]. Die erste Zahl
res du Port-Royal , also ein bezeichnet das Fragment, die
Werk von Le Maitre de Sacy, zweite die Seite).
(3) DIg ERFAHRUNG DES HERZENS

des Herzens nie ausser Acht IassendenVertreter rand. Je


me souviens toujours -schreibt Fontaine unseresAutors
Worte nieder - que feu M.I'abbe de Saint-Cyran [sc.M. de
Barcos] me disait autrefois que comme Dieu a reduit sa parole
et sonVerbe dans un etat bas et meprisable par l'Incarnation,
pour sal1\rerles hommes par ce rabaissement,il a aussi voulu
honorer ce mystere dans son Ecriture, en proposant cette
meme parole sons des expressionsfaibles, informes et obscu-
res, afin de guerir ainsi les esprits superbes des hommes, et
de les rendre capa"blesde sa Grace. Ii a cru qu'illeur suffisait
de leur faire gouter en ce monde la bonte de sa verite dans
l'Ecriture, et il s'est reserve a leur en faire voir toute la
beaute, tout I'eclat et toute la majeste en I'autre vie, oil ils
ne seront plus en danger d'en abuser et de s'eneblouir, comme
ils y sont toujours ici." Voila I'ordre de Dieu qu'on court risque
de troubler peut-etre sons pretexte d'edifier leg ames 1.
Unmittelbar nach der Heiligen Schrift folgt in der durch
Le Maitre de Sacy eingehaltenen Rangordnung der Bucher
die schriftliche Hinterlassenschaft des grossten der lateini-
schell Kirchenvater, des hI. Augustinus, den er mit nicht
geringerer Andacht als Pascal in seineDGedankengangenzu
treffen und auszulegensucht. Eine Vorstellung Donder Grosse
Gottes zu gewinnen, das war sein Wunsch. Dabei sollte
Augustinus belieD. Zu diesem Zwecke sammelte er, ein
echter Philologe, Textstellen und haute sich daraus ein Mo-
saikbild. Ce que M. de Sacy chercha Ie plus dans la lecture
de Saint Augustin, ce flit de concevoir line grande idee de
Dieu. II en faisait des recueils a ce sujet; et dans Ie cours
de sa vie, j'ai vu avec quel soin il faisait de tous les endroits
de I'Ecriture comme un tissu qui representait ce grand ob-
jet, dont on pent dire qu'il etait tout occupe et tout penetre;
et ceux qui, a sa mort, ont dit de lui que I'esprit de la crainte
du Seigneur I'avait rempli, ont fait sonveritable portrait... 2.

1. Zit. nach SAINTE-BEUVE, l.c., gaben van E. R. CURTIUS, Euro-


II, p. 468. VgI. Pascals Frg. piiische Lileralur und laleinisches
797/699. -Ueber den Gegensatz Millelaller, Bern, 1948, S. 54.
yon sprachlicher Gestalt und 2. FONTAINE,I. c., t. I, 1738,
gedanklichem Gehalt in del Hei- p. 339 (Zit. nach SAINTE-BEUVE,
ligen Schrift, vgl. zuletzt die An- I. c., II, p. 438).
Sacris Erudiri. -24.

369
370 H. FLASCHE (4)

Durch harte philologischeArbeit wollte er sich und anderen


jenes noch irdische und doch heilige Erfahren bereiten, daB
in den Worten gotiter Ie SeigneurI) beschlossenliegt und
zu dern er eine in seinern Jahrhundert selten vorzufindende,
natlirliche Veranlagung rnitbrachte. Geradedieses gouter
werden wir in seinen H erzgedankenwiederjinden und be-
wundern.
Neben der Bibellektlire, neben Augustinusstudien begeht
er noch einen dritten Weg, urn an das erstrebte Ziel zu ge-
langen. Er betrachtetdie Welt. Dieu a fait Ie rnonde pour
deux choses: l'une, pour donner une grande idee de lui-rnerne,
I'autre, pour peindre les chosesinvisibles dans les visibles 1.
Descartes, 50 legt eSLe Maitre de Sacy (durch Fontaine) in
beredten und plastischen, sich zurn Abschluss einer sellen
schonen Buchrnetapher bedienenden Worten dar, Descartes
verkenlit beides2. Aber, so fragen wir nunrnehr, wern rlickt
Le Maitre de Sacy bier naher als Pascal? Spielt die Anti-
these invisible-visible in irgendeinern Werke der Epoche ein
grossere Rolle als in den Pensees3? Horen wir auch, was
Pascal zu Le Maitre de Sacy in jener oft genannten, Epiktet
Montaigne und Augustinus deutenden Unterredung sagte:
Car, s'il est agreable d'observer dans la nature Ie desir qu'elle
a de peindre Dieu dans tOllSsesouvrages, oil I' on en voit quel-

1. ID., ibid. (Zit nach SAINTE- reteraient a chaque couleur en


BEUVE,t. c., II, p. 446). particulier... Je ne pretendspas,
2. Le soleil est un bel ou- dit M. Descartes, dire les cho-
vrage, lui dit-on. Point du tout, ses comme elles sont en effet.
repond-il, c'est un amas de ro- Le monde est un si grand objet,
gnures. Au lieu de reconnaitre qu'on s'y perd, mais je Ie regarde
leg chasesinvisibles dans les vi- comme un chiffre. Les.uns tour-
sibles, dans Ie soleil, par exem- nent et retournent les lettres de
pIe, qui est comme Ie Dieu de cet alphabet, et trouvent quel-
la nature, et de voir, en tout que chose: moi j'ai aussi trouve
ce qu'il produit dans les plantes, quelque chose,mais ce n'est pas
l'image de la Grace, il pretend peut-etre ce que Dieu a fait..
au contraire rendre raison de tout (ibid.) VgI. zur Analogie zwischen
par de ce;rtainscrochets qu'ils se nature. und grace., PASCAL,
sont imagines. J e les compare Frg. 643/622.
a des ignorants qui verraient un 3. VgI. Section X : Les Figura-
admirable tableau et qui au lieu tifs I
d'admirer un tel ouvrage, s'ar-
(5) nlE ERFAHRUNG nES HERtENS

que caractere parce qu'ils en sont les images, combien est-il


plus juste de considerer dans les productions des esprits les
efforts qu'ils font pour imiter la verite essentieI1e,meme enla
ruyant, et de remarquer en quoi ils y arrivent et en quoi iIs
s'en egarent, comme j'ai tache de faire dans cette etude 1. &
Hier konnte Le Maitre de Sacy eine ihm zusagendeWelt- und
Wirklichkeitsgliederung fUr sich fruchtbar machen.
Diesem stets aufnahmebereiten, a~ch von SchUlernlernen-
den, der H erzenspadagogikund des H erzensmasses kundigen,
trefflichen Manne wurde Pascal anvertraut 2. Auch an den
Sitzungen der Schriftgelehrten, die mit Le Maitre de Sacy
die Uebersetzung der Bibel begutachteten, beteiligte er sich
und lernte so die philologische Gewissenhaftigkeit seines
directeur & kennen.
Pascal nimmt also von Le Maitre de Sacy, Le Maitre de
Sacy nimmt von Pascal. Betrachten wir -urn dies noch
einmal zu betonen -zwei Stellen au~ der erwahnten Unter-
redung. ...M. Pascal lui dit que, s'il lui faisait compliment
de bien possederMontaigne et de Ie ~avoir bien tourner, il
pouvait lui dire sans compliment qu'il savait bien mieux saint
Augustin, et qu'il Ie savait bien mieux tourner, quoique pen
avantageusement pour Ie pauvre Montaigne 3. &Pascal lernt
Augustinus tiefer kennen. Le Maitre de Sacy bewundert die
geistige Wendigkeit des Auvergnaten. M. de Sacy ne put
s'empecher de temoigner a M. Pascal qu'il etait surpris com-
ment il savait tourner les choses; mais il avoua en memetemps
que tout Ie monde n'avait pas Ie secret, comme lui, de faire
des lectures des reflexions si sageset si elevees4.
Die geistige Gestalt de Sacys vermogen wir am beSteDaus
dieser U nterhaltung und, einem von Bremond in seineD Un-
tersuchungen durchgangig beobachteten Prinzip folgend, aus
den Brieten kennen zu lernen, die erst sechsJahre nach dem
Tode des Verfassers und achtundzwanzig nach demjenigen
Pascals veroffentlicht wurden. Sie bleiben der beste FUhrer

1. Zit. Ausgabe (Peiis~esel .1.EnfreuenavecM. de Saci...,


Opuscules),p. 159. p. 156.
2. Vgl. den Brief Jacquelines 4. Ibid., p. 161.
vom 19. 1. 1655.

371
372 H. FLASCHE (6)

durch Denken und Fiihlen dieses in unmittelbarer geistiger


Gemeinschaft mit dem Verfasser der PenseesIebendenPort-
Royalisten.
Le Maitre de Sacy bedauert die Philosophen, die, wie Mon-
taigne, durch ihr raisonnement gequalt werden, weil sie
ausserhalb des Glaubensbereiches zur Wahrheit gelangen
wollen. Wie Montaigne den Glauben beiseite schiebt, urn mit
den Methoden der Vernunft -doch vergebens-Erkenntnisse
zu Buchen, so drangt Le Maitre de Sacy die Vernunft aus
sein~n Ueberlegungen hinaus, urn dem Glauben Raum zu
geben. Nur er und nicht die ratio kann die Disposition des
rectum corde schenken 1. Denn der Glaube stellt die
Vernunft Gottes dar, muss daher auch diejenige des Menschen
werden: notre raison ...doit etre la foi qui est la raison de
Dieu meme... 2. Mit diesenWorten will Le Maitre de Sacy
fine Rechtfertigung,fine Erhebungder fides zu finer bestimmte
Gesetzebefolgenden,erkennenderiKraft bestiitigen.Hier wirken
die yon Pascal in den beriihmten Fragmenten, 277 und 278
beleuchteten raiSons du creur I). Demjenigen Vermogen,
daB schon beim heranwachsendenMenschendurch Sinne und
Gewohnheit 3, beim herangewachsenenin alIen wesentlichen
Fragen durch den im Herzen gegenwartigen Glauben ersetzt
wird, lasst er daher keine besondereAufmerksamkeit gelten.
Er erkennt seine Leistungen, will es aber geopfert 4I), rai-
son durch foi iiberhoht wissen.
Wahrend bei vielen Autoren des siebzehntenJahrhunderts,
mogen sie dem profanen oder sakralen Bereich der Literatur
angehoren,die Begriffe creur und esprit gewohnheits-
massig und ohne tiefere Ueberlegung gebraucht werden, er-
halt man beim Lesen der Schriften de Sacys den Eindruck
der sorgsam iiberdachten, bewusst so geformten, die beiden

1. L I, 72. Sind zwei arabi- si capablesd'~tre instruits par


sche Zahlen angegeben, so be- la raison que par les sellSet par
zeichnet die letzte die Seite des la coutume qui leur imprime in-
jeweiligen Briefbandes. sensiblementl'esprit de modestie
2. L II, 86, 333. et d'humilite...
3. L I, 9, 47: lIs [sc. leg 4. ...en faire un sacrifice a
enfants) ne sont pas d'ordinaire Dieu... (Entretien..., p. 156).

,/
(7) DIE ERFAHRUNG DES HERZENS 373
Termini wirklich abgrenzendenAnwendung 1. Urn diese im
Geist Port-Royals besonders lebendige Art der Antithese 2,
die tins im Hinblick auf das Thema -Einbettung des Pas-
calschencoeur-Begriffesin eine Tradition -gespannt aufhor-
chen lasst, bei Le Maitre de Sacy auf ihre Anwendung zu pru-
fen, seiep zwei Texte ausgewahlt.
Als Deuter Augustins, als Schiiler Saint-Cyrans strebte Le
Maitre de Sacy, wie wir sahen, auf seineWeise in muhevoller,
philologischer Kleinarbeit danach, aIle Vorbedingungen fur
ein Einleben in -die moglichst reiche Vorstellung der Grosse
-Gottes zu erfiillen. Einsicht in die Nichtigkeit des Menschen
wuchs zugleich, zunachst aber auch die in den Pensees
immer erneut ausgesprochene Erkenntnis, dass ein ver-
standesmassigesBegreifen des neant nicht ausreiche.
...cette profondeur d'humilite qui remplit Ie creur de ce
Saint [sc. Augustin], a Ia vue de ce profond abime de peche,
de faibIesse, d'orgueil, d'ingratitude et de tenebres qui Be
trouve en chacun de nous et qui y demeuresi cache,qu'encore
que notre esprit en soit convaincu, notre creur neanmoins
n'en est presque jamais, ou entierement persuade, ou touche
profondement comme it Ie doit etre 3. In einer fur seine
Auffassung von der religiosen Erkenntnis beispeilhaften Art
gibt bier Le Maitre de Sacy einen kIeinen Ueberblick fiber
die dem Menschenzur Verfugung stehendeErfahrung. Ueber-
zeugungsempfangender Geist und erregungspurendes Herz
steIlte auch die profane Literatursprache der Zeit gegenuber.
Mit so klarer Scheidung zwischen convaincre des esprit
und einem persuader, einem toucher des creur
reiht der Autor sich jedoch in einen zahIenmassigweit ge-
ringeren Kreis augustinischer Denker ein. Die Nichtigkeit
des menschlichen Seins im Hinblick auf gottliche Grossewild

1. VgI. L I, 25, 90; L I, 89, Singling(SAINTE-BEYVE.


l.c.. III,
281; L II, 50, 208; L II, 209; p.88).
L II, 282. 3. L II, 95, 363. Zur Termino-
2. VgI. PASCAL,Frg. 283/460; logie, vgl. PASCAL, De I' Art .de
287/462; 288/463.Als Zeuguis ffir persuader, p. 187; zur Erkennt-
den Kampf gegen esprit , vgl. nis des Wesens des Menschens
die durch Mere Agnes an Jacque- durch das Herz. vgl. PASCAL,
Frs.
line weitergeleitete Nachricht 445/537.
374 H. FLASCHE (8)
in angemessener Weisenicht duTchden denkenden,vergleichen-
den, schlusstolgerndernGeist, sondern erst dUTChdas ihn an
Reichweite uberragende,tiihlend-erkennendeHerz wahrgenom-
men. Nur so yerrnag der Mensch zu eiDer wesentlichen Er-
fahrung des Todes zu gelangen: II est fort bon d'ayoir ces
pensees[sc. an den Tod], mais il taut examiner en memetemps
si elles sont effectiyes, si elles sortent du fond du creur ou si
elles demeurent sur Ia surface de yotre pensee1. J edesnicht
im .H erzenyerwurzeIte Erfassen der Ietzten Dinge hat nicht
den hochsten, dem Menschen mogIichen Grad erreicht.
AusfiihrIich bespricht Le Maitre de Sacy in einem seiner
Briefe die Worte Davids, in welchen dieser Gott urn einen
neuen Geist und ein neuesH erz bittet 2. Wie in der Schrift-
stelle, so wird auch in der franzosischen Interpretation nicht
eine Gegeniiberstellungim higher besprochenenSinn bezeich-
net, sondern eher esprit aIs ein besonderer, yon creur
mitbestimmter Tell der GesamtpersonIichkeitYorweggenom-
men. Das n.eueH erz meint das Zentrum der neuen,yom Geiste
Gottes bestimmten PersonIichkeit. Daher Iasst denn auch
Le Maitre de Sacy nach eiDer einmaIigen Erwahnung den
Begriff <cesprit fallen und spricht nur noch -elfmal in die-
ser Textstelle I -yom Herzen 3. In der Auserwahlung des
Herzensals Golf zugewandtenOrgans liegt -wie schonin der
Heiligen Schritt ~ die oben dutch zwei Belegehervorgehobene
Begabung mil finer besonderenErtahrungskratt, welche uber
die den nichtgoftlichen Dingen zugeordnetenErkenntnisver-
mogenhinausgehf, begrundet. Zuweilen scheiDtLe Maitre de
Sacy die Bedeutung dessen,was er creur nennt, dem Leser
formlich einhammern zu wollen, sei es, dass er yon den im
Herzen ruhenden,auch yon Pascal als grund-legenderachtefen
Kratten Demut, Reinheit und Liebe oder yon den eigentlichen
Herzertahrungen,etwa dem Auskosten der Worte, spricht.
Dem ersten Anruf Gottes foIgt die Aufwartsbewegung des

1. L I, 87, 274; vgl. L I, 73 Brief an Mademoisellede Roan-


und L II, 63, 2541 VgI. Pascals nez, t. c., p. 216.
Brief fiber den Tod des Vaters, 3. Man vgl. die neunmalige
t. c., p. 98/99. Wiederholung VQllcreur t, ~ II,
~. L II, 56~232. V~l. Pascals 71, 680/81,
(9) DIE ERFAHRUNG DES HERZENS

Menschen in Demut des Herzens1, in Reinheit des Herzens2,


in Liebe des Herzens3. Augustinus und den als Vorlaufer
Pascals noch zu wurdigenden Bernhard van Clairvaux waWt
Le Maitre de Sacy sich bier als bevorzugte Lehrmeister aus.
Je lisais ce matin dans saint Augustin, qu'on a Ie creur
droit, cor rectum, lorsqu'on trouve bon tout ce que Dieu fait,
et que nouS soumettons notre volante a la sienne4. Nach
der Ansicht des hI. Bernhard fallt Demut mit Selbsterkennt-
nis zusammen: ...C'est se connaitre 30i-meme, non d'une
connaissancesuperficielle et passage-fe,mais qui entre dans Ie
fond du creur...5. Die schonste in einen der Briefe verwo-
bene Charakterisierung der humilitas, die zugleich in pre-
zioserWeise mit dem Wort creur &pielt, lautet: L 'humble
de creur est Ie coeur de Jesus-Christ. Que craindra celui qui
non seulement est un membre de Jesus-Christ, mais qui en
est Ie creur 6. Ebenso zahlreich sind auch die Einflechtun-
gen van Lobspruchen uber Reinheit und Liebe als Eigen-
schaften des Herzens.
1m Herzen spurt man die Gegenwart Gotte87. 1m Herzen
~ommt die Gnade in ihren vielfaltigen Arten nieder 8, im
Herzen endlich verwirklicht sich jener van Paulus (Col.
III, 14) geriihmte Friede 9, den Le Maitre de Sacy wahrend
seinesganzenLebens zu bewahrenwusste, der seinerbedach-
tigen Art den Stempel aufdriickt und van Du Fossebei sei-
nem Tode so &ehrgeriihmt wurde 1. La paix du creur , bei
Le MaitrE:-de Sacy schwingt in diesem Ausdruck fin ganz
besonderesHochgefiihl mit. Durch eine attention interieure
aDieu 11erreichten diejenigen den Frieden qui se retour-
nent non vers leurs gens ni vers leur esprit, mais vers leur
creur 12. Das gottliche Leben im Herzen -la vie divine ...

1. L II, 265; L I, 56, 180. 6. L II, 681.


VgI. Pascals Biographie, 1. c., 7. L I, 14, 63; L II, 79, 310.
p. 16. 8. L II, 62, 643; L II, 684;
2. L II, 265. VgI. PASCAL,
Frg. L II, 365; L II, 228, 463.
240/4441 9. L II, 57, 234; L II, 91,
3. L II, 362. VgI. PASCAL,356.
Frg. 194/415; 194/423; 226/432; 10. VgI. SAINTE-BEUVE,I. c.,
229/433; 430/526; 692/643. II, p. 469.
4. L I, 18, 71. 11. L II, 65, 262.
5. L I, 84, 265/66. 12. L II, 238.
376 H. PLASCHE (10)
dans Ie caul 1 -weiss Le Maitre de Sacyin bewegenderWeise
auszumalen. -

Ein Wort wird im H erzengebildet, das H erz spricht ein


Wort, verfiigt fiber ein besondereGeffihl ffir Worte -Bilder
ffir das H erzerkennen,welche clem fiber die Tradition des
(verbum cordis nachsinnenden Philologen geeigneter als
andere eracheinenmussten2.
Auch bier darf man es sich nicht versagen, das Zeugnis
Fontaines als Beweis ffir die Richtigkeit der aus de Sacys
Schriften gewonnenenUeberzeugunganzuffihren. Le Maitre
de Sacy besassbesondereVorliebe ffir einige die GrosseGottes
hervorhebende Worte des Alten Testaments. Sic lauten:
Semper enim quasi tumentes superme fluctus timui Domi-
Dum, et pondus ejus ferre non potui 3. Der Geschichts-
schreiber Port-Royals erlautert: 11ne la [sc. cette parole]
disait pas seulement, mais ilIa sentait, et ilIa sentait comme
Ie saint homme Job, non par un sentiment passager,mais par
un sentiment du caUl qui etait toujours Ie meme. 11s'etait
accoutume a peser ainsi toutes les paroles des hommes de
Dieu. Quand DOUgparlons, nos paroles passent, et bien sou-
vent nos bong mouvements en meme temps; mais il regar-
dait leg paroles des Saints dans l'Ecriture comme celIe des
Anges. Or, comme il DOUg Ie disait souvent, ils y sont pen-
dant toute l'Eternite 4.
Nach diesem zu Frg. 283 ffihrenden Hinweis auf die der
Heiligen Schrift einzig angemessene,yom Herzen ausgehende
Leseart, nach den schon im Abschnitt fiber die Antithese
erlauterten Erkenntnisfahigkeiten seien nun noch einige
der ffir die Sonderstellung yon caur beweiskraftigsten
TextsteIlen deutend aneinrandergereiht. Die Worte scien-
ter pius et pie sciens, die Le Maitre de Sacy in einem seiner
Briefe erlautert, dfirfen als Symbol des Schaffens in seinem
Leben gelten5. Oraison und etudebetrachtet er nicht als zwei

1. L 11,350; VgI. L 1,22,831 ...dont Ie sentiment n'est point


2. VgI. L I, 64: J'estime sorti de son coeur...&.
beaucoup les paroles que Dieu 3. FONTAINE, 1. c., t. I, p. 339.
forme dans Ie coeur des ames 4. Ibid.
qui sont a lui... &-L II, 211; 5. L I, 3, 25: Scienter pius
L !1, 90, 349: '.., la parQle et pie sciens.tela est aisea dire
(11) DIE ERPAH~UNa DES HE~ZENS

verschiedene Bereiche der Tiitigkeit, sie durchdringen sich


gegenseitig. Das Ideal eines pie scire) wird ~urch die For-
derung eines apprendre par coeur) erkliirt. Frommes Wis-
sen ist ein solches, das, in langer Meditation tier ins H erz
eingedrungenund von ihm erfasst, ohne iiussere Hilfe eines
Buches reproduziert werden kann. Apprendre par creur)
bedeutet also nicht ein mechanischesAuswendiglernen, son-
dern ein die iiberlegende Tiitigkeit der raison ausschaltendes,
innerliches Aneignen1.
In seiner Unterhaltung mit Pascal nennt Le Maitre de
Sacy das sacrificium rationis ) beim N amen, als er die Lehre
des nur die raison anerkennendenund sie doch verwerfenden
Montaigne vor sich ausgebreitet sieht. Vous etes heureux I),
sagt er zu Pascal, de vous etre eleve au-dessusde ces per-
sonDesqu'on appelle des docteurs, plonges dans l'ivresse de
la science, mais qui ont Ie creur vide de la verite. Dieu a
repandu dans votre coeur d'autres douceurs et d'autres at-
traits que ceux que vous trouviez dans Montaigne 2.) Wie
bei der Betrachtung des Stiles der Heiligen Schrift, der auf
die Ueberzeugung des Herzensabzielt, so lehnt Le Maitre de
Sacy auch bier die Trunkenheit der im Gewandebestechender
Eloquenz auftretenden Wissenschaftzugunsten der Niichtern-
heit der Wahrheit ab. II reconnut I), so heisst es vom hI.
Augustinus, avec quelle sagesse saint Paul DOUgavertit
de ne DOllSpas laisser seduire par ces discours. Car il avoue
qu'il y a en tela un certain agrement qui enleve: on croit

et difficile a fake. Nul ne l'a si besonders tatkraftigen Kampfer


bien fait que celui-la m8me qui gegen alles neugierdegetragene
l'a dit. II faut pour cela mediter Wissen fand Port-Royal in Tille-
beaucoup, marquer et apprendre mont (Vgl. Reflexions moralesde
m8me par ClZur les plus beaux M. Le Nain de Tillemont sur
endroits... &. divers sujets de morale,p. 18, 20.
1. VgI. Pascals Erkenntnis- Zit. nach H. BREMOND, Histoire
vertiefung durch Wiederholung litte-raire du sentiment religieux
(Brief an Mme Perier, 1. c., p. en France, t. IV, p. 206. Man
92-93). -Ueber die etymologi- vgl. auchdas Gedicht d' Andillys :
sche Herleitung von apprendre La connaissanceinutile [Stances
par ClZur&. vgl. E. R. CURTIUS,et poesies chretiennes], SAI~TE-
1. c., S. 52, Anm. 2. BEUVEI I, C'I II, p. 395.)
?, E;ntrctie~..., p. 156. EineQ

377
378 H. FLASCHE (12)

quelquefois les choses veritables, seulement parte qu'on les


dit eloquemment. Ce sont des viandes dangereuses,dit-il,
mais que I'on sert en de beaux plats, mais ces viandes, au
lieu de nourrir Ie coeur,Ie vident 1.
In eben dieser Unterrednung mit Le Maitre de Sacy, in
welcher die Kraft des H erzensso strahlend erscheint, hatte
Pascal die Auffassung Montaignes yon der geometrischen
Erkenntnis dargelegt und deren Abhangigkeit yon der all-
gemeinen Unsicherheit der menschlichen ratio in alIen
Diszlplinen nachgezeichnet. Enfin iI examine si profonde-
ment les scienceset la geometrie dont iI montre l'incertitude
dans les axiomes et dans leg termes qu'elle ne definit point,
comme d'etendue, de mouvement etc. 2...) Vielleicht war fur
Pascals Ueberlegungen auf diesemGebiet,fur seineEntdeckung
del coeur-Basis in del Mathematik das nachdruckliche Ver-
weilen de Sacys bei del Funktion des H erzenstine del ihn zu
seiner Schau fuhrendenAnregungen.
Dass de Sacys andachtige Wertung der H erzerfahrung an
die zunachst durch die Bibel, durch Augustinus und seinen
Interpreten Jansenius bestimmte, fur den Bereich des Reli-
giosen besonders erhellte Blickweite Pascals heranfuhrt,
darf nach den Darlegungen der am Leser vorubergezogenen
Studie als unbezweifelbargelten. Der aus den gleichen Quellen
schopfendePhilologe erarbeitete sich, formulierte Ergebnisse
/
sammelnd, die Betrachtungsart religioser Erkenntnis, welche
der Philosoph dank spekulativer Begabung nach diesemAn-
stoss,jenemHinweis in eigenerDenkmuhe entwickelte. Grosse
Gottes, Symbolisierung der unsichtbaren durch sichtbare
Dinge, Untauglichkeit der menschlichen Vernunft zur ange-
messenenErkenntnis der einenwie der anderenIdee,Annahme
des Glaubens als Wegweiser in solch bedruckenderSituation,
dieseHauptmotive finden sich im Werk de Sacyswie Pascals.
Bei beiden bedient sich der Glaube eines besonderenErfah-
rungsorgans, des Herzens. Le Maitre de Sacy bezeichnet ihn
als eine gottliche ratio, erkennt ihm bestimmte Gesetzmas-
sigkeiten zu, die ihre Parallelerscheinung bei Pascal in der
Logik des Herzens auf religiosem Gebiet besitzen3. AIs

1. Entretien p. 156. 3. Vgl. Frs. 277/458und 278/458.


~. Ibid., p. 154.
(13) DIE ERFAHRUNG DES HERZENS 379

Philologe priigt Le Maitre de Sacy insbesonderedie den Sinn


der Sprache zum Mittelpunkt machendeLeistung des creur )
-sei es im volligen Auskosten eines Bibelspruches, sei es
durch Auswendiglernen ein,er christlichen Wahrheit -auf
eine nur ihm eigene Weise. Er ergiinzt, die Aufgabe des
Lesersi~ den Vordergrund stellend, PascalsBemerkungenzur
Wiirme der Darstellung im biblischen Text 1. .
Priifen wir die Gesamtheit der Aussagende Sacys fiber die
Kriifte des Herzens,so liegt die Aehnlichkeit mit Ideen Pas-
cals nicht nur in. der Anerkennung desreligiosen Organs,son-
dern auch in roller trotz aller Vormachtstellung desGlaubens-
lebens leise zu spiirenden Loslosung des creur )-Begriffs
aus einseitiger Verknfipfung, in der bei Pascal vollig zum
Durchbruch kommenden Anwendung auf andere Bezirke
menschlicher Erfahrung. Manche Textstellen lassendas Herz
-es ist das des gliiubigen Menschen,gewiss! -in seinen
yom Glaubensakt verschiedenen Moglichkeiten ahnen. Die
docteurs plonges dans l'ivresse de la science, mais qui ont
Ie creur vide de la verite) besitzen ein der Wahrheit fiihiges
Herz, auch wenn sie nicht Gottesgelehrte sind, auch wenn sie
es anderenAufgaben als derjenigen der VoIlziehung yon Glau-
bensaktenzuwenden.
So glauben wir auch bier, im Bereich der Erfahrungstheorie
des H erzenseiner Geschmeidigkeitwiederzubegegnen,die Le
Maitre de Sacy in seinem ganzen Leben, in seinem ganzen
Wirken zu bewahren wusste, and die Sainte-Beuve meinte,
wenn er ihn zu wiederholten Malen das Muster des homo
prudens nannte. Als solchen schauenwir ihn auch auf jenem
Bilde, das sich den Bewunderern der Geistigkeit yon Port-
Royal im Musee de Versailles bietet 2.

1. Vgl. Frg. 283/460-461. LAYS, Les Solitaires de Port-


2. Vgl. die Reproduktion in Royal, Paris 1927. (zwischen 5.48
dem Biichlein von Andre HAL- und 49).
380 II. FLASCIIE (14)

SUMMARIUM

Licet saepe saepius iam pensitent phi losoph i doctrinam Blasii


Pascal de corde ) prout est sensus vim habens cognoscitivam, accura-
tius tamen minime investigatur fans et origo eius conceptus cmur.
Auctor, ad has historicos nexus enucleandos plures iam per annos
enitens et praesenti in elucubratione inflltxum perquirens Isacis
Ludovici Le Maitre de Sacy in philosophiam Pascalianam, eum haud
spernendis argumentis certiorem facit.
Suarum locutionum valorem semper perpendens, de Sacy, ut et
ipse Pascal, verbum coeur adhibet pro aliquo sensu cognoscitivo
speciali, credentibus proprio, ad sacra quae sint capescenda. Huius
sensus vis cognoscitiva, qua rationis vis cognoscitiva supergreditur,
omnino propriam habet experientiae modalitatem, Tn logique du
cmur in systemate intellectuali Pascal maxime congruam.
Secundum doctrinam Domini de Sacy, verbi Dei recta apprehensio
officium proprium est TOV cordis. Explicatio haec, munus lecto-
ris vel auditoris verbi primarie respiciens, praeludit ad dicta Pascal
de quadam proprietate logico-affectiva ipsius textus sacri, quam
ordre du coeur nuncupabat.
Un Lexicon T ertullianeum :D

En l'annee 1920, tandis qu'a cote des index de F. Oehler


et d'autres ressources analogues, on n'avait encore a sa dis-
position que I'index de Henen sur l' Apologeticum 1, deux
patristici &de marque emirent Ie vreu d'un Lexicon Tertul-
lianeum. Cette annee-la en effet, A. Souter 2ecrivit: There
is no Latin writer for whose study an exhaustiv~ concordance
or special lexicon is so necessary,tandis que P. de LabrioIIe
soupirait 3: On ne connaitra to utes Ies richessesde son lexi-
que que Iorsqu'un inventaire complet en aura ete dresse..
C'est avec joie qu'on pent constater que I'exhortation in-
directe de ces deux savants n'a pas ete completement sans
effet. Car, depuis lors, paraissaient successivementdes in-
dex sur Ad Nationes " De baptismo 5, De paenitentia 6, De
anima 7, De fuga in persecutione8,tandis que H. Hoppe com-
muniquait 9 qu'il se proposait d'ajouter a la quatrieme partie
des reuvres de Tertullien, lorsque celle-ci paraitrait dans Ie

1. P. HENEN, Index verborum 6. J. G. Ph. BORLEFFS, Index


quae Tertulliani Apologeticocon- Verborum quae Tertulliani De
tinentur, Louvain-Paris, 1910. Paenitentia libello continentur.
2. A. SOUTER, Tertullian against Praemissaest ips ius libelli recen-
Praxeas,London-NewYork, 1920, SiD nova, Mnemosyne,1932,pag.
pag. VII. 26 sqq.
3. P. DE LABRIOLLE,Histoire 7. J. H. WASZINK,Index ver-
de la litterature latine chretienne, borum et locutionum quae Ter-
Paris, 1920, pag. 139. tulliani De anima libro conti-
4. J. G. Ph. BORLEFFS,Q. nentur, Bonnae, 1935.
Sept. Flor. Tertulliani Ad na- 8. J. J. THIERRY,Tertullianus,
tiones libri duo, Leiden, 1929. De fuga in persecutione. Met in-
5. J. G. Ph. BORLEFFS,Q. leiding, vertaling, toelichting en
Sept. Flor. Tertulliani De bap- index, Hilversum, 1941.
tismo ad fidem codicis Trecensis 9. C.S.E.L., LXIX, 1939,pag.
veterumque editionum, Mnemo- VIII.
sync, 1931, pag. 1 sqq.
384 UN LEXICON 1'EltTULLIANEUM)) (~)
Corpus Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum de Vienne,
des indices iam per multos annos praeparatos ad omnia Ter-
tulliani scripta . Aussi sur Ie De spectaculisil a ete fait un
index 1. Les index de Hoppe, bien qu'on puisse admettre en
toute surete qu'ils ne seront pas des index complets,ne nous
sont pas connus. Quant aux cinq index cites en premier lieu
nous pouvons constater qu'ils se distinguent de I'index de
Henen a deux points de vue:
1. Ils donnent plus que l'index de Henen, outre les lieux
oil se trouvent les mots dont il s'agit, aussi queIque chose du
contexte. A la redaction eventuelle d'un Lexicon Tertullia-
neum il faudra choisir entre ces deux methodes, ou bien -
pour restreindre autant que possible Ie volume du Lexicon -
il faudra trouver un compromis.
2. lIs reposent sur des textes qui, a I'exception de quelques
heureusesconjectures et trouvailles de nouveaux manuscrits,
peuvent valoir comme definitifs, ce qui ne petit pas se dire
sans plus de l'index de Henen. Car celui-ci s'appuie sur Ie
texte de Rauschenqui s'est mis a un point de vue eclectique
par rapport a la tradition representee par Ie Fuldensis et
par rapport a la Vulgate; plus tard, toutefois, Hoppe, conduit
a cela par la theorie connue de Thornell, a donne line edition 2
dans laquelle les deux traditions furent imprimees I'une a
cote de I'autre. Les difficultes qui ont surgi par 1a dans ce
cas particulier sont sans doute faciles a resoudre. Quant au
texte de divers autres traites de Tertullien, il donnera certes
pas mal de difficurtes aux auteurs d'un Lexicon Tertullia-
neum et meme pour plus d'un traite il faudrait editer un nou-
veau texte avant qu'on puisse en faire un index.
Entretemps Ie travail difficile de dresser des index pour
le~ reuvres de Tertullien n'a pas cesse. En effet sont deja en

1. Ed. WITTERs,Tertullien: De -II n'a pas encore ~t~ pubIi~.


spectaculis.Tome I. L' Introduc- L'auteur a suivi Ia m~thode de
tion; Tome II; -Index verbo- Wetmore pour son Index verbo-
rum omnium. -Cet Index, se- rum Virgilianus et s'appuie sur
Ion Ies paroles de I'auteur, a Ie texte du C.S.E.L.
ete confectionne avec Ie souci 2. Dans C.S.E.L., LXIX.
d'etre definitif ~ (Tome I, p. II).
(3) UN (ClEXICON TERTtJLtIANEtJM.

preparation un index du De praescriptione haereticorum (par


Ie P. Michiels O.F.M.); cet index s'appuie sur Ie-texte et les
collations de Kroymann) ; line nouvelle edition avec index du
De oratione et du De virginibus velandis (par G. F. Dierckx)
et line nouvelle edition avec index de I' Adversus Praxean
(par Th. Verhoeven S.V.D. et G. F. Dierckx). Si I'on compte
I' Adversusomneshaereseset la Passio Perpetuaeparmi les reu-
vres de Tertullien, on vient a un total de 33 traites. II y a
des index 1 pour 8 de ceux-ci, 4 index sont en preparation:
par consequent apres quelque temps on pourra disposer
d'index de 12 reuvres de Tertullien.
De cet expose nous croyons pouvoir tirer la conclusionque
depuis 1920 des progres convenables et rejouissants ont ete
faits. II reste cependant beaucoup a faire. Les traites de
Tertullien dont un index doit encore etre fait sont au nombre
de 21. lIs sont de volume different, comme on saito Quel-
ques-uns comme I' Ad Martyras, sont tres courts, d'autres
tres longs, p.e. Ie De ieiunio, I' Adversus Hermogeneme. a.;
Ie plus long est naturellement I' AdversusMarcionem, qui est
divise en non moins de cinq livres: chacun d'eux etant aussi
long que maint autre traite de notre auteur. 11 est clair
que si la realisation d'un Lexicon Tertullianeum ne vent pas
se faire trop attendre, ce travail ne pent etre celli d'un seul
homme, unius viri, ni meme paucorum virorum. Voila pour-
quoi les soussignesont pris la liberte de se constituer en con-
sell de redaction provisoire d'un Lexicon Tertullianeum even-
tuellement a dresser. lIs font appel a tons ceux qui peuvent
et veulent collaborer a ce Lexicon pour qu'ils se mettent en
contact avec eux. Si chacun voulait prendre a son compte un
traite, les livres Adversus Marcionem etant pris pour cette
occasioncomme cinq livres a part, vingt-cinq collaborateurs
pourraient facilement en line ou deux anneesexcerper tout Ie
materiel. Ce sont precisement les Pays-Bas qui peuvent se
rejouir depuis plusieurs dizaines d'annees d'un assezgrand
nombre de specialistes Tertullianistes. Les soussignesespe-

1. Le huitieme est: C. I. M. I. ius graecus et latinus ad fidem


VANBEEK.PassioSanctarumPer- codicum mss., Nijmegen, 1936.
petuaeet Felicitatis. Vol. 1. Tex-
Sacris Erudiri. -25.

385
386 UN LEXICON TERTULLIANEUM . (4)

rent done que cet appel sera Ie point de depart de l'initiative


pour faire surgir line collaboration- et line division de travail
qui, un jour, donneront a ceux qui pratiquent les lettres la-
tines et nommement la litterature latine chretienne, Ie
Lexicon Tertullianeum complet tant attendu.
J. W. Ph. BORLEFFS,
Waalsdorperweg 217, La Haye.
G. F. DIERCKX,
Dintelstraat 100, Amsterdam.
E. MICHIELS,
O.F.M.,
Vlamingstraat 47, Louvain.

SUMMARIUM

Lexicon Tertullianeum saepius iam exoptaverunt viri eruditi, non


tantum philologi velum etiam theologi. Paucorum tantum tracta-
tuum Q. Sept. Flor. Tertulliani usque adhuc praesto sunt indices
completi; nonnulli alii praeparantur; viginti unum tamen adhuc
exstant opera et opuscula, quorum indices nondum elaborati sunt.
Ad componendumergo lexicon totius tertullianitatis) viri periti
et in hac materia versati hisce pagellis invitantur.
Marnix van Sin t AIJegoncle
en de theologie

DOOR

J. G. STERCK
(Sint-Niklaas)

Marginalia bij Dr. Can. W. A. NOLET,


O. P., Marnix als theoloog. Historische
Inleiding, Amsterdam, Urbi et Orbi,
1948, xI-282 bIz,

De raadselachtige figuur van Marnix heeft zich in de XIXe


en de xxe eeuw in een grote belangstelling mogen verheugen.
Vooral zij die zich geestesverwant voelden met den rumoe-
rigen Geus, hebben zijn leven en zijn werken bestudeerd,
zijn geschriften opnieuw uitgegeven, bun waarde en betekenis
getracht te doorgronden. Deze Marnix-literatuur muntte
niet altijd uit door sereniteit en objectiviteit. Bijzonder de
XIXe eeuw, die zulke scherpe oppositie zag tussen Noord en
Zuid, en vooral tussen protestanten (lees voor 't Zuiden:
liberaal-vrijzinnigen) en katholieken, kende heftige discussie
en vinnigen strijd fond den schrijver en zijn werk.
Daarom is bet niet te verwonderen dat de historicus enigs-
zing sceptisch staat tegenover de typering van den Marnix
zoals hij ons in die al te polemische literatuur wordt voorge-
steld, en verlangend uitziet naar de pogingen die de laatste
jaren van verschillende zijden aangewend werden om door
grondige en objectieve studie van's schrijvers leven en werk
bet oorspronkelijk portret, in zover bet door polemische drift
388 J. G. STERCK (2)

of onvoldoende studie mocht geschondenzijn, met zijn ware


trekkeD terug te vinden. -
Deze belangstelling zal daDvooral uitgaan naar die werken
die zich bezighouden met den meest markanten trek van
Marnix' gecompliceerde persoonlijkheid: zijn religieuze ge-
aardheid en zijn godsdienstige strijdvaardigheid. Hier spitst
men vooral bet oor om een katholieke stem op te vangen,
want, behalve enkele verdienstelijke bijdragen van Goos-
sens, Polman, Prims e.a., wijst de Marnix-bibliographie ODS
bier ni~t veel nummers van katholieken aan.
Men verwachte nu Diet dat de dissertatie van Nolet bier
volledig zal in voorzien. Schr. beperkt zich immers zeer
bewust tot Marnix' vroege levensjaren en onthoudt zich
van een gedetailleerde beoordeling van zijn werken, ook van
die "theologische geschriften" die DOgjeugdwerk kunnen
genoemd worden ) (bIz. VII). Het is er hem enkel om te doen
geweest enkele schredenvooruit (te) komen op de weg, die er
toe leiden zal te achterhalen van welke geaardheid Marnix'
betrekkingen tot de godgeleerdheid zijn geweest (bIz. 39).
Daarom tracht Nolet bet begrip theoloog nauwkeurig af
te bakenen (bIz. 9-46), om vervolgens te onderzoeken op
welken grond en in welken zin de geschiedenisaan Marnix
bet qualificatief theoloog toekent (bIz. 47-93).
Nauwkeurig onderzoek, dat vooral in zijn tweede deel
enigszins te veel uitgerafeld wordt, hoewel wij bier precies
belangrijke lacunes aantreffen. Een voorbeeld moge dit
illustreren: tegen bet jeugdwerk van Marnix, dat daD toch
volgens Schr. zeIt veelal als Marnix' theologisch hoofdwerk
wordt vermeld (bIz. 181), nl. zijn Biiinkorf, zijn, in den loop
van de XVle eeuw Diet minder daD vijf katholieke verweer-
schriften samengesteld, nl.:
DONCKANUS Martinus, Corte confutatie ende wederlegghinge
van eenfenijnich Boeck des Byencorf. Amsterdam, 1578.
HERVETGentian, Briefve Response...a un livre d'un Hugue-
not. Dowaai, 1598 1.
COENSJan, Confutatie oft Wederlegginghevanden Biiincorff.
Leuven, 1598.

1. ZieJ. G. STERCK, Van Com- se Bijdragen, XXXVI, 1944-1946,


mentaire tot Tableau,in Leuven- bIz. 79-119.
(3) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE 'nIEOLOGIE 389

DAVID Joannes, Christelijcken Bie-corf del H. Roomscher


Kercke. Antwerpen, 1600.
Daarbij komt dan nog een verweer van een anonymus, dat
ons in handschrift is bewaard, en dateert van 1581: Antira-
bothenus ieghenshet eerstestuck des Bijencorfs 1.
Naar Schr. ons op bIz. 246 mededeeIt, heeft hij alleen
van bet derde en bet vierde werk nauwkeuriger kennis geno-
men. Wij zullen niet beweren dat bet onderzoek van de
andere werken zijn conclusies van bIz. 74, 85 en 92 zou heb-
ben gewijzigd: bet had ze weIlic;ht vaster gefundeerd, in
elke geval zijn studie steviger verantwoord.

Met veel belangstelling zal de historicus kennis nemen van


de volgende hoofdstukken: Marnix' studententijd (biz. 94-
179) en Geschriften (bIz. 180-238). Het. is er Schr. immers
niet om te doen geweest, naar theologischen maatstaf een
eigen oordeel te vellen over de hele literaire productie van
Marnix, maar wel uit de vormingsperiode van den jongen
Marnix en uit zij n eerste godsdienstige geschriften die ge-
gevens te halen. waardoor zijn betrekkingen tot de godge-
Ieerdheid in die periode (tot circa 1575 dug) nader kunnen
worden bepaald.
Het besluit van den Schr. is precies niet vleiend voor den
vaak als theoloog zo hooggeroemdenMarnix: (I Wanneer wij
onder theologie willen verstaan: bet methodisch geleid, cri-
tisch gewaarborgd en systematisch geordend kennen van het-
geen men als door God geopenbaard aanvaardt. is duidelijk
dat de gangbare opvatting, die Marnix onder de theoJogen
rangschikt, voor zover bet zijn vroege levensjaren betreft.
bezwaarlijk gehandhaafd kan worden. Een man van bet vak
is hij in die periode moeilijk te noemen; zijn opleiding was er
niet naar en ook zijn Bijencorf. die veelal als zijn voornaam-
ste theologische prestatie wordt genoemd.is in opzet en uit-
werking geen wetenschappelijk theologisch geschrift. Toch
begint zich bij Marnix wel belangstelling voor sommigetheo-
logische kwesties te openbaren (bIz. 239).

1. Over dit hs. gaven wij in Nederlands Philologen-Congr~s.


1948 een lezing te Leiden; zie Groningen.1948. bIz. 36-38.
Handelingen van het iwintigste
390 J. G. STERCK (4)

Met de meeste conclusies van den auteur kunnen wij ODS


accoord verklaren. Wij hebben z_emeestal zeIt indertijd
verdedigd: zo b.v. dat Marnix te Leuven geeD theologie
studeerd~, dat hij hoogstwaarschijnlijk ingeschreven werd
aan de universiteit te Padua,dat zijn vorming meer algemeen-
humanistisch daD theologisch was, dat de Stattliche Ausfil-
runge een belangrijke bron voor den Bienkorf is geweest,
dat ook Thoulouze, Marnix' broeder, wellicht betrokken is
bij de gene~isvan den Bienkorf, enz.
De wijze waarop Nolet tot deze conclusieskomt, verdient
aIleD lor. Wie zich ooit op het onafzienbaar en stekelig ter-
rein der 16de-eeuwseliteraire productie heeft gewaagd, zal
Diets dan bewondering overhebben voor de nauwkeurigheid
met dewelke Schr. zijn onderzoek in dit bibliographisch
labyrint heeft doorgevoerd. Het algemeen besluit van dit
onderzoek over Marnix studententijd, wordt geformuleerd
op bIz. 177: Wij menen Marnix opleiding te mogen karak-
teriseren als een humanistische; in erasmiaanse geest be-
gonnen en calvinistisch voltooid. N og meer bevredigend,
want meer synthetiserend en karakteriserend luidt de con-
clusie op bIz. 179: Het beeld van Marnix na voltooiing van
zijn academischezwerftocht wordt niet het scherpstgekarak-
teriseerd met de benaming: theoloog; hoe beter wij het be-
zien, des te overtuigender gebaart OilSBaldasareCastiglione:
II Cortegiano.
Misschien zou men wel mogen zeggeli dat het betoog enigs-
zing te goed sluit, dat de schrijver een eenmaal aanvaarde
thesis hier en daar feitelijk vooropzet en dat de uitdrukking
typisch humanistisch Diet overal voldoende verantwoord
is. Dat het betoog niet buiten de steer van de waarschijn-
lijkheid geraakt, ligt eigenlijk aan de wankele basis. Inder-
daad: de argumentering van Nolet voor den aard van Mar-
nix' studies in de jaren 1553-1561 steunt bijna voortdurend
op den Auctie-catalogus van Aldegondes bibliotheek die na
den dood van den Geus, in 1598, werd uitgegeven. Schr. is
zich van die zwakheid in zijn bewijsvoering bewust. Niet
genoeg echter, naar het ODSwil voorkomen. De bibliophiel,
die Marnix zijn leven door is gebleven, heeft zich ongetwijfeld
ook later nog tal van boeken aangeschaft: talrijke passages
"it zijn correspondentie en 001\ andere docu~enten (b.v. 4e~
(5) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE mEOLOGIE 391

Grootboek van Plantijn) zijn daar om dit te bewijzen. Trou-


wens hoogstwaarschijnlijk had hij zelf een hele bibliotheek
gee-rid van zijn grootoom-kanunnik.
In verband met dit alles is een onderzoekvan Marnix' lite-
raire productie zeer leerzaam: sommige boeken, die hij be-
slist kende en grondig heeft bestudeerd, komen in den cata-
logus niei voor, zo b.v. Hervets Epistre aux desvoiesde la
Fog (1566) 1 en zijn Brietve Response(1581) 2, de aan Beza
toegeschreven Histoire de la Mappemondepapistique (1565,
enz.) 3 e.a. Nog sprekender is het feit dat sommige werken
van den Catalogus wel dateren van v66r 1569, terwijl Marnix
voor zijn Bienkort van hetzelfde jaar klaarbIijkeIijk een an-
dere editie van die werken consulteerde, wat wel bewijst dat
hij de uitgaven uit den catalogus toen niet in zijn bezit had:
zo b.v. vermeldt de catalogus het werk van Leander Alberti,
Descrittione di Tutta Italia, in eenVenetiaanse uitgave van
1557(zie daarover Nolet op bIz. 162-163),terwijl de Bienkort
de uitgave van Bologna (1550) citeert 4. Hetzelfde voor
Eckius' Enchiridion locorum communium: de catalogus ver-
meldt een uitgave van Parijs (1556), terwijl de Bienkort be-
slist een andere uitgave citeert 5.
Daarom is het te betreuren dat Nolet zijn laatste deel,
waar hij de vroegste geschriften van Marnix behandelt, niet
grondiger heeft uitgewerkt. Dat hij er voor terugschrok het
geheel van Marnix' godsdienstige Iiteraire productie te on-
derzoeken, is best te begrijpen: daarvoor is dit reuvre te
uitgebreid en de noodzakeIijke voorstudie wellicht nog niet
ver genoeg gevorderd. Toch menen wij dat reeds nu een
nauwkeuriger onderzoek del vroegste geschriften van Marnix

1. Marnix stelt zijn Bienkort De Bijenkort der H. Roomsche


en oak zijn Tableauvoor als een Kerke, tekst verzorgd door A.
commentaar op dit werk. Willems, 2 dIn, Brussel, 1858.
2. Zie J. G. STERCK, Van Com- Wij duiden het werk aan doorde
mentaire tot Tableau,bIz. 92-93. afkorting: Bk.) De latere Franse
3. Zie J. G. STERCK,Protes- bewerking van den Bk. citeren
tantseBronnenvanMarnix' Bien- wij volgens.: A. LACROIXen F.
kart, in Sacris Erudiri, I, 1948, VAN MEENEN:OeuvresdePh. de
bIz. 299-322. M. de. S. Ald. Tableaudes Dit-
4. Bk. 1122 en II 25 (met No- tl-rends de la Religion, 4 dIn,
let verwijzen we naar de uitgave : Brussel, 1857.
A. LACROIXen F. V~N MEENEN, 5, Bk. .l 212.
392 J. G. STERCK (6)

mogeIijk moet zijn, en ODSmeer zekerheid over de betrek-


kingen van den jongen Marnix" tot de theologie zou geven
daD de toch steeds problematisch aanduidingen van den
Auctie-catalogus.
Hier moeten wij vooraf een rectificatie aanbrengen bij de
bladzijden die Nolet wijdt aan den Bienkorf (bIz. 200-238).
Reeds in 1939 had Professor van Schelven in zijn uitste-
kende biographie van Marnix de suggestie naar voor ge-
bracht dat de Bienkorf schatplichtig is aan een in Duitsland
tegen bet Concilie van Trente uitgegeven werk : de Stattliche
Ausfiirunge 1. Dr. Nolet was zo gelukkig dit werk, dat wij
indertijd tevergeefs hebben gezocht, te ontdekken in de
bibliotheek der Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam.
Hij geeft er een uitvoerige beschrijving van op bIz. 216-218
en 234. Marnix, die bet werk in zijn bibliotheek had en bet
ook citeert in zijn Advys aengaendeden twist in de Nederduyt-
schekercke tot Londen in Engellandt uit het jaer 1568, heeft
er ruimschoots gebruik van gemaakt voor zijn Bienkorf.
Nolet toont dit op overtuigende, hoewel te weiDig overzich-
teIijke wijze aan (bIz. 219-236). En DOgduidt hij Diet aIle
corresponderendepassagesaan. Zo b.v. ontbreekt bij hem
de vermelding van Bienkorf II 112, waar Marnix expliciet
naar de Stattliche Ausfilrunge verwijst (weliswaar in ietwat
onduideIijke term en: Boeck der Duytsche Vorsten ende
stenden om van bet Concilie van Trenten ontslagen te we-
zen ). De eerste uitgave van dit werk verscheenin 15642.
Marnix heeft echter waarschijnlijk oak voor zijn Bienkorf
de uitgave gebruikt die hij citeert in zijn Advys van 1568:
Boeck teghen bet Concilium van Trenten, ghemaeckt uyt
bet bevel der standen ende Vorsten, ende ghedruckt tot
Strasburgh anno 1566 3.
Uit Straatsburg is ODSechter alleen een Latijnse vertaling
van dit werk bekend: Adversus Synodi Tridentinae restitu-

1. A. A. VAN SCHELVEN, Mar- Bd 4, Nr 43216g.


nix van Sint Aldegonde,Utrecht, 3. J. J. VAN TOORENBERGEN,
1939, bIz. 63. Philips van Marnix van St. Al-
2. K. SCHOTTENLOHER, Biblio- degonde,Godsdienstigeen Kerke-
graphie ror Deutschen Geschichle liike Geschriften,I, 's Gravenha-
im Zeitalter der Glautensspaltung ge, 1871, bIz. 154.
1517-15~5,Leipzi~, 1933-1935~
(7) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE nlEOLOGIE 393

tionem seu continuationem... opposita gravamina... E Germa-


Rico in Latinum conversaa Laurentio Tuppio, Straatsburg,
1565 1. Het moet deze uitgave zijn die Marnix en in zijn
Advgs en in den Bienkorf citeert. Nolet (bIz. 229, voetnoot
41) heeft den indruk dat Marnix de Latijnse citaten nit de
Stattliche Ausfiirunge beter schijnt te begrijpen clan den ei-
genlijken Duitsen tekst. Niet te verwonderen, indien wij
aannemendat Marnix niet de Duitse maar de Latijnse versie
van bet werk heeft gebruikt.
Wat Nolet. ons mededeelt over de Stattliche Ausfiirunge
biedt ons de gelegenheid een studie, die wij een paar jaar
geleden in LeuvenseBijdragen over bet werk van Marnix
publiceerden 2, enigszins aan te vullen.
In dit artikel hadden wij betoogd dat de Bienkorf feitelijk
een uitvoerige Nederlandse bewerking is van een hoek dat
Marnix in 1567, onder den schuilnaam Nicolas Jomlaiela,
had gepubliceerd: Commentaire et illustration sur i'epistre
missive de M. Gentian Hervet aux desvoiesde ia Fog.
Dr. Nolet aanvaardt, in grote lijnen, onze conclusies(bIz.
211, 215), echter met een belangrijke restrictie: waar wij,
om de onwaarschijnlijkheid van identificatie van Jomlaiela
met een ander auteur clan Marnix aannemelijk te maken, de
opmerking plaatsten : In de talrijke geschriften van Marnix
vinden we er ...nergens eenbewijs voor dat hij ooit zijn toe-
vlucht genomen heeft tot een dergelijk brutaal plagiaat 3,

1. K. SCHOTTENLOHER,
a. w., 4, RENENBERGEN,Verscheidenheden,
Nr 43217e. VAN TOORENENBER- 's Gravenhage, 1878, bIz. 132),
GEN,a. w., bIz. 553-554, spreekt daar ODS geeD uitgave van dat
over die vertaling en zegt dat de jaar te Straatsburg bekend is.
opdracht getagtekend is : Straats- 2. Het reedsvermelde artikeI:
burg, 31 Maart 1565. Geeft Mar- Van Commentaire tot Tableau.
nix een verkeerd jaartal op, of Nolet (bIz. 212) beweert ten on-
zijn sommige exemplaren van die rechte dat wij in dit artikel de
editie gedateerd op 1566? Het samenstelling van bet Commen-
lijkt ODSin elk geval minder waar- taire in 1565 plaatsen. We heb-
schijnlijk dat Mamix zou verwij- hen alleen aangetoond dat een
zen naar de editie die vermeld bepaald deel (nl. de Bijenkorf-
staat in zijn bibliotheek: Stat- allegorie, Bk II 173-198) in dat
liche autturung der ursachen der jaar werd geredigeerd.
Churtursten, etc. duTch vii Iheo- 3. BIz. 89.
logen. (15) 66, (J. J. VAN Too..
394 J. G. STERCK (8)

doet Nolet ODSopmerken dat Marnix, althans wat den zake--


lijken kant van zijn argumenten betreft, in zeer sterke mate
nit bet werk van zijn voorgangerskan hebbengeput. Bewijs:
de afhankelijkheid van den Bienkorj ten overstaan van de
Slattliche Ausjiirunge.
Wij willen het niet ontkennen dat Marnix, zoals de mees-
ten van zijn tijdgenoten, op verschillende vijvers heeft ge-
vist: wij hebben trouwens enkele van die brooDeD opge--
zocht 1, en wij menen er DOgandere te kunnen aanduiden
in de werken van Bale, Barnes, P. P. Vergerio e.a. Die ont-
leningen zijn echter altijd fragmentarisch: nergens vinden
wij er een voorbeeld van dat Marnix een heel hoek heeft ge-
plagieerd, zoals de Bienkorj daD toch practisch volle dig in
het Commentaire terug te vinden was. Het argument der
Stattliche Ausjiirunge kan ODShier Diet doen twijfelen. Die
ontleningen zijn immers geeDamplificatie van bet oorspron-
kelijk Commentaire,zoals Nolet op bIz. 216 en 218 beweert:
zij zijn reeds in bet Commentaireterug te vinden. Inderdaad:
het Commentaire dat tot DOgtoe onvindbaar bleek te zijn,
staat tamelijk uitvoerig weerspiege.ldin de Briejue Response
van Hervet 2. Dit spiegelbeeldblijft enigszins onduidelijk en
het geeft ODSook Diet alles weer wat in het Commentaire
staat: voldoende echter om te weten dat verschillende teksten
die Nolet opgeeft als stammende uit de Stattliche Ausjiirunge,
reeds in bet Commentairete vinden waren. B.v. :
Bienkorj Briejue Response Nolet
I 32 7uo-8 219
I 252-253 13uo-14 227
II 145 39uo 234
II 162 74uo 234
I 35 10 235
I 80 20-20uo 235
I 88 23uo-24 235
II 6 58 235

1. VgI. J. G. STERCK,Pro- kend: eenin de BibliothequeMu-


testantse Brannen enz. nicipale te Reims, een ander in
2. J. G. STERCK, Van Com- bet Trinity Collegete Dublin en
mentaire tot Tableau,bIz. 85-87. een derde in de Bibliotheque
Van die Brie/ve Responsezijn on- Mazarin~ te Parijs.
tot nu toe drie exemplaren b~y
(9) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE 395

Het is best mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat ook de an-


dere teksten, die Nolet citeert, reeds voork'y.'amenin bet
Commenlaire. De ontdekking van dele bron bewijst dug
Diets tegen de identificatie Jomlaiela-Marnix. Integendeel:
waar bet blijkt dat Marnix voor zijn Bienkorf geput heeft
nit de Slaltliche Ausfiirunge (en Nolet, bIz. 229, voetnoot 41,
doet ons' denken dat hij de Latijnse versie heeft gebruikt),
en Jomlaiela hetzelfde heeft gedaan, terwijl bet anderzijds
vaststaat dat Marnix in 1568,volgens zijn eigen woorden nit
bet Advys, beken~ was met den inhoud van die Latijnse ver-
sie, lien wij hierin een confirmatie te meer, dat onder bet
pseudonym Jomlaiela niemand aDders clan Marnix zelf
schuilgaat.
In bet besluit van zijn hoek, be\veertNolet: Wanneer wij
onder theologie willen verstaan: bet methodisch geleid,
critisch gewaarborgd en systematisch geordend kennen van
hetgeen men als door God geopenbaard aanziet, is duidelijk
dat de gangbare opvatting, die Marnix onder de theologen
rangschikt, voor lover bet zijn vroege levensjaren betreft,
bezwaarlijk gehandhaafd kan worden) (bIz. 239). Voor-
lopig kunnen wij dit oordeel wel onderschrijven. Wij vragen
OilSechter tevergeefs af van welkenaard Marnix' betrekkingen
met de theologie in die periode wel zijn geweest: welke kwes-
ties hebben hem vooral geinteresseerd? Waarom en hoe
heeft hij ze behandeld?
Misschien zal de verdere studie, die Nolet ODSin uitzicht
stelt (bIz. 70, 196,239) bier meer klaarheid brengen. Intussen
willen wij bier reeds eenduitje in 't zakje doell,en op bet mate-
riaal dat de stof voor fit probleem biedt, enig licht werpen.
Reeds vroeg blijkt bij Marnix een grote belangstelling
voor de theologie, en vooral voor bet probleem dat hem wer-
kelijk zijn hele leven behekst : de Eucharistie. In 1564 geeft
hij eenwerkje uit, dat ex professoover dit vraagstuk handelt :
dit vernemen wij uit een leer belangrijken tekst van 1582
die aan Nolet ontgaan is, en waar Marnix aan Baius schrijft :
Ut iam ante duodeviginti annos, libellum contra illam sen-
tentiam in lucero ediderim 1. Het feit dat dit boekje tot DOg

1. Zie Michaelis Baii ,... ope- len, 1596, bIz. 'tOt!


rq ...stu4io A. P, Theologi, ~eQ~
396 G. STERCK (10)

toe Diet teruggevonden... of geidentificeerd werd, laat DOg


Diet toe bet bestaan er van in twijfel te trekkeD.
Dezelfde belangstelling voor de tbeologie blijkt ook uit den
Bienkorj.
De Bienkorf is, zoals boven gezegdwerd, een amplificatie
van wat reeds in bet Commentairevan 1567was vervat : voor
dit amplificatief karakter getuigen verscbeidene cbronologi-
scbe aanduidingen: b.v. Bienkorj I 16 (5 Januari 1569),
I 13 en II 75 (dood van Don Carlos: Juli 1568), II 74 (47
jaar na bet placcaat van 1521 : dug 1568), II 77-78 (3 jaar
na bet provinciaal concilie van Utrecbt van 30 October 1565),
I 42 (Spanjaards te Groningen : April 1568)enz.
Die aanduidingen bewijzen dat Marnix zijn oorspronke-
lijke versie van bet Commentaireterdege beeft bijgewerkt.
Hetzelfde wordt bewezen door de talrijke -nu eens grote,
clan kleine -fragmenten die, blijkens bet contextt inter-
polaties zijn: b.v. Bienkorj I, 43, 58, 197, 204t 206 (teksten
uit bet werk van Josse van Ravesteyn of Judocus Tileta-
nus: Conlessionissive doctrinae... succincta conjutatiot Leu-
ven 1567); Bienkorj I 166 (tekst uit bet Misboek nae't ghe-
bruyck van Munster); Bienkorj I 21-27 ( Les Precurseurs
de la Reforme... I); Bienkorj I 46-49 (tekst uit Histoire
de la mappemondepapistique), enz.
Van geen enkele dezer interpolaties vinden wij enig spoor
in de Responsevan Hervet. Zij zijn waarschijnlijk eerst in
1567-1569 door Marnix ingelast geworden. Wat ten andere
gemakkelijk te begrijpen is: het hoek van Tiletanus ver-
scheen pas in 1567t het misboek van Munster consulteerde
Marnix waarschijnlijk in Emden, terwijl de Histoire de la
Mappemonde Papistique in 1566-1567te Geneve bet licht
zagl.
Het staat dug vast dat sommige delen van den Bienkorj
voor het eerst in 1567-1568,of in de eerste dagen van 1569
werden geschreven. Voor het grootste deel was de Bienkorf
echter reeds vervat in het Commentairevan 1567. Wanneer
werd nu de inhoud van het Commentairesamengesteld? Het
antwoord schijnt eenvoudig te zijn: toen in 1566 te Ant-

1. Zie Prot~3t<Vtt$eBroMell, bIz. 317-321,

J.
(11) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE nlEOLOGIE 397

werpen de Epistre aux desvogesde la Fog werd in 't licht ge-


geven. heeft Marnix bet plan opgevat den Fransen kanunnik
Hervet in een groot polemisch werk te weerleggen.werk dat
-in eerste gent -verscheen in 1567: bet Commentaire!
Hoe evident dit antwoord ook schijnt te zijn. toch zijn wij
eenandere mening toegedaan.
In 1566. misschien zelfs in 1567. heeft Marnix bet boekje
van Hervet in handeD gekregen 1. V 66r dieD datum echter
was hij reedsbezig aan een anti-katholiek werk. dat ODS in den
Bienkor/ bewaard.is gebleven.
Wij trachten dit te bewijzen.
In Bienkor/ I 5-6 geeft Marnix fen korten en juist gefor-
muleerden inhoud van Hervets Epistre. Die tekst. die fei-
telijk ook bet plan bevat volgens hetwelk hij zijn pamflet
zou uitwerken 2.is van groot belang :
Dese diepgrondige ende hoogh-gheleerde Sendtbrief. of
Missive des EerweerdigenDoctoors, Meester Gentiani Hervet,
gheschreven aen de p,fghedwaeldevande Heylighe Roomsche
Catholijcksche Kercke, wordt in ses voornemelijkste Hooft-
stucken ghedeylt.
Waer van bet eerste is : als dat de Ketters ende Hughenoo-
seD sich Diet en kunnen voor gheloovighenuytgheven, dewyle
zy Diet alles en ghelooven, dat onze lieve Moeder en Heylighe
Kercke ghelooft, buyten de welcke gheen saligheydt te haleD
en is, ende insonderheyt. dat sy de transubstantiatie des
broodts in bet waere Lichaam Christi. Diet en willen ghe-
looven.
Het tweede is aen bet eerste gheknoopt, namelick. datzy
met grooten onrecht voorhouden, als dat men Diets en be-
hoort aen te nemen buyten de Heylighe Schrift.
Het derde, dat sy de seven Sacramenten, ende insonder-

1. Hij heeft het .nu onlancx Zie J. WILLE, Marnix' Bijen-


lode stadt van Antwerpen ge- kart, Scheveningen,1919. Vooral
sien & (Bk. I 13). Dit moet dus bIz. 38, 41, 61, en 67-68.
gebeurd zijn v66r April 1567, .2 Marnix is immers van plan
want toeD verliet hij de stad. c op elck stuck stercke endebe-
Marnix gebruikte de vierde Fran- t quaemebewijsredente voeghent
se uitgave (Antwerpen, 1566). (Bk. I 7).
398 G. STERCK

heydt de Oorbiechte, bet Sacrament des Houwelijcks, code


bet heylighe OIyseI Diet en ghelooven.
Het vierde, dat sy den Catholijckschen groat onrecht doell,
aIs sy se voor Afgoden-dienaers
code Idololatras schelden.
Het vijfde, dat sy aDdersDiet en soeckendan vleeschelijcke
vrijheidt.
Het sesdeende bet laatste, dat hare predicanten zijn on-
gheleerde buffeIs ende Ieyden een boos ende ongheschickt
leven.
Laten wij nu de uitwerking van dit plan in den Bienkorf
nagaan. Het is opvallend hoe ongelijk die deleD van Her-
vets betoog in den Bienkorf verwerkt zijn: aan de eerste
twee puncten )} (een elftal bladzijden in het Franse werkje)
besteedt Marnix de meer dan 300 bladzijden van Bienkorf I,
terwijl de vier volgende puncten)} (een zestiental bladzij-
den in bet origineel) bet moeten stellen met circa 160 blad-
zijden in Bienkorf II.
Het Commentairemoet dezelfdeanomalie vertoond hebben:
immers, circa 35 van de 77 folia lit de Responseworden be-
steed aan objecties tegen de eerstetwee delen van de Epistre.
In het tweede deel van den Bienkorf wordt Hervet tamelijk
nauwkeurig op den voet gevolgd : de laatste vier puncten )}
worden er respectievelijk in Bienkorf II 5, 23, 71 en 97 juist
herhaald en ontwikkeld. Vergelijk slechts de titels van de
Stucken en de Capittels met Bienkorf I 5-6.
De eerste twee puncten )} ondergaan echter cen ander lot.
Ze worden in Bienkorf I 17-124 en 125-319helemaal anders
uitgewerkt dan Bienkorf I 5 laat vermoeden. Dit valt ons
nag meer op wanneer we den tekst van Hervet, zoals Wille
dien uitgaf 1, vergelijken met de uitwerking in denBienkorf :
de laatste vier punteD worden op den voet gevolgd, terwijl
de eerste twee breedvoerig uitgesponnen en aangelengdwor-
den. Hervet wordt trouwens in Bienkorf I bijna niet meer
vernoemd: er zijn hele brokken waar hij practisch verdwijnt
(b.v. 131-97 en 154-319).
Terwijl Hervet in zijn tweede punt spreekt over de vroe-

1. NI. met de aanduiding van den Bk.


de corresponderendepassagesin

J.
(13) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE ~ DE mEOLOGIE 399

gere ketters: Berengarius, Wiclef, Hus, enz., worden die in


den Bienkorf in het eerste stuk behandeld (Bienkorf I 20-27).
In tegenstelling met de Epistre, tweede stuck, waar bewezen
wordt dat de katholieken ook nog andere dingen aanvaar-
den dan die in de Schrift staan, zal Bienkorf, tweede stuck,
precies .(op spottende wijze natuurlijk) bewijzen dat alles
wat de katholieken geloven, wel in de Schrift staat, terwijl
de Tradities die Hervet in zijn tweede stuck behandelt, door
Marnix reeds in het eerste stuck worden besproken.
Men zal opwerpen: dat Marnix de eerste twee stucken zo
uitvoerig behandelt is goed te begrijpen: het is het meer
dogmatisch deel van Hervets betoog. Daarbij kan het met
Marnix gegaan zijn zoals met menigen auteur: hij heeft
zijn opzet al te breed opgevat : nadat hij de eerste twee pun~
ten had uitgewerkt, ontbrak hem de tijd of het talent om het
overige deel ook zo uitvoerig te behandelen. Hij heeft dan,
voor de laatste vier stukken, maar dichter aangesloten bij
Hervet, en zijn verklaring veel korter gemaakt. Dat hij in
het "eerste deel veel gemakkelijker van Hervets werk afweek
is, precies wegens de uitvoerigheid van dat deel, gemakkelijk
te begrijpen.
Op deze objectie zal de Bienkorf zelf antwoorden. In II
167-168 (het Besluyt des Boeckx) schrijft Marnix:
Hier hebstu,lieve leser,eencorte wtleggingheende ver-
klaringhe op den sendbrief of missivedeshooghgheleerden
doctoors MeesterGentiani Hervet, welcke niet alleenlijck
daer op dient, maer op aile boeckenendegeschriftender ca-
tholijcksche schrijvers, ende beschermersdes Roomschen
Stoels. Want wij hebben bier in op bet aldercorsteende
alderduidelijcksteverhaelt, de tweevoornemelijckstefonda-
menten, daer aile haer geschriften,bewijs-redenen,conclu-
sien ende syllogismenop ghefondeertende gheslaghenzijn
namelijck:
Het eerste: de h. CatholijckscheKercke wat sy is, waerin
sy bestaat,endehoeverre hare ma.chtstreckencan.
Ende bet tweedenamelijck: de uytleggingheder Schrift,
a.lwa.ereen yeghelijck met oogensien mach, dat hoewelde
Hughenoosen ende Lutherianensich altijdt op den text der
Schrift beroepen,nochthansgOOcan onseI. Moederde H.
Kercke den selventext met bequameuytleggingenalsoofijn
400 J. G. STERCK (14)
matighenendebuyghen,dat hij gantschelijcktot haleDvoor-
deel is streckende.I)
Wij hebben dezen langen tekst geciteerd, omdat hij voor
onze bewijsvoering bet grootste belang heeft.
Men zal inderdaad aanstonds opmerken, dat de korte reca-
pitulatie van den inhoud, zoals die bier gegevenwordt, niet
overeenkomt met bet resume van Hervet in den Bienkorj
I 5-6. Van de zes aangekondigde punten worden er bier
slechts twee herhaald, en die twee luiden dan nog heel anders
dan in den Bienkorj 15. De formuleringvan Bienkorj II 167-
168 komt echter helemaal overeen met de opschriften van
bet eerste en bet tweede stuck, zoals Marnix die geeft in
Bienkorj I 17 en I 125.
Om ons betoog duidelijker te maken laten we de teksten
zeIt spreken:
a. -1) Biencorl I 5: {(Waer van bet eerste is: als dat de
Ketters endeHughenoosen sich Diet en konnen voor gheloo-
vighen uytgheven, dewijle zij Diet alles en ghelooven,dat
onselieve Moederde Heyligeh Kercke ghelooft, buyten de
welcke gheensalicheydtte haleD en is, ende insonderheyt,
dat zij detranssubstantiatiedesbroodtsin bet waereLichaam
Christi Diet en willen ghelooven.&
2) Bienkorl I 17: {(waer in ghehandeltwort, wat de H.
RoomscheKercke sy : waer in haer macht ende authoriteyt
bestaat, endehoe verre sy streckt: endewoldt besloten,dat
de Lutheranen ende Hughenoosen voor geeD gheloovigen
conneDghehoudenzijn, maar moetenals Ketters verbannen
en de verbrantworden.&
3) Bienkorl II 166: {(Het eerste: de h. Catholijcksche
Kerckewat syis, waerin sybestaet,endehoeverre haremacht
strecken can.)
b. -1) Bienkorl I 5 : Het tweedeis aen bet eerste gheknoopt,
namelijck: dat zij met grootenonrechtvoorhouden, als dat
men Diets en behoort aen te nemen buyten de Heylighe
Schrift. $
2) Bienkorl I 125: waer in ghehandelt woldt van de
cracht ende ghenoechsaemheyt del Schriften, ende insonder-
heyt van de uytlegginghedel selven. Ende voort worden
(15) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE

aIle punckten des Roomschengheloofsmet der Schrift be-


wesen.
3) Bienkorl II 167-168: Ende de tweede,namelijck: de
uytlegghingheder Schrift, alwaar een yeghelyckmet oogen
sienmach, dat hoewelde Hughenoosen endeLutheranensich
altijdt op den text der Schrift beroepen,nochthanssoo can
onseI. Moederde h. Kercke den selventexte met bequame
uytleggingenalsoofijn matighenendebuyghen,dat hy gant-
schelijck tot haren voordeelis streckende.
Wat stellen we nu vast? Bienkorf II 176.168 geeft feitelijk
slechts den inhoud op van Bienkorf I, en dat niet volgens bet
aangekondigd plan van Bienkorf I 5, maar volgens de uit-
werking van Bienkorf I 17 en I 125 1.
Wij durven daarom de volgende thesis formuleren: Bien-
kart II 167 geeft ons den korten inhoud van een ander werk,
dat Marnix klaar had, of waaraan hij bezig was vooraleer
hij bet boekje van Hervet bestudeerde. De inhoud van dit
eerste werk staat substantieel vervat in Bienkorf I. Later
heeft Marnix bet hoek van Hervet gevonden, zijn reeds be-
staand werk aan de eerste twee punten van Hervet aange-
past, en de vier andere punten van Hervet verder behandeld.
Dat Bienkorf I en Bienkorf II 167-168 (Besluyt des Boecx)
fen oudere versie bevatten, zal door enkele andere beschou-
wingen geconfirmeerd worden.
In Bienkorf II 168 (Besluyt des Boecx) zegt Marnix:
merckende de grondige oorsaken van aIle beroerten ende
oproeren, die binnen veertich jaren herwaerts int christen-
rijck over de saken der religie ende Godtsdienst gheweest
zijn. Hoogstwaarschijnlijk spreekt hij bier over bet eerste
placcaat van Keizer Karel (1521). Hij zal natuurlijk bet cijfer
afgerondhebben: in de jaren 1566-67-68 kan men echter
moeilijk fen afronding tot 40 begrijpen. Veel logischer zou

1. In Bk. I 14 zien we een mige dingen breder te verhalen.


poging van Marnix om deze wei- insonderheytvan de weerdicheyt
Dig logische uitwerking te recht. endeAuthoriteyt der H. Schrift ~
vaardigen: Ende dewijle ick en~. :Zieoak Bk. ! 3 en J 28-29.
sach, dat het noodich was SQm-
S~ri$ ~r"diri. -~,

401
402 G. STERCK (16)

het zijn claar te spreken over 501. Onze tekst is dus ouder:
van 1565 of DOgvroeger.
Het feit dat Bienkorj I veel meer theologische uiteenzet-
tingeD geeft 2 en bewij sIevert van langer en rustiger werk,
en bovendien zo uitvoerig is, terwijl Hervet er practisch wei-
Dig of Diet in voorkomt, pleit voor onze thesis.
Daarbij kunnen wij nu betel begrijpen hoe sommige brok-
ken van Bienkorj II reeds verwerkt staan in Bierikorj I of
er ten minste gepast konden worden ingelast 3. Wij menen
dat wij dit zo kunnen verklaren: in Bienkorj I stonden die
passagesreeds vroeger vermeld,in Bienkorj II werden ze her-
haald omdat Marnix daar aan bet schema van Hervet vast-
hield.
Marnix schijnt zeIt toe te geven dat zijn werk slechts losjes
verbonden is met de Epistre van G. Hervet. Hij zegt bet
reeds in de opdracht aan Sonnius : Ende mits bier Diet en
is geschreven, bet welcke op bet voorgenoemde boeckxen
van E. U. gemaeckt, Diet evenwel, ja noch beter passe, clan
op bet boeckxen Gentiani, enz. (Bienkorj I 15). Nog duide-
lijker affirmeert hij dit in Bienkorj II 167: Hier hebstu,
lieve lezer, een corte wtlegghinghe ende verclaringhe op den
sendbrief of missive des hooghgheleerdendoctoors meester
Gentiani Hervet, welcke niet alleenlijck daer op client, maer
op aIle boecken ende schriften dercatholijckschen schrijvers,
ende beschermers des Roomschen Stoels I).

1. Bk. II 72 spreekt ook over BERGEN,Marnix' Godsd.en Kerk.


dit placcaat, en zegt dan uitdruk- Geschrijten, 141). De Vraye Nar-
kelijk: binnen sevenenveertich ration die bet licht zag in 1567
jaren . Die tekst is dug geschre- en heel wat overeenkomst ver-
yen in 1568. Dat Bk. II 168 ook toont met den Bk. gaat hoogst-
slaat op dit placcaat ligt voor de waarschijnlijk zelf terug op bet
hand. Of anders zou men een Commentaire.
nog vroegere gebeurtenis moeten 2. Zie b. v. Bk. I 51-97, 127-
aanvaarden (bv. de opstandigheid 140, 160-182, enz.
of de veroordeling van Luther), 3. Zie b. v. Bk. II 23 enz. (ook
wat onze thesis nog zou verster- Bk. II 37 enz.) en Bk I 278 enz.
ken. Ook in zijn Vraye Narration (Aanbidding van de beelden);
spreekt Marnix over dit eerste Bk. II 35 enz. en Bk. I 160 enz.
placcaat van Karel V, en ook (Sacrament des Altaars) ; Bk. II
daar heeft hij bet over bet bloed 102 en Bk. I 305 (zedeloosheiq
dat 4 depuis quarante ans en ~a van qe geestelijken),e~:
vergoten werd.( J. VANTOORENEN- ,

J.
(17) MARNIX V~ SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE

Wij blijven dus de mening toegedaandat en in denBienkorf


en in bet Commentaire brokken uit vroeger polemisch werk
van Marnix verwerkt werden. Dat die oudere fragmenteD
vooral in Bienkorf I zullen tevinden zijn, hebben wij hierbo-
yen aangetoond1. Toch blijft bet ook mogelijk dat sommige
stukken,van Bienkorf II op een ouder werk teruggaan. Bien-
kart II 13 (2e Capittel van bet derde Stuck) brengt ODStot
dit besluit.
Marnix spreekt daar over bet getal van de Sacramenten.
De katholieke Kerk heeft gestipuleerd datter maar seven
Sacramenten zijn, die deze zonden verdrijven ende over-
winDell.
Item, daer is oock van seven segelen ghesproken, daer
bet boeck des Ouden Testaments mede verseghelt is ghe-
weest. Item, daer zijn seven pilaren, daer de Kercke mede
ondersettet wordt : hoenae zullen dit de sevenvoornemelijck-
ste nieuwe Bisschoppen zijn in de Nederlanden? Namelijck
de Cardinael Granvella, de President Viglius, Franciscus Son-
DillS, Petrus Curti us, Joannes Lindanus de Castro, ende Pa-
ter Knijf, die doch de h. Roomsche Kercke als vaste pilaren
ende stijlen ophouden, datse Diet in d'asschenen valle.
Om bet belang van dezentekst te begrijpen is bet nodig bier
Dog eens een kort overzicht te geven van de kwestie, die in.
de tweede helft van de XVIeeeuwzoveel beroering verwekte in
de Nederlanden: de oprichting der nieuwe bisdommen.
In 1559 tekende Palls Paulus IV de bulle, waarbij de
Nederlandse Provincien werden verdeeld in drie aartsbis.
dommen en vijftien bisdommen. Voor onze studie zijn
vooral van belang bet Vlaamse aartsbisdom Mechelen met
de bisdommen Antwerpen, Gent, Brugge, Ieperen, 's Her-
togenbosch,Roermond; en bet Gelders of Noord-Nederlandse
aartsbisdom Utrecht met de bisdommen Haarlem, Deventer,
Leeuwarden, Groningen, Middelburg. Na allerlei moeilijk-
heden werden de bisschoppen aangesteld. In 1562 waren
aIle bisschoppen benoemd, uitgenomen die van Antwerpen
en die van Gent: Mechelen (Kardinaal Granvelle); Brugge

1. Men zal opmerken dat de in de Opdracht aan Sonnius en


meestechronologischeaanduidin- in Bk. II.
genvoor 1567-1568te vinden zijn

403
404 J. G. STERCK (18)

(Petrus Curtius); Ieperen (Martinus Rythovius); 's Herto-


genbosch(Franciscus Sonnius); Roermond (Wilhelmus Lin-
danus); Utrecht (Frederik Schenk van Toutenburg); Haar-
lem (Nicolaas van Nieuwland); Deventer (Johannes Mahu-
SillS); Leeuwaarden (Remigius Driutius) ; Groningen (Johan-
nes Knijff, O.F.M.); Middelburg (Nicolaas de Castro).
Als wij nu den tekst van Marnix, zoals die in 1569 gedrukt
werd, opnieuw lezen, dringen zich enkele leer interessante
beschouwingen op:
1) Viglius is nooit bisschop geweest;
2) Petrus Curtius was reeds in 1567 gestorven;
3) Lindanus krijgt bier den voornaam Joannes,terwijl hij
in werkelijkheid Wilhelmus heet;
4) De Castro en Knijff worden bier bij de voornemelijck-
ste nieuwe bisschoppen gerekend: en toch worden zij net-
gens meer in den Bienkorf vernoemd, terwijl de aartsbisschop
van Utrecht en Nicolaas van Nieuwland bet wel elders moeten
ontgelden (Bienkorf II 77), maar bier niet vermeld worden;
5) De hele argumentering van Bienkorf II 13-14 wordt
teruggevonden in Tableau III 235-237. AIleen onze passage
over de nieuwe bisschoppenis weggelaten.
Dit alles is voldoende om een nauwkeuriger onderzoek te
rechtvaardigen. Uit dit onderzoek menen wij te mogen be-
sluiten, dat onze tekst heel wat ouder is dan 1568. AIleen in
die veronderstelling kunnen wij de aangestipte eigenaardig-
heden verklaren :
1. Viglius. -Het is ondenkbaar dat Marnix onkundig ge-
bleven is van de brandend-actuele kwestie der nieuwe bis-
schappell en al bet tumult dat dit vraagstuk in de Neder-
landen verwekte. Zijn opdracht aan Sonnius, zijn invectie-
yen tegen Lindanus, zijn anecdoten over sommige bisschop-
pen zijn daar om bet te bewijzen. Als hij den naam Viglius
neerschrijft, zal dat zo maar niet uit de lucht gegrepen zijn.
Is Viglius geen bisschop geworden, dan moet men tach zijn
benoeming ergens verwacht hebben. De meeste bisschoppen
werden benoemd tussen 1559 en 1563. Aileen Gent en Ant-
werpen maken bier uitzondering. In bet gekonkel rand bet
bisdom Antwerpen hebben wij nergens Viglius ~ls candi-
(19) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE 405
daat ontmoet. Dit is echter wel het geval voor het bisdom
Gent. In een brief van Granvelle aan Philips II (15 Maart
1560) oppert de schrijver de mening dat Viglius, die coad-
jutor was van den p,roostvan Sint Jan, wellicht de geschikte
man zou zijn voor den bisschopszetelvan Gent 1. En op 8
October ,1564 schrijft Margareta van Parma aan Philips II
dat, v~lg~ns geheime i~lichtinge~ di~ zij heeft ge~',tmen,me.n
aan VIghus o.a. verwlJt de n aVOlr voulu acce:lter la dl-
gnited'ev~que de Gand, et d'avoir voulu y contraindre l'abbe
de Saint-Pierre, quoique celui-ci, tant par son ignorance du
Flamand, que par sa vie peu exemplaire, y flit peu propre I 2
Nadat eerst nag de candidatuur van den ouden abt was voor-
gedragen en geweigerd, duidde de koning op 25 November
1564 Cornelius Jansenius aan als bisschop van Gent. Rome
deed de benoeming op 6 Juli 1565: het is echter pas op 8
September 1568 dat Jansenius zijn plechtige intrede te Gent
zal doen. De benoeming van Jansenius is niet lang geheim
gebleven, hoewel de koning gevraagd had de zaak stil te
houden tot dat de bullen uit Rome zouden zijn toegekomen3.
Viglius en anderen wisten bet spoedig4.
Trouwens, zoals blijkt uit den bovenvermelden brief
van de landvoogdes, was het geweten dat Viglius de candi-
datuur ontweken had. En bet feit dat hij met Nieuwjaar
1565 een beroerte kreeg, zodat hij van clan af minder op het
voorplan kwam, zal oak wel voor de openbare mening zijn
candidatuur minder waarschijnlijk hebben gemaakt.
De fijne speurder die Marnix was, zal van dit alles niet
onkundig gebleven zijn . Daarom durven wij besluiten dat

1. Ch. WEISS, Papiers d'Etat 5. In verb and met Margareta


du Cardinal de Granvelle, VI, van Parma beweert Marnix later
Parijs, 1846, bIz. 21. weI: Je ne monstrai onques Ie
2. GACHARD,Correspondancede moindre indice de vouloir suivre
Philippe II, I, BrusseI, 1858, bIz. Ia piste de sesruses, qui m' estoient
319-320. entierement incognues, comme
3. ID., bIz. 327. n'aiant jamais hante sa cour II.
4. Over de oprichting van het (LACROIX-VAN MEENENt (Euvres
Bisdom Gent, zie G. DE MUNCK de Philippe de Marnix de Sainte
in Collationes Gandavenses, X, Aldegonde. Correspondanceet Me-
1923, bIz. 33-41 en 193-201 ; XI, langes, BrusseI, 1860, bIz. 436).
1924, bIz. 33-42 en XII, 1925, Dit belet echter Diet dat hij zal
bIz. 196-200. op de hoogte geweest zijn van de
406 S'fERCk (20)
hij zijn tekst over de nieuwe bisschoppengeschrevenheeft
ten laatste in 1565.
Deze hypothese verklaart ook de andere eigenaardigheden
die wij in den tekst van Marnix ontmoeten :
2. Dat hij Petrus Curtius DOg vermeldt die toch op 16
October 1567 overleden was. Hij vertelt ook wel over hem
een anecdote in Bienkorl II 79-80. Maar, waar een anecdote
over een overledene gemakkelijk aan te nemen is, geeft de
tekst van Bienkorl II 13 beslist den indruk dat bet bier over
leven:den gaat.
3. Dat Marnix bier Lindanus een verkeerden voornaamgeeft:
Joannes, terwijl hij hem in de andere plaatsen van
den Bienkorl bij zijn echten naam, Wilhelmus, noemt (VgI.
Bienkorl I 31, 53, 111, 112).
.AIleen in Bienkorl I 57 noemt hij hem ook Joannes, maar
die tekst heeft in latere edities een variante. Trouwens wij
menen dat bet pro van de vier andere gevallen bier sterker is
daD dit contra.
4. Ook bet feit dat Marnix, die in heel den Bienkorl ner-
gens De Castro of Knijff noemt, ze bier toch opsomt, terwijl
Nicolaas van Nieuwland en Schenk van Toutenburg over wie
hij zich in Bienkorl II 77-78 vrolijk maakt, er buiten gela-
ten worden, is n~ gemakkelijk te begrijpen 1.
5. Dat de corresponderendeplaats in Tableau III 235 pre-
cies de passageover de nieuwe bisschoppenweglaat, bewijst
dat Marnix onzen tekst in den Bienkorl neergeschrevenhad
met de gedachte er iets zeer actueels door te formuleren.
Wij aarzelen dan ook niet' om te besluiten: bier hebben
wij te doen met een tekst, die heel wat ouder is dan 1568:
en waarvan we den terminus ad quem zouden plaatsen fond
Nieuwjaar 1565.
Het zullen natuurlijk niet alleen deze vier, vijf regels zijn
die een oudere versie bevatten : daarvoor zijn ze te gepast en
te innig vervlochten met de rest van de redenering over bet

intrigues omtrent de nieuwe bis- glius spreekt, hij Diet de minste


scboppen. allusie maakt op zijn zgz. bis-
1. Vermelding verdient boven- schopszetel. Hij noemt hem
dien bet feit dat, in Bk. II 141, slechts Viglii des eerweerdighen
Waar Marnix opnieuw over Vi- Abts van S. Baven te Ghendt t.

J.
(21) MAftNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGIE 407

setal van de zevenSacramenten. Het lijkt zeer waarschijnlijk


dat heelbet fragment Bienkorf 1113-19eenoudere versie geeft.
In bet wordingsproces van onzen Bienkorf zoals wij bet
schematischvoorstellen: A (de oudereteksten), B (Commen-
taire), C (Bienkorf), wordt bet echter moeilijk om de bijen-
korf-all~gorie, zoals die uitgewerkt wordt in de Uytlegginghe
van Bienkorf II 171-198, te situeren.
Wij hebben vroeger bewezen dat die bijenkorf-allegorie
een oudere satire is, die Marnix fond 1565 schreef. Wanneer
heeft hij nu die allegorie verbonden met zijn dogmatisch-
polemisch werk?
Wij zeggen.verbonden. Want wij houden bet er voor
dat de allegorie ontstaan is, onafhankelijk van bet oudste
werk (A). Wij menen dit te mogen opmaken uit de volgende
details:
1. Bijenkorf wordt slechts zelden in den loop van bet
werk geciteerd (Bienkorf I 93, 94, 96, 104: begin of einde
van een kapittel); in Bienkorf II is dit zelfs nergens bet
geval ;
2. De allegorie bevat geen enkele allusie op den tekst van
bet polemisch werk zelf ;
3. De eerste alinea van Bienkorf II 168 schijnt werkelijk
bet slot te zijn geweestvan den oertekst (A) :
Wilt bet daDlesen,endeonsenarbeydt in danckesemen;
ende merckende grondige oorsakenvan aIle beroertenende
oproeren,die binnen veertich jaren herwaertsint Christen-
rijck over de saken der religie ende Godtsdienstgheweest
zijn. wilt den Heere bidden, dat hy om sijns soonsChristi
J esuwille balde verschijnen; ende den verderverendever-
valscherzijns H. Woorts met den adem sijns mondts ende
cracht sijns gheests dadelijck storte, tot grootmakinghe
sijns heylighen naems. ende tot opbouwinghe sijner
ghemeynte.
Die allegorie was nos niet opgenomen in bet Commentaire:
bet is hoogst onwaarschijnlijk dat Hervet er in zijn Response
met geeDwoord zou hebben over gerept. Zij wordt derhalve
ook niet vermeld in den titel van bet Commentaire.iets wat
bij onzen Bienkorf wel bet geval is.
Toch geloven wij dat ~r tussen b~t Qudste wer~ (A) en de
408 J. G. STERCK (22)

allegorie reeds enig verband heeft bestaan v66r de kennis-


making met bet boekje van Hervet: wij menen dit althans
te mogen opmaken nit bet feit dat enkel in Bienkorj I (93,
94,96, 104) de allusies op den bijenkorf voorkomen, en dit
in Bienkorj II nergens bet geval is.
Om welke reden echter Marnix de bijenkorf-allegorie, op
dewelke hij nochtans in zijn Commenfairereeds een allusie
maakt 1, in dit laatste werk niet heeft opgenomen,blijft ons
onbeke
***
Wij recapituleren. Na onze studie zien we de genesisvan
den Bienkorf als voIgt:
1. Reeds vroeg (d.w.z. in elke gevaI, v66r dat hij bet plan
opvatte de Epistre van Hervet te weerleggen)zette Marnix
een of rneer polernische werken op touw, waar hij vooral bet
gezag van de Roornse Kerk betwistte, en de Calvinistische
opvatting over de interpretatie van den Bijbel verdedigde.
2. Onafhankelijk daarvan schreef hij circa 1565 de bijen-
korf-allegorie.
3. Daarna verbond hij die bijenkorf-allegorie op een of
andere wijze met zijn vroeger polernisch werk.
4. In 1566 of 1567 stelde hij zijn CommentaireBarnell.
5. Van dit Franse hoek rnaakte hij in de jaren 1567-1568
een Nederlandse bewerking, die, bijgewerkt, uitgroeide tot
den Bienkorf van 1569.
De eerste phase van dit groeiproces blijft duister. Wat wij
zegden over Bienkorf II 13 (Viglius tuBBeDde nieuwe bis-
schoppen) verplaatst ODSv66r 1565. In de jaren 1562-1565
heeft Marnix geleefd (Icornrne cache sons Ia croix des perse-
cutions 2. Die afzijdigheid van bet openbaar politiek Ie-
yen zal wel een gunstige tijd geweest zijn voor zijn Ietter-
kundige activiteit. Gaf hij Diet reeds in 1564 een werkje
lit over de Eucharistie? Het zal ook gedurende deze jaren
geweestzijn dat hij studiernateriaal verzarnelde over en tegen
de Anabaptisten. Uit zijn brief van 10 Januari 1566 aan

J. Zi~ Respons!!;fO27, 2. Correspondance. bl~. 436,


(23) MARNIX VAN SINT ALDEGONDE EN DE THEOLOGJE 409

Beza blijkt voldoende zijn belangstelling voor dit onder-


werp 1. Later zal hij die jeugdbelangstelling DOgaffirmeren:
in de Voorreden van zijn Ondersoeckingeende Grondelijcke
Wederleggingedel GeestdrijvischeLeere van 1595 schrijft hij :
Doch also wij over langen tijt dat by fen hadden begonnen
te rapel! 2. Nog duidelijker schrijft hij in 1598 over het-
zelfde werk: II y a quelque temps que j'avoie este requis
d'aucuns de nos Eglises, de mectre en lumiere quelques me-
moires que autrefois j'avoie recueilli en ma jeunesse 3
De grote problemen, die hem in die jaren bezighielden:
bet gezag van de Roomse kerk, en de juiste interpretatie der
Schrift, vormden de kern van zijn studie, en zullen ook de
kern vormen van bet oudste werk (A) 4.

1. m., bIz. 114-118. kennis niet als evident vooropge-


2. J. VAN TOORENENBERGEN, steld? Vooral daar Schwenckfeld
Marnix' Godsdienstige en Kerke- bier handelde over Marnix' theo-
[iike Geschritten, dl. II, 's Gra- logisch stokpaard: bet Avond-
venhage, 1873, bIz. XIII. maal.
3. Correspondance,bIz. 402. In 4. Die problemen zullen hem
de Ondersoeckinge treffen ODS niet meer loslaten: zie b, v. zijn
bepaalde passages door bun op- vragenaanBaius (OperaBaii,blz.
vallende geIijkenis met den Bk : 235), zijn Ondersoeckinge (waar-
vergeIijk b.v. VAN TOORENENBER- van de inhoud wordt verklaard
GEN, II 193 met Bk 1248; VAN op bet titelblad: VAN TOORE-
TooRENENBERGEN,11194metBk NENBERGEN, a. w. II, 1), en zijn
II74; VAN TOORENENBERGEN, II Tableau.Jan Coens deed reeds
226 met Bk. I 248-250 en 269. hetzelfde opmerken in zijn Con-
NOLET, bIz. 66 en 193, wil dieD futatie van 1598: Philips AI-
tekst nit de Voorreden van de degonde? die is int lant bekent
Ondersoeckingevoorstellen als een ghetijck eenenquaden penninck/
Iiteraire fictie. Ten onrechte: de en ick sonde eensdeelswel ghe-
vermelde brief van Marnix aan looven dat hy den auteur is van
Beza, de tekst nit Correspondan- den biencorff / want de questien
ce 402, en de brief van Petrus en propositien die hy oller een
Colonus aan Beza pleiten voor deel iaeren dede aenghevenaen
de waarheid van Marnix' versie. doctoor Michiel de Bay Cancel-
De waarde van bet Iaatste getui- tier der Vniversiteyt van Louen /
genis wordt door NOLET,bIz. 190, ende de antwoordedie hy nader-
geminimaliseerd: Colonus vindt bani schreeftegen denseluendoc-
dat Marnix een boekje --Van door / die comengheheelouereen
Schwenckfeld moet weerleggen metghene dat staet in desenbien
omdat hij. bekend is met de corff/ iae tis bynaer tselue/ wtge-
voIkstaaI en er tijd voor heeft &. nomen dat bet eenvlaemschi5/-
~aar wordt }1terde theologisch~ ~pqe aa'pq~rlatyn fl,
41.0 J. G. STERCK (24)

Nolet heeft een nadere bespreking van Marnix' oudere


geschriften Van de beeldenalgheworpenen Vraye Narration
weggelaten, deels om de half-politieke strekking van deze
werkjes, deels om bun sterke overeenkomst met de Bijen-
corf (bIz. 238). Toch is een onderzoekvan de VrayeNarra-
tion gewenst, omdat we bier waarschijnlijk sommige frag-
menten nit bet Commentaire zullen terugvinden.
Ook Marnix' werk op scripturistisch gebied laat Nolet
onbesproken (bIz. 196-199). Ten onrechte: aangezien de
schrijver van den Bienkorl reeds vele teksten nit de Schrif-
tuur in eigen vertaling aanbiedt 1.
Wij zullen niet beweren dat de beschouwingendie wij bier
naar voren brengen, Nolets Marnix-portret merkelijk zullen
wijzigen. Wij blijven met hem aannemendat de studies van
Marnix vooral in de humanistische richting georienteerd
waren, en dat wij in zijn eerste godsdienstige geschriften
niet zozeer bet werk van een vak-theoloog moeten zien, als
wel lekenpropaganda in humanistenstijl (bIz. 191). AIleen
willen wij er de aandacht op vestigen dat Marnix' belang-
stelling voor theologischeproblemen veel vroeger, veel scher-
per geprononceerd, en veel meer positief-gekleurd aan den
dag treedt dan Nolet bet voorstelt : zodat ook na deze hoogst
waardevolle dissertatie tal van vragen betreffende den jon-
gen Marnix onbeantwoord blijven.

1. J. Go STERCK,ProtestantseBronnen,bIz. 301-306.

SUMMARIUM
Opus cui inscriptio Marnix als theoloog,auctore W. A. Nolet,
maximi momenti iudicandum est, praesertim obPhilippi Mamix de
S. Aldegunda studiorum curriculum accuratius investigatum; potius
humanistica quam theologica dicenda videntur. Doleo lumen erudi-
tissimum auctorem minus qua par sit inspexisseprima opuscula
polemica et religiosa Domini deS. Aldegunda. Ex his nempenecnon
et primis ex lineamentis maioris sui operis Bi~nkor/, in quo
insertus est tractatus theologicusiam annis 1562-1565 conscriptus,
aperte patel Philippum quaestionibustheologicis,non tantum iuniort
aefate quam aesfimassetcl. Nolet, sed etiam expressioriac sagaciori
curiositate sese implicuisse,
0 nomasticon

ADALBERTUSS. 225 55., ANTONELLI N. 213 BARNABAS S. 5 S., 27


269 55., 278, 301 .5. ANTONIUS S. 56 I BARNES R. 394
AvONTZ N. 112, 119 ANTONIUS A MIDDELBURG BARONIUS C. 273
AETHELBERTUS 263 313,320,324 BARTHOLOMAEUS S. 278
AETIUS ANTIOCH. 59 ANTONIUS A WERDEN BASILIUS II 50 SS.
AGABUS 46 55. 315, 326, 329 BASNAGE J. 62 S.
AGATHANGELUS1135. Antwerpen 314, 335, 403 BATIFFOL P. 185
AGNELLUS RAVENN. 189 5. BAUER W. 16,27,34
AGNES S; 269 APHTONIUS 59. BAfiMER S. 273 S.
ALBERTI L. 391 ApOLLINARIS S. 274 BAUMSTARK A. 180 S5.,
ALCUINUS 126 55., 179, ApOLLONIA S. 271 190 s., 195
207 55., 23555., 251 55. ARCADIUS 64 BAUR C. 59
ALDEGUNDAS. 271 Armenia 111 BAUR F. 6 Ss., 25
ALEXANDER LycoP.60,67 ARNAULD A. 347,356 BAVO S. 263, 271, 278
Alexandria 56 ARNOLDUS A BREDA 313, BEDA S. 251 SS.
ALLAERT G. 332 320,324,328,332 BEEKMAN A. 301 S.
ALLO E. 19, 23 55. ARNULPHUS COMES HOL- BENEDICTUS XII 329
AMANDUS S. 271 LANDIAE 234 BERENGARIUS 399
Ambrosiaster 101 ASCELLINUS EGMUND. 249 BERLI~RE U. 319, 322 s.,
AMBROSIUS 96, 98 a5., ATHANASIUS S. 56 88., 330 S.
109 66, 90 5. BERNARDINUS SENENS.
AMMIADA PHILAD. 45 85., Athenae 49 5S. 297
53 Athas 64 s. BERNARDUS S. 290, 297,
ANDREAS S. 278 AUGUSTINUS S. 67, 85, 375
ANDREAS V. 336 5. 96, 270, 283, 347 5S. BERTINUS S. 274
ANDRIESA. 333 361 85. 368 55. 373, BEYER 34
ANDRIESSENP. 44 a5. 375, 378. BEZA Th. 409
ANDRIEU M. 176 5., 179, AUXENTIUS 100 5. BIROAN R. 274
192, 204, 207, 213 5. AZEVEDO E. 127, 212 8. BISHOP E. 189, 191 5.,
217 195,206
Angoul~me (sacramenta- BAIUS M. 362, 395, 409 BISHOP W. 189
rium) 127 55. BAlx F. 283 BLUME C. 295 S5.
Annales Egmundenses BAKHUIZEN VAN DEN BONIFACIUS S. 269, 278
225 55., 249 55. BRINK J. 239 BOONEN J. 361, 363,
Annales Xantenses 254 5. BALE J. 294 365
ANSELMUSCANTUAR.282 BALzAc G. 368 BORLEFFS J. 383 5S.
ANSELMUSGEMB~AC' BARBIER 336 I BORN J. 310, 314, 328
~45 5, j BAR:ny G. 58, 129 .I BORl\EWATER
J. 33~
412 ONOMASTICON

BOSSUET
J. 347, 368 COELSC. 317 DE LA TORU J. 342
BOTTE B. 7, 98, 111 55. COENSJ. 388, 409- DELEHAYE H. 271
BOURIERJ. 330 COENS M. 278 DELPLANCHER. 362 5.,
BOURQUE E. 173 COLONUS P. 409 365
BRAKE T. 339 Conc. Ephesinum 117, DE LuGO F. 354
BREMONDH. 371, 377 120 ss. DEMARETH. 336
BRIGITTA S. 290 5., 294, Conc. Ticinense 326. DE MEYER A. 347 S5.,
302 CONNOLLYH. 98 355, 358 S.
BRINCKMANNA. 64, 92 Con5tantinopoli5 115 DE MUNCKG. 405
BRINKTRINEJ. 106 CONYBEAREF. 111 55. DENYS 308
BROECKAERTJ. 319 COPERNICUSN. 337 55.' DE POTTERF. 319
BROM G: 321 5. COPPIETERS'T WALLANT I
DE PUNIET P. 123 5S.,
BROU L. 97, 123 55., 164 R. 300 176, 195 SS., 199, 201,
Brugge 240 5., 307 55., II Cor. X-XIII 5 55. 205,209
319 S., 322 55. Cornelimun5ter 228 De sacramentis, vide AM-
BRUN5CHVICG
L. 368 COTTAERDE
E. 317 BROSIUS
BUCHSELF. 8, 18 CURETON
W. 63 DESCARTES
R. 337 5. 341,
BULTMANN R. 38 CURTIUSE. 369, 377 370
BURKITTF. 59 CURTIUS P. 403 55. DESSOMVILLED. 330
Bur5feld 307 55. CUSANUSN. 321 Deventer 342.
CYRILLUSAlex. 120 DE VOOIJS C. 272
CABROL
F. 212 CYRILLUSHIER. 118 DE WERQUIGNOEUL F.
CAGIN P. 127 308, 333
CALENUSH. 358, 360 S. DAMASUS I S 101 DE WULF M. 341
CALIXTUS III 273 DAMMAERT G. 332 DIBELIUS M. 13
CALLEWAERT C. 95 55., DAMMAERT S. 332 Didaeh/. 6
106,336,342,357 55. DANCKAERTJ. 323 DIERCKX G. 383 S8.
CANISIUSH. 62 D'ANDILLY 377 DIJCK S. 240
CAPELLE B. 111 I., 119 DANNEELS M. 317 DIONYSIUSS. 278
55., 176 DAVID 274 DODWELL H. 58
CAROLUS MAGNUS 190, DAVID BURG. 323 DOLCH W. 295
207 DAVID J. 389 DOLD A. 173, 202 S.
CAROLUSV. 401 5. DARIS J. 365 DOMINICUS PRUTENUS
CASEY R. 55 55. DE BECDELItVRE 336 296
CASTELA. 295 DE BRUYN C. 272, 275 8. DONATIANUSS. 240 S.
CASTIGLIONEB. 390 DE CASTROJ., vide BoRN DONCKANUSM. 388
CATHARINAS. 271, 288 S. J.; 310, 328, 333. Doornzele 319
CAUCHIE A. 358 DE CASTRON. 404, 406 Douai 331, 333
CERFAUXL. 30 DEDEROTHJ. 321 DRAESEKE 62, 64
CHAPMANJ. 49 DE FLOU K. 285, 294 DREWS G. 285 55.
CHASTELLAING. 319 DE GHELDEREK. 275 s. DRIUTIUSR. 404
CHRISTOPHORUS S. 294 282,298 DUBLANCHY E. 354
CLAEYS-BoUUAERT F. 363 DE HULLU J. 310 DU~ESNE L. 174
5. DE JONGJ. 349 DU CLERQJ. 319
Clara Aqua, vide Klare- DEKKERS E. 271 DUKER A. 343 s.
water DE LABRIOLLE P. 46 DUPERRONJ. 346. 349
CLEMENSALEX. 85 383 DU SOLLIER J., vide
<:;L~MEN8ROM, ~5 P~LAGARDP;r. &~ s! ~O~~E~IU~
ONOMASTICON 413
DUVALA. 283 FORGETJ. 336 S., 358 Gorze 228
D' YDEWALLE S. 323 FORTESCUEA. 96 GO1;]RDAN S. 53
FRANCK A. 332 GRANVELLE403, 405
EBNER A. 191 5. Franeker 342 Gregorianum 118, 126 55.
Echternach 263 FRANK H. 98 GREGORIUSI 168 5., 177
EDEL G. 325, 332 FRANZA. 283 5.,18155., 19655., 247,
EDELTRUDA 272 FREDERICUSS. 273 2635.
Ede55a 1i5 55. FREDERICUSEGMUND. GREGORIUS ASCHAROUNI
EDMUNDUS S. 282 249 112.
EGBERTUS TREVIR. 226 FREREW. 193, 195, 206 GR~GORIUSTHAUMAT. S.
55., 261 55. FROMONDUSL. 335 ss. 113 5.
Esso EGMUND. 253- GREGORIUSTURON. 182,
Egmond GACHARD M. 405
225 55., 269 55.- 188 5.
301 55., 328 GAILLIARD I. 285, 294 GREITEMANNW. 7
EISENHOFER L. 272 GAlUS 47 s. GREYDANUS10
EIZENHOFER L. 178 GALILEI 336 ss., 363 Groningen 342
ELIGIUS S. 274 GALLANDIUS 62 s., 66 GROOTEG. 275 55., 286,
Engoli5meuse(sacramen- Gallia Christiana 331 298
laTium) 127 55. GANGULPHUSS. 272 GRUNDMANN W. 14, 36 5.
Ephesinum Concilium GARITTE G. 113 GUELLUYR. 348 5.
117, 120 55. GASPARUSTRAIECT. 3331 GUILLIELMUS AD OOST-
EPICTETUS 370 Gelasianum 103 ss., 126 BROEK332.
EPIPHANIUS S. 56, 61, ss. 1

65, 86 GELASIUSI 96 s., 107 ss., Haccourt 335


ERMENGARDIS 241 110 HADRIANUS I 174 55.
EUCHARIUS S. 271 Gellonense (sacramenta- HALLAYS A. 379
EUGENIUS TOLET. 189 rium) 127 ss. Hallembaye-Haccourt
EUSEBIUS 44 55. Gembloers 321 336
EUSTASIUS S. 278 GENNADIUS 189 HARNACK A. 5,475., 51,
EUTYCHIUS 59 Gent 263 s., 326, 404 5S. 54
EVERARDUS 332 GEORGIUSLAODIC. 64 Heilo 238 55.
EWALD SS. 274, 288 5. GERARDUSBRON. 228 HELLE A. 324
EZECHIEL 272 GERARDUS COLON. 385, HEMELRIJK S. 332
EZNIK 115 55. 326, 329 HENENP. 383 5.
GERBERTUS,vide SILVES- HENRICUS A DEVENTER
FABRICIUS J. 62 S. TER II 332.
FACUNDUSHERM. 66, 92 GEREONS. 278 HERACLIANUS CHALCED.
FALLER O. 98 GERMANUSMEDELOC.228 65
FELTOE C. 127 GEROLDUS 245 HERVET G. 388, 391, 393
FEROTIN M. 202 GERTRUDIS NIVIALENS. 55.,408
FEYS E. 326 254,271 HIERO S. 249,271,278,
FILLASTRE W. 324 GILLtS DE Pt.LICHY R. 3015.
FIRMICUS MATERNUS 109 267,300 s. 306 HIERONYMUSS. 249, 271,
FISCHERL. 178 GISLENUS S. 263 5. 278,301 5.
FLASCHEH. 367 ss. Gistel 307 S5. HIPPOLYTUS 61, 186
FLORUSLUGDUN. 97 GODELIVA S. 307 55. HOFMEISTER Ph. 325
FONTAINE 368 SS., 376 GOETHALSA. 323 5. HOLDER-EGGER 240
fOPi'E~~ .T. 336 S., 34~ GOOSSE~& T. 388... ! Jfq~1rJ-s;.~ ~., 2\
414 ONOMASTICON

HOLSTE L. 62 s. JULLIAN C. 187 LE MAtTRE DE SACY 34',


HOLTZMANN O. 9 JUNGMANNJ. 178. 367 55.
HOLWERDAJ. 248 JUVENALIS HIEROS. 12 LENAIN DE TILLEMONTS.
HOPPE H. 383 s. 377
HUBERTUS S. 274,278 KAREL DE GROTE 190, LEO 110655.,16355.182,
HUIZINGA J. 319Hus 207 186 5. 191 5.
J. 399 KAREL V 401 5. LEONARDI T. 357
HUYBEN J. 225 ss. KARSTIAENS C. 317 LEONDES 115
HUYGHEBAERTN. 307 ss. KasEMANN E. 10, 18, 20 Leonianum 97, 124 55.,
323, 325, 328 55., 26, 31, 34, 40 182, 186 5., 191, 194,
KENNEDY V. 110 198
IGNATIUS ANTIOCH. 45 Keulen 315, 323 LEONTIUS66, 86
IGNATIUS A LOYOLA 283 KILIANUS S. 278 LEROQUAISV. 274, 28~
ILDEFONSUS TOLET. 189 KIST N. 333 55., 287
INNOCENTIUS VIII 310 Klarewater 31055. 327, LEROY A. 336
88., 329 329 Leuven 335
INNOCENTIUS
X 363 KLAUSER TH. 95, 101 LEVISON W. 232
KLEYN H. 249 LEWIS A. 119
JACOBUS MAloR 278 KNIPSCHEER 343 LEYDECKER343
JACOBUSMINOR 278 KNYFF J. 403 5., 406 Liber Pontiticalis 109,
JACOBUS A DOMBURCH KORIOUN 115 55. 187, 190
313,320 S5., 325, 332 KRONENBURG J. 267, LIECHTENHAN 61
JADIN L. 336,342 270 5., 282, 295 LIETZMANNH. 12 5., 23
JANSENIUS C. 335, 342 KROYMANN A. 385 55., 127, 179
55., 378, 405 KRUITWAGEN B. 267, LINDANUS W. 403 55.
JEROEN S. 249,271,278, 270 5., 282, 284, 290, LIPPE R. 127, 218 58.
301 5. 295, 297 LIUTPRAND 261
Jeru5alem 111 55. LOFLERK. 271
JOANNES ANTIOCH. 120 LAMBERTUSS. 270 LUCASEVANG. 278
JOANNES BAPT. 274 LAMBERTUS AB ARNHEM LUDGERUS
S. 272
JOANNESCHRYSOSTOMUS 332 Luik 335
24,368 LAMBOTC. 283 LIlTGERT W. 7 s., 10,
JOANNES DE CASTRO, vide LANGLOISV. 113 5S. 17 5.
BoRN J. ; 310,328,333 LANsAM 317 LUTHER M. 345, 402
JOANNES DIACONUS 175 Lateranense (Missale) LUTWINUSS. 227 5., 237
JOANNES EVANG. 278, 126 SS., 212 s.
281 5. LAURENTIUSS. 309 MABILLONJ. 230
JOANNES MONACHUS176 LAZARUSDE PHARBE113, MACLER F. 115
JOANNESTRAIECT. 313 115 SS. MADER E. 119
JOANNES XXII 286 LEBONJ. 56 MAESE. 317
JOMLAIELA, vide MARNIX LEBRUNP. 113 MAETS P. 323 5.
JOSEPHS. 272 LEBUINUSS. 269 S., 278, Magnesia 49 55.
JOSEPH ARMENUS 115 55. 301 MAHIEU 331, 333
JUDAS APOST. 278 LECLERCQH. 273 MAHusIuSJ. 404
JUDAS 846 LECLERCQJ. 274 MAN M. 328
JUFFERMANSP. 234 Lectionarium Armeno- Manichaei 55 55.
JUGIE M. 96, 120 rum 111 ss. MANSI J. 273
JULIANU~ TOLET, 189 J..EIB~IT~G. 337 ~ARCION 60
ONOMASTIcoN 415
MARCUSEVANG. 278 MONTAIGNE370 ss., 377 s.
PASCALB. 367 55.
MARGARETAA PAIlMA 405 I Montanistae 44 ss. Passio 88. Perpetuae et
MARGARETA DE BEKA I Monte Cassino (fragm.) Felicitatis 385
326 S8. 127 ss., 171 ss., 175 Pavia 326
MARIA MAGDALENAS.271 MORETUS337 PAULUS S. 5 55., 83 55.,
8. MORIN G. 98, 100 273,277
MARIUS VICTORINUS101 Moy M. 317 PAULUS IV 403
MARNIX A. S. ALDEG. 387 MoYSES KHOR. 115 ss. PAULUSV 359 5.
88. MusAEus 189 PEETERSP. 112, 307
MARTINUSS. 269 8., 274, PERDRIZETP. 273
278 NAKATENUSW. 297, 306 i PETERSA. 55 55.
MARTINUSP. 58 NELIS A. 326 PETRUSS. 277, 301 88.
MASCHTOTS, vide MES- NELIS J. 39 PETRUS ALEX. 57
ROB NICOLAUSS. 271 PETRUS VENER. 273
MASSYNSJ. 317 NICOLAUS A CUSA 323 Philadelphia53
MATTHEUSS. 278 NICOLE P. 347, 355 PHILIPPUSApOST. 278
MATTHIASS. 278 Nijvel 254 PHILIPPUSBoNus 273,
MAURICIUSS. 270, 278 NILLES N. 272 S. 319 8. 326
MAXIMIANUSRAVENN.189 NITHARDUS MEDELOC. 237 PHILIPPUSDIAC. 45 55.
MECHTILDISS. 295 NIVELON 367 PHILIPPUS A GOUDA 272
MEDARDUSS. 272 NOLET W. 387 SS. PHILIPPUS II 405
Mediolanum 98 88. NOLSG. 336, 342, 357 SS. PHILIPPUS SIDETUS 49,
MEERTENS M. 280 88., Noordwijk 271, 302 56
287 s., 290, 294 8., 297 PHOTIUS63, 65, 86
MEEussEN S. 243 Obinghem 238 SS. 263 PIJNACKER HORDI.JK C.
MELCHISEDECH101 Odegem 319, 326 233 85., 334
Menologium Basilii 11 ODULPHUSS. 269, 278 PITRA J. 58, 64
50 58. OEHLER F. 383 PIUS II 321
MERCATI G. 189 Oesdom 238 ss. PLEMPIUS 341
MEROUTAN 117 Oostbroek 307 S5. PLUMMERA. 19, 23 55.
MESROB11488. Oostende 240 POLMANP. 342, 344 88.,
Mettlach 226 88., 261 s. OPHIANUS 60 S. 365,388.
MICHAEL S. 277 OPPERMANN O. 225 5S. POLOTSKYH. 59
MICHIELS E. 383 88. ORCIBALJ. 343 POLS M. 233
MICHIELS M. 317 OSBERTUS263 POLYCARPUS S. 45, 53
Miracula S. Donatiani OSWALDS. 273 POLYCRATUS48
240 88. OTGERS. 274 PONCIANUSS. 269
Missale Lateranense 126 Oudenburg 326, 330 Port Royal 367 55.
88., 212 8. PRAT F. 30
Missale Romanum 127 PALUDANUS362 PRIMSF. 281, 284, 287,
88., 218 88. PANCR~TIUSS. 269,278 388
MOHLBERGC. 127, 173, PAPIAS 45, 49 PROCLUS47 8.
176,180,192,274 PAQUAYJ. 284, 292 PROSPERAQ. 368
MOLANUSJ. 273 PARENTY 308 PTOLEMAIOS339
MOLL W. 275 s. 286, PARMENTIER R. 267 55. PTOLEMAIOSTHMUITENS.
298 270 5., 272, 275, 282, 56
MoNcHAMP G. 338 88. 285, 287, 290, 294 55., PUECHH. 59, 91 5.
MONE F. 286 8. 306.
416 ONOMASTICON

QUADRATUS44 ss. SCHMITZ W. 272 SEM 309 S., 313 S5.,


Quatuor Coronati 55. 274 I SCHOENGEN M. 30t 324, 326, 333 5.
.
QUENTINH. 270, 272,274 SCHOLTENS H. 323
SCHOOCKM. 342 88.
STaRLIN37
Stattliche Austiirunge
RAcINE J. 367 SCHOTTENLOHER K. 392 8. 390, 392 55.
RADULPHUSDE Rlvo 274 ~CHURINGB. 332 STERCKJ. 387 55.
RAHLFS A. 119 SCHWENKFELD409 STORM A. 323
RAUSCHENG. 284 SEITZ J. 272 STRACKED. A. 280, 283,
RAYNALDUSO. 273 SERAPION THMUITENS. 294
REBELLIAUA.346 SS.,355 55 88. STRAVIUS357, 360
REITZENSTEIN R. 7 S.. 1 SERGIUSI 192 SUAREZ F. 354
27, 30 SERVATIUSS. 269, 278 SUITBERTUS S. 271
REMACLUSS. 263 s. SESTONW. 58 SWAANSW. 118
REMIGIUS S. 271 SEVERINUSS. 278 Synaxarium Eccl. Con-
REMIGIUS MEDELOC. 228 SHAERERH. 59 stant. 49 5.
REUSENS E. 269, 336 SICKENBERGER J. 7
RICHARIUSS. 237 SIDONIUS ApOLLINARIS TATIANUS 61.
ROBERTUSFRISIONUS242 I 189 TAYE A. 317
RODE J. 321 SIGEBERTUSGEMBLACEN- TAYE J. 317
ROESTIUS CHR. 306-307 SIS 245, 254 8. TERTULLIANUS 270, 383
330, 332 SILAS 46, 48, 274 ss.
ROETSA. 335 SS. Siloe 310 88., 327, 329 THEODORICUS I COMES
ROGERIUS 323 S. SILVESTER II 228, 236 HOLLANDIAE 233 s.,
ROISIN S. 327 SIMONS. 278 244, 246 s.
ROLLE R. 297 ~INGLIN 346,373 THEODORICUS II, 227,
ROMMELN. 308, 317, 321 SINNICKJ. 363 233 ss., 261
ROOSE P. 360 ss. Sint-Andrie8 307, 322 88., THEOPHYLACTUS 24
RORIK 240 SS., 246 326, 328, 330 THIERRY J. 383
ROTBERTUSTREVIR. 228 Sint-Anna-ter- Woe8tijne THIOFRIDUS EPTERNAC.
RUCKER I. 58 322 8. 237
RUOPERTUS 228 ss. Sint-Krui8 322 8. THOMAS ApOST. 273, 278
RUOTWIC 228 ss. Sint-Pantaleon 323 THOMAS AQ. 322
RYBODE G. 317, 320 Sint-Trudo 319 8.326 THOMAS A KEMPIS 368
RYTHOVIUS M. 404 SITIANUS 60 s. THoRNELLG. 184.
~IXTUSSENENS.63 THOULOUZE 390
SAHAK 113 55. SOHMR. 5 THUNINCK N. 332
SAINT-CYRAN346,367 55., SOLBRECQ A. 322 Ticinense Concilium 326
373 SOLLERIUSJ. 307 8., 325 TILETANUS J. 396
SAINTE-BEUVE 368 55., 331. TIMOTHEUS S. 278
379 SONNIUSF. 403 8. TIMOTHEUS ALEX. 59
SALAVILLES. 96 SOPHOCLES E. 61 TIRIDATUS 113
SAMUEL 274 SOPHRONIUS EUSTRADIUS TITUS BOSTRENS. 55, 60,
SCHEPENSP. 283 64. 62,65,67,93
SCHIPPERSR. 22. SOUTERA. 383 Tres Pueri SS. 272
SCHLATTERA. 8 5., 17 SOZOMENUS56, 66, 86 Trier 226 ss.
SCHENK VAN TOUTEN- SPAYERSG. 309, 316 8., TRIEST ?60 s., 363, 365
BURG F. 404,406 3278. TROUVAIN 367
SCHMITZPH. 321. SPLINTERUSVAN DOR- I TUPPIUi L. 3g3
ONOMAST1CON 417
TURNERL. 393 VAN WIJCK N. 275, 286, WEBER S. 116
TURNER C. 186 298. W~ISS CR. 405
TuRRIANUSF. 62 s. VEDASTUSS. 271. Werden 315
VERBISTG. 270,274 WESSELINGC. 60, 63
Ultraiectum 267 88., 301 VERGERIO P. 394 WETMORE384
88., 342, 307 88. VERGOTEJ. 58 S. WICK 389
URBANUS VII 359 88. VERHEUL A. 5 SS. WICK P. 333
VERHOEVENT. 385 WICLEFF J. 399
VALCKENDAELH. 321 VERTYN C. 317 WILFSIT 248
V ALENTINUS 60 VICTOR S. 270, 278 WILL E. 274
VAN AELST C. 317 VIGLIUS 403 55., 408 WILLE J. 397
VAN AELST M. 317 VINCENTIUS FERRERIUS WILLIBRORDUS S. 251
VAN BEEK C. 385 297 5S., 270, 278
VAN DEN BERGH 239, 244 VINCKX J. 319 5. WILMARTA.127,171s.,
VISSER P. 328 191 s. 282, 288, 297
VAN DEN PEEREBOOM358 Vita S. Adalberti 225 55. WILS J. 336
VAN DEN ZYPE 307, 331 VOCONIUS
189 WILSON H. 127, 174
VAN DER MAERE C. 327 VOETIUS G. 342 55., 349 WINCKLER 62
VAN DE VELDE V. 320 S5. WITTERS E. 384
VAN Es 240 VOLK P. 309, 311, 321, WOBBERMING. 57
VAN GENDT M. 315, 320 325. WOLBODOS. 278
VAN HECK A. 53. VON HODENBERG
W. 311 WOLF 63
VAN HETEREN W. 330 WORP J. 273
VAN HEussEN E. 271 WAERMONTR. 344. WUNIBALDUSS. 274
VAN LANSBERGENF. 339 W ALBURGAS. 271
S. WALLER ZEPERS. A. 310 ZACHARIAS274
VAN LOEY A. 298 W ANDREGISILUSS. 263 ZAHN TH. 45, 47, 54
VAN NIEUWLANDN. 404, WANNE M. 317 ZEGERSJ. 343, 357
406 WARRILOW
J. 213. ZILLEKEN S. 272 55.
VAN SCHELVENA. 392 WASZINK J. 383 ZOSIMUS186
VAN TOORENENBERGEN WATTENBACHW. 263 ZWEDER VAN KUILEN-
J. 392 s., 402, 409 WEALEW. 301 BURG271, 302
Conspectus materiae

Dom A. VERHEUL,In de bres voor bet charisma-


tisch karakter van bet Apostelbegrip. Proeve
van een verklaring van, II Cor., X-XlIII. 5-43
Dom P. ANDRIESSEN,
Quadratus a-t-il ete en Asie
Mineure? 44-54
Ae ilianus PETERS,O.F.M., Het Tractaat van Sera-
pion van Thmuis tegen de Manichaeen. .55-94
Mgr C. CALLEWAERTt, Histoire positive du Canon
romain. Une epiclese a Rome? ..95-110
Dom B. BOTTE,Le lectionnaire armenien et la f~te
de la Theotocosa Jerusalem au ve siecle. .111-122
Dom L. BROU,Etude historique sur les Oraisonsdes
dimanchesapres la Pentecote dans la tradition
romaine. 123-224
Dom J. HUIJBENt, De geschiedkundigeiraarde van
de Vita I Sancti Adalberti 225-266
R. A. PARMENTIER, Een Middelnederlands devotie-
.hoek nit bet voormalige bisdom Utrecht. .267-306
Dom N. N. HUYGHEBAERT, Onuitgegeven Beschei-
den betreffende de abdijen Gistel en Oostbroek
(Utrecht). De invoering der Bursfelder Hervor-
ming in de St. Godelieve Abdij te Gistel. .307-334
A. RoETs, Libertus Fromondus en bet kerkelijk
gezag. 335-366
H. FLASCHE, Die Erfahrung desHerzens bei Le Mai-
tre de Sacy. Zur Einordnung der Er kenntnis-
Jehre Pascals! 367-380
CONSPECTUS MATERIAE

Speculum
J. W. Ph. Eruditionis.
BORLEFFS, G.F.DIERCKX et E. MICHIELS, 381

Un Lexicon Tertullianeum I). ... 383-386


J. G. STERCK, Marnixvan SintAldegondeen detheo-
logie. Marginalia bij W. A. Nolet, Marnix als

Onomasticon. theoloog.
Conspectus materiae
387~410
411-417
419-420

You might also like