Dekolonisatie en Me

You might also like

Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 6

H.

Dekolonisatie
I. Vrijheidsstreven in de kolonies in een stroomversnelling
In het begin van de 20e eeuw domineert Europa nog het wereldtoneel, maar in de kolonies ontluikt
er een vrijheidsstreven, waar Europa zelf voor verantwoordelijk is, door hun implementatie van de
Westerse cultuur, met ideeën van volkssoevereiniteit en mensenrechten. WOI plaatst de Europese
“morele superioriteit” op losse schroeven, en daarbij komt nog eens dat de kolonies compensatie
willen voor de geleverde steun tijdens de oorlog. Europa slaagt er toch in alles onder controle te
houden, maar na WOII zijn de Europese landen zo verzwakt dat ze niet langer in staat zijn de
kolonies onder de knoet te houden. De USA, de USSR en de VN veroordelen het kolonialisme, en
onder leiding van enkele charismatische persoonlijkheden als Ghandi (India), Ho Chi Minh (Vietnam)
en Soekarno (Indonesië), slagen eerst Azië en vervolgens Afrika erin zich los te maken van Europa.
Dit zorgt voor een domino-effect: hoe meer kolonies onafhankelijk worden, hoe meer druk er komt
om ook de andere los te laten. In 1955 vindt de eerste internationale conferentie voor niet-blanke
volkeren plaats, te Bandoeng (Indonesië). Op die conferentie besluit men tot het promoten van
economische ontwikkeling in Afrika en Azië, de onderlinge uitwisseling van knowhow, een
eengemaakte aanpak op internationale fora en gestabiliseerde prijzen, plaatselijke verwerking van
materialen alvorens ze te exporteren, de veroordeling van kolonialisme in al zijn vormen en een
oproep naar de USA en de USSR om ex-kolonies hun vrijheid te gunnen.

II. Dekolonisatie: ingewikkeld en vaak gewelddadig


De meeste Europese landen weigeren hun kolonies zomaar los te laten, en wanneer de gesprekken
over nieuwe verhoudingen vastlopen, grijpen beide partijen naar de wapens (cf. Algerije, Angola,
Mozambique, Indonesië, Vietnam,…). Het in stand houden van de kolonies begint Europa echter
veel te kosten, waardoor er in 1958 bijna een burgeroorlog uitbreekt in Frankrijk en er in 1974 een
staatsgreep plaatsvindt in Portugal: de Anjerrevolutie. Deze revolutie was echter vooral te wijten
aan het feit dat de Portugezen zichzelf wilden bevrijden van het dictatoriale regime van Salazar en
Caetano, waarna ze zich solidair verklaarden met de kolonies.

Ook in de kolonies zijn er echter interne tegenstellingen. Deze werden altijd al aangescherpt door
de Europeanen, als onderdeel van een verdeel en heers-politiek. In de jaren ’40 zien de Britten
immers in dat Brits-India een tikkende tijdbom is, en ze pakken hun biezen alvorens die ontploft.
Niet veel later gebeurt dit echter, en Brits-India (onafhankelijk geworden in 1947, onder impuls van
Mahatma Ghandi) valt uiteen in hindoe-India en moslim-India (Pakistan
(Punjab+Afghanen+Kashmir+Baloesjistan) en Bangladesh). Ook de Koude Oorlog beïnvloedt de
dekolonisatie. De USA en de USSR, de twee grote blokken van die tijd, behandelen nieuwe landen
die zich ideologisch niet naar hen oriënteren als vijanden (cf. de Amerikaanse steun aan Portugal
tegen de marxisten in Angola en Mozambique).

Op de conferentie van Bandoeng veroordeelt men de verwevenheid van de dekolonisatie met de


Koude Oorlog en roept men op tot het vormen van een blok van Niet-gebonden Landen. Dit lukt
echter niet helemaal in praktijk: heel wat leiders menen immers voordeel te kunnen puren uit de
Oost-Westtegenstellingen.

III. Balans
De meeste ex-kolonies zijn momenteel wel onafhankelijk op politiek vlak, maar op economisch vlak
zijn ze vaak nog afhankelijk van andere landen. Hierdoor ontstaan er vaak slechte sociale
omstandigheden, het ideale klimaat voor een dictatoriale regering. Interne conflicten blijven
bestaan, waardoor landen als Somalië afglijden naar een permanente staat van burgeroorlog (failed
states). Gebieden die zich in zulk een conflicten afscheuren, krijgen zelden internationale
erkenning: niet alleen zijn ze niet levensvatbaar als onafhankelijke staat, maar men is ook bang
voor een vermenigvuldigingseffect, waarbij Afrika en Azië volledig verbrokkelen.
i. Congo
I. Leopold II “schenkt” België een kolonie
In 1879 sticht koning Leopold II de “Internationale Vereniging tot Verkenning en Beschaving van
Midden-Afrika”. Leopolds interesse in Zwart-Afrika is vooral te wijten aan het feit dat hij op de
ontginning ervan rekent om zijn persoonlijke financiële situatie te verbeteren, maar ook aan zijn
wetenschappelijke interesse voor de plaatselijke fauna en flora. Een bijkomende factor is zijn
ongenoegen over de beperkte macht die hij heeft in België: hij zoekt dus een kolonie waarover hij
onbeperkt kan regeren. Die lijkt hij gevonden te hebben wanneer de Britse ontdekkingsreiziger
Henry Morton Stanley Congo ontdekt, maar Leopold stuit op weerstand van Belgische ministers, die
bang zijn dat de Belgische staat voor de kosten zal moeten opdraaien, en van Frankrijk en Portugal,
die het Congobekken zelf willen.

In 1885 organiseert de Duitse kanselier Otto von Bismarck een conferentie te Berlijn, waarvan het
resultaat is dat Leopold II als alleenheerser over Congo-Vrijstaat mag regeren. Hij ervaart financiële
moeilijkheden, waarbij België vaak moet bijspringen. Verder krijgt het beleid van Leopold II kritiek
wegens de uitbuiting en mishandeling van de plaatselijke bevolking, wat ervoor zorgt dat hij Congo-
Vrijstaat in 1908 moet afstaan aan België: Belgisch-Congo is geboren. Het beleid van de kolonie is
in handen van drie instanties: Koning (de overheid, die voor veiligheid en infrastructuur zorgt), Kerk
(de missies, die voor gezondheidszorg en onderwijs zorgen) en Kapitaal (multinationale
ondernemingen als Union Minière, die voor ontginningen en economie zorgen).

II. De Congolezen eisen onafhankelijkheid


Congo verkeert in een absurde situatie: alle beslissingen worden op zesduizend kilometer afstand
genomen, in Brussel. De zwarten hebben geen inspraak, en worden opzettelijk dom gehouden: ze
krijgen weliswaar degelijk basisonderwijs, maar onvoldoende voortgezet onderwijs. Hierdoor zijn er
nauwelijks zwarten op verantwoordelijke functies. Congolezen die het westerse levenspatroon
overnemen en toch beperkt middelbaar onderwijs genoten hebben (evolués) krijgen een lagere
positie in de administratie.

Vanaf 1954 helpt de Kerk de Congolezen met fatsoenlijk middelbaar en hoger onderwijs, omdat ze
de roodblauwe Belgische regering een hak willen zetten. In 1957 wordt Patrice Lumumba
opgesloten voor verduistering. In 1958 is er de Wereldtentoonstelling te Brussel, waar evolués
kennis maken met de echte westerse samenleving, leren ze dat het beeld van de zwarte die de
blanke dient niet moet kloppen. Ook de dekolonisatie van Congolese buurlanden wakkert het
verlangen naar onafhankelijkheid aan, en verenigingen van evolués starten een waar politiek
opbod: om zoveel mogelijk aanhangers te verwerven, stellen zij steeds radicalere eisen. Uiteindelijk
eisen zij onafhankelijkheid, en breken er rellen uit.

Er waren enkele remmende factoren (de verdeeldheid in Congo, de financiële belangen die ermee
gepaard gingen, het Belgisch paternalisme, het gevangenschap van Lumumba en het feit dat het
Belgisch parlement van Congo een eenheidsstaat maakte, in plaats van een federatie), maar de
Belgische regering onderhandelt uiteindelijk toch met de Congolezen (onder druk van de USA en de
VN) en op 30 juni 1960 wordt Congo onafhankelijk. Naast de ineenstorting van het blanke gezag in
Congo, het onluikende politieke bewustzijn van Congo en het deficit in de begroting waren ook de
eensgezindheid van de Congolezen, die een onmiddellijke datum voor onafhankelijkheid en de
vrijlating van Lumumba eisten en de verdeeldheid in het Belgische kamp, waar de regering
opteerde voor een associatie op vlak van landsverdediging en handel, en de oppositie voor een
onafhankelijk Congo was, katalysatoren op de rondetafelconferentie. De conservatieve Kasavubu
(ABAKO (Association de Bas-Kongo)) wordt de eerste president, de progressieve Lumumba (MNC
(Mouvement National Congolais)) wordt de eerste premier. Een andere grote partij is CONAKAT
(Confederation des Associations de Katanga), onder leiding van Tsjombé.

III. Congo in de greep van de Koude Oorlog


1. 1960-1965: Woelige periode
Congo vervalt in anarchie, omdat er te weinig opgeleide mensen zijn. Dit zorgt voor ontgoocheling
bij het volk en een machtsstrijd bij de partijen. De koperrijke provincie Katanga scheurt zich onder
leiding van Tsjombé af met Belgische steun, want Belgische bedrijven hebben niet graag dat de
(communistische) Lumumba zich met deze regio bemoeit. De Belgen trekken zich pas terug na een
veroordeling door de VN, en Lumumba, te progressief voor de USA en België, verdwijnt op
geheimzinnige wijze bij de staatsgreep van Joseph Desirée Mobutu, een militair, nog altijd in 1960.
Wanneer alles terug “onder controle” is, geeft Mobutu een deel van de macht terug aan Kasavubu,
die eerder uit zijn presidentsfunctie ontzet was door Lumumba. (In 2002 gaf de Belgische overheid
toe “onmiskenbare verantwoordelijkheid te hebben gehad in de gebeurtenissen die tot Lumumba’s
dood hebben geleid”)

2. 1965-1995
In 1965 pleegt Mobutu een tweede staatsgreep en installeert Mobutu een dictatuur met één partij :
de MPR (Mouvement Populaire de la Révolution). In 1971 doopt hij Congo om tot Zaïre. Officieel
doet hij dit omdat hij wil dat alles onder controle komt van zwarten, maar in praktijk komt het erop
neer dat hij op deze manier het land nog beter kan leegplunderen. De zaïrisering zorgde tevens
voor een externe vijand, de ex-kolonisator, wat de interne cohesie bevorderde. De kopermijnen
werden genationaliseerd en de bedrijfsleiders verrijkten zich ten koste van het bedrijf.

Mobutu installeerde een ware kleptocratie: een dievenbende heerste over Zaïre en bevoordeelde
zichzelf. Doordat hij voor het westen een barrière tegen het communisme vormt, kan hij nagenoeg
ongestoord zijn gang gaan. Hij ligt tevens goed in België, door zijn uitstekende contacten met het
koningshuis en de financiële en politieke top. Men hanteert een schuimspaaneconomie: de
Belgische bedrijven halen er het beste uit en laten de plaatselijke bevolking achter met het sop.
Daarbij komt nog dat de oppositie in Zaïre niet bijzonder geloofwaardig is: ooit werkten ze voor
Mobutu of profiteerden ze mee van zijn systeem.

IV. Van kwaad naar erger


Na de Koude Oorlog heeft het Westen Mobutu niet meer nodig en geniet hij enkel nog de steun van
Frankrijk. Ook op de Belgische industrie hoeft hij niet meer te rekenen, want die haalt haar
grondstoffen elders vanaf de jaren ’80. Ook het Belgisch koningshuis laat Mobutu vallen nadat hij
enkele beledigingen uitte in de Zaïrese propaganda. De dictator leidt ook aan kanker, maar de
echte aanleiding tot zijn val is het conflict tussen Hutu’s en Tutsi’s in buurlanden Rwanda en
Burundi. Hutu’s vallen het door Tutsi’s gedomineerde Rwanda aan vanuit Zaïre, en Mobutu
onderneemt niets. De Tutsi’s pikken dit niet en besluiten een eind te maken aan zijn bewind: ze
stellen Laurent Kabila, een oude Congolese guerrillaleider aan het hoofd van hun leger, en trekken
richting Kinshasa, met steun van Oeganda en Angola.

Mobutu delft het onderspit, vlucht naar Marokko en sterft daar; Kabila roept zichzelf uit tot
president van de Democratische Republiek Congo. Zijn regime is echter ook dictatoriaal, volgens de
bevolking steunt hij te veel op buitenlandse raadgevers en het Westen stelt zich vragen over de rol
van Kabila bij wraakacties van Tutsi’s op Hutu’s. Kabila beschuldigt zijn bondgenoten ervan zijn
land leeg te plunderen, waarop Rwanda, Oeganda en Burundi hem niet langer steunen en hem zelfs
aanvallen. Met hulp van Angola en Zimbabwe kan hij de controle behouden over West-Congo, maar
in 2001 wordt hij vermoord door één van zijn lijfwachten. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon, Joseph
Kabila, die pas recentelijk democratisch gelegitimeerd werd na een verkiezingsoverwinning tegen
Jean-Pierre Bemba.

J. Noord-Zuidverhoudingen
I. Kenmerken 3e Wereld
-1e wereld: kapitalistische Westen
-2e wereld: communistische landen
-3e wereld: arme landen
-NIC’s: New Industrialised Countries: vooral de snelgroeiende economieën in Azië (China, Taiwan,
Vietnam, Zuid-Korea,…). De overheid tracht het land te industrialiseren door de ingevoerde
producten zelf te produceren. In een volgende fase gaat het land ook exporteren, schakelt de
economie over naar van eenvoudige naar metalen producten en stijgt de scholingsgraad van de
werknemers, maar blijft het loon laag. In een volgende fase schakelt men over op de productie van
technologische productie, waarbij ook de lonen stijgen. Uiteindelijk kan men als NIC investeren in
nieuwe NIC’s (cf. Japan). Deze industrialisering lukt echter niet overal, omdat er een politieke
stabiliteit voor nodig is.
-OPEC: Organisation of Petroleum Exporting Countries, kartel van 11 landen die sterk van olie-
export afhankelijk zijn en die door de verandering van het aanbod de prijs van olie kunnen sturen.
-MOL: Minst ontwikkelde landen
-economisch: -leiders van ex-kolonies verspillen het geld dat hun arme bevolking nodig heeft aan
persoonlijke luxe en militaire doeleinden

-demografisch: -bevolkingsexplosie
-voedselprobleem
-werkloosheid

-cultureel: -ongeschooldheid
-analfabetisme
-digitale kloof

-politiek: -onderdrukking
-dictaturen
-bananenrepublieken: politiek instabiele en corrupte landen die rijk zijn aan
grondstoffen, waar staatsgrepen en revolutie schering en inslag zijn en waar
multinationals vaak veel macht hebben
-marionettenstaten:
-failed nation states: staat waarin de overhead praktisch geen controle meer heeft
over het eigen grondgebied (Soedan, Congo, Ivoorkust, Irak, Somalië)

II. Historiek van de Noord-Zuidverhouding


1. de jaren ‘50
-euforie na de dekolonisatie
-conferentie van Bandoeng (1955): -Azië-Afrikaconferentie
-1e contestatie van de bestaande economische orde

2. de jaren ‘60
-optimisme // golden sixties: in hun optimisme beloven ze in het westen dat de armoede in de ex-
kolonies na tien jaar zal weggewerkt zijn als de derde wereld kapitalistisch wordt
-realistischer: °1964: UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development)
 opgevolgd door de WTO (World Trade Organisation), °1995

3. Jaren ’70: pessimisme


-economische crisis:
-landen zijn Westerse bemoeinissen beu en kiezen voor een conflictstrategie: olieboycot
-ook in het noorden is er protest en contestatie van het kapitalisme  rapport van de club
van Rome (1972: “De grenzen aan de groei”): tegen 2000 zullen alle grondstoffen uitgeput
zijn  niet waar, maar dit was wel het ontstaan van het ecologisch denken
-NIEO: Nieuwe Internationale Economische Orde (’74)
-eerlijke grondstoffenprijs
-verwerking grondstoffen door land van oorsprong
-basisbehoeftenmodel: eerst en vooral bevolking voeden
-selfreliance: Zuid-Zuidrelatie
-niet wachten tot het noorden jaren later te hulp komt (cf. Millenniumdoelstellingen die pas
gerealiseerd moeten worden tegen 2015)
-Millenniumdoelstellingen:
-het uitbannen van armoede en honger
-het bereiken van een universele basiseducatie
-gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen
-kindersterfte tegengaan
-moedersterfte tegengaan
-uitbannen van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten
-verzekeren van een duurzame omgeving
-ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling
-conventie van Lomé: STABEX-systeem (stabilisatie van de export)  garandeert een minimumprijs
-kritiek van de VS: concurrentievervalsing!
-bevrijdingstheologen: Helder Camara (Braziliaans aartsbisschop)
 spiraal van het geweld: -armoede: structureel geweld
-(gewelddadig) protest van de bevolking
-repressie

4. Jaren ’80: cynisme


-Mattheüseffect: wie geeft, zal gegeven worden
 donorlanden verwachten return voor hun “hulp”
-hoewel die hulp vaak ondoordacht en corrupt is
-3e Wereldorganisaties + NGO’s: “No Aid, But Trade”
-ontwikkelingshulp: budget van ontwikkelingssamenwerking in België: 0,7% van het BNP
-neoliberale golf (met o.a. Thatcher, Reagan): “hulp helpt niet”  Landen die hulp krijgen (zoals
Soedan) doen het slechter (bewezen met cijfers) dan landen die geen hulp krijgen (zoals Korea)
 te wijten aan: -geholpen landen beginnen met een achterstand
-rampen
-gebrek aan grondstoffen
DUS: hulp helpt niet zolang de macro-economische situatie niet wordt rechtgezet
-IMF (o.l.v. Rodrigo de Rato y Figaredo), Wereldbank (o.l.v. Wolfowitz, nu onder vuur wegens
corruptie):
-positief: stelt geld ter beschikking zodat ontwikkelingslanden kunnen industrialiseren
-negatief: dat gebeurt op voorwaarde dat er een begrotingsevenwicht is  om dit evenwicht
te bekomen, ziet de regering zich genoodzaakt tot kunst- en vliegwerk, en schrappen ze
bijvoorbeeld de voedselsubsidies, wat vaak leidt tot voedselrellen
-NGO’s: Fair Trade

5. Jaren ‘90
-het Zuiden financiert het Noorden  minder leningen, meer terugbetalingen
-druk op welvaartsforten: economische vlucht  illegale immigranten
-implosie van het communisme  kapitalisme is het enige werkbare systeem
 encycliek: Sollicitudo Rei Socialis
-MIA: Mondiaal Investeringsakkoord: investering is goed voor ontwikkeling  investeringen worden
gesteund  zo weinig mogelijk beperkingen
-eco-imperialisme: adopteren van regenwoud in ruil voor kwijtschelding van schulden
-HIER: consuminderen  Ghandi: “er is genoeg voor ieders noden, maar niet voor ieders hebzucht”

6. Jaren 2000: andersglobalisme


Boegbeelden
-J. Bové: geitenboer die zich keert tegen McDonald’s, in de gevangenis terechtkwam (en zo de
martelaar werd van de andersglobalisten), nu (kansloze) presidentskandidaat in Frankrijk
-N. Hertz: economiste die een boek schreef over andersglobalisme (The Silent Takeover), waarvan
de basisstelling is dat multinationals de macht overnemen van het parlement
-N. Klein: “No Logo”: dictatuur van de grote merken heeft de plaats overgenomen van de kerk
-R. Petrella: groep van Lissabon: er zijn grenzen aan de concurrentie (Petrella zat ook in de groep
van Rome, waar besloten werd dat er grenzen zijn aan de groei)  als je die redenering doortrekt,
kom je tot het besluit dat er “economische misdaden tegen de mensheid” kunnen zijn

Bewegingen
-11.11.11., OXFAM, Broederlijk Delen, Wereld Sociaal Forum (WSF) ( tegenhanger: Wereld
Economisch Forum in Davos (Zwitserland)), A SEED, Greenpeace en ATTAC
-ATTAC: introduceerden de Tobintaks: belasting op geldtransacties
-doel: -afremmen van flitskapitaal
-levert geld op dat aan bestrijding van armoede kan gespendeerd worden
Doelen
-nivelleren van economische verschillen tussen het Westen en de rest. Dit zorgt ervoor dat het
andersglobalisme niet te verwarren is met antiglobalisme: andersglobalisten is niet tegen
globalisatie, maar tegen de neoliberale invulling ervan
-voorrang van democratie, milieu en mensenrechten op economie

Filosofie
-kritiek op globalisering: arme landen profiteren er te weinig van
-kritiek op WTO, GATT, G8

Ontstaan
-de eerste grote andersglobalistische manifestatie vond plaats in 1999 te Seattle, bij een WTO-top.

You might also like