Professional Documents
Culture Documents
Farmacologie Herkansing 2e Jaar
Farmacologie Herkansing 2e Jaar
Blok 2.1
p.110-111
Werkingsmechanismen:
Alfa methyldopa: Het is een pro-drug en wordt eerst gemetaboliseerd in alfa-
methylnoradrenaline. Deze metaboliet activeert Nucleus Tractus Solitarius van medulla
oblongata en daarna RVLmedulla. RVLM remt sympathische outflow ( verlaagde
vasoconstrictie, hart slag, en myocard contractiliteit).
Aan de andere kant heeft het ook effect op nucleus en nucleus op vagal nucleus (nervus vagus) ,
die weer parasympathische outflow vermindert ( verminderde hartslag).
Clonidine: Het is geen pro-drug en heeft direct invloed op nucleus solitarius en het is ook een
agonist op imidazoline receptoren. Imidazoline receptoren zitten in RVLM verlaagt
sympathische outflow. Het resultaat is dalen van hypertensie zonder reflex tachycardie.
Farmacokinetiek:
Alfa methyldopa: onvolledig geabsorbeerd uit de maag en ondergaat dosis afhankenlijke firt
pass metabolisme tot inactieve sulfaat conjugaat. De halfwaardetijd is kort.
Clonidine: volledig geabsorbeerd uit de maag en is zowel door nieren als door lever verwijderd
uit het lichaam. De halfwaardetijd is lang.
Bijwerkingen:
• Sympathische blokkade: ejaculatie problemen, hypotensie ( niet met clonidine, omdat
die ook invloed heeft op periferie, perifere vasoconstrictie)
• Diarree, droge mond
• Duizeligheid, depressie
• Vloeistof retentie
• Methyldopa induceert positieve Coombs test, omdat IgG hoger wordt, maar hemolytische
anemie komt zelden voor
• Plotseling stoppen met clonidine heeft bijwerkinge: ernstige hypertensie met zweten,
tachycardie en angst.
Sildenafil:
Contra-indicaties:
• Met nitraten of nicorandil niet innemen ( die hebben ook stimulerende effect op NO)
• Antiviral Ritonavir remt CYP3A, die weer belangrijke metaboliser is van sildenafil.
• Orhostatische hypotensie wordt gezien als sildenafil met alfa1-adrenoceptor
antagonisten wordt ingenomen .
• Fosfodiesterase type IV mag niet gebruikt worden met sildenafil vanwege oogklachten.
Vasodilatatoren:
Alprostadil:
Orale Anticonceptie:
Ze bevatten of combinatie van een synthetische oestrogeen en progesteron of alleen
progesteron.
Oestrogeen component van de pil is meestal ethinylestradiol.
1. Eerste generatie pil: hoge oestrogeen component
2. Tweede generatie pil: 20-35 microgram ethinylestradiol. Progestogeen component is of
levonorgestrel of norethisteron ( die bevatten zowel progestagene als androgene werking)
3. Derde generatie pil: gemodificeerde progestogenen zoals desogestrel, gestodene,
norgestimaat en drospirenon met minder androgene activiteit en worden gebruikt als de
anderen niet goed werken.
Werkingsmechanismen:
Intracellulaire werking:
Oestrogenen en progesteron beïnvloeden gentranscriptie. Ze diffunderen in de cel en binden aan
specifieke receptoren in het cytoplasma of in de celnucleus. Normaal zijn de receptoren
gebonden aan chaperon moleculen en hormonen vervangen die chaperon moleculen.
Oestrogenen binden wrs aan ERalfa en ERbeta en steroid-receptor complex diffundeert in de
celkern. In de kern het bindt aan Oestrogeen Respons Elementen van de genen op DNA.
Werkingsmechanisme op weefselniveau:
• Combinatie van oestrogeen en progesteron remt mid-cycle FSH en remmen LH die weer
ovulatie veroorzaakt
• Vooral de levels van oestrogeen onderdrukken LH en FSH secretie en follikel
ontwikkeling
• Progestogeen zorgt dat endometrium onregelmatig ontwikkelt en het maakt het minder
makkelijk om in dat endometrium te nestelen. Oestrogenen verhogen motiliteit van de
eileider en progesteron verlaagt die, dat kan fertiliteit beïnvloeden omdat gameet zich niet
goed kan verplaatsen.
• Progestogeen verandert cervicale mucus en maakt het ontoegankelijk voor de sperma.
• -Met alleen progestogeen pil is ovulatie geremd in 25% van de gevallen en de rest is door
andere eigenschappen van de hormonen.
Het is handig om bij een vrouw te kijken welke preparaat ze nodig heeft, vanwege
de bijwerkingen die oestrogenen en progestagenen kunnen geven.
Transdermale AC bestaat ook. 20 microgram ethinylestradiol met norelgestromin ook
beschikbaar, 3 weken met 7 dagen zonder plak.
2. Bifasische en trifasische preparaten: deze preparaten kunnen beter veranderingen
meten van de hoeveelheden van de sex hormonen gedurende hele menstruele cyclus. Er
zijn verschillende preparaten beschikbaar, die allemaal ethinylestradiol in combinatie met
levonorgestrel, norethisteron of gestodene bevat. Ethinylestradiol dosis is constant
gehouden hoewel soms is het verhoogd gedurende dagen 7-12.
Progestogeen dosis kan een maal verhoogd worden ( bifasisch) of twee maal
( trifasisch) gedurende de menstruele cyclus. Bifasische of trifasische preparaten met of
zonder tweede of derde generatie progestogenen bestaat ook.
Er is nog een subcutane implant van etonorgestrel en zorgt voor AC voor drie jaar,
waarna het weer vervangen moet worden. Progesteron wordt vrijgemaakt subdermal
en de bijwerkingen zijn hetzelfde als oraal. Maar lagere doses zijn vereist, omdat er geen
First-pass metabolisme is.
Voordelen:
• 50% reductie op ovarian en endometrium kanker.
• Acne kan verminderd worden, aangezien zij concentratie van vrije testosteron verlagen.
• Dysfunctionele uteriene bloeding kan ook verminderd worden.
Bijwerkingen:
• Thromboembolie: Verhoogde productie van stollingsfactoren X en II en verlaagde
productie van antithrombine. Fibrinolyse werkt niet en verhoogde plaatjesaggregatie.
Verhoogde risico bij oudere vrouwen, vrouwen die roken ,en die tekort aan proteine
C of proteine S hebben.
Vrouwen die derde generatie pil innemen: 16-30 per 100.000 vrouwen
Vrouwen die tweede generatie pil innemen: 6-12 per 100.000
Risico op veneuze thrombose bij vrouwen die zwanger zijn: 60 per 100.000
• Verhoogde bloeddruk: tijdens het gebruik van OAC stijgt de bloeddruk een beetje.
5% van de vrouwen met normale bloeddruk krijgen verhoogde bloeddruk en bij 15 % van
de vrouwen met pre-existente hypertensie. Oestrogeen en in mindere mate progestogenen
verhogen waarschijnlijk plasma renine concentratie. Nadat OAC is gestopt, blijft de
bloeddruk hoog.
• Kanker: het is nog steeds onduidelijk of OAC wel of geen invloed heeft op het ontstaan
van borstkanker. Maar in de aanwezigheid van HPV, is de kans op cervix carcinoom
hoger.
• Misselijkheid, migraine, depressie, hoofdpijn zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de
oestrogeen inhoud van de pil. Aan deze vrouwen is het beter om pil met minimale
hoeveelheid oestrogeen voor te schrijven.
• Doorbraak bloeding: pillen met gestodene of trifasische preparaten geven beste cyclus
controle. Na het stoppen van OAC kan amenorroe blijven duren, zelfs meer dan een jaar.
• Metabole effecten: alleen oestrogenen verhogen HDL, verlagen LDL cholesterol en
verhogen plasma triglyceriden.
Wanneer gebruikt in combinatie met progestogenen in de tweede generatie pil, is HDL
cholesterol verlaagd. Oestrogenen verhogen vasculaire prostacycline, NO, remmen
plaatjes adhesie en onderdrukken gladde spier proliferatie. Ze verlagen ook cholesterol
accumulatie in de arteriële wanden. Sommige progestogenen zoals norethisteron en
medroxyprogesteron kunnen voordelige effecten van oestrogenen tegenwerken.
De progestagenen in de derde generatie pil, zoals gestodene en desogestrel verhogen
plasma triglyceriden en verhogen ook HDL cholesterol.
Ondanks deze feiten is het nog onduidelijk of tweede generatie pil inderdaad
atherosclerose stimuleert.
Contra-indicaties:
• Anti-epileptica, antiretrovirale geneesmiddelen, antibacteriële zoals rifampicine en
rifabutine, die lever cytochroom P450 induceren.
Sommige antibacteriële middelen zoals ampicilline en doxycycline veranderen
maagflora en verlagen enterhepatische circulatie van ethinylestradiol.
In deze gevallen is het beter om OAC met 50 microgram ethinylestradiol toe te dienen.
Dysmenorroe: pijn bij menstruatie is van een onduidelijke oorzaak. Er zijn veel verklaringen
voor gegeven: uteriene hyperactiviteit, prostaglandine of leukotriene generatie, verhoogde
productie van vasopressine.
NSAID`s werken heel goed bij dysmenorroe, 70 % van de vrouwen worden beter.
OAC`s en progestageen-only preparaat zijn ook heel effectief.
Calcium channel antagonisten en Beta adrenoceptor agonisten werken ook goed.
Oestrogenen worden gegeven in veel lagere concentraties dan in OAC. De meerderheid van
orale HRT bevat natuurlijke estradio-17beta. Orale oestrogenen kunnen symptomen van
postmenopausale oestrogeen tekort verminderen, en verbetering kan 3 maanden duren.
Behandeling moet minstens 6 maanden aan perimenopauzale vrouwen worden gegeven, na
welke symptomen weg kunnen gaan.
Bijwerking:
De grootste bijwerking is cystic hyperplasie van endometrium. Om dit te voorkomen moet
progestogeen worden gegeven elke maand 12 dagen of continu als doorbraakbloedingen
voorkomen moeten worden. De gebruikte progestogenen zijn dydrogesteron,
medroxyprogesteron, norethisteron of levonorgestrel.
Vaginaal oestrogeen:
Oestrogeen zalf ( meestal oestradiol 17beta) kan worden voorgeschreven voor de vaginale atrofie
en dyspareunie en urinaire symptomen zoals frequentie en dysurie.
Orale progestogeen is misschien nodig om hyperplasie te voorkomen.
Zalfjes of pessaria kunnen 2-3 weken continu worden gebruikt en dan 2x per week.
Voordelen en bijwerkingen van HRT: Het beste is om HRT zo kort mogelijk te gebruiken. Als
eerst moeten alternatieven worden bekeken zoals tibolon, clonidine, raloxifen en selectieve
serotonine reuptake inhibitors. Atrofische vaginitis kan met zalfje behandeld worden.
HRT is niet de eerstelijns behandeling voor vrouwen met vroege menopauze voor 45e jaar. Het is
ook niet aan te bevelen als behandeling voor vrouwen boven 50 jaar met osteoporose als
belangrijkste klacht.
Bijwerkingen:
• Doorbraakbloedingen en regelmatige bloedingen
• Borstpijn en abdominale of benen krampen
• Misselijkheid en braken
• Hoofdpijn en duizeligheid
• Depressie, geïrriteerdheid, verlies van energie en slechte concentratie als gevolg van
progestogenen
• Verhoogde risico op veneuze thromboembolie, vooral grote risico na 5 jaar gebruik
• Verhoogde risico op hartaanval of herseninfarct in 30% van de vrouwen 50-60 jaar na 5
jaar behandeling
• HRT kan in het jaar risico op hart en vaatziekten vergroten
• Verhoogde risico op borstkanker in 1-2 jaar na het starten gebruik. HRT therapie voor 10
jaar kan risico hebben van 60% vrouwen 50-65 jaar.
• Verhoogde risico op endometriumkanker 3x hoger over 10 jaar.
Oxytocine:
Dit hormoon wordt geproduceerd door hypofyseachterkwab. Het is vooral effectief als de
bevalling naderbij komt . Vanaf 35 weken komen er meer oxytocine receptoren in de
baarmoeder. Wat interessant is, dat er meer oxytocine is in de fetale circulatie dan in de moeder
circulatie.
Steroïde hormonen:
Oestrogenen verhogen conractiliteit van de baarmoeder en progesteron vermindert die.
Anti-progesteron medicijn mifepristone abortus induceren
Oestrogenene kunnen:
1. Hoeveelheid oxytocine receptoren wordt hoger in de baarmoeder
2. Meer oxytocine uit de hypofyseachterkwab
3. Het verhoogt het aantal van gap junctions en meer effectiviteit op uterotubular junction
4. Oestradiol verhoogt synthese van prostaglandines en verhoogt sensitiviteit van de
baarmoeder voor de effecten.
5. Het heeft ook een verzachtend effect op de cervix.
Dinoprostone:
Indicatie: veroorzaakt contracties van zowel zwangere als niet zwangere vrouwen.
Werkingsmechanisme: Het produceert contracties en kan cervix verzachten. Dinoprostone
wordt als vaginale tablet, pessaria of gel gegeven. Bij sommige vrouwen kan die alleen cervix
verzachten en andere vrouwen weer zullen wel in bevalling gaan.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, diarree
• Uteriene hypertonus
• Flushing
• Bronchospasmen
Mifepriston:
Werkingsmechanisme:
Het is een progesteron antagonist die aan progesteron receptor kan binden. Het verzacht de
cervix en de uterus gaat over in de contracties.
In de vroege zwangerschap tot 20 weken: Mifepristone wordt gegeven als een singel dosis en
36 uur later gevolgd door gemeprost en misoprostol kan als alternatief worden gebruikt.
In de mid-trimester zwangerschap: het wordt gelijk gebruikt in combi met gemeprost of
misoprostol.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken
• Vaginale bloeding
• Uteriene pijn
• Malaise, hoofdpijn
Postpartum bloeding: Ergometrine met oxytocine moet via intramusculaire injectie worden
gegeven al bij het zien van de anterior schouder. Na de bevalling van de baby, kan de bloeding
worden verminderd door hogere dosis oxytocine i.v. toe te dienen. Dit zorgt voor hypertone
contracties van de baarmoeder en verdrukt intrauteriene bloedvaten.
Als de bloeding blijft aanhouden, de prostaglandine carboprost wordt gegeven via de
intramusculaire injectie.
Ergometrine maleaat:
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken
• Hoofdpijn, duizeligheid, tinnitus
• Abdominale of borstpijn
• Perifere vasoconstrictie
Werkingsmechanisme:
Ze remmen uteriene contractiliteit en de bevalling, voor 48 uur. Ze kunnen worden gebruikt voor
de bevalling tussen 24-33 weken. Het gebruik van de agonisten verbetert niks, maar geeft tijd om
corticosteroiden aan foetus toe te dienen voor de long maturatie.
Farmacokinetiek: Agonisten kunnen intraveneus of oraal worden toegediend.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken
• Flushing
• Maternale tachycardie met hypotensie
Atosiban:
Werkingsmechanisme:
Peptide analoog van de oxytocine en een oxytocine receptor antagonist.
Farmacokinetiek:
I.V toegediend en is gemetaboliseerd tot een actieve derivaat en heeft een korte halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken
• Hoofdpijn, duizeligheid
• Tachycardie, hypotensie
• Hyperglycemie
Blok 2.2
p.87-98 Hfds 5
Fysiologie:
Hart ontvangt 5% van alle bloed en krijgt 75% zuurstof van alle zuurstof.
Ischemische hartaandoeningen komen meestal voor als gevolg van de vernauwde coronaire vaten
door een atheroma.
Er is een onderscheid te maken tussen plaques en atheroma.
Plaques zijn meestal gelocaliseerd, maar atheroma kan een lange segment van een vaat betreffen.
Plaques zijn meestal eccentrisch en ze maken een vaat niet helemaal dicht. Die vaat kan ook nog
steeds dilateren en smaller worden.
Arterien met atheromas zijn meestal geneigd tot vasospasmen. Sommige atheromateuze
plaques hebben vet-rijke kern en dunne fibreuze cap en ze zijn meestal instabiel.
Andere plaques kunnen meer fibrotisch zijn met een dikke fibreuze cap en zijn meer
stabiel. Deze eigenschappen zijn heel belangrijk. Instabiele plaques zijn meer geneigd te
ruptureren.
Angina:
Stabiele Angina:
Angina pectoris is een aandoening van reversibele myocard ischemie. De mensen hebben vooral
last bij inspanning ( het verhogen van zuurstofvraag) en de klachten verdwijnen in rust. Meestal
heeft het te maken met vaste atheromateuze vernauwing van een bloedvaat. Deze coronaire
arterie heeft ook neiging tot vasospasmen ( om te vernauwen).
Myocardinfarct:
Meestal gaat het om volledige afsluiting van de coronaire arterie, gevolgd door een ruptuur van
atheromateuze plaques. Afsluiting treedt meestal op de plekken die al eerder toch vernauwd
waren en toen nog geen symptomen hadden veroorzaakt. Als de afsluiting duurt langer dan 20-
30 min, dan zal spier necrose subendocardial optreden en verspreiden transmural de volgende
uren.
Als de vroege reperfusie optreedt, dan zal het leiden tot subendocard infarct ( non-ST elevatie)
Verlengde afsluiting zal wel leiden tot ST elevatie op ECG. Diagnose van een acute
myocardinfarct is sensitief voor troponine I of T. Activatie van endogene thrombolyse en de
aanwezigheid van goede collaterale circulatie beperkt de mate van infarct.
Werkingsmechanismen:
Nitraten botsen de werking van NO na en werken vasodilaterend op de vaten.
1. Nitraten worden door enzymen in NO omgezet
2. NO met thiolgroepen in vasculair endotheel vormt nitrosothiols
3. NO en nitrosothiols activeren guanylate cyclase en leiden tot de vorming van cgmp.
4. Cgmp verlaagt beschikbaarheid van calcium en zo zorgt voor de relaxatie van de
vasculaire gladde spier. Cgmp activeert proteine kinase en die remt inflow van Ca en de
aanwezige Ca wordt in SR opgeslagen.
• Grote arteriën: verlaagde weerstand van de vaten als het ventrikel zich leegpompt
( afterload).
Het verlaagt bloeddruk, verlaagt cardiale werk, en verlaagt myocardvraag naar de
zuurstof.
Arteriële dilatatie vereist hoge concentraties van de nitraten. Tolerantie treedt alleen bij
lange termijn behandelingen.
Farmacokinetiek:
Glyceryl trinitraat wordt het meest gebruikt. Het wordt goed geabsorbeerd vanuit de maag, maar
ondergaat uitgebreide First-pass metabolisme in lever tot inactieve metabolieten.
Om biobeschikbaarheid te verhogen wordt het gegeven door een van de vier routes:
1. Sublingual: tablet wordt onder de tong geplaatst en wordt super snel geabsorbeerd.
Heel korte halfwaardetijd beperkt de duur maar tot 30 minuten.
2. Buccal: tablet wordt vastgehouden tussen de lippen en gum, die maar op een langzame
manier medicijn vrijmaakt en de duur van de werking ook langer maakt.
3. Transdermal: glyceryl trinitraat wordt goed door de huid geabsorbeerd. Heel langzame
release van medicijn houdt stabiele concentratie van 24 uur in het bloed na de toediening.
4. Intraveneus: werkt ook heel kort.
Bijwerkingen:
• Venodilatatie kan leiden tot hypotensie, duizeligheid, syncope en reflex tachycardie
• Arteriële dilatatie tot hoofdpijn, flushing en tolerantie komt ook vaak voor met lang
durende nitraten
• Tolerantie voor de therapeutische effecten is hoog als de concentratie van de nitraten ook
hoog is. Als door de werking van de nitraten, sympathische zenuwstelsel wordt
gestimuleert en renine-angiotensine systeem wordt aangezet, dan
Doet het de werking van de nitraten teniet. Tolerantie treedt ook op, omdat in de target
superoxide wordt geproduceerd, die leidt tot gereduceerd NO.
Tolerantie kan vermeden worden “nitrate-low” periode van bepaalde aantal uren in 24
uur ( dus per dag). Het kan bereikt worden door assymetrische dosering van isosorbide
dinitraat of mononitraat.
Beter nitrate-low, dan helemaal geen nitraten, omdat dan de kans op rebound angina ook
wat kleiner is.
ACE remmer, angiotensine II receptor antagonist of hydralazine zijn ook heel effectief.
Contra-indicaties:
• Vooral met fosfodiesterase remmers, zoals sildenafil ( kan leiden tot ernstige
hypotensie)
Werkingsmechanisme:
Ca is heel belangrijk voor de contractie van de spiercellen. Vrij calcium moet of de cel
binnenkomen of het moet worden vrijgemaakt uit SR.
In dwarsgestreepte spieren wordt Ca volledig gerecycled intracellulair door SR.
In gladde spieren en in hartspier intracellelulaire recycling van Ca is slecht ontwikkeld.
Daarom als Ca niet van buiten komt, zal de spiercontractie worden geremd.
Er zijn vijf types Ca kanalen, twee van welke in het hart zijn gevonden. Calcium antagonisten
verlagen Ca –influx door voltage-operated L-type ( langdurende) langzame Ca-kanalen, die
vooral in myocard zitten.
Voltage-operated ( T-type transient) kanalen zitten in pacemaker cellen ( vooral AV en SV
knopen) en beide typen zijn gevonden in vasculaire gladde spiercellen. Tot nu toe echter
zijn geen calciumantagonisten, die T-type kanalen beïnvloeden.
Farmacokinetiek:
Meest calcium kanaal antagonisten zijn lipofiel. Ze worden volledig uit de maag geabsorbeerd en
ondergaan uitgebreide First-pass metabolisme in de lever en hebben korte halfwaardetijd.
Nifedipine is ook beschikbaar in de vorm van vloeibare capsule, door capsule te bijten en te
slikken, leidt tot heel snelle werking. Nifedipine wordt geïnactiveerd door metabolisme.
Verapamil en diltiazem hebben wel actieve, maar minder potente metabolieten.
Verapamil kan intraveneus worden gegeven en dit is beste behandeling voor de
arrhytmieen.
Bijwerkingen:
• Arteriele dilatatie: Hoofdpijn, flushing, duizeligheid, tolerantie kan optreden als continu
toe te dienen. Enkel oedeem, die resistent is tegen diuretica.
Er is geen tolerantie voor oedemen. Dat is meeste vervelende bijwerking van
dihydropiridines.
• Verlaagde hart contractiliteit kan tot hartfalen leiden bij mensen met pre-existente slecht
ventrikel functie, vooral met verapamil.
• Tachycardie en palpitaties met dihydropiridines
• Bradycardie en hartblok met verapamil of diltiazem.
• Veranderde maagmotiliteit: obstipatie met verapamil en misselijkheid en
zuurbranden met nifedipine
• Gum hyperplasie
Als de patient stent heeft, moet die ook antistolling innemen om in stent
thrombose te voorkomen. Dat is combinatie van aspirine met clopidogrel voor 6
weken. Toevoeging van glycoproteine IIb/IIIa antagonist als abciximab is ook nodig
bij hoge risico`s.
Fysiologie:
Bloeddruk wordt bepaald door CO ( cardiac output) en PR ( perifere resistentie).
Er zijn twee belangrijke systemen die bloeddruk kunnen regelen, namelijk:
Sympathische systeem
Renine-angiotensine-aldosteron systeem
Renine-angiotensin-aldosteron systeem
1. Gereduceerde renale bloedflow, verlaagde Na in de distale renale tubule en directe
sympathische stimulatie via b1-adrenoceptoren op de juxtaglomerulaire apparatus.
2. Renine wordt vrijgemaakt uit de juxtaglomerulaire apparatus.
3. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I
4. Angiotensine I wordt door ACE ( Angiotensine Converting Enzym) omgezet in
Angiotensine II
5. Angiotensine II heeft volgende effecten:
Arteriële en veneuze constrictie
Sympathische stimulatie
ADH secretie
Directe renale effecten
Vrijmaken van aldosteron voor zout en water retentie door K te verliezen
Beta-receptor antagonisten:
Werkingsmechanisme:
• Reductie van hartfrequentie en myocard contractiliteit
• Blokkade van renale juxtaglomerulaire Beta1-receptoren, die renine secretie reduceren.
• Perifere vasodilatatie, maar alleen met pindolol, nebivolol, carvedilol ( partiele agonisten)
• Blokkade van presynaptische Beta receptoren in sympathische zenuwen, die arteriële
weerstand veroorzaken.
Werkingsmechanisme:
Blokkade van postsynaptische a1-receptoren verlaagt bloeddruk:
1. Verlaagt weerstand in de arteriële vaten
2. Dilateert venen, waardoor veneuze return minder wordt en dus ook CO.
Als de bloeddruk lager wordt, dan wordt sympathische systeem gestimuleerd om te gaan werken.
Noradrenaline wordt vrijgemaakt, maar doordat NA aan presynaptische a2-receptoren kan
binden, wordt het vrijmaken van adrenaline geremd. Daardoor kan als bijwerking reflex
tachycardie optreden.
Maar selectieve a1-receptorantagonisten blokkeren a2-receptorantagonisten niet en
daardoor kan NA wel vrij worden gemaakt en bijwerking als reflex tachycardie komt dan
weinig voor.
Niet-selectieve receptorantagonisten worden nu veel minder gebruikt, behalve voor de
behandeling van feochromocytoom.
Farmacokinetiek:
Selectieve a1-receptor antagonisten zijn goed geabsorbeerd vanuit de maag en ondergaan
uitgebreide First-pass metabolisme en eliminatie door de lever.
Prazosine heeft korte halfwaardetijd en doxazosin heeft lange halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
• Positiehypotensie door veneuze dilatatie
• Hoofdpijn, duizeligheid
• Misselijkheid, rhinitis
• Urinaire frequentie en incontinentie
• Palpitaties ( kloppingen), reflex tachycardie
ACE-Remmers:
Werkingsmechanisme:
o Het gaat om competitieve inhibitie van ACE en daardoor wordt de productie van
angiotensine II geremd. Remming van ACE in weefsel is belangrijker dan in plasma.
Het leidt tot arteriële en veneuze dilatatie.
o Er is geen reflex tachycardie, wrs omdat nervus vagus wordt gestimuleerd en
sympathische zenuwsysteem wordt minder gestimuleerd.
o Angiotensine II zou ook LVH en arteriële hypertrofie veroorzaken, met ACE remmers
wordt het teniet gedaan.
o ACE remmers zorgen ook voor verhoogde aantal van de kinines en vasodilatoren
prostaglandines.
Farmacokinetiek:
Meeste ACE remmers worden als prodrug gegeven, omdat actieve vormen niet goed uit de
maag worden geabsorbeerd en zijn water oplosbaar. Prodrugs worden in de lever tot actieve
medicijnen omgezet.
Captopril en lisinopril worden als actieve moleculen geabsorbeerd en onveranderd uitgescheiden
door de nieren. De halfwaardetijd is kort.
Echter de halfwaardetijd van enalapril is wel lang.
Bijwerkingen:
o Persistente droge hoest door de accumulatie van kinines in de longen. Het komt meestal
bij 10-30% van de patiënten en komt meestal voor bij vrouwen.
o Renale falen, vooral bij mensen met bdz a.renalis stenose en die rekenen op angiotensine
vasoconstrictie om glomerulaire perfusiedruk te handhaven.
o Misselijkheid, braken, dyspepsie, darmproblemen
o Uitslag
o Angiooedeem, meest voorkomend bij mensen uit Afro-Caribbean
o Positie hypotensie, maar komt weinig voor, behalve als er te weinig zout en water
retentie.
Werkingsmechanisme:
Deze medicijnen zijn selectief voor AT1-receptoren die gevonden zijn in het hart, bloedvaten,
nieren, adrenale cortex, longen en hersenen.
Er is nog AT2-receptor, maar op die receptor heeft angiotensine minder effect, omdat het leidt
tot vasodilatatie, verhoging van de renale Na excretie en renine vrijmaak.
Het effect van AT-1-blokkers is bijna hetzelfde als die van ACE remmers, behalve dat kinine
degradatie wordt niet voorkomen en effecten zijn ook meer volledig.
Farmacokinetiek:
Losartan is goed geabsorbeerd vanuit de maag, maar heeft lage orale biobeschikbaarheid
vanwege First-pass metabolisme. Het is voor een deel omgezet tot actieve metabolieten, die ook
verantwoordelijk zijn voor de werking en ook tot andere inactieve metabolieten.
Metabolieten worden door de nieren uitgescheiden.
De halfwaardetijd van losartan is kort, maar die van actieve metabolieten is gemiddeld. Losartan
is een competitieve AT-1-blokker en actieve metabolieten zijn niet competitieve antagonisten.
Bijwerkingen:
o Hoofdpijn
o Duizeligheid
o Arthralgie of myalgie ( = spierpijn)
o Vermoeidheid
Diuretica:
Werkingsmechanisme:
Algemeen:
o Depletie van intravasculaire zout en water
o RAA-systeem kan de werking van diuretica wel verstoren
o Directe arteriële dilatatie is verantwoordelijk voor de lange termijn verlaging van
de bloeddruk. Mechanisme is niet helemaal begrepen, maar heeft wrs te maken met
gereduceerde inflow van Ca-ionen in de gladde spier van de arteriële vaten. ( Als gevolg
van Na-depletie)
Thiazide werking:
Deze medicijnen kunnen maximum effect bereiken met lage dosis. Dit is heel erg voordelig,
aangezien alle bijwerkingen dosis gerelateerd zijn. Ze worden het best gebruikt in de essentiële
hypertensie.
Lisdiuretica werking:
Lisdiuretica zijn meestal minder effectief dan thiaziden in de behandeling van essentiële
hypertensie. Ze hebben wel veel sterker diuretische acties, maar de werkingsduur is te kort.
Hypertensie met renale falen en resistente hypertensie voor veel medicaties ( grote neiging om
vocht vast te houden) kan beter behandeld worden met lisdiuretica dan met thiaziden.
Kalium-sparende diuretica:
Spironolactone, aldosteron antagonist, is meest effectief voor de hypertensie veroorzaakt door
primaire hyperaldosteronisme ( Conn`s syndroom), maar wordt vooral gebruikt voor de
resistente hypertensie. Aldosteron stimuleert kaliumopname door de cel. Hyperkaliemie
( dus in plasme teveel kalium) stimuleert de aldosteronsecretie door de bijnieren.
Bij hyperaldosteronisme is hypokaliemie ( dus te weinig kalium in plasma) en spierzwakte.
Reninegehalte is meestal verlaagd bij primair hyperaldosteronisme.
Aldosteron bevordert ook reabsorptie van natrium in de distale tubulus, daardoor zal via
stimulering van ADH ook retentie van water toenemen.
Amiloride en triamterene zijn minder effectief dan thiaziden in essentiele hypertensie.
Hydralazine
Vroege behandeling zal vasculaire schade beperken, aangezien de schade irreversibel is.
De optimale doel bloeddruk zonder aandoeningen is 140/85 mmHg
Als er echter wel al schade is of iemand is diabeet, dan is doelbloeddruk 130/80 mmHgb
Al wordt de doel bloeddruk niet bereikt, elke reductie die in bloeddruk kan worden bereikt is
goed. Zowel systolische als diastolische reductie hebben gelijke voordelen.
Het is belangrijk om mensen met hypertensie aan te raden gezonde leefstijl te leiden:
o Niet roken en alcohol beperking
o Gewichtsverlies
o Niet te veel zout eten
o Meer oefeningen doen
De medicatie heeft grote voordelen voor de patiënten met hypertensie. Door de bloeddruk te
verlagen kan het leiden tot 40% minder risico op herseninfarct, MI, hartfalen en renale
falen. Bij oudere mensen wordt de kans op coronaire arterie aandoening met 25% minder.
Als de combinatie van drie medicijnen de bloeddruk niet onder controle kunnen krijgen, spreken
we van Resistente Hypertensie.
Resistente Hypertensie:
Mensen met resistente hypertensie hebben goede respons op lisdiuretica, die helpen in het geval
als er te veel volume is.
Extra behandeling:
Aspirine verlaagt de kans op MI bij mensen met hypertensie. Het is aan te bevelen wanneer de
kans op coronaire hart aandoeningen is groter dan 15% in de volgende 10 jaar.
Statine is ook aan te bevelen bij mensen met hypertensie of met diabetes.
Maligne Hypertensie:
Heel snelle bloeddrukdaling kan leiden tot onderperfusie van de hersenen en ischemische schade.
Orale atenolol of nifedipine zijn meest aan te raden. Ze verlagen bloeddruk langzaam over
24 uur.
Diabetische nefropathie:
ACE remmers of AT-1-blokkers beschermen nieren meer dan andere anti-hypertensiva. Ze
voorkomen vooral microalbuminurie om nefropathie te voorkomen.
Beta-receptor antagonisten, thiazide diuretica en calcium kanaal antagonisten kunnen ook goed
zijn.
Feochromocytoom:
Hypertensie in dit geval wordt veroorzaakt door het vrijmaken van adrenaline en NA door de
tumor uit de bijnieren.
Het leidt meestal tot hypertensie door NA die via a1-receptor tot vasoconstrictie leidt.
De behandeling: a-receptor antagonisten om vasoconstrictie te voorkomen en beta-receptor
antagonisten voor arrhythmogene effecten op het hart door de catecholamines.
Definitieve behandeling: resectie van de tumor.
Zwangerschap:
De risico voor de moeder en foetus is niet groot totdat die bloeddruk van 150-160/100-110
bereikt. De beste medicijnen die gegeven kunnen worden zijn methyldopa, nifedipine en
labetalol.
De rest van de medicijn is gevaarlijk.
Pre-eclampsie kan optreden na 20 weken. Het is combinatie van symptomen: hypertensie,
oedemen, proteïnurie bij vrouwen die meestal normotensief zijn. Er is grote kans op de
convulsies, abruptio placentae, pulmonale oedeem, renale falen.
Hydralazine kan goed worden gebruikt in ernstige pre-eclampsie.
De mate van stretch van de ventriculaire spier ( preload) bepaalt de kracht van de cardiale
contractie ( Frank-Starling fenomeen).
Als ventrikel niet zo goed kan contraheren en werken, dan is maximale ejectie volume ook
verlaagd. Frank-Strarling curve is ook vlakker en geeft aan dat ejectievolume niet erg sensitief is
voor veranderingen in preload.
Afterload wordt vooral bepaald door de perifere resistentie, maar ook door de grootte van de
ventrikel. Vergroting van het ventrikel ( hypertrofie) heeft hogere wandtensie en het hart moet
grotere druk genereren om te kunnen contraheren. Dus al die factoren leiden tot lagere
ejectievolume.
We spreken over hartfalen, als de CO onvoldoende is om aan metabole behoeften van het
lichaam te voldoen. Hartfalen is een syndroom, die verschillende onderstaande oorzaken
kan hebben. Het kan plotseling of langzaam ontwikkelen.
Syndroom van hartfalen ontstaat vaak door de lage bloeddruk en lage renale perfusie druk.
De gevolgen zijn vasoconstrictie, zout en water retentie door de nieren. Deze mechanismen
verhogen bloeddruk, maar kunnen ook cardiale dysfunctie in de hand werken.
Hydrostatische druk in de venen stijgt en wanneer het colloid-osmotische druk overstijgt, zal het
water vasthouden en oedeem zal ontstaan.
Acute LV falen:
Het leidt tot arteriële en veneuze constrictie. Er treedt verhoogde veneuze return op en dus
de druk in de LV en LA stijgt. Het LV en LA zijn niet in staat om al dat bloed te verwerken, de
hydrostatische druk zal in de pulmonale venen stijgen en er zal pulmonale oedeem ontstaan.
De druk in het atrium zal toenemen, zodat bij een linkszijdig proces via de atria de druk in de
longvenen toeneemt, wat zich klinisch uit in kortademigheid.
De belangrijkste symptoom is kortademigheid, die ontstaat bij inspanning en later ook als
iemand ligt.
Na LV falen kan MI, klepinsufficiëntie, arrhythmieen ontstaan.
Behandeling:
Intraveneuze injectie van lisdiuretica zoals furosemide ( veneuze dilatatie)
Sunblinguale glyceryl trinitraat
I.v. opioiden zoals diamorfine tegen pijn
Zuurstof via masker
Cardiogene shock:
Cardiogene shock treedt meestal op wanneer de systolische functie van de LV zo beschadigd is,
dat er insufficiënte bloedflow is om aan alle metabole behoeften te voldoen. Het is geen
hypovolemische shock.
De klinische kenmerken zijn lage systolische bloeddruk ( < 90 mmHg), verlaagde CO en
verhoogde LV vullingsdruk.
Na MI kan cardiogene shock optreden en in dat geval kan 40% verlies van de myocard optreden.
Acute mitralisinsufficientie, kan ook tot cardiogene shock leiden.
Veel minder vaak komt rechter ventriculaire infarct voor.
Behandeling:
Zuurstof via de masker
Zuur-base evenwicht en elektrolieten
Pijn met opioiden, zoals diamorfine
Arrythmieen
Zie het boek voor de rest
Chronische hartfalen:
Myocard schade van de ischemische hartaandoeningen is meest voorkomende oorzaak van
de hartfalen. Maar ook klepinsufficiëntie, anemie, arrhythmieen komen ook vaak voor.
Chronisch hartfalen zijn belangrijke ziekte. Als er symptomen zijn alleen in rust, dan is kans om
dood te gaan binnen twee jaar is 20%. Als er symptomen zijn in rust, dan is 1-jaars mortaliteit
80%.
De mortaliteit bij diastolische falen is minder dan bij systolische falen, maar toch vaker dan bij
normale bevolking.
De mensen kunnen doodgaan of vanwege progressieve hartfalen of door arrhythmieen.
Hartglycosiden: ( digoxine)
Werkingsmechanisme:
Ze binden aan Na-pomp ( Na/K-ATPase) in myocyte membraan. Deze pomp stuurt 3Na
naar buiten en 2 K naar binnen (intracellulair)
Inhibitie van de pomp zorgt voor de hoge intracellulaire concentratie van Na.
Passieve transmembrane verhoging van Na intracellulair, houdt Ca intracellulair ook hoog.
Teveel aan intracellulaire Ca wordt opgeslagen in SR tijdens diastole en vrijgemaakt wanneer het
nodig is.
Digoxine kan zowel arrythmogene als anti-arrythmogene effecten hebben:
o Door Na-pomp te remmen, leidt tot de depolarisatie ( Na intracellulair is hoog) van de
hartcel en kan leiden tot arrhythmieen.
o Door spontane release van Ca-ionen uit SR kan ook tot depolarisatie van de cel leiden
( after potentials) en dat is ook een belangrijk mechanisme die tot arrythmieen kan
leiden.
Digitale glycosiden kunnen verandering op ECG veroorzaken. Dat kan per ongeluk
worden gezien als MI.
Farmacokinetiek:
Het wordt goed geabsorbeerd vanuit de maag. De nieren zijn belangrijkste route van
eliminatie. De halfwaardetijd van digoxine is heel erg lang en nog langer als er renale falen
zijn.
Loading dosis moet gegeven worden over 24-36 uur om vroeg begin van de actie te
introduceren over.
Digoxine kan ook i.v gegeven worden voor snelle respons.
Bijwerkingen:
Teveel aan Ca-ionen kan leiden tot verhoogde automaticiteit van de AV-knoop en
er kan junctional tachycardie optreden, ectopic beats enzovoort.
Verhoogde vagale activiteit: AV blok; atriale tachycardier
Diarree, misselijkheid, braken, anorexie
Neurologische verschijnselen: fatigue, malaise, vertigo
Gynaecomastie of vergroting van de borsten: door de steroïde structuur kunnen
glycosiden binden aan oestrogenen.
Fysiologie achtergrond:
Hart bevat gespecialiseerde weefsel, die voor impulsvorming en impulsverspreiding over het hart
zorgt. Het gespecialiseerde weefsel bestaat ui SA-knoop, AV-knoop, bundel van His en het
netwerk van Purkinje.
De nodale cellen in de SA knoop vertonen automatie oftewel pacemakereigenschappen. Dat wil
zeggen dat ze in staat zijn tot een actiepotentiaal te komen zonder prikkel van buitenaf. Deze
eigenschap is aanwezig in alle gespecialiseerde weefsels, maar hoe verder van SA-knoop des te
minder.
Het ontstaan van depolarisatie en repolarisatie in de verschillende soorten cellen en
weefsels:
1.SA-knoop en AV-knoop
Fase 0: Systolische depolarisatie: Deze depolarisatie verloopt veel trager dan normaal,
omdat er bijna geen Na-ionen aan meedoen, maar alleen Ca-ionen. Er zijn veel minder Na-
kanalen in deze soorten cellen en de kanalen die er zijn, zijn nog steeds niet geactiveerd.
Fase 1,2,3Repolarisatiefase: Deze fasen gaan vloeiend in elkaar over, omdat slechts een K-
kanaal meedoet. Het vertraagde kanaal dat I(k) draagt. Samen met een geleidelijke
vermindering van de Ca-instroom zorgt dit kanaal voor een betrekkelijke trage en
geleidelijke repolarisatie.
Fase 4, diastolische depolarisatie: De reepolarisatie komt minder ver, zodat de maximale
diastolische potentiaal slechts -60mV bedraagt. De natriumkanalen blijven geïnactiveerd.
Pacemaker-kanaal If ( funny) laat zowel Na als Ca-ionen door. Dit leidt tot diastolische
depolarisatie, waarna weer Ca-kanalen open gaan. In de pacemakercellen is geen rust
potentiaal en zet na de repolarisatie gelijk de depolarisatie weer in.
2.Ventrikelcellen
Fase 0, depolarisatiefase: De snelle depolarisatie komt tot stand door de opening van de
spanningsafhankelijk Na-kanalen. De cel moet vanaf -80mV tot -65 worden gedepolariseerd.
Zodra de drempel is overgeschreden start heel snelle Na-inflow!!
Fase 1, initiële repolarisatie: Heel snelle natriumkanaal wordt spontaan geïnactiveerd en dit
moment valt samen met het openen van het eerste type van de K-kanalen. De korte duur
van deze opening wordt Ito ( transient outward) genoemd. De opening van deze kanaal
initieert de eerste fase van de repolarisatie. Net zoals natrium kanaal, deze kanaal sluit
weer automatisch!!
Fase 2, plateaufase: Wanneer de membraanpotentiaal tijdens de depolarisatie de waarde van
-40 mV bereikt, wordt het langzame calciumkanaal geopend. Het kanaal reageert veel trager
dan Na-kanaal en het effect van depolarisatie is ook later merkbaar. Het inactiveert weer
zichzelf na de opening. Ook de sluiting verloopt trager dan normaal.
Fase 3, vertraagde repolarisatie: Tijdens fase 2 opent zich een tweede kaliumkanaal, het
vertraagde kanaal, dat de uitwaartse Ik draagt. De combinatie van een toenemende
kaliumstroom en een inactiverende calciumstroom leidt tot versterking van de repolarisatie in
fase 3. Nu voegt zich een derde kaliumkanaal bij het pakket Ik1.
Fase 4, diastolische rustpotentiaal: K-kanaal voltooit de repolarisatie. Door de activiteit van
de Na-pomp komen alle ionene weer in normale samenstelling.
3. Atriumcellen: Het belangrijkste onderscheid is dat ze sneller repolariseren. Dit komt door
een sterker ontwikkelde Ito en kleinere calciumstroom.
4. Purkinje vezels: Ze hebben het pacemakerkanaal If, maar ook het diastolische kanaal Ik1,
reden waarom diastolische depolarisatie zo gering is. Negatieve rustpotentiaal maakt dat in
dit weefsel talrijke Na-kanalen tijdens de repolarisatie volledig reactiveren, zodat ze snel in
de depolarisatie weer mee kunnen doen.
Gekoppeld activiteit ( triggered activity): eerst treedt normale activering op, daarna
treedt tweede activering op die zich zo snel als trein kan voortzetten. Het verschil
met abnormale automatie is dat niet opnieuw spontaan start, maar alleen via een
normale activering in gang kan worden gebracht.
Geneesmiddelen ( anti-aritmica):
Classe II: zijn n beta-receptor antagonisten die acties van de catecholamines op het hart
blokkeren. Ze reduceren spontane depolarisaties van SA en AV knopen en reduceren conductie
door de AV-knoop.
Classe III: verlengen duur van de actiepotentialen en dus ook van de refractoire periode. Ze
remmen namelijk K-kanalen. Amiodaron blokkeert K-kanalen en is het meest effectief als de
kanalen open zijn ( bindt dan meer aan de kanalen)
Classe IV: blokkeren het meest L-type Ca-kanaal. Ze vertragen depolarisatie in de AV-knopen.
In de SA knopen is de depolarisatie afhankelijk van T-type kanalen en deze medicijnen zijn
daarom ook minder effectief.
Classe Ic ( Flecainide):
Farmacokinetiek:
Orale absorptie is volledig. I.v kan ook voor heel snelle actie. Flecainide is vooral geëlimineerd
door de nieren en door de lever. Het heeft een lange halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
Misselijkheid, braken
Cns toxiciteit: hallucinaties, depressies, convulsies, ataxie
Myocard depressie
Proarrythmogeen na MI!
Werkingsmechanisme:
Het heeft werking net zoals in classe Ib op Na-kanalen
Het heeft werking net zoals in classe II als beta-blokkers
Het heeft werking net zoals in classe IV op calcium
Farmacokinetiek:
Amiodaron is oraal onvolledig geabsorbeerd en heeft een brede verdeling over het weefsel. Door
metabolisme in de lever wordt een actieve metaboliet geproduceerd en zowel amiodaron als zijn
metaboliet hebben heel lange halfwaardetijd van 50-60 dagen. Intraveneuze toediening is ook
beschikbaar. Loading dosis is ook nodig.
Bijwerkingen:
Gastronintestinale problemen, misselijkheid/obstipatie
Problemen met cornea
Fotosensitieve huiduitslag
Perifere neuropathie of myopathie
Hepatitis of cyrrhose
Progressieve pneumonitis of long fibrose
Pro-arrythmogene effecten
Amiodarone zorgt dat warfarine en digoxine heel erg hoog worden.
Amiodarone kan worden gebruikt in de hartfalen
Nog in het boek nalezen p.143-148 over het algemene gebruik van de medicaties!!
Fysiologie:
Wanneer het vasculaire endotheel is beschadigd, subendotheliale eiwitten zijn tentoongesteld aan
de omgeving. Proteinen zoals von Willebrand factor en collageen binden aan GP
( glycoproteine receptoren op het oppervlak van de plaatjes), voorbeelden zijn GP Ib/IX enzv.
Deze acties leiden tot de adhesie van de plaatjes op de plek waar schade is opgetreden.
Thrombine, ADP, collageen, thromboxane A2 zorgen dat er nog meer plaatjes bijkomen en zo
een plug vormen. Plaatjes worden geactiveerd omdat de intracellulaire calcium-inhoud stijgt en
myosine wordt gefosforyleerd en er treden veranderingen op in plaatjes. Er treedt ook activatie
op van de GPIIb/III receptoren op de plaatjes. Verhoging van de intracellulaire Ca-ionen
activeert ook fosfolipase A2, die op zijn beurt weer arachidonzuur vrijmaakt, voorloper van
thromboxaan A2. Thromoboxaan A2 activeert verder GPIIb/III receptoren.
Plaatjes aggregatie treedt op wanneer GPIIb/III receptoren worden cross-linked met
fibrinogeen.
Tijdens plaatjeactivatie komen ook stofjes uit de granules van de plaatjes vrij: ADP, 5HT en de
anderen:
Verlaaagde prostacycline ( prostaglandine I2) synthese bij vasculair endotheel:
prostacycline is een vasodilator en remt plaatjesaggregatie
Remming van de actie van de heparine
Inductie van verdere plaatjesaggregatie
Deze acties leiden tot fibrine thrombus vorming en remmen fibrinolyse. Plaatjes kunnen 7-10
dagen in de circulatie leven.
Werkingsmechanisme:
Irreversibele remming van COX-1 door aspirine verlaagt plaatjes thromboxaan A2. Dit verlaagt
plaatjes aggregatie, maar elimineert het niet, aangezien door andere manieren plaatjesaggregatie
kan doorgaan.
Anti-aggregatie actie kan ook worden bereikt door lage dosis van de aspirine.
Clopidogrel:
Werkingsmechanisme:
Clopidogrel remt plaatjesaggregatie door irreversibel aan P2 receptoren van ADP op de
plaatjesoppervlak te binden. Het reduceert mobilisatie van Ca en expressie van GPIIb/IIIa
receptoren.
Farmacokinetiek:
Clopidogrel is een pro-drug. Het is goed geabsorbeerd vanuit de maa en wordt geactiveerd door
metabolisme in de lever. Het heeft een gemiddelde halfwaardetijd en ondergaat verdere
metabolisme tot inactieve derivaten in de lever.
Bijwerkingen:
Bloeding, de risico is wel laag
Gastrointestinale problemen, dyspepsie, buikpijn, diarree
Hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie
Uitslag
Abciximab:
Werkingsmechanisme:
Abciximab is een murina monoclonale antilichaam met een Fc fragment verwijderd om
immunogeniciteit te voorkomen. Abciximba bindt aan GPIIb/IIIa receptoren en blokkeert de
binding met fibrinogeen. Abciximab kan plaatjesaggregatie tot 90% remmen.
Farmacokinetiek:
Abciximab moet het beste i.v worden gegeven, als een initiele bolus en daarna met continu
infuus. Plaatjes remming treedt al heel snel met initiele bolus en stopt 48 nadat de infuus is
gestopt. Maar er zijn wel antilichamen gevonden op de plaatjes na een week of meer.
Bijwerkingen:
Bloeding, vooral bij oude mensen en die met lage lichaamsgewicht
Thrombocytopenie
Misselijkheid, braken, hypotensie, bradycardie, hoofdpijn
Bloedstolling:
Intrinsic systeem wordt gestimuleerd door het contact van bloed met subendotheliale
collageen en de activatie is vertraagd voor meer dan 10 minuten:
1. Die collageen/kallikrein zet factor XII om XIIa
2. Factor XIIa zet factor XI om in Xia
3. Factor XI a zet factor IX om in IX a
4. Factor IX a zet factor X om in X a en dan gaat het zoals in extrinsic systeem vanaf stap
3!!
Anticoagulantia
Heparine:
Werkingsmechanisme:
Heparine is een zure mucopolysaccharide en gewicht kan heel sterk wisselen.
Heparine bindt aan proteine antithrombine en induceert een verandering in anti-thrombine, zodat
heparine-antithrombine complex reageert met en neutraliseert stollingsfactoren ( vooral factoren
Xa, IX a en thrombine).
Heparine kan ook direct binden aan thrombine en die inactiveren.
Heparine is beschikbaar als “ unfractioned preparation” en als LMWH, die gewicht heeft minder
dan 7000 Da.
Effecten van heparine op hemostase:
Remming van de geactiveerde stollingsfactoren vooral Xa en thrombine. HMWH-
antithrombine complexes heeft betere affiniteit voor thrombine dan LMWH.
LMWH-antithrombine complexes werken vooral op factor Xa, ze zijn veel meer effectief
dan HMWH.
Het vrijmaken van Tissue Factor Pathway Inhibitor ( TFPI) uit de vasculaire wand draagt
bij aan anti-thrombotische effecten van de heparine. TFPI remt vorming van factor Xa.
Remming van de plaatjesaggregatie door interactie met de plaatjes
Activatie van de lipoproteine lipase die behalve lipolyse ook de werking van de plaatjes
tegenwerkt.
Farmacokinetiek:
Heparines zijn oraal inactief en worden i.v gegeven. Ze hebben al heel snelle werking en ze gaan
niet door placenta en borstmelk.
Unfractioned heparine: De kinetiek is dosis-afhankelijk. De halfwaardetijd is kort bij lage dosis
en hoger bij hogere dosis. De meeste heparine is gemetaboliseerd in de endotheelcellen na
binding aan de receptoren.
Sommige heparine is gemetaboliseerd in de lever met kleine hoeveelheid onveranderd
uitgescheiden via de nieren.
Unfractioned heparine wordt door herhalen door kleine bolus injecties gegeven of continu door
i.v. infuus. Lage-dosis subcutane injecties worden gebruikt als profylaxe tegen thrombose,
hoewel biobeschikbaarheid is alleen 30%.
LMWH: Ze hebben langere halfwaardetijd dan unfractioned heparine en zijn meer voorspelbaar
i.t.t unfractioned heparine. Ze hebben namelijk lage affiniteit voor endotheelcel heparine
receptoren plasme proteine bindingsplekken.
LMWH hebben twee routes van de eliminatie: snelle leveropname en langzame renale
excretie. Ze zijn wel volledig geabsorbeerd na de subcutane injectie en moeten alleen een of
twee maal per dag gegeven worden voor de volledige antistolling.
Verschillende types van LMWH kunnen complexes maken met anti-thrombine die in hun
affiniteit voor factor Xa veranderen, maar ze hebben allemaal lagere affiniteit voor thrombine
dan unfractioned heparine.
Bijwerkingen:
Bloeding is meest voorkomende probleem, de risico is groter bij ouderen vooral als er
sprake is van alcoholgebruik. Het effect van unfractioned heparine kan teniet worden
gedaan door protamine, die aan heparinen componenten kan binden. Protamine bindt
slecht aan LMWHs en werkt dus alleen partieel.
Osteoporose is een zeldzame complicatie die kan optreden als heparine een paar weken
wordt gegeven. De risico is minder met LWMHs.
Hyperkaliemie door remming van aldosteronsecreite. Het komt het meest voor dan 7
dagen behandeling.
Hypersensitiviteit reacties
Thrombocytopenie kan optreden door de ontwikkeling van heparine-geinduceerde
antiplaatjes antilichamen. Het gebeurt zelden na 7-10 dagen na het starten van i.v.
heparine. LMWH heeft minder effect op plaatjesaggregatie en zijn lagere binding aan
endotheel reduceert ook binding met de plaatjes-vaatwand.
Werkingsmechanisme:
Deze medicijnen zijn antagonisten van vitamine K en ze remmen hepatic reductase enzym,
die vitamine K tot actieve vorm ( hydroquinon) omzet. Op deze manier ze remmen ook
Vitamine-K afhankelijke stollingsfactoren: factor II, VII, IX en X. .
Farmacokinetiek:
Warfarine wordt het meest gebruikt. Het is goed geabsorbeerd vanuit de maag en is
gebonden aan albumine in plasma. Het wordt verwijderd door cytochroom P450 en heeft een
lange halfwaardetijd van 1-1,5 dagen. De plasma concentratie correleert niet direct met de
klinische effecten van de medicijn. Maximum effect wordt pas gezien soms 24-36 uur later.
Als de behandeling wordt gestopt, duur van de antistollingsactie wordt vooral bepaald door
de tijd gevraagd om nieuw stollingsfactoren te produceren.
Warfarine kan door de placenta heen en kan foetus beschadigen.
Controle:
Factor VII is een stollingsfactor die het meest sensitief is voor Vitamine K-deficientie,
aangezien het heel korte halfwaardetijd heeft van alle stollingsfactoren. Test van de extrinsic
coagulatie systeem is nodig en dat is PT ( prothrombine tijd). Zie ook het boek.
Bijwerkingen:
Bloeding. Phytomenadione ( Vitamine K1) kan worden gegeven i.v. and controleert
bloeding binnen 6 uur. Door i.v vitamine K- afhankelijke stollingsfactoren toe te
dienen of infuus van fresh frozen plasma. Als grote dosis van phytomenadione wordt
gegeven is het dan moeilijke om de werking van warfarine tot drie weken te
herstellen.
Warfarine heeft teratogene effecten en moet beter niet in het eerste semester en in het
laatste semester worden gegeven. Het kan hersenbloeding veroorzaken bij baby
tijdens bevalling.
Alopecie, huidnecrose en hypersensitieve reacties kunnen ook voorkomen.
Contra-indicaties: Breedspectrum antibiotica kunnen werking van Warfarine
verhogen door de productie van vitamine K door maagbacteria te remmen.
NSAID1s kunnen warfarine dissocieren van de plasme proteines en de vrije
plasmaconcentratie wordt verhoogd en dus ook de werking daarvan.
Amiodarone en Histamine H2 receptoren kunnen cytochrome P450 remmen en dus
ook de werking van de medicijn vergroten
Phenytoine, phenobarbital, alcohol remmen werking van warfarine door de
eliminatie te verhogen.
Arteriele thromboembolie:
Warfarine is voor lange tijd gebruikt om thrombose op de hartkleppen te voorkomen.
Boezemfibrilleren en murale thrombus in de LV na MI zijn wel indicaties voor het gebruik van
warfarine.
Fibrinolyse:
Fysiologie:
Het proces wordt gestimuleerd door activatie van plasminogeen. Tissue plasminogeen
activator ( t-PA), die vrijgemaakt is uit de beschadigde vaten kan plasminogeen knippen tot
actieve enzym plasmine. In de circulatie Plasminogeen activator inhibitors 1 en 2 die
verwijderen t PA. Meestal bindt t Pa aan fibrine en zet plasminogeen om in plasmine.
Plasmine knipt fibrinogeen en fibrine in degradatieproducten. De bedoeling dat het plaats vindt
op de plek van thrombus.
Werkingsmechanisme:
Alle medicatie activeert plasminogeen en induceert fibrinolyse. Alteplase is een genetische
kopie van t PA en bindt aan fibrine. Streptokinase wordt verkregen vanuit haemolytische
streptococci. Streptokinase is inactief, totdat het een complex bindt met circulerende
plasminogeen. Streptokinase-plasminogeen activator complex fungeert zoals t PA en veroorzaakt
plasminogeen activatie. De effectiviteit van de fibrinolytica is afhankelijk van de leeftijd van de
thrombus en oppervlakte van de thrombus.
Farmacokinetiek:
Alle fibrinolytica worden i.v of intraarterieel gegeven. Streptokinase-plasminogeen activator is
enzymatisch gedegradeerd in de circulatie.
Sommige streptokinase wordt uit de circulatie verwijderd voordat het een actieve complex kan
vormen. Dat komt door de neutraliserende antilichamen gevormd door al doorgemaakt
streptococcen infectie. Neutraliserende antilichamen kunnen verschillende jaren bestaan en
kunnen effectiviteit van de therapie met streptokinase verlagen.
Alteplase en gerelateerde medicatie worden gemetaboliseerd in de lever.
Streptokinase heeft een langzamere begin van de werking en de reperfusie treedt ook later op en
langzame. Reocclusie komt echter minder vaak voor, met een halfwaardetijd van 23 minuten.
Streptokinase wordt meestal als korte infusie gegeven voor de behandeling van de coronaire
arterie occlusie, hoewel langere infusies zijn gewoonlijk voor perifere arteriele occlusies of
longembolie.
Infuus van alteplase wordt over langere periode gegeven ( 3-24 uur). Omdat de alteplase zo een
korte werking heeft is het noodzakelijk om nog heparine toe te dienen voor 48 uur om de kans op
reoclusie te verminderen.
Na reteplase en tenecteplase wordt heparine ook gegeven.
Bijwerkingen:
Bloeding komt zelden voor, maar kan wel voorkomen. Intracerebrale bloeding treedt bij
1% van de patienten op. Het komt vaker voor bij alteplase, dan bij streptokinase.
Bloeding kan worden voorkomen door anti-fibrinolytische medicatie of door transfusie
van fresh frozen plasma.
Hypotensie: het komt het meest voor met streptokinase. Het kan worden veroorzaakt door
het vrijmaken van vasodilator bradykinine. Als de behandeling wordt voor even gestopt,
kan het bloeddruk wel hersteld worden en behandeling kan worden gecontinueerd.
Allergische reacties kunnen ook optreden: deze zijn zelden, maar wrs het gevolg van hun
bacteriele oorsprong.
Werkingsmechanisme:
De luchtwegen zijn rijk in Beta2-adrenoceptoren, die gevonden zijn op de bronchiale gladde
spier,maar ook in andere weefsels. De volgende acties:
1. Bronchodilatatie via de verhoging van de intracellulaire Camp
2. Remming van het vrijmaken van de mediatoren uit de mestcellen
3. Verhoogde verwijdering van de mucus
Selectiviteit va beta2-receptor agonisten heeft minder kans op bijwerkingen dan non-selectieve.
Farmacokinetiek:
De selectiviteit van beta2-receptor agonisten is dosis afhankelijk. Inhalatie van de medicijn
zorgt voor de kleine dosis op de juiste plek ( dus in de longen) en met zo weinig mogelijk
bijwerkingen. Medicijn wordt meestal geinhaleerd door metered-dose aerosol.
Na de inhalatie is de activiteit van de medicatie heel snel, al binnen 5 minuten. Zulke medicijnen
zoals salbutamol hebben gemiddelde duur van de actie ( produceren bronchodilatatie voor 6 uur),
langer dan natuurlijke receptor agonisten.
Lang durende salmeterol heeft werking van bronchodilatatie voor 12 uur. Salmeterol bindt aan
de actieve site van de receptor en zorgt dus voor de lange werking van de receptor.
Salbutamol en terbutaline kunnne ook oraal, subcutaan of i.v., intramusculair gegeven worden.
Hoewel op deze manier heb je grotere dosis nodig. Dit reduceert selectiviteit van de agonisten en
kan meer bijwerkingen veroorzaken.
Tolerantie kan wel optreden bij beta2-receptor agonisten, maar niet met geinhaleerde
antimuscarine medicijnen.
Bijwerkingen:
Skeletspier tremor door beta2-receptor stimulatie
Tachycardie en atytmieen resulteren door beta1- en beta2- receptor stimulatie wanneer
hoge dosis van de medicijnen worden gebruikt.
Acute metabole responses bij hoge dosis zoals hypokaliemie, hypomagnesiemie,
hyperglycemie. Ze duren niet gedurende lange tijd periode.
Hoofdpijn
Bronchospasmen, wanneer voor het eerst wordt gegeven
Het was zorgwekkend dat hoge dosis van de agonisten zou mortaliteit kunnen verhogen door
arytmieen. Het gebruik van de hoge dosis is een reflexie van de ernst van astma.
Werkingsmechanisme:
Er zijn drie typen van de muscarine receptoren in de luchtwegen:
M1 receptor: cholinerge neurotransmissie op de parasympathische ganglia
M2 receptor: presynaptische autoreceptoren op de cholinerge neuronen hebbben
negatieve feedback, die Ach vrijmaak moduleert.
M3 receptoren: postsynaptische en zorgen voor de bronchoconstrictie, mucus secretie in
respons op de parasympathische stimulatie via generatie van c GMP. Remming van M3
receptoren resulteert in bronchodilatatie.
Antimuscarine medicatie is non-selectief en bindt aan alle drie typen receptoren. Het blijft
onzeker of ze ook anti-inflammatoire werking hebben.
Ze worden vooral gebruikt in COPD en ze zijn minder effectief in acute tot gemiddelde astma.
Ze kunnen wel echter worden gebruikt in combinatie met beta2-receptor agonisten bij de
exacerbaties van astma.
Farmacokinetiek:
Ze worden slecht geabsorbeerd vanuit de maag en ze kunnen niet over bloed-hersen barriere
heen. Ze worden geinhaleerd met behulp van metered-dose aerosol of een nebuliser.
Ze beginnen langzamer met werken ( 30-60 minuten) dan salbutamol, wrs vanwege trage
absorptie in de luchtwegen.
De werkingsduur is niet afhankelijk van de eliminatie uit de circulatie. Maar het is afhankelijk
van de tijd dat de medicijn aan de receptor blijft gebonden. De werkingsduur van ipratropium is
kort, omdat die al snel dissocieert van de M3 receptoren, met een halfwaardetijd op de receptor
van 16 minuten.
Tiotropium dissocieert veel sneller van M1 en M3 receptoren ( halfwaardetijd op M3 receptor is
35 minuten) dan van M2 receptoren ( 3.5 uur).
Bijwerkingen:
Droge mond is meest voorkomende bijwerking
Misselijkheid, obstipatie
Hoofdpijn
Glaucoom
Urine retentie bij mannen met prostatisme
Werkingsmechanisme:
Glucocorticoiden zijn meest effectief in chronische astma, maar zijn relatief ineffectief in COPD.
Ze worden vooral gebruikt voor preventie als beta agonisten meer 1x per dag worden gebruikt.
Ze onderdrukken inflmmatie en immuunrespons. Het belangrijkste effect in astma is wrs
activatie van de glucocorticoid receptor, die transcriptiegenen remt die coderen voor cytokines in
de inflammatie. Glucocorticoiden activeren histones deacetylases die core histones deacetyleren
en transcriptiecomplex remt genen die voor cytokines coderen.
Lnagdurig gebruik leidt verminderde respons van de luchtwegen op verschillende
bronchoconstrictor mediatoren en blokkeren zowel vroege als late reacties op de allergeen.
Farmacokinetiek:
Corticosteroiden kunnen i.v. of oraal worden toegediend in ernstige astma. Maar ze worden het
best via aerosol of droge poeder gegeven om de bijwerkingen te verminderen. Geinhaleerde
corticosteroiden worden slecht geabsorbeerd door de wanden ( dus vanuit de long in het
systeem) en wanneer wel geabsorbeerd, het wordt heel snel geinactiveerd. Het is zeker een
gewenste eigenschap, die vermindert de kans op bijwerkingen.
Werkingsmechanisme:
LRA worden oraal gegeven en ze remmen LTD4, door receptor cysteinyl leukotrienes te
remmen. Cysteinyl leukotrienes worden uit verschillende cellen vrijgemaakt, zoals mestcellen en
eosinofielen. Cysteinyl leukotrienes kunnen bijdragen aan luchtweg oedeem, gladde
spiercelcontractie, verhoogde secretie van de mucus.
LRA voorkomen allebei vroege en late bronchoconstrictie responses op de allergeen. LRA
worden meestal gebruikt in milde en gemiddelde astma, astma door NSAID.
Bijwerkingen:
Hoofdpijn en geirriteerdheid
Droge mond en dorst
Oedemen
Hypersensitiviteit, zoals angiooedeem, huiduitslag en anafylaxis.
Maag- darm klachten
Milde astma kan gewoon met Beta-receptor agonisten worden behandeld. Anitmuscarine
medicatie is het meest effectief met chronische obstructieve airway disease.
Meer ernstige aanvallen moeten worden behandeld met bronchodilatoren en systemische
corticosteroiden.
Allergie:
Histaminen:
Histamine fuctioneert als een locale hormoon ( autacoid). Het is gevonden in mest cellen ( vooral
in de huid, longen en de maag) en ook in basofielen.
Histamine is ook gevonden in enterochromaffiene cellen in de maag, waar het aan de zure
sectretie bijdraagt en in de hersenen, waar het een rol van neurotransmitter vervult.
Histamine is geproduceerd in de mest cellen en basofielen door dieet histidine te decarboxyleren.
Na het vrijmaken uit de cellen wordt het heel snel gemetaboliseerd.
Er zijn drie G-gekoppelde receptoren H1-H4.
In het algemeen speel H1 een belangrijke rol in het immuunsysteem met behulp van
intracellulair Calcium als second messenger.
Bij maagzuursecretie speel H2 een belangrijke rol, waarbij c AMP als second messenger
fungeert. Deze receptoren spelen ook een belangrijke rol in cardiale functie ( stimuleren
hartcontractie en hartfrequentie) en zijn remmende postsynaptic receptoren in de hersenen.
H3 receptoren zijn ook betrokken tot remmende neurotransmissie in de hersenen. Ze fungeren
presynaptisch door c AMP te remmen en Ca vrij te maken.
H4 receptoren spelen ook een rol in het immuunsysteem door Ca vrij te maken en zijn gevonden
in de darm, longen en hersenen.
Allergische reacties betreffen H1 receptor. H1 receptoren zijn gekoppeld aan inositol fosfolipide
intracellulaire signalling pathways.
Ze activeren ook transcriptie factoren nucleaire factor kappa B (NF-k B). Deze factor stimuleert
pro-inflammatoire cytokinenn ( zoals tnf-alfa, IL-6 en IL-8) en expressie van adhesie moleculen
die ontstekingscellen aantrekken.
Dus de belangrijkste effecten van histamine via H1-receptor:
• Capillaire en veneuze dilatatie kan hypotensie veroorzaken. Histamine produceert op de
huid heel sterke respons. Axon reflex produceert vasodilatatie en uiteindelijk ook
oedemen.
• Verhoogde capillaire permeabiliteit produceert oedemen. Dat kan tot urticaria,
angiooedemen, en laryngeale oedemen leiden.
• Gladde spier contractie kan optreden, vooral in de bronchiolen en in de darm
• Huid jeuk
• Pijn door stimulatie van nocireceptoren
Werkingsmechanisme:
Antihistaminica zijn selectief voor H1-receptoren. Ze zijn competitieve inverse agonisten, ze
reduceren de spontane activiteit van histamine H1 en blokkeren de effecten van histamine.
• Ze blokkeren veel vasculaire effecten van histamine
• Remming van de inflammatore cel accumulatie in de weefsels door second-generation
antihistaminica. Dat kan het gevolg zijn van de downregulatie van NF-k B in de weefsels
van de allergische respons.
Eerste generatie antihistaminica: zijn lipofiel, kunnen door bloed-hersenbarriere heen en zijn
kalmerend ( verdovend). Ze hebben ook antimuscarinische effecten en kunnen misselijkheid
onderdrukken.
Tweede generatie antihistaminica: zijn hydrofiel en geïoniseerd bij de fysiologische pH en ze
hebben weinig kalmerende werking en kunnen niet door bloed-hersenbarriere heen Ze hebben
antimuscarine werking. Cetirizine!
Derde generatie antihistaminica: metabolieten van de tweede generatie geneesmiddelen. Ze
hebben dezelfde effecten als tweede generatie, maar kunnen andere bijwerkingen hebben.
Farmacokinetiek:
Cetirizine is goed geabsorbeerd vanuit de maag en is gemetabolliseerd in de lever tot
metabolieten met lange halfwaardetijd. Cetirizine ondergaat weinig metabolisme en is vooral
verwijderd onveranderd door de nieren. Het heeft een gemiddelde halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
• Duizeligheid, vooral met First-generation compounds, hoewel stimulatie kan optreden bij
ouderen en kinderen
• Hoofdpijn
• Droge mond, urine retentie en gastrointestinale problemen door antimuscarine effecten
door First-generation medicatie
• Topical antihistaminica op de huid moeten vermeden worden door de allergische reacties
op de huid.
Antibiotica
Penicillines ( amoxicilline)
Werkingsmechanisme:
Penicillenes bestaan uit thiazolidine ring die gebonden is met beta-lactam rind en side chain. Die
side chain bepaalde de eigenschappen van de geneesmiddelen.
De bacteriën hebben celwand die bestaat uit peptidoglycanen. Peptidoglycaan synthese bestaat
uit drie stappen en op de laatste stap in werken beta-lactam antibiotica.
De cross-linking in de celwand is geremd door de antibiotica die binden aan transpeptidase
enzymen.
Deze effect berust vooral op de delende cellen die nog niet in staat zijn hun osmotische gradient
te handhaven en uiteindelijk ze barsten uit elkaar.
Sommige bacteria hebben ook enzymen die cellysis kan veroorzaken. Dan binden deze
antibiotica aan deze enzymen en stimuleren cellysis.
Farmacokinetiek:
Flucloxacilline en amoxicilline worden snel geabsorbeerd vanuit de maag. Deze medicijnen
worden verwijderd uit de nieren en hebben korte halfwaardetijd. Ze kunnen ook intramusculair
of intraveneus worden gegeven.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken
• Hypersensitiviteit, uitslag, koorts, vasculitis, exfoliatieve dermatitis, Stevens-Johnson
syndroom en anafylactisch shock. Allergie kan ook vaak voorkomen.
• Amoxicilline kan niet-allergische maculopapulaire uitslag produceren bij mensen met
koorts.
• Reversibele neutropenie en eosinofilie kan optreden met de hoge dosis.
• Encefalopathie, als er in liquor hoge concentraties van penicilline aanwezig zijn. Dat
komt door renale falen of intrathecale injectie.
• Diarreen of colitis, kan optreden door verstoring van normale colon flora.
• Cholestatische geelzucht kan optreden met flucloxacilline of clavulaanzuur.
Cefalosporines ( cefuroxim, ceftazidim)
Werkingsmechanisme:
Deze groep heeft ook beta-lactam ring. Aan die beta ring is dihydrothiazine ring gebonden, die
ze meer resistent maakt voor beta-lactamases. Ze hebben bijna dezelfde werking als penicillines.
Farmacokinetiek:
1. Eerste generatie wordt goed geabsorbeerd
2. Tweede en derde generatie, vooral cefuroxim en cefotaxim zijn zuur-labiel en
moeten parenteraal worden toegediend. Cefuroxim is een prodrug voor oraal
gebruik en heeft een goede absorptie en is hydroliseerd door de lever tot
cefuroxim.
3. Meeste cefalosporines zijn uitgescheiden door de nieren en hebben korte
halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, abdominale problemen
• Hoofdpijn
• Huiduitslag
• Hypersensitiviteit en cross-allergie
• Diarree of colitis
Metronidazol:
Werkingsmechanisme:
Metronidazol is bacteriedodend als het wordt omgezet tot een toxische metaboliet die DNA
synthese remt en bestaande DNA afbreekt.
Sommige aneroben en protozoa bevatten oxidoreductase enzym die metronidazol kunnen
omzetten tot een actieve metaboliet. Het is zowel actief tegen delende als niet delende cellen.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, raar smaakje ( metaalsmakje)
• Uitslag
• Intolerantie voor alcohol
Nitrofurantoine:
Werkingsmechanisme:
Nitrofurantoine wordt geactiveerd tot instabiele metabolieten in de bacteria die DNA disruptie
produceert. Het is bactericidal vooral voor bacteria in de urine.
Farmacokinetiek:
Nitrofurantoine wordt goed uit de maag geabsorbeerd. De halfwaardetijd is kort in plasma. Het
wordt onveranderd uitgescheiden door de nieren, maar kan ook in gal verschijnen. Urine
concentraties zijn hoog genoeg om de urineweginfecties te behandelen, maar lage weefsel
concentraties zijn niet hoog genoeg om pyelonefritis te behandelen.
Bijwerkingen:
• Maag-darm klachten
• Perifere neuropathie
• Long toxiciteit ( allergische pneumonitis of chronische interstitiele fibrose)
Quinolones ( ciprofloxacine)
Werkingsmechanisme:
Ze remmen replicatie van bacteriële DNA. Ze blokkeren de activiteit van DNA gyrase en DNA
topoisomerase, enzymen die essentieel zijn voor DNA replicatie en reparatie. Het effect is
bactericidal.
Spectrum van de activiteit ( ciprofloxacin): Heeft een breed spectrum van de activiteit:
• Gram positieve bacterie, maar alleen met matige effectiviteit tegen Streptococcus
Pneumoniae en Enterococcus faecalis
• Gram negatieve bacterie: Haemofilus influenzae, Pseudomonae Aeruginosa, Neisseria
gonorroe, Enterobacter en Campylobacter
• Chlamydia en andere mycobacteria
• Niet anaeroben
• Andere quinolones hebben betere effectiviteit tegen pneumococci
Farmacokinetiek:
Orale van ciprofloxacine is wel goed. Het is goed verdeeld in alle weefsels en vloeistoffen, maar
liquor penetratie is slecht, behalve als het om een meningeale inflammatie gaat. De meeste van
de medicijn is onveranderd verwijderd door de nieren, 20% door de gal en ongeveer dezelfde
door de lever.
Ciprofloxcine heeft een korte halfwaardetijd.
Ciprofloxacin is ook i.v aanwezig.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, diarree
• CZS effecten: duizeligheid, hoofdpijn, tremor, convulsies
• Uitslag
• Pijn en ontstekingen in tendons vooral bij tendon rupturen
• Contra-indicaties: theofylline, warfarine en cyclosporine concentraties zijn verhoogd
door ciprofloxacine door remming van lever cytochroom P450, die toxicitetit produceert.
• De absorptie van quinolones is verminderd door orale zouten.
Macroliden ( azithromycine,clarithromycine)
Werkingsmechanisme:
Macroliden binden reversibel aan 50S subunit van de bacteriële ribosoom. Deze veroorzaakt
dissociatie van de peptidyl transfer RNA ( t RNA). De werking is vooral bacteriostatische
( remmen bacteriële groei)
Resistentie:
Door activatie van de efflux mechanismen en kan ook een genmutatie betreffen die codeert voor
methyltransferase die op ribosomen werkt.
Farmacokinetiek:
Clarithromycine is zuur-stabiel en goed geabsorbeerd vanuit de maag, maar ondergaat First-
pass metabolisme in de lever en heeft korte halfwaardetijd.
Azithromycine wordt slecht geabsorbeerd vanuit de maag. Het wordt wijd verdeeld en langzaam
vrijgemaakt uit de weefsels. Het is onveranderd uitgescheiden door de gal en heeft een lange
halfwaardetijd van 2 dagen.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken,diarree vooral met erithromycine ( betere respons op azithromycine
en clarithromycine)
• Uitslag
• Cholestatische geelzucht met erythromycine, vooral als de behandeling langer dan twee
weken duurt.
• Verlenging van Q-T interval op de ECG met predispositie voor het ventrikel arytmie
• Erythromycine en clarithromycine remmen P450 en kunnen medicaties verhogen die via
deze manier verwijderd worden uit het lichaam. Voorbeelden zijn carbamazepine en
ciclosporine.
Aminoglycosiden
Werkingsmechanisme:
Aminoglycosiden remmen proteine synthese door irreversibel aan 30S te binden. Deze werking
remt de translatie vanuit m RNA tot de eiwitten en verhoogt ook de frequentie van het slecht
lezen van de genetische code. De werking is bacterie dodend.
Farmacokinetiek:
Aminoglycosiden zijn slecht geabsorbeerd vanuit de maag en worden daarom parenteraal
gegeven. Ze hebben een korte halfwaardetijd en wordt uitgescheiden door de nieren.
Ze kunnen niet door de bloed-hersenbarriere heen, ze kunnen wel door placenta heen en kunnen
n. VIII beschadigen van de foetus.
Monitoring is heel belangrijk bij aminoglycosiden. Piek concentraties moeten gemeten worden 1
uur na toedienen en concentraties voordat de volgende dosis wordt toegediend.
1x dag gegeven dosis is het minst toxisch dan meerdere keren per dag.
Tobramycine wordt aan mensen gegeven met CF die infectie hebben van Pseudomonas
Aeruginosa.
Bijwerkingen:
Meeste bijwerking zijn dosis gerelateerd en zijn reversibel:
• Ototoxiciteit: vestibulaire en hoor dysfunctie. Hoge plasma medicatie concentraties
leiden tot accumulatie van aminoglycoside in de oor en resulteren in de irreversibele
evenwichtsstoornis en doofheid. Lisdiuretica kan ototoxiciteit nog meer verhogen.
• Renale falen: retentie van de aminoglycosiden is de tubulaire cellen van de nieren. Het is
meestal wel reversibel en kan zich manifesteren met proteïnurie.
• Acute neuromusculaire blokkade kan optreden vooral als aminoglycosiden met
anaestatisch medicijnen en ze kunnen effecten van andere neuromusculaire agenten
vergroten. Deze actie is een resultaat van de remming van Ach vrijmaak en is reversibel
door Ca-zouten toe te voegen.
Tetracyclines ( doxycycline)
Werkingsmechanisme:
Tetracyclines worden door bacteria opgenomen door een mechanisme die niet gevonden is in de
menselijke cellen. Ze zijn bacteriostatisch en remmen bacteriele eiwit synthese door reversibel te
binden aan 30S subunit van de ribosomen.
Resistentie:
Vooral door plasmiden veroorzaakt en resulteert in verhoogd uitpompen van de medicijn uit de
bacterie. Een alternatieve mechanisme is het verlaagde binding aan ribosomen. Resistentie tegen
een medicijn wordt ook vaak gezien bij andere soorten tetracyclines.
Farmacokinetiek:
Tetracyclines worden onvolledig geabsorbeerd vanuit de maag, vooral met voedsel ingenomen.
Absorptie is vaak verslechterd door melk, aluminium, calcium of magnesium zouten, ijzer en
verhoogde intestinale Ph.
Tetracyclines diffunderen wel goed in de sputum, urine, peritoneum en in de pleura, en kunnen
door de placenta heen. Ze kunnen niet in de liquor komen.
Alle tetracyclines hebben gemiddelde of lange halfwaardetijd, doxyxycline en minocycline
hebben langste.
Tetracyclines zijn geconcentreerd in de lever en sommige medicatie wordt uitgescheiden via de
gal.
Tetracyclines zijn vooral onveranderd verwijderd via de nieren, behalve doxycycline die met de
gal wordt verwijderd.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, diarree
• Gele tanden bij kinderen, dentale hypoplasie. Tetracyclines moeten vermeden worden
tijdens de laatste helft van de zwangerschap en bij de kinderen ouder dan 12 jaar.
• Benigne intracraniele hypertensie met hoofdpijn en visuele problemen
• Anti-anabole effecten kan in menselijke cellen optreden door eiwit synthese te remmen.
Het kan tot uremie leiden met pre-existente nierfalen.
Clindamycine
Werkingsmechanisme:
Clindamycine heeft dezelfde werking als macroliden.
Werkingsmechanisme:
Trimethoprim remt dihydrofolaat reductase, die dihydrofolaat om in tetrahydrofolaat omzet. Co-
trimoxazol heeft dezelfde werking. Echter resistentie voor sulfamethoxazole heeft niet gewenste
effectiviteit op de bacteriën.
Resistentie:
Productie van gemuteerde dihydrofolaat reductase die ongevoelig is voor trimetghoprim
Farmacokinetiek:
Trimethoprim is goed geabsorbeerd vanuit de maag. Meeste zijn onveranderd uitgescheiden door
de nieren en het heeft een gemiddelde halfwaardetijd. Zowel trimethoprim als co-trimoxazol zijn
beschikbaar voor i.v gebruik.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, diarree
• Uitslag
• Beenmerg depressie
• Folaat tekorten, die leiden tot veranderingen in het beenmerg.
Tuberculostatica ( rifampicine,isoniazide,pyrazinamide,ethambutol)
Rifampicine:
Werkingsmechanisme:
Ze remmen DNA-afhankelijke RNA polymerase en remmen transcriptie in de bacterie.Ze
hebben bacteriedodende werking.
Rifampicine heeft breed spectrum activiteit:
• Myobacteriale infecties ( M. tuberculosis en M.leprae), brucellosis, Legionella
• Stafylococcen infecties
• Rifabutine wordt gebruikt tegen M.avium tegen patienten met HIV.
Resistentie:
Resistentie ontwikkelt zich snel, het komt een stap genetische mutatie van de DNA-afhankelijke
RNA polymerase.
Farmacokinetiek:
Orale absorptie is goed en i.v. gebruik is ook mogelijk. Metabolisme vindt plaats in de lever en
heeft een korte halfwaardetijd, een deel ondergaat enterohepatische circulatie.
Bijewerkingen:
• Misselijkheid en braken
• Pseudomembraneuze colitis met rifampicine
• Hepatotoxiciteit, verhoging van de plasma transaminases, monitoring is aanbevolen
• Oranje kleuring van de tranen, zweet, urine
• Toxiciteit syndromen: shock-like syndromen, acute haemolytische anemie, renale falen
• Contra-indicaties: door inductie van geneesmiddel-metaboliserende enzymen in de
lever kan oestrogeen concentratie verlagen bij vrouwen die OAC innemen, en verlagen
plasma concentraties van fenytoine, warfarine en sulfonylureas
Isoniazide:
Werkingsmechanisme:
Het is een belangrijke medicijn voor de behandeling van M.tuberculosis. Isoniazide is een pro-
drug en wordt geactiveerd door catalase-peroxidase activiteit in de kwetsbare cellen.
Isoniazide reageert op de enzymen in de cel om synthese van long-chain mycole zuren, die
specifiek zijn voor Mycobacteria, te remmen. Het is bacteriedodend tegen delende cellen,
maar bacteriostatisch voor de rustende organismen.
Resistentie:
Wrs mutaties in de enzymen om die synthese remmen. De resistentie treedt meestal op als
isoniazide alleen wordt gebruikt.
Farmacokinetiek:
Orale absorptie is goed, maar wordt verminderd met voedsel ingenomen.
Isoniazide wordt gemetaboliseerd door acetylatie in de lever, die onderworpen is aan genetische
plymorfisme
Snelle acetylators hebben uitgebreide First-pass metabolisme en met langzame acetylators is de
concentratie 2x zo hoog.
De halfwaardetijd is kort, maar hangt ook af van acetylator.
Bijwerkingen:
• Misselijkheid, braken, obstipatie
• Perifere neuropathie met hoge dosis. Dat kan worden voorkomen door profylactisch
gebruik van orale pyridoxine bij mensen met hoog risico ( DM, HIV, alcoholisme)
• Hepatitis is zeldzaam, maar monitoring van de lever functies is aanbevolen
• SLE-like syndromen. Positieve antilichamen zijn gevonden bij 20% van de mensen
tijdens langetermijn behandeling.
Pyrazinamide:
Werkingsmechanisme:
Pyrazinamide is een pro-drug en wordt omgezet door pyrazidaminases in de actieve
metabolieten die gevonden zijn in M.tuberculosis.
Het product pyrazinoic zuur verlaagt intracellulaire pH, deactiveert vitale enzymen in
vetzuursynthese en vernietigt bacterie.
Resistentie:
Puntmutatie in de genen die coderen voor pyrazidaminases. Resistentie ontwikkelt zich snel als
het als enige behandeling voor tuberculose wordt gebruikt.
Farmacokinetiek:
Orale absorptie en metabolisme vindt plaats in de lever. Pyrazinamide heeft een lange
halfwaardetijd.
Bijwerkingen:
• Hepatotoxiciteit: verhoogde concentratie van plasma bilirubine vereist het stoppen van de
behandeling, monitoring is aanbevolen
• Misselijkheid en braken
• Arthralgie
• Sideroblastic anemie
Ethambutol:
Werkingsmechanisme:
Het is nog onduidelijk hoe deze geneesmiddel werkt, maar het functioneert waarschijnlijk als
arabinose analoog en remt arabinosyl transferase. Deze effecten resulteren in de beschadigde
synthese van de celwand van de mycobacteria.
Het is effectief tegen mycobacteria (M.tuberculosis & M.avium)
Resistentie:
Genmutaties en vooral tijdens lang-durende behandeling en als ethambutol alleen is gebruikt.
Farmacokinetiek:
Orale absorptie is goed. Het wordt onveranderd verwijderd uit de nieren. De halfwaardetijd is
lang.
Bijwerkingen:
• Optische neuritis ( rood-groen kleur blindheid; dosis gerelateerd en vaak reversibel),
wordt niet gebruikt bij jonge kinderen.
• Perifere neuritis
Meestal worden rifampicine, isoniazide, pyrazinamide gebruikt eerste twee maanden en daarna
volgende 4 of langer 6 maanden rifampicine en isoniazide. Ethambutol wordt soms toegevoegd
als vierde medicijn, als er resistentie bestaat tegen isoniazide.