Professional Documents
Culture Documents
Ruimtelijke-Functionele Analyse Gezondheidscentra: Evaluatie Van Het Advies Van de Subcommissie Accomodatiebeleid
Ruimtelijke-Functionele Analyse Gezondheidscentra: Evaluatie Van Het Advies Van de Subcommissie Accomodatiebeleid
Ruimtelijke-Functionele Analyse Gezondheidscentra: Evaluatie Van Het Advies Van de Subcommissie Accomodatiebeleid
~ -
H. van Hoogdalem
D.J.M. van der Voordt
H.B.R. van Wegen
l
I
2. KOMMENTAAR OP DE UITGANGSPUNTEN 6
2 .1. Al gemeen 6
2.2. Samenstelling en omvang van het team 7
2.3. Gezamenlijk gebruik van werkruimten 8
2.4. Situering, bereikbaarheid en toegankelijkheid 9
2.5. Uitgangspunten bij de oppervlakte-berekening 11
2.6. Het bouwproces 13
2.7. Nieuwbouw/verbouw 14
2.8. Het gebruik van de richtlijnen in de praktijk 15
3. RUIMTE-INDELING OP CENTRUMNIVEAU 16
3.1. Introduktie 16
3.2. Vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik 16
3.3. Indelingsvarianten 19
3.4. Relatie tussen type, grootte en vorm 20
3.5. Gebouwtype en samenwerkingsfilosofie 23
3.6. Gebouwtype en opvang van patiënten/kliënten 25
4. RUIMTEBEHOEFTE EN RUIMTEGEBRUIK 26
4.1. Richtlijnen versus praktijk 26
4.2. Werkelijke ruimtebehoefte 34
4.3. Huisartsen en praktijkassistenten 35
4.4. Wijkverpleging en consultatieburo 47
4.5. Maatschappelijk werk 54
4.6. Fysiotherapie 54
4.7. Overige disciplines 64
4.8. Wachten en vergaderen 68
----I
Inhoudsopgave.
4.9. Stagiaires 70
4.10. Beheersfunktie 72
4.1l. Toekomstige ontwikkelingen 73
5. KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN 76
5.l. Omvang en samenstelling van het team 76
5.2. Bouwvoorbereidingsproces 77
5.3. Indeling van het gebouw 77
5.4. Raming van de ruimtebehoefte 79
5.5. Aanbevelingen voor verder onderzoek 81
Noten en literatuur 82
Dit rapport vormt een samenvatting van een uitgebreid onderzoek naar de bouw-
kundige opzet van gezondheidscentra en is toegespitst op een kritische evaluatie
van de richtlijnen omtrent de ruimtebehoefte van deze centra, zoals vastgelegd
in het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijkgezondheidscentra. Deze
richtlijnen vormen de basis waarop het aantal m2 kan worden vastgesteld dat voor
een bepaald samenwerkingsverband als redelijk verantwoord kan worden beschouwd.
Deze totaal maat is in grote mate bepalend voor de toekenning van subsidie bij
eventuele ~ploitatietekorten. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Dit samenvattend eindrapport is gebaseerd op een drietal eerder verschenen publi-
katies, aangevuld met literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen.
Enerzijds is het bedoeld als een toetsing van de nota Accommodatiebeleid aan
ervaringen met gezondheidscentra in de praktijk, wat vooral uit beleidsoogpunt
van belang is. Anderzijds gaat dit rapport in op aspekten die in de nota Accommo-
datiebeleid in onvoldoende mate naar voren zijn gebracht, met name de indeling
van de plattegrond op centrumniveau en de relaties tussen de ruimten onderling
in samenhang met de samenwerkingsfilosofie. Dit is vooral voor het veld interes-
sant ten behoeve van de bouw van een gezondheidscentrum in een konkrete situatie
en het ontwikkelen van een adekwaat programma van eisen.
Hoewel in dit eindrapport de nodige kritische kanttekeningen worden geplaatst
bij het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid, willen wij onze waardering
uitspreken voor het werk van deze commissie. In zeer korte tijd zijn door de
commissieleden een aantal relevante gegevens bij elkaar gebracht op een moment,
dat nog vrijwel geen (Nederlandse) informatie beschikbaar was over de bouw van
gezondheidscentra en de ontwikkelingen binnen de eerstelijns gezondheidszorg nog
duidelijk in een groeifase verkeerden.
Graag willen wij een woord van dank uitspreken aan allen die hebben bijgedragen
aan het initiatief en de realisering van dit onderzoek.
In de eerste plaats aan alle werkers en patiëntenjkliënten die zeer enthousiast
aan het onderzoek hebben meegewerkt. Daarnaast is veel dank verschuldigd aan de
leden van de Begeleidingscommissie en de externe 'consultants', die ons vele
waardevolle adviezen hebben gegeven. De eindverantwoordelijkheid voor het onder-
zoek berust uiteraard volledig bij de auteurs.
Externe adviseurs/consultants
1.
----------------- -~---
Inleiding.
1.2. Onderzoekprocedure
Het evaluatie-onderzoek is in fasen uitgevoerd.
a. Ontwikkeling van de evaluatie methodiek en het uittesten hiervan in een
proefonderzoek. Dit proefonderzoek heeft plaatsgevonden in gezondheidscentrum
Merenwijk te Leiden.
b. Vergelijkende plattegrond-analyse van een 50-tal specifiek als gezondheids-
centrum ontworpen gebouwen.
c. Ontwikkeling van een indeling in verschillende typen gezondheidscentra op
basis van organisatorische en bouwkundige kenmerken.
d. Selektie van een representatief centrum per type voor nader onderzoek.
e. Uitvoerige case studies in de (vier) geselekteerde centra, gericht op de uit-
gangspunten bij de opzet van het gebouwen het huidige funktioneren hiervan.
f. Beknopte enquêtes naar de gebruikservaringen van werkers en patiënten in de
overige bezochte centra.
Behalve dit gebruikersonderzoek is een uitgebreide literatuurstudie verricht en
is een interviewronde gehouden langs enkele overkoepelende hulpverlenersorgani-
saties en andere deskundigen (bijlage 1).
Daarmee is getracht ook een inzicht te krijgen in bepaalde trends en mogelijk
te verwachten toekomstige ontwikkelingen.
De vier case studies zijn uitgevoerd in de volgende centra.
1. Dauwendaele-Zuid te Middelburg
Een representatief voorbeeld van een vrij klein gezondheidscentrum waarin de
disciplines alleen de lokatie gemeenschappelijk hebben en verder beschikken
over een eigen buitenentree, receptie (voor zover aanwezig) en wachtruimte
(het zgn. 'winkeltjes-type').
2. Boomstede te Maarssen
Een duidelijk voorbeeld van een erg groot samenwerkingsverband, gehuisvest
in een middelgroot gebouw in twee bouwlagen; de disciplines maken hier ge-
bruik van een gezamenlijke entree en circulatieruimte (hal, trap/lift), maar
zowel de ontvangst van de bezoekers als het wachten zijn apart per discipline
georganiseerd.
3. Bijvanck te Blaricum
Eveneens een middelgroot gebouw, maar uitgevoerd in êén bouwlaag en kleiner
van opzet (ca. 20 medewerkers versus ca. 30 medewerkers in Boomstede). De
2.
Inleiding.
In deze vier centra zijn open interviews gehouden met (vertegenwoordigers van)
álle disciplines. Aan de hand van een checklist van vraagpunten is met name in-
gegaan op de samenwerkingsfilosofie van de hulpverleners, hun takenpakket en
werkwijze en de mate waarin het gebouw hier adekwaat op is afgestemd kwa inde-
ling, oppervlakten van ruimten, inrichting etc.
Tevens zijn een aantal indelingsvarianten voorgelegd ter vergelijking met de
eigen situatie. Het bouwproces is aan de orde gesteld bij de hulpverleners die
intensief betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het centrum, alsmede
bij de ontwerpers van de vier centra. Voorts zijn gesprekken gevoerd met enkele
patiënten/kliënten. De mondelinge interviews zijn aangevuld met gerichte obser-
vaties van de onderzoekers ter plaatse, terwijl tevens de archieven zijn geraad-
pleegd met het oog op relevante stukken over het bouwvoorbereidingsproces, de
samenwerkingsovereenkomst, notulen van vergaderingen, e.d.
In de overige bezochte centra (in totaal 45) is gebruik gemaakt van een beknopte
schriftelijke enquête onder alle disciplines en een aantal patiënten/kliënten.
Per discipline is vooral gevraagd naar het oordeel over de grootte van de ruim-
ten en de onderlinge situering hiervan, terwijl aan de bezoekers vragen zijn ge-
steld over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebouw, het vinden van
de weg in het gebouw, de privacy van de patiënt en de wijze waarop het gebouw
als totaliteit door de bezoeker wordt ervaren (de belevingswaarde) kwa aankle-
ding en inrichting.
3.
Inleiding.
Er is gekozen voor een selektie van centra die reeds enige jaren funktioneren,
zodat men voldoende ervaring heeft kunnen opdoen met de voor- en nadelen van
het gebouw. Dit impliceert echter dat de meest recente ontwikkelingen slechts in
beperkte mate in deze centra zijn terug te vinden. Bovendien zijn de onderzochte
centra gebouwd in een periode dat de richtlijnen nog niet bekend waren. Om dit
bezwaar te ondervangen is een aanvullend bezoek gebracht aan een recent gebouwd
gezondheidscentrum, dat opgezet is conform de richtlijnen van de Subcommissie
Accommodatiebeleid.
Ook de interviewronde langs een aantal sleutelpersonen heeft de nodige informa-
tie opgeleverd met betrekking tot recente en in de toekomst te verwachten ont-
wikkelingen.
Ten aanzien van het tweede punt kan worden opgemerkt, dat in de literatuur tegen
satisfaktie-onderzoek gewoonlijk een aantal bezwaren worden ingebracht, zoals
het probleem van de zgn. cognitieve dissonantie reductie, het sociale gewenst-
heid effekt ('social desirability') en het satisfier-dissatisfier effekt. 2 Deze
bezwaren zijn ondermeer ondervangen door de ondervraagden een aantal indelings-
varianten voor te leggen met het verzoek hier kommentaar op te geven.
Daarmee is vooral ook het wáárom van bepaalde voor- of nadelen inzichtelijk ge-
worden. Bovendien zijn ter plaatse observaties verricht en is aanvullend litera-
tuuronderzoek uitgevoerd naar aktiviteiten en maatstudies. Samen met het (sub-
jectieve) oordeel van de gebruikers bieden deze (meer objectieve) gegevens vol-
doende basis voor het formuleren van een kritisch kommentaar op de m2-richtlij-
nen uit het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid.
1.4. Publikaties
Zoals eerder vermeld vormt dit eindrapport een samenvatting van een drietal eer-
der verschenen publikaties. 3
In deel I, Onderzoekprocedure en proefonderzoek, zijn de ontwikkeling van de
onderzoekmethodiek en de resultaten van de toepassing van deze methodiek in ge-
zondheidscentrum Merenwijk te Leiden beschreven. Tevens is in dit deel de selek-
tieprocedure uitgewerkt om enkele representatieve centra te kunnen selekteren
voor nader onderzoek. Deel 11, Dokumentatie en Plattegrond-analyse, omvat onder
meer een dokumentatie van een aantal organisatorische en bouwkundige gegevens
over 50 gezondheidscentra in Nederland, zoals de samenstelling van het team, de
plattegrond van het gebouwen het jaar van de start. Op basis van deze gegevens
is een analyse gemaakt van de spreiding in oppervlakte, zowel op centrum-niveau
als per discipline, alsmede van veel voorkomende vormen van gemeenschappelijk
ruimtegebruik en ruimtelijke indelingsvarianten, eveneens op centrum- en op
disciplineniveau. In deel 111, Ervaringen van gebruikers met hun gebouwen, zijn
4.
Inleiding.
5.
-------
2. KOMMENTAAR OP DE UITGANGSPUNTEN
2. 1. A1gemeen
Bij toetsing van de vier modellen aan de praktijk is gebleken, dat de meeste ge-
zondheidscentra niet precies tot één van de vier modellen kunnen worden gerekend.
Met name het aantal fysiotherapeuten blijkt veelal aanzienlijk hoger te zijn in
vergelijking met de aantallen, genoemd in de modellen, terwijl het aantal tand-
artsen overwegend lager uitvalt. Een en ander valt wellicht te verklaren vanuit
het feit, dat in de modellen géén rekening is gehouden met andere binnen de wijk
opererende hulpverleners, solo of in samenwerkingsverband. Evenmin is rekening
gehouden met part-time werkers. Bovendien blijken in de praktijk ook andere dis-
ciplines veelvuldig in gezondheidscentra te participeren. Met name geldt dit voor
de gezins- en bejaardenzorg. In de grotere centra is soms ook een aparte koördi-
nator werkzaam en verschillende gezondheidscentra spelen een belangrijke rol in
de opleiding. Tenslotte speelt een rol dat de normen betreffende de hulpverlener/
patiëntenratio aan veranderingen onderhevig zijn. Dit is uiteraard van invloed
op het aantal hulpverleners in een gezondheidscentrum, dat bovendien niet altijd
wijkgebonden funktioneert.
Op zichzelf is het zeker illustratief om aan de hand van modellen te laten zien
hoe de berekening van de globale ruimtebehoefte voor een specifiek team in zijn
werk gaat. Voor het gebruik van de richtlijnen betekent het voorgaande echter,
dat de raming van de ruimtebehoefte in een konkrete situatie niet zonder meer
ontleend kan worden aan de bruto-vloeroppervlakte van één van de vier modellen,
doch afgestemd moet worden op de werkelijke aanwezige deelnemers en hun aktivi-
teiten.
8.
Kommentaar op de uitgangspunten.
vaak gunstig gesitueerd (centraal gelegen, dicht bij andere voorzieningen, goed
te voet bereikbaar of per fiets of openbaar vervoer). De parkeervoorzieningen
laten echter vaak te wensen over. Aan de bruikbaarheid voor gehandicapten en
ook voor ouders met kinderwagens is meestal wel aandacht besteed, doch de tech-
nische uitwerking levert in veel gevallen problemen op. Vooral de toegang t~t
het gebouw is vaak onvoldoende gewaarborgd:geen vlakke en vrije loopruimte voor
de entree,drempels,zware deurdrangers.De deuren zelf zijn meestal breed genoeg,
in het gebouw zijn zelden dorpels of drempels aanwezig en ook aan een rolstoel-
toilet is vaak gedacht. Deze voorzieningen zijn in veel gemeenten voorwaarde
om een bouwvergunning te krijgen.
Door de vaak ongunstige lokatie en wellicht ook door het stigmatiserende karak-
ter wordt het rolstoeltoilet in veel centra weinig gebruikt. Een nadere uitwer-
king van de toegankelijkheid ten behoeve van gehandicapten is daarom gewenst. 4
Een andere aanbeveling van de ~~~çQ~~i~~i~ is om het wijkgezondheidscentrum, de
apotheek en het wijkgebouw van de kruisorganisatie in elkaars onmiddellijke . n~bij
heid te situeren. Gelet op de nauwe relaties tussen de kruisorganisatie en het
wijkgezondheidscentrum gaat de voorkeur er zelfs naar uit om het samenwerkings-
verband en de kruisorganisatie deel te laten uitmaken van één en hetzelfde ge-
bouw. Deze aanbeveling wordt door het 9~~r~i~~r~Q~9~r~Q~~ in grote lijnen onder-
steund. Voor patiënten is het erg handig wanneer de apotheek dichtbij ligt, zo-
dat men na een bezoek aan de huisarts meteen even met zijn/haar recept langs de
apotheek kan. Omgekeerd zijn de samenwerkingskontakten tussen apotheek en andere
disciplines niet zodanig, dat het opnemen van de apotheek ~ het gezondheidscen-
trum perse noodzakelijk is. De meeste apotheken die thans in gezondheidscentra
gehuisvest zijn funktioneren tamelijk onafhankelijk van het samenwerkingsverband.
Kontakten over b.v. medicijngebruik vinden meestal plaats in de vorm van geforma-
liseerd werkoverleg.
Kontakten tussen het kruiswerk en disciplines zoals huisartsen, maatschappelijk
werkenden en fysiotherapeuten zijn daarentegen vaak wél frekwent en intensief,
zodat huisvesting van de samenwerkende wijkverpleegkundigen in het gebouw inder-
daad aan te bevelen is. Wel dient hierbij de kanttekening geplaatst te worden dat
een consultatiebureau veel ruimte in beslag neemt en een specifiek karakter heeft
(veel kinderen tegelijkertijd, lawaaiig, veel kinderwagens). Het aktiviteiten-
programma stelt dan ook nadere eisen aan de situering van het kruiswerkgedeelte
ten opzichte van de entree en de andere disciplines en vooral ook aan de lokatie
en inrichting van de wachtruimte.
10.
Kommentaar op de uitgangspunten.
duidelijk hoeveel ruimte gereserveerd mag worden voor niet genoemde aktivitei-
ten/disciplines. Sinds het verschijnen van de nota hebben zich diverse ontwikke-
lingen voorgedaan, die ruimtelijke konsekwenties met zich meebrengen, b.v. de
ontwikkeling van disciplinegebonden assistentie in de richting van centrum-
assistentie, de noodzaak van een aparte koördinator en een toenemende betrokken-
heid van gezondheidscentra in de opleiding (stagiaire-plaatsen). Een andere
vraag is of de ruimte voor b.v. een uitleenmagazijn of voor de gezinszorg gevon-
den moet worden binnen de totaal maat van het blokkendoosmodel of dat het beno-
digde aantal m2 hier bovenop komt. Evenmin wordt in de nota aangegeven bij hoe-
veel 'tienden' formatieplaats een deelnemer recht heeft op een eigen ruimte en
wanneer het wenselijk is of zelfs verplicht om met behulp van een gebruikers-
rooster gezamenlijk van eenzelfde ruimte gebruik te maken. De onduidelijkheid
over al dit soort vraagpunten maakt het niet goed mogelijk om op basis van de
richtlijnen voor elk willekeurig team de totale ruimtebehoefte eenduidig vast
te stellen.
Een andere kanttekening is, dat de voorbeeldberekeningen per discipline niet
ingaan op verschillen in werkwijzen. In principe is dit geen probleem, daar het
blokkendoosmodel voldoende vrijheid laat om bij een andere werkwijze de totaal
beschikbare hoeveelheid m2 anders in te delen. Voor de werkers blijft daarmee
echter onduidelijk, welke alternatieven eventueel geschikt zijn in verband met
hun eigen samenwerkingsfilosofie en werkwijze. Hetzelfde geldt voor de wijze,
waarop de ruimtebehoefte van een samenwerkingsverband van meerdere hulpverleners
wordt afgeleid uit de ruimtebehoefte van een individuele hulpverlener. De beno-
digde hoeveelheid behandelruimte wordt b.v. vastgesteld op grond van een optel-
som van 6 m2/arts, en de hoeveelheid spreekkamerruimte voor de fysiotherapie
als een veelvoud van de hoeveelheid spreekkamerruimte per persoon. Dit veronder-
stelt dus een recht evenredige toename van het aantal m2 met het aantal deel-
nemers, zonder ruimtewinst of extra ruimtebehoefte als gevolg van de samenwer-
king. Het zal duidelijk zijn dat b.v. vier samenwerkende huisartsen niet precies
viermaal zoveel behandel- of laboratoriumruimte nodig hebben dan een solo-arts.
In mindere mate geldt dit eveneens voor de gemeenschappelijke ruimten zoals
wachten en vergaderen. Voor deze ruimten wordt uitgegaan van een bepaalde basis-
maat plus een vaste toeslag per deelnemer. Ook hier geldt echter dat bij een
groter aantal deelnemers wellicht een aftopping kan ontstaan. In feite is het
blokkendoosmodel zodanig opgesteld dat voldoende ruimte beschikbaar is om binnen
de gezamenlijke huisvesting ruimtelijk gezien als solist te kunnen blijven op-
treden. Kennelijk gaat de Subcommissie er van uit dat werken onder één dak de
belangrijkste ruimtelijke voorwaarde is voor het stimuleren van samenwerking en
werkoverleg en heeft zij een verder gaande 'ruimtelijke samenwerking' in de vorm
van méér gemeenschappelijk ruimtegebruik niet dwingend willen opleggen. Hoewel
12.
Kommentaar op de uitgangspunten.
vrij summier gebleven. Uit het g~~r~i~~r~Q~2~r~Q~~ is naar voren gekomen hoe be-
langrijk een goed gestruktureerd bouwproces is voor het totstandkomen van een
aantrekkelijk en funktioneel gebouw, binnen een redelijke tijd en tegen redelijke
kosten. Met name in de programma-fase kan er veel mis gaan, b.v. doordat onder
de tijdsdruk onvoldoende tijd gevonden wordt om de gezamenlijke doelstellingen
en samenwerkingsfilosofie voldoende uit te werken, of doordat onvoldoende kennis
binnen het voorbereidingsteam aanwezig is met betrekking tot bouwkundige zaken.
Voor de meeste hulpverleners is het immers de eerste keer dat zij met een der-
gelijke komplexe bouwopgave te maken krijgen. Dit onderstreept nog eens de nood-
zaak tot goede informatie over de bouwkundige opzet van gezondheidscentra,waar-
voor vanuit het veld dan ook meermalen is gepleit. Een ander aspekt waar men in
de praktijk soms te gemakkelijk overheen loopt is de keuze van de architekt.
Soms wordt de architektenkeuze louter bepaald door het feit dat deze in de buurt
woont of toch al in het gebied bezig is met ontwerpaktiviteiten, zonder na te
gaan of diens werkwijze en architektuuropvattingen aansluiten bij de werkwijze
en samenwerkingsfilosofie van het team. Door een beter overwogen keuze zouden
wellicht vele teleurstellingen kunnen worden voorkomen. Het verdient daarom aan-
beveling om in een brochure over de ruimtelijke accommodatie van gezondheidscen-
tra wat dieper in te gaan op de verschillende fasen in het bouwproces. 5
2.7. Nieuwbouw/verbouw
De ~~~~2~i~~i~ gaat er van uit, dat in het algemeen gesteld kan worden dat een
gebouw, dat speciaal wordt neergezet met het doel hier een gezondheidscentrum
in te vestigen, doelmatiger is dan een reeds bestaand gebouw dat verbouwd moet
worden tot een gezondheidscentrum. Voor wat betreft de beschikbare middelen kan
volgens de Subcommissie in het algemeen gesteld worden dat de stichtingskosten
van een nieuw gebouw hoger zullen zijn dan de kosten van verbouw, doch dat de
exploitatiekosten voor een verbouwd pand hoger kunnen zijn dan voor een nieuw
gebouw.
Hoewel in het ~~~!~~~i~:Q~2~r~Q~~ niet specifiek op het vraagstuk nieuwbouw/ver-
bouw is ingegaan, kunnen hier toch wel enige opmerkingen over gemaakt worden.
In nieuwbouwwijken wordt vaak eerst voor "tijdelijke huisvesting gekozen door in
de aanloopperiode één of meer woningen als gezondheidscentrum in te richten.
Pas tegen de tijd dat de wijk volgroeid raakt wordt dan een definitief gebouw
neergezet dat specifiek ontworpen wordt als gezondheidscentrum. Ook voor perma-
nente huisvesting geeft de praktijk voorbeelden te zien van verbouwen uitbrei-
ding van een bestaande woning, een winkelpand en in één geval zelfs van een
tramremise (Rotterdam), vaak omdat nieuwbouw te duur bleek. In dergelijke situa-
ties blijken zich doorgaans veel problemen voor te doen, zoals te kleine ruimten,
14.
Kommentaar op de uitgangspunten.
15.
- - - - - - - - - - - - -- -- - ---- - - - -
3.1. Introduktie
De Subcommissie heeft zich vooral gericht op de hoeveelheid ruimte die nodig is
voor een gezondheidscentrum gegeven de samenstelling van het team. Voor het be-
leid is het echter evenzeer belangrijk om inzicht te ontwikkelen in de relatie
tussen verschillende vormen van huisvesting en communikatie tussen en binnen de
verschillende disciplines. Daarnaast is van belang hoe de kliënten/patiënten
verschillende gebouwtypen ervaren. Kenmerkend voor gezondheidscentra is het
samenwerken van verschillende disciplines onder één dak. Bovendien gaat het om
openbare gebouwen waar veel bezoekers c.q. patiënten/kliënten komen. Hoe aan deze
beide aspekten ruimtelijk vorm wordt gegeven wordt in hoge mate bepaald door de
mate van gemeenschappelijk ruimtegebruik. Vandaar dat in dit hoofdstuk nader op
de verschillende vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik wordt ingegaan.
16.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
18.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
zins aangepast zone-begrip. Bij maximale zonering kent elke discipline zijn ei-
gen interne looplijnen en zijn eigen (afgesloten) wachtruimte . Bij een geringe
mate van zonering bevinden de looplijnen tussen de medewerkers van eenzelfde
discipline zich in een publieksruimte, een gemeenschappelijk verkeersgebied, en
is er sprake van een gemeenschappelijke wachtruimte die onderdeel uitmaakt van
de verkeersruimte.
Hoe de gebruikers dit alles ervaren wordt in par. 3.5. en 3.6. beschreven.
3.3. Indelingsvarianten
19.
- - ------------ --- - --
Ruimte-indeling op centrum-niveau
20.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
~
, RIANTEN
rond een centraal compact of aan - groeperi ng aan in meerdere bouwlagen/
gebi ed weerszijden êên zijde van centraal of perifeer
van een een gang trappenhui s
FUNKTIO- gangenstelsel
,
NELE TYPE
[~] ~-: ,,
I w
r @
A
--m- 1 . . 1 .. 1 . . 1 . . 1
A A A A
c;J;l .. I.. I
n ~ -~- A A
~t'verd
~,e
~
~b'9'
~
-1-1-1-1- A A
m ~ -ErE- [HJl I. A A
_
werkruimte
wachtruimte
e i reul at i eruimte
verkeers/
wachtruimte
DI I I --
m' -~- erF
bui tenentree
A A
21.
~-- ~~- -- ~~~~~~-
-- -- - ----------,
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
22.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
23.
-I
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
het gebouw tot uitdrukking wil brengen en 'afleesbaar' wil maken, ligt een keuze
voor type 111 of type 11 dus voor de hand. Maar geldt dit verschil in beleving
ook voor het gebruik? Met andere woorden : kan een intensieve samenwerk i ng in ge-
bouwtype III ganakkelijker tot stand komen dan in type II en hier weer gemak,kelij-
ker dan in type I? Het gebruikersonderzoek lijkt deze vraag bevestigend te beant-
woorden. In het onderzochte centrum met één entree, een centraal gelegen recep-
tie, een gemeenschappelijke wachtruimte en een gemakkelijk bereikbare koffie/
vergaderruimte bleken de kontakten gemakkelijker te verlopen en met minder for-
meel werkoverleg dan in de andere centra met meerdere entrees en/of meerdere
bouwlagen. Overigens speelde daarbij ook de grootte van het samenwerkingsverband
een rol. Vooral een goede relatie tussen entree en receptie blijkt erg belang-
rijk, zowel met het oog op de samenwerking als t.a.v. duidelijkheid voor de be-
zoeker. Wanneer alle werkers eerst de receptie passeren kan de receptie gemakke-
lijk als informeel ontmoetingspunt en centraal koördinatiepunt gaan fungeren.
Daar staat tegenover dat een al te nadrukkelijk gemeenschappelijk ruimtegebruik
ook tot spanningen kan leiden. Men hoort en ziet elkaar de gehele dag en de so-
ciale druk kan gemakkelijk aanleiding geven tot onvoldoende privacy. Vandaar dat
men in de praktijk soms gezondheidscentra tegenkomt waarbij de indeling van het
werkgebied per discipline een aaneenschakeling is van individuele werkterreinen
i.p.v. de ruimtelijke uitdrukking van sámen werken. Het oplossen van dit span-
ningsveld tussen enerzijds de behoefte aan eigen identiteit, onafhankelijkheid
en privacy en anderzijds de behoefte om de samenwerking ook bouwkundig vorm te
geven, is één van de moeilijkste opgaven waarvoor gebruikers en architekt in het
bouwvoorbereidingsproces komen te staan.
De onderlinge kontakten blijken zich in de praktijk vooral af te spelen tussen
huisartsen, wijkverpleging, maatschappelijk werk en fysiotherapie. Met andere
disciplines is het kontakt minder intensief.
Bij de situering van de disciplines ten opzichte van elkaar dient men dan ook
met dit gegeven rekening te houden. Vermeldenswaard in dit verband is overigens
dat op de vraag welke ruimte men bij voorkeur het meest dicht bij de eigen werk-
ruimten gesitueerd zou willen zien, de werkers in meerderheid prioriteit geven
aan ruimten van de eigen discipline, gevolgd door de wachtruimte, de koffie/
vergaderruimte en de berging/archiefruimte. Pas in tweede instantie noemt men
ruimten van andere disciplines. Het onder één dak gehuisvest zijn vindt men vaak
een belangrijke randvoorwaarde voor een goede samenwerking, doch daarbinnen luis-
teren de nabijheidsrelaties kennelijk minder nauw.
24.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.
Voor de bezoekers lijkt het niet zoveel uit te maken voor welk ruimtelijk con-
cept gekozen wordt. Uit het gebruikersonderzoek is geen duidelijke voorkeur voor
een specifiek gebouwtype naar voren gekomen. Zowel centra van het 'centrale-hal-
type' (alle werkruimten gegroepeerd rond een centrale hal met gemeenschappelijke
entree, wachten en receptie) als centra die volgens het 'winkelcentrum-type'
zijn opgezet (elke discipline zijn eigen entree, wachtruimte en receptie) worden
positief gewaardeerd. Wel is een lichte voorkeur voor aparte wachtruimten per
discipline gekonstateerd (50% versus 42% met voorkeur voor een gemeenschappelijke
wachtruimte en 8% zonder voorkeur), doch de meeste patiënten zijn tevreden met
de bestaande situatie. Vooral een goede relatie tussen entree, receptie en wacht-
ruimte blijkt belangrijk. Wanneer b.v. de receptie vanuit de entree niet goed
zichtbaar is voelt men zich bij binnenkomst vaak verloren en onzeker. Een ander
belangrijk aspekt is de privacy. In de wachtruimte zijn de gesprekken aan de
balie soms letterlijk te volgen! Ook een gebrekkige geluidsisolatie leidt tot
onvoldoende privacy. Dragende wanden, dubbele deuren en geluidbuffers (b.v. in
de vorm van een tochtsluis of een intern gangetje) en grotere afstanden (dus
méér m2 ) kunnen veel ongemak wegnemen.
25.
.. -----~
I
4. RUIMTEBEHOEFTE EN RUIMTEGEBRUIK
24 lAantai
cClntra
22
20
18
16
14
12
10
10 35 40
I
45
I
I
I I
I I
: l-praktijkgClrridd. ha
I
I-richtlijn subcommissie
Extra ruimten t.b.v. arts-assistenten e.d. zijn hier buiten beschouwing gelaten.
In de meeste centra is 40 à 42 m2 per arts beschikbaar, wat slechts weinig af-
wijkt van de richtlijn van 39,5 m2/ha. Gemiddeld is ca. 4 m2 méér beschikbaar
dan de richtlijn aangeeft.
27.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
28.
--_._~~
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Huisartsen/assistenten
spreekkamer 17 93 I
35 65
onderzoekkamer 1 1
behandelkamer I 50 50 I
laboratorium I 67 33 I
70 30
receptie/administratie 1 1
Wijkverpleging/Consultatiebureau
spreekkamer kinderarts ~2.5 87.5 I
spreekkamer wijkverpleegkundige +
22 34 44
administratie 1 1
ge en kamer
be schikbaar
Maatschappelijk werk
80 20 1
. spreekkamer 1
Fysiotherapie
75 25 1
• behandelruimte 1
!
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
30.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
In de praktijk komt het vaak voor, dat de gebruikers op basis van een lijst van
noodzakelijke ruimten willen weten, hoeveel oppervlakte het gebouw uiteindelijk
in totaliteit in beslag zal gaan nemen. M.a.w. hoeveel procent is extra nodig
aan m2 t.b.v. kastruimte, sanitair, gangen en hallen, wanddiktes, etc.
Daarom verdient het aanbeveling het nuttige oppervlakte verder onder te verdelen
in hoofdruimten en nevenruimten. Tot de hoofdruimten worden dan alle werkruimten
berekend, inklusief vergaderruimte, keuken, archief, magazijn en spoelruimte.
Dit zijn de ruimten die de gebruikers al dan niet in hun gebouw opgenomen willen
zien. Daarnaast zijn er ruimten die alti j d wel voorkomen, zoals bergruimte, kas-
ten en sanitair. Deze vormen tezamen de nevenruimten.
Uitgaande van deze terminologie blijkt dat, gemiddeld over 50 centra, de verhou-
ding hoofdruimte/overige ruimte 55:45 bedraagt . Anders gezegd, uitgaande van de
hoofdruimte kan door een gemiddelde toeslag van 45/55 = 82% op deze hoofdruimte
de bruto-vloeroppervlakte worden bepaald. Dit is dus ruim 30%méér dan de toe-
slagfaktor van 50% die de Subcommissie aanhoudt. Omdat de Subcommissie echter
ook het wachten tot de 'netto' vloer-oppervlakte rekent, zijn beide maten moei-
lijk vergelijkbaar. Uit de modelberekeningen blijkt overigens, dat het %wacht-
ruimte bij de Subcommissie 7 à 10% bedraagt en het percentage berging ca. 1%.
Wanneer hiermee rekening wordt gehouden blij kt het verschil tussen de toeslag-
faktor van de Subcommissie en de gemiddelde toeslag in de praktijk nog altijd
31.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
T
0
T
A
L
Ntltto E
opp. 66.6·'.
Ncrtto
B vloclr
R opp.
U
T
0 VERKEERSOPP .
- Wachtruim~
-Sanitair 0 28.1 .,.
-Circulatillruimtcz
p
-Circulaticlruimtll -Kombinatill
To<zslag 33.3·'. P
-Installaticl
- Konstruktill CONSTRUKTIEOPP. Constr.
11.5·'.
opp.
Overigens blijkt dat er weinig relatie bestaat tussen het gebouwtype en deze
toeslagfaktor. Ook het gemiddelde percentage verkeersruimte varieert niet erg
sterk over de drie basistypen.
Bij type I bedraagt dit gemiddelde 25%, terwijl bij type 11, 111 en lIl' een ge-
middeld percentage van resp. 30%, 25% en 28% is aangetroffen . Evenmin blijkt
een duidelijk verband te bestaan tussen het percentage verkeersoppervlakte en
de bruto-vloeroppervlakte. Zowel in grote als kleine centra komt soms veel,
soms weinig verkeersruimte voor.
32.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
type gebouw
I
I' ,
I
11 .. _..,-
,
...
,
I
I
111 ,,
I '
,,,
111' I"
,,
I
Merenwijk, Leiden 500 280 780 650 325 975 -150 - 45 -195
Dauwendaele-Zuid
Middelburg 550 215 765 640 320 960 - 90 -105 -195
Bijvanck, Blaricum 630 315 945 560 310 870 - 70 5 - 75
Boomstede, Maarssen 615 305 910 700 460 1160 + 85 +155 +240
De Maar, Kerkrade 245 100 345 340 170 510 - 95 - 70 -165
Ommoord, Rotterdam 640 580 1220 700 350 1050 - 60 +230 +170
Tabel 2. Verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en de raming volgens de Subcommissie,
gemeten over 6 centra.
Hierbij is uitgegaan van full-time formatieplaatsen. Voor Ommoord is alleen het gedeelte
. t . b. v. het samenwerkingsverband berekend. Als 'netto' ruimte. is hier uitgegaan van de
omschrijving zoals de Subcommissie hanteert. om een vergelijking mogelijk te maken.
33.
- --- - ~~----~~----
- -----.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik. II
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I I
I
De meeste artsen geven de voorkeur aan een aparte spreekkamer en een aparte on-
derzoekkamer, met als voornaamste reden dat een gesprek een ander werkklimaat
vereist dan een medisch onderzoek. Toch komen gekombineerde ruimten in de prak-
tijk eveneens voor. Een aparte kleedsluis vindt men meestal niet nodig, een af
te scheiden hoekje in de onderzoekkamer voldoet evenzeer.
Wanneer door meerdere artsen part-time gewerkt wordt kan het soms mogelijk zijn
met meerdere personen van dezelfde ruimte gebruik te maken. Weliswaar is een
privé ruimte per persoon plezierig, doch uiteraard spelen ook ekonomische mo-
tieven een belangrijke rol. Enige speelruimte valt echter aan te bevelen. Wan-
neer men zou streven naar een bezettingsgraad van 100% - b.v. door de ene arts
spreekuur te laten houden terwijl de andere visite rijdt en omgekeerd - zou alle
flexibiliteit uit de organisatie verdwijnen en zou men met zeer strakke gebruiks-
roosters moeten werken. Ruimte voor een arts in opleiding kan soms wél op deze
wijze worden gevonden, doch als het gezondheidscentrum vrijwel permanent een bij-
drage levert aan de opleiding is een extra unit voor een arts-assistent noodza-
kelijk (zie ook par. 4.8.).
37.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I
Spreekkamer
De spreekkamers van huisartsen in gezondheidscentra varleren in Nederland van
12 m2 tot meer dan 20 m2 , met een piek bij 16 à 18 m2• De meeste artsen zijn
tevreden over hun ruimte. De meningen over de noodzaak van een zitje lopen uit-
een. Sommigen vinden een apart zitje overbodig, anderen zien dit als essentieel
om wat langer durende gesprekken over moeilijke onderwerpen zoals sterilisatie
of ongewilde kinderloosheid in een rustige en vertrouwelijke sfeer te kunnen
voeren. Op basis van ervaringsgegevens en nadere probleemanalyse - ondermeer
door diverse spreekkamers op ware grootte na te bouwen en het oordeel hierover
van verschillende artsen te registreren - kan aanbevolen worden als basismaat
voor een spreekkamer tenminste 13 m2 aan te houden. 11 Dit kan b.v . een ruimte
zijn van 3.60 x 3,60 m of 3.30 x 3,90 m. Een wat ruimere kamer, b.v. van
3.60 x 4.50 (ca. 16 m2) is echter alleszins verantwoord, gezien de vele uren
die een arts in zijn spreekkamer doorbrengt . Dit biedt bovendien wat extra ruimte
om een arts in opleiding bij het buro te laten plaatsnemen. Voor een zi tje is
een oppervlakte van ca. 6 m2 vereist. Mét zitje komt de basismaat voor een
spreekkamer op ca. 18 m2 •
250 50
0----- - - -- - -- - - : -- 1
o
o
N
1 I
______ 1 __ ~_
I I
390
20 45 140 70 80 35
: kastczn + bczrging
\
I"
...(
Onderzoekkamer en kleedruimte
De onderzoekkamers variëren in de onderzochte centra van 5 m2 tot 10 m2 , met een
enkele uitschieter naar boven of naar beneden. Uit de enquetes komt een onder-
grens van 7 à 8 m2 naar voren, terwijl de case studies hebben uitgewezen dat
8 à 10 m2 een plezierige maat is. Dit maakt het ook mogelijk om een kleedhoekje
af te scheiden door middel van een gordijn. Een aparte kleedkabine - doorgaans
1.5 à 2 m2 groot - kan dan achterwege blijven.
2 40 120 120
1_
,
__ • • _ _ _ _ ____ __ ____ .'___ _
, Afb. 10. Ruimtebehoefte i.v.m.
omkleden
Afb. 9. Ruimtebehoefte t.b.v. Uit: Teut & NedeljkoJ2
het afnemen van ECG's
Uit: Teut & NedeljkoJ2
39.
Ruimtebehoefte en ru imtegebruik.
240
o(()
o(()
o .
(]'I
r---- --,,
,
o
C')
/---)
., .,
-- .
,,
o I
Receptie/administratie
Het receptie- en administratiegedeelte loopt in gezondheidscentra uiteen van
slechts enkele m2 tot meer dan 50 m2 . Uit de koppeling van het werkelijke be-
schikbare oppervlak en het gebruikersoordeel hierover komt geen eendu i di ge
ondergrens naar voren, zij het dat vanaf 6 à 7 m2 per assistente (dus niet per
arts) het aantal klachten aanzienlijk afneemt. De grote variatie in omvang,
aard en organisatie van de aktiviteiten maakt het erg moeilijk om een aanduiding
te geven van de benodigde hoeveelheid m2 in de vorm van een totaalmaat. Daarom
wordt hier vooral een indikatie gegeven van de benodigde hoeveelheid ruimte
voor de samenstellende funktie-elementen of ' ruimtedragers'. Aan het rapport
'De praktijkruimte van de huisarts' en de publikatie over de 'Assistentiezone '
kunnen de volgende funktionele maten worden ontleend:
baliegedeelte: 4 à 6 m2
telefoonhoek: ca. 3 m2
werkplek administratie: 3 à 5 m2
berging patiëntenkaarten inklusief gebruiksruimte: 3 à 5 m2
(afhankelijk van het aantal kaarten en het opbergsysteem)
berging specialistenbrieven inklusief gebruiksruimte: sterk afhankelijk van
40.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
het opbergsysteem.
Indien de patiëntenkaarten samen met de overige gegevens worden opgeslagen gel-
den weer andere maten. In de brochure over de Assistentiezone wordt het volgende
rekenvoorbeeld gegeven voor de ruimte, die nodig is voor het opbergen van gezins-
mappen in standaardkasten met in de zijwand wegdraaiende deuren:
. ca. 7.500 patiënten d.w.z. ca. 1.880 gezinsmappen,
• per kast is ruimte voor ca. 450 mappen, dus er zijn 4 kasten nodig (ca. 2 m2 ).
Inklusief gebruiksruimte komt dit neer op ca. 7 m2 .
In afb. 12. zijn enkele funktionele maten overgenomen uit de brochures Assisten-
tiezone. Voor de indeling en inrichting van het receptie- en administratiege-
deelte valt het aan te bevelen deze brochure geheel door te nemen.
115
staIJQltj<z
mappQn 140 75
.150 1
SPQC . _-------'. I
briQ~n 30 I'
o
70 .15,3), /
, status 1
"'".. I
I'
0)
,
--1--- ,1\:'
( , {
I I
-..4~/_/--'!
~.'jI
T ,I
00 !
-- :-:=-:-:::. --:::-:-=-: - -- -_ . I
I ,---~ I
i------------1
a. Werkplek (ca. 2.5 m2 ) b. Overleg 3 à 4 personen (ca.4m 2 )
300
200
c. Twee werkposities naast elkaar
(ca. 4.5 m2)
o
10
.. o
Q)
41.
l
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik . 1
170
hOOfdt~QstQI _5_0
_ _6_0
___6_0
___ nQventoestel
'-
'- ... /'
------~,..~
: :
r---'
I I [JJ
h------- - -- -------
/
(Iaden) onder
kast
42_
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
190
50 90 50
I
I
19czbrülks-1
\.. ,/ I
o L
, _____________ _!
I
oN LO : ruimt(l:
~""""'''''I '---....- --..,-
LO gczbruiksi --~'-""~--
<D
,
_____ .... _ _' _ -
ruimt(lj
- _ _ _I
gczbruiksruimtczn
vanaf zijkant
------ 198
--0
.90
43.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Behandelruimte
Het behandelen omvat verrichtingen van uiteenlopende aard, zoals verband wisse-
len, chirurgische ingrepen, ECG's opnemen, oren uitspuiten en gynaecologische
ingrepen. Om verschillende patiënten tegelijkertijd te kunnen behandelen is de
aanwezigheid van meerdere behandelplekken erg plezierig.
Aparte behandelkamers zijn meestal tussen de 8 en 20 m2 groot, een tamelijk
grote spreiding dus. De gemiddelde hoeveelheid behandelruimte per arts varieert
van ruim 8 m2/ha in de centra met 2 huisartsen tot ca. 6 m2 in de centra met
drie of vier huisartsen en ca. 5 m2 in de centra met 5 huisartsen. Uit de rela-
tie tussen werkelijk beschikbare oppervlakte en het gebruikersoordeel komt als
minimum voor een aparte behandelkamer een maat van 10 à 12 m2 naar voren, hoe-
wel in een van de onderzochte cases de ruimte van 13.5 m2 (2.5 x 5.4) nét aan
gevonden werd. Dit had echter vooral te maken met de minder gelukkige indeling
van de ruimte. Vanaf drie à vier artsen is een tweede behandelkamer gewenst.
Dit maakt het tevens mogelijk onderscheid te maken in een 'schone' en een
'vuile' behandelkamer. Voor een behandelruimte zijn ondermeer de volgende ruim-
tedragers van belang:
ruimte voor het behandelen van een zittende patiënt, b.v.
oren uitspuiten: ca. 3 m2
ruimte voor het behandelen van een liggende patiënt: ca. 4 m2.
Voor beide aktiviteiten is bij elkaar dus 6 à 8 m2 nodig (een deel van de circu-
latieruimte kan elkaar overlappen). Daarnaast is ruimte nodig voor kasten, aan-
recht, apparatuur, e.d.
Laboratorium
In de bezochte gezondheidscentra variëren de laboratoriumruimten van ca. 4 m2
tot meer dan 20 m2. In de grotere ruimten vinden veelal ook andere aktiviteiten
plaats, b.v. het afnemen van ECG's of bevolkingsonderzoek. Voor kleine verrich-
tingen zoals bloed-, urine- of faecesonderzoek lijkt op grond van het gebruikers-
onderzoek een maat van 6 m2 aan te bevelen. Met name de volgende ruimtedragers
zijn van belang:
een werkvlak voor laboratoriumonderzoek, groot 3 à 3.5 m2,
een werkvlak voor het steriliseren van instrumenten, in principe is hiervoor ca.
1 m2 voldoende,
zitplaats voor een patiënt t.b.v. kortdurend onderzoek of wachten op de uit-
slag van een onderzoek.
44.
_.L- __
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
130
100
fIJ 60 '0
,
o
C\I
C\I
o 0
o("f) 0
C\I
140
40 60 70 '0
I I
2.5'03 3m2
IC)
...-
...-
r-::1wegen+
Umeten
) oOl
C\I , ,
i uittrek1
Ibaar I
;1 ______ 1I
(dJ ,
I5@
----_. car
'medi
240
100 70 70
,
1
1l ______ J
or'{Zn , ~--
uitspuiten /'
...."....,."..._.... " kleden
o .,,
--.-- -- _.. '
~
Langwerpige opstelling
(ruim 3 m2)
I
I I
, _________ ------------ ---- I
L 350
~--~----- czntrczcz
A = urine- en faeces onderzoek
B = bloedonderzoek
C = microskoopblad
bczhancl<zl-
pnkplczk
275
blood 240
cr.d. bczhandczl- 60 65-80 40 60
prikplczk I
~ Q 0
<D
û)
mikr C")
û)
"- C
I
,-------------
buro
Mm. J) Hoekopstelling (ruim 3 m2)
46.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Berging
Uit het gebruikersonderzoek zijn veel klachten naar voren gekomen over een te-
kort aan bergruimte. Het aangeven van een minimum maat is echter nauwelijks mo-
gelijk. In het ene geval kan een aparte berging noodzakelijk zijn, terwijl in
een ander geval de benodigde ruimte wellicht in enkele extra kasten in de re-
ceptie/administratieruimte gevonden kan worden. In het boekje over de Assisten-
tiezone van het SI-projekt wordt als richtlijn uitgegaan van minimaal twee kas-
ten van 100 x 40 cm, 200 cm hoog. Wellicht kan de hoeveelheid benodigde berg-
ruimte en andere nevenruimte zoals sanitair, garderobe of pantry beter in een
toeslag op de netto vloeroppervlakte worden uitgedrukt (zie hiervoor ook par.
4.8.) .
a. Het consultatieburo (CB) is gericht op álle kinderen van de wijk, met in het
ene geval een CB-arts in dienst van de kruisvereniging, in het andere geval
zijn de 'eigen' huisarts(en) van het gezondheidscentrum tevens CB-arts.
b. Wanneer ook andere huisartsen in de wijk praktizeren vinden soms dubbele
CB-zittingen plaats:
een buro, gehouden door de huisartsen en wijkverpleegkundigen van het ge-
zondheidscentrum en gericht op de kinderen die behoren tot het patiënten-
bestand van de huisartsen van dit centrum,
een buro, gehouden door niet tot het gezondheidscentrum behorende huisart-
sen en wijkverpleegkundigen en gericht op kinderen in de wijk die tot het
patiëntenbestand van in de wijk praktizerende huisartsen behoren.
c. Buro 'oude stijl' versus buro 'nieuwe stijl '. In het eerste geval worden alle
kinderen door de CB-arts onderzocht en funktioneert de wijkverpleegkundige
vooral als assistente ten behoeve van administratie, meten en wegen. In het
tweede geval wordt per zitting een deel van de kinderen door de wijkverpleeg-
kundige onderzocht en een ander deel door de CB-arts, volgens een zodanig
schema, dat álle kinderen periodiek bij de CB-arts komen.
d. Soms wordt de afspraak slechts globaal in tijd vastgelegd (b.v. welke middag
men moet komen), in andere gevallen wordt strikt volgens afspraak gewerkt.
In het eerste geval leidt dit vaak tot lange wachttijden en bomvolle wacht-
ruimten.
Behalve door de organisatorische opzet kan de ruimtebhoefte ook beinvloed worden
door andere aktiviteiten. Soms wordt de wachtruimte of de boxenruimte bewust
extra groot gepland om er ook zwangerschapsgymnastiek, oudercursussen of patiën-
tengroepen te kunnen organiseren. Een andere faktor is de tijd. Het kindertal
in de wijk verandert voortdurend en daarmee ook het aantal en de duur van de
consultatieburozittingen.
48.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
administratie
wijkverpleging
consultatieburo
- spreekkamer
CB-arts 13 m2 ~24 m2 20-24 m2
- spreekkamer wv l3m 2 16 m2
- boxen kamer 25 m2 >24 m2
(aantal boxen) (8 boxen } (8 boxen}
49.
I
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I
adviseert men een speel hoekje voor de kinderen in te richten, echter resp. in
de wachtruimte en in de boxenruimte.
Een ander verschil tussen de richtlijnen van de Subcommissie en de provinciale
richtlijnen betreft de kamer voor de CB-arts. De maat van 20 à 24 m2 is geba-
seerd op de eis dat ten behoeve van de visustest een afstand van 6 m beschikbaar
moet zijn (in de lengte of in de diagonaal van het vertrek).
Gezien het voorgaande zal het duidelijk zijn dat de ruimtebehoefte en het werke-
lijk beschikbare vloeroppervlak in de praktijk niet altijd optimaal op elkaar
zijn afgestemd en bovendien een sterke spreiding te zien geven. In sommige cen-
tra zijn grote ruimten aangetroffen die voor een groot deel van de tijd leeg
staan, in andere centra daarentegen worden veel kleinere ruimten soms zeer in-
tensief gebruikt.
Nader onderzoek naar de ruimtelijke accommodatie ten behoeve van het consulta-
tieburo en vooral ook naar de meest gewenste organisatievorm is daarom dringend
gewenst. Richtlijnen omtrent de ruimtebehoefte zonder organisatorische onder-
bouwing hebben immers weinig zin.
samen met de werkwijze. Over het algemeen gaat de voorkeur uit naar een direkte
koppeling van wachtruimte en boxenruimte, eventueel gekombineerd in één ruimte
mits elders ruimte beschikbaar is voor het parkeren van kinderwagens . Voorts
is een direkte verbinding van ruimte van de CB-arts en wv-ruimte met de boxen-
ruimte én onderling wenselijk. In verband met gehoortesten is een goede geluids-
isolatie van vooral de artsenkamer belangrijk. Een geluidsluis of een dubbele
deur kan daarbij een goede oplossing zijn.
Hoewel dus niet voor elke ruimte eenduid i ge richtlijnen kunnen worden geformu-
leerd lijkt het toch zinvol per ruimt e een aantalonderzoekuitkomsten bij elkaar
te zetten.
Spreekkamer CB-arts
In de vier cases varieert deze ruimte van 11 m2 ('te klein') tot 25 m2 ('kan
kleiner') . In de overige centra varieert de grootte van 13 m2 tot 26 m2 , met
een gemiddelde van 19 m2 .
Meestal is men tevreden over de grootte . Slechts in enkele gevallen is de be-
schikbare ruimte (15 à 16 m2) te klein genoemd. Een ruimte van 16 à 18 m2
(b.v. 3.00 x 5.40 m of 3.00 x 5. 70 m) li j kt dan alleszins redelijk en biedt
bovendien de mogelijkheid in de diagonaal de 6 m-afstand ten beboeve van de
visustest te vinden.
A positie moeder met
kind bij visustest
en bij gesprek.
~
~
~/ 1"---- E,F posities assistent
die geluiden maakt
bij gehoortest.
Afb. 16. Enkele ruimtebepalende aktiviteiten voor de kamer van de CB-arts.
51.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
---,
:/ /-', \ ijij ;
8 admin
I
~
.
I
\~:rg.m:7
--~
,--,
\ \
\
\
. \
8 ,/ I
I
~- - - - - - - - - ~ \ wachtan '~:-- _ _--7) wc
I
8
AI.
,,~ntr~
,_....
\\ I
"
T \ I
I \ I
I \
\
/
.... - -. ,
IV \
I \
Imag I I ~(--------4
,
--
\ 5pO(l1lln
/
I
;. noodzakelijke relaties
o
Afb. 17. Mogelijk relatieschema voor het kruiswerk
voor deze funktie meestal aparte ruimte noodza-
ke 1ijk
52.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
De tendens die uit de case studies en gesprekken in andere centra naar voren
komt is dat de verschillende aktiviteiten van de wijkverpleegkundigen vragen om
een ruimtelijke differentiatie van hun werkomgeving in tenminste twee aparte
ruimten: één ruimte ten behoeve van de steeds meer zelfstandige rol in het CB-
gebeuren ('nieuwe stijl') en één ruimte min of meer los hiervan ten behoeve van
administratief werk, ontvangen van kliënten e.d. Deze laatste twee aktiviteiten
vragen bij een toename van het aantal wijkverpleegkundigen ook weer om aparte,
specifieke vertrekken.
Boxenruimte
Zoals gezegd hangtde grootte van de boxen kamer sterk af van de organisatie van
het consultatieburo ( afspraken spreekuur of vrij spreekuur, oude versus
nieuwe stijl, wel/niet wachten in de boxenruimte, meten/wegen in of buiten de
boxenruimte e.d.). Vandaar dat de grootte in de praktijk sterk varieert, van
slechts 10 m2 tot 40 m2 met enk~le uitschieters naar boven (60 à 70 m2). Het
oordeel hierover hangt vooral af van de mate, waarin de ruimtelijke accommodatie
is afgestemd op de eigen organisatie. Zo komt het voor dat een ruimte met 3
boxen groot genoeg gevonden wordt, terwijl in andere gevallen 7 à 8 boxen nood-
zakelijk worden geacht.
4.6. Fysiotherapie
54.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
DO
A - meerdere spreekkamers, niet aangrenzend
CD
B - meerdere spreekkamers, aan elkaar grenzend
DJ
o- meerdere spreekkamers, verbonden door schuif-
wand (voordeel: bij elkaar te trekken voor
groepsruimte; nadeel: kans op geluidoverlast)
o0
adm mw wacht
E - kleine en grote spreekkamer (tevens te ge-
bruiken als groepsruimte)
55.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
56.
-------------- -- ~ -
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
In andere gevallen is veel meer sprake van een bedrijfsmatige aanpak. Aan de
ruimtelijke inrichting is dit vaak af te lezen door de aanwezigheid van meer-
dere kleine behandelkabines, van elkaar gescheiden d.m.v. gordijnen, die zowel
voor massage- als UKG behandeling kunnen worden gebruikt en in een grotere ruim-
te kunnen worden veranderd, b.v. voor zwangerschapsgymnastiek. De privacy van
de patient is dan evenwel minimaal.
Een tweede faktor die van invloed is op de werkwijze van de fysiotherapeut is
de bevolkingssamenstelling van de wijk en daarmee de aard van de klachten die
men tegenkomt.
Zo ligt bij kleine kinderen het aksent vaak op ademhalingsstoornissen, b.v. een
behandeling d.m.v. tapotage (kloptechnieken), bij opgroeiende kinderen zijn het
vooral houdingsafwijkingen en bewegingsstoornissen, die om een gerichte oefen-
therapie vragen, terwijl het bij bejaarden vaak gaat om klachten over spieren
en gewrichten, zoals schouderklachten, nekklachten, e.d.
Al naar gelang bepaalde klachten meer voorkomen zal de behandeling hier nadruk-
kelijker op zijn gericht en zal ook de inrichting van een fysiopraktijk hierop
zijn afgestemd.
Tenslotte is ook de grootte van bet patientenbestand en het daarmee samenhangend
aantal benodigde fysiotherapeuten van invloed op de grootte en de inrichting
van de fysiotherapiepraktijk.
Zo zal de behoefte aan een aparte receptie/administratieruimte of een privé-
ruimte t.b.v. vergaderingen, koffiepauzes, e.d. bij een praktijk van 8 fysio-
therapeuten sterker aanwezig zijn dan bij een eenvoudige tweemanspraktijk.
Het zal duidelijk zijn, dat de grootte van de werkruimten in de praktijk vaak
sterk afwijkt van de door de Subcommissie genoemde richtlijnen. Zo blijkt b.v.
dat een behandelruimte van 27 m2 slechts in enkele centra voorkomt. In de meeste
centra treft men kleinere ruimten aan, waarbij ongeveer driekwart kleiner of
gelijk is aan 10 m2 . Driekwart van de gebruikers beschouwt zijn behandelruimte
als voldoende groot. Daarbij blijkt dat sommige werkruimten, die op zich niet
al te ruim zijn (6 à 7 m2) geen reden geven tot klachten, doordat zij alleen
als massageruimte in gebruik zijn, terwijl andere veel grotere ruimten daaren-
tegen, die behalve als behandelruimte ook als oefenruimte en spreekkamer dienst-
doen, wél aanleiding tot klachten geven.
De konklusie is dan ook dat voor de onderscheiden werkruimten geen eenduidige
oppervlaktemaat valt aan te geven. Het is zinvoller om een aantal kenmerkende
aktiviteiten te onderscheiden en daarbij behorende m2 te noemen.
Afhankelijk van het aktiviteitenpatroon kunnen op basis daarvan ruimtelijke
kombinaties worden ontworpen.
57.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
-l
Toegankelijkheid en situering
Behandel- en oefenruimte
59.
- --_ - -- .•. ~ -
----I
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Uit het gebruikersonderzoek blijkt, dat men minimaal 6 meter noodzakelijk acht
om adekwate looptraining te kunnen geven. Deze maat wordt ook als richtlijn aan-
gehouden in een artikel van Schenk & Rook 16 en door het Algemeen Ziekenfonds
Alkmaar-Den Helder en Omstreken . 17
Deze laatste stelt bovendien dat voor de fysiotherapeut voldoende ruimte aanwezig
moet zijn om het looppatroon van de patient te kunnen observeren (3 m).
Het wandrek vereist niet alleen voldoende wandbreedte (1.20 m) doch daarnaast ook
een vrije ruimte van ongeveer 90 cm. Voor de Zweedse bank is volgens het College
van Ziekenhuisvoorzieningen een oppervlakte noodzakelijk van 22 x 300 cm en een
vrije ruimte van 60 cm.
In sommige centra wordt gebruik gemaakt van een oefenmat en een looprek.
Voor het werken met de oefenmat (2 x 2 m) kan, rekeninghoudend met een vrije
ruimte van 4 x 60 cm, worden uitgegaan van 10 m2. Voor het looprek wordt door
Teut en Nedeljkov uitgegaan van 60 x 1.20 cm + een strookruimte van 2 x 60 cm.
Ook hier zou men in de lengterichting rekening moeten houden met nog eens
2 x 60 cm vrije ruimte. De totale oppervlakte bedraagt dan ca. 4.5 m2 (1.80 x
2.40) .
60 60 60
!---- -- --1 --- - -- -;
1 2 '
i I 1
I
,1 oafQnmat
I
~ ;OO- 20Qx 200 -60- '
1
I
i
1 i
i !
----- ----_. --'
I J
;____ __ ____ - ______ _J
~
i
Voor de bewegings- of oefentherapie kan bij intensief gebruik een aparte oefen-
ruimte worden geprojekteerd, geschikt om kleine groepjes van 3 à 4 patienten te
behandelen.
De afmetingen van een dergelijke ruimte bedragen bij voorkeur tenminste ca.
24 m2 (4 x 6 m) . Dit biedt de mogelijkheid om de ruimte door middel van een
schuifwand in twee afzonderlijke ruimten te verdelen.
60.
RUlmtebehoefte en ruimtegebruik.
_00_ ~
1 = wandrek
~
?~ 2 oefenbank
3 spiegel (verrijdbaar)
4 oefenmat
äa
~I
®
De Subcommissie gaat in haar advies uit van een aparte spreekkamer van 13 m2 per
fysiotherapeut. In de praktijk blijkt evenwel dat slechts zelden van een aparte
spreekkamer sprake is. Gesprekken worden in de meeste gevallen gevoerd in de be-
handelkamer of in een eventueel aanwezige kantoorruimte. Een afzonderlijke .spreek-
kamer per fysiotherapeut lijkt derhalve niet nodig. Daarentegen reserveert de
Subcommissie geen ruimte t.b.v. de administratie/receptie. In ongeveer de helft
van alle fysiopraktijken is echter een receptie/administratie ruimte aanwezig.
Soms als onderdeel van een grotere ruimte of kantoor waar ook koffiepauzes e.d.
worden gehouden, soms in de vorm van een speciaal daartoe ingerichte ruimte.
De grootte van dergelijke ruimten loopt dan ook sterk uiteen (van 5 tot 20 m2
met een modale grootte van 10 à 15 m2 ).
Uitgaande van een buro of tafel van 1.50 x 75 cm is voor een werkplek t.b.v. de
administratie tenminste een ruimte van ca. 3.5 m2 (2.10 x 1.65 m) gewenst.
210 Bij 3 of meerdere fysiotherapeuten kan eventueel
150 60 een aparte receptie/administratie worden gekreërd,
die tevens dienst kan doen voor andere aktiviteiten
(koffiepauzes, besprekingen). Het Nederlands Ge-
nootschap voor Fysiotherapie meent dat bij dit aan-
tal een assistente tot de mogelijkheden behoort en
reserveert dientengevolge 10 m2 . Een direkte rela-
o tie tussen entree/wachten en receptie is daarbij
Ol belangrijk. Fysiotherapeuten werken bijna altijd
op afspraak. Geschiedt dit telefonisch dan doen
Afb. 22. Werkplek t.b.v. zich uiteraard geen problemen voor. Bij mondelinge
de administratie afspraken zijn er echter dikwijls klachten, b.v.
61.
--------,
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
wanneer patienten om bij het kantoor te komen eerst de ruimte moeten passeren
waar loopoefeningen worden gegeven. Dit werkt uiteraard storend op de aanwezige
patiënten.
Kleedruimte
beh
kJ bah f---
kJ
kJ
kJ
kJ bah f---
Variant I Variant 11
Kleedkabines, gelegen buiten de Kleedkabines, gelegen buiten de behandel-
behandelruimten, waarb~ aan- ruimten, maar wel direkt daaraan gekop-
tal kabines afhankelijk is van het peld.
aantal patiënten dat men behandelt.
Variant III
Kleedkablnes als onderdeel van de behandel-
~ ~ ruimten.
a. 1 of meerdere kabines per behandelruimte
LE ~ met bovendien een direkte toegang tot de
behandelruimte.
b. kleedkabine tevens als tochtsluis c.q.
toegang tot de behandelruimte. In som-
mige centra ziet men, dat een deel van
de behandelruimte is afgescheiden ten
bah I ond behoeve van onderzoek.
N.B.: In sommige centra treft men kleed-
i kJ kabine(s) aan met douche t.b.v. de
hulpverleners.
Wanneer men uitgaat van een behandelwijze waarbij een fysiotherapeut op een be-
paald tijdstip nooit meer dan één patient tegelijkertijd in behandeling heeft,
dan is een kombinatie van de hiervoor genoemde ruimtedragers in één ruimte goed
mogelijk. De praktijk geeft voorbeelden te zien van situaties, waarbij zowel
gekozen is voor het onderbrengen van het behandelen als het oefenen en de admi-
nistratie in één ruimte. In één van de onderzochte centra bleek de beschikbare
24 m2 voor een dergelijke ruimte nét groot genoeg te zijn, hoewel wat méér ruimte
plezieriger zou zijn geweest.
Keukentje
o(")
....
I •
!
L _ _ _ _ ,. _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ 1 I
63.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
65.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - --- - -------------
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
240-D)
---stO~1 voor
assist~nt~
a
Amerikaanse opstelling
vacuum'
s~tl vacuum i.p.v. spittoon
high_ ~n low_ stoelassistente
sp~~d instr_ tandarts werkt zittend
_______________ _--1
300
LJ--=....I
wasbakl,--",-,--
vacuum
5to~1 voor 5~t
Osto~1
voor ass_
Scandinav;sche opstelling
vacuum i.p.v. spittoon
stoelassistente
tandarts werkt zittend
- ------ -------------,
66.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
360
wasbak
rö
toostal
o
<D
('I')
wasbak
IV"V::.,u,,,,,,d
Aanbevolen oppervlakte-
Lokalen en ruimten genoemd in art. 34 S.U.A. maten (in m2 netto) voor
en de noodzakelijke nevenruimten een apotheek ter verzor-
ging van ± 10.000 zielen
67.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Daarbij is men er van uitgegaan dat een gezondheidscentrum minimaal uit twee
artsen, twee wijkverpleegkundigen en één maatschappelijk werkende moet bestaan,
zodat voor het vergaderen tenminste 30 m2 en voor het wachten tenminste 35 m2
kan worden aangehouden . In de voorgestelde basismaat voor de vergaderruimte is
tevens ruimte voor een pantry inbegrepen. De toeslag van 2 m2/deelnemer geldt
niet voor assistenten, part-time medewerkers en mondhygiënistes.
In de praktijk blijkt in vrijwel àlle gezondheidscentra een vergaderruimte aan-
wezig te zijn, die in grootte meestal varieert van 20 tot 30 m2, hoewel ruimten
van 40 m2 of meer eveneens geregeld voorkomen. Zéér grote vergaderruimten (50 à
60 m2) zijn vaak zo gepland met het oog op multifunctioneel gebruik, b.v. voor
het consultatieburo of wijkaktiviteiten. In sommige centra is behalve een gemeen-
schappelijke vergaderruimte ook voor een of meerdere disciplines een eigen ver-
gader- of terugtrekruimte aanwezig. Hoewel het principe van een basismaat met een
toeslag per deelnemer redelijk is, lijkt het alleszins verantwoord een bovengrens
aan de richtlijn te stellen. Immers, vergaderen met meer dan 12 à 15 werkers zal
zelden voorkomen (tandartsen, apothekers e.a. nemen slechts zelden aan het over-
leg deel, niet alle deelnemers per discipline zijn altijd aanwezig etc.). Voor
de enkele keer dat dit wel voorkomt ligt uitwijken naar elders meer voor de hand.
Om enige indikatie te geven van de benodigde ruimte zijn in afb. 26.enige opstel-
lingsschetsen van een vergadertafel met bijbehorende stoelen gegeven. Met betrek-
king tot de wachtruimte is het moeilijker om de richtlijn te vergelijken met het
werkelijk aantal beschikbare m2 in de praktijk. In de eerste plaats valt van
plattegronden vaak niet af te lezen welke disciplines precies gebruik maken van
de wachtruimte. Bovendien maakt de wachtruimte soms onderdeel uit van de ver-
keersruimte . Het lijkt daarom zinniger om op basis van het gebruikersonderzoek
en literatuurgegevens na te gaan hoeveel wachtruimte redelijkerwijk nodig is.
De grootte van de wachtruimte is voornamelijk afhankelijk van de wijze waarop het
spreekuur is georganiseerd. Voor een vrij spreekuur adviseert het Nederlands
Huisartsen Instituut voor een huisartsenpraktijk van 2600 patiënten met een ge-
lijktijdige aanwezigheid van ca. 18 personen rekening te houden. Hiervoor is ca.
18 m2 nodig, afhankelijk van de vorm van het vertrek, de situering van de deur,
de raamhoogte en het gebruik van stoelen of banken. Wanneer volgens afspraak
68.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
305
80 50 40
.25m 2
o
'"
0
~
LC)
N
C")
~ 0
<Q
LC)
<D
1 i
Schaill 1:50 Schaal 1:100
,!.
310 50 85 130
I I
[J []
~
[J 0 8
[] (0
LC)
C")
C")
8
(EJ "0
!lJ
(fI 0>
(fI
!lJ
0
(EJ LO
/\l
0>
0
Î J)..
Schaal 1:50 --;
0
4.9. Stagiaires
Ofschoon de Subcommissie aandacht besteedt aan de stagiaire funktie is de ruim-
tebehoefte voor deze funktie niet in haar modellen opgenomen. Volgens de Subcom-
missie zijn de inzichten nog niet zodanig, dat een vertaling ervan in ruimtelijke
normen gerechtvaardigd kan worden. Bovendien wijst de Subcommissie er op, dat
volgens haar binnen de modellen voldoende speelruimte aanwezig is om de initia-
tiefnemers in staat te stellen hun eigen inzichten ;n bepaalde mate tot uitdruk-
king te brengen.
Uit het gebruikersonderzoek is gebleken, dat nogal wat gezondheidscentra een be-
langrijke taak in de opleidingsfunktie vervullen. met name in de huisartsenop-
leiding. Doordat per discipline meerdere deelnemers aanwezig zijn is het vaak
beter mogelijk om tijd en ruimte vrij te maken voor begeleiding dan in een solo-
70.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
300
Ul
.
Ul
, , , , I I I
I
oUl :
•
rurmtC2 voor I
I
r ____________________________
L bC2nC2n I ~
6 stoelen (6 x 50 cm)
of 1 bank (7 x 43 cm)
210 90
[J --------, - -----1
I 50 70
1
[J 2 1 ~ iI
(dO - - - - __I
7l.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
praktijk. Soms is hier apart ruimte voor gereserveerd, vaak wordt echter d.m.v.
een uitgekiend tijd-ruimteschema bekeken op welke tijden van andermans ruimte
gebruik gemaakt kan worden. Uit gesprekken met deskundigen is naar voren gekomen
dat zich ten aanzien van de huisartsenopleiding de volgende ontwikkelingen voor-
doen. Men overweegt hier te komen tot zgn. AWEG's (Academische Werkplaats Eerste-
lijns Gezondheidszorg). Dit houdt in dat aan de medische faculteiten verschillen-
de gezondheidscentra worden gekoppeld met een expliciete onderwijstaak. Een per-
manente opleidingstaak vereist een eigen unit voor een arts-assistent . Daarnaast
blijft het noodzakelijk dat ook andere gezondheidscentra bereid zijn om artsen
op te leiden. Het gaat immers globaal om ca. 500 arts-assistenten per jaar met
een stageperiode van ca. 8 maanden, terwijl daarnaast ca. 2000 co-assistenten
gedurende een korte tijd (2 à 4 weken) eveneens bij een huisarts stage lopen.
Wat het kruiswerk betreft adviseert de Provinciale Drentse Kruisvereniging 23
om standaard in de ruimtelijke indeling van het kruiswerk een stagiaire-kamer
op te nemen, omdat bij een team van 2 à 3 wijkverpleegkundigen iedere twee jaar
gemiddeld één tot anderhalf jaar een stagiaire aanwezig zal zijn .
4.10. Beheersfunktie
Samenwerken onder één dak brengt een aantal koördinatie-aktiviteiten met zich
mee, zoals materieel beheer (onderhoud, materiaal aankoop), personeelsbeheer
(werving en selektie van personeel, regeling ziekte/vakantie), administratief
beheer (notulen, boekhouding) en externe kontakten met subsidiegevers, regionale
en landelijke instellingen en bezoekers.
In centra van kleine omvang worden dergelijke beheerstaken gewoonlijk onder de
verschillende medewerkers verdeeld. Ook komt het voor dat de beheerstaken bij
toerbeurt door één van de hulpverleners worden verricht. In grotere centra kan
behoefte ontstaan aan een aparte koördinator. eventueel part-time (b.v. door met
enkele gezondheidscentra samen één full-time medewerker aan te trekken) . Daarmee
kunnen de hulpverleners zich op hun eigenlijke taak blijven konsentreren, zonder
voortdurend afgeleid te worden door bestuurlijke zaken. Bij welke teamgrootte
een aparte koördinator nodig is valt moeilijk vast te stellen. Een en ander hangt
vooral samen met de manier van werken, met name of men zich meer segmentaal op-
stelt dan wel een sterk geïntegreerde hulpverlening nastreeft, wat veel werkover-
leg met zich meebrengt.
Hoeveel ruimte voor een koördinator nodig is hangt ondermeer af van het aantal
dagdelen dat deze persoon werkzaam is. Bij slechts enkele tienden kan wellicht
gebruik gemaakt worden van de vergaderruimte of een wisselruimte . Overigens wordt
de ruimte voor een koördinator tegenwoordig door de Ziekenfondsraad inderdaad sub-
sidiabel gesteld (voor een maximum van 15 m2 ).
72.
--- --- - -- - --
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
73.
----_.------
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
pline te beperken. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de toe-
nemende tendens tot part-time werk.
Binnen de kerndisciplines tekenen zich de volgende ontwikkelingen af:
a. Huisartsen
Hoewel de psycho-sociale problematiek (nog) meer aandacht zal krijgen, zal
het accent op de somatische kant blijven liggen. In EEG-verband is de wens
geuit om de huisartsenopleiding met een jaar te verlengen, wat waarschijnlijk
tot een aantal deelspecialismen zou leiden, doch de kans dat deze plannen
doorgaan wordt gering geacht.
b. ~~~~~ij~~~~i~~~~~~~
De verwachting is dat de ontwikkeling van doktersassistentie in de richting
van centrum-assistentie zich verder zal voortzetten. Ook dan zal echter het
aksent blijven liggen op ondersteunende taken (receptie, administratie, assis-
tentie bij de hulpverlening). Een verdere ontwikkeling in de vorm van 'alge-
meen werkers' wordt niet op grote schaal verwacht.
c. Kruiswerk
---------
In het kader van een verdere versterking van de eerstelijn zijn kortere zie-
kenhuisopnamen en een toename in thuisverpleging te verwachten . Mede in ver-
band met de toenemende bejaardenzorg vereist dit een groter aantal wijkver-
pleegkundigen en wijkziekenverzorgenden. Financiële faktoren kunnen hierbij
echter stagnerend werken. Zolang de verantwoordelijkheid voor de jeugdgezond-
heidszorg nog niet is overgedragen aan de geïntegreerde eerstelijns(gezond-
heids)zorg organisatie, blijft het kruiswerk voor deze taken verantwoordelijk.
Onduidelijk blijft daarmee of het consultatieburowerk in de toekomst voorna-
melijk door de huisartsen dan wel door aparte CB-artsen zal worden verricht. 25
Hoewel de afbakening van dit vakgebied niet eenduidig vastligt, zal het accent
op informering en advisering blijven liggen. Een ontwikkeling in de richting
van meer therapeutisch georiënteerde aktiviteiten wordt binnen het algemeen
maatschappelijk werk niet aannemelijk geacht.
e. ~X~i9!b~r~~i~
De aanvankelijk vooral somatisch-technische hulpverlening zal zich waarschijn-
lijk steeds meer ontwikkelen in de richting van een meer geintegreerde hulp-
verlening, waarin ook plaats is voor voorlichting en preventie. Ook de gehan-
dicaptenzorg en de bejaardenzorg zal meer aandacht krijgen, met het oog op
een betere integratie in de samenleving.
74.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
Het geheel overziend lijkt het er op, dat de hoofdopzet van de toekomstige ge-
zondheidscentra niet wezenlijk anders hoeft te zijn dan van de huidige centra.
Een onzekere faktor is het takenpakket van het kruiswerk, waarbij zowel de jeugd-
als de bejaardenzorg aan veranderingen onderhevig zijn. Ook het aantal deelne-
mende disciplines en het aantal deelnemers per discipline is onzeker. Doordat
taken verschuiven van de tweede naar de eerste lijn kan het aantal patiënten/
kliënten per hulpverlener wellicht nog verder afnemen en ook in verband met het
in toenemende mate voorkomen van part-time werk is het vooral belangrijk bij de
bouw van toekomstige gezondheidscentra rekening te houden met eventuele uitbrei-
dingsmogelijkheden.
75.
----------------- -- -~ - -- - ~ -_. - -----,
5. KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN
5.0. Introduktie
Wanneer we tenslotte nog eens alle indrukken en ervaringen die tijdens het onder-
zoek zijn opgedaan de revue laten passeren, dan blijkt dat in het verzamelde mate-
riaal zéér veel informatie ligt opgesloten.
Deze informatie is niet alleen van belang voor de bouwkundige opzet van gezond-
heidscentra, maar ook in onderzoekmethodologisch en architektuurtheoretisch op-
zicht heeft het onderzoek veel gegevens opgeleverd die om een nadere uitwerking
vragen. Het valt echter buiten het kader van dit rapport om op al deze aspekten
in te gaan. Hier zal worden volstaan met de belangrijkste konklusies ten aanzien
van de bouw van gezondheidscentra.
Thematisch kunnen deze als volgt worden samengevat.
76.
Konklusies en aanbevelingen.
5.2. Bouwvoorbereidingsproces
Een goed gestruktureerd bouwproces is voor het totstandkomen van een aantrekke-
lijk en funktioneel gebouw, binnen een redelijke tijd en tegen redelijke kosten,
zeer belangrijk. Met name gaat het om:
een duidelijk beeld van elkaars doelstellingen en werkwijze en de ontwikkeling
van een gezamenlijke basisfilosofie,
een goed onderbouwd en uitgeschreven programma van eisen, waarin niet alleen
aantallen en afmetingen van ruimten worden vermeld, maar ook aandacht wordt
besteed aan de samenwerkingsfilosofie en werkwijze, het patiëntenbestand, het
aantal en soort werkers, relaties tussen aktiviteiten en ruimten, het binnen-
kl imaat, e.d.,
toetsing van het programma van eisen op haalbaarheid,
een weloverwogen architektenkeuze,
direkte betrokkenheid van de toekomstige gebruikers (werkers en patiënten).
Dit onderstreept nog eens de noodzaak van gedegen informatiemateriaal en ervaring
met elkaars werkwijze. Een oplossing kan zijn om een basisfilosofie op te stellen,
hierop mensen aan te trekken en hiervoor een tijdelijke huisvesting in te richten.
Dit biedt de mogelijkheid de samenwerkingsfilosofie verder uit te werken en op
basis van de ervaringen een definitieve huisvesting op te zetten.
78.
Konklusies en aanbevelingen.
Ring ook in het gebouw tot uitdrukking te brengen, tot een van de moeilijkste
opgaven behoort waar gebruikers en architekt voor komen te staan.
In het onderzoek is een duidelijk verband naar voren gekomen tussen de grootte
van het samenwerkingsverband/het gebouwen het gebouwtype. Type 111 herbergt
veelal de kleine teams, in type 11 zijn vooral de grotere teams te vinden,
terwijl in type I zowel grote als kleine samenwerkingsverbanden voorkomen.
Kennelijk is type I dus het meest flexibel ten aanzien van de grootte van het
samenwerkingsverband. De samenhang tussen type en grootte maakt duidelijk, dat
schaalvergroting in de organisatie veelal gepaard gaat met een toenemende mate
van ruimtelijke differentiatie. Streeft men ruimtelijke integratie na, dan
dient het team dus beperkt van omvang te blijven.
79.
-- --- - - - - ------;
Konklusies en aanbevelingen.
het aantal m2 maar ook door andere faktoren, b. v. de prijs per m2 Het is dan
ook erg belangrijk om het subsidiabel stellen van de bouw van een gezondheids-
centrum niet alleen afhankelijk te stellen van de bruto-vloeroppervlakte. Ook de
totale stichtings- en exploitatiekosten zouden bij dit oordeel mee moeten spelen.
In principe zal men willen streven naar een kostendekkende exploitatie, maar het
zal duidelijk zijn dat wanneer dit niet mogelijk blijkt d.m.v. aanvullende sub-
sidies de kwaliteit van de huisvesting gewaarborgd moet blijven.
Behalve op aantallen en afmetingen van ruimten zou in een handleiding bovendien
ingegaan kunnen worden op andere aspekten, b.v.
- relaties tussen ruimten,
- privacy, territorialiteit, identiteit,
- voor- en nadelen van verschillende oplossingsvarianten,
- toegankelijkheid gehandicapten,
- bouwfysische aspekten,
- bouwkosten,
- interne/externe flexibiliteit,
- lokatie (stedebouwkundige situering).
Een dergelijke handleiding kan wellicht ook het bouwvoorbereidingsproces van
andere gebouwen ten goede komen.
Noten en literatuur.
Noten en literatuur
1. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (1979).
Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijkgezondheidscentra.
Den Haag.
2. Cognitieve dissonantie reduktie is het verschijnsel, waarbij mensen de
spanning tussen tegenstrijdige wensen of waarden trachten te verminderen
of op te heffen door hun gedrag of opvattingen te wijzigen.
Het satisfier - dissatisfier effekt houdt in, dat sommige elementen in de
beoordeling alleen bewust een rol spelen wanneer het zaken betreft die er
tegen de verwachting in wel (satisfier) of juist niet (dissatisfier) aanwezig
zijn. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting over de methodologische as pek-
ten bij dit onderzoek zie deelrapport I en 111.
3. Hoogdalem, H. van, D.J.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen,
Ruimtelijk-funktionele analyse van gezondheidscentra.
Deel 1: Onderzoekprocedure en proefonderzoek (1981)
Deel 2: Dokumentatie en Plattegrond-analyse (1982)
Deel 3: Ervaringen van gebruikers met hun gebouwen (1983).
Deze rapporten zijn uitgegeven bij het Centrum voor Architektuuronderzoek
te Delft. Deel lis inmiddels uitverkocht, de delen 2 en 3 zijn telefonisch
te bestellen via 015 - 781308 (prijs resp. f 25,-- en f 15,-- excl. porto).
4. Zie b.v. Geboden Toegang, een bundel richtlijnen voor de aanpassing van
gebouwen aan het medegebruik door gehandicapten (Uitgave: Nationaal Orgaan
Gehandicaptenbeleid te Utrecht).
5. Over het bouwproces en bepaalde fasen hierin zoals het opstellen van het
programma van eisen en de keuze van de architekt zijn een aantal uitstekende
publikaties beschikbaar, b.v.
- Stichting Architekten-onderzoek Gebouwen Gezondheidszorg STAGG (1974),
Programmerings-methodiek ziekenhuizen, Den Haag.
- Nationaal Ziekenhuisinstituut (1975),
Het bouwproces, een wegwijzer voor opdrachtgevers, Utrecht.
- Meuter, H.J. (1977), Bouwkundige aspekten bij praktijkvoorzieningen.
Vademecum Praktijkvoering Medische Beroepen, deel I, p. 2300-1-49.
Samson, Alphen aid Rijn.
- Widt, R.A. de, en G.J. Sterrenburg (1980),
De bouw van gezondheidscentra. Vademecum Praktijkvoering Medische Beroepen,
deel I, p. 2310-1-13.
Ook bij het SI-projekt is de nodige informatie beschikbaar.
82.
Noten en literatuur.
6. In geval van tijdelijke huisvesting kan men soms met minder genoegen nemen,
mits aan de belangrijkste elementen uit het programma van eisen geen geweld
wordt aangedaan. Daarbij kan verbouw van een bestaand pand uitkomst bieden.
Een andere mogelijkheid is het kiezen voor systeembouw. Zie hiervoor ook de
publikatie van het SI-projekt: Programma van eisen tijdelijke huisvesting
in systeembouw gezondheidscentrum SIS (denkbeeldige situatie). SI-projekt,
Bunnik.
7. Cammock, R. (1975),
Confidentiality in Health Centres and Grouppractices, the Implication for
Design. Journalof Architectural Research. Vol. 4 no. 1, pp 5 - 17.
8. Verhaaren, F. (1983),
Organisatiemodellen van Wijkgezondheidscentra. M& O. Tijdschrift voor orga-
nisatiekunde en sociaal beleid (37), maart/april, pp 77-94.
9. Zie b.V.
Cate, R.S. ten (1980),
De 'Algemeen Werker', ondersteunend personeel of een nieuwe discipline? "
Vademecum Hulpverlenen in Samenwerking, Eerstelijns Gezondheidszorg in Ont-
wikkeling, p. 2510-7. Samson, Alphen aid Rijn.
83.
~ --- -~- ------
Noten en literatuur.
84 .
Noten en literatuur.
85.
---i
interviews .
Bijlage 1
Geinterviewde personen/instellingen
L. Bienfait, arts, voorzitter van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijk-
gezondheidscentra
S. Bless, voorheen medewerker bij het SI-projekt, thans werkzaam hij het
projekt Gezondheidszorg Almere
R.S. ten Cate, arts, medewerker Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Rijksuniversi-
teit Leiden
A.E. Monteny, fysiotherapeut, voorzitter van de Vereniging van Multi-
disciplinair Samenwerkende Fysiotherapeuten VMSF
G.L.N. Romijn-Liem, medewerkster bij de Ziekenfondsraad
E. Sloot, voorzitter van de Landelijke Vereniging van Gezondheidscentra
Dhr. Tjoeng, medewerker bij de Regionale Inspectie van de Volksgezondheid
van de Geneesmiddelen
J. de Zwart, medewerker bij de Ziekenfondsraad
86.