Ruimtelijke-Functionele Analyse Gezondheidscentra: Evaluatie Van Het Advies Van de Subcommissie Accomodatiebeleid

You might also like

Download as pdf
Download as pdf
You are on page 1of 93

- -- - - - --_.

~ -

T. H. Afdeling d~r BOllViimnde


CENTRUM VOOR
ARCHITECTUUR ON2E~ZOEK
DELFT

RUIMTELIJKE-FUNCTIONELE ANALYSE VAN GEZONDHEIDSCENTRA


Evaluatie van het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid

H. van Hoogdalem
D.J.M. van der Voordt
H.B.R. van Wegen

CENTRUM VOOR ARCHITE KTUURONDERZOEK


Technische Hogeschool Delft - Afdeling der Bouwkunde
September 1983
- --- - - - - - - -- - -

l
I

Met dank aan:


Henny van der Meulen tekenwerk
Maya GUnther typewerk
Inho.udsopgave
VOORWOORD
Pag.
1. INLEIDING 1
1.1. Het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid en de behoefte
aan onderzoek 1
1.2. Onderzoekprocedure 2
1.3. Kanttekeningen bij de gehanteerde werkwijze 3
1.4. Publikaties 4

2. KOMMENTAAR OP DE UITGANGSPUNTEN 6
2 .1. Al gemeen 6
2.2. Samenstelling en omvang van het team 7
2.3. Gezamenlijk gebruik van werkruimten 8
2.4. Situering, bereikbaarheid en toegankelijkheid 9
2.5. Uitgangspunten bij de oppervlakte-berekening 11
2.6. Het bouwproces 13
2.7. Nieuwbouw/verbouw 14
2.8. Het gebruik van de richtlijnen in de praktijk 15

3. RUIMTE-INDELING OP CENTRUMNIVEAU 16
3.1. Introduktie 16
3.2. Vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik 16
3.3. Indelingsvarianten 19
3.4. Relatie tussen type, grootte en vorm 20
3.5. Gebouwtype en samenwerkingsfilosofie 23
3.6. Gebouwtype en opvang van patiënten/kliënten 25

4. RUIMTEBEHOEFTE EN RUIMTEGEBRUIK 26
4.1. Richtlijnen versus praktijk 26
4.2. Werkelijke ruimtebehoefte 34
4.3. Huisartsen en praktijkassistenten 35
4.4. Wijkverpleging en consultatieburo 47
4.5. Maatschappelijk werk 54
4.6. Fysiotherapie 54
4.7. Overige disciplines 64
4.8. Wachten en vergaderen 68
----I
Inhoudsopgave.

4.9. Stagiaires 70
4.10. Beheersfunktie 72
4.1l. Toekomstige ontwikkelingen 73

5. KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN 76
5.l. Omvang en samenstelling van het team 76
5.2. Bouwvoorbereidingsproces 77
5.3. Indeling van het gebouw 77
5.4. Raming van de ruimtebehoefte 79
5.5. Aanbevelingen voor verder onderzoek 81

Noten en literatuur 82

Bijlage 1: Geinterviewde personen/instellingen 86


VOORWOORD

Dit rapport vormt een samenvatting van een uitgebreid onderzoek naar de bouw-
kundige opzet van gezondheidscentra en is toegespitst op een kritische evaluatie
van de richtlijnen omtrent de ruimtebehoefte van deze centra, zoals vastgelegd
in het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijkgezondheidscentra. Deze
richtlijnen vormen de basis waarop het aantal m2 kan worden vastgesteld dat voor
een bepaald samenwerkingsverband als redelijk verantwoord kan worden beschouwd.
Deze totaal maat is in grote mate bepalend voor de toekenning van subsidie bij
eventuele ~ploitatietekorten. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het
Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
Dit samenvattend eindrapport is gebaseerd op een drietal eerder verschenen publi-
katies, aangevuld met literatuuronderzoek en gesprekken met deskundigen.
Enerzijds is het bedoeld als een toetsing van de nota Accommodatiebeleid aan
ervaringen met gezondheidscentra in de praktijk, wat vooral uit beleidsoogpunt
van belang is. Anderzijds gaat dit rapport in op aspekten die in de nota Accommo-
datiebeleid in onvoldoende mate naar voren zijn gebracht, met name de indeling
van de plattegrond op centrumniveau en de relaties tussen de ruimten onderling
in samenhang met de samenwerkingsfilosofie. Dit is vooral voor het veld interes-
sant ten behoeve van de bouw van een gezondheidscentrum in een konkrete situatie
en het ontwikkelen van een adekwaat programma van eisen.
Hoewel in dit eindrapport de nodige kritische kanttekeningen worden geplaatst
bij het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid, willen wij onze waardering
uitspreken voor het werk van deze commissie. In zeer korte tijd zijn door de
commissieleden een aantal relevante gegevens bij elkaar gebracht op een moment,
dat nog vrijwel geen (Nederlandse) informatie beschikbaar was over de bouw van
gezondheidscentra en de ontwikkelingen binnen de eerstelijns gezondheidszorg nog
duidelijk in een groeifase verkeerden.
Graag willen wij een woord van dank uitspreken aan allen die hebben bijgedragen
aan het initiatief en de realisering van dit onderzoek.
In de eerste plaats aan alle werkers en patiëntenjkliënten die zeer enthousiast
aan het onderzoek hebben meegewerkt. Daarnaast is veel dank verschuldigd aan de
leden van de Begeleidingscommissie en de externe 'consultants', die ons vele
waardevolle adviezen hebben gegeven. De eindverantwoordelijkheid voor het onder-
zoek berust uiteraard volledig bij de auteurs.

CENTRUM VOOR ARCHITEKTUURONDERZOEK

Delft, september 1983


--I

Samenstelling van de begeleidingscommissie

· S. van der Kooy voorzitter, directeur van het Nederlands Huis-


artsen Instituut
· E.B.K. Brüggemann secretaris, beleidsmedewerker bij het Ministerie
van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, directie
Algemene Gezondheidszorg
· G. Plessius andragoog, medewerker bij het Ministerie van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en lid van
de Begeleidingsgroep Stimuleringsregeling Wijk-
gezondheidscentra

· Th.J. Gardien medewerker bij het Ministerie van Welzijn,


Volksgezondheid en Cultuur, directie Planning
en Bouw
· J.D. Mulder arts, als hoogleraar verbonden aan de vakgroep
Huisartsengeneeskunde aan de RU-Leiden en lid
van de Begeleidingsgroep voor samenwerkingsver-
banden in de eerstelijns gezondheidszorg
· Y. Groeneveld arts, lid Landelijke Vereniging van Gezondheids-
centra
· M. Tacken socioloog en methodoloog, medewerker bij de
Technische Hogeschool Delft
· E. Kleyer architekt, docent Technische Hogeschool Delft

Externe adviseurs/consultants

· A.A. Broek agoge en bouwdeskundige, medewerkster van het


SI-projekt
M.A.A. Gerritsen interieur-architekte, extern adviseuse SI-projekt
H. Levelink arts, voormalig medewerker SI-projekt
G. Sterrenburg architekt, extern adviseur SI-projekt
J.J. van der Zee socioloog, medewerker bij het Nederlands Huis-
artsen Instituut
1. INLEIDING

1.1. Het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid en de


behoefte aan onderzoek
In de zeventiger jaren is het samenwerken van verschillende disciplines uit de
eerstelijns gezondheidszorg onder één dak sterk toegenomen. In tien jaar tijd
is het aantal gezondheidscentra gestegen van slechts enkele in 1970 tot meer dan
100 in 1982 en het aantal stijgt nog steeds .
Informatie over de bouwkundige opzet en inrichting van gezondheidscentra en de
benodigde hoeveelheid m2 was echter in onvoldoende mate beschikbaar. Om die reden
is begin '75 door de begeleidingscommissie Voorlopige Stimuleringsregeling Samen-
werkingsverbanden in de Eerstelijns Gezondheidszorg een Subcommissie Accommoda-
tiebeleid Wijkgezondheidscentra ingesteld.
Deze kreeg tot taak een inventarisatie te maken van de benodigde accommodatie
voor de verschillende disciplines die in een gezondheidscentrum werkzaam zijn.
Het eindrapport 1 van deze commissie verscheen in 1979.
In dit rapport worden richtlijnen gegeven over de benodigde hoeveelheid ruimte
in een gezondheidscentrum, uitgedru kt in m2 en gespecificeerd per discipline.
Deze publikatie is dan ook van groot belang voor allen die betrokken zijn bij
de totstandkoming van een gezondheidscentrum. Een bezwaar van de nota is echter,
dat de gegevens slechts gedeeltelijk gebaseerd zijn op onderzoek in de praktijk.
Bovendien wordt in hoofdzaak ingegaan op m2 en bestaat nog steeds dringend be-
hoefte aan informatie over de ruimtelijke konsekwenties van samenwerking. Bouw-
kundig gezien gaat het vooral om inzicht in de meest gewenste ruimtelijke rela-
ties tussen en binnen de verschillende disciplines, mogelijkheden tot gemeenscha~
pel ijk ruimtegebruik en de behoefte aan extra ruimte in verband met nieuwe taken.
Zowel door de Subcommissie zelf als door de werkers in het veld is daarom aange-
drongen op het toetsen van de ministeriële richtlijnen aan de praktijk en op
aanvulling met verdere informatie . Naar aanleiding van deze vraag is door het
Centrum voor Architektuuronderzoek van de Technische Hogeschool Delft een eva-
luatief onderzoek opgezet naar het funktioneren van gebouwen voor gezondheids-
centra in de praktijk. Centraal staat de vraag, welke ruimtelijke kondities
gewenst zijn voor een goed funktioneren van de samenwerkingsverbanden. Daarbij
ligt het accent dus op de funktionaliteit van de plattegrond.
Andere aspekten zoals de stedebouwkundige situering of de kostenproblematiek
zijn buiten het onderzoek gehouden .

1.
----------------- -~---

Inleiding.

1.2. Onderzoekprocedure
Het evaluatie-onderzoek is in fasen uitgevoerd.
a. Ontwikkeling van de evaluatie methodiek en het uittesten hiervan in een
proefonderzoek. Dit proefonderzoek heeft plaatsgevonden in gezondheidscentrum
Merenwijk te Leiden.
b. Vergelijkende plattegrond-analyse van een 50-tal specifiek als gezondheids-
centrum ontworpen gebouwen.
c. Ontwikkeling van een indeling in verschillende typen gezondheidscentra op
basis van organisatorische en bouwkundige kenmerken.
d. Selektie van een representatief centrum per type voor nader onderzoek.
e. Uitvoerige case studies in de (vier) geselekteerde centra, gericht op de uit-
gangspunten bij de opzet van het gebouwen het huidige funktioneren hiervan.
f. Beknopte enquêtes naar de gebruikservaringen van werkers en patiënten in de
overige bezochte centra.
Behalve dit gebruikersonderzoek is een uitgebreide literatuurstudie verricht en
is een interviewronde gehouden langs enkele overkoepelende hulpverlenersorgani-
saties en andere deskundigen (bijlage 1).
Daarmee is getracht ook een inzicht te krijgen in bepaalde trends en mogelijk
te verwachten toekomstige ontwikkelingen.
De vier case studies zijn uitgevoerd in de volgende centra.
1. Dauwendaele-Zuid te Middelburg
Een representatief voorbeeld van een vrij klein gezondheidscentrum waarin de
disciplines alleen de lokatie gemeenschappelijk hebben en verder beschikken
over een eigen buitenentree, receptie (voor zover aanwezig) en wachtruimte
(het zgn. 'winkeltjes-type').
2. Boomstede te Maarssen
Een duidelijk voorbeeld van een erg groot samenwerkingsverband, gehuisvest
in een middelgroot gebouw in twee bouwlagen; de disciplines maken hier ge-
bruik van een gezamenlijke entree en circulatieruimte (hal, trap/lift), maar
zowel de ontvangst van de bezoekers als het wachten zijn apart per discipline
georganiseerd.
3. Bijvanck te Blaricum
Eveneens een middelgroot gebouw, maar uitgevoerd in êén bouwlaag en kleiner
van opzet (ca. 20 medewerkers versus ca. 30 medewerkers in Boomstede). De
2.
Inleiding.

disciplines maken gebruik van meerdere entrees (hoofdentree, personeelsingang


tandartsen, aparte entree voor het kruiswerk), er is géén gezamenlijke ont-
vangst van de bezoekers en ook het wachten is gedecentraliseerd.
4. De Maar te Kerkrade-West
Een klein samenwerkingsverband in een ruimtelijk gezien sterk geïntegreerd
gebouw: één entree, één receptie (in principe alléén bedoeld voor patiënten
van de huisartsen) en één gemeenschappelijke wachtruimte voor alle discipli-
nes.

In deze vier centra zijn open interviews gehouden met (vertegenwoordigers van)
álle disciplines. Aan de hand van een checklist van vraagpunten is met name in-
gegaan op de samenwerkingsfilosofie van de hulpverleners, hun takenpakket en
werkwijze en de mate waarin het gebouw hier adekwaat op is afgestemd kwa inde-
ling, oppervlakten van ruimten, inrichting etc.
Tevens zijn een aantal indelingsvarianten voorgelegd ter vergelijking met de
eigen situatie. Het bouwproces is aan de orde gesteld bij de hulpverleners die
intensief betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het centrum, alsmede
bij de ontwerpers van de vier centra. Voorts zijn gesprekken gevoerd met enkele
patiënten/kliënten. De mondelinge interviews zijn aangevuld met gerichte obser-
vaties van de onderzoekers ter plaatse, terwijl tevens de archieven zijn geraad-
pleegd met het oog op relevante stukken over het bouwvoorbereidingsproces, de
samenwerkingsovereenkomst, notulen van vergaderingen, e.d.
In de overige bezochte centra (in totaal 45) is gebruik gemaakt van een beknopte
schriftelijke enquête onder alle disciplines en een aantal patiënten/kliënten.
Per discipline is vooral gevraagd naar het oordeel over de grootte van de ruim-
ten en de onderlinge situering hiervan, terwijl aan de bezoekers vragen zijn ge-
steld over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebouw, het vinden van
de weg in het gebouw, de privacy van de patiënt en de wijze waarop het gebouw
als totaliteit door de bezoeker wordt ervaren (de belevingswaarde) kwa aankle-
ding en inrichting.

1.3. Kanttekeningen bij de gehanteerde werkwijze


Op twee punten dienen enige kanttekeningen te worden geplaatst bij de gebruikte
onderzoekmethodiek:
a. de keuze van de centra voor nader onderzoek (de vier 'cases').
b. de vraagmethode (open interviews, enquêtes) als middel om de gebruikskwaliteit
van een gebouw te meten.

3.
Inleiding.

Er is gekozen voor een selektie van centra die reeds enige jaren funktioneren,
zodat men voldoende ervaring heeft kunnen opdoen met de voor- en nadelen van
het gebouw. Dit impliceert echter dat de meest recente ontwikkelingen slechts in
beperkte mate in deze centra zijn terug te vinden. Bovendien zijn de onderzochte
centra gebouwd in een periode dat de richtlijnen nog niet bekend waren. Om dit
bezwaar te ondervangen is een aanvullend bezoek gebracht aan een recent gebouwd
gezondheidscentrum, dat opgezet is conform de richtlijnen van de Subcommissie
Accommodatiebeleid.
Ook de interviewronde langs een aantal sleutelpersonen heeft de nodige informa-
tie opgeleverd met betrekking tot recente en in de toekomst te verwachten ont-
wikkelingen.
Ten aanzien van het tweede punt kan worden opgemerkt, dat in de literatuur tegen
satisfaktie-onderzoek gewoonlijk een aantal bezwaren worden ingebracht, zoals
het probleem van de zgn. cognitieve dissonantie reductie, het sociale gewenst-
heid effekt ('social desirability') en het satisfier-dissatisfier effekt. 2 Deze
bezwaren zijn ondermeer ondervangen door de ondervraagden een aantal indelings-
varianten voor te leggen met het verzoek hier kommentaar op te geven.
Daarmee is vooral ook het wáárom van bepaalde voor- of nadelen inzichtelijk ge-
worden. Bovendien zijn ter plaatse observaties verricht en is aanvullend litera-
tuuronderzoek uitgevoerd naar aktiviteiten en maatstudies. Samen met het (sub-
jectieve) oordeel van de gebruikers bieden deze (meer objectieve) gegevens vol-
doende basis voor het formuleren van een kritisch kommentaar op de m2-richtlij-
nen uit het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid.

1.4. Publikaties
Zoals eerder vermeld vormt dit eindrapport een samenvatting van een drietal eer-
der verschenen publikaties. 3
In deel I, Onderzoekprocedure en proefonderzoek, zijn de ontwikkeling van de
onderzoekmethodiek en de resultaten van de toepassing van deze methodiek in ge-
zondheidscentrum Merenwijk te Leiden beschreven. Tevens is in dit deel de selek-
tieprocedure uitgewerkt om enkele representatieve centra te kunnen selekteren
voor nader onderzoek. Deel 11, Dokumentatie en Plattegrond-analyse, omvat onder
meer een dokumentatie van een aantal organisatorische en bouwkundige gegevens
over 50 gezondheidscentra in Nederland, zoals de samenstelling van het team, de
plattegrond van het gebouwen het jaar van de start. Op basis van deze gegevens
is een analyse gemaakt van de spreiding in oppervlakte, zowel op centrum-niveau
als per discipline, alsmede van veel voorkomende vormen van gemeenschappelijk
ruimtegebruik en ruimtelijke indelingsvarianten, eveneens op centrum- en op
disciplineniveau. In deel 111, Ervaringen van gebruikers met hun gebouwen, zijn
4.
Inleiding.

de resultaten beschreven van de vier case studies, aangevuld met de enquête-


gegevens van de overige centra . Tevens zijn de belangrijkste resultaten uit het
gebruikersonderzoek hierin nog eens themat is ch samengevat, met name ten aanzien
van de ruimtelijke vertaling van de samenwe r kingsfilosofie in een bouwkundig
concept, het (achteraf-)oordeel hierover van de gebruikers en de ruimtebehoefte
en het ruimtegebruik per discipline.

5.
-------

2. KOMMENTAAR OP DE UITGANGSPUNTEN

2. 1. A1gemeen

Bij de opstelling van haar Advies heeft de Subcommissie Accommodatiebeleid ver-


schillende uitgangspunten gehanteerd. In dit hoofdstuk zullen deze uitgangspun-
ten gekonfronteerd worden met de resultaten van het evaluatie-onderzoek en waar
nodig van kritische kanttekeningen worden voorzien.
Als eerste stelt de ~~~~Q~~i~~i~ dat samenwerking op de eerste plaats komt en
een gezamenlijke huisvesting pas op de tweede plaats (uitgangspunt 1).
Dit impliceert dat het onjuist geacht moet worden om ergens een gebouw neer te
zetten dat dan naderhand wordt "opgevuld" met een aantal disciplines. Dit uit-
gangspunt wordt door het 9~~r~i~~r~Q~9~r~Q~~ nadrukkelijk bevestigd. Een geza-
menlijk gebouw is op zichzelf géén voldoende voorwaarde voor een vruchtbare en
intensieve samenwerking. De werkers moeten het eerst eens zijn over elkaars
doelstellingen en samenwerking daadwerkelijk nastreven. Pas wanneer de samenwer-
kingsfilosofie en de werkwijze van de afzonderlijke disciplines voldoende is
uitgekristalliseerd kan het gebouw hier optimaal op worden afgestemd. De ruimte-
behoefte en de gewenste indeling blijken sterk af te hangen van deze werkwijze.
Daarom dienen de toekomstige gebruikers bij de bouwvoorbereiding reeds bekend
te zijn en bij voorkeur ook al een samenwerkingsverband te vormen. Dit betekent
overigens niet dat het aantal indelingsvarianten onbeperkt zou zijn. Sommige
varianten blijken in de praktijk kwa gebruik en beleving beter te funktioneren
dan andere, zodat verwacht mag worden dat op grond van de praktijkervaringen de
verschillende gebouwen uiteindelijk tot een beperkt aantal basisvarianten zullen
evolueren.
Een ander uitgangspunt van de ~~~~Q~i~~i~ is haar definitie van wijkgezondheids-
centra als 'een vast samenwerkingsverband met tenminste 2 huisartsen, 2 wijkver-
pleegkundigen en 1 maatschappelijk werkende, terwijl daarnaast ook nog vertegen-
woordigers van andere disciplines deel uit kunnen maken van dit samenwerkings-
verband' (uitgangspunt 2). Dit is dan ook de kleinste eenheid waartoe het Advies
zich uitstrekt. In het onderhavige Q~9~r~Q~~ zijn de aantallen buiten beschouwing
gelaten en is als definitie uitgegaan van een samenwerkingsverband waarin ten-
minste de disciplines huisartsen, wijkverpleging en maatschappelijk werk verte-
genwoordigd zijn. In de praktijk blijkt dat bij de vanzelfsprekendheid waarmee
van de "drie-eenheid" wordt uitgegaan een vraagteken geplaatst kan worden. In
verschillende centra blijken de praktijkassistenten niet langer als een afge-
leide funktie van de huisartsen te worden beschouwd, maar zich als een eigen,
zelfstandige discipline te ontwikkelen. Bovendien blijkt vooral de fysiotherapie
in zeer veel samenwerkingsverbanden (ca. 80%) een belangrijke plaats in te nemen
en intensief samen te werken met de andere disciplines. Overigens is in de nota
Accommodatiebeleid bij de uitwerking van de cijfermatige opzet van de ruimtebe-
6.
Kommentaar op de uitgangspunten.

hoef te wel met fysiotherapeuten en andere disciplines rekening gehouden.

2.2. Samenstelling en omvang van het team


De ~~~~9~i~~i~ heeft slechts een beperkt aantal disciplines in haar overwegin-
gen betrokken, te weten: de huisarts, de wijkverpleegkundige, de maatschappelijk
werkende, de verloskundige, de tandarts, de fysiotherapeut en de apotheker
(uitgangspunt 3). De reden hiervoor is dat het vooral déze disciplines zijn die
in de praktijk veelvuldig deelnemen aan samenwerkingsverbanden in de vorm van
gezondheidscentra. Bovendien is de Subcommissie bij de cijfermatige opzet van
het benodigde aantal m2 in een wijkgezondheidscentrum uitgegaan van de volgende
modellen (uitgangspunt 4):
model A . 2 ha, 2 wv, 1 mw, 1 ta en 1 fys
model B 3 ha, 3 wv, 2 mw, 1 vlk, 1 ta en 2 fys
model Cl 4 ha, 3 wv, 3 mw, 1 vl k, 3 ta, 2 fys en 1 ap
C2 als Cl met consultatiebureau
. model D 5 ha, 4 wv, 3 mw, 1 vlk, 3 ta, 3 fys en 1 ap
Deze modellen zijn gebaseerd op een bepaalde bevolkingsgrootte (b.v. model A
geldt voor ca. 5000 inwoners, model D voor ca. 12 à 13000 inwoners) en de toen-
malige normen voor het aantal hulpve~leners in relatie tot het aantal inwoners
(b.v. 1 huisarts op ca. 2600 inwoners, 1 fysiotherapeut op 3 à 5000 inwoners).
De bovengrens van de modellen is gebaseerd op het uitgangspunt, dat voor een
effektieve en intensieve samenwerking en mede gelet op groepsdynamische proces-
sen de teamgrootte niet meer dan ca. 15 à 20 medewerkers zou mogen bedragen
(uitgangspunt 5).
Het g~~r~i~~r~9~9~r~9~~ vormt een ondersteuning voor dit laatstgenoemde uitgangs-
punt. In de vier uitvoerig onderzochte centra varieerde de teamgrootte van ca.
10 medewerkers tot meer dan 30 medewerkers. In het kleinste team verlopen veel
kontakten informeel, iedereen kent iedereen en er is weinig management nodig
om de organisatie in goede banen te leiden. Het grootste samenwerkingsverband
brengt zeer veel formeel werkoverleg met zich mee, met vaste afspraken naar tijd
en plaats. Door het vele bestuurlijke werk - wat door het ontbreken van een
aparte manager of koördinator vrijwel geheel op de schouders van de hulpverle-
ners terecht komt - blijft de ontwikkeling van de gezamenlijke hulpverlening
achter bij de verwachtingen. Bovendien brengen grote teams grotere gebouwen met
zich mee, wat niet bevordelijk is voor de onderlinge bereikbaarheid van de ver-
schillende disciplines (lange looplijnen, minder overzichtelijk). In par. 3.4.
wordt hier op teruggekomen. Vanuit het veld pleit men dan ook voor kleinere
centra van maximaal 20 medewerkers. Bij voorkeur zouden hierin de volgende
7.
Kommentaar op de uitgangspunten.

disciplines moeten deelnemen: huisartsen, praktijkassistenten, wijkverpleegkun-


digen, maatschappelijk werkenden en fysiotherapeuten, met een beperkt aantal
deelnemers per discipline.
Deelname van de verloskundige acht men eveneens wenselijk, te meer daar dit geen
extra ruimte hoeft te vergen (de verloskundige kan meestal terecht in een van
de huisartsenunits of b.v. in de kamer van de CB-arts). De teamgrootte van de
beide andere centra (ca. 20 medewerkers) wordt in de praktijk als redelijk goed
ervaren.
In gesprekken met deskundigen wordt vaak een aantal van 12 à 15 medewerkers
als maximum genoemd voor een goed funktionerend samenwerkingsverband. Bij een
groter team acht men het beter om met subteams te gaan werken.

Bij toetsing van de vier modellen aan de praktijk is gebleken, dat de meeste ge-
zondheidscentra niet precies tot één van de vier modellen kunnen worden gerekend.
Met name het aantal fysiotherapeuten blijkt veelal aanzienlijk hoger te zijn in
vergelijking met de aantallen, genoemd in de modellen, terwijl het aantal tand-
artsen overwegend lager uitvalt. Een en ander valt wellicht te verklaren vanuit
het feit, dat in de modellen géén rekening is gehouden met andere binnen de wijk
opererende hulpverleners, solo of in samenwerkingsverband. Evenmin is rekening
gehouden met part-time werkers. Bovendien blijken in de praktijk ook andere dis-
ciplines veelvuldig in gezondheidscentra te participeren. Met name geldt dit voor
de gezins- en bejaardenzorg. In de grotere centra is soms ook een aparte koördi-
nator werkzaam en verschillende gezondheidscentra spelen een belangrijke rol in
de opleiding. Tenslotte speelt een rol dat de normen betreffende de hulpverlener/
patiëntenratio aan veranderingen onderhevig zijn. Dit is uiteraard van invloed
op het aantal hulpverleners in een gezondheidscentrum, dat bovendien niet altijd
wijkgebonden funktioneert.
Op zichzelf is het zeker illustratief om aan de hand van modellen te laten zien
hoe de berekening van de globale ruimtebehoefte voor een specifiek team in zijn
werk gaat. Voor het gebruik van de richtlijnen betekent het voorgaande echter,
dat de raming van de ruimtebehoefte in een konkrete situatie niet zonder meer
ontleend kan worden aan de bruto-vloeroppervlakte van één van de vier modellen,
doch afgestemd moet worden op de werkelijke aanwezige deelnemers en hun aktivi-
teiten.

2.3. Gezamenlijk gebruik van werkruimten


De ~~~~~~~i~~i~ is van oordeel, dat gelet op het psychologisch effekt dat het
hebben van een eigen ruimte per discipline heeft op de samenwerking en het zich
volwaardig lid voelen van het samenwerkingsverband en mede gelet op het vaak

8.
Kommentaar op de uitgangspunten.

specifiek op de desbetreffende discipline gerichte karakter van de werkruimten,


het gewenst moet worden geacht dat iedere discipline beschikt over een eigen
territorium. Een zekere flexibiliteit moet echter mogelijk zijn, b.v. dat de
verloskundige gebruik maakt van de ruimte voor een huisarts. In het algemeen kan
de ene discipline echter geen gebruik maken van de werkruimten van de andere
discipline. Gezamenlijk gebruik van de werkruimten binnen één discipline acht
de Subcommissie wél goed mogelijk (uitgangspunt 6).
Inderdaad is in het ~y~1~~!i~:Q~9~r~Q~~ gebleken, dat in vrijwel alle centra de
ruimten die tot eenzelfde discipline behoren, bij elkaar gesitueerd worden,
waardoor een min of meer eigen gebied of territorium is ontstaan. Alleen de ruim-
ten voor de wijkverpleegkundigen liggen soms verspreid (deels opgenomen in het
consultatiebureau, deels elders in het gebouw). Voor zover bekend heeft men
slechts in één (in voorbereiding zijnd) centrum plannen voor een sterk afwij-
kende opzet. Men wil hier telkens de ruimten van één basisteam - huisarts, maat-
schappelijk werkende en wijkverpleegkundige - bij elkaar situeren, zodat het
gebouw een aaneenschakeling vormt van meerdere ha/mw/wv-units. In de praktijk
zijn echter nog geen gerealiseerde voorbeelden van een dergelijke opzet aange-
troffen. Dit beeld stemt overeen met de antwoorden op de vraag naar de werkruim-
ten, welke men bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de eigen werkruimte gesitueerd
zou willen zien. Vrijwel altijd geeft men de hoogste prioriteit aan werkruimten
binnen de eigen discipline, terwijl óok de receptie, wachtruimte en vergaderruim-
te hoog scoren. Pas in tweede instantie worden ruimten van andere disciplines ge-
noemd. Overigens betekent de gehechtheid aan een eigen territorium nog niet, dat
men geen vertegenwoordigers van andere disciplines op zijn "eigen terrein" zou
dulden. In de praktijk blijken met name de spreekkamers van de huisartsen, het
maatschappelijk werk en de CB-arts zonder veel problemen voor allerlei doelein-
den te worden gebruikt, zoals het spreekuur van de verloskundige, de schoolarts,
de diëtiste of een psycholoog. Binnen eenzelfde discipline is eveneens veelvul-
dig van gezamenlijk gebruik van werkruimten sprake, met name wanneer meerdere
part-time medewerkers een beperkt aantal formatieplaatsen bezetten. Dit geeft in
de praktijk evenmin veel problemen.

2.4. Situering, bereikbaarheid en toegankelijkheid


De ~~~~Q~i~~i~ hecht groot belang aan een goede bereikbaarheid en toegankelijk-
heid, óók voor gehandicapten. Deze eis laat zich echter niet goed kwantificeren,
zodat deze eis in de ruimtebehoefte niet in cijfers uitgedrukt is terug te vin-
den (uitgangspunt 7). Uit het 9~~r~i~~r~Q~9~r~Q~~ is gebleken dat met name de
konsumenten (patiëntèn/kliënten) veel belang hechten aan beide aspekten. De mees-
te specifiek als gezondheidscentrum ontworpen gebouwen zijn overigens inderdaad
9.
Kommentaar op de uitgangspunten.

vaak gunstig gesitueerd (centraal gelegen, dicht bij andere voorzieningen, goed
te voet bereikbaar of per fiets of openbaar vervoer). De parkeervoorzieningen
laten echter vaak te wensen over. Aan de bruikbaarheid voor gehandicapten en
ook voor ouders met kinderwagens is meestal wel aandacht besteed, doch de tech-
nische uitwerking levert in veel gevallen problemen op. Vooral de toegang t~t
het gebouw is vaak onvoldoende gewaarborgd:geen vlakke en vrije loopruimte voor
de entree,drempels,zware deurdrangers.De deuren zelf zijn meestal breed genoeg,
in het gebouw zijn zelden dorpels of drempels aanwezig en ook aan een rolstoel-
toilet is vaak gedacht. Deze voorzieningen zijn in veel gemeenten voorwaarde
om een bouwvergunning te krijgen.
Door de vaak ongunstige lokatie en wellicht ook door het stigmatiserende karak-
ter wordt het rolstoeltoilet in veel centra weinig gebruikt. Een nadere uitwer-
king van de toegankelijkheid ten behoeve van gehandicapten is daarom gewenst. 4
Een andere aanbeveling van de ~~~çQ~~i~~i~ is om het wijkgezondheidscentrum, de
apotheek en het wijkgebouw van de kruisorganisatie in elkaars onmiddellijke . n~bij­
heid te situeren. Gelet op de nauwe relaties tussen de kruisorganisatie en het
wijkgezondheidscentrum gaat de voorkeur er zelfs naar uit om het samenwerkings-
verband en de kruisorganisatie deel te laten uitmaken van één en hetzelfde ge-
bouw. Deze aanbeveling wordt door het 9~~r~i~~r~Q~9~r~Q~~ in grote lijnen onder-
steund. Voor patiënten is het erg handig wanneer de apotheek dichtbij ligt, zo-
dat men na een bezoek aan de huisarts meteen even met zijn/haar recept langs de
apotheek kan. Omgekeerd zijn de samenwerkingskontakten tussen apotheek en andere
disciplines niet zodanig, dat het opnemen van de apotheek ~ het gezondheidscen-
trum perse noodzakelijk is. De meeste apotheken die thans in gezondheidscentra
gehuisvest zijn funktioneren tamelijk onafhankelijk van het samenwerkingsverband.
Kontakten over b.v. medicijngebruik vinden meestal plaats in de vorm van geforma-
liseerd werkoverleg.
Kontakten tussen het kruiswerk en disciplines zoals huisartsen, maatschappelijk
werkenden en fysiotherapeuten zijn daarentegen vaak wél frekwent en intensief,
zodat huisvesting van de samenwerkende wijkverpleegkundigen in het gebouw inder-
daad aan te bevelen is. Wel dient hierbij de kanttekening geplaatst te worden dat
een consultatiebureau veel ruimte in beslag neemt en een specifiek karakter heeft
(veel kinderen tegelijkertijd, lawaaiig, veel kinderwagens). Het aktiviteiten-
programma stelt dan ook nadere eisen aan de situering van het kruiswerkgedeelte
ten opzichte van de entree en de andere disciplines en vooral ook aan de lokatie
en inrichting van de wachtruimte.

10.
Kommentaar op de uitgangspunten.

2.5. Uitgangspunten bij de oppervlakte-berekening


Bij de opstelling van haar Advies is de ?~~~~~~i~~i~ er van uitgegaan dat de
eisen die worden gesteld aan de ruimtelijke accommodatie een goed funktioneren
van het samenwerkingsverband mogelijk moet maken (uitgangspunt 8).
De cijfermatige opzet moet dan ook gezien worden als een redelijke situatie, zo-
dat óók wanneer men is aangewezen op een reeds bestaand gebouw men zoveel moge-
lijk dient uit te gaan van de door de Subcommissie ontwikkelde m2-richtlijnen.
Daarbij zijn sommige aspekten bewust buiten beschouwing gelaten, omdat naar het
oordeel van de Subcommissie ten aanzien van deze aspekten de inzichten nog niet
zodanig zijn, dat een vertaling ervan in ruimtelijke normen gerechtvaardigd kan
worden (uitgangspunt 9). Dit geldt met name voor de ruimtebehoefte ten gevolge
van de stagiaire funktie, de beheersfunktie en de andere wijze van funktioneren
van de huisarts (in verband met het toenemend belang dat wordt gehecht aan de
praatfunktie van de huisarts wordt de aanwezigheid van een "zitje" soms wenselijk
geacht). De ruimtebehoefte per discipline is vooral bepaald op basis van bestaan-
de normen en richtlijnen. Met name het boekje 'De praktijkruimte van de huisarts'
(uitgegeven door het Nederlands Huisartsen Instituut te Utrecht) heeft model ge-
staan voor verschillende m2-richtlijnen, niet alleen voor ruimten van huisartsen
en assistenten, maar ook voor sommige ruimten van andere disciplines. Voor de
gemeenschappelijke ruimten zoals de vergaderruimte en de wachtruimte is uitgegaan
van een basismaat plus een bepaald aantal m2 per deelnemer. De totale ruimtebe-
hoefte is vervolgens voor de vier eerder genoemde modellen berekend als de op-
telsom van de benodigde hoeveelheid m2 per discipline. Daarmee is het totaal be-
nodigde oppervlak van de werkvertrekken bekend. Tenslotte kan door middel van
een toeslag van 50% op dit "netto-oppervlak" - in verband met ruimte voor werk-
kasten, sanitair, verkeer en wanden - de benodigde bruto-vloeroppervlakte worden
bepaald voor een wijkgezondheidscentrum van een willekeurige samenstelling.
(voor de terminologie netto/bruto e.d. zie ook par. 4.10). De richtlijnen zijn
zó opgesteld, dat binnen dit eindgetal voldoende speelruimte aanwezig is om het
de deelnemers aan een gezondheidscentrum mogelijk te maken in overleg met de ar-
chitekt en anderen het centrum naar eigen idee in te richten. In feite gaat het
dus om een "blokkendoosmodel", de totaal maat ligt vast, maar daarbinnen heeft
men voldoende vrijheid om de ruimte naar eigen inzicht in te delen, afhankelijk
van de werkwijze. De Subcommissie heeft bewust willen vermijden om van bovenaf
één model op te leggen.

Op grond van het ~~~!~~Ei~:~~9~~~~~~ kunnen bij deze uitgangspunten de volgende


kanttekeningen worden geplaatst. Voor een zevental disciplines wordt weliswaar
achtergondinformatie gegeven, maar uit de voorbeeldberekeningen wordt niet
11.
Kommentaar op de uitgangspunten.

duidelijk hoeveel ruimte gereserveerd mag worden voor niet genoemde aktivitei-
ten/disciplines. Sinds het verschijnen van de nota hebben zich diverse ontwikke-
lingen voorgedaan, die ruimtelijke konsekwenties met zich meebrengen, b.v. de
ontwikkeling van disciplinegebonden assistentie in de richting van centrum-
assistentie, de noodzaak van een aparte koördinator en een toenemende betrokken-
heid van gezondheidscentra in de opleiding (stagiaire-plaatsen). Een andere
vraag is of de ruimte voor b.v. een uitleenmagazijn of voor de gezinszorg gevon-
den moet worden binnen de totaal maat van het blokkendoosmodel of dat het beno-
digde aantal m2 hier bovenop komt. Evenmin wordt in de nota aangegeven bij hoe-
veel 'tienden' formatieplaats een deelnemer recht heeft op een eigen ruimte en
wanneer het wenselijk is of zelfs verplicht om met behulp van een gebruikers-
rooster gezamenlijk van eenzelfde ruimte gebruik te maken. De onduidelijkheid
over al dit soort vraagpunten maakt het niet goed mogelijk om op basis van de
richtlijnen voor elk willekeurig team de totale ruimtebehoefte eenduidig vast
te stellen.
Een andere kanttekening is, dat de voorbeeldberekeningen per discipline niet
ingaan op verschillen in werkwijzen. In principe is dit geen probleem, daar het
blokkendoosmodel voldoende vrijheid laat om bij een andere werkwijze de totaal
beschikbare hoeveelheid m2 anders in te delen. Voor de werkers blijft daarmee
echter onduidelijk, welke alternatieven eventueel geschikt zijn in verband met
hun eigen samenwerkingsfilosofie en werkwijze. Hetzelfde geldt voor de wijze,
waarop de ruimtebehoefte van een samenwerkingsverband van meerdere hulpverleners
wordt afgeleid uit de ruimtebehoefte van een individuele hulpverlener. De beno-
digde hoeveelheid behandelruimte wordt b.v. vastgesteld op grond van een optel-
som van 6 m2/arts, en de hoeveelheid spreekkamerruimte voor de fysiotherapie
als een veelvoud van de hoeveelheid spreekkamerruimte per persoon. Dit veronder-
stelt dus een recht evenredige toename van het aantal m2 met het aantal deel-
nemers, zonder ruimtewinst of extra ruimtebehoefte als gevolg van de samenwer-
king. Het zal duidelijk zijn dat b.v. vier samenwerkende huisartsen niet precies
viermaal zoveel behandel- of laboratoriumruimte nodig hebben dan een solo-arts.
In mindere mate geldt dit eveneens voor de gemeenschappelijke ruimten zoals
wachten en vergaderen. Voor deze ruimten wordt uitgegaan van een bepaalde basis-
maat plus een vaste toeslag per deelnemer. Ook hier geldt echter dat bij een
groter aantal deelnemers wellicht een aftopping kan ontstaan. In feite is het
blokkendoosmodel zodanig opgesteld dat voldoende ruimte beschikbaar is om binnen
de gezamenlijke huisvesting ruimtelijk gezien als solist te kunnen blijven op-
treden. Kennelijk gaat de Subcommissie er van uit dat werken onder één dak de
belangrijkste ruimtelijke voorwaarde is voor het stimuleren van samenwerking en
werkoverleg en heeft zij een verder gaande 'ruimtelijke samenwerking' in de vorm
van méér gemeenschappelijk ruimtegebruik niet dwingend willen opleggen. Hoewel
12.
Kommentaar op de uitgangspunten.

dit uitgangspunt op zichzelf alleszins verantwoord lijkt - gedwongen gemeenschap-


pelijk gebruik van ruimten kan immers tot fricties leiden - blijkt het een omis-
sie, dat nauwelijks inzichtelijk wordt gemaakt wat de ruimtelijke konsekwenties
van samenwerken kûnnen zijn. Het Advies is dan ook een te grove benadering om in
een konkrete situatie het meest wenselijke programma van ruimten met bijbehoren-
de m2 te kunnen opstellen.
Tenslotte kunnen ook bij het principe van het blokkendoosmodel de nodige vraag-
tekens geplaatst worden. Een positief punt is dat dit principe de gebruikers en
de architekt een grote mate van vrijheid laat. Bovendien is het voor bv. subsi-
diërende instellingen vrij eenvoudig om uitgaande van het Advies ingediende
bouwplannen te beoordelen op hun omvang. Een blokkendoosmodelwerkt echter alleen
goed bij een tamelijk ruime totaalmaat. Verschillende aktiviteiten en werkwijzen
moeten immers álle binnen dezelfde eindmaat gevonden worden. Wordt de totaal maat
daarentegen vrij krap opgezet, dan blijft weinig speelruimte over voor nieuwe
aktiviteiten of een andere werkwijze. Elke extra ruimtebehoefte van de ene disci-
pline gaat dan automatisch ten koste van de ruimte van een andere discipline.
Plastisch uitgedrukt zou men kunnen stellen dat het verdelen van een koek geen
probleem is als de koek maar groot genoeg is (dus duur!), anders is de kans groot
dat sommigen met lege handen achterblijven.
Samenvattend kan gekonkludeerd worden dat het blokkendoosmodel als een eerste
globale benadering van de ruimtebehoefte goed kan voldoen, maar om in een konkre-
te situatie een goed en funktioneel gebouw neer te zetten is méér informatie no-
dig, toegespitst op verschillende manieren van werken en rekening houdend met
verschillende uitgangspunten en doelstellingen.
Dit laatste vereist dat veel meer uitgegaan wordt van het werkelijke aktivitei-
tenpakket of funktieprogramma, waaruit op basis van aktiviteitenanalyses en maat-
studies het ruimteprogramma c.q. de ruimtebehoefte kan worden afgeleid. Overigens
is éérst dit gedetailleerder inzicht in de ruimtebehoefte noodzakelijk vóórdat
de komplexe werkelijkheid tot een beperkt aantal globale richtlijnen kan worden
teruggebracht. In hoofdstuk 4 wordt hierop nader teruggekomen.

2.6. Het bouwproces


Hoewel het Advies primair is bedoeld als een eerste systematische inventarisatie
van de benodigde hoeveelheid m2 voor een gezondheidscentrum, heeft de ~~e~Q~i~~i~
ook een aantal overwegingen opgenomen die van belang zijn bij de verschillende
fasen in het bouwproces.
Onder meer wordt stilgestaan bij het programma van eisen, kosten, tijdplanning
en fasering (programma van eisen, voorlopig ontwerp, definitief ontwèrp, aanbe-
steding en uitvoering). Gezien het accent op de m2-richtlijnen is deze paragraaf
13.
Kommentaar op de uitgangspunten.
--,

vrij summier gebleven. Uit het g~~r~i~~r~Q~2~r~Q~~ is naar voren gekomen hoe be-
langrijk een goed gestruktureerd bouwproces is voor het totstandkomen van een
aantrekkelijk en funktioneel gebouw, binnen een redelijke tijd en tegen redelijke
kosten. Met name in de programma-fase kan er veel mis gaan, b.v. doordat onder
de tijdsdruk onvoldoende tijd gevonden wordt om de gezamenlijke doelstellingen
en samenwerkingsfilosofie voldoende uit te werken, of doordat onvoldoende kennis
binnen het voorbereidingsteam aanwezig is met betrekking tot bouwkundige zaken.
Voor de meeste hulpverleners is het immers de eerste keer dat zij met een der-
gelijke komplexe bouwopgave te maken krijgen. Dit onderstreept nog eens de nood-
zaak tot goede informatie over de bouwkundige opzet van gezondheidscentra,waar-
voor vanuit het veld dan ook meermalen is gepleit. Een ander aspekt waar men in
de praktijk soms te gemakkelijk overheen loopt is de keuze van de architekt.
Soms wordt de architektenkeuze louter bepaald door het feit dat deze in de buurt
woont of toch al in het gebied bezig is met ontwerpaktiviteiten, zonder na te
gaan of diens werkwijze en architektuuropvattingen aansluiten bij de werkwijze
en samenwerkingsfilosofie van het team. Door een beter overwogen keuze zouden
wellicht vele teleurstellingen kunnen worden voorkomen. Het verdient daarom aan-
beveling om in een brochure over de ruimtelijke accommodatie van gezondheidscen-
tra wat dieper in te gaan op de verschillende fasen in het bouwproces. 5

2.7. Nieuwbouw/verbouw
De ~~~~2~i~~i~ gaat er van uit, dat in het algemeen gesteld kan worden dat een
gebouw, dat speciaal wordt neergezet met het doel hier een gezondheidscentrum
in te vestigen, doelmatiger is dan een reeds bestaand gebouw dat verbouwd moet
worden tot een gezondheidscentrum. Voor wat betreft de beschikbare middelen kan
volgens de Subcommissie in het algemeen gesteld worden dat de stichtingskosten
van een nieuw gebouw hoger zullen zijn dan de kosten van verbouw, doch dat de
exploitatiekosten voor een verbouwd pand hoger kunnen zijn dan voor een nieuw
gebouw.
Hoewel in het ~~~!~~~i~:Q~2~r~Q~~ niet specifiek op het vraagstuk nieuwbouw/ver-
bouw is ingegaan, kunnen hier toch wel enige opmerkingen over gemaakt worden.
In nieuwbouwwijken wordt vaak eerst voor "tijdelijke huisvesting gekozen door in
de aanloopperiode één of meer woningen als gezondheidscentrum in te richten.
Pas tegen de tijd dat de wijk volgroeid raakt wordt dan een definitief gebouw
neergezet dat specifiek ontworpen wordt als gezondheidscentrum. Ook voor perma-
nente huisvesting geeft de praktijk voorbeelden te zien van verbouwen uitbrei-
ding van een bestaande woning, een winkelpand en in één geval zelfs van een
tramremise (Rotterdam), vaak omdat nieuwbouw te duur bleek. In dergelijke situa-
ties blijken zich doorgaans veel problemen voor te doen, zoals te kleine ruimten,
14.
Kommentaar op de uitgangspunten.

ongunstige relaties tussen ruimten, trappen, onvoldoende parkeergelegenheid etc.


Ook in het proefonderzoek te Leiden bleek de uitgangssituatie - de onderbouw van
een terrasflat - veel problemen te geven (veel inpandige ruimte, beperkte keuze-
vrijheid door de vaste plaats van dedraagstruktuur). Dit lijkt er op te wijzen
dat men in geval van permanente huisvesting inderdaad zo mogelijk voor nieuwbouw
zou moeten kiezen. 6 Meer onderzoek is echter nodig om de vraag naar nieuwbouwj
verbouw voldoende ollderbouwd te kunnen beantwoorden. Daarbi j verdi enen ui teraard
niet alleen de funktionele aspekten, maar ook de financiële aspekten de nodige
aandacht.

2.8. Het gebruik van de richtlijnen in de praktijk


De Subcommissie beschouwt haar Advies als een eerste systematische inventarisatie
van-d~-b~~~di~de m2 ruimte in een gezondheidscentrum. De door haar geformuleerde
normen en/of eisen dienen dan ook gezien te worden als richtlijnen waar een ieder
gebruik van zal kunnen maken. Zij acht het nog te vroeg om de normen enjof eisen
als zijnde dwingende richtlijnen te beschouwen. Om te komen tot dwingende eisen
beveelt de Subcommissie evaluatie-onderzoek van reeds bestaande en nog te bouwen
gezondheidscentra ten zeerste aan. In het onderhavige ~y~!~~~i~:Q~Q~r~Q~~ zijn
onder meer de reakties van het veld op het Advies geinventariseerd. Een deel van
de kritiek betreft het feit, dat de m2-richtlijnen door subsidiërende instanties
niet alleen als normen maar ook als maximum normen worden gehanteerd. Nergens uit
het Advies blijkt echter dat dit de bedoeling is, zodat deze kritiek meer de toe-
passing van het Advies dan het Advies zelf betreft. Overigens is het zeer de
vraag of op basis van onderzoek, hoe breed opgezet ook, richtlijnen tot normen
verheven mogen worden. De ontwikkelingen in de gezondheidszorg gaan immers zeer
snel en elk onderzoek is een momentopname, met hooguit een hypothetische visie
op de toekomst. Richtlijnen kunnen dan ook gemakkelijk gaan achterlopen bij de
aktuele praktijk . Het is daarom erg belangrijk om de richtlijnen goed te onder-
bouwen en inzichtelijk te maken, omdat de onderliggende principes vaak veel min-
der tijdgebonden zijn dan het aantal m2 per ruimte. Bij veranderingen kunnen
nieuwe eisen dan vrij gemakkelijk uit de bestaande basisgegevens worden afgeleid,
terwijl in afwijkende situaties ook beter is na te gaan welke afwijking van de
richtlijnen als redelijk verantwoord kan worden beschouwd.

15.
- - - - - - - - - - - - -- -- - ---- - - - -

3. RUIMTE -INDELING OP CENTRUMNIVEAU

3.1. Introduktie
De Subcommissie heeft zich vooral gericht op de hoeveelheid ruimte die nodig is
voor een gezondheidscentrum gegeven de samenstelling van het team. Voor het be-
leid is het echter evenzeer belangrijk om inzicht te ontwikkelen in de relatie
tussen verschillende vormen van huisvesting en communikatie tussen en binnen de
verschillende disciplines. Daarnaast is van belang hoe de kliënten/patiënten
verschillende gebouwtypen ervaren. Kenmerkend voor gezondheidscentra is het
samenwerken van verschillende disciplines onder één dak. Bovendien gaat het om
openbare gebouwen waar veel bezoekers c.q. patiënten/kliënten komen. Hoe aan deze
beide aspekten ruimtelijk vorm wordt gegeven wordt in hoge mate bepaald door de
mate van gemeenschappelijk ruimtegebruik. Vandaar dat in dit hoofdstuk nader op
de verschillende vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik wordt ingegaan.

3.2. Vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik


Met betrekking tot gemeenschappelijk ruimtegebruik kunnen een drietal vormen
worden onderscheiden:
a. Gemeenschappelijk gebruik van werkruimten
Dit komt in het merendeel (ca. 80%) van de bezochte gezondheidscentra voor.
De mate waarin verschilt echter van centrum tot centrum. In de praktijk blijk~
dat de vier kern -disciplines-huisartsen, wijkverpleging, maatschappelijk
werk en fysiotherapie- betrekkelijk weinig van elkaars ruimten gebruik maken.
Alleen de boxenruimte en de oefenruimte van de fysiotherapie worden regelma-
tig ook door de andere kerndisciplines gebruikt. Het zijn met name part-time
aanwezige disciplines, zoals verloskundigen, diëtisten en gezins- en bejaar-
denverzorgsters, die de werkruimten van de kern-disciplines mede-gebruiken,
a.h.w. de gaatjes in het tijdsrooster opvullen. Deze vorm van gemeenschappe-
lijk ruimtegebruik heeft dus niet zo'n grote invloed op de totaal opzet van
het gebouw. Overigens lijkt m.b.t. gemeenschappelijk ruimtegebruik meer moge-
lijk dan men doorgaans in de praktijk tegenkomt. Te denken valt b.v. aan een
gemeenschappelijke werkruimte voor een huisarts of een arts-assistent en de
CB-arts, of een gezamenlijke spreekkamer voor een part-time huisarts en een
part-time maatschappelijk werkende. In principe hoeft gezamenlijk gebruik
van werkruimten geen problemen te geven, mits aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
een duidelijk gebruiksrooster, waarin het gebruik van de ruimte voor de
verschillende aktiviteiten in de tijd wordt vastgelegd;

16.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

een afstemming van de indeling en inrichting van de ruimte op de verschil-


lende uiteenlopende aktiviteiten (een verloskundige met een onderzoekbank
vereist een ander vertrek dan een vertrouwelijk gesprek met een maatschap-
pelijk werkende); dit betekent dat gemeenschappelijk te gebruiken ruimten
bij voorkeur zo neutraal en multifunktioneel mogelijk zouden moeten worden
ingedeeld en ingericht, ook kwa grootte;
konsensus onder de betrokkenen; de werkers moeten het onderling eens zijn
over het gezamenlijk ruimtegebruik en vooral niet het gevoel hebben dat een
inbreuk wordt gedaan op hun privacy, doordat een ander hun territorium bin-
nendringt of dat de herkenbaarheid naar de patiënten toe verloren raakt.
Bij de . bespreking van de ruimtebehoefte en het ruimtegebruik per discipline
zal hierop worden teruggekomen (hoofdstuk 4).
b. Gemeenschappelijk gebruik van vergader- en ontspanningsruimten
Voor formeel werkoverleg en informeel bij elkaar komen is een gemeenschappe-
lijk ontmoetingsruimte van wezenlijk belang.
Vandaar dat in vrijwel alle bezochte gezondheidscentra een koffie/vergader-
ruimte aanwezig is. Wanneer deze ruimte voor iedereen goed bereikbaar is en
niet weggestopt ligt in het gebouw, kan de ruimte goed als informeel ontmoe-
tingspunt fungeren. Ook hier bepaalt het gebruiksrooster in belangrijke mate
of de vergaderruimte ook voor andere doeleinden gebruikt kan worden. Bij gro-
tere samenwerkingsverbanden is soms ook binnen één discipline sprake van een
eigen ontmoetings- of terugtrekruimte.
c. Gemeenschappelijke ontvangst van patiënten/kliënten
De belangrijkste keuzen waar een samenwerkingsverband voor komt te staan be-
treft de volgende aspekten:
- aantal entrees (één hoofdentree versus meerdere entrees)
- type receptie/administratie (een centrale receptie voor het gehele centrum
versus verschillende - al dan niet disciplinegebonden - recepties)
- type wachtruimte (gemeenschappelijk versus afzonderlijk per discipline)
- type verkeersruimte (veel gemeenschappelijke verkeersruimte versus onder-
scheid in gedeelten die duidelijk tot één discipline behoren en ontsloten
worden via binnen deuren).
De centra blijken in de praktijk sterk te differentiëren op deze vier komponenten.
Zo is in ruim de helft van de bezochte centra sprake van één (hoofd)receptie,
terwijl in 18% van de gebouwen naast een hoofdreceptie één of meer discipline
gebonden recepties voorkomen. Voor algemene inlichtingen en b. v. opvang bij een
eerste bezoek kan men dan bij de hoofdreceptie terecht, terwijl men voor meer
specifieke zaken als het maken van een afspraak bij de receptie van de desbetref-
17.
Ruimte-indeling op centrum-niveau

fende discipline moet zijn. Bijna steeds is de hoofdreceptie vanuit de (hoofd)


entree goed zichtbaar. In dergelijke centra zou men kunnen spreken van een
'centrumpunt' , een herkenbare en centraal gelegen opvang van de bezoekers. In de
overige centra ontbreekt een gezamenlijke (hoofd)receptie en worden de bezoekers
per discipline ontvangen.
Een belangrijk aspekt bij de ontvangst van patiënten en hun weg van entree naar
spreek- of behandelkamer is het onderscheid in publiek/privé geb i ed.
Vaak ziet men in gezondheidscentra dat elke discipline min of meer een eigen
territorium heeft, waar alleen bezoekers komen die bij de desbetreffende disci-
pline moeten zijn. Dit is met name het geval wanneer een discipline in een eigen
vleugel gehuisvest is, ontsloten via een binnendeur. Binnen zo'n territorium
kunnen bovendien verschillende zones worden onderscheiden die uiteenlopen kwa
publiek karakter. Door Cammock 7 worden drie zones onderscheiden:
De publieke zone ('public zone'): het gebied waar patiënten binnenkomen en
verblijven, b.v. de entree, wachtruimten, toiletten en het verkeersgebied.
De personeelszone ('staff'): het gebied waar alleen de medewerkers van het ge-
zondheidscentrum komen en waar veelal de vertrouwelijke gegevens worden be-
waard of besproken, die niet gehoord of gezien mogen worden door de patiënten,
b.v. de administratie, privé-ruimten, vergaderruimten, koffiekamer.
De ontmoetingszone of het interaktiegebied ('joint use'): het gebied waar de
kontakten plaatsvinden tussen medewerkers en patiënten en overgangsgebied tus-
sen publiek en privé: "There the members of the public become individual
patients with problems and the members of the staff become individual doctors".
Hierbij kan bovendien onderscheid gemaakt worden in ontmoetingszones met een
publiek karakter, zoals de balie/receptie, en ontmoetingszones met voornamelijk
een privé karakter, zoals b.v. spreekkamers of onderzoekkamers.
Een publieke zone en een ontmoetingszone zijn uiteraard in elk gezondheidscentrum
aanwezig, maar de mate waarin een duidelijke staf-zone isgekreëerd verschilt van
centrum tot centrum.
Een ander aspekt van de dimensie privé-openbaar betreft het karakter van de
wachtruimten. Soms maakt het wachten deel uit van het verkeersgebied, in andere
gevallen wacht men in enigzins teruggelegen wachtplekken die in open verbinding
staan met het verkeersgebied en ook komt het voor dat men wacht in een van het
verkeersgebied afgesloten wachtruimte, een echte wachtkamer dus . Onafhankelijk
hiervan speelt het onderscheid in discipline gebonden versus gemeenschappelijke
wachtruimte. Hoe meer gemeenschappelijk en hoe minder afgescheiden van de ver-
keersruimte, hoe meer publiek en hoe minder privé.
Wanneer het karakter van de wachtruimte wordt gekombineerd met de wijze waarop
werkruimten en publieksruimten van elkaar gescheiden zijn, ontstaat een enigs-

18.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

zins aangepast zone-begrip. Bij maximale zonering kent elke discipline zijn ei-
gen interne looplijnen en zijn eigen (afgesloten) wachtruimte . Bij een geringe
mate van zonering bevinden de looplijnen tussen de medewerkers van eenzelfde
discipline zich in een publieksruimte, een gemeenschappelijk verkeersgebied, en
is er sprake van een gemeenschappelijke wachtruimte die onderdeel uitmaakt van
de verkeersruimte.
Hoe de gebruikers dit alles ervaren wordt in par. 3.5. en 3.6. beschreven.

3.3. Indelingsvarianten

Uit de vergelijkende plattegrond-analyse is gebleken dat met name de wijze waar-


op de ontvangst van patiënten/kliënten is georganiseerd in belangrijke mate de
grondstruktuur van het gebouw bepaalt.
Wanneer de vier komponenten entree, receptie, wachten en circulatie gezamenlijk
worden bekeken, dan kunnen in de praktijk een drietal basistypen worden onder-
scheiden, met een opklimmende mate van gemeenschappelijkheid:

In type I is slechts de lokatie gemeenschappelijk. Elke discipline beschikt over


een eigen entree en een eigen verkeers/wachtruimte, al dan niet met receptie.
In de praktijk kunnen ook meerdere disciplines in één blok zijn gehuisvest. In
type I' zijn door de situering van de blokken meerdere wanden gemeenschappelijk
en het komplex ziet er al uit als één gebouw.
Door de wijze van schakelen krijgt het binnenterrein een meer privé-karakter en
wordt als het ware een centrale hal in de open lucht.
In type I en I' verlopen de looplijnen tussen de disciplines buitenom. Dergelijke
centra zijn te typeren als het ' winkelcentrumtype': bij elkaar maar toch geschei-
den.

19.
- - ------------ --- - --

Ruimte-indeling op centrum-niveau

Bij type II zijn de verschillende blokken toegankelijk vanuit een gemeenschappe-


lijk en overdekt verkeersgebied. De meeste disciplines behouden echter hun eigen
wachtruimte. Soms loopt het gemeenschappelijk verkeersgebied dwars door de blok-
ken heen. In gebouwen met meerdere bouwlagen neemt het gemeenschappelijke toe-
gangsgebied de vorm aan van een trappenhuis (met lift). Bij een centrale plaatsing
van dit trappenhuis ontstaan veel al meerdere blokken per etage, i n andere geva 1-
1en i s het trappenhui s meer aan de rand gelegen.

De typen III en lIl' zijn gekenmerkt door een gemeenschappelijk verkeers/wacht-


gebied. In type 111 is het wachten gescheiden van de circulatieruimte, terwijl
in type lIl' beide funkties zijn gekombineerd .
In type I komt de bezoeker van buitenaf direkt bij een bepaalde discipline, in
type II komt men eerst in een gemeenschappelijk verkeersgebied van waaruit men
- vaak via binnendeuren - bij de plek komt waar men moet zijn en in type III
zoekt de bezoeker vanuit een gemeenschappelijk verkeers/wachtgebied rechtstreeks
de desbetreffende gezondheidswerker.

3.4. Relatie tussen type, grootte en vorm


Een gebouw kan op verschillende manieren in onderdelen of blokken worden ver-
deeld: horizontaal in de vorm van bouwlagen of vertikaal in de vorm van vleugels
of geheel vrijstaande bouwblokken. Een kombinatie van beide vormen kan b.v. lei-
den tot een etage, verdeeld in verschillende vleugels. Door verschillende ma-
nieren van schuiven, draaien en stapelen van dergelijke blokken kunnen verschil-
lende gebouwvormen ontstaan. Elk van de onderscheiden typen blijkt in de prak-
tijk in verschillende vormvarianten voor te komen. Bij type lIl' en in mindere
mate ook bij type I' blijkt een centroide opbouw te overheersen, d.w.z. een
groepering van de verschillende werkruimten resp. verschillende disciplineblok-
ken rond een centrale hal resp. een centraal binnenterrein (patio). Bij de
andere funktionele typen zijn de centroide opbouwen een gangenstelsel ('corri-
dor-type') ongeveer gelijk vertegenwoordigd.

20.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

~
, RIANTEN
rond een centraal compact of aan - groeperi ng aan in meerdere bouwlagen/
gebi ed weerszijden êên zijde van centraal of perifeer
van een een gang trappenhui s
FUNKTIO- gangenstelsel

,
NELE TYPE

[~] ~-: ,,
I w
r @
A
--m- 1 . . 1 .. 1 . . 1 . . 1

A A A A

c;J;l .. I.. I
n ~ -~- A A
~t'verd
~,e
~
~b'9'
~
-1-1-1-1- A A

m ~ -ErE- [HJl I. A A
_
werkruimte
wachtruimte
e i reul at i eruimte
verkeers/
wachtruimte

DI I I --
m' -~- erF
bui tenentree

A A

Afb. 1. De drie basistypen en hun vormvarianten

21.
~-- ~~- -- ~~~~~~-
-- -- - ----------,

Ruimte-indeling op centrum-niveau.

Hoewel elk type ook de nodige variatie te zien geeft in bruto-vloeroppervlakte,


blijkt er toch een duidelijke samenhang te bestaan tussen type en grootte.
Kleine gebouwen komen in alle typen voor, terwijl de grotere gebouwen vrijwel
uitsluitend overeenkomstig type 11 zijn opgezet. Type 111 kent duidelijk zijn
beperkingen ten aanzien van de grootte. Wordt het gebouw groter dan 700 à 800 m2
den vervalt men in verdiepingbouw of in een ander type. Waar bij type I en 111
sprake is van meerverdiepingbouw, betreft dit altijd een onvolledige bouwlaag
(dakopbouw of souterrain), meestal alleen bedoeld voor de staf (vergaderruimte,
archief, magazijn, e.d.). Gebouwen > 1.600 m2 worden daarentegen vrijwel altijd
in meerdere bouwlagen opgezet.
Omdat de omvang van het gebouw gekoppeld is aan de grootte van het samenwerkings-
verband, valt ook een relatie tussen type gebouwen aantal medewerkers te ver-
wachten . Inderdaad blijkt uit de in het vóóronderzoek verzamelde gegevens dat in
type 111 en lIl' veelal de kleinere samenwerkingsverbanden ( > 15 medewerkers)
zijn te vinden, terwijl type 11 overwegend vrij grote teams ( > 25 bergt). Mid-
delgrote samenwerkingsverbanden (15-25 medewerkers) komen in alle drie de typen
voor. Type I springt er niet uit wat grootte van de teams betreft: zowel kleine
als grote werkverbanden zijn hierin gehuisvest. Kennelijk is type I het meest
flexibel t.a.v. de grootte van de organisatie. De samenhang tussen type en
grootte maakt duidelijk, dat schaalvergroting in de organisatie veelal gepaard
gaat met een toenemende ruimtelijke differentiatie, waarbij het gebouw in min of
meer zelfstandige onderdelen uiteenvalt. Dit kan wellicht verklaard worden van-
uit het feit, dat de omvang van het gebouw in belangrijke mate bepaalt welke
graad van gemeenschappelijk ruimtegebruik nog redelijkerwijs mogelijk is. Immers,
één gemeenschappelijke wachtruimte voor álle disciplines zou bij grote samenwer-
kingsverbanden tot te grote loopafstanden tussen wachtruimte en spreek- of behan-
delkamers leiden, zodat de typen 111 en lIl' minder aantrekkelijk worden. Wanneer
type lIl' volgens het 'centrale hal type , wordt opgezet, dus alle werkruimten ge-
groepeerd rond de centrale hal annex wachtruimte, zou bovendien bij veel deelne-
mers deze hal erg groot uitvallen, hetgeen een ongunstige netto/brutoverhouding
en een laag percentage nuttige vloeroppervlakte tot gevolg heeft.

22.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

Afb. 2. Relatie tussen gebouwtype, aantal bouwlagen en bruto-vloeroppervlakte


(In deze figuur zijn de 'mengtypen' buiten beschouwing gebleven)

3.5. Gebouwtype en samenwerkingsfilosofie


Hoewel gezondheidscentra haast per definitie een meer geïntegreerde eerstelijns
gezondheidszorg nastreven, liggen de aksenten in doelstellingen vaak verschillend.
Op basis van het onderzoek van het Agogisch Instituut naar de organisatorische
opzet van gezondheidscentra 8 kunnen kwa hulpaanbod drie typen worden onderschei-
den:
A. Segmentale afstemming:
een sterk discipline-specifieke hulpverlening, individu- en klachtgericht
met alleen op raakvlakken gerichte verwijzing.
B. Professionele afstemming:
deels discipline-specifieke en deels gezamenlijke hulpverlening, gericht op
de totale patiënt/kliënt en diens omgeving/leefmilieu, méér preventie en pro-
fessionalisering van de hulpverlening.
G. Buurtgerichte afstemming:
als type B maar sterk kliënt-georiënteerd, d.w.z. inbreng van de patiënten
bij de behandeling en gericht op zelfhulp en mantelzorg, bovendien véél aan-
dacht voor de omgeving en het leefmilieu.
Een belangrijke vraag is nu, in hoeverre deze verschillen in doelstellingen en
werkwijzen ook verschillende gebouwtypen vereisen. Het zal duidelijk zijn dat
b.v. het centrale-hal type naar buiten toe méér als eenheid overkomt dan b.v.
het winkeltjes-type. Wanneer men de ideologie van het geïntegreerde model in

23.
-I
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

het gebouw tot uitdrukking wil brengen en 'afleesbaar' wil maken, ligt een keuze
voor type 111 of type 11 dus voor de hand. Maar geldt dit verschil in beleving
ook voor het gebruik? Met andere woorden : kan een intensieve samenwerk i ng in ge-
bouwtype III ganakkelijker tot stand komen dan in type II en hier weer gemak,kelij-
ker dan in type I? Het gebruikersonderzoek lijkt deze vraag bevestigend te beant-
woorden. In het onderzochte centrum met één entree, een centraal gelegen recep-
tie, een gemeenschappelijke wachtruimte en een gemakkelijk bereikbare koffie/
vergaderruimte bleken de kontakten gemakkelijker te verlopen en met minder for-
meel werkoverleg dan in de andere centra met meerdere entrees en/of meerdere
bouwlagen. Overigens speelde daarbij ook de grootte van het samenwerkingsverband
een rol. Vooral een goede relatie tussen entree en receptie blijkt erg belang-
rijk, zowel met het oog op de samenwerking als t.a.v. duidelijkheid voor de be-
zoeker. Wanneer alle werkers eerst de receptie passeren kan de receptie gemakke-
lijk als informeel ontmoetingspunt en centraal koördinatiepunt gaan fungeren.
Daar staat tegenover dat een al te nadrukkelijk gemeenschappelijk ruimtegebruik
ook tot spanningen kan leiden. Men hoort en ziet elkaar de gehele dag en de so-
ciale druk kan gemakkelijk aanleiding geven tot onvoldoende privacy. Vandaar dat
men in de praktijk soms gezondheidscentra tegenkomt waarbij de indeling van het
werkgebied per discipline een aaneenschakeling is van individuele werkterreinen
i.p.v. de ruimtelijke uitdrukking van sámen werken. Het oplossen van dit span-
ningsveld tussen enerzijds de behoefte aan eigen identiteit, onafhankelijkheid
en privacy en anderzijds de behoefte om de samenwerking ook bouwkundig vorm te
geven, is één van de moeilijkste opgaven waarvoor gebruikers en architekt in het
bouwvoorbereidingsproces komen te staan.
De onderlinge kontakten blijken zich in de praktijk vooral af te spelen tussen
huisartsen, wijkverpleging, maatschappelijk werk en fysiotherapie. Met andere
disciplines is het kontakt minder intensief.
Bij de situering van de disciplines ten opzichte van elkaar dient men dan ook
met dit gegeven rekening te houden. Vermeldenswaard in dit verband is overigens
dat op de vraag welke ruimte men bij voorkeur het meest dicht bij de eigen werk-
ruimten gesitueerd zou willen zien, de werkers in meerderheid prioriteit geven
aan ruimten van de eigen discipline, gevolgd door de wachtruimte, de koffie/
vergaderruimte en de berging/archiefruimte. Pas in tweede instantie noemt men
ruimten van andere disciplines. Het onder één dak gehuisvest zijn vindt men vaak
een belangrijke randvoorwaarde voor een goede samenwerking, doch daarbinnen luis-
teren de nabijheidsrelaties kennelijk minder nauw.

24.
Ruimte-indeling op centrum-niveau.

3.6. Gebouwtype en opvang van patiëntenjkliënten

Voor de bezoekers lijkt het niet zoveel uit te maken voor welk ruimtelijk con-
cept gekozen wordt. Uit het gebruikersonderzoek is geen duidelijke voorkeur voor
een specifiek gebouwtype naar voren gekomen. Zowel centra van het 'centrale-hal-
type' (alle werkruimten gegroepeerd rond een centrale hal met gemeenschappelijke
entree, wachten en receptie) als centra die volgens het 'winkelcentrum-type'
zijn opgezet (elke discipline zijn eigen entree, wachtruimte en receptie) worden
positief gewaardeerd. Wel is een lichte voorkeur voor aparte wachtruimten per
discipline gekonstateerd (50% versus 42% met voorkeur voor een gemeenschappelijke
wachtruimte en 8% zonder voorkeur), doch de meeste patiënten zijn tevreden met
de bestaande situatie. Vooral een goede relatie tussen entree, receptie en wacht-
ruimte blijkt belangrijk. Wanneer b.v. de receptie vanuit de entree niet goed
zichtbaar is voelt men zich bij binnenkomst vaak verloren en onzeker. Een ander
belangrijk aspekt is de privacy. In de wachtruimte zijn de gesprekken aan de
balie soms letterlijk te volgen! Ook een gebrekkige geluidsisolatie leidt tot
onvoldoende privacy. Dragende wanden, dubbele deuren en geluidbuffers (b.v. in
de vorm van een tochtsluis of een intern gangetje) en grotere afstanden (dus
méér m2 ) kunnen veel ongemak wegnemen.

25.
.. -----~

I
4. RUIMTEBEHOEFTE EN RUIMTEGEBRUIK

4.1. Richtlijnen versus praktijk


Ten aanzien van de aktiviteitenruimten heeft de vergelijking van de richtlijnen
uit de nota Accommodatiebeleid met de werkelijke oppervlakten van de ruimten
voor de zeven disciplines het volgende beeld te zien gegeven.
De huisartsenruimten zijn in vergelijking met de richtlijnen aan de ruime
kant, met name wat de spreekkamer betreft: een modale grootte van 17 m2 versus
13 m2 volgens de richtlijn. De onderzoekkamer wijkt doorgaans niet veel af
van de voorgestelde 7 m2 , de kleedkamer is gemiddeld wat kleiner (1,5 m2 ) dan
de voorgestelde 2 m2/ha. Vaak is een aparte kleedkamer zelfs niet aanwezig .
Bij elkaar is gemiddeld ca. 22 m2 per full-time arts beschikbaar aan spreek/
onderzoek- en kleedruimte, dit is dus 4 m2 méér dan de richtlijn van de Sub-
commissie aangeeft.
De assistenten-ruimten blijven vaak beneden de richtlijn, hoewel in enkele
centra assistentie-zones zijn aangetroffen waarvan de totaal maat ver boven de
richtlijn uitgaat. De werkelijk beschikbare oppervlakte van het receptie-admi-
nistratiegedeelte valt, gemiddeld over 50 centra, praktisch samen met de richt-
lijn van 7 m2/ha, behalve in de kleinere centra met 3 ha, waar de beschikbare
ruimte meestal kleiner is (gemiddeld 4,5 m2/ha). De hoeveelheid m2 laborato-
riumruimte bedraagt in de kleinere centra meestal méér dan de richtlijn aan-
geeft (meer dan 5 m2/ha), maar in de grotere centra blijft het lab vaak onder
de richtlijn (3 m2/ha versus een richtlijn van 3,5 m2/ha). Hetzelfde geldt
voor de behandelruimte: in de kleinere centra (2 ha) is gemiddeld 8 m2/ha be-
schikbaar, in de wat grotere (3 à 4 ha) geldt een gemiddelde van 6 m2/ha en
in de grootste centra (5 ha) bedraagt de gemiddelde hoeveelheid beschikbare
behandelruimte 4,6 m2/ha.
In totaal blijkt in de praktijk per full-time assistente gemiddeld 18 m2 be-
schikbaar te zijn voor receptie/administratie, laboratoriumwerk en behandel-
aktiviteiten. Deze totaal maat valt dus praktisch samen met de totaal maat vol-
gens de Subcommissie à 16,5 m2/arts. Worden de huisartsen- en assistentenruim-
ten bij elkaar opgeteld, dan komt het praktijkgemiddelde uit op ca. 41 m2 per
full-time arts, dit is 1,5 m2 méér dan conform de berekening van de Subcommis-
sie Accommodatiebeleid.
Ter illustratie is inaf~. 3. de spreiding weergegeven van de totale hoeveelheid
ruimte voor huisartsen en assistentie die in de praktijk beschikbaar blijkt.
Het kruiswerk zit ten opzichte van de richtlijn zeer ruim in haar jasje. Met
name de boxenruimte (meestal 30 à 35 m2 versus een richtlijn van 25 m2) en de
wachtruimte gaan vaak (ver) boven de richtlijn uit. De spreekkamers der kin-
derartsen zijn eveneens groter dan de richtlijn aangeeft {modaal 17 m2 versus
26.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik

een richtlijn van 13 m2 ). Voor de wijkverpleegkundige is echter vaak géén


ruimte beschikbaar. Is wel een ruimte aanwezig, dan wijkt het aantal m2 weinig
af van de richtlijn, hoewel toch ook regelmatig een wat grotere ruimte aanwe-
zig is. Alles bij elkaar komt de werkelijk beschikbare oppervlakte voor het
kruiswerkgedeelte in de meeste centra aanzienlijk boven de richtlijn uit.

24 lAantai
cClntra
22

20

18

16

14

12

10

10 35 40
I
45
I
I
I I
I I
: l-praktijkgClrridd. ha
I
I-richtlijn subcommissie

Afb. 3. Totaal aantal m2 huisartsen- en assistentieruimte dat in de praktijk


per tull-tlme arts beschlkbaar lS.

Extra ruimten t.b.v. arts-assistenten e.d. zijn hier buiten beschouwing gelaten.
In de meeste centra is 40 à 42 m2 per arts beschikbaar, wat slechts weinig af-
wijkt van de richtlijn van 39,5 m2/ha. Gemiddeld is ca. 4 m2 méér beschikbaar
dan de richtlijn aangeeft.

27.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

De fysiotherapie bezit - gerekend over alle centra - gemiddeld ca. 15 m2 be-


handelruimte per full-time fysiotherapeut, terwijl de Subcommissie Accommoda-
tiebeleid per fysiotherapeut een eigen behandelruimte van 27 m2 adviseert.
Wordt alle beschikbare hoofdruimte bij elkaar opgeteld, dan is voor receptief
administratie, behandelen, oefenen en apparatuur per full-time fysiotherapeut
in de praktijk gemiddeld 26 m2 beschikbaar, berekend over 40 centra (in 10 van
de onderzochte centra is geen fysiotherapeut aanwezig). Inklusief de interne
circulatieruimte - vaak gebruikt voor loopoefeningen en apparatuur - komt het
praktijkgemiddelde op 31 m2 per full-time fysiotherapeut. Dit is beduidend
minder dan de 40 m2 conform de richtlijnen van de Subcommissie.
De spreekkamers van het maatschappelijk werk zijn meestal wat kleiner dan de
richtlijn aangeeft (gemiddeld ca. 15 m2 versus een richtlijn van 18 m2). Ook
het áántal kamers is vaak minder dan men op grond van het aantal maatschappe-
lijk werkenden zou verwachten.
Bekijkt men de hoeveelheid beschikbare ruimte per formatieplaats, dan blijven
de kleinere centra meestal onder de richtlijn en de grotere er vaker boven.
De verloskundige heeft meestal geen eigen ruimte ter beschikking. Vaak zit
hij/zij in de kamer van de kinderarts of van de huisarts. In dat geval is de
totale oppervlakte vergelijkbaar met de 20 m2 zoals voorgesteld in het Advies
van de Subcommissie Accommodatiebeleid (13 m2 aan spreekkamerruimte en 7 m2
ten behoeve van onderzoekruimte).
De spreek/behandelkamers van de tandartsen blijken nagenoeg op de voorgestelde
20 m2 uit te komen. De hoeveelheid m2 per formatieplaats ligt doorgaans iets
boven de richtlijn.
De hoofd- en wachtruimte in de apotheek is bij elkaar gemiddeld 200 m2 Dit
is beduidend minder dan de voorgestelde 250 m2 uit het Advies van de Subcom-
missie.
Ook de werkelijk aanwezige hoeveelheid vergaderruimte is doorgaans aanzienlijk
kleiner dan de voorgestelde basismaat van 20 m2 + 2 m2/deelnemer.

28.
--_._~~

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

% onder de richtlijn % boven de richtlijn

Huisartsen/assistenten
spreekkamer 17 93 I
35 65
onderzoekkamer 1 1

behandelkamer I 50 50 I
laboratorium I 67 33 I
70 30
receptie/administratie 1 1

Wijkverpleging/Consultatiebureau
spreekkamer kinderarts ~2.5 87.5 I
spreekkamer wijkverpleegkundige +
22 34 44
administratie 1 1

ge en kamer
be schikbaar
Maatschappelijk werk
80 20 1
. spreekkamer 1

Fysiotherapie
75 25 1
• behandelruimte 1

Afb. 4. Percentage ruimten welke groter respektievelijk kleiner zijn dan de


richtlijnen van de Subcommissie aangeven (gemeten over 50 centra).

Samenvattend kan gesteld worden, dat de meerderheid van de werkruimten op of


onder de richtlijn blijven maar dat vooral de ruimten van het kruiswerk c.q.
consultatiebureau in vergelijking met de richtlijnen ruim van oppervlakte zijn.
Omdat veel werkruimten onder de richtlijnen blijven zullen de meeste centra kwa
hoofdruimten dus in totaliteit lager uitkomen dan de berekening overeenkomstig
het Advies van de Subcommissie aangeeft.
Daar staat tegenover dat de toeslag i.V.m. nevenruimten, verkeersruimten, instal-
latie oppervlakte en konstruktie -oppervlakte vaak veel hoger uitvalt dan op
grond van het Advies van de Subcommissie verwacht mag worden.
De Subcqmmissie gaat er vanuit, dat t.b.V. ruimte voor verkeer (gangen, trappen),
entreeportaal, toiletten, garderobes, muren, ruimteverlies in verband met bouw-
technische problemen, technische installaties en ruimtelijke eisen in verband
met toegankelijkheid voor gehandicapte~ een toeslag van 50% op de 'netto-opper-
29.
-,

!
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

vlakte' voldoende is. Tot de netto vloer-oppervlakte worden behalve de werkver-


trekken ook de wachtruimten en aparte berguimten gerekend. Dit wijkt af van de
terminologie die gehanteerd wordt in NEN 2630: Oppervlakten en inhouden van ge-
bouwen - Begripsomschrijving en wijze van bepaling. Hierin wordt de totale
bruto vloeroppervlakte - het gedeelte binnen de buitenomtrek van de het gebouw
begrenzende bouwdelen op vloerhoogte - onderverdeeld in netto-vloeroppervlakte
en konstruktie-oppervlakte:
De netto-vloeroppervlakte van een gebouw is de vloeroppervlakte gemeten tussen
de begrenzende bouwdelen; zij wordt berekend als het verschil van de bruto-
vloeroppervlakte en de konstruktie-opppervlakte.
De konstruktie-oppervlakte van een gebouw is de oppervlakte van de horizontale
doorsnede van de vertikale opgaande bouwdelen, b.v. wanden, kolommen, borstwe-
ringen en niet-toegankelijke schachten.
De netto-vloeroppervlakte kan weer worden onderverdeeld in:
nuttige oppervlakte:
dat deel van de netto-vloeroppervlakte dat direkt gericht is op de doelstelling
en het gebruik van het gebouw.
verkeersoppervlakte:
dat gedeelte van de netto-vloeroppervlakte, dat voor de verkeersontsluiting of
de verkeersafwikkelingen van het gebouw dient (b.v. trappenhuizen, gangen,
vestibules, wachtruimten, hellingbanen).
installatieoppervlakte:
dat gedeelte van de netto-vloeroppervlakte dat dient voor het onderbrengen
en bedienen van de technische installaties.

30.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

minimaal maximaal gemiddeld

bruto vloer-oppervlakte 271 m2 2976 m2 976 m2


% nuttige vloer-oppervlakte 46.5% 70 . 7% 59.1%
%hoofdruimte 39.1 68.1 54.6
%nevenruimte 1.5 11. 3 4.5
% verkeers-oppervlakte
% wachtruimte 14.1 4.9
% circulatieruimte 1.9 31.1 17.5
%wachten en circulatie
gekombineerd 23.3 5.7
% installatie-oppervlakte - % 4.1% 1.3%
% netto vloer-oppervlakte 84.5% 94.4% 88.5%
% konstruktie-oppervlakte 5.6 % 15.5% 11.5%

Tabel!. Verdeling van de bruto-vloeroppervlakte over de kategorieën volgens


NEN 2630, gemeten over 50 centra

In de praktijk komt het vaak voor, dat de gebruikers op basis van een lijst van
noodzakelijke ruimten willen weten, hoeveel oppervlakte het gebouw uiteindelijk
in totaliteit in beslag zal gaan nemen. M.a.w. hoeveel procent is extra nodig
aan m2 t.b.v. kastruimte, sanitair, gangen en hallen, wanddiktes, etc.
Daarom verdient het aanbeveling het nuttige oppervlakte verder onder te verdelen
in hoofdruimten en nevenruimten. Tot de hoofdruimten worden dan alle werkruimten
berekend, inklusief vergaderruimte, keuken, archief, magazijn en spoelruimte.
Dit zijn de ruimten die de gebruikers al dan niet in hun gebouw opgenomen willen
zien. Daarnaast zijn er ruimten die alti j d wel voorkomen, zoals bergruimte, kas-
ten en sanitair. Deze vormen tezamen de nevenruimten.
Uitgaande van deze terminologie blijkt dat, gemiddeld over 50 centra, de verhou-
ding hoofdruimte/overige ruimte 55:45 bedraagt . Anders gezegd, uitgaande van de
hoofdruimte kan door een gemiddelde toeslag van 45/55 = 82% op deze hoofdruimte
de bruto-vloeroppervlakte worden bepaald. Dit is dus ruim 30%méér dan de toe-
slagfaktor van 50% die de Subcommissie aanhoudt. Omdat de Subcommissie echter
ook het wachten tot de 'netto' vloer-oppervlakte rekent, zijn beide maten moei-
lijk vergelijkbaar. Uit de modelberekeningen blijkt overigens, dat het %wacht-
ruimte bij de Subcommissie 7 à 10% bedraagt en het percentage berging ca. 1%.
Wanneer hiermee rekening wordt gehouden blij kt het verschil tussen de toeslag-
faktor van de Subcommissie en de gemiddelde toeslag in de praktijk nog altijd

31.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

bijna 25% te bedragen.

Subc0rrrnissic2 accommodatÎll NEN 26~


t)(lkzid

T
0
T
A
L
Ntltto E
opp. 66.6·'.
Ncrtto
B vloclr
R opp.
U
T
0 VERKEERSOPP .
- Wachtruim~
-Sanitair 0 28.1 .,.
-Circulatillruimtcz
p
-Circulaticlruimtll -Kombinatill
To<zslag 33.3·'. P
-Installaticl
- Konstruktill CONSTRUKTIEOPP. Constr.
11.5·'.
opp.

Afb. 5. De toeslagfaktor: Richtlijnen versus praktijk (gemiddeld over 50 centra).

Overigens blijkt dat er weinig relatie bestaat tussen het gebouwtype en deze
toeslagfaktor. Ook het gemiddelde percentage verkeersruimte varieert niet erg
sterk over de drie basistypen.
Bij type I bedraagt dit gemiddelde 25%, terwijl bij type 11, 111 en lIl' een ge-
middeld percentage van resp. 30%, 25% en 28% is aangetroffen . Evenmin blijkt
een duidelijk verband te bestaan tussen het percentage verkeersoppervlakte en
de bruto-vloeroppervlakte. Zowel in grote als kleine centra komt soms veel,
soms weinig verkeersruimte voor.

32.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

type gebouw

I
I' ,
I

11 .. _..,-
,
...
,
I
I
111 ,,
I '

,,,
111' I"
,,
I

15 20 25 13:> 35 LtO 45 010 'lleri<eersruimte


gemiddelde waarde

Afb. 6. Relatie tussen gebouwtype en % verkeersoppervlakte

Wanneer de hoofdruimte en de toeslag bij elkaar worden opgeteld, blijkt dan de


totaal omvang van de centra in de praktijk vaak sterk afwijkt van de totaal maat
overeenkomstig de richtlijnen, waarbij zowel grote verschillen naar boven als
naar beneden kunnen ontstaan. In tabel 2 is een vergelijking gemaakt voor een
zestal centra.

Werkelijke beschik- Raming volgens Verschil t.O . v.


bare vloeroppervlakte de ri chtl ijnen de richtlijnen
Naam centrum 'netto' toes 1ag totaal 'netto' toeslag totaal 'netto' toeslag totaal

Merenwijk, Leiden 500 280 780 650 325 975 -150 - 45 -195
Dauwendaele-Zuid
Middelburg 550 215 765 640 320 960 - 90 -105 -195
Bijvanck, Blaricum 630 315 945 560 310 870 - 70 5 - 75
Boomstede, Maarssen 615 305 910 700 460 1160 + 85 +155 +240
De Maar, Kerkrade 245 100 345 340 170 510 - 95 - 70 -165
Ommoord, Rotterdam 640 580 1220 700 350 1050 - 60 +230 +170

Tabel 2. Verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en de raming volgens de Subcommissie,
gemeten over 6 centra.
Hierbij is uitgegaan van full-time formatieplaatsen. Voor Ommoord is alleen het gedeelte
. t . b. v. het samenwerkingsverband berekend. Als 'netto' ruimte. is hier uitgegaan van de
omschrijving zoals de Subcommissie hanteert. om een vergelijking mogelijk te maken.

33.
- --- - ~~----~~----
- -----.

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik. II

4.2. Werkelijke ruimtebehoefte


Hoewel op zichzelf interessant als referentiekader, maakt een vergelijking tussen
richtlijnen en praktijk nog niet duidelijk, of de richtlijnen aan de praktijk
dienen te worden aangepast of dat omgekeerd de (toekomstige) praktijk méér afge-
stemd dient te worden op de huidige richtlijnen. Daartoe is inzicht nodig in de
gebruikerservaringen met de hoeveelheid ruimte die in de praktijk beschikbaar is,
in relatie tot de benodigde gebruiksruimte voor aktiviteiten, meubilair en ap-
paratuur.
Het vaststellen van de gewenste omvang van een bepaalde ruimte, gegeven zijn
funktie, is een moeilijke zaak. Veel hangt immers af van de inhoud van de funktie
en de organisatie van de aktiviteiten in ruimte en tijd. Zo maakt het nogal wat
uit of het administratiegedeelte in het assistentiegebied alleen bedoeld is voor
het bijhouden van de patiëntenadministratie van de huisartsen of voor de patiën-
tenadministratie van älle disciplines . . In het ene geval kan meestal volstaan wor-
den met een afgescheiden hoekje van de receptieruimte, in het andere geval kan
een (aparte) ruimte van grote omvang nodig zijn. Bovendien wordt de gewenste om-
vang niet alleen bepaald door de funktionele maten van apparatuur, meubilair en
bijbehorende gebruiksruimte (loopjzitruimte) en circulatieruimte. Een ruimte die
nét groot genoeg is wordt al gauw als benauwd en hokkerig ervaren. Ook de (sub-
jektieve) beleving van een ruimte speelt dus een rol. Andere belangrijke faktoren
zijn de sociale dichtheid (het aantal mensen per ruimte), de aard van de aktivi-
teiten (elkaar storende aktiviteiten moeten wellicht wat verder uit elkaar worden
gelegd) en de bezettingsgraad (permanent in gebruik of slechts incidenteel). Ten-
slotte speelt de tijdsperiode een belangrijke rol. Elk onderzoek is een momentop-
name en wat vandaag als goed beschouwd wordt kan in de toekomst als te krap of
als overdreven groot ervaren worden, nog afgezien van eventuele veranderingen in
werkwijze en apparatuur. Het lijkt daarom weinig zinvol om het m2-lijstje uit
het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid op basis van het evaluatie-
onderzoek te vervangen door een bijgesteld lijstje. Daarvoor is de werkelijkheid
te komplex, zeker waar het de gemeenschappelijk te gebruiken ruimten betreft en
ruimten, waarvan de omvang sterk afhankelijk is van de plaatselijke omstandig-
heden (omvang van het werkgebied, samenstelling van het patiëntenbestand, aard
van de klachten). Slechts voor enkele ruimten is het gebruik dermate eenduidig,
dat hiervoor een basismaat kan worden aangegeven, b.v. voor de spreekkamer van
een huisarts.
Toch is het belangrijk om een indikatie van de ruimtebehoefte te geven. Daarmee
kunnen de betrokkenen in een voorbereidend stadium, wanneer nog niet alle gege-
vens bekend zijn, tot een (voorlopige) raming van de totaal benodigde hoeveel-
heid m2 komen, wat onder meer van belang is voor het reserveren van de bouwgrond
34.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

en voor de raming van de stichtingskosten. Bovendien is een globaal inzicht in


de benodigde hoeveelheid ruimte voor subsidiërende instanties van groot belang
om na te kunnen gaan of de opzet van het gebouw financieel haalbaar zal zijn.
Daarom wordt in de volgende paragrafen niet alleen ingegaan op de (subjektieve)
ervaringen van de verschillende disciplines met de hoeveelheid ruimte die hen in
de praktijk ter beschikking staat, maar ook op de benodigde hoeveelheid m2 voor
belangrijke 'ruimtedragers'. Dit zijn vaak terugkerende elementen met een min of
meer vaste funktionele maat, b,v. een massagebank met bijbehorende circulatie-
ruimte. In een konkrete situatie kunnen de betrokkenen dan op basis van deze
gegevens zelf bepalen welke omvang voor een bepaalde ruimte redelijk verantwoord
is.

4.3. Huisartsen en praktijkassistenten


Beide disciplines worden hier gezamenlijk besproken om een goede vergelijking
te kunnen maken met het Advies van de Subcommissie. De commissie stelt vOor de
volgende hoeveelheid ruimte te reserveren:
huisartsenruimten:
- spreekkamer 13 m2jha
- onderzoekkamer 7 m2jha
- kleedkamer 2 m2jha
assistentenruimten:
- receptiejadmini- 2
stratiejtelefoon 7 m jha
- laboratorium 3.5 m2jha
- behandelruimte 6 m2/ha
overige ruimten:
- bergruimte basismaat 2 m2 + 1 m2/ha
Daar de assistentie als een afgeleide funktie wordt beschouwd, heeft de Subcom-
missie de ruimtebehoefte gerelateerd aan het aantal huisartsen, ongeacht het
aantal assistenten. Er zijn geen uitspraken gedaan over de ruimtelijke konsekwen-
ties van part-time werk of van de opleidingsfunktie. Wel zijn ook m2 gereserveerd
voor vergaderingen en wachten. Hierop zal bij de bespreking van de gemeenschappe-
lijke ruimten worden teruggekomen.
Omdat het takenpakket van een huisarts weinig spreiding vertoont, is een spreek-
kamer en een onderzoekkamer per arts vrijwel altijd voldoende. Wellicht dat ver-
schillertde ontwikkelingen in het takenpakket - verdere professionalisering en
deelspecialismen.toenemende aandacht voor preventieve aktiviteiten -in de toe-
komst tot een andere ruimtebehoefte kunnen leiden, doch algemene trends hierin
zijn moeilijk aan te geven.
35.
--------- -----

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I I
I

De meeste artsen geven de voorkeur aan een aparte spreekkamer en een aparte on-
derzoekkamer, met als voornaamste reden dat een gesprek een ander werkklimaat
vereist dan een medisch onderzoek. Toch komen gekombineerde ruimten in de prak-
tijk eveneens voor. Een aparte kleedsluis vindt men meestal niet nodig, een af
te scheiden hoekje in de onderzoekkamer voldoet evenzeer.
Wanneer door meerdere artsen part-time gewerkt wordt kan het soms mogelijk zijn
met meerdere personen van dezelfde ruimte gebruik te maken. Weliswaar is een
privé ruimte per persoon plezierig, doch uiteraard spelen ook ekonomische mo-
tieven een belangrijke rol. Enige speelruimte valt echter aan te bevelen. Wan-
neer men zou streven naar een bezettingsgraad van 100% - b.v. door de ene arts
spreekuur te laten houden terwijl de andere visite rijdt en omgekeerd - zou alle
flexibiliteit uit de organisatie verdwijnen en zou men met zeer strakke gebruiks-
roosters moeten werken. Ruimte voor een arts in opleiding kan soms wél op deze
wijze worden gevonden, doch als het gezondheidscentrum vrijwel permanent een bij-
drage levert aan de opleiding is een extra unit voor een arts-assistent noodza-
kelijk (zie ook par. 4.8.).

De benodigde hoeveelheid assistentieruimte is minder eenvoudig aan te geven,


daar omvang en soort van de taken van centrum tot centrum verschilt.
Zoals gezegd kan de ontvangst van de bezoekers op drie manieren worden georgani-
seerd:
a. ontvangst per discipline of zelfs per deelnemer,
b. ontvangst op centrum-nivo d.m.v. een algemene receptie met een verwijsfunktie
naar ontvangstpunten per discipline,
c. gemeenschappelijke ontvangst door middel van een centraal gelegen receptie-
en koördinatiepunt of 'centrumpunt'
Behalve de ontvangstfunktie kunnen ook de administratieve taken en de parame-
dische taken sterk uiteenlopen. Dit hangt b.v. af van het al dan niet opnemen
van de fysiotherapie in het centrale patiëntenregistratiesysteem, de manier
waarop de wijkverpleging in het centrum participeert, wel of niet een eigen
spreekuur voor één of meer assistenten etc. Een ander belangrijk aspekt is de
taakverdeling. In het ene centrum is sprake van een splitsing in taken en funk-
tioneren oe essistenten 6f als receptioniste, 6f als administratief medewerkster
6f als paramedisch assistente, in andere centra daarentegen hebben alle assis-
tentes een breed takenpakket, waarvan de verschillende deeltaken bij toerbeurt
worden verricht. De laatste tijd valt in de assistentiefunktie een verschuiving
te konstateren van een takenpakket dat vooral gericht is op ondersteuning van de
huisartsen ('doktersassistentie') in de richting van dienstverlening t.b.v. het
gehele centrum ('centrumassistentie'). In sommige centra is de geheel
36.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

nieuwe funktie ontstaan van 'algemeen werker' , waarbij de assistenten deels


zelf op de hulpvraag ingaan of samen met de kliënt vaststellen welke hulp-
verlener het meest in aanmerking komt (een soort 'zeeffunktie'). 9 Verschillen
in taken en de organisatie hiervan in ruimte en tijd brengen uiteraard ook ver-
schillen in ruimtebehoefte met zich mee . Een gedetailleerde uitwerking van de
benodigde ruimte voor het assistentiegebied, uitgesplitst naar verschillende
manieren van werken, zou hier te ver voeren. Daarvoor kan verwezen worden naar
de brochure over de Assistentiezone, uitgegeven door het SI-projekt. 10 Hier
moet volstaan worden met een meer globale beschouwing over de benodigde accommo-
datie, die in het algemeen tenminste de volgende werkplekken zal moeten bevat-
ten:
een ontvangstruimte (receptie/balie),
een administratieruimte,
ruimte voor het houden van telefonisch spreekuur,
laboratoriumruimte,
behande 1rui mte,
bergruimte,
en eventueel extra ruimte i.v.m. stagiaires.
Aangezien de assistentieruimten veelal een sterk publiek karakter hebben - ieder-
een loopt hier in en uit - en de assistenten de gehele dag aanwezig zijn, is er
vaak ook behoefte aan een ruimte, waar men zich even kan terugtrekken. Soms kan
dit bereikt worden met een goede indeling en inrichting van de receptie/admini-
stratieruimte of door deze ruimte te koppelen aan de koffie/vergaderruimte. In
andere gevallen zal echter de behoefte bestaan aan een aparte terugtrekruimte
of 'huiskamer', zeker wanneer sprake is van algemeen werkers. In dit laatste ge-
va 1 kan zo' n ruimte we 11 i cht tevens dienst doen als spreekkamer voor het voeren
van een vertrouwelijk gesprek met een kliënt. Dit vereist wel duidelijke afspraken
over het gebruik.
De situering van de ruimten ten opzichte van elkaar hangt eveneens samen met
het takenpakket en de werkwijze van de assistentie. Wanneer de assistentes een
funktie hebben bij het behandelen is een direkte koppeling van de behandelruimte
aan de receptie/administratie erg plezierig. Wordt het behandelen echter uitslui-
tend door de huisartsen zelf verricht, dan is loskoppeling van receptie en be-
handelruimte geen bezwaar en kan wellicht zelfs beter gekozen worden voor een
gekombineerde onderzoek/behandelkamer per arts. Omdat de assistenten veel heen
en weer moeten lopen zijn korte looplijnen erg belangrijk. Uit privacy overwe-
gingen dienen deze bovendien zoveel mogelijk buiten het publieke gebied te ver-
lopen. Uit het gebruikersonderzoek is dan ook een duidelijke voorkeur naar
voren gekomen voor een direkte koppeling van de receptie/administratie aan de

37.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I

behandelkamer en het laboratorium en zo mogelijk ook aan de spreek/onderzoekka-


mers, zodat een duidelijke 'staf-zone ' kan ontstaan. Bij een toenemend aantal
huisartsen wordt het echter steeds moeilijker om op een goede manier aan deze
wens vorm te geven.
Als indikatie voor de benodigde hoeveelheid m2 voor het huisartsen- en assisten-
tiegedeelte zijn vooral de volgende gegevens van belang.

Spreekkamer
De spreekkamers van huisartsen in gezondheidscentra varleren in Nederland van
12 m2 tot meer dan 20 m2 , met een piek bij 16 à 18 m2• De meeste artsen zijn
tevreden over hun ruimte. De meningen over de noodzaak van een zitje lopen uit-
een. Sommigen vinden een apart zitje overbodig, anderen zien dit als essentieel
om wat langer durende gesprekken over moeilijke onderwerpen zoals sterilisatie
of ongewilde kinderloosheid in een rustige en vertrouwelijke sfeer te kunnen
voeren. Op basis van ervaringsgegevens en nadere probleemanalyse - ondermeer
door diverse spreekkamers op ware grootte na te bouwen en het oordeel hierover
van verschillende artsen te registreren - kan aanbevolen worden als basismaat
voor een spreekkamer tenminste 13 m2 aan te houden. 11 Dit kan b.v . een ruimte
zijn van 3.60 x 3,60 m of 3.30 x 3,90 m. Een wat ruimere kamer, b.v. van
3.60 x 4.50 (ca. 16 m2) is echter alleszins verantwoord, gezien de vele uren
die een arts in zijn spreekkamer doorbrengt . Dit biedt bovendien wat extra ruimte
om een arts in opleiding bij het buro te laten plaatsnemen. Voor een zi tje is
een oppervlakte van ca. 6 m2 vereist. Mét zitje komt de basismaat voor een
spreekkamer op ca. 18 m2 •

250 50
0----- - - -- - -- - - : -- 1

o
o
N

1 I
______ 1 __ ~_
I I

Afb. 7. Ruimtebehoefte voor een gesprek met een patiënt


Uit: A. Teut en G. Nedeljkov (1973), Die Gruppenpraxis. DUsseldorf.
38.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

390
20 45 140 70 80 35

: kastczn + bczrging
\
I"
...(

Afb. 8. Mogelijke inrichting van een spreekkamer (ca. 13 m2 )


Uit: De praktijkruimte van de huisarts.
Nederlands Huisartsen Instituut, Utrecht, 1978

Onderzoekkamer en kleedruimte
De onderzoekkamers variëren in de onderzochte centra van 5 m2 tot 10 m2 , met een
enkele uitschieter naar boven of naar beneden. Uit de enquetes komt een onder-
grens van 7 à 8 m2 naar voren, terwijl de case studies hebben uitgewezen dat
8 à 10 m2 een plezierige maat is. Dit maakt het ook mogelijk om een kleedhoekje
af te scheiden door middel van een gordijn. Een aparte kleedkabine - doorgaans
1.5 à 2 m2 groot - kan dan achterwege blijven.

2 40 120 120

1_
,
__ • • _ _ _ _ ____ __ ____ .'___ _
, Afb. 10. Ruimtebehoefte i.v.m.
omkleden
Afb. 9. Ruimtebehoefte t.b.v. Uit: Teut & NedeljkoJ2
het afnemen van ECG's
Uit: Teut & NedeljkoJ2

39.
Ruimtebehoefte en ru imtegebruik.

240

o(()

o(()
o .
(]'I

r---- --,,
,
o
C')
/---)
., .,
-- .
,,
o I

Afb. 11. Mogelijke i nrichting van een onderzoekkamer


Uit: De praktijkruimte van de huisarts. 11

Receptie/administratie
Het receptie- en administratiegedeelte loopt in gezondheidscentra uiteen van
slechts enkele m2 tot meer dan 50 m2 . Uit de koppeling van het werkelijke be-
schikbare oppervlak en het gebruikersoordeel hierover komt geen eendu i di ge
ondergrens naar voren, zij het dat vanaf 6 à 7 m2 per assistente (dus niet per
arts) het aantal klachten aanzienlijk afneemt. De grote variatie in omvang,
aard en organisatie van de aktiviteiten maakt het erg moeilijk om een aanduiding
te geven van de benodigde hoeveelheid m2 in de vorm van een totaalmaat. Daarom
wordt hier vooral een indikatie gegeven van de benodigde hoeveelheid ruimte
voor de samenstellende funktie-elementen of ' ruimtedragers'. Aan het rapport
'De praktijkruimte van de huisarts' en de publikatie over de 'Assistentiezone '
kunnen de volgende funktionele maten worden ontleend:
baliegedeelte: 4 à 6 m2
telefoonhoek: ca. 3 m2
werkplek administratie: 3 à 5 m2
berging patiëntenkaarten inklusief gebruiksruimte: 3 à 5 m2
(afhankelijk van het aantal kaarten en het opbergsysteem)
berging specialistenbrieven inklusief gebruiksruimte: sterk afhankelijk van
40.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

het opbergsysteem.
Indien de patiëntenkaarten samen met de overige gegevens worden opgeslagen gel-
den weer andere maten. In de brochure over de Assistentiezone wordt het volgende
rekenvoorbeeld gegeven voor de ruimte, die nodig is voor het opbergen van gezins-
mappen in standaardkasten met in de zijwand wegdraaiende deuren:
. ca. 7.500 patiënten d.w.z. ca. 1.880 gezinsmappen,
• per kast is ruimte voor ca. 450 mappen, dus er zijn 4 kasten nodig (ca. 2 m2 ).
Inklusief gebruiksruimte komt dit neer op ca. 7 m2 .
In afb. 12. zijn enkele funktionele maten overgenomen uit de brochures Assisten-
tiezone. Voor de indeling en inrichting van het receptie- en administratiege-
deelte valt het aan te bevelen deze brochure geheel door te nemen.
115
staIJQltj<z
mappQn 140 75
.150 1
SPQC . _-------'. I

briQ~n 30 I'

o
70 .15,3), /
, status 1
"'".. I
I'

0)
,
--1--- ,1\:'
( , {
I I

-..4~/_/--'!
~.'jI
T ,I
00 !
-- :-:=-:-:::. --:::-:-=-: - -- -_ . I
I ,---~ I
i------------1
a. Werkplek (ca. 2.5 m2 ) b. Overleg 3 à 4 personen (ca.4m 2 )

300
200
c. Twee werkposities naast elkaar
(ca. 4.5 m2)

o
10
.. o
Q)

41.
l
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik . 1

170
hOOfdt~QstQI _5_0
_ _6_0
___6_0
___ nQventoestel
'-
'- ... /'

------~,..~

: :
r---'
I I [JJ
h------- - -- -------
/
(Iaden) onder
kast

d. Besloten telefoonhoek (ca. 3 m2 )

Afb_ 12_ Enkele maatgegevens voor het receptie/administratiegedeelte


Uit: Assistentiezone, uitgegeven door het $-1 projekt (Utrecht/Bunnik,
1983) .

42_
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

190
50 90 50

rczsp: 130 ,150 01176


o
o ~
<Xl -ti
o
S2
~
.. , I,
I
g I I \ 'I
iI
~ I
t

I
I
19czbrülks-1
\.. ,/ I

o L
, _____________ _!
I

oN LO : ruimt(l:
~""""'''''I '---....- --..,-
LO gczbruiksi --~'-""~--
<D
,
_____ .... _ _' _ -
ruimt(lj
- _ _ _I
gczbruiksruimtczn
vanaf zijkant

a. Automaat - A5 kaarten (2 à 3 m2 ) b. Roterende kaartenbak (ca. 2.5 m2 )

------ 198
--0

.90

c. Paternoster (ca. 4 m2) d. per 4 kasten ca. 7,3 metermappen


(ca. 2 m2 per kast)

Afb. 13. Enkele maatgegevens voor het opbergen van patiëntengegevens


' ten t'lezone 10
U1't : ASSlS

43.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Behandelruimte
Het behandelen omvat verrichtingen van uiteenlopende aard, zoals verband wisse-
len, chirurgische ingrepen, ECG's opnemen, oren uitspuiten en gynaecologische
ingrepen. Om verschillende patiënten tegelijkertijd te kunnen behandelen is de
aanwezigheid van meerdere behandelplekken erg plezierig.
Aparte behandelkamers zijn meestal tussen de 8 en 20 m2 groot, een tamelijk
grote spreiding dus. De gemiddelde hoeveelheid behandelruimte per arts varieert
van ruim 8 m2/ha in de centra met 2 huisartsen tot ca. 6 m2 in de centra met
drie of vier huisartsen en ca. 5 m2 in de centra met 5 huisartsen. Uit de rela-
tie tussen werkelijk beschikbare oppervlakte en het gebruikersoordeel komt als
minimum voor een aparte behandelkamer een maat van 10 à 12 m2 naar voren, hoe-
wel in een van de onderzochte cases de ruimte van 13.5 m2 (2.5 x 5.4) nét aan
gevonden werd. Dit had echter vooral te maken met de minder gelukkige indeling
van de ruimte. Vanaf drie à vier artsen is een tweede behandelkamer gewenst.
Dit maakt het tevens mogelijk onderscheid te maken in een 'schone' en een
'vuile' behandelkamer. Voor een behandelruimte zijn ondermeer de volgende ruim-
tedragers van belang:
ruimte voor het behandelen van een zittende patiënt, b.v.
oren uitspuiten: ca. 3 m2
ruimte voor het behandelen van een liggende patiënt: ca. 4 m2.
Voor beide aktiviteiten is bij elkaar dus 6 à 8 m2 nodig (een deel van de circu-
latieruimte kan elkaar overlappen). Daarnaast is ruimte nodig voor kasten, aan-
recht, apparatuur, e.d.

Laboratorium
In de bezochte gezondheidscentra variëren de laboratoriumruimten van ca. 4 m2
tot meer dan 20 m2. In de grotere ruimten vinden veelal ook andere aktiviteiten
plaats, b.v. het afnemen van ECG's of bevolkingsonderzoek. Voor kleine verrich-
tingen zoals bloed-, urine- of faecesonderzoek lijkt op grond van het gebruikers-
onderzoek een maat van 6 m2 aan te bevelen. Met name de volgende ruimtedragers
zijn van belang:
een werkvlak voor laboratoriumonderzoek, groot 3 à 3.5 m2,
een werkvlak voor het steriliseren van instrumenten, in principe is hiervoor ca.
1 m2 voldoende,
zitplaats voor een patiënt t.b.v. kortdurend onderzoek of wachten op de uit-
slag van een onderzoek.

44.
_.L- __

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

130
100
fIJ 60 '0
,

o
C\I
C\I
o 0
o("f) 0
C\I

140
40 60 70 '0
I I

2.5'03 3m2

IC)
...-
...-
r-::1wegen+
Umeten
) oOl
C\I , ,
i uittrek1
Ibaar I
;1 ______ 1I

(dJ ,

I5@
----_. car
'medi
240
100 70 70

,
1
1l ______ J

or'{Zn , ~--

uitspuiten /'
...."....,."..._.... " kleden

o .,,
--.-- -- _.. '
~

Afb. 14. Enkele maatgegevens voor het behandelen


Uit: Assistentiezone 10
45.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
l
315
60 ffi-80 90 ~

Langwerpige opstelling
(ruim 3 m2)

I
I I
, _________ ------------ ---- I
L 350

~--~----- czntrczcz
A = urine- en faeces onderzoek
B = bloedonderzoek
C = microskoopblad
bczhancl<zl-
pnkplczk

275

blood 240
cr.d. bczhandczl- 60 65-80 40 60
prikplczk I

~ Q 0
<D
û)
mikr C")

û)
"- C
I
,-------------
buro
Mm. J) Hoekopstelling (ruim 3 m2)

Afb. 15. Enkele maatgegevens voor de laboratoriumruimte


Uit: Assistentiezone 10 De praktijkruimte van de huisarts. 11

46.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Berging
Uit het gebruikersonderzoek zijn veel klachten naar voren gekomen over een te-
kort aan bergruimte. Het aangeven van een minimum maat is echter nauwelijks mo-
gelijk. In het ene geval kan een aparte berging noodzakelijk zijn, terwijl in
een ander geval de benodigde ruimte wellicht in enkele extra kasten in de re-
ceptie/administratieruimte gevonden kan worden. In het boekje over de Assisten-
tiezone van het SI-projekt wordt als richtlijn uitgegaan van minimaal twee kas-
ten van 100 x 40 cm, 200 cm hoog. Wellicht kan de hoeveelheid benodigde berg-
ruimte en andere nevenruimte zoals sanitair, garderobe of pantry beter in een
toeslag op de netto vloeroppervlakte worden uitgedrukt (zie hiervoor ook par.
4.8.) .

4.4. Wijkverpleging en consultatieburo


Voor een raming van de ruimtebehoefte van deze discipline maakt de Subcommissie
onderscheid in twee situaties:
a. Er is reeds een wijkgebouw aanwezig in de wijk of gemeente waar het gezond-
heidscentrum wordt gevestigd,
b. er is geen wijkgebouw aanwezig.
In het eerste geval stelt de Subcommissie voor om per wijkverpleegkundige een
spreekkamer van 13 m2 te reserveren, en per drie wijkverpleegkundigen een ad-
ministratieruimte van 7 m2.
Is het wijkgebouw direkt in de buurt gelegen en/of wordt door de wijkverpleeg-
kundige niet of nauwelijks spreekuur in het gezondheidscentrum gehouden, dan is
slechts een eigen pied à terre van 7 m2 nodig.
In het tweede geval is per wijkverpleegkundige 7 m2 nodig ten behoeve van admi-
nistratie e.d .. Worden er ook consultatieburozittingen gehouden, dan zijn daar-
voor de volgende voorzieningen nodig:
een artsenkamer à 13 m2
een wijkverpleegkundigenkamer à 13 m2
een boxen kamer à 25 m2
extra wachtruimte voor het parkeren van kinderwagens à 10 m2.
Voor wat betreft het uitleenmagazijn moet van geval tot geval bekeken worden in
hoeverre extra voorzieningen nodig zijn.

De werkelijke ruimtebehoefte en de meest gewenste indeling van het totaal be-


schikbare vloeroppervlak (aantal ruimten, onderlinge relaties) hangt sterk af
van de wijze waarop de consultatieburozittingen worden georganiseerd. In de 50
bezochte centra komen o.m. de volgende organisatorische varianten voor.
47.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
-,

a. Het consultatieburo (CB) is gericht op álle kinderen van de wijk, met in het
ene geval een CB-arts in dienst van de kruisvereniging, in het andere geval
zijn de 'eigen' huisarts(en) van het gezondheidscentrum tevens CB-arts.
b. Wanneer ook andere huisartsen in de wijk praktizeren vinden soms dubbele
CB-zittingen plaats:
een buro, gehouden door de huisartsen en wijkverpleegkundigen van het ge-
zondheidscentrum en gericht op de kinderen die behoren tot het patiënten-
bestand van de huisartsen van dit centrum,
een buro, gehouden door niet tot het gezondheidscentrum behorende huisart-
sen en wijkverpleegkundigen en gericht op kinderen in de wijk die tot het
patiëntenbestand van in de wijk praktizerende huisartsen behoren.
c. Buro 'oude stijl' versus buro 'nieuwe stijl '. In het eerste geval worden alle
kinderen door de CB-arts onderzocht en funktioneert de wijkverpleegkundige
vooral als assistente ten behoeve van administratie, meten en wegen. In het
tweede geval wordt per zitting een deel van de kinderen door de wijkverpleeg-
kundige onderzocht en een ander deel door de CB-arts, volgens een zodanig
schema, dat álle kinderen periodiek bij de CB-arts komen.
d. Soms wordt de afspraak slechts globaal in tijd vastgelegd (b.v. welke middag
men moet komen), in andere gevallen wordt strikt volgens afspraak gewerkt.
In het eerste geval leidt dit vaak tot lange wachttijden en bomvolle wacht-
ruimten.
Behalve door de organisatorische opzet kan de ruimtebhoefte ook beinvloed worden
door andere aktiviteiten. Soms wordt de wachtruimte of de boxenruimte bewust
extra groot gepland om er ook zwangerschapsgymnastiek, oudercursussen of patiën-
tengroepen te kunnen organiseren. Een andere faktor is de tijd. Het kindertal
in de wijk verandert voortdurend en daarmee ook het aantal en de duur van de
consultatieburozittingen.

Wat de grootte van de verschillende ruimten betreft speelt in de praktijk ook


mee, dat het vanuit het kruiswerk vaak eisen ontleend worden aan regionale
richtlijnen van de Provinciale Kruisvereninging. Tabel 3. geeft enkele voor-
beelden.

48.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Subcommissie Drente N. Holland Z. Holl and


1981 1975 + 1978

administratie
wijkverpleging
consultatieburo
- spreekkamer
CB-arts 13 m2 ~24 m2 20-24 m2
- spreekkamer wv l3m 2 16 m2
- boxen kamer 25 m2 >24 m2
(aantal boxen) (8 boxen } (8 boxen}

- wachtruimte 10+5 m2/wv ~25 m


2 50-60
(aantal kinder-
wagens) (8 k.w.} (15 k.w.) (15 k.w.)
- stagiairekamer PM

Tabel 3. Enkele Provinciale Richtlijnen voor het kruiswerk.

De Drentse 'richtlijnen' zijn een reaktie op het Advies van de Subcommissie en


mogen dus verondersteld worden betrekking te hebben op de accommodatie binnen
gezondheidscentra. De richtlijnen van Noord- en Zuid-Holland zijn gericht op
wijkgebouwen.
Wat vooral opvalt bij de vergelijking tussen de provinciale richtlijnen met
het Advies van de Subcommissie zijn de grote verschillen in oppervlakte van de
boxen kamer en de wachtruimte. De grootte van de wachtruimte wordt vooral bear-
gumenteerd met de wens hier ook cursussen en zwangerschapsgymnastiek te kunnen
houden. In de praktijk blijkt echter dat dit weliswaar in veel centra voorkomt,
maar de indruk bestaat dat dit niet erg frekwent gebeurt en eventueel ook elders
kan plaatsvinden . Bovendien wordt de wachtruimte tijdens de consultatieburozit-
tingen vaak niet als zodanig gebruikt maar wacht men in de boxenkamer. De wacht-
kamer funktioneert dan als (zeer ruime) stalling voor kinderwagens. De boxen-
ruimte wordt slechts zelden voor andere aktiviteiten gebruikt. Doordat in veel
centra slechts één of enkele keren per week consultatieburo wordt gehouden,
blijft een beeld over van grote ruimten die voor een groot deel van de week
leeg staan.
Wat voorts opvalt is, dat men in Noord- en Zuid-Holland het meten en wegen in
de boxenkamer projekteert (eventueel afgescheiden door een glazen wandje) en in
Drente in de wv-kamer, de zgn. 'inschrijfkamer'. Zowel in Noord- als Zuid-Holland

49.
I
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
I

adviseert men een speel hoekje voor de kinderen in te richten, echter resp. in
de wachtruimte en in de boxenruimte.
Een ander verschil tussen de richtlijnen van de Subcommissie en de provinciale
richtlijnen betreft de kamer voor de CB-arts. De maat van 20 à 24 m2 is geba-
seerd op de eis dat ten behoeve van de visustest een afstand van 6 m beschikbaar
moet zijn (in de lengte of in de diagonaal van het vertrek).

Gezien het voorgaande zal het duidelijk zijn dat de ruimtebehoefte en het werke-
lijk beschikbare vloeroppervlak in de praktijk niet altijd optimaal op elkaar
zijn afgestemd en bovendien een sterke spreiding te zien geven. In sommige cen-
tra zijn grote ruimten aangetroffen die voor een groot deel van de tijd leeg
staan, in andere centra daarentegen worden veel kleinere ruimten soms zeer in-
tensief gebruikt.
Nader onderzoek naar de ruimtelijke accommodatie ten behoeve van het consulta-
tieburo en vooral ook naar de meest gewenste organisatievorm is daarom dringend
gewenst. Richtlijnen omtrent de ruimtebehoefte zonder organisatorische onder-
bouwing hebben immers weinig zin.

Illustratief voor de grote spreiding in ruimtegebruik is b.V. het verschil in


beschikbare ruimte ten behoeve van de wijkverpleegkundigen. In een van de onder-
zochte cases verrichten drie wijkverpleegkundigen sterk uiteenlopende aktivi-
teiten (spreekuur, administratie, CB-zittingen} in één ruimte van 16 m2 , die
bovendien als doorloopruimte gebruikt wordt door ouders die vanuit de boxen-
ruimten naar de CB-arts gaan. Hoewel men zich noodgedwongen zo goed mogelijk
heeft aangepast aan deze situatie is er duidelijk behoefte aan een tweede wv-
kamer. In een ander centrum beschikken de drie wijkverpleegkundigen over een
eigen administratieruimte van 21 m2 . Omdat de verschillende aktiviteiten elkaar
storen zou men een opsplitsing in twee kleinere kamers beter vinden. In het
derde centrum beschikken de wijkverpleegkundigen wél over zowel een eigen spreek-
kamer ten behoeve van de CB-zittingen als over een (gezamenlijke) administratie-
ruimte (van 41 m2 !), maar ook hier zou men de administratieruimte liever op-
splitsen in twee aparte ruimten, één voor rustig werk en onderlinge kontakten
en één als spreekkamer.
In het vierde centrum tenslotte beschikken twee wijkverpleegkundigen over één
kamer van 16 m2 . Deze is op zichzelf groot genoeg, doch zodanig gesitueerd dat
tijdens de CB-zittingen een druk heen en weer lopen ontstaat. Vandaar dat men
ook hier een tweede vertrek wenselijk acht.
Wat in het gebruikersonderzoek vooral is opgevallen is, dat klachten niet zozeer
de hoeveelheid beschikbare m2 betreffen, maar veel meer de indeling van de ruimte
en de situering van de vertrekken ten opzichte van elkaar. Dit hangt uiteraard
50.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

samen met de werkwijze. Over het algemeen gaat de voorkeur uit naar een direkte
koppeling van wachtruimte en boxenruimte, eventueel gekombineerd in één ruimte
mits elders ruimte beschikbaar is voor het parkeren van kinderwagens . Voorts
is een direkte verbinding van ruimte van de CB-arts en wv-ruimte met de boxen-
ruimte én onderling wenselijk. In verband met gehoortesten is een goede geluids-
isolatie van vooral de artsenkamer belangrijk. Een geluidsluis of een dubbele
deur kan daarbij een goede oplossing zijn.

Hoewel dus niet voor elke ruimte eenduid i ge richtlijnen kunnen worden geformu-
leerd lijkt het toch zinvol per ruimt e een aantalonderzoekuitkomsten bij elkaar
te zetten.

Spreekkamer CB-arts
In de vier cases varieert deze ruimte van 11 m2 ('te klein') tot 25 m2 ('kan
kleiner') . In de overige centra varieert de grootte van 13 m2 tot 26 m2 , met
een gemiddelde van 19 m2 .
Meestal is men tevreden over de grootte . Slechts in enkele gevallen is de be-
schikbare ruimte (15 à 16 m2) te klein genoemd. Een ruimte van 16 à 18 m2
(b.v. 3.00 x 5.40 m of 3.00 x 5. 70 m) li j kt dan alleszins redelijk en biedt
bovendien de mogelijkheid in de diagonaal de 6 m-afstand ten beboeve van de
visustest te vinden.
A positie moeder met
kind bij visustest
en bij gesprek.
~

B positie CB-arts bij


gesprek.
S
C positie CB-artsjWV
bij gehoortest.
~ ,
I
I D positie moeder met
/
I kind bij gehoortest.
/

~
~/ 1"---- E,F posities assistent
die geluiden maakt
bij gehoortest.
Afb. 16. Enkele ruimtebepalende aktiviteiten voor de kamer van de CB-arts.

51.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
---,

:/ /-', \ ijij ;
8 admin
I

~
.
I

\~:rg.m:7
--~
,--,
\ \

\
\
. \
8 ,/ I
I
~- - - - - - - - - ~ \ wachtan '~:-- _ _--7) wc
I

8
AI.
,,~ntr~
,_....
\\ I
"
T \ I
I \ I
I \
\

/
.... - -. ,
IV \

I \
Imag I I ~(--------4

,
--
\ 5pO(l1lln
/
I

;. noodzakelijke relaties

zeer wenselijke relaties

~--------> wenselijke relaties

voor deze funktie niet altijd aparte ruimte aan-


wezig

o
Afb. 17. Mogelijk relatieschema voor het kruiswerk
voor deze funktie meestal aparte ruimte noodza-
ke 1ijk

52.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Spreekkamer en administratieruimte van de wijkverpleegkundigen

De tendens die uit de case studies en gesprekken in andere centra naar voren
komt is dat de verschillende aktiviteiten van de wijkverpleegkundigen vragen om
een ruimtelijke differentiatie van hun werkomgeving in tenminste twee aparte
ruimten: één ruimte ten behoeve van de steeds meer zelfstandige rol in het CB-
gebeuren ('nieuwe stijl') en één ruimte min of meer los hiervan ten behoeve van
administratief werk, ontvangen van kliënten e.d. Deze laatste twee aktiviteiten
vragen bij een toename van het aantal wijkverpleegkundigen ook weer om aparte,
specifieke vertrekken.

Voor de grootte van de administratieruimte is uit het gebruikersonderzoek geen


duidelijke ondergrens naar voren gekomen. De spreekkamer varieert doorgaans van
12 m2 tot 21 m2 , met een gemiddelde van ca. 15 m2. Uit het gebruikersonderzoek
blijkt niet dat de door de Subcommissie genoemde 13 m2 problemen geeft.

Boxenruimte

Zoals gezegd hangtde grootte van de boxen kamer sterk af van de organisatie van
het consultatieburo ( afspraken spreekuur of vrij spreekuur, oude versus
nieuwe stijl, wel/niet wachten in de boxenruimte, meten/wegen in of buiten de
boxenruimte e.d.). Vandaar dat de grootte in de praktijk sterk varieert, van
slechts 10 m2 tot 40 m2 met enk~le uitschieters naar boven (60 à 70 m2). Het
oordeel hierover hangt vooral af van de mate, waarin de ruimtelijke accommodatie
is afgestemd op de eigen organisatie. Zo komt het voor dat een ruimte met 3
boxen groot genoeg gevonden wordt, terwijl in andere gevallen 7 à 8 boxen nood-
zakelijk worden geacht.

Magazijn- en spoel ruimte

De Subcommissie heeft hiervoor geen richtlijnen geformuleerd, maar stelt de


grootte van het magazijn annex spoel ruimte afhankelijk van de plaatselijke om-
standigheden. Soms is een grote magazijnruimte noodzakelijk, in andere gevallen
kan volstaan worden met een ruime opbergkast of berging voor de opslag van kleine
uitleenartikelen, terwijl de grotere stukken centraal worden opgeslagen in het
wijkgebouw.
Dit lijkt een juiste inschatting van de praktijk. In bijna de helft van de 50
bezochte centra is een magazijnruimte aanwezig, waarvan de grootte uiteenloopt
van nog geen 10 m2 tot meer dan 100 m2. Het is echter niet eenvoudig uit te
maken waar de ruime opbergkast (die in de 50% toeslag op de 'netto' ruimte ge-
vonden moet worden) ophoudt en waar het magazijn (='netto' vloeroppervlak) begint.
53.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

4.5. Maatschappelijk werk


De Subcommissie is van mening dat iedere maatschappelijk werkende die deel neemt
aan het samenwerkingsverband een eigen spreekkamer nodig heeft van 18 m2 (in
verband met een zitje). Vanaf drie maatschappelijk werkenden is een ruimte wen-
selijk voor de administratieve assistentie à 6 m2 .
In de praktijk bestaat de werkplek voor het maatschappelijk werk meestal uit één
of twee spreekkamers. Slechts in een enkel geval is sprake van een aparte admi-
nistratieruimte of - nog minder frekwent - een eigen vergaderruimte. Dit laatste
komt vrijwel alleen voor wanneer de plaatselijke instelling voor het maatschap-
pelijk werk geheel in het gezondheidscentrum is gehuisvest.
De grootte van de spreekkamers loopt uiteen van 8 m2 tot 29 m2 , met een gemid-
delde van 15 à 16 m2 . Een duidelijke ondergrens is uit het gebruikersonderzoek
niet naar voren gekomen. Het komt voor dat een kamer van 10 m2 groot genoeg
wordt bevonden, terwijl in andere gevallen een ruimte van 15 m2 als te klein
wordt ervaren. Een en ander is sterk afhankelijk van het aantal mensen dat tege-
lijkertijd ontvangen wordt (b.v. een gezin). Uitgaande van de funktionele maten
voor een administratie hoekje en een zitje zou een basismaat van 13 m2 voldoen-
de kunnen zijn (vergelijk b.v. de spreekkamer van een arts), doch gezien de aard
en de tijdsduur van de gesprekken is een ruimte van 16 à 18 m2 alleszins verant-
woord. Ook in de praktijk is gebleken dat vanaf 16 m2 geen klachten meer zijn
geui t.
Wanneer ook groepsaktiviteiten voorkomen dient een grotere ruimte beschikbaar
te zijn. Deze kan gevonden worden door een van de spreekkamers wat ruimer op te
zetten, doch vaak is een uitwijkmogelijkheid naar b.v. de vergaderruimte reeds
voldoende. Een eigen administratieruimte wordt meestal evenmin noodzakelijk ge-
acht.
Vooral in geval van part-time werk komt het voor dat niet elke maatschappelijk
werkende over een eigen spreekkamer beschikt maar zijn/haar kamer moet delen
met een andere maatschappelijk werkende of iemand van een andere discipline.
Op zichzelf hoeft dit geen bezwaar te zijn, mits het gebruiksrooster enige
speelruimte laat en de inrichting van de ruimte voldoende is afgestemd op de
funktie van het voeren van vertrouwelijke gesprekken.

4.6. Fysiotherapie

In het Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid worden de volgende werk-


ruimten genoemd:
spreekkamer 13 m2/fYs.
. behandelruimte 27 m2/fYs .

54.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

DO
A - meerdere spreekkamers, niet aangrenzend

CD
B - meerdere spreekkamers, aan elkaar grenzend

CD C - meerdere spreekkamers, onderling verbonden


(voordeel: gemakkelijker onderlinge bereik-
baarheid; nadeel: kans op geluidoverlast).

DJ
o- meerdere spreekkamers, verbonden door schuif-
wand (voordeel: bij elkaar te trekken voor
groepsruimte; nadeel: kans op geluidoverlast)

o0
adm mw wacht
E - kleine en grote spreekkamer (tevens te ge-
bruiken als groepsruimte)

-I- F - aparte administratieruimte en aparte wacht-


ruimte

Afb. 18. In de praktijk voorkomende indelingsvarianten

55.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

. kleedruimte basismaat 2 m2 + 4 m2/fys .


Voor ruimten, die in gemeenschappelijk gebruik zijn met de andere disciplines
hanteert de Subcommissie:
extra wachtruimte 5 m2/fYs.
. extra vergaderruimte 2 m2/fYs .
Op beide laatstgenoemde ruimte wordt in par. 4.7 nader teruggekomen .
Tenslotte wordt voor een part-time fysiotherapeut een basismaat van 9 m2 aange-
houden.
Aangezien de behandeling van gehandicapten regelmatig voorkomt houdt men er
rekening mee, dat extra eisen worden gesteld aan de behandelruimte. Al deze maten
zijn door het Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie overgenomen in een door
haar uitgegeven Dokumentatiemap. 13
Voor de ruimten t.b.v. groepsgewijze gymnastiek e.d. wordt de Subcommissie geen
extra ruimte gereserveerd, omdat de overeenkomsten met de ziekenfondsen momen-
teel niet voorzien in de financiering hiervan. Het Nederlands Genootschap voor
Fysiotherapie adviseert hier evenwel een ruimte van ca. 64 m2 voor te reserveren.
De benodigde oppervlakte en de indeling van de fysiotherapie wordt sterk bepaald
door de wijze van werken. Vandaar dat de vergelijking van de richtlijnen met de
oppervlakten in de praktijk een zeer gevari eerd beeld te zien geeft. Zo is in
sommige centra de entree, de receptie en het wachten gemeenschappelijk in ge-
bruik met de andere disciplines, evenals de stafruimten (hoge mate van inte-
gratie). In andere centra beschikt de fysiotherapie over een geheel zelfstan-
dige unit met eigen entree en eigen wachtplekken (weinig integratie). Wat de
interne differentiatie betreft, blijkt dat in sommige centra de praktijkruimte
beperkt blijft tot één al dan niet onderverdeelde behandelruimte en in andere
gevallen elke fysiotherapeut de beschikking heeft over eigen behandelruimten en
kleedkabines met daarnaast het gemeenschappelijk gebruik van kantoor/admini-
stratie, oefenruimte e.d. ten behoeve van álle fysiotherapeuten.
Het aantal ruimten, de grootte en de situering is sterk afhankelijk van de
werkwijze en de aktiviteiten, die in een bepaalde ruimte worden verricht. Daar-
bij zijn vooral de volgende faktoren van belang.
Allereerst blijkt dat verschillen in indeling en ruimtebehoefte sterk afhanke-
lijk zijn van de uitgangspunten en de basisfilosofie die de fysiotherapeut over
zijn werk heeft. Soms ligt het aksent vooral op de individuele zorg en aandacht
voor de patient. Dit betekent meestal dat men voorstander is van een kleine,
overzichtelijke praktijk, waarbij men de patienten persoonlijk kent. Ruimtelijk
kan dit worden vertaald in de behoefte aan een aparte behandelkamer per fysio-
therapeut met nooit meer dan één patient gelijktijdig in behandeling.

56.
-------------- -- ~ -

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

In andere gevallen is veel meer sprake van een bedrijfsmatige aanpak. Aan de
ruimtelijke inrichting is dit vaak af te lezen door de aanwezigheid van meer-
dere kleine behandelkabines, van elkaar gescheiden d.m.v. gordijnen, die zowel
voor massage- als UKG behandeling kunnen worden gebruikt en in een grotere ruim-
te kunnen worden veranderd, b.v. voor zwangerschapsgymnastiek. De privacy van
de patient is dan evenwel minimaal.
Een tweede faktor die van invloed is op de werkwijze van de fysiotherapeut is
de bevolkingssamenstelling van de wijk en daarmee de aard van de klachten die
men tegenkomt.
Zo ligt bij kleine kinderen het aksent vaak op ademhalingsstoornissen, b.v. een
behandeling d.m.v. tapotage (kloptechnieken), bij opgroeiende kinderen zijn het
vooral houdingsafwijkingen en bewegingsstoornissen, die om een gerichte oefen-
therapie vragen, terwijl het bij bejaarden vaak gaat om klachten over spieren
en gewrichten, zoals schouderklachten, nekklachten, e.d.
Al naar gelang bepaalde klachten meer voorkomen zal de behandeling hier nadruk-
kelijker op zijn gericht en zal ook de inrichting van een fysiopraktijk hierop
zijn afgestemd.
Tenslotte is ook de grootte van bet patientenbestand en het daarmee samenhangend
aantal benodigde fysiotherapeuten van invloed op de grootte en de inrichting
van de fysiotherapiepraktijk.
Zo zal de behoefte aan een aparte receptie/administratieruimte of een privé-
ruimte t.b.v. vergaderingen, koffiepauzes, e.d. bij een praktijk van 8 fysio-
therapeuten sterker aanwezig zijn dan bij een eenvoudige tweemanspraktijk.
Het zal duidelijk zijn, dat de grootte van de werkruimten in de praktijk vaak
sterk afwijkt van de door de Subcommissie genoemde richtlijnen. Zo blijkt b.v.
dat een behandelruimte van 27 m2 slechts in enkele centra voorkomt. In de meeste
centra treft men kleinere ruimten aan, waarbij ongeveer driekwart kleiner of
gelijk is aan 10 m2 . Driekwart van de gebruikers beschouwt zijn behandelruimte
als voldoende groot. Daarbij blijkt dat sommige werkruimten, die op zich niet
al te ruim zijn (6 à 7 m2) geen reden geven tot klachten, doordat zij alleen
als massageruimte in gebruik zijn, terwijl andere veel grotere ruimten daaren-
tegen, die behalve als behandelruimte ook als oefenruimte en spreekkamer dienst-
doen, wél aanleiding tot klachten geven.
De konklusie is dan ook dat voor de onderscheiden werkruimten geen eenduidige
oppervlaktemaat valt aan te geven. Het is zinvoller om een aantal kenmerkende
aktiviteiten te onderscheiden en daarbij behorende m2 te noemen.
Afhankelijk van het aktiviteitenpatroon kunnen op basis daarvan ruimtelijke
kombinaties worden ontworpen.

57.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.
-l

Toegankelijkheid en situering

Aangezien fysiotherapeutische behandeling met zich meebrengt dat regelmatig men-


sen met een lichamelijke handicap het centrum bezoeken, is een goede toeganke-
lijkheid een eerste vereiste. Een situering op de begane grond of in elk geval
zodanig dat een goede bereikbaarheid van de behandelruimten is gewaarborgd ligt
daarom voor de hand. De praktijk wijst uit dat het merendeel van de fysiothera-
peutische afdelingen inderdaad op de begane grond is gesitueerd {80~ ). 3 centra
treft men aan in het souterrain.
Bij voorkeur zou een inpandige ligging van de praktijkruimte moeten worden ver-
meden. Behalve een gemis aan daglichttoetreding en uitzicht betekent dit immers
ook dat de mogelijkheden tot natuurlijke ventilatie zijn beperkt .

Behandel- en oefenruimte

In het basispakket van de fysiotherapeut zijn t.b.v. de individuele behandeling


de volgende aktiviteiten opgenomen:
massagebehandeling
electrotherapie (o.a. UKG behandeling)
applicaties (o.a. paraffinebehandeling, fango, ijspakkingen)
oefentherapie (o.a. looptraining, oefeningen m. b.v. wandrek, ballen, oefen-
mat, enz.).
Daarnaast kunnen ook groepsaktiviteiten plaatsvinden zoals bejaardengymnastiek,
zwangerschapskursussen, yoga, e.d.
Ten behoeve vanrle basisaktiviteit massagebehandeling is een ruimte noodzakelijk,
waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van een behandeltafel en een
vrije ruimte om de tafel.
Daarnaast dient de mogelijkbeid aanwezig te zijn voor plaatsing van apparatuur
en dient rekening te worden gehouden met de toegankelijkheid voor rolstoelgebrui-
kers. Een maat van 2.80 x 2.45 m kan daarbij als richtlijn worden gehanteerd.
245
90 ffi 90
Deze komt redeliJk overeen met maten die
in andere studies worden genoemd. Het Col-
lege voor Ziekenhuisvoorzieningen 14 han-
teert een iets ruimere maat (3.30 x 2. 40)
omdat deze ook rekening houdt met een vrije
ruimte aan de beide kopzijden van de be-
handeltafel.
In een Duitse studie van Teut & Nedeljkov 12
Afb. 19. Mogelijke inrichting van daarentegen gaat men uit van een smallere
een behandelrulmte
58.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

ruimte, doordat de strookruimten aan weerszijden van de behandeltafel minder


ruim zijn bemeten (60 cm i.p.v. 90 cm). Daarbij is echter geen rekening gehouden
met rolstoelgebruikers.
Samenvattend is voor een behandelruimte dus 6 à 8 m2 nodig.
Geeft men de voorkeur aan aparte kabines voor UKG behandeling dan kunnen daar-
voor dezelfde maten worden gehanteerd, zolang wordt uitgegaan van liggende
patiënten. Bij zittende patiënten kan de lengtemaat met ongeveer 100 cm worden
teruggebracht. Vaak echter worden meerdere kliënten tegelijk in één ruimte m.b.V.
UKG-apparatuur behandeld. Aangezien UKG behandeling veelal niet de voortdurende
aanwezigheid vereist van de fysiotherapeut en de patiënten zich dikwijls niet
van hun kleding behoeven te ontdoen, kan worden volstaan met een visuele afschei-
ding (gordijnen).

De gewenste ruimte voor individuele oefentherapie is afhankelijk van de mogelijk-


heden C.q. aanwezige hulpmiddelen. Overeenkomstig het Besluit Inrichtingseisen
Fysiotherapie 15 behoort in een praktijk voor fysiotherapie tenminste een wand-
rek, een oefenbank, een grote spiegel, een medizinbal en andere ballen, knotsen,
stokken en blokjes aanwezig te zijn. Bovendien is het gewenst dat voldoende ruim-
te aanwezig is t.b.V. looptraining.

59.
- --_ - -- .•. ~ -
----I
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Uit het gebruikersonderzoek blijkt, dat men minimaal 6 meter noodzakelijk acht
om adekwate looptraining te kunnen geven. Deze maat wordt ook als richtlijn aan-
gehouden in een artikel van Schenk & Rook 16 en door het Algemeen Ziekenfonds
Alkmaar-Den Helder en Omstreken . 17
Deze laatste stelt bovendien dat voor de fysiotherapeut voldoende ruimte aanwezig
moet zijn om het looppatroon van de patient te kunnen observeren (3 m).
Het wandrek vereist niet alleen voldoende wandbreedte (1.20 m) doch daarnaast ook
een vrije ruimte van ongeveer 90 cm. Voor de Zweedse bank is volgens het College
van Ziekenhuisvoorzieningen een oppervlakte noodzakelijk van 22 x 300 cm en een
vrije ruimte van 60 cm.
In sommige centra wordt gebruik gemaakt van een oefenmat en een looprek.
Voor het werken met de oefenmat (2 x 2 m) kan, rekeninghoudend met een vrije
ruimte van 4 x 60 cm, worden uitgegaan van 10 m2. Voor het looprek wordt door
Teut en Nedeljkov uitgegaan van 60 x 1.20 cm + een strookruimte van 2 x 60 cm.
Ook hier zou men in de lengterichting rekening moeten houden met nog eens
2 x 60 cm vrije ruimte. De totale oppervlakte bedraagt dan ca. 4.5 m2 (1.80 x
2.40) .

60 60 60
!---- -- --1 --- - -- -;
1 2 '
i I 1
I

,1 oafQnmat
I
~ ;OO- 20Qx 200 -60- '
1
I
i
1 i
i !
----- ----_. --'
I J
;____ __ ____ - ______ _J
~
i

Afb. 20. Enkele ruimtedragers i.v.m. bewegings- en oefentherapie

Voor de bewegings- of oefentherapie kan bij intensief gebruik een aparte oefen-
ruimte worden geprojekteerd, geschikt om kleine groepjes van 3 à 4 patienten te
behandelen.
De afmetingen van een dergelijke ruimte bedragen bij voorkeur tenminste ca.
24 m2 (4 x 6 m) . Dit biedt de mogelijkheid om de ruimte door middel van een
schuifwand in twee afzonderlijke ruimten te verdelen.

60.
RUlmtebehoefte en ruimtegebruik.

_00_ ~
1 = wandrek
~
?~ 2 oefenbank
3 spiegel (verrijdbaar)
4 oefenmat
äa

~I
®

N.B. Het college van zieken-


huisbouw gaat uit van
3.30 x 3.90 m, doch
@ houdt daarbij geen
rekening met loopoefe-
ningen.

Afb. 21. Mogelijke indeling van de oefenruimte

Overige ruimtebehoefte van de fysiotherapie

De Subcommissie gaat in haar advies uit van een aparte spreekkamer van 13 m2 per
fysiotherapeut. In de praktijk blijkt evenwel dat slechts zelden van een aparte
spreekkamer sprake is. Gesprekken worden in de meeste gevallen gevoerd in de be-
handelkamer of in een eventueel aanwezige kantoorruimte. Een afzonderlijke .spreek-
kamer per fysiotherapeut lijkt derhalve niet nodig. Daarentegen reserveert de
Subcommissie geen ruimte t.b.v. de administratie/receptie. In ongeveer de helft
van alle fysiopraktijken is echter een receptie/administratie ruimte aanwezig.
Soms als onderdeel van een grotere ruimte of kantoor waar ook koffiepauzes e.d.
worden gehouden, soms in de vorm van een speciaal daartoe ingerichte ruimte.
De grootte van dergelijke ruimten loopt dan ook sterk uiteen (van 5 tot 20 m2
met een modale grootte van 10 à 15 m2 ).
Uitgaande van een buro of tafel van 1.50 x 75 cm is voor een werkplek t.b.v. de
administratie tenminste een ruimte van ca. 3.5 m2 (2.10 x 1.65 m) gewenst.
210 Bij 3 of meerdere fysiotherapeuten kan eventueel
150 60 een aparte receptie/administratie worden gekreërd,
die tevens dienst kan doen voor andere aktiviteiten
(koffiepauzes, besprekingen). Het Nederlands Ge-
nootschap voor Fysiotherapie meent dat bij dit aan-
tal een assistente tot de mogelijkheden behoort en
reserveert dientengevolge 10 m2 . Een direkte rela-
o tie tussen entree/wachten en receptie is daarbij
Ol belangrijk. Fysiotherapeuten werken bijna altijd
op afspraak. Geschiedt dit telefonisch dan doen
Afb. 22. Werkplek t.b.v. zich uiteraard geen problemen voor. Bij mondelinge
de administratie afspraken zijn er echter dikwijls klachten, b.v.

61.
--------,

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

wanneer patienten om bij het kantoor te komen eerst de ruimte moeten passeren
waar loopoefeningen worden gegeven. Dit werkt uiteraard storend op de aanwezige
patiënten.

Kleedruimte

In de onderzochte centra varieert de grootte van de kleedkabines van 1 tot 3 m2 ,


waarbij de modale grootte ligt rond 1,5 m2 . Deze grootte voldoet, al zijn derge-
lijke kabines voor rolstoelgebruikers niet geschikt. Men beschouwt dit in de
praktijk evenwel niet als problematisch, omdat in voorkomende gevallen van de be-
handelkamer gebruik gemaakt wordt. Bij een individuele behandeling geeft dit geen
problemen. Bij meerdere patiënten tegelijk, b.v. in de oefenruimte, zijn echter
uit privacy overwegingen aparte kleedkabines noodzakelijk. In zulke gevallen
dient ook rekening te worden gehouden met een minimale doorgangsbreedte van
0.85 m.

beh

kJ bah f---
kJ
kJ
kJ
kJ bah f---

Variant I Variant 11
Kleedkabines, gelegen buiten de Kleedkabines, gelegen buiten de behandel-
behandelruimten, waarb~ aan- ruimten, maar wel direkt daaraan gekop-
tal kabines afhankelijk is van het peld.
aantal patiënten dat men behandelt.
Variant III
Kleedkablnes als onderdeel van de behandel-
~ ~ ruimten.
a. 1 of meerdere kabines per behandelruimte
LE ~ met bovendien een direkte toegang tot de
behandelruimte.
b. kleedkabine tevens als tochtsluis c.q.
toegang tot de behandelruimte. In som-
mige centra ziet men, dat een deel van
de behandelruimte is afgescheiden ten
bah I ond behoeve van onderzoek.
N.B.: In sommige centra treft men kleed-
i kJ kabine(s) aan met douche t.b.v. de
hulpverleners.

Afb. 23. Indelingsvarianten m.b.t. behandelruimte en kleedruimte


62.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Wanneer men uitgaat van een behandelwijze waarbij een fysiotherapeut op een be-
paald tijdstip nooit meer dan één patient tegelijkertijd in behandeling heeft,
dan is een kombinatie van de hiervoor genoemde ruimtedragers in één ruimte goed
mogelijk. De praktijk geeft voorbeelden te zien van situaties, waarbij zowel
gekozen is voor het onderbrengen van het behandelen als het oefenen en de admi-
nistratie in één ruimte. In één van de onderzochte centra bleek de beschikbare
24 m2 voor een dergelijke ruimte nét groot genoeg te zijn, hoewel wat méér ruimte
plezieriger zou zijn geweest.

Ruimte voor apparatuur

Voor het opstellen of wegbergen van (vaak verrijdbare) apparatuur is ruimte


nodig, die soms gevonden wordt in een hoekje op de gang of een deel van de oefen-
ruimte, terwijl in andere gevallen een afzonderlijke, afgescheiden ruimte hier-
voor is gereserveerd.

Keukentje

Voor de bereiding van paraffine, fangopakkingen e.d. is een ruimtelijk afgèsloten


keuken nodig, die uit praktische overwegingen naast of nabij de behandelruimte
dient te zijn gesitueerd.
In de praktijk blijkt dat deze ruimte ook vaak gebruikt wordt voor het zetten
van koffie, thee e.d. en vaak als ontmoetingsplaats fungeert waar informele
kontakten plaatsvinden.
Een kombinatie van beide funkties bevalt goed en geeft in de praktijk geen aan-
leiding tot klachten.
Teut en Nedeljkov 12 hanteren voor deze ruimtedrager de volgende maten:
1.30 x 2.40 m
240

o(")
....
I •
!
L _ _ _ _ ,. _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ 1 I

Afb. 24. Ruimtebehoefte voor een aanrecht plus gebruiksruimte

63.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

4.7. Overige disciplines


Voor de resterende drie disciplines waarover de Subcommissie zich uitspreekt
zijn de volgende m2-richtlijnen opgesteld:
verloskundigen
- spreekkamer
- onderzoekkamer
- ruimte voor part-time
verloskundige/praktijk-
assistent(e)
tandartsen
- spreek/behandelkamer 20 m2/pp
- röntgen kamer 6 m2
- lab/technische ruimte basismaat 2 m2 + 4 m2/pp
- administratie/receptie basismaat 2 m2 + 4 m2/pp
- ruimte voor een mond-
hygiënist(e) 12 m2/pp
- bergruimte basismaat 5 m2 + 1 m2/pp
apotheek 250 m2
Een vergelijking van deze cijfers met de praktijk en gegevens uit de literatuur
geeft het volgende beeld te zien.
In de meeste centra houden verloskundigen slechts enkele uren spreekuur per
week. In dergelijke situaties wordt vrijwel altijd gebruik gemaakt van de ruimte
van andere disciplines, meestal van de huisartsen of van de CB-arts. Deze oplos-
sing blijkt in de praktijk goed te bevallen. Het werk van een verloskundige ver-
eist dat in ieder geval ruimte aanwezig is voor:
- een tafel of buro plus enkele stoelen (t.b.v. gesprekken, administratie),
- een onderzoekbank,
- kleedruimte,
- een laboratoriumhoekje,
- een weegschaal.
Globaal kan hiervoor de basismaat voor de spreekkamer van een huisarts worden
aangehouden, vermeerderd met de ruimte benodigd voor een onderzoekbank.
Hoewel in bijna een kwart van alle gezondheidscentra ook tandartsen werkzaam
zijn, nemen zij in het algemeen niet deel aan het samenwerkingsverband. Boven-
dien wordt hun huisvesting niet door de Ziekenfondsraad gesubsidieerd (de zgn.
AWBZ-subsidie). Vandaar dat het kommentaar op de richtlijnen hier vrij summier
is gehouden. In de praktijk varieert het tandartsengedeelte van een enkele
64.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

spreek/behandelruimte met wachtruimte tot een volledig geoutilleerde tandartsen-


praktijk met een eigen entree, receptie/administratie, technische ruimten etc.
In een enkel geval beschikt een tandarts over een dubbele behandelruimte. De
meeste behandelkamers variëren in grootte van 16 m2 tot 25 m2 (soms inclusief
lab/technische ruimte), met een gemiddelde van 20 m2. Slechts zelden is een
aparte röntgen kamer aanwezig (variërend van 8 tot 12 m2) en/of een laboratorium
of technische ruimte (variërend van 6 tot 10 m2 ). Een eigen receptie/administra-
tie komt weer wat vaker voor. De grootte hiervan loopt uiteen van slechts enkele
m2 tot 14 m2 • Een aparte berging is slechts in een enkel centrum te vinden (in
grootte variërend van 3 tot 11 m2 ). Wordt dit beeld vergeleken met de richtlijnen
van de Subcommissie, dan blijkt de geraamde ruimtebehoefte redelijk met de prak-
tijk overeen te stemmen.
Voor meer informatie over de indeling en inrichting van het tandartsen gedeelte
kan verwezen worden naar de literatuur. 18
Rest tenslotte de apotheek. De nuttige oppervlakte hiervan loopt in de onder-
zochte centra uiteen van 160 m2 tot 320 m2 , met een gemiddelde grootte van 220 m2.
De apotheekruimten van apotheekhoudende huisartsen varieert van 15 m2 tot 30 m2 •
In een rapport over de apotheek van de apotheekhoudende huisarts 19 wordt gesteld,
dat het vrijwel onmogelijk is om voor een apotheekruimte minimum afmetingen te
geven, omdat in een apotheekruimte niet het vloeroppervlak maar de wandoppervlak-
ken maatgevend zijn. Om enig idee te geven noemt men als vuistregel 15 m2. Voor
inrichtingsschetsen en andere maatgegevens kan worden verwezen naar dit rapport.
Voor een 'gewone' apotheek kunnen verschillende gegevens ontleend worden aan het
rapport Opzet en situering van een apotheek 20. Voor een apotheek ter verzorging
van ca. 10.000 mensen wordt hierin een netto vloeroppervlakte van 230 m2 aange-
houden. Uiteraard dient deze maat bij een ander werkgebied of in bijzondere om-
standigheden (veel/weinig medicijngebruik) te worden aangepast. Overigens opere-
ren apotheken in gezondheidscentra meestal tamelijk zelfstandig, zonder kontrak-
tuele verplichting tot samenwerking. Vandaar dat zij vrijwel altijd in een aparte
vleugel en soms ook los van het gebouw gehuisvest zijn, waarbij de wettelijke
verplichting geldt dat een eigen buitenentree aanwezig is.

65.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - --- - -------------

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

240-D)

---stO~1 voor
assist~nt~

a
Amerikaanse opstelling
vacuum'
s~tl vacuum i.p.v. spittoon
high_ ~n low_ stoelassistente
sp~~d instr_ tandarts werkt zittend

_______________ _--1

300

LJ--=....I
wasbakl,--",-,--
vacuum
5to~1 voor 5~t

Osto~1
voor ass_
Scandinav;sche opstelling
vacuum i.p.v. spittoon
stoelassistente
tandarts werkt zittend

- ------ -------------,

Afb. 25a . Enkele maatgegevens voor het tandartsengedeelte 21


Uit: Bouwkundige aspecten bij praktijk voorzieningen

66.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

360

wasbak


toostal

o
<D
('I')

wasbak

IV"V::.,u,,,,,,d

Afb. 25 b . Behandelruimte excl. administratie en lab/technische ruimte


Uit: Bouwkundige aspecten bij praktijkvoorzieningen 21

Aanbevolen oppervlakte-
Lokalen en ruimten genoemd in art. 34 S.U.A. maten (in m2 netto) voor
en de noodzakelijke nevenruimten een apotheek ter verzor-
ging van ± 10.000 zielen

- publieksruimte met sluis voor nacht- en


avonddienst 20
- recepteerafdeling 60
- voorraadbereiding 15
- bereiding steriele geneesmiddelen 5
- laboratorium 10
- magazijn. met afd. voor koele bewaring 40
- goederenontvangst en spoelruimte 15
- administratie en ther~piebewaking 15
- apotheker en documentatie 15
- assistentenkamer met slaapaccommodatie 20
- garderobe en toiletten 5
- rijwielstalling 10

Totaal aantal m2 (netto) 230

Tabel 4: Ruimten genoemd in art. 34 van het Besluit Uitoefening Artsenbereidkunst.

67.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

4.8. Wachten en vergaderen


Voor de gemeenschappelijke ruimten worden in het Advies van de Subcommissie de
volgende afmetingen aanbevolen:
vergaderruimte basismaat 20 m2 + 2 m2/deelnemer
wachtruimte basismaat 10 m2 + 5 m2/deelnemer
+ 10 m2 extra t.b.v. parkeren kinderwagens.

Daarbij is men er van uitgegaan dat een gezondheidscentrum minimaal uit twee
artsen, twee wijkverpleegkundigen en één maatschappelijk werkende moet bestaan,
zodat voor het vergaderen tenminste 30 m2 en voor het wachten tenminste 35 m2
kan worden aangehouden . In de voorgestelde basismaat voor de vergaderruimte is
tevens ruimte voor een pantry inbegrepen. De toeslag van 2 m2/deelnemer geldt
niet voor assistenten, part-time medewerkers en mondhygiënistes.
In de praktijk blijkt in vrijwel àlle gezondheidscentra een vergaderruimte aan-
wezig te zijn, die in grootte meestal varieert van 20 tot 30 m2, hoewel ruimten
van 40 m2 of meer eveneens geregeld voorkomen. Zéér grote vergaderruimten (50 à
60 m2) zijn vaak zo gepland met het oog op multifunctioneel gebruik, b.v. voor
het consultatieburo of wijkaktiviteiten. In sommige centra is behalve een gemeen-
schappelijke vergaderruimte ook voor een of meerdere disciplines een eigen ver-
gader- of terugtrekruimte aanwezig. Hoewel het principe van een basismaat met een
toeslag per deelnemer redelijk is, lijkt het alleszins verantwoord een bovengrens
aan de richtlijn te stellen. Immers, vergaderen met meer dan 12 à 15 werkers zal
zelden voorkomen (tandartsen, apothekers e.a. nemen slechts zelden aan het over-
leg deel, niet alle deelnemers per discipline zijn altijd aanwezig etc.). Voor
de enkele keer dat dit wel voorkomt ligt uitwijken naar elders meer voor de hand.
Om enige indikatie te geven van de benodigde ruimte zijn in afb. 26.enige opstel-
lingsschetsen van een vergadertafel met bijbehorende stoelen gegeven. Met betrek-
king tot de wachtruimte is het moeilijker om de richtlijn te vergelijken met het
werkelijk aantal beschikbare m2 in de praktijk. In de eerste plaats valt van
plattegronden vaak niet af te lezen welke disciplines precies gebruik maken van
de wachtruimte. Bovendien maakt de wachtruimte soms onderdeel uit van de ver-
keersruimte . Het lijkt daarom zinniger om op basis van het gebruikersonderzoek
en literatuurgegevens na te gaan hoeveel wachtruimte redelijkerwijk nodig is.
De grootte van de wachtruimte is voornamelijk afhankelijk van de wijze waarop het
spreekuur is georganiseerd. Voor een vrij spreekuur adviseert het Nederlands
Huisartsen Instituut voor een huisartsenpraktijk van 2600 patiënten met een ge-
lijktijdige aanwezigheid van ca. 18 personen rekening te houden. Hiervoor is ca.
18 m2 nodig, afhankelijk van de vorm van het vertrek, de situering van de deur,
de raamhoogte en het gebruik van stoelen of banken. Wanneer volgens afspraak
68.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

305
80 50 40
.25m 2

o
'"

0
~
LC)
N
C")

~ 0
<Q
LC)
<D

1 i
Schaill 1:50 Schaal 1:100
,!.

310 50 85 130
I I

[J []
~
[J 0 8
[] (0
LC)
C")
C")

8
(EJ "0
!lJ
(fI 0>
(fI
!lJ
0

(EJ LO
/\l

0>
0

Î J)..
Schaal 1:50 --;
0

Afb. 26. Enkele maatgegevens t.b.v. de vergaderruimte


Uit: Assistentiezone 10
69.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

gewerkt wordt is 5 zitplaatsen meestal wel voldoende. Daarnaast dient rekening


te worden gehouden met speelruimte t.b.v. kinderen. Voor het consultatieburo is
behalve voor de kliënten tevens 'wachtruimte' nodig voor het parkeren van kinder-
wagens. Meestal zijn er niet meer dan 7 à 8 kinderwagens tegelijk aanwezig. Gaat
men uit van ca. 1 m2 per wagen dan is hiervoor 10 m2 voldoende. Voor het spreek-
uur van de wijkverpleegkundigen kan met enkele stoelen worden volstaan, daar het
spreekuur zich voornamelijk telefonisch afpeelt. Het maatschappelijk werk werkt
vrijwel altijd op afspraak en heeft minder kliënten per dag, zodat enkele stoelen
of een bankje eveneens voldoende zijn. Hetzelfde geldt in grote lijnen voor de
fysiotherapie, waar het aantal wachtenden per therapeut beperkt is. Hierbij zou
men 1 à 2 wachtplekken moeten reserveren voor rolstoelgebruikers (ca. l,S m2
per plaats). 22 Het aantal wachtenden per verloskundige en per tandarts is bij
een afsprakenspreekuur meestal eveneens beperkt. Toch kan het voorkomen dat door
het uitlopen van het spreekuur, in kombinatie met het feit dat soms meerdere
patiënten tegelijk verschijnen (man, vrouw, kinderen), het aantal wachtenden
ondanks het afsprakenspreekuur flink oploopt. Voor een apotheek kan het aantal
wachtenden eveneens oplopen. Om enige greep te krijgen op de hoeveelheid beno-
digde wachtruimte zijn in afb.27. enkele maatstudiesafgebee1d. Het zal duidelijk
zijn dat gezien dit komp1exe beeld moeilijk valt aan te geven hoeveel wachtruimte
in het algemeen nodig zal zijn. Veel hangt af van de ruimtelijke organisatie van
het wachten: apartewachtplekken per discipline of gemeenschappelijke wachtruimte,
afgescheiden of onderdeel van de verkeersruimte, indeling van de ruimte i.v.m.
privacy (stoelen naast elkaar, tegenover elkaar, in een hoekopstelling) etc.
Inzicht in de ruimtelijke konsekwenties hiervan is slechts mogelijk door vele
varianten uit te werken, hetgeen in de nog te schrijven ontwerphandleiding aan
de orde komt.

4.9. Stagiaires
Ofschoon de Subcommissie aandacht besteedt aan de stagiaire funktie is de ruim-
tebehoefte voor deze funktie niet in haar modellen opgenomen. Volgens de Subcom-
missie zijn de inzichten nog niet zodanig, dat een vertaling ervan in ruimtelijke
normen gerechtvaardigd kan worden. Bovendien wijst de Subcommissie er op, dat
volgens haar binnen de modellen voldoende speelruimte aanwezig is om de initia-
tiefnemers in staat te stellen hun eigen inzichten ;n bepaalde mate tot uitdruk-
king te brengen.
Uit het gebruikersonderzoek is gebleken, dat nogal wat gezondheidscentra een be-
langrijke taak in de opleidingsfunktie vervullen. met name in de huisartsenop-
leiding. Doordat per discipline meerdere deelnemers aanwezig zijn is het vaak
beter mogelijk om tijd en ruimte vrij te maken voor begeleiding dan in een solo-
70.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

300
Ul
.
Ul

, , , , I I I
I

oUl :

rurmtC2 voor I
I

r ____________________________
L bC2nC2n I ~

6 stoelen (6 x 50 cm)
of 1 bank (7 x 43 cm)

210 90

[J --------, - -----1
I 50 70
1

[J 2 1 ~ iI
(dO - - - - __I

Afb. 27. Enkele maatgegevens t.b.v. het wachten.


Uit: Standaardgegevens voor het programma van eisen van algemene
ziekenhuizen, afd. Fysiotherapie. 14
De praktijkruimte van de huisarts. 11
Health Centres Handbook. 23

7l.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

praktijk. Soms is hier apart ruimte voor gereserveerd, vaak wordt echter d.m.v.
een uitgekiend tijd-ruimteschema bekeken op welke tijden van andermans ruimte
gebruik gemaakt kan worden. Uit gesprekken met deskundigen is naar voren gekomen
dat zich ten aanzien van de huisartsenopleiding de volgende ontwikkelingen voor-
doen. Men overweegt hier te komen tot zgn. AWEG's (Academische Werkplaats Eerste-
lijns Gezondheidszorg). Dit houdt in dat aan de medische faculteiten verschillen-
de gezondheidscentra worden gekoppeld met een expliciete onderwijstaak. Een per-
manente opleidingstaak vereist een eigen unit voor een arts-assistent . Daarnaast
blijft het noodzakelijk dat ook andere gezondheidscentra bereid zijn om artsen
op te leiden. Het gaat immers globaal om ca. 500 arts-assistenten per jaar met
een stageperiode van ca. 8 maanden, terwijl daarnaast ca. 2000 co-assistenten
gedurende een korte tijd (2 à 4 weken) eveneens bij een huisarts stage lopen.
Wat het kruiswerk betreft adviseert de Provinciale Drentse Kruisvereniging 23
om standaard in de ruimtelijke indeling van het kruiswerk een stagiaire-kamer
op te nemen, omdat bij een team van 2 à 3 wijkverpleegkundigen iedere twee jaar
gemiddeld één tot anderhalf jaar een stagiaire aanwezig zal zijn .

4.10. Beheersfunktie
Samenwerken onder één dak brengt een aantal koördinatie-aktiviteiten met zich
mee, zoals materieel beheer (onderhoud, materiaal aankoop), personeelsbeheer
(werving en selektie van personeel, regeling ziekte/vakantie), administratief
beheer (notulen, boekhouding) en externe kontakten met subsidiegevers, regionale
en landelijke instellingen en bezoekers.
In centra van kleine omvang worden dergelijke beheerstaken gewoonlijk onder de
verschillende medewerkers verdeeld. Ook komt het voor dat de beheerstaken bij
toerbeurt door één van de hulpverleners worden verricht. In grotere centra kan
behoefte ontstaan aan een aparte koördinator. eventueel part-time (b.v. door met
enkele gezondheidscentra samen één full-time medewerker aan te trekken) . Daarmee
kunnen de hulpverleners zich op hun eigenlijke taak blijven konsentreren, zonder
voortdurend afgeleid te worden door bestuurlijke zaken. Bij welke teamgrootte
een aparte koördinator nodig is valt moeilijk vast te stellen. Een en ander hangt
vooral samen met de manier van werken, met name of men zich meer segmentaal op-
stelt dan wel een sterk geïntegreerde hulpverlening nastreeft, wat veel werkover-
leg met zich meebrengt.
Hoeveel ruimte voor een koördinator nodig is hangt ondermeer af van het aantal
dagdelen dat deze persoon werkzaam is. Bij slechts enkele tienden kan wellicht
gebruik gemaakt worden van de vergaderruimte of een wisselruimte . Overigens wordt
de ruimte voor een koördinator tegenwoordig door de Ziekenfondsraad inderdaad sub-
sidiabel gesteld (voor een maximum van 15 m2 ).
72.
--- --- - -- - --

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

4.11. Toekomstige ontwikkelingen


Voor de verdere ontwikkeling van informatie over de benodigde hoeveelheid ruimte
in een gezondheidscentrum is het belangrijk zoveel mogelijk rekening te houden
met mogelijk te verwachten ontwikkelingen. Het voorspellen van de toekomst is
echter een hachelijke zaak, temeer daar de deskundigen het niet altijd met elkaar
eens zijn, noch wat de gewenste, noch wat de daadwerkelijk te verwachten ontwik-
kelingen betreft. Toch kunnen op basis van het evaluatie-onderzoek en de gehou-
den interviews (zie bijlage 1) wel enige trends worden aangegeven.
In het algemeen wordt een verdere toename verwacht van gestruktureerde samenwer-
king in de eerstelijns gezondheidszorg, zowel in de vorm van home-teams (wel
samenwerking, maar geen gezamenlijke huisvesting) als in de vorm van gezondheis-
centra. Achtergrondgedachte hierbij is de doorgaande lijn in het terugdringen van
de intra-murale zorg en het versterken van de eerstelijnsgezondheidszorg. Daarbij
wordt sterk de nadruk gelegd op het vergroten van de verantwoordelijkheid en be-
trokkenheid van de patiënt, waardoor deze minder afhankelijk wordt van de hulp-
verlening. Binnen de samenwerking valt een verschuiving te verwachten in (nóg)
meer geïntegreerde hulpverlening, met aandacht voor de totale leefsituatie 'van de
patiëntjkliënt en meer aandacht voor preventie. Dit vereist een verdere afstem-
ming van het werkgebied en de patiëntenbestanden van de verschillende hulpver-
leners op elkaar.
De toenemende samenwerking tussen verschillende disciplines maakt het nodig dat
reeds in de opleiding aandacht wordt geschonken aan het veranderende takenpakket
en het bijbrengen van samenwerkingsvaardigheden. Vandaar dat de gezondheidscen-
tra een steeds belangrijker rol zullen gaan spelen in de opleidingsfunktie door
middel van het begeleiden van stagiaires.
Samenwerking vereist een goede beheersstruktuur. Taken zoals management en kwa-
liteitsbewaking worden dan ook in toenemende mate als essentieel voor een goede
samenwerking erkend. Dit blijkt onder meer uit het feit dat het aantrekken van
een aparte koördinator onder bepaalde voorwaarden subsidiabel is gesteld.
Ten aanzien van de omvang en samenstelling van het team valt enerzijds te ver-
wachten dat méér disciplines aan de samenwerkingsverbanden zullen gaan deelnemen.
Gezien de toenemende vergrijzing van de bevolking en de terughoudendheid van de
overheid met betrekking tot de bouw van bejaardentehuizen zal de gezins- en be-
jaardenzorg waarschijnlijk een steeds belangrijker rol gaan spelen. Van de andere
kant wil men de teams bij voorkeur klein houden (overzichtelijk voor de patiënt,
gemakkelijker onderlinge kontakten, geen zware beheersstruktuur nodig). Dit kan
bereikt worden door disciplines die geen intensieve rol spelen in het samenwer-
kingsverband buiten het gebouw te houden en het aantal hulpverleners per disci-

73.
----_.------

Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

pline te beperken. Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de toe-
nemende tendens tot part-time werk.
Binnen de kerndisciplines tekenen zich de volgende ontwikkelingen af:
a. Huisartsen
Hoewel de psycho-sociale problematiek (nog) meer aandacht zal krijgen, zal
het accent op de somatische kant blijven liggen. In EEG-verband is de wens
geuit om de huisartsenopleiding met een jaar te verlengen, wat waarschijnlijk
tot een aantal deelspecialismen zou leiden, doch de kans dat deze plannen
doorgaan wordt gering geacht.

b. ~~~~~ij~~~~i~~~~~~~
De verwachting is dat de ontwikkeling van doktersassistentie in de richting
van centrum-assistentie zich verder zal voortzetten. Ook dan zal echter het
aksent blijven liggen op ondersteunende taken (receptie, administratie, assis-
tentie bij de hulpverlening). Een verdere ontwikkeling in de vorm van 'alge-
meen werkers' wordt niet op grote schaal verwacht.
c. Kruiswerk
---------
In het kader van een verdere versterking van de eerstelijn zijn kortere zie-
kenhuisopnamen en een toename in thuisverpleging te verwachten . Mede in ver-
band met de toenemende bejaardenzorg vereist dit een groter aantal wijkver-
pleegkundigen en wijkziekenverzorgenden. Financiële faktoren kunnen hierbij
echter stagnerend werken. Zolang de verantwoordelijkheid voor de jeugdgezond-
heidszorg nog niet is overgedragen aan de geïntegreerde eerstelijns(gezond-
heids)zorg organisatie, blijft het kruiswerk voor deze taken verantwoordelijk.
Onduidelijk blijft daarmee of het consultatieburowerk in de toekomst voorna-
melijk door de huisartsen dan wel door aparte CB-artsen zal worden verricht. 25

Hoewel de afbakening van dit vakgebied niet eenduidig vastligt, zal het accent
op informering en advisering blijven liggen. Een ontwikkeling in de richting
van meer therapeutisch georiënteerde aktiviteiten wordt binnen het algemeen
maatschappelijk werk niet aannemelijk geacht.

e. ~X~i9!b~r~~i~
De aanvankelijk vooral somatisch-technische hulpverlening zal zich waarschijn-
lijk steeds meer ontwikkelen in de richting van een meer geintegreerde hulp-
verlening, waarin ook plaats is voor voorlichting en preventie. Ook de gehan-
dicaptenzorg en de bejaardenzorg zal meer aandacht krijgen, met het oog op
een betere integratie in de samenleving.
74.
Ruimtebehoefte en ruimtegebruik.

Het geheel overziend lijkt het er op, dat de hoofdopzet van de toekomstige ge-
zondheidscentra niet wezenlijk anders hoeft te zijn dan van de huidige centra.
Een onzekere faktor is het takenpakket van het kruiswerk, waarbij zowel de jeugd-
als de bejaardenzorg aan veranderingen onderhevig zijn. Ook het aantal deelne-
mende disciplines en het aantal deelnemers per discipline is onzeker. Doordat
taken verschuiven van de tweede naar de eerste lijn kan het aantal patiënten/
kliënten per hulpverlener wellicht nog verder afnemen en ook in verband met het
in toenemende mate voorkomen van part-time werk is het vooral belangrijk bij de
bouw van toekomstige gezondheidscentra rekening te houden met eventuele uitbrei-
dingsmogelijkheden.

75.
----------------- -- -~ - -- - ~ -_. - -----,

5. KONKLUSIES EN AANBEVELINGEN

5.0. Introduktie
Wanneer we tenslotte nog eens alle indrukken en ervaringen die tijdens het onder-
zoek zijn opgedaan de revue laten passeren, dan blijkt dat in het verzamelde mate-
riaal zéér veel informatie ligt opgesloten.
Deze informatie is niet alleen van belang voor de bouwkundige opzet van gezond-
heidscentra, maar ook in onderzoekmethodologisch en architektuurtheoretisch op-
zicht heeft het onderzoek veel gegevens opgeleverd die om een nadere uitwerking
vragen. Het valt echter buiten het kader van dit rapport om op al deze aspekten
in te gaan. Hier zal worden volstaan met de belangrijkste konklusies ten aanzien
van de bouw van gezondheidscentra.
Thematisch kunnen deze als volgt worden samengevat.

5.1. Omvang en samenstelling van het team

Zowel ten behoeve van de samenwerking tussen de verschillende di sciplines als


voor de opvang van patiënten/kliënten valt het aan te bevelen de centra klein te
houden. Grote teams brengen al gauw veel formeel werkoverleg met zich mee en voor
de koördinatie hiervan en andere beheerstaken is dan een aparte koördinator nodig.
Bovendien worden grote centra door de patiënten meer als poliklinieken of zieken-
huisachtige instellingen ervaren dan als een voorziening in de eerstelijns ge-
zondheidszorg, zeker in vergelijking met de situatie van de huisarts in de buurt.
Bij een aantal groter dan ca. 15 medewerkers valt een opsplitsing in twee of meer
kleinere centra wellicht aan te bevelen. Uit het oogpunt van samenwerkingskon-
takten (aard en intensiteit van de samenwerking) dienen bij voorkeur de volgende
disciplines onder één dak gehuisvest te worden: huisartsen, (praktijk)assistenten,
maatschappelijk werkenden, wijkverpleegkundigen en fysiotherapeuten. Deelname van
de verloskundige is eveneens gewenst. Aangezien dit meestal beper kt blijft tot
enkele uren spreekuur per week is hiervoor zelden een eigen ruimte nodig. Situe-
ring van de apotheek in de onmiddellijke nabijheid van een gezondheidscentrum
is erg plezierig, doch gezamenlijke huisvesting onder één dak "is niet noodzake-
1ij k.
De noodzaak van een tandartsenpraktijk in een gezondheidscentrum is minder
duidelijk aanwezig.

76.
Konklusies en aanbevelingen.

5.2. Bouwvoorbereidingsproces
Een goed gestruktureerd bouwproces is voor het totstandkomen van een aantrekke-
lijk en funktioneel gebouw, binnen een redelijke tijd en tegen redelijke kosten,
zeer belangrijk. Met name gaat het om:
een duidelijk beeld van elkaars doelstellingen en werkwijze en de ontwikkeling
van een gezamenlijke basisfilosofie,
een goed onderbouwd en uitgeschreven programma van eisen, waarin niet alleen
aantallen en afmetingen van ruimten worden vermeld, maar ook aandacht wordt
besteed aan de samenwerkingsfilosofie en werkwijze, het patiëntenbestand, het
aantal en soort werkers, relaties tussen aktiviteiten en ruimten, het binnen-
kl imaat, e.d.,
toetsing van het programma van eisen op haalbaarheid,
een weloverwogen architektenkeuze,
direkte betrokkenheid van de toekomstige gebruikers (werkers en patiënten).
Dit onderstreept nog eens de noodzaak van gedegen informatiemateriaal en ervaring
met elkaars werkwijze. Een oplossing kan zijn om een basisfilosofie op te stellen,
hierop mensen aan te trekken en hiervoor een tijdelijke huisvesting in te richten.
Dit biedt de mogelijkheid de samenwerkingsfilosofie verder uit te werken en op
basis van de ervaringen een definitieve huisvesting op te zetten.

5.3. Indeling van het gebouw


Voor de hoofdopzet van het gebouw is - gegeven de samenstelling van het team ende
samenwerkingsfilosofie - vooral een antwoord nodig op de volgende vragen:
- welke mate van gemeenschappelijk ruimtegebruik streeft men na (aantal entrees,
wel/geen gezamenlijke receptie, gemeenschappelijke wachtruimte versus wacht-
plekken per discipline, welke werkruimten lenen zich voor gemeenschappelijk/
meervoudig gebruik e.d.),
- welke werkruimten dienen bij voorkeur dicht bij elkaar gesitueerd te worden,
- welke ruimten dienen bij voorkeur op de begane grond gesitueerd te worden en
welke ruimten kunnen eventueel op een verdieping komen te liggen.
Vrijwel altijd geven de werkers prioriteit aan een nabije situering van de ruim-
ten binnen de eigen discipline, terwijl ook de receptie, wachtruimte en vergader-
ruimte hoog scoren. Huisvesting onder één dak vindt men het belangrijkste, de
ruimtelijke nabijheid van de verschillende disciplines ten opzichte van elkaar
luistert minder nauw.
Wat het gezamenlijk gebruik van werkruimten betreft, blijkt dat de vier 'kern'-
77.
Konklusies en aanbevelingen.

disciplines betrekkelijk weinig van elkaars ruimten gebruik maken. Alleen de


boxenruimte en de oefenruimte van de fysiotherapie worden regelmatig ook door de
andere kerndisciplines gebruikt. Het zijn met name de part-time aanwezige disci-
plines (verloskundigen, diëtisten e.d.) die de werkruimten van de kerndisciplines
mede gebruiken. Gezamenlijk gebruik van werkruimten vereist dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
een duidelijk gebruiksrooster (tijd/aktiviteitenschema),
een afstemming van de indeling en de inrichting van de ruimte op de uiteenlo-
pende aktiviteiten,
consensus onder de betrokkenen.
Ten aanzien van de ontvangst van patiënten/kliënten blijken zich in de mate van
gemeenschappelijk ruimtegebruik een drietal basistypen af te tekenen:
Type I: aparte ontvangst per discipline, elke discipline beschikt over een
eigen buitenentree, een eigen receptie (voor zover aanwezig) en een eigen
wachtruimte. Deze opzet kan getypeerd worden als het 'winkeltjes-type', alleen
de lokatie is gemeenschappelijk.
Type 11: hier zijn de verschillende disciplines bereikbaar vanuit een gemeen-
schappelijk en overdekt verkeersgebied, doch binnen het gezamenlijke gebouw
behoudt ieder meestal zijn eigen wachtruimte.
Type 111: een hoge mate van ruimtelijke integratie, d.w.Z. één entree, één ge-
zamenlijke receptie en één gezamenlijk wachtgebied.
In de praktijk blijkt dat de informele samenwerkingskontakten in type 111 gemak-
kelijker tot stand komen dan in type 11 of type I. Omdat type 111 vrijwel altijd
ook een direkte relatie tussen entree en receptie betekent, is de opvang van
patiënten hier ook beter gewaarborgd (persoonlijk kontakt in plaats van alleen
bewegwi j zeri ng) .
De centrale positie van de receptie kan er in zo'n geval toe leiden dat deze als
een centraal koördinatiepunt of 'centrumpunt' funktioneert. Van de andere kant
heeft 50% van de ondervraagde bezoekers voorkeur uitgesproken voor meer geschei-
den wachtruimten (tegen 42%voorkeur voor een gemeenschappelijke wachtruimte en
8% zonder voorkeur). Aan deze wens kan in type 11 of I beter tegemoet worden ge-
komen dan in type 111. Een betere vormgeving en gevarieerder indeling van een
gemeenschappelijke wachtruimte kan overigens ook een goede oplossing zijn. Een
voordeel van type I of 11 kan bovendien zijn dat hier de eigen identiteit en
privacy van de afzonderlijke disciplines gemakkelijker gewaarborgd kan worden.
In het algemeen kan gesteld worden dat juist dit spanningsveld tussen enerzijds
behoefte aan privacy en herkenbaarheid en anderzijds de behoefte om de samenwer-

78.
Konklusies en aanbevelingen.

Ring ook in het gebouw tot uitdrukking te brengen, tot een van de moeilijkste
opgaven behoort waar gebruikers en architekt voor komen te staan.
In het onderzoek is een duidelijk verband naar voren gekomen tussen de grootte
van het samenwerkingsverband/het gebouwen het gebouwtype. Type 111 herbergt
veelal de kleine teams, in type 11 zijn vooral de grotere teams te vinden,
terwijl in type I zowel grote als kleine samenwerkingsverbanden voorkomen.
Kennelijk is type I dus het meest flexibel ten aanzien van de grootte van het
samenwerkingsverband. De samenhang tussen type en grootte maakt duidelijk, dat
schaalvergroting in de organisatie veelal gepaard gaat met een toenemende mate
van ruimtelijke differentiatie. Streeft men ruimtelijke integratie na, dan
dient het team dus beperkt van omvang te blijven.

5.4. Raming van de ruimtebehoefte


Een vergelijking van de richtlijnen met de praktijk heeft laten zien, dat zich
per discipline soms grote afwijkingen voordoen. Gemiddeld over 50 centra blijkt
dat de ruimte die in de praktijk voor huisartsen beschikbaar is doorgaans wat
hoger uitvalt dan de berekening conform de nota Accommodatiebeleid en de ruimte
voor de assistenten wat lager. Bij elkaar valt de totale beschikbare ruimte
praktisch samen met de richtlijn. De fysiotherapie beschikt doorgaans over be-
duidend minder ruimte dan de richtlijnen aangeven, het maatschappelijk werk
blijft kwa beschikbare ruimte eveneens meestal onder de richtlijnen, terwijl
de ruimte voor het kruiswerk vaak (ver) boven de richtlijnen uitkomt.
Wat de totaalmaat betreft blijkt de hoeveelheid hoofdruimte vaak wat lager uit
te vallen dan de Subcommissie aangeeft, terwijl de toeslag in verband met
nevenruimte, verkeersruimte en wanden vaak veel hoger uitkomt. In termen van
NEN 2630 bedraagt de verhouding hoofdruimte/overige ruimte gemiddeld 55 : 45,
wat een toeslagfaktor van ruim 80% betekent. Rekening houdend met het feit
dat de Subcommissie een andere terminologie hanteert en b.v. wachtruimte tot
hoofdruimte c.q. 'netto-ruimte' rekent, betekent dit toch een aanzienlijk hogere
toeslagfaktor dan de Subcommissie aanhoudt. Op grond van het gebruikersonderzoek
en aanvullende maatstudies kan gesteld worden, dat voor een aantal ruimten de
(toekomstige) praktijk méér afgestemd zou moeten worden op de thans vigerende
richtlijnen. De hierop betrekking hebbende richtlijnen zouden dus gehandhaafd
kunnen blijven. Omgekeerd zou een deel van de richtlijnen meer afgestemd moeten
worden op de werkelijke ruimtebehoefte. Het onderhavige rapport biedt het no-
dige basismateriaal om tot een herziening van de nota Accommodatiebeleid te
komen. Het is echter de vraag of dit in dezelfde vorm zou moeten gebeuren,
d.w.z.:
. per ruimte een richtlijn voor het benodigde aantal m2 ,

79.
-- --- - - - - ------;

Konklusies en aanbevelingen.

een totale 'netto'-ruimte als optelsom van de m2-maten der afzonderlijke


ruimten, bij een gegeven teamsamenstelling,
een vast toeslagpercentage op deze netto totaalmaat i.v.m. circulatieruimte,
konstruktieruimte e.d.,
keuzevrijheid voor de gebruikers en de architekt om binnen de 'bruto'-totaal-
maat het gebouw naar eigen inzicht in te delen.
In de eerste plaats zou men niet zozeer uit moeten gaan van afgescheiden ruimten
maar meer van de ruimtebehoefte voor de verschillende aktiviteiten, die al dan
niet in één ruimte kunnen plaatsvinden. In de tweede plaats en hiermee samen-
hangend is veelal geen sprake van een optelsom van ruimten. Vaak is ruimtebespa-
ring mogelijk doordat verschillende aktiviteiten in dezelfde ruimte kunnen
plaatsvinden, afhankelijk van de bezettingsgraad en de mogelijkheid om een ruim-
te voor meerdere aktiviteiten te kunnen gebruiken. Bovendien neemt de ruimtebe-
hoefte niet altijd evenredig toe met het aantal deelnemers (denk b.v. aan het
behandelen of aan laboratoriumaktiviteiten). In de derde plaats brengt het prin-
cipe van een 'blokkendoosmodel' behalve het voordeel van de nodige keuzevrijheid
ook een aantal bezwaren met zich mee. Een dergelijk prinCipe werkt alleen bij een
vrij ruime totaal maat (dus duur:), omdat anders elke extra ruimtebehoefte van de
ene discipline ten koste gaat van de beschikbare ruimte voor de andere discipli-
nes. Bovendien maakt een blokkendoosmodel nauwelijks inzichtelijk hoe voor een
gegeven team met een eigen samenwerkingsfilosofie en werkwijze een hierop afge-
stemd gebouw er uit moet zien. Daartoe is nodig dat van aktiviteiten-analyses
en maatstudies wordt uitgegaan, zodat gebruikers op basis hiervan hun eigen ge-
bouw kunnen ontwikkelen. Het verdient daarom aanbeveling een meer uitgebreide en
verder uitgewerkte ontwerphandleiding of 'design-guide' te ontwikkelen ten be-
hoeve van gebruikers, opdrachtgevers en architekten. 26
Voor subsidiërende instellingen kan zo'n handleiding eveneens nuttig zijn bij
het beoordelen van ingediende plannen. Met een duidelijke toelichting en onder-
bouwing van de plattegrond van de kant van de aanvragers en de beschikking over
een handleiding moet het mogelijk zijn tot een weloverwogen beoordeling te
komen.
Om het mogelijk te maken reeds in een vroeg stadium van het bouwvoorbereidings-
proces tot een globale raming van de ruimtebehoefte te kunnen komen verdient
het aanbeveling naast een gedetailleerde uitwerking per aktiviteit of ruimte in
zo'n handleiding tevens een aantal voorbeeldberekeningen te presenteren voor de
bruto vloeroppervlakte bij verschillende teamsamenstellingen. Een dergelijke
raming van de ruimtebehoefte zou gekoppeld moeten worden aan een kostenraming
teneinde te voorkomen dat een optelsom van wensen en eisen tot onbetaalbare
gebouwen zou leiden. Overigens worden de totale kosten niet alleen bepaald door
80.
Konklusies en aanbevelingen

het aantal m2 maar ook door andere faktoren, b. v. de prijs per m2 Het is dan
ook erg belangrijk om het subsidiabel stellen van de bouw van een gezondheids-
centrum niet alleen afhankelijk te stellen van de bruto-vloeroppervlakte. Ook de
totale stichtings- en exploitatiekosten zouden bij dit oordeel mee moeten spelen.
In principe zal men willen streven naar een kostendekkende exploitatie, maar het
zal duidelijk zijn dat wanneer dit niet mogelijk blijkt d.m.v. aanvullende sub-
sidies de kwaliteit van de huisvesting gewaarborgd moet blijven.
Behalve op aantallen en afmetingen van ruimten zou in een handleiding bovendien
ingegaan kunnen worden op andere aspekten, b.v.
- relaties tussen ruimten,
- privacy, territorialiteit, identiteit,
- voor- en nadelen van verschillende oplossingsvarianten,
- toegankelijkheid gehandicapten,
- bouwfysische aspekten,
- bouwkosten,
- interne/externe flexibiliteit,
- lokatie (stedebouwkundige situering).
Een dergelijke handleiding kan wellicht ook het bouwvoorbereidingsproces van
andere gebouwen ten goede komen.

5.5. Aanbevelingen voor verder onderzoek


Verschillende aspekten zijn buiten het onderhavige onderzoek gehouden. Met name
geldt dit de financiële kant van de zaak, maar ook op aspekten als flexibiliteit,
nieuwbouw/verbouwen stedebouwkundige aspekten is niet of nauwelijks ingegaan.
Toch zijn ook dit faktoren die van groot belang zijn voor de vormgeving en inde-
ling van het gebouw. Met name het kostenvraagstuk behoeft nader onderzoek. Ver-
schillende gezondheidscentra kampen met financiële problemen, die voor een deel
zijn terug te voeren op de hoge exploitatiekosten van het gebouw (afschrijving,
verwarming, onderhoud). De indruk bestaat dat met behoud van kwaliteit toch be-
sparingen mogelijk zijn, met name door een efficienter ruimtegebruik en een
betere bouwtechnische uitvoering .. In veel gezondheidscentra zijn er problemen
met de regulering van licht, lucht en geluid en doen zich lekkages voor, die om
dure maatregelen Ircnteraf 'vragen. Door een beter ontwerp hadden veel problemen
voorkomen kunnen worden. Het onderhavige onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat
met typologisch onderzoek - in dit geval gericht op ruimtelijk-funktionele
typen - veel informatie verkregen kan worden. Ook voor gebouwen met een andere
funktie, b.v. scholen of kantoorgebouwen, kunnen dergelijke analyses worden op-
gezet. Om de dataverzameling te vereenvoudigen en versnellen zou het opzetten
van een dokumentatiesysteem daartoe zéér gewenst zijn.
81.
---- --- --~--_ .. -- --

Noten en literatuur.

Noten en literatuur
1. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (1979).
Advies van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijkgezondheidscentra.
Den Haag.
2. Cognitieve dissonantie reduktie is het verschijnsel, waarbij mensen de
spanning tussen tegenstrijdige wensen of waarden trachten te verminderen
of op te heffen door hun gedrag of opvattingen te wijzigen.
Het satisfier - dissatisfier effekt houdt in, dat sommige elementen in de
beoordeling alleen bewust een rol spelen wanneer het zaken betreft die er
tegen de verwachting in wel (satisfier) of juist niet (dissatisfier) aanwezig
zijn. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting over de methodologische as pek-
ten bij dit onderzoek zie deelrapport I en 111.
3. Hoogdalem, H. van, D.J.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen,
Ruimtelijk-funktionele analyse van gezondheidscentra.
Deel 1: Onderzoekprocedure en proefonderzoek (1981)
Deel 2: Dokumentatie en Plattegrond-analyse (1982)
Deel 3: Ervaringen van gebruikers met hun gebouwen (1983).
Deze rapporten zijn uitgegeven bij het Centrum voor Architektuuronderzoek
te Delft. Deel lis inmiddels uitverkocht, de delen 2 en 3 zijn telefonisch
te bestellen via 015 - 781308 (prijs resp. f 25,-- en f 15,-- excl. porto).
4. Zie b.v. Geboden Toegang, een bundel richtlijnen voor de aanpassing van
gebouwen aan het medegebruik door gehandicapten (Uitgave: Nationaal Orgaan
Gehandicaptenbeleid te Utrecht).
5. Over het bouwproces en bepaalde fasen hierin zoals het opstellen van het
programma van eisen en de keuze van de architekt zijn een aantal uitstekende
publikaties beschikbaar, b.v.
- Stichting Architekten-onderzoek Gebouwen Gezondheidszorg STAGG (1974),
Programmerings-methodiek ziekenhuizen, Den Haag.
- Nationaal Ziekenhuisinstituut (1975),
Het bouwproces, een wegwijzer voor opdrachtgevers, Utrecht.
- Meuter, H.J. (1977), Bouwkundige aspekten bij praktijkvoorzieningen.
Vademecum Praktijkvoering Medische Beroepen, deel I, p. 2300-1-49.
Samson, Alphen aid Rijn.
- Widt, R.A. de, en G.J. Sterrenburg (1980),
De bouw van gezondheidscentra. Vademecum Praktijkvoering Medische Beroepen,
deel I, p. 2310-1-13.
Ook bij het SI-projekt is de nodige informatie beschikbaar.
82.
Noten en literatuur.

6. In geval van tijdelijke huisvesting kan men soms met minder genoegen nemen,
mits aan de belangrijkste elementen uit het programma van eisen geen geweld
wordt aangedaan. Daarbij kan verbouw van een bestaand pand uitkomst bieden.
Een andere mogelijkheid is het kiezen voor systeembouw. Zie hiervoor ook de
publikatie van het SI-projekt: Programma van eisen tijdelijke huisvesting
in systeembouw gezondheidscentrum SIS (denkbeeldige situatie). SI-projekt,
Bunnik.

7. Cammock, R. (1975),
Confidentiality in Health Centres and Grouppractices, the Implication for
Design. Journalof Architectural Research. Vol. 4 no. 1, pp 5 - 17.

8. Verhaaren, F. (1983),
Organisatiemodellen van Wijkgezondheidscentra. M& O. Tijdschrift voor orga-
nisatiekunde en sociaal beleid (37), maart/april, pp 77-94.

9. Zie b.V.
Cate, R.S. ten (1980),
De 'Algemeen Werker', ondersteunend personeel of een nieuwe discipline? "
Vademecum Hulpverlenen in Samenwerking, Eerstelijns Gezondheidszorg in Ont-
wikkeling, p. 2510-7. Samson, Alphen aid Rijn.

10. SI-projekt (1983), Assistentiezone. Utrecht/Bunnik.

11. Nederlands Huisartsen Instituut (1978).


De praktijkruimte van de huisarts. Utrecht.

12. Teut, A. en G. Nedeljkov (1973),


Die Gruppenpraxis. Bertelsmann Fachverlag. Düsseldorf.

13. Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (z.j.),


Documentatiemap Vereniging van Multidisciplinair Samenwerkende Fysiothera-
peuten VMSF. Amersfoort.

14. College voor Ziekenhuisvoorzieningen (1983),


Standaardgegevens voor het programma van eisen van algemene ziekenhuizen.
Fysiotherapie. Utrecht.

15. Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Fysiotherapeuten LVVF,


Besluit Inrichtingseisen Fysiotherapie dd. 27 april 1970.

83.
~ --- -~- ------

Noten en literatuur.

16. Schenk, S. en G. Rook (1982),


Richtlijnen bij de Stichting van Fysiotherapiepraktijken. Vademecum
Praktijkvoering Medische Beroepen, deel I, p. 2370-25.

17. Algemeen Ziekenfonds Alkmaar - Den Helder en Omstreken (1977),


Voorwaarden praktijkruimte fysiotherapie. Alkmaar.

18. Zie b.v.


- Arnold, G.Th.E.R. (1966),
Zittend werken. Ergonomie en efficiency in de tandartspraktijk.
- Poel, A.C.M. van de, W.H.J. Berendsen, A.G.Dijkman en W.J. van Luyn
(1979), Programma van eisen en wenselijkheden voor een prakti jkgebouw
van een tandartsengroepspraktijk. Nederlands Tijdschrift voor Tandheel-
kunde, december 1970, pp. 416-422.
Bij leveranciers van apparatuur voor tandartsenpraktijken is eveneens de
nodige informatie te verkrijgen.

19. Nederlands Huisartsen Instituut (1974), De apotheek van de apotheekhoudende


huisarts. Utrecht .

20. Staatstoezicht op de Volksgezondheid, Hoofdinspectie van de Volksgezondheid


voor de Geneesmiddelen (1977),
Opzet en situering van een apotheek . Leidschendam.

21. Meuter, H.J. (1977), Bouwkundige aspekten bij praktijk voorzieningen .


Vademecum Para-Medische Beroepen, deel I, maart 1977.

22. Zie noot 14.

23. Cammock, R. (1973), Health Centres Handbook.


MARU, Polytechnic of North London.

24. Reaktie van de Provinciale Drentse Kruisvereniging op het Advies van de


Subcommissie Accommodatiebeleid Wijkgezondheidscentra, dd. 3 februari 1981.

25. Zie ook de Discussienota Contouren Eerstelijns (gezondheidszorg), een aan-


zet tot een beleidskader voor de ontwikkeling van het kruiswerk. Begelei -
dingscommissie Eerstelijnsgezondheidszorg, januari 1983.

26. In het buitenland zijn reeds verschillende handleidingen beschikbaar, zie


b.v.
- Department of Health and Social Security (1970),

84 .
Noten en literatuur.

Health Centres - A design guide. Her Majesty's Stationary Office, London.


- Cammock, R. (1973), Health Centres Handbook. Medical Architecture Research
Unit, Polytechnic of North London.
SHHD (1973), Design Guide: Health Centres in Scotland. Her Majesty's
Stationary Office, London.

In Nederland is voor het assistentiegebied inmiddels eveneens een handleiding


beschikbaar:
Broek, A. en M.M.A. Gerritsen (1983), Assistentie-zone.
Sl-projekt, Utrecht/Bunnik.

85.
---i

interviews .

Bijlage 1
Geinterviewde personen/instellingen
L. Bienfait, arts, voorzitter van de Subcommissie Accommodatiebeleid Wijk-
gezondheidscentra
S. Bless, voorheen medewerker bij het SI-projekt, thans werkzaam hij het
projekt Gezondheidszorg Almere
R.S. ten Cate, arts, medewerker Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Rijksuniversi-
teit Leiden
A.E. Monteny, fysiotherapeut, voorzitter van de Vereniging van Multi-
disciplinair Samenwerkende Fysiotherapeuten VMSF
G.L.N. Romijn-Liem, medewerkster bij de Ziekenfondsraad
E. Sloot, voorzitter van de Landelijke Vereniging van Gezondheidscentra
Dhr. Tjoeng, medewerker bij de Regionale Inspectie van de Volksgezondheid
van de Geneesmiddelen
J. de Zwart, medewerker bij de Ziekenfondsraad

86.

You might also like