Professional Documents
Culture Documents
Vseh
Vseh
Vseh
Augustus 2008
Hoofdstuk 7 Disability............................................................................. 89
Wervelletsel ................................................................................................................. 89
Stabilisatie van de nek................................................................................................................................ 91
Dwarslaesie.................................................................................................................. 92
Whiplash ....................................................................................................................... 94
Bewustzijn .................................................................................................................... 95
Bewusteloosheid.......................................................................................................... 96
Flauwte/Syncope .......................................................................................................... 97
Glasgow Coma Scale / EMV ......................................................................................... 99
AVPU methode ........................................................................................................................................... 99
Traumatisch schedelhersenletsel ............................................................................. 100
Epiduraal hematoom .................................................................................................. 101
Schedelbasisfractuur ................................................................................................. 102
Subduraal hematoom ................................................................................................. 103
Subduraal hematoom ................................................................................................. 103
Overzicht symptomen Traumatisch Schedelhersenletsel........................................................................ 104
Algemeen handelen bij traumatische schedelhersenletsels ................................................................... 104
Overzicht handelen bij het vermoeden op schedelhersenletsel.............................................................. 105
Cerebrovasculaire accidenten................................................................................... 106
Be Fast...................................................................................................................................................... 107
Indeling (Traumatisch) Schedel Hersenletsel .......................................................................................... 109
Indeling Niet-Traumatisch Hersenletsel ................................................................................................... 110
Epilepsie..................................................................................................................... 111
Overzicht verwijzingen protocol Disability ............................................................................................... 113
Voor u ligt de derde druk van een geheel vernieuwd en herzien cursusboek van het blok ‘Vaardigheden
Acute Geneeskunde / EHBO’. Sinds cursusjaar 2005/2006 is de EHBO-cursus, die jaren door de MFVN
werd georganiseerd, in het kader van het blokoverstijgend onderwijs toegevoegd aan het curriculum
Geneeskunde. Uniek aan deze cursus is dat deze geheel door studenten wordt onderwezen, onder
eindverantwoordelijkheid van enkele stafleden van het UMC St Radboud.
Doel van deze cursus is onder andere de student Geneeskunde bekend te maken met het verlenen van
eerste hulp buiten de ziekenhuissetting en te laten kennismaken met de praktische kant van de
geneeskunde. In 8 lessen worden een aantal theoretische en praktische onderwerpen van de EHBO
behandeld, waarna de cursus afgesloten wordt met een theoretische toets en praktisch stationsexamen.
In de loop der jaren was bij de MFVN een prachtig cursusboek ontwikkeld. Echter, door veranderingen
in richtlijnen en veranderde inzichten in de EHBO, werd het tijd om een nieuw cursusboek te schrijven.
Sinds studiejaar 2006/2007 is het huidige blokboek, met enkele herzieningen, in gebruik.
De basis van dit cursusboek is een protocol dat is gebaseerd op het Ambulancezorg- en ATLS-protocol,
aangepast aan het niveau van de EHBO en de eerstejaars student Geneeskunde. Het DRS.ABCDE
protocol biedt de EHBO’er houvast in moeilijke situaties en zorgt voor een gestructureerde benadering
van een slachtoffer. Vanuit het protocol worden diverse onderwerpen benaderd, die in de praktijk
veelvuldig voorkomen. Het cursusboek is speciaal geschreven voor de geneeskundestudent en biedt,
met name op theoretisch vlak, meer verdieping dan de gemiddelde EHBO-cursus.
Inmiddels is dit blokboek toe aan zijn derde druk, waarbij de meeste kinderziekten inmiddels zijn
ontdekt en verholpen. Mocht u desondanks fouten ontdekken, dan horen wij graag van u. Nieuw in deze
derde druk zijn de foto’s van alle handelingen en verbanden die zijn opgenomen in het blokboek.
Boudewijn Bus
Marieke Cottaar
Ilse Kleine Schaars
Aaron John
Joep Kortekaas
Stephan Liem
Pim de Ruijter
Sander van Stigt
Judith Vink-Kippers
Daisy Wopereis
Waarom een verplichte EHBO cursus in het curriculum Geneeskunde? We zijn straks toch arts?
Uit diverse onderzoeken is gebleken dat studenten Geneeskunde doorgaans weinig kennis van EHBO
hebben, hoewel juist zij vaak gevraagd worden om te helpen als er iets gebeurt. En daar sta je dan, met
de handen in het haar. Vandaar een verplichte basiscursus EHBO en reanimatie in het eerste jaar van
de opleiding.
Al jaren wordt in de EHBO gebruik gemaakt van de Vijf Regels, die we kunnen zien als ‘leefregels’ of
‘geboden’. In grote lijnen geven de vijf regels een aantal punten waar men tijdens de hulp aan een
slachtoffer aandacht aan dient te besteden. Ze komen niet rechtstreeks terug, maar zijn eerder op de
achtergrond aanwezig:
1. Let op gevaar
Misschien wel de belangrijkste regel voor de EHBO’er, is het letten op het gevaar en je eigen veiligheid.
Deze regel staat niet voor niets bovenaan. Voordat de EHBO’ er hulp gaat verlenen, moet hij/zij zich er
van overtuigd hebben dat de situatie waarin hij zich begeeft veilig is en dat het geen gevaar voor
zichzelf oplevert. Bij gevaar kun je denken aan langsrazend verkeer, spoorwegen, elektriciteit, giftige
gassen, vuur enzovoorts.
Let er ook op dat omstanders zich niet in een gevaarlijke situatie begeven.
Let dus eerst op gevaar voor je zelf, vervolgens op gevaar voor omstanders en in de laatste plaats op
gevaar voor het slachtoffer. Eigen veiligheid gaat voor. Zorg altijd voor een veilige werkomgeving, zodat
je optimaal hulp kan verlenen aan het slachtoffer.
Indien een slachtoffer zich in een gevaarlijke situatie bevindt, dan kan deze door middel van de Rautek
manoeuvre worden verplaatst. Deze wordt uitgelegd tijdens de cursus, daarnaast is op Blackboard een
handleiding te vinden met foto’s en filmpjes.
In deze cursus wordt het slachtoffer geheel nagelopen volgens een vast protocol, DRS. ABCDE, dat in
hoofdstuk 2 en 3 wordt besproken.
Behalve het geruststellen is het ook belangrijk dat het slachtoffer beschermd wordt tegen
weersinvloeden, zoals regen, koude wind, zonneschijn of hitte. In Nederland is, zeker in de
wintermaanden, de kans op onderkoeling bij een slachtoffer op straat erg groot. Bescherm het
slachtoffer tegen de kou door bijvoorbeeld een (reddings)deken over hem heen te leggen. In de volle
zon kan het voor het slachtoffer prettig zijn om naar een koelere ruimte gebracht te worden, mits de
omstandigheden dit toelaten.
Ook privacy is een vorm van beschutting. Gun het slachtoffer privacy, of zorg dat omstanders niet alles
meekrijgen, door ze op enige afstand te houden.
Beschutting is ook van belang voor een goede hulpverlening. Moeilijke werkomstandigheden kunnen
leiden tot suboptimale hulpverlening en daarmee tot slechtere uitkomst voor het slachtoffer. Zorg er dus
altijd voor dat je de omstandigheden zo optimaal mogelijk maakt, zoals het afschermen tegen regen, of
het voorkomen van verblinding en warmte door de brandende zon.
Soms moet het slachtoffer wel gezien worden door een arts, maar is vervoer per ambulance niet
noodzakelijk. Het slachtoffer kan dan op eigen gelegenheid naar de huisarts of Spoed Eisende Hulp
gaan. In de weekenden moet een slachtoffer dat door een huisarts gezien moet worden naar de
Huisartsenpost worden doorverwezen. Meestal moet hiervoor van tevoren telefonisch een afspraak
gemaakt worden.
Het kan voorkomen dat je als enige hulpverlener bij een slachtoffer bent en dat er geen omstanders
aanwezig zijn. In dat geval zul je zelf hulp moeten gaan halen. Tegenwoordig heeft bijna iedereen een
mobiele telefoon bij zich en zal het slachtoffer niet alleen gelaten hoeven te worden. Wanneer je het
slachtoffer toch alleen moet laten, zorg dan bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is dat hij/zij goed
zichtbaar is en beschermd tegen weersinvloeden. Zeg duidelijk tegen het slachtoffer dat je hulp moet
gaan halen en dat je terugkomt.
Een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is en dat alleen gelaten moet worden, zal in de stabiele zijligging
gelegd moeten worden, omdat er anders een obstructie in de luchtweg ontstaat door verslapping van
de tong. Dit wordt tijdens de cursus verder uitgelegd, tevens is ook op Blackboard een handleiding te
vinden.
In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van indicaties voor 112, SEH of
huisarts.
Deskundige hulp
De huisarts/Huisartsenpost
Voor de meeste (kleine) letsels geldt dat de huisarts deze kan behandelen, zodat het slachtoffer naar de
huisarts gebracht kan worden. Indien de huisarts de wonden niet zelf behandelt, zal deze het slachtoffer
doorverwijzen naar de SEH. Voorbeelden:
• Kleine verwondingen, zoals snijwonden, bijtwonden
• Plotselinge hoofdpijn, buikpijn, hoge koorts
• Bij twijfel of behandeling op de SEH nodig is
Ambulance/112
In spoedeisende gevallen, of wanneer het slachtoffer niet gewoon vervoerd kan worden dient een
ambulance gebeld te worden. Indicaties voor het bellen van een ambulance zijn:
• Ernstige stoornis in de ABC of het bewustzijn
• Ernstig trauma, zoals verkeersongevallen
• Hoog Energetisch Trauma (HET)
• Wervelletsel, dwarslaesie of ernstig hersenletsel
• Fracturen van bekken, benen, schedel, (meerdere) ribben
• Inwendige letsels en shock
Wanneer je 112 belt met een mobiele telefoon wordt eerst gevraagd welke dienst je nodig hebt, zoals
politie, brandweer of ambulance en vervolgens in welke plaats je je bevindt. Vervolgens word je
doorgeschakeld naar de meldkamer van de ambulance van de regio waarin je zit. Een aantal zaken
moet aan de centralist worden doorgegeven, zorg dus dat je deze informatie al hebt verzameld voordat
je belt:
• Locatie waar het slachtoffer zit/ligt
• Aard en oorzaak van het ongeval (Wat is er gebeurd? Ongevalsmechanisme?)
• Aantal slachtoffers
• Aard en ernst van de verwondingen
• Leeftijd van de slachtoffers
Blijf rustig en spreek duidelijk. Vraag aan de centralist hoe lang het ongeveer zal duren voordat de
ambulance gearriveerd is.
Het is belangrijk om het ongevalsmechanisme duidelijk te vermelden. Voor sommige situaties zoals een
kinderreanimatie, een neuro-trauma of een Hoog Energetisch Trauma zal ook de traumahelikopter
worden ingeschakeld.
In Nederland is de acute zorgverlening opgedeeld in een aantal schakels die samen een keten vormen.
De keten zorgt voor snelle hulpverlening, verdeling van zorg en continuïteit van zorg.
Schakel 1: EHBO'ers
EHBO'ers zijn de eerste schakel in de hulpverleningsketen. Er wordt wanneer nodig, zo spoedig
mogelijk, professionele hulp ingeroepen. Indien er geen EHBO’ers aanwezig zijn kan ook een omstander
of familielid optreden als eerste schakel van de keten. In de meeste gevallen gebeurt dat via het
Europese alarmnummer 1-1-2. Een EHBO'er kan een slachtoffer ook doorverwijzen naar de eerstelijns
geneeskunde. In Nederland is dat de vaste huisarts, de huisartsenpost of de afdeling spoedeisende
hulp van het ziekenhuis.
Schakel 2: 112
112 meldkamer
In de tweede schakel van de hulpverleningsketen bestaat uit de meldkamer. In spoedeisende gevallen
bel je 1-1-2. Een voorbeeld hiervan is een auto-ongeluk met gewonden. De meldkamer is het kloppend
hart van de hulpdiensten. De meldkamer neemt 24 uur per dag en 7 dagen per week hulpverzoeken van
burgers in nood aan en dirigeert de hulpverleners snel en efficiënt naar de plaats van het incident. Het
publiek kan de meldkamer hiervoor via het 1-1-2 nummer altijd bereiken. De bemanning van een
meldkamer bestaat uit speciaal opgeleide centralisten die in ploegendiensten werken. Moderne
meldkamers zijn uitgerust met geavanceerde en kostbare technologie. Middels gespecialiseerde
computersystemen kan de centralist in een handomdraai grote hoeveelheden gedetailleerde informatie
oproepen, zoals de posities en beschikbaarheid van hulpverleningsvoertuigen, informatie over
afgesloten wegen, files en het weer, of zelfs de locatie van de beller. Moderne communicatienetwerken
zorgen ervoor dat de meldkamer altijd direct in verbinding staat met de hulpverleners op straat.
First Responders
Vrij vertaald in het Nederlands betekend "First Responder" de eerste hulpverlener die ter plaatse komt bij
een ongeval. Elke eerste hulpverlener (EHBO-er) is eigenlijk al een First Responder op het moment dat
hij of zij reageert op een plotseling optredende stoornis of ongeval. Eenheid in definitie, opleiding en
uitrusting is niet bepaald in enige wet of regelgeving. De Brandweer heeft in enkele veiligheidsregio's in
Nederland First Responders. Zij rukken uit voor o.a. een AED inzet als opstart voor de reguliere
ambulance zorgverlening als First Responder Brandweer (FRB). In enkele woonplaatsen en/of
woonkernen worden speciaal opgeleide eerstehulpverleners (EHBO-ers) als First Responders ingezet.
Huisartsenpost
Een huisartsenpost is een regionaal centrum waar meerdere huisartsen samenwerken buiten de normale
praktijktijden. In de meeste regio’s is de huisartsenpost beschikbaar buiten kantooruren en in de
weekenden. De huisartsenpost is te consulteren bij een medisch probleem dat niet kan wachten tot de
volgende werkdag. Belangrijk is dat eerst telefonisch contact wordt opgenomen met de huisartsenpost
om een afspraak te maken voor een consult, de huisartsenpost is alleen te bezoeken op afspraak. Een
assistent(e) zal dan de hulpvraag beoordelen en een prioriteit toekennen. Deze triage heeft als doel dat
elke hulpvraag op tijd en op maat wordt afgehandeld. De assistent(e) kan onder supervisie van de
huisarts zelf een advies geven, geruststellen of de hulpvraag doorgeven aan de huisarts voor een
telefonisch advies, consult of visite. Tegenwoordig zijn veel huisartsenposten uitgerust met een speciale
visiteauto, voorzien van de ambulancekleurstelling en met chauffeur. De chauffeur heeft tevens als taak
de arts te ondersteunen tijdens zijn (spoed)visites. Vaak zijn deze auto's uitgerust met professionele
medische apparatuur, zoals zuurstof, Automatische Externe Defibrillator (AED) en een uitgebreide
verzameling medicamenten, zodat snel en deskundig eerste hulp kan worden verleend.
Bij ernstige ongevallen wordt tegenwoordig in Nederland vaak ook een Mobiel Medisch Team (MMT)
gealarmeerd. Het team bestaat uit minimaal een arts (anesthesist of chirurg) en een verpleegkundige.
Afhankelijk van het vervoermiddel eventueel aangevuld met een chauffeur bij het grondgebonden MMT
danwel een piloot met het helikoptergebonden MMT. De arts is opgeleid om eerste hulp te verlenen
buiten het ziekenhuis in alle omstandigheden. Op deze manier kan vroegtijdig gestart worden met
specialistische medische behandeling, die anders pas in het ziekenhuis kan plaatsvinden. Het MMT
ondersteunt de ambulancemedewerkers bij het stabiliseren van de patiënten zodat ze vervoerd kunnen
worden. Indicaties voor de inzet van een MMT zijn onder andere: grote ongevallen, neurologisch letsel,
assistentie bij (kinder)reanimatie, noodzaak tot verslapping en intubatie, ernstig thoraxletsel, ongeval
beknelling (verkeer/bedrijf) enzovoorts. MMT-artsen kunnen en mogen op straat handelingen verrichten
waar de ambulanceverpleegkundige niet bevoegd voor is, zoals het sederen en verslappen van
patiënten, het inbrengen van een thoraxdrain, het verrichten van operatieve ingrepen. Daarnaast heeft
het MMT veel meer ervaring in de opvang en behandeling van ongevalsslachtoffers en kinderen. Een
MMT werkt vanuit één van de 11 traumacentra in Nederland. Alle 11 MMT's kunnen beschikken over een
voertuig, 4 locaties beschikken ook over een helikopter (de zogenaamde Lifeliner of traumahelikopter.
Dit zijn het Radboud ziekenhuis Nijmegen, VU Amsterdam, Erasmus MC en UMC Groningen). Deze
helikopter wordt primair gebruikt voor het transport, om de MMT arts naar de plek van het ongeval te
vervoeren, patiënten worden alleen bij uiterste noodzaak per helikopter vervoerd.
Bij grote ongevallen en rampen kan het voorkomen dat de reguliere medische hulpverlening niet
toereikend is. Er kan dan besloten worden deze hulpverlening uit te breiden door Geneeskundige
Combinaties in te zetten. Een Geneeskundige Combinatie bestaat in principe uit een Mobiel Medisch
Team (MMT), een AMBU-team en een Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA-team).
Een Geneeskundige Combinatie werkt onder de verantwoordelijkheid van de Geneeskundige
Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) en staat onder aansturing van een Officier van Dienst
Geneeskundig (OvD-G). Het AMBU-team bestaat uit twee ambulanceverpleegkundigen en twee
ambulancechauffeurs. De taak van de leden van dit team is het stabiliseren van de vitale functies van de
slachtoffers zodat zij per ambulance vervoerd kunnen worden naar een traumacentrum of regulier
ziekenhuis. Een SIGMA-team bestaat uit speciaal opgeleide vrijwilligers, van voornamelijk Het
Nederlandse Rode Kruis. De taak van het team is de andere onderdelen van de Geneeskundige
Combinatie op logistiek en medisch gebied te ondersteunen. De leden van dit team verzorgen waar
nodig een gewondennest en zorgen voor voldoende medische hulpmiddelen. Daarnaast voeren zij
(beperkt) medische handelingen uit in opdracht van de AMBU-team leden.
Meer informatie over de acute zorg in de Regio Oost, waar Nijmegen onder valt, is te vinden op de
website van Acute Zorgregio Oost: http://www.azo.nl.
Behalve gevaar van buitenaf, zoals genoemd bij regel 1 van de 5 regels, kan ook het slachtoffer een
gevaar opleveren voor de hulpverlener. Bijvoorbeeld door agressief gedrag van het slachtoffer richting
hulpverleners of omstanders. Ben altijd op je hoede en neem bij het benaderen van het slachtoffer geen
risico.
Niet ondenkbaar is dat je te maken krijgt met een slachtoffer met een besmettelijke ziekte onder de
leden, zoals hepatitis B, seropositief voor HIV en andere besmettelijke ziekten. Bij hulp aan een
slachtoffer is de kans aanwezig dat je met bloed te maken krijgt. Vaak hebben we kleine wondjes aan
de handen en wanneer daar bloed van het slachtoffer in terechtkomt kan besmetting optreden. De kans
op daadwerkelijke besmetting bij direct bloedcontact is relatief klein, maar het risico is altijd aanwezig.
Het dragen van handschoenen bied goede bescherming tegen overdracht van besmettelijke ziekten.
Echter, je zult niet altijd handschoenen bij je hebben. Probeer aanraking van het bloed te vermijden.
Mocht je onverhoopt toch in contact zijn geweest met bloed van een slachtoffer, neem dan contact op
met je huisarts of bedrijfsarts.
In de traumazorg is het al jaren gebruikelijk dat een slachtoffer volgens een vast algoritme wordt
benaderd, om een zo goed mogelijk beeld van de toestand van het slachtoffer te krijgen.
Omdat er bij een ongevalsituatie vaak erg veel stress en chaos is, biedt het protocol houvast aan de
aanwezige hulpverlener bij zijn benadering van het slachtoffer.
In de loop van deze cursus is een protocol ontwikkeld dat dicht ligt bij het ATLS-protocol, zoals dat op
de Spoed Eisende Hulp gebruikt wordt.
Een acute gebeurtenis, zoals een ongeval of het plotseling ineenzakken van een slachtoffer is voor
zowel omstanders als hulpverleners zeer stressvol. In korte tijd moet veel gebeuren en vaak raken
hulpverleners door alle chaos in de war en vergeten bepaalde zaken uit te vragen. Het protocol (wordt
ook wel ‘rijtje’) genoemd, is een handig hulpmiddel om op terug te vallen en geeft houvast bij de
evaluatie van een slachtoffer. Ook in de EHBO blijkt dit een belangrijke waarde te hebben. Dankzij een
protocol is het mogelijk om problemen snel te vinden, de juiste hulp in te schakelen en problemen te
behandelen. In de cursus Vaardigheden Acute Geneeskunde/EHBO wordt gebruik gemaakt van een
aangepaste versie van het ATLS protocol. In de rest van dit hoofdstuk wordt de werking van dit protocol
verder uitgelegd.
DRS. ABCDE
Zoals eerder gezegd wordt in deze cursus gebruik gemaakt van een aangepaste versie van het ATLS
protocol, namelijk DRS. ABCDE. In de voorgaande jaren dat deze cursus gegeven is, werd ook al
(deels) volgens de ABCDE methodiek gewerkt. Nu is deze echter herzien en opnieuw gestructureerd.
Danger
In het voorgaande hoofdstuk zijn de 5 regels van de EHBO behandeld, waarbij als regel 1 genoemd is:
Let op gevaar.
Al direct in het protocol komt deze regel terug in het onderdeel: Danger, zeer belangrijk, want bij veel
ongevallen is er sprake van een gevaarlijke situatie. Denk daarbij aan langsrazend verkeer op een
snelweg, instortende muren, elektriciteit, giftige gassen, vuur, een vechtpartij enzovoorts. Voordat een
EHBO’er naar het slachtoffer gaat om hulp te verlenen moet er eerst gekeken worden of het veilig is om
ter plaatse te gaan. Dit wordt gedaan door eerst goed te kijken wat mogelijk een gevaar op kan leveren
voor de hulpverlener en hoe dit gevaar geëlimineerd kan worden. Niet alleen hulpverleners kunnen
gevaar lopen, ook omstanders kunnen zich in een gevaarlijke situatie bevinden. Ook hier dient een
EHBO’er rekening mee te houden voordat er begonnen wordt met het verlenen van hulp. In de laatste
plaats komt de veiligheid van het slachtoffer. Indien deze niet gegarandeerd kan worden, beoordeel dan
Response
In het onderdeel response wordt kortstondig gecontroleerd of het slachtoffer wel of niet reageert op
prikkels van buitenaf. Dit heeft implicaties voor het verdere verloop van het protocol, want een
slachtoffer dat niet reageert is waarschijnlijk bewusteloos en dient mogelijk gereanimeerd te worden.
Pas in het onderdeel Disability wordt uitgebreider gekeken naar de status van het bewustzijn en
mogelijke stoornissen daarin.
Om de Response te testen wordt het slachtoffer eerst aangesproken. Indien er geen reactie volgt, wordt
er vervolgens voorzichtig aan beide schouders geschud. Vroeger werd er in de EHBO gebruik gemaakt
van de pijnprikkel. Daar deze vaak verkeerd wordt toegediend, wordt deze niet meer gebruikt. Echter, in
de kliniek wordt door artsen en verpleegkundigen nog steeds gebruik gemaakt van de pijnprikkel. In de
cursus VAG/EHBO wordt géén gebruik gemaakt van de pijnprikkel.
Airway
In het onderdeel Airway wordt de luchtweg van het slachtoffer aan een snelle controle onderworpen.
Hierbij wordt gekeken of het slachtoffer nog kan praten, hoesten en of het slachtoffer al dan niet iets in
de mond heeft.
Bij een volledige luchtwegobstructie, door een corpus aliena, dient direct ingegrepen te worden door
het geven van klappen tussen de schouderbladen en eventueel Heimlichmanoeuvres. Dit wordt verder
behandeld in hoofdstuk 4 Basic Life Support. Er wordt pas verder gegaan naar Breathing als alle
stoornissen in de luchtweg zijn opgeheven en een vrije luchtweg gegarandeerd is.
Bij een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is, voert men een chinlift uit, om te voorkomen dat door
verslapping van de spieren de tong in de luchtweg zakt en deze daarmee blokkeert.
Let er op dat er bij slachtoffers die een ongeval hebben doorgemaakt ook sprake kan zijn van
wervelletsels of een dwarslaesie. Voorkom tijdens het uitvoeren van het protocol dan ook dat de
(nek)wervelkolom onnodig bewogen wordt. Meer over wervelletsel is te lezen in hoofdstuk Disability.
Breathing
Zoals de titel van dit onderdeel al zegt, er wordt gekeken naar de ademhaling. Diverse aandoeningen
kunnen stoornissen geven in de ademhaling, zoals astma, een pneumothorax, een fladderthorax of
hyperventilatie. Deze aandoeningen worden uitgebreid besproken in het hoofdstuk Breathing.
Bij het controleren van de ademhaling kijken we naar diverse aspecten van de ademhaling, zoals de
frequentie, diepte van de ademhaling en of de ademhaling adequaat is voor een goede
zuurstofvoorziening.
Een volwassen persoon in rust haalt ongeveer 12 keer per minuut adem. Bij het observeren van de
ademhaling is het verstandig om dit niet te opvallend te doen, want zodra er op de ademhaling gelet
wordt gaan mensen anders ademhalen en is je meting dus onbetrouwbaar.
Er wordt pas verder gegaan naar Circulation als alle problemen binnen het onderdeel Breathing zijn
opgelost. Dat kan bijvoorbeeld het afplakken van een zuigende borstwond zijn (in combinatie met een
exogene pneumothorax). Een goede ademhaling moet dus gegarandeerd zijn.
Disability
Werd er in het onderdeel Response snel gekeken naar het bewustzijn, nu wordt er uitgebreider gekeken
naar het bewustzijn en mogelijke stoornissen daarin.
Belangrijk om op te merken is dat er in Disability een onderscheid wordt gemaakt of het slachtoffer wel
of geen trauma heeft doorgemaakt. Indien het slachtoffer wèl een trauma heeft doorgemaakt, zoals een
ongeval, val van een muur(tje), val van een fiets, dan worden eerst dwarslaesie en schedelhersenletsel
uitgevraagd voordat verder wordt gegaan met het tweede deel van Disability. Vervolgens wordt gestart
met het uitvragen van Be FAST! De afkorting FAST staat voor Face, Arms, Speech en Time. De FAST-
test is een methode om snel een CVA of TIA te ontdekken en hulp in te schakelen.
Indien het slachtoffer géén trauma heeft doorgemaakt, dan wordt direct begonnen met het tweede deel
van Disability, namelijk het uitvragen van Be FAST! om achter een mogelijk CVA of TIA te komen.
Indien er sprake is van een verminderd bewustzijn, dan dient er een oorzaak gezocht te worden. Hierbij
worden diverse problemen overwogen, zoals intoxicaties, diabetes mellitus, syncope en coma, epilepsie
en koude- en warmteletsels. Bedenk dat niet alle van de eerder genoemde problemen direct bij
aanvang aanleiding geven tot een verandering in het bewustzijn, let dus ook op andere symptomen!
Belangrijk is om op te merken dat wanneer een slachtoffer (mogelijk) een wervelletsel of een
dwarslaesie heeft, er niet meer verder gegaan mag worden met het aanraken van het slachtoffer. Het
uitvoeren van het lichamelijk onderzoek in Exposure is dus absoluut verboden! Indien dit wel gedaan
wordt bij een slachtoffer met wervelletsel of een dwarslaesie kan dit de letsels verergeren en leiden tot
ernstige invaliditeit. Wel kan men bij een slachtoffer met een mogelijk wervelletsel verder vragen naar
schedelhersenletsels en stoornissen in Disability. Be Fast kan worden uitgevraagd, echter wordt Arms
daarbij overgeslagen om onnodige beweging van het slachtoffer te voorkomen. SAMPLE kan altijd
worden uitgevraagd als het slachtoffer bij bewustzijn is.
Monitoring
Als het gehele protocol doorlopen is en men op de ambulance moet wachten, dient het slachtoffer
bewaakt te worden. Dat wil zeggen dat de EHBO’er de vitale functies in de gaten houdt en indien er
stoornissen optreden direct ingrijpt.
Een EHBO’er komt bij een slachtoffer dat een obstructie in de luchtweg Vraag/
heeft doordat een aardappel in de luchtpijp is geschoten. Volgens het Ja
Voorwaarde
ABCDE protocol is dit een probleem in de Airway, want de luchtweg is niet
vrij. Voordat verder wordt gegaan met Breathing, moet eerst de stoornis in
Opdracht
de Airway worden opgeheven. Pas als de luchtweg vrij is wordt er gekeken Nee
naar de ademhaling.
Zoals uit bovenstaand voorbeeld blijkt, mag er pas naar een volgende stap Subprotocol/
Opdracht
Overwegen
in het protocol gegaan worden als alle stoornissen in de huidige stap zijn
opgeheven en deze veiliggesteld is.
Meestal wordt een protocol weergegeven in een beslisschema, waarin de essentie van een protocol
wordt weergegeven. Rechts van deze tekst is een opzet weergegeven van een dergelijk beslisschema.
Het grote blok met een dikke zwarte rand geeft een onderdeel van het protocol weer, zoals bijvoorbeeld
Breathing. Het kleine rechthoekige blok geeft een opdracht weer, zoals ‘Controleer de ademhaling’.
Zodra deze opdracht is uitgevoerd, volgt men de peil naar het volgende punt in het schema, in dit geval
een ruit, die een vraag of voorwaarde weergeeft. Vanaf deze ruit zijn twee of meer wegen mogelijk,
afhankelijk van het antwoord op de vraag of voorwaarde.
Een rechthoekvorm met een golvende lijn geeft een verwijzing naar een subprotocol waarin bijvoorbeeld
een aantal afwegingen worden gemaakt voor een bepaalde aandoening. Wanneer het protocol je langs
een dergelijk subprotocol leidt, word je gevraagd om die aandoeningen aan de hand van je kennis of
een subprotocol te overwegen. In de meeste gevallen verwijst een pijl van een subprotocol weer terug
naar het DRS.ABCDE protocol, zodat je verder kunt op het punt waar je het protocol verliet.
In de VS wordt sinds 1980 de eerste behandeling van potentieel ernstige ongevalslachtoffers verricht
volgens het Advanced Trauma Life Support (ATLS) protocol. Dit protocol wordt in een tweedaagse
cursus gedoceerd. De inhoud omvat een algemene, eenduidige manier om ongevalslachtoffers in kaart
te brengen en eerste (levensreddende) behandelingen in te stellen. Het concept houdt in dat de
behandelwijze eenvoudig en eenduidig moet zijn, en zo duidelijk moet zijn dat alle behandelaars
(artsen, verpleegkundigen) dezelfde “taal” spreken zodat efficiënt gewerkt kan worden. Verder worden
er een aantal eenvoudige principes aangehouden: “treat first what kills first” , “do no further harm”,
harm” en
“volg het ABC”.
ABC” Het begrip ATLS loopt op multidisciplinaire wijze als een rode draad door de tijd mee
tijdens de behandeling. Er wordt telkens op teruggevallen. Is er sprake van een plotse verslechtering
van de toestand van de patiënt, dan dient de behandeling te worden gestopt en men gaat terug naar de
A van het ABC. Een voorbeeld: met deze manier van werken kun je er bijvoorbeeld achter komen dat er
zich een levensbedreigende verstopping door een slijmprop in de tube van een geïntubeerde patiënt
ontwikkeld heeft (terwijl je eigenlijk al bezig was met de behandeling van een “C-probleem”: het stelpen
van een grote bloeding). Wanneer dit niet zou gebeuren zou de bloeding fraai gestelpt zijn maar was de
patiënt overleden. In deze cursus zal nog vaker worden teruggekomen op het belang van het op juiste
wijze volgen van het ABC-protocol. Dat kan overigens ook van nut zijn bij niet-trauma patiënten.
Het protocol is een houvast voor het handelen in de praktijk, wanneer door de stress gemakkelijk zaken
vergeten kunnen worden. In deze EHBO cursus wordt het protocol strikt aangeleerd en wordt van de
cursisten verwacht dat zij in de lessen en op de examens het protocol strikt volgen. Doordat het protocol
strikt wordt aangeleerd zal men in een echte (nood)situatie meer geneigd zijn automatisch te handelen
en minder snel belangrijke controles vergeten.
Naar mate men meer ervaring krijgt met het verlenen van (eerste) hulp zal men het protocol op een meer
dynamische manier gaan gebruiken. De kernpunten van het protocol, de controles van de vitale functies
en het verder uitdiepen van mogelijke stoornissen blijven de basis vormen van het handelen.
Een aantal acute aandoeningen worden doorgaans eerst uitgevoerd voordat men met de controles van
de vitale functies (ABC) in het protocol begint, omdat wachten onnodige vertraging oplevert en de
situatie van het slachtoffer kan verergeren. Controle van Danger en Response
esponse zullen echter altijd eerst
plaatsvinden, voordat men een voorrangshandeling uitvoert.
De onderstaande lijst geeft een aantal aandoeningen weer waarbij men direct actie onderneemt:
Nadat men handeling die voorrang heeft op het protocol heeft uitgevoerd start men uiteraard wel
vooraan in het protocol. Bijvoorbeeld: je wordt benaderd door een slachtoffer met een slagaderlijke
bloeding aan de pols. Je eerste stap is het controleren of je eigen veiligheid en die van het slachtoffer
gewaarborgd is. Vervolgens test je de Response (reactie) van het slachtoffer en roep je iemand bij je
om je te helpen indien nodig (Shout for Help). In plaats van de luchtweg te controleren, oefen je eerst
direct druk uit op de wond (Kurkmethode, zie hoofdstuk Circulation), houd je de aangedane arm
omhoog en zoek je een drukpunt op, dat je eventueel door een omstander of het slachtoffer laat
overnemen. Vervolgens ga je de Airway controleren en voer je de overige controles uit. De wond wordt
vervolgens verbonden en professionele hulp wordt ingeschakeld.
Response
Response
De eerste stap die ondernomen wordt zodra je bij het slachtoffer
aankomt, is het vaststellen of het slachtoffer wel of niet bij bewustzijn is. Spreek
slachtoffer
Deze controle bestaat uit het aanspreken van het slachtoffer en indien er duidelijk aan
geen reactie is, het voorzichtig aan de schouders schudden van het
slachtoffer.
Reageert Nee
! Spreek het slachtoffer duidelijk aan: slachtoffer?
‘Meneer, kan ik u helpen? Ik ben André en ik heb een
EHBO-diploma.’ Schud
voorzichtig
aan beide
! Indien het slachtoffer reageert, vraag wat er gebeurt is en schouders
wat er aan de hand is:
‘Kunt u mij misschien vertellen wat er is gebeurd? Wat is er Ja
precies aan de hand?’ Reageert
Ja slachtoffer?
! Indien het slachtoffer niet reageert, schud voorzichtig aan
beide schouders. Nee
Ga naar: Ga naar:
Shout for Shout for
! Ga verder naar het volgende onderdeel van het protocol:
help help
Shout for help!
Wervelletsel
Indien het ongevalsmechanisme verdacht is voor wervelletsels of een dwarslaesie, moet men het
slachtoffer vragen zo min mogelijk te bewegen en alleen ‘ja’ of ‘nee’ te antwoorden en niet met het hoofd
te knikken of te schudden. Het slachtoffer wordt niet onnodig bewogen of verplaatst. De nek kan worden
gestabiliseerd door het hoofd vast te houden. Lees hierover meer in het hoofdstuk Disability.
NB: De protocolsymbolen met een onderbroken lijn gelden voor een slachtoffer dat buiten bewustzijn
bewustzijn is.
is.
Voor slachtoffers buiten bewustzijn is aan het einde van dit hoofdstuk een apart overzicht opgenomen.
Airway Airway
(SO bij bewustzijn)
Een vrije luchtweg is een voorwaarde voor een goede ademhaling en in
het verlengde daarvan een goede circulatie en bewustzijn. In het Praten/
onderdeel Airway van het protocol beoordelen we of het slachtoffer een hoesten Nee
mogelijk?
vrije luchtweg heeft. Luchtweg-
Bij deze controle maken we onderscheid tussen een slachtoffer dat bij obstructie
Ja
bewustzijn is en een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is.
Heeft SO iets Ja
Controle Airway bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is: in de mond?
! Indien het slachtoffer niet kan praten of hoesten en naar zijn
keel grijpt, de indruk heeft dat hij/zij aan het stikken is, ga
dan direct naar het protocol Luchtwegobstructie,
Luchtwegobstructie dat in het Nee
Mond (laten)
volgende hoofdstuk behandeld wordt. leegmaken
Controle Airway bij een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is:
! Voer de chinlift uit en blijf deze vasthouden tijdens alle volgende
Airway
(SO niet bij bewustzijn)
onderdelen van het protocol en tijdens Monitoring.
Voer chinlift uit
! Ga naar het volgende onderdeel van het protocol:
Breathing.
Breathing
Een volwassen persoon in rust haalt ongeveer 12 keer per minuut adem (de ademfrequentie). Diverse
traumata en afwijkingen kunnen stoornissen in de ademhaling veroorzaken. Denk hierbij aan
hyperventilatie, een penetrerend trauma in de borst (zuigende borstwond) dat een
(spannings)pneumothorax veroorzaakt, benauwdheid door astma of COPD of een stomp trauma dat
ribbreuken tot gevolg heeft en waardoor een fladderthorax ontstaat. In het hoofdstuk Breathing
worden deze letsels uitvoerig behandeld. Ook in het onderdeel Breathing wordt een onderscheid
gemaakt tussen het bewusteloze en niet-bewusteloze slachtoffer.
Beoordeling van de ademhaling bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is:
Breathing
! Maak onopvallend een inschatting van de ademfrequentie (SO bij bewustzijn)
van het slachtoffer. Doe dit bijvoorbeeld terwijl je iets anders
doet, want als mensen in de gaten hebben dat je op hun
Hyper-
ademhaling let, gaan ze deze aanpassen. Evalueer
ventilatie
Ademhaling
Pneumothorax
! Overweeg de volgende problemen en indien aanwezig,
Fladderthorax
behandel ze alvorens verder te gaan:
Hyperventilatie, Astma (Bronchiale),
(spannings)pneumothorax, Fladderthorax, Zuigende Ga naar:
Borstwond. Circulation
Controleren
Controleren van de circulatie bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is: Evalueer
Circulatie
! De pols wordt gecontroleerd aan de arteria radialis.
Vraag het slachtoffer of je aan zijn/haar pols mag voelen:
‘Mag ik even aan uw pols voelen?’
Tekenen van Ja Waarschuw
shock
112: Shock
! Beoordeel de pols op frequentie (HF) aanwezig?
Bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is, wordt in eerste instantie altijd Inwendige Protocol
aan de pols gevoeld en niet in de nek. Om een schrikreactie van het bloedingen Shock
slachtoffer te voorkomen, is het belangrijk dat je aankondigt dat je aan
de pols gaat voelen.
Angina Pectoris
Controleren op shock bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is: Myocardinfarct
! Beoordeel de pols op frequentie en kwaliteit
(bij shock: frequentie hoog, zwakke pols).
Overwegen van aandoeningen die aanleiding geven tot een stoornis in de circulatie bij een slachtoffer
dat bij bewustzijn is:
! Inwendige bloedingen: indien het ongevalsmechanisme of de klachten van het slachtoffer
mogelijk inwendige letsels tot gevolg kunnen hebben, overweeg dan of er inwendige
bloedingen zijn. Denk hierbij nogmaals aan tekenen van shock!
! Angina pectoris / Myocardinfarct: vraag beide ziektebeelden uit indien de klachten van het
slachtoffer doen denken aan angina pectoris of een myocardinfarct (zie hoofdstuk 6).
Controleren van de circulatie bij een slachtoffer dat niet bij bewustzijn
is: Nee Protocol
Circulatie
! De pols wordt gecontroleerd aan de arteria carotis. aanwezig? BLS
! Controleer of er circulatie aanwezig is
Bij een slachtoffer dat bij niet bij bewustzijn is en wel een ademhaling Indien nog geen 112
heeft, wordt altijd aan de arteria carotis in de nek gevoeld, omdat dit de gewaarschuwd: Ambulance voor
beste locatie is om de hartfrequentie en de kwaliteit van de circulatie bewusteloos slachtoffer
naar de vitale organen te beoordelen.
Controleren op shock bij een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is: Ga verder met Disability bij een
! Beoordeel de pols op frequentie en kwaliteit bewusteloos slachtoffer
(HF: snel, zwakke pols).
! Beoordeel de capillaire refill (zie hoofdstuk Circulation).
! Beoordeel de huid op kleur, temperatuur, vochtigheid.
! Ga na (indien mogelijk) of het ongevalsmechanisme aanleiding geeft tot een mogelijke
shock.
! Indien er tekenen van shock aanwezig zijn: waarschuw direct 112 en geef door dat je bij
een bewusteloos slachtoffer met/in shock bent.
Volg vervolgens de aanwijzingen uit het protocol Shock,
Shock uit het hoofdstuk Circulation.
! Indien er geen tekenen van shock aanwezig zijn: ga verder naar de volgende stap:
overwegen van aandoeningen die aanleiding geven tot een stoornis in de circulatie.
Overwegen
Overwegen van aandoeningen die aanleiding geven tot een stoornis in de circulatie bij een slachtoffer
dat niet bij bewustzijn is:
! Inwendige bloedingen: indien het ongevalsmechanisme of de klachten van het slachtoffer
mogelijk inwendige letsels tot gevolg kunnen hebben, overweeg dan of er inwendige
bloedingen zijn. Denk hierbij aan tekenen van shock!
! Vraag na aan omstanders of er mogelijk sprake kan zijn van een acuut myocardinfarct.
! Ga vervolgens verder met het onderdeel Disability/Exposure bij een slachtoffer dat niet bij
bewustzijn is.
! Kijk of er uit de oren of de neus van het slachtoffer bloed of liquor komt. Kijk of er een
verschil in pupilgrootte aanwezig is. LET OP: bij mogelijk wervelletsels of dwarslaesie alléén
kijken, SO niet aanraken!
! Indien uitvragen schedelhersenletsel positief: bel 112 en geef door dat je bij een slachtoffer
met matig ernstig of ernstig schedelhersenletsel zit. Ga verder met Disability 2.
2
Veranderd/verminderd bewustzijn?
Een aantal stoornissen gaat gepaard met veranderingen in het Koude/
bewustzijn, zoals epilepsie, hypo/hyperglykemie (diabetes mellitus), Warmteletsels
koude/warmteletsels, vergiftigingen en natuurlijk de flauwte (syncope).
In Disability 2 overwegen we deze stoornissen aan de hand van
veranderingen in het bewustzijn. Veranderingen in het bewustzijn
kunnen onder andere zijn: verwardheid, agressie, incoherentie, Intoxicatie
desoriëntatie, sufheid, slaperigheid, coördinatiestoornissen en
bewusteloosheid.
Ga naar:
Exposure
Overwegen van stoornissen in het bewustzijn/afwijkingen
bewustzijn/afwijkingen in Disability
! Ga aan de hand van de symptomen en klachten van de patiënt na van welke stoornis in
het bewustzijn sprake kan zijn.
! Bedenk dat erg veel aandoeningen en problemen kunnen leiden tot een stoornis in het
bewustzijn.
! Indien het slachtoffer bewusteloos raakt, ga dan direct terug in het protocol naar Airway
en waarschuw 112 voor een bewusteloos slachtoffer.
! Bedenk ook dat stoornissen zoals Diabetes, Koude/warmteletsels en intoxicaties niet altijd
vanaf het begin een verandering of stoornis in het bewustzijn geven.
! Indien er geen stoornissen in het bewustzijn zijn waargenomen en de bovenstaande
stoornissen kunnen worden uitgesloten, ga dan verder met Exposure.
Exposure
Bij een slachtoffer dat niet bij bewustzijn is kan slechts een deel van het Disability/Exposure
protocol Disability worden uitgevoerd, aangezien het slachtoffer niet (SO niet bij bewustzijn)
reageert op vragen die hem gesteld worden.
Trauma? Nee
Voor een bewusteloos slachtoffer dient altijd een ambulance
gewaarschuwd te worden!
Ja
Trauma: wervelletsel?
Inden er sprake is van een trauma dient het slachtoffer zo min mogelijk Overweeg
Beweeg SO
bewogen te worden, omdat we niet kunnen nagaan of er sprake is van levens-
zo min
wervelletsels of een dwarslaesie. Verdenking op wervelletsels krijgen we bedreigende
mogelijk
stoornissen
door het ongevalsmechanisme dat op het slachtoffer heeft ingewerkt,
zoals een auto-ongeval, aanrijding met een fiets/motor/scooter of een
val van (grote) hoogte. Blijf luchtweg Hitteberoerte
vrijhouden met
Indien het slachtoffer op de buik ligt en het niet goed mogelijk is om de CHINLIFT
ademhaling te controleren, dan zal het slachtoffer op de rug gerold
moeten worden met de buik-naar-rugligging. Bij voorkeur gebeurt dit
Voorkom hypothermie
met meerdere hulpverleners, zodat onnodige verdraaiingen van de
wervelkolom voorkomen kunnen worden. Het is van levensbelang om de
chinlift vast te houden, indien dit niet gedaan wordt zal de tongbasis in Wacht komst ambulance af
de keel zakken en het slachtoffer stikken.
Bewaak ABC:
Indien je het slachtoffer alleen moet laten om te gaan alarmeren of om MONITORING
(bij een groot ongeval of ramp) andere slachtoffers met een
levensbedreigende aandoening te gaan helpen, leg dan het slachtoffer in de stabiele zijligging. Doe dit
zo voorzichtig mogelijk en voorkom onnodige verdraaiingen van de wervelkolom.
Levensbedreigende stoornissen
Soms wordt bewusteloosheid veroorzaakt door een levensbedreigende stoornis die onder Disability valt,
zoals bij de hitteberoerte. In dat geval zal er onmiddellijk gekoeld moeten worden om verdere
oververhitting te verminderen en ernstige orgaanschade te voorkomen.
Voorkom hypothermie
Een slachtoffer dat buiten bewustzijn is kan niet aangeven of hij het koud heeft. Meestal liggen
(ongevals)slachtoffers op straat op een koude ondergrond. Bescherm het slachtoffer tegen afkoeling
door hem af te dekken met een jas, een deken of een reddingsdeken. Zorg ervoor dat het slachtoffer
goed wordt ingepakt, ook onder het slachtoffer en het hoofd, maar laat voldoende ruimte vrij om te
kunnen ademen. Indien er sprake kan zijn van wervelletsels of dwarslaesie: dek het slachtoffer alleen af,
bewegen is absoluut verboden.
Monitoring
Terwijl de komst van een ambulance wordt afgewacht dient het slachtoffer met enige regelmaat
gecontroleerd te worden. Hierbij worden steeds (iedere minuut) de Response, Airway, Breathing en
Circulation gecontroleerd. Bij een slachtoffer met een verdenking op wervelletsels of een dwarslaesie
mag niet geschud worden! Indien er veranderingen optreden in de vitale functies dan dient er direct
adequaat op gereageerd te worden!
Indien een slachtoffer reageert dient opnieuw te begonnen te worden met DRS.ABCDE.
Voorkómen
Voorkómen van hypothermie
Specifieke
Aangezien de omstandigheden bij een ongeval vaak niet ideaal zijn wat anamnese
betreft temperatuur en weersomstandigheden, is het van belang het
slachtoffer goed te beschermen tegen deze invloeden. Denk hierbij aan
bescherming tegen (extreme) warmte of zonlicht, bescherming tegen Top-teen
regen en koude wind, een harde ondergrond enzovoorts. onderzoek
In Nederland is, zeker in de wintermaanden, de kans op onderkoeling
erg groot. Probeer het slachtoffer tegen de koude te beschermen door
Behan- Ja Schakel
het gebruik van een (reddings)deken of een warme jas. deling benodigde
nodig? hulp in
SAMPLE
SAMPLE is een gestructureerde methode om een aantal belangrijke Nee
gegevens van het slachtoffer te verkrijgen, die voor de EHBO’er van
belang kunnen zijn om te anticiperen op problemen, maar die ook voor Zorg voor
comfort, verzorg
de ambulance en de huisarts of de Spoed Eisende Hulp van belang
verwondingen
kunnen zijn. Noteer, indien mogelijk de antwoorden op de vragen, zodat
deze met de ambulance meegegeven kunnen worden. SAMPLE wordt in
principe bij ieder slachtoffer dat bij bewustzijn is uitgevraagd.
Uitvragen SAMPLE
S Symptoms ‘Waar heeft u pijn? Hoe is de pijn? Heeft u nog andere klachten?’
A Allergie ‘Bent u ergens allergisch voor?’
M Medicatie ‘Gebruikt u medicatie of heeft u onlangs nog medicatie gebruikt?’
P Past Illness ‘Heeft u een ziekte of in het verleden een ziekte gehad?’
L Last Meal ‘Wanneer heeft u voor het laatst gedronken of gegeten?
Hoeveel heeft u gedronken en wat heeft u gedronken/gegeten?’
E Events/ ‘Wat is er voorafgaand aan het ongeval gebeurd?’
Environment (Wat is het ongevalsmechanisme? Wat zijn de klachten?)
Top-
Top-teen onderzoek
Het top-teen onderzoek is bedoeld om letsels te ontdekken die in eerste instantie niet zijn opgevallen.
Dit onderzoek wordt in de praktijk alleen uitgevoerd wanneer de omstandigheden daarvoor optimaal
zijn, zoals op een EHBO-post, de Spoedeisende Hulp of in een rustige ruimte, zodat er in alle rust en
privacy gekeken kan worden wat het slachtoffer verder nog mankeert. Op straat is het vaak te druk,
rommelig en is er al een ambulance gebeld, zodat het weinig of geen aanvullende waarde heeft om een
top-teen-onderzoek uit te voeren. Tijdens de examens wordt het lichamelijk onderzoek echter wel
getoetst, ook al speelt de situatie op straat.
Voordat aan het top-teen-onderzoek wordt begonnen, is het belangrijk om eerst op grond van het
ongevalsmechanisme een aantal mogelijke letsels in gedachten te nemen.
LET OP: Bij een verdenking op wervelletsels of een dwarslaesie mag nooit een lichamelijk onderzoek
worden uitgevoerd! Het aanraken van het slachtoffer is niet toegestaan, tenzij er stoornissen optreden in
de vitale functies.
Afwijkingen gevonden tijdens het top-teen-onderzoek kunnen alsnog een aanleiding zijn om een
ambulance te bellen. Indien dat niet nodig is, kan je als EHBO’er besluiten om verwondingen zelf te
Top-
Top-teen-
teen-onderzoek: inspectie
! Kijk of er zichtbare abnormaliteiten te zien zijn op het lichaam
van het slachtoffer, zoals abnormale standen van ledematen,
zwellingen, bloedingen, hematomen.
Top-
Top-teen-
teen-onderzoek: lichamelijk onderzoek
! Onderzoek het hoofd-hals-gebied van het slachtoffer: Exposure
- Kijk nogmaals of er bloed of liquor uit neus of oren komt Top-teen-onderzoek
- Kijk of er zichtbare letsels zijn in het gelaat
Inspectie
- Kijk of er zichtbare letsels/hematomen zijn in de hals
- Kijk of er verwondingen zijn op de behaarde hoofdhuid
- Klop voorzichtig op de het voorhoofd en de onderkaak van het
slachtoffer en vraag of dit pijn doet Hoofd-
halsgebied
! Kijk of er zichtbare afwijkingen aan de schouders of het
sleutelbeen zijn en voel voorzichtig of er sprake is een
Schouders
mogelijke breuk. Armen
Na het doorlopen van het top-teen-onderzoek wordt de balans opgemaakt en gekeken of alsnog een
ambulance gebeld moet worden of een slachtoffer naar de Spoed Eisende Hulp of huisarts moet of dat
de letsels door de EHBO’er zelf behandeld kunnen worden.
Monitoring
Tijdens het wachten op de ambulance dient het slachtoffer constant bewaakt te worden, om optredende
stoornissen in ABCD zo snel mogelijk op te merken en zo nodig in te grijpen. Monitoring wordt in
principe altijd uitgevoerd nadat het protocol DRS.ABCDE is doorlopen en de komst van professionele
hulp wordt afgewacht.
Ja
Response
Reageert SO op Protocol
aanspreken of Nee Bewusteloos SO
schudden?
Ja
Shout
Nee
Luchtweg-
Ja Luchtweg vrij? Nee obstructie
Breathing
Evalueer
ademhaling
Nee
Vervolg met
Disability
Nee
Uitvragen schedel-
Nee
hersenletsel
Uitvragen
Hersenletsel
Be FAST Nee
Positief?
CVA/TIA
Ja
Nee
Nee
Koude/warmte
Syncope / Coma Epilepsie Diabetes Mellitus Intoxicatie
letsels
Anamnese : SAMPLE
S Symptomen, klachten, pijn?
A Allergieën
Voorkom M Medicatie die wordt gebruikt Specifieke
hypothermie P Past illness; ziekten in het verleden anamnese
L Laatste maaltijd (wat+tijdstip)
E Events/Environment
( gebeurtenissen voorafgaand aan
ongeval/ongevalsmechanisme )
Verzorg
verwondingen
Ja
Reageert SO op Protocol
aanspreken of Ja DRS. ABCDE
schudden?
Nee
Voer CHINLIFT
uit en houd deze
vast
Ja
Waarschuw 112:
Stelp ernstige
Evalueer circulatie Tekenen van Bewusteloos
uitwendige Ja
(a. carotis) shock aanwezig? slachtoffer met
bloedingen
shock
Nee
Waarschuw 112:
Bewusteloos
Slachtoffer
Blijf luchtweg
Beweeg SO zo
Trauma? Ja vrijhouden met
min mogelijk
CHINLIFT
Nee
Hitteberoerte
Blijf ademweg en
Slachtoffer bij Verdenking op Controleer iedere Blijf slachtoffer
Ja Nee ademhaling
bewustzijn? wervelletsel? minuut de pols geruststellen
observeren
Protocol
Ja Indien slachtoffer
Bewusteloos SO
bewustzijn verliest
Raak slachtoffer
niet onnodig aan!
Blijf ademweg en
Controleer iedere Blijf slachtoffer
ademhaling
minuut de pols geruststellen
Nee observeren
Protocol
Indien slachtoffer
Bewusteloos SO
bewustzijn verliest
Protocol
Indien Responsive DRS. ABCDE
Indien Protocol
ademhalings- Reanimatie
stilstand
Een circulatiestilstand wordt gedefinieerd als een fatale gebeurtenis, waarbij het hart geen effectieve
output meer heeft, waardoor de patiënt snel zal overlijden. Per jaar overlijden in Nederland ca. 130.000
personen. Van de totale groep overleden personen sterven ongeveer 15.000 personen aan de gevolgen
van een circulatiestilstand. Dit geeft een indruk over het potentiële aantal te redden personen. De
oorzaak van een circulatiestilstand kan divers zijn. Meestal is een hartinfarct de oorzaak. Als gevolg
hiervan kan ventrikelfibrilleren optreden. Dit is het snel en onsamenhangend samentrekken van de
myocardspiercellen, waarbij er geen effectieve cardiac output is. Zonder behandeling door
deskundigen is dit dodelijk. Om de tijd tot aan de behandeling te overbruggen is de reanimatie bedacht.
Pathofysiologie
Zodra er een circulatiestilstand op treedt, vindt er geen zuurstoftransport meer plaats naar de
verschillende organen. Hierdoor kan onherstelbare schade ontstaan. Het meest kwetsbaar hiervoor zijn
de hersenen. Al na ongeveer 4 minuten circulatiestilstand kan onherstelbare schade in de hersenen
optreden. Ook de hartspier zelf en de nieren zijn erg gevoelig voor een verminderd zuurstofaanbod.
Doel
Bij een reanimatie wordt de pompwerking van het hart nagebootst. Dit gebeurt door het sternum
(borstbeen) richting de wervelkolom te drukken. Hierdoor worden de longen samengedrukt waardoor er
bloed via het hart in de circulatie terechtkomt. Zodra de druk van het borstbeen wordt afgehaald, zuigen
de longen zich weer als een soort spons vol met bloed uit de beide venae cavae. Deze cyclus herhaalt
zich als het borstbeen weer wordt ingedrukt. Als deze compressies goed worden uitgevoerd, kan
maximaal 30% van de normale circulatie worden geëffectueerd. Dit lijkt weinig, maar hiermee kan wel
aan het doel van de reanimatie worden voldaan, namelijk de tijd overbruggen totdat professionele hulp
arriveert.
Techniek reanimatie
Een goede techniek is vereist om effectief te kunnen reanimeren. Zo wordt immers het beste resultaat
bereikt met betrekking tot de circulatie en tevens is de kans op het ontstaan van verder letsel
(bijvoorbeeld ribbreuken) het kleinst.
Het slachtoffer dat gereanimeerd moet worden, moet altijd op zijn rug liggen. Tevens is een harde, niet
indrukbare ondergrond vereist. Bij een zachte ondergrond, zoals een matras, druk je het lichaam van
het slachtoffer in het matras, in plaats van het indrukken van de borstkas. Hierdoor is je reanimatie niet
efficiënt. Bij een te zachte ondergrond kan het slachtoffer van het bed gehaald worden doormiddel van
een Rautekmanoeuvre. Sommige patiënten in een verzorgings- of ziekenhuis liggen op een luchtmatras,
deze matrassen hebben vaak een speciale CPR-knop, waardoor de lucht snel uit het matras gehaald
kan worden en verplaatsing van het slachtoffer niet nodig is.
De resuscitator moet zo boven het slachtoffer zitten dat de kracht die hij
uitoefent op het sternum loodrecht gericht is op de wervelkolom. De
beste positie om dit te bereiken is:
Afbeelding 4.2: Houding van de resuscitator: Knieën tegen de bovenarm van het
slachtoffer, gestrekte armen en de schouders recht boven het sternum.
Masseren gebeurt met gestrekte armen, die loodrecht op het sternum staan. De beweging komt uit de
heupen en schouders van diegene die reanimeert. Voor het uitoefenen van druk gebruik je je eigen
lichaamsgewicht. Het sternum wordt loodrecht in de richting van de wervelkolom gedrukt. Dit gebeurt
geleidelijk waarbij het indrukken van het sternum net zo lang moet duren als het omhoog komen. Dit
omhoog komen zal spontaan gebeuren. Stotende of onregelmatige bewegingen moeten worden
vermeden, omdat hiermee de kans op ribbreuken toeneemt. Bij een volwassene moet het sternum
ongeveer 4-5 cm worden ingedrukt. Na elke compressie mag er geen enkele druk op het sternum staan,
maar de handen mogen ook niet los komen. Als er nog wel druk wordt uitgeoefend op het sternum
terwijl deze naar boven komt, is er sprake van ‘leunen’. Dit voorkomt een goede ‘sponswerking’ van de
longen en daardoor heeft het als gevolg dat er minder bloed zal worden rondgepompt.
De frequentie van het masseren is 100 keer per minuut. Dit komt neer op iets minder dan 2 keer per
seconde. Met elke 30 compressies ben je dus 18 seconden bezig. Na deze compressies worden er 2
beademingen gegeven in 2 pogingen, als een beademing niet is gelukt wordt niet opnieuw geprobeerd.
Binnen 6 seconden vanaf het moment dat er wordt gestopt met masseren voor het geven van de
beademingen, moet er weer worden begonnen met masseren. Een totale cyclus moet dus 24 seconden
duren.
Techniek borstcompressies
1. Kniel dicht naast het slachtoffer ter hoogte van de bovenarm.
2. Plaats de hiel van 1 hand in het midden van de borstkas van het slachtoffer. Plaats de hiel van de
andere hand op de eerste hand en haak de vingers ineen.
3. Druk met gestrekte armen het sternum 4-5 cm loodrecht in. De schouders dienen zich recht boven
het sternum te bevinden.
4. Laat na elke compressie het sternum helemaal omhoog komen zonder hier druk op uit te oefenen.
5. Masseer met een frequentie van 100/min en geef na iedere 30 compressies 2 beademingen.
Om er voor te zorgen dat ook de longen van het slachtoffer geventileerd worden tijdens de reanimatie,
worden er beademingen gegeven in de rustfase tussen de 30 compressies. De lucht om ons heen bevat
ongeveer 21% zuurstof, de lucht die wij uitademen bevat nog 16% zuurstof. Uitgeademde lucht bevat
nog voldoende zuurstof om een slachtoffer mee te beademen. Tussen de compressies worden 2
beademingen gegeven. Om een effectieve beademing te kunnen geven dient men eerst luchtweg vrij te
maken door het toepassen van de chinlift.
Chinlift
Bij een slachtoffer dat bewusteloos is, zal door verslapping van de spieren
de tongbasis in de luchtweg zakken en deze blokkeren. Hierdoor is het niet
mogelijk om de ademhaling te controleren of om beademingen te geven.
Door het uitvoeren van een chinlift kan men de luchtweg vrijmaken zodat het
mogelijk is om de ademhaling te controleren of effectieve beademingen te
geven. Daarnaast zal een bewusteloos slachtoffer met een geblokkeerde
luchtweg stikken en daardoor snel komen te overlijden.
Beademen
Zodra de luchtweg vrijgemaakt is doormiddel van de chinlift kunnen de beademingen gegeven worden.
Er wordt tussen de 0,4 en 0,6 liter lucht ingeblazen.
Afbeeldingen 4.4 en 4.5: Het geven van een beademing en kijken of de borstkas inzakt.
Er worden tijdens de beademingsfase slechts twee pogingen gedaan om te beademen. Lukt er een
beademing niet, doe dan geen nieuwe poging, maar ga gewoon verder met het geven van
borstcompressies. Het inblazen van lucht moet rustig en gelijkmatig gebeuren. Indien er te snel of met
te veel kracht beademd wordt, bestaat er het risico dat het slachtoffer gaat braken en braaksel in de
longen terecht komt (aspiratie). Het slachtoffer moet dan zo snel mogelijk op de zij gelegd worden zodat
het braaksel uit de mond kan. Dit doet men met de snelle kantel methode. Het slachtoffer wordt bij
schouder en heup gepakt en op de zij getrokken, zodat het braaksel goed uit de mond kan vloeien.
Maak de mondholte na het braken leeg om te voorkomen dat er braaksel in de luchtwegen komt.
Protocol reanimatie
Het uiteindelijke protocol waarmee een slachtoffer benaderd dient te worden is als volgt:
1. Danger. Let op veiligheid. Ga na of de situatie veilig is voor zowel jezelf, de omstanders als het
slachtoffer.
2. Responsive. (praten gevolgd door schudden).
Praten: Vraag op een luide toon aan het slachtoffer: “Hallo meneer, mevrouw. Kunt u mij horen?”
Schudden: Schud met beide handen voorzichtig aan beide schouders van het slachtoffer en kijk
goed of het slachtoffer hierop reageert. Reageert het slachtoffer hier wel op, laat het slachtoffer
dan, mits het veilig is, liggen en probeer uit te vinden wat er gebeurd is. Haal eventueel hulp.
Handel vervolgens volgens het protocol DRS. ABCDE. Reageert het slachtoffer niet op
schudden, ga dan verder met het volgende punt
3. Shout for help. Vraag een omstander bij je voor het geval je hulp nodig hebt.
4. Airway. Leg je hand op het voorhoofd van het slachtoffer en pas met je andere hand de chinlift
toe, zodat de ademweg wordt vrijgemaakt.
5. Breathing. Controleer de ademhaling gedurende maximaal 10 seconden. Hiervoor moeten drie
dingen tegelijk gecontroleerd worden, te weten: Kijk of je de borstkas omhoog ziet komen,
Luister bij de mond en neus of je een ademhaling hoort en Voel met je wang of je een
luchtstroom uit de mond of neus van het slachtoffer voelt komen. *
Is dit niet het geval, of je twijfelt, laat dan door de omstander 112 bellen. Ben je alleen, dan bel
je zelf eerst 112, ook als je daarvoor het slachtoffer even alleen moet laten.
6. Start de reanimatie. Begin met 30 borstcompressies, gevolgd door 2 beademingen met het
hoofd in de vrije luchtweg houding en de neus dichtgeknepen.
7. Blijf 30 compressies afwisselen met 2 beademingen tot ambulancepersoneel de reanimatie van
je overneemt.
* In de eerste minuten na het ontstaan van een circulatiestilstand kan het zo zijn dat het slachtoffer op
een abnormale manier ademt (agonale ademhaling of gasping). Zo kan het zijn dat hij amper ademt,
zeer onregelmatig ademt of erg luidruchtig naar lucht hapt. Dit moet worden herkent en als teken van
een circulatiestilstand worden opgevat. Snel beginnen met de reanimatie is dan ook vereist.
≈ Op BlackBoard is een volledige uitwerking van dit protocol te vinden, begeleid met foto’s en een
video.
Starten
In geval van een circulatiestilstand moet je in principe altijd een reanimatiepoging ondernemen. We
gaan er van uit dat het slachtoffer een circulatiestilstand heeft als hij geen (normale) ademhaling heeft.
Hoe sneller je start met reanimeren, hoe groter de overlevingskansen voor het slachtoffer zijn. Jouw
reactie bepaalt dus mede de overlevingskansen! Als de reanimatie binnen 4 minuten begint, is de kans
op succes het grootst. Daarna neemt de kans op slagen steeds verder af. Dit neemt niet weg dat het
altijd de moeite waard is om een reanimatiepoging te starten.
Weet je zeker dat de circulatiestilstand bij het slachtoffer al meer dan 10 minuten geleden is
opgetreden, dan heeft het starten van een reanimatie doorgaans geen zin meer. Op deze 10
minutengrens zijn echter wel twee uitzonderingen:
Bij een baby of kind is een reanimatiepoging altijd zinvol, omdat de oorzaak van de circulatiestilstand
vaak niet direct gelegen is in het hart. Bij een verdrinking is een reanimatiepoging ook altijd zinvol. Dit
omdat het koude water het lichaam beschermt. Hierdoor treedt schade aan organen pas later op.
In het algemeen is het resultaat van een reanimatie niet zichtbaar voor de hulpverlener op straat. Slechts
zelden komt het slachtoffer na een paar massages weer bij kennis en begint spontaan te ademen.
Meestal zal echter met de reanimatie moeten worden doorgegaan totdat deskundige hulp arriveert en
deze het overneemt. Als de reanimatie snel wordt gestart en goed wordt uitgevoerd heeft het slachtoffer
een redelijk goede kans op overleven. Er zijn ook oorzaken (bijvoorbeeld een groot myocardinfarct)
waarbij zoveel schade aan het hart of hersenen wordt toegebracht dat de kans op overleven onmogelijk
is. Dit is echter aan de buitenkant niet te zien en dus zal er wel een reanimatiepoging worden gestart.
Een niet succesvolle reanimatie is dus nooit een persoonlijk falen!
Kinderreanimatie
Voor de basale reanimatie van kinderen is een aparte richtlijn opgesteld, die in een aparte cursus
(Pediatric Basic Life Support) wordt aangeleerd. Hierin wordt onder andere geleerd dat men bij kinderen
reanimeert in een verhouding van 15;2, de reanimatie gestart wordt met 5 beademingen (de oorzaak ligt
bij kinderen vaak in de ademhaling en niet in het hart) en de borstkast 1/3 wordt ingedrukt. Indien deze
cursus niet gevolgd is, kan de hulpverlener bij reanimatie van kinderen het protocol van de volwassenen
toepassen.
Voor de reanimatie van drenkelingen gelden eveneens afwijkende richtlijnen, onder andere dat de
reanimiatie met 5 beademingen begint.
Niet-reanimerenverklaring
Sommige mensen kiezen er bewust voor dat als zij een circulatiestilstand krijgen, zij niet meer
gereanimeerd willen worden. Redenen hiervoor kunnen zijn dat ze het risico op blijvende restschade
niet willen lopen, of dat ze geaccepteerd hebben dat ze dood gaan.
Weet je van het slachtoffer niet of hij zo’n verklaring heeft, begin dan altijd met de reanimatie. Elke
seconde telt immers, en dan is zoeken naar een niet-reanimatieverklaring die het slachtoffer mogelijk
ergens bij zich heeft een veel te tijdrovende bezigheid. Mocht je bij een slachtoffer op straat een niet-
reanimerenverklaring aantreffen, ga dan alsnog reanimeren. Het is op dat moment niet mogelijk om te
controleren of de verklaring geldig is het slachtoffer nog steeds achter zijn verklaring staat en of de
verklaring rechtsgeldig is. Het ambulancepersoneel of de arts op de Spoedeisende Hulp kan alsnog
besluiten om de reanimatiepoging te staken.
Als je van iemand binnen je familie of vriendenkring weet dat hij of zij een niet-reanimerenverklaring
heeft, dan kan je overwegen om niet te beginnen met reanimeren.
Nieuwe inzichten
Er lopen op dit moment diverse studies naar de effectiviteit van de huidige methode voor reanimatie. Uit
een Japanse studie bleek dat alleen borstcompressies geven effectiever zou zijn dan borstcompressies
afwisselen met beademen. In onze cursus blijven we de huidige richtlijnen van 2005/2006 (ERC/NRR)
volgen en blijven we 30 compressies afwisselen met 2 beademingen. Naar verwachting zullen in 2010
de richtlijnen worden aangepast aan de dan geldende consensus.
Safety:
Waarborg
veiligheid
Response
Nee
Shout
Controleer
ademhaling
maximaal 10
seconden
Protocol ABCDE:
Ademhaling
Ja
aanwezig?
Nee
112
Waarschuw 112:
Laat AED halen
REANIMATIE
Reanimatie
Ambulance
Plaats handen Stoppen van
personeel neemt
midden op thorax reanimatie
reanimatie over
Indien reanimator
is uitgeput
Wissel 2
Wissel iedere
beademingen af
twee minuten van
met 30
resuscitator
compressies
AED
Een ieder die wel eens een medische serie op televisie heeft gekeken kent het begrip defibrilleren,
hoewel het door niet-medici ook wel klappen of schokken genoemd wordt. De Automatische Externe
Defibrillator (AED) is een vereenvoudigde versie van de apparatuur die men in de ambulance en op de
Eerste Hulp gebruikt om afwijkende hartritmes te ontdekken en indien mogelijk, door middel van een
elektrische schok, terug te brengen naar een normaal sinusritme. De AED mag in tegenstelling tot de
apparatuur uit het ziekenhuis ook door leken, dat wil zeggen niet medisch geschoolden of omstanders,
gebruikt worden. Het grote voordeel van de AED is dat deze gesproken opdrachten geeft aan de
bediener, wat betekent dat men met relatief weinig scholing in staat is om de AED te gebruiken en
mogelijk een leven te redden. Men dient zich wel te realiseren dat het gebruik van de AED zonder het
toepassen van hartmassage niet zinvol is. Men zal dus altijd geschoold moeten zijn in zowel reanimatie
als in gebruik van de AED.
De AED is in staat om zelf afwijkende hartritmes te herkennen en indien mogelijk deze doormiddel van
het toedienen van een elektrische schok te converteren naar een normaal hartritme, zoals het sinusritme.
De overlevingskansen van een slachtoffer met een acute hartstilstand buiten het ziekenhuis zijn
bijzonder klein en nemen per minuut met ongeveer 10% af naarmate het langer duurt voordat er
ingegrepen wordt. Omstanders kunnen starten met Basic Life Support om zo de tijd die de
hulpverleningsdiensten nodig hebben om bij het slachtoffer te komen te overbruggen. Essentieel is snel
handelen. Hoe eerder de keten van overleven gestart wordt, des te groter zijn de kansen voor het
slachtoffer. De keten van overleven begint met het snel stellen van de diagnose (‘Circulatiestilstand’) en
snel alarmeren van professionele hulp via 112.
Er wordt zo snel mogelijk gestart met reanimatie door omstanders, om een deel van de circulatie
(ongeveer 30%) in gang te zetten en de organen, waaronder de hersenen, van zuurstof te voorzien. De
volgende stap is het vroegtijdig defibrilleren middels een AED, mits deze op de locatie aanwezig is.
Door vroege defibrillatie kan ventrikelfibrilleren (VF), dat bij 60-70% van de slachtoffers met een
hartstilstand voorkomt, worden opgeheven. Laatste stap in de keten is het aanvangen met
specialistische reanimatie door ambulancepersoneel en verdere hulp in het ziekenhuis.
De AED gebruiken
In de praktijk zul je zelden een AED direct binnen handbereik hebben, maar op steeds meer plaatsen in
Nederland hangen tegenwoordig AED’s (te herkennen aan het groene AED-logo) om bij een
hartstilstand zo snel mogelijk te kunnen defibrilleren.
De benadering van een slachtoffer met een mogelijke hartstilstand is het zelfde
als bij de eerder aangeleerde reanimatie, dat wil zeggen dat men eerst kijkt of
de omgeving veilig is, het bewustzijn van het slachtoffer controleert, een
omstander bij je roept, de luchtweg vrijmaakt en vervolgens de ademhaling ten
hoogste 10 seconden controleert. Zodra je constateert dat er geen (effectieve)
ademhaling aanwezig is, laat je een omstander 112 bellen en een AED halen.
Indien er meerdere omstanders zijn, laat dan iemand anders dan degene die
gaat bellen de AED gaan halen. Indien je alleen bent en de AED is binnen
handbereik, ga dan eerst 112 waarschuwen en haal vervolgens de AED.
Vervolgens start je direct met het geven van 30 borstcompressies afgewisseld met 2 beademingen.
Hiermee ga je door totdat de AED binnen handbereik is. Ben je alleen, onderbreek dan je compressies
en schakel de AED in. Volg nauwgezet de gesproken instructies.
Is er nog een hulpverlener aanwezig, dan gaat één hulpverlener door met het geven van compressies
afgewisseld met beademingen, terwijl de andere de instructies van de AED volgt en de elektroden op
de borstkas plakt.
Het algoritme
De AED is een apparaat dat via gesproken instructies de hulpverlener precies aangeeft wat er moet
gebeuren. Zodra de AED wordt ingeschakeld, wat kan gebeuren door de klep te openen of op de ‘aan’
knop te drukken, geeft de stem diverse opdrachten.
De eerste opdracht is het vrijmaken van de borstkas, door het verwijderen van alle bovenkleding,
inclusief BH. Bij de meeste AED’s zit een setje met daarin een kledingschaar, een washandje en een
scheermes. Bij een bezwete borstkas dient deze eerst droog gemaakt te worden, om te zorgen dat de
elektroden goed blijven plakken. Een sterk behaarde borstkas kan eventueel op de plaatsen van de
elektroden geschoren worden, maar alleen als het plakken van de elektroden niet lukt.
De AED zal vervolgens opdracht geven tot het plakken van de elektroden op de borstkas, waarbij één
elektrode onder de linker oksel geplakt wordt en de andere onder het rechter sleutelbeen naast het
borstbeen. De meeste AED’s geven via een lampje aan of de elektroden op de juiste locatie geplakt zijn.
De volgende stap is het analyseren van het ritme, waarbij er gestopt moet worden met de
borstcompressies en het slachtoffer niet aangeraakt of bewogen mag worden. Het is belangrijk om
hierbij omstanders op afstand te houden. Als het slachtoffer tijdens de analyse wordt aangeraakt door
een hulpverlener of omstander, wordt de analyse onderbroken en geeft de AED een signaal af. Dit leidt
tot onwenselijke vertraging in het toedienen van de eerste schok!
Indien de AED een schokbaar ritme detecteert (VF of VT), zal de stem zeggen dat een schok
geadviseerd is. Bij het toedienen van een schok dient het slachtoffer geheel vrij te liggen en mag hij
geen contact maken met tafelpoten, het bed, hulpverleners of omstanders.
Wanneer er geen schokbaar ritme aanwezig is, zal de AED aangeven dat er géén schok geadviseerd is.
Er wordt vervolgens onmiddellijk begonnen met het toedienen van 30 borstcompressies afgewisseld
met 2 beademingen, totdat de AED een nieuwe opdracht geeft.
Indien het slachtoffer op een bepaald moment normaal gaat ademen, stop dan met het geven van
compressies en beademingen, maar laat de elektroden op de borstkas zitten. Blijf bij een bewusteloos
slachtoffers de vitale functies controleren en garandeer een vrije luchtweg door het vasthouden van de
chinlift of leg het slachtoffer in de stabiele zijligging. Wacht de komst van de ambulance af.
Bijzondere situaties
Veiligheid en de AED
In het protocol wordt veel aandacht besteed aan veiligheid, de eerste stap is dan ook om te kijken of de
situatie veilig is voor de hulpverlener, omstanders en het slachtoffer. Bij het gebruik van de AED is dit
aspect nog belangrijker omdat de AED werkt met een grote hoeveelheid stroom. De hulpverlener dient
zicht er van te gewissen dat de (harde) ondergrond waarop het slachtoffer ligt veilig en droog is.
Gebruik van de AED op een metalen oppervlak is gevaarlijk en dient vermeden te worden, uitzondering
hierop is het dek van een schip waarbij verplaatsen niet mogelijk is en de AED gewoon gebruikt dient te
worden. Indien het slachtoffer in een plas water ligt, verplaats hem dan naar een droger oppervlak.
Tijdens het analyseren, het opladen en het toedienen van een schok mag het slachtoffer absoluut niet
aangeraakt worden, omdat dit de analyse kan beïnvloeden, waardoor het toedienen van een schok
wordt vertraagd of de hulpverlener zelf een schok kan krijgen. De hulpverlener dient omstanders op
afstand te houden. Controleer vóór het toedienen van de schok of het slachtoffer door niemand wordt
aangeraakt en vrij ligt van zijn directe omgeving. Roep vóór het toedienen van de schok ‘Houd afstand’’
en ‘Iedereen LOS!’
Sinds de invoering van de nieuwe richtlijnen in 2006 is er ook bij het gebruik van de AED het één en
ander veranderd. Op dit moment zijn echter nog niet alle AED’s in den lande omgeprogrammeerd naar
de nieuwe richtlijnen. Het is dus goed mogelijk dat een AED je opdrachten geeft die nog volgens het
oude protocol gaan. Ook hier geldt, volg altijd de aanwijzingen van de AED! Voor het toepassen van het
benaderingsprotocol (DRS. ABCDE) en de borstcompressies en beademingen gebruikt men wel de
nieuwe richtlijnen, dus 30 borstcompressies afgewisseld met 2 beademingen.
In de nieuwe richtlijnen wordt direct na het al dan niet toedienen van een schok gestart met 30
borstcompressies afgewisseld met 2 beademingen, totdat de AED een nieuwe opdracht geeft.
Afhankelijk van het model AED en de geprogrammeerde richtlijnen is het bovenstaande van toepassing,
volg altijd de aanwijzingen van de AED nauwgezet op.
Het uiteindelijke protocol waarmee een slachtoffer benaderd dient te worden is als volgt:
1. Danger. Let op veiligheid. Ga na of de situatie veilig is voor zowel jezelf, de omstanders als het
slachtoffer. Let op dat de ondergrond droog is en dat het slachtoffer niet op een metalen
oppervlak ligt.
2. Responsive. (praten gevolgd door schudden).
Praten: Vraag op een luide toon aan het slachtoffer: “Hallo meneer, mevrouw. Kunt u mij horen?”
Schudden: Schud met beide handen voorzichtig aan beide schouders van het slachtoffer en kijk
goed of het slachtoffer hierop reageert. Reageert het slachtoffer hier wel op, laat het slachtoffer
dan, mits het veilig is, liggen en probeer uit te vinden wat er gebeurd is. Haal eventueel hulp.
Blijf regelmatig de ademhaling en circulatie controleren. Reageert het slachtoffer niet op
schudden, ga dan verder met punt
4. Shout for help. Vraag een omstander bij je voor het geval je hulp nodig hebt.
5. Airway. Leg je hand op het voorhoofd van het slachtoffer en pas met je andere hand de chinlift
toe, zodat de ademweg wordt vrijgemaakt.
6. Breathing. Controleer de ademhaling gedurende maximaal 10 seconden. Hiervoor moeten drie
dingen tegelijk gecontroleerd worden, te weten: Kijk of je de borstkas omhoog ziet komen,
Luister bij de mond en neus of je een ademhaling hoort en Voel met je wang of je een
luchtstroom uit de mond of neus van het slachtoffer voelt komen. *
Is dit niet het geval, of je twijfelt, laat dan door de omstander 112 bellen. Ben je alleen, dan bel
je zelf eerst 112, ook als je daarvoor het slachtoffer even alleen moet laten.
Indien er een AED aanwezig is, laat deze dan zo snel mogelijk halen.
7. Start de reanimatie. Begin met 30 borstcompressies, gevolgd door 2 beademingen met het
hoofd in de vrije luchtweg houding en de neus dichtgeknepen.
8. Blijf doorgaan met 30 compressies af te wisselen met 2 beademingen tot de AED aanwezig is en
de elektroden op de borstkas geplakt zijn. Ben je alleen, onderbreek dan de compressies om de
elektroden te plakken.
9. Zodra de AED aanwezig is: is Schakel de AED in door de deksel te openen of op de ‘Aan’ knop te
drukken.
10. Haal de elektroden uit de verpakking en ontbloot de borstkas van het slachtoffer.
11. Plaats de ene elektrode onder de linker oksel van het slachtoffer en plaats de andere elektrode
onder het rechter sleutelbeen naast het borstbeen van het slachtoffer.
12. Volg de instructies van de AED nauwgezet op
13. Raak het slachtoffer tijdens het analyseren van het ritme niet aan, hierdoor wordt de analyse
onderbroken en gaat kostbare tijd verloren!
* In de eerste minuten na het ontstaan van een circulatiestilstand kan het zo zijn dat het slachtoffer op
een abnormale manier ademt (agonale ademhaling). Zo kan het zijn dat hij amper ademt, zeer
onregelmatig ademt of erg luidruchtig naar lucht hapt. Dit moet worden herkend en als teken van een
ademhalings/circulatiestilstand worden opgevat. Snel beginnen met de reanimatie is dan ook vereist.
Behalve de AED zijn er andere hulpmiddelen beschikbaar voor gebruik tijdens een reanimatie. Een deel
van deze hulpmiddelen, zoals het toedienen van medicatie en het garanderen van een vrije luchtweg
doormiddel van intubatie, zijn voorbehouden aan professionele hulpverleners.
Bij kinderen jonger dan 1 jaar wordt de AED niet Indien het slachtoffer een normale ademhaling
gebruikt. krijgt tijdens het reanimeren of na het toedienen
Bij kinderen tussen 1 en 8 jaar dient men bij van de schok, controleer de vitale functies en leg
voorkeur speciale kinderelektroden te gebruiken. hem dan in de stabiele zijligging en wacht de
Indien deze er niet zijn, gebruik dan de komst van de ambulance af. Laat de elektroden op
volwassenenelektroden. de borstkas zitten.
Met asfyxie (verstikking) wordt de situatie bedoeld waarbij de normale ademhaling stopt, of de
zuurstofsaturatie van het hemoglobine in ernstige mate onvoldoende is. Asfyxie kan onder andere
worden veroorzaakt door verslikking in een voorwerp (bv. knikker) of vloeistof (bv. bloed). Ook kan het
door aspireren van maaginhoud, een zwelling of verdrinking ontstaan. Asfyxie leidt in korte tijd tot de
dood, want de ademweg, die in dit geval geobstrueerd is, is een vitale functie. Ongeveer één minuut
nadat de situatie is voorgevallen, zal het slachtoffer bewusteloos raken. Na ongeveer 4 minuten zal er
irreversibele schade in de hersenen optreden. In dit hoofdstuk wordt de luchtwegobstructie door een
vreemd voorwerp behandeld.
Pathofysiologie
Symptomen/Klachten
Een corpus alienum kan de luchtweg gedeeltelijk of geheel afsluiten. Bij een gedeeltelijke obstructie zal
het slachtoffer nog hoorbaar hoesten of ademhalen. Andere symptomen van een gedeeltelijke
verslikking zijn: paniek, naar de keel grijpen, cyanotische kleur, uitpuilende ogen en rochelen.
Indien er sprake is van een volledige obstructie zal het slachtoffer hoesten zonder geluid, amper of niet
ademen, blauw kleuren en daarna zijn bewustzijn verliezen.
Handelen
Afbeelding 4.6: Handelen bij een obstructie van de luchtweg. Vijf slagen tussen de schouderbladen gevolgd door de Heimlich-
manouevre.
Ademt het slachtoffer niet meer, kan hij niet meer hoesten en is hij tevens buiten bewustzijn, leg dan het
slachtoffer voorzichtig op de grond. Bel, of laat 112 bellen en start de basale reanimatie met 30
compressies, gevolgd door 2 beademingen, etc. Doe dit ook als je de a. carotis nog wel voelt pulseren.
Het doel is immers om de luchtweg vrij te maken. Door de drukverhoging die ontstaat bij een
borstcompressie kan het voorwerp uit de ademweg schieten, waardoor deze weer vrij toegankelijk is.
Door het beademen kan het voorwerp in een long terecht komen (slachtoffers buiten bewustzijn
verliezen spierspanning en daardoor kan het voorwerp ‘doorgeblazen’ worden). Hiermee is één long
nog steeds geobstrueerd, maar via de andere long kan wél normale ventilatie plaatsvinden, waardoor
de kans bestaat dat het slachtoffer ontwaakt uit zijn coma.
Na een volledige obstructie is het altijd nodig om voor controle naar een arts te gaan. Vaak blijft er nog
iets in de longen of luchtweg achter wat achteraf voor complicaties kan zorgen. Tevens kan er bij een
heimlich manoeuvre schade aan inwendige organen worden aangericht. Dit moet gecontroleerd worden
door een arts.
≈ Op BlackBoard is een volledige uitwerking van dit protocol te vinden, begeleid met foto’s en een
video.
Verder lezen
1.
2. 3.
1. Een slachtoffer verslikt zich en kan niet meer ademen. Allereerst vraag je of het slachtoffer nog kan
praten of hoesten. Zo ja, moedig dit dan aan, zo nee, ga dan verder:
2. Ga vervolgens schuin achter het slachtoffer staan. Zorg dat het slachtoffer licht vooroverbuigt.
Ondersteun het slachtoffer door een hand op de schouder te plaatsen. Maak met de andere hand
een naar boven gerichte, slaande beweging tussen de 2 schouderbladen in. Herhaal deze slagen
maximaal 5 keer. Indien het niet effectief is (slachtoffer kan niet praten of hoesten), ga dan verder
naar de volgende afbeelding:
3. Ga achter het slachtoffer staan. Schuif met je handen over de bekkenkam van het slachtoffer.
Plaats een vuist met de duim in de hand tussen de navel en de processus xyphoideus. Omvat de
vuist met jouw andere hand en maak een schuin naar boven gerichte, stotende beweging. Herhaal
deze compressie maximaal 5 keer. Indien het niet effectief is (slachtoffer kan niet praten of
hoesten), keer dan terug naar de vorige stap. Blijf dit herhalen tot het effectief is.
Astma (bronchiale) is een chronische ontsteking in de luchtwegen, waarvan de oorzaak (nog) onbekend
is. Er zijn 2 hoofdfactoren bekend voor het ontstaan van astma:
1) Atopie en Allergie. Atopie is een erfelijke vorm van overgevoeligheid door een te hoge activatie van
antistoffen tegen allergenen en is genetisch bepaald. Een allergie kan men omschrijven als een reactie
van het lichaam op allergenen die normaal geen afweerreactie oproepen. Een allergie kan men voor
allerlei allergenen ontwikkelen (een allergeen = een stof die een allergische reactie kan veroorzaken).
Slachtoffers zijn vaak allergisch voor pollen en huisstofmijt, maar men kan ook allergisch zijn voor hond,
kat, konijn enzovoort.
2) Bronchiale Hyperreactiviteit is een verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor aspecifieke
prikkels. Deze aspecifieke prikkels geven bij ‘gezonde’ mensen geen reactie. Aspecifieke prikkels zijn
prikkels als ‘koud weer’, inspanning, parfum, bepaald eten en emoties. Ook kan een astma aanval
ontstaan door bepaalde medicatie (bijv. NSAIDS (ontstekingsremmers)). Bijna alle patiënten met astma,
hebben broncheale hyperreactiviteit (BHR).
Astma komt vrij vaak voor: de prevalentie bij schoolkinderen is 10%! Na de pubertijd nemen de klachten
af en daarmee ook de prevalentie.
Pathofysiologie
Hoewel de oorzaak onbekend is, is de pathofysiologie wel bekend. De chronische, niet infectieuze
ontsteking van de luchtwegen leidt tot luchtwegobstructie door contractie van het bronchiale gladde
spierweefsel, mucosazwelling en slijmsecretie. De contractie van het bronchiale gladde spierweefsel
ontstaat door prikkeling van zenuwen, of door mediatoren (stoffen zoals histamine) die vrijkomen uit
ontstekingscellen. Hierdoor contraheert het gladde spierweefsel dat over de gehele bronchiale boom zit
naast dat de mucosa door de prikkeling ook al opgezwollen was. Samen zorgen ze dat het lumen
kleiner wordt (de holte waar de lucht doorheen kan). Ook is er meer slijmsecretie, dat vooral in de
‘grotere’ luchtwegen zit. Ook dit vermindert de luchtstroom naar de alveoli. Met de combinatie van deze
3 factoren kun je dus minder goed ventileren.
Symptomen/Klachten
• Hoesten
• Piepende ademhaling
• Strak gevoel om de borst (vaak ’s nachts erger)
• Benauwd
• Kortademigheid
Differentiaal Diagnose
Astma Cardiale:
Cardiale Door (linker)hartfalen stijgt de druk in de longvenen (het hart pompt het bloed dat uit de
longvenen komt niet meer goed de aorta in, waardoor er meer bloed in de longvenen achterblijft en dit
veroorzaakt een hogere druk op de longvaatwand ). Door de verhoogde longvaatdruk treedt er vocht uit de
bloedbaan en gaat het vocht het interstitium van de long in, en rond kleine luchtwegen zitten. Hierdoor is er
geen goede zuurstofwisseling meer mogelijk op het niveau van de longblaasjes (alveoli) en dit veroorzaakt
ook benauwdheidklachten die op astma lijken. Vaak is de patiënt op leeftijd en is hij bekend met cardiale
klachten.
Corpus Alienum: Het inademen van een vreemd lichaam kan zorgen voor een hevige benauwdheid met
hoesten. Een corpus alienum blijft meestal hoog in de luchtwegen vastzitten en veroorzaakt daarom een
inspiratoire stridor. De luchtwegobstructie bij astma zit laag in de luchtwegen en meestal ontstaat de
prikkeling bij de uitademing daarom geeft het een expiratoire stridor. Indien het slachtoffer een inspiratoire
stridor heeft, dient deze meteen naar de SEH vervoerd te worden.
Handelen
Vaak weet het slachtoffer zelf dat hij astma heeft en weet deze wat het best gedaan kan worden. Mocht
een slachtoffer nog niet in een halfzittende houding zitten, adviseer het slachtoffer om dat wel te doen.
In deze houding kan het slachtoffer namelijk het makkelijkste ademhalen. Help het slachtoffer eventueel
bij het innemen van de medicatie. Deze medicatie werkt snel en zal dus snel klachtenverminderend
werken. Let op: er kan ook een verlate allergische reactie plaatsvinden (na 2-6 uur). Een slachtoffer met
Astma heeft een stoornis in de B. We zullen eerst dit oplossen voor we verder gaan met het controleren
van de vitale functies. (C)
Status Astmaticus
Status Astmaticus is relatief zeldzaam. Status Astmaticus is een ernstig astma aanval die respiratoire
insufficiëntie veroorzaakt of dreigt te veroorzaken. Ongeveer 5-10% van de astmatici is at risk. Het
betreft dan vaak patiënten met herhaalde aanvallen, rokers en patiënten met een slechte
geneesmiddelencompliance. Een status astmaticus is een levensbedreigende vorm van een astma
aanval. Vrijwel alle mensen die overlijden als gevolg van astma komen voor rekening van een status
astmaticus (deze wordt geschat op 1:100.000). Deze vorm van astma kan ontstaan als het slachtoffer
aan een zeer hoge dosis allergenen is blootgesteld, of als het slachtoffer geen of te weinig medicatie
heeft ingenomen.
Symptomen
• Expiratoire stilte
• Het slachtoffer is niet in staat om volzinnen uit te spreken
• Het slachtoffer is angstig
• Uiteindelijk decompenseert het slachtoffer en gaat de ademhalingsfrequentie juist omlaag. Het
slachtoffer is te uitgeput om nog adem te halen
• Sterke toename dyspneu
• Optreden pneumothorax
Dit slachtoffer heeft direct medisch hulp nodig. Afhankelijk van de ernst en duur van de astma aanval zal
112 of de huisarts worden gewaarschuwd. Status asthmaticus is een levensbedreigende aandoening,
hiervoor dient altijd 112 gebeld te worden. Bij een aanhoudend bestaande astma aanval en uitputting
moet het slachtoffer per ambulance naar de SEH worden vervoerd, zodat de vitale functies al voor het
transport kunnen worden veiliggesteld.
Hyperventilatie betekent letterlijk te veel (hyper) ademen (ventilatie). Men ademt sneller dan normaal.
Afhankelijk van de situatie ademt men diep of oppervlakkig.
Iedereen kan last van hyperventilatie krijgen. Maar de één hyperventileert maar één keer in zijn of haar
leven en de ander heeft er regelmatig last van. Het is belangrijk om te weten dat hyperventilatie
vervelend, maar niet gevaarlijk is.
Hyperventilatie is een reactie op een onderliggende oorzaak (inspanning, stress, psychische druk,
astma, ontspoorde diabetes, angst), maar hyperventilatie zelf is GEEN ziekte. Hyperventilatie door
diabetische ketoacidose zal in het hoofdstuk ‘Diabetes Mellitus’ behandeld worden. In dit hoofdstuk zal
hyperventilatie door psychische oorzaken behandeld worden. Dit wordt ook wel het
‘hyperventilatiesyndroom’ genoemd.
Pathofysiologie
Bij hyperventilatie ademen mensen sneller en dieper dan normaal. Omdat er sneller geademd wordt,
daalt het koolzuurgasgehalte (CO2) van het bloed. Acute hyperventilatie kan heel beangstigend zijn. Het
slachtoffer heeft last van dyspnoe (benauwdheid) en heeft daardoor het gevoel te stikken. Ook kan het
slachtoffer duizelig worden, flauwvallen, misselijk worden en pseudoangineuze klachten (beklemmend
gevoel op de borst of in de buik) krijgen. Verder kunnen klachten als hartkloppingen, paresthesieën
(tintelingen in vingers, voeten of rond de mond) en transpiratie optreden. De spieren van de onderarmen
en kuiten kunnen verkrampen en veroorzaken onvrijwillig buigen en strekken van de polsen en enkels.
Zeker iemand die niet begrijpt wat er gebeurt, kan in paniek raken waardoor de ademhaling nog minder
gecontroleerd wordt en de aanval toeneemt. De patiënt komt terecht in een vicieuze cirkel.
Uiteindelijk kan het slachtoffer het bewustzijn verliezen. Door het wegvallen van de psychische prikkel
zal de ademhaling automatisch weer terugkeren naar een normaal niveau. Handel hierbij zoals bij een
syncope/flauwte.
Na een hyperventilatieaanval kan het slachtoffer nog enige tijd last hebben van een licht gevoel in het
hoofd, misselijkheid en duizeligheid of lichte hoofdpijn. Deze klachten nemen na enige rust snel af.
Symptomen/Klachten
• Dyspnoe
• Benauwd gevoel, het gevoel te stikken
• Hartkloppingen door een toegenomen hartfrequentie.
• Snelle pols door een toegenomen hartfrequentie.
• Pseudoangineuze klachten (klachten lijken angina pectoris en/of myocard infarct)
• Stekende pijn op de borst
• Transpiratie
• Duizeligheid en misselijkheid
• Tintelingen en jeuk rond de mond en in de handen of vingers
• Handspasme ‘main d’accoucheur’: de vingers en duim zijn verkrampt.
Differentiaal Diagnose
Angina Pectoris
Myocard infarct
Astma aanval
Omdat hyperventilatie erg kan lijken op angina pectoris of een myocardinfarct, moet de EHBO’er eerst
zeker weten dat het niet deze aandoeningen zijn. Een slachtoffer met angina pectoris of myocardinfarct
heeft vaak een drukkende pijn op de borst, is bekend met hartfalen, maar heeft vaak GEEN periorale
tintelingen of tintelingen in de hand en ook geen handspasme en geen benauwdheidsklachten.
Slachtoffers met een hyperventilatieaanval hebben vaak een scherpe, stekende pijn op de borst, kunnen
bekend zijn met hartfalen (vaak is de oorzaak van het hyperventilatiesyndroom angst voor een angina
pectoris of myocard infarct), hebben vaak periorale tintelingen of tintelingen in de hand. Indien de
aanval langer duurt kan een handspasme ontstaan maar dit komt niet zo vaak voor.
Als je overtuigd bent dat iemand inderdaad een hyperventilatieaanval heeft, kalmeer dan het slachtoffer.
Dit kun je doen door rustig met je slachtoffer te praten en instructie te geven hoe hij/zij het beste kan
ademen bijvoorbeeld: ‘Adem in, adem even (3-4 seconden) vasthouden, adem uit’ of mee te ademen.
Om het koolzuurgehalte in het bloed te verhogen, kun je het slachtoffer in een zakje of in de handen
laten ademen. Sommige mensen vinden het eng om in een zakje te ademen, je kunt ze dan ook gewoon
de handen rond te mond laten zetten. Het slachtoffer zal zijn uitgeademde lucht (met CO2) weer
inademen, zodat zijn inademingslucht meer CO2 dan normaal bevat. Hierdoor zal de PaCO2 weer
stijgen, waardoor de klachten geleidelijk aan ook afnemen. Doe dit alleen niet te lang, want anders is de
PaCO2 te hoog, en dit geeft ook allerlei klachten (hypoventilatie o.a.). Probeer te achterhalen wat de
oorzaak is van de paniekaanval. Neem het slachtoffer serieus.
Hyperventilatie is een beeld dat in de praktijk vaak lastig te herkennen is omdat het lijkt op veel
verschillende aandoeningen. Alleen door zorgvuldig uitvragen komt men tot de werkdiagnose
‘hyperventilatie’. Indien het niet lukt om het beeld te onderscheiden van een van de andere
mogelijkheden, gaat men van het ergste uit en wordt zo nodig professionele hulp ingeschakeld.
Pneumothorax betekent ‘lucht in de borstholte’. Hiermee wordt bedoeld dat er lucht zit tussen de
longvliezen (de pleuraholte). Er bestaat een exogene en een endogene pneumothorax. Exogene
pneumothoraces zijn alle pneumothoraces waarbij er door een verwonding van buitenaf een pneumothorax
ontstaat. Hierbij moet men denken aan een steekwond, maar ook aan het aanprikken van een vena
subclavia infuus. Men kan dan een borstwond aantreffen welke een zuigend geluid maakt bij het ventileren:
een zuigende borstwond. Een endogene pneumothorax is een pneumothorax die ontstaat van binnen uit.
Hierbij moet je denken aan een idiopatische pneumothorax of aan een reanimatie (waarbij ribben worden
gebroken, die de beide pleura doorboren).
Een pneumothorax is alleen levensbedreigend als de patiënt een longaandoening heeft, of als er
spanning opbouwt (zie ‘Spanningspneumothorax) of als de pneumothorax bilateraal is. Indien een
patiënt nog een normale gaswisseling van O2 en CO2 heeft in de andere long, hoeft de patiënt niet eens
ernstig dyspnoeïsch of cyanotisch te zijn.
Pathofysiologie
Symptomen/Klachten
• Acuut optredende dyspnoe. Een partiele pneumothorax zonder onderliggende longaandoening zal
weinig symptomen veroorzaken
• Plotselinge pijn in de thorax
• Schouderpijn
• Als de long zelf ook is geraakt, geeft het slachtoffer helderrood, schuimend bloed op.
• Indien er sprake is van een exogene pneumothorax kan er een zuigende borstwond zijn.
Differentiaal Diagnose
Hematothorax
Spanningspneumothorax
Handelen
Het grote gevaar van een pneumothorax is het ontstaan van een spanningspneumothorax. Dit wil je dus
ook voorkomen als EHBO’er.
Het eerste wat je doet, is het luchtdicht afdekken van een zuigende borstwond (open pneumothorax).
Dit kun je op een aantal manieren doen. Indien je een steriel gaasje bij de hand hebt, druk je het steriele
gaasje op de wond. Om ervoor te zorgen dat er geen lucht meer de wond in stroomt, plak je het gaasje
aan 3 zijden vast; onder en aan de 2 zijkanten. Omdat het gaasje zo niet luchtdicht is, plakt je
vervolgens van beneden naar boven, dakpansgewijs, het gaasje af (zie afbeelding).
Hierdoor wordt het steriele gaasje wel luchtdicht. Let erop dat je NIET het gaasje boven ook nog afplakt.
Door de bovenkant open te laten, kan er nog wel lucht uit, maar niet meer lucht in. Dit wordt ook wel een
‘ventiel’ genoemd. Indien je geen gaasje bij de hand hebt, kun je een plastic zakje of je OV of iets
dergelijks gebruiken. Nadat je het plastic zakje of je OV erop hebt gelegd, plak je deze aan 3 zijden
vast. Deze methode kan ook worden gebruikt om een steriel gaasje luchtdicht af te dekken.
De bovenkant laat je open om dezelfde reden; omdat dan daar de lucht er nog uit kan, maar niet meer
in. Eventuele messen en andere puntige voorwerpen die uit de borstholte steken laat men zitten. Dit
omdat dit corpus alienum een eventuele pneumothorax heeft voorkomen, omdat dit corpus alienum
zorgt voor een (gedeeltelijke) ventielfunctie. Daarnaast loop je het risico ernstige bloedingen te
veroorzaken door het object te verwijderen. Het slachtoffer moet in een halfzittende houding de komst
van professionele hulp afwachten. Als het slachtoffer bewusteloos is, moet het op de aangedane zijde in
de stabiele zijligging worden gelegd, tenzij daar nog een corpus alienum uitsteekt. Indien er sprake is
van mogelijk wervelletsel of een dwarslaesie, gebruik dan niet de stabiele zijligging maar de chinlift om
de luchtweg vrij te houden.
Deze stoornis in de Breathing kun je als EHBO’er niet verder oplossen, je waarschuwt 112 en vervolgens
ga je verder met het onderdeel Circulation. Het slachtoffer moet per ambulance naar het ziekenhuis
vervoerd worden.
Indien het slachtoffer een pneumothorax heeft zonder zuigende borstwond, kun je als EHBO’er weinig
doen. Ga verder met Circulation en laat het slachtoffer in een halfzittende houding de komst van de
ambulance afwachten. Voor een exogene pneumothorax dient altijd een ambulance gebeld te worden.
Zie volgende pagina voor demonstratie van afplakken van een zuigende borstwond.
Endogene pneumothorax:
pneumothorax
Omdat deze pneumothorax van binnen uit is ontstaan, kun je als EHBO’er dit niet verhelpen. Volg het
protocol zoals beschreven staat bij ‘Handelen: exogene pneumothorax (zuigende borstwond)’. Vervoer
het slachtoffer in een halfzittende houding naar de SEH, bij ernstige benauwdheid of insufficiënte
ademhaling dient men via 112 een ambulance te bellen.
2. 3.
1. Zuigende borstwond door een penetrerend trauma in de thorax, te herkennen door helderrood
schuim rond de wond en een borrelend of gierend geluid.
2. Plaats een steriel gaasje over de zuigende thoraxwond, zo dat deze geheel bedekt wordt.
Eventueel kan in plaats van het steriele gaasje de wond ook bedekt worden met een stukje plastic,
een OV-jaarkaart of een stuk van een latex handschoen.
3. Plak de zijkanten van het gaasje af met leukoplast
4. 5. 6.
4. Plak het gaasje aan drie zijden af, waarbij je de bovenkant open laat.
5. Plak het gaasje dakpansgewijs af met leukoplast of een andere verbandtape, waarbij de tape
steeds een deel van de vorige strook tape overlapt.
6. Laat één zijde open, zodat er een ventiel ontstaat. Hierdoor kan er nog wel lucht uit, maar geen
lucht meer in.
Wanneer een slachtoffer met een zuigende borstwond nog wel lucht naar binnen zuigt bij inspiratie,
maar niet naar buiten bij expiratie, ontstaat een spanningspneumothorax. Het slachtoffer blaast zijn
thorax als het ware op. Een spanningspneumothorax kan snel leiden tot de dood.
Pathofysiologie
Door de sterk verhoogde intrathoracale druk worden de venen rondom het hart, waaronder de vena cava
(superior), dichtgedrukt. Met name de venen worden dichtgedrukt, omdat zij minder stevig zijn dan arteriën.
Doordat de venen zijn afgesloten, wordt het terugvloeien van veneus bloed naar het hart (veneuze return)
belemmerd. Dit heet obstructieve shock (zie later bij ‘Shock’). Dit is de zien aan stuwing in de halsvenen
(door een obstructie van vena cava superior); deze zetten op.
Ook verplaatst het mediastinum zich door de verhoogde druk naar de niet aangedane zijde, waardoor
er ook bloedvaten afgeknikt kunnen worden, wat bijdraagt aan de vermindering van de veneuze return.
Soms wordt er ook een verplaatsing van de trachea gezien (midline-shift), waarbij de verplaatsing in de
hals zichtbaar is.
Symptomen/Klachten
• Naast de klachten en symptomen van pneumothorax heeft een slachtoffer met een
spanningspneumothorax soms opgezette halsvenen. Dit ontstaat omdat de veneuze return is
afgenomen.
• Een thoraxhelft staat omhoog (de aangedane zijde): Deze aangedane thoraxhelft staan in de
maximale inspiratiestand. Deze thoraxhelft beweegt niet mee bij inspiratie.
• Het slachtoffer heeft een obstructieve shock en de bijbehorende symptomen (zie paragraaf shock in
het hoofdstuk Circulation).
Handelen
Handelen als bij een pneumothorax. Ook hiervoor wordt met spoed een ambulance gewaarschuwd.
Zowel bij het slachtoffer bij bewustzijn als buiten bewustzijn. Als EHBO’er zijn er geen handelingen die je
mag/ kunt verrichten om deze stoornis in de B op te lossen. Het is belangrijk om de vitale functies goed
te blijven controleren en deze te blijven waarborgen.
Aardig om te weten, maar niet geschikt voor de EHBO, is de methode die door professionele
hulpverleners gebruikt wordt om een spanningspneumothorax te behandelen, een naaldthoracocentese.
naaldthoracocentese
Hierbij brengt men een naald in de 2e intercostale ruimte, waardoor de lucht de aangedane thoraxhelft
kan verlaten en de druk afneemt. Afname van de druk in de aangedane thoraxhelft zorgt voor betere
circulatie en kan daarmee levensreddend zijn. Deze handeling is voorbehouden aan personeel dat
bekwaam en bevoegd is om deze handeling uit te voeren.
Pathofysiologie
Het slachtoffer heeft bij ademhalen pijn en paradoxale ademhalingsbewegingen: Normaal heeft iemand
inspiratoire uitzettingen (de borstkas zet uit), maar een slachtoffer met een fladderthorax heeft
inspiratoire intrekkingen. Deze ontstaan omdat de negatieve intrathoracale druk gehandhaafd blijft,
maar de ribben niet mee bewegen met de ademhaling. Om dit uit te leggen even een voorbeeld van
een normale ademhaling:
Bij een normale ademhaling trekken de externe tussenribspieren samen. Hierdoor komt je borstkas bol
te staan. Omdat er een negatieve druk heerst tussen de pleura visceralis en de pleura parietalis zal het
longweefsel ook mee gaan uitzetten: je ademt in. De negatieve druk tussen de pleura visceralis en
pleura parietalis blijft dus bestaan bij een fladderthorax. Maar omdat de gebroken ribben niet meer
meedoen met de ademhaling, zij hangen ‘los’ van de rest van de ribben, zullen zij in een neutrale stand
blijven staan. De rest van de borstkas zet uit (normale ademhaling) en het gebroken gedeelte blijft
staan. Het gebroken gedeelte wordt zelfs deels aangezogen door de negatieve druk intrathoracaal. Dit
zijn de zogenaamde intrekkingen. Bij het uitademen duwen de normaal meebewegende ribdelen het
gebroken ribdeel naar buiten.
Symptomen/Klachten
• Dyspnoe als gevolg van pijn bij ademhalen en het verminderde ademminuutvolume (AMV). Het
slachtoffer heeft zichtbaar pijn bij het ademen, daarom ademt hij zo oppervlakkig mogelijk.
• Tachypneu (in het begin als compensatie voor verminderd AMV)
• Ademinsufficiëntie (later, door vermoeidheid)
Handelen
Een slachtoffer met een fladderthorax moet zo snel mogelijk per ambulance naar het ziekenhuis. Omdat
een fladderthorax alleen ontstaat bij ernstige verkeersongevallen/ aanrijdingen, men moet dus ook
bedacht zijn op inwendige bloedingen (let dus op ‘shock’). Laat het slachtoffer in een halfzittende
houding zitten, tenzij er een sprake is van een shock of er sterke verdenking is op wervelletsels en druk
iets stevigs op de gebroken ribben (bijvoorbeeld een stuk karton of een boek), zodat ze minder op en
neer bewegen. Ben erg voorzichtig met manipulaties van het gebroken deel en voorkom dat je het
Een grote bloeding is een ernstige situatie waarbij de circulatie direct bedreigd wordt. Er dient dan ook
acuut en adequaat gehandeld te worden. Een bloeding kan intern of extern zijn. Een miltruptuur zal
bijvoorbeeld een interne bloeding geven. Iemand die een suïcide poging onderneemt en zijn polsen
doorsnijdt heeft een externe arteriële bloeding.
Behalve arteriën (slagaders) kunnen ook venen (aders) flink bloeden. In tegenstelling tot een arteriële
bloeding zal het bloed er dan niet pulserend uitkomen.
Pathofysiologie
Wanneer een slachtoffer een grote bloeding heeft verliest hij veel circulerend volume. Dit is een
gevaarlijke situatie omdat het lichaam een bepaalde hoeveelheid bloed nodig heeft om in de
zuurstofbehoefte te voorzien. Er ontstaat een hypovolemische shock (zie ook verderop in het hoofdstuk).
De ernst van de shock is afhankelijk van de hoeveelheid bloed die verloren is.
Volwassenen hebben ongeveer 5 liter bloed. Voor kinderen geldt ongeveer 80ml bloed/kg
lichaamsgewicht. Dat betekent dat een pasgeboren kind (ongeveer 3,5 kg) al in ernstige shocktoestand
verkeert als hij 112 ml bloed verliest. Dat is ongeveer een half frisdankglas vol.
Symptomen/Klachten
Als er een uitwendige wond is, dan komt daar veel bloed uit. Als het arterieel is dan komt het bloed er
pulserend uit.
Een inwendige wond is moeilijk waar te nemen. Het ongevalmechanisme kan aanwijzingen geven. Het
slachtoffer kan bijvoorbeeld een stuur in zijn buik hebben gekregen. In dat geval zal de hulpverlener
extra goed moeten letten op de verschijnselen van hypovolemische shock.
Lichte shock: doorbloeding van minder vitale delen als huid, vet en spieren neemt af. Hierdoor ziet het
slachtoffer er bleek uit en voelt koud aan. Het slachtoffer transpireert. Bovendien is de “capillary refill”
vertraagd.
Ernstige shock: Hetzelfde als bij lichte shock, maar er gaat nu ook minder bloed naar de vitale organen.
Hierdoor produceren de nieren minder urine. Uiteindelijk neemt ook de perfusie van het hart en de
hersenen af. Hierdoor kan het slachtoffer verminderd aanspreekbaar worden en uiteindelijk
het bewustzijn verliezen. In alle gevallen zal het hart proberen om het verlies aan circulerend volume te
compenseren door sneller te gaan kloppen. Omdat er weinig volume in de vaten zit, voel je dus een
snelle en weke pols. Hieronder staat een schema met de meest in het oog springende symptomen
waarmee je snel kunt zien wat er aan de hand is. Uiteraard heeft een slachtoffer met veel uitwendig
bloedverlies ook de symptomen van een inwendige wond.
Handelen
In een ideale situatie is de hulpverlener niet alleen. In dat geval dient de hulpverlener bij het slachtoffer
te blijven en iemand anders de opdracht te geven om 112 te bellen (dit kan dan al eerder in het
protocol) en de verbanddoos te halen.
Als de hulpverlener alleen is, dan moet er geïmproviseerd worden. Soms kan het slachtoffer zelf of een
omstander het drukpunt overnemen. Laat echter nooit het slachtoffer zelf een drukpunt zoeken.
Soms kan de hulpverlener het slachtoffer meenemen naar de verbanddoos.
Drukpunten zijn bedoeld om bij een arteriële bloeding de aanvoer van bloed te stoppen. Een drukpunt
moet aan een aantal voorwaarden voldoen om effectief te zijn, namelijk: 1. Liggen tussen het hart en de
wond, 2. De af te drukken arterie moet boven een harde ondergrond zoals bot lopen, 3. De arterie moet
op een bereikbare plaats liggen.
Afdrukken van arteriën moet met enig beleid gebeuren, omdat door het geven van druk schade
aangericht kan worden op onderliggende structuren zoals zenuwen en spieren. Daarnaast moet men
oppassen niet de afvoerende venen af te sluiten.
Uitvoering: Laat het slachtoffer liggen en buig het hoofd iets naar de
gewonde zijde, zodat de spieren in de schouder ontspannen. Plaats de
duim aan de bovenkant achter het sleutelbeen en de vingers achter de
monnikskapspier.
Duw de duim in de richting van de tenen, zodat de arteria subclavia op
de ribben wordt dichtgedrukt.
Figuren 6.1-6.3
Behalve de kurkmethode en drukpunten kan men bij een arteriële of ernstige veneuze bloeding ook een
wonddrukverband aanleggen. Dit bestaat uit twee stappen: het aanleggen van een snelverband en het
aanleggen van een drukverband.
1.
2. 3.
1. Het slachtoffer heeft zich gesneden aan zijn onderarm waardoor er een slagaderlijke bloeding is
ontstaan. Indien het slachtoffer nog niet ligt, leg hem of haar dan neer op de grond.
2. Plaats een hand direct op de wond (kurkmethode), breng het aangedane lichaamsdeel omhoog.
Druk met de andere hand de aanvoerende slagader dicht. (in dit geval is dat de arteria brachialis).
3. Laat een omstander of indien deze er niet is het slachtoffer zelf, het drukpunt overnemen, zodat jij
de mogelijkheid hebt om te gaan verbinden.
4. 5. 6.
4. Pak een snelverband en trek deze ongeveer 20 centimeter boven de wond open.
5. Plaats in een keer het snelverband goed op de wond. Voorkom schuiven.
6. Leg het snelverband vast door de boven en onderkant van het snelverband te bedekken. Dit doe je
door de 2 verschillende zwachtels (een boven en een onder) voor de helft op het wondgaas te
leggen en de andere helft op de huid. Zwachtel vervolgens beide zwachtels volledig af, de vorige
steeds met 2/3 overlappend. De meest proximale zwachtel rol je naar distaal (van het hart af). De
meest distale zwachtel rol je naar proximaal (naar het hart toe). Je hoeft nu geen knoop te maken
van de uiteinden van de zwachtels. Bij een slagaderlijke bloeding moet je druk gaan uitoefenen: het
knoopje zou dan in het aangedane lichaamsdeel drukken. Dit is onprettig voor het slachtoffer.
7.
7. Leg vervolgens de synthetische watten aan. Zorg dat de synthetische watten bij de eerste slag voor
de helft op het snelverband liggen en voor de andere helft op de huid van het slachtoffer.
8. Maak een dubbele eerste slag om ‘snijranden’ te voorkomen. Zwachtel vervolgens 2/3 overlappend
naar het hart toe.
9. Zwachtel door totdat je met de synthetische watten weer voor de helft het snelverband en voor de
andere helft de huid bedekt. Eindresultaat na het aanleggen van de synthetische watten. LET OP:
Het slachtoffer drukt nog steeds zijn bloeding af. Je legt met het snelverband en de synthetische
watten GEEN druk aan. Deze moeten stevig zitten, maar zeker niet strak.
10. Pak een ideaalzwachtel van 6 centimeter. Zorg ervoor dat je bij de eerste slag een randje
synthetische watten vrij laat (1-2 cm): dit doe je om ‘snijranden’ te voorkomen.
11. Zwachtel nu in de richting van het hart, waarbij je de voorgaande slag voor 2/3 overlapt. Leg bij het
aanleggen van de ideaalzwachtel druk aan. Vraag tussentijds of het slachtoffer tintelingen krijgt in
de vingers of blauwkleuring van de vingers: dit wijst erop dat je het verband te strak aanlegt. Indien
er tintelingen of blauwkleuring in het distale ledemaat (hier de hand) ontstaat, dien je het verband
(drukgedeelte) opnieuw aan te leggen.
12. Zwachtel door totdat je weer een gedeelte synthetische watten (1-2 cm) vrijlaat. Leg het verband
vervolgens vast met een verbandklemmetje. Het drukpunt kan nu losgelaten worden.
1. 2. 3.
1. Een amputatie kan men herkennen doordat het geamputeerde lichaamsdeel los van de rest van het
lichaam ligt. In dit voorbeeld is dat het distale deel van de onderarm en hand.
2. Houd het aangedane lichaamsdeel omhoog. Zoek het drukpunt op, en laat dit overnemen door het
slachtoffer zelf, of een omstander. Trek het snelverband open en houdt het goed boven de wond.
3. Druk het snelverband in een keer goed op de wond.
4. 5. 6.
4. Zwachtel vervolgens eerst de randen van het gaas-gedeelte van het snelverband dicht.
5. Vervolgens zwachtel je willekeurig over de rest van het gaas-gedeelte zodat uiteindelijk alles
volledig bedekt is.
6. Dek vervolgens het snelverband af met synthetische watten. Zorg ervoor dat de watten het
snelverband overlappen. Leg een aantal slagen aan over de stomp, deze ruim bedekkend.
7. Deze verticale slagen ‘waaier’ je over de stomp heen. Dit betekent dat je elke slag net iets naast de
vorige slag uitkomt. Op deze manier waaier je totdat de volledige stomp bedekt is.
8. Nadat je de verticale slagen gemaakt hebt, ga je over op de horizontale slagen. Hiermee start je als
je boven aan bent gekomen en IN de rol kijkt (zie voorbeeld).
9. Vervolgens zwachtel je horizontaal naar beneden, waarbij je elke voorgaande slag voor 2/3
overlapt. Je zwachtelt door totdat een groot gedeelte van het lichaamsdeel waar de stomp aan
grenst bedekt is. De laatste slag leg je een dubbele slag, ivm mogelijke ‘snijranden’.
12.
10. 11.
10. Je pakt nu de ideaalzwachtel en start net als bij de synthetische watten met de verticale slagen,
trek deze slagen krachtig aan, zodat goede druk op de stomp wordt uitgeoefend.
11. Ook hier waaier je weer over de bovenkant van de stomp (zoals op de afbeelding te zien is: de slag
wordt gedeeltelijk naast de voorgaande slag gelegd). Let hierbij op dat je lange slagen maakt bij
de verticale slagen: door de rek in het verband, zullen deze later optrekken (dus verkorten).
12. Na de verticale slagen ga je ook hier weer over op de horizontale slagen zodra alles bedekt is en je
IN de rol kijkt.
13. 14.
13. Maak nu de horizontale slagen af naar beneden toe. Let hierbij op dat elke nieuwe slag de
voorgaande slag voor 2/3 bedekt. Probeer met je andere hand druk te houden op de verticale
slagen (welke op de afbeelding, zoals genoemd, iets omhoog zijn gekomen).
14. Leg deze verticale slagen vast door vanaf de stomp richting het hart af te wikkelen. Zorg ervoor dat
de synthetische watten aan de onderkant ongeveer 2 cm uitsteken. Leg vervolgens de
ideaalzwachtel vast met een verbandklem of een stuk kleefpleister.
15. Vervolgens plaats je de met een snelverband afgedekte hand in een plastic zakje en dit zakje
plaats je in een zak met ijs/ koud water. Dit pakket geef je aan de ambulance mee.
In het algemeen taalgebruik wordt het woord shock gebruikt voor iemand die hevig geschrokken is.
Medici bedoelen wat anders als ze het hebben over shock. Shock is een toestand van inadequate
weefselperfusie en daardoor onvoldoende weefseloxygenatie (ischaemie). Er komt te weinig bloed bij
belangrijke organen. Daardoor krijgen die organen te weinig zuurstof. Dat betekent dat er een ernstige
levensbedreigende stoornis in de circulatie bestaat.
Pathofysiologie
Shock kan op verschillende manieren ontstaan. Al die verschillende oorzaken zijn in te delen in 4
verschillende mechanismen.
Hypovolemische shock:
Dit soort shock is reeds besproken bij bleeding control. Door verlies van grote hoeveelheden
bloed/vocht daalt de druk in de bloedvaten. Als dit onder een bepaald niveau komt, kunnen vitale
weefsels niet meer goed geperfundeerd worden. Een hypovolemische shock hoeft niet altijd door
bloedverlies te ontstaan. Het verlies van veel lichaamsvocht zal uiteindelijk ook leiden tot een
ondervulling in de vaten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een ernstige uitdroging (bij langdurig
braken of diarree). Vooral bij ouderen en baby’s dient hier extra op gelet te worden. Ook bij ernstige
brandwonden kan veel vocht verloren gaan.
Cardiogene shock:
Bij deze vorm van shock is primair het hart aangedaan. Door verminderde contractiliteit van het hart kan
er minder bloed rondgepompt worden. Het hart heeft niet meer de kracht om aan de benodigde
zuurstofvraag te voldoen. Het hartminuutvolume daalt en als reactie daarop stijgt de weerstand van de
perifere vaten. Hierdoor verbetert weliswaar de bloeddruk, maar het wordt tevens moeilijker voor het hart
om tegen die weerstand in te pompen. Het bloed hoopt zich op in de venen voor het hart. Er is sprake
van een neerwaartse spiraal. Zonder ingrijpen zal dit tot de dood lijden.
De meest voorkomende oorzaak van cardiogene shock is een acuut myocardinfarct. De grootte van het
infarct is bepalend voor de ernst van shock. Shock treedt op bij verlies van meer dan 40% van het
hartspierweefsel. Andere mogelijke oorzaken zijn acute ontsteking van de harstpier, kapotte hartkleppen
en ritmestoornissen.
Obstructieve shock
Obstructieve shock ontstaat als er op een vitaal punt in de bloedsomloop een obstructie bestaat
waardoor het bloed er niet meer door kan. Daardoor kan het bloed niet meer geoxygeneerd worden en
kan het ook niet meer naar de vitale organen. De obstructie moet zich wel voordoen in één van de grote
lichaamsvaten. Wanneer een obstructie in één kleiner vat optreed, wordt in een deel van het lichaam
van bloed afgesloten, dit heeft geen shock tot gevolg, maar er kunnen wel functiestoornissen optreden
in het betreffende lichaamsdeel.
Er zijn verschillende aandoeningen bekend waarbij een obstructieve shock kan optreden. Een aantal
voorbeelden daarvan zijn:
• Harttamponade: Als er vocht (bijvoorbeeld bloed) in het hartzakje komt, neemt de druk toe. Hierdoor
krijgt het hart steeds minder ruimte om zichzelf te ontplooien. Uiteindelijk is de druk zo hoog dat het
hart zich nauwelijks kan vullen. Hierdoor pompt het hart per slag telkens maar weinig bloed rond en
ontstaat er shock.
• Longembolie: Als een embolus in de longvaten blijft hangen, wordt de doorgankelijkheid van de
longvaten ernstig beperkt. Doordat er mediatoren vrijkomen die de bloedvaten in de longen samen
laten knijpen, is er nog minder doorgankelijkheid voor het bloed. De opstopping in de kleine
circulatie zorgt ervoor dat er te weinig bloed wordt aangeleverd in de linkerkamer. Daardoor is er te
weinig bloed dat in het lichaam gepompt kan worden.
• Spanningspneumothorax: Bij een spanningspneumothorax (zie hoofdstuk breathing) stijgt de
spanning in de thorax, waardoor de grote lichaamsaders afgeknepen kunnen worden door de hoge
druk. Met name de venen zijn daar gevoelig voor omdat de wand veel minder stevig is als die van
arteriën. Dit resulteert in verminderde bloedaanvoer voor het hart met als gevolg shock.
Symptomen
Tussen de verschillende vormen van shock zijn verschillen en overeenkomsten. Dat maakt ook dat
sommige dingen specifiek zijn voor één bepaalde vorm, terwijl andere symptomen bij alle vormen van
shock voor kunnen komen. De onderstaande tabel dient als hulp om te differentiëren tussen
verschillende soorten shock.
Handelen
Shock is een levensbedreigende situatie. Als EHBO’er kun je de shock echter zelden verhelpen. Het is
dus erg belangrijk dat er met spoed professionele hulp wordt ingeschakeld..
De EHBO’er kan proberen om de oorzaak van shock weg te nemen en daardoor verergering te
voorkomen.
In het algemeen is het zinvol om bij shock de benen van het slachtoffer omhoog te leggen, zodat bloed
uit de benen naar vitale delen kan. Alleen bij de cardiogene shock is het beter om de benen niet
omhoog te doen. Het hart heeft namelijk al veel moeite om het beschikbare bloed weg te pompen. Een
groter aanbod leidt in dat geval niet tot meer hartfunctie.
Hieronder in de tabel staat nog eens samengevat wat te doen bij shock:
shock
Slachtoffers met shock hebben vaak erg veel dorst. Ze mogen echter nooit te drinken krijgen, dit leidt
namelijk tot activatie van het spijsverteringsstelsel met als gevolg dat er nog meer bloed van de vitale
organen wordt onttrokken. Daarnaast is er door het verminderde bewustzijn van het slachtoffer een
groter risico op aspiratie. Wat je wel kunt doen, is de lippen van het SO bevochtigen: hierdoor wordt de
dorstprikkel verminderd.
Myocardinfarct (MI) en angina pectoris (AP) zijn beide vormen van ischemische hartziekten. Dat wil
zeggen dat ze veroorzaakt worden door een tekort aan zuurstof van de hartspier. Beiden komen relatief
vaak voor. De incidentie van MI bedraagt voor mannen 3 per 1000 patiënten per jaar en 2 per 1000
patiënten per jaar voor vrouwen. Voor AP ligt dit in beide gevallen ook tussen de 2 en 3 per 1000
patiënten per jaar. AP is echter meestal chronisch. In de hoogste leeftijdsgroepen ligt de prevalentie
gemiddeld op 16% bij mannen en 10% bij vrouwen.
Pathofysiologie
Het hart wordt van bloed voorzien via de kransslagaderen (coronairarteriën), die als eerste uit de aorta
ontspringen, vrijwel direct nadat deze het hart verlaat. Vulling van de kransslagaderen vindt met name
plaats gedurende de diastole (vullingsfase van de ventrikels).
Afsluiting van die kransslagaderen zorgt voor een tekort aan bloed en dus een tekort aan zuurstof in de
hartspier. Als de afsluiting zich helemaal in het begin van de kransslagader bevindt, dan wordt de
bloedvoorziening naar de hartspier (myocard) helemaal afgesloten. Dit is zeer zeldzaam. Vaker is er
sprake van een afsluiting verderop in de arterie, na enkele vertakkingen. In dat geval wordt een deel van
de hartspier afgesloten voor de aanvoer van bloed. Hoe verder de afsluiting zit, hoe minder groot het
geïnfarceerde deel zal zijn.
Bij veel mensen vormen zich in de arteriën atherosclerotische plaques. Dit is een soort van vetophoping
in de wand van het bloedvat, waardoor het bloedvat nauwer wordt. Acute afsluiting van een vat is
meestal het gevolg van een losgeraakte plaque. Bloedplaatjes gaan zich hieraan hechten en er ontstaat
een bloedprop die het vat helemaal afsluit. Er ontstaat dan een myocardinfarct.
myocardinfarct
Na afsluiting van het vat zal een deel van de hartspier geen zuurstof meer krijgen. Dit noemt men
ischemie. Het ischemische weefsel zal langzaam gaan afsterven. Dit gebeurt echter niet direct na de
afsluiting van het vat. Ischemie veroorzaakt het vrijkomen van mediatoren die de zenuwen prikkelen van
borst, armen, hals en kaken, waardoor mensen die een myocardinfarct doormaken zeer veel pijn
hebben.
Bij angina pectoris is het bloedvat niet helemaal afgesloten. De bloedtoevoer is afgenomen, doordat een
groot deel van het vat is geblokkeerd (vernauwing). De aanvoer van bloed is echter genoeg om de
hartspier te laten functioneren. Als de zuurstofbehoefte van de hartspier toeneemt, bijvoorbeeld bij
fysieke inspanning, dan is de bloedtoevoer door dat vat niet meer toereikend. In het deel van de
hartspier gelegen achter de vernauwing treed een relatieve ischemie op, wat zorgt voor (ernstige)
pijnklachten bij het slachtoffer. Er treedt echter geen schade aan de hartspier op.
Als het slachtoffer stopt met de inspanning, zal ook de zuurstofbehoefte van het hart afnemen. De pijn
neemt dan ook af. Het hart keert weer terug naar de situatie van voor de inspanning.
Symptomen
Bij beide ziekten is de oorzaak van klacht ischemie van de hartspier. Daardoor zijn een aantal
symptomen hetzelfde. Het grote verschil zit echter in het feit dat angina pectoris reversibel is (geen
blijvende schade aan de hartspier) en een myocardinfarct niet.
Ischemie van de hartspier heeft als kenmerkende symptomen hevige drukkende pijn gelokaliseerd
achter het sternum (retrosternale pijn), soms uitstralend naar de armen, de onderkaak, tussen de
schouderbladen of de bovenbuik. Daarnaast hebben slachtoffers met een myocardinfarct vaak ook last
van misselijkheid, braken, hevige transpiratie en doodsangst. De huid is vaak klam en bleek of grauw.
Slachtoffers met angina pectoris kunnen deze klachten ook hebben, maar vaak in mindere mate dan bij
het myocardinfarct. Bij vrouwen en ouderen is vaak een minder klassiek beeld zichtbaar. De pijn is
vager en minder hevig.
Als de pijn niet snel (maximaal 15 minuten) is gezakt, dan is een myocardinfarct waarschijnlijker dan
angina pectoris. Bij angina pectoris zakt de pijn doorgaans snel nadat de veroorzakende factor is
weggenomen, bijvoorbeeld door het stoppen van de inspanning. Mensen die al bekend zijn met angina
pectoris hebben van de arts meestal medicatie gekregen om een aanval te couperen (Isordil ® of
nitroglycerine spray). Dit medicament dient sublinguaal (onder de tong) toegediend te worden.
Differentiaal Diagnose
Zowel myocardinfarct als angina pectoris mogen niet verward worden met hyperventilatie. Bij
hyperventilatie kan ook pijn op de borst ontstaan, maar deze pijn is echter stekend van aard in plaats
van drukkend. Wel kan bij angina pectoris of een myocardinfarct de ademhalingsfrequentie verhoogd
zijn vanwege de angst die een slachtoffer vaak heeft.
Handelen
Bij cardiale klachten dient het slachtoffer alle inspanning te staken. Dit kan namelijk belangrijk zijn om
onderscheid te maken tussen angina pectoris en myocardinfarct.
Mensen die voor het eerst een angina pectoris aanval doormaken en mensen die een myocardinfarct
hebben staan vaak doodsangsten uit. Het is daarom ook zaak om als EHBO’er vooral kalmte en rust uit
te stralen. Maak het slachtoffer niet banger dan nodig is.
Bij een myocardinfarct dient direct 112 gebeld te worden. In de ambulance kan namelijk medicatie
toegediend worden die het bloedpropje oplossen en in het ziekenhuis kan het slachtoffer eventueel
gedotterd worden. Bovendien kan een myocardinfarct levensbedreigende complicaties met zich
meebrengen zoals ritmestoornissen en acuut hartfalen. Het is dus zaak dat er zo snel mogelijk een
ambulance ter plaatse komt. Verder kan de EHBO’er niet veel betekenen voor het slachtoffer. Vitale
functies dienen natuurlijk altijd gecontroleerd te worden. Zonodig dient BLS gestart te worden.
Indien het slachtoffer benauwd is, laat hem dan in een halfzittende houding wachten op de komst van
de ambulance.
Bij angina pectoris dient de EHBO’er te vragen of het slachtoffer al vaker aanvallen van pijn op de borst
heeft gehad. Als dat niet zo is, dan kan de EHBO’er het slachtoffer doorverwijzen naar de huisarts. Dit
hoeft echter niet acuut. Wel moet de EHBO’er ervan overtuigd zijn dat er geen sprake is van
myocardinfarct.
Als het slachtoffer al bekend is met angina pectoris, dan zal hij daar (waarschijnlijk) medicatie voor
hebben. Deze moet toegediend worden onder de tong (daar wordt het snel opgenomen in de
circulatie). Als de medicatie niet effectief is, dan moet alsnog de ambulance gebeld worden. Dit
medicijn hoort binnen enkele minuten werkzaam te zijn.
Dus bij een SO met pijn op de borst vraag je eerst de pijn uit en overige klachten. Aan de hand van de
klachten en de omstandigheden vraag je of het SO bekend is met hartklachten. Zo ja, en je vermoedt
een angina pectoris, laat het SO dan zijn medicatie toedienen. Het medicijn behoort binnen enkele
Isordil of nitroglycerine wordt toegediend onder de tong. Isordil komt meestal voor in tabletvorm, die
onder de tong van het slachtoffer wordt gelegd, waarna de tablet smelt en snel in de circulatie wordt
opgenomen. Nitroglycerine komt meestal voor als spray, die ook onder de tong wordt gesprayd. Er
mogen nooit meer dan 3 opeenvolgende doses gegeven worden.
Als men echter vrij zeker is dat er sprake is van een myocardinfarct, kan nitroglycerine beter niet
toegediend worden. Ook in geval van een lage bloeddruk (systolisch lager dan 100 mmHg) is
nitroglycerine gecontraïndiceerd.
In de acute geneeskunde wordt er onderscheid gemaakt tussen een hoog-engergetisch trauma (HET)
en een laag- energetisch trauma (LET). Wanneer een slachtoffer tegen een boom rijdt, door een auto
wordt aangereden of van (grote) hoogte valt, zoals van een ladder, is er sprake van een HET. (NB ook
snelheid van 5 km/uur kan beschouwd worden als HET bij bijvoorbeeld een ongeval met een
vrachtwagen, namelijk de formule van kinetische energie is 1/2mv2) Wanneer een slachtoffer bij het
sporten ‘door zijn enkel gaat’, is er sprake van een LET. Het verschil tussen LET en HET is dat bij de
hoog-energetische traumata de inwerkende energie veel groter is en de verplaatsingen over de
gewrichtsvlakken groter, waardoor er meer en ernstiger weefselschade ontstaat. Bij een HET is het risico
dat het slachtoffer fracturen of andere letsels heeft opgelopen dus groter; zo ook bij de wervels. Deze
letsels zullen in dit hoofdstuk besproken worden.
Jaarlijks worden in Nederland zo’n 4000 patiënten opgenomen in ziekenhuizen met een vorm van
wervelletsel. In ongeveer de helft van de gevallen gaat het om een verkeersletsel. Zo’n 20% wordt
veroorzaakt door direct geweld en ook 20% wordt veroorzaakt door val van hoogte. Dit zijn allen HET’s.
Indien er letsels zijn aan de wervelkolom, komen deze vooral voor in de cervicale en thoracolumbale
wervelkolom. Indien er sprake is van een fractuur van de wervelkolom, kan deze in elk gedeelte van de
wervel voorkomen. Vooral fracturen in de wervelgedeelten buiten het corpus geven vaak ernstige
neurologische schade, omdat dat gedeelte rondom het ruggenmerg heen ligt. Deze verhogen de kans
op een zogenaamde dwarslaesie. Een dwarslaesie is dus wervelletsel met neurologische uitval na een
(HE)T. Omdat dit letsel een aparte presentatie heeft met zeer uitgesproken regels over handelen, wordt
deze in een apart hoofdstuk beschreven.
Ook de whiplash (een type cervicaal wervelletsel) wordt apart genoemd, omdat deze vaak na een zeer
typisch ongevalmechanisme (kop- staart botsing) voorkomt.
In dit hoofdstuk worden de algemene symptomen en handelingen bij wervelletsel besproken.
Een bijzondere vorm van wervelletsels zijn de pathologische wervelfracturen, waarbij er vaak geen
sprake is van een HET. Een pathologische wervelfractuur wordt veroorzaakt door afname van de
botdichtheid (osteoporose) of een kwaadaardig proces (tumor of metastase) in een wervel. Meestal
treden dit soort fracturen op bij ouderen, mensen die chronisch gebruik maken van corticosteroïden of
met een maligniteit in de voorgeschiedenis.
Symptomen/ Klachten
Vaak presenteren slachtoffers zich met lokale pijn in de rug. De symptomen kunnen variëren van geen/
nauwelijks klachten tot ernstige pijnklachten en een volledige neurologische uitval. Vanwege het
karakter van een HET zijn er vaak nog vele andere (ernstige) letsels aanwezig.
Bij een osteoporotische wervelfractuur treed er plotseling pijn op in de rug, nadat het slachtoffer
bijvoorbeeld van een trapje afgestapt is of is gaan zitten. Soms is er een standsafwijking van de rug.
Differentiaal Diagnose
Belangrijk is dat je het slachtoffer altijd dusdanig benadert dat hij je kan zien aankomen en het hoofd
niet hoeft te draaien. Blijf in het zicht van het slachtoffer. Zeg duidelijk tegen het slachtoffer dat hij zich
niet mag bewegen en zijn hoofd niet mag gebruiken om ja of nee te schudden. Bewegingen kunnen
leiden tot meer schade aan wervels en het ruggenmerg. Als EHBO’er kun je in deze situaties de
wervelkolom (met name hals/nek) niet volledig stabiliseren: dit mag alleen door professionele
hulpverlening gedaan worden. Zij zullen een stijve halskraag aanleggen, patiënt verder immobiliseren
op een wervelplank en headbloks aan weerszijden van het hoofd plaatsen voor optimale immobilisatie
van nek- en wervelkolom tijdens het transport naar het ziekenhuis.
Als EHBO-er kun je proberen hoofd tijdelijk te fixeren door een stabiele houding aan te nemen en de
handen aan weerszijden van het hoofd/hals te houden, totdat professionele hulpverleners ter plaatse
zijn. Indien mogelijk vraag je een omstander of andere EHBO’er dit te doen, zodat je zelf de handen vrij
houdt voor uitvoering van het protocol. De methode voor immobilisatie van de nek wordt elders in dit
hoofdstuk beschreven.
Vervolgens voer je het protocol DRS. ABCDE uit. Let goed op eventuele stoornissen, omdat er bij HET’s
vaak andere letsels voor kunnen komen die stoornissen in de vitale functies kunnen veroorzaken.
Vanwege deze grote variëteit van klachtenpresentatie is het belangrijk om na een HET of ander typisch
ongevalmechanisme indien er geen klachten zijn, toch naar de huisarts/ SEH te gaan ter controle. In alle
andere gevallen dient 112 gebeld te worden. Bij een HET dient in principe altijd een ambulance te
worden gewaarschuwd, zodat het slachtoffer gecontroleerd kan worden op wervelletsels, dwarslaesie of
andere letsels.
Indien het SO buiten bewustzijn raakt, gebruik dan de chinlift waarbij de nek niet gekanteld wordt.
Het stabiliseren van de C-wervels van een slachtoffer met ‘trauma’. Indien er bij de benadering van het
slachtoffer al sterke aanwijzingen zijn voor nek/wervelletsel, bijvoorbeeld door ongevalsmechanisme,
dan mag al direct bij de Airway stabilisatie van de nek worden toegepast. Belangrijk bij het uitvoeren
van deze handeling is dat het slachtoffer duidelijk gemaakt wordt dat hij niet mag bewegen. Leg iedere
handeling die je uitvoert uit aan het slachtoffer.
1. 2.
1. Methode 1:1 Kniel achter het slachtoffer. Vertel wat je gaat doen en dat ze zo min mogelijk moeten
bewegen. Plaats je ellebogen op je knieën, en zorg dat je stabiel zit. Plaats daarna beide handen
aan de zijkant van het hoofd van het slachtoffer
2. De positie van de vingers is als volgt:
Duimen op het voorhoofd, 2 vingers boven het oor, 2 vingers onder het oor. Houd de oren vrij.
3. 4.
3. Methode 2:2 Kniel achter het slachtoffer. Vertel wat je gaat doen en dat ze zo min mogelijk moeten
bewegen. Plaats je ellebogen op je knieën, en zorg dat je stabiel zit. Plaats je linkerhand aan de
zijkant van het hoofd van het slachtoffer. De duim ligt op het voorhoofd, 2 vingers boven het oor, 2
vingers onder het oor. Houd het oor vrij.
De rechterhand wordt langs de nek van het slachtoffer af gelegd. De vingers worden achter de m.
trapezius geplaatst en de duim voor deze spier. Met je onderarm ondersteun je de rest van de nek/
hoofd.
4. Detailopname stabilisatie nek.
Een dwarslaesie is uitval van neurologische functies door ruggenmergletsel. De neurologische uitval
bevindt zich onder het niveau van het ruggenmergletsel. De symptomen kunnen zeer uiteenlopend zijn
doordat er sprake kan zijn van zowel een gedeeltelijke als een complete dwarslaesie, maar ook doordat
het niveau van de laesie kan verschillen.
Pathofysiologie
Het ruggenmergletsel bij een dwarslaesie ontstaat meestal door een hoog-energetisch-trauma (HET). Er
kan sprake zijn van een drukverhogende letsel zoals een bloeding of een ontsteking die het ruggenmerg
in verdrukking brengt wat voor uitval zorgt. Een andere mogelijkheid is doorsnijding van het
ruggenmerg, door bijvoorbeeld een wervelfractuur of een schotverwonding.
In het ruggenmerg lopen zenuwen met verschillende functies. Deze functies zijn:
• Motorische, dit is het bewegen van de spieren
• Gnostische sensibiliteit, dit is bewegingsafhankelijk en bestaat uit bewegings-, positie-, vibratie-,
en discriminatiezin.
• Vitale sensibiliteit, dit is bewegingsonafhankelijk en bestaat uit tast-, pijn, en temperatuurszin.
Het onderscheid tussen een complete en een gedeeltelijke dwarslaesie kan worden gemaakt op basis
van de uitgevallen functies doordat de verschillende functies door verschillende banen op verschillende
plaatsen in het ruggenmerg lopen. Doordat bij een gedeeltelijke dwarslaesie slechts een deel van het
ruggenmerg is aangedaan zullen alleen de functies uitvallen die in dat deel van het ruggenmerg liggen.
Vaak zijn de sensorische functies meer aangedaan dan de motorisch functies.
Symptomen/Klachten
Bij een complete dwarslaesie is het hele ruggenmerg aangedaan en zullen alle functies zijn uitgevallen
onder het niveau van het ruggenmergletsel. Symptomen van een complete dwarslaesie zijn:
• Gevoelloosheid
• Verlamming
• Incontinentie of urineretentie
• Pijn in rug of nek
Een slachtoffer met een gedeeltelijke dwarslaesie kan pijn hebben, doordat de banen voor de vitale
sensibiliteit nog intact zijn, terwijl de banen van de gnostische sensibiliteit aangedaan zijn. Pijn sluit een
dwarslaesie niet uit!
Het is van groot belang om het slachtoffer te laten liggen in de aangetroffen houding. Indien mogelijk
wordt de nek van het slachtoffer met de handen geïmmobiliseerd. Verplaatsen kan meer schade geven.
Alleen als het slachtoffer in een levensbedreigende situatie verkeerd mag het verplaatst worden. Eerst
wordt DRS. ABC uitgevoerd alvorens men in Disability 1 gaat onderzoeken of er sprake is van
wervelletsels of een dwarslaesie.
Ga na of het ongevalsmechanisme aanleiding kan hebben gegeven tot wervelletsels en vraag aan het
slachtoffer duidelijk na of hij/zij pijn heeft in nek of rug.
Om te onderzoeken of een slachtoffer een dwarslaesie heeft moeten alle functies na worden gegaan, dit
kan met 3 vragen:
1. Heeft u tintelingen of een dof gevoel in uw armen of benen?
2. Kunt u uw armen en benen bewegen? Vraag het slachtoffer eventueel om alleen de vingers en tenen
te bewegen, zodat de wervelkolom niet onnodig bewogen wordt. (let op dat ook alle armen en
benen bewogen worden)
3. Voelt u dit...dit...dit en dit? (strijk hierbij voorzichtig over de armen en benen, stuk voor stuk)
Mocht er sprake zijn van tintelingen, een dof gevoel, het niet kunnen bewegen van armen of benen, of
het niet voelen van aanrakingen dan moet men van een dwarslaesie uitgaan en een ambulance
waarschuwen. Geef bij de melding duidelijk aan dat je een verdenking hebt op een dwarslaesie, dan
wordt namelijk ook de traumahelikopter gealarmeerd.
Verplaats of beweeg het slachtoffer zo min mogelijk. Raak het slachtoffer zo min mogelijk aan, verder
lichamelijk onderzoek wordt dan ook niet meer uitgevoerd. De vitale functies moeten wel gecontroleerd
worden!
Indien het slachtoffer bewusteloos is, moet zijn ademweg worden vrijgehouden met behulp van chin-lift,
zonder dat daarbij het hoofd gekanteld of de nek gemanipuleerd wordt. Een betere methode is de jaw-
thrust die in de professionele hulp wordt toegepast om de luchtweg bij traumapatiënten vrij te houden .
Hierbij zit de hulpverlener achter het slachtoffer en legt de vingers langs de kaak en lift deze als het
ware. Deze methode valt buiten het bestek van deze EHBO-cursus. Leg het slachtoffer absoluut niet in
stabiele zijligging!
Bij een sterke verdenking op een wervelletsel door ongevalsmechanisme of letsels wordt altijd 112
gewaarschuwd en het slachtoffer niet meer bewogen. Men gaat altijd uit van het ergste!
Verder lezen
Neurologie, Hijdra
De schedel
De hersenen worden omsloten door een beschermend omhulsel: De schedel. De schedel is opgebouwd
uit de aangezichtsschedel en het schedeldak. Het schedeldak bestaat uit acht gewelfde
schedelbeenderen die met elkaar verbonden zijn door middel van schedelnaden. Deze schedelnaden
zijn bekleed met bindweefsel, kleine bloedvaten, lymfevaten en dunne zenuwvezels. De
schedelbeenderen kunnen ten opzichte van elkaar bewegen. Op zijn beurt wordt de schedel aan de
buitenkant weer beschermd door een spierlaag, vet, huid en haren. Dit zijn de eerste schokbrekers; de
haren vormen tevens een isolatielaag(je) bij hitte en kou.
Hersenvliezen
De volgende beschermlaag is die van de meningen ofwel hersenvliezen. Hersenvliezen, maar ook de
ruggenmergvliezen zijn onderdeel van het bindweefselsysteem. Aan de binnenkant van het schedeldak
liggen drie lagen hersenvliezen. Het buitenste vlies, de dura mater, is vrij dik en stevig, het harde
hersenvlies. Het is de voering van het cranium. Het middelste vlies is de arachnoïdea, het
spinnenwebvlies. De pia mater of het zachte hersenvlies, sluit aan op de hersenschors en vormt het
binnenste vlies. Tussen de lagen bevindt zich liquor cerebrospinalis (hersenvocht) wat functioneert als
stootkussen en zorgt voor een gelijkmatige circulatie van het hersenvocht. Tevens bevinden zich tussen
de hersenvliezen arteriën en venen.
1. Schedel
2. Dura mater
3. Arachnoïdea
4. Pia mater
5. Epidurale ruimte (slagaders)
6. Subdurale ruimte (aders)
7. Subarachnoïdale ruimte (liquor
en grote slagaders)
8. Cortex (hersenweefsel)
Ruggenmerg
De bescherming van het ruggenmerg gebeurt op dezelfde wijze als bij de hersenen: bot,
ruggenmergvliezen (een voortzetting van de hersenvliezen) en liquor. In eerste instantie wordt het
ruggenmerg beschermd door het bot van de wervelkolom, vervolgens door drie lagen
ruggenmergvliezen met tussen de lagen de liquor. Als extra bufferzone heeft het ruggenmerg nog een
laag vet en bindweefsel tussen het beenvlies van de wervels en het buitenste vlies.
Bij een sterk gedaald bewustzijn spreekt men van bewusteloosheid of coma als bij het aanspreken en
stimuleren door het toedienen van prikkels de ogen niet geopend worden, geen opdrachten worden
uitgevoerd en er geen verbale (spraak) reacties zijn. De diepte van het bewustzijn kan dan alleen nog
maar bepaald worden via bepaalde motorische reacties op pijnprikkels. Deze mate van
bewustzijnsdaling wordt meestal vastgelegd met de Glascow Coma Schaal (zie paragraaf GCS/EMV).
Bij een E1, M5, V2 score of lager wordt de toestand als comateus gezien.
Pathofysiologie
Stoornissen in het bewustzijn kunnen veroorzaakt worden door stoornissen in de structuren die
betrokken zijn bij het bewustzijn. Deze stoornissen kunnen ontstaan door trauma’s, tumoren, bloedingen,
infarcten, inklemmingen, ontstekingen, metabole stoornissen/intoxicaties en epilepsie.
Symptomen/Klachten
Bij coma worden bij het aanspreken en stimuleren de ogen niet geopend, worden er geen opdrachten
uitgevoerd en zijn er geen verbale reacties. Het slachtoffer reageert niet op aanspreken, aanschudden
of pijnprikkels. Dikwijls treedt er verslapping op van de dwarsgestreepte spieren, waardoor het
slachtoffer slap is, maar ook het gevaar ontstaat dat de tong en tongbasis achter in de keel zakt als men
op de rug ligt. Hierdoor kan een gedeeltelijke of volledige afsluiting ontstaan van de luchtweg. Dit geeft
een snorkende of afwezige ademhaling.
Handelen
In het protocol DRS. ABCDE wordt er onderscheid gemaakt tussen een slachtoffer dat wel of niet bij
bewustzijn is. Voor het bewusteloze slachtoffer is er een apart protocol. Na aankomst bij het slachtoffer
worden eerst de vitale functies gecontroleerd volgens het protocol DRS.ABC(DE).
Voor een bewusteloos slachtoffer dient altijd professionele hulp gewaarschuwd te worden en men moet
de vitale functies blijven controleren. Het is bij een comateus persoon van levensbelang de ademweg
vrij te blijven houden en ademhaling te bewaken. Door middel van de chinlift of stabiele zijligging kan de
ademweg vrij gehouden of vrij gemaakt worden (de chinlift is belangrijker dan de “knellende kleding”).
De ademhaling kan vergemakkelijkt worden door knellende kleding los te maken. Tevens kan men
bescherming bieden tegen afkoeling door het gebruik van een deken.
Om de vitale functies van een bewusteloos slachtoffer te controleren kan het nodig zijn om een
slachtoffer dat op de buik ligt op de rug te draaien. Dit doet men door middel van de buik
buik--naar-
naar-
rugligging.
Als het slachtoffer op de rug ligt, voert men de chinlift uit en controleert vervolgens de ademhaling. Is
deze afwezig, bel dan direct 112 en start met reanimatie.
Is de ademhaling aanwezig, maar reageert het slachtoffer niet op aanspreken, aanschudden of andere
prikkels, waarschuw dan 112 en blijf een vrije luchtweg waarborgen doormiddel van de chinlift,
chinlift die men
niet meer los mag laten tot de professionele hulp gearriveerd is. Indien er geen verdenking is op
wervelletsels, dus wanneer er géén sprake is van een voorafgegaan ongeval, dan kan het slachtoffer in
de stabiele zijligging gelegd worden.
LET OP: ben er bij bewusteloze traumaslachtoffers altijd op bedacht dat er sprake kan
(nek)wervelletsels. Onnodig manoeuvreren van het slachtoffer is dan ook uit den boze en dient alleen te
gebeuren als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld bij gevaar of wanneer het controleren van de ABC in
de houding waarin het slachtoffer ligt niet mogelijk is.
Het woord syncope kent verschillende synoniemen: flauwte, flauwvallen, collaps en black-out. Deze
termen worden niet altijd in dezelfde betekenis gebruikt. De definitie van een syncope is een
kortdurende vermindering van het bewustzijn als gevolg van een plotseling optredende afgenomen
bloedtoevoer naar het hoofd, en daarmee naar het centraal zenuwstelsel, waarbij het slachtoffer niet
reageert op aanspreken, maar wel op schudden.
Pathofysiologie
Onder normale omstandigheden leidt een beginnende bloeddrukdaling tot een baroreflex: stijging van
de hartfrequentie en de bloeddruk. Hierdoor wordt de cerebrale perfusie in stand gehouden. Dit
mechanisme kan door diverse factoren verstoord raken.
Bij verminderde perfusie van de hersenen kunnen verschillende mechanismen een rol spelen.
• Orthostatische hypotensie: indien de aanval direct aansluitend op of korte tijd na het overeind
komen optreedt. Hypovolemie door bloedverlies, dehydratie of ernstige anemie kan de oorzaak zijn,
evenals autonome disregulatie en medicatiegebruik.
• Vasovagale collaps: een vasovagale reactie wordt gekenmerkt door het gelijktijdig optreden van
parasympathische activatie en orthosympatische remming. De oorzaak hiervan kan centraal in de
hersenen ontstaan door heftige pijn of emoties, of door een prikkel in het hart zelf. Door de reactie
treedt een daling op van de bloeddruk (hypotensie) en de hartfrequentie (bradycardie).
Symptomen/Klachten
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een dreigende syncope en een daadwerkelijke syncope.
• Een dreigende syncope wordt gekenmerkt door een gevoel van slapte, geeuwen, transpireren, wit
wegtrekken, licht gevoel in het hoofd, hartkloppingen, duizeligheid en neiging tot braken. Veel
slachtoffers voelen een syncope van te voren aankomen en omstanders zien vaak dat het slachtoffer
bleek wordt, gaat geeuwen en wat wankel op de benen staat.
• Het daadwerkelijk verliezen van het bewustzijn is een syncope.
syncope Hierbij is de huid vaak bleek en klam
en de ademhaling oppervlakkig en langzaam. Wanneer de syncope optreedt, zakt het slachtoffer
vaak plots in elkaar, doordat de spieren slap worden. Het kan zijn dat het slachtoffer hierbij even
wegdraait met de ogen, wat door omstanders vaak als eng wordt ervaren. Tevens kan het gepaard
gaan met trekkingen van armen en benen (niet symmetrisch) zonder tongbeet, urine-incontinentie of
verdere neurologische verschijnselen. Het slachtoffer reageert hierbij vaak niet op aanspreken, maar
wel op voorzichtig schudden aan de schouders.
Differentiaal Diagnose
• Cardiaal: een ritmestoornis zoals een ventriculaire tachycardie of bradyaritmie kan een acute collaps
geven. Door het wegvallen van de pompfunctie van het hart daalt het hartminuutvolume.
• Epilepsie
• TIA geeft zelden een geïsoleerde syncope. Een drop attack geeft plotselinge krachtverlies waardoor
men valt. Er treedt hierbij geen bewustzijnsverlies op.
• Metabool: een hypoglycaemie bij medicamenteus behandelde diabetes mellitus kan een aanval van
wegraken veroorzaken.
• Warmtecollaps: door extreme vasodilatiatie veroorzaakt door warmte krijgen de hersenen
onvoldoende bloedtoevoer en treedt een flauwte op.
Handelen
Start na aankomst bij het slachtoffer eerst met het controleren van de vitale functies volgens het protocol
DRS.ABC. In Disability ga je uitzoeken wat de mogelijke oorzaak is van de syncope.
Bij een daadwerkelijke syncope is het slachtoffer (kortdurend) bewusteloos en moet hij plat neergelegd
worden met zijn benen omhoog. Door het plat liggen, neemt de diastolische vulling van het hart toe en
daarmee de arteriële bloeddruk, waardoor de cerebrale circulatie wordt verbeterd. In de meeste
gevallen komt het slachtoffer binnen enkele seconden weer bij nadat hij op de grond gelegd is.
Het slachtoffer dient ongeveer 10 minuten plat op de grond te blijven liggen voordat men voorzichtig
probeert op te staan. Staat men te vroeg op, dan kan het slachtoffer opnieuw het bewustzijn verliezen.
Het slachtoffer mag wat water drinken, mits hij de beker zelf vast kan houden.
Het is van belang om ook bij een syncope het protocol DRS.ABCDE na te lopen en een oorzaak voor de
syncope te zoeken in Disability. Het uitvragen van SAMPLE in Exposure kan waardevolle informatie
opleveren over de oorzaak van de flauwte.
De GCS score gaat uit van de reactie van het slachtoffer betreffende het openen van de ogen (E), de
motoriek van de arm (M) en de verbale reactie (V). De GCS wordt ook wel afgekort als EMV-score.
De scores worden meestal bij elkaar opgeteld, hoe lager de score des te slechter is de situatie van het
slachtoffer. Beter is echter om de E-M-V als losse componenten te registeren, zoals E2-M-2-V2, omdat
dit meer informatie geeft dan alleen ‘de GCS is 6’.
Bij een E1-M5-V2 score (GCS=8) of lager wordt de toestand van het slachtoffer als comateus gezien. Bij
een wisselende waarde van de EMV score is de beste score bepalend. Dit is vooral van toepassing bij
verbeteringen: eerst was het slachtoffer comateus (EMV 1-3-1) maar later werd hij wakker en bleek weer
volkomen aanspreekbaar (EMV 4-6-4). Men kan de EMV score ook gebruiken als het de andere kant op
gaat, bijvoorbeeld: een patiënt is eerst goed aanspreekbaar (EMV=15) doch wordt na verloop van tijd
soporeus (bijvoorbeeld EMV van 1-3-1). Dit kan passen bij een zich ontwikkelende bloeding.
AVPU methode
AVPU is een korte en snelle methode om het bewustzijn aan te geven. Deze methode gebruikt men in
principe ook bij de benadering van een slachtoffer volgens het protocol, waarbij men in Disability 2 kijkt
of er afwijkingen zijn in het bewustzijn. Het bewustzijn is gestoord als het slachtoffer niet Alert reageert.
Let op: niet alle aandoeningen in Disability geven vanaf het begin stoornissen in het bewustzijn, deze
kunnen ook in een later stadium pas optreden!
Pathofysiologie
Hersenletsel kan ingedeeld worden in primair en secundair letsel. Primair letsel is schade aan de
hersenen door de klap zelf. Secundair letsel kan volgen op primaire schade, dit kan onder andere een
bloeding of hersenoedeem zijn, wat de hersenen verder in de verdrukking kan brengen. Nog juist vitale
hersendelen kunnen zo avitaal raken. De oorzaak hiervan is meestal een periode van hypoxie of
hypotensie.
Primair schedel hersenletsel kan worden ingedeeld in licht, matig en ernstig. Licht traumatisch schedel
hersenletsel (LTSHL) werd eerder hersenschudding (commotio cerebri) genoemd. De oorzaak voor licht
traumatisch schedelhersenletsel is een roterende schudbeweging van de hersenen die een
wijdverspreide beschadiging van de hersenen geeft. De schade bestaat vaak uit bloedingen en
scheurtjes in de witte stof.
Matig ernstig schedelhersenletsel (MESHL) is beter bekend als hersenkneuzing (contusio cerebri). Bij
MESHL is er vaak sprake van coup-contre coup letsel. Het coupletsel is lokale schade op de plaats van
de klap, door indeuking van de schedel op die plaats zal er schade ontstaan aan het onderliggende
weefsel. Het contre-coup letsel ontstaat aan de tegenovergestelde kant van de hersenen. De hersenen
reageren als een bal op de klap, en schieten door tegen de andere kant van de schedel aan, wat
schade geeft. Het contre-coup letsel is vaak ernstiger dan het coupletsel.
Symptomen/Klachten
Overzichtstabel
Overzichtstabel
LTSHL (M)ESHL
• duur van bewusteloosheid korter dan 15 • duur van bewusteloosheid langer dan 15
minuten minuten
• duur van PTA korter dan 60 minuten • duur van PTA langer dan 60 minuten
Een epiduraal hematoom ontstaat door een arteriële bloeding tussen het schedeldak en de dura mater
door een verscheuring van de meningiale arteriën. De oorzaak is meestal een pariëtotemporale
schedelfractuur met een bloeding van de arteria meningia media (ook wel de ‘bromfiets arterie’
genoemd). Omdat het een slagader betreft, is het een hevige bloeding met acuut levensgevaar.
Symptomen
Meestal is men bij het ontstaan van het hematoom nog kortdurend bewusteloos door het initiële letsel,
maar bij 30% ontstaat klinische achteruitgang (bewustzijnsdaling en insulten) na een interval met helder
bewustzijn (“they talk and die”). Aan de kant van het hematoom kan de pupil wijd en lichtstijf worden.
Ook kan er aan de contralaterale zijde verlamming van de lichaamshelft optreden. Bij verdere toename
van verplaatsing van hersenweefsel en inklemming kan de patiënt overlijden. Het epiduraal hematoom
wordt vaak samen gezien met een schedel(basis) fractuur, ben dus bij een schedelbasisfractuur ook
bedacht op de aanwezigheid van een epidurale of subdurale bloeding.
Handelen
Hoewel het epiduraal hematoom maar bij 1-3% van de in het ziekenhuis opgenomen patiënten met
hersenletsel voorkomt, van wie bij 50% de schedel gebroken is, moet elke patiënt met een schedelbreuk
minstens 24 uur klinisch worden geobserveerd, vanwege het gevaar op complicaties.
Daarom is het noodzakelijk om 112 te bellen en de vitale functies te blijven controleren en zonodig veilig
te stellen. Indien er een helm wordt gedragen, mag deze niet verwijderd worden als het niet echt nodig
is, vanwege de verhoogde kans op nekwervelletsel. Bij het benaderen van een slachtoffer met een
verdenking op een epiduraal hematoom dient men de wervelkolom niet onnodig te manipuleren.
Het epiduraal hematoom wordt uitgevraagd in het protocol bij Disability 1. Na het vaststellen van het
epiduraal hematoom gaat men uiteraard, indien het slachtoffer bij bewustzijn is, verder met het protocol.
De schedelbasis is een vrij stevig en relatief moeilijk te breken bot, dat zich onder de hersenen bevindt.
Fracturen zijn dan ook een teken van een hoog energetisch ongevalsmechanisme en gaan meestal
gepaard met ernstig letsel van het hersenweefsel. Door de schedelbasis lopen tal van bloedvaten en
zenuwen die kunnen beschadigen als er een fractuur optreedt. Hierdoor gaat een schedelbasisfractuur
vaak samen met een epiduraal hematoom. Ben er bij een schedelbasisfractuur altijd op bedacht dat
schedel(basis)fracturen vaak samengaan met bloedingen in de schedel en andere hersenletsels.
Symptomen
Bij een fractuur van de voorste schedelbasis kan bloed en liquorvloed via de neus optreden en kan een
brilhematoom ontstaan. Fracturen van de middelste schedelbasis kunnen leiden tot bloed en liquorvloed
via het oor, een hematotympanum (bloed achter het trommelvlies), en een aangezichtsparese door een
laesie van de n. facialis in het rotsbeen. Tevens kan hierbij een hematoom bij het mastoïd ontstaan, dat
zichtbaar is achter het oor (battle sign). De hematomen kunnen ook pas enkele uren na het trauma
zichtbaar worden.
Ook kan er sprake zijn van onrust, misselijkheid en braken of bewusteloosheid. Deze
bewustzijnsstoornis kan van korte duur zijn, maar kan ook pas na enige tijd optreden. Coma, wijd en
lichtstijve pupil(len) en Cheyne-Stokes ademhaling kunnen ook voorkomen. Cheyne-Stokes ademhaling
is een afwisselend diepe ademhaling met tussenpozen van vrijwel volkomen ademstilstand.
Handelen
Bel 112 en laat het slachtoffer plat liggen en blijf de vitale functies controleren. Bij bloed- en liquorverlies
via het oor hoeft niet steriel afgedekt te worden, omdat zich in de gehoorgang bloedstolsels vormen die
het afsluiten. Verdere verwondingen kunnen voorzichtig afgedekt worden. Er mag niet gemanipuleerd
worden met het hoofd daar er sprake kan zijn van begeleidend wervelletsel; de halswervelkolom dient
beschermd te worden. Dit kan manueel door het hoofd met twee handen aan beide zijden vast te (laten)
houden.
De schedelbasisfractuur wordt ontdekt in het protocol bij Disability 1, waar men vaststelt dat er liquor of
bloed uit neus of oren komt. Na het vaststellen van de schedelbasisfractuur wordt een ambulance
gebeld en gaat men uiteraard, indien het slachtoffer bij bewustzijn is, verder met het protocol.
Bij coma handelen volgens het comaprotocol.
Een subduraal hematoom is gelokaliseerd tussen de dura mater en de arachnoïdea. In het algemeen is
er sprake van een veneuze bloeding door verscheuring van venen die aan het oppervlak van het
hersenparenchym lopen. Er wordt aangenomen dat er altijd een schedeltrauma aan vooraf is gegaan, al
was het maar het stoten van het hoofd tegen een kastje of iets dergelijks. Lang niet altijd is er dan ook
sprake van een schedelfractuur. De klachten kunnen acuut ontstaan (bij ernstige letsels) of geleidelijk
(sub-acuut door een trivialer ongevalsmechanisme), en kunnen het gevolg zijn van het hematoom zelf,
maar ook van de ontstekingsreactie die volgt op de bloeding. Anders dan bij een epiduraal hematoom is
er vaak een bijkomende contusie van het hersenparenchym. Het is deze hersencontusie die uiteindelijk
de prognose bepaald. Net als bij het epiduraal hematoom kan verplaatsing van hersenweefsel ontstaan
en inklemming. Door de kneuzing en het oedeem is het positieve effect van een ontlastende operatie
geringer dan bij een epiduraal hematoom.
Symptomen
Er kan sprake zijn van een wisselend bewustzijn, slaperigheid of psychische veranderingen. Ook kan er
door de contusie sprake zijn van coma en kan aan de kant van het hematoom de pupil wijd en lichtstijf
worden en aan de contralaterale zijde verlamming van de lichaamshelft optreden.
Bij plotselinge achteruitgang van neurologische of psychische functies bij ouderen moet altijd aan een
subduraal hematoom gedacht worden, zeker bij het gebruik van bloedverdunnende medicijnen. Het
ongeval is dan in sommige gevallen al meer dan een dag eerder voorgevallen. Het klassieke voorbeeld
van een sub-acuut subduraal hematoom is de bejaarde die het hoofd aan een kastje heeft gestoten
(minimaal trauma) en in de loop van de dag / enkele dagen steeds suffer wordt.
Handelen
Het subduraal wordt uitgevraagd in het protocol bij Disability 1. Na het vaststellen van het subduraal
hematoom belt men direct 112 en gaat men uiteraard, indien het slachtoffer bij bewustzijn is, verder met
het protocol. Het is van groot belang om de vitale functies te blijven controleren en deze veilig te stellen.
Indien het slachtoffer in coma raakt, start dan met het protocol voor slachtoffers buiten bewustzijn.
Houdt er bij trauma altijd rekening mee dat er meerdere hersenletsels aanwezig kunnen zijn en dat er
een verhoogd risico is op schedel en wervelletsel.
De onderstaande indeling geeft een overzicht van symptomen die gezien kunnen worden bij
traumatisch schedelhersenletsel. Deze indeling kan een handvat geven bij het herkennen van
schedelhersenletsels en inschakelen van professionele hulp.
Een slachtoffer die mogelijk schedelhersenletsel heeft, kan vele symptomen hebben.
Dan zijn er nog symptomen die een sterk vermoeden kunnen geven op secundair letsel of een acute
bloeding in de schedel. Indien er een van deze alarmsymptomen aanwezig is dan moet er zo snel
mogelijk professionele hulp bijgehaald worden.
• Pupilafwijkingen
• Battle-sign
• Brilhematoom
• Liquor of bloed uit de neus of een van de oren van het slachtoffer
• Uitvalsverschijnselen
• Bewusteloosheid
De vitale functies (ABC) zijn van levensbelang voor de patiënten met een probleem in de Disability.
Immers, secundair hersenletsel is het gevolg van hypoxie of hypotensie. Het ABC dient dus als eerste te
worden gecontroleerd, zoals beschreven in het protocol DRS. ABCDE. Ben er altijd op bedacht dat een
bewusteloos slachtoffer na een trauma wervelletsels aan cervicale, thoracale of lumbale wervelkolom
kan hebben. Onnodig manoeuvreren van een bewusteloos slachtoffer dient dan ook ten alle tijden
voorkomen te worden.
Het is van belang dat een slachtoffer met hersenletsel goed geobserveerd wordt, zodat complicaties
zoals bloedingen tijdig worden opgemerkt. Let hierbij ook op de pupillen en de mate van reactie van het
slachtoffer. De mate van bewustzijn kan worden gedefinieerd als alert, somnolent (het slachtoffer slaapt
makkelijk in, maar reageert bij aanspreken), soporeus (alleen reactie op schudden) of comateus. Tevens
kan de Glasgow Coma Scale (ook wel EMV-score genoemd) gebruikt worden om de mate van
bewustzijnsdaling te bepalen, deze wordt elders in het hoofdstuk besproken.
Leg het slachtoffer plat neer. Inden het slachtoffer bewusteloos is, blijf dan de chinlift vasthouden,
zonder hierbij de nek te manipuleren. De stabiele zijligging is gecontraïndiceerd omdat er een kans is
op wervelletsel. Alleen als de patiënt gaat braken moet ter preventie van aspiratie zeer voorzichtig de
stabiele zijligging worden toegepast, men moet dan bij voorkeur met meerdere hulpverleners zijn en de
patiënt als een boomstam omrollen, het zogenaamde “log-rolling”. De log-roll is een methode om met 4
of meer hulpverleners een slachtoffer zo stabiel mogelijk te draaien, waarbij manipulatie van de
wervelkolom wordt vermeden. Dit valt echter buiten dit EHBO boek, daar het een handeling is die veel
training vergt.
Men dient zich te realiseren dat schedelhersenletsels een zeer divers en gemend beeld kunnen geven,
dat niet altijd gemakkelijk te herkennen is. Het is van groot belang zich te realiseren dat niet alle
symptomen direct optreden of op de voorgrond staan en dat ze pas later optreden. Denk hierbij aan een
slachtoffer dat hard op het hoofd is gevallen en bij aantreffen wat misselijk is, hoofdpijn heeft en niet
meer precies weet waar hij/zij is. Na enige tijd kunnen er alsnog alarmsymptomen optreden, zoals
verschil in pupilgrootte en een Battle-Sign. Alarmsymptomen of specifieke symptomen hoeven dus niet
direct aanwezig te zijn.
Indien een slachtoffer langdurig bewusteloos is of langdurig amnesie heeft met eventueel niet-
specifieke klachten, neem dan het zekere voor het onzekere en bel 112. Als er alarmsymptomen zijn
dient er altijd 112 gebeld te worden.
Is het slachtoffer bewusteloos, blijf dan ABC controleren (denk aan de chinlift!) en voorkom onderkoeling
van het slachtoffer. Zorg ervoor dat het slachtoffer zo min mogelijk bewogen wordt.
Bij een slachtoffer dat bij bewustzijn is, moet ABC gecontroleerd blijven worden. Ga tevens na of het
slachtoffer geen ander letsel heeft. Voorkom onderkoeling van het slachtoffer en zorg ervoor dat het
slachtoffer zo min mogelijk beweegt. Het slachtoffer kan het beste liggend vervoerd worden of wachten
op de komst van professionele hulp.
Een slachtoffer met LTSHL dient altijd door een arts gezien te worden. Voor een slachtoffer met MESHL
dient met spoed professionele hulp te worden ingeschakeld.
Op straat zal het onderscheid tussen de diverse typen hersenletsel lastig te maken zijn. Het verdient de
aanbeveling om ieder slachtoffer dat een trauma aan het hoofd heeft gehad en niet direct klachten heeft
enige tijd te observeren, om tijdig secundair hersenletsel te onderkennen en te (laten) behandelen. Bij
ongevallen worden veel bijkomende letsels gezien, zoals wervelletsels en andere ernstige
verwondingen, die door een verminderd bewustzijn van het slachtoffer gemakkelijk gemist kunnen
worden. Bij twijfel, bel dan altijd 112!
Pathofysiologie
Onbloedig CVA:
Ongeveer 80-85% van de slachtoffers wordt getroffen door een onbloedig CVA ofwel herseninfarct.
herseninfarct Bij
een herseninfarct is er door afsluiting van een slagader een verminderde aanvoer van zuurstofrijk bloed
naar een specifiek deel van de hersenen. Afsluitingen kunnen onder andere worden veroorzaakt worden
door atherosclerose of een embolus (trombus) vanuit een atherosclerotische plaque vanuit de
halsslagaders of door stolsols vanuit het hart als gevolg van atriumfibrilleren. Door de afsluiting zal een
deel van de hersenen direct een tekort aan zuurstof krijgen (ischemie) en daardoor afsterven
(infarcering). Als gevolg hiervan kunnen uitvalsverschijnselen optreden, zoals bijvoorbeeld verminderde
functie van een lichaamsdeel of niet meer kunnen spreken. Indien bij een herseninfarct niet snel wordt
ingegrepen kan het geïnfarceerde gebied zich uitbreiden waardoor de schade toeneemt. Uitbreiding
van schade kan worden voorkomen door het toepassen van Trombolyse, echter moet trombolyse wel
binnen 3 uur plaatsvinden: uit onderzoek is gebleken dat indien er na 3 uur nog trombolyse plaatsvindt
de outcome slechter is. Vandaar dat snel handelen bij een CVA van groot belang is: time is brain!
Soms gaan de symptomen vanzelf over en zijn deze binnen 24 uur volledig verdwenen, er is dan sprake
van een TIA (transient ischaemic attack).
De oorzaken van een TIA zijn vergelijkbaar met die van het herseninfarct: de arterie is vernauwd of
afgesloten door een embolus waardoor zuurstoftekort optreedt. Ook een sterke bloeddrukdaling, door
bijvoorbeeld bloedverlies of een overdosering met antihypertensiva, kan de zuurstofvoorziening van de
hersenen doen tekortschieten. Een TIA zorgt voor tijdelijke ischemie en de symptomen zijn dan ook
kortdurend. Mensen die een TIA hebben gehad hebben een verhoogde kans op het krijgen van een
herseninfarct.
Bloedig CVA:
Bij 15-20% van de slachtoffers is sprake van een bloedig CVA ofwel hersenbloeding. Dit type CVA wordt
veroorzaakt door een verminderde toevoer van zuurstofrijk bloed naar de hersenen als gevolg van het
weglekken van bloed uit een kapotte arterie in de intracerebrale ruimten. Voorbeelden hiervan zijn een
intracerebrale bloeding of een subarachnoïdale bloeding.
Een intracerebrale bloeding is een bloeding in het parenchym van de hersenen, de oorzaken van deze
bloedingen zijn zeer uiteenlopend. Voorbeelden van oorzaken zijn hypertensie, vaatafwijkingen en het
gebruik van antistollingsmedicatie.
Subarachnoï
Subarachnoïdale bloedingen (SAB) zijn bloedingen in de subarachnoïdale ruimte, dit is de ruimte tussen
de pia mater en de arachnoidea. Vaak betreft het een slagaderlijke bloeding door een ruptuur van een
(aangeboren) aneurysma. In tegenstelling tot andere oorzaken van een CVA zijn de meeste slachtoffers
met een SAB tussen de 40 en 60 jaar oud.
Symptomen/Klachten
Nekstijfheid, bewustzijnstoornissen, braken en hoofdpijn komen vaker voor bij slachtoffers met een
cerebrale bloeding.
Bij een TIA kunnen ook drop attacks voorkomen. Dit zijn aanvallen waarbij men plotseling door de benen
zakt, zonder dat er een aanleiding voor is, er zijn ook geen bewustzijnstoornissen. De klachten van een
TIA zijn tijdelijk en moeten binnen 24 uur weg zijn. Bij 75% van de slachtoffers zijn de klachten binnen
een uur weg. In de praktijk is het onderscheid tussen een CVA en een TIA niet te maken, beiden zijn een
indicatie om met spoed professionele hulp in te schakelen. Ook indien de klachten reeds verdwenen zijn
zal het slachtoffer door een arts gezien moeten worden, het risico op herhaling (en blijvende schade) is
immers groot!
Om de symptomen snel te kunnen herkennen kan gebruik worden gemaakt van de Be FAST-test.
FAST
Be Fast
Face: (gezicht): vraag het slachtoffer of hij zijn tanden kan laten zien en let hierbij op een eventueel
scheve mond of een hangende mondhoek. Kijk ook naar hangende oogleden.
Arms
Arms (armen):
(armen): vraag het slachtoffer om beide armen tegelijkertijd naar voren te strekken met de
handrug naar boven, de ogen te sluiten en vervolgens de handpalm naar boven te draaien (pronatie).
Kijk of een arm niet naar beneden zakt of rondzwalkt. De ogen moeten tijdens deze test gesloten blijven.
Speech:
Speech (spraak):
(spraak) let op veranderingen in het spreken, zoals niet meer goed uit de woorden kunnen
komen of onduidelijk spreken. Vraag aan familie/omstanders of er iets veranderd is in de spraak.
Time: (tijd): vraag aan het slachtoffer of aan omstanders hoe lang de symptomen al bestaan.
Indien één of meer van de onderdelen van de FAST-test positief zijn dient men te denken aan een CVA
of TIA en dient zo snel mogelijk professionele hulp worden ingeschakeld!
Een subarachnoïdale bloeding (SAB) wordt gekenmerkt door zeer hevige hoofdpijn die binnen enkele
seconden ontstaat. Ook zal het slachtoffer misselijk worden en gaan braken. Door de druk van de
bloeding op de hersenen kan het slachtoffer bewusteloos raken. Neurologische uitvalsverschijnselen
ziet men zelden bij een slachtoffer met een SAB. Soms heeft het slachtoffer een ‘knapje’ gevoeld in het
hoofd, soms wordt dit omschreven als een ‘donderslag’. De symptomen van een SAB ontstaan over het
algemeen veel sneller dan de symptomen bij een infarct of een intracerebrale bloeding.
Voor zowel de symptomen van een herseninfarct en de intracerebrale bloeding als de symptomen van
een SAB geldt dat de ernst van de symptomen af hangt van de plaats en de grootte van de bloeding of
het infarct. Zo kan er uitval van de vitale functies ontstaan, wat direct kan leiden tot bewusteloosheid en
een hartstilstand.
Bij een CVA/TIA is het belangrijk dat het slachtoffer zo snel mogelijk wordt behandeld, zodat blijvende
hersenschade zoveel mogelijk wordt beperkt. Snelle herkenning is daarom belangrijk, wat met Be FAST
kan. Bij twijfel altijd uitgaan van een CVA/TIA/SAB. Als EHBO-er is het belangrijk om het slachtoffer
gerust te stellen en zo snel mogelijk professionele hulp te halen.
Be FAST wordt uitgevraagd in het protocol bij Disability 2. Na het vaststellen van een mogelijke CVA of
TIA waarschuwt men zo snel mogelijk een ambulance en gaat men uiteraard, indien het slachtoffer bij
bewustzijn is, verder met het protocol. Vaak kan waardevolle informatie worden uitgevraagd doormiddel
van SAMPLE in Exposure.
Handelen CVA
Uitvoeren protocol DRS.ABCD
Herseninfarct, TIA en intracerebrale bloeding SAB
• Slachtoffer gerust stellen • ABC controleren en veilig stellen
• ABC controleren en veiligstellen • Met spoed ambulance waarschuwen
• Met spoed ambulance waarschuwen
Oorzaken Ongeval, klap tegen Ongeval, klap tegen Ongeval, val van hoogte Ongeval, val van hoogte, (Zeer licht) trauma,
hoofd hoofd, val van hoogte Schedelbasisfractuur klap tegen hoofd ongeval, val van hoogte
Groep Alle leeftijden Alle leeftijden Alle leeftijden Alle leeftijden Acuut: Alle leeftijden
Subacuut: ouderen
Locatie Diffuus Diffuus Arteriële bloeding in Schedelbasis Veneuze bloeding in
epidurale ruimte subdurale ruimte
Symptomen Bewusteloosheid, Bewusteloosheid, Bewusteloosheid, Lekkage liqour/bloed uit Bewusteloosheid,
PTA/RTA, verwardheid, PTA/RTA, verwardheid, vervolgens helder, suf neus/oor, Brilhematoom, Bewustzijnsverlaging,
misselijkheid, braken, misselijkheid, braken, worden, vervolgens Battlesign, slaperigheid, lichtstijve
hoofdpijn, bleek zien hoofdpijn, bleek zien opnieuw comateus, Hoofdpijn, onrust, pupil, wisselende psyche,
intredende dood. misselijkheid, braken, hoofdpijn, verwardheid
Lichtstijve pupil, bewusteloosheid,
verlamming lichaamshelft Cheyne-Stokes
Bewusteloosheid < 15 min > 15 min Wisselend, na enige tijd Wisselende duur Komt soms voor, met
opnieuw bewusteloos name bij acuut en langer
bestaand sub-acuut
PTA / RTA < 60 min > 60 min SO meestal helder Wisselende duur Wisselende duur
Wees bedacht op latere Wees bedacht op latere In veel gevallen In veel gevallen Subacuut: Langzaam
verslechtering! verslechtering! gecombineerd met gecompliceerd door ontstaan, wordt verward
schedelbasisfractuur epiduraal hematoom met (beginnende)
dementie
Handelen Denk aan wervelletsels Denk aan wervelletsels Direct 112 waarschuwen Direct 112 waarschuwen Bij acuut: Direct 112
Doorverwijzen naar Direct 112 waarschuwen Plat laten liggen Plat laten liggen, niet waarschuwen.
huisarts Plat laten liggen Niet bewegen imv C-spine bewegen imv C-spine, Subacuut: Doorverwijzen
Plat laten liggen Duur bewusteloosheid, Vitale functies Vitale functies naar SEH of 112
Duur bewusteloosheid, PTA/RTA registreren waarborgen waarborgen
PTA/RTA registreren Vitale functies waarborg.
PTA: Post Traumatische Amnesie, slachtoffer heeft inprentingstoornissen, weet niet wat er gebeurt is, waar hij/zij is (heden)
RTA: Retrograde Amnesie: slachtoffer weet niet wat er gebeurt is en wat er in de tijd voor het ongeval gebeurt is (verleden)
Indeling Niet-Traumatisch Hersenletsel
NB: Houd er rekening mee dat de CVA en TIA in de praktijk niet te onderscheiden zijn en altijd professionele hulp moet worden
ingeschakeld.
Epilepsie
Inleiding
Een epileptische aanval, ook wel insult of convulsie, is een plotselinge, kortdurende functiestoornis van
de hersenen die wordt veroorzaakt door een acute, overmatige synchrone ontlading van de
hersencellen en die gepaard gaat met waarneembare verschijnselen. Epilepsie is een verzamelnaam
voor een groot aantal verschillende epilepsiesyndromen. De mogelijk onderliggende oorzaak, de aard
van de aanvallen, de leeftijd en eventuele specifieke EEG afwijkingen spelen hierbij een rol.
Pathofysiologie
Epilepsie ontstaat door een abnormale activiteit in de hersenen door acute, overmatige synchrone
ontladingen van de hersencellen. De abnormale activiteit kan zich beperken tot één gebied (partiële
aanval), of zich uitbreiden over de gehele cortex (secundair gegeneraliseerde aanval). Bij een primair
gegeneraliseerde epilepsie ontstaat in de formatio reticularis of thalamus de abnormale activiteit,
waardoor de cerebrale cortex als geheel wordt gesynchroniseerd.
Symptomen/Klachten
In de epilepsie worden verscheidene aanvalstypen onderscheiden. Een insult kan plaatselijk beginnen
met bijvoorbeeld schokken in het gelaat of arm, dit noemt men een partiele aanval.
aanval Maar een insult kan
zich ook uitbreiden of beginnen over het hele lichaam, dit is de secundair of primair gegeneraliseerde
aanval. In deze genoemde typen aanvallen zijn verschillende uitingsvormen te onderscheiden.
Voor de hulpverlening in acute situaties is het gegeneraliseerde
gegeneraliseerde tonisch-
tonisch-clonische insult het meest
belangrijk. Een tonisch-clonisch insult begint plotseling met een verkramping van armen en benen, snel
gevolgd door heftige, meestal symmetrische, regelmatige spierschokken. Aan het begin van een aanval
geeft men vaak een gil, hierbij kan op de zijkant van de tong of de wang gebeten worden. Dit kan
bloederig schuim rond de mond geven. Tevens kan men de urine laten lopen. Tijdens een aanval wordt
vaak niet op aanspreken en stimuleren gereageerd. Een aanval stopt meestal na twee à drie minuten
waarna een uitputtingsfase komt. Men is vaak kortdurend (max. 15 min) bewusteloos en komt dan
geleidelijk weer bij. Is dit niet het geval dan kan men in een coma terechtkomen of in de epileptische
toestand blijven. Dit wordt ook wel een status epilepticus genoemd. Doordat de ademhaling tijdens een
insult zeer belemmerd wordt en vaak niet aanwezig is, is een langdurige aanval een grote verstoring van
de vitale functies.
Handelen
Een eenmaal begonnen aanval is zonder medicatie niet door buitenstaanders te stoppen. Zorg er
daarom voor dat de bestaande situatie niet verergert. Dit kan door het voorkomen van verwondingen
door het verwijderen van voorwerpen waartegen men zich kan stoten. Er wordt gezorgd voor een veilige
omgeving. Het heeft hierbij geen zin de slaande bewegingen tegen te gaan. Ook mag men niet
proberen een tongbeet tegen te gaan door iets tussen de tanden te steken. Dit geeft risico op schade
aan het gebit en tevens is de tongbeet vaak al aanwezig in een vroeg stadium. Indien mogelijk kunnen
tijdens de aanval de vitale functies worden gecontroleerd, maar vaak moet gewacht worden tot na het
insult. Bij bewusteloosheid na de aanval wordt het slachtoffer benaderd met het protocol bij een
bewusteloos slachtoffer en kan men het slachtoffer vervolgens in de stabiele zijligging leggen. (niet bij
trauma patiënten). Vraag altijd aan familie of kennis of het slachtoffer bekend is met epilepsie. Indien dit
het geval is, is het doorgaans (behalve in geval van status epilepticus) niet nodig om professionele hulp
in te schakelen.
Het is belangrijk de duur van de aanval te registreren. Stopt de aanval niet na 10 minuten of volgen
meerdere aanvallen op elkaar, dan moet het slachtoffer naar het ziekenhuis of moet 112 gebeld worden.
Observeer het verloop van de aanval nauwkeurig, zodat deze beschreven kan worden aan de
hulpverlening.
Differentiaal Diagnose
Stuiptrekkingen kunnen ook voorkomen bij een hartstilstand. Het is daarom van belang om de vitale
functies goed te controleren. Soms worden ook enkele trekkingen gezien bij een syncope, deze duren
echter slechts enkele seconden en zijn meestal niet symmetrisch.
Diabetes Mellitus, ook wel bekend als suikerziekte, is een ziekte waarbij de glucose concentratie in het
bloed is toegenomen door een ‘tekort’ aan insuline. Insuline is een hormoon dat geproduceerd wordt
door de eilandjes van Langerhans in de pancreas. Het zorgt ervoor dat glucose in spier- en vetcellen
kan worden opgenomen en bevordert de vorming van glycogeen in de lever. Ook speelt insuline een rol
in het vet- en eiwitmetabolisme, het bevordert namelijk de productie van eiwitten en triglyceriden.
Pathofysiologie
Diabetes mellitus kent twee vormen, type 1 en type 2. Bij type 1 is er sprake van een absoluut insuline
tekort (insulinedeficiëntie), doordat de pancreas geen insuline meer aanmaakt. Insuline is noodzakelijk
voor het transport van glucose de cel in. Daarom resulteert dit insuline tekort in een verhoogde
concentratie van het glucose in het bloed. Type 1 diabetes komt op alle leeftijden voor. Door de
volledige afwezigheid van insuline kunnen deze patiënten alleen behandeld worden met insuline
injecties.
Type 2 diabetes is een combinatie tussen verminderde gevoeligheid voor insuline (insulineresistentie)
gevolgd door een insulinedeficiëntie. In eerste instantie kan de insulineresistentie nog gecompenseerd
worden door een toename van de insuline productie, maar uiteindelijk kan het lichaam dit
compensatiemechanisme niet meer waarmaken en ontstaat er diabetes mellitus type 2. Type 2 komt
vooral voor bij patiënten met overgewicht en ouder dan 40 jaar. Risicofactoren voor type 2 zijn onder
andere een positieve familieanamnese. Type 2 diabetes heeft meerdere behandelopties. Vanwege het
feit dat vetcellen zorgen voor een verminderde gevoeligheid voor insuline is de behandeling in eerste
instantie gericht op het verminderen van het overgewicht met behulp van een dieet advies. Indien het
afvallen niet lukt of onvoldoende effect heeft kunnen er bloedsuikerverlagende middelen worden
gebruikt. Als ook deze onvoldoende werkzaam zijn kan er met insuline worden gestart.
Symptomen/Klachten
Hyperglycaemie
Hyperglycaemie is een staat waarin de patiënt een te hoge glucose concentratie in het bloed heeft. De
symptomen ontstaan geleidelijk en komen voornamelijk voor bij mensen die niet bekend zijn met
diabetes of mensen waarbij de behandeling onvoldoende is. De hoge glucoseconcentratie zorgt voor
vele symptomen. Zo kunnen de nieren de hoge concentratie glucose in de voorurine niet volledig
resorberen wat leidt tot een verhoogde excretie van glucose (vandaar de naam Diabetes Mellitus:
Honingzoete urine) en daarmee ook van water. Het slachtoffer moet zodoende veel plassen (polyurie),
wat leidt tot erge dorst en veel drinken (polydipsie). Indien de vochtinname onvoldoende is kan dit
dehydratie tot gevolg hebben.
Indien er sprake is van een volledige afwezigheid van insuline (alleen bij type 1) kan dit leiden tot keto-
acidose. Het insuline tekort zorgt voor een versnelde afbraak van triglyceriden naar vrije vetzuren, deze
worden vervolgens omgezet naar ketonzuren. Deze ketonzuren worden uit de lever getransporteerd
naar het perifere weefsel (vooral hersenen en spieren) en daar geoxideerd, waardoor ze energie
leveren. Tijdens de omzetting van vet naar glucose komt er een klein gehalte aan aceton vrij wat ruikt als
nagellakremover. Deze ketonzuren kunnen ook een metabole acidose veroorzaken. Om de pH in het
bloed constant te houden probeert het lichaam de acidose te compenseren door meer CO2 uit te
scheiden. Dit leidt tot hyperventilatie waarbij de ademhaling, door de gevormde ketonzuren, naar aceton
ruikt.
Hypoglycaemie
Als de glucose concentratie te laag is, is er sprake van een hypoglycaemie. Een hypoglycaemie kan bij
een diabeet door verschillende zaken worden veroorzaakt bv: door te weinig eten, teveel energie
gebruik door veel inspanning maar ook door teveel gespoten insuline. Er is dan een gebrekkige
glucosetoevoer naar de hersenen. Dit glucose tekort in de hersenen kan leiden tot symptomen als:
• Verhoogde hartfrequentie en krachtige pols
• Hyperventilatie en geeuwen
• Bleke, klamme en/of bezwete huid
• Duizeligheid en hoofdpijn
• Trillen en zwak voelen
• Hongerig, geen dorst
• Ongecoördineerd, verward en onrustig gedrag (wat sterk op dronkenschap kan lijken!)
• Bij een ernstige hypoglycaemie kan een bewustzijnsdaling en uiteindelijk een coma ontstaan
Een belangrijk verschil tussen de hyper en hypoglycaemie is het tijdsbeloop.. Een hyperglycaemie
ontstaat langzaam (bijna sluipend) en de klachten ontwikkelen zich in de loop van enkele dagen of
weken. De klachten bij een hypoglycaemie daarentegen ontstaan in korte tijd (in minuten tot uren) en
kunnen (met name bij pas gediagnosticeerde diabeten) onverwacht optreden. De EHBO’er zal
doorgaans vaker te maken krijgen met een hypoglycaemie, omdat slachtoffers met een hyperglycaemie
zich meestal bij de huisarts melden.
Handelen
Ga bij een hyperglycaemie na of het slachtoffer bekend is met diabetes en zo ja of hij insuline gebruikt.
Is het slachtoffer bekend met diabetes mellitus en bij bewustzijn is dan dient het slachtoffer zelf de
bloedsuikerconcentratie te bepalen en indien hij/zij insuline gebruikt, in overleg met de huisarts extra
insuline te spuiten. Een EHBO’er dient nooit zelfstandig insuline toe. Als het slachtoffer geen insuline
gebruikt of onbekend is met diabetes mellitus, dient het slachtoffer naar de huisarts te worden gebracht
voor verder behandeling en beleid. Is het slachtoffer comateus dan wordt er gehandeld volgens het
comaprotocol en moet een ambulance worden gebeld.
Iemand met een hypoglycaemie heeft zo snel mogelijk suiker nodig. Indien het slachtoffer goed bij
bewustzijn is, kan je suikerwater laten drinken of suikerklontjes, jam of honing geven. Dextro-Energy is
een zeer effectieve druivensuiker. Laat het slachtoffer hierna ook een boterham eten om een nieuwe
hypoglycaemie te voorkomen. Als het slachtoffer buiten bewustzijn is, dient er zo snel mogelijk een
ambulance te komen. Let op, geef een slachtoffer met een hypoglycaemie nooit insuline, dit verlaagt de
glucoseconcentratie nog meer en verergert de situatie van het slachtoffer.
Gerelateerde problemen
Diabetes Mellitus is een chronische systeemziekte die op de lange termijn vele complicaties kent. Deze
zijn onder te verdelen in macrovasculaire complicaties en microvasculaire complicaties. De
macrovasculaire complicaties zijn onder andere CVA, TIA, myocard infarct, angina pectoris. De
microvasculaire complicaties kunnen problemen aan perifere zenuwen (neuropathie), aan de ogen
(retinopathie) of aan de nieren (nefropatie) zijn. Hierover zal in andere blokken uitgebreid op worden
terug gekomen.
De homeostase van het menselijk lichaam is sterk afhankelijk van een stabiele temperatuur van 37° C.
Als deze kerntemperatuur ofwel te hoog ofwel te laag wordt, kunnen ernstige problemen ontstaan. Acute
situaties die hiertoe aanleiding kunnen geven zijn warmtecollaps, uitputting, hitteberoerte en
hypothermie (onderkoeling).
Pathofysiologie
Het lichaam heeft een aantal mechanismen om warmte versneld te verliezen. Ten eerste door
vasodilatatie van bloedvaten in de huid waardoor de warmtewisseling met de omgeving verhoogd wordt
en hitte wordt afgevoerd. Ten tweede door de verhoging van zweetsecretie. Zweet is een substantie van
water en zouten. Water geleidt warmte namelijk vele malen beter dan droge lucht. De
afkoelingscapaciteit is ook afhankelijk van de omgeving. Factoren als omgevingstemperatuur,
luchtvochtigheid en luchtstroom spelen een rol. Om warmteverlies tegen te gaan treedt er juist
vasoconstrictie op en rillingen om warmte te genereren.
Warmtecollaps is net zoals bij een gewone syncope een tijdelijke bewustzijnsdaling door te weinig
bloedtoevoer naar de hersenen. In dit geval ligt de oorzaak echter bij de ontstane vasodilatatie
waardoor de hersenen te weinig bloed krijgen.
Warmte-
Warmte-uitputting treedt vaak op bij hoge temperaturen of bij zware inspanning. Er treedt veel verlies
van transpiratievocht op. Als dit verlies niet of nauwelijks wordt aangevuld is er sprake van een uitputting
door vochtverlies. Vult men wel het vocht aan maar het zout niet, het slachtoffer heeft bijvoorbeeld alleen
water gedronken, dan is er sprake van een uitputting door zouttekort. Het onderscheid tussen
vochtverlies en zoutverlies is voor de praktijk niet bijzonder relevant, het onderscheid is vaak moeilijk te
maken en de symptomen overlappen. Daarnaast is de behandeling gelijk: vocht aanvullen door drinken
(met ORS).
Deze warmteletsels treden vaker op bij ouderen en patiënten met een chronische aandoening omdat zij
een gestoorde dorstprikkel hebben en vaak niet adequaat kunnen reageren op warmte, zoals om water
vragen of de ruimte verlaten.
Wanneer de kerntemperatuur van het lichaam onder de 35° C begint te zakken, is er sprake van
hypothermie en verhoogt het lichaam processen als stofwisseling, bloeddruk, hartslag en
ademfrequentie om meer warmte te produceren.
Bij nog sterkere daling verandert de mentale toestand van het slachtoffer. Men moet vooral bedacht zijn
op hypothermie bij verdrinkingsslachtoffers.
Symptomen/Klachten
Warmtecollaps:
Warmtecollaps het slachtoffer heeft vaak last van duizeligheid, zweet veel en heeft door de vasodilatatie
in tegenstelling tot een gewone collaps een rode huid. Vaak is het slachtoffer vermoeid
Hitteberoerte:
Hitteberoerte het slachtoffer vertoont verward en bizar gedrag, er is sprake van bewustzijnsdaling en
het slachtoffer raakt plotseling bewusteloos. Convulsies komen vaak voor, er is meestal geen transpiratie
en de temperatuur is hoger dan 40,5° C. De huid is rood en droog en er is een zeer hoge hartslag (120-
200/min) en een lage bloeddruk. De ernstige orgaanschade kan ertoe leiden dat het slachtoffer tijdens
de eerste uren overlijdt.
Hypothermie:
Hypothermie het slachtoffer rilt en heeft een bleke huidskleur, soms zelfs blauw, door sterke
vasoconstrictie. Vaak probeert het slachtoffer een lichaamshouding te vinden waardoor hij/zij het minste
warmte verliest (bijv. de foetushouding). Bij ernstige hypothermie kan het slachtoffer gedesoriënteerd
zijn of verward gedrag vertonen. Een slachtoffer met ernstige hypothermie kan sloom en suf zijn en
willen slapen, echter ook opgewonden en agressief gedrag komt voor. Soms heeft het slachtoffer
waanvoorstellingen. Bij een verder dalende lichaamstemperatuur kan bewusteloosheid optreden.
Diferentaal Diagnose
Gewone collaps
Hypoglycaemie
Beroerte
Handelen
Warmtecollaps:
bij een dreigende warmtecollaps:
• hetzelfde als bij een dreigende flauwte
na collaps:
• DRS. ABCD controleren
• In een koele omgeving brengen
• Benen omhoog brengen
• Laten drinken (water+zout) na bijkomen (bijvoorbeeld ORS of chips + cola)
Uitputting:
Door vochtverlies:
vochtverlies
• DRS. ABCD
• Naar koele omgeving brengen
• Benen omhoog
• Eventueel voorzichtig koelen
• Water met suiker toedienen (bijvoorbeeld Dextro Energy of cola)
Door zoutverlies:
zoutverlies
• DRS. ABCD
• Naar koele omgeving brengen
• Benen omhoog
• Eventueel voorzichtig koelen
• Water met zout toedienen (bijvoorbeeld ORS of chips + cola)
De nadruk bij de behandeling van uitputting door hitte, vocht of zoutverlies ligt op het aanvullen van het
watertekort in combinatie met het afkoelen van het slachtoffer. Zout en suiker kan gegeven worden in de
vorm van ORS opgelost in water, het geven van zouttabletten is niet altijd op zijn plaats. Indien nodig zal
de professionele hulp het zout aanvullen doormiddel van een infuus. Het is goed om te weten dat
Hitteberoerte:
• DRS. ABCD
• 112 moet direct gebeld worden. Om ernstige weefselbeschadiging te voorkomen moet
onmiddellijk met afkoeling begonnen worden
• Breng het slachtoffer in de schaduw of een koele omgeving, verwijder de kleding en koel het
lichaam af met de beschikbare middelen (natte doeken, water (niet ijskoud), ventilator) en zorg
voor voldoende ventilatie
• Voor optimale afkoeling kan het slachtoffer het beste op zijn zij liggen
• Laat een slachtoffer met bewustzijnsdaling niet meer drinken
• Blijf vitale functies controleren
Hypothermie:
• DRS. ABCDE controleren
• Bij ernstige hypothermie: waarschuw 112
• Het slachtoffer moet platgelegd worden
• Verwijder natte kleding en zorg voor isolatie mbv een (reddings)deken
• Bij lichte hypothermie: opwarmen met warme douche, dekens en warme dranken (geen
alcohol!) of een warme maaltijd
• Bij ernstige hypothermie: warm het slachtoffer niet actief op, bescherm hem tegen afkoeling
doormiddel van dekens
• Laat een slachtoffer met een verminderd bewustzijn nooit drinken!
Oorzaken Lang staan in de warmte Veel zweten, weinig Veel zweten, water drinken Lang in de zon, extreme Lang in koude omgeving,
drinken, grote inspanning zonder aanvulling zouten, temperaturen koud water,
grote inspanning kinderen/bejaarden
Pathofysiologie Vasodilatatie leidt tot Verlies van vocht, zonder Puur water drinken, Lichaam kan temperatuur Lichaam is te veel warmte
verminderde dit aan te vullen zonder aanvullen van niet kwijt, door kwijt geraakt aan
bloedaanvoer hersenen zouten oververhitting schade aan omgeving, kan zich niet
organen en regelsystemen beschermen tegen
afkoeling
Symptomen Duizeligheid, zich slap Veel dorst, zwakte, Géén dorst, spierkrampen, Droge, zeer warme, rode Koude bleke en soms
voelen, veel zweten, rode sufheid, verwardheid, hoofdpijn, misselijkheid, huid blauwe huid
huid(!), verminderd Kortademigheid braken Transpiratie afwezig! Rillen en klappertanden
bewustzijn, verlies van (Soms: Syncope) Kortademigheid Lichaamstemp >40,5C Traagheid en verwardheid
bewustzijn (syncope) (Soms: verwardheid, Hoge hartfreq: 120-200 Verhoogde hartfrequentie
syncope) Bewusteloosheid (coma) Lichaamstem <35C
Convulsies
Handelen Controle ABCD Controle ABCD Controle ABCD Controle ABCD Controle ABCD
Naar koele omgeving Naar koele omgeving Naar koele omgeving 112 waarschuwen Naar warme omgeving
Benen omhoog (10 min) Benen omhoog Benen omhoog Naar koele omgeving Natte kleding uit
Laten drinken: vocht en Laten drinken: vocht en Laten drinken: vocht en Direct actief koelen met Slachtoffer plat leggen
zouten (ORS) suikers (ORS), Dextro zouten (ORS), Dextro water, Voorzichtig opwarmen met
Energy Energy Ontkleden, slachtoffer op dekens en warme dranken
de zij leggen Bij verwardheid: 112
Follow-
Follow-up Slachtoffer 10 minuten Slachtoffer laten bijkomen, Slachtoffer laten bijkomen, Spoed naar ziekenhuis! Indien geen snelle
laten liggen, daarna laten indien geen snelle indien geen snelle Levensbedreigende verbetering prof. hulp
drinken verbetering prof. hulp verbetering prof. hulp situatie! inschakelen
inschakelen inschakelen
Slachtoffer alleen laten drinken indien hij goed bij bewustzijn is!
Hoofdstuk 10 Intoxicaties
Inleiding
Een intoxicatie is een vergiftiging. In principe kan elke stof giftig zijn. De hoeveelheid gif die nodig is
voor een schadelijk effect bepaalt hoe giftig een stof is. Zo is water in grote hoeveelheden ook giftig voor
het lichaam. Hier zullen we het voornamelijk hebben over stoffen die in kleine hoeveelheden al
schadelijk kunnen zijn voor het lichaam.
Giffen kunnen op verschillende manieren binnendringen. Meest gebruikelijk is via de mond naar het
maagdarmkanaal. Ook via de luchtwegen kunnen giftige gassen binnendringen. De huid en de ogen
zijn een andere mogelijkheid. Giftige stoffen kunnen ook direct in de bloedbaan worden gespoten.
Er bestaat een enorme diversiteit aan verschillende soorten vergif. Zoals gezegd wordt iedere stof giftig
als er maar genoeg van in het lichaam terecht komt. Elk gif heeft zijn eigen werkingsmechanisme. Het
voert te ver om al deze mechanismen hier te bespreken. In dit stuk zal wel besproken worden wat te
doen als EHBO’er in het geval van een vergiftiging.
Symptomen
Het is niet mogelijk om alle symptomen op te noemen die veroorzaakt kunnen worden door intoxicatie.
Daarvoor zijn de werkingsmechanismen (en dus ook de symptomen) te uiteenlopend. Hieronder staat
een niet complete lijst van verschijnselen die op kunnen treden bij intoxicatie:
• bewustzijnsdaling
• epileptische aanval
• buikpijn
• misselijkheid / braken
• spierkrampen
• verlamming
• chemische verbranding van de oesophagus
• benauwdheid
• hoofdpijn
• duizeligheid
• etc.
Om erachter te komen wat er gebeurd is dient de EHBO’er goed naar de situatie te kijken. Zijn er
aanwijzingen dat het slachtoffer vergiftigd is? Bijvoorbeeld een leeg potje pillen, een lege fles
schoonmaakmiddelen, besjes op de grond, giftige damp etc.
Bovendien kan het slachtoffer soms vertellen dat hij iets vreemd binnen gekregen heeft.
Handelen
Via de luchtwegen:
• Let op gevaar voor jezelf. Mogelijk is er nog giftig gas aanwezig
• DRS. ABCDE
• Bel 112. Er bestaat altijd het gevaar op een stoornis in de vitale functie vanwege beschadiging van
de longen
• Pas indien nodig BLS toe. Beademen is echter verboden bij blauwzuurgasvergiftiging (dat komt vrij
bij het verbranden van PVC)
Intraveneuze vergiftiging:
Dit zal een EHBO’er niet vaak tegenkomen. Op straat wordt nog wel eens heroïne intraveneus gespoten.
Voor de EHBO’er is het belangrijk om voraal aan de eigen veiligheid te denken en 112 te waarschuwen.
Let vooral op omdat niet iedereen zomaar gediend is van hulp. Naalden kunnen misschien besmet zijn
met HIV. Let op de eigen veiligheid: draag handschoenen!
Een overdosis heroïne leidt tot verminderde ademhaling en uiteindelijk ademstilstand. Dit is dus wel een
levensbedreigende situatie.
Brandwonden
Inleiding
Jaarlijks verbranden ongeveer 65.000 mensen zich, de één erger dan de ander. Hiervoor worden
jaarlijks 1550 slachtoffers met brandwonden opgenomen in een ziekenhuis en nog eens 400 mensen
behandeld in een brandwondencentrum. Brandwonden komen in alle leeftijdscategorieën voor. Onder
0-4-jarigen is de incidentie echter twee maal zo hoog als in oudere leeftijdsgroepen. Onder jonge
kinderen worden vooral jongentjes getroffen, bij ouderen vooral vrouwen. Waarschijnlijk spelen
huishoudelijke bezigheden hierbij een rol.
De lagere sociale klassen zijn onder de slachtoffers oververtegenwoordigd. In de zomer wordt een
hogere frequentie waargenomen.
Pathofysiologie
Onder brandwonden worden de letsels van de huid verstaan die het gevolg zijn van inwerking van
warmte, chemische stoffen en elektriciteit.
De ernst van brandwonden wordt bepaald door de diepte van de verwonding en de omvang van het
huidoppervlak dat is aangetast. Naast de ernst van de letsels wordt de prognose sterk beïnvloed door
de lokalisatie, de leeftijd en het al of niet optreden van complicaties. Kleine kinderen en bejaarden
worden in deze opzichten bij brandwonden meer bedreigd dan volwassenen. Complicaties van
brandwonden zijn infecties, contractuur- en littekenvorming, anurie en shock door verlies van vocht en
eiwitten en luchtwegverbrandingen.
Symptomen
De diepte van een brandwond wordt vastgesteld aan de hand van de kenmerken van de beschadiging
van de huid (epidermis en dermis).
Onderscheiden worden:
• Eerstegraads: roodheid (erytheem), pijn en soms zwelling; een forse zonneverbranding. Er is geen
essentiële beschadiging van de huid opgetreden.
• Tweedegraads: erytheem en blaarvorming bij een normale gevoeligheid van de huid (priktest voor
sensibiliteit is intact).
o Oppervlakkig: capillary refill ter plaatse van brandwond is aanwezig, de dermis is niet
ernstig aangedaan
o Diep: capillary refill ter plaatse van brandwond is sterk vertraagd of afwezig, de
beschadiging is tot diep in de dermis aanwezig
(de capillaire refill wordt bij brandwonden in principe niet getest door de EHBO’er)
• Derdegraads: dieprode of witte kleur, necrose en soms verkoling, de capillary refill ter plaatse van
de brandwond is afwezig, de sensibiliteit verstoord, er is geen pijnperceptie meer.
Doorgaans komen meerdere gradaties in één wond voor, bij een derdegraads brandwond zal
daaromheen een gebied met tweede en eerstegraads verbranding liggen.
De omvang van een brandwond wordt uitgedrukt in een schatting van het percentage aangedane huid.
De ‘regel van negen’ geeft daarbij enig houvast.
Handelen
Tweede en derdegraads brandwonden dienen in principe zo schoon mogelijk en bij voorkeur steriel te
worden afgedekt. Hiervoor wordt het Metallinegaas gebruikt, dat bestaat uit een kompres met een
dunne laag aluminium of een niet-verklevende laag die op de wond gelegd wordt, zodat het gaas niet
aan de wond plakt. Een andere mogelijkheid is het gebruiken van speciale kompressen zoals WaterJel®
of Burnshield®, die een speciale gel bevatten. Deze gel zorgt voor verkoeling (praktisch wanneer er
geen water voorhanden is) en vermindering van de pijn. Daarnaast heeft het ook een positieve invloed
op de wondgenezing. Deze gel mag in tegenstelling tot brandzalf wel gebruikt worden wanneer het
slachtoffer doorgestuurd wordt naar een arts.
Ben bij het koelen van (grote) brandwonden altijd bedacht op onderkoeling van het slachtoffer. Met
name bij grote oppervlakken en bij bejaarden en kinderen is het risico op onderkoeling aanwezig. Koel
altijd met lauw water. Bij het gebruik van Waterjel of Burnshield op grote oppervlakken is onderkoeling
beschreven.
Men moet er bij letsels door elektriciteit altijd op bedacht zijn dat de grootste schade niet te zien is.
Handelen
Onmiddellijk onderbreken van de stroom door deze uit te schakelen of, als men zelf geïsoleerd is, het
slachtoffer van de stroombron los te trekken. Er moet een ongevalorganisatie gewaarschuwd worden.
Waar nodig volgt reanimatie met eventueel defibrilleren, of beademen. Verder moet er gezocht worden
naar brandwonden, spier- en peesletsels en fracturen. Deze kunnen indien nodig behandeld worden.
Plaatselijke onderkoeling van de huid kan leiden tot weefselbeschadiging. Bij een huidtemperatuur van
25 °C vermindert de bloedtoevoer door vasoconstrictie. De zuurstof aanvoer wordt daardoor lager dan
het zuurstofverbruik, waardoor de huid een blauwe, cyanotische kleur krijgt. Bij een huidtemperatuur
onder 25 °C wordt de afgifte van zuurstof uit hemoglobine belemmerd, waardoor de huid een roze, goed
geoxygineerde indruk geeft. Toch kan ernstig weefselletsel ontstaan door ischemie, gevolgd door
trombosering van de capillairen. Van bevriezing spreekt men pas als de huidtemperatuur lager is kan
4 °C. De huid voelt dan aan als ijs, er treedt kristalvorming op van intra- en extracellulair water. Het is
gevoelloos en pijn treedt pas op als de huid wordt opgewarmd.
Symptomen
De bevriezing kan men, evenals bij de verbranding, in drie graden verdelen. Er is een duidelijke parallel
tussen de gradatie bij bevriezing en verbranding.
• Eerstegraads: witte plek in de huid (zonder blaren of vervellen), die koud is en vaak pijnlijk
• Tweedegraads: er treedt blaarvorming op of het vervellen van de huid. De blaren zijn gevuld met
bruin vocht (bloedblaren).
• Derdegraads: de huid is wit en stug, en vertoont zwarte diepe necrose. Lichaamsdelen kunnen
afsterven.
Doorgaans komen meerdere gradaties in één wond voor, bij een derdegraads bevriezing zal
daaromheen een gebied met tweede en eerstegraads bevriezingen liggen.
Handelen
Allereerst moet bij bevriezing alle natte kleding uitgetrokken worden en vervangen worden door droge,
warme kleding. Bij een eerstegraads bevriezing wordt de huid door uitwendige druk met een warme
hand opgewarmd waarbij niet gewreven mag worden. Door wrijven gaan de huidvaten openstaan,
waardoor weefsel nog verder afkoelt en kapot gewreven kan worden. Bevroren vingers of handen
kunnen onder de oksels opgewarmd worden. Bij bevroren tenen en voeten trekt men de schoenen uit,
dept men de voeten droog en doet men warme sokken aan. Indien de volledige huiddikte is bevroren
kunnen de extremiteiten ook opgewarmd worden in een waterbadje van 38 °C. Hierbij moet de
temperatuur van het water goed gecontroleerd worden. Door de bevriezing heeft de huid minder gevoel
en wordt oververhitting niet adequaat opgemerkt. De extremiteiten moeten goed beschermd worden
tegen mechanische beschadigingen.
Een tweede- of derdegraads bevriezing moet steriel worden afgedekt met Metallinegaas en in het
ziekenhuis behandeld worden.
Bij een omvangrijke bevriezing moet altijd aan onderkoeling gedacht worden. Zie hiervoor hoofdstuk 9.
Het bewegingsapparaat van de mens bestaat onder andere uit botten, spieren, pezen en gewrichten.
Dit apparaat stelt ons in staat de vele bewegingen van alledag uit te voeren en zware inspanningen te
leveren. Maar juist door deze belastingen kan letsel hieraan frequent optreden. Vooral bij sport en
traumata moet het bewegingsapparaat het vaak ontgelden.
ICE-Regel en Drukverband
De basis voor de behandeling van weke delen letsel (spieren, pezen, ligamenten) is de ICE-regel.
• ICE:
ICE koelen gedurende 15 minuten met koud water of een coldpack of ijs (niet direct op de huid,
maar met een handdoek of iets dergelijks ertussen) op het aangedane lichaamsdeel leggen.
• Immobilisatie: zorg ervoor dat het lichaamsdeel niet meer wordt bewogen
• Compressie: door middel van een drukverband
• Elevatie: leg het lichaamsdeel hoog, bij de armen door middel van een mitella of brede das
Het koelen vermindert de bloedtoevoer en verzacht de pijn. Men doet dit minimaal 10 minuten en na 15
minuten is het effect vrijwel uitgewerkt. Compressie evenals elevatie is nodig om de verminderde
bloedtoevoer in stand te houden waardoor er onder andere minder zwelling ontstaat.
Bij het toepassen van de ICE-regel kan voor compressie het beste een drukverband worden gebruikt.
Dit verband bestaat uit synthetische watten en een elastische zwachtel. Ook hierbij wordt de basis van
verbandleer aangehouden, zoals in de rol kijken en naar het hart toewerken. De synthetische watten
worden met de ‘plakrand’ naar boven aangelegd, zodat de elastische zwachtel goed kan blijven zitten.
Een drukverband heeft als doel uiteraard druk uit te oefenen (zwelling tegengaan) en het gewricht te
stabiliseren. Controleer na het aanleggen altijd of er geen sprake is van tintelingen of blauw worden van
de huid. Mogelijk zijn er dan zenuwen of bloedvaten bekneld geraakt.
1. 2. 3.
1. Je ziet een slachtoffer met een polstrauma. Er zijn geen verdenkingen op een fractuur en je besluit
een drukverband aan te leggen nadat je 15 minuten hebt gekoeld. Je probeert de pols in een
rechte stand te verbinden. De eerste slag met de synthetische watten maak je op de hoogte van de
MCP gewrichten, in de richting van de duim (vanuit de handrug gezien). Deze slag is een dubbele
slag (om ‘snijranden’ te voorkomen).
2. Je maakt nu een schuine slag ‘hoog’ over de duim. Hiermee wordt bedoeld dat het midden van het
verband over het PIP-gewricht van de duim heen valt. (zie afbeelding).
3. Maak een horizontale, halve slag over de handpalm, waarbij je dus ‘laag’ onder de pink uitkomt aan
de kant van de handrug. Maak nu een halve schuine slag naar boven (in de richting van de
wijsvinger), zodat je ‘hoog’ bij de wijsvinger uitkomt.
4. 5. 6.
4. Maak vervolgens een horizontale, hele slag ter hoogte van de MCP gewrichten. Je komt ‘hoog’ aan
de pinkzijde van de hand uit. Nu maak je weer een halve, schuine slag in de richting van de duim.
Deze slag gaat weer ’hoog’ over de duim.
5. Je maakt een horizontale, halve slag over de handpalm, waardoor je weer ‘laag’ onder de pinkzijde
van de hand uitkomt. Daarna maak je weer een schuine halve slag in de richting van de wijsvinger,
waar je ‘hoog’ uitkomt.
6. Dit herhaal je enkele malen (afhankelijk van de handgrootte), waarbij je nu start met het 2/3
overlappen van de voorgaande gemaakte slagen.
7. Dit doe je totdat de duim goed bedekt is (zie afbeelding). Daarna maak je een halve slag over de
handpalmkant, waarbij je aan de pinkzijde van de hand ‘hoog’ uitkomt.
8. Je maakt nu een schuine halve slag over de handrug in de richting van de duim.
9. Omdat de duim al goed bedekt is, maak je nu alleen nog horizontale slagen in de richting van de
pols, welke de vorige slagen steeds voor 2/3 overlappen.
10. 12.
11.
10. Pak nu de ideaalzwachtel van 6 centimeter. Zorg ervoor dat het aangedane lichaamsdeel in de
goede stand staat. De eerste slag leg je vast op de pols, waarbij je, vanaf de handrug gezien, in de
richting van de duim rolt.
11. Vervolgens maak je een halve schuine slag omhoog over de handrug.
12. Maak nu een hele slag over de MCP gewrichten, waarbij je erop let dat er 1-2 cm synthetische
watten boven de ideaalzwachtel uitsteken. Maak na de hele slag een schuine slag over de handrug
naar onder de duim. Let ook hier op dat de synthetische watten 1-2 centimeter uitsteken.
14.
13. Maak na de voorgaande slag een horizontale, halve slag over de handpalmkant. Je komt dus ‘laag’
onder de pinkzijde van de hand uit. Hierna maak je een halve slag over de handrug richting
wijsvinger. Sluit bovenaan bij de horizontale slag
14. Herhaal de voorgaande slagen daarbij de vorige slag steeds voor 2/3 overlappend, totdat alles
bedekt is. Uiteindelijk eindig je laag aan de pinkzijde van de hand.
15. Nu alles bedekt is, maak je het verband met horizontale slagen af.
17.
16.
16. Indien er aan de onderkant nog 1-2 cm synthetische watten uitsteken, eindig je met een hele slag,
waarna je het geheel vastzet met 2 verbandklemmetjes. Totaalbeeld hand/ polsdrukverband
handrug
17. Totaalbeeld hand/polsdrukverband handpalm.
1. 2. 3.
1. Je ziet een slachtoffer met een knietrauma. Er zijn geen verdenkingen op een fractuur en je besluit
een drukverband aan te leggen nadat je 15 minuten hebt gekoeld. De knie staat in deze stand,
omdat er vocht in de knie is vrijgekomen. Deze lichtgebogen stand is ook de stand waarin je de
knie gaat verbinden. De eerste slag met de synthetische watten maak je een stuk onder de knie.
Zorg ervoor dat deze eerste slag een dubbele slag is, om ‘snijranden’ te voorkomen.
2. Zwachtel nu naar boven de knie waarbij je ervoor zorgt dat elke slag de vorige slag voor 2/3
overlapt. Als je een stuk boven de knie bent, maak je een dubbele slag, om straks weer de
‘snijranden’ en afknelling te voorkomen.
3. Let er op dat de afstand onder en boven de knie ongeveer gelijk is.
4. 5. 6.
4. Pak nu de ideaalzwachtel van 8 centimeter (voor een kind 6 centimeter) en leg de eerste slag zodat
er nog 1-2 cm synthetische watten uitsteken. Zwachtel nu richting hart, waarbij je ervoor zorgt dat
elke slag de voorgaande slag voor 2/3 overlapt. Zorg ook voor enige drukuitoefening.
5. Zwachtel door totdat er nog 1-2 cm synthetische watten uitsteken. Maak nu weer een hele slag en
zet deze slag vast met 2 verbandklemmetjes. Vraag of het slachtoffer tintelingen in de tenen heeft.
Let ook op blauw/ wit verkleuring van de tenen.
6. Het resultaat.
1. 2.
3.
1. Omdat de zwelling aan de laterale zijde van de enkel zit, zwachtelen we richting grote teen. Deze
eerste slag synthetische watten maak je dubbel (2 keer rond) om ‘snijranden’ en afknelling te
voorkomen.
2. Je zwachtelt nu in de richting van het hart, waarbij elke slag de voorgaande slag voor 2/3 overlapt.
3. Je zwachtelt door tot je bij de hak komt. Vervolgens maak je een slag OM de hak.
4. 6.
5.
4. Hierna maak je een slag BOVEN de hak, waarbij je er op let dat de onderrand van de slag precies
op de hak valt.
5. Nu maak je een slag ONDER de hak, waarbij je er op let dat de bovenrand van de slag precies op
de hak valt.
6. Vervolgens maak je een slag BOVEN de hak, welke de vorige slag voor 2/3 overlapt. In deze
afbeelding is goed te zien dat de 2 voorgaande slagen (zie uitleg) elkaar ‘ontmoeten’ op de hak.
9.
7. De hak is nu goed verbonden en je gaat verder bij de laatste slag boven de hak. De slag welke je
nu gaat leggen, overlapt deze voor 2/3. Je zwachtelt nu door tot een stukje boven de enkel. De
laatste slag maak je weer dubbel, om ‘snijranden’ te voorkomen.
8. Nu pak je de ideaalzwachtel. Hiermee ga je druk uitoefenen. Zwachtel om dezelfde redenen weer
richting de grote teen (als je vanuit de voetrug kijkt). Zorg hier dat je een randje (1-2 cm)
synthetische watten open laat.
9. Zwachtel door tot je weer bij de hak aankomt. Hier gaan we het eerder genoemde principe weer
herhalen. Het is nu belangrijk dat je de enkel in de juiste positie houdt, omdat je er nu druk op gaat
leggen. Maak allereerst weer een slag OVER de hak.
10. Maak nu een slag ONDER de hak, waarbij de bovenrand van de slag precies op de hak valt.
11. Een slag BOVEN de hak, waarbij de onderrand van de slag precies op de hak valt.
Het ‘achtje’ rondom de enkel herhaal je nogmaals
12. Zwachtel nu verder totdat je nog 1-2 cm synthetische watten over hebt. Maak nu een hele slag en
leg het verband vast met verbandklemmetjes.
13.
Vrijwel het enige botletsel dat men tegenkomt in de EHBO is de fractuur. Deze ontstaan bijna altijd door
op het lichaam inwerkend geweld. Fracturen kunnen ontstaan door directe traumata waarbij er een
directe kracht op het bot werkt, maar ook door indirecte traumata waarbij er via andere structuren aan
het bot getrokken of geduwd wordt (zie hiervoor de bijlage).
Daarnaast maken we nog onderscheid tussen open en gesloten fracturen. Bij een open fractuur is het
botdeel zodanig verplaatst dat het door de huid steekt. Hierbij kan dan ook veel schade aan omringend
weefsel en structuren worden aangericht.
Verder zijn er nog uitzonderlijke fracturen die bij minder ernstig geweld ontstaan. Bijvoorbeeld een
pathologische fractuur is een fractuur die ontstaan is na een miniem trauma omdat het bot ernstig
verzwakt is door onderliggende ziektes (bijvoorbeeld door een botmetastase). Of stressfracturen; deze
ontstaan door herhaalde extreme belasting, bijvoorbeeld een fractuur van een middenvoetsbeentje die
ontstaat door het vele marcheren in het leger (dit wordt ook wel marsfractuur genoemd).
Pols-, hand- en vingerfracturen komen het meest frequent voor, gevolgd door onderbeen fracturen. De
meeste fracturen treden op bij oudere mensen. De reden hiervoor is dat ze vaak slechter ter been zijn
waardoor ze frequenter vallen. En ze hebben bovendien vaak ook osteoporose (botontkalking). Als
gevolg van dit vallen krijgen ze vaak een pols of collumfractuur.
Symptomen/Klachten
Fracturen zijn gekenmerkt door heel typische symptomen zoals het spontaan optreden van pijn, drukpijn
en asdrukpijn.
asdrukpijn Asdrukpijn is te testen door het bot bij de uiteinden te pakken en deze vervolgens
voorzichtig naar elkaar toe te drukken. Deze test wordt alleen uitgevoerd als er twijfel bestaat over de
aanwezigheid van een fractuur en wanneer er geen (duidelijke) standsafwijking of verwonding zichtbaar
is. Uitwendig herkent men een fractuur vaak aan het feit dat de aangedane ledemaat een afwijkende
stand vertoont en gezwollen is door de bloeduitstorting. Bij een heupfractuur is het aangedane been
vaak verkort ten opzichte van het gezonde been en ligt de voet naar buiten gedraaid. Soms hoort men
de botdelen tegen elkaar aanscheuren wanneer ze over elkaar bewegen, dit wordt crepiteren genoemd.
Het spreekt voor zich dat men dit niet hoort uit te proberen. Hoewel al deze klachten typisch zijn, hoeven
ze niet altijd op te treden. Sommige fracturen kunnen soms verraderlijk zijn doordat ze weinig echte
fractuursymptomen geven. Bijvoorbeeld bij een heupkopfractuur kan de patiënt soms nog lopen. Of
sommige wervelfracturen kunnen ook weinig typische fractuur symptomen geven.
Complicaties
Complicaties die kunnen optreden bij fracturen:
Als gevolg van het vele bloedverlies kan men in shock raken. In bot wordt de bloedaanmaak geregeld,
daarom is bot erg goed doorbloed. Bij het breken van het bot kan daarom behoorlijk wat bloedverlies
optreden. Fracturen die hierom berucht zijn, zijn de fracturen aan de onderste extremiteiten.
Bijvoorbeeld bij een bekkenfractuur kan men al 4 liter bloed verliezen en bij een femurfractuur 1-2 liter.
Bij een open fractuur is er een verbinding met de buitenwereld ontstaan. Er is dus een ingang voor
bacteriën, dit geeft infectiegevaar.
Bij een fractuur kunnen ook vetdeeltjes uit het gele beenmerg vrijkomen en in de circulatie terecht
komen. Dit noemen we vetemboliën. Dit gebeurt nog al eens bij een femurfractuur of een
bekkenfractuur. Vetembolieën zijn vooral problematisch als ze in de longen en hersenen terecht komen.
Hierdoor kan men ademhalingsproblemen of een CVA krijgen.
Wanneer bot breekt ontstaan er scherpe randen, deze scherpe randen kunnen omringende structuren
beschadigen. Vooral zenuwen en vaten zijn gevoelig hiervoor. Ook omringende organen kunnen
beschadigd raken. Bij romp en bekkenverwondingen dient men hier altijd rekening mee te houden.
Bovendien raakt het omliggend weefsel verstoord door de verplaatsing van het bot. Hierdoor kunnen
structuren als bloedvaten en zenuwen bekneld raken door bloeduitstortingen, oedeemvorming en tractie
van het bot zelf.
In principe lijken letsels aan het bewegingsapparaat veel op elkaar. Er is vrijwel altijd sprake van pijn,
drukpijn en zwelling. Of een bot ook echt gebroken is toont men aan in het ziekenhuis met behulp van
een röntgenfoto.
Als EHBO’er is het daarom belangrijk om bij twijfel over de diagnose het slachtoffer te behandelen alsof
er sprake is van de “slechtste” diagnose. Twijfelt men bijvoorbeeld tussen een luxatie en een fractuur,
behandel het dan als een fractuur. Reden hiervoor is dat op deze manier je de minste schade aan het
slachtoffer toebrengt.
Handelen
Botletsels:
! DRS. ABCDE
! Slachtoffers met fracturen aan handen, polsen, armen en sleutelbeen kunnen in principe
zelf naar de SEH. Voor fracturen aan onder en bovenbenen en bekken dient altijd een
ambulance gebeld te worden. In de meeste gevallen kan iemand met een enkelfractuur zelf
naar de SEH gebracht worden.
! Stabilisatie: de fractuur moet zo min mogelijk bewogen worden. Kleding moet men vooral
aanlaten en schoenen of laarzen werken juist heel goed als spalk. Slechts als de kleding
sterk verontreinigd is kan men voorzichtig proberen deze weg te knippen. Beenbreuken zijn
het beste te stabiliseren door een opgerolde deken (dekenrol, zie blackboard) of jas
ernaast te leggen. Voor fracturen aan de armen kan men een mitella of brede das
aanleggen.
! In geval van een open fractuur moet men deze zo snel mogelijk afdekken. Reden hiervoor is
het infectiegevaar te verminderen. Dek het uitstekende bot af met steriel gaas en plak deze
rondom vast. Gebruik hiervoor eventueel een snelverband, waarbij de zwachtels zijn
afgeknipt. Zorg bij het afdekken dat je het lichaamsdeel zo min mogelijk beweegt om
schade als gevolg van scherpe botfragmenten te voorkomen. Gebruik daarom liever geen
zwachtels als je ziet dat je hiervoor het lichaamsdeel veel moet bewegen
! Blijf de circulatie controleren in verband met de mogelijkheid op shock
Spoedindicaties: als men bij een fractuur ziet dat de aangedane extremiteit bleek en koud aan het
worden is, dan is er zeer waarschijnlijk sprake van een vascularisatiestoornis. In geval van tintelingen,
dof gevoel of sensibiliteitsverlies kan er sprake zijn van een beknelde zenuw. Beide gevallen vereisen zo
snel mogelijk professionele hulp.
2. 3.
1.
1. Je ziet een slachtoffer met een wond op het onderbeen en een verhaal verdacht voor een fractuur.
Je denkt aan een open fractuur.
2. Laat de persoon welke je bij ‘shout for help’ hebt geroepen de voet van het slachtoffer stevig
vasthouden, waarbij hij/ zij erop let dat het been van het slachtoffer niet beweegt.
3. Pak een snelverband en trek deze open boven de wond.
4. 5. 6.
4. Plaats het snelverband op de wond, waarbij je ervoor zorgt dat deze niet meer verschuift.
5. Plak beide zijden van het snelverband vast met leukoplast of andere verbandtape.
6. Knip vervolgens beide zwachtels van het snelverband af.
7.
8. 9.
In de EHBO hebben we voornamelijk te maken met twee soorten letsels aan gewrichten: distories en
luxaties. Distorsies (in de volksmond bekend als verstuikingen) zijn letsels waarbij het gewrichtskapsel is
luxaties
overrekt als gevolg van een trauma. In geval van ernstige overrekkingen kunnen de ligamenten van het
kapsel zelfs scheuren en ontstaat er een hemarthros (bloed in de gewrichtsholte).
Luxaties zijn ontwrichtingen. Om een gewricht soepel te laten bewegen bestaat er een glijmechanisme
over twee oppervlakten. Bij de schouder is dat bijvoorbeeld een kogel-kom mechanisme. Als dit contact
verbroken is door een trauma spreekt men van een luxatie, of in dit geval een schouder uit de kom. Dit
kan bij elk gewricht in het lichaam voorkomen. Vanwege de vorm van het gewricht komt een luxatie van
de schouder het meeste voor.
Symptomen/Klachten
Bij een distorsie treedt er gelijk pijn op, meestal gepaard gaande met zwelling. Differentiatie tussen een
fractuur en distorsie is vaak moeilijk op basis van de symptomen. Het ongevalsmechanisme zegt veel
meer. De meest voorkomende distorsie is het zogenaamde inversietrauma van de enkel. Bij dit
inversietrauma klapt de voet naar binnen en worden de laterale banden overrekt. Eversie traumata
(hierbij klapt de enkel “naar buiten”) komen minder vaak voor omdat de enkelbanden aan de binnenkant
veel steviger zijn.
Er bestaan enkele regels om te bepalen of een slachtoffer met enkelletsel een röntgenfoto vereist op de
SEH. In het veld zijn deze echter ook nuttig om een onderscheid te maken (zie figuur 12.3):
• Drukpijn achter de mediale malleolus
• Drukpijn achter de laterale malleolus
• Drukpijn op de basis van de 5e metatarsale
• Drukpijn op het os naviculare
• Geen gewicht erop kunnen zetten of slechts vier stappen kunnen zetten op de SEH
Als aan één van deze voorwaarden is voldaan, zijn de klachten verdacht voor een breuk en zal een foto
gemaakt moeten worden. Uiteraard dient er bij voor de hand liggende fractuurverschijnselen gelijk om
hulp gevraagd te worden. Maar ook bij de afwezigheid van de ankle rules kan men alsnog besluiten
naar de SEH te gaan, bijvoorbeeld bij veel pijn.
Figuur 12.3
Bij een luxatie staat het gewricht in een abnormale stand, dit is meestal goed te zien. Verder is het
gewricht niet te bewegen en voelt de gewrichtskom leeg aan. Een luxatie is zeer pijnlijk. Het slachtoffer
durft vaak het gewricht totaal niet te bewegen. Zoals net al vermeld is, de meeste luxaties gebeuren aan
de schouder. Bij een luxatie van de schouder is er vaak een bult aan de voorzijde schuin onder de
schouder te zien.
Gewrichtsletsels
Distorsie:
• ICE toepassen
• Laat door een arts nakijken
• Bij twijfel aan de diagnose behandel dan alsof het een breuk is en stuur door naar het ziekenhuis
Luxatie:
• Nooit zelf reponeren
• Steun geven als het mogelijk is, bv. door brede das of mitella
• Probeer zo min mogelijk aan het gewricht te komen, dit is vaak erg pijnlijk
• Doorsturen naar de Spoedeisende Hulp
Een pees kan afscheuren van zijn aanhechtingsplaats op het bot. Dit kan men herkennen doordat de
bijbehorende spier niet meer functioneert. Bij een Achillespeesruptuur kan je de voet niet meer naar
beneden duwen (plantairflexie). Vaak voelde het slachtoffer iets knappen en zit er een kuiltje op de plek
waar de pees normaal gesproken zit. Aangezien de pees gehecht zal moeten worden, moet het
slachtoffer doorgestuurd worden naar het ziekenhuis.
Wees erop bedacht dat spieren veel beter doorbloed zijn dan pezen. Dit betekent dat spieren sneller
zullen genezen dan pezen, maar ook dat bij letsel meer bloedverlies kan optreden. Vooral bij inspanning
zijn de spieren extra goed doorbloed.
Bij spier- en peesletsels komt het vaak neer op het oordeel van de EHBO’er welk soort hulp er aan te
pas moet komen. Aangezien de ernst van het letsel enorm kan verschillen moet er een inschatting
gemaakt worden. Alarmerende symptomen zijn functiebeperking van spier/gewricht, veel zwelling en
shock. In de meeste gevallen zal het slachtoffer dan ook naar de SEH of huisarts worden doorverwezen.
Verder lezen
Acute Geneeskunde
Orthopedie
Ziekten in de huisartsenpraktijk
Eerste Hulp bij Sportongevallen, Oranje Kruis
Angel uithalen:
• Plaats de nagel van je middel- of ringvinger net onder het gifpompje.
• Schep nu met een krabbende beweging de angel samen met het gifpompje uit het lichaam
• Gooi de angel voorzichtig weg.
• Handel verder als bij een beet van een wesp.
• Haal de angel nooit met een pincet eruit, omdat je hiermee alsnog het gifpompje leeg drukt,
waardoor het gif alsnog in het lichaam van het slachtoffer terechtkomt.
Bij een wespensteek blijft er geen angel achter op de plaats van de steek. Hierdoor kan dezelfde wesp
in tegenstelling tot de bij meerdere keren steken. Een bij kan maar één keer steken, en zal na het steken
snel overlijden. Dit is ook de reden waarom een bij alleen in geval van gevaar steekt.
Bij een aantal procent van de mensen kan na een insecten beet een hevige lokale reactie ontstaan. Dit
wordt gekenmerkt door een uitgebreider rood, warm, gezwollen gebied wat erg jeukt. Dit is in principe
niet gevaarlijk, maar kan wel erg hinderlijk zijn, omdat de klachten (bijv. jeuk) dan ook in ernstigere mate
aanwezig zijn.
Bij een steek in de mond of keel kan er zeker bij de mensen die er extra gevoelig voor zijn, zo’n grote
zwelling optreden, dat de ademweg wordt afgesloten. Deze mensen moeten zo snel mogelijk naar een
arts worden gebracht. Tevens moet ABC goed worden gecontroleerd. Met behulp van bijvoorbeeld ijs of
koude dranken kan de zwelling gedeeltelijk worden tegengegaan.
Pas bij zeer veel steken (>100) kunnen er toxische reacties ontstaan in de rest van het lichaam, omdat
het gif zich dan door het lichaam kan verspreiden. Er kan multipel orgaanfalen optreden. Het slachtoffer
moet in zo’n geval zo snel mogelijk naar het ziekenhuis worden gebracht.
Sommige mensen zijn overgevoelig voor een insectenbeet. Deze overgevoeligheid kan variëren van een
wat ernstigere reactie tot aan een anafylactische shock. Bij de mensen van wie is bekend dat ze een
ernstige reactie kunnen krijgen op een bepaalde beet worden vaak al voorzorgsmaatregelen genomen.
Deze mensen hebben dan een pompje (Epi-Pen®) bij zich met daarin adrenaline. Door het injecteren
van de adrenaline kan in veel gevallen een shock worden verminderd of voorkomen. Injecteren is in
principe een voorbehouden handeling, echter kan het toedienen van een dosis adrenaline met de Epi-
Pen® in dit geval levensreddend zijn en zal een EHBOer deze handeling zeker niet moeten laten. De
Epi-Pen® is een auto-injector. Dit is een voorgevulde wegwerpspuit met een automatisch
injectiemechanisme voor eenmalig gebruik. Er kan dus geen overdosis gegeven worden. Deze Epi-
Pen® dient subcutaan of intramusculair geplaatst te worden en werkt na 3-5 minuten. Zie voor gebruik
van de Epipen de website: http://www.anafylaxis.nl.
Tekenbeten
Teken zijn kleine, spinachtige beestjes die met name voorkomen in bossen met loofbomen, struiken en
hoge grassen. Als er een mens of dier passeert laat de teek zich vallen en bijt zich vast in de huid van
de gastheer. De voorkeursplaatsen van teken zijn warme, vochtige plaatsen waar de huid zacht is. Te
denken valt dan aan knieholtes, liezen, oksels, achter de oren en in de nek. Een teek zuigt zich
langzaam vol met bloed van de gastheer. Hij kan wel zo groot als een kers worden.
Het grootste gevaar van een teek is dat deze de ziekte van Lyme overbrengt. De ziekte van Lyme is een
multi-systeemziekte. Het kan leiden tot o.a. neurologische, dermatologische, reumatologische en
cardiologische klachten. Hoe langer de teek op de huid zit, hoe groter de kans dat deze de ziekte van
Lyme overbrengt, mits de teek zelf ook besmet is met een bacterie (Borrelia Burgdorferi). In Nederland
dragen steeds meer teken deze bacterie bij zich, waardoor het risico op besmetting toeneemt. Indien
een teek minder dan 24 uur aanwezig is, is de kans op het overbrengen van de ziekte van Lyme
minimaal. Belangrijk is daarom om de teek zo snel mogelijk te verwijderen.
Verwijderen teek:
• Plaats een speciale tekenpincet over de kop van de teek heen zo dicht mogelijk bij de huid. Zorg
ervoor dat de huid zelf niet vastgepakt wordt. Ontsmet nooit voor het verwijderen van de teek de
plaats waar de teek zit. De teek zal hierdoor zich nog vaster in de huid bijten en mogelijk komt er
wat speeksel of darminhoud in de wond terecht, wat de kans op de ziekte vergroot.
• Verwijder nu de teek door de pincet rond te draaien.
• Heb je niet de beschikking over een tekenpincet, pak de teek dan tussen duim en wijsvinger en
draai deze met een vloeiende kurkentrekker beweging uit de huid.
Waarschuw het slachtoffer wel voor de ziekte van Lyme en hoe hij/zij dit kan herkennen.
Het is te herkennen door een rode kring die zich rond de tekenbeet ontwikkelt, binnen 1 tot 6 weken na
de beet. Ook kan het zo zijn dat het slachtoffer klachten als koorts en moeheid krijgt, maar dat zich geen
rode kring ontwikkelt. Belangrijk is dat de datum van de beet geregistreerd wordt.
In beide gevallen moet het slachtoffer naar de huisarts, waar deze dan een antibioticum zal krijgen.
Splinter
Normaal gesproken mogen corpora aliena niet uit de wond worden gehaald. Een uitzondering hierop is
een splinter. Deze mogen met behulp van een pincet uit de wond worden getrokken. Gebruik hiervoor
een steriele pincet. Trek voorzichtig in de lengterichting de splinter eruit. Als het verwijderen van een
Tanden
Wanneer door een klap of een val een stuk tand is afgebroken of een tand geheel uit de kaak los
gekomen is, dient het slachtoffer zo snel mogelijk naar een tandarts gebracht te worden. De afgebroken
tand wordt bij voorkeur bewaard in het speeksel onder de tong of in een glaasje melk en meegenomen
naar de tandarts. Een afgebroken tand mag in principe niet in water bewaard worden, maar indien er
niets anders voorhanden is is het de beste noodoplossing. Het bloeden kan eventueel gestelpt worden
met iets kouds zoals ijs en een gaasje.
Bloedneus
Een bloedneus is een zeer vaak voorkomend letsel, met diverse oorzaken. Soms treedt een bloedneus
spontaan op, maar vaker wordt deze veroorzaakt door een (klein) trauma zoals een klap tegen de neus.
De behandeling van een bloedneus is simpel: laat het slachtoffer de neus stevig snuiten om stolsels in
de neus te verwijderen en er voor te zorgen dat de beschadiging in het bloedvat beter gesloten kan
worden. Laat het slachtoffer de neus dichtknijpen, waarbij het zachte deel van de neus wordt
dichtgedrukt net onder de neusbrug tegen het neusbotje aan, zo worden de (slag)aders in de neus
afgedrukt. Laat het slachtoffer in schrijfhouding zitten, dat wil zeggen met het hoofd naar voren geleund,
zodat er geen bloed in de keel kan stromen. Doorgaans is de bloeding na 10 minuten gestopt. Is dit niet
het geval, probeer dan nogmaals 10 minuten om de bloeding te stelpen. Lukt dat niet, verwijs het
slachtoffer dan door naar de SEH.
Indien de bloedneus het gevolg is van een trauma of een klap tegen de neus, is het mogelijk dat de
neus gebroken is. Vaak heeft het slachtoffer een krakend geluid gehoord en soms staat de neus in een
afwijkende stand. De neus kan blauw en gezwollen zijn. Koel de neus voorzichtig met een coldpack en
stuur het slachtoffer door naar de Spoedeisende Hulp.
Blaren
Een blaar is een verschijnsel waar iedereen wel eens mee te maken heeft gehad. Een blaar is een holte
in of onder de opperhuid waar vocht in zit.
Oorzaken ervan zijn verhitting/ afkoeling van de huid, maar ook aanhoudende wrijving of druk op de
huid (zoals bij wandelaars).
Zoals bekend mogen brand- en bevriezingsblaren niet doorgeprikt worden in verband met het risico op
infectie. Drukblaren, die door wrijving zijn ontstaan, mogen echter wel worden doorgeprikt. Dit is echter
niet noodzakelijk, maar kan wel verlichting geven als de blaar hinderlijk is.
Het is ook mogelijk om blaren preventief af te plakken of na behandeling af te plakken zodat er verder
gelopen kan worden. Hiervoor wordt de blaar dakpansgewijs afgeplakt met leukoplast. Voor meer
informatie hierover raden wij aan: EHBO bij wandelletsels van het Oranje Kruis / Het Nederlandse Rode
Kruis.
Oogletsels
Aan het oog kan men diverse verwondingen oplopen. In deze paragraaf zullen we enkele veel
voorkomende letsels bespreken. Algemeen geldt dat een gekwetst oog rust moet hebben en dat
oogbewegingen en lichtinval zo veel mogelijk vermeden moeten worden, bijvoorbeeld door het oog af te
dekken. Bij elk oogletsel dat een verandering in zicht (visus) geeft, zoals het zien van vlekken, donder of
blijvende waas, dient altijd een (oog)arts geraadpleegd te worden.
Vuiltje in het oog zoals een zandkorrel, een stofje of een insect: het oog is rood, traant, is pijnlijk en voelt
branderig aan. Soms is het vuiltje in het oog zichtbaar. Laat het slachtoffer met het oog knipperen zodat
het oog gaat tranen en het vuiltje er uit gespoeld wordt. Wanneer men over het onderste ooglid in de
richting van de neus wrijft kan men proberen het vuiltje uit het oog te verplaatsen. Eventueel kan met de
punt van een schone zakdoek of een steriel gaasje het vuiltje uit het oog gehaald worden (dit mag
alleen als het vuiltje los ligt op het oogwit) of voorzichtig met een beetje water uit het oog gespoeld
worden. Let er wel op dat men bij het spoelen niet het water in het andere oog terecht laat komen.
Indien het niet lukt om het vuiltje uit het oog te halen en de irritatie blijft aan, verwijs het slachtoffer dan
naar de huisarts.
Bij chemische stoffen in het oog moet het oog goed gespoeld worden met water, terwijl men het
aangedane oog openhoud. Let er wel op dat het spoelwater niet in het andere oog terecht komt, laat het
hoofd dus enigszins in de richting van het aangedane oog draaien zodat het water langs de wang
afloopt.
Blauw
Blauw oog door een klap op het oog: door een vuistslag op het oog/oogkas is het oog blauw geworden,
het ooglid gezwollen en kan het oog niet goed meer geopend worden. Men kan het oog voorzichtig
koelen met een coldpack omwikkeld door een driekantendoek die losjes op het oog gehouden wordt,
niet duwen! Indien er twijfel bestaat over het mogelijk gebroken zijn van de oogkas, of wanneer er
sprake is van visusverlies, stuur het slachtoffer dan door naar de spoedeisende hulp. Indien er in het
oogwit bloedingen zichtbaar zijn, zoals bij een oogkneuzing, dient het slachtoffer te worden
doorgestuurd naar de spoedeisende hulp.
Wonden
Uitwendige wonden kunnen in een aantal categorieën worden ingedeeld:
• Arteriële (slagaderlijke) bloedingen
• Veneuze (aderlijke) bloedingen
• Ernstige veneuze bloedingen
• (Kleine) snijwonden
• Schaafwonden
• Spataderlijke bloedingen
De behandeling van arteriële of slagaderlijke bloedingen worden bij het onderdeel Bleeding Control in
het hoofdstuk Circulation beschreven.
Veneuze bloedingen kunnen variëren van een speldenprik, tot een ernstige in- of uitwendige bloeding,
bijvoorbeeld door een grote snijverwonding met een mes. Inwendige bloedingen worden beschreven
in het hoofdstuk Circulation.
Kenmerk van een veneuze bloeding is dat het bloed er gelijkmatig uitstroomt. Dit in tegenstelling tot een
arteriële bloeding, waarbij het bloed er stootsgewijs uit spuit. Afhankelijk van de grootte van de wond,
zal deze wel of niet hard bloeden. Bij een groot bloedverlies dient men rekening te houden met het
optreden van een shock. Doordat een veneuze bloeding doorgaans behoorlijk bloedt is de wond over
het algemeen goed schoon. Dit in tegenstelling tot schaafwonden,
schaafwonden die niet veel bloeden, waardoor vuil
en bacteriën in de wond achterblijven. Schaafwonden dienen dan ook goed schoongemaakt te worden
met water en zeep en eventueel ontsmet met een wondontsmettingsmiddel. Afdekken is doorgaans niet
nodig, ze drogen aan de lucht.
In de regel kan bij een veneuze bloeding worden volstaan met een wonddekverband. Hoe je dit moet
aanleggen wordt hieronder verder behandeld. Bij zeer hevige veneuze bloedingen kan het noodzakelijk
zijn om een wonddrukverband aan te leggen.
Spataderlijke bloedingen zijn over het algemeen niet levensbedreigend. Hoewel er hierbij ook een
behoorlijke hoeveelheid bloed uit kan vloeien. Hier geldt dan ook dat een dekverband of een
wonddrukverband in de regel voldoende is om de bloeding te stoppen.
Criteria voor verwijzing voor behandeling door huisarts of spoedeisende hulp arts zijn:
• Wonden die gehecht moeten worden: (snij)wonden groter dan 1 centimeter, wonden in het gelaat of
wonden met rafelige wondranden
• Diepe wonden, wonden waarbij de bodem van de wond niet zichtbaar is en waarbij mogelijk
onderliggende structuren beschadigd zijn
• Vuile wonden, zoals wonden gecontamineerd met straatvuil, bijtwonden (menselijke beet dient altijd
doorgestuurd te worden!), vleesmesverwondingen, wonden met veel zand of steentjes.
• Wonden over gewrichten, met het risico van contractuurvorming (dwangstand gewricht)
• Wonden waarbij tetanusprofylaxe vereist is, zoals wonden waarin veel straatvuil terecht kan zijn
gekomen
! Laat het slachtoffer zitten of liggen. Blijf voor het slachtoffer staan, zodat je het slachtoffer op
kan vangen indien hij/zij flauwvalt.
! Draag indien mogelijk handschoenen.
! Laat het slachtoffer sieraden in de omgeving van de wond afdoen.
! Inspecteer of de wond vuil is. Bedenk of er mogelijk vuil of bacteriën in de wond gekomen
kan zijn. Houd hierbij in gedachten dat verwondingen die opgelopen zijn in keukens,
speeltuinen, of op straat, meestal "vuil" zijn, ook al is dit niet altijd met het blote oog te zien.
! Spoel de wond uit onder de kraan en was de wond indien nodig uit met zeep. Bij
schaafwonden kan eventueel een borsteltje gebruikt worden om zand uit de wond te halen.
! Beoordeel of al het vuil uit de wond is en dep de wond voorzichtig droog met een steriel
gaasje.
! Beoordeel of de wond nog door een arts gezien moet worden, worden
! Zo ja,
! Laat loshangende stukken huid en nagels gewoon zitten. Wanneer je deze lostrekt vererger
je de wond. Bij losse nagels dient de wond door de huisarts gezien te worden.
! Ga dan verder met het steriel afdekken (zoals hieronder wordt beschreven).
! Zo nee,
nee
! Dan zorg je voor de definitieve wondverzorging.
! Ontsmet de wond en omgeving van de wond met een wondontsmettingsmiddel bijvoorbeeld
Betadine® of Sterilon®.
! En ga dan verder met het steriel afdekken zoals hieronder wordt beschreven.
We gaan een dekverband om de arm aanleggen. Het doel van een dekverband is het zo schoon
mogelijk afdekken van een wond, om te voorkomen dat er vuil en micro organismen in de wond komen.
1. 2. 3.
1. Zoals bij elke bloeding breng je eerst het aangedane lichaamsdeel omhoog.
2. We laten het slachtoffer zijn horloge afdoen om later stuwing te voorkomen.
3. Breng vervolgens het gaasje steriel aan. Bij deze verpakking kun je dat doen door beide kanten
in te scheuren en de bovenkant van de verpakking eraf te trekken. Plaats het steriele gaasje op
de wond en houd dit gaasje met een vinger af. Voorkom daarna schuiven met het steriele
gaasje.
4. 5. 6.
7. Leg met een hele slag de distale kant van het steriele gaasje vast. Doe dit zo dat 50% van de
hydrofiele zwachtel het steriele gaasje bedekt en 50% de huid van het slachtoffer.
8. Zwachtel vervolgens naar het hart toe (proximaal) waarbij elke slag de vorige slag voor 2/3
overlapt.
9. Zwachtel door totdat je met de hydrofiele zwachtel het steriele gaasje voor 50%bedekt en de
huid van het slachtoffer met 50%. Maak vervolgens een hele slag en leg het verband vast met 2
stukjes kleefpleister (Leukoplast).
Een snijverwonding in de vinger kan behoorlijk bloeden. Zo hevig dat met een pleister alleen de
bloeding niet wordt gestopt. In dat geval kan een vingerverband worden aangelegd.
Het vingerverband om de hand wordt gebruikt bij verwondingen aan vinger(top). De benodigdheden
voor vingerverband zijn:
• Steriel gaasje 5x5 cm, 5x8,5 cm (Zestientje) of 7,5x7,5 cm
• Laagje witte watten
• Hydrofiel elastische zwachtel van 4 of 6 centimeter
1. 2. 3.
4. 5. 6.
4. Neem een hydrofiel elastische zwachtel van 4 of 6 centimeter. Begin je eerste slag net iets onder
het PIP-gewricht op de handrug. Houd de zwachtel daar goed vast.
5. Ga nu over het topje van de vinger naar de andere kant van de vinger. Ga ook hier tot iets onder
het PIP-gewricht. Pak ook de andere zijde van de zwachtel goed vast.
6. Maak weer de slag terug naar de handrug.
7. Herhaal de vorige 2 stappen nogmaals. Je eindigt op de handrug. De volgende slag maak je weer
naar het topje van de vinger toe.
8. Ga nu aan de kant van de meeste vingers langs het topje af (zie afbeelding 10). Zorg ervoor dat de
bovenkant van de slag gelijk loopt aan de bovenkant van de vinger. Met andere woorden: dat er
geen zwachteldelen uitsteken.
9. Zwachtel vervolgens af naar beneden, waarbij elke slag de vorige slag voor 2/3 overlapt.
10. Maak nu een halve slag over de handrug naar de pols van het slachtoffer.
11. Maak nu een hele slag om de pols.
12. Maak vervolgens weer een schuine slag over de handrug naar de (wijs)vinger toe.
Het dekverband om de hand wordt gebruikt bij verwondingen aan de rug of palmzijde van de hand.
De benodigdheden voor een dekverband om de hand zijn:
• Steriel gaasje 5x5 cm, 5x8,5 cm (Zestientje) of 7,5x7,5 cm
• Laagje witte watten
• Hydrofiel elastische zwachtel 6 of 8 centimeter
1.
2. 3.
1. Het slachtoffer heeft zich in de hand gesneden. We brengen de hand omhoog en laten haar het
horloge afdoen.
2. In deze houding gaan we haar zometeen verbinden.
3. We maken de verpakking van het steriele gaasje open (beide zijkanten inscheuren, bovenkant
eraf trekken) en plaatsen deze op de wond. Zonder het gaasje te verschuiven trekken we de
rest van de verpakking van het gaasje eraf.
4. 5. 6.
4. Daarna plaats je een laagje witte watten op het steriele gaasje. Let erop dat de watten niet
buiten het gaasje uitsteken.
5. Leg vervolgens alles met de eerste slag van de hydrofiele zwachtel vast. Dit doe je door een
hele slag te maken richting de duim recht over de watten en het steriele gaasje heen. Hiermee
zitten deze vast en zullen ze niet meer verschuiven.
6. Na de hele slag maak je een schuine slag over de handrug. Deze slag komt onder de duim uit.
Alle schuine slagen maak je altijd over de handrug.
7. Je maakt nu een hele slag om de pols (zie afbeelding). Hiermee bedek je de onderkant van het
verband.
8. Na de hele slag om de pols maak je weer een schuine slag over de handrug welke boven de
duim uitkomt. Let bij de hele slag om de pols dat je deze niet te laat doet.
9. Ook boven maak je een hele slag ter hoogte van de MCP-gewrichten, om de bovenkant van het
verband vast te leggen.
10. Je maakt nu een schuine slag, welke hoog over de duim heengaat (zie afbeelding). Daarna
maak je een halve slag recht achterlangs
11. Daarna ga je weer schuin over de handrug naar boven. Je zorgt dat het verband aan de
bovenzijde goed aansluit op de rechte slag. Vervolgens maak je hierboven een halve slag welke
de vorige slag voor 2/3 bedekt.
12. De vorige 2 stappen blijf je herhalen tot de volledige hand bedekt is (let ook op de handpalm).
Indien de hand bedekt is, maak je je laatste slag schuin naar beneden, welke onder de duim
uitkomt. Hierna maak je nog een paar horizontale slagen om de pols.
1. 2. 3.
1. Het slachtoffer heeft zich in zijn voet gesneden. Allereerst brengen we het aangedane lichaamsdeel
van het slachtoffer omhoog. Dit kun je doen door bijv. je knie onder de kuit van het slachtoffer te
plaatsen. Zo blijft de voet ook vrij om te verbinden (zie afbeelding).
2. Pak een steriel gaasje en plaats deze steriel op de wond. Zorg ervoor dat deze niet meer verschuift.
3. Plaats nu de witte watten op het steriele gaasje. Let hierbij op dat de witte watten niet voorbij het
steriele gaasje uitsteken.
4. 5. 6.
4. Pak een hydrofiele zwachtel waarvan de breedte geschikt is voor het gewonde lichaamsdeel (8 cm
voor de voet) en leg met de eerste slag het steriele gaasje met witte watten vast. De richting waarin
je zwachtelt, maakt voor het dekverband niet uit.
5. Vervolgens leg je een hele slag om de voorvoet, welke bij de tenen (meest distaal) komt te liggen.
Let op dat je de tenen niet bedekt. De volgende slagen bedekken steeds voor 2/3 de voorgaande
slag.
6. Je zwachtelt door in de richting van het hart tot je bij de hak komt. Hier maak je een slag midden
over de hak.
7. 8.
De mitella heeft als doel steun en rust geven bij verwondingen, breuken en kneuzingen aan de hand,
pols en onderarm. De mitella wordt aangelegd met een driekantedoek.
1. 2. 3.
1. Bij alle letsels onder de elleboog dient altijd een mitella aangelegd te worden. Als voorbeeld
gebruiken we hier het dekverband zoals het uitgelegd staat onder ‘dekverband’.Men pakt een
driekante doek. Omdat het hier om een volwassene gaat, vouwen we de driekantedoek volledig
uit. Bij kinderen kun je ervoor kiezen om de driekantedoek gedeeltelijk opgevouwen te laten.
Uiteraard is dit afhankelijk van de grootte van het aangedane lichaamsdeel.
2. Breng de punt van de driekantedoek onder de oksel. Beide andere hoeken, de zogenoemde
slips, pak je in beide handen. Laat het slachtoffer zijn hand op de hoogte van zijn bovenarm
plaatsen. Plaats eerst de slip op de niet aangedane schouder (de schouder aan de kant waar
het letsel zich niet bevindt). Deze leggen we op ‘polshoogte’ neer. Dit houdt in dat je de hand
waarmee je de slip vasthoudt tot je pols op de schouder leggen aan de niet aangedane zijde.
De andere (langere slip) breng je nu achter de nek van het slachtoffer door via de aangedane
zijde.
3. Knoop nu beide slips aan elkaar dmv een ‘platte knoop’. Zorg ervoor dat deze knoop onder het
oor valt: op deze plek zit een natuurlijk ‘kuiltje’ namelijk voor de m. trapezius: dan zit de knoop
niet zo vervelend. De platte knoop maak je als volgt: De slip in je linker hand plaats je over de
rechter slip. Vervolgens haal je de linker slip onder de rechter slip door.
Platte knoop:
De platte knoop legt men als volgt aan: de rechter slip wordt over de linker slip gelegd en vervolgens
om de linker slip gestoken. Vervolgens pakt men de slip die dan links ligt en slaat deze over de rechter
heen en trekt de slip er onder door. (Rechts over links; Links over rechts). Vervolgens trekt men beide
slippen aan.
4. 6.
4. Pak nu opnieuw beide slips vast. Plaats nu de rechterslip over de linkerslip en haal deze onder
de linkerslip door. Trek beide slips aan en de platte knoop is gemaakt.
5. Nu de driekantedoek vast zit, ga je de arm goed positioneren in de doek. Zorg ervoor dat de
vingers een gedeelte uitsteken. Zoals je op de afbeelding ziet, dient de doek tot aan het DIP
gewricht (laatste gewricht van je vingers) van je pink te lopen. Het is belangrijk dat de vingers
nog te zien zijn, ivm eventuele blauwkleuring door een te strak zittend verband.
6. De punt van de driekantedoek vouw je nu dubbel en dit zet je vast met een veiligheidsspeld.
Vanaf nu mag je het een ‘mitella’ noemen. Vraag het slachtoffer of de mitella prettig zit en pas
deze zo nodig aan.
Bij hand- en vingerletsel kun je ervoor kiezen om een zogenaamde ‘hoge mitella’ aan te leggen. De
enige stap welke je anders doet, is dat je de het slachtoffer zijn hand nogmaals op zijn bovenarm/
onderkant schouder laat leggen. Vervolgens vouw je de mitella langs zijn onderarm af en zet je het weer
vast met een veiligheidsspeld. Let hierbij wel op dat de nek van het slachtoffer goed vrij blijft.
Een brede das wordt gebruikt voor rust en steun bij letsel aan elleboog, bovenarm, schouder en
sleutelbeen.
1. 2. 3.
1. Je ziet een slachtoffer met elleboogletsel. Omdat je met haar naar een arts wilt gaan, besluit je een
brede das aan te leggen. Het vouwen van de driekante doek tot brede das: Vouw de driekanten
doek tweemaal in de lengte dubbel. Breng nu de brede das voorzichtig aan: breng een slip achter
de aangedane arm van het slachtoffer door. Zorg dat de ‘opening’ van de brede das aan de
armzijde zit.
2. Breng de slip op ‘polshoogte’ aan op de schouder (niet aangedane zijde) van het slachtoffer. Breng
de andere slip over de aangedane zijde, achter de nek langs naar de schouder van de niet
aangedane zijde.
3. Knoop nu beide slips aan elkaar dmv een ‘platte knoop’. Zorg ervoor dat deze knoop onder het oor
valt: op deze plek zit een natuurlijk ‘kuiltje’ namelijk voor de m. trapezius: dan zit de knoop niet zo
vervelend. De platte knoop maak je als volgt: De slip in je linker hand plaats je over de rechter slip.
Vervolgens haal je de linker slip onder de rechter slip door. Pak nu opnieuw beide slips vast. Plaats
nu de rechterslip over de linkerslip en haal deze onder de linkerslip door. Trek beide slips aan en
de platte knoop is gemaakt.
4. 5.
4. Pak nu de onderarm van het slachtoffer over. Nu kan ze de hand waarmee ze ondersteunde
weghalen.
5. Schuif vervolgens de brede das goed: de zijkant van de brede das dient ter hoogte van het DIP-
gewricht te liggen, waardoor de pols in het midden van de brede das ligt.
Op Blackboard is een compleet overzicht te vinden van hoe men deze handelingen uitvoert, in woord,
beeld en geluid. De student dient deze zelf van Blackboard te downloaden en uit te printen.
Interessante websites:
• http://www.trauma.org
• http://www.reanimatieraad.nl
• http://www.erc.org
De noodvervoersgreep van Rautek wordt gebruikt om een slachtoffer snel uit een gevaarlijke situatie te
verplaatsen. De Rautek is dan ook een praktische uitvoering van de eerste regel van de EHBO: ‘Let op
gevaar’ en kan gebruikt worden om bijvoorbeeld een slachtoffer van een spoorwegovergang te halen of
onder een zwakke muur weg te halen.
1. 2. 3.
1. Kniel bij het hoofd van het slachtoffer. Plaats een hand achter op de haren van het slachtoffer.
Plaats je voet achter deze hand (zo voorkom je dat je op het haar van het slachtoffer gaat staan.
2. Breng diezelfde hand onder de nek van het slachtoffer door naar de oksel, leg je andere hand
vanaf de rugzijde in de andere oksel.
3. Breng nu in een draaibeweging het slachtoffer omhoog.
6.
4. 5.
4. Hierbij kniel je achter het slachtoffer neer. Schuif tegen het slachtoffer aan en breng deze in een
zo’n recht mogelijke positie.
5. Pak de minst aangedane arm van het slachtoffer zo dicht mogelijk bij de pols en elleboog en breng
deze horizontaal voor zijn borstkas.
6. Let hierbij op dat je de duimen naast je vingers plaatst.
11.
10. 12.
10. Breng jouw hand weer terug naar de oksel van het slachtoffer.
11. Begeleid het hoofd van het slachtoffer voorzichtig naar de grond. Trek vervolgens voorzichtig je
arm onder de nek van het slachtoffer vandaan.
12. Rautek uit de stoel:
Pak de schouder van de minst aangedane zijde indien je voor het slachtoffer staat. Loop dan naar
achter de stoel en houd zo dicht mogelijk vast: hiermee voorkom je dat het slachtoffer uit de stoel
valt. Pak vervolgens het slachtoffer vast bij pols en elleboog. Let erop dat je de duimen naast je
vingers hebt staan. Schuif vervolgens het slachtoffer naar de rand van de stoel. Vervolgens schuif
je het slachtoffer over de rand en laat je de stoel weghalen/ je drukt de stoel zelf weg. Verplaats het
slachtoffer en leg deze neer zoals bij ‘Rautek’ geleerd is.
1. 2.
3.
1. Je treft een slachtoffer in buikligging. Je wilt het slachtoffer aanspreken. Logischerwijs doe je dit
aan de kant waar ze naar toe ‘kijkt’. Het slachtoffer reageert niet op aanspreken en schudden en
is dus bewusteloos. In deze situatie zie je een indicatie waarvoor je het slachtoffer moet
draaien.
Dit doe je door middel van de buik-rug ligging.
2. Je verplaatst de arm van het slachtoffer aan de kant waar je zit parallel aan haar lichaam. Dit
doe je door de arm bij de pols en elleboog te pakken en richting haar voeten te schuiven tot de
arm parallel aan het lichaam ligt.
3. De arm ligt nu parallel aan het lichaam.
4.
5. 6.
4. Vervolgens ga je via de voeten naar de andere kant van het slachtoffer. Bij de wissel van kant
neem je het been mee. Dit doe je door het been bij de voet en knie te pakken. De knie buig je
en de voet haak je achter de andere voet.
5. De arm waar je nu het dichtst bij zit, pak je bij pols en elleboog en schuif je richting het hoofd,
zodat deze arm achter het hoofd van het slachtoffer komt te liggen, parallel aan het lichaam.
6. De arm ligt nu parallel aan het lichaam, achter het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer ligt
nu in de zogenaamde ‘Superman-houding’.
8. 9.
7. Nu het slachtoffer in de supermanhouding ligt, kun je haar gaan draaien. Ga een klein stukje van
het slachtoffer af zitten, zodat je haar met draaien niet op jezelf draait.
8. Pak de arm die op dit moment het verste van je af ligt vast aan de schouder. Je andere hand
plaats je over de hand van het slachtoffer heen, op de heup. Vervolgens rol je het slachtoffer op
haar zij.
9. Zet je hand over van de schouder naar haar hoofd. Op deze manier begeleidt je het hoofd
tijdens het laatste deel van de draai. Draai het slachtoffer nu volledig door op haar rug.
11.
10. 12.
10. Je ziet een bewusteloos slachtoffer waarbij je een indicatie hebt waardoor je haar in de stabiele
zijligging moet leggen. Allereerst verwijderen we de bril van het slachtoffer, indien deze er een
heeft. Bepaal nu welke kant je het slachtoffer op wilt rollen. Ga aan die kant zitten waarnaar je
het slachtoffer toe wilt rollen, bij voorkeur waar het gezicht naar toe ligt.
11. Schuif de arm aan de kant waar je zit aan de pols en elleboog totdat de arm haaks op het
lichaam staat.
12. Buig vervolgens de elleboog, zodat dit gewricht een hoek maakt van ongeveer 90º.
15.
13. Pak vervolgens de andere arm aan pols en elleboog. Breng de hand van het slachtoffer naar het
gezicht.
14. Plaats de handrug van de hand van het slachtoffer tegen de wang van het slachtoffer. Plaats jouw
hand met de handpalm op de handpalm van het slachtoffer. Houdt dit vast!
15. Laat met je andere hand de arm los. De andere hand houdt je tegen de hand van het slachtoffer
gedrukt.
16. 17.
18.
16. Pak nu met je vrije hand vanaf de buitenkant de knie van het slachtoffer.
17. Buig nu de knie, waardoor de voet van het slachtoffer op de hoogte van de knie van het andere
been komt.
18. De voet van het slachtoffer staat nu naast de knie van het andere been.
19.
22. Pak nu met je hand waarmee je het slachtoffer hebt gedraaid de vingertoppen van het slachtoffer
vast en til voorzichtig het hoofd iets op. Nu kun je je andere hand voorzichtig onder het hoofd
uitschuiven. Op deze manier beweegt het hoofd zo min mogelijk. Houdt de vingertoppen van het
slachtoffer goed vast.
23. Plaats nu met je net vrijgekomen hand beide ellebogen op elkaar. Vervolgens laat je het hoofd van
het slachtoffer voorzichtig zakken. Breng de nek van het slachtoffer in de zogenaamde
‘uitschenkhouding’. Dit doe je door de nek te extenderen. Het belangrijkste, namelijk het creeren/
waarborgen van een doorgankelijke Airway is nu gedaan. Het hoofd ligt stabiel.
24. Om te voorkomen dat het slachtoffer doordraait, buig je de knie van het slachtoffer in een hoek van
90 graden. Dit doe je door een hand bij de knie te plaatsen en de andere bij de voet.
Zodra het slachtoffer in de stabiele zijligging ligt, dient een B- en C-controle gedaan te worden.
B-controle: plaats een hand op de overgang borst-buik en de andere hand op de rug van het slachtoffer.
Doe dit lichtjes, omdat je anders niet een oppervlakkige ademhaling kunt voelen. Plaats je hoofd en voel/
luister of je ademhaling hoort/voelt (zowel op je wang, als door je handen).
C-controle: Aan de a. carotis.
1.
2. 3.
4. 5. 6.
Snelle kantelmethode:
4. Een bewusteloos slachtoffer ligt op haar rug. Ze vertoont braakneigingen. Om haar snel te kantelen
gebruik je de snelle kantelmethode:
5. Je pakt het slachtoffer aan de schouder en heup en draait haar in één keer op de zij. Ze komt
daardoor tegen jouw bovenbenen te liggen.
6. Nadat ze op haar zij ligt, breng je het hoofd in de uitschenkhouding met de hand die eerst op de
schouder lag. Controleer de mondholte en maak deze zo nodig leeg.
Direct trauma:
• Penetrerende verwondingen: schotwonden die het bot kunnen breken en bij zeer hoge
snelheid zelfs verbrijzelen
Indirect trauma:
Figuren 12.3-12.8