Professional Documents
Culture Documents
Sociosite: Eigenaardigheden Van Cyberspace: Regulatie - Regulatie en Zelfregulatie Van Internet - Albert Benschop
Sociosite: Eigenaardigheden Van Cyberspace: Regulatie - Regulatie en Zelfregulatie Van Internet - Albert Benschop
Internet is zonder centrale sturing ontstaan. De kracht van het internet is dat het van onderop is
opgebouwd, door het handelen van veel individuen en organisaties. De bouwers van het internet
hadden elk op hun eigen terrein de maximale vrijheid om dingen zo in te richten als ze wilden.
Alleen daar waar dat echt nodig was —zoals op het gebied van de technische en administratieve
domeinregistratie— werden er functies centraal geregeld. Aanvankelijk werd die noodzakelijke
coördinatie uitgevoerd door één vrijwilliger. Later gebeurde dit door een sterk in de
internetgemeenschap verankerde organisatie, ICANN.
Internet is een virtueel samenlevingsverband zonder staat. Geen enkele nationale staat of
conglomeraat van nationale staten heeft het gezag om het internet haar wetten en regels op te
leggen. Toch proberen regeringen van nationale staten telkens weer om van buitenaf controle te
krijgen op het internet. Het is voor hen een gruwel dat er een vorm van openbaarheid bestaat die
zij niet kunnen controleren.
Soevereine staten hebben het recht om activiteiten te reguleren die plaatsvinden binnen hun eigen
Het probleem is dat de territoriale bevoegdheden van een staat nog steeds niet veel verder reiken
dan de regel van de kanonskogel in het oude zeerecht: territoriale bevoegdheden reikten niet
verder dan men vanaf het vasteland een kanonskogel kon schieten. Internet is niet alleen een
slagveld tussen gewetenloze criminelen en handhavers van de rechtszekerheid en veiligheid, maar
ook tussen zelfbewuste burgers die zichzelf willen uiten en regeringen die de vrijheid van
meningsuiting op internet willen beperken en de informatietechnologie gebruiken om hun burgers
te bespioneren.
Wat zijn de mogelijkheden om het internet politiek te reguleren, en wat zijn daarvan de gevaren?
Welke initiatieven nemen providers, systeembeheerders, webmasters, moderatoren van online
discussies om het internet van binnenuit en vrijwillig te reguleren? De lastigste vraag betreft de
verantwoordelijkheid voor illegale en schadelijke inhoud op het internet. De confrontatie tussen de
internet-industrie en justitie begon op het vlak van de kinderpornografie, maar heeft zich
inmiddels verspreid naar alle andere vormen van illegale en schadelijke inhoud op het internet.
Hoe en in welke mate het internet het best gereguleerd kan worden is onderwerp van een heftig
debat. Cyberspace vereist een regelgeving die afwijkt van de wetten die fysieke, geografisch
gedefinieerde territoria reguleren. Het recht was altijd verankerd in territoriale grenzen.
Cyberspace staat hier haaks op omdat haar werkingsgebied niet meer zo gemakkelijk in
territoriale eenheden verdeeld kan worden [Johnson/Post 1996]. Toch zijn veel staten niet erg
onder de indruk van de vermeende onafhankelijkheid van geografische beperkingen die
voortvloeien uit de elektronische aard van informatie-overdracht of door het vermeende falen van
territoriaal verankerde rechten om personen te bereiken die buiten het nationale territorium
verblijven [Wilske/Schiller 1997; Goldsmith/Wu 2006]. Internationaal recht maakt het veel meer
staten mogelijk om jurisdictie uit te oefenen dan netizens vermoeden.
De brede verspreiding van een communicatiemedium leidt er uiteindelijk toe dat het publiek en
het bedrijfsleven proberen regulerende mechanismen in het leven te roepen. Dit kan gebeuren
door zelfregulatie van individuen, huishoudens, organisaties, netwerken, en gemeenschappen,
instellingen en bedrijven, maar ook door overheidsregulatie. De opkomst van het internet als
systeem van massacommunicatie heeft een groot aantal vragen opgeroepen over zo'n regulatie.
Daarbij gaat het niet alleen om kwesties als persoonlijke privacy en nationale veiligheid, maar ook
om de bescherming van kinderen, reclame, betrouwbaarheid van informatie en monopolistische
controle.
De behoefte aan regulatie van het internet is dus meervoudig gemotiveerd. En daarom kunnen
met regulatie ook meerdere doelen worden gediend. De doelen van regulatie van inhoud
kunnen zijn:
Zelfregulatie en overheidsregulatie hebben elk hun eigen voor- en nadelen. Een effectief
regulerend systeem om illegale en schadelijke inhoud op het internet te bestrijden zal beide
vormen van regulatie moeten combineren. Aan de hand van de Nederlandse regelgeving wordt
eerst ingegaan op de externe of juridische regulatie van het internet met behulp van het materiële
en formele strafrecht. Daarna worden de verschillende niveaus en vormen van zelfregulatie
besproken.
CyberCriminaliteit
Mensen maken zich steeds meer zorgen over criminele activiteiten op het internet. Die
bezorgdheid richtte zich aanvankelijk primair op de online verspreiding van kinderporno.
Tegenwoordig maakt men zich vooral zorgen over cybercriminaliteit: diefstal van kredietkaarten,
De Nederlandse overheid kiest voor het uitgangspunt dat alle normen die ‘off line’ gelden ook ‘on
line’ van toepassing zijn. Dat wil zeggen dat de in het Wetboek van Strafrecht vastgelegde
juridische normen en waarden niet alleen van toepassing zijn op de lokale omgeving, maar ook op
virtuele omgevingen. Ook op internet moeten burgers aanspraak kunnen maken op hun
grondrechten en overheden dienen zich garant te stellen voor de rechtshandhaving en
rechtszekerheid in virtuele omgevingen.
Externe Regulatie
Het gebruik van de elektronische snelweg heeft van alle rechtsgebieden de grootste invloed op het
strafrecht. Internetgebruik kan diep ingrijpen op de persoonlijke levenssfeer en stelt sommige
traditionele normen — en wijzen van normhandhaving — in een ander perspectief. De
strafrechtelijke regulatie van het internet is verankerd in het recht dat regelt wanneer en hoe de
overheid straffend jegens haar burgers kan optreden. Internet heeft grote invloed op zowel het
materiële als het formele strafrecht. In het materiële strafrecht staan gedragingen die strafbaar
zijn gesteld (zie Wetboek van Strafrecht), in het formele strafrecht staat geregeld hoe die normen
gehandhaafd worden (zie Wetboek van Strafvordering).
b. De integriteit van informatiesystemen wordt beschermd door een relatief nieuw type
van bepalingen. Informatiesystemen zijn immers van relatief recente datum. Een voorbeeld
is de bepaling inzake computervredebreuk [artikel 138a van Wetboek van Strafrecht],
gericht tegen het binnendringen in computers of besloten netwerken. Van aantasting van
integriteit is reeds sprake wanneer door het computerkraken (‘hacken’) onzekerheid is
ontstaan of alle gegevens nog ongewijzigd zijn. Bij de verdere ontwikkeling van de
informatietechniek vermoedt de wetgever dat nadere strafbepalingen nodig zijn gericht op
bescherming van de integriteit van informatiesystemen. De Minister van Justitie onderzoekt
of een aanpassing van artikel 350a van het WvSr is gewenst.
Een lastig probleem hierbij is het verschil tussen de diverse groepen die op een of andere
manier gebruik maken van de kwetsbaarheden van het internet. Er zijn hackers die de
kwetsbaarheden van het internet verkennen (‘exploring the frontiers of cyberspace’) en
daarbij op termijn een grotere veiligheid beogen. Er zijn cybervandalen die de
kwetsbaarheden van het internet misbruiken om andere mensen of organisaties lastig te
vallen door hun informatiesystemen te ontregelen. En er zijn crackers (criminele hackers)
die de kwetsbaarheden van het internet misbruiken om zichzelf te verrijken. Een hacker is
dus niet per definitie een crimineel. Netzomin als dat iemand die zich schuldig maakt aan
een digitale misdaad niet per definitie een hacker is. Maar toch is de geschiedenis van beide
sterk met elkaar verweven [Dasselaar 2005: hfst. 2].
2. Vermogensdelicten: fraude
Door fraude wordt inbreuk gemaakt op de vermogenspositie van een rechthebbende. De
bestaande bepalingen over oplichting en vervalsing zijn voldoende technologie-onafhankelijk
omschreven voor toepassing op de elektronische snelweg. Verder is onder meer strafbaar het
wederrechtelijk verkrijgen van via telecommunicatie aangeboden diensten door ‘valse signalen’
[art. 326c WvSr], bijvoorbeeld door modems die het mogelijk maken zonder betaling toch de
versluierde signalen van betaaltelevisie te verkrijgen. Het aanbieden van deze modems zelf is
strafbaar, ook zonder dat het frauduleuze hoofddelict is gepleegd [art. 326c tweede lid].
In Nederland zijn de bepalingen over de verspreiding van aanstootgevend materiaal in 1985 uit
het Wetboek van Strafrecht gehaald. Sindsdien geldt algemeen het beginsel dat volwassenen,
mondige burgers, zelf kunnen bepalen welke informatie zij tot zich nemen. Voor de overheid is
geen taak weggelegd op het terrein van de ‘goede smaak‘ of fatsoen. De overheid heeft wel als
taak om gedragingen strafbaar te stellen ter bescherming van derden, zoals kinderen of
bepaalde bevolkingsgroepen. Dit uitgangspunt wordt echter internationaal niet alom gedeeld.
Zo is in sommige landen pornografie strafbaar gesteld, omdat het als onfatsoenlijk wordt
aangemerkt. De overheid bepaalt daar dus wat mensen al dan niet tot zich mogen nemen, ook
al is er geen sprake van bescherming van derden.
De wetgever vraagt zich af of het beginsel dat volwassen burgers zelf moeten kunnen bepalen
wat zij tot zich nemen, in de toekomst onverkort kan blijven gehandhaafd. Het internet leidt er
immers toe dat de plaats waarvandaan iemand een uiting verricht minder van belang is.
“Op enig moment is wellicht een verdergaande strafbaarstelling nodig, ook al zou dit een
inbreuk betekenen op de vrijheid van de volwassen burger om zelf te bepalen van welke
informatie hij kennis neemt. Zo is bijvoorbeeld denkbaar uitbeeldingen van ernstig
seksueel geweld te verbieden. Nederland zal in internationaal overleg een open houding
aannemen tegenover de ontwikkeling van internationale normen. Soms zal daarbij
aanpassing van Nederlandse normen, die afwijken van de internationale consensus,
moeten worden geaccepteerd” [Wetgeving voor de digitale snelweg].
1. Iedere persoon die zijn beroep of bedrijf maakt van de openbaarmaking of verspreiding van
uitingen, dient bij de normale uitoefening van dat beroep of bedrijf de bescherming te genieten
die het WvSr thans toekent aan uitgevers.
2. De tussenpersoon kan alleen worden vervolgd indien hij zijn eigen identiteit of die van de
(hoofd)dader niet bekendmaakt ofwel nalaat die handelingen te verrichten die redelijkerwijs
van hem kunnen worden gevergd ter voorkoming van verdere verspreiding van de (strafbare)
uitingen.
3. Deze regeling geldt voor alle professionele tussenpersonen, ongeacht het communicatiemedium
(techniekonafhankelijkheid).
4. De reikwijdte van de strafwet wordt niet uitgebreid. Dit betekent o.a. dat tussenpersonen
alleen aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de openbaarmaking of verspreiding van
informatie, niet voor informatie-uitwisseling tussen enkele personen in de privé-sfeer via
bijvoorbeeld e-mail.
De aansprakelijkheid die tussenpersonen volgens de strafwet hebben, wordt door deze regeling
ingeperkt, niet uitgebreid. In de regeling die wordt voorgesteld door het wetsvoorstel
Computercriminaliteit II is de tussenpersoon alleen aansprakelijk - en kan hij alleen worden
vervolgd - wanneer hij niet voldoet aan de aanmaning van de officier van justitie om die
handelingen te verrichten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd ter voorkoming van
de verdere verspreiding van bepaald - naar het oordeel van de officier van justitie - strafbaar
materiaal. Van de tussenpersonen worden dus geen preventieve maatregelen geëist, zonder dat er
duidelijke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van strafbaar materiaal. Evenmin wordt van
hem gevraagd om bij iedere melding of klacht (van bijvoorbeeld een klant of een abonnee), dat
zich onder de door de tussenpersoon verspreide informatie mogelijk strafbaar materiaal bevindt,
onmiddellijk maatregelen te treffen ter voorkoming van de verdere verspreiding van dat materiaal.
Of het betrokken materiaal inderdaad strafbaar is, staat immers met zo'n melding nog niet vast;
dit staat primair ter beoordeling van de officier van justitie en de rechter. Van de tussenpersoon
wordt niet verwacht dat hij op de stoel van de officier van justitie of de rechter gaat zitten.
Dit laat uiteraard onverlet dat de tussenpersoon, net als iedere andere burger, een eigen
“verantwoordelijkheid volgens de wet” heeft [art. 7 lid 1 Grondwet]. Dit betekent dat als de
tussenpersoon bij de openbaarmaking of verspreiding van bepaalde informatie onvoldoende zorg
betracht en hij weet of redelijkerwijs kan weten dat het om strafbaar materiaal gaat, hij zich
mogelijk schuldig maakt aan een verspreidingsdelict of medeplichtigheid daaraan. Op dit punt -
wat de strafbaarheid betreft - worden aan tussenpersonen geen lichtere of zwaardere eisen
gesteld dan aan ieder ander. Dit sluit aan bij de klassieke strafrechtelijke leerstukken zoals
voorwaardelijke opzet en schuld: in veel bestaande uitings- en verspreidingsdelicten komt
bestanddeel “redelijkerwijs moeten vermoeden” voor (zie art. 137e lid 1 onder 2 Sr). Dit betekent
dat Nederlandse staatburgers een zorgplicht hebben die die meebrengt dat zij zich niet aan
strafbaarheid kunnen onttrekken door de ogen te sluiten voor wat er door hun handen gaat. Toch
is er een verschil tussen de tussenpersoon en een gewone particulier. De tussenpersoon krijgt een
beschermde positie omdat hij een beroep kan doen op een bijzondere
vervolgingsuitsluitingsgrond: als de tussenpersoon achteraf alsnog, op aanmaning van de officier
van justitie, maatregelen treft ter voorkoming van de verspreiding van het materiaal, kan hij niet
worden vervolgd, ook al is hij naar de letter van de wet strafbaar [Wetsvoorstel
Computercriminaliteit II].
De verantwoordelijkheid van de Internetprovider heeft Op 14 mei 1997 werd de stichting “Meldpunt ter
bestrijding van kinderpornografie op Internet”
in belangrijke mate gestalte gekregen in het Internet opgericht. In het Meldpunt Kinderporno op Internet
participeren Internetproviders verenigd in
Meldpunt Kinderporno [www.meldpunt.org]. Indien er branchevereniging NLIP, Internetgebruikers, CRI en
ECPAT.
sprake is van kinderpornografie volgens art. 240b
Wetboek van Strafrecht en dit betrekking heeft op onderdanen van de Nederlandse Staat, zal het
meldpunt aangifte doen.
De overheid hecht er belang aan dat deze vorm van zelfregulering wordt uitgebreid tot andere
uitingsdelicten en op termijn ook tot andere categorieën tussenpersonen. Het regering zal de
totstandkoming van die zelfregulering actief bevorderen en prioriteit geven aan de strafrechtelijke
handhaving.
De Telecomwet van 1998 verplicht de toegangsbieders hun netwerken open te stellen als justitie
daarom vraagt. Internet-providers moeten speciale apparatuur installeren zodat politie en justitie
gebruikers kunnen afluisteren, De branchevereniging NLIP raamt de kosten op enkele tonnen tot
1,5 miljoen per provider, afhankelijk van de omvang. “Een grotere provider met bijvoorbeeld zes
regionale netwerken is mogelijk zelfs 9 miljoen gulden of meer kwijt aan aftap-apparatuur” [H.
Leemans, directeur van de NLIP, Volkskrant 5.12.2000]. De NLIP is bang dat de maatregel vooral
kleinere leden de kop gaat kosten. Ook providers die gratis toegang bieden lopen gevaar. De wet
verplicht verder tot 'onverwijld' toegang tot het netwerk. Nederland heeft de meest vergaande
wetgeving voor het aftappen. Tot 15 april 2001 hebben de providers van justitie de tijd gekregen
om de afluisterapparatuur te plaatsen. Er komt een centrale beheersorganisatie die aftapbevelen
van opsporingsinstanties controleert. Deze beoordeelt aftap-bevelen van opsporingsinstanties
eerst op rechtsgeldigheid en geeft ze pas daarna door aan de betreffende ISP. De ISP’s gaan
gemeenschappelijk gebruik maken van aftap-apparatuur. Bij het aftappen van het internetverkeer
loop Nederland voorop in Europa. De verwachting is dat het aantal taps zal toenemen, zo snel dat
technisch mogelijk is [aftap.nl].
Voor de verdere ontwikkeling van het 'digitaal rechercheren' zijn met name de bevoegdheden
relevant die geregeld zijn in het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden dat op 17 juni
1997 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Deze bevoegdheden zijn:
encrypted e-mail. Met deze bevoegdheid is het onder omstandigheden mogelijk dat op een
toetsenbord van een computer in een kantoor een bug geplaatst kan worden, zodat
vertrouwelijke communicatie onderschept kan worden, voordat het wordt geëncrypteerd [zie
hieronder over trojaanse paarden en 'keystroke logging'].
iv. Politiële infiltratie [art. 126h en 126p wetsvoorstel]. Een opsporingsambtenaar kan via internet
deelnemen aan een netwerk van personen dat bijvoorbeeld kinderpornografie via het net
aanbiedt en verspreidt, om - in het belang van de opsporing - informatie te vergaren over de
herkomst ervan.
v. Pseudo-koop of -dienstverlening [art. 126i en 126q wetsvoorstel]. Wordt zodanig aangepast
dat ook de pseudokoop mogelijk is van gegevens afkomstig uit een geautomatiseerd werk door
tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk, bijv. het kopen van kinderporno door
een opsporingsambtenaar via internet.
vi. 'Verkennend onderzoek' [art 126ff, wetsvoorstel]. Onderzoek naar verzamelingen van
personen, om vast te stellen op welke wijze daarbinnen misdrijven die een ernstige inbreuk op
de rechtsorde maken, worden beraamd of gepleegd. Het verkennend onderzoek dient ter
voorbereiding van de opsporing.
Bij de toepassing van deze opsporingsbevoegdheden op het internet geldt een belangrijk
voorbehoud: Nederlandse opsporingsambtenaren mogen bijvoorbeeld op computernetwerken
slechts onderzoek doen voor zover de Nederlandse rechtsmacht reikt. Zij mogen dus geen
onderzoek doen wanneer de betrokken computers zich kennelijk buiten Nederland bevinden of
wanneer er zodanige aanwijzingen zijn dat er een gerede kans is dat dit het geval is.
Strafrechtelijk normering houdt op bij de fysieke landsgrenzen, terwijl internet per definitie een
grensoverschrijdend karakter heeft. Wanneer Nederlandse opsporingsambtenaren rechercheren
buiten de nationale grenzen zijn zij aangewezen op de medewerkeing van de autoriteiten van het
betreffende land.
Dankzij het internet is het voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en andere
inlichtingendiensten veel gemakkelijker geworden om in elke huiskamer binnen te dringen.
Inlichtingendiensten zijn in staat en gerechtigd om al je e-mail te lezen en je surfgedrag in kaart
brengen. Het is ook mogelijk om vanaf een afstand op je computerscherm mee te kijken. Via een
modem of netwerk kan je computer worden gepenetreerd om vervolgens bestanden van je
computer te halen of je programma’s te corrumperen. Daarbij kunnen tegelijkertijd ook je
cryptosleutels worden gestolen. Dit is mogelijk via een programma dat vermomd als iets anders
bij je computer binnenkomt en dan allerlei opdrachten uitvoert zonder dat de gebruiker dit door
heeft. Zo’n Trojaans paard kan als attachment via e-mail op de computer terecht, of verborgen
zijn in een gecorrumpeerd muziekbestand.
Een voorbeeld daarvan is Back Orifice 2000 van de hackersorganisatie Cult of Dead Cow. Met deze
gratis software kun je van een afstand alles zien wat er op een computer gebeurt. Met streaming
video zie je dezelfde dingen op hetzelfde moment als de gebruiker ze op zijn eigen scherm ziet.
Het levert volledige macht over een pc op. Net als alle andere instrumenten die je in huis hebt kan
Back Orifice legitiem worden gebruikt als beheersinstrument, of om mensen te beschaden.
Systeembeheerders gebruiken het programma om hun werk te vergemakkelijken.
Afluisteren op Afstand
Datacommunicatie in de computer vindt plaats door zeer herkenbare vierkante elektromagnetische golven (square
waves) die een frequentie hebben tussen de 10 KHz en 2 GHz. Met speciale antennes kan deze straling van een
kilometer afstand worden opgevangen. Het is zeer moeilijk om het juiste signaal te isoleren, omdat een heleboel
andere elektrische apparaten storende ruissignalen uitzenden in hetzelfde frequentiegebied. Toch is men er
inmiddels in geslaagd om in een laboratorium met weinig omgevingsruis het processorruissignaal op te vangen,
zelfs via de bekabeling van een extern modem. De naam voor deze afluistertechniek is Tempest.
Wie zich tegen deze afluistertechniek wil beschermen kan gebruik maken van een speciale anti-Tempest tent van
absorberend materiaal voor hoge frequenties. Deze kosten echter enkele tienduizenden euros. Je kunt hetzelfde
bereiken door met je computer in een metalen kooi te gaan zitten. Een draadloos toetsenbord kan echter zonder
veel problemen worden afgetapt.
Wie zijn surfroutes en e-mail echt wil anonimiseren kon gebruik maken van de diensten van het Canadese bedrijf
Zero Knowledge. Tegen betaling kreeg je een client op je computer die al je e-mail en webverkeer codeerde. Via
een netwerk van servers, het Freedom Net, werd het voor derden onmogelijk om je mail of je surfroute te volgen.
Deze dienst werd in oktober 2001 abrupt opgeheven.
De site van bureau Jansen en Janssen geeft informatie en tips om jezelf te beschermen. Test wat er tijdens het
surfen aan privé-informatie wordt meegestuurd op Elf Qrin’ Cyber Lab [kies Tools en vervolgens Browserinfo]. De
inbreukgevoeligheid van je eigen pc kun je testen via het programma Shields Up op de site grc.com.
Een ander wapen is keylogging. Een keylogger is een programma of een stukje hardwarde
waarmee men de toetsaanslagen van een computergebruiker kan registreren. De gebruiker merkt
er niets van - het spionageprogramma draait stilletjes op de achtergrond. Een keylogger slaat alle
informatie op in een logfile dat via het internet bezorgd wordt aan de spion. Keylogging kan op
twee manieren worden gerealiseerd. Ten eerste kan er een stukje hardware in het toetsenbord
worden geplaatst. Daarvoor zal er eerst fysiek bij iemand moeten worden ingebroken. Een
dergelijk onderzoek dat op één persoon gericht is, wordt door de inlichtingendienst pas ingezet als
ze een persoon verdacht vindt. Ten tweede mag de inlichtingendienst in de toekomst al het
communicatieverkeer afluisteren dat door de ether loopt. Dat geldt voor de gsm en de laptop,
maar ook voor al het internetverkeer dat via de satelliet gaat. Voor het afluisteren van nationaal
verkeer moet de inlichtingendienst een lijst bijhouden waarop ze zoeken (bijvoorbeeld
trefwoorden, indentificatienummers van computeronderdelen, stemprofielen). Deze lijst moet één
keer per jaar ter goedkeuring aan de minister worden voorgelegd. Bij grensoverschrijdende
communicatie is zelfs deze minieme controle niet vereist. De inlichtingendienst kan op die manier
precies analyseren wat voor communicatie er is geweest, wie eraan hebben deelgenomen en wat
er is gezegd. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat veel van het lokale
internetverkeer ook grensoverschrijdend is. Wie een emailtje verstuurt naar zijn buurman heeft
grote kans dat dit mailtje via het buitenland gaat. Het internet zoekt namelijk altijd de snelste
weg, en de informatie gaat daarbij vaak via de satelliet.
“Voor alles dat door de lucht gaat geldt dat ze het kunnen tappen, dat het niet specifiek op
ëën persoon gericht hoeft te zijn. Het blote feit dat informatie door de lucht gaat en
gemakkelijk kan worden opgevangen met een antenne, betekent dat de bescherming van je
privacy lager wordt. Als dezelfde informatie over een kabeltje gaat is de bescherming groter,
want dan mogen ze alleen persoonsgebonden tappen” [Maurice Wessling, Netmagazine, nov.
2000]
Providers zijn niet de enige ondernemingen die wettelijk verplicht zijn om samen te werken met
inlichtingendiensten. Ook sommige softwarebedrijven die beveiligingsprogramma's ontwikkelen
worden hiertoe gedwongen. De bedoeling is dat hun programma’s, zoals virusscanners en
commerciële firewalls, niet alles registreren wat er binnenkomt, waardoor de activiteiten van de
inlichtingendiensten niet traceerbaar zijn. Als je een echt veilig programma wilt hebben moet je
ervoor zorgen dat het een open source heeft. Alleen dan kun je nagaan hoe het programma in
elkaar zit.
Het bekendste beveiligingsprogramma met een open source is Pretty Good Privacy. PGP is een
Zelfregulatie
Internet wordt niet alleen extern gereguleerd door rechtsregels die door overheden worden
opgelegd, maar kent ook diverse vormen van interne regulatie. Van interne regulatie of
zelfregulatie is sprake wanneer personen, groepen of organisaties die op het internet opereren of
daarvoor infrastructurele voorzieningen aanbieden zichzelf gedragsnormen en -regels opleggen.
Deze normering van eigen internetgedrag speelt zich af op vier niveaus: internationale
internetorganisaties, providers, groepen of organisaties, en particulieren. Bij zelfregulatie heeft het
zelf dus telkens betrekking op andere typen actoren. De normering van internetgedrag kan daarbij
diverse vormen aannemen: van het opstellen van ethische gedragscodes (netiquette), het
vastleggen van expliciete gedragsregels, het gebruik van filtersoftware om ongewenste of
criminele websites te weren, tot aan het verwijderen van ongewenst materiaal van servers
waarover men directe controle heeft.
a. Internationale instellingen
Diverse internationale instellingen en netwerken spannen zich in om het internet te vrijwaren
van praktijken en uitingen die volgens min of meer universele normen niet door de beugel
kunnen. Kinderpornografie en racisme zijn hiervan de meest bekende voorbeelden.
Organisaties zoals de Unesco en ECPAT (End Child Prostitution, Pornography and Trafficking)
zijn hiervan duidelijke voorbeelden. Men kan echter ook denken aan de zelfregulerende
activiteiten van het World Wide Web Consortium (W3C) of aan de pogingen van de Verenigde
Naties om het internet onder controle te brengen van een centrale organisatie waarin alleen
overheden vertegenwoordigd zijn.
Op de World Summit on the Information Society (WISIS) van de Verenigde Naties werd in
november 2005 in Tunis gediscussieerd over de vraag of het administratieve beheer van het
internet moest worden overgedragen aan een internationale organisatie. Tot nu toe vervult een
Amerikaanse onderneming, de Internet Corporation for Assigned Names and Numbers (ICANN)
een centrale rol als administrator of beheerder van het internet. Landen als China, Brazilië en
Iran willen dat de Verenigde Staten het technische beheer van het internet overdraagt aan een
internationale organisatie, zoals de VN.
Het bezwaar daartegen is dat de centrale beheersfuncties van het internet dan overgedragen
zouden worden aan een centrale organisatie waarin alleen overheden zijn vertegenwoordigd.
�Dat zou in strijd zijn met het hele idee van zelfregulering dat het internet groot en succesvol
heeft gemaakt. Het zou gevaarlijk zijn voor de verdere ontwikkeling van het net� [Daniel
Karrenberg, NRC 13.11.05]. Bovendien moet er niet te veel betekenis worden gehecht aan het
�administratieve beheer� van het internet. �Het woord beheerder is eigenlijk te zwaar.
ICANN heeft alleen maar invloed op heel beperkte terreinen van administratie en coördinatie.
Het belangrijkste wat ze doet is het bijhouden van de lijst met domeinnamen op het hoogste
niveau: .nl vvoor Nederland, .fr voor Frankrijk, .com, .org et cetera. En ze wijst per �domein�
een beheerder aan, hier bijvoorbeeld de Stichting Internet Domeinregistratie Nederland
(SIDN), die de .nl adressen uitgeeft� [idem]. Tenslotte is ICANN een organisatie die sterk
verankerd is in de internationale internetgemeenschap van technici, bedrijven en gebruikers.
Zij is voor iedereen toegankelijk en verricht haar werkzaamheden in alle openheid. ICANN
ontleent haar legitimatie dus niet aan haar contract met de Amerikaanse regering, maar door
haar verworteling in de globale internetgemeenschap.
b. Providers
Een tweede type zelfregulatie is de regelgeving van de internet service providers (ISP's).
Providers kunnen zelf besluiten om bepaald materiaal niet op hun servers toe te laten of
bepaalde ongewenste praktijken niet op hun servers te dulden. In diverse landen hebben
providers afzonderlijk of als groep al besloten om bijvoorbeeld geen kinderpornografie of
discriminerende uitingen op hun servers toe te laten en malafide praktijken van crackers (=
criminele hackers) te bestrijden. Terwijl sommige providers pornografisch materiaal achter een
�adult check� plaatsen, werken anderen mee aan de opbouw van Meldpunten voor
kinderporno en/of racisme. Hier en daar worden deze meldpunten uitgebreid tot andere
uitings- en vermogensdelicten.
c. Groepen - Organisaties
Groepen, organisaties, netwerken of gemeenschappen die databanken of websites op het
internet plaatsen kunnen voor zichzelf bepaalde ethische normen of gedragsregels opstellen.
De nadruk ligt daarbij meestal op informele sociale controle, dat wil zeggen op ethische
regulatie via een organisatie-specifieke netiquette en/of informele regels. In veel organisaties,
zoals bij de meeste universiteiten, zijn deze gedragsregels ook daadwerkelijk geformaliseerd
(bijvoorbeeld in een non-commercie beding). Een voorbeeld hiervan is de Gedragscode &
Disclaimer van Fontys Hogescholen. Een andere manier van zelfregulatie door organisaties is
de institutionalisering van gedragsregels in de vorm van filters. Een voorbeeld hiervan is de
wijze waarop in Nederland de Evangelisch Omroep (EO) haar leden een �veilige� toegang tot
internet wil bieden via FilterNet. Sites met pornografisch, gewelddadig of godlasterend
materiaal worden weggefilterd.
Er zijn ook andere vormen van typen van zelfregulatie denkbaar. Zo kunnen branche-
organisaties besluiten om bepaalde gedragsregels op te stellen die gelden voor alle
ledenorganisaties die op het internet opereren. Eigenaars van banensites kunnen bijvoorbeeld
een branche-organisatie oprichten die spelregels opstelt voor banensites, zoals authenticiteit en
betrouwbaarheid van de personeelsadvertenties, openbaarheid over succespercentages,
vertrouwelijke omgang met informatie van sollicitanten. Voor online-winkels introduceerde de
Nederlandse Consumentenbond het Webtrader logo om bij consumenten vertrouwen te
wekken. Opvallend veel van deze winkels kwamen in het nieuws wegens beveiligingsproblemen
en privacy-lekken.
d. Individuen - Huishoudens
Het laagste niveau van zelfregulatie is unilaterale actie door een individu. “Zelf” is hier dus de
individuele gebruiker. Het motto van de persoonlijke zelfregulatie luidt: “Als iets je niet bevalt,
kijk er dan niet naar.“ Internetgebruikers zijn 'netizens' (burgers van de internetwereld) die
opereren volgens regels van netiquette die zij zichzelf opleggen. In de daarop aansluitende
systemen van zelfregulatie wordt op eigen initiatief de toegang tot bepaalde onderdelen van
het internet beperkt door het aanbrengen van filters.
De primaire verantwoordelijkheid voor de bescherming van kinderen die gebruik maken van het
internet ligt bij de ouders. De meeste ouders nemen die verantwoordelijkheid door zelf
aanwezig te zijn wanneer hun kinderen online gaan. Slechts een klein percentage ouders
gebruikt filter-software, producten die beloven dat kinderen geen ongewenst materiaal krijgen
te zien. Zelfregulatie van particulieren kan dus door 'zelfcensuur' via filters worden
gerealiseerd. Er zijn diverse digitale chaperonnes voor kinderen die elk hun zwakke en sterke
kanten hebben. Terwijl sommige filters veel te simplistisch zijn, zijn anderen weer veel te
complex om effectief gehanteerd te kunnen worden. In ieder geval lijken technologische
middelen zoals filters nooit een adequate vervanging te zijn voor het oplettende oog van
ouders. In Regulatie van Cyberporno wordt hierop uitvoeriger ingegaan.
In bepaalde omstandigheden kan filtersoftware een probaat middel zijn waarmee mensen
zichzelf en hun kinderen kunnen vrijwaren van een ongevraagde confrontatie met ongewenst
materiaal. Maar sommige organisaties schieten daarin volledig door. In een reclamecampagne
van CompuServe worden vrouwen gestimuleerd om het surfgedrag van hun mannen aan
'fatsoenlijke' banden te leggen. Men gaat daarbij zelfs zover dat men het filter aanprijst omdat
het sites over 'seks' en 'bloot' blokkeert. Op die manier worden alle sites met goede,
Diverse auteurs hebben de vraag opgeworpen of regulatie van het internet het beste bereikt kan
worden door overheidssancties of door een combinatie van zelfregulatie van de industrie en
individuele keuze. Soms lijkt het alsof het om een alles of niets kwestie gaat. Er zijn echter goede
redenen aan te nemen dat een overheidsregulatie die niet door zelfregulerende maatregelen wordt
onderbouwd weinig effectief kan zijn. Omgekeerd lijkt de stelling “dat het internet zichzelf maar
moet regelen” [L. van der Meulen, Voorzitter van het Commissariaat voor de Media] tot een even
ineffectief resultaat te leiden. Het is alsof een commissaris van de verkeerspolitie zegt dat fietsers
maar hun eigen normen moeten vaststellen.
Zelfregulatie van het internet is een ingewikkeld probleem, dat nog eens bemoeilijkt wordt door
het inherent transnationale aard van het web, het economisch en sociaal belang van de nieuwe
digitale diensten, de diversiteit van culturele normen in dit gebied en de beschikbaarheid van
technologische instrumenten die keuzes voor bepaalde inhoud beïnvloeden.
In 1997 werd er aan kansspelen op internet zo'n 2 miljard gulden omgezet en de prognose is dat
dit in 2002 meer dan 25 miljard zal zijn. Ondanks alle regulerende onzekerheid is het aantal online
casino- en goksites in 2000 verdubbeld. Het aantal internet goksites in 2001 wordt geschat op
1.200 à 1.400 [rapport van Bear Stearns]. Yahoo! geeft een uitgebreide lijst met goksites.
Zowel in de VS als Australië zijn pogingen ondernomen om het netgokken volledig uit te bannen.
De Amerikaanse wetsvoorstellen werden voorlopig bij het Congres gestald, terwijl in Australië een
eenjarig verbod op netgokken van kracht werd. Er werd zelfs gespeculeerd over het volledig
blokkeren van de toegang tot bijna alle online casino's voor Australiërs. De casinobazen waren
uiteraard op hun hoede. Als voorzorgsmaatregel verplaatsen zij hun operaties naar gokvriendelijke
jurisdicties, zoals Antigua, Barbuda, Costa Rica, Engeland en Zuid-Africa. Ook in Nederland stelde
staatssecretaris Cohen voor om alle goksites —behalve de Staatsloterij— te verbieden.
Alle grote 'gaming companies' zijn bezig met het opbouwen van online casino's. Ook Nederlandse
kansspelorganisaties willen de wettelijke ruimte hebben om interactieve kansspelen aan te bieden
op internet. Om gokken op het internet te legitimeren zijn consistente regulerende standaarden,
vergunningen en belastingen nodig.
In december 1998 besloot Staatssecretaris Job Cohen van Justitie de mogelijkheden te bezien om
een door de overheid genormeerd aanbod van kansspelen op internet toe te staan. Daarbij
moest worden onderzocht of en in hoeverre het mogelijk is om niet-gereguleerd of buitenlands
aanbod tegen te gaan. Dit was een reactie op het rapport Interactief-spelen.com, dat op initiatief
van het College van Toezicht op de kansspelen en het Nederlands Kanspelplatform tot stand
kwam. Voornaamste conclusie hierin was om de bestaande vergunninghouders in staat te stellen
een spelaanbod op internet te realiseren.
De regering presenteerde de nota Kansspelen herijkt. Deze nota berust op drie pijlers:
a. het kanaliseren van de speelzucht ten behoeve van de speler, de integriteit van het spel en het
tegengaan van misstanden;
b. de opbrengsten komen ten goede van de staatskas en 'goede doelen';
c. het tegengaan van de illegaliteit of het wegvloeien van gelden naar buitenlandse aanbieders.
Daarbij werd het spelaanbod van dat moment bevroren. De vergunningen van de permanente
kansspelen zouden niet worden verruimd en productinnovatie moest mogelijk blijven.
Door de explosieve groei van het aanbod op internet wil de staatssecretaris onderzoeken hoe een
door de overheid genormeerd aanbod toegestaan kan worden. Het aanbod op internet wordt
gekwalificeerd als een productinnovatie. Het onderzoek wordt opgezet in samenwerking met de
betrokken vergunningverleners, vergunninghouders van landelijke kansspelen en met de VAN
Speelautomaten Brancheorganisatie. Ook toezichthouders en specialisten op het gebied van
verslavingszorg en informatie- en telecommunicatietechnologie worden hierbij betrokken. Het
kabinet zal hierover besluiten en de Tweede Kamer informeren.
Overig aanbod
De Nederlandse overheid wil illegaliteit tegengaan en tegelijkertijd voorkomen dat gelden
wegvloeien naar buitenlandse aanbieders. Zij stuit echter bij de handhaving van deze regels op
een aantal problemen: de prioriteitstelling, beschikbare capaciteit en het gebruik van het
instrumentarium. Naast deze meer algemene problemen kent internet een grensoverschrijdend
karakter en de van Nederland afwijkende regelgeving in andere landen. Dit maakt de
handhaving in veel gevallen praktisch onmogelijk. Het overleg met de betrokken ministeries,
het openbaar ministerie en de politie werd voortgezet om in kaart te brengen welke delicten in het
kader van de Wet op de kansspelen met gebruik van internet gepleegd worden en hoe hier
eventueel tegen valt op te treden. De overheid beseft echter ook de grenzen van strafrechtelijk
optreden em kijkt daarom ook naar andere mogelijkheden, zoals zelfregulering, bijvoorbeeld in
samenwerking met internetproviders.
Toekomst kansspelbeleid
De nota Kansspelen herijkt, waarin het kabinetsbeleid over Gokkers hebben nog weinig vertrouwen in de
goksites. Zij vinden dat de overheid niet het
kansspelen staat verwoord, voorzag al dat technologische recht heeft om online kansspelen te verbieden.
Zolang de de spelletjes niet volledig vrij zijn,
en internationale ontwikkelingen een negatieve invloed hebben zij geen zin in online gokken. Bovendien
zijn zij bang dat hun creditcard nummer bij het
kunnen krijgen op de effectiviteit van de aangekondigde gokken wordt ontvreemd. Volgens een NIPO
onderzoek in opdracht van het College van
toezicht op kansspelen komt deelname aan
maatregelen. Ook wordt het gevaar gesignaleerd dat de
buitenlandse loterijen via internet nauwelijks
voor.
beperking van het legale aanbod een toename van illegaal
aanbod kan betekenen. Beide verwachtingen zijn ondertussen bewaarheid, zo blijkt uit in de nota
aangekondigde onderzoeken en rapporten. Er is een interdepartementaal overleg tot stand
gebracht dat de huidige problemen in hun onderling verband gaat analyseren en met voorstellen
komt voor verbetering van de regulering van kansspelen.
Kinderporno
"Vice is part of human existence. You wouldn't dump your kids on the sidewalk of a big city
and tell them to fend for themselves, and you shouldn't do that on the Internet, either. The
beauty of it is that it lets you communicate with anyone around the world, and the bummer
about it is the same thing. A lot of sleazebags are out there." [Bill McCarthy, geciteerd in:
Garry Barker, Internet regulation doomed, 16 aug. 2000]
Het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie was in Nederland al verboden voordat het
internet werd uitgevonden. Dat neemt niet weg dat het internet op diverse manieren gebruikt
wordt om deze tekenen van seksueel misbruik van kinderen te verspreiden. Dit wordt uitvoeriger
geanalyseerd in Kinderporno in Cyberspace. De meer algemene discussie over de zin en
mogelijkheden van regulatie van cyberporno moet niet worden verward met de discussie over de
bestrijding van kinderpornografie. Deze tekst richt zich uitsluitend op met formeel-juridische
aspecten van de bestrijding van kinderpornografie.
De wet: artikel 240b Wetboek van Strafrecht Op 1 februari 1996 is de wijziging van art. 240b
WSr in werking getreden. Volgens de beleidsaanwijzing van het Openbaar Ministerie gebeurt
strafrechtelijk optreden bij verdenking van kinderporno vanuit de intentie de jeugdige te
beschermen tegen seksueel misbruik. Het is nadrukkelijk “niet de bedoeling derden te behoeden
voor kennisneming van seksueel prikkelend beeldmateriaal of om uiting te geven aan bepaalde
zedelijke opvattingen” [Aanwijzing Kinderporno].
1. “Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie
wordt gestraft degene die een afbeelding - of een gegevensdrager, bevattende een
afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van
achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreidt, openlijk tentoonstelt,
vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorraad heeft. [De minimumleeftijd voor
deelname in pornografie werd in oktober 2022 verhoogd van zestien naar achtien jaar].
2. Niet strafbaar is degene, die een dergelijke afbeelding in voorraad heeft waarvan vaststaat
dat hij deze voor een wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel gebruikt.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt
gestraft degene die van het plegen van een van de misdrijven, omschreven in het eerste lid,
een beroep of een gewoonte maakt.”
“Het originaire delict wordt begunstigd door het daaruit voortvloeiende delict. Seksueel
misbruik van kinderen, de produktie van daarop gebaseerde kinderpornografie en de
openbaarmaking daarvan vormen een reeks van met elkaar samenhangende en elkaar
begunstigende ernstige strafbare feiten. Naast het onderliggende zedendelict zelf verdient
de - vaak grensoverschrijdende - handel die daarvan profiteert, evenzeer krachtig,
bestrijding. Een effectieve bestrijding van de vervaardiging van op seksueel misbruik van
kinderen gebaseerde pornografie is niet mogelijk zonder een effectief strafrechtelijk
optreden tegen de verspreiding van deze pornografie. Daarbij moet worden bedacht dat
optreden tegen de bron van kinderpornografie niet altijd mogelijk is (bij voorbeeld ingeval
van vervaardiging van de kinderpornografie buiten Nederland).”
“Door deze wijziging zal het in voorraad hebben van kinderpornografie strafbaar worden,
ongeacht de vraag of zulks geschiedt op grond van commerciële motieven dan wel voor
privé doeleinden.”
“Het in voorraad hebben van kinderpornografie bouwt rechtstreeks of door middel van
verspreiding voort op en profiteert van ten aanzien van kinderen gepleegde zedendelicten.
Dat zijn ernstige strafbare feiten. Bescherming van de lichamelijke en geestelijke
gezondheid van kinderen maakt een krachtige bestrijding van zedencriminaliteit
noodzakelijk. Een effectieve bestrijding van zedendelicten is niet mogelijk, indien niet ook
kinderpornografie krachtig wordt bestreden. Zulks is niet mogelijk, indien niet alle schakels
in de keten binnen de kinderpornografie die enerzijds afhankelijk zijn van de produktie
daarvan en anderzijds deze bevorderen, strafbaar zijn gesteld. Dat betekent dat het in
voorraad hebben van kinderpornografie zonder meer strafbaar wordt. Voor de strafbaarheid
op zich is niet meer relevant dat de bezitter van kinderporno het oog heeft op de
verspreiding of de openlijke tentoonstelling ervan (hetzij voor de commercie hetzij binnen
zijn privésfeer).”
Mede naar aanleiding van berichten uit het buitenland in 1984 over de rol die Nederland zou
spelen bij de produktie van kinderporno, werd in juni 1985 de werkgroep kinderpornografie
ingesteld. Zij had als opdracht het inventariseren van bestaande en nog te ontvangen informatie
m.b.t. kinderpornografie in Nederland, het opsporen van eventuele binnenlandse
distributiekanalen en het doen van onderzoek naar de herkomst en de bestemming van
aangetroffen kinderpornografie. In haar onderzoeksverslag van augustus 1986 kwam de
werkgroep tot de volgende conclusies:
a. “Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan in Nederland van produktie van
kinderpornografie in de zin van het seksueel misbruik maken van kinderen met als doel de
commerciële vervaardiging van kinderpornografie.
b. Ten aanzien van zes firma's bestaat het vermoeden dat zij zich in het verleden hebben bezig
gehouden met het druktechnisch verzorgen en uitgeven van kinderpornografische werken;
de meeste hebben deze activiteiten enkele jaren geleden gestaakt, terwijl een enkele
waarschijnlijk pas naar aanleiding van de verhoogde aandacht in 1984 gestopt is.
c. Kinderpornografie was tot 1984 relatief ruim beschikbaar in Nederland; thans wordt
kinderpornografie nog slechts sporadisch aangetroffen in streken waar politie en justitie nog
geen blijk hebben gegeven van actief optreden tegen het verschijnsel.
d. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van een georganiseerd distributiesysteem voor
De werkgroep heeft ook aanbevelingen gedaan die uitgangspunten zijn voor een effectieve
opsporing en verzameling van bewijsmateriaal. De procureurs-generaal hebben blijkens de
Beleidsuitgangspunten inzake kinderpornografie (Stcrt. 1987, 144) deze aanbevelingen
overgenomen. De aanbevelingen houden het volgende in:
1. Politie en justitie dienen een uniforme interpretatie van artikel 240b Sr. te hanteren en deze
zo duidelijk mogelijk uit te dragen.
2. Het opsporings- en vervolgingsbeleid dienen landelijk uniform te zijn.
3. Verkooppunten van pornografie dienen regelmatig door de politie op aanwezigheid van
kinderpornografie gecontroleerd te worden.
4. Het openlijk aanbieden van of vragen naar kinderpornografie dient als regel tot een
opsporingsonderzoek te leiden.
5. Bij verdenking van commerciële productie van kinderpornografie dient als regel een
gerechtelijk vooronderzoek gevorderd te worden en het doen van huiszoeking in een zo
vroeg mogelijk stadium bevorderd te worden.
6. Indien de politie stuit op een geval van ontucht met kinderen dient zij op de mogelijkheid
van (niet-commerciële) kinderpornografie bedacht te zijn en het doen van huiszoeking in
Het besef dringt door dat intensief en gericht onderzoek wenselijk is om het verschijnsel in kaart
te brengen. Daartoe doet een kinderpornoteam van de Sociale Jeugd- en Zedenpolitie van de
Regiopolitie Amsterdam-Amstelland sinds medio 1993 structureel onderzoek naar
kinderpornografie. Dit onderzoek betreft zowel individuele strafzaken als onderzoek naar
productie- en verspreidingsnetwerken. Daarbij fungeert de CRI als centraal orgaan in het
onderzoek naar kinderpornografie en de informatie uitwisseling van kinderpornografie. Daartoe is
in 1987 een coördinator aangesteld. Sinds 1991 zijn twee politiefunctionarissen bij de CRI belast
met de bestrijding van verschillende vormen van zedencriminaliteit. Zij verzorgen onder meer de
landelijke coördinatie voor kinderpornografie door de ontwikkelingen op dit terrein bij te houden,
door in voorkomende gevallen informatie uit te wisselen, bij voorbeeld als vanuit het buitenland
via Interpol om een onderzoek wordt verzocht en door lidmaatschap van een Interpol-werkgroep.
Het onderzoek van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland betreft het grondgebied van de regio.
In het onderzoek is uit verschillende bronnen informatie verzameld, daterend vanaf 1 januari
1991. Daaruit komt naar voren dat ook Nederland een rol speelt in de commerciële productie van
kinderporno en dat er (nog steeds) sprake is van een relatief grote rol van Nederland in de
distributie van kinderpornografie. Daarmee is echter niet gezegd dat Nederland een centrale rol
speelt in het verschijnsel kinderpornografie. Veeleer blijkt er sprake te zijn van een wereldwijd
netwerk van liefhebbers van kinderpornografie, waarin een levendige ruilhandel plaatsvindt. Uit
CID-matige informatie blijkt dat verschillende landen, zowel in Europa, in Noord-Amerika als in de
derde wereld bekend staan als producenten van kinderpornografie. Harde feiten ontbreken wat dit
betreft, ook omdat aan het inbeslaggenomen materiaal meestal niet is te zien waar en wanneer de
primaire productie heeft plaatsgevonden.
2. Beeldmateriaal bij de vervaardiging waarvan geen jeugdig model heeft gestaan, niet te laten
vallen onder het bereik van het artikel.
De minister bevestigde dat Artikel 240b niet ten doel heeft “derden te behoeden tegen
kennisneming van seksueel prikkelend beeldmateriaal”.
De president van de rechtbank Amsterdam deed uitspraak in het kort geding van 14
juni 1994 in de zaak Mader tegen de Staat. Het ging in die zaak om een civiele
vordering van Mader. Hij eiste de teruggave van vijf strafrechtelijk in beslag genomen
foto's. Deze uitspraak geeft inzicht in de problematiek van het verschijnsel
kinderpornografie. De rechtsoverwegingen 5 en 6 van de uitspraak luiden:
“5. Tot uitgangspunt dient dat beoordeeld moet worden of het hoogst
onwaarschijnlijk voorkomt dat Mader zich heeft schuldig gemaakt aan een
strafbaar feit en dat de vordering van de officier van justitie tot
verbeurdverklaring van de foto's door de strafrechter zal worden toegewezen,
De Staat stelde geen hoger beroep in tegen deze uitspraak. Het openbaar ministerie
zag af van verdere vervolging.
De minister trok hieruit de volgende conclusie: een afbeelding van een houding van een jeugdige
die een seksuele prikkel teweeg kan brengen bij een persoon die naar die afbeelding kijkt is nog
geen seksuele gedraging in de zin van de wet. “Dat zou er immers toe leiden dat een afbeelding
van een bloot kind op zich onder de strafbepaling zou vallen, omdat er personen zijn die vanwege
hun geaardheid door een dergelijke afbeelding seksueel opgewonden raken.” Het uitgangspunt bij
de toepassing van de strafwet is dat het gaat om een gedraging, die - als ze wordt vastgelegd -
schadelijk is voor de jeugdige, òf vanwege de publicatie daarvan. Dat de afbeelding primair wordt
vervaardigd en in omloop wordt gebracht met het oogmerk anderen seksueel te prikkelen, is
volgens de minister bijzaak. “Het gaat om bescherming van de jeugdige tegen seksuele
exploitatie.”
De vraag is echter welke soort gedragingen wel en welke niet onder het bereik van het strafrecht
vallen. De minister gaf hiervoor slechts een globale aanduiding door een aantal categorieën te
onderscheiden.
1. Seksuele gedragingen waarbij het minderjarige slachtoffer en ten minste een ander zijn
betrokken zijn in de regel strafbaar: seksueel binnendringen van het lichaam, het plegen
van ontuchtige handelingen met een ander, het dulden van ontuchtige handelingen van een
ander. Strafbaar is dus het verleiden van een jeugdige jonger dan 16 jaren en het plegen
van ontuchtige handelingen met een derde. Uiteraard is ook en met name het met geweld of
bedreiging met geweld dwingen van het slachtoffer tot het plegen of dulden van ontuchtige
handelingen. Daaronder valt ook het plegen van seksuele handelingen met zichzelf.
3. Een grensterrein is het aannemen van een ‘uitdagende houding’. Het aannemen van een
uitdagende houding kan onder bepaalde omstandigheden als een seksuele gedraging
worden opgevat. “Er zijn houdingen uit de afbeelding waarvan kan worden afgeleid dat het
brengen van een kind in die houding schadelijk moet worden geacht. Er zijn ook houdingen
waaraan een zeker uitdagend karakter niet kan worden ontzegd, maar die niettemin, mede
gelet op de wijze waarop zij zijn afgebeeld, een onschuldig karakter dragen.’ De grens
tussen ‘schadelijk’ en ‘onschuldig’ is echter niet altijd even eenduidig te trekken.
4. Afbeeldingen van geheel of gedeeltelijk ontblote kinderen zijn meestal geen afbeelding van
een seksuele gedraging, ook al kan zo'n afbeelding op sommige liefhebbers van dit soort
afbeeldingen een seksueel prikkelende uitwerking hebben. “Er kunnen evenwel zodanige
bijkomende - onnatuurlijke - ingrediënten zijn vastgelegd, dat het brengen van de jeugdige
in die onnatuurlijke - ambiance een seksuele connotatie krijgt die als schadelijk voor het
kind moet worden aangemerkt.”
5. Tenslotte is er beeldmateriaal bij de vervaardiging waarvan niet een echt kind betrokken is
geweest, maar waarin een werkelijke seksuele gedraging wordt nagebootst. Omdat daarbij
geen reëel persoon is betrokken, zal volgens de minister achtervolging achterwege moeten
blijven. Door de moderne computertechnieken is het mogelijk afbeeldingen te vervaardigen
die gedragingen weergeven die niet of nauwelijks van echt zijn te onderscheiden. “Waar in
een dergelijk geval uit de afbeelding zelf niet valt op te maken dat het afgebeelde niet in de
werkelijkheid heeft plaatsgehad, zullen gegevens waaruit kan blijken dat zulks het geval
was, uit het verhoor van de verdachte en eventueel daarop gebaseerd nader onderzoek naar
voren moeten komen.” Artikel 240b stelt een aantal handelingen ten aanzien van een
afbeelding van een seksuele gedraging strafbaar, wanneer daarbij een kind is betrokken.
Van kinderpornografie is sprake wanneer het gaat om een afbeelding van een seksuele gedraging
waarbij een kind is betrokken. Dit betekent echter niet dat iedere afbeelding van een seksuele
gedraging als kinderporno kan worden aangemerkt. Het gaat om het specifieke karakter van de
afbeelding en de context waarin deze is geplaatst. Dat zo'n afbeelding een seksuele prikkeling
teweeg kan brengen is niet relevant. Relevant is of de afbeelding, afgezien van haar eventuele
seksueel prikkelende karakter, het aanwijsbare gevolg is van seksuele exploitatie van een
minderjarige.
Internet is een fantastisch medium om mensen met "Een van de zaken die nog onvoldoende geregeld zijn,
is de bestrijding van racisme op Internet. Racistische
elkaar in contact te brengen, om hen met elkaar te uitingen vinden er nog betrekkelijk ongehinderd hun
weg. Racisten uit alle delen van de wereld chatten en
laten communiceren, om van elkaar te leren en elkaar wisselen informatie uit. Neonazi's verheerlijken de
Holocaust. Zonder moeite vind je handelaren die CD's
meer te respecteren. Zoals bij alle nieuwe media vol songs met discriminerende teksten te koop
aanbieden. Op Internet verschijnt materiaal dat, als
het in de winkel had gelegen, in veel landen
hopen of verwachten de optimisten dat deze
onmiddellijk in beslag zou worden genomen. Ik denk
dat we dat materiaal ook op Internet niet vrijelijk
mogelijkheden ook daadwerkelijk worden benut. De moeten laten circuleren.
Sommigen zien in een verbod op dit soort uitingen een
internetwereld (‘cyberica’) is echter ook en in ongeoorloofde inperking van de vrijheid van
meningsuiting. Ik vind dat iedereen het recht moet
toenemende mate een afspiegeling van een door hebben om Internet te gebruiken zonder zich bedreigd
te voelen" [Minister Van Boxtel: Cyberracisme, 13
oktober 2000].
exploitatieve, onderdrukkende en discriminerende
splitsingslijnen verscheurde samenleving. Cyberica is daarom ook steeds meer eigenschappen
gaan vertonen die voor mensen met een democratische ethiek een gruwel en ergernis zijn. De
internetwereld biedt immers ook een uitstekende megafoon voor individuen en organisaties die
geloven dat alle maatschappelijke problemen kunnen worden opgelost door de eliminatie of
uitstoting van bepaalde groepen ‘vreemdelingen’ of ‘buitenstaanders’. Via internet is veel
informatie te vinden over achtergronden en activiteiten van deze haatgroepen. In Hate Groups &
Anti-Semitism zijn de belangrijkste informatiebronnen bijeengebracht.
Zelfs de meest extreme en minuscule haatgroepen hebben inmiddels ontdekt dat het internet een
uiterst krachtig medium is om hun haatdragende boodschap en destructieve actieprogramma uit
te dragen. De technologische middelen om informatie uit te wisselen en om met elkaar te
communiceren worden ook gebruikt door mensen en organisaties die zichzelf normatief en/of
politiek niet gehouden weten door enige humanitaire of democratische moraal.
Op het internet verschijnt veel racistisch materiaal dat, als het in de winkel had gelegen, in veel
landen onmiddellijk in beslag zou worden genomen. Aan het begin van de nieuwe eeuw bestonden
er al minstens 3000 haat-propagerende websites [Simon Wiesenthal Center]. Wie de moeite
neemt om een paar honderd van deze haat-sites te bezoeken zal — zeker vanuit ‘Nederlands’
perspectief — grote moeite hebben om zijn gevoel van walging te verwerken, of om zich een
voorstelling te maken van het ongemeen kwaadaardige en gewelddadige karakter van die sites.
Wie niet in ‘hulpeloos anti-facisme’ [W.F. Haug] wil blijven steken, zal een weg moeten zoeken om
deze emotionele walging en morele verwerpelijkheid om te zetten in een effectieve politieke
handelingsstrategie.
Discriminatie op internet is niet minder schadelijk dan discriminatie elders. Racisme en alle andere
vormen van discriminatie dienen ook op het internet strafbaar te worden gesteld en pro-actief
bestreden te worden. Vanuit Nederlands perspectief is dat geen opmerkelijke stellingname, omdat
deze norm in de Nederlandse constitutie is vastgelegd. Om deze norm te universaliseren moet de
wetgeving internationaal worden aangescherpt. In de Raad van Europa wordt gewerkt aan een
verdrag over computercriminaliteit (‘Crime in Cyberspace’). Daarbij wordt wel expliciet gesproken
over verspreiding van kinderporno op internet, maar niet over discriminerende uitingsdelicten.
welke grond dan ook. Zij organiseert een wereldconferentie tegen racisme, raciale discriminatie,
xenofobie en gerelateerde intolerantie [Durban, Zuid-Africa, 31 aug - 7 sept 2001].
Europese Regelgeving
Ook op Europees niveau maken mensen zich zorgen over de toegankelijkheid van potentieel
schadelijk materiaal op het internet. Samen met nationale regeringen en vertegenwoordigers van
de industrie heeft de Europese Commissie uitgebreide voorstellen gedaan voor de regulatie van
het internet. Om dit beleid in praktische aktie om te zetten is de 'Working Party on Illegal and
Harmful Content' opgericht.
De Raad van Europa publiceerde in 2001 het eerste verdrag dat cybercriminaliteit moet
tegengaan: Convention on Cybercrime. Het verdrag verplicht ondertekenende landen tot het
aanpassen van de wetgeving aan de privacybepalingen van de Raad van Europa. Deze bepalingen
geven onder andere ruimere bevoegdheden aan politiediensten om inbreuk te plegen op
privacyrechten als het gaat om het opsporen van criminaliteit. Daarnaast worden providers
verplicht gegevens te bewaren die van belang kunnen zijn bij het oplossen van misdaden.
INCORE (Internet Content Rating for Europe) is opgericht door een groep Europese organisaties
met een gemeenschappelijk belang in industriële zelfregulatie en waardering van internet-inhoud.
Zij concentreert zich op het scheppen van een waarderings- en filtersysteem dat beantwoord aan
de behoeften van Europese gebruikers. INCORE wil nagaan hoe toegang door gebruikers zelf
gecontroleerd kan worden zodat zij de uiteindelijke beslissing krijgen over wat er wordt gezien en
wat niet. Zij propageert dus zelfregulatie van het internet.
“Mao Tse Tung zei dat je voor macht twee dingen nodig hebt: het geweer en de pen ... De communistische partij
heeft het geweer, maar het internet is nu de pen. Als zij daarover de controle verliezen, zal er iets gebeuren dat
hun gezag aantast” [Guo Liang, Chinese Academy of Social Sciences, Beijing, in een interview met CPJ].
“Governments of the Industrial World, you weary giants of flesh and steel, I come from Cyberspace, the new
home of Mind. On behalf of the future, I ask you of the past to leave us alone. You are not welcome among us.
You have no sovereignty where we gather. We have no elected government, nor are we likely to have one, so I
address you with no greater authority than that with which liberty itself always speaks. I declare the global social
space we are building to be naturally independent of the tyrannies you seek to impose on us. You have no moral
right to rule us nor do you possess any methods of enforcement we have true reason to fear” [John Perry
Barlow, A Declaration of the Independence of Cyberspace, 1996].
Ambivalenties
De digitale revolutie begint zich ook thuis te voelen in China. Medio 2000 waren al bijna 17
miljoen Chinese burgers online. Twee jaar later was dit aantal gestegen tot bijna 46 miljoen. Begin
2005 waren er meer dan 80 miljoen Chinese internetters. In juni 2009 telde het aantal netizens in
China bijna 300 miljoen en is daarmee uitgegroeid tot de grootste online populatie ter wereld. Om
het verdere groeipotentieel in te schatten: jaarlijks groeit de internetpopulatie in China met 41,9
%. Eind 2008 was de internet penetratiegraad iets meer dan 22,6% en kwam daarmee voor het
eerst boven de gemiddelde penetratiegraad wereldwijd. Eind 2012 telde China 584 miljoen
internetinternetgebruikers waarvan 420 miljoen met een mobiele connectie. Meer dan 90 % van
de Chinese internetters beschikt over een breedbandverbinding [CNNIC = China Internet Network
Information Center]. De verwachting is dat de internetpopulatie in 2013 zal groeien tot meer 700
miljoen.
De politieke leiders van China staan ambivalent ten opzicht van het internet: zij verwelkomen de
economische voordelen van e-commerce, maar zij vrezen de politieke consequenties van een open
informatie-economie. Zij maken zich met name zorgen over mensen die het internet gebruiken om
onafhankelijke politieke opvattingen te ventileren.
“De atmosfeer ... op het internet is veel vrijer dan de atmosfeer in ons land in het algemeen. Wanneer je voor
een computer zit kan niemand je ziel of je geest controleren” [student op Universiteit van Beijing, meestal
bekend als Beida].
De officiële stem van de partij in cyberspace concentreert zich op de bulletin boards van de site
van People’s Daily. Deze pagina's worden regelmatig gevuld met scherpe kritiek op de regering,
die vervolgens haastig door de staf worden verwijderd. Veel mensen maken gebruik van proxy
servers* en andere strategieën om toegang te krijgen tot bepaalde Chinese of buitenlandse
websites. De regering probeert deze toegangswegen te blokkeren. Soms speelt internet een rol in
kleinschalige protesten.
Toch is ondanks deze bureaucratie, of misschien wel dank zij, overheidsregulatie van het internet
sporadisch en ongeorganiseerd geweest. Veel buitenlands nieuws wordt geblokkeerd, maar lang
niet alles. Niet alle sites van dissidenten en oppositionele organisaties zijn geblokkeerd.
De eerste serie regels beperkt directe buitenlandse investering in internetbedrijven en vereist dat
bedrijven zich melden bij het Ministerie van Informatie-Industrie met het verzoek tot toestemming
voordat zij aandelen uitbrengen of een overeenkomst tekenen met een buitenlandse investeerder.
Artikel 15 van de Measures for Managing Internet Information Services [ Beijing, 1.10.2000]
verbiedt de verspreiding van informatie die de eenwording van het land schade doen, de nationale
veiligheid in gevaar brengen, of subversief zijn ten opzichte van de overheid. Ook het propageren
van ‘kwaadaardige sektes’ is verboden, evenals het verspreiden van materiaal dat de sociale orde
verstoort of de sociale stabiliteit ondergraaft. Andere artikelen verbieden de verspreiding van
pornografie of obsceen materiaal, samen met alles dat “de eer en de belangen van de staat”
schade toebrengt.
De regelgeving geldt ook voor babbelboxen, die in het verleden nogal eens gebruikt werden om
anoniem te discussiëren over democratie en de tekortkomingen van de heersende elite. Door de
nieuwe regels zijn alle providers gedwongen om de inhoud van de babbelboxen te monitoren en
controversiële thema's te beperken. Deze regels worden echter routinematig genegeerd.
De Great Firewall die om China is heengelegd, is de eerste verdedigingslinie van de overheid tegen
ongewenste opinies of documenten die via internet verspreid worden. Deze verdedigingslinie
wordt doorbroken met behulp van proxy servers* die buiten de Chinese brandwering worden
opgesteld. Chinese gebruikers loggen in op de proxyserver welke op haar beurt in de geblokkeerde
site inlogt. Hierdoor wordt de software waarmee de overheid sites blokkeert om de tuin geleid.
Het CJP [Committee to Protect Journalists] is van mening dat China met internet in ieder geval
een vrijere plaats is dan China zonder internet. Het is voor de eerste keer dat er in het hele land
‘onofficieel’ nieuws circuleert. Hierdoor hebben miljoenen mensen toegang tot informatie en
ideeën die een generatie geleden ondenkbaar was. De nieuwe internetregulaties herinneren de
Chinese burgers eraan dat de commissarissen bereid zijn om de deur voor onafhankelijke
meningsuiting dicht te slaan.
In China was het altijd al verboden om een onafhankelijke De Chinese overheid heeft vanaf het begin
geprobeerd controle te krijgen over de
nieuwsorganisatie op te zetten. Toch zijn er een aantal
inhoud van het internet die haar burgers
populaire sites die gedragen worden door informele kunnen ontvangen. Maar zij wil ook
meeprofiteren van het geld dat via het
netwerken van verslaggevers en commentatoren. Zij
internet verdiend kan worden. Zonder
verzorgen een onafhankelijke nieuwsgaring en verspreiden toestemming vooraf mag geen organisatie of
frisse ideeën over actuele gebeurtenissen. In een poging individu diensten aanbieden voor of optreden
als een vertegenwoordiger voor domeinnaam
om deze trend te keren vereisen de nieuwe registratie in de Chinese taal.
internetregulaties dat alle Chinese portaalsites het
overheidsnieuws verspreiden en speciale toestemming moeten vragen voordat zij nieuws plaatsen
uit buitenlandse media. Onder de nieuwe regels zijn alleen staatsmedia bevoegd om nieuwe sites
op te zetten, en alleen met toestemming van de State Council Information Office (een instelling op
kabinetsniveau dat verbonden is aan het Propaganda Ministerie van de communistische partij).
Het Information Office behandelt inhoudelijk kwesties, terwijl het Ministerie van Informatie-
industrie kijkt naar thema’s als dienstverlening en toegang.
Zeven hoofdzonden
Op 8 augustus 2001 kondigde de Chinese regering een nieuwe reeks restrictieve maatregelen aan:
publicaties kunnen worden verboden wanneer zij een van de zeven verboden onderwerpen
behandelen. Elke vorm van kritiek op overheidsbeleid wordt hierdoor verboden (‘schadelijk voor
het nationaal belang‘). Het Ministerie van Staatspers en Publicaties vatte haar beleid samen in de
“zeven nee’s”:
1. Het negeren van de leidende rol van het Marxisme, de gedachten van Mao Tse-Tung, of de
theorie van Deng Xiaoping.
2. Het opponeren tegen de leidinggevende principes, de officiële lijn of de politieke maatregelen
van de Communistische Partij.
3. Het onthullen van staatsgeheimen, het aantasten van de nationale veiligheid of het schenden
van nationale belangen.
4. Het opponeren tegen officieel beleid ten aanzien van nationale minderheden en religie, of het
schaden van de nationale eenheid en het in gevaar brengen van sociale stabiliteit.
5. Het propageren van moord, geweld, obsceniteit, bijgeloof of pseudo-wetenschap.
6. Het verspreiden van geruchten of vervalst nieuws, of het interfereren in het werk van de partij
en de regering.
7. Het schenden van de partijpropaganda discipline of van nationale regels met betrekking tot
publicatie en reclame.
Deze extreme beperking van de vrijheid van meningsuiting gaat gepaard met een verzwaring van
de straffen voor het schenden van deze verboden. Aanvankelijk kregen redacteuren van kranten
en internetsites die onwelgevallige publicaties verspreiden eerst nog een waarschuwing voordat zij
werden ontslagen. Pas na herhaalde waarschuwingen werd vervolgens de krant of internetsite
gesloten. In het aangescherpte censuurbeleid kan onmiddellijk worden overgegaan tot sluiting van
het medium waarmee de censuur wordt overtreden [CPJ, 25.6.01].
aangenomen. Maar ondanks de grote investeringen (€ 640 miljoen) kwam het project niet van de
grond, gedeeltelijk omdat concurrerende overheidsafdelingen begonnen waren om op eigen kracht
internet op te bouwen. Sommige autoriteiten dromen nog steeds van een louter Chinees
informatienetwerk dat volledig is afgesloten van de gevaarlijke verleidingen van het bredere
wereldwijde web.
“Je moet onze geschiedenis kennen. China gaat het internet ontwikkelen, maar we weten niet of dit gepaard
gaat met het soort onbeperkte persvrijheid die Westerse experts graag willen. Misschien willen wij dat soort
vrijheid niet” [Ke Guo, professor in de journalistiek op de Shanghai International Studies University].
Al met al is in China de repressie op het internet uitgebreider en verfijnder dan waar dan ook. De
Chinese autoriteiten blokkeren niet alleen websites die hen niet bevallen, maar zij monitoren ook
het internetgebruik van individuele burgers. China heeft, zo banadrukt Amnesty International keer
op keer, het grootste aantal gevangen gezette journalisten en cyberdissidenten ter wereld. Daar
staat tegenover dat China niet alleen de grootste en snelst groeiende internetpopulatie ter wereld
heeft, maar ook een toenemend aantal dissidenten die naar creatieve oplossingen blijven zoeken
om vrije toegang te krijgen tot cyberspace als geheel.
Ideologische Internetoorlog
De Chinese autoriteiten blokkeren een hele serie websites, zoals die van de Washington Post,
Voice of America, Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties. Op de zwarte lijst
staan verder de dissidente, religieuze beweging Falun Gong. Alle websites die de Chinese
autoriteiten niet bevallen worden zonder pardon gesloten of geblokkeerd. Door veel Chinezen werd
het ontduiken van deze censuur tot grote kunst verheven. De kunst bestaat hierin dat men een
manier moet vinden toegang te krijgen tot kritische buitenlandse websites zonder dat de Chinese
autoriteiten hiervan weet hebben. Men moet dus ongemerkt door de Chinese internetblokkades
heenbreken.
SafeWeb verspreidde sinds maart 2001 het programma Triangle Boy. Dit programma werkt als een
schild voor Chinese burgers die toegang willen tot geblokkeerde internetsites. Deze p2p-
technologie probeert de regering in de luren te leggen door het signaal buiten de firewall van de
regering te zenden naar een onschuldige site, die vervolgens dat signaal naar de ‘verbannen’ site
kaatst en terug naar de eigen computer. Het programma werkt als een intermediair die alle
gegevens die verstuurd worden tussen de computer van een gebruiker en de bezochte websites
versleutelt. De broncode van het programma is openbaar, zodat iedereen kan verifiëren dat de
applicatie precies doet wat haar ontwerpers beweren. Het programma kan direct worden
opgehaald van de SafeWeb site.
Het probleem voor Chinezen die zich niet door hun regering willen laten ringeloren bij hun
informatievoorziening is hoe zij de hand kunnen leggen op de ‘Triangle Boy’. De toegang tot de
website van SafeWeb is immers inmiddels door de Chinese autoriteiten geblokkeerd. Zij staan
daarin overigens niet alleen. Ook in Saudi Arabië, Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten
werd de toegang tot deze site geblokkeerd. En in het kielzog daarvan deden ook een aantal grote
financiële instellingen, scholen, bibliotheken en overheidsinstellingen in Westerse landen de site
van SafeWeb in de ban.
Op last van de Chinese autoriteiten werden in de eerste maanden van 2004 zo’n 8.600
internetcafés gesloten waarvoor geen vergunning was afgegeven. Volgens de Chinese autoriteiten
ging het daarbij in veel gevallen om cafés die in strijd met de wet jongeren toelieten. In China is
het verboden om internetcafés uit te baten binnen een straal van tweehonderd meter van scholen.
De paternalistische gedachte daarachter is dat leerlingen via internet in aanraking zouden kunnen
komen met pornografie of verslaafd kunnen raken aan videospelletjes. Volgens de Chinese
autoriteiten brengen internetcafés grote schade toe aan de geestelijke gezondheid van tieners en
wordt het onderwijs hierdoor ondermijnd.
De groene dam
In 2009 kondigde de regering een nieuwe wet
Green Dam Girl
aan die fabrikanten verplichten het In het verzet tegen de nieuwe
filtersoftware bracht de
softwarepakket Groene Dam te installeren op oppositie de Green Dam Girl
tot leven. In deze cartoon
alle computers die vanaf 1 juli in China worden draagt het meisje een konijn
(de mascotte van de Groene
verkocht. Door middel van de in China zelf Dam software), draagt ze een
button met een riviercrab (een
geproduceerde Groene Dam probeert de verwijzing naar de Chinese
internetcensuur) en houdt zij
een emmer met verf vast om
overheid de digitale censuur aan te scherpen.
online vuiligheid uit te wissen.
Volgens de Chinese overheid zou het
programma alleen maar pornografische en gewelddadige websites censureren om kinderen te
beschermen (de officiële naam van het filterprogramma is ‘Groene Dam Jeugdbegeleiding’). Het
officiële doel van de Groene Dam is het bouwen van een gezonde en hamonieuze online omgeving
die de hersens van de jeugd niet vergiftigen. Maar het webfilter blokkeert veel meer dan porno. Bij
het intoetsen van bepaalde politieke termen krijgt men een pop-up te zien met de boodschap
‘schadelijke informatie’ en sluit de browser vervolgens gedwongen af. Bovendien houdt de
software op de computer een logbestand bij over de gedragingen van de gebruiker. Tensloltte
waarschuwden begveiligingsdeskundigen dat de gebruikte software erg kwetsbaar was;
cybercriminelen zouden de lekken in het filter kunnen gebruiken om de controle over de pc over te
nemen.
De maatregel stuitte op veel kritiek: het bedrijf dat Groene Dam had ontworpen ontving
honderden bedreigingen en de Chinese kunstenaar Ai Weiwei riep op 1 juli niet online te gaan om
een signaal af te geven. Maar ook Amerikaanse diplomaten en ondernemers, en de EU spraken
hun afkeuring uit over het plan omdat het in strijd zou zijn met internationale handelsafspraken.
Op de dag dat het filterprogramma verplicht gesteld zou worden, werd bekend dat het plan werd
uitgesteld. De voorgenomen protesten en bijeenkomsten kregen door dit uitstel plotseling een
feestelijk karakter. “Dit geeft internetgebruikers moed. Ze hebben meer vertrouwen gekregen en
zijn meer met elkaar verbonden geraakt door hun strijd tegen Groene Dam”, verklaarde de activist
Chen Yongmiao [Trouw, 1.7.09].
Verboden geruchten
Chinese internetgebruikers wetem dat zij nauwkeurig door de overheid in de gaten worden
gehouden. Bloggers, twitteraars en facebookers die volges de overheid ‘geruchten’ verspreiden
kunnen vanaf september 2013 gemakkelijk drie jaar gevangenisstraf krijgen als dit gerucht
vijfduizend keer is aangeklikt of vijfhonderd maal wordt doorgezonden. Die gevangenisstraf kan
veel langer worden als deze ‘geruchten’ uitlopen op grootschalige incidenten: chaos, ethnische of
religieuze conflicten, of het beschadigen van “het nationale imago” [TechInAsia, 10.9.13].
Het hoogste gerechtshof in China motiveerde haar draconische maatregel als volgt: “Mensen zijn
beschadigd en er is een sterke maatschappelijke reactie. Het volk eist zware wettelijke straffen
voor criminele activiteiten als het gebruik van internet om roddels te verspreiden en mensen te
belasteren. In geen land wordt het in diskrediet brengen van individuen beschouwd als vrijheid
van meningsuiting” [Volkskrant, 11.9.13]. De grondgedachte achter deze dwangbuis voor onlune
geruchten is volgens Xinhuanet dat er via het internet veel laster, smaad en blackmail wordt
verspreid. De nieuwe regels zouden er alleen maar op gericht zijn om “een gezonde ontwikkeling
van het internet” te garanderen. De woordvoerder van het hooggerechtshof, Sun Jungong,
benadrukte dat internetgebruikers nog steeds worden aangemoedigd om corruptie en andere
wetsschendingen aan de kaak te stellen.
Dat is volledig in de lijn met de toespraak die de Chinese president Xi Jinping op 19 augustus hield
tijdens een bijeenkomst met chefs van de partijpropaganda. Daar verklaarde hij dat ideologische
controle de hoogste prioriteit is van de Communistische partij. Hij gaf de propagandamachine van
de partij opdracht om “een sterk internetleger” op te bouwen om “de grond van de nieuwe media
te bezetten”. De CCP moet een actieve strijd voeren om de publieke opinie voor zich te winnen.
Regulatie in Zweden
Op 24 oktober 1998 werd in Zweden een nieuwe wet op persoonsgegevens aangenomen die
gebaseerd is op EU wetgeving. De wet [PUL] stelt het strafbaar om namen publiek te maken op
het net, zonder dat de genoemde personen daarmee nadrukkelijk instemmen. Daarmee wordt de
vrijheid van meningsuiting bedreigd. Zo’n wet maakt het bijvoorbeeld illegaal om mensen te
kritiseren op die in het openbare leven een belangrijke rol spelen of die op homepagina’s hun
opinies verkondigen. De straf voor deze overtreding kan oplopen tot 2 jaar cel.
De wet maakt weliswaar een uitzondering voor ‘journalistieke’ maar niet voor informatie-
doeleinden. De wet was gebaseerd op de EU richtlijn over persoonsgegevens. In tegenstelling tot
andere EU-lidstaten wordt in Zweden echter een erg strikte interpretatie van deze richtlijn
gehanteerd.
In de site van PUL wordt de wet uitvoerig geanalyseerd, inclusief de gevolgen voor de vrijheid van
meningsuiting op het internet. De site geeft voorbeelden van de manier waarop Zweedse
gemeenschappen door de wetgeving worden beïnvloed. De gemeenschap van Gallivare in het
arctische deel van Zweden heeft een lang gevecht gevoerd met de Zweedse data-inspectie over
het recht om protocollen van gemeenteraadsvergaderingen op het net te publiceren. De
protocollen bevatte immers namen van mensen. Het Gallivare experiment in lokale democratie
werd als illegaal bestempeld. Meer informatie is te vinden in het verslag Christoph Andersson: The
Gallivare case and the fight about names on the internet en in zijn opstel: Schweden schränkt
bewährte Freiheitsrechte ein.
In mei 1999 kondigde nam de Australische regering een nieuwe wet aan die toegang tot
“aanstootgevende” websites en nieuwsgroepen verbood. Providers die weigeren om bepaalde sites
te blokkeren riskeren een boete van meer dan tienduizend dollar per dag, opgelegd door de
Australian Broadcasting Authority. Deze officiële censuurinstelling ontvangst extra geld om de wet
te handhaven en het internet te reguleren. De Australische regering verklaarde dat de internetwet
vooral bedoeld is om kinderen te beschermen tegen schadelijk materiaal op het internet. De wet
maakt het mogelijk providers te verplichten filterprogramma’s te gebruiken die websites en
Vanaf medio 2010 werden alle internetproviders verplicht om het internet te filteren op illegaal
materiaal [vgl. Wikipedia; NRC 19.2.10]
In de nacht van 26 september 1996 trokken de Taliban militia de hoofdstad van Afghanistan
binnen en namen controle over de stad. Een van hun eerste daden was het sluiten van de
gebouwen van de nationale televisie en het verbieden van alle tv-uitzendingen. De gebouwen van
de televisie werden als barakken gebruikt en de persvrijheid —waarvan hun voorgangers al niet
veel over hadden gelaten— verdween onder het schrikbewind van de Taliban volledig.
Het enige nationale radiostation zond alleen maar religieuze programma’s uit en officiële
propaganda. Vele journalisten die niet op tijd konden ontsnappen of zich verbergen werden
gearresteerd. In februari 1997 kondigde de minister voor informatie en cultuur een verbod aan op
de verkoop van buitenlandse boeken en tijdschriften. De Taliban maakte een eind aan de verkoop
van alle kranten die in Pakistan en Iran gepubliceerd worden.
Het doel van de Taliban was om de meest zuivere islamistische staat ter wereld op te bouwen,
waarin allerlei frivoliteiten zoals televisie, muziek en bioscoop verbannen zijn. Meisjes mogen niet
naar school en vrouwen mogen niet werken en hebben geen toegang tot medische zorg. Het
totalitaire terreurbewind in Kabul verbood alle vrouwen delen van hun lichaam te tonen en dwong
hen zich als kosmonauten te kleden, van top tot teen bedekt en gesluierd. Het was vrouwen
verboden om iemand te groeten, zelfs andere vrouwen.
De Taliban ontwikkelde een eigen website om erkenning te verwerven voor het regime door de
internationale gemeenschap. Maar zij verbood de Afghanen zelf elke toegang tot het internet. Op
13 juli 2001 maakte het regime van de Taliban bekend dat het gebruik van het internet in het land
verboden was. De hoogste leider van de Taliban, Mullah Mohammed Omar wond er geen doekjes
om:
“In het grondgebied van de Islamitische Emiraat van Afghanistan, kan geen enkele
gouvernementele of non-gouvernementele, Afghaanse of internationale organisatie, geen
particulier lichaam het internet gebruiken” [radio Shariat, 24 augustus 2001].
Het ‘Ministerie voor de Bevordering van Deugd en de onderdrukking van Kwaad’ kreeg alle macht
om overtreders van deze absurde wet te straffen volgens de islamitische wet (‘Sharia’), hoewel in
de Koran weinig te vinden is over het gebruik van het internet.
De enige computer met internettoegang in Direct na het verbieden van het internet in Afghanistan door
de heersende Taliban werd de site van de Taliban (de
Afghanistan stond in het kantoor van de hoogste inmiddels uit de lucht gehaalde www.teliban.com) gekraakt
door een Russische hacker, RyDen. Hij verving de voorpagina
leider van de Taliban, Mullah Mohammed Omar. van de site door de tekst: “Waarom het internet verbannen?
De volgende stap is het verbieden om te ademen en te
“Alleen een ‘betrouwbare man’ zal er toegang toe slapen.”
hebben.” Dezelfde betrouwbare man verbood eerder televisie, muziek, dansen, het buigen voor
andere mensen, scheren, picknicken voor vrouwen, vliegeren en afbeeldingen van dieren en
mensen.
“We zijn niet tegen het gebruik van het internet, maar we zijn tegen de verspreiding van
obsceen en immoreel materiaal, en materiaal op het internet dat tegen de Islam is”
[Reuters].
De Taliban probeerde een systeem te ontwikkelen waarin zij ingaande en uitgaande informatie kon
controleren. Ondanks alle intimidatie en terreur bleek dat is niet eenvoudig. De Taliban slaagde er
niet in het internetgebruik volledig te controleren zolang Afghanen telefoonlijnen konden huren uit
het buurland Pakistan (in Afghanistan zelf bestonden geen internetproviders).
“Het was het enige instrument dat ons in staat steld om in contact te
komen met andere mensen in andere landen en wij denken dat het het
enige instrument is dat mensen in de hele wereld kan vertallen over het lijden van ons volk,
van onze vrouwen en kinderen en de manier waarop zij ons kunnen helpen” [‘Sajeda’ aan
CNN].
Het Taliban bewind trad genadeloos hard op tegen deze ‘ongelovigen die de Islamitische
Internet vrijstaten
Hoe kunnen overheden hun burgers nog bescherming bieden in de virtuele ruimte? Is het mogelijk
om de onderdanen van een staat ook te beschermen tegen bedreigingen die ver buiten de
territoriale grenzen worden geïnitieerd? Met de komst van het internet is het er voor de politieke
autoriteiten niet gemakkelijker op geworden. In het oude zeerecht reikte de territoriale
bevoegdheden van een staat niet verder dan men een kanonskogel vanaf het vasteland kon
schieten. Hoewel die grens inmiddels wel iets is opgerekt, zijn er inmiddels nieuwe gebieden
ontstaan waar de controlerende en beschermende arm van overheden te kort of te krachteloos is
om voor haar burgers op te treden. Die nieuwe gebieden noemen we «internet-vrijstaten».
In 2000 stelde Prins Michael zijn territorium ter beschikking van het bedrijf HavenCo, dat
gevestigd is in het belastingparadijs Anguilla, een Caribbisch eiland dat zichzelf aanprijst met de
leuze: “A zero-tax jurisdictions is hard to beat.” HavenCo presenteert zich als een internet-
vrijstaat. Tegen betaling kunnen financiële instellingen vanuit Sealand hun diensten over de hele
wereld aanbieden. Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat er zeer geavanceerde
telecommunicatievoorzieningen op het eiland zijn geplaatst: slechts op 0,3 miliseconde van
Londen. “The free world just milliseconds away.”
Verwijzend naar de soevereiniteit van Sealand suggereerde HavenCo dat haar cliënten aan geen
enkele regulering of belastingheffing onderworpen zouden zijn. De enige beperking was dat het
eilandje niet gebruikt mag worden voor hacking, het verspreiden van kinderporno of ongevraagde
reclame. HavenCo probeert met name cliënten aan te trekken die virtuele banken,
beleggingsinstellingen of casino’s willen openen of die geen boodschap hebben aan nationale
wetgeving op het gebied van de intellectuele eigendom. HavenCo verhuurde op Sealand aan
iedereen die wilde ontsnappen aan de lange arm van de staat. Zij pochte dat haar servers veilig
zouden zijn voor welke legale actie dan ook, en dat Sealand de eerste plaats op aarde zou worden
waar mensen zij zijn om hun zaken te doen zonder dat er iemand over hun schouders meekijkt
[Bates 2000].
De vraag was hoelang de Britse overheid deze internet-vrijstaat aan haar kust zou tolereren — zij
stuurde ook oorlogsschepen over de halve wereld om haar claim op de Falklands te verdedigen.
Aan de droom van HavenCo kwam een eind toen de Engelse regering via de lokale effecten van
offshore internetcommunicaties controle kregen op de vrijstaat. Er zijn altijd lokale intermediairen
die cruciaal zijn voor het functioneren van ‘onaantastbare’ internetdiensten en die door nationale
regeringen onder druk gezet kunnen worden [Goldsmith/WU 2006:68]. Zo werden in Engeland
bijvoorbeeld banken verboden om gokgerelateerde transacties te verrichten met een op HavenCo
gevestigde onderneming.
“Toen halverwege de negentiende eeuw de eerste transatlantische kabels voor telegraafverkeer waren gelegd,
waren de verwachtingen hooggespannen. De nieuwe technologie zou de aardbewoners nader tot elkaar brengen.
Er zou een wereldwijde broederschap ontstaan, omdat de volkeren van de wereld meer informatie over elkaar
zouden krijgen en elkaar dus beter zouden begrijpen. Informatie die voorheen dagen onderweg was, werd nu
binnen enkele minuten overgeseind. De media berichtten gretig over de eerste telegraaf-romances tussen
operateurs die elkaar babbelend in morse-code hadden leren kennen. Zoals dat gaat werd de idylle echter al snel
verstoord. De telegraaf bleek ook uitstekend geschikt te zijn voor spionage en oorlogvoering, zakenlieden
klaagden over een teveel aan informatie en natuurlijk ontstond specifieke telegraafcriminaliteit.
Beursspeculanten manipuleerden koersen en gokkers lieten de uitslag van paardenraces vertraagd doorgeven
zodat hun handlangers nog snel op het winnende paard konden inzetten.
Wat het internet betreft, verkeren we nu ook al enige tijd in de fase van ontnuchtering. Het potentieel van het
nieuwe medium was en blijft ongekend groot, maar de schaduwzijden zijn inmiddels ook bekend. Naarmate onze
samenleving meer gebruik gaat maken van het internet, stelt ze zich ook meer bloot aan de bijbehorende
risico’s. Dat het niet om ingebeelde risico’s gaat is de afgelopen jaren voldoende gebleken” [J.L. Wijkerslooth van
Door de openstelling van het internet voor de commercie en de mogelijkheid om ook grotere
bestanden te versturen is het karakter van het oorspronkelijke internet (een ‘digitale muurkrant’)
aanzienlijk gewijzigd. Burgers die zich op het internet begeven zijn aan veel meer risico’s
blootgesteld. Hoe kan een burger nog controleren hoe veilig het is om zijn geld op een digitale
bank te storten? Hoe kan een burger of consument, werknemers of ondernemer nog controleren
of de partner waarmee zaken worden gedaan ook daadwerkelijk de persoon is waarvoor deze zich
uitgeeft? Wie weet nog zeker dat zijn op het internet aangesloten computer voldoende beveiligd is
tegen malversaties van vandalen en criminelen? En wie durft er nog een e-mail en aangehaakje
attachments te openen van een onbekende afzender?
De vraag is welke gevolgen dit heeft voor de instellingen die in Nederland belast zijn met de
strafrechtelijke handhaving. Op een aantal gebieden worden internetgebruikers inmiddels
enigszins beschermd door vormen van zelfregulatie. Maar er zijn zoveel nieuwe risico’s ontstaan
dat er goede voorlichting gegeven moet worden over de gevaren op het internet, en dat er stevige
drempels worden opgeworpen kwaadwillende roofdieren en vandalistische kleine schurkjes die het
internet onveilig maken.
In kringen van het Nederlandse Openbaar Ministerie wordt nuchter onderkend dat men nog over
onvoldoende deskundigheid beschikt om ‘cybercrimes’ effectief op te sporen en te vervolgen.
Behalve over kinderporno is bij Openbaar Ministerie en politie de kennis over de internet-
gerelateerde criminaliteit nog zeer summier. Een stap in de goede richting is het oprichten van
diverse meldpunten voor internetcriminaliteit. Voor kinderporno is inmiddels zo’n meldpunt
opgericht, maar voor elektronische winkels en de financiële instellingen is dit nog braakliggend
terrein. Vergelijk in dit verband het Infragard systeem van de Amerikaanse FBI, waar
softwareproducenten en e-commerce bedrijven informatie uitwisselen over en melding kunnen
maken van aanvallen van hackers.
De strafrechtelijke initiatieven zullen zich vooral moeten richten op (1) de integriteit van het
financiële systeem en de handel; (2) de strategische voorzieningen zoals het vliegverkeer, de
elektriciteitsproductie en de telecommunicatie; (3) handel in illegale producten: de handel in
producten waarvan de distributie in Nederland verboden is of aan strenge regels is onderworpen,
zoals wapens, drugs, valse officiële documenten, en bepaalde medicijnen; (4)
computervandalisme: verspreiding van virussen zoals Melissa, I Love You, en Anna Kournikova.
De grote vraag bij dit soort problemen is of Nederland wel rechtsmacht heeft. Uiteraard hebben
het Openbaar Ministerie en de politie een taak waar het delicten betreft waarbij uit Nederland
afkomstige personen of bedrijven betrokken zijn, waarbij het effect van het delict zich in
Informatiebronnen
3. Bertelsmann
Selbstregulierung von Internet-Inhalten
De Bertelsmann Stichtig ontwikkelde een eigen systeem voor zelfregulatie met een
gedragscode voor de internetindustrie, met een systeem voor waardering en filtering, met
internetmeldpunten en met een voorstellen voor strafvervolging bij illegale inhoud.
13. Cybercrime
Computer Crime and Intellectual Property Section (CCIPS) of the Criminal Division of the
U.S. Department of Justice. Actuele informatie over computermisdaad en schendingen van
intellectueel eigendom; Amerikaanse wetgeving en beleid; veel cases en documenten.
ICT en strafrecht
33. Netkwesties
Webgids: Internetrecht
35. NRC
[31.05.99] Australië beperkt toegang tot Internet - Marie-José Klaver
[10.02.10] Australisch internetfilter al langer omstreden - Peter Teffer
[19.02.10] Cyberactivisten willen nu de straat op in Australië - Peter Teffer
36. Peekabooty
Het doel van het Peekabooty project is het maken van een product dat in staat is om
overheidscensuur van het WWW te doorbreken. In meer dan 20 landen wordt het www
gecensureerd.
45. Wikipedia
Internet censorship in Australia
47. Xinhuanet
[09.09.2013] New rules create online rumor “straitjacket”
22 September, 2017
Eerst gepubliceerd: Maart, 2001