Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 45

ECLI:NL:RBAMS:2018:796

Instantie Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak 14-02-2018
Datum publicatie 15-02-2018
Zaaknummer C/13/600973 / HA ZA 16-73
Rechtsgebieden Civiel recht
Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie
Belastingdienst versus (bestuurder/medewerkers van) trustkantoor.
Derdenonderzoek. Informatieverstrekking. Kasgeldvennootschappen en aan het
zicht van de Belastingdienst onttrokken vennootschappen. Maatstaf. Door
Belastingdienst afgegeven waarborg. Schade bij afwezigheid van aanslagen.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl 

Uitspraak
 

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht

Vonnis van 14 februari 2018

in de gevoegde zaken

zaaknummer / rolnummer C/13/600973 / HA ZA 16-73

van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN, DIRECTORAAT-GENERAAL
BELASTINGDIENST),
zetelend te Den Haag,

2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST GROTE ONDERNEMINGEN, mede kantoorhoudende
te Eindhoven,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het vrijwaringsincident, advocaat mr. W.I. Wisman te Den
Haag,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRADMAN FS HOLDING B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRADMAN IP HOLDING B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TMF HOLDING B.V.,

alle gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het vrijwaringsincident, advocaat mr. J.P. Heering te Den
Haag,

4 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

5 [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] , gedaagden in de hoofdzaak,
advocaat mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te Den Haag,

en
zaaknummer / rolnummer C/13/614499 / HA ZA 16-885

van

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN, DIRECTORAAT-GENERAAL
BELASTINGDIENST),
zetelend te Den Haag,

2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST GROTE ONDERNEMINGEN, mede kantoorhoudende
te Eindhoven,

eisers,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRADMAN NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam, gedaagde,
advocaat mr. J.P. Heering te Den Haag.

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst) en de
Ontvanger van de Belastingdienst Grote Ondernemingen zullen hierna gezamenlijk de

Belastingdienst worden genoemd. Tradman FS Holding B.V., Tradman IP Holding B.V. en Tradman
Netherlands B.V. zullen hierna gezamenlijk Tradman worden genoemd en ieder afzonderlijk Tradman
FS, Tradman IP en Tradman NL. TMF Holding B.V. zal hierna TMF worden genoemd. [gedaagde 1] zal
hierna [gedaagde 1] worden genoemd. [gedaagde 2] zal hierna [gedaagde 2] worden genoemd.

1 De procedure
In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 17 december 2015;
- de akte houdende overlegging producties, met producties, van de Belastingdienst;
- de incidentele conclusie houdende vordering tot oproeping in vrijwaring en tevens houdende
een vordering tot inzage en afschrift van bescheiden ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv), met producties, van Tradman FS, Tradman IP en TMF;
- de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring, van de Belastingdienst;
- de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring, tevens conclusie van
antwoord in het incident tot inzage en afschrift van bescheiden ex art. 843a Rv, van de
Belastingdienst;
- de conclusie van antwoord tevens incidentele conclusie houdende verzoek tot voeging ex artikel
217 Rv in het incident ex artikel 843a Rv tot inzage in en afschrift van bescheiden tevens eigen
incident ex artikel 843a Rv, met producties, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv in het incident ex artikel
843a Rv, tevens conclusie van antwoord in het incident tot inzage en afschrift van bescheiden ex
art. 843a Rv, met een productie, van de Belastingdienst;
- het vonnis in incidenten van 7 september 2016;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Tradman FS, Tradman IP en TMF;
- het tussenvonnis van 15 februari 2017;
- de akte, tevens akte houdende overlegging producties, met producties, van de Belastingdienst;
- de antwoordakte, van Tradman FS, Tradman IP en TMF;
- de akte ter voorbereiding comparitie van partijen, tevens antwoordakte, met een productie, van
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de comparitie van 13 september 2017, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de daarin
vermelde stukken;
- de akte na comparitie van partijen, van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de brief van 29 september 2017 van mr. Wisman.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

1.2. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 augustus 2016, tevens houdende incidentele conclusie tot voeging ex
artikel 222 Rv met de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] ;
- de akte houdende overlegging producties, met producties, van de Belastingdienst;

- de incidentele conclusie tot voeging ex art. 217 Rv aan de zijde van Tradman Netherlands B.V. in
de incidentele vordering tot voeging van de Staat en de Ontvanger ex art. 222 Rv, met producties,
van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- de antwoordconclusie in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv, met producties, van Tradman
NL;
- de antwoordconclusie in het incident tot voeging ex artikel 217 en 222 Rv, van Tradman NL;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv in het incident tot
voeging van zaken ex artikel 222 Rv, van de Belastingdienst;
- het vonnis in incidenten van 9 november 2016;
- de conclusie van antwoord, met producties, van Tradman NL;
- het tussenvonnis van 15 februari 2017;
- de akte, tevens akte houdende overlegging producties, met producties, van de Belastingdienst;
- de antwoordakte, van Tradman NL;
- de comparitie van 13 september 2017, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de daarin
vermelde stukken;
- de brief van 29 september 2017 van mr. Wisman.

In beide zaken
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

In beide zaken

Tradman

2.1. Tradman NL is opgericht op 7 mei 1991. Haar aanvankelijke naam was B.V. European Trust
Services Amsterdam. Na haar toetreding, in 2000, tot de Amicorp-groep kreeg zij in augustus 2001
de naam Amicorp Netherlands B.V. Na haar uittreden, in 2004, uit de Amicorp-groep kreeg zij in juli
2006 haar huidige naam. Zij heeft diverse dochtermaatschappijen.

2.2. Tradman FS is opgericht op 31 mei 2006. Zij is sedertdien enig aandeelhouder van Tradman NL.

2.3. Tradman IP is opgericht op 9 juli 2007. Zij heeft diverse dochtermaatschappijen.

2.4. Tradman is een trustkantoor.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2]

2.5. [ [gedaagde 1] , een van de oprichters van Tradman NL, is jurist. Hij heeft tot september 2009 bij
Tradman gewerkt. Hij was in het bijzonder verantwoordelijk voor de algemene managementtaken.
Van 1 maart 1992 tot 14 mei 2004 en van 2 augustus 2004 tot 1 april 2006 was hij statutair
bestuurder van Tradman NL. Van 31 mei 2006 tot 13 augustus 2008 was hij statutair bestuurder
van Tradman FS.

2.6. [ [gedaagde 2] , eveneens een van de oprichters van Tradman NL, is bedrijfseconoom. Hij heeft
tot de zomer van 2010 bij Tradman en/of TMF gewerkt. Hij was in het bijzonder verantwoordelijk
voor het relatie- en klantbeheer. Van 23 augustus 2001 tot 7 januari 2005 en van 6 mei 2005 tot
20 oktober 2006 was hij statutair bestuurder van Tradman NL. Van 31 mei 2006 tot 17 augustus
2009 was hij statutair bestuurder van Tradman FS. Van 9 juli 2007 tot 17 augustus 2009 was hij
statutair bestuurder van Tradman IP.

De gebroeders [naam broers] en hun vennootschappen

2.7. [ [naam broer 1] (hierna: [naam broer 1] ) heeft van december 1989 tot en met augustus 1992
een gevangenisstraf uitgezeten wegens oplichting, afpersing, valsheid in geschrift en
lidmaatschap van een criminele organisatie. Na zijn vrijlating heeft hij de [naam 1] opgericht, een
groep van met elkaar verbonden vennootschappen. Zijn broer [naam broer 2] (hierna: [naam
broer 2] ) regelde het financiële en fiscale beheer van die groep. In de periode 2004- 2007 zijn
vrijwel alle tot de [naam 1] behorende vennootschappen in staat van faillissement verklaard, met
achterlating van grote belastingschulden. Op 12 april 2013 zijn [naam broer 1] en [naam broer 2]
wegens fiscale malversaties veroordeeld tot gevangenisstraffen van 30 onderscheidenlijk 24
maanden.

De gebroeders [naam broers] en Tradman

2.8. De gebroeders [naam broers] zijn van eind 1993/begin 1994 tot eind 2006 klant geweest van
Tradman NL. [gedaagde 2] was hun relatiebeheerder. Ook [gedaagde 1] verrichtte regelmatig
werkzaamheden voor hen.

TMF

2.9. TMF, net als Tradman een trustkantoor, is sedert 14 februari 2008 enig aandeelhouder van
Tradman FS en Tradman IP. Sedert medio 2009 zijn, althans waren, medewerkers van TMF
bestuurder van Tradman NL.

De Belastingdienst

2.10. In maart 2008 heeft de Belastingdienst met het oog op de belastingheffing en -invordering van
de gebroeders [naam broers] en door hen gecontroleerde vennootschappen op de voet van
artikel 53 in verbinding met artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 62 in
verbinding met artikel 58 Invorderingswet 1990 (Iw 1990) een onderzoek ingesteld bij Tradman en
de aan Tradman gelieerde stichting Stichting Derdengelden E.T.S.A. (hierna: het derdenonderzoek).

2.11. Bij brief van 19 december 2008 heeft de Belastingdienst aan Tradman NL geschreven dat zij alle
gegevensdragers die zij in het kader van het derdenonderzoek aan de Belastingdienst had
behoren te verstrekken dient te bewaren ten behoeve van de nakoming van haar verplichtingen
op grond van de artikelen 53 AWR en 62 Iw 1990.

2.12. Bij brieven van 27 februari 2012 heeft de Belastingdienst Tradman FS, Tradman IP, TMF,
[gedaagde 1] onderscheidenlijk [gedaagde 2] aansprakelijk gesteld voor de in het onderhavige
geding aan de orde zijnde schade, en de lopende verjaringstermijnen gestuit.
Voorlopig getuigenverhoor

2.13. Bij beschikking van 21 februari 2013, gegeven in de zaak tussen de Belastingdienst als
verzoeker en Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als verweerders, heeft
deze rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen voor wat betreft de transacties en
vennootschappen, beschreven onder 6.2 tot en met 6.30 in het verzoekschrift, de door de

gebroeders [naam broers] aan Tradman FS en Tradman IP in rekening gebrachte
schadeloosstelling in verband met Boers Holding B.V. en de vermeende wetenschap van
verweerders met de gestelde dubieuze praktijken van de gebroeders [naam broers] , beschreven
onder 5.14 tot en met 5.18 van het verzoekschrift.

3 Het geschil

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
3.1. De Belastingdienst vordert dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart: (i)
dat TMF, Tradman FS en Tradman IP onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben gehandeld
door in strijd met de op Tradman FS en Tradman IP rustende fiscale informatie- en bewaarplicht in
het kader van het derdenonderzoek onjuiste en/of onvolledige informatie aan de Belastingdienst
te verschaffen; en/of

(ii)

dat TMF, Tradman FS en Tradman IP hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de
Belastingdienst als gevolg van de onder (i) vermelde onrechtmatige daden heeft geleden en nog
zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en/of

(iii)

dat Tradman FS, Tradman IP, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de
Belastingdienst hebben gehandeld door onrechtmatige handel in en/of misbruik van
kasgeldvennootschappen en/of vennootschappen met een vervangingsreserve, waarbij:

a. Tradman FS en Tradman IP als trustkantoor enerzijds en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1]
als medewerkers van het trustkantoor anderzijds de op hen rustende integriteitsnormen hebben
geschonden (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW)) en/of ter zake waarvan [gedaagde 2] en/of
[gedaagde 1] tevens als bestuurders van Tradman FS en Tradman IP (in hun hoedanigheid van
trustkantoor) persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld wegens schending van de
integriteitsnormen (artikel 6:162 BW); en/of

Tradman FS en Tradman IP als (trust)bestuurder van kasgeldvennootschappen (Roodhold
B.V. (hierna: Roodhold) en/of Hazersharen B.V. (hierna: Hazersharen)) een ernstig verwijt valt te
maken in verband met het onrechtmatig handelen van die kasgeldvennootschappen (artikel 6:162
BW) en/of een misleidende voorstelling van de toestand van die kasgeldvennootschappen hebben
gegeven (artikel 2:249 BW) en/of terzake waarvan [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] als
bestuurders van Tradman FS en Tradman IP (in hun hoedanigheid van rechtspersoon- bestuurder
van die kasgeldvennootschappen) ex artikel 2:11 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn; en/of

Tradman FS, Tradman IP, [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] in groepsverband onrechtmatig schade
aan de Belastingdienst hebben toegebracht en de kans op schade Tradman FS, Tradman IP,
[gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] had behoren te weerhouden van hun gedragingen in
groepsverband (artikel 6:166 BW); en/of

(iv)

dat Tradman FS, Tradman IP, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de
Belastingdienst hebben gehandeld door het onttrekken van buitenlandse vennootschappen
(Marsannay Holdings S.A. (hierna: Marsannay) en/of Kooilust Finance Limited/Fenchurch Limited
(hierna: Kooilust/Fenchurch)) aan het zicht van de Belastingdienst, waarbij:

a. [gedaagde 1] als (mede)bestuurder van Marsannay in 1996 en een deel van 1997 een
persoonlijk ernstig verwijt valt te maken in verband met het onrechtmatig handelen van
Marsannay (artikel 6:162 BW); en/of
Tradman FS en Tradman IP als feitelijk bestuurder van Marsannay en/of Kooilust/Fenchurch een
ernstig verwijt valt te maken in verband met hun onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW);
althans

Tradman FS en Tradman IP als trustkantoor ter uitoefening van hun bedrijf met betrekking tot
Marsannay en/of Kooilust/Fenchurch een hulppersoon (de rechtbank leest:) hebben ingeschakeld
(de rechtbank leest:) die ter zake fouten heeft gemaakt (artikel 6:171 BW); en/of

Tradman FS en Tradman IP als trustkantoor enerzijds en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] als
medewerkers van het trustkantoor anderzijds de op hen rustende integriteitsnormen hebben
geschonden (artikel 6:162 BW) en/of terzake waarvan [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] tevens
als bestuurders van Tradman FS en Tradman IP (in hun hoedanigheid van trustkantoor) persoonlijk
ernstig verwijtbaar hebben gehandeld wegens schending van de integriteitsnormen (artikel 6:162
BW); en/of

Tradman FS, Tradman IP, [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] in groepsverband onrechtmatig schade
aan de Belastingdienst hebben toegebracht en de kans op schade Tradman FS, Tradman IP,
[gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] had behoren te weerhouden van hun gedragingen in
groepsverband (artikel 6:166 BW);

(v)

dat Tradman FS, Tradman IP, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de
schade die de Belastingdienst als gevolg van (een of meer van) de onder (iii) en/of (iv) vermelde
onrechtmatige daden heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;

alles met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Tradman FS, Tradman IP, TMF,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente
vanaf twee weken na de datum van het vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

3.2. De Belastingdienst vordert dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart: (i)
dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft gehandeld door in strijd met de op
Tradman NL rustende fiscale informatie- en bewaarplicht in het kader van het derdenonderzoek
onjuiste en/of onvolledige informatie aan de Belastingdienst te verschaffen; en/of

(ii)

dat Tradman NL hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de Belastingdienst als gevolg van de
onder (i) vermelde onrechtmatige daden heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet; en/of

(iii)

dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft gehandeld door onrechtmatige
handel in en/of misbruik van kasgeldvennootschappen en/of vennootschappen met een
vervangingsreserve, waarbij:

a. Tradman NL als trustkantoor de op haar rustende integriteitsnormen (de rechtbank leest:) heeft
geschonden (artikel 6:162 BW); en/of

Tradman NL als (trust)bestuurder van kasgeldvennootschappen (Roodhold en/of Hazersharen) een
ernstig verwijt valt te maken in verband met het onrechtmatig handelen van die
kasgeldvennootschappen (artikel 6:162 BW) en/of een misleidende voorstelling van de toestand
van die kasgeldvennootschappen heeft gegeven (artikel 2:249 BW); en/of

Tradman NL in groepsverband onrechtmatig schade aan de Belastingdienst heeft toegebracht en
de kans op schade Tradman NL had behoren te weerhouden van haar gedragingen in
groepsverband (artikel 6:166 BW); en/of

(iv)

dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft gehandeld door het onttrekken van
buitenlandse vennootschappen (Marsannay en/of Kooilust/Fenchurch) aan het zicht van de
Belastingdienst, waarbij:

a. (…)

Tradman NL als feitelijk bestuurder van Marsannay en/of Kooilust/Fenchurch een ernstig verwijt
valt te maken in verband met haar onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW); althans

Tradman NL als trustkantoor ter uitoefening van haar bedrijf met betrekking tot Marsannay en/of
Kooilust/Fenchurch een hulppersoon heeft ingeschakeld (de rechtbank leest:) die ter zake fouten
(de rechtbank leest:) heeft gemaakt (artikel 6:171 BW); en/of

Tradman NL als trustkantoor de op haar rustende integriteitsnormen heeft geschonden (artikel
6:162 BW); en/of

Tradman NL in groepsverband onrechtmatig schade aan de Belastingdienst heeft toegebracht en
de kans op schade Tradman NL had behoren te weerhouden van haar gedragingen in
groepsverband (artikel 6:166 BW);

(v)

dat Tradman NL hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de Belastingdienst als gevolg van
(een of meer van) de onder (iii) en/of (iv) vermelde onrechtmatige daden heeft geleden en nog zal
lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

alles met hoofdelijke veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Tradman NL in de kosten van het
geding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf twee weken na de datum van het vonnis tot
en met de dag der algehele voldoening.

De Belastingdienst merkt op dat hij in onderdeel (iv) onder a van het petitum bewust geen
vordering heeft opgenomen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het petitum in de zaak
Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

In beide zaken

3.3. De Belastingdienst geeft de volgende samenvatting:

In deze procedure staat het onrechtmatig handelen van het trustkantoor Tradman en haar
bestuurders, evenals dat van TMF, enig aandeelhouder van Tradman, centraal. De Belastingdienst
vordert een verklaring voor recht dat gedaagden – kort gezegd – onrechtmatig jegens de
Belastingdienst hebben gehandeld en dat zij (de rechtbank leest: hoofdelijk) aansprakelijk zijn
voor alle als gevolg daarvan door de Belastingdienst geleden en te lijden schade.

Het onderzoek van de Belastingdienst naar [naam broers]

De oorsprong van deze zaak is gelegen in een onderzoek van de Belastingdienst naar
geldstromen met betrekking tot de heren [naam broer 1] en [naam broer 2] en aan hen te
relateren rechtspersonen. [naam broer 1] , die een crimineel verleden heeft (…) en (zijn broer)
[naam broer 2] waren betrokken bij een groot aantal vennootschappen, die tot de [naam 1]
behoorden. Vrijwel alle tot de [naam 1] behorende vennootschappen zijn in de periode 2004-
2007 gefailleerd.

Tijdens het onderzoek ten aanzien van [naam broers] ontdekte de Belastingdienst op de computer
van [naam broer 2] het bestaan van Marsannay, een Luxemburgse vennootschap waarvan [naam
broer 1] de UBO bleek te zijn geweest. Betalingen ten behoeve van voor Marsannay verrichte
diensten bleken te lopen over de Stichting Derdengelden E.T.S.A., een stichting derdengelden die
gelieerd was aan het trustkantoor Tradman. Dit was voor de Belastingdienst aanleiding om in
maart 2008 bij zowel de stichting als bij Tradman een derdenonderzoek in te stellen.

Het trustkantoor Tradman

Tradman is in 1991 opgericht. Het was de bedrijfsfilosofie van Tradman om een nauwe relatie met
de klant te onderhouden en nauw met de klant samen te werken. Eén van die klanten was
– vanaf eind 1993/begin 1994 tot eind 2006 – [naam broer 1] . De relatiebeheerder van [naam
broers] bij Tradman was [gedaagde 2] , terwijl ook [gedaagde 1] regelmatig werkzaamheden ten
behoeve van [naam broers] verrichtte. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn beiden mede-
oprichters en voormalig bestuurders van Tradman.

In februari 2008 heeft TMF de aandelen in Tradman verworven. Medio 2009 werden medewerkers
van TMF bestuurder van Tradman en nam TMF de leiding over van Tradman in de begeleiding van
het derdenonderzoek.

Schending wettelijke informatieverplichtingen tijdens het derdenonderzoek

De Belastingdienst is bij het derdenonderzoek bij Tradman op hevige weerstand en tegenwerking
van Tradman en TMF gestuit.

Zo heeft Tradman – en na overname van de leiding ter zake feitelijk dus TMF – in het kader van het
derdenonderzoek diverse procedures tegen de Belastingdienst gevoerd, waarbij zij tot op heden
steeds in het ongelijk is gesteld. Naar eigen zeggen deden TMF en Tradman dit om vast

te stellen of de Belastingdienst in zijn recht stond, maar feit is dat met deze procedures het
derdenonderzoek van de Belastingdienst werd gefrustreerd en in elk geval getraineerd.

Daar bleef het echter niet bij. Hoewel TMF stelt een grootschalig intern onderzoek te hebben
uitgevoerd om alle vragen van de Belastingdienst te kunnen beantwoorden, heeft de
Belastingdienst geconstateerd dat Tradman en TMF stelselmatig onjuiste en onvolledige informatie
aan de Belastingdienst hebben verschaft. Daarbij zijn zelfs complete dossiers uit het archief van
Tradman verdwenen.
Daarmee hebben TMF en Tradman de op Tradman rustende informatie- en bewaarplicht
geschonden en hebben zij onrechtmatig jegens de Belastingdienst gehandeld. Hierdoor is niet
alleen het onderzoek van de Belastingdienst vertraagd, maar heeft de Belastingdienst door het
gebrek aan informatie geen aanslagen kunnen opleggen of deze aanslagen zodanig laat
opgelegd, dat zij niet meer op de gebruikelijke wijze verhaalbaar zijn. Voor de schade die de
Belastingdienst hierdoor lijdt, zijn Tradman en TMF aansprakelijk.

In de loop van het derdenonderzoek werd duidelijk dat Tradman c.s. en TMF een reden hadden om
niet mee te werken aan het derdenonderzoek en de Belastingdienst in het duister te houden over
de frauduleuze praktijken van [naam broers] . Tradman bleek daar zelf namelijk een actieve
bijdrage aan te hebben geleverd door (a) haar betrokkenheid bij onrechtmatige handel in
kasgeldvennootschappen en (b) het onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan het zicht
van de Belastingdienst.

Onrechtmatige handel in kasgeldvennootschappen

Met betrekking tot kasgeldvennootschappen heeft de Belastingdienst vastgesteld dat er in de
periode vanaf (in ieder geval) eind 1993 tot eind 2006 misbruik is gemaakt van (kasgeld)
vennootschappen door Tradman in samenwerking met [naam broers] (en andersom). Tradman
bood [naam broers] kasgeldvennootschappen met een gepretendeerde vordering op de verkoper
of koper aan. Nadat [naam broers] deze kasgeldvennootschappen van of via Tradman
c.s. had gekocht, werden deze vennootschappen vervolgens met wetenschap en medewerking
van Tradman c.s. veelal leeggehaald, welke onzakelijke onttrekkingen niet bij de uiteindelijke
aandeelhouder werden belast. Ook werden er – wederom met wetenschap en medewerking van
Tradman c.s. – gefingeerde verliezen door deze vennootschappen gepresenteerd, zodat de
vennootschappen ten onrechte geen vennootschapsbelasting hoefden af te dragen dan wel ten
onrechte teruggaaf kregen van reeds betaalde vennootschapsbelasting. Bovendien maakte
Tradman c.s. het mede mogelijk dat dit misbruik een lange tijd kon voortduren, omdat met de
gepretendeerde vorderingen binnen de [naam 1] via cessie werd geschoven en de [naam 1] op
die wijze een kunstmatig groot vermogen kon presenteren.

De handel in kasgeldvennootschappen had als doel de (ver)kopers en/of aandeelhouders en/of
bestuurders en/of bemiddelaars te verrijken ten koste van de Belastingdienst. In plaats van zich
van deze onrechtmatige handel in kasgeldvennootschappen te distantiëren, hadden Tradman en
haar bestuurders, zowel ieder afzonderlijk als in groepsverband, een – initiërende en faciliterende
– sleutelrol bij deze structurele en vooropgezette benadeling van de Belastingdienst. Zij boden
(onder meer) al grotendeels leeggehaalde kasgeldvennootschappen als “groot vermogen
vennootschappen” aan [naam broers] aan, stelden plannen op hoe een kasgeldvennootschap
leeg te halen, verliezen te fingeren en oneigenlijk belastingvoordeel te behalen, vulden valse
aangiftes in en stelden concept-brieven op met opdrachten voor uitbetaling van liquide middelen
op oneigenlijke gronden. Daarmee hebben Tradman en haar bestuurders de op hen als
(medewerkers van) een trustkantoor rustende integriteitsnormen geschonden, als (bestuurders
van een) (trust)bestuurder ernstig verwijtbaar gehandeld en in voorkomende gevallen als
(bestuurders van een) bestuurder een misleidende voorstelling van de toestand van de betrokken
vennootschappen gegeven.

Als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft de Belastingdienst in de eerste plaats geen juiste
(navorderings)aanslagen kunnen opleggen; in de tweede plaats zouden de belastingschulden,
ingeval er wel aanslagen zouden zijn opgelegd, niet op de – van alle liquiditeiten ontdane en in
een aantal gevallen op naam van katvangers dan wel strolieden gezette – belastingplichtigen zelf
verhaalbaar zijn geweest. Ter zake zijn Tradman en haar bestuurders hoofdelijk aansprakelijk.
Onrechtmatig onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan het zicht van de fiscus

[naam broers] had meerdere buitenlandse vennootschappen, waarbij Tradman c.s. was betrokken.
Bij (in ieder geval) twee daarvan, Marsannay en Kooilust/Fenchurch, spanden [naam broers] en
Tradman c.s. samen om deze vennootschappen en de met deze vennootschappen verband
houdende geldstromen buiten het zicht van de Belastingdienst te houden.

Bij Marsannay bewerkstelligde Tradman in de eerste plaats dat Marsannay niet voldeed aan de
aangifte- en administratieplicht. Hoewel onherroepelijk vaststaat dat Marsannay in ieder geval met
ingang van 1996 belastingplichtig was in Nederland, heeft Marsannay geen deugdelijke
administratie gevoerd en nooit in Nederland aangifte gedaan. Daarmee is Marsannay aan het zicht
van de Belastingdienst onttrokken en is Marsannay niet in Nederland belast. Dit is voor 1996 in de
eerste plaats aan [gedaagde 1] toe te rekenen, die tot maart 1997 medebestuurder van
Marsannay was en uit dien hoofde ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voor de overige jaren
geldt dat het officiële bestuur werd gevormd door medewerkers van Benelux Trust [Benelux Trust
Sarl; rechtbank] (en later AmiLux [Amicorp Luxembourg SA; rechtbank]), maar dat in werkelijkheid
(medewerkers van) Tradman alle zaken met betrekking tot Marsannay regelde(n) en de
administratie van Marsannay behoorden te verzorgen. Tradman dient dan ook als materieel of
feitelijk (trust)bestuurder te worden aangemerkt; in die hoedanigheid is Tradman aansprakelijk
voor de schade die de Belastingdienst ter zake heeft geleden. Als Tradman niet wordt beschouwd
als feitelijk trustbestuurder, dan geldt dat Tradman Benelux Trust (en later AmiLux) als hulppersoon
heeft ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren die Tradman voor [naam broers] pleegde
te verrichten; Tradman is ter zake op grond van art. 6:171 BW aansprakelijk.

In de tweede plaats heeft Tradman c.s. de op haar rustende integriteitsnormen geschonden door
facturen inzake Marsannay “om te katten”. Stelselmatig werden facturen van buitenlandse
trustkantoren – niet rechtstreeks, maar met een omweg, zogenaamde “factureringsroutes” –
verstuurd naar vennootschappen van [naam broers] zonder daarbij te vermelden dat de verrichte
werkzaamheden zagen op Marsannay. Ook dat was een manier om Marsannay aan het zicht van
de Belastingdienst te onttrekken. In ieder geval moet dit voor Tradman een voorzienbaar gevolg
van haar handelwijze zijn geweest. Voor de daaruit voor de Belastingdienst voortvloeiende schade
is Tradman dan ook aansprakelijk.

Toen Kooilust/Fenchurch in november 2003 werd opgericht, had Tradman c.s. al de nodige ervaring
met de dubieuze handelwijze van [naam broers] en was Tradman c.s. kort daarvóór zelfs al tot
twee keer toe gewaarschuwd over de ondeugdelijke praktijken van [naam broers] . Dit vormde
voor Tradman c.s. echter – in strijd met de op hen rustende integriteitsnormen – geen aanleiding
om niet langer diensten voor [naam broers] te verrichten en [naam broers] niet behulpzaam te zijn
bij de oprichting van Kooilust/Fenchurch. Sterker nog, Tradman c.s. werkte er vervolgens ook nog
eens aan mee dat Kooilust/Fenchurch buiten het zicht van de Belastingdienst bleef. Tradman c.s.
bewerkstelligde een naamswijziging van Kooilust in Fenchurch, zodat geen link met de gefailleerde
Kooilust Investments kon worden gemaakt.
Daarnaast zorgde Tradman c.s., die de trustdirectie van Kooilust/Fenchurch van informatie en
instructies voorzag, er niet voor dat Kooilust/Fenchurch aan haar aangifte- en administratieplicht
voldeed. Daarvoor is Tradman – net als bij Marsannay – als feitelijk c.q. materieel trustbestuurder
dan wel op grond van art. 6:171 BW aansprakelijk.

3.4. Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren een uit diverse onderdelen bestaand
verweer.
4 De beoordeling

Preliminaire geschilpunten

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

Verjaring

4.1. [ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren als verweer allereerst aan dat de gestelde vordering van
de Belastingdienst op 27 februari 2012 (toen de Belastingdienst hen aansprakelijk stelde en de
lopende verjaringstermijnen stuitte) al was verjaard op grond van artikel 3:310 lid 1 BW. Zij
voeren aan dat de Belastingdienst al in 1998, althans voor 27 februari 2007, bekend was met de
schade die hij door toedoen van de gebroeders [naam broers] en door hen gecontroleerde
vennootschappen heeft geleden.
Aldus miskennen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de Belastingdienst vergoeding vordert van de
schade die hij heeft geleden doordat hij niet, of niet in de mate waarin dat zonder het (gestelde)
onrechtmatig handelen het geval was geweest, belasting heeft kunnen heffen en invorderen van
de gebroeders [naam broers] en van door hen gecontroleerde vennootschappen. De
Belastingdienst was met deze schade niet al voor 27 februari 2007 bekend omdat met het door
hem ingestelde derdenonderzoek (pas) een begin is gemaakt in maart 2008. De onderhavige
vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarmee hij bekend werd in de loop van dit
onderzoek. Dientengevolge was de in artikel 3:310 lid 1 BW bedoelde termijn van vijf jaren op 27
februari 2012 nog niet voltooid.

4.2. Dit verjaringsverweer faalt dus.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

Verjaring

4.3. Ook Tradman NL voert tot haar verweer aan dat de vordering van de Belastingdienst op haar is
verjaard. Volgens haar heeft de uitsluitend aan Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 2] en
[gedaagde 1] gerichte en verzonden brief van 27 februari 2012 van de Belastingdienst jegens
haar geen stuitende werking. Toen zij op 23 augustus 2016 werd gedagvaard, was de in artikel
3:310 lid 1 BW bedoelde termijn van vijf jaren ten aanzien van haar reeds voltooid. De
Belastingdienst stelt immers zelf dat hij al in december 2009 van haar – volgens hem
onrechtmatige – betrokkenheid op de hoogte is geraakt, aldus Tradman NL.

4.4. Artikel 3:317 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verjaring van een
rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke mededeling
waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Die woorden
moeten worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling van deze aard,
welke blijkens de parlementaire geschiedenis neerkomt op een – voldoende duidelijke –
waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn,
rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal,
opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs door de schuldeiser ingestelde

vordering behoorlijk kan verweren (HR 14 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2274, NJ 1997/244).

4.5. De brieven van de Belastingdienst van 27 februari 2012, waaronder die aan Tradman FS, volgen
op en verwijzen naar het derdenonderzoek, waarin ook Tradman NL was betrokken. Die brieven
betreffen uitdrukkelijk ook het (volgens de Belastingdienst onrechtmatige) handelen van Tradman
NL. De Belastingdienst wijst daarnaast op een mede namens Tradman NL aan hem betekende
dagvaarding van 10 juli 2013 in een met het onderhavige geding samenhangende procedure. In
die dagvaarding staat: “Op 27 februari 2012 heeft de Belastingdienst Tradman aansprakelijk gesteld”
(waarbij “Tradman” blijkens de in die dagvaarding gehanteerde lijst van definities staat voor onder
andere Tradman NL). Vast staat voorts dat op 23 september 2011 ten kantore van het
handelsregister een fusievoorstel is gedeponeerd dat inhield dat Tradman NL als verdwijnende
vennootschap zou fuseren met Tradman FS als verkrijgende vennootschap. Dat fusievoorstel is
weliswaar na de brieven van 27 februari 2012 (te weten op 12 juni 2012) ingetrokken, maar dat
neemt niet weg dat Tradman NL zich ten tijde van de ontvangst van die brieven in het
rechtsverkeer presenteerde als een op afzienbare termijn in Tradman FS opgaande entiteit. In de
aan Tradman FS gerichte en verzonden brief van 27 februari 2012 staat met zoveel woorden dat
de Belastingdienst Tradman FS mede aanschrijft in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van
Tradman NL. De Belastingdienst stelt onweersproken dat de brief van 27 februari 2012 destijds
ook is verzonden aan de advocaat die destijds (onder andere) zowel Tradman FS als Tradman NL
bijstond. De Belastingdienst stelt voorts onweersproken dat het bestuur van Tradman FS en dat
van Tradman NL destijds gedeeltelijk bestonden uit dezelfde personen.
Onder deze omstandigheden kan Tradman NL redelijkerwijs niet volhouden dat zij niet is
gewaarschuwd in de hiervoor bedoelde zin. Tradman NL voert overigens ook niet aan dat zij niet
meer beschikt over relevant(e) gegevens en bewijsmateriaal, en evenmin dat zij zich niet
behoorlijk kan verweren tegen de door de Belastingdienst ingestelde vorderingen.

4.6. Ook dit verjaringsverweer faalt dus.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

Strijd met de eisen van een goede procesorde

4.7. [ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat de Belastingdienst in de onderhavige zaak
feitelijke stellingen betrekt die haaks staan op de feitelijke stellingen die hij heeft betrokken in een
belastingzaak bij de rechtbank te Haarlem en vervolgens bij het gerechtshof te Amsterdam tussen
Marsannay en de inspecteur van de Belastingdienst. Die stellingen betreffen in het bijzonder de
vraag wie de gang van zaken binnen Marsannay bepaalde(n). Volgens [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] is een dergelijk aanvoeren van niet met elkaar verenigbare feitelijke stellingen in
strijd met de eisen van een goede procesorde.

4.8. Niet valt in te zien waarom het de Belastingdienst niet zou vrijstaan in de onderhavige zaak een
ander feitelijk standpunt in te nemen dan hij in een andere zaak (tussen andere partijen en in een
ander juridisch kader) heeft gedaan. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] door de gewijzigde stellingname van de Belastingdienst in hun verdediging zijn
geschaad.

4.9. Dit verweer treft dus geen doel. In beide zaken
Vaststellingsovereenkomsten
4.10. Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren voorts aan dat de Belastingdienst met
enkele vennootschappen uit de [naam 1] , waaronder Hazersharen, vaststellingsovereenkomsten
is aangegaan die in de weg staan aan de onderhavige vorderingen.
De Belastingdienst bestrijdt niet het bestaan van die vaststellingsovereenkomsten maar wel de
uitleg die Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daaraan geven.

4.11. Het feit dat de Belastingdienst deze vaststellingsovereenkomsten heeft gesloten, staat niet
eraan in de weg dat hij de onderhavige vorderingen instelt. Deze vorderingen zijn immers
gebaseerd op de stelling dat de Belastingdienst door toedoen van Tradman, [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] geen belastingaanslagen aan de genoemde vennootschappen heeft kunnen
opleggen, althans niet tot het juiste bedrag. De vaststellingsovereenkomsten daarentegen
betreffen de hoogte van de door die vennootschappen (nog) verschuldigde bedragen, waarin
mede is verdisconteerd dat aan deze vennootschappen aanvankelijk geen aanslagen (tot het
juiste bedrag) zijn opgelegd. Nu voorts is gesteld noch gebleken dat die
vaststellingsovereenkomsten een derdenbeding bevatten ten behoeve van Tradman, TMF,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] , kan ook dit verweer geen doel treffen.

Ontbreken van aanslagen

4.12. Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren voorts een reeks (in 4.15 nader te noemen)
verweren aan die erop neerkomen dat in de specifieke omstandigheden van het geval geen
verhaal mogelijk is op hen als derden voor niet aan de desbetreffende vennootschappen
opgelegde aanslagen, althans niet indien de bevoegdheid om de aanslag op te leggen, inmiddels
is verjaard.

4.13. Bij de beoordeling van dit verweer dient tot uitgangspunt dat de Belastingdienst dit onderdeel
van zijn vordering in de kern erop baseert dat Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld, zowel door in samenwerking met de gebroeders
[naam broers] de in dit geding bedoelde (kasgeld)vennootschappen - kort gezegd - leeg te
trekken, zodat die vennootschappen voor de ontvanger geen verhaal meer boden, als door in elk
geval twee van deze vennootschappen (Marsannay en Kooilust/Fenchurch) aan het zicht van de
Belastingdienst te onttrekken, als gevolg waarvan de inspecteur aan hen geen aanslagen heeft
opgelegd of kon opleggen voordat de bevoegdheid daartoe was verjaard.

4.14. Bij de beoordeling van het in 4.12 genoemde verweer dient daarnaast het volgende tot
uitgangspunt.

( i) De omstandigheid dat de bevoegdheid om een aanslag op te leggen aan een belastingplichtige
naar de toepasselijke fiscaalrechtelijke normen is verjaard, staat op zichzelf niet in de weg aan
een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering jegens een derde, als deze onrechtmatigheid
erin bestaat dat door toedoen van die derde de invordering niet meer mogelijk is. In dat verband
is niet van belang of ten tijde van dit handelen de belastingschulden al door aanslagen waren
geformaliseerd. Wel is voor de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding vereist dat
de grootte van de schade uit opgelegde aanslagen blijkt, maar dit punt kan zo nodig nog in een
schadestaatprocedure aan de orde komen (HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2120, NJ
1997/102).

( ii) In het onderhavige geschil vordert de Belastingdienst schadevergoeding van een derde die -
volgens de Belastingdienst - onrechtmatig het opleggen van een aanslag door de inspecteur, of de
invordering van de belastingschuld door de ontvanger, heeft verhinderd, hetgeen hem vrijstaat
(vergelijk HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397, NJ 2014/202).
( iii) Gelet op de door de Iw 1990 geboden rechtsbescherming brengt een redelijke wetsuitleg mee
dat, indien een derde voor de belastingschuld van een ander aansprakelijk wordt gesteld,

zowel de bevoegdheid om een aanslag aan de belastingplichtige op te leggen, als de omvang
daarvan, voor de burgerlijke rechter aan de orde kan worden gesteld (vergelijk HR 8 juli 2011,
ECLI:NL:HR:2011:BP8686, NJ 2011/477).
In dat verband kan hetgeen die derde volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
betaamt, mede worden ingekleurd door algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor zover in
dat verband door de gedaagde een verjaringsverweer wordt gevoerd, verdient nog opmerking dat
de identiteit van (niet alleen de derde maar ook) de belastingplichtige langdurig voor de ontvanger
verborgen kan zijn gebleven (vergelijk HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397, NJ 2014/202).

( iv) Indien, zoals in het onderhavige geval, de Belastingdienst (voorshands alleen) een verklaring
voor recht vordert dat de aansprakelijk gestelde derde onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld,
met verwijzing van de zaak voor het overige naar de schadestaat, kan de rechter naar vaste
rechtspraak ermee volstaan de gestelde onrechtmatigheid en toerekenbaarheid te beoordelen en,
indien hij tot het oordeel komt dat deze inderdaad aanwezig is, de zaak naar de schadestaat
verwijzen als de mogelijkheid van enige schade voldoende aannemelijk is. Hij hoeft dus niet reeds
in de procedure tot vaststelling van aansprakelijkheid mede te beoordelen hoe groot de schade is,
of - en zo ja in hoeverre - de benadeelde zelf schuld heeft aan zijn schade, en of causaal verband
bestaat tussen de bewezen geachte onrechtmatige daad en de (voldoende aannemelijk geachte)
schade. De beoordeling van zulke verweren kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen.

4.15. Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werken hun in 4.12 globaal aangeduide verweer als
volgt uit.

( a) Noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkstelling van een derde is dat de onderliggende
belastingschuld van de belastingplichtige op juiste wijze in een belastingaanslag is vastgelegd.

( b) De onderhavige vordering stuit erop af dat de Belastingdienst erkent dat hij geen aanslagen
heeft opgelegd aan de vennootschappen van [naam broers] en dat hij die aanslagen ook niet
meer kan opleggen.

( c) Het zou vreemd aandoen als een fraudeur/belastingplichtige de dans zou ontspringen doordat
de termijn om een belastingaanslag op te leggen is verstreken, terwijl een derde voor diezelfde
schuld nog wel zou kunnen worden aangesproken.

( d) De Belastingdienst laat na het vereiste causale verband tussen het gestelde onrechtmatig
handelen en de eveneens gestelde schade te onderbouwen.

( e) De Belastingdienst weigert inzage te geven in zijn dossier. Die inzage is van belang om te
kunnen beoordelen of het aan Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemaakte verwijt
beslissend is geweest voor de nalatigheid of onmogelijkheid om de aanslag op te leggen aan de
desbetreffende vennootschappen.

( f) Het dossier van de Belastingdienst kan ook inzicht geven in de mate van eigen schuld aan de
zijde van de Belastingdienst. Hij was immers zelf al lang op de hoogte van de strafrechtelijke
antecedenten van [naam broer 1] en had bovendien al in 1998 een tip ontvangen van de
Zweedse belastingdienst. Toch heeft hij tien jaar lang geen actie ondernomen voordat hij een
derdenonderzoek deed bij Tradman.
4.16. Tegen de achtergrond van hetgeen in 4.14 is overwogen, falen al deze verweren op
achtereenvolgens de volgende gronden.

Ad (a)

Anders dan Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren, is niet een noodzakelijke
voorwaarde voor aansprakelijkstelling van hen als derden dat de onderliggende belastingschuld
van de belastingplichtige al op juiste wijze in een belastingaanslag is vastgelegd. Wel is voor de
vaststelling van de omvang van de schadevergoeding vereist dat de grootte van de schade uit
opgelegde aanslagen blijkt, maar dit punt kan zo nodig nog in een schadestaatprocedure aan de
orde komen (HR 28 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2120, NJ 1997/102). Indien de
onrechtmatigheid eruit bestaat dat door toedoen van een derde de invordering niet (meer)
mogelijk is, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat voor de vaststelling van de omvang van de
schadevergoeding de grootte van de schade blijkt uit opgelegde aanslagen. Indien de
onrechtmatigheid eruit bestaat dat het door toedoen van de derde onmogelijk is geworden om
nog aanslagen op te leggen, kan de schade worden geschat op de voet van artikel 6:97 BW. Een
andere opvatting zou er immers toe leiden dat op een dergelijke onrechtmatigheid geen
civielrechtelijke sanctie zou staan. Dat zou onaanvaardbaar zijn.

Ad (b) en (c)
De omstandigheid dat de bevoegdheid om aan belastingplichtige een belastingaanslag op te
leggen is verjaard, brengt mee dat de Belastingdienst schade lijdt. Indien een derde deze schade
door haar onrechtmatige handelwijze heeft veroorzaakt, brengt het open systeem van
verhaalsmogelijkheden dat aan de Belastingdienst ten dienste staat, mee dat de Belastingdienst
deze derde op de voet van artikel 6:162 BW aansprakelijk kan stellen voor die schade. Voor de
daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding geldt een eigen verjaringstermijn (artikel
3:310 BW).

Ad (d), (e) en (f)
De vragen of de Belastingdienst zelf schuld heeft aan zijn schade, en of causaal verband bestaat
tussen de bewezen geachte onrechtmatige daad en de (voldoende aannemelijk geachte) schade,
kunnen in de schadestaatprocedure aan de orde worden gesteld. In deze fase van het geding,
waarin nog slechts een verklaring voor recht wordt verlangd dat Tradman, [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld en verwijzing naar de schadestaat wordt
gevorderd, rust op de Belastingdienst in dit verband geen specifieke stelplicht. In deze (eerste)
fase van het geding is dus al daarom geen aanleiding de Belastingdienst te gelasten inzage te
geven in zijn dossier, wat van die vordering overigens ook zij.

Waarborg

4.17. Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren voorts aan dat de Belastingdienst ten
onrechte (want in strijd met aan hen gegeven waarborgen) gebruik maakt van gegevens die hij in
het kader van het – tegen de gebroeders [naam broers] en door hen gecontroleerde
vennootschappen gerichte – derdenonderzoek heeft verkregen.

4.18. Bij brief van 9 maart 2009 heeft de Belastingdienst aan de advocaat van Tradman een voorstel
gedaan voor de volledige inzage in de administratie van Tradman, aangezien de Belastingdienst
vermoedde dat de door Tradman overgedragen administratie van de gebroeders [naam broers] en
door hen gecontroleerde vennootschappen niet volledig was. Dit voorstel behelsde, onder meer,
het maken van images (hierna: de Image) van de gegevensdragers die de administratie van
Tradman bevatten en van de gegevensdragers die de administraties bevatten die Tradman voor
de gebroeders [naam broers] en door hen gecontroleerde vennootschappen hield. Ter verificatie
wenste de Belastingdienst een recente back-up van de volledige (digitale) administratie van
Tradman. Daarbij heeft de Belastingdienst aan Tradman de volgende waarborgen gegeven
(hierna: de Waarborg) voor zijn onderzoek naar de Image:
Hetgeen de Belastingdienst bij de verificatie aan gegevens mocht aantreffen waar Tradman in het
kader van het onderzoek om is verzocht en nog niet eerder door haar aan de Belastingdienst is
verstrekt, zal aan Tradman worden voorgelegd. Zij krijgt vervolgens een

redelijke termijn om haar bezwaren kenbaar te kunnen maken en, als de Belastingdienst mocht
besluiten een of meer gegevens toch te willen gebruiken, daartegen bij de civiele rechter in kort
geding te kunnen opkomen. De Belastingdienst zal de informatie die de images en de back up
bevatten uitsluitend gebruiken ten behoeve van (i) de belastingheffing ten aanzien van [naam
broers] c.s. en aan één van hen of beiden gerelateerde rechtspersonen en (ii) de invordering van
belastingschuld van deze (rechts)personen. Gegevens waarvan de fiscale relevantie meer dan
zeven jaar geleden is verstreken, zullen niet worden gebruikt. De images en back up zullen na
afloop van het onderzoek aan Tradman worden teruggegeven.

4.19. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 8 mei 2009 is onder meer
overwogen en beslist:

3.3 (…) De gewijzigde vordering tot afgifte van een image van de elektronische gegevensdragers
geeft de Inspecteur inzage in alle gegevens van alle cliënten van Tradman. Daarom wil Tradman
waarborging jegens haar andere cliënten dat de door de Inspecteur onderzochte administratie
alleen ten laste van [naam broers] zal worden gebruikt. Daartoe dient de Inspecteur een
vrijwaring af te geven dat Tradman en haar bestuurders zowel zakelijk als privé worden
gevrijwaard van strafrechtelijke of bestuursrechterlijke vervolging dan wel civielrechtelijke
aansprakelijkheid ten opzichte van de belastingdienst dan wel derden/cliënten.
(…)
4.3 (…) De door Tradman gewenste vrijwaring strekt tot vrijwaring in strafrechtelijke en
civielrechtelijke zin van haar en haar bestuurders, zowel zakelijk als privé. Deze strekking heeft
een reikwijdte die thans niet is te overzien, zoals de Inspecteur terecht heeft betoogd.
(…)
5.1 veroordeelt Tradman om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis haar volledige en
onvoorwaardelijke medewerking te verlenen, onder de door de Inspecteur gestelde waarborgen,
zoals opgenomen in de in fotokopie aan dit vonnis gehechte brief van 9 maart 2009, aan het
tussen partijen bekend zijnde onderzoek, meer in het bijzonder door:
- inzicht te verschaffen aan de Inspecteur in de opzet en werking van haar gehele (elektronische)
administratie, daaronder verstaan op welke wijze en waar de gegevens zijn opgeslagen;
- de Inspecteur in de gelegenheid te stellen en daartoe ondersteuning ter beschikking te stellen
om images te (doen) maken van (i) de gegevensdragers die de administratie van Tradman
bevatten en (ii) de gegevensdragers die (de) administraties bevatten van vennootschappen welke
aan een of beide heren [naam broers] zijn gelieerd, die Tradman houdt;
- aan de Inspecteur te verstrekken een back up van eind 2008 van haar administratie en/of door
haar gehouden administratie van vennootschappen welke aan een of beide heren [naam broers]
zijn gelieerd.

4.20. In een brief van de Belastingdienst van 18 mei 2009 aan de advocaat van Tradman is, voor
zover thans relevant, vermeld:
Vrijdag 15 mei jl. hebt u tijdens onze bespreking (…) aangegeven dat Tradman in beginsel bereid is
te voldoen aan de veroordeling bij vonnis (…) van 8 mei 2009 (…).
U hebt twee punten naar voren gebracht waarover Tradman zich zorgen maakt:
- de mogelijkheid dat de Belastingdienst inzage krijgt in stukken van geheimhouders.
- de mogelijkheid dat de Belastingdienst de gegevens op de images en back up van
administraties niet alleen zal gebruiken ten behoeve van, kort gezegd, de heffing en invordering
met betrekking tot [naam broers] .

(…)

Zoals ook al toegezegd in de brief van 9 maart 2009 (…) zal de Belastingdienst de informatie die
de images en de back up bevatten uitsluitend gebruiken ten behoeve van i) de belastingheffing
ten aanzien van de beide heren [naam broers] en aan één van hen of beiden gelieerde
rechtspersonen en ii) de invordering van belastingschuld van deze (rechts)personen.

4.21. Bij de beantwoording van de vraag of de Belastingdienst in strijd heeft gehandeld met de
Waarborg door de van de Image afkomstige gegevens te gebruiken in de onderhavige procedure
tot aansprakelijkstelling van Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is allereerst van belang
dat de Waarborg tot stand is gekomen als schikkingsvoorstel van de Belastingdienst na schorsing
op 26 februari 2009 van de behandeling van het kort geding. Aanleiding voor het voorstel vormde
de zorg van Tradman dat de gegevens van de Image, die was verstrekt in het kader van het
derdenonderzoek inzake de gebroeders [naam broers] en door hen gecontroleerde
vennootschappen, óók gebruikt zouden worden tegen andere klantvennootschappen van
Tradman. Ook ten tijde van de voortgezette behandeling van het kort geding op 20 april 2009
heeft Tradman (uitsluitend) die zorg geuit, zoals blijkt uit rechtsoverweging 3.3 van het vonnis (zie
4.19):

De gewijzigde vordering tot afgifte van een image van de elektronische gegevensdragers geeft de
Inspecteur inzage in alle gegevens van alle cliënten van Tradman. Daarom wil Tradman
waarborging jegens haar andere cliënten dat de door de Inspecteur onderzochte administratie
alleen ten laste van [naam broers] zal worden gebruikt.

Gesteld noch gebleken is dat in de fase van de totstandkoming van de Waarborg, een vrijwaring
ten behoeve van Tradman en haar bestuurders en medewerkers ter sprake is geweest.

Bij de behandeling van het kort geding dat tot het vonnis van 8 mei 2009 heeft geleid heeft
Tradman wel gevraagd om een ruimere vrijwaring, zoals blijkt uit het vervolg van
rechtsoverweging 3.3:

Daartoe dient de Inspecteur een vrijwaring af te geven dat Tradman en haar bestuurders zowel
zakelijk als privé worden gevrijwaard van strafrechtelijke of bestuursrechterlijke vervolging dan
wel civielrechtelijke aansprakelijkheid ten opzichte van de belastingdienst dan wel
derden/cliënten.

In rechtsoverweging 4.3 van dat vonnis is echter overwogen:

De door Tradman gewenste vrijwaring strekt tot vrijwaring in strafrechtelijke en civielrechtelijke zin
van haar en haar bestuurders, zowel zakelijk als privé. Deze strekking heeft een reikwijdte die
thans niet is te overzien, zoals de Inspecteur terecht heeft betoogd.

4.22. Aan Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan worden toegegeven dat de bij deze uitleg
toe te passen Haviltexmaatstaf kan meebrengen dat aan de daarin gebruikte bewoordingen groot
gewicht toekomt (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493) en dat die
bewoordingen op het eerste gezicht steun bieden aan de door hen verdedigde uitleg van de
Waarborg. Toch kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere
dan de op het eerste gezicht voor de hand liggende taalkundige betekenis aan de bepalingen van
de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend is immers de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de Waarborg mochten toekennen en hetgeen zij
te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vergelijk HR 5 april 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BY8101).

4.23. Uit de hiervoor in 4.18 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis van de Waarborg, het vonnis
van de voorzieningenrechter en de discussie die dienaangaande tussen partijen heeft
plaatsgevonden, blijkt dat Tradman de Waarborg heeft gevraagd ten behoeve van haar overige

cliënten. Weliswaar heeft zij in een later stadium ook nog geprobeerd de Waarborg mede ten
behoeve van haarzelf en haar bestuurders, zowel zakelijk als privé, te laten strekken, maar nadat
de voorzieningenrechter niet een zo ruime vrijwaringsplicht aan de Belastingdienst had opgelegd,
is Tradman daarop niet teruggekomen. Dat had zij, gelet op artikel 3:35 BW, wel behoren te doen
als zij aan haar standpunt had willen vasthouden. Onder deze omstandigheden mocht de
Belastingdienst ervan uitgaan dat Tradman zich bij de aldus beperkte reikwijdte van de Waarborg
neerlegde en mocht Tradman aan de Waarborg niet de ruimere betekenis toekennen die met de
bewoordingen daarvan overeenstemt.

4.24. Uit de brief van de Belastingdienst van 18 mei 2009 (zie 4.20) blijkt voorts niet dat partijen na
het kort geding nog hebben gesproken, laat staan overeenstemming hebben bereikt, over een
vrijwaring ten gunste van Tradman en haar bestuurders en medewerkers. Ook is gesteld noch
gebleken dat daarover nadien nog overeenstemming is bereikt.

4.25. In dit licht dient de Waarborg aldus te worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staat dat
de Belastingdienst de van de Image afkomstige gegevens gebruikt in het onderhavige geschil.

4.26. [ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich er verder op beroepen dat de fiscale relevantie
van een deel van de van de Image afkomstige gegevens meer dan zeven jaar geleden is
verstreken. Het gaat daarbij om de 22 producties die genoemd zijn in de conclusie van antwoord
van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder 1.73, die derhalve niet bij de beoordeling van het
onderhavige geschil betrokken zouden mogen worden.

4.27. Ook dit verweer wordt verworpen. Aan de toezegging dat de Belastingdienst geen gegevens
zou gebruiken waarvan de fiscale relevantie (de rechtbank begrijpt: ten tijde van het maken van
de Image) meer dan zeven jaar geleden is verstreken, kunnen door [gedaagde 1] en [gedaagde
2] geen rechten worden ontleend. De Waarborg moet immers op de genoemde gronden aldus
worden uitgelegd dat zij (slechts) strekt tot bescherming van de belangen van de
klantvennootschappen van Tradman en niet van Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

4.28. De conclusie is dat uit de Waarborg geen beperkingen voortvloeien ten aanzien van het gebruik
van de van de Image afkomstige gegevens in het onderhavige geschil.

Inhoudelijke beoordeling

In beide zaken

Inleiding

4.29. Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van de
Belastingdienst. Hierna worden achtereenvolgens behandeld: de onderdelen (i) en (ii); onderdeel
(iii) in verbinding met onderdeel (v); onderdeel (iv) in verbinding met onderdeel (v).

4.30. De diverse verwijten die de Belastingdienst Tradman, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maakt,
zijn in grote lijnen uiteengezet in zijn hiervoor in 3.3 weergegeven samenvatting van het geschil.

Informatieverstrekking

4.31. Aan de onderdelen (i) en (ii) van zijn vorderingen legt de Belastingdienst ten grondslag dat
Tradman en TMF hem in strijd met de op Tradman rustende fiscale informatie- en bewaarplicht, in
het kader van het derdenonderzoek onjuiste en/of onvolledige informatie hebben verschaft.

Niet in geschil is dat de Belastingdienst de bevoegdheid had op grond van artikel 53 in verbinding
met artikel 47 AWR onderscheidenlijk artikel 62 in verbinding met artikel 58 Iw 1990 een
derdenonderzoek bij Tradman in te stellen en dat Tradman en TMF gehouden waren daaraan mee
te werken. Partijen maken er geen geheim van dat het derdenonderzoek lang heeft geduurd,
moeizaam is verlopen en tot irritaties over en weer heeft geleid. Daarmee is echter nog niet
gezegd dat de verwijten van de Belastingdienst aan het adres van Tradman en TMF terecht zijn.

4.33. Blijkens zijn brief van 2 juli 2008 aan de toenmalige advocaat van Tradman is de Belastingdienst
het derdenonderzoek in maart 2008 begonnen met de vraag hem “inzage te verstrekken in alle
dossiers inzake de (voormalige) relatie de heer [naam broer 1] (…) en/of de (voormalige) relatie de heer
[naam broer 2] (…)”. Dat was een veelomvattende vraag, alleen al door het aantal jaren dat de
relatie tussen Tradman en de gebroeders [naam broers] had geduurd en de betrokkenheid van de
gebroeders [naam broers] bij een groot aantal vennootschappen.

4.34. Vast staat dat Tradman en TMF de bij hen beschikbare informatie over de gebroeders [naam
broers] en door hen gecontroleerde vennootschappen niet gemakkelijk op tafel konden leggen.
Dat was geen kwestie van onwil maar van onmacht, voortvloeiend uit de wijze van administratie
en archivering bij Tradman. Daarvan maakt de Belastingdienst Tradman en TMF dan ook geen
verwijt.

4.35. De Belastingdienst kan en mag Tradman en TMF ook niet verwijten dat zij duidelijkheid hebben
gezocht waar het ging om de grenzen van hun verplichtingen jegens de Belastingdienst en dat zij
in dat verband procedures tegen de Belastingdienst hebben gevoerd. Zoals de Belastingdienst zelf
opmerkt:

Het staat TMF en Tradman vanzelfsprekend vrij om procedures te voeren – of de Belastingdienst
tot procedures te dwingen – om vast te stellen dat de Belastingdienst in zijn recht staat.

Dit betreft allereerst de belangen van de overige klanten van Tradman. Tradman en TMF waren
tegenover die klanten, die geen voorwerp van onderzoek waren, immers verantwoordelijk voor
wat er met hun – in het algemeen vertrouwelijke – gegevens gebeurde. Dit betreft voorts de
belangen van Tradman en TMF zelf. Ook zij waren geen voorwerp van onderzoek, maar het werk
van Tradman en haar medewerkers voor de gebroeders [naam broers] en door hen
gecontroleerde vennootschappen was dat wel. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar
hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de Waarborg.

4.36. De Belastingdienst suggereert (of stelt) dat Tradman en TMF het derdenonderzoek bewust
hebben gefrustreerd en getraineerd, maar slaagt er niet in die suggestie/stelling voldoende
inhoud te geven. Uit de processtukken komt veeleer naar voren dat (ook) Tradman en TMF zich in
het kader van het derdenonderzoek grote inspanningen hebben getroost. Ten behoeve van dat
onderzoek hebben zij een eigen IT-deskundige ter beschikking gesteld, computerprogramma’s
geschreven om het onderzoek te vergemakkelijken, en voorts meer in het algemeen met de
Belastingdienst meegedacht en meegewerkt. Er is gezocht, gevonden en ter beschikking gesteld.
Dat zij daarbij ook steken hebben laten vallen was, gelet op de aard en omvang van het
derdenonderzoek en het te doorzoeken materiaal, welhaast onvermijdelijk. Daarover sprekend
komt de Belastingdienst veelal niet verder dan kwalificaties als “opmerkelijk” en “bevreemdend”,
welke kwalificaties in dit verband niet toereikend zijn. Vast staat dat de gehele elektronische
administratie, inclusief de gehele originele archiveringsadministratie, van Tradman door de
Belastingdienst is gekopieerd (de Image). Vast staat ook dat de Belastingdienst de gelegenheid
heeft gehad de gehele papieren administratie van Tradman in te zien. Tot slot maakt de
Belastingdienst niet voldoende aannemelijk dat Tradman en TMF er de hand in hebben gehad dat
(delen van) dossiers zijn verdwenen.

4.37. Al met al wordt de Belastingdienst niet gevolgd in zijn stelling dat Tradman en TMF het
derdenonderzoek op onaanvaardbare wijze hebben bemoeilijkt en vertraagd. Daarom moeten in
beide zaken de onderdelen (i) en (ii) van het gevorderde worden afgewezen.

Kasgeldvennootschappen en aan het zicht onttrokken vennootschappen: inleiding

4.38. De onderdelen (iii), (iv) en (v) van het gevorderde betreffen uitsluitend Tradman, [gedaagde 1]
en [gedaagde 2] , dus niet TMF.

4.39. Als opmaat naar de beoordeling van de onderdelen (iii) en (iv), beide in verbinding met
onderdeel (v), van de vorderingen van de Belastingdienst volgen eerst enkele inleidende
opmerkingen.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.40. De rechtbank roept in herinnering dat Tradman FS is opgericht op 31 mei 2006 en Tradman IP op
9 juli 2007 (zie 2.2 en 2.3) en dat de gebroeders [naam broers] tot eind 2006 klant zijn geweest
van Tradman NL (zie 2.8). Tradman FS, Tradman IP en TMF voeren aan dat Tradman FS en Tradman
IP (dan ook) nimmer met de gebroeders [naam broers] te maken hebben gehad.

4.41. Ter gelegenheid van de comparitie heeft de Belastingdienst bij monde van zijn advocaat
verklaard dat Tradman FS en Tradman IP zekerheidshalve zijn gedagvaard en dat zij met elkaar en
met Tradman NL zijn verweven. De Belastingdienst is bij die gelegenheid niet nader ingegaan op
de rol van Tradman FS en Tradman IP in het feitencomplex dat hij ten grondslag legt aan de hier
aan de orde zijnde onderdelen van zijn vorderingen.

4.42. Tradman FS is tevens gedagvaard als rechtsopvolgster van Tradman NL en als rechtsopvolgster
van Beleggingsmaatschappij Vechtmond I B.V. (hierna: Vechtmond I). Tradman IP is tevens
gedagvaard als rechtsopvolgster van E.T.S.A. Management en Finance
B.V. en als rechtsopvolgster van Persijn Beheer B.V. In 4.5 is (in de zaak Belastingdienst / Tradman
NL) reeds ter sprake gekomen dat de voorgenomen fusie tussen Tradman NL en Tradman FS
uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden (reden voor de Belastingdienst om Tradman NL alsnog
te dagvaarden). Uit de stellingen van de Belastingdienst en de door hem in het geding gebrachte
uittreksels uit het handelsregister begrijpt de rechtbank dat ook de overige fusies die zouden
hebben geleid tot de zojuist vermelde rechtsopvolgingen, uiteindelijk geen doorgang hebben
gevonden.

4.43. Al met al maakt de Belastingdienst niet duidelijk op welke gronden hij de hier aan de orde zijnde
onderdelen van zijn vordering (ook) tegen Tradman FS en Tradman IP instelt. De onderdelen (iii),
(iv) en (v) van het gevorderde, voor zover ingesteld tegen Tradman FS en Tradman IP, moeten
daarom worden afgewezen.
In beide zaken

4.44. Resteren ter beoordeling de onderdelen (iii), (iv) en (v), voor zover ingesteld tegen Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

Kasgeldvennootschappen: inleiding

4.45. Aan de onderdelen (iii) en (v) van zijn vorderingen legt de Belastingdienst ten grondslag dat
Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld bij
hun werkzaamheden ten behoeve van - of misbruik hebben gemaakt van -
kasgeldvennootschappen en/of vennootschappen met een vervangingsreserve.

4.46. De Belastingdienst wijst erop dat er geen algemeen aanvaarde definitie van het begrip
‘kasgeldvennootschap’ bestaat. Hij voegt daaraan toe dat het bij kasgeldvennootschappen in de
regel gaat om – in het algemeen (vrijwel) niet meer actieve – vennootschappen waarvan het actief
nagenoeg volledig uit liquide middelen bestaat.

4.47. De Belastingdienst erkent dat de handel in kasgeldvennootschappen op zichzelf niet
onrechtmatig is. Kasgeldvennootschappen zijn echter, zo stelt hij, naar hun aard gevoelig voor
misbruik. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestrijden dat laatste niet.

4.48. De Belastingdienst stelt dat er in de periode vanaf (in ieder geval) eind 1993 tot eind 2006
misbruik is gemaakt van kasgeldvennootschappen door Tradman in samenwerking met de
gebroeders [naam broers] (en andersom). De Belastingdienst stelt voorts dat Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] in elk geval vanaf juli 2003 wisten van de criminele achtergrond
van [naam broer 1] .
Door kasgeldvennootschappen (met een gepretendeerde vordering op de verkoper of koper) van
of via Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan te kopen, deze vervolgens met wetenschap
en medewerking van Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volledig leeg te halen en/of
gefingeerde verliezen te presenteren, bewerkstelligden Tradman NL, [gedaagde 1] , [gedaagde 2]
en de gebroeders [naam broers] dat de vennootschappen ten onrechte geen
vennootschapsbelasting behoefden af te dragen en/of dat deze ten onrechte teruggaaf kregen
van reeds betaalde vennootschapsbelasting en/of dat de onzakelijke onttrekkingen niet bij de
uiteindelijke aandeelhouder met inkomstenbelasting zijn belast. Bovendien maakten Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] het mede mogelijk dat dit misbruik een lange tijd kon voortduren,
omdat met de gefingeerde vorderingen binnen de [naam 1] via cessie werd geschoven en de
[naam 1] op die wijze een kunstmatig groot vermogen kon presenteren.
Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontvingen forse provisies ter zake en in sommige
gevallen werd de “opbrengst” (in de vorm van terugontvangen belastingen) zelfs tussen Tradman
NL en de gebroeders [naam broers] verdeeld, zonder dat dit voor derden zichtbaar was. De
vennootschappen werden volledig leeggehaald – vrijwel alle kasgeldvennootschappen zijn
uiteindelijk ook gefailleerd – en bieden geen verhaal.
Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aan de wieg gestaan van deze structurele en
vooropgezette benadeling van de Belastingdienst. Het misbruik van de kasgeldvennootschappen
heeft veelal op instigatie en/of suggestie (Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] boden de
geschikte kasgeldvennootschappen immers (als “groot vermogen vennootschappen”) aan de
gebroeders [naam broers] aan) en in ieder geval ook met medewerking van en bemiddeling door
Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] plaatsgevonden. Daarmee hebben Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst gehandeld.
Het (gevolg van het) onrechtmatige karakter van de handelingen van Tradman NL, [gedaagde 1]
en [gedaagde 2] is tweeledig. In de eerste plaats heeft de Belastingdienst door de onrechtmatige
handelwijze van Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen juiste (navorderings)aanslagen
kunnen opleggen. In de tweede plaats zouden de belastingschulden, ingeval er wel aanslagen
zouden zijn opgelegd, niet op de belastingplichtigen zelf verhaalbaar zijn geweest. De
vennootschappen werden immers voordien van alle liquiditeiten ontdaan en – in een aantal
gevallen – op naam van (in het buitenland verblijvende) katvangers dan wel strolieden gezet.
Aldus steeds de Belastingdienst.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.49. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de Belastingdienst dat onderdeel (iii) van het
gevorderde, voor zover nu nog van belang, dient te worden gelezen als: een verklaring voor recht
dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst hebben

gehandeld door onrechtmatige handel in en/of misbruik van kasgeldvennootschappen en/of
vennootschappen met een vervangingsreserve, waarbij:
a.  [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] als medewerkers van Tradman NL de op hen rustende
integriteitsnormen hebben geschonden (artikel 6:162 BW) en/of ter zake waarvan [gedaagde
2] en/of van [gedaagde 1] tevens als bestuurders van Tradman NL (in haar hoedanigheid van
trustkantoor) persoonlijk ernstig verwijtbaar hebben gehandeld wegens schending van voor
hen geldende integriteitsnormen (artikel 6:162 BW); en/of
b.  [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] als bestuurders van Tradman NL (in haar hoedanigheid van
rechtspersoon-bestuurder van Roodhold en Hazersharen) ex artikel 2:11 BW hoofdelijk
aansprakelijk zijn ter zake van het ernstig verwijt dat Tradman NL als (trust)bestuurder van
Roodhold en/of Hazersharen valt te maken in verband met het onrechtmatig handelen van die
kasgeldvennootschappen (artikel 6:162 BW) en/of ter zake van de misleidende voorstelling die
Tradman NL heeft gegeven van de toestand van die kasgeldvennootschappen (artikel 2:249
BW); en/of
c.  [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in groepsverband met Tradman NL onrechtmatig schade aan de
Belastingdienst hebben toegebracht en de kans op schade [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1]
had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (artikel 6:166 BW).

De rechtbank begrijpt de vordering jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aldus dat zij worden
aangesproken als bestuurder/medewerker van Tradman NL (in plaats van als
bestuurder/medewerker van Tradman FS en Tradman IP).

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

4.50. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de Belastingdienst dat onderdeel (iii) aanhef en
onder c van het gevorderde dient te worden gelezen als:
een verklaring voor recht dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft gehandeld
door onrechtmatige handel in en/of misbruik van kasgeldvennootschappen en/of vennootschappen
met een vervangingsreserve, waarbij Tradman NL in groepsverband met [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] onrechtmatig schade aan de Belastingdienst heeft toegebracht en de kans op
schade Tradman NL had behoren te weerhouden van haar gedragingen in groepsverband (artikel
6:166 BW).

In beide zaken

4.51. De rechtbank begrijpt onderdeel (iii) van het petitum (voorts) aldus dat de Belastingdienst zich
vooral richt op de rol van Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wat betreft de
kasgeldvennootschappen Roodhold en Hazersharen. Die rol moet volgens de Belastingdienst
mede worden beoordeeld tegen de achtergrond van een - volgens hem - ten aanzien van Tradman
NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun functioneren bij andere kasgeldvennootschappen (en
vennootschappen met een vervangingsreserve) waar te nemen vergelijkbaar patroon.

4.52. De rechtbank begrijpt onderdeel (iii) van het petitum tot slot aldus dat de Belastingdienst zich
niet alleen richt op de rol van Tradman NL als (trust)bestuurder van Roodhold en Hazersharen en
op de rol in dat verband van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders van Tradman NL,
maar ook op de rol van hen allen ten aanzien van Roodhold en Hazersharen voor het overige.
Kasgeldvennootschappen: Roodhold

4.53. Met betrekking tot de kasgeldvennootschap Roodhold overweegt de rechtbank het volgende.

Roodhold is opgericht op 29 december 1989 en ontbonden op 27 maart 1995. Aandeelhouders
waren eind 1994 twee Antilliaanse vennootschappen.Vanaf 23 december 1994 was Vechtmond I
aandeelhouder en vanaf 23 maart 1995 Multa Beleggingen B.V. (hierna: Multa Beleggingen), een
vennootschap van [naam broer 1] . Statutair bestuurder was vanaf 15 december 1994 Tradman
NL. Statutair bestuurder van Tradman NL was destijds [gedaagde 1] .

Het standpunt van de Belastingdienst

4.55. De Belastingdienst stelt dat het dossier over Roodhold illustreert dat Tradman NL, [gedaagde 1]
en [gedaagde 2] er geen probleem in zagen om samen met de (belastingadviseur van de) klant op
een arglistige en onrechtmatige wijze een ingewikkelde en ondoorzichtige constructie op te tuigen
om zichzelf en die klant ten koste van de Belastingdienst te verrijken. Als de Belastingdienst, zo
stelt hij, geen inzage had gekregen in het (ongeschonden) dossier dat Tradman NL had
aangelegd, had hij niet kunnen vermoeden wat er zich afspeelde en op welke schaal zowel de
Nederlandse als de Duitse en de Antilliaanse belastingdienst werden benadeeld.
De Belastingdienst licht deze stellingen, met verwijzing naar in het geding gebrachte producties,
als volgt toe.

4.56. Roodhold was een Nederlandse vennootschap met Duits onroerend goed. Haar aandelen
werden gehouden door twee Antilliaanse vennootschappen.
In verband met een aangekondigde wijziging van de Duitse fiscale wet- en regelgeving heeft
Roodhold het onroerend goed op 27 december 1993 verkocht aan een andere Nederlandse
vennootschap met dezelfde Antilliaanse aandeelhouders. De verkoopwinst van DEM 20.000.000 is
tot zekerheid van de Duitse bank die de aankoop door de andere Nederlandse vennootschap (en
eerder de aankoop door Roodhold) had gefinancierd op een geblokkeerde rekening bij die bank
gestort. Eveneens om fiscale redenen werd een onafhankelijke koper van de aandelen Roodhold
gezocht. Deze werd gevonden in de persoon van Tradman NL, die voor haar medewerking een
commissie van 2% vroeg.
Op 22 december 1994 heeft Vechtmond I, een dochtermaatschappij van Tradman NL, de aandelen
Roodhold gekocht tegen overneming van de schuld van de Antilliaanse vennootschappen aan
Roodhold. Die schuld was het gevolg van de wijziging van de tenaamstelling van de geblokkeerde
rekening van Roodhold naar de Antilliaanse vennootschappen. Op 23 december 1994 heeft
Vechtmond I de aandelen Roodhold geleverd gekregen. Bij een en ander werden Roodhold,
Vechtmond I en de Antilliaanse vennootschappen vertegenwoordigd door [gedaagde 1] . Tradman
NL werd bestuurder van Roodhold. [gedaagde 1] was bestuurder van Tradman NL.
Op 23 december 1994 stond op de bankrekening van Roodhold circa NLG 822.000 (2% van DEM
20.000.000 (tegen een koers van 1,1) plus NLG 380.000 aan te betalen vennootschapsbelasting).
Bij haar ontbinding, drie maanden later, was Roodhold leeg. De vennootschapsbelasting is niet
betaald.
4.57. Uit diverse in het dossier-Roodhold aangetroffen handgeschreven aantekeningen blijkt dat dit
laatste het beoogde resultaat was van een door Tradman NL en de gebroeders [naam broers]
gezamenlijk opgezet plan.
Zo is een notitie aangetroffen met de volgende handgeschreven aantekeningen: 27/2
Roodhold

[naam broers] komt eind deze week met draaiboek opgesteld door [naam belastingadviseur ]

(kstn. 10.000, in mindering op ons deel)

Plan
agiostorting middels aanbreng aandelen o.i.d. (zonder 1%) van ca. 1.300.000 ofwel koop o.g. met
…. niet kunnen afnemen boeten 1.100.000
na betaling 50/50 [naam broers] via andere vennootschap factuur.

Aangenomen mag worden dat deze aantekeningen pas zijn gemaakt nadat Tradman NL eind 1994
voor het eerst in aanraking kwam met de aandeelhouders van Roodhold. De datum is daarom te
herleiden naar 27 februari 1995. [naam belastingadviseur ] is de toenmalige belastingadviseur van
de gebroeders [naam broers] .
Volgens een zich in het dossier bevindende overeenkomst van 20 januari 1995 heeft [naam
vennootschap 1] (hierna: [naam vennootschap 1] ), een vennootschap van [naam broers] , die
dag een perceel grond met opstallen voor NLG 5.500.000 verkocht aan Roodhold (die werd
vertegenwoordigd door [gedaagde 1] ). Roodhold diende uiterlijk op 1 februari 1995 een
waarborgsom van NLG 1.100.000 bij een notaris te storten. Bij niet-afnemen van het onroerend
goed zou zij dat bedrag als boete aan [naam vennootschap 1] verschuldigd zijn. Uit de hiervoor
aangehaalde notitie volgt dat deze overeenkomst geantedateerd moet zijn.
Op een andere aangetroffen notitie staan de volgende handgeschreven aantekeningen: [naam
broer 1] * [naam 3] verlenging 21/3 ¼
* [naam 3] Vpb Roodhold via [naam broers]
! actie * agio inbreng vrijgesteld
= = = = * koop onr. goed -> boeteclausule vpb 380.000 -> 10.000 [naam 3]
50/50 rest
100.000 ETS
80.000 Bremhorst.
Met Bremhorst wordt (blijkbaar) bedoeld Bremhorst Corporate Holding B.V., een vennootschap
waarvan [gedaagde 1] bestuurder was.

Op weer een andere in het dossier-Roodhold aangetroffen notitie staan de volgende
handgeschreven aantekeningen:

1A Verhogen kapitaal met ca. 1.2 mio
12.000 kap. bel.

VECHTMOND I verkoop ETSA
Roodhold
= = = =
1. verplicht tot afname o.g.
+ boeteclausule
2. niet afnemen -> betalen
3. kan niet betalen

4) consequentie (…).

Uit deze notities in onderling verband beschouwd kan worden opgemaakt dat het plan inzake
Roodhold inhoudt dat een gefingeerd verlies wordt gecreëerd – door opzettelijk een
boeteverplichting van Roodhold aan [naam vennootschap 1] te doen ontstaan, gebaseerd op niet
afnemen van onroerend goed – zodat de verschuldigde vennootschapsbelasting (‘Vpb 380.000’)
niet behoeft te worden betaald. Het bedrag van de aldus ten onrechte ‘bespaarde’
vennootschapsbelasting zou worden verdeeld tussen diverse partijen. Een deel (‘10.000’) was
voor [naam belastingadviseur ] en de rest is verdeeld tussen [naam broers] en Tradman NL
(‘100.000 ETS’ en ’80.000 Bremhorst’).

4.58. Aan dit plan is als volgt uitvoering gegeven.

( a) Op 2 februari 1995 heeft Tradman NL namens Roodhold een aangifte dividendbelasting
ingediend. Volgens deze aangifte is op 13 januari 1995 NLG 23.528.514 als dividend uitgekeerd
aan Vechtmond I en is er geen dividendbelasting verschuldigd. Deze aangifte strookt niet met de
feiten.

( b) Op 23 maart 1995 heeft Multa Beleggingen, tegen schuldoverneming van NLG 45.000, de
aandelen Roodhold verworven.

( c) Bij factuur van 21 maart 1995 heeft Bremhorst aan een vennootschap van [naam broer 1] NLG
192.500,00 in rekening gebracht in verband met “commissie met betrekking tot onze bemiddeling
inzake de aandelenoverdracht van Roodhold BV”.

( d) Op 21 of 26 maart 1995 heeft Tradman NL 385.000 overgemaakt aan [naam vennootschap 1]
ten titel van “gedeeltelijke betaling overeenkomst d.d. 20 januari 1995”. De betalingsopdracht is
ondertekend door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

( e) In april 1995 heeft Tradman NL namens Roodhold een aangifte kapitaalbelasting ingediend.
Volgens deze aangifte heeft Multa Beleggingen op 27 maart 1995 een agiostorting van NLG
715.000 (NLG 1.100.000 boete minus NLG 385.000 vennootschapsbelasting) gedaan. Van een
werkelijke agiostorting was geen sprake.

( f) Bij brief van 6 juni 1995 heeft Tradman NL, als bestuurder van Roodhold, voor zover hier van
belang, aan de Belastingdienst geschreven:

Hierdoor tekenen wij bezwaar aan tegen bovengenoemde voorlopige aanslag
vennootschapsbelasting d.d. 29 april 1995.

Gedurende januari van dit jaar heeft de vennootschap onroerend goed gekocht ter waarde van
NLG 5.500.000. Aangezien financiering van de acquisitie van het onroerend goed niet heeft
kunnen plaatsvinden heeft de vennootschap een schadevergoeding moeten betalen van NLG
1.100.000.

Besloten is de vennootschap te liquideren. Wij verzoeken u het verlies over 1995 te mogen
compenseren met de winst over 1994. Per saldo zal er geen belastbare winst zijn. Wij verzoeken
u bovengenoemde aanslag tot nihil te reduceren.

( g) Volgens de (op 19 juli 1995 door [gedaagde 1] ondertekende) aangifte
vennootschapsbelasting 1994 is Roodhold over de binnenlandse winst (van NLG 1.006.411) NLG
360.993 aan vennootschapsbelasting verschuldigd.

( h) Hierna is een aanslag vennootschapsbelasting over 1994 gevolgd van NLG 358.719, waarvoor
uitstel wordt gevraagd en verleend. Bij brief van 11 augustus 1995 delen medewerkers van
Tradman NL de Belastingdienst inzake de aangifte 1994 mede dat Roodhold over 1995 een verlies
van circa NLG 1.150.000 zal lijden.

( i) Bij brief van 20 juli 1995 heeft de vereffenaar van Roodhold aan de Kamer van Koophandel
geschreven dat het positieve resultaat van Roodhold, nadat alle crediteuren zullen zijn voldaan,
zal worden uitgekeerd aan de aandeelhouder.

( j) Op 20 september 1995 heeft Tradman NL de Belastingdienst verzocht om NLG 9.561 aan (terug
te geven) vennootschapsbelasting over te maken aan Stichting Derdengelden E.T.S.A.

Op een in het dossier-Roodhold aangetroffen notitie staan de volgende handgeschreven
aantekeningen:

[naam 4]
Teruggaaf vpb 14.629 is vgls [gedaagde 2] 50/50 te delen met [naam broers] Vooralsnog 50%
ETSA -> Vechtmond ING
Onduidelijk is of het bedrag van 9.561 dat eveneens naar derdengeld zou moeten.
Dit betreft nml ook 1994 vpb ?
NB 50% [naam broers] laten staan op derdengelden. 1/10.
Aangenomen wordt dat “ [naam 4] ” staat voor [naam 4] , en dat “ [gedaagde 2] ” staat voor
[gedaagde 2] .

( k) De definitieve aanslag vennootschapsbelasting 1995 de dato 31 augustus 1996 van Roodhold
geeft een negatieve belastbare winst van NLG 1.077.151 weer.

4.59. Door al deze handelingen – het fingeren, dan wel met een oneigenlijk doel juist doen ontstaan
van achtereenvolgens een schuldoverneming, een dividenduitkering, een agiostorting, een
contract met boeteclausule en daaruit voortvloeiend verlies en, daarnaast, het betalen van
exorbitante commissies – hebben [naam broers] en Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
vrijwel alle nog in Roodhold aanwezige liquide middelen uit de vennootschap gehaald en onderling
verdeeld, terwijl de verschuldigde vennootschapsbelasting van NLG 435.000 nimmer werd
afgedragen. Sterker nog, ook de reeds over 1994 betaalde vennootschapsbelasting (NLG 9.561)
werd nog teruggevraagd aan de Belastingdienst en, na ontvangst daarvan, met [naam broers]
gedeeld.
Uit het verloop van de bankrekening van Roodhold kan worden afgeleid dat Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] in elk geval op de volgende wijze financieel profiteerden van hun
malversaties:
- [naam broers] ontving NLG 385.000 via [naam vennootschap 1] (23 maart 1995), waarvan hij na
betaling van NLG 192.500 aan Bremhorst overhield: NLG 192.500;
- Tradman NL en [gedaagde 1] ontvingen NLG 235.750 (28 december 1994) + NLG 15.365 (23
oktober 1995) + NLG 192.500 via Bremhorst = NLG 443.615.
Tradman, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alsmede [naam broers] hebben kortom allen financieel
geprofiteerd door Roodhold leeg te halen en belastingheffing op onrechtmatige wijze te
voorkomen. Aldus nog steeds de Belastingdienst.

Het verweer van Tradman NL

4.60. Het verweer van Tradman NL kan als volgt worden samengevat.
Tradman NL is destijds benaderd omdat een oplossing werd gezocht voor het Duitse fiscale
probleem. Onbegrijpelijk is dat de Belastingdienst niet de initiator en adviseur [naam
belastingadviseur ] om tekst en uitleg heeft gevraagd. De transactie aangaande de aandelen
Roodhold tussen de Antilliaanse vennootschappen en Vechtmond I komt niet uit de koker van
Tradman NL. De verwijten die de Belastingdienst Tradman NL ten aanzien van die transactie
maakt, zijn niet terecht.

4.61. Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een dividend is
noodzakelijk, maar ook voldoende dat de algemene vergadering van aandeelhouders besluit tot
dividenduitkering (en dat daartoe vervolgens wordt overgegaan). De omstandigheid dat de
desbetreffende gelden op een geblokkeerde rekening staan, doet daaraan niet af.
Voorts leidt, zoals ook in de aangifte dividendbelasting is vermeld, de onderhavige
dividenduitkering niet tot een Nederlandse belastingschuld omdat deze is vrijgesteld op grond van
de deelnemingsvrijstelling en het belastingverdrag tussen Nederland en de Nederlandse Antillen.
In het kader van de aangifte vennootschapsbelasting geeft de Belastingdienst een onjuiste
interpretatie aan de notitie die volgens hem zou dateren van 27 februari 1995. Wat die datum
betreft: men kan evengoed “27 12” (1994) lezen, waarmee de gestelde antedatering van de
koopovereenkomst van 20 januari 1995 van de baan is. De notitie kan ook (gedeeltelijk) een
weergave achteraf zijn, aldus steeds Tradman NL.

Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.62. Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kan als volgt worden samengevat.
De notitie van (volgens de Belastingdienst) 27 februari 1995 toont geen vooropgezet plan aan. Er
staat niet méér in dan dat [naam broers] zal komen met een draaiboek van zijn adviseur [naam
belastingadviseur ] . Het lijkt erop dat de notitie is opgesteld naar aanleiding van een externe
mededeling, mogelijk een telefoongesprek. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen daarover na al
die jaren niet meer met zekerheid verklaren. Intussen maakt de Belastingdienst hen ter zake zeer
ernstige verwijten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben er daarom voor gekozen een beroep te
doen op hun verschoningsrecht. Dat kan hen in de onderhavige zaak niet worden tegengeworpen.
Overigens bestrijden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zij wisten van, of betrokken waren bij,
enig vooropgezet plan.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen belastingadviseurs of fiscalisten. Zij hebben slechts
kennis genomen van een – niet door hen, maar door [naam broers] en diens adviseurs geïnitieerd
– advies van een aan een gerenommeerd kantoor verbonden adviseur. Het plan van [naam
belastingadviseur ] voorzag kennelijk in twee mogelijkheden, een agiostorting of een koop van
onroerend goed met een boete. Uit de door de Belastingdienst in het geding gebrachte notitie kan
worden afgeleid dat [naam belastingadviseur ] een concrete uitwerking van zijn plan zou
opstellen. In elk geval volgt uit die notitie dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] lijdelijk
waren. Zij waren niet betrokken bij de keuze voor de ene dan wel de andere variant. Uit productie
83 van de Belastingdienst (de notitie die aanvangt met “ [naam broer 1] * [naam 3] ”) kan worden
afgeleid dat de aangifte vennootschapsbelasting van Roodhold door [naam belastingadviseur ]
zou worden afgehandeld.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestrijden voorts de zienswijze van de Belastingdienst op de
dividenduitkering en de agiostorting.

Beoordeling van de kwestie-Roodhold

4.63. Bij de beoordeling van dit onderdeel van het geschil wordt het volgende vooropgesteld.

Een trustkantoor wordt in artikel 1 aanhef en onder a Wet toezicht trustkantoren (Wet van 17
december 2003, Stb. 2004, 9, zoals laatstelijk gewijzigd bij wet van 19 november 2014, Stb. 2014,
472), voor zover hier van belang, omschreven als een rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig
een of meer van de in onder d van dat artikel genoemde diensten verleent. Bij deze
dienstverlening dient het trustkantoor in relatie tot zijn opdrachtgever te werk te gaan als een
redelijk handelende en redelijk bekwame opdrachtnemer. Bij de beoordeling van hetgeen deze
norm in een concreet geval meebrengt, dienen alle omstandigheden van het geval te worden
betrokken, waaronder de persoon van de opdrachtgever, de aard van de door deze verlangde
dienst, en de daarbij betrokken belangen van derden.

4.64. Van het trustkantoor kan niet in het algemeen worden verlangd dat het de belangen van zijn
opdrachtgever afweegt tegen daarmee eventueel conflicterende belangen van derden. Wel dient
het trustkantoor, gelet op zijn maatschappelijke positie in het financieringsverkeer en
professionele deskundigheid, in aanmerking komende belangen van derden tot op zekere hoogte
mee te wegen in de wijze waarop het zijn opdracht uitvoert. Met name dient het zich rekenschap
ervan te geven of de uitvoering van de gevraagde dienst een ongeoorloofd doel dient of tot
gevolgen leidt die in strijd zijn met de wet of de openbare orde.

4.65. Indien de gevraagde dienst erin bestaat een constructie te ontwerpen waarin de opdrachtgever
in staat wordt gesteld belasting te ontwijken, dient het trustkantoor het (door de Belastingdienst
behartigde) belang van een richtige belastingheffing mede in zijn overwegingen te betrekken. Het
kan daarbij het legaliteitsbeginsel tot richtsnoer nemen. Dit betekent onder meer dat de enkele
omstandigheid dat de opdrachtgever zich door de voorgestelde constructie belasting bespaart,
niet meebrengt dat de opdrachtgever aldus onrechtmatig handelt tegenover de Belastingdienst.
Hetzelfde geldt dan (dus) voor het trustkantoor.

4.66. Het trustkantoor dient zich echter met het oog op de belangen van de Belastingdienst ervan te
onthouden adviezen te geven of diensten te verlenen die op belastingontduiking zijn gericht, of
waaraan in de gegeven omstandigheden het serieus te nemen risico is verbonden dat deze voor
belastingontduiking zullen worden gebruikt. Van belastingontduiking is onder meer sprake als de
verlangde dienst ertoe strekt het bestaan van de belastingplichtige voor de belastingdienst te
verhullen, of de omstandigheid dat deze belastingplichtig is in Nederland.

4.67. In het daarvan te onderscheiden geval dat de door de opdrachtgever verlangde dienstverlening
voor belastingontduiking zou kunnen worden gebruikt, maar niet zonder meer daartoe strekt, kan
het onder omstandigheden op de weg van het trustkantoor liggen (nader) bij de opdrachtgever te
informeren met welk doel de dienst wordt gevraagd, en op welke wijze daarvan gebruik zal
worden gemaakt. Krijgt het trustkantoor in een zodanig geval geen bevredigende antwoorden op
zijn vragen (dat wil zeggen antwoorden waaruit het redelijkerwijs mag afleiden dat zijn
dienstverlening niet voor belastingontduiking zal worden gebruikt), dan dient het zijn diensten te
weigeren (zie in een niet onvergelijkbaar geval ten aanzien van een notaris HR 3 april 2015,
ECLI:NL:HR:2015:831, NJ 2015/479).

4.68. Hetgeen hiervoor in 4.63-4.67 is overwogen geldt in beginsel ook voor de bestuurders van het
trustkantoor, met dien verstande dat voorwaarde voor aansprakelijkheid in privé is dat hun
persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken van de desbetreffende handeling of nalatigheid van
het trustkantoor.
Onder omstandigheden kan hetzelfde ook voor andere werknemers van het trustkantoor gelden.
In dat verband zijn onder meer hun positie in de organisatie en hun betrokkenheid bij en kennis
van de verlangde dienst en het daarmee beoogde doel, van belang.

4.69. Het onderhavige geval heeft als bijzonderheid dat Tradman NL weliswaar door de gebroeders
[naam broers] en door hen gecontroleerde vennootschappen is ingeschakeld als trustkantoor,
maar dat zij ter uitvoering van haar opdracht (mede) het statutair bestuur is gaan voeren over

een aantal van die vennootschappen. Op die grond is zij, indien de door haar bestuurde
vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de Belastingdienst, als bestuurder van
zo’n vennootschap voor de daardoor veroorzaakte schade hoofdelijk mede-aansprakelijk, mits
haar in zoverre persoonlijk een ernstig verwijt treft.
Omdat Tradman NL een rechtspersoon is, rust haar eventuele aansprakelijkheid als bestuurder
ingevolge artikel 2:11 BW in beginsel tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het (eventuele)
ontstaan van de aansprakelijkheid van Tradman NL, daarvan bestuurder is.

4.70. Tegen deze achtergrond dient dit onderdeel van de vordering als volgt te worden beoordeeld.

Aansprakelijkheid van Tradman NL

4.71. Op Tradman NL rustte, gelet op haar maatschappelijke positie in het financieringsverkeer en
professionele deskundigheid, tegenover de Belastingdienst tot op zekere hoogte een zorgplicht
die onder omstandigheden inhield dat zij diende te onderzoeken of de van haar verlangde
adviezen, dan wel diensten, ertoe strekten of tot gevolg konden hebben dat de gebroeders [naam
broers] - of door hen gecontroleerde vennootschappen - belasting zouden ontduiken.

4.72. Mét de Belastingdienst wordt geoordeeld dat de in 4.57 en 4.58 aangehaalde notities, die zijn
aangetroffen in het archief van Tradman NL, in onderlinge samenhang en bij gebreke van een
andersluidende verklaring, redelijkerwijs niet anders kunnen worden begrepen dan dat deze
strekten tot verwezenlijking van de hiervoor in 4.59 genoemde doelstellingen en daarmee tot
belastingontduiking door Roodhold.

4.73. Tradman NL, die vanaf 15 december 1994 statutair bestuurder van Roodhold was, is
aansprakelijk tegenover de Belastingdienst voor de schade die deze daardoor heeft geleden. Al
aangenomen dat deze notitie niet is opgesteld door een werknemer van Tradman NL, had de
inhoud daarvan - die zij als bestuurder van Roodhold kende of had behoren te kennen - voor haar
aanleiding moeten zijn onderzoek te verrichten naar de aard en strekking van de daarin
schetsmatig aangeduide transacties. Tradman NL kan in dit geding niet ermee volstaan aan te
voeren dat zij de herkomst en de auteur daarvan niet kent, en dat de transactie aangaande de
aandelen Roodhold tussen de Antilliaanse vennootschappen en Vechtmond I niet uit haar koker
komt.

4.74. Indien uit de in 4.59 aangehaalde omstandigheden van het geval al niet de conclusie moet
worden getrokken dat Tradman NL de desbetreffende transacties, die strekten tot
belastingontduiking, zelf heeft ontworpen en geregisseerd, heeft zij zich in elk geval verwijtbaar
passief opgesteld. Zij heeft daarmee het door de Belastingdienst behartigde belang van een
richtige belastingheffing niet of onvoldoende in haar overwegingen betrokken en heeft aldus in
strijd gehandeld met hetgeen haar volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
tegenover de Belastingdienst betaamde, en dus onrechtmatig.

4.75. Bij het vorenstaande komt dat zij ook in haar hoedanigheid van bestuurder van Roodhold
onrechtmatig tegenover de Belastingdienst heeft gehandeld. Door onder de zojuist vermelde
omstandigheden het niet ertoe te leiden dat deze vennootschap een juiste en volledige
belastingaangifte deed, maar juist ernaar te streven dan wel toe te laten dat de voor de
belastingheffing relevante feiten en omstandigheden aanvankelijk voor hem verborgen bleven,
heeft Tradman NL immers als bestuurder van Roodhold persoonlijk ernstig verwijtbaar tegenover
de Belastingdienst gehandeld.

4.76. Het vorenstaande wordt niet anders als wordt aangenomen dat de gelden die op de
geblokkeerde Duitse rekening stonden, als dividend zijn aan te merken. Ook indien juist, doet dit
immers niet af aan de onrechtmatigheid van de hiervoor besproken handelwijze danwel
nalatigheid van Tradman NL.

4.77. De interpretatie dat de datering van de in 4.57 bedoelde notitie zou moeten worden gelezen als
27 december 1994, ten slotte, is onaannemelijk en wordt dus niet onderschreven. En zelfs als die
interpretatie juist zou zijn, zou daarmee weliswaar een element uit het geheel van onrechtmatige
gedragingen of nalatigheden wegvallen, maar de resterende omstandigheden van het geval zijn
ook dan ruimschoots voldoende om het hiervoor bereikte oordeel te kunnen dragen.

Aansprakelijkheid van [gedaagde 1]

4.78. [ [gedaagde 1] is hoofdelijk mede aansprakelijk voor de door de Belastingdienst als gevolg van
deze handelwijze of nalatigheid van Tradman NL geleden schade. Hij was immers vanaf 15
december 1994 bestuurder van Roodhold en in het voorgaande ligt besloten dat hem persoonlijk
een ernstig verwijt viel te maken van bedoelde handelwijze of nalatigheid van Tradman NL.

4.79. Ten overvloede wordt overwogen dat [gedaagde 1] ook aansprakelijk is tegenover de
Belastingdienst op grond van artikel 2:11 BW. Tradman NL was immers toentertijd bestuurder van
Roodhold, en [gedaagde 1] was destijds statutair bestuurder van Tradman NL.

Aansprakelijkheid van [gedaagde 2]

4.80. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] voor de door de Belastingdienst
geleden schade, is het volgende van belang. [gedaagde 2] was toentertijd in dienst van Tradman
NL relatiebeheerder van de gebroeders [naam broers] . Verder heeft [gedaagde 1] tijdens het
voorlopig getuigenverhoor op de vraag wie er namens Tradman (NL) betrokken waren bij de
verkoop van kasgeldvennootschappen, geantwoord dat dit primair [gedaagde 2] was en dat er
geen ander aanspreekpunt was. Daarnaast is [gedaagde 2] , naar de Belastingdienst
onweersproken heeft gesteld, persoonlijk betrokken geweest bij een aantal van de eerder
bedoelde met elkaar samenhangende stappen (aan de zijde van Tradman NL). Ook [gedaagde 2]
heeft niet, althans niet voldoende, duidelijk gemaakt dat en waarom het door de Belastingdienst
geschetste beeld van zijn rol bij de diverse stappen, niet juist en/of niet volledig is.

4.81. Gelet op de hieruit blijkende vooraanstaande positie van [gedaagde 2] in de organisatie van
zowel Tradman NL als van Roodhold, en zijn mede daaruit blijkende betrokkenheid bij, en kennis
van, de verlangde dienst en het daarmee beoogde doel, valt ook [gedaagde 2] persoonlijk een
ernstig verwijt te maken van bedoelde handelwijze of nalatigheid van Tradman NL. Ook hij is dus
hoofdelijk mede aansprakelijk voor de door de Belastingdienst als gevolg van deze handelwijze of
nalatigheid van Tradman NL geleden schade.
Kasgeldvennootschappen: Hazersharen

4.82. Thans komt de gang van zaken met betrekking tot de kasgeldvennootschap Hazersharen aan
de orde.

4.83. Aandeelhouder van deze vennootschap was vanaf 2 december 1998 Vechtmond I,
aandeelhouder was vanaf 2 maart 1999 [naam 5] Financieel Beheer B.V. (hierna: [naam 5] ).
Statutair bestuurder was Tradman NL. Statutair bestuurder van Tradman NL was destijds
[gedaagde 1] .

Het standpunt van de Belastingdienst

4.84. De Belastingdienst stelt dat de gang van zaken rond Hazersharen geen enkele twijfel laat
bestaan over de oneigenlijke bedoelingen van Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij de
handel in kasgeldvennootschappen met de gebroeders [naam broers] . Volgens de

Belastingdienst bevestigt de casus Hazersharen eens temeer dat Tradman NL, [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] een sleutelrol hebben gespeeld bij het misbruik van kasgeldvennootschappen van
en/of door de gebroeders [naam broers] . Alle ingrediënten van het misbruik van
kasgeldvennootschappen komen in deze casus voor: de verkoop van de aandelen aan een
stroman van de gebroeders [naam broers] , het direct na de aankoop leeghalen van de
vennootschap en het fingeren of juist, met een oneigenlijk doel, opzettelijk veroorzaken van een
verlies.
De Belastingdienst licht deze stellingen, met verwijzing naar in het geding gebrachte producties,
als volgt toe.

4.85. Bij brief van 20 november 1998 heeft [gedaagde 2] [naam broer 2] geïnformeerd over
Hazersharen.
Op 2 december 1998 heeft Vechtmond I, de al eerder genoemde dochtermaatschappij van
Tradman NL, alle aandelen Hazersharen gekocht voor NLG 282.469. Die aankoop werd
gefinancierd door Tradman NL. Hazersharen bezat op dat moment circa NLG 1.100.000 aan liquide
middelen en een eigen vermogen van ongeveer NLG 300.000. De nog te betalen
vennootschapsbelasting bedroeg ongeveer NLG 800.000. Naast (indirecte) aandeelhouder werd
Tradman NL ook bestuurder van Hazersharen.

4.86. Op 3 december 1998 zijn de liquide middelen van Hazersharen in opdracht van [gedaagde 2]
overgemaakt naar Vechtmond I, die NLG 282.469 (de koopsom van de aandelen Hazersharen)
heeft doorbetaald aan Tradman NL.

4.87. Op 2 maart 1999 heeft [naam 5] , waarvan [naam aandeelhouder] (hierna: [naam
aandeelhouder] ) op dat moment aandeelhouder was, de aandelen Hazersharen van Vechtmond I
gekocht voor NLG 286.969. [naam aandeelhouder] fungeerde als tussenschakel, naar mag worden
aangenomen om te verhullen dat [naam broer 1] uiteindelijk economisch gerechtigde (UBO) van
Hazersharen was geworden. Dat Tradman NL de UBO [naam broers] doelbewust voor de
Belastingdienst verborgen heeft gehouden, blijkt ook uit andere gegevens.

4.88. Bij faxbericht van 16 november 1999 heeft [gedaagde 2] aan [naam broer 2] de conceptbalans
en resultatenrekening van Hazersharen toegezonden en daarbij, voor zover hier van belang,
geschreven:

Wij gaan er van uit de verliezen uit dit jaar verrekenbaar zijn met de winsten uit voorgaande jaren
(ongeveer NLG 2 miljoen).

Daar de kosten refereren aan bemiddeling bij aandelen overdracht verzoeken wij je te bevestigen
wanneer de vennootschap deze deelnemingen heeft verworven.

4.89. In de (door [naam broers] goedgekeurde) conceptbalans over 1998 is een “professional fee”
van NLG 500.000 opgenomen.

4.90. Naar aanleiding van de door [gedaagde 2] namens Hazersharen ingediende aangifte
vennootschapsbelasting over 1998, heeft de Belastingdienst bij brief van 19 november 1999
vragen gesteld over deze professional fee. De Belastingdienst wilde weten aan wie de professional
fee is verschuldigd en welke tegenprestatie hiervoor is geleverd.

4.91. Bij brief van 23 november 1999 heeft [gedaagde 2] de Belastingdienst een afschrift
toegezonden van een aan Hazersharen gerichte factuur, gedateerd 2 november 1999, van [naam
vennootschap 2] (hierna: [naam vennootschap 2] ), een vennootschap van de gebroeders [naam
broers] . Die factuur betreft bemiddeling aankoop aandelen tot en met 30 april 1999. Bij brief van
20 maart 2000 heeft [gedaagde 2] aan de Belastingdienst geschreven

dat Hazersharen de deelnemingen waarop de factuur van [naam vennootschap 2] betrekking
heeft, niet heeft verworven of zal verwerven.

4.92. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belastingdienst (nogmaals) gevraagd de gang van zaken
rond de factuur van [naam vennootschap 2] uitgebreid te toe lichten. In het bijzonder zou de
zakelijkheid van die kostenpost moeten blijken.

4.93. Bij brief van 10 november 2000 heeft [gedaagde 2] , voor zover hier van belang, aan de
Belastingdienst geschreven:

De vennootschap was voornemens Belgisch onroerend goed te verwerven, gehouden door diverse
vennootschappen. (…) [naam vennootschap 2] heeft bemiddeld bij aankoop van deze
vennootschappen / onroerend goed. De vennootschap heeft geen financiering voor de verwerving
van de aandelen in de vennootschappen kunnen krijgen. De vennootschap dient wel [naam
vennootschap 2] voor haar diensten te vergoeden.

4.94. De Belastingdienst heeft vervolgens op 5 november 2001 een boekenonderzoek ingesteld bij
[naam 5] . Uiteindelijk heeft hij met onder andere Hazersharen in 2003 een
vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij een professional fee van [naam vennootschap 2] van
in totaal NLG 587.500 is geaccepteerd.

4.95. Bij het derdenonderzoek heeft de Belastingdienst correspondentie aangetroffen tussen
Hazersharen en [naam vennootschap 2] waarin laatstgenoemde aandringt op betaling van haar
factuur (en eerstgenoemde zich daartegen verzet). Die op eerste gezicht normale correspondentie
is in een ander daglicht komen te staan door in 2010 in de administratie van de [naam 1]
aangetroffen handgeschreven aantekeningen van (vermoedelijk [naam broer 2] .

4.96. De aantekeningen beginnen met een telefoonnotitie naar aanleiding van een gesprek met
“ [inspecteur] ”, de inspecteur van de Belastingdienst die de aangifte vennootschapsbelasting
1998 van Hazersharen in behandeling heeft genomen. De telefoonnotitie is niet gedateerd, maar
aangenomen mag worden dat deze dateert van omstreeks 8 maart 2000. Bij faxbericht van die
datum heeft Tradman NL [naam broers] namelijk verzocht om telefonisch contact op te nemen met
de heer [inspecteur] van de Belastingdienst. In de telefoonnotitie is vermeld:

Ik heb gezegd dat wij hebben bemiddeld. Misschien is verkoop niet doorgegaan
Wij hebben wel de factuur gestuurd.

Enkele witregels verder worden de aantekeningen vervolgd met de vragen die nog openstaan en
waarover [naam broers] en [gedaagde 2] de antwoorden moeten afstemmen:

Werk is gedaan door …. Waarom niet doorgegaan? ….
Alle antwoorden aan elkaar doorgeven.

Weer enkele witregels verder in de aantekeningen wordt het plan uitgewerkt hoe over de
professional fee zal worden gecorrespondeerd:

[naam broer 1] brief naar [gedaagde 2] sturen
- slechte zaken
- fee terugverdienen door nieuwe zaken
- eindafrekening 87.500

- zekerheid vragen
[gedaagde 2] schrijft brief terug:
- bezwaar tegen eindafrekening.

4.97. Uit deze aantekeningen volgt dat de briefwisseling tussen [gedaagde 2] en [naam broers] over
de professional fee door [naam broers] is geregisseerd. Bovendien blijkt daaruit dat de
correspondentie die de Belastingdienst is voorgehouden, is geantedateerd.

4.98. Met deze correspondentie werd een schijnwerkelijkheid gecreëerd. Daaruit kan niet anders
worden geconcludeerd dan dat de professional fee geen reëel, maar (wederom) een gefingeerd
verlies vormde. Als de Belastingdienst hiervan indertijd op de hoogte was geweest, had hij de
professional fee niet als verlies geaccepteerd. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben
er bewust aan meegewerkt om de Belastingdienst ter zake op het verkeerde been te zetten,
aldus nog steeds de Belastingdienst.

Het verweer van Tradman NL

4.99. Het verweer van Tradman NL komt erop neer dat niet duidelijk is van wie de aantekeningen
waarop de Belastingdienst zich beroept, afkomstig zijn en wanneer deze zijn geschreven.

Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.100. Ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren dat verweer. Zij voegen daaraan toe dat de
Belastingdienst het volgende deel van de meergenoemde aantekeningen niet heeft geciteerd:

i.  f 500.000 in aangifte ‘98
ii.  19-11 vragen fiscus
iii.  23-11 antwoord kort (factuur gestuurd)
iv.  30/4
v.  Boekjaar ??? laatste maand voor boekjaar brief schrijven
vi.  Wellicht 500.000 jaar te vroeg genomen
vii.  NAW aandeelhouders in KvK via [gedaagde 2] laten wijzigen.

De functie die de Belastingdienst het document toedicht, staat allerminst vast. [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] willen daarnaar verder niet gissen. Zij bestrijden echter dat zij met de gebroeders
[naam broers] hebben samengespannen. Zij bestrijden ook de stellingen van de Belastingdienst
met betrekking tot het UBO-schap van [naam broer 1] in 1998, het stromanschap van [naam 5] ,
het leeghalen van Hazersharen en de professional fee.

Beoordeling van de kwestie-Hazersharen

4.101. De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar hetgeen is overwogen in 4.63 tot en
met 4.69.

Aansprakelijkheid van Tradman NL

4.102. Vooropgesteld wordt dat zich in de vennootschappelijke structuur van Hazersharen en in
haar vermogen sedert eind 1998 een aantal mutaties heeft voorgedaan. Tradman NL is daarbij in
verschillende hoedanigheden actief betrokken geweest. Het geschil spitst zich toe op de vraag of
de Belastingdienst bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met medeweten van
Tradman NL is misleid doordat hij in de waan is gebracht dat Hazersharen daadwerkelijk een
professional fee aan [naam vennootschap 2] verschuldigd was en, in het verlengde daarvan, of

Hazersharen meer vennootschapsbelasting verschuldigd was dan de Belastingdienst - afgaande
op de aan hem gedane mededelingen en toegezonden stukken - bij het aangaan van de
vaststellingsovereenkomst dacht. De door de Belastingdienst in het geding gebrachte
handgeschreven aantekeningen laten – bij afwezigheid ook van een voldoende toegelicht en
onderbouwd verweer van Tradman NL – geen andere conclusie toe dan dat Tradman NL zich, in
overleg met de gebroeders [naam broers] , ervoor heeft geleend de Belastingdienst
dienaangaande een onjuist althans onvolledig beeld voor te spiegelen. Als statutair (trust)
bestuurder van Hazersharen speelde Tradman NL in deze onjuiste of onvolledige voorstelling van
zaken een wezenlijke rol. Zij was de spreekbuis van Hazersharen jegens de Belastingdienst. In
die hoedanigheid diende zij de Belastingdienst juist en volledig te informeren, zeker nadat deze
meer dan eens expliciet op de professional fee was teruggekomen en nadat door [naam broers]
(namens [naam vennootschap 2] ) en [gedaagde 2] (namens Tradman NL) was afgestemd op
welke wijze over de opgevoerde fee moest worden gecorrespondeerd teneinde de Belastingdienst
alsnog te overtuigen van het zakelijk verantwoorde karakter daarvan. Tradman NL wist bovendien
op dat moment dat [naam broers] zowel belanghebbende was bij Hazersharen als bij [naam
vennootschap 2] . Tradman NL is aldus de gebroeders [naam broers] en de aan hen gelieerde
vennootschappen behulpzaam geweest bij de misleiding van de Belastingdienst, in het bijzonder
waar het ging om de frauduleuze onderbouwing van het zakelijke karakter van de professional fee.
Het is niet goed denkbaar en overigens ook niet aangevoerd dat de gevolgen daarvan voor de
aanspraken van de Belastingdienst Tradman NL niet duidelijk waren. Tradman NL heeft daarmee
onrechtmatig gehandeld jegens de Belastingdienst.

Aansprakelijkheid van [gedaagde 2]

4.103. [ [gedaagde 2] was destijds bij Tradman NL relatiebeheerder van de gebroeders [naam
broers] . Hij was bovendien oprichter van Tradman NL en vanaf 23 augustus 2001 ook bestuurder;
daarnaast is hij persoonlijk betrokken geweest bij de voorbereiding en uitvoering van de strategie
van de gebroeders [naam broers] . [gedaagde 2] heeft de correspondentie met [naam
vennootschap 2] en met de Belastingdienst gevoerd. De portée daarvan was hem duidelijk,
althans moet hem duidelijk zijn geweest. Daaruit volgt dat [gedaagde 2] opzettelijk
integriteitsnormen heeft geschonden, zodat hem persoonlijk een ernstig verwijt treft van de in
4.102 besloten normschending.
Aansprakelijkheid van [gedaagde 1]

4.104. Met betrekking tot [gedaagde 1] is niet komen vast te staan dat hij handelingen heeft
verricht die de belastingontduiking via Hazersharen mogelijk maakten. Vanaf 2 december 1998
was [gedaagde 1] echter via Tradman NL ook (indirect) bestuurder van Hazersharen. Daarnaast
was hij oprichter en destijds ook statutair bestuurder van Tradman NL. Krachtens het bepaalde in
artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon (Tradman NL) als bestuurder van
een andere rechtspersoon (Hazersharen) tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan
van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon, daarvan bestuurder was. [gedaagde 1] was
bestuurder van Tradman NL gedurende de periode 1998 tot en met 2003, waarin de benadeling
van de Belastingdienst via Hazersharen plaatsvond. Bovendien was hij door zijn hiervoor
beschreven betrokkenheid bij Roodhold op de hoogte van de belastingontduiking door de
gebroeders [naam broers] en de aan hen gelieerde vennootschappen. Om die redenen is de
rechtbank van oordeel dat ook [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de
Belastingdienst en dat hij voor hem geldende integriteitsregels heeft geschonden, zodat hem
persoonlijk een ernstig verwijt treft van de vorenbedoelde normschending.
In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.105. De onderdelen (iii) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege
dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de
Belastingdienst hebben gehandeld door onrechtmatige handel in en misbruik van
kasgeldvennootschappen, waarbij zij als bestuurder en/of medewerker van Tradman NL de op hen
rustende integriteitsnormen hebben geschonden. Voorts zal voor recht worden verklaard dat zij
hoofdelijk (zie artikel 6:102 lid 1 BW) aansprakelijk zijn voor de schade die de Belastingdienst als
gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal lijden. Omdat de mogelijkheid dat
daardoor schade is geleden, aannemelijk is, zal de zaak in zoverre worden verwezen naar de
schadestaat.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

4.106. De onderdelen (iii) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege
dat voor recht zal worden verklaard dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft
gehandeld door onrechtmatige handel in en misbruik van kasgeldvennootschappen, waarbij zij als
trustkantoor de op haar rustende integriteitsnormen heeft geschonden. Voorts zal voor recht
worden verklaard dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de Belastingdienst als
gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat
en te vereffenen volgens de wet.

In beide zaken

Aan het zicht onttrokken vennootschappen

4.107. Aan onderdeel (iv) van zijn vordering legt de Belastingdienst ten grondslag dat Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig tegenover hem hebben gehandeld, kort gezegd
omdat zij hebben bewerkstelligd dat de buitenlandse, maar in Nederland belastingplichtige,
vennootschappen Marsannay en Kooilust/Fenchurch aan het zicht van de Belastingdienst
onttrokken zijn. Als gevolg daarvan heeft de Belastingdienst niet (tijdig) aanslagen kunnen
opleggen en alsnog opgelegde aanslagen niet kunnen innen of verhalen.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.108. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de vordering begrijpt de rechtbank dat voor
“Tradman FS” en “Tradman IP” gelezen dient te worden “Tradman NL”. De rechtbank verwijst in dit
verband naar hetgeen is overwogen in 4.49.

In beide zaken

4.109. Het verwijt dat de Belastingdienst aan Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maakt
komt in wezen erop neer dat Marsannay en Kooilust/Fenchurch als door [naam broer 1]
gecontroleerde vennootschappen, hoewel formeel in het buitenland gevestigd, feitelijk vanuit
Nederland actief waren en daardoor in Nederland belastingplichtig waren. Tradman NL, [gedaagde
1] en [gedaagde 2] hebben het bestaan van Marsannay en Kooilust/Fenchurch echter voor de
Belastingdienst verborgen gehouden, waardoor niet of pas veel later dan had behoren te
geschieden, aanslagen vennootschapsbelasting konden worden opgelegd, aldus de
Belastingdienst.

4.110. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten primair dat Marsannay en
Kooilust/Fenchurch in Nederland belastingplichtig waren en subsidiair dat zij dat wisten en dat zij
bewust eraan hebben meegewerkt de vennootschappen aan het zicht van de Belastingdienst te
onttrekken.

4.111. Het is op de voet van artikel 150 Rv aan de Belastingdienst feiten en omstandigheden te
stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat Marsannay en Kooilust/Fenchurch in Nederland
belastingplichtig waren.

4.112. Aan Marsannay is d.d. 31 december 2008 een navorderingsaanslag over 1996 opgelegd die
voor zover van belang inhoudt:

Bedrag van de aanslag ƒ 7.002.000
Vergrijpboete bij ƒ 550.927
In rekening gebrachte heffingsrente bij ƒ 3.108.197
ƒ 10.664.124
Te betalen € 4.837.807

De aanslag is na bezwaar en beroep in stand gebleven.
De (belastingkamer van de) rechtbank heeft in het kader van het beroep tegen deze aanslag de
belastingplicht aangenomen in verband met de omstandigheid dat [naam broer 1] vanuit
Nederland de feitelijke leiding over de vennootschap had.

4.113. Aan Kooilust/Fenchurch is, gedagtekend 31 maart 2015, een aanslag
vennootschapsbelasting opgelegd over het jaar 2004 die voor zover van belang inhoudt:

Bedrag van de aanslag € 1.920.402
In rekening gebrachte heffingsrente bij € 809.129
Te betalen € 2.729.531

Het tegen de aanslag door de gebroeders [naam broers] opgeworpen bezwaar is niet-
ontvankelijk geoordeeld.

4.114. Naar aanleiding van die onherroepelijke aanslagen voor de vennootschapsbelasting staat
ook in deze procedure behoudens voldoende onderbouwd verweer van de zijde van Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vast dat Marsannay en Kooilust/Fenchurch in Nederland
belastingplichtig waren. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben slechts in algemene
termen betwist dat de vennootschappen in Nederland belastingplichtig waren c.q. gesteld dat de
omstandigheid dat de vennootschappen in de desbetreffende belastingjaren in Nederland
belastingplichtig waren, nog niet inhoudt of meebrengt dat zij dat ook in andere jaren waren. Dat
kan in het licht van de in de belastingprocedure vastgestelde feiten niet als een voldoende
onderbouwd verweer worden aangemerkt. Dit verweer wordt daarom verworpen.

4.115. De vraag of Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betrokken zijn geweest bij
Marsannay en Kooilust/Fenchurch op een zodanige wijze dat ook aan hen kan worden verweten
dat Marsannay en Kooilust/Fenchurch aan het zicht van de Belastingdienst zijn onttrokken, zal
hierna voor elk van die vennootschappen afzonderlijk worden onderzocht.

Marsannay

4.116. Marsannay (is of) was een door Benelux Trust, een relatie van Tradman NL, op 17 november
1995 opgerichte vennootschap. Bij de oprichting waren [gedaagde 1] , Tradman NL- dochter
European Trust Services (Luxembourg) S.à.r.L. (ETSL) en de heer [naam 6] van Benelux Trust,
bestuurders.
Op 2 mei 1996 heeft Benelux Trust aan [gedaagde 1] bericht dat Marsannay “op de plank [ligt]
voor “Dell’ Ava” en eind februari 1997 heeft [gedaagde 2] aan [naam broer 1] bericht dat
Marsannay als “blijvend houdster” voor hem was gereserveerd.

In 2004 zijn de aandelen in Marsannay overgedragen aan [naam 7] . (hierna: [naam 7] ). De
aandelen in laatstgenoemde vennootschap waren eveneens in handen van [naam broer 1] . Bij
notariële akte van 21 september 2004 is Marsannay ontbonden en vereffend. Daarbij trad [naam
7] op als vereffenaar. De toenmalige statutair bestuurder van Marsannay, [naam bestuurder] , trad
daarbij blijkens genoemde akte op namens [naam 7] . Laatstgenoemde vennootschap is op haar
beurt geliquideerd op 8 december 2004.
Ter gelegenheid van de liquidatie van Marsannay heeft [naam broer 1] een verklaring afgegeven
dat hij de beneficial owner (UBO) was van Marsannay.

4.117. Reeds op 30 juli 1996 (dat wil nog zeggen vóórdat [gedaagde 2] aan [naam broers] had
gemeld dat Marsannay voor hem als “blijvend houdster” was gereserveerd) heeft Marsannay een
optieovereenkomst gesloten met de Belgische vennootschap N.V. Renting Car (hierna: Renting
Car) ter zake de aankoop van onroerende zaken. Uit die overeenkomst blijkt dat Marsannay een
optie heeft op de koop van bepaalde registergoederen en dat zij op haar beurt die optie
doorverkoopt aan Renting Car tegen betaling van ƒ 10.000.000,00 (in de overeenkomst
aangeduid als de uitoefenprijs). Marsannay heeft de optie verkregen van [naam broer 1] , zoals
blijkt uit een bij [naam broer 1] aangetroffen memo dat, voor zover van belang, inhoudt:

THINGS TO DO TODAY
[…]
1a [naam broer 1] levert optie aan Marsannay Holding S.A. […]
3 Optie doorgezet naar Ren. […].

4.118. In de jaarrekening van Marsannay over 1996 is een uitstaande lening vermeld van LUF
1.250.000,00 n Seceurimmo Invest N.V. (een vennootschap onder controle van [naam broers] ).
Een notitie van [naam bestuurder] van 6 mei 2004 aan Amicorp met als onderwerp: Marsannay
Holding SA -completion Annual Accounts, houdt hierover voor zover van belang in:

Following my meeting with [naam broer 2] we can now complete the Annual Reports for the years
1997 to 2003. As you are aware LUF 1,250,000 has been withdrawn from the account and we did
not have any justification for this. Please be informed [naam broer 2] confirmed that this amount
was withdrawn and has been lend on to Seceurimmo Invest N.V. […] Unfortunately no loan
agreement was made. This amount must therefore be booked as ‘Loan’ as from the date of its
withdrawal.
[…]

4.119. In de woning van [naam broers] is een notitie aangetroffen met betrekking tot Belgische
vennootschappen waarin onder meer is vermeld:

“[…]

[…]”

Een notitie van de Belgische belastingdienst aan de Belastingdienst houdt onder meer in dat -
blijkens een door die dienst ingesteld onderzoek - de Belgische vennootschappen:

4.120. Op 4 maart 1997 is in het handelsregister te Luxemburg ingeschreven dat per 3 mei 1996
[gedaagde 1] en ETSL zijn afgetreden als bestuurders van Marsannay en in hun plaats zijn
benoemd [naam 8] en [naam 9] .

4.121. De door Tradman NL en anderen ten behoeve van Marsannay uitgevoerde werkzaamheden
zijn via vennootschappen van Tradman NL gefactureerd. Dat wil zeggen dat de facturen voor
Marsannay werden verzonden aan Tradman NL of een door Tradman NL beheerste entiteit, terwijl
vervolgens de vennootschap aan wie de factuur was verzonden, al dan niet met een kleine
opslag, de kosten doorfactureerde aan een van de vennootschappen van [naam broers] ( [naam
vennootschap 2] of [naam 1] ). Op die facturen was de naam van Marsannay niet vermeld, terwijl
deze namens Vechtmond I werden verstuurd door [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] . Door
partijen wordt deze handelwijze aangeduid als back-to-back facturering.
In de door de Belastingdienst op de Image aangetroffen administratie zijn over de periode 1997
tot en met 2000 dergelijke back-to-backfacturen aangetroffen.
De methodiek wordt bevestigd in een e-mail van [naam bestuurder] van 13 augustus 2003 waarin
deze aan [gedaagde 2] schrijft:

[…]
Please be informed that I have met [naam broer 2] last week in Den Bosch and discussed the
pending matters concerning captioned company. He informed us to use the invoicing route that has
been used in the past, i.e. Amicorp Luxembourg SA issues invoice to Amicorp Netherlands BV,
Amicorp Netherlands BV issues an invoice to the operational company of [naam broer 2] (I assume
you know which company is used).
[…].

4.122. Uit het samenstel van feiten kan worden afgeleid dat Tradman NL [naam broer 1] heeft
voorzien van de in naam buitenlandse vennootschap Marsannay. Nog voordat die vennootschap in
1997 formeel aan [naam broers] werd overgedragen - terwijl op dat moment [gedaagde 1] en
ETSL bestuurders daarvan waren - werden in die vennootschap reeds activiteiten ten behoeve
van (vennootschappen van) [naam broers] ondernomen. Zo was reeds in 1996 de
optieovereenkomst met Renting Car gesloten, was de onttrekking van actief in de boeken
opgenomen als lening aan Secceurimmo en waren de aandelen Donck & Bosch (zie 4.119)
verkocht.
Het kan niet anders dan dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich er van bewust
waren dat er activiteiten in Marsannay plaatsvonden, nu uit de aangetroffen aantekeningen van
hun bemoeienis met verschillende van die activiteiten blijkt. Zij moeten zich ook gerealiseerd
hebben dat aan die activiteiten van Marsannay door [naam broer 1] feitelijk leiding werd gegeven.
[naam bestuurder] en [gedaagde 2] hebben in 2002 over Marsannay gecorrespondeerd .
Zo schrijft [naam bestuurder] bij e-mail van 28 mei 2002 met als onderwerp: “Marsannay Holdings
SA” voor zover van belang aan [gedaagde 2] :

“ [gedaagde 2] , Nog nieuws…”

Waarop [gedaagde 2] antwoordt bij e-mail van 30 mei 2002:

“Mij is verteld dat de stukken uiterlijk volgende week bij jou zullen zijn […]”
Naar aanleiding daarvan schrijft [gedaagde 2] op 31 mei 2002 aan onder andere [naam broer 2] :

“de stukken voor Luxemburg dienen vandaag per koerier te worden verstuurd aan: Amicorp
Luxemburg […]”
Op 12 augustus 2002 schrijft [naam bestuurder] aan [gedaagde 2] per e-mail met als onderwerp
Marsannay Holdings SA, voor zover van belang:

“We would be most grateful if you could contact the UBO and have sufficient cash transferred to
settle our invoices and to cover the debit balance. […]”

Uit die e-mailcorrespondentie uit het jaar 2002 van [naam bestuurder] met [gedaagde 2] blijkt
derhalve dat [naam bestuurder] voor de gegevens van Marsannay aan [gedaagde 2] verzoekt om
daarover met [naam broers] contact op te nemen en dat [gedaagde 2] dat ook doet.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nagelaten te controleren of Marsannay wel op de juiste
wijze van haar activiteiten ten overstaan van de Belastingdienst verantwoording aflegde.
Integendeel, door mee te werken aan de back-to-backfacturering hebben zij er toe bijgedragen
dat de betrokkenheid van [naam broers] bij Marsannay verhuld bleef.

4.123. Juist is weliswaar dat het op zichzelf niet onrechtmatig is om mee te werken aan
herfacturering. Daarvoor kunnen legitieme (ook fiscale) redenen zijn. Dergelijke legitieme redenen
zijn door Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] echter niet aangevoerd, terwijl het wel op
hun weg lag specifiek toe te lichten waarom in het onderhavige geval de voor de werkzaamheden
ten behoeve van Marsannay uitgeschreven facturen moesten worden geherfactureerd.

4.124. De conclusie is dat die herfacturering geen ander doel diende dan om Marsannay aan het
zicht van de Belastingdienst te onttrekken en dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
daaraan bewust, en daarom onrechtmatig en persoonlijk ernstig verwijtbaar, hebben meegewerkt.
Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet
wisten dat de herfacturering diende om Marsannay uit het zicht van de Belastingdienst te houden
hebben Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hiervoor onder 4.63 tot en met 4.69
geformuleerde normen geschonden, door na te laten bij [naam broers] te informeren naar de
reden voor de herfacturering.
Het gevolg van dat onrechtmatig handelen is geweest dat de Belastingdienst eerst in een zo laat
stadium van het bestaan en de belastingplichtigheid van Marsannay op de hoogte is geraakt dat
hij niet meer tijdig aanslagen heeft kunnen opleggen en dat hij op Marsannay geen verhaal meer
heeft kunnen nemen met betrekking tot nog wel tijdig opgelegde aanslagen.
De Belastingdienst heeft als gevolg daarvan schade geleden.

Kooilust/Fenchurch
4.125. Kooilust/Fenchurch werd blijkens een aangetroffen faxbericht van 14 november 2003 van
(de secretaresse van) [gedaagde 2] op verzoek van [naam broer 1] in Groot-Britannië opgericht
door (de rechtsvoorganger van) Tradman NL, met inschakeling van Amicorp UK.

4.126. De Belastingdienst stelt dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich van
dienstverlening aan [naam broers] ten behoeve van Kooilust/Fenchurch hadden dienen te
onthouden. Hij stelt dat de betrokkenheid van Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop
gericht was Kooilust/Fenchurch aan het oog van de Belastingdienst te onttrekken.

4.127. Als eerste voorbeeld daarvan wijst de Belastingdienst op de omstandigheid dat Tradman NL
behulpzaam is geweest bij het wijzigen van de naam van Kooilust in Fenchurch, na het
faillissement van Kooilust Investment B.V. Anders dan de Belastingdienst acht de rechtbank deze
naamswijziging niet zonder meer een aanwijzing dat beoogd is Kooilust/Fenchurch aan het zicht
van de Belastingdienst te onttrekken. Veeleer lijkt het erop dat beoogd werd de associatie met
een gelijknamige failliete vennootschap te vermijden.

4.128. Als tweede voorbeeld wijst de Belastingdienst op correspondentie waaruit blijkt dat
Amicorp UK aan Tradman NL vraagt om gegevens om de jaarrekening van Kooilust/Fenchurch te
kunnen opstellen. Ook die enkele omstandigheid wijst er niet op dat Kooilust/Fenchurch aan het
oog van de Belastingdienst moest worden onttrokken. Daaruit kan niet meer worden afgeleid dan
dat Tradman NL kennelijk de contactpersoon was tussen Amicorp UK en [naam broers] .

4.129. Daarnaast heeft de Belastingdienst aangevoerd dat Tradman NL, [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] , gezien de reputatie van [naam broers] , de dienstverlening hadden moeten
staken.
Dat de reputatie van [naam broers] dubieus was is aan Tradman NL relatief kort voor de oprichting
van Kooilust/Fenchurch nog eens duidelijk gemaakt doordat [naam 8] van Benelux Trust op 16 juli
2003 een (link naar een) artikel uit Quote [gedaagde 2] stuurde aan [gedaagde 2] . Het artikel
werpt vragen op over de integriteit van [naam broers] en [naam 8] schrijft in zijn begeleidende e-
mail:

Interessant artikel. Hebben jullie onlangs jullie know your client procedures nog tegen het licht
gehouden?

Uit hetgeen hiervoor over Marsannay is geoordeeld kan worden afgeleid dat Tradman NL,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ervan op de hoogte waren dat [naam broers] er geen been in zag
formeel buitenlandse vennootschappen die in Nederland belastingplichtig waren aan het oog van
de Belastingdienst te onttrekken. Zij moesten er in die omstandigheden ernstig rekening mee
houden dat ook Kooilust/Fenchurch bestemd was om door haar ontplooide activiteiten, waarvoor
een Nederlandse belastingplicht gold, buiten het zicht van de Belastingdienst te houden. Dat had
voor hen aanleiding moeten zijn om ofwel de dienstverlening met betrekking tot buitenlandse
vennootschappen aan [naam broers] te weigeren c.q. te staken, dan wel in ieder geval bij [naam
broers] kritisch te informeren naar de achtergrond van de oprichting en exploitatie van
Kooilust/Fenchurch. Nu zij dat hebben nagelaten hebben zij hun zorgplicht als omschreven in 4.63
tot en met 4.69 geschonden. Dit is hun persoonlijk ernstig verwijtbaar.
Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als gevolg daarvan hoofdelijk aansprakelijk voor
de schade die de Belastingdienst heeft geleden doordat de Belastingdienst niet tijdig op de
hoogte is geraakt van het bestaan en de belastingplichtigheid van Kooilust/Fenchurch. Als gevolg
daarvan heeft de Belastingdienst immers niet tijdig aanslagen kunnen opleggen of nog wel tijdig
opgelegde aanslagen niet meer kunnen invorderen.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.130. De onderdelen (iv) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege
dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de
Belastingdienst hebben gehandeld door het onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan
het zicht van de Belastingdienst, waarbij zij als bestuurder en/of medewerker van Tradman NL de
voor hen geldende integriteitsnormen in hun persoonlijk ernstig verwijtbare mate hebben
geschonden, en voorts voor recht zal worden verklaard dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de
schade die de Belastingdienst als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal
lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

4.131. De onderdelen (iv) en (v) van het gevorderde liggen voor toewijzing gereed in dier voege
dat voor recht zal worden verklaard dat Tradman NL onrechtmatig jegens de Belastingdienst heeft
gehandeld door het onttrekken van buitenlandse vennootschappen aan het zicht van de
Belastingdienst, waarbij zij als trustkantoor de voor haar geldende integriteitsnormen heeft
geschonden en voorts voor recht zal worden verklaard dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de
schade die de Belastingdienst als gevolg van deze onrechtmatige daad heeft geleden en nog zal
lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.132. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van de Belastingdienst jegens Tradman FS,
Tradman IP en TMF (3.1 (i) en (ii)) zullen worden afgewezen met veroordeling van de
Belastingdienst in de proceskosten van deze gedaagden. Deze kosten worden begroot op nihil.

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

4.133. De vorderingen jegens Tradman NL betreffende de schending van de fiscale informatie- en
bewaarplicht (3.2 (i) en (ii)) zijn evenmin toewijsbaar.

In beide zaken

4.134. De overige vorderingen jegens Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (3.1 onder
(iii) tot en met (v) en 3.2 onder (iii) tot en met (v)) zijn wel toewijsbaar op de hiervoor
weergegeven wijze. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen in de proceskosten aan de
zijde van de Belastingdienst worden veroordeeld. Die kosten zullen wat het salaris advocaat en de
getuigentaxe betreft worden begroot als betrof het één zaak. Daartoe wordt overwogen dat de
processtukken in beide zaken inhoudelijk gelijk zijn en dat de comparitie in beide zaken tegelijk is
gehouden. Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen ook worden veroordeeld in de
kosten van het voorlopig getuigenverhoor (inclusief taxe [naam broer 2] ) nu dat heeft
meegewogen voor de beslissing. Het aldus begrote salaris advocaat en de getuigentaxe zullen
gelijkelijk over beide zaken worden verdeeld.

In de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]

4.135. De aan de zijde van de Belastingdienst gevallen proceskosten worden begroot op:

Dagvaarding [gedaagde 1] EUR 94,19
Dagvaarding [gedaagde 2] EUR 94,19
Griffierecht EUR 331,50 (44,00 + (575,00:2))
Salaris advocaat EUR 1.808,00 ((8 punten tarief II × 452,00):2)
Getuigentaxe EUR 10,00 (20:2)

In de zaak Belastingdienst / Tradman NL

4.136. De aan de zijde van de Belastingdienst gevallen proceskosten worden begroot op:

Dagvaarding EUR 94,08
Griffierecht EUR 331,50 (44,00 + (575,00:2))
Salaris EUR 1.808,00 ((8 punten tarief II × 452,00):2)
Getuigentaxe EUR 10,00 (20:2)

In het vrijwaringsincident in de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1]
en [gedaagde 2]

4.137. De rechtbank dient nog te beslissen over de kosten van het door Tradman FS, Tradman IP
en TMF geopende vrijwaringsincident. In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding
gezien om de kosten van het incident te compenseren zoals hierna in het dictum zal worden
vermeld.

5 De beslissing

De rechtbank:

in beide zaken:

5.1. verklaart voor recht:

5.1.1. dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst
hebben gehandeld door onrechtmatige handel in en/of misbruik van de
kasgeldvennootschappen Roodhold en Hazersharen;

5.1.2. dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens de Belastingdienst
hebben gehandeld door het onttrekken van Marsannay en Kooilust/Fenchurch aan het zicht
van de Belastingdienst;

5.1.3. dat Tradman NL, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade
die de Belastingdienst als gevolg van de hiervoor onder 5.1.1 en 5.1.2 vermelde
onrechtmatige daden heeft geleden en zal lijden, nader op te maken bij staat en te
vereffenen volgens de wet;

in de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] :

5.2. wijst af het jegens Tradman FS, Tradman IP en TMF gevorderde;

5.3. veroordeelt de Belastingdienst in de kosten van het geding aan de zijde van Tradman FS,
Tradman IP en TMF, tot heden begroot op nihil;

5.4. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten aan de zijde van de
Belastingdienst, tot heden begroot op EUR 2.149,50, te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover vanaf heden tot en met de dag der algehele voldoening;

5.5. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten aan de zijde van de Belastingdienst, tot heden
begroot op EUR 94,19, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot en met
de dag der algehele voldoening;

5.6. veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten aan de zijde van de Belastingdienst, tot heden
begroot op EUR 94,19, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot en met
de dag der algehele voldoening;

in de zaak Belastingdienst / Tradman NL:

5.7. veroordeelt Tradman NL in de proceskosten aan de zijde van de Belastingdienst, tot heden
begroot op EUR 2.243,58, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf heden tot en
met de dag der algehele voldoening;

in beide zaken:

5.8. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordelingen;

5.9. wijst het meer of anders gevorderde af;

in het vrijwaringsincident in de zaak Belastingdienst / Tradman FS, Tradman IP, TMF, [gedaagde 1]
en [gedaagde 2]:

5.10. compenseert de kosten van het incident aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mrs. F.B. Bakels, N.C.H. Blankevoort en G.H. Marcus, rechters,
bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.

You might also like