Professional Documents
Culture Documents
1 Gehaltebepaling NaOH in Vloeibare Ontstopper
1 Gehaltebepaling NaOH in Vloeibare Ontstopper
1 Gehaltebepaling NaOH in Vloeibare Ontstopper
Medewerker: n.v.t.
Het doel van dit experiment is om mijn praktische vaardigheden met de areometer en de
conductometrische titratie aan te tonen door het NaOH gehalte in vloeibare
gootsteenontstopper te bepalen.
Inleiding en theorie:
Een werkformule kan ik op dit moment niet geven omdat het hier om een
verhoudingsbepaling en berekening gaat.
Voor een uitgebreid theoretisch kader verwijs ik naar het hoofdstuk "Theoretisch kader"
waar tevens de voor mij belangrijke aandachtspunten zijn aangegeven. Dit is een vrij
vertaalde passage uit: "Het chemisch practicum" van Udo en Leene.
Bron: Het chemisch practicum, Udo & Leene, p174, 9.6.2 al.3
Benodigdheden:
o Laatste handelingen:
- vul een 100 ml bekerglas met 15,0 ml oplossing, doorloop het eerder
omschreven spoeltraject.
- voeg 2 druppels methyloranje toe aan de oplossing.
- plaats de conductormeter (ruim onder water, evt. aanvullen met demi)
- zet conductormeter aan en stel de wijzer op maximaal (noteer waarden)
Dichtheidbepaling:
beginstand buret:
beginstand buret:
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
Theoretisch kader
Inleiding:
Als een potentiaalverschil wordt aangelegd over twee elektroden, die in een
elektrolytoplossing zijn geplaatst, dan zal er een elektrische stroom gaan lopen,
die evenredig is met de aangelegde spanning. Voor de geleiding van elektrische
stoom door de positieve en negatieve ionen geldt de wet van Ohm:
ℓ
∙
R = weerstand in ohm
ρ= specifieke weerstand in ohm.m
l = afstand tussen de elektroden in m
A = oppervlak van de elektroden in m2
ℓ
∙
ℓ
Geleidbaarheidscel:
voor het meten van het geleidingsvermogen van een elektrolytoplossing wordt
meestal gebruik gemaakt van een dompelcel.
Een dompelcel bestaat uit twee platina-elektroden, die op een vaste afstand (l)
van elkaar zijn geplaatst. De elektroden zijn meestal bedekt met platinazwart
(sponsachtig platina) om de invloed van polarisatie zo klein mogelijk te houden.
Het oppervlak van beide elektroden bedraagt A (m2).
De grootheid l/A wordt de celconstante genoemd. De waarde ervan is
doorgaans in de cel gegraveerd. De celconstante θ is niet uit de afmetingen van
de cel af te leiden, omdat het elektrisch veld tussen de elektroden niet volledig
homogeen is. Het is een experimenteel bepaalde grootheid.
Als de celconstante niet bekend is kan deze bepaald worden met een
ijkoplossing, waarvan het specifieke geleidingsvermogen nauwkeurig bekend is.
Er moet bij constante temperatuur worden gemeten, want de waarde van het
specifiek geleidingsvermogen is sterk afhankelijk van de temperatuur.
Met behulp van een geleidbaarheidscel met bekende θ, uitgedrukt in m-1, kan het specifieke
geleidingsvermogen of het geleidingsvermogen worden bepaald uit
Conductometrische titraties:
Het geleidingsvermogen van een oplossing komt tot stand uit bijdargen van alle ionen in
oplossing. Die bijdrage verschilt per ionsoort. In tabel TK1 is het molair
geleidingsvermogen van een aantal kat en anionen weergegeven bij 298K (20oC). Voor
het molair geleidingsvermogen (Λ) geldt:
k
Λ
c
De dimensie van het molair geleidingsvermogen is dus S.m2.mol-1, vaak ook uitgedrukt in
mS.m2.mol. Het is belangrijk om op die dimensie te letten . In de literatuur worden
lengte en concentratie dikwijls in cm respectievelijk mol.dm-3 uitgedrukt. Dit leidt tot
getalwaarden die in de orde van grootte verschillen van die van tabel 1.
Het molair geleidingsvermogen is
concentratieafhankelijk. De waarden in de
tabel zijn verkregen door extrapolatie naar
oneindige verdunning, dus naar concentratie
nul. vandaar de aanduiding Λ0.
( )+ ( )+ ( )+ ( )→ ( )+ ( )+ ( )
( )+ ( )→ ()
Bij conductometrische titraties wordt het verloop van het geleidingsvermogen gedurende
de hele titratie gevolgd. Metingen in de buurt van het equivalentiepunt zijn daardoor niet
zo belangrijk. Daardoor is deze methode geschikt voor zuurbase-titraties in zeer
verdunde oplossing, en voor titraties met zeer zwakke zuren en basen.
In afbeelding TK1 staan een aantal voorbeelden van karakteristieke conductometrische
krommen. De vorm en steilheid van de krommen is afhankelijk van het
geleidingsvermogen van de aan de reactie deelnemende ionen. Gezien de reactie die
onderzocht gaat (sterk zuur met sterke base) zal er een kromme gevonden worden met
een vorm zoals de eerste grafiek.
Het geleidingsvermogen van een oplossing is onder meer afhankelijk van de verdunning
en van de temperatuur. Door het toevoegen van reagens wordt de oplossing tijdens de
titratie verdund, waardoor een afwijking in de lineariteit van de titratielijnen ontstaat. Dit
speelt echter alleen bij heel nauwkeurige bepalingen. De afwijking door volumetoename
kan zo beperkt mogelijk gehouden worden door met zeer geconcentreerde
reagensoplossingen te titreren. Een nadeel hiervan is dat het e.p. relatief snel bereikt
wordt en de nauwkeurigheid hieronder te leiden heeft.
Doordat het geleidingsvermogen nogal sterk afhankelijk is van de temperatuur
is het raadzaam om de titratie uit te voeren in een thermostaatbad. Op veel
conductormeters zit een thermostaatknop die op temperatuur afgesteld kan worden.
Uitvoering:
Tijdens een conductometrische titratie moet de oplossing geroerd worden met behulp
van een roermotor. De dompelcel moet vrij ver in de oplossing steken. De
temperatuur van de oplossing mag tijdens de titratie niet sterk fluctueren. Zo nodig
wordt de oplossing volgens voorschrift gethermostateerd. In dat geval wordt de
temperatuurcompensatieknop op de conductormeter ingesteld op de temperatuur van de
oplossing.
Bij een titratie zijn geen absolute waarden van het geleidingsvermogen nodig: De
titratiekromme toont de verandering van het geleidingsvermogen als functie van het
toegevoegd reagens.
Om de meetnauwkeurigheid bij een conductometrische bepaling te vergroten is het van
belang, dat optimaal van de meetschaal gebruik wordt gemaakt. Voor de titratie kan
beredeneerd worden, wat het te verwachten beeld van de titratiekromme is. Daarvoor
moet nagegaan worden, welke ionen verdwijnende of optreden. In tabel TK1 staat het
molair geleidingsvermogen van onder andere de voor dit practicum relevante ionen.
Als het geleidingsvermogen voor het equivalentiepunt daalt, wat het geval is bij dit
practicum), wordt de wijzer op maximale uitslag ingesteld. Er kan ook een
proeftitratie worden uitgevoerd, om na te gaan of de gemeten waarden een bruikbare
titratiekromme opleveren.
Over het algemeen kan tijdens een titratie het reagens met porties van 0,50 of
1,00 ml worden toegevoegd. Telkens wordt het geleidingsvermogen genoteerd.
Als er gebogen titratielijnen te verwachten zijn moet in de buurt van het
equivalentiepunt met porties van 0,1ml getitreerd worden. Het toevoegen van
reagens wordt ook na het equivalentiepunt voortgezet tot een overmaat van
c.a. 30% reagens is toegevoegd.