Professional Documents
Culture Documents
Prius Plug in Handleiding (2012 06) (01651 18012 PLU - 201206 Prius Plug In)
Prius Plug in Handleiding (2012 06) (01651 18012 PLU - 201206 Prius Plug In)
Prius Plug in Handleiding (2012 06) (01651 18012 PLU - 201206 Prius Plug In)
Handleiding
06-2012
01651-18012-PLU
INHOUDSOPGAVE
2
1-9. Veiligheidsinformatie 2-3. Bedienen van verlichting en
De juiste houding achter ruitenwissers
het stuur............................ 185 Lichtschakelaar .................. 296
SRS-airbags ....................... 187 Schakelaar mistlampen...... 301
Handmatig in-/uitschakel- Ruitenwissers
systeem airbag ................. 201 en -sproeiers .................... 303 1
Baby- en kinderzitjes .......... 203 Achterruitenwisser
Plaatsen van veiligheids- en -sproeier...................... 309
systemen voor kinderen ... 213 Schakelaar koplamp-
sproeiers .......................... 311 2
3
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst
4
4 Onderhoud en verzorging 5 Bij problemen
5
INHOUDSOPGAVE Trefwoordenlijst
6 Specificaties
6-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.) .. 594
Informatie over brandstof.... 605
Trefwoordenlijst
6
1
7
Overzicht Exterieur
8
Mistachterlicht Blz. 301
Laadaansluiting Blz. 71
9
Overzicht Interieur
10
A
Make-upspiegels Blz. 400
Microfoon*
12
C
AUX-aansluiting/USB-aansluiting*
14
Overzicht Instrumentenpaneel
Schakelaar ruitenwissers
Bestuurdersairbag Blz. 187 en -sproeiers Blz. 303
Claxon Blz. 259 Schakelaar achterruitenwisser
en -sproeier Blz. 309
Lichtschakelaar
Blz. 296 Meters en tellers Blz. 260
Richtingaanwijzer- Multi-informatiedisplay Blz. 268
schakelaar
Navigatiesysteem*1
Blz. 257
∗: Indien aanwezig
*1: Raadpleeg de handleiding voor het navigatiesysteem.
*2: Raadpleeg de handleiding voor het touchscreen.
15
Overzicht Instrumentenpaneel
16
B
∗: Indien aanwezig
*: Raadpleeg de handleiding voor het touchscreen
of de handleiding voor het navigatiesysteem.
17
Overzicht Instrumentenpaneel
Pre-Support-schakelaar IPA*
18
D
Schakelaar alarmknipperlichten
Blz. 508
Selectieschakelaar
EV-/hybridemodus Blz. 38
EV City-modusschakelaar Blz. 39
ECO-rijmodusschakelaar Blz. 250
19
Overzicht Bagageruimte
20
21
Ter informatie
Handleiding
Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle
mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook
ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw Toyota van toe-
passing zijn.
Alle specificaties in dit boekje waren actueel ten tijde van de druk. Toyota
streeft er doorlopend naar haar producten te perfectioneren en wij behouden
ons dan ook het recht voor tussentijdse wijzigingen in specificatie en uitvoe-
ring door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving.
Afhankelijk van de specificatie kan de in de afbeeldingen getoonde auto
afwijken van uw auto voor wat betreft kleur en uitrusting.
22
Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Toyota
23
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie
24
WAARSCHUWING
25
WAARSCHUWING
■ Batterijpakket (tractiebatterij)
U mag het batterijpakket (tractiebatterij) nooit doorverkopen, overdragen
aan iemand anders of op een of andere manier aanpassen. Om ongevallen
te voorkomen, moeten hybridebatterijen (tractiebatterijen) die uit een afge-
voerde auto zijn verwijderd, worden ingezameld door een Toyota-dealer of
erkende reparateur. Voer het batterijpakket niet zelf af.
Als batterijpakketten niet juist worden ingezameld, kan het volgende gebeu-
ren, met ernstig letsel tot gevolg:
• Het batterijpakket (tractiebatterij) wordt mogelijk illegaal afgevoerd of
gedumpt en iemand raakt mogelijk een hoogspanningsonderdeel aan,
met een elektrische schok tot gevolg.
• Het batterijpakket (tractiebatterij) is uitsluitend bestemd voor gebruik in
uw hybrideauto. Als het batterijpakket (tractiebatterij) buiten uw auto
wordt gebruikt of op enige wijze wordt gewijzigd, kunnen zich ongevallen
voordoen, zoals elektrische schokken, warmteontwikkeling, rookontwik-
keling, een explosie of lekkage van elektrolyt.
Wanneer u uw auto doorverkoopt of overdraagt, is het risico van een onge-
val zeer groot, omdat de persoon die de auto ontvangt mogelijk niet op de
hoogte is van deze gevaren.
■ Afvoeren van het batterijpakket (tractiebatterij)
Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat het batterijpakket (tractiebatterij) is
verwijderd, bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspan-
ningsonderdelen, kabels en aansluitingen hiervan aangeraakt worden.
Neem contact op met uw Toyota-dealer of erkende reparateur om het batte-
rijpakket (tractiebatterij) te laten verwijderen als uw auto afgevoerd moet
worden. Als het batterijpakket (tractiebatterij) niet op de juiste manier wordt
afgevoerd, kan dit elektrische schokken veroorzaken, waardoor ernstig let-
sel kan ontstaan.
26
Uw auto is uitgerust met batterijen en/of accu's. Zorg ervoor dat deze
gescheiden worden ingezameld en op een milieuvriendelijke manier
worden afgevoerd (richtlijn 2006/66/EG).
27
Symbolen die in dit handboek gebruikt worden
Waarschuwingen en opmerkingen
WAARSCHUWING
Dit is een waarschuwing tegen iets wat mensen letsel kan toebrengen. U
wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet doen om het risico op
letsel bij u en bij anderen te verminderen.
OPMERKING
Dit is een waarschuwing tegen iets wat schade aan de auto of uitrusting ervan
kan veroorzaken. U wordt geïnformeerd over wat u moet doen of niet moet
doen om schade aan uw Toyota en de uitrusting ervan te vermijden of het
risico te verminderen.
Waarschuwingssymbool
Het symbool van een cirkel met een schuine streep erdoor
betekent dat er iets niet mag worden gedaan of mag gebeu-
ren.
ITOPP105
Geeft het resultaat van een hande-
ling aan (er wordt bijvoorbeeld een
klep geopend).
28
29
1-1. Plug-in hybridesysteem
Kenmerken van het plug-in
hybridesysteem ................ 32
Voorzorgsmaatregelen plug-in
hybridesysteem ................ 44
Energiemonitor/
verbruiksscherm ............... 52
Tips voor het rijden met een
plug-in hybrideauto ........... 67
1-2. Laden
Oplaaduitrusting.................. 71
Voedingsbronnen die
kunnen worden gebruikt ... 78
Procedure voor
het opladen....................... 82
Wanneer de normale
procedure voor opladen
niet kan worden
uitgevoerd......................... 99
Controleer de
oplaadkabel .................... 104
30
Voordat u gaat rijden 1
1-3. Informatie over sleutels 1-6. Openen en sluiten van
Sleutels ............................. 106 de ruiten
Elektrisch bedienbare
1-4. Openen, sluiten en vergren- ruiten............................... 162
delen van de portieren
Smart entry-systeem met 1-7. Tanken
startknop......................... 109 Openen van de tankdop ... 166
Afstandsbediening ............ 131
Portieren ........................... 133 1-8. Antidiefstalsysteem
Achterklep......................... 136 Startblokkering.................. 171
Supervergrendeling .......... 176
1-5. Verstelbare onderdelen Alarm ................................ 178
(stoelen, spiegels,
stuurwiel) 1-9. Veiligheidsinformatie
Voorstoelen ...................... 142 De juiste houding achter
Achterstoelen.................... 145 het stuur.......................... 185
Hoofdsteunen ................... 148 SRS-airbags ..................... 187
Veiligheidsgordels ............ 151 Handmatig in-/uitschakel-
Stuurwiel ........................... 157 systeem airbag ............... 201
Binnenspiegel ................... 158 Baby- en kinderzitjes ........ 203
Buitenspiegels .................. 160 Plaatsen van veiligheids-
systemen voor
kinderen.......................... 213
31
1-1. Plug-in hybridesysteem
Kenmerken van het plug-in hybridesysteem
32
1-1. Plug-in hybridesysteem
33
1-1. Plug-in hybridesysteem
34
1-1. Plug-in hybridesysteem
35
1-1. Plug-in hybridesysteem
36
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ HV-modus
Als er nog slechts een kleine
hoeveelheid elektriciteit in het
batterijpakket (tractiebatterij) is
opgeslagen en de auto kan niet 1
uitsluitend worden aangedreven
door de elektromotor (tractiemo-
37
1-1. Plug-in hybridesysteem
Selectieschakelaar EV-/HV-modus
Druk op de schakelaar
Bij elke druk op de schakelaar
wordt er tussen de EV-modus en
de HV-modus geschakeld.
Als het batterijpakket (tractiebat-
terij) niet meer voldoende gela-
den is om in de EV-modus te
rijden, kan de EV-modus niet wor-
den geselecteerd.
38
1-1. Plug-in hybridesysteem
EV City-modusschakelaar
Om in de EV-modus te kunnen
rijden, moet het batterijpakket
(tractiebatterij) vóór gebruik door
een externe voedingsbron wor-
den opgeladen.
Als het batterijpakket (tractiebat-
terij) niet meer voldoende gela-
den is, wordt de actieradius in de
EV-modus kleiner.
39
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ Regeneratief remmen
In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische
energie en wordt er remkracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd het batte-
rijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
● Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B.
● Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
■ Actieradius EV-modus
● De actieradius in de EV-modus wordt weergegeven op de energiemoni-
tor en de hybridesysteemindicator. (→Blz. 57, 270)
● De actieradius in de EV-modus wijzigt afhankelijk van de ladingstoestand
van het batterijpakket (tractiebatterij), de rijsnelheid, enz.
■ Nadat van de EV-modus is overgeschakeld naar de HV-modus van-
wege een te lage spanning van het batterijpakket (tractiebatterij)
Als het batterijpakket (tractiebatterij) wordt geregenereerd wanneer de auto
een lange helling afrijdt, wordt de actieradius in de EV-modus weergegeven
op het multi-informatiedisplay en wordt de EV-modus automatisch ingescha-
keld.
Als de EV-modus niet wordt ingeschakeld terwijl de actieradius in de EV-
modus wel wordt weergegeven, kan de EV-modus handmatig worden inge-
schakeld door de selectieschakelaar EV-/HV-modus in te drukken.
■ Brandstof tanken
Plug-in hybrideauto's kunnen rijden op elektriciteit die afkomstig is van een
externe voedingsbron, maar de benzinemotor die dient als extra voedings-
bron en als voedingsbron voor het rijden in de HV-modus werkt op brand-
stof. Controleer het brandstofniveau regelmatig en tank onmiddellijk bij als
het brandstofniveau te laag wordt. (→Blz. 166)
40
1-1. Plug-in hybridesysteem
41
1-1. Plug-in hybridesysteem
42
1-1. Plug-in hybridesysteem
43
1-1. Plug-in hybridesysteem
Voorzorgsmaatregelen plug-in hybridesysteem
Servicestekker Aircocompressor
Waarschuwingslabel Hoogspanningskabels
Stroomregelaar en (oranje)
DC/DC-converter Batterijlader
Elektromotor (tractiemotor) Batterijpakket (tractiebatterij)
Laadcontact
44
1-1. Plug-in hybridesysteem
45
1-1. Plug-in hybridesysteem
Waarschuwingsmelding hybridesysteem
46
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ Elektromagnetische golven
● De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto's zijn voorzien
van een afscherming voor elektromagnetische golven, en zenden onge-
veer net zoveel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's
met een benzinemotor of elektronische huishoudapparatuur.
1
● Uw auto kan storingen veroorzaken in niet-originele audio-onderdelen.
■ Batterijpakket (tractiebatterij) (lithium-ionbatterij)
47
1-1. Plug-in hybridesysteem
WAARSCHUWING
48
1-1. Plug-in hybridesysteem
WAARSCHUWING
49
1-1. Plug-in hybridesysteem
WAARSCHUWING
● Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met de voorwie-
len van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de elektromotor
(tractiemotor), tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor
elektriciteit blijven opwekken. Hierdoor kan elektriciteit weglekken en
brand ontstaan. (→Blz. 509)
● Controleer het wegdek/de bodem onder de auto zorgvuldig. Als er vloei-
stoflekkage waarneembaar is, kan het brandstofsysteem beschadigd zijn.
Verlaat uw auto zo spoedig mogelijk.
■ Vervangen en afvoeren van het batterijpakket (tractiebatterij) (lithium-
ionbatterij)
Vervang, verander of hergebruik het batterijpakket (tractiebatterij) niet, voer
hem niet zelf af en gebruik hem niet voor andere doeleinden. Neem contact
op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor het vervangen of
afvoeren.
Als het batterijpakket (tractiebatterij) op een onjuiste manier wordt vervan-
gen, afgevoerd, veranderd of hergebruikt of als het batterijpakket (tractiebat-
terij) voor andere doeleinden wordt gebruikt, bestaat er kans op ernstige
brandwonden, elektrische schokken en ernstig letsel.
Als er niet op de juiste manier met het batterijpakket (tractiebatterij) wordt
omgegaan, kan er bovendien schade aan het milieu ontstaan.
50
1-1. Plug-in hybridesysteem
OPMERKING
51
1-1. Plug-in hybridesysteem
Energiemonitor/verbruiksscherm
Energiemonitor
52
1-1. Plug-in hybridesysteem
Toestand Weergeven
53
1-1. Plug-in hybridesysteem
Toestand Weergeven
54
1-1. Plug-in hybridesysteem
Navigatiesysteem
Druk op INFO.
Druk, wanneer het scherm “Con-
sumption” wordt weergegeven,
op “Energy”. 1
55
1-1. Plug-in hybridesysteem
Toestand Weergeven
56
1-1. Plug-in hybridesysteem
Multi-informatiedisplay
Druk op de toets DISP om de
energiemonitor weer te geven.
Benzinemotor
Batterijpakket (tractiebatterij)
Elektromotor (tractiemotor)
Actieradius EV-modus
Geeft de geschatte actieradius
weer als in de EV-modus alleen
de elektromotor (tractiemotor)
wordt gebruikt of als de reste-
rende lading voldoende is voor de
EV-modus. Het display wordt uit-
geschakeld wanneer het ladings-
niveau van het batterijpakket
(tractiebatterij) afneemt en de HV-
modus wordt geselecteerd.
(Het display wordt niet uitgescha-
keld als de HV-modus wordt
geselecteerd met de selectie-
schakelaar EV-/HV-modus.)
57
1-1. Plug-in hybridesysteem
Toestand Weergeven
58
1-1. Plug-in hybridesysteem
Toestand Weergeven
EV-modus*1 HV-modus*2
Maximaal Low
(laag)
59
1-1. Plug-in hybridesysteem
Scherm ritinformatie
Touchscreen
Druk op CAR.
Druk, wanneer het scherm “Energiemonitor” wordt weergegeven, op “Ver-
bruik”.
60
1-1. Plug-in hybridesysteem
Navigatiesysteem
Druk op INFO.
Druk, wanneer het scherm “Energiemonitor” wordt weergegeven, op “Ver-
bruik”.
1
Het brandstofverbruik gedu-
rende de laatste 30 minuten
61
1-1. Plug-in hybridesysteem
Multi-informatiedisplay
Druk op de toets DISP om het
brandstofverbruik met interval-
len van 5 minuten of 1 minuut
weer te geven.
Houd de toets DISP ingedrukt om
de weergave op het display te wij-
zigen tussen het brandstofver-
bruik met intervallen van
5 minuten en het brandstofver-
bruik met intervallen van
1 minuut.
Het display verandert telkens als
op de toets wordt gedrukt.
Brandstofverbruik met intervallen van 5 minuten
Brandstofverbruik
Toont het gemiddelde brandstof-
verbruik gedurende de laatste
30 minuten met intervallen van
5 minuten of de laatste 15 minu-
ten met intervallen van 1 minuut.
Teruggewonnen energie
Toont de hoeveelheid geregene-
reerde energie gedurende de
laatste 30 minuten met intervallen
van 5 minuten of de laatste
Brandstofverbruik 15 minuten met intervallen van
met intervallen van 1 minuut 1 minuut.
Eén symbool staat voor 50 Wh
(weergave met intervallen van
5 minuten) of 30 Wh (weergave
met intervallen van 1 minuut).
Er worden maximaal 8 symbolen
getoond.
62
1-1. Plug-in hybridesysteem
Controlelampje EV*1
ECO-controlelampje*1
Gemiddelde rijsnelheid*2
Gemiddeld brandstofver-
bruik*2 1
63
1-1. Plug-in hybridesysteem
Gemiddeld brandstofverbruik
in de afgelopen 6 maanden
Controlelampje EV*
ECO-controlelampje*
Afgelegde afstand per maand
*: →Blz. 270
64
1-1. Plug-in hybridesysteem
65
1-1. Plug-in hybridesysteem
66
1-1. Plug-in hybridesysteem
Tips voor het rijden met een plug-in hybrideauto
67
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren en ook langdurig
wachten bij verkeerslichten veroorzaakt een hoog brandstof- en
elektriciteitsverbruik. Controleer de verkeersberichten en ver-
mijd files zo veel mogelijk. Laat als u in een file komt te staan het
rempedaal rustig los zodat de auto zachtjes vooruitrijdt en ver-
mijd overmatig gebruik van het gaspedaal. Dit helpt het elektrici-
teits- en benzineverbruik te beperken.
■ Rijden op de snelweg
Denk om uw snelheid en rijd met een constante snelheid. Neem
als u ergens moet stoppen de tijd voor het loslaten van het gas-
pedaal en trap rustig het rempedaal in. Er kan meer elektrische
energie bewaard blijven tijdens het decelereren.
Het elektriciteitsverbruik neemt aanzienlijk toe als er in de EV-
modus met hoge snelheid wordt gereden. Als de afstand tot het
volgende externe laadpunt nadat de snelweg is verlaten groot is,
wordt aanbevolen om op de snelweg in de HV-modus te rijden
en pas bij het verlaten van de snelweg naar de EV-modus over
te schakelen.
68
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ In-/uitschakelen airconditioning
● Schakel de airconditioning ( ) uit wanneer u deze niet
nodig hebt. Dit helpt het elektriciteits- en benzineverbruik te
beperken.
1
In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen de stand recircu-
latie. Dit beperkt de belasting van de airconditioning en ver-
69
1-1. Plug-in hybridesysteem
■ Bagage
Zware bagage kan leiden tot een aanzienlijk hoger energiever-
bruik. Neem geen onnodige bagage mee in de auto.
Ook het gebruik van een grote imperiaal kan net als zware
bagage leiden tot een aanzienlijk hoger energieverbruik.
■ Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig, omdat de benzinemotor
automatisch start en weer wordt uitgeschakeld.
70
1-2. Laden
Oplaaduitrusting
■ Oplaaduitrusting en benamingen
71
1-2. Laden
Laadstekker Controlelampje
Ontgrendelknop Waarschuwingslampje
CCID (Charging Circuit Testtoets
Interrupting Device, Resettoets
onderbrekingsapparaat
laadsysteem)
Stekker*
72
1-2. Laden
Veiligheidsfuncties
■ Oplaadkabel
Er is een speciale stekker voor de oplaadkabel, afhankelijk van de contact-
doos van de voedingsbron waarop hij wordt aangesloten. Neem contact op
met uw Toyota-dealer of erkende reparateur als het aansluitsnoer van de
oplaadkabel moet worden vervangen.
73
1-2. Laden
74
1-2. Laden
75
1-2. Laden
WAARSCHUWING
■ Bij gebruik van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onder-
brekingsapparaat laadsysteem)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan dat brand, elektrische schokken en/of schade en ern-
stig letsel tot gevolg hebben.
● Probeer de oplaadkabel, de laadstekker, de stekker of het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem) niet uit
elkaar te halen en/of te repareren.
Stop onmiddellijk met laden en neem contact op met een Toyota-dealer of
erkende reparateur wanneer er zich een probleem voordoet met de
oplaadkabel en/of het CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onder-
brekingsapparaat laadsysteem).
● Stel de oplaadkabel, de laadstekker, de stekker en het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem) niet bloot
aan sterke schokken.
● Zorg dat u de oplaadkabel niet te strak oprolt en/of beschadigt met
scherpe voorwerpen.
● Zorg dat u de laadstekker en/of stekker niet opvouwt en er geen vreemde
voorwerpen in steekt.
● Houd de laadstekker of stekker vast wanneer u hem verwijdert of plaatst.
● Verwijder EERST de laadstekker uit het laadcontact van de auto voordat u
de stekker uit de contactdoos verwijdert.
● Dompel de stekker niet onder in water.
● Vervang het aansluitsnoer niet met natte handen.
Vervang geen onderdelen onder natte omstandigheden of in een natte
omgeving.
● Vervang het aansluitsnoer niet wanneer de stekker en/of de laadstekker
zijn aangesloten.
● Controleer of er plaatselijke regelgeving met betrekking tot het laden van
toepassing is en houd u hieraan.
76
1-2. Laden
OPMERKING
77
1-2. Laden
Voedingsbronnen die kunnen worden gebruikt
Voor het laden van deze auto is een externe voedingsbron nodig
die voldoet aan de volgende criteria. Controleer dit vóór het
laden.
■ Voedingsbronnen
● Sluit aan op een contactdoos met een spanning van 220 - 240
V met een aardlekschakelaar en een stroomonderbreker. Sluit
de oplaadkabel aan op een aparte groep met een minimale
capaciteit van 13 ampère.
● Het wordt aanbevolen om één contactdoos exclusief voor het
laden te gebruiken.
Als u de oplaadkabel aansluit op een contactdoos met meer-
dere groepen waarop ook andere apparatuur is aangesloten,
kan de stroomonderbreker in werking treden.*
● Controleer of de contactdoos is voorzien van een aardlek-
schakelaar. Als dat niet het geval is, laat er dan een aanbren-
gen door een erkend reparateur.
● Als het laden buiten plaatsvindt, controleer dan of de contact-
doos waterdicht is en voor gebruik buitenshuis geschikt is.
Het wordt aanbevolen om vóór gebruik te controleren of de
aardlekschakelaar werkt.
● Controleer of er plaatselijke regelgeving met betrekking tot
het laden van toepassing is en houd u hieraan.
*: Neem contact op met een elektricien voor meer informatie.
78
1-2. Laden
■ De laadomgeving
De volgende laaduitrusting en instellingen worden aanbevolen om veilig te
kunnen opladen.
● Waterdichte contactdoos 1
Als het laden buiten plaatsvindt, moet de stekker aangesloten worden op
een waterdichte contactdoos en moet worden gecontroleerd of de verbin-
79
1-2. Laden
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen voedingsbronnen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan dat brand, elektrische schokken en/of schade en ern-
stig letsel tot gevolg hebben.
● Sluit de oplaadkabel aan op een contactdoos met een spanning van 220 -
240 V met een aardlekschakelaar en een stroomonderbreker die voldoen
aan de plaatselijke regelgeving. Het gebruik van een aparte groep met
een minimale capaciteit van 13 ampère wordt sterk aanbevolen.
● Het gebruik van een aansluiting voor standverwarming die niet aan de ver-
eisten voldoet is verboden.
80
1-2. Laden
WAARSCHUWING
81
1-2. Laden
Procedure voor het opladen
82
1-2. Laden
83
1-2. Laden
84
1-2. Laden
85
1-2. Laden
■ Na het laden
STAP 1 Trek de laadstekker naar u toe
terwijl u op de ontgrendelknop
drukt.
Als de laadstekker tijdens het
laden (terwijl het controle-
lampje van het laadsysteem
brandt) wordt losgenomen,
wordt het laden onderbroken.
86
1-2. Laden
Oplaadtimerfunctie
87
1-2. Laden
88
1-2. Laden
89
1-2. Laden
90
1-2. Laden
■ Laadmeldingen
De eerste keer dat het contact
AAN wordt gezet nadat het laden
is voltooid, wordt er een melding
met de laadresultaten weergege- 1
ven. Als tijdens het laden een
functie wordt uitgevoerd die op
91
1-2. Laden
■ Veiligheidsfuncties
● Het hybridesysteem start niet terwijl de oplaadkabel is aangesloten op de
auto, zelfs niet wanneer de startknop wordt bediend.
● Als de oplaadkabel is aangesloten terwijl het controlelampje READY
brandt, stopt het hybridesysteem automatisch en kan er niet worden
gereden.
● Als de oplaadkabel is aangesloten op de auto, kan de selectiehendel niet
vanuit P in een andere stand worden gezet.
● Het laden zal niet starten wanneer de ontgrendelknop wordt ingedrukt,
zelfs niet als de oplaadkabel is aangesloten.
Het laden wordt bovendien onderbroken wanneer de ontgrendelknop tij-
dens het laden enkele seconden ingedrukt wordt gehouden. Als het
laden opnieuw wordt gestart, moet de laadstekker uit het laadcontact
worden getrokken en er weer in gestoken worden, en moet worden
gecontroleerd of het controlelampje laadsysteem gaat branden.
■ Juiste werking van de oplaadtimerfunctie
Controleer de volgende punten.
● Controleer of de tijd klopt.
● Controleer of het contact UIT staat.
● Gebruik geen aansluiting met een stroomonderbrekingsfunctie (inclusief
timerfuncties).
(Gebruik een aansluiting die normaal elektriciteit levert.)
■ Automatisch annuleren van de oplaadtimerfunctie
● Als de op afstand bedienbare airconditioning wordt gebruikt terwijl de
oplaadkabel is aangesloten, wordt de oplaadtimerfunctie geannuleerd.
Het laden begint nadat de op afstand bedienbare airconditioning is uitge-
schakeld.
● Het laden start niet als het contact niet UIT is gezet, ook niet op het inge-
stelde tijdstip.
92
1-2. Laden
93
1-2. Laden
94
1-2. Laden
WAARSCHUWING
95
1-2. Laden
WAARSCHUWING
96
1-2. Laden
WAARSCHUWING
■ Batterijlader
De batterijlader bevindt zich onder de bagageruimte. Neem de onder-
staande voorschriften in acht. 1
Het niet in acht nemen van de voorschriften kan leiden tot brandwonden of
elektrische schokken, met ernstig letsel tot gevolg.
97
1-2. Laden
OPMERKING
■ Na het laden
● Neem de laadstekker uit het laadcontact en sluit de klep van de laadaan-
sluiting.
Als de klep van de laadaansluiting open blijft staan, kunnen water of
vreemde voorwerpen in het laadcontact terechtkomen, waardoor de auto
beschadigd kan raken.
(De klep van de laadaansluiting kan niet worden vergrendeld. Let op dat u
hem niet per ongeluk indrukt en de klep opent.)
● Bewaar de stekker, nadat u hem uit de contactdoos hebt gehaald, op een
veilige, droge en schone plaats.
De oplaadkabel en stekker kunnen beschadigd raken wanneer erop wordt
getrapt of overheen gereden.
■ Gebruik van privé-generatoren
Gebruik geen privé-generatoren als voedingsbron voor het laden.
Dit is niet veilig.
■ Bruikbaarheid en temperatuurbereik
● Laad niet wanneer de buitentemperatuur lager is dan -30°C omdat het
laden dan langer duurt en de apparatuur voor het laden beschadigd kan
raken.
● Laat de auto of de oplaadkabel niet achter in gebieden waar de buitentem-
peratuur lager is dan -40°C. De auto of de oplaadkabel zal dan waar-
schijnlijk beschadigd raken.
98
1-2. Laden
Wanneer de normale procedure voor opladen niet kan worden uitgevoerd
99
1-2. Laden
100
1-2. Laden
101
1-2. Laden
102
1-2. Laden
103
1-2. Laden
Controleer de oplaadkabel
104
1-2. Laden
WAARSCHUWING
■ Routinecontrole.
Controleer de volgende punten regelmatig.
Als u geen controle uitvoert, kan dat brand, elektrische schokken en/of 1
schade en ernstig letsel tot gevolg hebben.
● De oplaadkabel, de stekker, de laadstekker, het CCID (Charging Circuit
105
1-3. Informatie over sleutels
Sleutels
Elektronische sleutels
• Bedienen van het Smart
entry-systeem met start-
knop (→Blz. 109)
• Gebruik van de afstandsbe-
diening (→Blz. 131)
• Bediening van de op
afstand bedienbare aircon-
ditioning (→Blz. 374)
Mechanische sleutels
Plaatje met sleutelnummer
106
1-3. Informatie over sleutels
107
1-3. Informatie over sleutels
OPMERKING
108
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Smart entry-systeem met startknop
109
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
110
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Druk op de vergrendeltoets om
alle portieren en de achterklep te
vergrendelen.
111
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
112
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
113
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
114
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■ Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
grendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
■ Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendel- 1
sensor aan de bovenzijde van de portiergreep
115
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■ Alarmsignalen en waarschuwingslampjes
Een combinatie van in en buiten de auto hoorbare alarmsignalen en waar-
schuwingslampjes zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken
door een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatrege-
len als reactie op de waarschuwingsmeldingen op het multi-informatiedis-
play. (→Blz. 525)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedu-
res beschreven in de gevallen waarin alleen het alarm klinkt.
116
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
117
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
118
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■ Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen 30 seconden na het ontgrendelen van de auto een portier
wordt geopend, zorgt de beveiligingsfunctie ervoor dat de auto weer auto-
matisch wordt vergrendeld.
■ Energiebesparende functie 1
De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de 12V-accu leeg raken wanneer de
119
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
120
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
121
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
122
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
123
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
124
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
125
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
126
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
127
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Hereby, Tokai Rika Co., Ltd., declares that this B74EA is in compliance with
the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/
EC.
128
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Hereby, Tokai Rika Co., Ltd., declares that this B72UA is in compliance with
the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/
EC.
129
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
130
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Afstandsbediening
■ Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
grendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
■ Zoemer centrale vergrendeling
Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen wanneer een portier niet
geheel gesloten is, klinkt er gedurende 5 seconden een zoemer. Sluit het
portier volledig om de zoemer uit te schakelen en vergrendel de portieren
opnieuw.
131
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■ Beveiligingsfunctie
→Blz. 119
■ Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt ingeschakeld als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te vergrendelen.
■ Omstandigheden die de werking van het systeem kunnen beïnvloeden
→Blz. 120
■ Als de afstandsbediening niet goed werkt
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: gebruik de mechanische
sleutel. (→Blz. 574)
■ Levensduur batterij elektronische sleutel
→Blz. 124
■ Als de batterij van de elektronische sleutel volledig ontladen is
→Blz. 478
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de ontgrendelfunctie voor de portieren en de achter-
klep) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 607)
132
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Portieren
■ Instapfunctie 1
→Blz. 109
■ Afstandsbediening
■ Vergrendelknoppen portier
Vergrendelt het portier
Ontgrendelen van het por-
tier
Zelfs als de vergrendelknop in
de stand vergrendeld staat,
kan het bestuurdersportier met
de portiergreep aan de binnen-
zijde worden geopend.
133
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
134
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
■ Voorkom ongevallen
Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan ertoe leiden dat
er per ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Draag altijd de veiligheidsgordel.
● Controleer of alle portieren volledig gesloten zijn.
● Trek tijdens het rijden niet aan de portiergreep.
De portieren worden dan mogelijk geopend, waardoor passagiers uit de
auto kunnen vallen en ernstig letsel kunnen oplopen.
Wees vooral voorzichtig bij de voorportieren. Deze portieren kunnen zelfs
worden geopend als de vergrendelknoppen in de stand vergrendeld staan.
● Activeer de kindersloten op de achterportieren als er kinderen achter in de
auto vervoerd worden.
■ Als een portier wordt geopend of gesloten
Controleer de omgeving van de auto; let er bijvoorbeeld op of de auto op
een helling staat, of er voldoende ruimte is om het portier te openen en of
het hard waait. Houd bij het openen of sluiten van het portier de portiergreep
goed vast, zodat u bent voorbereid op eventuele onverwachte bewegingen.
135
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Achterklep
136
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■ Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat branden wanneer de achterklep wordt
geopend en de schakelaar van de bagageruimteverlichting aan is.
On 1
Off
137
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
138
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
139
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
140
1-4. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
OPMERKING
■ Achterklepgasdempers
De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats
houden. 1
Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan de gasdempers
141
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Voorstoelen
142
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Actieve hoofdsteunen
143
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
■ Actieve hoofdsteunen
Ook bij het uitoefenen van kleinere krachten op de rugleuning kan de hoofd-
steun bewegen. Als de vergrendelde hoofdsteun geforceerd omhoog wordt
getrokken, wordt het verstelmechanisme van de hoofdsteun wellicht zicht-
baar. Dit duidt niet op een probleem.
Bij een
aanrijding
van achteren
Geleider
WAARSCHUWING
■ Stoelen verstellen
● Zet de rugleuning tijdens het rijden niet verder achterover dan noodzake-
lijk, om te voorkomen dat u in geval van een aanrijding onder het heupge-
deelte van de veiligheidsgordel door schiet.
Als de rugleuning te ver achterover staat, kan bij een aanrijding het heup-
gedeelte over uw heupen heen schuiven, waardoor er te veel kracht op uw
buik wordt uitgeoefend, of kan het schoudergedeelte van de gordel in con-
tact komen met uw nek, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Verstel de stoelen niet tijdens het rijden, aangezien de stoelen dan onver-
wachts kunnen bewegen. Daardoor kan de bestuurder de controle over de
auto verliezen.
● Controleer na het verstellen of de stoel goed is vergrendeld.
144
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Achterstoelen
145
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Rugleuningen neerklappen
Druk de ontgrendelknop in en
klap de rugleuning neer.
Til bij het terugzetten van de rug-
leuning van de achterstoel in de
oorspronkelijke stand de rugleu-
ningen op tot deze worden ver-
grendeld.
146
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
147
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Hoofdsteunen
Voorstoelen
Omhoog
Trek de hoofdsteun omhoog.
Omlaag
Houd de ontgrendelknop inge-
drukt om de hoofdsteun te
Ontgren- laten zakken.
delknop
Achterstoelen
Omhoog
Omlaag
Duw de hoofdsteun omhoog of
omlaag en houd daarbij de ont-
grendelknop ingedrukt.
Ontgren-
delknop
148
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
149
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
150
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Veiligheidsgordels
151
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Gordelspanners (voorstoelen)
152
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
153
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
154
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
■ Zwangere vrouwen
155
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
■ Gordelspanners
Het waarschuwingslampje airbagsysteem gaat branden als een gordelspan-
ner is geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden
gebruikt en moet worden vervangen door een Toyota-dealer of erkende
reparateur.
■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de
carrosserie.
● Controleer de veiligheidsgordels regelmatig. Let op beschadigingen, zoals
scheuren en rafels en op losse onderdelen. Gebruik een beschadigde vei-
ligheidsgordel niet, maar laat hem zo snel mogelijk vervangen. Een
beschadigde veiligheidsgordel kan de veiligheid van de desbetreffende
inzittende niet waarborgen.
● Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting zit en of de gordel niet
gedraaid is.
Laat de auto zo snel mogelijk nakijken door een Toyota-dealer of erkende
reparateur als de veiligheidsgordel niet goed werkt.
● Laat de stoelen, inclusief de gordels, vervangen als de auto betrokken is
geweest bij een ernstige aanrijding, ook al is er geen zichtbare schade.
● Probeer de veiligheidsgordels niet zelf te plaatsen, verwijderen, wijzigen of
demonteren of af te voeren. Laat eventueel noodzakelijke reparaties uit-
voeren door een Toyota-dealer of erkende reparateur. Een onjuiste behan-
deling van de gordelspanner kan de werking in negatieve zin beïnvloeden,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
156
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Stuurwiel
WAARSCHUWING
157
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Binnenspiegel
ITI14P209
Antiverblindingsstand
158
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
WAARSCHUWING
159
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
Buitenspiegels
Druk op de schakelaar om de
buitenspiegels in te klappen.
Druk nogmaals op de schakelaar
om de buitenspiegels weer uit te
klappen.
160
1-5. Verstelbare onderdelen (stoelen, spiegels, stuurwiel)
161
1-6. Openen en sluiten van de ruiten
Elektrisch bedienbare ruiten
One-touch sluiten*
Sluiten
One-touch openen*
Openen
*: Door de andere kant van de
schakelaar in te drukken blijft
de ruit in gedeeltelijk geopende
stand staan.
Blokkeerschakelaar ruitbediening
Druk de schakelaar in om de
passagiersruiten te blokkeren.
Gebruik deze schakelaar om te
voorkomen dat kinderen per
ongeluk een ruit openen of slui-
ten.
Druk de schakelaar weer in om
de passagiersruiten te deblokke-
ren.
162
1-6. Openen en sluiten van de ruiten
163
1-6. Openen en sluiten van de ruiten
164
1-6. Openen en sluiten van de ruiten
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
De one-touch sluitfunctie kan worden uitgeschakeld, behalve voor de
bestuurdersstoel. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voor-
keursinstellingen →Blz. 607)
1
WAARSCHUWING
■ Klembeveiliging
● Steek geen lichaamsdelen in de opening om te proberen of de klembevei-
liging werkt.
● Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet meer werkt als de ruit bijna
gesloten is.
165
1-7. Tanken
Openen van de tankdop
166
1-7. Tanken
167
1-7. Tanken
■ Brandstofsoorten
EU:
Loodvrije benzine conform de Europese norm EN228, research-octaangetal
(RON) 95 of hoger
Behalve EU:
Loodvrije benzine met een RON (research-octaangetal) van 95 of hoger
■ Gebruik van benzine vermengd met ethanol in een benzinemotor
Toyota staat het gebruik van benzine vermengd met ethanol toe wanneer de
hoeveelheid ethanol maximaal 10% bedraagt. Zorg dat het gebruikte ben-
zine/ethanol-mengsel een octaangetal heeft dat overeenkomt met het
bovenstaande.
168
1-7. Tanken
WAARSCHUWING
169
1-7. Tanken
WAARSCHUWING
OPMERKING
■ Tanken
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van
het emissieregelsysteem of beschadiging van de onderdelen van het brand-
stofsysteem of van de lak.
■ Opmerking over brandstof
Bij plug-in hybrideauto's blijft brandstof mogelijk gedurende een lange peri-
ode in de tank en ondergaat dan veranderingen in de kwaliteit, afhankelijk
van hoe de auto wordt gebruikt. Tank elke 6 maanden ten minste 20 l
(5,3 gal., 4,4 Imp.gal.) brandstof (tank over een periode van 6 maanden ten
minste een totale hoeveelheid van 20 l [5,3 gal., 4,4 Imp.gal.]), aangezien dit
mogelijk van invloed is op onderdelen van het brandstofsysteem of de benzi-
nemotor.
170
1-8. Antidiefstalsysteem
Startblokkering
171
1-8. Antidiefstalsysteem
172
1-8. Antidiefstalsysteem
173
1-8. Antidiefstalsysteem
174
1-8. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
175
1-8. Antidiefstalsysteem
Supervergrendeling∗
De supervergrendeling inschakelen
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en contro-
leer of alle portieren gesloten zijn.
Bij gebruik van de instapfunctie:
Raak binnen 5 seconden tweemaal het sensorgebied van de buiten-
portiergreep van het bestuurders- of passagiersportier (indien voor-
zien van een sensor) aan.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk de toets binnen 5 seconden tweemaal in.
∗: Indien aanwezig
176
1-8. Antidiefstalsysteem
De supervergrendeling uitschakelen
177
1-8. Antidiefstalsysteem
Alarm∗
∗: Indien aanwezig
178
1-8. Antidiefstalsysteem
179
1-8. Antidiefstalsysteem
180
1-8. Antidiefstalsysteem
181
1-8. Antidiefstalsysteem
182
1-8. Antidiefstalsysteem
■ Verklaring
Hereby, FUJITSU TEN LIMITED, declares that this FTL313 is in compliance
with the essential requirements and other relevant provisions of Directive
1999/5/EC.
De sensor die is geplaatst in voertuigen die in andere landen dan het Ver-
enigd Koninkrijk en Ierland worden verkocht, mag niet in het Verenigd
Koninkrijk worden gebruikt. De meest recente CONFORMITEITSVERKLA-
RING is beschikbaar via het adres in de conformiteitsverklaring.
183
1-8. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
184
1-9. Veiligheidsinformatie
De juiste houding achter het stuur
Ga zo rechtop mogelijk in
de stoel zitten met uw rug
stevig tegen de leuning. 1
(→Blz. 142)
Schuif de stoel zo ver naar
185
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
186
1-9. Veiligheidsinformatie
SRS-airbags
187
1-9. Veiligheidsinformatie
188
1-9. Veiligheidsinformatie
189
1-9. Veiligheidsinformatie
190
1-9. Veiligheidsinformatie
191
1-9. Veiligheidsinformatie
192
1-9. Veiligheidsinformatie
De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrij-
dingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waar-
bij het passagierscompartiment niet wordt geraakt. 1
De side airbags en curtain airbags treden over het algemeen niet in werking
bij aanrijdingen van voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of
bij een aanrijding van opzij op lage snelheid.
193
1-9. Veiligheidsinformatie
194
1-9. Veiligheidsinformatie
195
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
196
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
197
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
198
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
199
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
200
1-9. Veiligheidsinformatie
Handmatig in-/uitschakelsysteem airbag
Aan/uit-schakelaar airbag
201
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
202
1-9. Veiligheidsinformatie
Baby- en kinderzitjes
203
1-9. Veiligheidsinformatie
Baby- en kinderzitjes
204
1-9. Veiligheidsinformatie
Babyzitje
Komt overeen met groep 0 en 0+
van ECE R44
Zitkussen
Komt overeen met groep II en III
van ECE R44
205
1-9. Veiligheidsinformatie
Zitpositie Voorpassagiersstoel
Aan/uit-schakelaar Zitplaats achter
airbag
Gewichts-
groepen AAN UIT Buitenste Midden
0 X
Minder dan 10 kg Niet U U U
(0 - 9 maanden) toegestaan
0+ X
Minder dan 13 kg Niet U U U
(0 - 2 jaar) toegestaan
Tegen de
rijrichting
in: X Niet
I toegestaan
9 - 18 kg U U U
(9 maanden - 4 jaar) In de
rijrichting
geplaatst:
UF
II, III
15 - 36 kg UF U U U
(4 - 12 jaar)
206
1-9. Veiligheidsinformatie
207
1-9. Veiligheidsinformatie
ISOfix-posities
Grootte- Bevesti- auto
Gewichtsgroep
klasse ging Buitenste zitplaats
achter
F ISO/L1 X
Reiswieg G ISO/L2 X
(1) X
0 E ISO/R1 X
Minder dan 10 kg
(0 - 9 maanden) (1) X
E ISO/R1 X
0+ D ISO/R2 X
Tot 13 kg
(0 - 2 jaar) C ISO/R3 X
(1) X
D ISO/R2 X
C ISO/R3 X
I
9 - 18 kg B ISO/F2 IUF
(9 maanden - 4 jaar) B1 ISO/F2X IUF
A ISO/F3 IUF
(1) X
II, III
15 - 36 kg (1) X
(4 - 12 jaar)
208
1-9. Veiligheidsinformatie
209
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
210
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
211
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
212
1-9. Veiligheidsinformatie
Plaatsen van veiligheidssystemen voor kinderen
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het zitje. Zet het zitje ste-
vig vast op de zitplaatsen met de veiligheidsgordel of de ISOFIX-
bevestigingen. Zet het baby- of kinderzitje indien nodig ook aan de
bovenzijde vast.
1
Veiligheidsgordels (bij een
gordel zonder vergrendelmo-
ISOfix-bevestigingen
(ISOfix-zitje)
Voor de buitenste achterstoe-
len zijn lage bevestigingspun-
ten aanwezig. (Labels geven
aan waar de bevestigingspun-
ten zich in de stoelen bevin-
den.)
Bovenste bevestigingspunten
(voor de bovenste gordel)
Achter de buitenste zitplaatsen
achterin is een bevestigings-
punt aangebracht.
213
1-9. Veiligheidsinformatie
214
1-9. Veiligheidsinformatie
215
1-9. Veiligheidsinformatie
216
1-9. Veiligheidsinformatie
■ Zitkussen
STAP 1 Plaats het zitje zodanig op de
stoel dat het kind in de rijrichting
kijkt.
1
217
1-9. Veiligheidsinformatie
Druk de ontgrendelknop op de
gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
218
1-9. Veiligheidsinformatie
219
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
220
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
221
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
Type B
222
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
223
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
● Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes,
neem dan contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur voor
het vervangen of plaatsen van het baby- of kinderzitje.
● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen. Als de gordel niet goed over de schouder ligt, kan het kind
bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig let-
sel oplopen.
224
1-9. Veiligheidsinformatie
WAARSCHUWING
225
1-9. Veiligheidsinformatie
226
Tijdens het rijden 2
2-1. Rijprocedures 2-4. Gebruik van overige
Rijden met de auto ........... 228 rijsystemen
Startknop .......................... 241 Cruise control.................... 312
Hybridetransmissie ........... 248 Adaptieve cruise control ... 317
Richtingaanwijzer- Ondersteunende
schakelaar ...................... 257 systemen ........................ 335
Parkeerrem ....................... 258 Hill Start Assist Control ..... 340
Claxon .............................. 259 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem).............. 343
2-2. Instrumentenpaneel
Meters en tellers ............... 260 2-5. Rijinformatie
Controlelampjes en Lading en bagage ............. 352
waarschuwingslampjes... 264 Rijden in de winter ............ 354
Multi-informatiedisplay ...... 268 Rijden met een
Head-up display................ 289 aanhangwagen ............... 359
227
2-1. Rijprocedures
Rijden met de auto
228
2-1. Rijprocedures
229
2-1. Rijprocedures
230
2-1. Rijprocedures
231
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
232
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
233
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
234
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
235
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
236
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
● Laat geen portier of ruit open als het gebogen glas van naastliggende
gebouwen voorzien is van een gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een zil-
verkleurige folie. Weerkaatst zonlicht kan van het glas een lens maken en
brand veroorzaken.
● Raak de uitlaatpijp niet aan als het hybridesysteem in werking is of direct
na het uitschakelen van het hybridesysteem.
De uitlaat is heet waardoor u zich zou kunnen branden.
● Laat het hybridesysteem niet draaien op een plaats waar sneeuw de 2
afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de afvoer
van uitlaatgassen hindert wanneer het hybridesysteem draait, kunnen er
237
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
238
2-1. Rijprocedures
OPMERKING
239
2-1. Rijprocedures
OPMERKING
■ Overstroomde wegen
Rijd niet op wegen die na zware regenval e.d. zijn overstroomd. Indien u dat
toch doet, kan de auto hierdoor ernstig beschadigd raken:
● Motor slaat af
● Kortsluiting in elektrische componenten
● Motorschade door onderdompeling in water
Indien de auto toch nat is geworden na het rijden op een overstroomde weg,
moet het volgende worden nagekeken door een Toyota-dealer of erkende
reparateur:
● Remwerking
● Veranderingen in de hoeveelheid en de kwaliteit van de motorolie, de
transmissievloeistof voor het hybridesysteem, enz.
● Smering van de lagers en de wielophanging (indien mogelijk) en de wer-
king van alle koppelingen, lagers, enz.
Als het regelsysteem voor stand P beschadigd is door grote hoeveelheden
water, is het wellicht niet mogelijk om stand P in te schakelen of vanuit stand
P een andere stand in te schakelen. Wanneer vanuit stand P geen andere
stand ingeschakeld kan worden, zijn de voorwielen geblokkeerd en kunt u
de auto niet slepen met de voorwielen op de grond. Vervoer de auto in dit
geval met beide voorwielen of alle vier wielen van de grond.
240
2-1. Rijprocedures
Startknop
241
2-1. Rijprocedures
242
2-1. Rijprocedures
Off
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2
Stand ACC
Sommige elektrische compo-
243
2-1. Rijprocedures
244
2-1. Rijprocedures
245
2-1. Rijprocedures
WAARSCHUWING
246
2-1. Rijprocedures
OPMERKING
247
2-1. Rijprocedures
Hybridetransmissie
Selectiehendel
Bedien de selectiehendel soepel en op de juiste manier.
Beweeg de selectiehendel bij het schakelen naar stand D of R
door de schakelcoulisse.
Beweeg de selectiehendel naar links en houd de hendel in
deze positie om stand N in te schakelen. De schakelstand wij-
zigt naar N.
Schakelen naar stand B is alleen mogelijk wanneer schakel-
stand D geselecteerd is.
248
2-1. Rijprocedures
Positie-indicator
De positie van het frame op de positie-indicator wijzigt op basis van de
actuele schakelstand.
Wanneer een andere schakelstand dan stand D of B geselecteerd
wordt, verdwijnen de pijl die naar B wijst en de positie-indicator B uit de
positie-indicator.
Controleer bij het selecteren van de schakelstand of de schakelstand
gewijzigd is in de gewenste stand door de positie-indicator in het instru-
mentenpaneel te controleren. 2
249
2-1. Rijprocedures
250
2-1. Rijprocedures
Schakelaar stand P
251
2-1. Rijprocedures
252
2-1. Rijprocedures
253
2-1. Rijprocedures
■ Waarschuwingszoemer achteruitrijden
Wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet, klinkt er een zoemer om
de bestuurder te informeren dat de schakelstand R is ingeschakeld.
■ Functie voor het automatisch selecteren van stand P
Wanneer een andere stand dan stand P is geselecteerd, wordt door op de
startknop te drukken wanneer de auto volledig stilstaat automatisch stand P
ingeschakeld waarna de startknop uit gaat.
■ Als de schakelstand niet vanuit stand P gewijzigd kan worden
De kans bestaat dat de 12V-accu leeg is. Controleer in dit geval de 12V-
accu. (→Blz. 577)
■ Remwerking van de motor
Wanneer schakelstand B geselecteerd is, wordt er op de motor afgeremd als
u het gaspedaal loslaat.
● Wanneer er met hoge snelheden wordt gereden, voelt u, in vergelijking
met normale auto's met een benzinemotor, de motorremwerking minder.
● Er kan met de auto geaccelereerd worden zelfs wanneer schakelstand B
geselecteerd is.
Als er continu in stand B wordt gereden, zal het brandstofverbruik hoog zijn.
Zet de selectiehendel meestal in stand D.
■ Wanneer u de ECO-modus uitschakelt
Druk opnieuw op de toets. De ECO-modus wordt niet automatisch uitge-
schakeld totdat u op de toets drukt, zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
254
2-1. Rijprocedures
2
WAARSCHUWING
255
2-1. Rijprocedures
OPMERKING
256
2-1. Rijprocedures
Richtingaanwijzerschakelaar
Rechts afslaan
Linksaf slaan
Wisselen van rijstrook, naar
rechts (duw de schakelaar
iets naar boven en houd
hem in die stand vast) 2
De richtingaanwijzers rechts
blijven knipperen totdat u de
257
2-1. Rijprocedures
Parkeerrem
*: Trap om de parkeerrem te
activeren het parkeerrempe-
daal geheel in met uw linker-
voet terwijl u met uw
rechtervoet het rempedaal
ingetrapt houdt.
(Door nogmaals op het pedaal
te trappen, wordt de parkeer-
rem gedeactiveerd.)
OPMERKING
258
2-1. Rijprocedures
Claxon
Druk op de of in de
buurt van het symbool om te
claxonneren.
259
2-2. Instrumentenpaneel
Meters en tellers
Brandstofmeter
Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank zit.
Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan.
Actueel brandstofverbruik
Geeft het actuele brandstofverbruik aan.
Positie-indicatoren
Geeft de schakelstand weer.
Multi-informatiedisplay
Geeft de bestuurder een aantal gegevens met betrekking tot het rijden.
(→Blz. 268)
260
2-2. Instrumentenpaneel
261
2-2. Instrumentenpaneel
Helderder
Donkerder
262
2-2. Instrumentenpaneel
WAARSCHUWING 2
■ Voorkom ongevallen
OPMERKING
263
2-2. Instrumentenpaneel
Controlelampjes en waarschuwingslampjes
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
264
2-2. Instrumentenpaneel
■ Indicatoren
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfs-
status van de verschillende systemen van de auto.
Controlelampje Controlelampje
mistlampen voor EV MODE
(→Blz. 301) (→Blz. 38)
Controlelampje Controlelampje
mistachterlicht cruise control
(indien (→ Blz. 301) (indien (→Blz. 312, 317)
aanwezig) aanwezig)
Controlelampje Controlelampje
antidiefstalsysteem cruise control
(→Blz. 171, 178) (indien (→Blz. 317)
aanwezig)
265
2-2. Instrumentenpaneel
*1, 3 Controlelampje
Waarschuwingslampje
oplaadtimer
PCS (→Blz. 344)
(indien (→Blz. 88)
aanwezig)
Positie-indicatoren
(→Blz. 248)
Controlelampje PASSENGER
AIR BAG (→Blz. 201)
*1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan
te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit
nadat het hybridesysteem is ingeschakeld of na enkele seconden. Er
kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat
branden of niet uitgaat. Laat uw auto controleren door een Toyota-dea-
ler of erkende reparateur.
*2: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
*3: Het lampje gaat branden wanneer het systeem uitgeschakeld wordt.
Het lampje knippert sneller dan normaal om aan te geven dat het sys-
teem in werking is.
266
2-2. Instrumentenpaneel
■ Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storin-
gen in de systemen van de auto. (→Blz. 517)
*1 *1 *1 *1 *1 *1 *1
*1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om
aan te geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan
uit nadat het hybridesysteem is ingeschakeld of na enkele secon-
den. Er kan een storing in een systeem aanwezig zijn als een
lampje niet gaat branden of niet uitgaat. Laat uw auto controleren bij
een Toyota-dealer of erkende reparateur.
*2: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
WAARSCHUWING
267
2-2. Instrumentenpaneel
Multi-informatiedisplay
268
2-2. Instrumentenpaneel
269
2-2. Instrumentenpaneel
Hybridesysteemindicator
270
2-2. Instrumentenpaneel
271
2-2. Instrumentenpaneel
Multi-informatiedisplay*1
Oplaadgebied:
Geeft aan dat er energie
wordt teruggewonnen via
regeneratief remmen.
(→Blz. 35)
EV-gebied:
Geeft aan dat de auto uitslui-
tend wordt aangedreven door
de elektromotor
(tractiemotor).*2, 3
PWR-gebied:
Geeft aan dat de benzinemo-
tor als extra aandrijving wordt
gebruikt (tijdens rijden op vol
vermogen, enz.).
272
2-2. Instrumentenpaneel
Hybridesysteemindicator*1
Oplaadgebied:
Toont het regeneratieve opla-
den. (→Blz. 40)
Hybride eco-gebied:
Geeft aan dat er niet vaak
energie van de benzinemotor
wordt gebruikt.*2
Eco-gebied:
Toont dat milieuvriendelijk
wordt gereden.
PWR-gebied:
Toont dat het rijvermogen de
bovenlimiet van Eco-rijden
overschrijdt (tijdens rijden op
vol vermogen, enz.).
274
2-2. Instrumentenpaneel
275
2-2. Instrumentenpaneel
Plug-in-effect
Oplaadniveau
De totale hoeveelheid energie
opgeladen vanaf een externe
voedingsbron wordt weergege-
ven als de gereduceerde hoe-
veelheid CO2.
Boom
Bloem
1 boom staat voor een CO2-
reductie van 10 kg.
■ De gegevens resetten
276
2-2. Instrumentenpaneel
Kilometerteller/dagteller/actieradius
277
2-2. Instrumentenpaneel
● Dagteller
● Actieradius
278
2-2. Instrumentenpaneel
Klok
STAP 2 Houd bij stilstaande auto de toets DISP ingedrukt totdat het
scherm verandert.
Het geselecteerde item wijzigt telkens wanneer de toets DISP
wordt ingedrukt.
279
2-2. Instrumentenpaneel
280
2-2. Instrumentenpaneel
281
2-2. Instrumentenpaneel
282
2-2. Instrumentenpaneel
283
2-2. Instrumentenpaneel
284
2-2. Instrumentenpaneel
■ Multi-informatiedisplay uitschakelen
STAP 1 Selecteer SCREEN OFF
(scherm uit).
Houd de toets DISP ingedrukt om
de instellingsstand te selecteren.
285
2-2. Instrumentenpaneel
■ Weergave systeemcontrole
Nadat het contact AAN is gezet, wordt
“welcome to PRIUS” (welkom bij Prius)
weergegeven terwijl de werking van het
systeem wordt gecontroleerd. Als de sys-
teemcontrole is voltooid, wordt het nor-
male scherm weer weergegeven.
286
2-2. Instrumentenpaneel
■ Rijden in ECO-modus
Het multi-informatiedisplay verandert automatisch in de hybridesysteemindi-
cator, ongeacht welk display op dat moment wordt weergegeven.
(→Blz. 270)
■ Touch tracer-display (indien aanwezig)
● Het Touch tracer-display kan zo worden ingesteld dat het niet wordt
weergegeven wanneer de stuurwieltoetsen worden bediend.
● Alleen de ronde, met rubber beklede toetsen hebben een ingebouwde
tastsensor. Als een andere toets wordt aangeraakt, wordt het Touch tra-
2
cer-display niet weergegeven.
■ De displayinstellingen kunnen worden gewijzigd als
287
2-2. Instrumentenpaneel
OPMERKING
■ Stuurwieltoetsen
Om schade aan de stuurwieltoetsen te voorkomen is het van belang om de
volgende instructies op te volgen:
● Raak de stuurwieltoetsen niet met natte handen aan
● Raak de stuurwieltoetsen niet met harde of scherpe voorwerpen aan
● Stel de stuurwieltoetsen niet bloot aan sterke schokken
● Zorg ervoor dat het oppervlak van de stuurwieltoetsen niet wordt blootge-
steld aan organische oplosmiddelen die thinner, wasbenzine of terpentine
bevatten
288
2-2. Instrumentenpaneel
Head-up display
Head-up display
De helderheid van het display
wordt automatisch aangepast
aan de helderheid van de
omgeving.
Toets HUD (head-up dis- 2
play)
Toets Turn-by-Turn naviga-
289
2-2. Instrumentenpaneel
290
2-2. Instrumentenpaneel
Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan.
Snelheidsmeter en hybride-
systeemindicator 2
De hybridesysteemindicator
wordt onder de snelheidsmeter
Aan/uit
Het controlelampje in de toets
NAVI gaat branden als het sys-
teem wordt ingeschakeld.
291
2-2. Instrumentenpaneel
Display instellen
■ De helderheid instellen
De helderheid van het display wordt automatisch aangepast aan
de lichtsterkte van de omgeving. De helderheid kan echter ook
handmatig in 5 stappen worden ingesteld.
Donkerder
Helderder
De helderheid kan handmatig in
5 stappen worden ingesteld.
292
2-2. Instrumentenpaneel
■ Weergave systeemcontrole
Als het contact UIT wordt gezet terwijl het head-up display aan staat en het
contact vervolgens weer AAN wordt gezet, wordt “welcome to PRIUS” weer-
gegeven terwijl de werking van het systeem wordt gecontroleerd. Als de sys-
teemcontrole is voltooid, wordt het normale scherm weer weergegeven.
293
2-2. Instrumentenpaneel
■ Head-up display
Het head-up display is mogelijk donker en moeilijk te zien als u een zonne-
bril draagt.
Verhoog de helderheid van het head-up display of zet uw zonnebril af.
■ Als de 12V-accu wordt losgekoppeld
De instellingen van het head-up display worden gereset.
294
2-2. Instrumentenpaneel
WAARSCHUWING
OPMERKING 2
295
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Lichtschakelaar
296
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Type B
De parkeerlichten
vóór, achterlichten,
kentekenplaat- en
dashboardverlich-
ting gaan branden.
De koplampen en
alle hierboven ge-
2
noemde lichten gaan
branden.
297
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
298
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
299
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
OPMERKING
300
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Schakelaar mistlampen
Type A
Schakelt de mistlampen
voor en het mistachterlicht
uit
Schakelt de mistlampen
voor in 2
Schakelt de mistlampen
voor en het mistachterlicht in
de stand .
301
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Type B
Schakelt de mistlampen
voor en het mistachterlicht
uit
Schakelt de mistlampen
voor in
Schakelt de mistlampen
voor en het mistachterlicht
in (indien aanwezig)
Als de schakelaar wordt losge-
laten, keert de ring terug naar
de stand .
OPMERKING
302
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Ruitenwissers en -sproeiers
Intervalwerking ruitenwis-
sers
2
Lage snelheid ruitenwissers
Hoge snelheid ruitenwis-
303
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
304
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Stand AUTO
305
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Verhoogt de gevoeligheid
Verlaagt de gevoeligheid
306
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
307
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
WAARSCHUWING
OPMERKING
308
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier
Intervalstand ruitenwissers
Normale stand ruitenwis-
sers
Gelijktijdig inschakelen rui-
tensproeier en ruitenwisser
2
Gelijktijdig inschakelen rui-
tensproeier en ruitenwisser
309
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
OPMERKING
310
2-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Schakelaar koplampsproeiers*
OPMERKING
∗: Indien aanwezig
311
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Cruise control*
Cruise control-schakelaar
Indicatoren
∗: Indien aanwezig
312
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
313
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
314
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
315
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
316
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Adaptieve cruise control∗
Afstandsschakelaar
Weergeven
Ingestelde snelheid
Indicatoren 2
Cruise control-schakelaar
∗: Indien aanwezig
317
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
318
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
319
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Symbool voorligger
Door de schakelaar in te druk-
ken wordt de afstand tot de
voorligger als volgt gewijzigd:
Lang
Gemiddeld
Kort
De afstand wordt automatisch
op Lang ingesteld als het con-
tact AAN wordt gezet.
Als er een auto voor u rijdt,
wordt het symbool voor een
voorligger ook weergegeven.
■ Instellen afstand tot voorligger
Selecteer een afstand in de onderstaande tabel. Houd er reke-
ning mee dat de aangegeven afstanden overeenkomen met een
rijsnelheid van 80 km/h. De afstand tot de voorligger is afhanke-
lijk van de rijsnelheid.
320
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
321
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
322
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
323
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Naderingswaarschuwing
324
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
325
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
326
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
327
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
■ Radarsensor en lenskap
Houd de sensor en de lenskap altijd schoon omdat de afstandsregeling
anders niet goed werkt. (Sommige belemmeringen, zoals sneeuw, ijs en
plastic voorwerpen, kunnen niet door de sensor worden gesignaleerd.)
De adaptieve cruise control (afstandsregeling) wordt uitgeschakeld als er
vuil wordt gesignaleerd. (De constante-snelheidsregeling kan worden
gebruikt.)
Lenskap
Radarsensor
328
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
■ Verklaring
329
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
330
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
331
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
332
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
333
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
334
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Ondersteunende systemen
■ ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te voorkomen bij plotseling
remmen of remmen op een glad wegdek 2
■ Brake Assist
335
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
336
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
337
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
338
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
339
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Hill Start Assist Control
De Hill Start Assist Control voorkomt dat de auto achteruit rolt bij het
wegrijden op een talud of gladde helling.
340
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
341
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
342
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)∗
∗: Indien aanwezig
343
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
Pre-Crash Brake-systeem
ingeschakeld
Pre-Crash Brake-systeem uit-
geschakeld
Het waarschuwingslampje
PCS gaat branden als het Pre-
Crash Brake-systeem wordt
uitgeschakeld.
Radarsensor
344
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
345
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
346
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
347
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
■ Verklaring
348
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
349
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
350
2-4. Gebruik van overige rijsystemen
WAARSCHUWING
351
2-5. Rijinformatie
Lading en bagage
WAARSCHUWING
352
2-5. Rijinformatie
WAARSCHUWING
353
2-5. Rijinformatie
Rijden in de winter
354
2-5. Rijinformatie
355
2-5. Rijinformatie
Zijketting:
3,0 mm
30,0 mm
10,0 mm
Dwarsketting:
4,0 mm
25,0 mm
14,0 mm
356
2-5. Rijinformatie
357
2-5. Rijinformatie
WAARSCHUWING
358
2-5. Rijinformatie
Rijden met een aanhangwagen
359
2-5. Rijinformatie
360
Interieur 3
3-1. Gebruik van airconditioning 3-4. Gebruik van de opberg-
en achterruitverwarming mogelijkheden
Airconditioning .................. 362 Overzicht van opberg-
Gebruik van de afstands- mogelijkheden ................ 390
bediening van de airconditio- • Dashboardkastjes........... 392
ning op het stuurwiel....... 372 • Consolevak..................... 393
Op afstand bedienbare • Bekerhouders ................. 394
airconditioning ................ 374 • Fleshouders.................... 396
• Extra opbergvakken........ 397
Schakelaar achterruit-
• Houder voor pasjes ........ 398
en buitenspiegel-
verwarming ..................... 379
3-5. Overige voorzieningen
in het interieur
3-2. Gebruik van het audiosys-
teem Zonnekleppen ................... 399
Soorten audiosystemen.... 381 Make-upspiegels............... 400
Gebruik van de AUX-aanslui- Weergave buiten-
ting/USB-aansluiting ....... 386 temperatuur .................... 401
Accessoireaansluitingen ... 402
3-3. Gebruik van de interieur- Stoelverwarming ............... 404
verlichting Armsteun .......................... 406
Overzicht interieur- Handgrepen ...................... 407
verlichting ....................... 387 Vloermatten ...................... 408
• Interieurverlichting voor Voorzieningen in
en leeslampjes................ 388 de bagageruimte............. 410
• Interieurverlichting
achter ............................. 389
361
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Airconditioning
Off
362
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Interieur
■ Wijzigen van de koel- en ontvochtigingsfunctie
Druk op de toets .
363
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
364
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Interieur
■ Overschakelen tussen de buitenluchtmodus en de recircula-
tiemodus
Druk op de toets .
Iedere keer als de toets wordt ingedrukt, wisselt de instelling tussen
365
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Druk op de toets .
De airconditioning wordt automa-
tisch geregeld.
(De benzinemotor wordt mogelijk
geactiveerd tijdens rijden in de
EV-modus, afhankelijk van de
omstandigheden van de auto.)
In de recirculatiemodus wordt
automatisch overgeschakeld naar
de buitenluchtmodus.
Druk op de toets .
366
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Interieur
Uitstroomopeningen rechts en links
Richt de luchtstroom naar links
of rechts, boven of beneden.
367
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
368
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Interieur
■ Gebruik van het systeem in de recirculatiemodus
De ruiten zullen sneller beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
■ Ontwasemingsfunctie voor de ruiten
● In de recirculatiemodus kan automatisch worden overgeschakeld naar
de buitenluchtmodus als de ruiten ontwasemd moeten worden.
● Wanneer de buitentemperatuur laag is, kan het even duren voordat de
voorruit ontwasemd is.
369
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
370
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
■ Geuren airconditioning
● Tijdens het gebruik kunnen verschillende geuren van binnen en buiten
de auto in het airconditioningsysteem terechtkomen. Dit kan tot gevolg
hebben dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt.
● Het voorkomen van mogelijke geuren:
• We raden u aan het airconditioningsysteem in de buitenluchtmodus te
zetten voordat u de motor uitschakelt.
• Mogelijk wordt het inschakelen van de aanjager direct nadat de aircon-
ditioning in de automatische stand wordt ingeschakeld even vertraagd.
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen 3
Interieur
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 607)
WAARSCHUWING
Gebruik niet in combinatie met koele lucht bij zeer vochtig weer. Het
verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur van de voorruit
zorgt ervoor dat de buitenkant van de voorruit beslaat, waardoor het zicht
wordt belemmerd.
OPMERKING
371
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Gebruik van de afstandsbediening van de airconditioning op het stuurwiel
Temperatuurregeling
Buitenlucht- of recirculatie-
modus
Druk op de toets .
Iedere keer dat er op de toets wordt gedrukt, wijzigt de modus tussen bui-
tenluchtmodus en recirculatiemodus.
372
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
WAARSCHUWING 3
Interieur
Neem bij het bedienen van de aircotoetsen op het stuurwiel de nodige voor-
zichtigheid in acht.
373
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Op afstand bedienbare airconditioning
Houd ingedrukt om de
op afstand bedienbare aircon-
ditioning in te schakelen.
Het systeem wordt uitgescha-
keld wanneer er een portier
wordt geopend.
Druk tweemaal op om
het systeem uit te schakelen.
374
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
■ Bedrijfssigna(a)l(en)
De alarmknipperlichten knipperen eenmaal om aan te geven dat het sys-
teem is ingeschakeld.
■ Voorwaarden voor inschakelen van systeem
Het systeem werkt alleen als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
● De selectiehendel staat in stand P.
● Het contact staat UIT.
● Alle portieren zijn gesloten.
● De motorkap is gesloten.
● Het rempedaal wordt niet ingetrapt.
■ Bij het verlaten van de auto
3
● Controleer of de koplampen UIT of in de stand AUTO staan.
● Controleer of de ruitenwisserschakelaar UIT staat.
Interieur
● Controleer of alle ruiten gesloten zijn.
375
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
376
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Interieur
■ Als de batterij van de elektronische sleutel volledig ontladen is
→Blz. 574
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
377
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
WAARSCHUWING
OPMERKING
378
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
Schakelaar achterruit- en buitenspiegelverwarming
Zet de achterruitverwarming
en buitenspiegelverwarming
aan/uit
De achterruitverwarming en de
buitenspiegelverwarming wor-
den na ongeveer 15 minuten
automatisch uitgeschakeld.
Interieur
■ Voorwaarden voor inschakelen van systeem
Het contact AAN staat.
■ De buitenspiegelverwarming
Door de achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwar-
ming ingeschakeld.
379
3-1. Gebruik van airconditioning en achterruitverwarming
WAARSCHUWING
OPMERKING
380
3-2. Gebruik van het audiosysteem
Soorten audiosystemen
Interieur
Type B
381
3-2. Gebruik van het audiosysteem
Stuurwieltoetsen audiosysteem
382
3-2. Gebruik van het audiosysteem
■ Verklaring
Interieur
383
3-2. Gebruik van het audiosysteem
384
3-2. Gebruik van het audiosysteem
Interieur
385
3-2. Gebruik van het audiosysteem
Gebruik van de AUX-aansluiting/USB-aansluiting∗
∗: Indien aanwezig
386
3-3. Gebruik van de interieurverlichting
Overzicht interieurverlichting
Interieur
Interieurverlichting achter (→Blz. 389)
Interieurverlichting voor/leeslampjes (→Blz. 388)
Verlichting selectiehendel
Verlichting startknop
Voetenruimteverlichting (indien aanwezig)
Instapverlichting voorportieren
387
3-3. Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting voor
Leeslampjes
Type A
Schakelt de verlichting in/uit
Type B
Schakelt de verlichting in/uit
388
3-3. Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting achter
Interieurverlichting achter
ITI34P133a
■ Instapverlichting
3
De verschillende lampjes in het interieur worden automatisch in- en uitge-
schakeld, afhankelijk van de de stand van het contact, de aanwezigheid van
Interieur
de elektronische sleutel, het vergrendeld/ontgrendeld zijn van de portieren
en het openen/sluiten van de portieren.
■ Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Als de interieurverlichting aan blijft als het portier niet geheel gesloten is en
de schakelaar van de interieurverlichting (DOOR ON/OFF) in stand ON
staat, wordt de verlichting na 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de tijd die verstrijkt voordat de verlichting uit gaat) kun-
nen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 607)
OPMERKING
389
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Overzicht van opbergmogelijkheden
Fleshouders
Extra opbergvakken
Dashboardkastjes
Bekerhouders
Consolevak
390
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
WAARSCHUWING
Interieur
391
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Dashboardkastjes
Dashboardkastjes
Bovenste dashboardkastje
Druk op de toets.
Onderste dashboardkastje
Druk op de toets.
WAARSCHUWING
392
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Consolevak
Consolevak
WAARSCHUWING
3
■ Tijdens het rijden
Houd het consolevak gesloten als dit niet wordt gebruikt. Bij plotseling rem-
Interieur
men of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt
door het open consolevak of door items hierin.
393
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Bekerhouders
Bekerhouders
Voor (type A)
Til het deksel op.
Voor (type B)
Achter
Trek de armsteun naar beneden.
394
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Bekerhouders
WAARSCHUWING
Interieur
395
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Fleshouders
Fleshouders
ITO35P121
WAARSCHUWING
OPMERKING
396
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Extra opbergvakken
Extra opbergvakken
Type A
Type B
Druk op het deksel. 3
Interieur
tijdelijk opbergen van kleine voor-
werpen.
WAARSCHUWING
397
3-4. Gebruik van de opbergmogelijkheden
ITO35P123
398
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Zonnekleppen
Interieur
399
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Make-upspiegels
ITO36P103
OPMERKING
400
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Weergave buitentemperatuur
3
■ Voorwaarden voor inschakelen van systeem
Het contact AAN staat.
Interieur
■ Weergeven
Onder de volgende omstandigheden wordt mogelijk niet de juiste buitentem-
peratuur weergegeven of duurt het langer voordat de weergave wordt gewij-
zigd.
● Wanneer de auto stilstaat of met lage snelheid rijdt (lager dan 25 km/h)
● Wanneer de buitentemperatuur plotseling verandert (bijvoorbeeld bij het
in- of uitrijden van een garage of tunnel)
■ Als --- wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat de auto nakijken
door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
401
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Accessoireaansluitingen
Instrumentenpaneel
Open het kapje.
402
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
OPMERKING
Interieur
403
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Stoelverwarming
404
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
WAARSCHUWING
■ Verbranden
● Wees voorzichtig als onderstaande personen op een stoel met stoelver-
warming plaatsnemen om te voorkomen dat ze zich branden:
• Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten
• Personen met een gevoelige huid
• Personen die oververmoeid zijn
• Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende
medicijnen (slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.) hebben
gebruikt
● Bedek de stoel niet als de stoelverwarming in gebruik is.
Als de stoelverwarming in gebruik is en de stoel bedekt is met een deken
of kussen, kan de temperatuur van de stoel te hoog oplopen, waardoor 3
oververhitting kan ontstaan.
● Gebruik de stoelverwarming niet langer dan noodzakelijk is. Als dit toch
Interieur
gebeurt, kan dit leiden tot lichte brandwonden of oververhitting.
OPMERKING
405
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Armsteun
OPMERKING
406
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Handgrepen
Een handgreep aan het dak kan ter ondersteuning van uw lichaam
worden gebruikt wanneer u zit.
3
WAARSCHUWING
■ Handgreep
Interieur
Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf
uw zitplaats.
OPMERKING
407
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Vloermatten
408
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
WAARSCHUWING
Interieur
richting.
■ Voordat u gaat rijden
409
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Voorzieningen in de bagageruimte
■ Bagageogen
Klap het oog omhoog om het
te gebruiken.
In de bagageruimte zijn ogen
aanwezig waaraan de bagage
kan worden vastgezet.
■ Extra opbergvakken
Midden
Til de middelste afdekplaat op.
Zijkant
Til de afdekplaat aan de zij-
kant omhoog om hem te ver-
wijderen.
410
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
■ Verbandtrommel
Zet de verbandtrommel vast
met het riempje.
Losmaken
Vastmaken
De verbandtrommel zelf be-
hoort niet tot de standaarduit-
rusting.
■ Bagageafdekking
Trek de bagageafdekking naar
buiten en zet deze vast in de 3
steunen.
Interieur
411
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
Merkteken
412
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
WAARSCHUWING
Interieur
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten tussen de
bagageafdekking. Als een veiligheidsgordel klem zit tussen de afdekking,
kan deze de inzittenden wellicht niet goed vasthouden.
413
3-5. Overige voorzieningen in het interieur
414
Onderhoud en verzorging 4
4-1. Onderhoud en verzorging
Reiniging en bescherming
van het exterieur............. 416
Schoonmaken en beschermen
van het interieur.............. 422
4-2. Onderhoud
Onderhoud en reparatie.... 426
415
4-1. Onderhoud en verzorging
Reiniging en bescherming van het exterieur
416
4-1. Onderhoud en verzorging
Onderhoud en verzorging
te werken.
Wanneer u zo'n beschadiging ontdekt, kunt u het plekje het beste meteen
bijwerken, anders zal het plaatwerk gaan roesten. De truc om de plek zo
onzichtbaar mogelijk bij te werken, is alleen dát stukje met het kwastje aan
te raken waar de lak af is. Gebruik zo weinig mogelijk lak en lak niet de lak
rondom de beschadigde plek mee.
■ Bij gebruik van een wasstraat
Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het
werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld
en ontgrendeld. Leg de sleutel op een afstand van ten minste 2 m van de
auto als u de auto wast. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
417
4-1. Onderhoud en verzorging
■ Lichtmetalen velgen
● Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik
geen harde borstels of schuurmiddelen. Gebruik geen sterke of bijtende
oplosmiddelen.
Gebruik hetzelfde neutrale reinigingsmiddel en dezelfde was als gebruikt
voor de carrosserie.
● Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen, bijvoorbeeld
na een lange rit bij warm weer, nog warm zijn.
● Spoel het reinigingsmiddel op de velgen direct na het gebruik af.
■ Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
■ Waterafstotende laag zijruiten voor (indien aanwezig)
● De volgende voorzorgsmaatregelen kunnen de effectiviteit van de water-
afstotende laag vergroten:
• Verwijder regelmatig vuil e.d. van de zijruiten voor.
• Zorg ervoor dat vuil en stof zich niet gedurende langere periodes op de
ruiten kunnen verzamelen. Reinig de ruiten zo snel mogelijk met een
zachte, vochtige doek.
• Gebruik voor het reinigen van de ruiten geen was of ruitenreinigers met
schuurmiddelen.
• Gebruik geen metaalhoudende voorwerpen om condens te verwijde-
ren.
● Wanneer de waterafstotende werking niet meer voldoende is, kan de
laag worden gerepareerd. Neem contact op met uw Toyota-dealer of
erkende reparateur.
418
4-1. Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
de volgende gevallen onverwacht in wer-
king treden. Hierdoor kunnen uw handen
bekneld raken en kunt u ernstig letsel
oplopen, en hierdoor kunnen de ruiten-
wisserbladen beschadigd raken.
419
4-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
420
4-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
Onderhoud en verzorging
421
4-1. Onderhoud en verzorging
Schoonmaken en beschermen van het interieur
422
4-1. Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING
4
■ Water in de auto
● Giet of mors geen vloeistof in de auto, zoals op de vloer, in de ventilatie-
Onderhoud en verzorging
openingen van het batterijpakket (tractiebatterij) of in de bagageruimte.
Dit kan brand of storingen in het batterijpakket (tractiebatterij), de elektri-
sche componenten, enz. veroorzaken.
● Voorkom dat onderdelen of de bedrading van het airbagsysteem in het
interieur nat worden.
→Blz. 189)
Een elektrische storing kan tot gevolg hebben dat de airbags in werking
treden of niet goed werken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
■ Reinigen van het interieur (met name het dashboard)
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard kan in de voorruit wor-
den weerkaatst; hierdoor kan het gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een ernstig ongeval tot gevolg kan hebben.
423
4-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
■ Reinigingsmiddelen
● De volgende reinigingsmiddelen kunnen verkleuring, strepen en beschadi-
gingen in het interieur veroorzaken en het is daarom raadzaam deze niet
te gebruiken:
• Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine
en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en bleek-
middel
• Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasben-
zine en alcohol
● Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen beschadigd raken.
■ Voorkomen van beschadiging van lederen bekleding
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om beschadiging en
vroegtijdige slijtage van lederen bekleding te voorkomen:
● Verwijder stof en vuil onmiddellijk van de bekleding.
● Stel de auto niet langdurig bloot aan direct zonlicht. Parkeer uw auto in de
schaduw, vooral bij warm weer.
● Leg geen vinyl of plastic voorwerpen of artikelen die was bevatten op de
bekleding, aangezien ze bij hoge temperaturen in het interieur aan het leer
vast blijven kleven.
424
4-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
■ Water op de vloerbedekking
Spoel de vloerbedekking van de auto niet af met water.
Water dat in contact komt met elektrische onderdelen boven of onder de
vloerbedekking, kan schade aan de verschillende systemen van de auto
veroorzaken, bijvoorbeeld aan het audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
■ Schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit
● Maak de achterruit niet schoon met een ruitreiniger; een dergelijk middel
kan de verwarmingsdraden beschadigen. Veeg de ruit voorzichtig schoon
met een doek en lauw water. Maak de ruit in horizontale richting schoon,
evenwijdig aan de verwarmingsdraden.
● Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden.
Onderhoud en verzorging
425
4-2. Onderhoud
Onderhoud en reparatie
■ Periodiek onderhoud
Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onder-
houdsschema.
Zie het onderhouds- en garantieboekje voor het onderhoudsschema.
■ Zelf uit te voeren onderhoud
Kan de bestuurder zelf onderhoud en controles uitvoeren?
Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap
hebt, zijn veel onderhoudswerkzaamheden en reparaties zelf uit te
voeren.
Houd er echter rekening mee dat voor bepaalde werkzaamheden
speciaal gereedschap en kennis benodigd zijn. Dit soort werkzaam-
heden kunt u beter overlaten aan een Toyota-dealer of erkende repa-
rateur. Zelfs als u een ervaren doe-het-zelfmonteur bent, raden wij u
aan om reparaties en onderhoud door een Toyota-dealer of erkende
reparateur uit te laten voeren. Een Toyota-dealer of erkende repara-
teur houdt de onderhoudshistorie van uw Toyota bij, wat handig kan
zijn als u ooit werkzaamheden moet laten uitvoeren die onder de
garantie vallen. Indien u de onderhoudswerkzaamheden door een
andere dan een Toyota-dealer of erkende reparateur laat uitvoeren,
raden wij u aan te vragen of de onderhoudshistorie kan worden bijge-
houden.
426
4-2. Onderhoud
Onderhoud en verzorging
● Vreemde motorgeluiden
● Sporen van lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is
waterlekkage echter normaal)
● Verandering in het uitlaatgeluid (dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk
koolmonoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem
onmiddellijk controleren).
427
4-2. Onderhoud
WAARSCHUWING
428
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij controles en onderhoudswerkzaamheden
Onderwerp Benodigdheden
• Vet
Conditie 12V-accu • Universele sleutel
(→Blz. 460) (voor de bouten van de accuklem-
men)
• Toyota Super Long Life Coolant of
een gelijkwaardige hoogwaar-
dige koelvloeistof op basis van
ethyleenglycol en organische
zuren, zonder silicone, amine,
Koelvloeistofniveau motor/
nitraat en boraat.
vermogensregeleenheid
Toyota Super Long Life koelvloei-
(→Blz. 455)
stof is voorgemixt met 50% koel-
vloeistof en 50% gedestilleerd
water. 4
• Trechter (uitsluitend voor het bij-
vullen van koelvloeistof)
Onderhoud en verzorging
• Originele Toyota-motorolie of
gelijkwaardig
Motoroliepeil (→Blz. 451) • Doek of poetspapier
• Trechter (uitsluitend voor het bij-
vullen van motorolie)
429
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderwerp Benodigdheden
• Zekering met dezelfde stroom-
Zekeringen (→Blz. 481) sterkte als de oorspronkelijke
zekering
• Gloeilamp met hetzelfde nummer
en vermogen als het oorspronke-
lijke exemplaar
Gloeilampen (→Blz. 493)
• Kruiskopschroevendraaier
• Sleufkopschroevendraaier
• Sleutel
Radiateur en condensor
⎯
(→Blz. 457)
• Bandenspanningsmeter
Bandenspanning (→Blz. 469)
• Compressor
• Water of ruitensproeiervloeistof
met antivries (voor gebruik onder
Ruitensproeiervloeistof
winterse omstandigheden)
(→Blz. 458)
• Trechter (uitsluitend voor het bij-
vullen van ruitensproeiervloeistof)
430
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
als de koelvloeistoftemperatuur te hoog wordt. (→Blz. 457)
■ Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof, enz.
431
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
OPMERKING
432
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorkap
Onderhoud en verzorging
433
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
434
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
OPMERKING
Onderhoud en verzorging
435
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Plaatsen van de krik
■ Voor
■ Achter
ITO43P106
436
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
● Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik geleverde hand-
leiding.
● Gebruik niet de schaarkrik die bij uw auto is geleverd.
● Zorg ervoor dat er zich geen lichaamsdelen bevinden onder een auto die
alleen door een krik wordt ondersteund. 4
● Gebruik altijd een garagekrik en/of speciale bokken op een stevige, hori-
zontale ondergrond.
Onderhoud en verzorging
● Schakel het hybridesysteem niet in als de auto op een garagekrik staat.
● Breng de auto op een stevige horizontale ondergrond tot stilstand, activeer
de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand P.
● Controleer of de garagekrik goed in het kriksteunpunt aangrijpt.
Als de auto wordt opgekrikt, terwijl de garagekrik niet goed is geplaatst,
kan de auto beschadigd raken of van de garagekrik vallen en letsel veroor-
zaken.
437
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Voor
ITO43P206
438
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Vervangen van het wiel
Onderhoud en verzorging
Deksel gereedschapsdoos
Wielmoersleutel
Krik
Krikslinger
Sleepoog
439
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
440
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Verwijder de wielmoersleutel.
Onderhoud en verzorging
441
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
442
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
pen de wieldop met een sleutel.
Omwikkel het uiteinde van de
sleutel met een doek om schade
te voorkomen.
443
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
444
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Ring
Onderhoud en verzorging
STAP 3 Laat de auto zakken.
445
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Aanduiding kriksteunpunt
446
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
447
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
448
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
■ Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te voorkomen dat een van deze voorwer-
pen bij een aanrijding of bij hard remmen letsel veroorzaakt.
449
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorruimte
■ 12V-accu
→Blz. 460
450
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorolie
Onderhoud en verzorging
STAP 4 Platte peilstok: Steek de peilstok weer volledig in de motor.
STAP 4 Ronde peilstok: Steek de peil-
stok weer volledig in de motor
met de uitstekende delen ( in
de afbeelding) in de richting van
de motor.
451
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Platte peilstok
Low (laag)
Maximaal
ITO43P108
Ronde peilstok
Low (laag)
Meetzijde
Maximaal
■ Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onder-
ste merkteken of er net boven
ligt, moet u olie bijvullen van het
type zoals hierna is vermeld, of
van hetzelfde type als waarmee
de motor eerder werd gevuld.
452
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Motorolieverbruik
● De hoeveelheid motorolie die wordt verbruikt, hangt o.a. af van de visco-
4
siteit van de olie, de kwaliteit van de olie en de wijze waarop met de auto
wordt gereden.
Onderhoud en verzorging
● Bij het rijden op hoge snelheden en veelvuldig accelereren en decelere-
ren zal een hoger olieverbruik optreden.
● Een splinternieuwe motor gebruikt tijdelijk meer olie.
● Bij de beoordeling van het olieverbruik moet voorzichtigheid worden
betracht, omdat de olie kan zijn verdund en het moeilijk is het juiste
niveau te bepalen.
● Olieverbruik: Maximaal 1,0 l/1000 km
● Neem in het geval van een hoger olieverbruik contact op met een Toyota-
dealer of erkende reparateur.
453
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
■ Afgewerkte motorolie
● Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen
zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voor-
zichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwij-
der afgewerkte motorolie door goed met water en zeep te wassen.
● Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op een veilige en accep-
tabele manier af. Gooi afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters nooit
weg in de vuilnisbak, in het riool of zomaar ergens. Neem contact op met
een Toyota-dealer, een erkende reparateur of een automaterialenzaak
voor meer informatie over recycling of afvoeren.
● Houd motorolie buiten het bereik van kinderen.
OPMERKING
454
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Koelvloeistof
Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid 4
Vuldop
Streepje F
Onderhoud en verzorging
Streepje L
Als het niveau zich op of onder
het onderste streepje (L) bevindt,
moet koelvloeistof worden bijge-
vuld tot aan het bovenste streepje
(F). (→Blz. 601)
455
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
456
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
OPMERKING
Radiateur en condensor
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
■ Wanneer het hybridesysteem heet is
Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur en de condensor niet
aan.
457
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Ruitensproeiervloeistof
458
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
OPMERKING
Onderhoud en verzorging
459
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
12V-accu
■ Plaats
De 12V-accu bevindt zich aan
de rechterzijde van de baga-
geruimte.
460
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Exterieur
Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klem-
men, scheuren en een loszittende klembeugel.
Accupolen
Klembeugel
Onderhoud en verzorging
461
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Waarschuwingssymbool
De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de boven-
zijde van de accu is als volgt:
462
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
463
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
■ Chemicaliën in de 12V-accu
Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig en bijtend en kan het ontstaan van
het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werk-
zaamheden bij of aan de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om ernstig letsel te voorkomen:
● Veroorzaak geen vonken met gereedschap.
● Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12V-
accu.
● Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
● Adem of slik nooit elektrolyt in.
● Gebruik een veiligheidsbril als u bij de 12V-accu bezig bent.
● Laat kinderen niet in de buurt spelen als u met de 12V-accu bezig bent.
■ Een veilige plaats voor het opladen van de 12V-accu
Laad de 12V-accu altijd op in een open ruimte. Laad de 12V-accu niet op in
een garage of in een afgesloten ruimte waar onvoldoende ventilatie is.
■ Procedure voor het opladen van de 12V-accu
Laad de accu alleen op met een druppellader (5 A of minder). Het opladen
van een 12V-accu met een snellader kan een explosie veroorzaken.
464
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
Neem voor het vervangen van de 12V-accu contact op met een Toyota-dea-
ler of erkende reparateur.
OPMERKING
465
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Banden
466
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
467
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
OPMERKING
468
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Bandenspanning
Onderhoud en verzorging
469
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
470
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
4
OPMERKING
Onderhoud en verzorging
■ Controleren en op de juiste spanning brengen van de banden
Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen.
Zonder de ventieldopjes kunnen vuil en vocht in het inwendige van de ven-
tielen doordringen. Hierdoor kan luchtlekkage optreden, wat kan leiden tot
een ongeval. Vervang kwijtgeraakte dopjes daarom zo spoedig mogelijk.
471
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Velgen
472
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
aanhaalmoment vastgedraaid, waardoor de wielmoeren en de velg
beschadigd kunnen raken. Daarnaast kunnen de wielmoeren loslopen en
de wielen losraken, wat kan leiden tot een ongeval met ernstig letsel als
gevolg. Verwijder het eventueel aanwezige vet of de olie van de wielbou-
ten en wielmoeren.
■ Gebruik van beschadigde velgen niet toegestaan
Gebruik geen gescheurde of vervormde velgen.
Als u dat wel doet, kan er tijdens het rijden lucht uit de band ontsnappen,
waardoor een ongeval zou kunnen ontstaan.
473
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Interieurfilter
ITO43P120
474
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
ITO43P122
ITO43P124 4
Onderhoud en verzorging
schuiven.
ITO43P169
475
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Reinigen
Als het filter verontreinigd is,
blaas het dan vanaf de onder-
zijde met perslucht schoon.
Houd 5 cm afstand tussen het
blaaspistool en het filter, en
blaas gedurende ongeveer
2 minuten met 500 kPa
(5,0 kg/cm2 of bar, 72 psi).
Indien perslucht niet beschik-
baar is, laat het filter dan reini-
gen door een Toyota-dealer of
erkende reparateur.
■ Vervangen
Vervang het door een nieuw
exemplaar.
Plaats het filter met de aandui-
dingen UP naar boven gericht.
ITO43P126
476
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Controle-interval
Controleer, reinig en vervang het interieurfilter volgens het onderhouds-
schema. Als de auto veel wordt gebruikt in gebieden met veel stof of druk
stadsverkeer, moet het interieurfilter vaker worden gereinigd of vervangen.
(Zie het onderhoudsboekje of het garantieboekje voor het onderhouds-
schema.)
■ Als er te weinig lucht uit de ventilatieroosters stroomt
Het filter kan verstopt zitten. Controleer het filter en vervang het indien
nodig.
WAARSCHUWING
Onderhoud en verzorging
OPMERKING
477
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Batterij elektronische sleutel
478
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
ITO43P194
Onderhoud en verzorging
■ Als de batterij van de elektronische sleutel ontladen is
Dit kan leiden tot de volgende verschijnselen:
● Het Smart entry-systeem met startknop en de afstandsbediening zullen
niet goed werken.
● Het bereik van de afstandsbediening zal kleiner worden.
479
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
OPMERKING
480
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Controleren en vervangen van zekeringen
Als een bepaalde stroomverbruiker niet werkt, kan het zijn dat een
zekering is doorgebrand. Controleer in dat geval de desbetreffende
zekering en vervang deze indien nodig.
STAP 1 Zet het contact UIT.
Zorg ervoor dat u de op afstand bedienbare airconditioning niet
bedient.
STAP 2 Open het deksel van de zekeringenkast.
Motorruimte
Druk de borglip in en trek het
deksel omhoog.
Haak de borglip bij het sluiten
eerst vast aan de twee uit-
steeksels aan de achterzijde.
Linkerzijde dashboard
Onderhoud en verzorging
Verwijder het deksel.
481
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
ITO43P130
482
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Type B
Goede zekering
Defecte zekering
Vervang de doorgebrande
zekering door een nieuwe
zekering met de juiste stroom-
sterkte. Deze staat vermeld op
het deksel van de zekeringen-
kast.
Type C
Goede zekering
Defecte zekering
Vervang de doorgebrande
zekering door een nieuwe
zekering met de juiste stroom-
sterkte. Deze staat vermeld op 4
het deksel van de zekeringen-
kast.
Onderhoud en verzorging
ITO43P161
483
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Motorruimte
484
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
20 H-LP LH LO 15A Linker dimlicht
Regelsysteem stand P, claxon,
21 P/I 2 40A
dimlicht, achteruitrijlicht
485
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
486
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
45 IG2 20A inspuitsysteem, MET, IGN, Power
Management-systeem
487
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Linkerzijde dashboard
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
ITO43P133
488
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
deceleratiesensor, remsysteem,
21 ECU-IG NO.2 10A
navigatiesysteem, gordelspan-
ners, audiosysteem, alarmknipper-
lichten, richtingaanwijzers,
ruitenwissers, koplampsproeier
489
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
490
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
4
■ Na het vervangen van een zekering
● Als na het vervangen van de zekering de verlichting nog niet werkt, kan
Onderhoud en verzorging
het zijn dat de gloeilamp moet worden vervangen. (→Blz. 493)
● Laat als de nieuwe zekering direct doorslaat de auto controleren door
een Toyota-dealer of erkende reparateur.
■ Als de stroomafname van een circuit te groot is
De zekeringen zullen doorbranden voordat de bedrading van de auto onher-
stelbaar beschadigd raakt.
491
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
OPMERKING
492
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Lampen
Dimlicht (halogeenkoplamp)
Parkeerlicht voor
(auto's met halogeen-
koplampen)
Grootlicht
Richting-
Onderhoud en verzorging
aanwijzer
Mistlamp voor voor
493
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Richtingaan-
wijzer achter
Achteruitrijlicht
Mistachterlicht
Kentekenplaatverlichting
■ Dimlicht (halogeenkoplamp)
STAP 1 Draai de lampvoet linksom.
494
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
ITO43P163
4
STAP 4 Draai de lampvoet en zet hem
vast.
Onderhoud en verzorging
Beweeg de lampvoet voorzichtig
om te controleren of hij niet loszit
en zet de koplampen aan om
visueel te controleren of er geen
licht langs de bevestiging af
schijnt.
495
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Grootlicht
STAP 1 Draai de lampvoet linksom.
Auto's met halogeenkoplampen
ITO43P165
496
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
497
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
ITO43P167
498
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Mistlampen voor
STAP 1 Verwijder de bout en de clip van
de wielkuip en trek de onderplaat
omlaag.
4
STAP 2 Neem de stekker los, terwijl de
borglip wordt ingedrukt.
Onderhoud en verzorging
499
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Plaats de clip.
500
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Richtingaanwijzers voor
STAP 1 Verwijder de bout en de clip van de wielkuip en trek de onder-
plaat omlaag. (→Blz. 499)
Type A
STAP 2 Draai de lampvoet linksom.
Onderhoud en verzorging
501
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Type B
s
ITO43P144
502
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
STAP 3 Verwijder de gloeilamp.
Richtingaanwijzer achter
Achteruitrijlicht/mistachterlicht
ITO43P147
503
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ Kentekenplaatverlichting
STAP 1 Open de achterklep en verwijder
de afdekkap.
Omwikkel het uiteinde van de
schroevendraaier met een doek
om schade te voorkomen.
ITO43P149
ITO43P150
504
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■ LED-lampen
De dimlichten (LED-koplampen), de parkeerlichten voor (LED-koplampen),
4
de remlichten, de achterlichten, het derde remlicht en de dagrijverlichting
bestaan uit een serie LED's. Laat een defecte LED vervangen door een
Toyota-dealer of erkende reparateur.
Onderhoud en verzorging
■ Condensvorming in de koplampen
Neem in de volgende gevallen contact op met een Toyota-dealer of erkende
reparateur voor meer informatie. Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde van
het koplampglas is normaal.
● Als er erg veel condens aan de binnenzijde van het koplampglas zit.
● Als zich een plasje water in de lamp heeft gevormd.
505
4-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
506
Bij problemen 5
5-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten .......... 508
Als uw auto moet worden
gesleept .......................... 509
Als u denkt dat er
iets mis is........................ 516
507
5-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan
knipperen.
Druk nogmaals op de schake-
laar om ze weer uit te schake-
len.
■ Alarmknipperlichten
Als de alarmknipperlichten gedurende langere tijd worden gebruikt terwijl het
hybridesysteem niet in werking is (terwijl het controlelampje READY niet
brandt) kan de 12V-accu ontladen raken.
508
5-1. Belangrijke informatie
Als uw auto moet worden gesleept
Als uw auto moet worden gesleept, adviseren wij u dat te laten doen
door een Toyota-dealer of erkende reparateur of professioneel ber-
gingsbedrijf en daarbij gebruik te maken van een lepelwagen of een
autoambulance.
Gebruik een stevige sleepkabel en neem de wettelijke voorschriften
in acht.
509
5-1. Belangrijke informatie
510
5-1. Belangrijke informatie
Plaatsen sleepogen
Bij problemen
511
5-1. Belangrijke informatie
ITO51P103
Aan de voorzijde
Ontgrendel de parkeerrem.
ITO51P104
Aan de achterzijde
Gebruik een dolly onder de voor-
wielen.
ITO51P105
512
5-1. Belangrijke informatie
■ Locatie sleepoog
→Blz. 439
5
Bij problemen
513
5-1. Belangrijke informatie
WAARSCHUWING
■ Waarschuwing
● Wees extra voorzichtig als er op deze manier wordt gesleept.
Vermijd plotseling wegrijden of plotselinge bewegingen waardoor er
extreme krachten op de sleepogen en de sleepkabels of -kettingen wor-
den uitgeoefend. Let tijdens het slepen altijd op de omgeving en de mede-
weggebruikers.
● Zet het contact niet uit.
Dit kan leiden tot een ongeval doordat de voorwielen geblokkeerd worden
door de parkeerblokkering.
● Als het hybridesysteem is uitgeschakeld, werken de rem- en stuurbe-
krachtiging niet. Hierdoor zal het remmen en sturen veel zwaarder gaan
dan normaal.
■ Plaatsen van de sleepogen op de auto
Controleer of de sleepogen goed vastzitten.
Als dat niet het geval is, kunnen ze tijdens het slepen losraken. Dat kan lei-
den tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
514
5-1. Belangrijke informatie
OPMERKING
Bij problemen
515
5-1. Belangrijke informatie
Als u denkt dat er iets mis is
Als u een van de volgende verschijnselen opmerkt, kan het zijn dat
uw auto afgesteld of gerepareerd moet worden. Neem zo snel moge-
lijk contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
■ Zichtbare symptomen
● Lekkage onder de auto
(Na gebruik van de airconditioning is waterlekkage echter nor-
maal.)
● Banden die er te zacht uit zien of die ongelijkmatig versleten
zijn
● Als het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur
knippert of gaat branden
■ Hoorbare symptomen
● Abnormale uitlaatgeluiden
● Overmatig piepende banden bij het nemen van een bocht
● Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de
bewegingen van de wielophanging
● Pingelende of andere abnormale geluiden van het hybride-
systeem
■ Merkbare symptomen
● De motor hapert, pingelt of draait onregelmatig
● Een merkbaar verlies aan trekkracht
● De auto trekt tijdens het remmen sterk naar één kant
● De auto trekt sterk naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een
vlakke weg
● Teruglopende remwerking, sponzig gevoel in het rempedaal,
een rempedaal dat bijna tot op de vloer kan worden ingetrapt
516
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwingszoemer klinkt
Waarschuwings-
Waarschuwingslampje/details
lampje
Waarschuwingslampje (rood) en waarschuwingszoe-
mer remsysteem*
• Laag remvloeistofniveau
• Storing in het remsysteem 5
Dit lampje gaat ook branden als de parkeerrem niet
gedeactiveerd is. Als het lampje uitgaat nadat de par-
keerrem gedeactiveerd is, werkt het systeem normaal. Bij problemen
517
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Waarschuwingslampje/details
lampje
Waarschuwingslampje laadsysteem
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het laadsys-
teem van de auto
Waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur
Geeft aan dat de koelvloeistoftemperatuur te hoog is
Verandert van een knipperend lampje in een brandend
lampje wanneer de koelvloeistoftemperatuur toeneemt.
518
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Waarschuwingslampje/details
lampje
Motorcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het hybridesysteem;
• Het elektronische motorregelsysteem; of
• Het elektronische gaspedaal
Waarschuwingslampje airbagsysteem
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het airbagsysteem; of
• Het gordelspannersysteem
Waarschuwingslampje antiblokkeersysteem
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het antiblokkeersysteem; of
5
• Het Brake Assist-systeem
Waarschuwingslampje elektrische stuurbekrachtiging
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het EPS- Bij problemen
systeem
519
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Waarschuwingslampje/details
lampje
Waarschuwingslampje Pre-Crash Safety-systeem
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Pre-
Crash Safety-systeem
Het waarschuwingslampje werkt als volgt, zelfs wan-
neer er geen storing zit in het systeem:
(Knippert) • Het lampje gaat snel knipperen wanneer het systeem in
(indien werking is. (→Blz. 343)
aanwezig) • Het lampje gaat branden wanneer het Pre-Crash Brake-
systeem wordt uitgeschakeld. (→Blz. 344)
• Het lampje gaat branden wanneer het systeem tijdelijk
niet kan worden gebruikt. (→Blz. 530)
Controlelampje Traction Control
Geeft aan dat er een storing is in:
• VSC;
• TRC; of
(gaat branden) • Hill Start Assist Control
Knippert wanneer de hierboven genoemde systemen
en/of het ABS in werking zijn. (→Blz. 336)
Waarschuwingslampje remsysteem (geel)
Geeft aan dat er een storing is in:
• Het regeneratieve remsysteem; of
• Het elektronisch geregelde remsysteem
520
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Waarschuwingslampje/details
lampje
Waarschuwingslampje automatische verticale
koplampverstelling
(indien Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de automati-
aanwezig) sche verticale koplampverstelling
Cruise control-indicator
(Knippert) Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het cruise
(indien control-systeem/het adaptieve cruise control-systeem
aanwezig)
Bij problemen
521
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Volg de correctieprocedures.
522
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwingslampje/
Waarschuwingslampje Correctieprocedure
details
Centraal waarschuwings-
lampje
Het waarschuwings-
lampje gaat branden en
knipperen om aan te →Blz. 525
geven dat het centrale
waarschuwingssysteem
een storing heeft gesig-
naleerd.
Bij problemen
523
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
524
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Wanneer er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven
Centraal waarschuwings-
lampje
Multi-informatiedisplay
Het centrale waarschuwings-
lampje gaat ook branden of
knipperen om aan te geven dat
er op dat moment een melding
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Bij problemen
525
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details
melding
526
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details
melding
(indien aanwezig)
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het regel-
systeem voor stand P.
In dit geval werkt het parkeerblokkeringsmecha-
nisme mogelijk niet.
Breng de auto, wanneer u deze parkeert, op een
vlakke ondergrond tot stilstand en activeer de par-
keerrem. Ook kan het contact mogelijk niet uit wor- 5
den gezet. In dit geval kan na het activeren van de
parkeerrem het contact wel uit worden gezet.
Bij problemen
527
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details
melding
(indien aanwezig)
(indien aanwezig)
528
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details
melding
Controle- of vervangingstijd batterijpakket
(tractiebatterij).
Laat het batterijpakket (tractiebatterij) direct contro-
leren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
Het herstarten van het hybridesysteem wordt spoedig
uitgeschakeld.
Er klinkt ook een zoemer.
Als u de auto in deze toestand blijft gebruiken, kunt u
spoedig het hybridesysteem niet meer herstarten.
Laat het batterijpakket (tractiebatterij) direct contro-
leren door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
Geeft aan dat het herstarten van het hybridesysteem
niet mogelijk is.
Laat in dit geval uw auto zo snel mogelijk nakijken
door een Toyota-dealer of erkende reparateur.
Bij problemen
529
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Volg de correctieprocedures.
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
Waarschuwt de achterpassa-
giers om de veiligheidsgordel
om te doen.
Wanneer de achterpassagier
de gordel vastmaakt en ver- Doe de veiligheids-
volgens weer losmaakt, ver- gordel om.
schijnt de
(indien aanwezig)
waarschuwingsmelding op
het display en klinkt er een
zoemer*1 .
• Geeft aan dat het Pre-Crash • Controleer de grille
Safety-systeem niet in wer- en de sensor en
king kan treden, omdat de reinig deze onder-
grille of de sensor vuil is. delen zo nodig.
• Deze melding wordt ook weer- • In het geval van
gegeven als het Pre-Crash oververhitting kan
Safety-systeem niet in wer- het systeem na
(indien aanwezig) king kan treden vanwege over- afkoeling weer in
verhitting. werking treden.
530
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
(indien aanwezig)
Als de ruitenwis-
Geeft aan dat het adaptieve
sers aan zijn, zet
cruise control-systeem de
(Knippert) ze dan uit, in de
afstand tot de voorligger niet
intervalstand of in
kan bepalen.
de stand langzaam.
(indien aanwezig)
Bij problemen
531
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
Geeft aan dat de kans op een
aanrijding groot is, of dat het
Pre Crash Brake-systeem in
werking is. Trap het rempedaal
Ook klinkt er een zoemer. in om de snelheid
(Knippert Tegelijkertijd verschijnt te verlagen.
snel)
op het head-up dis-
(indien aanwezig)
play (de afbeelding knippert).
532
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
Het hybridesysteem is overver-
hit geraakt.
Er klinkt ook een zoemer.
Deze melding wordt mogelijk Stoppen en contro-
weergegeven tijdens het rij- leren.
den onder zware omstandig- (→Blz. 583)
heden. (Bijvoorbeeld
wanneer u een lange steile
helling op rijdt.)
Zet de selectiehen-
del in stand P als
de auto gedurende
langere tijd stil-
Het batterijpakket (tractiebat- staat. Het batte-
terij) is (bijna) ontladen. rijpakket
Er klinkt ook een zoemer. (tractiebatterij) kan
(Knippert) niet worden opge-
laden als de selec-
tiehendel in stand
N staat.
Het batterijpakket (tractiebatte- 5
rij) raakt ontladen doordat er Schakel het hybri-
veel tijd verstreken is sinds de desysteem weer in
selectiehendel in stand N is wanneer u de Bij problemen
(Knippert) gezet. motor start.
Er klinkt ook een zoemer.
Zet de selectiehen-
De transmissie staat niet in
del in stand P voor-
stand P als wordt geprobeerd
dat u op de
het hybridesysteem te starten.
(Knippert) startknop drukt.
533
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
534
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Waarschuwings-
Details Correctieprocedure
melding
Druk de EV City-
De EV City-modusschakelaar
modusschakelaar
werd kortstondig ingedrukt.
langer in.
Bij problemen
535
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
■ Melding naderingswaarschuwing
In de volgende gevallen is het mogelijk dat de naderingsmelding niet ver-
schijnt, ook al wordt de afstand tot de voorligger te klein.
● Als uw auto en de voor u rijdende auto met dezelfde snelheid rijden, of
als de voor u rijdende auto met een hogere snelheid rijdt dan uw auto.
● Als de voor u rijdende auto zeer langzaam rijdt.
● Direct nadat de snelheid van de cruise control is ingesteld.
● Op het moment dat het gaspedaal wordt ingetrapt.
536
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
537
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
538
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
De elektroni-
sche sleutel is Zet het
buiten de auto contact
gebracht en de UIT en
Een Con-
portieren zijn vergren-
keer tinu
vergrendeld ter- del de por-
wijl het contact tieren
(Afwisselend
niet eerst UIT opnieuw.
weergegeven)
was gezet.
(Knippert)
Bij problemen
539
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
540
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
De spanning
van de batterij Vervang de
Een
⎯ (Verschijnt gedurende van de elektro- batterij.
keer
15 seconden.) nische sleutel is (→Blz. 478) 5
laag.
Bij problemen
Druk op
Een open por- de start-
tier is gesloten knop ter-
Een en het contact is wijl het
⎯
keer tweemaal vanuit rempe-
UIT in de stand daal inge-
(Knippert) ACC gezet. trapt
wordt.
541
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
De elek-
tronische
Een
⎯ sleutel →Blz. 574
keer
werkt niet
(Knippert) goed.
Wanneer het
hybridesysteem
de volgende keer
Het con-
wordt gestart,
tact is uit-
moet het motor-
geschake
toerental enigs-
ld door
zins worden
⎯ ⎯ de auto-
verhoogd en
matische
gedurende onge-
power
veer 5 minuten
off-func-
op dit niveau
tie.
worden gehand-
haafd om de
accu op te laden.
OPMERKING
542
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Laadmeldingen
543
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
544
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
545
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
546
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de auto een lekke band heeft
Een lek dat wordt veroorzaakt door een spijker of schroef die door
het loopvlak van de band steekt, kan tijdelijk worden gerepareerd
met de bandenreparatieset. (De set bestaat uit een fles met banden-
reparatievloeistof. De bandenreparatievloeistof kan slechts één keer
worden gebruikt voor de tijdelijke reparatie van één band, waarbij de
spijker of schroef in het loopvlak moet blijven zitten.) Laat de band
vervolgens repareren of vervangen door een Toyota-dealer of
erkende reparateur.
Bij problemen
547
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Afdekplaat zijkant
Bandenreparatieset
548
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
■ Onderdelen bandenreparatieset
Fles
Stickers
Slang
Ontluchtingsdopje
Bij problemen
549
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Compressor
Bandenspanningsmeter Compressorschakelaar
Voedingsaansluiting
550
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
551
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
552
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
553
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Reparatiemethode in noodgevallen
554
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
555
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
556
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
557
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
ITO52P163
558
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
559
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Breng de bandenspanning op
de voorgeschreven waarde.
• Zet de compressor uit en con-
troleer de bandenspanning.
Zorg dat de band niet te hard
wordt opgepompt en vul de
band met lucht tot de voorge-
schreven bandenspanning is
bereikt.
• Als de bandenspanning nog
steeds lager is dan voorge-
schreven nadat de schakelaar
10 minuten (40 minuten bij
lage temperatuur) aan staat, is
de band te veel beschadigd
om nog gerepareerd te wor-
den. Schakel de compressor
uit en neem contact op met
een Toyota-dealer of erkende
reparateur.
• Laat wat lucht ontsnappen
wanneer de bandenspanning
de voorgeschreven waarde
overschrijdt. (→Blz. 565, 603)
560
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
561
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
562
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
563
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
564
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
STAP 3 Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de slang
en sluit dan de slang weer aan.
STAP 4 Zet de compressor aan, wacht enkele seconden en zet de com-
pressor weer uit. Controleer of de bandenspanningsmeter de voor-
geschreven spanning aangeeft.
Zet de compressor weer aan als de spanning onder de voorge-
schreven waarde ligt en vul de band tot de juiste spanning is
bereikt.
■ Het ventiel van een gerepareerde band
Nadat de band met de bandenreparatieset is gerepareerd, moet het ventiel
bij een definitieve reparatie worden vervangen.
5
■ Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenrepa-
ratievloeistof. Bij problemen
Deze staat vermeld op de fles.
Gebruik de bandenreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaar-
heidsdatum is verstreken. U kunt de reparatie mogelijk niet uitvoeren met de
bandenreparatieset.
565
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
■ Bandenreparatieset
● De vloeistof in de bandenreparatieset kan slechts eenmalig worden
gebruikt om een enkele band tijdelijk te repareren. Neem contact op met
een Toyota-dealer of erkende reparateur als de bandenreparatievloeistof
gebruikt is en vervangen moet worden.
● De reparatievloeistof kan worden gebruikt bij een buitentemperatuur van
-40°C tot 60°C.-
● De reparatieset is speciaal ontworpen voor de standaard op uw auto
gemonteerde banden. Gebruik de set niet voor banden met een afwij-
kende maat of voor andere doeleinden.
● De bandenreparatievloeistof is beperkt houdbaar. De uiterste houdbaar-
heidsdatum staat vermeld op de fles. De bandenreparatievloeistof dient
voor de uiterste houdbaarheidsdatum te worden vervangen. Neem voor
vervanging contact op met een Toyota-dealer of erkende reparateur.
● Als de bandenreparatievloeistof op uw kleren komt, kan deze vlekken
veroorzaken.
● Eventueel gemorste bandenreparatievloeistof moet direct van het wiel of
de carrosserie worden verwijderd. Veeg het oppervlak onmiddellijk af
met een vochtige doek.
● Tijdens de werking van de reparatieset wordt veel lawaai geproduceerd.
Dit is normaal en duidt niet op een storing.
● Niet gebruiken om de bandenspanning te controleren of op de voorge-
schreven waarde te brengen.
566
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
567
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
568
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
● De reparatieset kan oververhit raken als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de reparatieset niet langer dan 60 minuten achter
elkaar.
● Delen van de reparatieset worden tijdens het gebruik heet. Behandel de
reparatieset voor en na gebruik voorzichtig. Raak het metalen deel rond
de verbinding tussen de fles en de compressor niet aan. Dit is namelijk
zeer heet.
● Plak de waarschuwingssticker voor de rijsnelheid alleen op de aange-
geven plaats. Als de sticker wordt aangebracht op een plaats waar zich
een airbag bevindt, zoals op het stuurwielkussen, werkt de airbag mogelijk
niet goed meer.
■ Rijden om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig te verdelen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht.
Als u dat niet doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan.
● Rijd langzaam en voorzichtig. Wees extra voorzichtig bij het maken van
bochten.
● Breng de auto tot stilstand wanneer de auto niet rechtuit wil rijden of als u
voelt dat er aan het stuurwiel wordt getrokken en controleer het volgende.
5
• Toestand van de band. De band kan van de velg zijn afgelopen.
• Bandenspanning. Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar,
Bij problemen
19 psi) of lager is, is de band mogelijk ernstig beschadigd.
569
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
OPMERKING
570
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als het hybridesysteem niet kan worden gestart
571
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Noodstartfunctie
572
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als u uw sleutels verliest
Bij problemen
573
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de elektronische sleutel niet goed werkt
574
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
575
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
576
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de 12V-accu is ontladen
Als de 12V-accu ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp van
de onderstaande procedures worden gestart.
U kunt ook contact opnemen met een Toyota-dealer of erkende repa-
rateur.
Bij problemen
577
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
STAP 3
578
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
579
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
580
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
581
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
OPMERKING
582
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als uw auto oververhit raakt
Correctieprocedures
583
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
584
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
585
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
■ Oververhitting
De volgende verschijnselen kunnen zich voordoen wanneer uw auto over-
verhit raakt:
● Het vermogen van het hybridesysteem neemt af
● Er komt stoom onder de motorkap uit
586
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
OPMERKING
5
■ Bijvullen van koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid
Wacht totdat het hybridesysteem is afgekoeld alvorens koelvloeistof voor de
motor/vermogensregeleenheid bij te vullen. Bij problemen
Vul het systeem langzaam met koelvloeistof. Het te snel bijvullen van koel-
vloeistof bij een heet hybridesysteem kan schade aan het hybridesysteem
veroorzaken.
■ Voorkomen van beschadigingen aan het koelsysteem
Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
● Zorg dat de koelvloeistof niet verontreinigd raakt (bijvoorbeeld met zand of
stof)
● Gebruik geen universele koelvloeistofadditieven
587
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de auto vastzit
WAARSCHUWING
■ Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit
Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan
eerst of er in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of per-
sonen aanwezig zijn die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotse-
ling in beweging komt. De auto kan ook een plotselinge beweging maken als
de wielen weer grip krijgen. Neem de grootst mogelijke voorzichtigheid in
acht.
■ Wijzigen van de schakelstand
Zet de selectiehendel niet in een andere stand wanneer het gaspedaal inge-
trapt is.
Door de schakelstand te wijzigen naar een andere stand dan P of N kan de
auto plotseling accelereren, waardoor een ongeval met ernstig letsel kan
optreden.
588
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
OPMERKING
Bij problemen
589
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als uw auto in geval van nood tot stilstand moet worden gebracht
STAP 5 Breng de auto op een veilige plaats langs de weg tot stil-
stand.
590
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Bij problemen
591
5-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
592
Specificaties 6
6-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof,
oliepeil, enz.) .................. 594
Informatie over
brandstof......................... 605
593
6-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens (brandstof, oliepeil, enz.)
Afmetingen en gewichten
*: Ongeladen auto
594
6-1. Specificaties
■ Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatie-
nummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer
van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten van de
auto.
Het voertuigidentificatienummer
staat ook op het typeplaatje.
595
6-1. Specificaties
■ Chargenummer
Motor
Uitvoering 2ZR-FXE
Type 4-cilinder lijnmotor, 4-takt, benzine
Boring x slag 80,5 × 88,3 mm (3,17 × 3,48 in.)
Cilinderinhoud 1.798 cm3 (109,7 cu.in.)
Klepspeling
Automatische afstelling
(koude motor)
596
6-1. Specificaties
Brandstof
OPMERKING
6
Specificaties
597
6-1. Specificaties
Elektromotor (tractiemotor)
Batterijpakket (tractiebatterij)
Type Lithium-ionbatterij
Spanning 3,7 V/cel
Capaciteit 21,5 Ah
Aantal 56 cellen
Totale spanning 207 V
Smeersysteem
Inhoud
(verversen ⎯
indicatie*)
Met filter 4,2 l (4,4 qt., 3,7 Imp.qt.)
Zonder filter 3,9 l (4,1 qt., 3,4 Imp.qt.)
598
6-1. Specificaties
■ Keuze motorolie
De motor is af fabriek gevuld met originele Toyota-motorolie. Gebruik
alleen door Toyota goedgekeurde Toyota Genuine Motor Oil of een
gelijkwaardige motorolie met de hieronder aangegeven kwaliteit en
viscositeit.
Oliesoort:
0W-20, 5W-20, 5W-30 en 10W-30:
API SL “Energy-Conserving”, SM “Energy-Conserving”, SN
“Resource-Conserving” of ILSAC multigrade-motorolie
15W-40 en 20W-50:
API SL, SM of SN multigrade-motorolie
Aanbevolen viscositeit (SAE):
API-symbool
Bovenste deel: Geeft de kwaliteit
van de motorolie aan door middel
van een afkorting zoals SN. Deze
aanduiding is vastgesteld door
API (American Petroleum Insti-
tute).
Middelste deel: Geeft de viscosi-
teit aan (SAE 0W-20)
Onderste deel:
In dit deel staat “Resource-con-
serving”, wat staat voor brand-
stofbesparende en
milieuvriendelijke eigenschappen.
ILSAC-symbool
Het ILSAC-symbool (International
Lubricant Standardization and
Approval Committee) staat op de
voorzijde van de verpakking.
600
6-1. Specificaties
Koelsysteem
Benzine-
7,2 l (7,6 qt., 6,3 Imp.qt.)
motor
Capaciteit Vermo-
gensrege- 2,1 l (2,2 qt., 1,8 Imp.qt.)
leenheid
Gebruik een van de volgende middelen:
• Toyota Super Long Life Coolant
Soort koelvloeistof
• Of een gelijkwaardig product
Gebruik geen kraanwater.
Ontsteking
Bougies
Merk DENSO SC20HR11
Elektrodenafstand 1,1 mm (0,043 in.)
OPMERKING
6
Specificaties
601
6-1. Specificaties
Elektrisch systeem
12V-accu
Klemspanning 12,6 ⎯ 12,8 V Volledig geladen
bij 20°C (68°F): 12,2 ⎯ 12,4 V Half geladen
11,5 ⎯ 11,9 V Geheel ontladen
(Spanning wordt 20 minuten nadat het hybride-
systeem en alle lichten zijn uitgeschakeld gecon-
troleerd.)
Laadstroom Max. 5 A
Transmissie
*: De inhoud is de referentiehoeveelheid.
Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact op met een Toyota-dealer
of erkende reparateur.
OPMERKING
■ Transmissievloeistof
Door het gebruik van andere transmissievloeistof dan Toyota ATF WS kan
de schakelkwaliteit verminderen, de lockup van de transmissie vergezeld
gaan van trillingen en uiteindelijk schade aan de transmissie van uw auto
ontstaan.
602
6-1. Specificaties
Remmen
*1: Minimale afstand van pedaal tot vloer bij een pedaalkracht van 196 N
(20,0 kg, 44,1 lbf) als het hybridesysteem in werking is.
*2: Vrije slag parkeerrempedaal bij een pedaalkracht van 300 N
(30,6 kg, 67,5 lbf).
Stuurinrichting
Banden en velgen
Aanhaalmoment
103 Nm (10,5 kgm, 76 ft•lbf)
wielmoeren
Specificaties
603
6-1. Specificaties
Lampen
Lampen W Type
Halogeenkoplampen
Dimlicht 55 A
Grootlicht 60 B
LED-koplampen
Grootlicht 60 B
Mistlampen voor 19 C
Richtingaanwijzers voor 21 D
Exterieur
Parkeerlichten voor
5 E
(auto's met halogeenkoplampen)
Richtingaanwijzers achter 21 D
Achteruitrijlichten 21 E
Mistachterlicht* 21 E
Kentekenplaatverlichting 5 E
Interieurverlichting voor/lees-
5 E
lampjes
Interieurverlichting achter 8 F
Interieur
Make-upverlichting 8 E
Instapverlichting 5 E
Bagageruimteverlichting 5 F
A: H11 halogeenlampen
B: HB3 halogeenlampen
C: H16 halogeenlampen
D: Glassokkellampen (oranje)
E: Glassokkellampen (helder)
F: Buislampjes
*: Indien aanwezig
604
6-1. Specificaties
Informatie over brandstof
EU-landen:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine conform de Europese norm
EN228.
Gebruik euro-loodvrij met een octaangetal van 95 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
Behalve EU:
Gebruik uitsluitend euro-loodvrij.
Gebruik euro-loodvrij met een octaangetal van 95 RON (Research
Octane Number) of hoger voor optimale prestaties van uw auto.
6
Specificaties
605
6-1. Specificaties
OPMERKING
606
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
607
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Smart entry-
Smart entry-
systeem met
systeem met AAN UIT O O O
startknop
startknop
(→Blz. 109)
Afstandsbedie-
AAN UIT – – O
ning
Afstandsbe- De zoemer klinkt
diening als op wordt
(→Blz. 131) gedrukt, terwijl AAN UIT – – O
er een portier
niet gesloten is
608
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Werkingssignalen
(alarmknipperlich- AAN UIT – O O
ten)
Niveau 1
Werkingssignalen tot 6
Niveau 7 O O O
(zoemervolume)
UIT
Smart entry-
systeem met Tijd totdat na het
startknop ontgrendelen, 60 secon-
(→Blz. 109) zonder dat een den
en afstands- portier wordt 30 secon-
bediening – – O
geopend, de por- den
(→Blz. 131) tieren automatisch 120
weer worden ver- seconds
grendeld
Waarschuwings-
zoemer geopend
AAN UIT – – O
portier (tijdens het
vergrendelen)
6
Specificaties
609
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Werking als de
portieren met de
Alarm
mechanische UIT AAN – – O
(→Blz. 178)
sleutel worden
ontgrendeld
Elektrisch De one-touch
bedienbare sluitfunctie
AAN UIT – – O
ruiten behalve voor de
(→Blz. 162) bestuurdersstoel
Automatische
Gevoeligheid Niveau 1
verlichting Niveau 3 O O O
lichtsensor tot 5
(→Blz. 296)
UIT
7,5 secon-
Vertraging inte- 15 secon-
den – O O
rieurverlichting den
Verlichting 30 secon-
(→Blz. 387) den
Werking als de
portieren wor-
AAN UIT – O O
den ontgren-
deld*
610
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Werking nadat
het contact UIT AAN UIT – O O
is gezet*
Werking als u de
auto nadert ter-
wijl u de elektro-
nische sleutel bij
u hebt (als de
AAN UIT – O O
hoofdschake-
Verlichting laar leeslampjes/
(→Blz. 387) interieurverlich-
ting in de stand
DOOR staat)*
Voetenruimte-
AAN UIT – – O
verlichting
Werking van de
voetenruimtever-
AAN UIT – – O
lichting tijdens
het rijden
6
Specificaties
611
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Sensorgevoelig-
heid voor ver-
mindering van
de helderheid
van de meter,
het navigatiesys- 0 -2 - +2 – – O
teem en het
instrumentenpa-
neel afhankelijk
van de licht-
Meters en sterkte buiten
instrumen- Sensorgevoelig-
tenpaneel heid voor terug-
(→Blz. 260) zetten van de
helderheid van
de meter, het
navigatiesys-
teem en het 0 -2 - +2 – – O
instrumentenpa-
neel op het oor-
spronkelijke
niveau afhanke-
lijk van de licht-
sterkte buiten
612
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Schakelen tus-
sen buitenlucht-
modus en de
aan de schake-
AAN UIT – O O
Automati- laar AUTO
sche aircon- gekoppelde
ditioning recirculatiemo-
(→Blz. 362) dus
Verwarmen/koe-
len geminimali-
AAN UIT – – O
seerd in ECO-
modus
6
Specificaties
613
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Eén keer
indrukken
614
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
Persoon-
Standaard- lijke
Onderwerp Functie
instelling voorkeurs-
instelling
Waarschu- Werkingssigna-
wingszoemer len (zoemer) bij Herhaald Enkel piep-
– – O
achteruitrijden inschakelen van piepsignaal signaal
(→Blz. 254) de achteruit
Waarschu-
Waarschuwings-
wingssys-
zoemer veilig-
teem
heidsgordel AAN UIT – – O
veiligheids-
gekoppeld aan
gordels
rijsnelheid
(→Blz. 523)
6
Specificaties
615
6-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
616
Trefwoordenlijst
617
Lijst met afkortingen
Lijst met afkortingen/acroniemen
AFKORTINGEN BETEKENIS
A/C Airconditioning
ABS Antiblokkeersysteem
Charging Circuit Interrupting Device
CCID
(onderbrekingsapparaat laadsysteem)
CRS Child Restraint System (baby- en kinderzitjes)
DISP Display
ECO Economy/Ecology (verbruik/ecologie)
ECU Electronic Control Unit (elektronische module)
ELR Emergency Locking Retractor (blokkeerautomaat)
EPS Electric Power Steering (elektrische stuurbekrachtiging)
EV Electric Vehicle (elektrische auto)
IPA Intelligent Parking Assist
618
Lijst met afkortingen
AFKORTINGEN BETEKENIS
LED Light Emitting Diode (lichtgevende diode)
OBD On Board Diagnostics (zelfdiagnose)
PCS Pre-Crash Safety-systeem
PHV Plug-in Hybrid Vehicle (plug-in hybrideauto)
PWR Power (AAN/UIT)
Residual Current Circuit-Breaker
RCCB
(circuitonderbreker restspanning)
Supplemental Restraint System (aanvullend veilig-
SRS
heidssysteem)
TRC Traction Control (antidoorslipregeling)
VIN Voertuigidentificatienummer
VSC Vehicle Stability Control (voertuigstabiliteitsregeling)
619
Alfabetische index
Alfabetische index
A A/C Airbags
Automatische Aanbrengen van wijzigingen
airconditioning .................... 362 en demonteren van
Interieurfilter .......................... 474 airbags................................ 200
ABS ........................................... 335 Airbags, voorzorgsmaatre-
Accessoireaansluitingen ........ 402 gelen voor kinderen............ 196
Accu Algemene voorzorgsmaat-
Als de 12V-accu is regelen airbags................... 196
ontladen.............................. 577 Handmatig in-/uitschakel-
Controle ................................ 460 systeem airbag ................... 201
Voorbereidingen en controles Juiste houding achter
bij rijden in de winter........... 354 het stuur ............................. 185
Achterklep Knie-airbag ........................... 187
Achterklep ............................. 136 Plaats van airbags ................ 187
Afstandsbediening ................ 131 SRS-airbags ......................... 187
Smart entry-systeem met Voorwaarden voor activering
startknop............................. 109 side airbag.......................... 191
Achterlichten Voorwaarden voor activering
Toets ..................................... 296 van airbags......................... 191
Achterruitenwisser en Voorzorgsmaatregelen
-sproeier ................................. 309 curtain airbags.................... 196
Achterruitverwarming en Voorzorgsmaatregelen
buitenspiegelverwarming ..... 379 side airbag.......................... 196
Achterstoelen Voorzorgsmaatregelen
Neerklappen.......................... 146 side airbags en curtain
Achteruitrijlichten airbags................................ 196
Vervangen van Waarschuwingslampje
gloeilampen ........................ 493 airbag ................................. 519
Wattage................................. 604 Werkingsvoorwaarden
Actieve hoofdsteun ................. 143 curtain airbags.................... 191
Adaptieve cruise control......... 317 Werkingsvoorwaarden side
Afdekplaat ................................ 410 airbags en curtain airbags .. 191
Afdekscherm bagageruimte ... 411 Airconditioning
Afmetingen ............................... 594 Afstandsbediening van
Afstandsbediening de airconditioning op
Vergrendelen/ontgrendelen ..131 het stuurwiel ....................... 372
Vervangen van de batterij ..... 478 Automatische
Afstandsbediening .................. 131 airconditioning .................... 362
Afstandsbediening Interieurfilter.......................... 474
audiosysteem* Op afstand bedienbare
airconditioning .................... 374
Alarm ........................................ 178
620
Alfabetische index
C Camera* H Haken
CD-speler* Bagage ................................. 410
Chargenummer ........................ 596 Handgrepen.............................. 407
Claxon....................................... 259 Handsfree-systeem
Condensor................................ 457 (voor een mobiele telefoon)*
Consolevak............................... 393 Head-up display....................... 289
Controlelampje Hill Start Assist Control .......... 340
bestuurdersgordel................. 522 Hoofdsteunen
Controlelampje Afstellingen .......................... 148
veiligheidsgordel................... 522 Hybridesysteem
Controlelampje Eco-besparingsoverzicht ........ 64
voorpassagiersgordel........... 522 Energiemonitor/
Controlelampjes.......................264 verbruiksscherm ................... 52
Cruise control Hoogspanningsonderdelen..... 44
Adaptieve cruise control........ 317 Hybridesysteemindicator ...... 270
Cruise control........................ 312 Overzicht maandelijks
Curtain airbags ........................ 187 brandstofverbruik.................. 64
Startknop .............................. 241
D Dagrijverlichting ...................... 299 Uitschakelsysteem voor
Dagteller ................................... 260 noodgevallen ........................ 45
Dakconsole............................... 397
Dashboardkastjes.................... 392 I Identificatie
Disc met MP3-bestanden* Auto ...................................... 595
Disc met WMA-bestanden* Motor..................................... 596
Display buitentemperatuur ..... 401 Inbraaksensor .......................... 179
Inrijperiode, tips....................... 230
E ECO-rijmodusschakelaar ........ 250 Instapverlichting...................... 389
Elektrisch bedienbare ruiten ..162 Instrumentenpaneel
Elektrische Display ritinformatie .............. 278
stuurbekrachtiging................ 335 Regelbare
Elektronische sleutel dashboardverlichting .......... 262
Als de elektronische sleutel niet Tellers ................................... 260
goed werkt .......................... 574 Interieurfilter ............................ 474
Vervangen van de batterij ..... 478 Interieurverlichting
EPS............................................335 Interieurverlichting ........ 388, 389
EV City-modusschakelaar......... 39 Schakelaar.................... 388, 389
Extra opbergvak...............397, 410 Wattage ................................ 604
622
Alfabetische index
K Kentekenplaatverlichting Oplaadtimerfunctie.................. 87
Vervangen van Oplaaduitrusting...................... 71
gloeilampen ........................ 493 Veiligheidsfuncties ............ 73, 92
Wattage................................. 604 Voedingsbronnen die kunnen
Kilometerteller.......................... 268 worden gebruikt.................... 78
Kindersloten............................. 134 Voorzorgsmaatregelen bij
Klok ........................................... 279 opladen................................. 95
Knie-airbag ............................... 187 Voorzorgsmaatregelen
Koelsysteem voedingsbronnen.................. 80
Oververhitting........................ 583 Wanneer de normale
Oververhitting procedure voor opladen niet
hybridesysteem .................. 583 kan worden uitgevoerd ......... 99
Koelvloeistof motor/vermogens- Lampen
regeleenheid Vervangen ............................ 493
Capaciteit .............................. 601 Wattage ................................ 604
Controle ................................ 455 Leeslampjes
Voorbereidingen en controles Toets..................................... 388
bij rijden in de winter........... 354 Wattage ................................ 604
Koplampen
Schoonmaken .......................311 M Make-upspiegels...................... 400
Toets ..................................... 296 Make-upverlichting
Vervangen van Make-upverlichting................ 400
gloeilampen ........................ 493 Wattage ................................ 604
Wattage................................. 604 Meters ....................................... 260
Koplampsproeiers ................... 311 Microfoon*
Krik Mistachterlicht
Bij de auto geleverde krik...... 439 Toets..................................... 301
Plaatsen van de krik.............. 436 Vervangen van
Krikslinger ................................ 439 gloeilampen ........................ 503
Wattage ................................ 604
L Laden Mistlampen
Hoogspanningsonderdelen ..... 44 Toets..................................... 301
Informatie met betrekking Vervangen van
tot oplaadweergave .............. 90 gloeilampen ........................ 493
Laadmeldingen ..................... 543 Wattage ................................ 604
Onderhoud ............................ 104 Mistlampen voor
Oplaadkabel............................ 72 Toets..................................... 301
Oplaadprocedure .................... 82 Vervangen van
Oplaadtijd neemt toe gloeilampen ........................ 493
wanneer................................ 94 Wattage ................................ 604
624
Alfabetische index
626
Alfabetische index
Vloeistof Weergeven
Remsysteem ......................... 603 Adaptieve cruise control ....... 317
Ring....................................... 458 Head-up display.................... 289
Vloermatten .............................. 408 Multi-informatie ..................... 268
Voertuigidentificatienummer ..595 Waarschuwingsmeldingen.... 525
Voetenruimteverlichting.......... 387
Voorstoelen Z Zekeringen ............................... 481
Afstellingen ........................... 142 Zelf uit te voeren onderhoud .. 429
VSC ........................................... 335 Zonnekleppen .......................... 399
VSC+ ......................................... 335
W Waarschuwingslampjes
Adaptieve cruise control........ 521
Antiblokkeersysteem (ABS) ..519
Automatische verticale
koplampverstelling.............. 521
Controlelampje
Traction Control .................. 520
Cruise control........................ 521
Elektrische
stuurbekrachtiging .............. 519
Hoge
koelvloeistoftemperatuur .... 518
Hybridesysteem .................... 519
Laadsysteem......................... 518
Laag brandstofniveau ........... 522
Motorcontrolelampje ............. 519
Open portier .......................... 522
Pre-Crash Safety-systeem.... 520
Remsysteem ................. 517, 520
SRS-airbags.......................... 519
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel................. 522
Waarschuwingslampjes ......... 264
Waarschuwingsmeldingen ..... 525
Waarschuwingszoemers
Herinnering
veiligheidsgordel................. 522
Open portier ......................... 522
Remsysteem ......................... 517
Wassen en in de was zetten ... 416
628
Wat moet u doen als...
Wat moet u doen als...
De auto een lekke band heeft Blz. 547 Als de auto een lekke band heeft
629
Wat moet u doen als...
■ Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampje
Centraal waarschuwings- antiblokkeer-
lampje Blz. 523 systeem Blz. 519
Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje
remsysteem elektrische stuur-
(rood) Blz. 517 bekrachtiging Blz. 519
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje Pre-Crash Safety-
laadsysteem Blz. 518 systeem* Blz. 520
Waarschuwingslampje
hoge koelvloeistoftempe- Controlelampje Traction
ratuur Blz. 518 Control Blz. 520
Waarschuwingslampje
Motorcontrole- remsysteem
lampje Blz. 519 (geel) Blz. 520
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje automatische verticale kop-
airbagsysteem Blz. 519 lampverstelling
Blz. 521
630
Wat moet u doen als...
Waarschuwingslampje
laag brand-
stofniveau Blz. 522
*: Het lampje knippert om aan te geven dat er ergens een storing zit.
631
Wat moet u doen als...
Memo
632
INFORMATIE VOOR HET TANKSTATION
Veiligheidshaak Tankdopklepje
Ontgrendelingshendel Ontgrendeling
Bandenspanning
motorkap tankdopklepje
Blz. 433 Blz. 166 Blz. 603
Inhoud
brandstoftank 45 liter (11,9 gal., 9,9 Imp.gal.)
(referentie)
EU:
Alleen loodvrije benzine conform
Brandstofsoort de Europese norm EN228
Behalve EU:
Alleen loodvrije benzine Blz. 597
Bandenspanning
Blz. 603
koud
Hoeveelheid
l (qt., Imp.qt.)
motorolie
Met filter 4,2 (4,4, 3,7)
(Verversen
Zonder filter 3,9 (4,1, 3,4)
indicatie)
Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig
Oliesoort:
0W-20, 5W-20, 5W-30 en 10W-30:
API SL “Energy-Conserving”, SM “Energy-
Soort motorolie Conserving”, SN “Resource-Conserving” of ILSAC
multigrade-motorolie
15W-40 en 20W-50:
API SL, SM of SN multigrade motorolie
Blz. 598
633
INFORMATIE LAADSTATION
Laadaansluiting
Blz. 71
634
Prius Plug-in Hybrid
Handleiding
06-2012
01651-18012-PLU