Nauwkeurige Beschryvinge Van Groenland of Spitsbergen

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Nauwkeurige beschryvinge van Groenland of Spitsbergen, waer in de walvisch-vangst,

gelegentheyd van 't ys, en haer wonderlijke kragt en figuren, duydelijk word
aengewesen(1710)–Frederik Martens

[p. 75]
Verhael op rym hoe men op de Groenlandsche schepen huyshoud, En
vervolgens hoe de walvissen in Groenland gevangen, en af-gemaeckt werden.

KOm hier gy Groenlands Reedery,

Die 't hoofd vol hebt van fantazy,

En poogt na 20 groote Vissen,

Daer self de kleinst' u nog kan missen.

Gy schroomt nog rampen, nog gevaar;

Maar vraagt'et, ja gy haakt'er naar,

Of Schip en Volk uit vreemde Landen,

Sou halen Specery, of tanden

Des Oliphants, of Goud dat blinkt,

Daar in een week uw vragt al stinkt.

Om goede vangsten te bekomen,

Wilt gy gevaer, nog kosten schromen.

Voor eene reis in 't heele jaar,

Soo loofje uit, en maakje klaar,

Voor Scheeps-huur 1000 Ducatonnen,

(Al wierd schoon niet een duit gewonnen.)

Wat meer, of min, na't Schip is groot,

Of tijd van Vree, of Oorlogs nood.

Of gy 't gebruikt drie of ses maanden,

De huur staat vast, en die is gaande.


Geen korting mag 'er op geschien,

Al had je niet een Vis gesien.

Waar uit men klaar kan sien en merken,

Wat hoop tot winst al uit kan werken.

Dus waagt den Koopman op de vloed,

Om winst, sijn Schip, sijn geld en goed;

Dus gaat Matroos, sig t'Zee begeven,

En waagt om winst sijn lijf en leven;

Hy werkt en heeft noit vaste rust,'t Zy of 't hem wel, of qualijk lust.

Maar sagt: ik meen al hun bedrijven,

Op ruimer rijm-maat te beschrijven.

En wilje weten waar 't my schort:

Dees regels vallen my te kort.

NA dat nu Schip en Volk in Texel is gekomen,

So werd 'er wederom een and're Loots genomen,

Die brengt haar buiten gaats, met d'eerste goede wind;

Daar waayts' alree gewenst waar op men 't Anker wind.

De Vrouw die tot dus lang haar man heeft aangehangen,

Geeft hem nu d'afscheid-kus, met nat beschreide wangen.

En wenst hem op de reis, veel voorspoed, Luk en heil;

De man groet weer sijn Vrouw, en hier me' gaanse t'zeil.

Men wuiffeld met de hoed, (de laatste groet in 't scheiden)

Aan Vrouw of Vrinden, die met wensen haar geleiden.

Die noit gevaren heeft, die is 't in 't eerst al vreemd,


Dog 't went wel met de tijdt. Nu ondertussen neemt

De Loots sijn merken, en begint soo te genaken,

d'Eerst', tweed', en derde Ton, en buiten Gaats te raken,

Dies keert den Loots-man we'er te rug, na dat hy van

De maats sijn afscheid neemt, die dan met alle man

Uitroepen, goede reis, God wil ons voort bewaren.

En al die eerelijk, met ons, de Zee bevaren.

Elk doet voorts wat hy kan; men maakt al 't zeil-tuig ree

Daar seilt dan 't zeilbaar Vlot te midden in de Zee,


[p. 76]

De wind blaast helder op, en doet de doeken swellen

En 't driftig Eiken-huis begint op zy te hellen,

't Zy Officiers, of slegt Jan-hagel, al te gaar

Sijns s'hier nu even rijk, ten aansien van 't gevaar.

De Commandeur begint met heerschappy te roepen

Leg, man te roer, het Roer in ly, op dat de sloepen

Nu werden opgehaald: kom t'sa, de Takels re'e

Se raken anders ligt aan stukken, door de Zee:

Maak twee, drie, agter vast, en set al d'and're binnen

Scheeps-boord: kom Jaap en Kees, en wilt maar werk beginnen

Een wind-boom drie of vier gesteken buiten boord

So schuift 'et makkelijk, hijs op: set in: nu voort

De seilen van de Mast, op dat men voort kan seilen,

Dees afgrond eist geen Loots, of Loot, om grond te peilen.

Men hou maar regte koers, soo veer men veilig kan:

So dat schiet lustig voort; het waayt ook mooitjes an.


Gelijk een Koningrijk bestaat by goede wetten,

Daar ieder Onderdaan wel nau' heeft op te letten,

Indien de staat van 't Rijk sal vast en seker staan:

Soo gaat 'et ook te scheep; als alles wel sal gaan,

Moet al het scheeps-volk, ook hun scheeps-pligt wel betragten.

Dies gaat den Commandeur haar scheiden in drie wagten,

En roeptse, daarom, tot de minste by elka'er;

Dan wijst hy d'Harpoenier, en segt hem, staat gy daar,

En Stuurman, gy we'er daar, we sullen onder 't zeilen

Eer d'avond-stond genaakt, 't volk in quartieren deilen.

Kom Boots- en Timmerman te samen by my hier.

Gaat gy by Stuur-man, Kok, Schie-man by d'Harpoenier.

Van 't overige volk; nog staande by malkand'ren,

Kiest ieder op sijn beurt, den eenen na den and'ren,

By een man te gelijk, die hy 'er 'et liefst heeft van,

't Welk zo vervollegens gaat tot de leste man:

Voorts vraagd den Commandeur (hoewel hy Oppermagt heeft,

Als uit sijn antwoord blijkt,) wie dat de eerste wagt heeft;

De Stuur-man roept hy we'er, dan segt den Harpoenier,

So heb ik d'Honde-wagt, en Commandeurs quartier

De Dag-wagt. Nu, elk toon hem snel, en sonder dralen.

So iemand (segt de Baes) wil Lof en Eer behalen,

So pas hy vlijtig op, en doe sijn dingen wel.

Te met is 't schaffens-tijd; de Jongen luid de Bel,

Dies loopt elk na bene'en, (den Leser dient re weten


Dat, als m'er s'avonds en des morgens sal gaan eten,

Een algemeen Gebed gedaan word; 't zy dan van

De Commandeur, of van de Stuur-man, of een man

Hier toe gehuurt; ook werd somwijl een Psalm gesongen,

Na 't uitkomt met de tijd) Dan roept Koks-maat of Jongen,


[p. 77]

Gaat eeten Heeren gaat.... straks gaat 'er wel bereid;

Acht negen aan een Bak als een 'er aardig seit

Sy leven wel vergenoegd, na 't schaffen van de Kok is.

By grutten, pekel-vleis, by slabberdaan, en stok-vis,

Erweten, suivel, Rog', 't Zee-water maaktse graag.

Een Boots-man, wel gehard, en voelt geen quade maag,

Als onse pronkers doen; die brassen, en vergasten,

En voor een gast gaan, vaak drie dagen moeten vasten.

De maaltijd raakt ten end, men drinkt eens lustig toe,

En, na men heeft gedankt, straks weer na boven toe;

Men lost de Man te Roer: want, die diend niet vergeten;

Die loopt om laag, en vind dan by Koks-volk sijn eten.

Nu elk het scheeps-Banket gekregen uit de sak,

Een pijpje toegesmookt: het kragtig kruid Tabak,

Schoon of men eet en drinkt, dat kleeft eerst aan de Ribben.

Hier nu een quakje by: hoe Gerrits wijf een snibben,

En spijtig Bakhuis is: ja lelijk stukkevleis:

Wijl s'hem geen Brandewijn wou geven op de Reis.

Gints praat men van de Vis, en hoe men 't lijf moet wagen:
's Heeft my (seyt d'Harpoenier) de muts wel afgeslagen,

't Harpoen wel uit de vuist, ja dikwils 't lijf wel me'

Gesmeten uit de Sloep; soo dat ik in de Zee

Heel nat gedompeld wierd, ja 'k sal daar voor niet schromen

Seit onbevaren Klaas, als wy in Groenland komen.

Dat's braaf, seit weer een aar. Dees praatjes praat m'er, 't wijl

De Jongen komt, en dweilt het speeksel op, en 't quijl.

Hou slapers, pompen roept de Stuurman, want dees knapen

Die pompen altijdt eerst, eer datse gaan te slapen.

De platvoet heeft een end, en stuurmans volk de wagt,

('t Wijl d'and're sijn te koy) en slaan de Zeilen agt.

En letten op de wind, begint men dan te voelen,

Dat hy wat meerder scherpt, en harder raakt aan 't koelen,

So roept de Schipper: kom set Mars-seil by, (ten waar

Het al te hevig blies; want dan roept wel een a'er,

't Is best het Mars-seil in, 't begint heel hard te stooten,

Maakt los, haal ne'er Ly-bras, los Boelijn, los de Schooten,

Gey op, t'sa repje wat. Niet hoger man te Roer,

Of laager, roept somwijl een Waterlandse Boer.

Na dat de Roerman giert; Die reets van kou gekrompen,

Roept 't leste glas dat loopt, voort slapers ty aan 't pompen.

(Men meet te scheep de Tijdt by Glasen: want men hier

Geen Klok nog Uurwerk voert; de wagt van elk quartier,

Acht Glasen duurt; en 't Glas een hallef uur moet lopen)

Dan roept of singt Matroos, en doet een keeltje open


Als elk wel denken kan: het Deuntje luid,

You might also like