Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 42

Frans

 Voc  Travaux  Pratiques:  Partie  1,  la  mobilité  


 
Nr Nederlands Frans
1 Onder (“een begrip” verstaat men…) Parmi

Wegtransport Le transport routier

Spoortransport Le transport ferroviaire

Het spoor Le chemin de fer

Luchttransport Le transport aérien

Scheepvaart Le transport maritime

Binnenscheepvaart Le transport fluvial

2 Het bedrag Le montant

De kosten Les frais

Een verzekering Une assurance

Het in- of uitklaren van goederen De passage en douane

Een verzending Une expédition

Het goederentransport (ook bij 5.2) Le fret

Opladen, inschepen Embarquer

Een kist, een doos Une caisse

Uitladen Décharger

De geadresseerde Le destinataire

De termijn Le délai

De verzendingskosten Le port

De verzendingskosten niet inbegrepen Port dû

De verzendingskosten wel inbegrepen Port payé

De vlucht Le vol

De vloot (ook bij 5.1) La flotte

Een bedrijf, een onderneming Une entreprise

Beschadigen Endommager

Een magazijn Un entrepôt

De schade Les dégâts (m)

De goederen Les marchandises

Een schuilplaats, een beschutting Un abri

Slecht weer Intempéries

Vereisen, vergen Requérir, exiger

Een stappenplan Une feuille de route

De vrachtbrief Une lettre de voiture

Een vervoerbewijs Une lettre de transport

Een connossement Un connaissement

3 Een verzender Un expéditeur

Een contract Un contrat

Zorgen voor Se charger de

  1  
De vervoerder Le transporteur

Verzekeren, garanderen Assurer

De chauffeur Le routier

Leiden Conduire

De chauffeur van de vrachtwagen Le conducteur de poids lourd

De ontvanger Le destinataire

De lading La charge

Het bruto gewicht Le poids brut

Bevoegd zijn Autoriser

Het maximaal toegelaten gewicht Le poids utile


(voor de lading van een vrachtwagen)

4 Vloeibare goederen Des liquides en vrac

Een tankschip Un camion-citerne

Een vrachtwagen Un camion

Het laadvermogen La charge utile inférieure

Een bestalwagen Une camionnette, une fourgonnette

Een vrachtwagen met een aanhangwagen Un camion à remorque

Een container Un conteneur

Een aanhangwagen Une remorque

Een lading voor de terugweg Une charge de retour

5.1 De NMBS La SNCB

Het spoorwegen-netwerk Le réseau ferroviaire

Een pakket Un colis

Een dochteronderneming Une filialisation

De pakjesdienst La messagerie

Een vennootschap Une société

Vanaf nu Dorénavant, (désormais 6.6)

Een verzending Un envoi

Een stukgoed Un détail

Een vloot (ook bij 2) Une flotte

Een levering Une livraison

Logistieke centra Des centres logistiques

5.2 Zich toewijden aan Se consacrer à

Het goederentransport (ook bij 2) Le transport de fret

De afstand La distance

Het verkeer Le trafic

Gewoonlijk, gebruikelijk (ook bij 10) Conventionnel

Een uitbreiding Une expansion

De groeisector Le créneau de croissance

Het monopolie Le monopole

De uitbuiting L’exploitation (f)

Het net, het netwerk Le réseau

  2  
De reiziger Le voyageur

Een lading Une charge

5.3 Een voordeel, een pluspunt Un atout

Een file, een wachtrij Une file

Goedkoop Bon marché

De snelheid La rapidité

De betrouwbaarheid La fiabilité

De steenkool Le charbon

Transport via meerdere voertuigen Le transport intermodal, le transport


combiné

Verspreid transport (per bestemming) Le transport diffus

Een bestemming Une destination

Uitzonderlijk Exceptionnel

6.1 Een voertuig (ook bij 8.13) Un véhicule

6.2 Een deel Une part

Indrukwekkend Imposant

De metaalindustrie La métallurgie

6.3 Een exporteur Un exportateur

6.4 Stoppen Cesser

De helft La moitié

De brandstof Le carburant

6.5 Verminderen Diminuer

Half De moitié

Een decennium Une décennie

Een fabriek Une usine

6.6 Monteren Assembler

Vanaf nu Désormais, (dorénavant 5.1)

Gedurende Au cours de

Een montagefabriek Une usine d’assemblage

6.7 Een boekjaar Une exercice

Vanwege Car de

In de loop van het jaar Dans le courant de l’année

Profiteren van, voordeel trekken uit Bénéficier

6.8 Een productielocatie Une site de fabrication

Een lopende band Une chaîne de montage

Ondanks Malgré

6.9 Een aanbieder Un pourvoyeur

Een montage Un assemblage

6.10 Het herstel Le redressement

Beschut zijn tegen Être à l’abri de

De vertraging Le ralentissement

De groei La croissance

  3  
6.11 Bij gebrek aan Faute de

Een onderdeel Une pièce détachée

6.12 De overcapaciteit La surcapacité

Een onderaannemer Un sous-traitant

Een sponsor Un commanditaire

De verwijdering La suppression

6.13 De stalen sector Le secteur sidérurgique

Schudden Secouer

De vernieuwing, de verlenging La reconduction

6.14 Een ontslag Un licenciement

6.15 Het westen (<-> Het oosten) L’ouest (<-> L’est)

De afzetmarkt Le marché

Beschikken over Disposer de

6.16 Wereldwijd Mondial

6.17 Een fabricant van onderdelen Un équipementier

6.18 Fabriceren Fabriquer

Inkomend Entrant

De luchtvaartindustrie L'industrie aéronautique

De spoorwegbouw La construction ferroviaire

6.19 Een hulpmiddel Une ressource

6.20 Achterop zijn Être à la traine

De staart La queue

6.X Omschakelen Reconvertir

7 Thuis werken via internet Le télétravail

Uitvoeren (ook bij 11.5) Effectuer

Dankzij Grâce à

Mobiliteit Mobilité

Een werkgever Un employeur

Slagen Parvenir

Verzoenen Concilier

Een isolatie Un isolement

Trouwens (<-> Ergens anders) D’ailleurs (<-> Ailleurs)

Passen Convenir

8.1 Een bestuurder (ook bij 10.2) Un conducteur

Een kruispunt Une intersection

De voorrang La priorité

8.2 Het rijbewijs Le permis de conduire

8.3 Het handschoenenvak La boîte à gants

8.4 Verkrijgen Obtenir

Een theoretisch en praktisch examen Un examen théorique et pratique

Volgens Selon

  4  
8.5 Een passagier Un passager

Een zetel Une siège

Verplicht Obligatoirement

De veiligheidsgordel La ceinture de sécurité

8.6 Het alcoholgehalte (in het bloed) Le taux d’alcoolémie

Het bloed Le sang

8.7 De speekseltest Le test de salive, le test salivaire

De drug La drogue

8.8 Afstaan Céder

8.9 Rijden (ook bij 10.1) Conduire

Het inhalen Le dépassement

8.10 De driehoek Le triangle

Het fluovestje Le gilet réfléchissant

8.11 Het stuur Le volant

8.12 Een verhoger (zitje voor kleine kinderen) Un rehausseur

8.13 Een vaststelling doen Remplir un constat

Verplaatsen Déplacer

Een voertuig (ook bij 6.1) Un véhicule

Met uitzondering van Sauf

8.14 Het parkeren Le stationnement

Een zebrapad Un passage piéton

Een verkeerslicht Un feu tricolor

8.15 Een parkeerschijf Un disque de stationnement

Stilstaan Stationner

Een blauwe zone, een parkeerzone Une zone bleue

8.16 Een buurtbewonerskaart Une carte riverain

Zich parkeren (ook bij 9.6) Se garer

8.17 Het stilstaan L'arrêt

9.1 Een weggebruiker Un usager

Buitensporig Excessif

9.2 De wegendichtheid La densité routière

De tol Le tribut

Twee maal beter Deux fois mieux

9.3 Een boete Une amende

9.4 Inhalen Dépasser

Een bocht Un virage

Overschrijden Dépasser

Een rijstook Une bretelle

9.5 Een overtreding Une infraction

Vatbaar Suspectible

Veroorzaken Provoquer

  5  
De inhouding Le retrait

Met zich mee brengend Entraînant

9.6 Zich parkeren (ook bij 8.16) Se garer

Afficher Tonen

De noodlichten Les feux de détresse

9.7 Een fiscale zegel Un timbre fiscal

De onmiddellijke inning La perception immédiate

9.8 De drempel Le seuil

De overtreder Le contrevenant

Onzeker Précaire

9.9 Een gevangenisstraf Une peine de prison

Vervallen Déchéance

Het vluchtmisdrijf Le délit de fuite

Ontbreken van Défaut

Een kwetsuur, een verwonding Une lésion corporelle

9.10 La gestion Het beheer

Een gemeente Une commune

Een parkeermeter Un parcmètre

9.11 Een verkeersopstopping (ook bij 10.1 & 11.2) Un embouteillage

De overlast, de hinder La nuisance

Een voetpad Un cheminement piéton

Buiten En dehors de

Een zwakke weggebruiker Un usager faible

Een beveiligde route Un itinéraire sécurisé

10.1 Het stadstransport Le transport urbain

Zich verplaatsen Se déplacer

Nemen Emprunter

Het openbaar vervoer Les transports en commun

Toenemend Croissant

Een privé-voertuig Une véhicule individuel

Een spitsuur Une heure de pointe

Het wegennet Le réseau routier

Verzadigd, vol Saturé

Een file, een verkeersopstopping (9.11 & Une embouteillage


11.2)

Gewoonlijk, gebruikelijk (ook bij 5.2) Habituel

Overvol (ook bij 10.2) Encombré

Parkeren Se garer

Door de aanleg van En construisant de

Het fietspad Une piste cyclable

De zelfbediening Le libre-service

Rijden (ook bij 8.9) Circuler

  6  
De busbaan Le couloir

De lijn, de verbinding La ligne

De aansluiting La correspondance

Een fervente aanhanger Un inconditionnel

Een mening Un avis

10.2 Uitgerust zijn met Être doté de

Het treinstel La rame

Een passagier Un passager

Het druk verkeer Le trafic dense

De buitenwijk La banlieue

Verbonden zijn Être relié

Het regionale expresnetwerk Le RER (=réseau express régional)

Verwijderd Éloigné

Ondergronds Souterrain

Bovengronds Aérien

De route Un parcours

De indienststelling, het in dienst stellen La mise en service

De volautomatische metro op rubberbanden Le VAL (=véhicule automatique léger)

Een bestuurder (ook bij 8.1) Un conducteur

Een halte Un arrêt

Het openen L’ouverture (f)

Het sluiten La fermeture

Een oplossing, een remedie Une remède

Een gebruiker Un usager

Klagen Se plaindre

Een vertraging Un retard

Een tarief Un tarif

Overvol (ook bij 10.1) Bondé

Stoppen bij, aandoen Desservir

Lam leggen Paralyser

Een staking Une grève

11.1 Het verkeersnet Le réseau routier

Het spoorwegnet Le réseau ferroviaire

Het luchtnet Le réseau aérien

Weerspiegelen, een beeld geven Refléter

Een spinnenweb Une toile d’araignée

11.2 Een rijksweg Une route nationale

Onderhouden Entretenir

Een file, een opstopping (ook bij 9.11 & Un bouchon


10.1)

Eindeloos Interminable

De wegenwerken Les chantiers

  7  
Een omleiding Une déviation

De bouw La construction

Bijdragen tot Contribuer à

De vernietiging La destruction

Het autoverkeer La circulation automobile

Het goederenverkeer Le transport de marchandises

Verspild zijn Être gaspillé

Doorkruisen Traverser

Een ringweg Une rocade

Omzeilen, er omheen rijden Contourner

Een vicieuze cirkel Un cercle vicieux

11.3 Het autosnelwegnet Le réseau autoroutier

Een tolweg Une autoroute à péage

Het onderhoud L'entretien

De exploitatie L’exploitation (f)

Toewijzen, verlenen Concéder

De snelheid La vitesse

Beperkt Limité

Duidelijk Nettement

Een vlucht Une évasion

De ruimtelijke ordening L’aménagement du territoire

Verzekeren Assurer

De verbinding La liaison

Achtergesteld, achtergebleven Défavorisé

Waardevolle hulpmiddelen Des précieux auxiliaires

11.4 Het Franse spoorwegnetwerk Le réseau ferroviaire français

Elektrificeren Électrifier

Het gehalte Le taux

De rendabiliteit, de winstgevendheid La rentabilité

Een vervoermiddel Un mode de transport

Een reiziger Un voyageur

Het comfort Le confort

Een couchette, een ligplaats Une couchette

Een slaapwagen Un wagon-lit

Een computer Un ordinateur

De stiptheid La ponctualité

Een vervoermiddel Un moyen de transport

Aantrekken Attirer

Met korting À tarif réduit

Een groep Une groupe

Een verkeersarme periode Une période bleue

  8  
Het uur van de dag L’heure de la journée

11.5 La mise au point de

De hogesnelheidstrein Le TGV (=train à grande vitesse)

Een tijdperk Une ère

Een interlokale verbinding Une liaison interurbaine

Een doel Un objectif

Met zich mee brengen Entraîner

Het afschaffen van La condamnation de

Een dwarsverbinding Une ligne transversale

Verliesgevend Déficitaire

Op volle snelheid rijden Rouler à pleine vitesse

Het spoor La voie

Vernietigen Détruire

Graven Creuser

Het Kanaal La Manche

Uitvoeren, afleggen (ook bij 7) Effectuer

Een pendeltrein Une navette

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

  9  
Nr Nederlands Frans
1 Werkloos zijn Être au/en chômage

Een werkzoekende Un demandeur d’emploi

De RVA (=de rijksdienst voor arbeidsvoorziening) L’ONEM (=l’office national de l’emploi)

Een werkloosheidsuitkering Une allocation de chômage

De arbeidsmarkt Le marché du travail / de l’emploi

Beperkt Restreint

2.1 In dienst hebben Employer

Bereiken Atteindre

Een omzet Un chiffre d’affaires

Zeker Certes

Een geplande aanwerving Une embauche programmée

Nochtans, niettemin, niettegenstaande Néanmoins

De werkgelegenheid L’emploi (m)

Henegouwen Le Hainaut

2.2 Het werk Le travail

Werken Travailler

2.3 Een metselaar Un maçon

Een beroep Une profession

Beoefenen Exercer

Een beroep Un métier

Een dierenarts Un vétérinaire

2.4 Een minderjarige Un mineur

Een eis Une revendication

Een verhoging, een stijging Une hausse

Het loon, het salaris Le salaire

Eisen Exiger

Een aanpassing Un alignement

Een behandeling Un traitement

2.5 De blootstelling aan gifstoffen L’exposition aux toxines

Geboorteafwijkingen Des défauts de naissance

Een jaar Un an

Een vijftiental Une quinzaine

Regelmatig bijwonen Fréquenter

Een jaar, een jaargang Une année

2.6 Een werkgever Un employeur

In het buitenland À l’étranger

Volgens hem D’après lui

Een vakbondsvereniging Une organisation syndicale

Een werknemer Un employé

De omzet Le chiffre d’affaires

  10  
Dekken Couvrir

Het beheer La gestion

2.7 Bezetten Occuper

Ladder, reeks, schaal Une échelle

Een onevenwichtigheid Un déséquilibre

Sport, trap, niveau Un échelon

Lager Inférieur

De geschiktheid L’aptitude (f)

Solliciteren Postuler

2.8 Tijdens Lors de

Beschuldigen Reprocher

Een regel Une règle

De spelregels Les règles du jeu

De reglementering La règlementation

De wetgeving La législation

2.9 Onbetaalbaar Prohibitif

Dwingen Contraindre

Aannemen Adopter

Een houding Une attitude

Afhaken Décrocher

De geschiktheid L’aptitude (f)

Een gewoonte Une habitude

2.10 Halfweg Temps partiel

Volgend op Suite à

Halftijds, halftime Mi-temps

2.11 Ontslaan Licencier

Een sociale zekerheid Un filet social

Een assistent Un adjoint

Ontslag nemen Démissionner

2.12 De termijn Le délai

Een waarschuwing Un avertissement

Het ontslag Le licenciement

Het ontslag La démission

Een voorafgaande kennisgeving Un préavis

Aanvankelijk Initialement

Het pensioengeld La retraite

2.13 Zich omscholen (veranderen) Se reconvertir

Fulltime À plein temps

Zich omscholen (bijscholingscursus volgen) Se recycler

Om te, teneinde Afin de

De opleiding La formation

  11  
3.1 Aanwerven Recruter

Opzegbaar Résiliable

In zijn hoedanigheid van En tant que

Een niet-officiële ambtenaar Un agent public non-fonctionnaire

Een niet-officiële ambtenaar Un contractuel

3.2 Een staking Une grève

Een staker Un gréviste

3.3 Een bijdrage Une contribution

Een belasting Un impôt

Een belastingbetaler Un contribuable

3.4 Een plaatsvervanger Un remplaçant

3.5 Een gelaat Une mine

Een minderjarige Un mineur

3.6 Een advocatenorde Un barreau

Betwistbaar Contentieuse

Een advocaat Un avocat

3.7 Een vakbond, een vakvereniging Un syndicat

Een vakbondslid Un syndicaliste

3.8 Aangesteld zijn bij Être préposé à

Een bibliothecaris Un bibliothécaire

3.9 Professioneel De métier

Een professional Un professionnel

3.10 Een ambtenaar Un fonctionnaire

3.11 Belonen, betalen Rétribuer

Een loontrekker (iemand die een loon krijgt) Un salarié

3.12 Een goed, een bezitting Un bien

Een eigendom Un patrimoine

Een beheerder Un administrateur

3.13 Een rechter Un juge

3.14 De leerkrachten Le corps enseignant

Een leraar Un enseignant

3.15 Een raadgever Un conseiller

3.16 Een nijverheid Une industrie

Een onderneming Une entreprise

Een vakman Un ouvrier qualifié

3.17 Voorzitten Présider

Een bijeenkomst Une assemblée

Een voorzitter Un président

3.18 Een baas, een chef Un patron

3.19 Een gemeenschappelijk werk Une œuvre commune

Een medewerker Un collaborateur

  12  
3.20 Een vertegenwoordiger Un représentant

3.21 Een partner Un partenaire

3.22 Een werkloze Un chômeur, un sans-travail

4 Fabriceren, produceren Fabriquer

Oversteken, doorkruisen Traverser

De opgetelde verliezen Les pertes cumulées

Een cijfer, een bedrag Un chiffre

Het aandelenkapitaal Le capital social

Uitwerken, verwerken Élaborer

Proberen Tenter

Verbeteren, herstellen, goedmaken Redresser

Een ontslag Un licenciement

Een arbeider Un ouvrier

5 Wegzenden, ontslaan Congédier

De wegzending, het ontslag Le congédiement

Eisen Revendiquer

De eis La revendication

Afschaffen Supprimer

De afschaffing La suppression

Ontslaan Licencier

Het ontslag Le licenciement

Omscholen Reconvertir

De omscholing La reconversion

Aanwerven, in dienst nemen Embaucher

Een aanwerving Une embauche

Ontslag nemen Démissionner

Het ontslag La démission

Verleiden, overhalen Débaucher

Het aanzetten tot staking Le débauchage

Recycleren, hergebruiken Recycler

De recyclage Le recyclage

6 Mensen werken niet omdat de werkloosheidsuitkering Le chômage volontaire


(bijna) even hoog is als het loon dat ze zouden krijgen
=> De vrijwillige werkloosheid

Een toegekende vergoeding Une indemnité accordée

Voldoende Suffisamment

Geen werk hebben omdat er onvoldoende werk ter Le chômage structurel


beschikking is
=> De structurele werkloosheid

De maat La mesure

Het arbeidsaanbod L’offre du travail

De weg La voie

  13  
Minder werk door de vermindering van werktijden Le chômage partiel
=> De gedeeltelijke werkloosheid

Ten gevolge van Due à

Onvoldoende Insuffisant

De periode tussen 2 arbeidscontracten waarin je geen Le chômage frictionnel


werk hebt, werkzoekende zijn
=> De wrijvende werkloosheid

Niet werken door een staking Le chômage technique


=> De technische werkloosheid

Als gevolg van Dû à

7.1 Aanklagen Dénoncer

Een opening Une lacune

Inzake En matière de

7.2 Een golf Une vague

Verschrikkelijk Effrayant

Gemeenschappelijk Collectif

7.3 Het pensioen La retraite

Vooruitlopen op, anticiperen Anticiper

Het brugpensioen La préretraite, la retraite anticipée

7.4 Bezoldigd, loontrekkend Salarié

Opeens Du jour au lendemain

7.5 De ouderwetsheid L’ancienneté (f)

Vormen Constituer

Doeltreffend Efficace

Een wal Un rempart

7.6 Ontkennen Nier

Laken, beschuldigen Incriminer

7.7 Verhelpen Remédier

Verbreden, vergroten Élargir

7.8 Een dilemma Un dilemme

7.9 Een verhoging Un relèvement

7.10 Vanaf nu, voortaan Désormais

Een verhoging Une augmentation

7.11 Zich onderwerpen aan Se résigner à

Overwegen Envisager

7.12 Verlegen, beschaamd Embarrassé

Ingenomen door Pris de

7.13 Zijn zaak winnen Obtenir gain de cause

Sparen Épargner

8 Werken in groepsverband Être posté, travailler en équipe

De aanwerving L’embauche (m), le recrutement

De groei van werkloosheid La hausse du chômage, la croissance du chômage

  14  
Het brugpensioen La préretraite, la retraite anticipée

De beroepservaring La qualification professionnelle,


la formation professionnelle

Het ontslag Le renvoi, le licenciement

Betaald Payé, rémunéré

Onzeker, tijdelijk Précaire, sans garantie de durée

Ontslaan Licencier, congédier

Een lid Un adhérant, un membre

Een flexibel werkschema Un horaire à la carte, un horaire flexible

Een werkvergunning Une carte de travail, un permis de travail

Een carrièreonderbreking Une interruption de carrière,


une pause-carrière

9 De sociale partner Le partenaire social

De algemene staking La grève générale

Het patronaat, de werkgevers Le patronat

Een arbeidsconflict Un conflit de travail

De ondernemingsraad Le comité d’entreprise,


le conseil d’entreprise

De prikactie, de werkonderbreking Le débrayage

De solidariteitsstaking La grève de solidarité

De aanzetting tot staken Le débauchage

Een stakingsaanzegging doen Déposer un préavis de grève

De stakingsbreker, de werkwillige Le briseur de grève

De stakingspost Le piquet de grève

De stiptheidsstaking La grève du zèle

Tot staking oproepen Lancer un ordre de grève

De uitsluiting Le lock-out

De wilde staking La grève sauvage

De zitstaking La grève d'occupation

Het afvloeien van personeel La dégraissage des effectifs

10 Een staking Une grève

Een eis Une revendication

Een ontslag Une licenciement

De directie La direction

Een afgevaardigde vakvereniging Un délégué syndical

Een inspecteur, een opzichter Un inspecteur

Een brugpensioen Une préretraite

Een scholingsverlof Un congé-formation

Echter Cependant

Een herverdeling Un reclassement

Een werkloosheidsverzekering Une assurance-chômage

Een vergoeding Une indemnité

11 Een vakbond Un syndicat

  15  
Een instructie Une consigne

Meebrengen Amener

Losmaken, ontkoppelen Débrayer

Tot staking oproepen Lancer un ordre de grève

Met het oog op En vue de

Een onderhandeling Une négociation

Uitkomen Aboutir

Verkondigen Manifester

Een uitsluiting Un lock-out

Ontketenen Déclencher

Een aanvraag voor staking Un préavis de grève

Een groep stakende arbeiders Une groupe de salariés grévistes

Beletten, verhinderen Empêcher

Een stakingspost Un piquet de grève

12.1 Een landelijke uittocht Un exode rural

Een stedelijke uittocht Un exode urbain

Geïndustrialiseerd worden S'industrialiser

Een plattelandsbewoner Un rural

Een landbouwer Un agriculteur

Een land, een grond Une terre

Een werk, een baan Une embauche

Stedelijk, stads- Urbain

Het platteland La campagne

Leeglopen, ontvolkt raken Se dépeupler

Een stadsbewoner Un citadin

Aantrekken Attirer

De economische dynamiek Un dynamisme économique

Elkaar verdringen S’entasser

Een arbeidersvoorstad Une banlieue ouvrière

Zich omkeren S'inverser

De decentralisatie La décentralisation

Een plan voor ruimtelijke ordening Un plan d’aménagement

Een communicatiemiddel Un moyen de communication

Aantrekkelijk Attrayant

In de steek laten Délaisser

Een grote stad, een metropool Une métropole

Aan de rand van de stad gelegen Périphérique

Een plattelandsgemeente Une commune rurale

Een stad met voorsteden (= de bebouwde kom) Une agglomération

De nabijheid La proximité

Een nadeel Un inconvénient

  16  
12.2 Verbeterd Amélioré

De wekelijkse arbeidsduur La durée hebdomadaire du travail

Verkort Réduit

Recht hebben op Avoir droit à

Het betaald verlof Le congé payé

Een feestdag Un jour férié

De pensioengerechtigde leeftijd L’âge de la retraite

Voltijds werk, fulltime werk Travail à temps complet

Flexibele werktijden Horaires à la carte

Samenstellen, vormen Constituer

Een noodoplossing Une solution de dépannage

Halftijds werk, halftime werk Travail à mi-temps

Deeltijds werk, parttime werk Travail à temps partiel

Een uitzendwerk Un travail par intérim

Een contract voor een bepaalde tijd Un contrat à durée déterminée

2 mensen die een job ‘delen’, ze werken beiden parttime Job-sharing

Beroep doen op Avoir recours à

Combineren, verzoenen Concilier

Een beroepsbezigheid Une activité professionnelle

12.3 Een landbouwer Un agriculteur

De boer Un paysan

Vroeger Autrefois

Bewerken Labourer

Een boerderij Une ferme

Zaaien Semer

Oogsten Récolter

Tegenwoordig De nos jours

Een landbouwer Un exploitant agricole

Sterk ontwikkeld Poussé

Een daling, een vermindering Un déclin

Een ambachtsman Un artisan

Een handelaar Un commerçant

Een ambachtelijke onderneming Une entreprise artisanale

Een detailhandelszaak Un petit commerce

Beperkt Limité

Een metselaar Un maçon

Een schilder Un peintre

Een timmerman Un menuisier

De reparatie La réparation

Een monteur, een technicus Un mécanicien

Een elektricien Un électricien

  17  
Een ambacht, een handwerksnijverheid Un artisanat

Een beroep omtrent voeding Un métier de l’alimentation

Een bakker Un boulanger

Een banketbakker Un pâtissier

Een slager Un boucher

Een slager voor fijne vleeswaren Un charcutier

Een beroep omtrent persoonlijke verzorging Un métier de soin à la personne

Een kapper Un coiffeur

Een herwaardering Une revalorisation

De handenarbeid Le travail manuel

De smaak Le goût

De onafhankelijkheid L’indépendance (f)

Zich als zelfstandige vestigen, S’installer à leur compte


als zelfstandige beginnen

De bekwaamheid, de kennis van zaken La compétence

Het aanpassingsvermogen La capacité d’adaptation

Het overleven van La survie de

Een supermarkt Une grande surface

Een sterk punt, een sterkte Un point fort

Een klantenkring Une clientèle

Een klant Un client

Een goed, een waar, een artikel Une marchandise

De nabijheid La proximité

De openingstijden Les horaires (f)

De raad, het advies Le conseil

Een lid van hoger kader Un cadre

Een vrij beroep Une profession libérale

Bekleden, innemen Occuper

Een post, een functie Une poste

De verantwoordelijkheid La responsabilité

Hiërarchisch Hiérarchique

Een lid van het midden kader Un cadre moyen

Hoger Supérieur

De beroepsbevolking La population active

Een advocaat Un avocat

Sterk, hevig Vive

Een bediende, een werknemer Un employé

Een ambtenaar Un fonctionnaire

Uitoefenen Exercer

Toebehoren tot, deel uitmaken van Appartenir à

De particuliere sector Le secteur privé

De overheidssector Le secteur public

  18  
Sociaal-economisch Socioprofessionnel

Een ambtsbekleder Un titulaire

De overheidsdienst La fonction publique

Profiteren van Bénéficier de

De werving Le recrutement

De promotie, de bevordering Un avancement

Eenvormig Uniforme

Een arbeider Un ouvrier

Een structurele verandering Un changement structurel

Een boord, een kraag Un col

Een ongeschoolde arbeider Un manœuvre

In opdracht van, voor de rekening van Pour le compte de

Een baas, een werkgever Un patron

Tewerkgesteld aan de lopende band Employé à la chaine

De drieploegendienst Le trois-huit

Een groep, een ploeg Une équipe

Rendabel maken Rentabiliser

12.4 Vertegenwoordigen Représenter

Een vakbondslid Un syndiqué

Dicht bij Auprès de

Een werkgever Un employeur

De tussenkomst, de bemiddeling Une intermédiaire

De vakbondsafgevaardigde Un délégué syndical

Onderhandelen Négocier

De verhoging, de stijging Une augmentation

De arbeidstijd, de arbeidsduur Le temps de travail

Een verbetering Une amélioration

De veiligheid, de zekerheid La sécurité

De sociale zekerheid La protection sociale

Wanneer, als Lorsque

Een eis Une revendication

Voldaan zijn Être satisfait

Een vakcentrale Une confédération

Lanceren, verspreiden Lancer

Een oproep Un mot d’ordre

Een staking Une grève

Iets gedaan krijgen, gelijk krijgen Obtenir gain de cause

Een uitsluiting Un lock-out

De vakbeweging Le syndicalisme

Aan politiek gebonden, gepolitiseerd Politisé

Een aanhanger, een lid Un adhérent

  19  
Een demonstratie, een betoging Une manifestation

Een wilde staking Une grève sauvage

De strijd La lutte

12.5 Een omstandigheid Un contexte

Ongunstig Défavorable

Een groei Une croissance

Verergeren Aggraver

De vooruitgang Le progrès

Leiden Mener

Afschaffen, opheffen Supprimer

Verplaatsen Transférer

De lageloonlanden Les pays à bas salaires

Een personeelsinkrimping Une compression de personnel

Gezond maken Assainir

Geraakt door, getroffen door Concerné

Aangetast, getroffen Atteint

Een baan zonder perspectief Un emploi précaire

Evenals Ainsi que

Een werknemer Un travailleur

Een opleiding Une instruction

Een bijdrage Une cotisation

Een werkloosheidsvoorziening Une assurance-chômage

Een werkgever Un patronat

Verminderen, afnemen Ralentir

Een werkloze Un chômeur

Beschikken over Disposer de

Een financieel middel Un moyen financier

Zich bedreigd voelen Se sentir menacé

Sparen, minder uitgeven Faire des économies

Ervaren, beleven Ressentir

Een toestand, een lot Une condition

Een vernedering Une humiliation

Een werkzoekende Un demandeur d’emploi

Inschrijven Inscrire

Ontvangen Toucher

Een vergoeding, een uitkering Une indemnité

Storten, overmaken Verser

Een vacature, een personeelsadvertentie Une offre d’emploi

Een beroepskeuze(voorlichting) Une orientation professionnelle

Een bijscholing Un recyclage

Een omscholing Une reconversion

  20  
Ongunstig Défavorable

Een tijdelijke baan Un emploi temporaire

Een job, een werk, een baan Un boulot

Onderbetaald Sous-payé

Stabiel, vast Stable

Blijvend, duurzaam Durable

Het werkloosheidscijfer Le taux de chômage

Een leeftijdsklasse Une classe d’âge

Zonder te letten op, ongeacht Confondu

Oplopen tot S’élever à

Verhelpen, een einde maken aan Remédier à

Samenbrengen, bij elkaar brengen Rapprocher

Verwerven Acquérir

Bruikbaar, inzetbaar Utilisable

Een op de toekomst gerichte studierichting Une filière d’avenir

Herwaarderen Revaloriser

Aantrekken, lokken Attirer

De bedreiging La menace

Strijden tegen Lutter contre

Instellen Instituer

Langdurig De longue durée

Zich omscholen Se reconvertir

Anderszins Par ailleurs

De permanente vorming La formation permanente

Een uitdaging Un défi

Het vervroegd pensioen La préretraite

Een ontslag Une licenciement

Aanbevelen Préconiser

Een vermindering Une réduction

Een premie, een toeslag Une prime

Aanmoedigen, aanzetten tot Encourager

Aannemen Embaucher

Afstand nemen van Renoncer à

Een herstel Un redressement

Een teruggang, een achteruitgang Un recul

Beslissend Décisif

Met zekerheid À coup sûr

De veroudering Le vieillissement

Veroorzaken Provoquer

Een golf Une vague

De wet, de regel La loi

  21  
Wekelijks Hebdomadaire

Een hoop, een verwachting Un espoir

Omstreden Controversé

Een voorstander Un partisan

Toestaan Accorder

De vrije tijd Le loisir

Een cursus volgen Suivre un cours

Een permanente educatie, een bijscholing Une formation continue

Een tegenstander Un adversaire

Een nadeel Un inconvénient

Het werktempo Le rythme de travail

Anderzijds D’autre part

De koopkracht Le pouvoir d’achat

Concurrerend Compétitif

13 Het beroep La profession, le métier

Een diploma Un diplôme

Uitoefenen Exercer

De werkloosheid Le chômage

Een tewerkstelling Un emploi

Een betrekking Un emploi

Een halftijds werk Un emploi à mi-temps

Een werkgever Un employeur

Een bediende Un employé

Een loontrekkende Un salarié

Een handarbeider Un travailleur manuel

Een hoofdarbeider Un travailleur intellectuel

Gespaard Épargné

Het leidinggevend personeel Les cadres

Beschermd zijn tegen Être à l’abri de

Benoemd Nommé

Afgedankt, ontslagen Licencié, renvoyé

Een ontslag Un congé

Het ziekteverlof Le congé de maladie

Een vervanger Un remplaçant

Vervangen Remplacer

Open, vacant Vacant

Aangenomen Engagé

Een aanwerving, een indienstneming Un engagement

Een proef Un essai

Geschoold, bekwaam, geschikt Qualifié

Een voorwaarde, een vereiste Une condition

  22  
Een boekhouder, een accountant Un comptable

Ervaren, met veel ervaring Expérimenté

De ervaring L’expérience (f)

Een promotiekans Une chance de promotion,


une chance d’avancement

Competent, bekwaam Compétent, capable

De competentie, de bekwaamheid La compétence

Beheersen Maîtriser

Een beheersing, een kennis Une maîtrise

Een handelwijze Une façon

Doeltreffend Efficace

De doeltreffendheid L’efficacité (f)

Veeleisend Exigeant

Nauwkeurig Précise

De nauwkeurigheid La précision

Een bijzonderheid, een nader gegeven Une précision

Preciseren, verduidelijken Préciser

De aanleg L’aptitude (f)

Een capaciteit Une capacité

Hanteren Manier

Een gemakkelijkheid Une facilité

Een chauffeur Un chauffeur, un conducteur

Gedurende Au cours de

Een maneuver Une manœuvre

Een ongeschoolde arbeider Un manœuvre

Een nachtwaker Un gardien de nuit

Een gevangenisbewaarder Un gardien de prison

Een vertegenwoordiger Un représentant

Tweetalig Bilingue

Een werk Un travail, un boulot

Een bezigheid Une occupation

Zich bezig houden S'occuper

Een bezigheid geven aan Occuper

Een gepensioneerde Un retraité

Een staking Une grève

Uitbarsten Éclater

Een stakingspost Un piquet de grève

Een vrijwilliger Un volontaire

Onderscheiden Distinguer

Het bruto salaris Le salaire brut

Het netto salaris Le salaire net

  23  
Nr Nederlands Frans
1.1 De vierde wereld Le quart-monde

Een zwerver Un clochard

Een dakloze Un sans-abri

Sociale bindingen Liens sociaux

Eronder (<—> erboven) Au-dessous (<—> au-dessus)

De armoedegrens Seuil de pauvreté

Een uitkering Une allocation

Een dakloze Un SDF (= sans domicile fixe)

Zonder, verstoken van Dépourvu de

De seizoenarbeid Le travail saisonnier

Onzeker Précaire

Beschermd tegen À l’abri de

Het maatschappelijk succes La réussite sociale

Een netelige toestand Une impasse

Tevergeefs Vain, en vain

1.2 Structureel Structurel

Het beschikbaar inkomen Le revenu disponible

Een schuld, een verplichting Une dette

Een schoolrekening Une facture scolaire

De ondertewerkstelling Le sous-emploi

Een toekomst Un avenir

Meeslepen Entraîner

De opeenvolging La succession

Tijdelijk Intérimaire

Een huishouding Un ménage

Een woning, een verblijf Une habitation

Ongezond Insalubre

Waarderen Estimer

De huur Le loyer

Gefocust Axé

Een vrijwilliger Un bénévole

Een gift, een schenking Un don

Een behoeftige Un démuni

Dagelijks Quotidien

De waardigheid La dignité

2 Naar evenredigheid, in gelijke mate D'autant

Een microgolfoven Un four à micro-ondes

Plotseling Soudain

Lenen van iemand, ontlenen Emprunter

<—> Lenen aan iemand, uitlenen Prêter

  24  
Ronselen, verleiden Racoler

Aantrekkelijk, verleidelijk Alléchant

Kerstmis Noël

Een videorecorder Un magnétoscope

Het overspoelen van Engloutissant

Opgewekt, vrolijk Allègrement

Het inkomen Le revenu

Het onverwachte L'imprévu

De maandelijkse afbetaling La mensualité

Buitensporig Excessif

Uitgezonderd, behalve Sauf

Een toevlucht Un recours

Een cheque waarvan het bedrag niet meer kan Un chèque sans provision
uitgegeven worden door de zender

Uitgeven Émettre

Kortom Enfin

Wanneer, als Lorsque

Een schuldeiser Un créancier

Op het einde van À bout de

De beslaglegging La saisie

Een deurwaarder Un huissier

Wegnemen Emporter

Spottend Narquois

Een proef Une épreuve

Een bedreiging Une menace

Een in beslagname Une saisie

Beschuldigen, laken Incriminer

Onbewust Inconscient

Gewetensbezwaar Scrupule

Zich iets aanschaffen S’acquérir quelque chose

3 De inhouding La retenue

Een verblijf in het buitenland Un séjour à l’étranger

Een sociale premie betalen, bijdragen Cotiser

Een bijdrage Une cotisation

Ingehouden Retenu

De sociale zekerheid La Sécurité sociale

Een gezinstoeslag, een kinderbijslag Une allocation familiale

Voorzover En tant que

Onderwerpen Assujettir

Een bedrijfsleider Un chef d’entreprise

Een ziekenfonds Une caisse d’assurance maladie

Lid zijn Être affilié

  25  
De kosten Les frais

Gevorderd Avancé

Een verzekerde Un assuré

Terugbetalen Rembourser

Het behandelingsformulier, het La forme de traitement


declaratieformulier

Het ziekteverlof Le congé de maladie

Een kinderbijslag Une allocation familiale

Een pensioenverzekering Une assurance vieillesse

Een werkloosheidsverzekering Une assurance chômage

Een uitkering Une allocation

Een stelsel Un régime

Een ouderschapsverlof Le congé parental

Een bevallingsverlof Un congé de maternité

Een vervroegd pensioen Une préretraite

In de juiste verhouding van, pro rato Au prorata de

Een premiebetaler Un cotisant

Een uitkeringsgerechtigde Un allocataire

Een sociale bescherming Une protection sociale

De Europese Unie, de EU L’Union européenne

Een bijstand Une aide sociale

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

  26  
Fiches  de  l'économie

L'économie  c'est  quoi?


la  gestion het  beheer
les  ressources  (fém.) middelen,  rijkdommen
la  distribution de  distributie,  de  verdeling
la  consommation de  consumptie
un  bien een  goed
un  service een  dienst
satisfaire voldoen
gérer beheren
l'interdépencance  (fém.) onderlinge  afhankelijkheid
délimiter afbakenen
un  ménage gezin,  huishouden
répartir verdelen
une  dépense uitgave
le  choix keuze
une  préoccupation bekommernis
affecter toewijzen,  gebruiken  voor
disponible beschikbaar
le  travail arbeid
un  équipement uitrusting,  installatie
le  revenu inkomen
dépenser uitgeven
épargner sparen
une  matière  première grondstof
le  temps  de  travail arbeidstijd
la  rareté schaarste
le  développement  durable duurzame  ontwikkeling

Microéconomie  et  macroéconomie


le  consommateur consument
le  producteur producent
le  détenteur  de  ressources bezitter  van  middelen
une  interaction wisselwerking
un  agrégat aggregaat
l'emploi  (masc.) werkgelegenheid
un  investissement investering
une  épargne het  sparen
mesurer meten
le  coût kost
le  bénéfice de  winst
les  coûts  et  les  bénéfices kosten  en  baten
une  approche benadering
être  censé verondersteld  worden
disposer  de beschikken  over
imposer opleggen
une  élaboration uitwerking

  27  
la  demande vraag
une  offre aanbod
maximiser maximaliseren
une  contrainte beperking
la  quantité  échangée verhandelde  hoeveelheid
le  produit  intérieur  brut,  le  PIB bruto  binnenlands  product,  BBP
le  chômage werkloosheid
une  exportation uitvoer
une  importation invoer
une  imperfection onvolkomenheid,  onvolmaaktheid
une  anticipation verwachting,  het  vooruitlopen

Politique  économique
les  pouvoirs  publics  (masc.) overheid
prépondérant doorslaggevend
la  réglementation regelgeving
le  droit  des  contrats overeenkomstenrecht
le  droit  des  sociétés vennootschapsrecht
fournir verstrekken
la  redistribution herverdeling
la  sécurité  sociale sociale  zekerheid
les  recettes  (fém.) ontvangsten
une  dépense uitgave
la  politique  budgétaire begrotingsbeleid
l'endettement  (masc.) het  hebben  van  schulden
les  droits  de  douane douanerechten
un  subside subsidie
une  prime  à  la  casse schrootpremie
tarifer prijs  kleven  op
un  incitant prikkel

L'économie  est-­‐elle  une  science  ?


une  apparence schijn
cohérent sluitend
la  validité geldigheid
susceptible  (de  changer) onderhevig  (aan  verandering)

Hypothèses  et  modèles


saisir greep  krijgen  op
perfectible verbeterbaar

La  politique  monétaire
La  politique  monétaire monetair  beleid
viser streven  naar
le  taux  d'intérêt rentevoet
une  inflation inflatie
la  croissance groei
la  BCE  (banque  centrale  européenne) ECB

  28  
un  Etat  membre lidstaat
l'UE  (union  européenne) EU
maintenir handhaven
à  moyen  terme op  middellange  termijn
durable duurzaam
préjudiciable schadelijk
une  modification wijziging
résulter  de voortvloeien  uit
vigilant waakzaam
anticipativement op  voorhand
prévisible voorspelbaar
menacer bedreigen
les  liquidités  (fém.) geldmiddelen
un  établissement  de  crédit kredietinstelling
afférent die  betrekking  heeft  op
le  refinancement herfinanciering
relever verhogen
un  prêt lening
s'essouffler afnemen,  vertragen

Le  contrôle  prudentiel prudentieel  toezicht


efficace efficiënt
fiable betrouwbaar
la  surveillance toezicht
profondément diepgaand
remanier hervormen
prévenir voorkomen
la  faillite faillissement
déterminer bepalen
en  adéquation in  overeenstemming
protéger beschermen
un  épargnant spaarder
un  investisseur belegger
un  assuré verzekerde
le  risque  systémique systeemrisico
une  retombée impact
la  supervision toezicht
instituer,  instaurer invoeren
une  société  de  bourse beursvennootschap
une  compagnie  d'assurances vezekeringsmaatschappij
confier toevertrouwen
la  conduite gedrag
le  successeur opvolger

La  politique  budgétaire begrotingsbeleid


désigner slaan  op
assigner toewijzen
accomplir volbrengen

  29  
la  collectivité gemeenschap
fournir leveren
les  soins  (masc.)  de  santé gezondheidszorg
verser uitkeren
lever heffen
percevoir innen
les  cotisations  sociales  (fém.) sociale  bijdragen
le  solde  budgétaire begrotingssaldo
un  accord  gouvernemental regeerakkoord
l'établissement  (masc.)  du  budget begrotingsopmaak
impliquer inhouden,  met  zich  meebrengen
une  approbation goedkeuring
couvrir dekken
un  déficit tekort
s'endetter schulden  opbouwen
la  charge last
croissant oplopend
considérable aanzienlijk
le  vieillissement vergrijzing
un  accroissement toename
draconien ingrijpend
un  surplus overschot

L'inflation
la  hausse stijging
le  pouvoir  d'achat koopkracht
la  dépréciation  monétaire muntontwaarding
redouter bang  zijn
une  préoccupation bekommernis
émettre uitgeven
modéré gematigd,  bescheiden
un  ecueil valstrik
moyen gemiddeld
une  avancée vooruitgang
l'indice  (masc.)  des  prix  à  la  comsommation  consumptieprijsindex
un  excès te  hoog  niveau
la  masse  monétaire geldhoeveelheid
l'hyperinflation  (fém.) hyperinflatie
la  déflation deflatie
majeur belangrijk
reporter uitstellen
alourdir verzwaren
le  remboursement terugbetaling  (van  lening)

L'indice  des  prix  à  la  consommation


refléter weerspiegelen
un  produit  alimentaire voedingsproduct
un  indicateur indicator

  30  
un  panier korf
une  adaptation aanpassing
l'indice  (masc.)-­‐santé gezondheidsindex
entrer  en  vigueur van  kracht  worden
préserver vrijwaren
la  compétitivité concurrentievermogen
un  salaire loon
une  allocation  sociale sociale  uitkering
le  loyer huur
le  coût  de  la  vie levensduurte
le  carburant brandstof
disposer  de beschikken  over
une  disparité verschil
la  convergence convergentie,  samenlopen
le  traité verdrag

La  croissance groei
le  bien-­‐être welzijn
rémunéré vergoed
la  répartition verdeling
une  déduction vermindering,  in  mindering  brengen
effectuer doen
une  nuisance hinder
engendrer veroorzaken
un  équipement uitrusting,  materieel
une  accélération versnelling
le  ralentissment vertraging
la  conjoncture conjunctuur
atténuer afvlakken
une  fluctuation schommeling
cibler streven  naar
prospérer welvarend  zijn
être  pénalisé nadelen  ondervinden

Le  produit  intérieur  brut


les  comptes  (masc.)  nationaux nationale  boekhouding
une  matière  première grondstof
une  fourniture toegeleverd  materiaal
la  valeur  ajoutée toegevoegde  waarde
générer voortbrengen
un  salarié loontrekkende
un  indépendant zelfstandige
un  détenteur  de  capital kapitaalbezitter
une  performance inspanning,  prestatie
le  solde  de  financement financieringssaldo
être  rapporté  à afgemeten  worden  tegen
sous  l'égide  de onder  impuls  van

  31  
Le  taux  d'activité,  …
le  taux  d'activité activiteitsgraad
le  taux  d'emploi werkgelegenheidsgraad
le  taux  de  chômage werkloosheidsgraad
le  marché  du  travail arbeidsmarkt
la  population  active beroepsbevolking
la  population  en  âge  de  travailler bevolking  op  arbeidsleeftijd
occupé werkend
une  fourchette vork
un  emploi baan
un  aidant helper  (van  een  zelfstandige)
résider wonen
disponible beschikbaar
bénéficer  de genieten  van
recenser tellen
un  demandeur  d'emploi werkzoekende
un  échantillon staal

La  conjoncture
une  vague golf
la  récession recessie
la  succeccion opeenvolging
une  expansion groei
la  contraction het  krimpen
un  cycle  économique economische  cyclus
le  creux dal
le  sommet top
le  ralentissement vertraging,  verslapping
déterminant bapalend

L'indicateur  de  conjoncture,  …


la  confiance vertrouwen
fiable betrouwbaar
la  balance  des  paiements betalingsbalans
le  cours  de  change wisselkoers
une  prévison voorspelling
précieux waardevol
la  fiabilité betrouwbaarheid
l'étranger  (masc.) buitenland
avancé vooroplopend  (=  voorspellend)
un  questionnaire vragenlijst
le  chiffre  d'affaires omzet
le  stock voorraad
le  chef  d'entreprise bedrijfsleider
une  amélioration verbetering
une  détérioration verslechtering
le  statu  quo het  onveranderd  blijven
une  branche  d'activité bedrijfstak

  32  
pondérer wegen
les  effectifs  (masc.) aantal  personeelsleden
sonder bevragen
la  capacité  d'épargne spaarvermogen
envisager van  plan  zijn
la  distribution  du  crédit kredietverlening
diffuser verspreiden
la  perception  de  la  contrainte  de  crédit perceptie  van  de  kredietbelemmering
défavorable ongunstig
la  variation  saisonnière seizoensschommeling

Les  comptes  nationaux  (masc.) nationale  rekeningen


un  aperçu  pertinent
une  disposition  établir
les  revenus  (masc.)  de  la  propriété  un  intérêt
un  dividende  une  affectation

Qui  crée  la  monnaie  ?  la  monnaie


la  monnaie  fiduciaire  la  monnaie  scripturale  la  confiance
une  pièce
un  billet  de  banque  un  avoir
détenir
un  compte  bancaire  transférable
un  virement
une  domiciliation  une  carte  bancaire  numérique
un  ancêtre
un  inconvénient  en  dépôt
les  métaux  (masc.)  précieux  un  orfèvre
un  déposant  la  circulation  un  dépôt  à  vue
un  dépôt  d'épargne  un  titre
une  émission

Le  seigneuriage  désuet
battre  monnaie  la  valeur  faciale
le  coût  d'impression  un  reçu
délivrer
en  échange  de  un  dépôt  comptabiliser  le  bilan  porter  intérêt
en  contrepartie  le  produit
overzicht  betekenisvol  bepaling,  richtlijn  opmaken
inkomen  uit  vermogen  interest
dividend
besteding,  aanwending

geld  chartaal  geld  giraal  geld  vertrouwen  muntstuk  bankbiljet  een  

  33  
tegoed  bezitten  bankrekening
overdraagbaar  overschrijving  domiciliëring  bankkaart  digitaal
voorouder,  voorloper  nadeel
in  bewaring  edelmetalen  edelsmid
degene  die  iets  in  bewaring  geeft  de  omloop
zichtrekening  spaarrekening  waardepapier  uitgave

seigneurage  verouderd  munt  slaan


nominale  waarde  drukkosten  ontvangstbewijs  afleveren
in  ruil  voor  inbewaringgeving  boeken
balans
interest  opbrengen  als  tegenwaarde  opbrengst
la  collectivité gemeenschap
couvrir dekken
une  instauration oprichting,  invoering
enregistrer boeken
un  équivalent tegenwaarde
la  clé  de  répartition verdeelsleutel
allouer toewijzen
une  adhésion toetreding

La  monnaie  fiduciaire  et  sa  couverture


la  couverture dekking
la  contre-­‐valeur tegenwaarde
en  vigueur van  kracht,  gangbaar
le  taux  de  couverture dekkingsgraad
échangeable inwisselbaar
un  engagement  à  vue verplichting  op  zichtdeposito  (=  direct  opvraagbaar)
en  guise  de bij  wijze  van
échanger inruilen,  inwisselen
la  convertibilité inwisselbaarheid
suspendre opheffen
mettre  un  terme  à een  einde  maken  aan
une  unité  monétaire munteenheid
subdiviser onderverdelen

Les  réserves  de  change


une  réserve  de  change wisselreserve
comptabiliser boeken
un  avoir een  tegoed
une  devise vreemde  munt,  devies
un  échange  commercial handelsrelatie
une  reconnaissance  de  dette schuldbekentenis
confier  à toevertrouwen  aan
garantir waarborgen
la  valeur waarde

  34  
s'accumuler aangroeien,  zich  opstapelen
provenant afkomstig
indéfectible onlosmakelijk

Les  taux  directeurs  de  la  BCE


le  taux  directeur basisrentetarief  (letterlijk:  richtinggevend)
un  emprunt  hypothécaire hypotheeklening
imprimer hier:  opleggen,  geven
une  incidence invloed
une  banque  commerciale commerciële  bank
emprunter ontlenen
répercuter verrekenen
onéreux duur
un  prêteur lener  (leent  geld  aan  de  bank)
un  emprunteur ontlener  (leent  geld  van  de  bank)
un  relèverment verhoging
rassurer geruststellen
jouir  de genieten  van
disposer  de beschikken  over
une  opération  principale  de  refinancement  basisherfinancieringstransactie
hebdomadaire wekelijks
un  guichet loket
un  excédent  de  liquidités cashoverschot
consentir toestaan
une  durée looptijd
atteindre bereiken
recourir  à gebruik  maken  van
améliorer verbeteren
un  octroi het  verlenen
renforcer versterken

Le  prêteur  en  dernier  ressort ultieme  kredietverstrekker


retirer afhalen
solliciter vragen
les  fonds  (masc.) geld,  bedragen
les  liquidités  (fém.) liquiditeiten,  cash
apurer vereffenen  (van  schuld)
une  adjudication toewijzing
un  appel  d'offres een  tender
collecter ophalen
à  taux  variable met  variabele  rentevoet
un  soumissionnaire degene  die  een  offerte  of  bod  indient
octroyer toekennen
jusqu'à  concurrence  de tot  een  bedrag  van
allouer toekennen
une  garantie waarborg
un  nantissement onderpand
une  opération  de  réglage  fin een  fine-­‐tuning  transactie

  35  
indésirable ongewenst
veiller  à waken  over
la  contagion besmetting
mettre  en  péril in  gevaar  brengen
un  retrait afhaling
un  manque een  tekort
réclamer eisen
additionnel bijkomend

Les  opérations  principales  de  refinancement


un  apport  de  liquidités cashinjectie
piloter sturen,  richting  geven
à  taux  fixe tegen  een  vaste  rentevoet
à  taux  variable tegen  variable  rentevoet
à  l'avance op  voorhand
la  contrepartie tegenpartij
soumissionner inschrijven  (voor  een  bepaald  bedrag  of  rentevoet)
une  soumission inschrijving
additionner optellen
dépasser overschrijden
au  prorata in  evenredigheid
adjuger toewijzen
assorti  de met
l'épuisement  (masc.) uitputting
résiduel overblijvend

Les  marchés  financiers


coexister samen  bestaan
un  surplus een  overschot
un  intermédiaire tussenpersoon
transformer omzetten
une  ressource hier  :  een  spaartegoed
les  actifs  (masc.) de  activa
verser storten,  uitbetalen
un  déposant deponent
rembourser terugbetalen
une  association vereniging
le  remboursement terugbetaling
un  épargnant spaarder
un  emprunteur kredietnemer
une  émission uitgifte
un  titre effect,  waardepapier
le  marché  primaire primaire  markt
le  détenteur houder
une  échéance vervaldag
anticipativement vervroegd
le  marché  secondaire secundaire  markt
la  gestion  de  portefeuille vermogensbeheer

  36  
Le  SEPA
un  acronyme letterwoord,  afkorting
un  citoyen burger
le  sommet top
la  cohésion samenhang
l'environnement  (masc.) het  milieu
un  paiement  domestique binnenlandse  betaling
afférent  à wat  te  maken  heeft  met
atteindre bereiken
inhérent  à wat  te  maken  heeft  met
en  moyenne gemiddeld
transfrontalier grensoverschrijdend
une  puce een  chip
procéder  à overgaan  tot
scinder opdelen
un  effet  de  commerce handelswissel
être  dépassé verouderd,  voorbijgestreefd
décourager ontraden
incomber  à in  handen  zijn  van
Les  paiements  interbancaires
échanger verhandelen
la  fiabilité betrouwbaarheid
la  sécurité veiligheid
la  rapidité snelheid
une  pierre  angulaire hoeksteen
la  compensation verrekening
débiter geld  afhalen  van  rekening
créditer geld  op  rekening  zetten
un  transfert geldoverdracht
compenser verrekenen
liquider afwikkelen,  afhandelen
à  l'issue  de op  het  einde  van
sous-­‐traiter uitbesteden
la  liquidation afwikkeling,  afhandeling
le  règlement betaling
un  correspondant correspondent
avoir  cours in  omloop  zijn
de  surcroît bovendien
 
 
 
 
 
 
 
 
 

  37  
 
Une  monnaie  stable      

1.  A  quoi  sert  la  monnaie  ?      

la  monnaie   geld,  munt  


un  moyen  d'échange   ruilmiddel  
échanger   ruilen  
un  bien   een  goed  
un  service   dienst  
le  troc   ruilhandel  
une  unité  de  compte   rekeneenheid  
un  étalon   maatstaf  
le  coût   kost(prijs)  
le  revenu   inkomen  
le  profit   winst  
la  comptabilité   boekhouding  
une  réserve  de  valeur   beleggingsmiddel  
un  bas  de  laine   spaarpotje  (letterlijk  :  wollen  sok)  
transformable   omzetbaar  

2.  La  masse  monétaire      

la  masse  monétaire   geldhoeveelheid  


une  pièce   munstuk  
un  billet   biljet  
un  dépôt   deposito  
une  banque  commerciale   commerciële  bank  
un  dépôt  à  vue   zichtdeposito  
un  virement   overschrijving  
une  domiciliation   domiciliëring  
un  transfert   overdracht  
un  avoir   een  tegoed  
un  dépôt  d'épargne   spaardeposito  
convertir   omzetten  
la  monnaie  fiduciaire   chartaal  geld  
la  monnaie  scripturale   giraal  geld  
à  court  terme   op  korte  termijn  
un  titre   een  effect  
la  création  de  monnaie   geldcreatie  
prêter   geld  lenen  aan  
emprunter   geld  lenen  bij  
un  effet  multiplicateur   vermenigvuldigingseffect  
un  bilan   balans  
le  passif  du  bilan   passiefzijde  
l'actif  du  bilan   actiefzijde  
l'or  (masc.)   goud  
une  devise   vreemde  munt  
une  obligation   obligatie  
les  fonds  propres  (masc.)   eigen  middelen  

  38  
3.  Qu'est-­‐ce  qu'une  monnaie  stable  ?      

le  pouvoir  d'achat   koopkracht  


fluctuer   schommelen  
fondre   in  waarde  verminderen  
la  mesure   maatstaf  
la  valeur   waarde  
l'indice  (masc.)  des  prix  à  la  consommation   consumptieprijsindex  
un  panier   korf  
un  ménage   gezin  
une  hausse   stijging  
à  moyen  terme   op  middellange  termijn  
une  économie  de  marché   markteconomie  
la  productivité   productiviteit  
persistant   aanhoudend  
l'inflation  (fém.)   inflatie  
le  taux  d'inflation   inflatiepercentage  
le  coût  de  la  vie   levensduurte  
détenir   bezitten  
la  déflation   deflatie  

4.  Une  monnaie  stable  :  pourquoi  ?      

la  redistribution   herverdeling  
un  patrimoine   vermogen  
à  revenu  fixe   vastrentend  
s'effriter   afbrokkelen  
une  ressource  financière   inkomen  
la  charge   last  
décroître   afnemen  
le  salarié   werknemer  
le  dépassement   overschrijding  
l'indice  (masc.)  pivot   spilindex  
l'indice  (masc.)  santé   gezondheidsindex  
l'impôt  (masc.)   belasting  
l'équité  (fém.)   billijkheid  
l'efficacité  (fém.)   efficiëntie  
la  croissance   groei  
un  investissement   investering  
l'emploi  (masc.)   werkgelegenheid  
le  renchérissement   prijsstijging  
le  taux  d'intérêt   intrestvoet  
le  prêteur   kredietverstrekker  
une  prime  de  risque   risicopremie  
se  détériorer   verslechteren  
s'emballer   op  hol  slaan  
l'hyperinflation  (fém.)   hyperinflatie  
se  prémunir  contre   zich  wapenen  tegen  
la  déflation   deflatie  

  39  
une  spirale  déflationniste   deflatoire  spiraal  
une  contraction   inkrimping  
licencier   ontslaan  
la  montée   stijging  
le  krach   beurskrach  
un  débiteur   schuldenaar  
rembourser   terugbetalen  
faire  faillite   failliet  gaan  
un  déposant   despositohouder  
5.  Les  causes  de  l'inflation  et  de  la  
déflation      

abondant   overvloedig  
un  afflux   toestroom  
le  métal  précieux   edel  metaal  
une  matière  première   grondstof  
le  coût  salarial   loonkost  
la  stagflation   stagflatie  
persister   blijven  duren  

6.  Une  monnaie  stable  :  comment  ?      

la  banque  centrale   centrale  bank  


le  maintien   het  behoud  
relever   verhogen  
modérer   matigen  
enrayer   indijken  
un  chef  d'entreprise   bedrijfsleider  
la  confiance   vertrouwen  
la  surchauffe   oververhitting  
la  capacité  de  production   productievermogen  
excéder   overtreffen  
la  pénurie   het  tekort  
la  main-­‐d'oeuvre   arbeidskrachten  
l'assainissement  (masc.)   sanering  
les  finances  publiques  (fém.)   overheidsfinanciën  
le  relèvement   verhoging  
federale  overheidsdiens,  
un  service  public  fédéral,  un  SPF   FOD  
une  mesure   maatregel  
le  ralentissement   vertraging  
la  BCE   de  ECB  
l'austérité  (fém.)   soberheid  
abaisser   verlagen  
répercuter   doorrekenen  
coûteux   duur  
accessible   toegankelijk  
une  émission   uitgifte  
détenir   hebben,  bezitten  
un  compte  courant   lopende  rekening  

  40  
réciproque   wederzijds  
le  marché  monétaire   geldmarkt  
atténuer   afzwakken  
les  taux  bancaires   banktarieven  
collecter   verzamelen,  ophalen  
7.  La  politique  monétaire  de  
l'Eurosystème      

préserver   handhaven  
une  perturbation   verstoring  
sans  préjudice   zonder  afbreuk  te  doen  aan  
la  conjoncture   conjunctuur  
le  recul   teruggang  
accroître   verhogen  
soutenir   ondersteunen  
le  cours  de  change   wisselkoers  
les  échanges  extérieurs   buitenlandse  handel  
une  incidence   weerslag  
précurseur  (adjectif)   vooruitlopend  
un  indicateur  conjoncturel   conjunctuurindicator  
la  politique  budgétaire   begrotingsbeleid  
modifier   wijzigen  
les  liquidités  (fém.)   liquide  middelen  
octroyer   toekennen,  verlenen  
une  garantie   waarborg  
une  adjudication   toewijzing  
oproep  om  bod  (inschrijving)  uit  te  
un  appel  d'offres   brengen  
un  octroi   toekenning  
le  refinancement   herfinanciering  
la  politique  monétaire   monetair  beleid  
la  soumission  (des  offres)   indiening  (van  inschrijvingen)  
le  règlement   afrekening  
recourir  à   gebruik  maken  van  
une  facilité   faciliteit  
constituer   vormen,  aanleggen  
une  devise   vreemde  munt  
la  distorsion  de  concurrence   concurrentievervalsing  

8.  Et  la  Belgique  ?      

renoncer  à   afzien  van  


approprié   geschikt  
l'abandon  (masc.)   afstand  
irréversible   onomkeerbaar  
l'élaboration  (fém.)   uitwerking  
le  baromètre  de  conjoncture   conjunctuurbarometer  
l'exécution  (fém.)   uitvoering  
gérer   beheren  
la  réserve  de  change   wisselreserve  

  41  
9.  Réaction  à  la  crise  financière      

une  turbulence   onrust  


la  détérioration   verslechtering  
prévaloir   van  kracht  zijn,  gelden  
une  échéance   looptijd  
une  injection   (kapitaal)injectie  
une  allocation   verstrekking  
allonger   verlengen  
la  défaillance   het  in  gebreke  blijven  
le  marché  interbancaire   interbankenmarkt  
aggraver   verergeren  
assouplir   versoepelen  
les  actifs  éligibles   beleenbare  activa  (=  die  als  waarborg  kunnen  dienen)  
un  crédit  d'urgence   noodkrediet  
la  méfiance   wantrouwen  
une  pression   druk  
un  risque  systémique   systeemrisico  
la  contagion   besmetting  
financier  (adjectif)   financieel  
le  prêteur  en  dernier  ressort   ultieme  kredietverstrekker  
discrétionnaire  (adjectif)   discretionair  
solvable   solvabel  
temporaire   tijdelijk  
épuiser   uitputten  
pénalisant   penaliserend,  nadelig  
 

  42  

You might also like