Social Media in Het Culturele Landschap Van 2010

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 49

Social media in het culturele

landschap van 2010


Een onderzoek naar de mogelijke bevordering van
participatie door de inzet van social media.

(www.jacobtyler.com)

Masterthesis Elisabeth den Heeten

Kunstbeleid en –Management, tracé sturing creatief ontwerp (2009-2010)


Universiteit Utrecht
Professional School of the Arts Utrecht

begeleider: Trilce Navarrete (Universiteit van Amsterdam)

studentnummer: 3434273
Augustus 2010
Inhoudsopgave

Introductie p. 3

1. De netwerksamenleving p. 4
1.1 Advies Raad voor Cultuur maart 2010 p. 4
1.2 Manuel Castells’ netwerkmaatschappij p. 9
1.3 Advies Raad voor Cultuur maart 2007 p. 10
1.4 Deelconclusie: hoofdvraag p. 11

2. Social media om de netwerksamenleving


te laten participeren p. 14
2.1 Social media en web 2.0 p. 14
2.2 Social media en culturele participatie p. 17
2.3 Deelconclusie p. 19

3. Participatie in een netwerksamenleving p. 21


3.1 Gebruik van het begrip participatie p. 21
3.2 ‘Guide to the Literature on Participation in the Arts’ p. 22
3.3 Etiénne Wenger p. 25
3.4 Deelconclusie p. 27

4. Case study: Amsterdams Historisch Museum p. 29


4.1 Beleidsplan 2009-2012 Amsterdams Historisch Museum p. 29
4.2 Social media gebruik van het Amsterdams Historisch Museum p. 32
4.3 Social media strategie van het Amsterdams Historisch Museum p. 35
4.4 Deelconclusie p. 37

5. Conclusie p. 39

Literatuurlijst p. 45

Bijlage I p. 47

2
Introductie

Dit jaar heb ik onder andere door het lopen van stage bij een culturele instelling, en gevolgde
vakken aan de Universiteit Utrecht, me kunnen verdiepen in de huidig gevoerde debatten
binnen de culturele sector. Hierbij is mij opgevallen dat een belangrijke vraag binnen deze
debatten is, hoe culturele participatie te bevorderen. Cultureel participeren is noodzakelijk
voor de maatschappij.
In maart 2010 heeft de Raad voor Cultuur het advies ‘Netwerken van Betekenis. Netwerken in
digitale cultuur en media’ uitgebracht. Hierin pleiten ze voor participatie en samenwerking
vanuit alle kanten van de samenleving om zo sociale cohesie te bevorderen. De culturele
sector moet netwerken creëren en hierin bemiddelen om zo die samenwerking te stimuleren.

In dit onderzoek probeer ik aan te tonen dat social media een technisch hulpmiddel kan zijn
voor de culturele sector, en zo aan de vraag van de Raad voor Cultuur te voldoen. Ik zal door
middel van literatuuronderzoek de geschiktheid van social media voor participatie proberen
toe te lichten. Vervolgens zal ik door een analyse van een praktijkvoorbeeld dit extra proberen
te onderbouwen. Het social media gebruik van het Amsterdams Historisch Museum zal als
casestudie dienen.

In het eerste hoofdstuk wordt het advies van de Raad voor Cultuur van dit jaar uitgebreid door
mij geanalyseerd, om vervolgens tot de geformuleerde hoofdvraag te komen. Daarna zal ik
mijn weg vervolgen via de kernwoorden van dit onderzoek, netwerksamenleving, social
media, participatie en het Amsterdams Historisch Museum, om tot de beantwoording van de
hoofdvraag te komen.

3
Hoofdstuk 1 - De netwerksamenleving

In dit hoofdstuk zal het in maart 2010 uitgegeven advies ‘Netwerken van
betekenis.Netwerken in digitale cultuur en media’ van de Raad voor Cultuur bekeken worden.
De Raad heeft dit advies geschreven vanuit de benadering dat we leven in een
netwerksamenleving. Daarom zal ik na een uitgebreide beschrijving van de kernpunten uit het
advies, deze netwerksamenleving kort vanuit het theoretische kader van socioloog Manuel
Castells willen toelichten. Vervolgens zal ik mijn visie op de adviezen van de Raad voor
Cultuur, en de door mij hieruit getrokken conclusies presenteren om uiteindelijk tot de
formulering van mijn hoofdvraag te komen.

1.1 Advies Raad voor Cultuur maart 2010: Netwerken van betekenis. Netwerken in
digitale cultuur en media

Op 30 maart 2010 bracht de Raad voor Cultuur het advies ‘Netwerken van betekenis.
Netwerken in digitale cultuur en media’ uit. Dit naar aanleiding van een adviesaanvraag van
de toenmalige minister van onderwijs, cultuur en wetenschap, de heer Plasterk. Deze vroeg op
29 april 2009 een advies aan bij de Raad voor Cultuur over het te voeren beleid op het gebied
van digitale cultuur en media.
De heer Plasterk is van mening dat de ontwikkelingen op het gebied van digitale cultuur en
media snel gaan en vraagt zich of het huidige beleid nog wel functioneert.1
In de concretisering van de vraag maakt de heer Plasterk in eerste plaats duidelijk dat
cultuurbeleid belangrijk is omdat het bijdraagt aan sociale cohesie en een gezonde economie.
Creativiteit, dat voortkomt uit een rijk cultureel leven, versterkt dit. Het is daarom belangrijk
cultuurparticipatie te bevorderen.
Plasterk stelt vast dat digitale cultuur sinds het eind van de jaren negentig grote
ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Er komen steeds meer mogelijkheden voor het
produceren, verspreiden en consumeren van cultuur. Media en culturele instellingen moeten
volgens het kabinet op vernieuwende wijze gebruik maken van de mogelijkheden die de
informatie- en communicatietechnologie (ICT) met zich mee brengt. De heer Plasterk schrijft
dan ook: “Ontwikkelingen op dit terrein zullen ook in de komende jaren grote invloed hebben.

1
Plasterk, R. Adviesaanvraag digitale cultuur en media. brief gericht aan Raad voor Cultuur. Den Haag, 29 april
2009.

4
Er is dus alle reden om te kijken of het mogelijk opnieuw vormgeven van het beleid aan orde
is.”2

De Raad voor Cultuur is een wettelijk adviesorgaan die de regering op het gebied van kunst,
cultuur en media raad geeft over het te voeren beleid en subsidiebesluiten. Deze heeft in maart
2010 het advies ‘Netwerken van betekenis.Netwerken in digitale cultuur en media’
uitgegeven als reactie op bovenstaand adviesaanvraag van de heer Plasterk.
In het advies probeert de Raad het belang van vernieuwing binnen de netwerksamenleving
duidelijk te maken, waarbij zij digitalisering als belangrijkste hulpmiddel hiervoor benoemt.
De Raad wil een zogenaamd “netwerkmodel voor e-cultuur’ ontwikkelen”.3
In het advies wil de Raad duidelijk maken dat het noodzakelijk is nieuwe strategieën te
ontwikkelen door de digitalisering die plaats heeft gevonden (en nog plaats vindt) binnen
verschillende sectoren. Dit moet gedaan worden door verschillende instellingen binnen die
sectoren en de overheid. Deze moeten dit volgens de Raad wel doen vanuit hun “specifieke
identiteit”. Het is belangrijk dat er hierbij samengewerkt wordt.4
De Raad introduceert in het advies “drie typen cultureel onderzoek” om deze strategieën mede
te ontwikkelen en te onderbouwen. Deze verschillende vormen van onderzoek worden
bijeengehouden door twee standpunten, namelijk “culturele betekenisketens en
netwerktaken”. De eerste is “de aanduiding voor de verbinding op het gebied van inhoud en
waarde tussen verschillende knooppunten in de netwerken van de samenleving; de tweede
zijn de taken die bij de verbinding horen. Het zijn de bouwstenen voor een visie op de
cultuursector die functioneert als betekenislaboratorium op het gebied van open innovatie
voor de samenleving.”5

Volgends de Raad heeft de digitalisering de individualisering binnen onze samenleving


versneld. De sociale verbanden zijn sterk groeiend, maar de omvang en impact is nog
onduidelijk. Aan de ene kant worden de actoren in de netwerksamenleving individueler, maar
aan de andere kant meer netwerkafhankelijk. De onderlinge interactie en communicatie is
door de digitale mogelijkheden toegenomen, maar deze verbindingen en samenwerking

2
Plasterk, R. Digitale Cultuur en Media: naar een integrale visie voor 2009-2012. Adviesaanvraag. Den Haag,
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2009. p. 1
3
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 3
4
Ibidem: p. 3
5
Ibidem: p. 3

5
missen betekenis in de zin van inhoud en waarde, aldus de Raad.6
In het advies is te lezen dat de netwerksamenleving zich kenmerkt door het missen van
traditionele gezagsverhoudingen. De individuele burger keert zich tegen het oude politieke
gezag, en wil zelf inspraak hebben in allerlei maatschappelijke zaken. Zij vinden
medestanders in netwerken, waar de individuele burgers zich verenigen.7
Netwerken zijn constant in beweging, wat ervoor zorgt dat de sociale en culturele verbanden
steeds veranderen en daarmee ook de betekenis ervan. Daarmee bevindt onze samenleving
zich in een leerproces. Het is op zoek naar die nieuwe betekenissen en de nieuwe sociale
samenhang.8
De Raad is van mening dat cultuur zorgt voor creativiteit, inspiratie, innovatie en het vormen
van betekenissen. Cultuur heeft dus een centrale functie in de netwerksamenleving. Het is
daarom belangrijk dat cultuur zichtbaar is. De Raad denkt dat digitalisering bijdraagt aan die
zichtbaarheid.9

In het voorgaande advies vond de Raad de grootste waarde van de digitalisering het
makkelijker verbindingen leggen. Zij pleitten voor het leggen van verbindingen tussen
verschillende partijen en op verschillende niveau’s binnen de samenleving, onder andere
tussen instellingen, sectoren, inhouden en producten. De Raad is van mening dat “juist in die
verbindingen, op grensvlakken, aan randen van bestaande structuren vernieuwingen kunnen
plaatsvinden”. Daarmee probeerden zij eigenlijk het belang van het creëren van netwerken al
duidelijk te maken.10
Ik ben het eens met de Raad dat we in de huidige samenleving steeds meer digitale sociale
verbanden zien. Door de komst van web2.0 vindt er participatie en innovatie plaats. Op deze
online sociale netwerken ontmoeten mensen elkaar en leggen ze relaties.
De netwerken waar de Raad naar streefde in haar voorgaande advies, zijn inmiddels
gerealiseerd. In dit advies is de Raad zich er bewust van dat er nu verder nagedacht moet
worden over hoe deze sociale netwerken, functioneren binnen de “betekenisketens”, en hoe
deze zich verhouden tot de culturele sector. Binnen de huidige netwerksamenleving, en de
digitalisering als katalysator voor vernieuwing hierbinnen, is er veel mogelijkheid voor
participatie, dat door de Raad als kernthema benoemd is. Volgens het advies is nu het

6
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 5
7
Ibidem: p. 5-6
8
Ibidem: p. 6
9
Ibidem: p. 6-7
10
Ibidem: p. 7

6
hoofdprobleem vooral het gebrek aan betekenis, zoals hierboven al aangegeven is. “Terwijl
alom wordt erkend dat netwerken en de samenleving geworteld zijn in technische
infrastructuur, verbindingen en connecties, is er nog weinig erkenning voor het belang van
betekenis – de inhoud, de waarde en het doel van dat wat tot stand komt via
netwerkverbindingen. De Raad constateert dat de netwerksamenleving hunkert naar
betekenis.”11
Volgens de Raad liggen hier dus kansen voor de culturele sector, omdat deze betekenis binnen
de netwerken nu vorm kan geven. Het creëren van betekenis is al enigszins op gang gekomen
door de enorme hoeveelheid participerende Internetgebruikers. De culturele instellingen
zouden hierin een inspirerende, stimulerende, en innoverende rol moeten aannemen. De Raad
ziet hierbij een rol voor cultureel onderzoek. Dit houdt volgens hen een onderzoekende
houding in, waarbij experimenteren, innoveren en het zoeken naar nieuwe vormen het
uitgangspunt is.12
In het advies wordt door de Raad drie verschillende vormen van cultureel onderzoek
gedefinieerd, die volgens hen te zien zijn als “in – en uitzoombewegingen in
netwerkconstellaties”.13
- vormonderzoek: experimenteel onderzoek naar nieuwe vormen, waar gekeken wordt naar de
mogelijkheden en onmogelijkheden van het technologische materiaal waar “het product” van
gemaakt is en hoe deze zich verhoudt tot de daaraan gekoppelde sociale netwerken.
- contextonderzoek: kijken naar het functioneren van een product binnen een van tevoren
bepaalde context. Voor gesignaleerde problemen wordt gezocht naar een oplossing.
- transformatieonderzoek: het uitbreiden van het contextonderzoek. Het functioneren van het
product (de nieuwe vorm) wordt in plaats van binnen de vooraf bepaalde context, nu bekeken
binnen de alledaagse praktijk van culturele en niet culturele instellingen, burgers en
organisaties. De sociaal culturele gevolgen worden gemonitord.14
Deze drie onderzoeken inspireren en versterken elkaar, en volgen elkaar op de bovenstaande
manier dan ook op. Zo ontstaat er een vaste structuur. “De Raad is van mening dat een vitale
culturele betekenisketen bestaat uit kwalitatief hoogwaardig onderzoek naar vorm, context en
transformatie, en uit open verbindingen tussen deze verschillende soorten onderzoek.”15
Het is wel uitermate belangrijk dat het onderzoek gedeeld wordt binnen de netwerken.

11
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 8
12
Ibidem: p. 11-12
13
Ibidem: p. 12
14
Ibidem: p. 12-13
15
Ibidem: p. 13

7
De Raad geeft aan dat dit cultureel onderzoek wel vanuit de publieke sector gefinancierd zou
moeten worden. Door het experimentele karakter van de soorten onderzoek zal vanuit de
private sector de risico’s te hoog wegen en dus weinig interesse zijn. De culturele sector als
een betekenislaboratorium binnen de netwerksamenleving.16
De Raad is zich ervan bewust dat er grote verschillen zitten in de drie soorten onderzoek.
Hierdoor kunnen culturele instellingen niet alle drie de vormen realiseren. Hun voornaamste
bezighouden is namelijk het uitvoeren van hun kerntaken. Om toch de vernieuwingen binnen
de maatschappij door te zetten, is het noodzakelijk dat de verschillende culturele instellingen
netwerken creëren, waarbinnen samengewerkt kan worden.
De Raad vraagt de culturele instellingen hun kerntaken te formuleren en de daaruit afgeleide
netwerktaken, die relevant zijn voor hun kerntaken. “Het gaat erom dat instellingen expliciet
formuleren hoe zij ervoor zorgen dat hun producten en kerntaken aansluiten op die van ander
instellingen en spelers, en hoe zij samenwerken met derden die gebruik willen maken van de
producten of kennis van betreffende instelling.”17

Volgens de Raad zijn de nieuwe vormen die de cultuur en media door de digitalisering hebben
gekregen, een deel van het proces waarbij sociaaltechnologische innovatie en participatie door
nieuwe partijen binnen de maatschappij worden uitgevoerd. De noodzakelijke
veranderingsprocessen zijn fundamenteel. De mogelijkheden die de digitalisering heeft
gecreëerd hebben ervoor gezorgd dat cultuur, informatie en de samenleving veranderen. “De
rol van de overheid – (en in het verlengde daarvan de sectorinstituten) – is om de diversiteit,
kwaliteit en samenhang en maatschappelijke relevantie van het digitaal cultureel aanbod te
bevorderen en de zoektocht naar de te ontwikkelen strategieën te ondersteunen en
stimuleren.”18
Volgens het advies ligt hier in een belangrijke rol voor de culturele instellingen. Zij moeten de
netwerken stimuleren door in eerste instantie de culturele betekenisketens en netwerktaken
inzichtelijk te maken. Hierdoor hoopt de Raad dat de vaak nu naar binnen gerichte houding
van de culturele sector plaats maakt voor een meer waardevolle rol binnen de
netwerksamenleving. Ze moeten zich bewust worden van de verantwoordelijkheid die zij

16
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 15-16
17
Ibidem: p. 16-17
18
Ibidem: p. 21

8
hebben in het bewaken van de kennis van de culturele netwerksamenleving. De overheid moet
de culturele sector hierin ondersteunen.19
De Raad besluit het advies met de aanbeveling dat samenwerken noodzakelijk is voor het
slagen van de transformatie. De culturele instellingen moeten onderling en met andere
sectoren samenwerken om maatschappelijk te innoveren. Ook zal gebruikersparticipatie
moeten worden gestimuleerd.20

In het advies komt duidelijk naar voren dat de netwerksamenleving, waarin wij ons op dit
moment bevinden, voor constante vernieuwing zorgt. De door de digitalisering mogelijk
gemaakte toename van onderling contact tussen verschillende partijen, zorgt onder andere
voor mondige burgers. Deze willen inspraak hebben in allerlei maatschappelijke zaken en
zoeken hun heil bij andere in de netwerken. Zo wordt er dus in de samenleving volop
“genetwerkt”, en allerlei verbindingen gelegd. Web 2.0 heeft dit nog makkelijker gemaakt,
omdat elke gebruiker zelf waarde en inhoud toe kan voegen. Er vindt hier dus in grote mate
participatie plaats. Dit soort participatie is een kernthema, zoals in het advies te lezen valt.21

1.2 Manel Castells’ netwerkmaatschappij

Socioloog Manuel Castells signaleerde reeds de netwerkmaatschappij. Hij bekeek de


vernieuwde maatschappij in zijn boek (trilogie) ‘The Information Age: Economy, Society,
and Culture’, geschreven achtereenvolgens in 1996, 1997 en 1998.
“Er is sprake van een nieuwe maatschappij. Een nieuwe (netwerk)maatschappij is ontstaan als
een structurele verandering kan worden waargenomen in de productieverhoudingen,
machtsverhoudingen en in de gepercipieerde verhouding tot de werkelijkheid.”22
Castells is van mening dat deze veranderingen veroorzaakt zijn door de zogenaamde
informaticarevolutie. De mogelijkheden die hierdoor ontstaan zijn hebben de manier waarop
er wordt gedacht, gecommuniceerd, geconsumeerd, en geproduceerd veranderd. Volgens
Castells heeft het de mogelijkheden waarop de menselijke geest vorm geeft aan kennis
verveelvoudigd. De technologische revolutie zorgde voor het floreren van deze zogenaamde
informatiesamenleving. Deze wordt namelijk gekenmerkt door de technologische cultuur. In

19
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 21-23
20
Ibidem: p. 26
21
Ibidem: p. 8
22
Castells, M. The Informartion Age: Economy, Society and Culture. Vol. III: End of Millenium. Oxford,
Malden, MA, Blackwell:1998. p. 340

9
die technologische cultuur vinden er constant ontwikkelingen op het gebied van informatie-
en communicatietechnologie (ICT) plaats. Volgens Castells veranderen de structuren en de
omgeving hierbinnen constant. De door ICT beschikbare middelen zorgden voor een
doorbraak van de netwerklogica. Netwerken zijn dynamische structuren die zich zonder
probleem kunnen aanpassen aan nieuwe omgevingen. De openheid van een netwerk zorgt
voor het open structureren van complexe gegevens, die volop te vinden zijn in de
informatiesamenleving.23 Volgens Castells vormt in een netwerkstructuur de ICT het
verbindende element.24

Castells visie is dat de netwerkmaatschappij dus ontstaan is uit de informaticarevolutie. In de


netwerkmaatschappij gaat het over het uitwisselen van informatie. Castells benadrukt dat het
hierbij niet gaat om de informatie maar over de uitwisseling zelf, om netwerken. Dit sluit aan
op hetgeen de Raad voor Cultuur duidelijk probeert te maken in het advies van maart 2010.
Het ontbreken van betekenis in de netwerkmaatschappij. En dit in een maatschappij waar
informatie een primaire grondstof lijkt te zijn. Door middel van informatie en kennis weet
men zichzelf beter staande te houden bij veranderingen in de samenleving. Kennis is de
belangrijkste productiefactor, en Castells voorspelling is dat deze behoefte aan kennis zal
blijven groeien. Volgens hem gaat het binnen de netwerkmaatschappij om het creëren en
deelnemen in netwerken.25

1.3 Advies Raad voor Cultuur maart 2007: Innoveren, Participeren!

In maart 2007 kwam de Raad voor Cultuur met het advies ‘Innoveren, Participeren’ voor de
agenda van het cultuurbeleid en de culturele basisinfrastructuur. Hierin schetste de Raad het
beeld van een steeds ontevredener wordende samenleving, waarin men een steeds
individuelere en een naar binnen gerichte houding aanneemt. De Raad pleit in het advies voor
cultureel burgerschap, waarbij men bewust moet zijn van de noodzakelijkheid van cultuur
voor de samenleving. “Burgerschap en maatschappelijke participatie zijn in een tijdperk van
migratie, globalisering en heterogenisering van de samenleving sterk onder druk komen te

23
Debroux, J. Het globaal casino. De netwerksamenleving van Manuel Castells. Tijdschrift voor Geestelijk
Leven (TGL), jrg. 56, nr 1. Leuven: 2000. p. 11
24
Maat, A, van der. Een nieuwe hiërarchie in de netwerksamenleving: analyse van de invloed van netwerk
technologieën op de autonomie van de overheid. Universiteit Twente, Enschede: 2004.
<http://avandemaat.tripod.com/id33.html>
25
Ibidem

10
staan.”26 Dit nog voor de financiële crisis zich aandiende. De Raad sluit hierbij aan op de
oproep tot een ‘nationale participatiestrategie’ door de voorzitter van de Sociaal Economische
Raad. De bedoeling daarvan is burgers door een voortdurend leerproces (onderwijs en
scholing) weerbaar en vertrouwd te maken met de constant veranderende wereld. Het
inbedden van nieuw zelfvertrouwen in de maatschappij.27
De Raad adviseert dat de overheid zich bewust moet zijn van hun leidende rol in het
stimuleren van innovatie en participatie binnen de maatschappij. Volgens de Raad is de
burger zelfredzaam genoeg, om als overheid steeds representatiever op te treden. Dit omdat de
burgers door voldoende mediawijsheid zich staande weten te houden binnen de door de
digitalisering en medialisering constant vernieuwende maatschappij. De zelfstandige burger is
in staat om zelf zijn positie te bepalen tegenover de ontwikkelingen en hoe hierop te
participeren. “Burgerschap en maatschappelijke participatie zijn niet louter een kwestie van –
ooit verworven – formele rechten en van economische zelfstandigheid. Het zijn zaken die dag
in en uit moeten worden bevochten en waargemaakt, en daarbij spelen cultuur en culturele
participatie een cruciale rol.”28
Volgens de Raad maakt digitalisering participeren makkelijker. Ook creëert het netwerken,
waarbinnen mensen, instellingen en organisaties informatie en kennis onderling delen.
De technologische ontwikkelingen zijn constant in beweging en er komen dagelijks nieuwe
mogelijkheden om als gebruiker te participeren en op een interactieve manier te werken met
de content van culturele instellingen. De Raad geeft aan dat culturele instellingen hierin hun
verantwoordelijkheid moeten nemen en daarop inspelen. Informatie, kennis, media en cultuur
zouden met elkaar uitgewisseld moeten worden en het Internet is hiervoor het perfecte
netwerk.29

1.4 Deelconclusie

De Raad is in het advies duidelijk over hun visie op de ontwikkelingen binnen de


maatschappij en de invloed hiervan op de culturele sector. Echter blijven ze in het advies
hangen in abstracte termen. Zelfs de aanbevelingen waarmee het advies wordt afgesloten mist

26
Innoveren, participeren!: Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Raad voor Cultuur:
maart 2007. p. 4
27
Ibidem: p. 11
28
Ibidem: p. 13
29
Ibidem: p. 18-19

11
concretisering. Hierdoor is het lastig om direct praktische ideeën te vormen over hoe samen
tot een betekenisvolle maatschappij gekomen kan worden.

De netwerksamenleving is volgens de Raad voor Cultuur zoekende naar nieuwe betekenissen


en sociale samenhang. Volgens hen kan de culturele sector als betekenislaboratorium binnen
deze samenleving, de betekenisproductie vorm geven. “Cultuur is het geheel van praktijken
en gebruiken waarmee de leden van de samenleving betekenis verlenen aan hun historische en
sociale bestaan”.30 In het advies geeft de Raad aan dat culturele instellingen dus genoodzaakt
zijn om met andere culturele instellingen, maar ook met het publiek en andere organisaties
samen te werken, om zo gezamenlijk de netwerkmaatschappij van kennis en waarde te
voorzien. Zij hebben hier dus een centrale rol in te vervullen. Het is volgens de Raad van
belang dat de burger zich ook bewust wordt van het belang van cultuur voor de samenleving.
De overheid en de culturele sector moeten dit cultureel burgerschap en de maatschappelijke
participatie onder de burgers bevorderen. “Burgerschap staat of valt met goed geïnformeerde
burgers, en in het verlengde daarvan met instellingen die onbelemmerd en bemiddelend
toegang bieden tot bronnen van cultuur en informatie.”31

Culturele participatie speelt dus een belangrijke rol in dit geheel. Participatie wordt mogelijk
door netwerken, omdat die een open en dynamische structuur hebben.
Digitalisering heeft nieuwe vormen van participatie mogelijk gemaakt. Het heeft nieuwe
vormen van netwerken gecreëerd, waar verschillende partijen kunnen participeren en zo
gezamenlijk cultuur kunnen beoefenen. Op die manier kan de betekenisketen vorm krijgen.
Op het Internet is de betekenisproductie al in gang gezet door de enorme hoeveelheid
participerende Internetgebruikers. Het web, en dan in het bijzonder social media, lijkt mij als
dynamisch en interactief netwerk uitermate geschikt voor cultuurparticipatie.
Op die manier zou social media een grote rol kunnen spelen in het bevorderen van participatie
binnen de netwerkmaatschappij, om zo tot netwerken van betekenissen te komen.
In dit onderzoek wil ik kijken naar de mogelijkheid hiervan. Omdat dit een masterthesis
betreft, zal het onderzoek op een kleinschaliger niveau worden uitgevoerd. Ik zal
literatuuronderzoek op het gebied van social media en participatie doen, om deze vervolgens

30
Innoveren, participeren!: Advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur. Raad voor Cultuur:
maart 2007. p. 20
31
Ibidem: p. 4

12
te vergelijken met de casus ‘het social media gebruik van het Amsterdams Historisch
museum’.
Vanuit hier ben ik tot de volgende hoofdvraag gekomen:

In hoeverre bevordert social media participatie binnen het Amsterdams Historisch


Museum?

In het tweede hoofdstuk zal ik de geschiktheid van social media voor participatie duidelijk
proberen te maken. In hoofdstuk drie poog in aan de hand van de theorie van Etienne Wenger
het begrip ‘participatie’ op een bruikbare manier vorm te geven.
Vervolgens bekijk ik in het vierde hoofdstuk het social media beleid van het Amsterdams
Historisch Museum.
Ter verduidelijking van het bovenstaande, heb ik de volgende subvragen geformuleerd:

 Waarom is social media zo geschikt voor participatie?


 Wat is een bruikbare definitie van het begrip participatie?
 Hoe ziet het social media gebruik van het Amsterdams Historisch Museum eruit?

13
Hoofdstuk 2 - Social media om de netwerksamenleving te laten participeren

In dit hoofdstuk zal ik proberen duidelijk te maken waarom social media zich zo goed leent
voor participatie. Dit door de kenmerken van social media toe te lichten.

2.1 Social media en web 2.0

Social media, een begrip wat we ook in het Nederlands gebruiken, blijft van verschillende
kanten ter discussie staan. Een exacte definitie is moeilijk te geven. Omdat deze discussie
verder niet van belang is voor mijn onderzoek zal ik dit dan ook niet behandelen. Voor mijn
onderzoek heb ik gekozen voor de volgende definitie, omdat deze naar mijn idee
allesomvattend genoeg is:

“Social media is de verzameling van toegankelijke online media waar mensen kunnen delen,
waarderen en creëren; de uitkomsten hiervan kunnen op hun beurt door mensen verrijkt en
geconsumeerd worden, wat kan leiden tot gemeenschapsvorming.”32

Social media komt voort uit (en is een voorbeeld van) Web 2.0, de tweede generatie van
internetsoftware. Internetspecialist Tim O’Reilly kwam in 2005 met de term Web 2.0. Web
2.0 is eenvoudig gezegd een platform voor webapplicaties. Het is een structuur waar elke
gebruiker op kan participeren. De gebruiker wordt dan ook gezien als centrum van de virtuele
wereld. Bij Web 2.0 staat interactie, participatie, gebruiksvriendelijkheid, “community”,
decentralisatie en service centraal.33
De gebruiker staat in deze volgende fase van het Internet dus centraal. Bij de ontwikkeling
van betere software wordt dan ook rekening gehouden met de wensen van alle soorten van
gebruikers. Met deze gebruikers wordt samengewerkt om dit te ontwikkelen. “The web 2.0
mindset is about using the wisdom of crowd to develop better software.”34 Zo wordt er dus
gezamenlijk gewerkt om eenvoudigere en efficiëntere toepassingen te ontwerpen, om de
gebruiksvriendelijkheid te optimaliseren. Vervolgens wordt deze informatie gedeeld, zodat
andere hier weer verder op door kunnen bouwen.

32
Tiemersma, M. Definitie social media02. Scribd: 03/20/2007. http://www.scribd.com/doc/15037/Definitie-
Social-Media02 . bezocht juli 2010
33
den Boer, G. Add this museum as a friend: online communicatie en representatie van musea. Universiteit
Utrecht, masterscriptie Nieuwe Media en Digitale Cultuur: juni 2009. p. 7
34
Kroski, E. The Hype and the Hullabaloo of Web 2.0. Infotangle, blog Ellyssa Kroski: 01/13/2006.
http://infotangle.blogsome.com/2006/01/01/13/the-hype-and-the-hullaboo-of-web-20 . bezocht juli 2010

14
In het verleden werd er op het web voornamelijk gelezen door de gebruikers, wat als statisch
gezien kan worden. Het web wordt nu op een veel actievere manier gebruikt. Gebruikers
lezen niet meer alleen, maar creëren zelf nu ook inhoud (content). Bijvoorbeeld door middel
van het schrijven van teksten of het zelf maken van muziek, en die vervolgens online te
plaatsen. Nu kan men het hele leven bijhouden op het web, en dit vervolgens delen met
andere.35
De scheidslijn tussen 2.0 en de fase daarvoor werd door O’Reilly bedacht om de ‘postcrash
web’ mee aan te duiden. Vanaf 1997 ontstond namelijk de zogenaamde ‘dot-com bubble’. De
internetsector maakte in die tijd een enorme groei door, waardoor de aandelenmarkt te hard
steeg. Er heerste onder investeerders en internetbedrijven een euforische houding, waardoor
veel risico’s genomen werd. De grote internationale concerns zagen in het Internet
commerciële mogelijkheden, en investeerden dan ook enorm veel geld in deze sector. De
aandelenkoersen stegen tot recordhoogtes, waardoor het een kwestie van afwachten werd
wanneer de zeepbel zou knappen. Dit gebeurde in 2001 en leiden tot veel faillissementen
binnen de internetsector. Na deze crash werden nieuwe kleinere internetondernemingen
opgestart, die niet meer geleid werden door kapitalisten, maar door techneuten die vol passie
en overgave op internetprojecten storten.36
Niet alleen wordt met web 2.0 door O’Reilly de fase na de crash aangeduid, maar ook op
technologisch vlak is er een nieuwe fase ingegaan. Web 2.0 technologieën zijn volgens hem
namelijk gebouwd rond een architectuur van participatie, waarmee hij de basissystemen
bedoeld die ontworpen zijn voor gebruikersbijdrage. “The web [….] took the idea of
participation to a new level, because it opened that participation not just to developers but to
all users of the system.”37 De gebruikers hebben die mogelijkheid tot het toevoegen van
waardes omdat het web een architectuur is dat bestaat uit hyperlinks.38 O’Reilly zegt dat het
web deze participatie architectuur sowieso al in zich had, maar dat er tijdens de tweede fase
software ontwikkeld is waarbij elk systeem ontworpen is voor onderlinge communicatie.39
Een “two-way” communicatie met de gebruiker waarbij zowel gelezen als geschreven wordt.

35
Kroski, E. The Hype and the Hullabaloo of Web 2.0. Infotangle, blog Ellyssa Kroski: 01/13/2006.
http://infotangle.blogsome.com/2006/01/01/13/the-hype-and-the-hullaboo-of-web-20 . bezocht juli 2010
36
Ibidem
37
O’Reilly, T. The Architecture of Participation. O’Reilly Media, blog Tim O’Reilly: Juni 2004.
http://oreillynet.com/lpt/a/5994 . bezocht april 2004
38
Met een hyperlink wordt een verbinding of koppeling bedoeld. Deze zijn te vinden op de computer en internet.
De gebruiker kan deze link volgen en zo naar een andere hyperlink gaan (op het internet vaak een andere
pagina). (bron: Wikipedia, bezocht juni 2010)
39
O’Reilly, T. The Architecture of Participation. O’Reilly Media, blog Tim O’Reilly: Juni 2004.
http://oreillynet.com/lpt/a/5994 . bezocht april 2004

15
Een blog is een goed voorbeeld van een typische web 2.0 technologie waar deze two-way
communicatie plaats vindt. Door middel van blogs kunnen we toegang krijgen tot de
collectieve intelligentie. De mogelijkheid van het snel communiceren maakt het dat we heel
gemakkelijk een beroep kunnen doen op de intelligentie van anderen. Blogs laten ons dan ook
het nieuwswaardige zien. Door de commentaren van gebruikers ontdekken we wat waardevol
is. Web 2.0 maakt volop gebruik van collectieve intelligentie. De systemen worden verbeterd
doordat de participanten (gebruikers) binnen een systeem, site of netwerk besluiten wat
waardevol is. “Participation is vital to Web2.0 because the more people who contribute, the
better the network effect and the collective intelligence.”40 Een goed voorbeeld daarvan is
Wikipedia, omdat deze online encyclopedie vollediger wordt door de participatie van de
gemeenschap.
De nieuwe fase die het web is ingegaan, is een gouden tijdperk voor participatie. Web2.0
kenmerkt zich met innovaties die participatief, interactief en sociaal zijn.

Social media (social software) is dus één van die innovaties van web 2.0. Hier vallen onder
andere blogs en sociale netwerken als Hyves, Facebook, Linkedin, en Twitter onder. Het zijn
online informatie- en kennisplatformen. De gebruikers van sociale media delen allerlei zaken
op deze platformen.
Het basiselement van social media is de toegankelijkheid. Het is een medium dat open staat
voor iedereen die er gebruik van wil maken. Op die manier kan iedereen er participeren. De
kern van social media zijn de gebruikers. Het is daarmee dus ook afhankelijk van participatie.
Vormen van actieve participatie bij social media zijn het delen van kennis, meningen,
interesses, ervaringen, en het creëren, door het actief plaatsen, toevoegen, aanpassen van
allerlei verschillende zaken. Ook kunnen de gebruikers waardeoordelen op social media
geven. Minder actieve vormen van participatie zijn het verrijken van al eerder gedane
bijdragen door andere gebruikers, en het consumeren, waarmee het lezen, bekijken of het
beluisteren van de al eerdere gedane bijdragen bedoeld wordt.
Social media is een vorm van gemeenschapsvorming. Dit kan zowel de bron, maar ook het
gevolg zijn. Mensen met dezelfde interesses of belangen kunnen hier met elkaar
communiceren.41

40
Kroski, E. The Hype and the Hullabaloo of Web 2.0. Infotangle, blog Ellyssa Kroski: 01/13/2006. p. 1
http://infotangle.blogsome.com/2006/01/01/13/the-hype-and-the-hullaboo-of-web-20 . bezocht juli 2010
41
Tiemersma, M. Definitie social media02. Scribd: 03/20/2007. http://www.scribd.com/doc/15037/Definitie-
Social-Media02 . bezocht juli 2010

16
2.2 Social media en culturele participatie

Social media is dus een set van internetapplicaties, dat verder bouwt op de technologische
basis van web 2.0. Het is hiermee mogelijk content te creëren en uit te wisselen.
Wanneer de culturele sector in samenwerking met het publiek waarde en betekenis aan onze
samenleving wil geven, die volgens de Raad voor Cultuur op zoek is naar evenwicht42, lijkt
social media hier uitermate geschikt voor. Door cultuur kunnen bepaalde ontwikkelingen in
de samenleving beter begrepen worden. Het is dus noodzakelijk dit voor iedereen inzichtelijk
te maken, vooral wanneer je als geheel aan een stabielere samenleving wil werken. Hierbij is
het belangrijk dat iedereen uit die samenleving participeert. Culturele instellingen moeten dus
een centrale rol spelen in het zichtbaarder maken van cultuur en het de burger stimuleren
cultureel te participeren. Dit kan door middel van netwerken, om zo samen betekenis te
creëren en uit te wisselen. Naast fysieke netwerken, moeten zij dus social media gebruiken als
online netwerken. Dit als nog een plek waar verbindingen gelegd kunnen worden en kan
worden samengewerkt. Sociale media heeft namelijk dezelfde open en dynamische structuur
als netwerken, dus is hier uitermate geschikt voor. Social media is ontstaan uit het idee van
web 2.0, waarbij er samengewerkt word met de gebruiker om de technologische aspecten van
het Internet te optimaliseren en vervolgens deze informatie met elkaar te delen, zodat een
ander hierop door kan bouwen. Het is ontworpen voor gebruikersbijdrage. Waar dat
misschien in het begin nog om zaken ging die maatschappelijk weinig waarde en betekenis
leken te hebben, kan dit nu goed ingezet worden voor doeleinden die de samenleving terug in
evenwicht brengen, zoals het zichtbaarder maken van cultuur. Cultuur kan door culturele
instellingen gedeeld worden met het publiek door middel van social media, zodat het publiek
in samenwerking met elkaar op deze netwerken waardeoordelen kan geven (bijvoorbeeld in
de vorm van ‘comments’), om zo vervolgens in het grote geheel samen te werken de
betekenisketen vorm te geven. Sociale media zijn online informatie- en kennisplatformen,
waar gebruikers allerlei zaken met elkaar delen. Kennis en waardeoordelen moeten worden
gedeeld. Het is dus een logische stap om als culturele instelling deze media te gebruiken om
interactie te hebben met het publiek, en deze te stimuleren om op cultureel gebied te
participeren. Dit publiek lijkt makkelijker te participeren aan netwerken die zich online
bevinden. Uit onderzoek van maart 2010 kwam naar voren dat negen miljoen Nederlanders
wel eens een sociale netwerksite bezoekt. Dit is overigens negenenzeventig procent van de

42
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur: maart 2010. p. 5

17
online populatie. Tweeënzeventig procent van de Internetgebruikers wereldwijd, maken deel
uit van minstens één social media platform.43
Hieruit kan dus opgevat worden dat de manier waarop mensen lezen, schrijven en informatie
gebruiken en verwerken, veranderd. Helen Nixon doet onderzoek naar deze zogenaamde
nieuwe vorm van geletterdheid. Volgens haar moet in het onderzoek naar deze vorm van
geletterdheid aanvaardt worden dat nieuwe media een centrale positie heeft ingenomen. In het
dagelijks leven, gebruiken mensen nieuwe media om zichzelf te uiten, te communiceren met
elkaar en betekenissen te vormen. Nieuwe media veranderen de semiotische en culturele
praktijken. Uit onderzoek wereldwijd blijkt dat nieuwe media en computers een centrale
plaats in het dagelijks leven van kinderen en de jeugd innemen. De online cultuur is onderdeel
van hun identiteit. Online luisteren ze naar hun favoriete muziek, spelen ze spelletjes, en
worden ze fan van hun sportidolen of filmhelden. Het laat zien hoe ze zichzelf presenteren en
hoe ze omgaan met sociale groepen en gemeenschappen. Hun participatie in de wereldwijde
media en online cultuur vormt de manier waarop zij communiceren en de sociale identiteit die
ze aannemen.44

Russo en Watkins schrijven in 2007 over ‘digital cultural communication’. Hiermee bedoelen
zij de gedigitaliseerde ‘two-way’ interactie tussen het publiek en de culturele instelling. Een
culturele instelling kan binnen dit kader verbindingen leggen met het publiek en zo ‘co-
creatie’ te stimuleren. Co-creatie in de zin van samenwerking met het publiek om samen
nieuwe waardes en betekenissen te generen. Dit volgens Russo en Watkins door middel van
de nieuwe media platforms en training in de nieuwe geletterdheid.45 Uit het artikel van Nixon
bleek dat deze nieuwe geletterdheid binnen de identiteit van de nieuwe generatie een
intergraal onderdeel is. Zij kennen niet anders. Het is dus belangrijk dat culturele instellingen
zich bewust worden hiervan en weten hiermee om te gaan. Russo en Watkins willen wel
waarschuwen voor niet goed doordachte investeringen in informatie- en
communicatietechnologieën. Als culturele instelling moet je wel eerst duidelijk gekeken
hebben naar de behoeften van je publiek. Ook is het belangrijk naar de bekendheid met de

43
Insites Consulting. Sociale Media around the World. 22 maart 2010.
http://www.slideshare.net/InSitesConsulting/social-media-around-the-world-3547521
44
Nixon, H. New Research Literacies for Contemporary Research Into Literacy and New Media?: Media and
Online Literacy Studies, Online-Only Supplementary Material. Readin Research Quarterly, 38(4), 407-413.
http://bit.ly/9gE5S0
45
Russo, A., J. Watkins. Digital Cultural Communication: Audience and Remediation. Theorizing Digital
Cultural Heritage:a critical discourse, edited by Fiona Cameron and Sarah Kenderline. The MIT Press, London
& Cambridge: 2007. p. 149

18
nieuwe geletterdheid van het publiek te kijken.46 Wanneer de doelgroep van een culturele
instelling meer een oudere doelgroep bevat, moet er rekening gehouden worden met het feit
dat deze minder bekend zijn met computers en social media.

2.3 Deelconclusie

Social media is volgens Russo een groeiende tak binnen de museumwereld. Musea moeten
alleen wel duidelijke strategieën vormen hoe hiermee het publiek te stimuleren om deel te
nemen aan het creëren van content (inhoud, waarde en betekenis).47
Social media zijn geschikte platforms voor culturele instellingen om de dialoog tussen en met
de gebruikers op gang te krijgen, een relatie met en tussen het publiek op te bouwen en
gemeenschappen met dezelfde interesses of belangen samen te brengen. Dit alles om de
kennisdeling zowel intern en extern te verbeteren.48
Een tentoonstelling is een voorbeeld van een sociale ruimte die een culturele instelling
beschikbaar stelt aan het publiek om zich te verzamelen, te communiceren en interactie te
hebben met elkaar en met de beschikbaar gestelde kennis. Door de sociale interactie kunnen
zij betekenis geven aan die ervaring met kennis. Door de inzet van social media kunnen
andere vormen van sociale ruimtes gecreëerd worden zodat het publieksbereik groter wordt en
meer mensen gestimuleerd kunnen worden tot culturele participatie.
Social media creëert nieuwe mogelijkheden om als culturele instelling de dialoog aan te gaan
met het publiek, op een manier die gedurende een fysiek museumbezoek niet op een zodanig
uitgebreide manier mogelijk is.49
Social media kan ook tot gemeenschapsvorming (communities) leiden. Dit zou dus de sociale
cohesie binnen de samenleving kunnen herstellen en bevorderen.
Participatie is belangrijk voor het herstellen van het evenwicht in de maatschappij. Participatie
wordt mogelijk door netwerken. Social media bestaat uit platformen waar dit gerealiseerd kan

46
Russo, A., J. Watkins. Digital Cultural Communication: Audience and Remediation. Theorizing Digital
Cultural Heritage:a critical discourse, edited by Fiona Cameron and Sarah Kenderline. The MIT Press, London
& Cambridge: 2007. p. 150-152
47
Russo, A., J. Watkins, Kelly, L., S. Chan. How will social media affect museum communication?. Proceedings
Nordic Digital Excellence in Museums (NODEM), Oslo, Noorwegen: 2006. p. 1
http://eprints.qut.edu.au
48
Kelly, L., A. Russo. From Ladders of Participation to Networks of Participation: Social Media and Museum
Audiences. Australia: 2008. for ‘Museums and the Web 2008’. p. 7
49
Dawson, B., F. McDonald, Trepanier, G. Social Presence: New Value for Museum and Networked Audiences.
Canada: 2008. for ‘Museum and the Web 2008’. p. 2

19
worden. Het is dus vanzelfsprekend dat culturele instellingen moeten kijken op wat voor
manier zij social media in kunnen zetten bij het op gang brengen van de betekenisproductie.

20
Hoofdstuk 3 – Participatie in een netwerksamenleving

Het kernthema van de Raad voor Cultuur is participatie. De samenleving laten participeren op
cultureel gebied om zo gezamenlijk betekenissen te creëren. Het is van belang dat er gekeken
wordt wat het begrip ‘participatie’ inhoudt. In dit hoofdstuk wordt getracht een werkbare
definitie van het begrip ‘participatie’ te vormen.

3.1 Gebruik van het begrip participatie

Op de Wikipedia pagina van ‘participatie’ is te lezen dat het woord afgeleid is van de Latijnse
woorden pars (deel) en cipere (nemen). Letterlijk betekent het dus deelname.50
In de van Dale staat: “het hebben van een aandeel in iets, deelname”.51

Het deelnemen of een aandeel hebben aan iets lijkt mij ook de betekenis van het begrip
participatie die de Raad voor Cultuur bedoelt. Deelnemen is echter een abstract begrip.
Deelname of “aandeel hebben” kan op allerlei verschillende niveau’s. In dit onderzoek wil ik
kijken in hoeverre social media participatie bevordert. Het is dan noodzakelijk om vast te
stellen wanneer we precies spreken over participatie.

De Raad voor Cultuur spreekt in het advies van maart 2010 (Netwerken van betekenis) over
het stimuleren van participatie. In dit advies is verder niet te vinden wanneer dit doel bereikt
zou zijn.
Wanneer ik kijk naar het advies van maart 2007 (Innoveren, Participeren!), die in de titel het
woord ‘participeren heeft’, staat wederom nergens een definiëring van het begrip.
Vervolgens ben ik verder gaan zoeken in de notitie ‘Kunst van leven: hoofdlijnen
cultuurbeleid’, de reactie van de toenmalige minister van onderwijs, cultuur en wetenschap de
heer Plasterk, op het advies ‘Innoveren, Participeren’ van de Raad voor Cultuur (2007). “De
Raad voor Cultuur heeft met Innoveren, participeren! een inspirerend en overtuigend advies
uitgebracht. De inzichten van de raad vormen mede de basis van het cultuurbeleid van dit
kabinet. Een vrij, divers, toegankelijk en internationaal hoogstaand cultureel aanbod heeft
waarde in zichzelf. Kunst, cultureel erfgoed en media vertegenwoordigen onze immateriële
rijkdom. In het beleidsprogramma heeft het kabinet aangegeven deze waarde te erkennen en

50
Wikipedia <nl.wikipedia.org/wiki/participatie>
51
van Dale

21
ernaar streven zoveel mogelijk mensen in aanraking te brengen met kunst, cultureel erfgoed
en media.”52
In de notitie zijn verder de vijf thema’s van het kabinetsbeleid te lezen, waarvan een thema
‘participatie’ is. “Participatie: Bevorderen dat cultuur meer mensen bereikt. Via een 10-
puntenplan cultuurparticipatie met aandacht voor educatie, amateurkunst, digitalisering en
toegankelijkheid en het gratis openstellen van musea voor kinderen tot en met twaalf jaar.” 53
Verderop in de notitie wordt de verwachting ten aanzien van het begrip ‘participatie’ iets
duidelijker: “Het zelf beoefenen en ervaren van cultuur is de basis van het culturele leven.”
Het gaat dus om het vergroten van deelname aan cultuur, waar het toegankelijker maken
ervan de kern is. Een ander actiepunt is het opzetten van een ‘programmafonds voor
cultuurparticipatie’.54 Hiermee wil het kabinet amateurkunst een centralere plaats binnen de
cultuur geven. Het gaat dan om het beschikbaar stellen van de mogelijkheid om zelf een
culture activiteit te beoefenen, door bijvoorbeeld een muziekinstrument te spelen of
schilderles te nemen.
Het ‘Fonds voor Cultuurparticipatie’ bestaat nu sinds januari 2009. “Het steunt mensen en
initiatieven die bijdragen aan een brede, diverse en kwalitatief hoogstaande cultuurparticipatie
in Nederland.”55
Volgens het beleidsplan van het fonds is de missie om burgers in Nederland te stimuleren
actief deel te nemen aan het culturele leven. Iedereen moet dus ook de mogelijkheid hebben
om deel te nemen aan cultuur en op die manier aan de samenleving.
Het is duidelijk in de publieke stukken te lezen waarom het kabinet cultuurparticipatie zo
belangrijk vindt, maar alleen niet welke niveau’s van participatie als wenselijk wordt
beschouwd. Bij welke mate van participatie is het doel bereikt?

3.2 ‘Guide to the Literature on Participation in the Arts’

‘Guide to the Literature on Participation in the Arts’ is een studie van een Amerikaans non-
profit onderzoeksinstituut. Hierin wordt een poging gedaan een analytische basis te leggen
voor kunstinstellingen wat betreft publieksbereik. In het onderzoek wordt empirische en
theoretische literatuur over participatie in de kunstsector bekeken.

52
Plasterk, R. Kunst van leven: hoofdlijnen cultuurbeleid. Ministerie van OCW, Den Haag: 2007. p. 2
53
Ibidem: 4
54
Ibidem: 21
55
Fonds voor Cultuurparticipatie. Beleidsplan. Den Haag april 2009. p. 5

22
De afgelopen 15 jaar is de wereld onder de invloed van sociale, economische en
technologische trends enorm verandert. De kunstinstellingen hebben het moeilijk door deze
veranderingen. Onder andere de toegenomen concurrentie op de vrijetijdsmarkt maakt het
moeilijk voor hen hun publiek te bereiken en ze naar hun programma’s te trekken. Omdat het
publiek niet vanzelf bij de kunstinstellingen naar binnen loopt, is het van belang dat er
strategische oplossingen moeten worden bedacht hoe het publiek dan wel te bereiken, en ze te
stimuleren om te participeren in de aangeboden kunstprogramma’s.56
Participatie kan volgens de studie op verschillende manieren gedefinieerd en gemeten
worden. Het kan verschillende vormen aannemen.57
De manier waarop mensen participeren is in allerlei verschillende vormen te vinden. Een deel
participeert door rechtstreeks betrokken te zijn bij kunst en cultuur. Dit door bijvoorbeeld het
bespelen van een muziekinstrument, of het schilderen van een schilderij. Voor andere
betekent participatie het bijwonen van een performance of een museumbezoek. Een ander
verstaat onder participeren het luisteren van een muziekopname of het bekijken van een
programma op televisie over kunst. Vormen van participatie kunnen dus zijn het doen, het
bijwonen (bezoeken), of het deelnemen via media (luisteren en bekijken).58
Volgens de studie toont de empirische literatuur aan dat meer mensen participeren in de kunst
en cultuur door het bekijken en beluisteren ervan via media dan door het bijwonen en
bezoeken ervan.59
De participerende populatie is ook geanalyseerd. Dit is in drie categorieën verdeeld. Zo is er
een groep die zelden participeert, een groep die af en toe participeert en een groep die
frequent participeert.60
Volgens de studie is het belangrijk deze onderscheidingen te maken, omdat het van invloed is
op de conclusies die eruit kunnen worden getrokken over hoeveel mensen er participeren, en
welke kenmerken deze mensen dan hebben.
In de studie wordt ook aandacht besteed aan de manier waarop participatie gemeten wordt. Er
worden drie verschillende metrieke toegelicht:
- het absolute niveau van participatie, meestal gemeten in termen van het totale aantal van
participerende. Bijvoorbeeld het totale aantal museumbezoeken in één jaar.

56
McCarthy, F., E. Ondaatje, Zakaras, L. Guide to the Literature on Participation in the Arts. RAND: prepared
for Wallace Reader’s Digest Funds, 2001. p.1
57
Ibidem: p. vii
58
Ibidem: 6-7
59
Ibidem: 7
60
Ibidem: 8

23
- percentage van participatie over een bepaalde periode, meestal weergegeven als een bepaald
percentage van de totale populatie die participeerden. Bijvoorbeeld het totale aantal
museumbezoeken gedurende een periode.
- de frequentie van participatie onder degene die participeerden. Bijvoorbeeld het gemiddelde
aantal museumbezoeken dat de participanten hebben gedaan in het afgelopen jaar.
De statistische gegevens die hieruit komen vertellen hoe het algemene niveau van participatie
verandert.61
Volgens de studie is de theoretische literatuur veel minder uitgebreid wat betreft participatie
binnen de kunstsector. De sociale wetenschappen benaderen participatie aan kunst en cultuur
namelijk vanuit economisch oogpunt, binnen het kader van consumentengedrag.62

Ik denk dat de aangetoonde empirische en theoretische literatuur, samengevat in de studie


‘Guide to the Literature on Participation in the Arts’, niet volstaat wanneer de stimulatie van
participatie wordt bekeken vanuit maatschappelijk oogpunt. Deze onderzoeken zijn teveel
geschreven vanuit het oogpunt van de culturele instelling, met het doel hen te helpen hun
publiek te bereiken. Indirect wel om samen aan een betekenisvolle maatschappij te werken,
maar directer om hun bezoekersaantallen te vergroten. Op bezoekersaantallen worden
culturele instellingen uiteindelijk toch op afgerekend, zeker als het gaat om subsidies.63 In de
recessie hebben de overheid en andere investeerders niet meer de mogelijkheid om veel
verschillende culturele instellingen te financieren. Financieel gezien kunnen ze het risico niet
nemen te investeren in instellingen (ondernemingen) die niet lijken te functioneren.
Voor het doel van mijn onderzoek zijn deze manieren van onderzoek achterhaald omdat
bijvoorbeeld participatie op sociale media netwerken niet op die manier gemeten kan worden.
Participanten op het web kunnen niet gemeten worden aan de hand van cijfers van
bezoekersaantallen. Daarbij vind ik de in de studie gepresenteerde onderzoeken niet de juiste
toon hebben. Op deze manier wordt er alleen gekeken naar hoe participatie binnen de vier
muren van het museum te stimuleren. De Raad voor Cultuur pleit juist voor een stimulatie van
cultuurparticipatie op meerdere niveau’s. De culturele instellingen moeten niet binnen het
kader van het museum blijven denken, maar juist dieper de samenleving induiken. Hier

61
McCarthy, F., E. Ondaatje, Zakaras, L. Guide to the Literature on Participation in the Arts. RAND: prepared
for Wallace Reader’s Digest Funds, 2001. p. 9-10
62
Ibidem: p. 22
63
Gesprek met Hester Gersonius, verantwoordelijk voor het social media beleid in het AHM, dat plaatsvond op
26 juli 2010 te Amsterdam.

24
kunnen namelijk ook verbindingen met het publiek gemaakt worden, en cultureel worden
geparticipeerd, maar deze zou door de beschreven studie niet naar voren komen.
Als we cultuurparticipatie vanuit de sociaal-culturele vraag naar betekenis willen bekijken, is
een andere theoretische invalshoek noodzakelijk. Een die het toelaat participatie buiten het
museum ook als betekenisvol te zien. Ik gebruik hiervoor de theorie over leren als sociale
participatie, van Etiénne Wenger.

3.3 Etiénne Wenger

Etienne Wenger (1952) is een theoreticus die zich bezig houdt met educatie. Zijn werken zijn
geschreven vanuit de gedachte dat leren van nature een sociaal proces is, en dit ook niet kan
worden bekeken zonder te kijken naar de sociale context waarin het plaatsvindt. Het begrip
participatie benadert hij dan ook vanuit het menselijke leerproces.
Wenger bekijkt het proces van leren in een ander perspectief dan we gewend zijn. Hij wil niet
naar leren kijken op de manier waarop we dit doen in klaslokalen of andere plaatsen waarbij
leren afgezonderd is van participatie in de buitenwereld. Wenger wil ‘leren’ plaatsen in de
context van onze belevingen door het participeren in de wereld. Leren is namelijk natuurlijk
en onvermijdelijk. Leren is in essentie een fundamenteel sociaal verschijnsel. Het
weerspiegelt onze sociale aard, hetgeen ons in staat stelt om te voelen. Participeren in sociale
context laat ons leren. Met participatie verwijst Wenger niet naar alleen betrokkenheid bij
bepaalde activiteiten met bepaalde mensen, maar naar een proces van actieve deelname in het
bouwen en onderhouden van sociale gemeenschappen en het creëren van identiteiten die in
verband staan met die gemeenschappen.64
Wenger introduceert ‘Community of Practice’ om het theoretische idee van leren als sociale
participatie aan de hand van een gezamenlijke ervaring duidelijk te maken. Met ‘Community
of Practice’ bedoelt Wenger een groep mensen die dezelfde praktijken, belangen, en
handelingen delen.65 Gloerich vertaalde deze ‘Communities of Practice’ van Wenger in zijn
afstudeerscriptie over online participatie als groepsformaties, en kort het af als CoP.66 Dit zal
ik van hem overnemen.

64
Wenger, E. Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press: 1998. p.
3-4
65
Ibidem: p. 5
66
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008. p. 4

25
Volgens Wenger behoren we allemaal op bepaalde momenten tot CoP’s. Deze veranderen wel
in de loop van ons leven. CoP’s zijn overal te vinden. Ze zijn integraal onderdeel van ons
dagelijks leven. Ze zijn alleen zo informeel en alomtegenwoordig dat we vertrouwd met ze
zijn, en nooit bewust aandacht eraan schenken. Iedereen kan volgens Wenger wel een aantal
CoP’s noemen waar ze kernleden van zijn (bijvoorbeeld vriendengroepen), en een aantal waar
we minimaal betrokken bij zijn.67
Door middel van CoP’s is de mens in staat te leren. Dit omdat binnen deze groepsformaties
kennis gedeeld wordt, bewust of onbewust. Op die manier wordt er binnen een CoP van
elkaar geleerd. Hierbij is participatie wel een voorwaarde om te leren.68 Het leren moet
overigens niet gezien worden als aparte activiteit. Wenger geeft aan dat leren niet iets is wat je
aan of uit zet. Het stopt niet wanneer je wat anders besluit te doen. ‘Leren kan op bepaalde
momenten wel intensiever zijn dan het over het algemeen is. Dit bijvoorbeeld wanneer we ons
vertrouwd voelen in een situatie, wanneer we uitgedaagd worden om buiten ons vermogen te
reageren, of wanneer we zelf besluiten te zoeken naar nieuwe CoP’s.’69 Leren is iets wat altijd
aanwezig is in ons dagelijks leven. Soms zijn we ons hier bewust van, maar vaker zijn we ons
hier niet bewust van.

Door middel van te participeren in CoP’s leert de mens dus. ‘Wenger baseert de theorie van
CoP’s op de aanname dat we sociale wezens zijn die door te leren en actief participeren in
CoP’s de wereld ervaren op een betekenisvolle manier en daar ook in meedoen. Het vormen
van groepen maakt het mogelijk om kennis te delen en van elkaar te leren.’70
Ook Wenger is zich bewust van het feit dat het begrip participatie moeilijk te karakteriseren
is. Bij zijn zoektocht in het woordenboek (Webster’s) vindt hij de volgende definiëring: ‘to
have or take a part or share with others.’71

67
Wenger, E. Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press: 1998. p.
5-7
68
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008. p. 4
69
Wenger, E. Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press: 1998. p.
8
70
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008. p. 4
71
Wenger , E. Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press: 1998. p.
55

26
Het verwijst volgens Wenger naar een proces van deelname, maar ook naar relaties met
andere. Het is een proces van actie en verbinden.
Wenger gebruikt de term participatie om de sociale ervaringen van het dagelijkse leven te
beschrijven in de vorm van betrokkenheid in sociale gemeenschappen. In deze zin is
participatie zowel persoonlijk als sociaal.
‘Participatie beperkt zich niet tot de momenten dat er actieve betrokkenheid is bij een
gemeenschap. Ook als iemand niet actief betrokken is, is iemand er onderdeel van zolang
beide partijen deze participatie herkennen. Wat Wenger dus zegt is dat participatie niet kan
worden gemeten in die tijd dat iemand bezig is met actieve interactie met een community,
maar dat als er überhaupt deel wordt uitgemaakt van een community er kan worden gesproken
van participatie. Wenger beargumenteert dat participeren net zo goed een keuze is als niet
participeren en dat beide vormen in zekere zin bepalend zijn voor identiteitsvorming.’72
Participatie kan dus op die manier gezien worden als betrokkenheid in sociale
gemeenschappen. Het gaat om wederzijdse erkenning in deze gemeenschappen. Als er in de
gemeenschap door de betrokken partijen wordt erkend dat er door een van hen wordt
geparticipeerd, volstaat dat dus als deelname en betrokkenheid.

3.4 Deelconclusie

Volgens de Raad voor Cultuur bevindt onze samenleving zich in een leerproces. Steeds
opnieuw moeten de sociale en culturele verbanden gedefinieerd worden, omdat deze door de
bewegende netwerken in de samenleving constant veranderen. Wenger laat ons zien dat
participatie in sociale context ons laat leren. De samenleving heeft dus participatie nodig in dit
leerproces. Door middel van het participeren in CoP’s zijn we in staat te leren. Binnen deze
CoP’s wordt bewust of onbewust kennis uitgewisseld. Binnen onze samenleving is het dus
belangrijk dat er CoP’s, groepsformaties, sociale gemeenschappen, netwerken zijn
waarbinnen kennis wordt uitgewisseld. Cultuur kan er dus voor zorgen dat de kennis die
uitgewisseld wordt in deze CoP’s betekenisvol is. Participatie is wel noodzakelijk in deze
gemeenschappen. Het stimuleren van het bouwen en onderhouden van CoP’s is dus een
belangrijke activiteit. Maar daarnaast is het stimuleren van participatie hierbinnen ook een
noodzakelijke actie.

72
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008. p. 4

27
Een netwerk heeft participatie nodig om te bestaan, en participatie heeft een netwerk nodig
om te bestaan. Een netwerk als een plek waarbinnen dezelfde praktijken, belangen,
handelingen, interesses of zoiets dergelijks gedeeld worden. En participatie als wederzijdse
erkenning van betrokkenheid binnen zo’n netwerk.

Deze benadering van participatie past beter bij het uitgangspunt van de Raad voor Cultuur in
het door hen uitgegeven advies van 2010. Omdat participatie op deze manier afhankelijk is
van netwerken, bereiken culturele instellingen niet hun doel ( het vergroten van
publieksparticipatie, kernthema Raad voor Cultuur), als zij zich niet bezig houden met het
bouwen, onderhouden en stimuleren van netwerken.

28
Hoofdsuk 4 - Case study: Amsterdams Historisch Museum

Ik heb gekozen om het social media beleid van het Amsterdams Historisch Museum (AHM)
te bekijken om het als praktijkvoorbeeld te gebruiken in de beantwoording van mijn
hoofdvraag. Dit omdat ik vanuit mijn eigen ervaring heb gemerkt dat zij op de online
netwerken als Facebook en Hyves erg actief zijn. Het Amsterdams Historisch Museum is een
voorloper in de Nederlandse museumwereld als het gaat om het inzetten van social media met
als doel het publiek meer te betrekken bij cultuur.
Ik zal eerst uitgebreid het beleidsplan van het museum voor de jaren 2009-2012 bekijken.
Daarna volgt een korte beschrijving van de verschillende soorten van social media die het
AHM gebruikt. Vervolgens zal ik uit de gevoerde gesprekken met Hester Gersonius,
verantwoordelijk voor het social media beleid in het AHM, en uit de statistieken over het
gebruik van social media door het AHM, mijn conclusies trekken.

4.1 Beleidsplan 2009-2012 Amsterdams Historisch Museum

De doelstelling van het Amsterdams Historisch Museum luidt als volgt:

‘Het Amsterdams Historisch Museum (AHM) stelt zich ten doel de geschiedenis van
Amsterdam toegankelijker te maken en levend te houden door deze op een actuele,
inspirerende en interactieve wijze voor een zo breed mogelijk publiek te presenteren, daarbij
optimaal gebruik makend van de historische verzameling van de stad Amsterdam, die het
museum beheert, behoudt, onderzoekt en selectief uitbreidt. [….].’73

Met dit doel voldoet het AHM aan de wens van de Raad voor Cultuur. Volgens hen kan de
samenleving door middel van cultuur betekenis verlenen aan hun historische en sociale
bestaan. Het AHM heeft een enorme verzameling van historische kennis over de stad
Amsterdam. Door zich als doel te stellen deze op een ‘actuele, inspirerende en interactieve
wijze voor een zo breed mogelijk publiek te presenteren’, maken zij cultuur dus inzichtelijker.
Op die manier werken zij samen met het onder andere het publiek om betekenissen aan het
historische en sociale bestaan van de stad Amsterdam en zijn huidige inwoners en bezoekers

73
Amsterdams Historisch Museum. Beleidsplan 2009-2012. p. voorblad

29
te verlenen. Zo hebben zij dus een aandeel in het vorm geven van de betekenisketen van de
netwerksamenleving.
Het AHM wil in dit beleid steeds meer samenwerken met het publiek door op verschillende
wijze de dialoog met ze aan te gaan. De mogelijkheden die het web met zich mee brengt zal
hierbij gebruikt worden. Op die manier hoeft het AHM niet vast te houden aan de vier muren
van het museum, maar kan het zich meer naar buiten opstellen. Zo hopen zij de mensen in de
stad beter te bereiken.74 Hiermee voldoen ze ook aan de vraag van de Raad om een
verantwoordelijkheid te nemen als culturele instelling in netwerkbemiddeling en het
stimuleren hiervan.75 Een goed voorbeeld hiervan is het Bavaria Jurkje. Dit was tijdens het
wereldkampioenschap voetbal 2010 een veel in het nieuws komend item die voor de gehele
samenleving een betekenis heeft. Het AHM heeft dit jurkje nu opgenomen in hun collectie.
Dit is een voorbeeld van hoe zij direct en relevant inspelen op een thema en zo het
gemeenschapsgevoel bevorderden Het AHM laat zien dat ze hebben nagedacht over hun
plaats in de betekenisketen.
Het voornemen van het AHM is om de samenwerking met allerlei andere partijen, variërend
van collega instellingen tot aan het bedrijfsleven, te vergroten.76
Op die manier houdt het AHM zich bezig met het netwerken en het leggen van verbindingen
om betekenissen samen met andere te creëren.

Het AHM zal nog meer investeren in publieksverbreding.77 Door meerdere doelgroepen en
partijen in aanraking proberen te brengen met het culturele erfgoed van de stad Amsterdam,
stimuleert het museum ook cultuur burgerschap. Door betekenissen uit het historische bestaan
van de stad te halen, zichtbaar gemaakt door het AHM, zal het publiek de stad in zijn huidige
bestaan beter begrijpen. Zo gebruiken zij cultuur om de samenleving waar ze nu in leven beter
te kunnen plaatsen. ‘Wie zich een beeld vormt van het verleden oriënteert zich tegelijkertijd
op het heden.’
Cultureel erfgoed is hierbij de bron om identiteit te ontwikkelen. ‘De werkwijze kan de
betrokkenheid van (nieuwe) Amsterdammers bij hun stad vergroten. Cultuur kan bijdragen
aan de sociale cohesie van de stad, […].’78

74
Amsterdams Historisch Museum. Beleidsplan 2009-2012. p. 1
75
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 21
76
Amsterdams Historisch Museum. Beleidsplan 2009-2012. p. 1
77
Ibidem: p. 1
78
Ibidem: p. 2

30
Het AHM zegt in het kopje ‘E-cultuur: interactie en participatie met publiek’ te gaan
investeren in informatie- en communicatietechnologie. Zij zijn zich ervan bewust dat door de
digitalisering het publiek andere verwachting heeft van de wijze waarop ze informatie tot zich
krijgen. Ook beseffen ze zich dat de jongere generatie op een andere manier leert.
Het publiek wil zelf bepalen wat ze met de aangeboden informatie doen, en ook in staat zijn
bijdrages te leveren. ‘Wat zwart-wit gesteld maakt het eenrichtingsverkeer – het tot je nemen
van een tentoonstelling en het bezoeken van een website - ook steeds meer plaats voor
tweerichtingsverkeer en het desgewenst samen iets nieuws creëren.’
Hiermee geeft het AHM aan dat ze bewust aan de slag gaan met het creëren van plekken waar
kennisdeling plaats kan vinden. Ze willen de bezoeker de mogelijkheid bieden coproducent te
worden in het vertellen van de geschiedenis van Amsterdam. Daarnaast hebben deze plekken
het doel om bezoekers de kans te geven elkaar te ontmoeten en gedachten en kennis uit te
wisselen over bepaalde onderwerpen die te maken hebben met de stad Amsterdam. ‘Hiermee
kunnen we ook invulling geven aan één van de doelstellingen van de stad: Amsterdammers
laten leren, genieten en profiteren van de verschillen én de overeenkomsten met hun
medestadsgenoten.’
Door het plan van het creëren van platformen met als doel de interactie met het publiek te
vergroten, voldoet het AHM dus aan de door de Raad voor Cultuur geformuleerde taak, het
aannemen van een centrale rol in netwerkbemiddeling.
Het museum is van plan de collectie inzichtelijker te maken. Dit door deze online te zetten.79
Inmiddels is dit ook gerealiseerd (vanaf begin maart 2010). Daarmee maken ze niet alleen
cultuur zichtbaarder voor de Amsterdammers, maar voor de gehele wereld. Op de website zijn
gegevens en afbeeldingen van ongeveer 70.000 voorwerpen van het AHM te zien. Hierdoor
krijgt het publiek voor het eerst inzicht in de gehele historische collectie van de stad, ook de
spullen die in de depots worden bewaard.80

Met deze beschrijving van het beleidsplan van het AHM voor de komende jaren, heb ik
geprobeerd aan te tonen hoezeer het museum bewust is van het belang van cultuur voor de
stad Amsterdam en op zo’n manier voor de gehele samenleving. De plannen die in het beleid
staan, laten zien dat het museum zijn verantwoordelijkheid neemt in het werken aan
betekenisvolle verbanden en de belangrijke rol van ICT hierin heeft opgemerkt. De plannen

79
Amsterdams Historisch Museum. Beleidsplan 2009-2012. p. 5
80
AT5. AHM zet collectie online. 4 maart 2010 <http//www.at5.nl/artikelen/36493/ahm-zet-collectie-online>.
bezocht juli 2010

31
komen namelijk op veel vlakken overeen met de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur in
het advies van maart 2010, of lopen hier zelfs op voor. Het digitaal beschikbaar maken van
hun collectie is een stap die als vooruitstrevend gezien kan worden binnen de Nederlandse
museumwereld.

4.2 Social media gebruik van het Amsterdams Historisch Museum

Het AHM gebruikt verschillende vormen van social media. Ik zal deze op een rijtje zetten en
kort toelichten.

1. AHM homepage (www.ahm.nl): Dit is de homepage van het museum. Hier is


voornamelijk praktische informatie te vinden over het museum. Vanuit deze site
kunnen bezoekers worden ‘doorgelinkt’ naar andere pagina’s van het AHM.

2. AHM blog (blog.ahm.nl): Hierop plaatsen medewerkers van het AHM nieuws en
verhalen die zich afspelen rondom het museum. Dit varieert van nieuwe aanwinsten en
ontwikkelingen in het museum tot nieuws over de stad Amsterdam dat op een manier
in verband staat met het AHM. Bezoekers van de site hebben de mogelijkheid
commentaar te geven op hetgeen er op de site vermeld wordt.

3. Ruigoordportretten (ruigoordportretten.wordpress.com): De site is ontwikkeld


naar de tentoonstelling van het AHM ‘Ruigoord: vrijhaven voor kunstenaars’ die
plaatsvond van oktober 2009 tot en met februari 2010 in het museum. Op de site zijn
portretten te zien van de kunstenaars van Ruigoord. Daarbij is een biografisch stukje
over hen leven te vinden. Bezoekers van de site hebben de mogelijkheid commentaar
te geven op hetgeen er op de site vermeld wordt.

4. Hoerengracht (hoerengracht.ahm.nl): De site is ontwikkeld naar de tentoonstelling


van het AHM ‘The Hoerengracht: Edward and Nancy Kienholz’ die plaatsvindt van
maart tot en met augustus van 2010 in het museum. Op de site is informatie te vinden
over het kunstwerk ‘The Hoerengracht’ en over andere kunstwerken die te zien zijn op
de tentoonstelling. Bezoekers van de site hebben de mogelijkheid commentaar te
geven op hetgeen er op de site vermeld wordt.

32
5. Hyves AHM (amsterdammuseum.hyves.nl): Hyves is de grootse sociale netwerksite
van Nederland. Elke gebruiker kan een persoonlijk profiel aanmaken en deze delen
met andere gebruikers. Er kunnen onderlinge relaties aangegaan worden door vrienden
van elkaar te worden. Leden van de site kunnen met elkaar communiceren door elkaar
berichten te sturen en te reageren op elkaar.Op de site zelf zijn ook allerlei
verschillende Hyves-netwerken te vinden. Hier komen Hyves-leden met dezelfde
interesse samen om hun ervaring betreft die interesse te delen. Verder kunnen
onderling allerlei vormen van informatie gedeeld worden (muziek, websites, etc.)
Ook het Amsterdams Historisch Museum heeft een profiel op de netwerksite. Zij zijn
op de site een ‘spot’. Een ‘spot’ is een netwerk voor de leden van Hyves waar zij vaak
komen. Hier kunnen ze lid van worden.

6. Facebook AHM (www.facebook.com/amsterdammuseum): Facebook is een


netwerksite die wereldwijd gebruikt wordt. Het heeft al meer dan vijf miljoen
gebruikers (juli 2010). Het is te vergelijken met Hyves. Op Facebook kunnen
gebruikers ook een profiel aanmaken en lid worden van bepaalde pagina’s
(community’s). Leden kunnen onderling allerlei vormen van informatie delen
(muziek, websites, en dergelijke).
Het Amsterdams Historisch Museum heeft een eigen pagina op Facebook. Hier
kunnen leden van Facebook lid van worden door aan te geven ‘vind ik leuk’. De
gebruiker wordt dan een fan van de pagina, en is lid van de gemeenschap.

7. Twitter AHM (twitter.com/amsterdammuseum): Twitter is een sociale netwerksite


waar gebruikers net als op Facebook en Hyves een eigen profiel aan kunnen maken.
Bij Twitter plaatst de gebruiker korte berichtjes (een tweet) van maximaal 140
karakters lang. Gebruikers kunnen aangeven wanneer ze iemand zijn tweets willen
ontvangen. Hier kunnen ze weer op reageren. Het verschil met Facebook en Hyves is
dat het hier dus om korte berichtjes gaat. Het AHM heeft ook een twitteraccount:
@amsterdammuseum.

8. Youtube Amsterdams Historisch Museum - Kanaal van ahmamsterdam


(www.youtube.com/user/ahmamsterdam): Youtube is een website waar gebruikers
videofilmpjes kosteloos kunnen uploaden. Wereldwijd werd er in het jaar 2006 er
meer dan 100 miljoen filmpjes per dag bekeken. De gebruiker die de video upload kan

33
deze voorzien van bepaalde trefwoorden (tags), zodat wanneer er gezocht wordt naar
een bepaald onderwerp, de video in de zoekmachines aanbevolen wordt. Gebruikers
kunnen reacties plaatsen op de video’s.
Het AHM heeft ook een eigen videokanaal op Youtube. Hier plaatsen zij video’s van
bijvoorbeeld een opening van een tentoonstelling of werkzaamheden binnen het
museum.

9. Flickr- Amsterdams Historisch Museum’s photostream


(www.flickr.com/photos/ahamsterdam): Flickr is een website waar gebruikers foto’s
kunnen uploaden. Net als bij Youtube worden aan de foto’s trefwoorden (tags)
gegeven. Bij het uploaden van de foto’s kan er worden aangegeven onder welke
licentie andere de foto mogen gebruiken.
Het AHM zet foto’s van allerlei verschillende activiteiten die plaats vinden op hun
‘photostream’.

10. LinkedIn- Amsterdams Historisch Museum (www.linkedin.com): LinkedIn is een


sociale netwerksite die specifiek gericht is op vakmensen. Het doel is om de leden van
elkaars zakelijke netwerk te laten profiteren. Het AHM heeft een eigen ‘groepspagina’
op LinkedIn. De groep is voor iedereen toegankelijk. De groepspagina is bedoeld om
werknemers en oud-werknemers met elkaar in contact te brengen, maar ook voor
mensen die het museum hun betrokkenheid willen tonen.

11. AHM collectie online (collectie.ahm.nl): De website AHM collectie online heeft
ongeveer 70.000 objecten van het museum online staan. Hierbij staat een korte
beschrijving van het object. Bezoekers van de site kunnen hierop reageren.

Het AHM heeft dus door middel van social media geïnvesteerd in netwerken. Als er ook
daadwerkelijk actie plaatsvindt op deze online netwerken, kan er indirect al gezegd worden
dat social media de participatie binnen het AHM bevorderd. Ik zal dit in het volgende deel
verduidelijken.

34
4.3 Social media strategie van het Amsterdams Historisch Museum (Hester Gersonius &
statistieken AHM)

Om te beginnen wil ik de door mij in hoofdstuk drie geformuleerde betekenis van participatie
nog een keer herhalen.
Een netwerk heeft participatie nodig om te bestaan, en participatie heeft een netwerk nodig
om te bestaan. Participatie in de betekenis van wederzijdse erkenning van betrokkenheid
binnen een netwerk.
Er is dus sprake van participatie wanneer iemand in een netwerk zijn betrokkenheid toont. Dit
kan op verschillende niveaus’s, zolang de betrokken partijen het als zodanig betrokkenheid
ervaren en dit ook erkennen. Een langdurig of kortstondig verbond is fundamenteel
hetzelfde.81
Vanuit dit perspectief vindt er participatie plaats binnen de door de social media gevormde
online netwerken van het AHM, wanneer er actie opgemerkt kan worden.

Op de statistieken over de gebruikte social media van het AHM worden verschillende zaken
bijgehouden over de hierboven genoemde gebruikte social media (zie bijlage I).
Pageviews, visitors, leden, fans, followers, comments; dit wordt allemaal per social media per
week bijgehouden. Aan het eind van de maand wordt de gemiddelde absolute toename, en de
procentuele toename ten opzichte van de vorige maand, berekend.
Aan de getallen die er in de statistieken staan, kan afgeleid worden dat er actie plaatsvindt.
Het museum heeft een bepaalde vorm van betrokkenheid van een gebruiker op een van de
websites erkend. Dit kan in de vorm zijn van het bekijken van een pagina (pageview), of een
lidmaatschap bij een van de sociale netwerksites (leden, fans of followers). Dit varieert dus
van een kortstondig verbond, een pageview, tot een langdurig verbond, een lidmaatschap
(leden). Het gaat erom dat de gebruiker op eigen wijze zijn betrokkenheid aan het AHM heeft
getoond, en dat het AHM dit op die manier ook heeft ervaren, en erkent. Deze erkenning
krijgt extra vorm door het statistisch bijhouden ervan.
Uit de statistieken valt af te lezen dat een social media site de ene maand een enorm hoge
‘gemiddelde absolute toename’ heeft, maar de maand daarna hier procentueel gezien weer

81
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008. p. 4

35
zakt. Wel is daarbij op te merken dat wanneer één van de social media sites lager uitkomt dan
de maand ervoor, er een andere social media site weer hoger uitkomt dan de maand ervoor.
Het lijkt dus dat deze elkaar onderling beïnvloeden. Dit is bijvoorbeeld te zien in de maand
april (04-10). Waar er bij de homepage van het AHM (www.ahm.nl) er op verschillende
punten een lichte daling in percentage ten opzichte van de maand maart af te lezen is, zien we
bij de blog van het AHM (blog.ahm.nl) dat deze met een percentage van vijftig procent is
toegenomen ten opzichte van de voorgaande maand. Waarschijnlijk komt dit doordat
bezoekers vanuit de verschillende andere social media sites van het AHM zijn doorverwezen
naar de blog. Op die manier hebben de verschillende vormen van social media ook een
samenwerkingsverband.

Hester Gersonius is een medewerkster van het Amsterdams Historisch Museum op het gebied
van social media en het web. Ik heb gedurende dit onderzoek een aantal gesprekken met haar
gevoerd over het social media gebruik van het AHM. Dit zal ik in combinatie met een
interview met haar gebruiken, gehouden door Esther Mannaerts op 18 mei 2010 voor haar
scriptie ‘Participatie, een wil of een wet?’.82

In mei van 2009 begon het AHM social media te gebruiken. Dit was niet uit bepaalde
gedachten, maar meer als experiment bedoeld om te kijken of het van toegevoegde waarde
was voor het museum. Het AHM had toen alleen nog de homepage (www.ahm.nl) wat een
erg statisch karakter had. Het museum merkte op dat het publiek meer behoefte aan interactie
had, op een manier die te zien was op de sociale netwerksites als Hyves. Zo zijn ze begonnen
met het aanmaken van profielen en pagina’s op de bestaande netwerksites, en de blog
‘Ruigoord’ gestart. Deze blog was eigenlijk een uitprobeersel. Het was erg statisch vergeleken
met de huidige blogs. Toch merkte het AHM dat veel mensen vanuit Ruigoord lid er van
werden en met elkaar communiceerden op de blog.
De gestarte sociale netwerksites groeide snel en ook de blog werd steeds actiever bezocht en
dus besloot het museum bewuster na te denken over de inzet van social media.
De inzet van social media is informerend bedoeld. Er wordt gewerkt vanuit de inhoud.
Gersonius is van mening dat “als de inhoud die je aanbiedt goed is, de rest vanzelf komt”. Er
wordt geprobeerd zoveel mogelijk variatie in de informatie die ze aanbieden op de social

82
Mannaerts, E. Participatie, een wil of een wet?: ‘Inzicht op en de vorming van prosumerschap en
publieksparticipatie binnen een symposium, ondersteund door sociale media.’. Hogeschool INHolland,
Amsterdam: 2010.

36
media sites aan te brengen. Zo proberen ze hun collectie te koppelen aan wat er vandaag de
dag speelt. Op die manier proberen ze op de belevingswereld van zoveel mogelijk mensen aan
te sluiten. De drempel wordt voor het publiek hiermee hopelijk verlaagd om een bezoek aan
het museum te brengen. Dit is overigens niet het doel van de inzet van social media. “Als
mensen na ons een jaar te volgen via het web, besluiten het museum te bezoeken is dat leuk,
maar niet het doel”.
Het doel is om de collectie van de stad Amsterdam beschikbaar te stellen. “De collectie is van
Amsterdam, dus van het publiek”. Deze kan door social media (blogs, sociale netwerksites,
onsluiten online collectie) veel zichtbaarder gemaakt worden. De collectie is te groot om
allemaal in het museum te tonen, maar door inzet van het web wordt het mogelijk ook de
objecten die normaal in de depots staan te laten zien. Het AHM vindt het belangrijk dat
iedereen de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van de collectie van de stad Amsterdam.
Het is dus op zowel commercieel als niet-commercieel vlak vrij te gebruiken. “Historisch
besef en historische verhalen zijn belangrijk om de manier van het leven nu, de maatschappij,
te begrijpen”. Dit historische besef van de stad Amsterdam wil het museum inzichtelijk
maken en beseft dat dit door social media beter kan lukken.
Op dit moment is de homepage van het AHM een plek waar vooral statische informatie te
vinden is. Vanuit hier word je als bezoeker doorgelinkt naar sociale media sites van het AHM.
De homepage fungeert nu als een spil waar alles samenkomt.
“Toen we alleen nog de homepage hadden en alleen actief waren op de bestaande sociale
netwerksites, zagen we dat door de sociale media het aantal bezoekers van de homepage erg
groeide. Eerst zaten we rond de 300 ‘visitors’ per week, en daarna rond de 400. En nu we
mensen via de homepage door verwijzen naar de blog, het aantal visitors van de homepage
weer iets terug loopt. Maar je ziet nu dat op de Hoerengracht blog er ongeveer 30.000
bezoekers zijn geweest in anderhalve maand. Dus als je alles bij elkaar optelt, dan hebben we
uiteindelijk een veel groter bereik”.

4.4 Deelconclusie

Doordat het Amsterdams Historisch Museum de betrokkenheid van de gebruikers op de door


het AHM gecreerde netwerken erkennen, is er vast te stellen dat er sprake is van participatie.
Niet alleen het bestaans van deze netwerken getuigt hiervan, maar vooral de waarneembare
actie binnen deze netwerken, die af te lezen is in de statistieken.

37
Social media heeft deze netwerken van het AHM vorm gegeven. Zo kan er dus gezegd
worden dat de participatie binnen het AHM bevordert wordt door hun gebruik van social
media.

38
Hoofdstuk 5 - Conclusie

De heer Plasterk heeft als toenmalig minister van onderwijs, cultuur en wetenschap, in 2009
een adviesaanvraag ingediend aan de Raad voor Cultuur. Hierin vraagt hij hen of het
cultuurbeleid nog wel functioneert nu de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering zo
snel gaan. Cultuur draagt volgens hem bij aan sociale cohesie en een gezonde economie, en
dit wordt versterkt door creativiteit. Creativiteit is alleen te vinden in een rijk cultureel leven.
Het is daarom van belang cultuur een stevige plek in onze samenleving te geven. Hierdoor is
het erg belangrijk cultuurparticipatie te bevorderen.
Door de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën is het mogelijk geworden om op
verschillende manieren cultuur te produceren, verspreiden en te consumeren. Culturele
instellingen moeten van deze mogelijkheden gebruik maken.83
In het advies ‘Netwerk van Betekenissen’ (2010) reageert de Raad op de vraag van de
minister. Zij pleitten voor het ontwikkelen van een netwerkmodel voor cultuur. Zij zien
digitalisering als fundamentele katalysator voor vernieuwing binnen de netwerksamenleving.
De culturele sector moet nieuwe strategieën ontwikkelen vanuit het oogpunt van
digitalisering. Zij moeten dit volgens de Raad doen ‘vanuit hun specifieke identiteit en eigen
samenwerken’.
De Raad introduceert de culturele betekenisketen, waarmee ze ‘de verbinding op het gebied
van inhoud en waarde tussen verschillende knooppunten in de netwerken van de samenleving’
mee bedoelen. Volgens de Raad missen deze verbindingen nu betekenis (in de zin van inhoud
en waarde). Dit komt omdat netwerken constant in beweging zijn, waardoor de sociale en
culturele verbanden constant veranderen. Onze samenleving bevindt zich in een leerproces
waarbij ze constant op zoek is naar nieuwe betekenissen en sociale cohesie.
Cultuur zorgt dus voor creativiteit, inspiratie, innovatie en vormt betekenissen. Het heeft dus
een centrale functie in de netwerksamenleving. Dit omdat door middel van cultuur de
verbindingen, die nu dus blijkbaar betekenis missen, de verbindingen tussen de verschillende
knooppunten in de netwerken van de samenleving betekenisvol kunnen maken. Door middel
van cultuur wordt dus de betekenisketen vorm gegeven.

Culturele instellingen moeten dus samenwerken aan betekenisvolle verbanden. Het is


belangrijk dat er op verschillende niveau’s in de samenleving hier samenwerking voor te

83
Plasterk, R. Digitale Cultuur en Media: naar een integrale visie voor 2009-2012. Adviesaanvraag. Den Haag,
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2009.

39
vinden is. De Raad geeft aan dat de culturele sector hier een centrale rol in moet vervullen,
omdat zij cultuur beheren en zichtbaar moeten maken. Vernieuwing op het gebied van
betekenis begint met cultuur.

Jarenlang hebben culturele instellingen een naar binnen gericht houding gehad. Nu is het hun
taak volgens de Raad om zoveel mogelijk mensen het belang van cultuur te laten inzien, voor
het bereiken van een evenwichtige samenleving met sociale cohesie en een gezonde
economie. Daarbij moeten ze de mensen ook stimuleren daar aan bij te dragen door samen te
werken en verbindingen te leggen. De Raad zegt namelijk dat juist in die verbindingen kans
tot vernieuwing ligt. Door die vernieuwing kan dus de samenleving op zoek gaan naar die
nieuwe samenhang en betekenissen. Participeren op cultureel vlak is volgens de Raad dan ook
noodzakelijk.
Samenwerkingsverbanden worden door middel van netwerken gerealiseerd, omdat deze door
hun vorm hier zich uitstekend voor lenen.
Culturele instellingen moeten netwerken in de samenleving stimuleren omdat er dus binnen
deze netwerken samengewerkt kan worden aan betekenisvolle verbanden. ‘In de
netwerkprocessen staat betekenis centraal en draait om het koppelen van betrokkenheid en
inspiratie aan uitdrukking en samenwerking in publieke sfeer.’84

Door het organiseren van netwerken worden voorwaarden geschept die ervoor zorgen dat
kennisdeling tot stand komt. Deze netwerken zijn wel afhankelijk van participatie. Het begrip
participatie heeft in dit onderzoek de betekenis gekregen van wederzijdse erkenning van
betrokkenheid binnen een netwerk. Participatie in deze vorm is alleen mogelijk als er
netwerken zijn. Wanneer men dus participatie wil stimuleren, wat een van de kernthema’s is
van de Raad, moeten er netwerken en gemeenschappen aanwezig zijn.
‘Sociaal betekenisvolle omgangsvormen ontstaan niet vanzelf vanuit de technologie of de
markt; zij moeten op verschillende andere plekken in de samenleving gestimuleerd en
gerealiseerd worden. De samenleving is er klaar voor –en al volop aan het werk-, maar
ontbeert samenhang en is op veel plekken nog op zoek naar vormen en goede voorbeelden.
De cultuursector kan daar bij uitstek een rol in spelen als zij zich expliciet richten op het
inspireren, organiseren, faciliteren en stimuleren van betekenisketens in sociaal-culturele
netwerken.85

84
Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010. p. 6
85
Ibidem: p.11

40
Wanneer een culturele instelling dus de publieksparticipatie binnen hun instelling willen
vergroten, zullen zij zich eerst bezig moeten houden met netwerken.

Social media is een manier om deze netwerken tot stand te brengen. Dit doordat de
technologische architectuur van het web bestaat uit basissystemen die ontworpen zijn voor
gebruikersbijdrage. Iedere gebruiker kan iets toevoegen. Tijdens de web 2.0 fase, waar het
zich nu in bevindt, is er software ontwikkeld waardoor bij elk systeem nu communicatie over
en weer mogelijk is. Hierdoor kan er interactie plaats vinden.
Social media is ontstaan uit die ontwikkelingen van web 2.0. Het zijn online informatie- en
kennisplatformen. Ofwel online gemeenschappen waar kennisdeling plaats vindt.

In hoofdstuk drie concludeer ik dat een netwerk participatie nodig heeft om te bestaan, en dat
participatie een netwerk nodig heeft om überhaupt plaats te vinden. In dat geval volstaat
social media, dat gezien kan worden als een netwerk, maar dan online, om participatie
bestaansrecht te geven. Op die manier zou vastgesteld kunnen worden dat het gebruik van
social media participatie stimuleert, en is de hoofdvraag theoretisch gezien beantwoord.

Om dit te concretiseren heb ik in hoofdstuk vier gekeken naar het social media gebruik van
het Amsterdams Historisch Museum. Omdat het AHM de betrokkenheid van de bezoekers op
de online netwerken van hen ervaart en erkent, is er sprake is van participatie. De online
netwerken zijn ontstaan door het gebruik van social media. In dat opzicht wordt participatie
binnen het AHM dus bevorderd door het inzetten van social media.
Daarnaast valt uit de statistieken te concluderen dat het gebruik van meerdere vormen van
social media, het uiteindelijke publieksbereik vergroot. Hierdoor kan er nog meer participatie
plaats vinden.

Ik ben me ervan bewust dat dit alleen aantoont dat de culturele participatie die online
plaatsvindt bevorderd wordt door het gebruik van social media. Uiteindelijk heeft dit
hetzelfde effect als dat de participatie in de niet virtuele wereld plaats zou vinden. Wanneer
het doel is om mensen in de maatschappij te laten participeren op cultureel vlak, en zo
gezamenlijk misschien tot een betekenisvolle netwerksamenleving te komen, maakt dat naar
mijn mening geen verschil of dit online gebeurt of offline (in de fysieke wereld). Het is het
meest waardevol wanneer deze twee vormen elkaar versterken en er stimulatie vanuit beide
omgevingen plaatsvindt.

41
Op dit moment lijkt de individuele burger zich erg thuis te voelen op de online netwerken
(beschreven in hoofdstuk 3). Daarom zouden ze vanuit hier gestimuleerd kunnen worden zich
ook naar de fysieke culturele gemeenschappen te bevinden.
‘Onderzoek van Thomas en Carey (informatie- en erfgoedspecialisten) wees uit dat de online
presentatie van een museumcollectie juist aanspoorde om die collectie in het echt te gaan
bekijken. Hoogleraar informatiewetenschap Marty concludeert uit onderzoek dat digitale
collecties en online tentoonstellingen mensen naar musea leiden en dat zodoende een sterke
band kan ontstaan tussen een museum en haar bezoekers.’86
Ik wil het wat betreft de link tussen online en fysieke participatie hierbij laten, omdat dit weer
een opzichzelfstaand nieuw onderzoek vereist.

Ik ben van mening dat social media, en daarmee de online netwerken, misschien wel
geschikter zijn voor kennisdeling dan de fysieke omgeving. Op de online netwerken kan er
meer interactie plaats vinden dan bij fysieke cultuurparticipatie. Tijdens een regulier
museumbezoek neemt de bezoeker kennis tot zich en vormt daar zelf betekenissen over.
Sommige bezoekers hebben behoefte aan een dialoog over de aangeboden kennis om zo tot de
betekenissen te komen. Dit is eerder mogelijk in de online omgeving dan in de fysieke
omgeving. In een museum lopen er geen conservatoren rond die je als bezoeker uitgebreid
meer kan vertellen over een bepaald onderwerp. Terwijl we dit bijvoorbeeld op de blog van
het AHM wel zien. Hier wordt er bewust tijd gestoken in de dialoog tussen het publiek en
degene die de kennis aanbiedt (bijvoorbeeld een conservator die over een bepaald onderwerp
schrijft). Wanneer een gebruiker dan een ‘comment’ plaatst, wordt dit teruggeschakeld naar
de conservator en zo vindt er een kennisuitwisseling plaats.

Het is wel noodzakelijk dat culturele instellingen een strategie bedenken die bij hen past,
wanneer ze besluiten social media in te zetten. Blair Kneppers schrijft in zijn artikel voor de
website van erfgoed2.0, dat culturele instellingen zich bezig moeten houden met de dialoog.
Volgens hem zijn ze nu teveel bezig met de manier waarop dit wordt uitgevoerd. Het gebruik
van social media is nu een enorme trend in de culturele sector. Volgens Kneppers wordt dit
alleen niet altijd op de juiste manier binnen een organisatie geïmplementeerd. Culturele
instellingen moeten wel vooraf strategieën hiervoor hebben bedacht. Anders krijg je het

86
den Boer, G. Add this museum as a friend: online communicatie en representatie van musea. Universiteit
Utrecht, masterscriptie Nieuwe Media en Digitale Cultuur: juni 2009. p. 7

42
verschijnsel, wat Kneppers nu al vaak ziet, dat het alleen wordt ingezet om een reactie uit te
lokken. ‘Het is een vraag stellen, en niet luisteren naar het enthousiaste antwoord. Dit loopt
uit op een dood spoor.’87

Social media kunnen een enorme betekenis hebben voor culturele instellingen zoals musea.
Hiermee kunnen zij het algemeen belang van een grotere sociale cohesie bevorderen.
Hiervoor is een weloverwogen strategie en helder geformuleerd doel van belang, waarbij ook
de extra tijd die aan de interactie moet worden besteed moet worden begroot.

Concreet ingaande op de door mij in hoofdstuk 1 geformuleerde hoofdvraag en subvragen


kom ik tot het volgende:

 Waarom is social media zo geschikt voor participatie?


In hoofdstuk twee licht ik de kenmerken van social media toe. De open en dynamische
structuur die het web heeft laat het toe dat gebruikers hier eigen bijdrage op kunnen leveren.
De software van social media maakt interactie mogelijk. Hierdoor kunnen netwerken
gecreëerd worden, waardoor het mogelijk is te participeren.

 Wat is een bruikbare definitie van het begrip participatie?


In hoofdstuk drie kom ik door middel van de theorie van Wenger die leren ziet als sociale
participatie, tot een voor mij bruikbare definitie van het begrip participatie. ‘Partcipatie is een
wederzijdse erkenning van betrokkenheid binnen een netwerk (community).’

 Hoe ziet het social media gebruik van het Amsterdams Historisch Museum eruit?
In hoofdstuk vier bekijk ik het social media gebruik van het AHM. Dit ter verduidelijking van
de conclusies die ik getrokken heb uit het literatuuronderzoek in de voorgaande hoofdstukken.
Vanuit deze drie subvragen heb ik een antwoord kunnen vinden op mijn hoofdvraag:

In hoeverre bevordert social media participatie binnen het Amsterdams Historisch


Museum?

87
Kneppers, B. De vraag blijft: “What’s in it for me?”. Erfgoed 2.0: 05/03/2010.
<http://erfgoed20.wordpress.com/2010/03/05/what’s-in-it-for-me/

43
De participatie binnen het Amsterdams Historisch Museum wordt daadwerkelijk bevordert
door het gebruik van social media.

44
Literatuurlijst

Plasterk, R. Adviesaanvraag digitale cultuur en media. brief gericht aan Raad voor Cultuur. Den Haag, 29 april
2009.

Plasterk, R. Digitale Cultuur en Media: naar een integrale visie voor 2009-2012. Adviesaanvraag. Den Haag,
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2009.

Netwerken van betekenis. Netwerken in digitale cultuur en media. Raad voor Cultuur, maart 2010.

Castells, M. The Informartion Age: Economy, Society and Culture. Vol. III: End of Millenium. Oxford, Malden,
MA, Blackwell:1998.

Debroux, J. Het globaal casino. De netwerksamenleving van Manuel Castells. Tijdschrift voor Geestelijk Leven
(TGL), jrg. 56, nr 1. Leuven: 2000.

Maat, A, van der. Een nieuwe hiërarchie in de netwerksamenleving: analyse van de invloed van netwerk
technologieën op de autonomie van de overheid. Universiteit Twente, Enschede: 2004.
http://avandemaat.tripod.com/id33.html

Tiemersma, M. Definitie social media02. Scribd: 03/20/2007. http://www.scribd.com/doc/15037/Definitie-


Social-Media02 . bezocht juli 2010

den Boer, G. Add this museum as a friend: online communicatie en representatie van musea. Universiteit
Utrecht, masterscriptie Nieuwe Media en Digitale Cultuur: juni 2009.

Kroski, E. The Hype and the Hullabaloo of Web 2.0. Infotangle, blog Ellyssa Kroski: 01/13/2006.
http://infotangle.blogsome.com/2006/01/01/13/the-hype-and-the-hullaboo-of-web-20 . bezocht juli 2010

O’Reilly, T. The Architecture of Participation. O’Reilly Media, blog Tim O’Reilly: Juni 2004.
http://oreillynet.com/lpt/a/5994 . bezocht april 2004

Insites Consulting. Sociale Media around the World. 22 maart 2010.


http://www.slideshare.net/InSitesConsulting/social-media-around-the-world-3547521

Nixon, H. New Research Literacies for Contemporary Research Into Literacy and New Media?: Media and
Online Literacy Studies, Online-Only Supplementary Material. Readin Research Quarterly, 38(4). 2003.
http://bit.ly/9gE5S0

45
Russo, A., J. Watkins. Digital Cultural Communication: Audience and Remediation. Theorizing Digital Cultural
Heritage:a critical discourse, edited by Fiona Cameron and Sarah Kenderline. The MIT Press, London &
Cambridge: 2007.

Russo, A., J. Watkins, Kelly, L., S. Chan. How will social media affect museum communication?. Proceedings
Nordic Digital Excellence in Museums (NODEM), Oslo, Noorwegen: 2006. http://eprints.qut.edu.au

Kelly, L., A. Russo. From Ladders of Participation to Networks of Participation: Social Media and Museum
Audiences. Australia: 2008. for ‘Museums and the Web 2008’.

Dawson, B., F. McDonald, Trepanier, G. Social Presence: New Value for Museum and Networked Audiences.
Canada: 2008. for ‘Museum and the Web 2008’.

Plasterk, R. Kunst van leven: hoofdlijnen cultuurbeleid. Ministerie van OCW, Den Haag: 2007.

Fonds voor Cultuurparticipatie. Beleidsplan. Den Haag april 2009.

McCarthy, F., E. Ondaatje, Zakaras, L. Guide to the Literature on Participation in the Arts. RAND: prepared for
Wallace Reader’s Digest Funds, 2001.

Wenger, E. Communities of Practice: Learning, Meaning, and Identity. Cambridge University Press: 1998
Gloerich, M. Afstudeerscriptie over online participatie: Een exploratief onderzoek naar de verschillende
aspecten van online participatie om een beter inzicht te geven hoe aangezet kan worden tot en gebruik gemaakt
kan worden van participatie door gebruikers. Universiteit Utrecht, masterthesis Nieuwe media en digitale
cultuur: 2008.

Amsterdams Historisch Museum. Beleidsplan 2009-2012.

AT5. AHM zet collectie online. 4 maart 2010 <http//www.at5.nl/artikelen/36493/ahm-zet-collectie-online>.


bezocht juli 2010

Kneppers, B. De vraag blijft: “What’s in it for me?”. Erfgoed 2.0: 05/03/2010.


<http://erfgoed20.wordpress.com/2010/03/05/what’s-in-it-for-me/

Mannaerts, E. Participatie, een wil of een wet?: ‘Inzicht op en de vorming van prosumerschap en
publieksparticipatie binnen een symposium, ondersteund door sociale media.’. Hogeschool INHolland,
Amsterdam: 2010.

46
Bijlage I: Statistieken social media AHM

Dit zijn de statistieken van het social media gebruik van het AHM van de periode januari tot en met mei 2010.
Mederwerkers van het museum, onder andere Hester Gersonius, vullen dit wekelijks in. De opeenvolgende
pagina’s moeten gelezen worden alsof ze naast elkaar staan.

47
48
49

You might also like