Le RAVeL - ligne 119
La Sambre
LA SAMBRE
Depuis sa source en Thiérache française jusqu’à son embouchure
dans la Meuse Namuroise, la Sambre s’écoule sur 190 km. Au XVIIe
siècle, la Sambre joua un rôle essentiel dans la naissance de Char-
leroi. À la révolution industrielle, la Sambre fut la première rivière à
être canalisée pour permettre à de plus gros bateaux d’alimenter
rapidement en matières premières les usines riveraines.
Il convient de distinguer, dans le parcours belge de la Sambre, deux
tronçons radicalement différents. La Haute Sambre, de la frontière
française à Monceau-sur-Sambre, se signale par des berges hautes
et un paysage peu industrialisé. Le second, la Basse Sambre en aval
de Monceau-sur-Sambre vers Namur, se distingue par une vallée
large et un paysage plus urbanisé et industrialisé.
Le destin du Pays Noir est intiment lié à celui de cette rivière et aux
soucis permanents d’y améliorer les conditions de navigation.
Actuellement, sur les chemins de halage, le RAVeL permet de par-
courir en toute tranquillité, des kilomètres de voies vertes pour le
plaisir de vagabonder et de découvrir des itinéraires aux paysages
contrastés.
DE SAMBER
De Samber is 190 km lang, van aan zijn bron in het Franse Thiérache
tot aan zijn monding in de Maas in Namen. In de 17de eeuw speelde
de Samber een doorslaggevende rol bij het ontstaan van Charleroi.
Tijdens de industriële revolutie was de Samber de eerste rivier die
gekanaliseerd werd, opdat grotere boten snel grondstoffen konden
aanleveren voor de fabrieken aan zijn oevers.
Op het Belgische gedeelte van de Samber kunnen er twee totaal
verschillende stukken onderscheiden worden. De Bovensamber, van
aan de Franse grens tot Monceau-sur-Sambre, heeft hoge oevers en
loopt door een landschap met weinig industrie. De Benedensamber,
stroomafwaarts van Monceau-sur-Sambre naar Namen toe, heeft
een brede vallei en loopt door een verstedelijkter en geïndustria-
liseerder landschap.
Het lot van het Zwarte Land is nauw verbonden met dat van deze
rivier en de voortdurende bekommernis om de vaaromstandigheden
te verbeteren.
Tegenwoordig maakt de RAVeL, die aangelegd werd op de jaagpaden,
het mogelijk om in alle rust kilometers lang enkel en alleen voor het
plezier op groene wegen te wandelen en fietsen en contrasterende
landschappen te ontdekken.
SAMBRE
The river Sambre covers a distance of 190 km, from its source in
the French Thiérache to its mouth in the Meuse in Namur. In the 17th
century, the Sambre played a key role in the creation of Charleroi.
During the Industrial Revolution the Sambre was the first river to be
canalized so that larger boats could rapidly deliver raw materials to
factories along its banks.
It is important to differentiate two completely different sections on
the Belgian part of the Sambre. The upper Sambre, running from the
French border to Monceau-sur-Sambre, has high banks and travels
through a landscape with few signs of industrial activity. The lower
Sambre, downstream from Monceau-sur-Sambre to Namur, has a
wide valley and crosses an urbanized and industrialized landscape.
The Black Country’s fate is inextricably linked with the river’s desti-
ny and the constant concern to improve navigation conditions.
The towpaths forming part of the RAVeL network allow you to tra-
vel stress-free, enjoying mile after mile of green paths and taking
pleasure wandering around, discovering routes revealing a variety
of landscapes.
Le RAVeL - ligne 119
La Maison Magritte
LA MAISON MAGRITTE
En 1911, le père de René Magritte fait bâtir à Châtelet, au 95 rue des
Gravelles, une maison qu’il considère comme devant être le reflet
de son statut social. Il s’agit d’une maison bourgeoise à façade de
style Art nouveau, en vogue à l’époque.
Passé la porte d’entrée à la découpe originale, deux caryatides ac-
cueillent les visiteurs dans un hall. Le salon, au sol parqueté, est
décoré de deux colonnes sur balustrade qui rompent la longueur de
la pièce. Deux très belles cheminées en marbre sont occupées par
de gros poêles et le plafond est décoré de motifs de stuc. Une porte
escamotable dont les vitres sont gravées d’un motif d’oiseau per-
met de diviser le local en deux.
La terrasse couverte, délimitée d’un côté par une porte à quatre
vantaux décorée de vitraux est, dès le printemps, envahie par une
superbe glycine et donne sur un jardin.
Les murs de la cuisine sont revêtus de faïences de Bouffioulx, in-
trouvables aujourd’hui.
Propriété de la Ville de Châtelet depuis 2001, le bâtiment abrite au-
jourd’hui des expositions de peintures, de sculptures, de photos,
des conférences… Une plaque commémorative en forme de chapeau
melon est apposée sur la façade et l’architecture intérieure y est
encore telle que l’a connue Magritte.
HET MAGRITTEHUIS
De vader van René Magritte liet in Châtelet, in de rue des Gravelles 95,
een huis bouwen waarvan hij vond dat het zijn sociale status moest
weerspiegelen. Het is een herenhuis met een gevel in jugendstil,
dat toen erg in trek was.
Voorbij de originele toegangsdeur wachten twee kariatiden de be-
zoeker op in een hall. Het salon met parketvloer is versierd met twee
zuilen op een balustrade in het midden van het vertrek. Voor twee
heel mooie, marmeren schoorstenen staat er een grote kachel en
het plafond is versierd met stucwerk. Twee klapdeuren waarvan de
ruiten gegraveerd zijn met een vogelmotief verdelen het lokaal in
tweeën.
Het overdekte terras, met aan de ene kant een vierdubbele deur
versierd met glas-in-loodramen, wordt in het voorjaar ingenomen
door een prachtige blauweregen en geeft uit op de tuin.
De muren van de keuken zijn bekleed met faience uit Bouffioulx, dat
vandaag nergens meer te vinden is.
In het gebouw, dat sinds 2001 eigendom van de stad Châtelet is,
worden schilderijen, beeldhouwwerken en foto’s tentoongesteld,
conferenties gehouden… Op de gevel is er een gedenkplaat in de
vorm van een bolhoed aangebracht en de binnenarchitectuur ziet er
nog uit zoals in de tijd van Magritte.
MAGRITTE’S HOUSE
It was in 1911 that René Magritte’s father had a house built in Châ-
telet, at 95 rue des Gravelles, a house that he thought had to reflect
his social status. It is a large town house featuring an Art Nouveau
facade, which was very popular at the time.
Visitors enter through the front door with its unusual shape, and
are greeted by two caryatids in a hall. The living room, with parquet
flooring, is decorated with two columns on a balustrade that break
up the length of the room. Two outstandingly beautiful marble fire-
places are occupied by large stoves, while the ceiling is decorated
with stucco motifs. The room is divided in two by a retractable door
whose windows are engraved with a bird motif.
Bordered on one side by a four-leaf door decorated with stained-
glass windows, the covered terrace overlooking a garden is overrun
by a splendid wisteria from spring onwards.
The kitchen walls are covered with Bouffioulx pottery, which can no
longer be found.
Belonging to the City of Châtelet since 2001, the building now hosts
exhibitions of paintings, sculptures, photos and conferences… The
facade features a bowler hat-shaped commemorative plaque, while
the interior decoration has not changed since Magritte’s time there.
Le RAVeL - ligne 119
La gare de Gilly Sart-Allet
LA GARE DE GILLY SART-ALLET
ET L’ASBL FAIM ET FROID
La gare de Gilly Sart-Allet est une ancienne gare ferroviaire de la
ligne 119 qui reliait Luttre à Châtelet. Elle a été mise en service en
1876 par les chemins de fer de l’État belge. Elle sera fermée au ser-
vice des voyageurs en 1953 et au service des marchandises en 1992
par la Société nationale des chemins de fer belges.
Aujourd’hui, le bâtiment est occupé par l’association d’action so-
ciale « Faim et Froid » qui y a créé le Relais du RAVeL. Des équipe-
ments, activités et services y sont proposés aux utilisateurs de la
Voie Verte depuis 2001, mais aussi aux habitants du quartier.
Pour les cyclistes et les promeneurs, c’est un lieu idéal pour se dé-
saltérer, manger, se reposer, louer un cuistax ou un vélo.
HET STATION VAN GILLY SART-ALLET GILLY SART-ALLET STATION
EN DE VZW FAIM ET FROID AND THE FAIM ET FROID NON-PROFIT-MAKING
Het station van Gilly Sart-Allet is een voormalig treinstation van de
ORGANISATION
lijn 119, die Luttre verbond met Châtelet. Het werd door de spoorweg-
Gilly Sart-Allet station used to be a train station serving line 119,
maatschappij van de Belgische staat in gebruik genomen in 1876.
which connected Luttre to Châtelet. The Belgian State railway com-
Het werd door de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwe-
pany brought it into service in 1876. The SNCB (Belgian National
gen in 1953 gesloten voor het reizigersvervoer en in 1992 voor het
Railway Company) withdrew the passenger transport service in 1953
goederenvervoer.
and the freight transport service in 1992.
Vandaag zit de sociale vereniging “Faim et Froid”, die de Relais du
The building is now occupied by the social welfare association “Faim
RAVeL oprichtte, in het gebouw. Er worden aan de gebruikers van de
et Froid”, which was responsible for creating the Relais du RAVeL
Groene Wegen maar ook aan de buurtbewoners sinds 2001 voorzie-
reception centre there. The centre has been operating since 2001
ningen, activiteiten en diensten aangeboden.
offering equipment, activities and services not only to the greenway
users but also to local residents.
Voor de fietsers en wandelaars is het een ideale plek om iets te
drinken, te eten, te rusten of een gocart of fiets te huren.
It is an ideal place for cyclists and hikers to quench their thirst, grab
a bite to eat, have a rest, or rent a cuistax or bike.
Le RAVeL - ligne 119
Les terrils
LES TERRILS
La ligne d’horizon du Pays de Charleroi est constituée à 80% de ter-
rils de charbonnages. Avec la révolution industrielle, des millions de
tonnes de houille ont été remontées des profondeurs. Après sépa-
ration du charbon, les autres roches ont été mises à terril, généra-
lement sous forme de cônes massifs atteignant 90 m de hauteur.
L’appellation de « Pays Noir » fait son apparition au XIXe siècle pour
qualifier la succession d’usines gigantesques, de corons poussié-
reux et la multiplication de terrils où domine invariablement la cou-
leur noire. Quelques dizaines d’années plus tard, les terrils qui ont
résisté à l’exploitation de leurs schistes rouges ou de leur charbon
résiduel ont été métamorphosés par la nature.
De terril en terril, les bois de bouleaux, les zones humides et les
friches herbeuses constituent un maillage écologique et paysager
particulièrement suivi par les naturalistes car ils abritent des es-
pèces rares ou menacées.
Le long de la « Houillère », vous pouvez apercevoir, de Châtelet à
Courcelles, les terrils des Marchands, des Vallées, Saint-Xavier, des
Hamendes, Saint-Louis, Saint-Quentin, du Martinet et du N°6 Périer
qui sont autant de sanctuaires naturels à préserver et à découvrir.
DE TERRILS
De gezichtseinder van het Land van Charleroi bestaat voor 80% uit
terrils van steenkoolmijnen. Met de industriële revolutie werden er
miljoenen tonnen steenkool naar boven gehaald. Nadat de steen-
kool gescheiden was, werden de andere stenen op een terril ge-
gooid, die over het algemeen kegelvormig zijn en een hoogte van 90
m bereiken.
De naam “Zwarte Land” duikt op in de 19de eeuw en werd gebruikt
om de opeenvolging van reusachtige fabrieken, stoffige mijnwer-
kersbuurten en de vele terrils aan te duiden waar het zwart onve-
randerlijk overheerste. Enkele tientallen jaren later werden de ter-
rils, waarvan de rode mijnsteen en de reststeenkool niet ontgonnen
werd, overgenomen door de natuur.
Van terril tot terril vormen de berkenbossen, de watergebieden en
de grasruigten een ecologisch en landschappelijk netwerk dat in
het bijzonder in de gaten gehouden wordt door de natuuronderzoe-
kers, daar ze zeldzame of bedreigde soorten huisvesten.
Langs de “Houillère” kunt u van Châtelet tot Courcelles de terrils
opmerken van de Marchands, de Vallées, Saint-Xavier, de Hamendes,
Saint-Louis, Saint-Quentin, de Martinet en N° 6 Périer, evenzoveel
natuurlijke heiligdommen die gevrijwaard en nog ontdekt dienen te
worden.
SLAG HEAPS
Some 80% of the Charleroi Region’s skyline is made up of slag heaps.
During the industrial Revolution, millions of tons of coal were brought
up from the depths. The material left over when the coal had been
removed was stored in heaps, generally in the form of massive cones
up to 90 m high.
Appearing in the 19th century, the name “Black Country” was used
to describe the series of huge factories, dust-covered miners’
neighbourhoods and the many slag heaps where black was invariably
the dominant colour. A few decades later, slag heaps that no-one
cared to exploit for the red slates or residual coal they contained
ended up being transformed by nature.
From one slag heap to another, birch woods, wetlands and grassy
fallows form an ecological and landscaped network that is popular
with naturalists in particular owing to the rare or endangered spe-
cies found there.
From Châtelet to Courcelles, along “La Houillère”, the slag heaps
of Marchands, Vallées, Saint-Xavier, Hamendes, Saint-Louis,
Saint-Quentin, Martinet and No. 6 Périer are there to be observed,
as many natural sanctuaries that need to be preserved and disco-
vered.
Le RAVeL - ligne 119
Le château Mondron
LE CHÂTEAU MONDRON
C’est à l’emplacement des anciennes verreries de Colnet que, en
1881, l’industriel Valentin Lambert fait ériger une maison bourgeoise
de style néorenaissance, lovée dans un parc de 4 hectares du quar-
tier de Jumet-Hamendes. Son imposante tour d’angle lui confère une
allure fortifiée qui lui vaut le surnom de « château des Hamendes ».
Certaines salles ont conservé un beau décor typique de la fin du
XIXe siècle, comprenant des paysages peints sur toile, des boiseries
sculptées et des cheminées monumentales.
A la mort de Valentin Lambert, sa fille Valentine, mariée à Léon Mon-
dron, un industriel verrier, s’installe en famille dans la demeure.
Après son décès en 1929, pour respecter le souhait maternel, ses
trois enfants décident de faire édifier une église dans le prolonge-
ment du château, tout en conservant la façade originale et le site
de verdure. Ainsi naquit la paroisse Saint-Lambert, au sein-même
du château. Des oeuvres éducatives et caritatives y voient le jour
et, vers 1935, est initié un culte particulier à sainte Rita.
L’ASBL « Saint-Lambert Château Mondron » se charge aujourd’hui de
sauvegarder ce patrimoine d’exception.
HET MONDRON-KASTEEL
Op de plaats van de voormalige glasfabrieken van Colnet liet de in-
dustrieel Valentin Lambert in 1881 in een park van 4 hectare in de
wijk Jumet-Hamendes een herenhuis in neorenaissancestijl bouwen.
Zijn indrukwekkende hoektoren gaf het herenhuis de allure van een
vesting, waardoor het de bijnaam “kasteel van de Hamendes” kreeg.
Sommige zalen behielden het typische, mooie decor uit de late 19de
eeuw, met inbegrip van de op doek geschilderde landschappen, de
lambrisering met houtsnijwerk en de monumentale schoorstenen.
Na het overlijden van Valentin Lambert verhuisde zijn dochter Va-
lentine, die gehuwd was met Léon Mondron, een glasfabrikant, met
haar gezin naar de woning. Na haar overlijden in 1929 beslisten haar
drie kinderen volgens de wens van hun moeder een kerk te laten
bouwen in het verlengde van het kasteel, waarbij de originele ge-
vel en het park behouden bleven. Zo ontstond in de schoot van het
kasteel de Saint-Lambertparochie. Educatieve en charitatieve wer-
ken zagen er het daglicht en omstreeks 1935 begon men er de hei-
lige Rita te vereren.
De vzw “Saint-Lambert Château Mondron” heeft vandaag tot taak
dit uitzonderlijke erfgoed veilig te stellen.
MONDRON CASTLE
In 1881, at the site of Colnet’s former glassworks, the industrialist
Valentin Lambert arranged for the construction of a neo-Renais-
sance-style mansion in a 4-hectare park in the Jumet-Hamendes
district. His impressive junction tower lent the mansion the appea-
rance of a fortress, which is why it came to be known as the “castle
of the Hamendes”. Some rooms have retained the typical, beauti-
ful decorative style of the late 19th century, including landscapes
painted on canvas, carved wooden panels and monumental chim-
neys.
After Valentin Lambert passed away, his daughter Valentine, who
was married to Léon Mondron, a glass manufacturer, settled in the
house with her family. After her death in 1929, her three children
respected their mother’s wish to have a church built in the exten-
sion of the castle, retaining the original facade and the green envi-
ronment. Thus arose Saint-Lambert parish within the castle itself.
Educational and charitable activities were carried out there, and
around 1935 a special form of devotion to Saint Rita was initiated at
this site.
The present-day mission of the “Saint-Lambert Château Mondron”
non-profit-making organisation is to safeguard this exceptional he-
ritage.
Le RAVeL - ligne 119
Les industries de Charleroi
LES INDUSTRIES DE CHARLEROI
Au XIXe siècle, le paysage verdoyant et boisé de la région de Char-
leroi se modifie avec la révolution industrielle. En quelques décen-
nies, les petits ateliers font place à de grands ensembles d’usines.
Au début du XXe siècle, l’exploitation du charbon bat son plein avec
les industries sidérurgiques et verrières.
Des travailleurs affluent de toute la Wallonie, de Flandre et de France
notamment. Le paysage du Pays Noir se résume à une succession
d’usines, de fabriques, de corons et de terrils.
Le déploiement de l’industrie s’appuie sur le développement d’un
réseau de voies ferrées particulièrement dense. La ligne 119 re-
liait principalement les concessions minières, mais le nom des rues
adjacentes perpétue également le souvenir d’autres secteurs in-
dustriels et artisanaux qui ont fait la prospérité de la région de Char-
leroi : rue des Verreries, rue Louis Lambert, rue de Colnet, rue Bois
Noël, rue de la Cayauderie (carrière de pavés), rue du Laminoir, rue
des Artisans, rue des Vanniers, etc.
Dans l’industrie du verre, des procédés de pointe ont été élaborés
par des maîtres-verriers tels que Louis Lambert, Eugène Baudoux et
Émile Gobbe.
INDUSTRIEEL CHARLEROI
In de 19de eeuw verandert de industriële revolutie het groene en be-
boste landschap van Charleroi en omgeving. In enkele decennia tijd
maken de kleine ateliers plaats voor grote fabrieken. In het begin
van de 20ste eeuw is de steenkoolwinning op zijn hoogtepunt met de
staal- en glasindustrie.
Er stromen arbeiders toe vanuit heel Wallonië, Vlaanderen en Frankri-
jk. Het landschap van het Zwarte Land is een opeenvolging gewor-
den van fabrieken, mijnwerkersbuurten en terrils.
De groei van de industrie steunt op de ontwikkeling van een bi-
jzonder dicht spoorwegennet. Lijn 119 verbond voornamelijk de mi-
jnbouwconcessies maar de namen van de aangrenzende straten
vereeuwigen eveneens de herinnering aan andere industriële en
ambachtelijke sectoren die in Charleroi en omgeving voor welvaart
zorgden : rue des Verreries, rue Louis Lambert, rue de Colnet, rue
Bois Noël, rue de la Cayauderie (steengroeve), rue du Laminoir, rue
des Artisans, rue des Vanniers, enz.
In de glasindustrie werden er spitstechnologische procédés
uitgewerkt door meester-glasblazers als Louis Lambert, Eugène
Baudoux en Émile Gobbe.
CHARLEROI’S INDUSTRIES
In the 19th century, the impact of the Industrial Revolution also si-
gnalled a change to the lush and wooded landscape of the Charleroi
region. Within a few decades the small workshops dotted here and
there were replaced by large factories. Coal mining was in full swing
in the early 20th century, against the background of the booming
steel and glass industries.
Workers poured into the area from all over Wallonia, Flanders and
France. The Black Country landscape turned into a series of facto-
ries, miners’ neighbourhoods and slag heaps.
The industry’s growth was underpinned by the development of a
closely connected rail network. Line 119 was mainly linked to mi-
ning concessions, but the names of the adjacent streets also en-
sure that the memory of other industrial and craft sectors that made
the Charleroi region prosperous are not forgotten : rue des Verreries,
rue Louis Lambert, rue de Colnet, rue Bois Noël, rue de la Cayaude-
rie (cobblestone quarry), rue du Laminoir, rue des Artisans, rue des
Vanniers…
Cutting-edge processes were developed in the glass industry by
master glassmakers such as Louis Lambert, Eugène Baudoux and
Émile Gobbe.
Le RAVeL - ligne 119
Le parc de la Serna
LE PARC DE LA SERNA
Ce parc à l’anglaise de 16 hectares est situé aux confins des an-
ciennes communes de Jumet, Gosselies et Ransart. Il se distingue
par ses plans d’eau et ses arbres remarquables ainsi que par la flo-
raison des jacinthes des bois à la fin-avril début-mai, un spectacle
à ne pas manquer lorsque des tapis bleus recouvrent les sous-bois.
Le domaine, signalé en 1350, dépendait des Seigneurs de Gosselies.
En 1650, sous occupation espagnole, il est acheté par la famille San
Juan. Suite aux alliances, le domaine passe à la famille de la Serna,
dignitaire d’une lignée de Castille espagnole. En 1686, Charles II, roi
d’Espagne, octroie le titre de comte à Fernando Felipe de la Serna.
En 1815, le château héberge Jérôme Bonaparte, frère de Napoléon,
à la veille de la bataille de Waterloo.
La tour de la Serna, aménagée en annexe du château en 1896, est
un des rares vestiges de la propriété.
Abandonné par ses propriétaires, le parc et son château connaissent
l’occupation allemande entre 1940 et 1944. En 1944, des pilotes
américains l’occupent à leur tour. Le capitaine Harry Trimble, artiste
et pilote de la 9th Air Force, a réalisé une fresque d’avion sur un
mur intérieur de la tour avant de tomber au combat la même année.
Cette fresque demeure à l’abri de la tour.
HET DE LA SERNAPARK
Dit 16 hectare groot Engelse park ligt aan de grens tussen de deelge-
meenten Jumet, Gosselies en Ransart. Het onderscheidt zich door
zijn watervlakken en opmerkelijke bomen maar ook door de wilde
hyacinten die eind april-begin mei tot bloei komen, een spektakel
dat je niet mag missen wanneer het onderhout bedekt wordt met
een blauw tapijt.
Het domein, dat reeds in 1350 vernoemd werd, viel onder de leen-
heren van Gosselies. In 1650 werd het onder de Spaanse bezetting
aangekocht door de familie San Juan. Door huwelijken komt het
domein in handen van de familie de la Serna, hoogwaardigheids-
bekleders uit een geslacht uit Spaans Castilië. In 1686 verleent Ka-
rel II, koning van Spanje, de titel van graaf aan Fernando Felipe de
la Serna.
In 1815 geeft het kasteel aan de vooravond van de slag van Water-
loo onderdak aan Jérôme Bonaparte, een broer van Napoleon.
De de la Sernatoren, die in 1896 bij het kasteel bijgebouwd werd, is
een van de zeldzame overblijfselen van de eigendom.
Het park en zijn kasteel, die door hun eigenaars achtergelaten wer-
den, werden tussen 1940 en 1944 bezet door de Duitsers. In 1944
werden ze op hun beurt bezet door Amerikaanse piloten. Kapitein
Harry Trimble, kunstenaar en piloot van de 9th Air Force, schilderde
een fresco van een vliegtuig op een binnenmuur van de toren al-
vorens datzelfde jaar te sneuvelen in de strijd. Dit fresco bleef in de
beschutting van de toren.
SERNA PARK
This 16-hectare English-style park is located on the borders of the
former municipalities of Jumet, Gosselies and Ransart. It is notewor-
thy for its outstanding tracts of water and trees, as well as the blue-
bells that flower in late April and early May. A must-see visual feast
when carpets of blue cover the undergrowth.
Referred to as early as 1350, the estate, belonged to the Lords of
Gosselies. It was bought by the San Juan family in 1650, at the time
of the Spanish occupation. As a result of marriages, the estate was
transferred to the family of de la Serna, a dignitary of Spanish Cas-
tilian lineage. In 1686, Charles II, King of Spain, conferred the title of
Count on Fernando Felipe de la Serna.
In 1815, the castle provided shelter to Jérôme Bonaparte, Napoleon’s
brother, on the eve of the Battle of Waterloo.
The de la Serna tower, converted into a castle outbuilding in 1896,
is one of the few remains of the property.
Abandoned by its owners, the park and castle were occupied by the
Germans between 1940 and 1944, when it was taken over by Ame-
rican pilots. Captain Harry Trimble, an artist and pilot serving in the
9th Air Force, painted a fresco of an aeroplane on an inside wall of
the tower before being killed in action the same year. This fresco
remains in the shelter of the tower.
Le RAVeL - ligne 119
Le parc Bivort
LE PARC BIVORT
L’actuel parc Bivort abritait la résidence du maître verrier Henri-Jo-
seph Bivort. Sa famille s’est illustrée dans l’histoire industrielle de
Charleroi, en particulier dans l’ancienne commune de Jumet.
Henri-Joseph Bivort (1809-1880), patron-verrier, s’associe à Au-
guste Bennert en 1845 pour fonder les « Verreries Bennert & Bivort »
à Jumet. L’usine est spécialisée dans la production de verre plat et
de bouteilles.
Au début du XXe siècle, l’activité occupe un millier d’ouvriers, et ses
différentes infrastructures couvrent près de sept hectares en plein
centre de Jumet. La renommée de l’établissement dépasse large-
ment les frontières ; la Verrerie de la Coupe exporte aux quatre coins
du monde.
Le parc Bivort est aujourd’hui un agréable espace de promenade de
8 hectares. De style paysager à l’anglaise, il compte un étang et est
constitué de pelouses vallonnées parsemées d’arbres centenaires.
La plupart sont des variétés cultivées, dont quelques érables re-
marquables, ainsi que le rarissime chêne à feuilles de néflier. Un
thuya géant, le deuxième en Wallonie par la taille, s’y distingue par
sa forme en candélabre. Dans le haut du parc se dresse un autre
géant, un hêtre pourpre à l’exceptionnelle circonférence.
HET BIVORTPARK
Op het huidige Bivortpark stond de residentie van meester-glas-
blazer Henri-Joseph Bivort. Zijn familie veroverde zich een plaats
in de industriële geschiedenis van Charleroi, in het bijzonder in de
deelgemeente Jumet.
Henri-Joseph Bivort (1809-1880), directeur van een glasfabriek,
gaat in 1845 een vennootschap aan met Auguste Bennert en samen
stichten ze de “Verreries Bennert & Bivort” in Jumet. De fabriek is
gespecialiseerd in de productie van vlak glas en flessen.
In het begin van de 20ste eeuw worden er duizend werknemers
tewerkgesteld en nemen de verschillende infrastructuren pal in het
centrum van Jumet nagenoeg zeven hectare grond in beslag. De
fabriek is beroemd tot ver over de grenzen; de Verrerie de la Coupe
voert glas uit naar alle windstreken.
Vandaag is het 8 hectare grote Bivortpark met zijn Engelse
landschapsstijl een aangename ruimte om in te wandelen. Het heeft
een vijver en op heuvels aangelegde grasperken met honderdja-
rige bomen. De meeste zijn gekweekte soorten, waaronder enkele
opmerkelijke esdoornen en de uiterst zeldzame mispelbladige win-
tereik. Een reusachtige thuja, de tweede grootste in Wallonië, is
speciaal omdat hij de vorm van een kroonluchter heeft. Bovenaan in
het park staat er een andere reus, een rode beuk met een uitzon-
derlijke omtrek.
BIVORT PARK
The present-day Bivort Park used to be the residence of master
glassmaker Henri-Joseph Bivort. His family made a name for itself in
the context of Charleroi’s industrial legacy, particularly in the former
municipality of Jumet.
Henri-Joseph Bivort (1809-1880), head of a glass factory, formed a
partnership with Auguste Bennert in 1845 and together they foun-
ded the “Verreries Bennert & Bivort” in Jumet. The factory specia-
lised in the manufacturer of flat glass and bottles.
In the early 20th century, the business employed 1000 workers and
its various facilities covered nearly seven hectares in the centre of
Jumet. The establishment’s reputation extended well beyond bor-
ders; the Verrerie de la Coupe exported to the four corners of the
world.
Today, the 8-hectare Bivort Park with its English-style landscape
is a pleasant place to take a stroll. It has a pond and hillside lawns
dotted with century-old trees. Most of them are cultivated varieties,
including some remarkable maple trees and the rare oak leaf medlar.
A giant cedar, the second largest in Wallonia, is distinctive because
of its candelabra shape. At the top of the park stands another giant,
a purple beech tree with an exceptional girth.
Le RAVeL - ligne 119
La Houillère 
L’HISTOIRE DE L’ANCIENNE
LIGNE 119, « LA HOUILLÈRE »
En 1879, la liaison Châtelineau-Gilly-Jumet-Gosselies-Luttre voit le
jour. La ligne 119 fait partie du vaste empire ferroviaire de la Socié-
té anonyme des Chemins de fer des Bassins houillers du Hainaut et
servait principalement au transport du charbon, des produits sidé-
rurgiques et verriers.
En 1886, une émeute ouvrière secoue la ligne 119 de Fleurus à Roux.
Des verreries sont pillées et incendiées, ainsi que des demeures
patronales dont le château d’Eugène Baudoux, toujours visible à
Jumet, au croisement du RAVeL et de la rue de la Révolution.
Au début du XXe siècle, Charleroi possédait le réseau de chemin de
fer le plus dense de Belgique du fait de son extraordinaire dévelop-
pement industriel. Avec le déclin de l’industrie, la ligne fut progres-
sivement désaffectée à partir de 1953 et définitivement abandon-
née en 1992.
Grâce au RAVeL, Réseau Autonome des Voies Lentes, les anciennes
lignes de chemins de fer sont aménagées en voies vertes. En 1998,
« La Houillère » devient le premier RAVeL wallon. Au Pays Noir, ce
tunnel de verdure forme un réseau de mobilité lente. La « Houillè-
re » fait la jonction entre la Sambre à Châtelet et le canal Charle-
roi-Bruxelles à Roux. Elle forme également une partie de la ceinture
cyclo-piétonne de 33 km qui entoure Charleroi.
DE GESCHIEDENIS VAN DE VROEGERE
LIJN 119 “LA HOUILLÈRE”
In 1879 zag de verbinding Châtelineau-Gilly-Jumet-Gosselies-Luttre
het daglicht. Lijn 119 maakte deel uit van het uitgebreide spoorwe-
gimperium van de Société anonyme des Chemins de fer des Bassins
houillers du Hainaut en diende vooral voor het vervoer van steen-
kool en staal- en glasproducten.
In 1886 nam een arbeidersopstand de lijn 119 van Fleurus naar Roux
onder handen. Glaswerk werd op een hoop gegooid en in brand ges-
token maar ook patronaatswoningen, waaronder het kasteel van
Eugène Baudoux, dat nog altijd te zien is in Jumet, aan de kruising
tussen de RAVeL en de rue de la Révolution.
In het begin van de 20ste eeuw beschikte Charleroi over het dichtste
spoorwegennet van België dankzij zijn buitengewone industriële
ontwikkeling. Met het verval van de industrie kreeg de lijn vanaf
1953 geleidelijk aan een andere bestemming en werd ze in 1992 de-
finitief buiten gebruik gesteld.
Dankzij de RAVeL, het Autonoom Netwerk van Trage Wegen, wer-
den de vroegere spoorweglijnen ingericht tot groene wegen. In 1998
werd “La Houillère” de eerste Waalse RAVeL. In het Zwarte Land vor-
mt deze groene gordel een netwerk van trage wegen. De “Houillère”
verbindt de Samber in Châtelet met het kanaal Charleroi-Brussel in
Roux. Ze maakt eveneens deel uit van de 33 km lange fiets- en wan-
dellus rond Charleroi.
THE BACKGROUND TO THE FORMER
LINE 119, “LA HOUILLÈRE”
The Châtelineau-Gilly-Jumet-Gosselies-Luttre connection was
created in 1879. Line 119 was part of a huge railway empire belon-
ging to the Société anonyme des Chemins de fer des Bassins houil-
lers du Hainaut and was mainly used to transport coal, steel and
glass products.
In 1886, rioting workers caused havoc along line 119 from Fleurus
to Roux. Glassworks were looted and burned down, as well as em-
ployer’s houses, including the château of Eugène Baudoux, which
can still be seen in Jumet, at the crossroads of the RAVeL and rue
de la Révolution.
In the early 20th century, Charleroi boasted the most extensive railway
network in Belgium thanks to its remarkable industrial development.
The industrial decline resulted in the line being gradually phased
out after 1953 and finally discontinued in 1992.
Thanks to the RAVeL network intended for non-motorised users, the
former railway lines have been converted into greenways. In 1998,“La
Houillère” became the first Walloon RAVeL. In the Black Country, this
green tunnel forms a network of slow roads. The «Houillère» joins
the Sambre in Châtelet and the Charleroi-Brussels Canal in Roux.
It also forms part of the 33-km cycle-pedestrian belt surrounding
Charleroi.
Le RAVeL - ligne 119
Le bois de Heigne et la Madeleine
JUMET : LE BOIS DE HEIGNE
ET LA MADELEINE
Au printemps, le bois de Heigne se couvre d’un somptueux tapis de
jacinthes des bois.
Le terril Saint-Louis, proche du canal, a une silhouette conique. Un
treuil installé au sommet tirait des wagonnets sur deux paires de
rails, l’un des deux les montait remplis de roches stériles, tandis
que l’autre les descendait, vides. L’Allée des Promeneurs permettait
de descendre vers le canal où se trouvaient deux guinguettes : le
« Pavillon Vert » et le « Chant des Oiseaux ». Les ouvriers s’y rassem-
blaient le dimanche pour se divertir au son des orchestres et des
bals populaires. On y pratiquait le jeu de bouloirs, équivalent carolo
de la pétanque, ainsi que la pêche aux étangs Caluwaert. Le pont
métallique qui enjambe le canal reliait la ligne 119 à la ligne 112a,
actuels RAVeL. Le charbon était exporté par chemin de fer et par
péniches directement chargées au lieu-dit le Rivage.
La chapelle Notre-Dame de Heigne, sur la place du Prieuré, édifice
classé de style roman remonte au XIIe siècle. La chapelle est le lieu
de départ du célèbre Tour de la Madeleine, reconnu patrimoine mon-
dial immatériel de l’UNESCO. Cet événement a lieu le dimanche le
plus proche du 22 juillet.
JUMET : HET HEIGNEBOS
EN DE MARIA MAGDALENAPROCESSIE
In de lente is het Heignebos bedekt met een weelderig tapijt van
wilde hyacinten.
De Saint-Louisterril, dicht tegen het kanaal, heeft een kegelvorm.
Een lier op de top van de terril trok wagentjes op twee paren rails;
op het ene paar werden ze omhoog getrokken vol afvalgesteenten
en op het andere paar naar beneden, leeg. Langs de Allée des Pro-
meneurs kon men naar beneden, tot aan het kanaal, waar er twee
uitspanningen stonden : het “Pavillon Vert” en de “Chant des Oi-
seaux”. De arbeiders kwamen er ‘s zondags bijeen om op de tonen
van het orkest een dansje te wagen. Er werd een Charleroise variant
van het petanquespel gespeeld en gevist in de Caluwaertvijvers. De
metalen brug over het kanaal verbond de lijn 119 met de lijn 112a,
die nu RAVeLs geworden zijn. De steenkool werd uitgevoerd met de
trein en met binnenvaartuigen die rechtstreeks geladen werden in
het gehucht le Rivage.
De romaanse Onze-Lieve-Vrouw van Heigne-kapel, die op de place
du Prieuré staat en beschermd is, dateert uit de 12de eeuw. De ka-
pel is het vertrekpunt van de beroemde Maria Magdalenaprocessie,
die door de UNESCO erkend werd als immaterieel werelderfgoed. Dit
evenement vindt plaats op de zondag het dichtst bij 22 juli.
JUMET : HEIGNE WOOD
AND THE MARY MAGDALENE PROCESSION
Heigne Wood is covered in spring with a great carpet of bluebells.
The Saint-Louis slag heap, close to the canal, is shaped like a cone.
One winch at the top used to pull wagons on two pairs of rails, one
of which brought them up filled with waste rock, while the other
pulled them down empty. The Allée des Promeneurs (Walkers’ Alley)
led down to the canal where two guinguettes (small restaurants
with music and dancing) were located : the “Pavillon Vert” and the
“Chant des Oiseaux”. The workers would gather there on Sundays
to entertain themselves with the sound of orchestras and popular
dances. They also played the game of bouloirs, the Charleroi version
of petanque, and tried their hands at fishing in the Caluwaert lakes.
The steel bridge spanning the canal connected line 119 to line 112a,
and these have now become RAVeLs. The coal was exported by rail
and barge which were directly loaded at the place known as the Ri-
vage.
The listed Roman-style Our Lady of Heigne Chapel on the place du
Prieuré dates back to the 12th century. The chapel is the starting
point of the celebrated UNESCO Intangible Cultural Heritage-listed
Mary Magdalene Procession. This event takes place on the Sunday
closest to 22 July.
Le RAVeL - ligne 119
Le canal Charleroi-Bruxelles
LE CANAL CHARLEROI-BRUXELLES
Le projet de construction du canal fut maintes fois étudié par Na-
poléon Ier, mais c’est Guillaume Ier d’Orange qui constata la difficulté
de Bruxelles de s’approvisionner en charbon, tandis que Charleroi
peinait à écouler son abondante production. En 1832, après quatre
années de travaux, dont deux sous le règne hollandais, le canal est
inauguré par le Roi des Belges, Léopold Ier. Avec l’essor industriel de
Charleroi, plusieurs travaux d’élargissement se sont succédé après
sa construction. Le canal était le port de chargement de toute une
série de charbonnages des environs. Le charbon était exporté par
péniche, mais aussi par chemin de fer. Le pont métallique qui en-
jambe le canal les raccordait à la gare de formation de Monceau-
sur-Sambre. Le canal s’affirme toujours aujourd’hui, au niveau eu-
ropéen, pour le transport de marchandises.
Le chemin de halage du canal fait partie du RAVeL et est une invita-
tion à la découverte du paysage postindustriel. Du pont, la silhouette
des terrils du Martinet se profile à l’horizon. Ce site emblématique
vaut le détour car riche en patrimoine naturel et architectural dont
la « Salle des Pendus », la « Remise aux Locomotives » et la « Salle
des Machines d’extraction ».
HET KANAAL CHARLEROI-BRUSSEL
Napoleon I heeft meermaals het ontwerp voor de aanleg van het
kanaal bestudeerd maar het was Willem I der Nederlanden die
vaststelde dat Brussel het moeilijk had om zich te bevoorraden met
steenkool, terwijl Charleroi nauwelijks zijn overvloedige productie
kon slijten. In 1832, na vier jaar werken, waaronder twee jaar onder
Nederlands bewind, werd het kanaal plechtig ingehuldigd door Leo-
pold I, Koning der Belgen. Door de bloei van de industrie in Charle-
roi volgden de uitbreidingswerken mekaar op na de aanleg van het
kanaal. Het kanaal werd de laadhaven van een hele reeks kolenmi-
jnen uit de omgeving. De steenkool werd uitgevoerd met binnen-
vaartuigen maar ook met de trein. De metalen brug over het kanaal
verbond hen met het vormingsstation van Monceau-sur-Sambre.
Ook vandaag wordt het kanaal op Europees vlak nog altijd gebruikt
voor het vervoer van goederen.
Het jaagpad van het kanaal maakt deel uit van de RAVeL en is een
uitnodiging om het postindustrieel landschap te ontdekken. Van op
de brug is het silhouet van de terrils van de Martinet aan de horizon
te zien. Deze symbolische plaats is de omweg waard daar ze een
rijk natuurlijk en architecturaal patrimonium heeft, waaronder de
“Salle des Pendus”, de “Remise aux Locomotives” en de “Salle des
Machines d’extraction”.
CHARLEROI-BRUSSELS CANAL
Napoleon I examined the plan to build the canal on several occa-
sions but it was William I of the Netherlands who noted how diffi-
cult it was for Brussels to obtain supplies of coal, while Charleroi
was barely able to absorb its abundant output. In 1832, after four
years of work, including two years under Dutch rule, the canal was
solemnly inaugurated by Leopold I, King of the Belgians. Owing to
Charleroi’s industrial boom several extension programmes were car-
ried out after the canal was built. The canal became the loading port
for a whole series of coal mines in the area. The coal was exported
not only by barge but also by train. The steel bridge over the canal
connected them to the Monceau-sur-Sambre marshalling yard. The
canal is still used on a European-wide basis for the transport of
goods.
Forming part of the RAVeL network, the canal towpath is an invita-
tion to discover the post-industrial landscape. From the bridge, the
outline of the Martinet slag heap can be seen on the horizon. This
iconic site is well worth a visit because of its natural and architec-
tural heritage, including the “Salle des Pendus”, the “Remise aux
Locomotives” and the “Salle des Machines d’extraction”.
Le RAVeL - ligne 119
L’Hôtel de Ville de Courcelles
L’HÔTEL DE VILLE DE COURCELLES,
LE PARC ET L’ARBRE DU CENTENAIRE
L’Hôtel de Ville fut érigé en 1907 sous la direction des architectes
SIMON et BRIDOUX dans un style caractéristique « renaissance fla-
mande », inspiré de l’Hôtel de Ville de Bruxelles. Il abrite une bonne
partie des services administratifs de l’entité et le bureau du Bourg-
mestre. Devant celui-ci se situe le Square Albert 1er, Roi des Belges,
dont l’inauguration eut lieu en 1951. C’est en l’honneur de ce Roi,
exemple de courage et, de la Reine son épouse, que fut dédié cet
espace. Nous trouvons, là, les signes de reconnaissances des Cour-
cellois tournés vers un passé de souffrances, de conquêtes et de
combats pour la Liberté.
Le 19 octobre 1930 à l’avenue Dewiest, actuellement place Jean
RANSY, l’administration communale de Courcelles organisa une cé-
rémonie afin de commémorer le centième anniversaire de l’Indépen-
dance de la Belgique durant laquelle on planta un érable. Le même
jour, il fut procédé à l’inauguration des plaques commémoratives en
l’honneur des combattants courcellois de 1830, des Français habi-
tant Courcelles, morts en 1914-18 et des Courcellois morts au ser-
vice de l’Etat indépendant du Congo.
HET STADHUIS VAN COURCELLES,
HET PARK EN DE EEUWFEESTBOOM
Het stadhuis werd gebouwd in 1907 onder leiding van de architecten
SIMON en BRIDOUX, in een karakteristieke “Vlaamse renaissance”-sti-
jl, geïnspireerd op het stadhuis van Brussel. Het kantoor van de bur-
gemeester en een groot aantal administratieve stadsdiensten zijn
erin gehuisvest. Het ligt aan het Square Albert 1er, Koning der Belgen,
dat in 1951 ingewijd werd. Deze ruimte werd opgedragen aan deze
koning, een toonbeeld van moed, en de koningin, zijn echtgenote.
Wij vinden er de tekenen van erkenning van de inwoners van Cour-
celles ten aanzien van een verleden vol leed, veroveringen en strijd
voor de Vrijheid.
Op 19 oktober 1930 organiseerde het gemeentebestuur van Cour-
celles op de avenue Dewiest, nu de place Jean RANSY, een plech-
tigheid om de honderdste verjaardag van de Onafhankelijkheid van
België te herdenken en werd er een esdoorn geplant. Diezelfde dag
werden er herdenkingsplaten ingehuldigd ter ere van de strijders
van 1830 uit Courcelles, de Fransen die in Courcelles woonden en in
1914-18 gesneuveld waren en de inwoners van Courcelles die ten
dienste van de onafhankelijke staat Congo gestorven zijn.
COURCELLES TOWN HALL,
THE PARK AND CENTURY-OLD TREE
Based on Brussels’ City Hall, Courcelles Town Hall was built in 1907,
under the supervision of the architects SIMON & BRIDOUX, in a typical
Flemish renaissance style. It is the location of much of the entity’s
administrative services and the Mayor’s Office. Opposite is Square
Albert 1er, Roi des Belges, inaugurated in 1951. This space was dedi-
cated to the King, an example of courage and, to the Queen, his wife.
Here we find the signs of recognition of the people of Courcelles in
relation to a past filled with suffering, conquests and struggles for
Freedom.
On 19 October 1930, on Avenue Dewiest, now called place Jean
RANSY, the municipal administration of Courcelles hosted a ceremo-
ny to commemorate the 100th anniversary of Belgium Independence
during which a maple tree was planted. On the same day comme-
morative plaques were inaugurated in honour of the inhabitants of
Courcelles who took part in the fighting in 1830, French citizens li-
ving in Courcelles who died in 1914-18, and people from Courcelles
who died in the service of the independent state of Congo.
Le RAVeL - ligne 119
La Posterie
LA POSTERIE
Dans nos contrées, avant l’expansion du chemin de fer, le courrier
était acheminé dans les régions par un service postal utilisant le
système de la « malle-poste ». Différents relais, une vingtaine dans
le Hainaut, étaient établis pour l’efficacité et la rapidité du service.
La « Ferme de la Posterie » était l’un de ces principaux relais et as-
surait le service vers six directions : Charleroi, Anderlues, Genappe,
Haine-Saint-Pierre, Nivelles et Sombreffe. Il n’est pas possible de
remonter à l’époque de la construction mais il faut savoir qu’elle
fut incendiée en 1684 par les troupes françaises de Louis XIV et re-
construite en 1687 par son propriétaire le sieur Armand Dufresne.
Le dernier Maître des postes fut Thomas Fontaine, mayeur de 1808
à 1812.
Actuellement et depuis 1974, la « Ferme de la Posterie » est occu-
pée par le centre culturel de Courcelles qui propose de multiples
activités tout au long de l’année et rayonne dans toute la région.
LA POSTERIE
In onze contreien werd de post vóór de opkomst van de spoorwe-
gen verdeeld door een postdienst die gebruik maakte van postrij-
tuigen. Om de dienst doeltreffender en sneller te maken, werden er
verschillende relais, in Henegouwen een twintigtal, opgericht. De
“Ferme de la Posterie” was een van de voornaamste relais en verze-
kerde de dienst in zes richtingen : Charleroi, Anderlues, Genappe,
Haine-Saint-Pierre, Nijvel en Sombreffe. Het is niet mogelijk terug
te keren naar de tijd van de bouw ervan maar men moet weten dat
deze in 1684 in brand gestoken werd door de Franse troepen van
Lodewijk XIV en in 1687 heropgebouwd werd door zijn eigenaar, de
heer Armand Dufresne. De laatste postmeester was Thomas Fon-
taine, burgemeester van 1808 tot 1812.
Sinds 1974 is in de “Ferme de la Posterie” het cultureel centrum
van Courcelles gehuisvest, dat het hele jaar door verschillende ac-
tiviteiten organiseert en afstraalt op de hele regio.
LA POSTERIE
In our part of the world, before the railway expansion, mail was deli-
vered to the regions by a postal service using the “mail coach” sys-
tem. Various relays, about 20 in Hainaut, were established to ensure
an efficient and fast service. The “Ferme de la Posterie” was one of
the main relays, serving six destinations : Charleroi, Anderlues, Ge-
nappe, Haine-Saint-Pierre, Nivelles and Sombreffe. It is impossible
to return to the time it was built but it is important to know the relay
was burned down in 1684 by the French troops of Louis XIV and re-
built in 1687 by its owner Armand Dufresne. The last Postmaster was
Thomas Fontaine, Mayor from 1808 to 1812.
Since 1974 the “Ferme de la Posterie” has been home to the Cour-
celles arts centre, which offers many activities throughout the year
and its influence is felt throughout the region.
Le RAVeL - ligne 119
Trazegnies
LE CHÂTEAU DE TRAZEGNIES
ET LE CHARBONNAGE SIX PERIER
Forteresse du XIe siècle construite par Gilles Ier, le château apparte-
nait à une des plus illustres familles d’Europe : les Marquis de Traze-
gnies. Saccagé et incendié en 1554, le château fortifié fut reconstruit
en 1557. Il possède encore des caves romanes datant du XIe siècle et
la partie inférieure de son châtelet d’entrée est un vestige du XIIIe.
Laissé à l’abandon et menacé d’être rasé, le château fut cédé par
l’Etat en 1926 à une société coopérative « Les Amis du Château de
Trazegnies » constituée à l’instigation de l’architecte Marcel Simon
afin de le conserver et de le mettre en valeur. Aujourd’hui théâtre de
nombreuses manifestations culturelles, le château abrite aussi un
musée dédicacé aux métiers d’antan.
Ouvert en 1867 par la S.A. des charbonnages du Nord de Charleroi, le
puits n°6 dit « Joseph Perier » permettait aux mineurs de descendre
à une profondeur allant de 460 à 530 mètres.
Ce puits situé sur le territoire du village de Souvret prit le nom du
président du Conseil d’Administration de la société décédé en 1868.
Le puits n°6 Perier ferma ses portes en 1967, après 100 ans d’acti-
vités. C’est en 1985 que sous l’impulsion de la Région wallonne, un
travail de reconversion fut entrepris, transformant le site en zone
verte avec la présence de terrains de football et d’infrastructures
sportives.
HET KASTEEL VAN TRAZEGNIES
EN DE STEENKOOLWINPLAATS SIX PERIER
Het kasteel, een vesting uit de 11de eeuw gebouwd door Gilles I,
was eigendom van een van de vermaardste families van Europa :
de Markiezen de Trazegnies. Het versterkte kasteel werd in 1554
geplunderd en in brand gestoken maar in 1557 heropgebouwd. Het
bezit nog altijd romaanse kelders uit de 11de eeuw en het onderste
gedeelte van het kasteeltje aan de ingang is een overblijfsel uit
de 13de eeuw. Omdat het achtergelaten en met de sloop bedreigd
werd, werd het kasteel in 1926 door de staat overgelaten aan een
coöperatieve vennootschap “Les Amis du Château de Trazegnies”,
die op initiatief van architect Marcel Simon opgericht werd om het
te vrijwaren en opnieuw tot zijn recht te laten komen. Tegenwoordig
worden er allerlei culturele evenementen in georganiseerd en is er
een museum ingericht over de ambachten van vroeger.
Schacht nr. 6, die ook “Joseph Perier” genoemd wordt, werd in 1867
door de S.A. des charbonnages du Nord de Charleroi in gebruik ge-
nomen. De mijnwerkers konden erin afdalen tot op een diepte van
460 tot 530 meter.
Deze schacht, die op het grondgebied van Souvret ligt, kreeg de naam
van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de vennootschap, die
overleed in 1868. Schacht nr. 6 Perier sloot na 100 jaar zijn deuren in
1967. In 1985 werd het terrein onder impuls van het Waalse Gewest
heringericht tot een groene zone, met voetbalvelden en sportin-
frastructuren.
TRAZEGNIES CASTLE
AND SIX PERIER COLLIERY
The castle, an 11th-century fortress built by Gilles I, belonged to one
of the most famous families in Europe : the Marquis de Trazegnies.
The fortified castle was plundered and burned in 1554 but rebuilt in
1557. It still has its 11th-century Romanesque cellars and the lower
part of the castle at the entrance is a remnant of the 13th centu-
ry. As it was abandoned and threatened with demolition, the state
decided in 1926 to transfer the castle to the “Les Amis du Château
de Trazegnies” cooperative company, which was set up at the ins-
tigation of the architect Marcel Simon to ensure it is safeguarded
and given the prominence it deserves. Now a venue for all kinds of
cultural events, the castle also houses a museum focused on tra-
ditional crafts.
Opened in 1867 by the S.A. des charbonnages du Nord de Charleroi,
Shaft No. 6, known as “Joseph Perier”, allowed the miners to des-
cend to a depth of 460 to 530 metres.
Located within the territory of the village of Souvret, the shaft was
named after the chairman of the company’s board of directors, who
died in 1868. The No. 6 Perier Shaft was shut down in 1967, after
operating for 100 years. At the instigation of the Walloon Region,
work was undertaken in 1985 to convert the site into a green area
with football fields and sports facilities.
Le RAVeL - ligne 119
Le Martinet
L’ANCIEN SITE MINIER DU MARTINET
À ROUX ET MONCEAU-SUR-SAMBRE
Le site du Martinet est emblématique car les riverains du quartier
sont les pionniers de la préservation de leurs terrils.
Au XXe siècle, le charbonnage du Martinet et son triage occupaient
1.200 personnes en trois pauses journalières. 10.000 tonnes de
charbon étaient extraites chaque jour, dont la moitié constitue
aujourd’hui les 2 terrils, l’un de forme conique et l’autre de forme
trapézoïdale. Le site du Martinet cesse définitivement toutes ses
activités industrielles fin 1970.
La nature reprend ses droits et les terrils deviennent des poumons
verts. Les 2 terrils sont particulièrement suivis par les naturalistes
car ils abritent des espèces rares ou menacées.
Sur les 2 terrils arborés de 55 et 85 mètres de hauteur, les prome-
neurs peuvent découvrir, aux détours de nombreux sentiers libres
d’accès, un patrimoine minier remarquablement restauré sur une sur-
face de plus de 50 hectares. Les bâtiments de la « salle des pendus »
(ancien vestiaire des mineurs), la remise aux locomotives, la salle
des machines d’extraction, la halle couverte, le bassin à schlamm,
etc. voisinent avec l’ancienne plaine du Triage-Lavoir-Central, au-
jourd’hui dédiée à la découverte de la biodiversité.
DE VROEGERE MIJNSITE VAN MARTINET
IN ROUX EN MONCEAU-SUR-SAMBRE
De site van Martinet geldt als voorbeeld, daar de buurtbewoners de
pioniers van de bescherming van hun terrils zijn.
In de 20ste eeuw stelde de steenkoolwinplaats van Martinet en haar
sorteerinrichting 1.200 mensen tewerk in drie dagploegen. Er wer-
den dagelijks 10.000 ton steenkool naar boven gehaald, waarvan
de helft vandaag de twee terrils vormen, de ene kegelvormig en de
andere trapeziumvormig. De site van Martinet zette eind 1970 al zijn
industriële activiteiten definitief stop.
De natuur eist haar plaats weer op en de terrils worden groene lon-
gen. Deze twee terrils worden in het bijzonder in de gaten gehouden
door de natuuronderzoekers, daar ze zeldzame of bedreigde soorten
huisvesten.
Op de twee boomrijke terrils van 55 en 85 meter hoog en met een
oppervlakte van ruim 50 hectare kunnen wandelaars op de talloze
vrij toegankelijke paden een opvallend goed hersteld mijnerfgoed
ontdekken. De gebouwen van de “salles des pendus” (zaal waar de
mijnwerkers zich omkleedden), de garage voor de locomotieven, de
zaal met de ophaalmachines, de overdekte hal, het kolenslikbekken,
enz… liggen naast de vroegere vlakte van de Triage-Lavoir-Central,
waar biodiversiteit vandaag troef is.
THE FORMER MARTINET MINE SITE
AT ROUX & MONCEAU-SUR-SAMBRE
The Martinet site is of symbolical importance, because it is the local
residents who are paving the way in the safeguarding of the sla-
gheaps in their neighbourhood.
During the 20th century the Martinet coal mine and its sorting activi-
ties gave employment to 1,200 people working according to a sys-
tem based on three rest breaks per day. Half of the 10,000 tonnes
of coal that was mined every day resulted in the creation of the two
slagheaps that now exist: one conical, the other trapezoidal. The
Martinet site’s industrial operations were completely stopped in the
1970s.
Nature has since reclaimed its own, while the slag heaps have been
turned into green areas. The two slag heaps are of particular inte-
rest to naturalists because they are home to various rare or endan-
gered species.
Wooded up to heights of 55 and 85 metres, the slag heaps offer vi-
sitors the opportunity to explore several freely accessible footpaths
and discover a superbly restored mining heritage covering over 50
hectares of land. The building housing the “hanging room” (the for-
mer miners’ changing room), the locomotive shed, the pit-head win-
ding gear room, the covered hall, the slurry pond… now coexist with
the former Central Coal Washing and Sorting Plain, which is now as-
signed to the discovery of biodiversity.